Het bericht dat een mensenrechtenjurist in Nederland ernstig bedreigd wordt |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Mensenrechtenjurist in Nederland ernstig bedreigd»?1
Ja.
Klopt het dat de betreffende mensenrechtenverdediger herhaaldelijk met de dood is bedreigd?
Mevrouw Kiswanson is bedreigd en het vermoeden bestaat dat dat verband houdt met haar werk.
Klopt het dat de bedreigingen verband houden met de werkzaamheden van haar en haar organisatie (al-Haq) ten behoeve van het Internationaal Strafhof, dat vooronderzoek verricht naar oorlogsmisdaden in Israel en Palestina?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op het bericht dat de meldingen van bedreiging door de Nederlandse opsporingsdiensten aanvankelijk niet serieus zijn genomen?
De zaak is meteen serieus opgepakt. Er loopt vanaf februari dit jaar een strafrechtelijk onderzoek en mevrouw Kiswansom is opgenomen in het kader van het stelsel bewaken en beveiligen.
Waaruit blijkt dat de bedreigingen door de opsporingsdiensten en overheid nu wel serieus worden genomen?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat andere organisaties die het Internationaal Strafhof van informatie over oorlogsmisdaden in Israel en Palestina voorzien, waaronder Amnesty International, tegenwerking hebben ondervonden en zich daardoor genoodzaakt zagen hun kantoren in Den Haag te sluiten?
De tegenwerking van een aantal ngo’s is onaanvaardbaar en heeft inderdaad zijn weerslag op de status en reputatie van Nederland. Bedreiging en intimidatie van mensenrechtenorganisaties die het werk van het Strafhof ondersteunen is nooit acceptabel en de betrokken overheidsinstellingen nemen dit hoog op.
Zo ja, deelt u de mening dat dit de status en reputatie van Nederland als zetel van de internationale rechtsorde bedreigt?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat mensenrechtenorganisaties op geen enkele wijze in hun werkzaamheden ten behoeve van het Internationaal Strafhof gehinderd mogen worden, ook niet als die werkzaamheden betrekking hebben op de situatie in Israel en Palestina?
Zie antwoord vraag 6.
Welke maatregelen gaat u nemen om de veiligheid van mensenrechtenorganisaties die deze werkzaamheden uitoefenen te waarborgen (graag een antwoord mede in het licht van de verantwoordelijkheden die Nederland heeft als gastheer van het Internationaal Strafhof en in het kader van de EU richtlijnen voor de bescherming van mensenrechtenverdedigers)?
Indien aangifte wordt gedaan, bekijken politie en/of OM of een strafrechtelijk onderzoek geïndiceerd is.
Voor maatschappelijke organisaties die het werk van het Internationaal Strafhof ondersteunen bestaat er bovendien een consultatiemechanisme; het zetelverdrag van het Strafhof maakt hiervan melding. Het tripartite consultatiemechanisme tussen ngo's, Strafhof en gastland heeft als doel om het werk van bij het Strafhof betrokken ngo's in brede zin mogelijk te maken. Na de aangifte van Kiswanson heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken dit mechanisme geactiveerd; het is bedoeling dat gastland, Strafhof en ngo's met regelmaat bijeen komen. Het gastland werkt naar aanleiding van de eerste bijeenkomst een transparant stappenplan uit voor betrokken ngo’s met de handelwijze in het geval van een bedreiging. Heldere communicatielijnen tussen alle betrokkenen is daarbij het uitgangspunt. Daarnaast is een briefing met veiligheidstips van het Openbaar Ministerie en de politie aan de ngo’s voorzien voor oktober.
Indien er in de toekomst onverhoopt sprake zou zijn van strafbare feiten jegens organisaties of personen die zijn betrokken bij het werk van het Strafhof, dan is het de bedoeling dat betreffende persoon, na aangifte bij de politie, daarvan tevens melding maakt bij het gastland (het Ministerie van Buitenlandse Zaken) en het Strafhof. Dit stelt gastland en Strafhof in staat om de situatie te monitoren; zo nodig kan er een spoedbijeenkomst belegd worden van het consultatiemechanisme.
Mensenrechtenverdedigers zijn onmisbaar voor duurzame verandering naar meer open en vrije samenlevingen. Het kabinet hecht hier groot belang aan en zet zich hier, zowel nationaal als in het Nederlands buitenlandse mensenrechtenbeleid, voor in. Een deel van deze inzet vindt plaats in EU-verband waarbij we ons baseren op de EU Richtlijnen voor de bescherming van mensenrechtenverdedigers.
Klopt het dat de bedreigingen aan de eerder genoemde mensenrechtenjurist van dusdanig geavanceerde aard zijn, dat zij hoogstwaarschijnlijk afkomstig zijn van een statelijke actor? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals gemeld loopt er een strafrechtelijk onderzoek. Dat onderzoek is niet afgerond en het kabinet kan hier dus geen uitspraken over doen.
Heeft u kennisgenomen van sterke aanwijzigingen dat de Israelische overheid achter de bedreigingen zit? Wat is uw reactie daarop?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bereid bij de Israelische regering te informeren of zij enigerlei betrokkenheid heeft bij deze bedreigingen, en/of bij bedreiging of tegenwerking van andere mensenrechtenverdedigers in Nederland? Wilt u de Kamer over de reactie van de Israelische regering zo spoedig mogelijk informeren?
Zie antwoord vraag 10.
Wilt u de Kamer op de hoogte houden van de voortgang en resultaten van het lopende opsporingsonderzoek naar de bedreigingen tegen de eerdergenoemde mensenrechtenverdediger?
Het strafrechtelijk onderzoek naar de bedreigingen aan het adres van mevrouw Kiswanson loopt sinds februari dit jaar. Het is niet gebruikelijk de Kamer te informeren over lopende onderzoeken of de afronding hiervan.
Het bericht dat Frankrijk een internationale aanpak wil op het gebied van encryptie |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Frankrijk wil internationale aanpak versleutelde berichten»?1
Ja.
Zijn de voorstellen die Frankrijk naar Duitsland heeft gestuurd ook naar de Nederlandse overheid gestuurd? Zo ja, wat zijn die voorstellen?
De Nederlandse overheid is in kennis gesteld van het Frans-Duitse initiatief gericht op Europese samenwerking op het gebied van interne veiligheid, waarin men de Commissie onder meer oproept de mogelijkheid te onderzoeken met een wetgevend voorstel te komen rondom de verplichtingen voor alle aanbieders van internet- of elektronische communicatie om mee te werken aan het rechtsproces.
Deelt u de analyse dat terroristen niet afhankelijk zijn van berichtenapps als Whatsapp en Telegram en dat zij zeer gemakkelijk andere, vrij beschikbare, communicatie software met sterke encryptie kunnen gebruiken?
Terroristen en criminelen kunnen gebruik maken van alle mogelijke communicatiesoftware, waaronder Whatsapp en Telegram.
Onderschrijft u nog steeds het belang van sterke encryptie voor de veiligheid op internet, ter ondersteuning van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van burgers, voor vertrouwelijke communicatie van overheid en bedrijven en voor de Nederlandse economie?
Ja, het kabinetsstandpunt zoals weergegeven in de brief van de Ministers van Veiligheid en Justitie en van Economische Zaken van 4 januari 20162 is ongewijzigd.
Bent u zich bewust van het feit dat de afgelopen decennia de persoonsgegevens, inclusief bank inloggegevens, medische gegevens, credit card gegevens, burgerservice- en social security nummers van miljarden mensen wereldwijd zijn buitgemaakt door criminelen, buitenlandse inlichtingendiensten of staatshackers en dat versleuteling van data meer bescherming biedt tegen dergelijke diefstal van gegevens?
Het Kabinet is zich ervan bewust dat de toenemende digitalisering van de samenleving naast kansen ook risico’s met zich meebrengt.3 Om deze risico’s te beperken zijn goede cybersecurity maatregelen ter verhoging van de digitale weerbaarheid van overheden, bedrijven en burgers nodig. Versleuteling van data is een maatregel die inzage van gegevens door onbevoegden kan tegengaan. In de Nationale Cyber Security Strategie 24 wordt de bredere kabinetsvisie op cybersecurity uiteen gezet.
Deelt u de analyse dat het toegenomen gebruik van encryptie een direct gevolg is van grootschalige hacks door criminelen en buitenlandse inlichtingendiensten en grootschalige opslag van (persoons)gegevens door inlichtingendiensten wereldwijd?
Wat de directe oorzaak is van het toegenomen gebruik van encryptie is niet eenduidig te zeggen. Uit een recent gehouden enquête onder vijfduizend ondernemingen in elf landen komt het beeld naar voren dat men onder andere encryptie gebruikt vanwege regels over data en privacy, bescherming van intellectueel eigendom en bescherming van klantgegevens.5
Het kabinet zet blijvend in op bewustwording bij burgers en bedrijven over kwetsbaarheden die digitale communicatie met zich meebrengt. De website veiliginternetten.nl (een initiatief van V&J, EZ en ECP Platform voor de Informatie Samenleving) en bewustwordingscampagnes zoals Alert Online zijn hier ook op gericht. Daarbij worden burgers en bedrijven handelingsperspectieven geboden over hoe men zijn of haar digitale communicatie veiliger kan maken, waaronder het gebruik van encryptie.
Deelt u de analyse dat het afzwakken van encryptie geen duurzame oplossing biedt voor het opsporen van terroristen, maar dat het criminelen en buitenlandse inlichtingendiensten en staatshackers wel meer mogelijkheden biedt om persoonsgegevens en bedrijfsgeheimen te achterhalen en kritieke infrastructuur te hacken?
Op dit moment is er geen zicht op mogelijkheden om in algemene zin, bijvoorbeeld via standaarden, encryptie producten te verzwakken zonder daarmee de veiligheid van digitale systemen die van encryptie gebruik maken te compromitteren.
Deelt u de analyse dat de gebrekkige veiligheid die mensen online ervaren zal verslechteren als bedrijven gedwongen worden encryptie te verzwakken?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de analyse dat het verzwakken van encryptie slecht is voor het vertrouwen in en gebruik van nieuwe technologische ontwikkelingen, zoals het Internet of Things en Industry 4.0, door mensen en bedrijven aangezien persoonsgegevens en bedrijfsgeheimen minder veilig zijn?
Overheden, bedrijven en burgers zijn gebaat bij maximale veiligheid van de digitale systemen. Het kabinet heeft in het kabinetsstandpunt van 4 januari 2016 het belang van sterke encryptie voor de veiligheid op internet, ter ondersteuning van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van burgers, voor vertrouwelijke communicatie van overheid en bedrijven, en voor de Nederlandse economie onderschreven.
Deelt u de analyse dat juist ingezet moet worden, ook in Europees verband, op toename van het gebruik van encryptie om de vrijheid en veiligheid van mensen en bedrijven te vergroten?
Het Nederlandse standpunt en de afwegingen die daaraan ten grondslag liggen zijn vertaald naar het Engels en worden internationaal actief uitgedragen.
Bent u bereid in Europees verband erop aan te dringen dat bedrijven niet gedwongen worden om encryptiesoftware te verzwakken?
Zie antwoord vraag 10.
Kindermisbruik in Griekse vluchtelingenkampen |
|
Marit Maij (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten over een toenemend aantal gevallen van misbruik van kinderen en vrouwen in Griekse vluchtelingenkampen?1
Ja.
Klopt het dat het Rode Kruis hier informatie over heeft gegeven? Zo ja, welke? Welke gegevens zijn u bekend over misbruikgevallen in Griekse kampen?
Naar aanleiding van de berichtgeving is er contact geweest tussen het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de kantoren van het Rode Kruis in Den Haag en Athene, waarbij het Rode Kruis informatie heeft gegeven aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken. De informatie is verkregen uit eigen onderzoek van het Rode Kruis en komt overeen met het door de leden aangehaalde artikel uit NRC Handelsblad en het daaraan ten grondslag liggende artikel in The Guardian/The Observer.2 Exacte cijfers worden echter niet gegeven.
Bij navraag over deze berichtgeving kon de Griekse overheid de recente berichten niet bevestigen en stelde zij dat vanuit de opvangfaciliteit die in het artikel wordt genoemd geen aangiftes van misbruik zijn gedaan.
Bent u bereid grondig uit te zoeken in welke mate en waar deze ernstige feiten voorkomen in de kampen en de Kamer hierover zo snel mogelijk te berichten?
De Griekse overheid is verantwoordelijk voor de opvang van migranten, in lijn met Europese wetgeving en het internationaal recht. Nederland heeft de berichtgeving bij de eerste gelegenheid – een hoogambtelijk bezoek aan Athene op 26 augustus – aan de orde gesteld.
Al tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap hebben de Europese Commissie en Nederland in overleggen met de Griekse overheid nadrukkelijk aangedrongen op het verbeteren van de opvangomstandigheden. Goede opvang blijft onverminderd van belang en het kabinet zal zich dan ook voor verbetering blijven inspannen in zijn regelmatige contacten met de Griekse overheid.
Zie verder het antwoord op vraag 7.
Deelt u de mening dat de Europese en Griekse diensten de verantwoordelijkheid hebben om asielzoekers, vrouwen en kinderen, voldoende te beschermen in opvangkampen waar zij naartoe gevlucht zijn? Zo ja, op welke wijze kan dit beter worden gewaarborgd?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid deze ernstige feiten in Europees verband te bespreken en er, in overleg met de Griekse autoriteiten, voor te zorgen dat deze vormen van misbruik en geweld zo snel mogelijk worden gestopt? Zo ja, wanneer en hoe?
Zoals in antwoord op vraag 3 en 4 is gesteld, is dat gebeurd tijdens een hoogambtelijk bezoek aan Athene. De Europese Commissie en het kabinet hebben al tijdens het Nederlands EU-voorzitterschap regelmatig in overleggen met de Griekse overheid nadrukkelijk aangedrongen op het verbeteren van de omstandigheden. Het kabinet zal dat blijven doen, bijvoorbeeld bij de eerstvolgende JBZ-Raad en RBZ.
Op welke wijze wordt er voor gezorgd dat de daders van deze gruwelijke feiten nooit en te nimmer een verblijfsvergunning krijgen om in Europa legaal te kunnen verblijven, maar dat zij zo snel mogelijk worden uitgezet?
In de Kwalificatierichtlijn is opgenomen dat personen die een «bijzonder ernstig misdrijf» hebben gepleegd niet in aanmerking komen voor een asielstatus. Dit begrip is in de richtlijn niet nader ingevuld. Dit betekent dat de invulling een mate van vrijheid laat aan de lidstaten.
Op 25 november 2015 (Kamerstuk 19 637, nr. 2078) heeft het kabinet uw Kamer bericht over een aanscherping van het beleid, waarbij het begrip zodanig wordt ingevuld dat de asielvergunning kan worden geweigerd of ingetrokken als iemand onherroepelijk is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tenminste zes of tien maanden, afhankelijk van de mate van bescherming die betrokkene krijgt. Bij brief van 25 mei 2016 (Kamerstuk 19 637, nr. 2188) heeft het kabinet dit beleid verder aangescherpt door in te stellen dat ook veroordelingen tot voorwaardelijke vrijheidsstraffen kunnen worden beschouwd als ernstige delicten, als zij slachtoffers en de maatschappij sterk raken. Het gaat om zedenmisdrijven, geweldsmisdrijven, drugsmisdrijven, mensenhandel en terroristische misdrijven.
Personen die een dergelijk misdrijf begaan kunnen in de betrokken lidstaat vanzelfsprekend strafrechtelijk worden vervolgd. Het kabinet deelt de mening van de vragenstellers dat het van belang is dat personen die worden veroordeeld voor dergelijke misdrijven snel moeten worden uitgezet. Dit is echter wel afhankelijk van de vraag of gedwongen terugkeer geen schending van artikel 3 EVRM (verbod op foltering, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing) oplevert en in welke mate het land van herkomst medewerking verleent aan gedwongen terugkeer.
Wat is de laatste stand van zaken met betrekking tot de kwaliteit van de asielprocedure en asielopvang in Griekenland? In welke mate is die kwaliteit inmiddels verbeterd en hebben de andere Europese lidstaten daaraan bijgedragen? Op welke wijze wordt er gewerkt aan de Griekse asielopvang, zodat die voldoet aan de Europese standaarden?
Op 15 juni 2016 heeft de Europese Commissie een tweede aanbeveling gedaan aan Griekenland over de te nemen maatregelen om te voldoen aan het asielacquis, mede in het licht van het doel om Griekenland weer onderdeel uit te laten maken van het Dublinsysteem. Hierover is uw Kamer op 27 juni jl. (Kamerstuk 32 317, nr. 424) geïnformeerd. In die aanbeveling wordt vastgesteld dat Griekenland, ondanks de moeilijke situatie waarmee het wordt geconfronteerd, voortdurende inspanningen heeft geleverd om zijn asielstelsel te verbeteren, zoals bijvoorbeeld het vergroten van de algehele opvangcapaciteit. Dat neemt niet weg dat Griekenland nog inspanningen moet verrichten, met name om structurele opvangvoorzieningen in te richten. In deze aanbeveling wordt Griekenland onder meer opgeroepen om geschikte permanente en tijdelijke open opvangcentra op te zetten, en te waarborgen dat al deze centra adequate opvangvoorzieningen bieden. Daarnaast wordt Griekenland ook opgeroepen om prioriteit te geven aan het opzetten van structuren voor kwetsbare asielzoekers, zoals niet-begeleide minderjarigen. De Commissie zal in september verslag uitbrengen over de vooruitgang die de Griekse autoriteiten hebben geboekt.
Griekenland ontvangt financiële steun vanuit de Europese Commissie voor het verbeteren van de opvang van asielzoekers. Zo heeft de Europese Commissie in april 2.016 EUR 83 miljoen aan financiële noodhulp beschikbaar gesteld voor de verbetering van de omstandigheden in de Griekse opvangfaciliteiten, waaronder verbetering van de situatie van kwetsbare groepen zoals vrouwen, minderjarigen en zieken. De gelden gaan rechtstreeks naar verschillende NGO’s en UNHCR. De Commissie financiert op deze manier organisaties die veilige ruimtes voor vrouwen creëren, steun aan kinderen bieden en gezondheids- en psychosociale diensten leveren in de opvangcentra.
Daarnaast ondersteunen lidstaten, waaronder Nederland, Griekenland door het leveren van nationale experts aan het Europees Asielondersteuningsbureau (EASO) dat Griekenland ondersteunt bij de behandeling van de asielaanvragen. Ook ondersteunen lidstaten Griekenland door middel van het verstrekken van goederen via het Mechanisme voor Civiele Bescherming van de Unie.
In totaal is aan Griekenland sinds 2015 uit verschillende fondsen EUR 353 miljoen toegekend door de Europese Commissie. De gelden worden besteed via de Griekse overheid, NGO’s en UNHCR.
Het bericht ‘Afval van zolder kan mee in de kolencentrale’ |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Afval van zolder kan mee in de kolencentrale» uit Trouw van 9 augustus 2016?1
Ja.
Bent u bekend met het product subcoal? Zo ja, hoe?
Subcoal is een merknaam voor brandstofpellets gefabriceerd uit diverse soorten afval. De input voor de fabricage van deze pellets bestaat uit zogeheten «rejects» van de papier- en kartonindustrie en sorteerresten uit huishoudelijk afval en uit bouw- en sloopafval; allemaal afvalstromen die moeilijk of niet te recyclen zijn. De brandstofpellets worden gebruikt voor verbranding in energiecentrales en de cementindustrie. Gegeven de samenstelling van Subcoal wordt de hiermee opgewekte energie niet als hernieuwbare energie aangemerkt.
Ten eerste ben ik met Subcoal bekend omdat ILT regelmatig aanvragen beoordeelt voor de invoer van afval ten behoeve van de productie van deze pellets. Momenteel onderzoekt IenM op verzoek van de producent van Subcoal of het materiaal een zogeheten einde-afvalstatus kan krijgen (zie het antwoord op vraag 3). Het is mij ook bekend dat de provincie Groningen een omgevingsvergunning heeft verleend voor de productie van Subcoal.
Waarom kent subcoal een afvalstatus? Zou er een einde kunnen worden gemaakt aan de afvalstatus van dit product? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet en hoe kunnen centrales dan een milieuvergunning aanvragen voor het meestoken van subcoal?
Subcoal wordt gefabriceerd uit afval. Producten van afvalverwerking kunnen de afvalstatus verliezen op grond van een beoordeling of aan de voorwaarden voor de einde-afvalstatus wordt voldaan. De Europese Kaderrichtlijn afvalstoffen, Richtlijn EG/2008/98, artikel 6 (hierna: Kaderrichtlijn) geeft aan dat voor de einde-afvalstatus aan vier voorwaarden moet worden voldaan. Naar deze vier voorwaarden wordt rechtstreeks verwezen in artikel 1.1, zesde lid, van de Wet milieubeheer.
Momenteel onderzoekt IenM op verzoek van de producent van Subcoal of het materiaal een einde-afvalstatus kan krijgen, dus of aan de bovengenoemde voorwaarden wordt voldaan. Dit onderzoek zal binnen enkele maanden leiden tot een rechtsoordeel. Dit rechtsoordeel heeft een informatief karakter en kan als zodanig door het bedrijf worden ingebracht bij beoordelingen en beschikkingen door het bestuursorgaan dat bevoegd gezag is ten aanzien van de activiteiten van het bedrijf. De competentie voor de beoordeling of een stof of materiaal een afvalstof is of niet ligt namelijk steeds bij het bevoegd gezag.
Ook als Subcoal wel de status van afvalstof heeft, kan het door elektriciteitscentrales worden gebruikt mits dit in de omgevingsvergunning is voorzien.
Heeft u ervaring met een kolencentrale die een vergunning heeft ontvangen en subcoal meestookt?
Ja, in elk geval in één kolengestookte energiecentrale is Subcoal in het verleden al enige malen meeverbrand (met de status van afvalstof). De omgevingsvergunning van deze centrale voorziet in het met kolen meeverbranden van afvalstoffen. Op grond van artikel 5.15 en volgende van het Activiteitenbesluit gelden dan strengere voorschriften om een verantwoorde uitstoot van rookgassen te borgen.
Welke mogelijkheden ziet u om restproducten – die in de vrije markt een positieve waarde hebben en geen gevaar vormen voor de volksgezondheid – te ontdoen van het afvalstempel, zodat meer toepassingen en hergebruik eenvoudiger worden?
Producten van afvalverwerking kunnen de afvalstatus verliezen na een beoordeling of aan de voorwaarden voor de einde-afvalstatus wordt voldaan. Een vergelijkbare beoordeling voorziet de Kaderrichtlijn voor stoffen die naast een hoofdproduct ontstaan in een productieproces (productieresiduen). Deze hebben geen afvalstatus als ze voldoen aan de voorwaarden voor de status van «bijproduct». Ook voor deze voorwaarden verwijst de Wet Milieubeheer (artikel 1.1, zesde lid) rechtstreeks naar de Kaderrichtlijn.
Om te stimuleren dat de Europees gestelde voorwaarden op uniforme wijze worden meegenomen in beoordelingen door het bevoegd gezag, zal ik in het komende Derde Landelijk Afvalbeheerplan (LAP3) de toepassing van de voorwaarden nader toelichten. Ditzelfde doe ik nu al in de rechtsoordelen die bedrijven bij IenM kunnen aanvragen en die zij als mogelijke redeneerlijn kunnen aanreiken aan het bevoegd gezag voor hun activiteiten. De rechtsoordelen worden bovendien gepubliceerd op de website van Rijkswaterstaat,2 zodat andere bedrijven en overheden kennis kunnen nemen van de gevolgde redenering.
In hoeverre geeft u uitvoering aan het afvalplan «haal meer uit afval» van mei 2015? Kunt u een overzicht geven van de resultaten en de voortgang?2
In zijn plan «haal meer uit afval» komt de heer Dijkstra met goede suggesties om te bekijken hoe we van afval naar grondstof kunnen komen. Ik spreek daarvoor nogmaals mijn waardering uit. Met door hem aangesneden thema’s zoals de noodzaak van het afvalstempel en het vergemakkelijken van import en export van afvalstoffen, ben ik in het VANG programma aan de slag gegaan. Over de voortgang wordt u nader geïnformeerd in de VANG voortgangsrapportage die uw Kamer in september 2016 ontvangt.
"leenhelmen" voor militairen |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Militair op missie moet helm met andere soldaat delen»?1
Ja.
Deelt u de zorgen over deze schandalige situatie, waarbij soldaten op missie niet eens meer beschikken over een eigen helm (nota bene onderdeel van de basisuitrusting)?
In de huidige situatie beschikken militairen nog over een eigen helm. In de toekomst zorgt Defensie, door middel van een centrale pool, dat iedereen voor het opwerken en de duur van een missie over de best mogelijke uitrusting kan beschikken. Defensie schaft daarom 22.500 nieuwe helmen aan, waarvan 18.000 worden verstrekt aan militairen met een operationele functie. De overige 4.500 stuks zijn bestemd voor verstrekking vanuit een pool. De pool is vooral bestemd voor militairen met een staffunctie, personeel van dienstencentra en in ondersteunende operationele functies of instructeurs. Zij behouden in hun basisuitrusting nog steeds hun huidige helm. Dat deze niet organiek wordt vervangen door een nieuwe helm, is omdat zij andere taken vervullen, onder andere omstandigheden werken of een helm minder vaak gebruiken.
Begrijpt u dat de zogenaamde «leenhelm» ervaren wordt als de zoveelste vernedering, nadat er door munitiegebrek al «pang, pang» moet worden geroepen en er zelfs aangeraden wordt om lekke buitenjassen met ducttape op te lappen?
Defensie wil de beschikbare middelen zo doelmatig mogelijk benutten. Hiermee wordt voorkomen dat er geld wordt uitgegeven aan voorraden en uitrustingsstukken die niet of nauwelijks worden gebruikt. De gedeeltelijke vervanging van de helmen is hier een voorbeeld van. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Het kan incidenteel voorkomen dat jassen gerepareerd moeten worden tijdens oefeningen. Dit is geen structureel probleem. Defensie heeft voldoende voorraad beschikbaar. Op gebied van munitie zijn, in lijn met mijn brief van 10 juni jl. (Kamerstuk 27 830, nr. 171), bestelorders geplaatst om de munitievoorraden voor inzet op niveau te brengen. Ook wordt extra aandacht geschonken aan het op peil houden van de voorraden voor opleidingen en trainingen.
Welk signaal geeft u af door onze soldaten hun helmen te laten lenen, hun kapotte buitenjassen te laten plakken met ducttape en nog steeds niet te zorgen voor voldoende munitie?
Zie antwoord vraag 3.
Ziet u de terechte zorgen binnen en buiten defensie om de staat van de krijgsmacht die, na decennia van bezuinigingen, volledig is uitgekleed?
Voor het kabinet is de behoefte aan een krijgsmacht met een effectief handelingsvermogen evident. Crises komen snel op en er is sprake van een groeiende diversiteit aan dreigingen en een toegenomen complexiteit van die dreigingen. In de afgelopen jaren zijn reeds stappen gezet om de gereedheid en inzetbaarheid van de krijgsmacht te verbeteren. Dit kabinet heeft de jarenlange trend van bezuinigingen gebroken en sinds 2014 gefaseerd budget toegevoegd aan de defensiebegroting.
Op welke wijze gaat u zorgen dat iedere soldaat de beste en meest complete uitrusting heeft die er is, en dus zeker ook een eigen helm heeft?
Bij verschillende uitrustingsstukken hanteert Defensie het zogenoemde «need-to-have»-principe. Een militair krijgt zijn uitrusting op basis van omstandigheden, functie of taak. Dat kan leiden tot een verschil tussen de uitrusting in de kazernesituatie en bij inzet. Iedere voor inzet gereed gestelde militair beschikt over de voor die inzet benodigde middelen. Daar hoort ook een nieuwe helm bij.
In hoeverre bent u inmiddels bereid de gemaakte NAVO-afspraak, dat er minimaal 2% van het nationaal inkomen wordt besteed aan defensie, na te komen en dus vijf miljard euro extra te investeren?
Het kabinet neemt de Navo-afspraken over de hoogte van de defensie-uitgaven serieus. In de afgelopen jaren zijn er stappen voorwaarts gezet. Er is een einde gekomen aan de trend van dalende defensie-uitgaven en er zijn middelen toegevoegd aan de defensiebegroting. Zoals bekend, heeft het kabinet in het kader van een meerjarig perspectief bovendien vervolgstappen voor ogen.
De inzet van militairen op Schiphol |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «Militairen gaan assisteren bij controles Schiphol»1, «Marechaussee krijgt hulp van infanterist»2 en «Plan veilig Schiphol»?3
Ja.
Is het waar dat de Koninklijke Marechaussee (hierna KMar) door tekorten in de capaciteit zich op 12 augustus jl. genoodzaakt heeft gevoeld de hulp in te roepen van infanteristen van de Landmacht, zoals een woordvoerder van de KMar heeft aangegeven?4
Voor de door het bevoegd gezag afgekondigde extra maatregelen was extra capaciteit benodigd. Voor uitzonderlijke situaties waarvoor extra capaciteit nodig is, kan de Landmacht bijstand verlenen. Door het lokaal bevoegd gezag is daartoe in samenspraak met de politie bijstand gevraagd van de Landmacht. De Minister van Defensie, in overeenstemming met de Minister van Veiligheid en Justitie, heeft deze aanvraag ingewilligd. Voor deze constructie is gekozen omdat de verwachting was dat deze maatregelen voor langere duur zouden gelden en ten koste ging van de uitvoering van andere taken van de KMar. Op deze wijze kon de uitvoering van de andere taken van de KMar worden gecontinueerd. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Is het waar dat militairen van de Landmacht zonder marechausseeopleiding rond Schiphol worden ingezet? Moeten zij eerst een training krijgen van de KMar en wat doet dit voor de inzet van de capaciteit? Had dit niet voorkomen kunnen worden door meer marechaussee vrij te maken voor Schiphol?
De Landmachtmilitairen die zijn ingezet op Schiphol hebben een korte opleiding gekregen door de KMar. Daarmee zijn ze voorbereid voor de te leveren bijstand aan de beveiligingstaken op de toegangswegen tot het luchthaventerrein Schiphol. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Hoe kan het gebeuren dat de KMar op Schiphol, zelfs na herhaaldelijk aandringen van de Kamer om hier iets aan te veranderen en te komen tot een structurele oplossing, in ieder geval tot 12 augustus jl. nog altijd te kampen had met tekorten, zoals aangegeven door een woordvoerder van de KMar die te kennen geeft dat «het op een gegeven moment echt op is»?5
Er is afgelopen tijd een steeds groter beroep gedaan op KMar-capaciteit vanwege de terreurdreiging, de migratiestromen en de (veel) sterkere groei van passagiersaantallen op Schiphol dan kon worden voorzien. Ik deel uw zorg over deze extra druk op de KMar. Met betrokken overheidspartijen en Schiphol is veelvuldig overleg gevoerd over mogelijke oplossingen voor de kortere en de langere termijn waarbij gesproken is over een mix van maatregelen ten aanzien van de versterking van de capaciteit, techniek en aanpassing van het beleid om deze druk het hoofd te kunnen bieden. Voor wat betreft capaciteit is gekeken naar herprioritering van de taken, de stroomlijning van processen en de uitbreiding van de capaciteit.
Voor wat betreft de uitbreiding van de capaciteit geldt dat er tijd overheen gaat voordat nieuw geworven personeel daadwerkelijk kan worden ingezet. Voor de kortere termijn is daarom ook gezocht naar alternatieve maatregelen om de KMar te ondersteunen, zoals de inzet van DJI en Douane personeel ten behoeve van de KMar-taken op Schiphol waarover u in de actieagenda Schiphol bent geïnformeerd, vooral voor de grensbewakingstaak. Gelet op de recente terreurdreiging zijn kortstondig ook militairen van de Landmacht ingezet voor de ondersteuning van de politietaak. Inmiddels is de inzet van de Landmacht beëindigd.
Deze zomer is de bezetting op deze manier afdoende gebleken, maar ik ben van mening dat voor de langere termijn een structurelere oplossing noodzakelijk is. Allereerst is daarom besloten om de capaciteitsbehoefte van de KMar voor de luchthavens de komende jaren in kaart te brengen.
Deze capaciteitsbehoeftestelling ziet op alle taken van de KMar op de verschillende luchthavens. Daarin is maximaal rekening gehouden met de effecten van de invoering van elektronische grenspassages, die op termijn ook voor een verlichting van de behoefte aan KMar-capaciteit zal zorgen. Voor de zomer is daarom de businesscase voor de automatische grenspassages herijkt. Op basis van die herijking is, met Schiphol, besloten tot uitbreiding van het aantal e-gates. Vanaf nu tot en met mei 2017 zullen er nog 30 e-gates (6 meer dan oorspronkelijk gepland) worden geplaatst.
Met betrokken bewindslieden zal ik deze behoeftestelling bespreken en bezien welke maatregelen passend zijn. Dit najaar zal ik u nader informeren.
Hoe verhouden zich de aanhoudende tekorten, ten gevolgde waarvan de KMar zich genoodzaakt voelt om de Landmacht op hulp te vragen, tot uw eigen uitspraken in de Actieagenda Schiphol, namelijk dat «er steeds meer van de KMar wordt gevraagd als gevolg van de internationale veiligheidssituatie (antiterrorisme en migratiestromen), dit aanzienlijke gevolgen heeft voor alle luchthaventaken van de KMar en dat dit specifiek in het grenspolitieproces invloed heeft op de werklast en -druk (de hoeveelheid benodigd personeel)»?6 Hoe kan het dat met dit inzicht men toch een beroep moet doen op militairen van de Landmacht om bij te springen, wanneer u de verhoogde druk feitelijk al zag aankomen?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat de door de regering in april toezegde 85 marechaussees voor Schiphol bestaan uit nieuw indiensttredend personeel?
Dat klopt. Het nieuw indiensttredend personeel is eerst op Schiphol ingezet, zodat de werkdruk daar zo snel mogelijk kon worden verlicht.
Is het correct dat dit feitelijk geen extra 85 marechaussees betreft, maar 85 fte die de reguliere instroom van de KMar sowieso al zou opleveren maar nu eerst specifiek op Schiphol te plaatsen? Zo ja, voor welke taken/locaties stonden deze 85 instromers vóór dit besluit op de rol? Kunt u deze verschuiving nader toelichten en verantwoorden?
Dat klopt. Zoals gemeld in de actieagenda Schiphol komt deze inzet uit de reguliere personeelsinstroom van de KMar. Vanwege de drukke periode en uitstroom van personeel op Schiphol is er voor gekozen om het nieuwe in dienst tredende personeel eerst op Schiphol te plaatsen om zo de werkdruk te verlichten. Vanwege de opleidingscapaciteit wordt de 85 vte gefaseerd operationeel ingezet. Circa 50 vte zijn vanaf dit voorjaar operationeel, in de periode van medio september tot begin december komen daar 36 vte bij. Deze nieuwe personeelsleden zullen na hun plaatsing op Schiphol elders in het land worden geplaatst, afhankelijk van de drukte en vullingsmogelijkheden bij de verschillende KMAR-brigades. Er is voor gekozen om de extra werkdruk daar te accepteren ten gunste van Schiphol. Al het in dienst tredend KMar-personeel is opgeleid voor grenstaken.
Zijn de in april door het kabinet toegezegde 85 nieuw in dienst tredende marechaussees voor Schiphol daadwerkelijk ingezet? Zo ja, sinds wanneer zijn zij operationeel geworden? Heeft dit de werkdruk van de KMar op Schiphol significant ontlast?
Zie antwoord vraag 7.
Zijn de in totaal 50 medewerkers vanuit de Douane, de Dienst Justitiële Inlichtingen en vanuit interne herschikking bij de KMar op Schiphol daadwerkelijk ingezet, omdat de regering tevens in april aankondigde hen in te zetten tijdens de drukke periode? Zo ja, sinds wanneer zijn zij operationeel? Heeft dit de werkdruk van de KMar op Schiphol significant ontlast?
De bijstand van de Douane is daadwerkelijk gerealiseerd met ingang van mei jl. Dit heeft de operatie aan de grens deze zomer ontlast. De nu toegezegde ondersteuning loopt tot en met september.
De DJI levert eveneens ondersteuning vanaf mei jl. voor de grenswerkzaamheden en de Arrestanten Passanten Wacht (APW). Dit heeft deels geleid tot verlaging van de werkdruk bij de KMar, maar een ruimere en langdurigere inzet is gewenst. Hierover vinden momenteel gesprekken plaats. Omdat de DJI nog geen volledige ondersteuning biedt, kan de capaciteit met name bij de APW nu nog niet optimaal vrijgespeeld worden.
Deelt u de mening dat bovenstaande maatregelen sterk de indruk wekken dat er hier sprake is van knip en plakwerk, pleisters plakken en gaten met gaten vullen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Nu is gebleken dat de KMar zich genoodzaakt voelt militairen in te zetten om de adequate uitvoering van de veiligheidstaak op Schiphol te garanderen, houdt u nog altijd vast aan uw beleid om geen extra middelen uit te trekken voor de KMar op Schiphol, zoals u in juni nog aangaf door over de 85 nieuw indiensttredende marechaussees te verklaren dat er sprake was van herprioriteren en niet van nieuw geld, omdat «we in een tijd leven waarin het geld niet zomaar voor het oprapen ligt»?7
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u ingaan op het in de Actieagenda Schiphol aangekondigde voorstel voor de inzet van de KMar op haar luchthaventaken voor de periode 2016–2019, waarover volgens uzelf «nadere besluitvorming is vereist»8 en dat vóór deze zomer gereed zou zijn? Waarom is dit voorstel nog niet wereldkundig gemaakt?
Zie antwoord vraag 4.
Is bovengenoemd voorstel de structurele oplossing waar de Kamer al geruime tijd naar vraagt? Zo ja, kunt u aangeven waaruit het voorstel bestaat en indien dat (nog) niet bekend is, bent u dan bereid dit voorstel uiterlijk in september naar de Kamer te sturen? Zo nee, wat kan dan van de regering verwacht worden op dit punt?
Zie antwoord vraag 4.
Het afdwingen van vijf aanvullende landbouwenquêtes door het CBS |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) bovenop de Landbouwtelling deelname aan vijf andere landbouwenquêtes wil afdwingen?1
Ja.
Op welke Europese bepalingen is de noodzaak om deze aanvullende landbouwenquêtes af te nemen precies gebaseerd?
De basis voor het samenstellen van deze statistieken zijn EU-verordeningen op grond waarvan de lidstaten verplicht zijn om informatie over deze onderwerpen aan Eurostat te leveren. Het gaat om zes EU-verordeningen: (EG) Nr. 543/2009 betreffende gewasstatistieken, (EG) Nr. 1165/2008 betreffende vee- en vleesstatistieken, (EG) Nr. 1185/2009 betreffende statistieken over pesticiden, (EG) Nr. 837/2007 betreffende statistieken invoerprijzen bepaalde soorten groente en fruit, (EG) Nr.762/2008 betreffende statistieken over aquacultuur en (EG) Nr. 1337/2011 betreffende statistieken meerjarige teelten.
De responspercentages op de betreffende enquêtes zijn zover teruggelopen, dat het niet langer mogelijk was om betrouwbare informatie over de landbouwsector te produceren. Dat was de aanleiding voor het besluit om over te gaan tot verplichtstelling van de voorheen vrijwillige enquêtes.
De informatie die via deze enquêtes wordt verzameld, wordt dus gebruikt om te voldoen aan de verplichting om statistische gegevens aan Eurostat te leveren. Deze informatie wordt vervolgens voor verschillende doeleinden gebruikt. Ze vormen belangrijke informatie om het landbouwbeleid op te baseren, zowel Europees als nationaal. Ook het bedrijfsleven, zoals de landbouwcoöperaties en de mengvoeder- en zuivelindustrie, maakt gebruik van de informatie.
Is het (juridisch) mogelijk om meer gebruik te maken van gegevens uit de jaarlijkse Landbouwtelling, eventueel via extrapolatie?
Gegevens uit de Landbouwtelling worden al zoveel mogelijk gebruikt door het CBS. Voor de aanlevering van gegevens aan Eurostat over de veestapel per 1 mei, die de EU-verordening vraagt, worden gegevens uit de Landbouwtelling gebruikt. Er vindt daarvoor geen aanvullende enquête plaats.
Voor de aanlevering van gegevens over de veestapel per 1 december, die de EU-verordening tevens vraagt, zijn de gegevens van de Landbouwtelling te gedateerd en moeten aanvullende gegevens verzameld worden. Het CBS probeert deze aanvullende gegevens zoveel mogelijk uit bestaande registers te halen. Zo worden gegevens over het rundvee, schapen en geiten verzameld uit de registers van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) voor identificatie en registratie van dieren (I&R). De I&R van de varkensstapel is niet volledig genoeg om te vertalen naar de omvang van de varkensstapel per 1 december, omdat die alleen de gegevens over de aantallen aan- en afgevoerde varkens per bedrijfslocatie bevat en geen inzicht geeft in de veranderingen door geboortes op een locatie zelf. Extrapolatie van de gegevens uit de Landbouwtelling is dus niet mogelijk om de omvang van de varkensstapel per 1 december te bepalen omdat de I&R varkens geen goede indicator is voor de ontwikkelingen van de varkensstapel tussen 1 mei en 1 december. Daarom stuurt het CBS enquêteformulieren uit aan een aantal varkenshouders die op basis van een steekproef worden bepaald.
Verder bevat de Landbouwtelling geen gegevens over oogstramingen of het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.
Is het (juridisch) mogelijk om voor de oogstramingen van appels, peren en akkerbouw ook gebruik te maken van beschikbare sectorale oogstramingen?
Ja, voor een deel is dat mogelijk en gebeurt dit ook. Het is echter niet altijd mogelijk omdat de gegevens van de ramingen onvoldoende objectief, betrouwbaar en/of nauwkeurig zijn. In het geval van de oogstraming appels en peren van het GroentenFruit Huis is de oogstraming zelfs gebaseerd op eerdere cijfers van het CBS. Zonder de CBS-cijfers kan deze oogstraming dus niet worden gemaakt.
Bent u voornemens in overleg met het CBS in te zetten op het zoveel mogelijk voorkomen en inperken van de genoemde aanvullende enquêteverplichtingen?
Het CBS zet al decennialang sterk in op het verlagen van zowel de feitelijke als de ervaren lastendruk bij het bedrijfsleven. Hierdoor is de feitelijke administratieve lastendruk sterk gedaald, met 70% in de periode 1994–2014. Het CBS blijft daarnaast werken aan een verdere reductie.
Er is vanuit het Ministerie van Economische Zaken regulier contact met het CBS over de ontwikkeling van de administratieve lastendruk die het gevolg is van de uitvoering van EU-verordeningen. Het CBS gaat bij de uitvoering van deze verordeningen na of er reeds informatie beschikbaar is bij het CBS of in registraties van de overheid. Indien dat niet of onvoldoende het geval is, en er geen andere mogelijkheden zijn om de informatie met voldoende betrouwbaarheid en kwaliteit te verkrijgen, wordt de noodzakelijke informatie via een enquête verzameld. De landbouwenquêtes waar het hier om gaat, zijn in eerste instantie op vrijwillige basis uitgevoerd. Aangezien het responspercentage zodanig was teruggelopen, dat het niet langer mogelijk was om betrouwbare informatie over de landbouwsector te produceren, is overgegaan tot verplichtstelling van de enquêtes via de aanpassing van het Besluit gegevensverwerving CBS. In deze
Algemene maatregel van bestuur zijn de gegevens aangewezen en tevens de categorieën van ondernemingen, vrije beroepsoefenaren, instellingen en rechtspersonen waar die gegevens worden opgevraagd. Dit is gebaseerd op de Wet op het Centraal bureau voor de statistiek (Artikel 33 lid 3).
In de antwoorden op vragen 3 en 4 zijn reeds voorbeelden genoemd van registerdata die het CBS gebruikt. Er zijn nog meer voorbeelden te noemen. Zo maakt het CBS voor de statistiek Gewasbescherming voor glastuinbouw waar mogelijk gebruik van MPS-data («More Profitable Sustainability»-Group, zorgt voor ontwikkeling, beheer en uitvoering van certificering op het gebied van duurzaamheid) en GreenlinQdata (glasgroenten 2016, opvolger van Groeinet 2012). Binnen de fruitteelt is er een samenwerking met Fruitconsult.
Daarnaast worden regelmatig nieuwe mogelijkheden onderzocht. Zo heeft een onderzoek naar het benutten van fiscale data geleid tot het samenstellen van de productiewaarde siergewassen zonder dat het CBS daarvoor nog aanvullende gegevens hoeft uit te vragen. Ook wordt verder onderzoek gedaan naar het beter benutten van beschikbare I&R-gegevens. Deze voorbeelden illustreren de inspanningen en het streven van het CBS om alternatieven te vinden voor het houden van enquêtes.
Bent u voornemens te voorkomen dat landbouwbedrijven opnieuw met extra lastendruk te maken krijgen? Zo ja, hoe?
Zie antwoord vraag 5.
De uitlatingen van de Turkse consul-generaal te Rotterdam over de Hizmet/Gülen-beweging en de invloed die Turkije uitoefent op burgers in Nederland |
|
Michel Rog (CDA), Raymond Knops (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Hoeveel aangiftes zijn er gedaan in Nederland over onder andere bedreiging in de Turks-Nederlandse gemeenschap naar aanleiding van de oproep van de Minister van Buitenlandse Zaken om aangifte te doen?1
Er zijn ongeveer 175 aangiftes gedaan terzake onder meer bedreiging, belediging en smaad(schrift).
Hebben die aangiftes al geleid tot enige actie zoals formele aanklachten? Zo ja, kunt u dan precies aangeven hoeveel mensen formeel zijn aangeklaagd en hoeveel mensen een straf gehad hebben (via het OM of de rechter)?
Er lopen inmiddels verschillende strafrechtelijke onderzoeken, twee verdachten zijn aangehouden vanwege bedreiging. Door deze aanhoudingen zijn meerdere aangiften opgevolgd. Het is niet uitgesloten dat er meer aanhoudingen zullen volgen. Gezien de grote concentratie van aangiften in de eenheid Rotterdam heeft het lokaal gezag besloten daar tijdelijk een speciaal team in het leven te roepen bij de politie.
Hoe beoordeelt u de uitspraken van de Turkse Minister van Economie Nihat Zeybekci: «Niet alleen de doodstraf. Wij gaan ze op zo’n manier straffen dat ze ons zullen smeken om gedood te worden om aan hun lijden een einde te maken»?2
De uitspraken van de Turkse Minister zijn voor zijn rekening. Het kabinet heeft van meet af aan de couppoging in krachtige termen veroordeeld, en tegelijkertijd bij de Turkse autoriteiten erop aangedrongen te allen tijde binnen de kaders van de rechtsstaat te opereren. Het kabinet heeft meermaals de grote zorgen overgebracht over de effecten van de coup en de nasleep ervan in Turkije.
Hoe beoordeelt u het feit dat de Turkse consul-generaal in Rotterdam vindt dat hij aanhangers van Gülen in Rotterdam wel terroristen kan noemen?3
De Turkse regering acht de Gülenbeweging verantwoordelijk voor de coup die gepleegd is op 15 juli jl. Een aantal maanden voor de coup plaatsvond heeft president Erdoğan de Gülenbeweging aangemerkt als een terroristische organisatie. Dit heeft voor de Turkse regering de consequentie dat aanhangers van deze beweging aangemerkt worden als terroristen. Dit strookt niet met het kabinetsbeleid aangezien de Gülenbeweging niet door de Europese Unie of door Nederland is aangemerkt als een terroristische organisatie. Daaraan gelieerde organisaties en/ of individuen worden dan ook niet gezien als terroristen.
Hoe beoordeelt u het feit dat dezelfde consul-generaal Nederlands-Turkse bedrijven oproept om Hizmet aanhangers te boycotten en zuiveringen van Hizmet-aanhangers uit openbare functies goedpraat?4
Nederlandse burgers moeten in vrijheid eigen keuzes kunnen maken. Het is onacceptabel dat buitenlandse overheden die keuzes openlijk proberen te beïnvloeden. De Turkse autoriteiten dienen zich zich niet te bemoeien met de keuzes die Nederlandse burgers maken. Het kabinet stelt dit consequent en in kritische bewoordingen bij de Turkse autoriteiten aan de orde. Het Kabinet maakt zich zorgen over de situatie in de Turkse gemeenschap in Nederland en keurt elke vorm van intimidatie af. De uitspraak van de Turkse consul-generaal over de situatie in Turkije is voor zijn eigen rekening.
Herinnert u zich dat u de Turkse ambassadeur vlak na de mislukte staatsgreep gewezen heeft op uw zorgen over de effecten van de coup en de nasleep ervan in Turkije zelf, en in Nederland?5
De Turkse autoriteiten zijn meermaals gewezen op onze zorgen over de effecten van de coup en de nasleep ervan in Turkije zelf en in Nederland. Het kabinet heeft er in deze contacten sterk op aangedrongen ervoor te zorgen dat spanningen uit Turkije niet naar Nederland worden geexporteerd. In het geval van het meldpunt is onmiddellijk bezwaar aangetekend. Dit heeft ertoe geleid dat het meldpunt een dag nadat het werd ingesteld weer is ingetrokken.
Herinnert u zich dat vanuit hetzelfde consulaat-generaal volgens meerdere berichten de demonstratie in Almelo tegen de Armeense genocide is georganiseerd, waar schandelijke uitspraken zijn gedaan en waartegen aangifte gedaan is? Herinnert u zich dat vanuit datzelfde consulaat dit jaar «per ongeluk» een meldpunt is ingesteld waar beledigingen van de Turkse president Erdogan gemeld konden worden?6
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat de uitlatingen deze week van de Turkse consul-generaal de spanningen in Nederland verhogen?
Zie antwoord vraag 6.
Ziet u een rechtstreekse relatie tussen de oproepen en uitlatingen van vertegenwoordigers van of namens de Turkse regering en de recente molestatie van een Erdogan-criticus in Amsterdam?7
Over lopende onderzoeken kan ik thans geen mededelingen doen.
Hoe beoordeelt u de kritiek van de aangevallen Nederlander die zegt al geruime tijd geleden aangifte te hebben gedaan van bedreiging en van mening is dat de politie dit had kunnen voorkomen?
Omdat het een lopend strafrechtelijk onderzoek betreft, kan ik daarover thans geen mededelingen doen.
Heeft u de Turkse consul-generaal aangesproken of bent u voornemens dat te doen?
U mag erop vertrouwen dat het kabinet de Turkse autoriteiten consequent aanspreekt bij gevallen waarvan wij vinden dat grenzen overschreden worden.
Heeft de Turkse overheid al verzoeken aan Nederland gedaan om mensen uit te leveren die sympathisant zouden zijn van Hizmet, Gulen en/of betrokken bij de poging tot een staatsgreep in Turkije? Zo ja kunt u dan details geven?
Er is tot op heden één uitleveringsverzoek ingediend waarin de Turkse autoriteiten melding maken van lidmaatschap van Gülen. Dit verzoek, dat betrekking heeft op feiten die plaatsvonden voor de couppoging, wordt thans bestudeerd. Op individuele uitleveringsverzoeken kan ik niet ingaan.
Het kabinet schreef dat het bereid is de Europese Commissie te vragen of het mogelijk is de evaluatie van de pre-toetredingssteun een jaar eerder te doen plaatsvinden; wanneer heeft het kabinet dit aan de Commissie gevraagd en wat was het antwoord van de Europese Commissie?8
De eerstvolgende bijeenkomst van het comité voor pre-accessiesteun staat gepland voor 14 september. Dat zal het geschikte moment zijn om de situatie in Turkije en de eventuele gevolgen hiervan voor pre-accessiesteun te bespreken.
Wanneer heeft het kabinet in Raad van Europa-verband een oproep aan het European Committee for the Prevention of Torture gedaan om een bezoek te brengen aan Turkije? Heeft Nederland bijval gehad en is er al een CPT-team bezig met onderzoek in Turkije?
Het kabinet heeft in de weken na de mislukte couppoging nadrukkelijk en herhaaldelijk opgeroepen tot een bezoek van het Europees Comité voor de Preventie van Foltering en Onmenselijke of Vernederende Behandeling of Bestraffing (CPT) aan Turkije. Hier is inmiddels gehoor aan gegeven. Het CPT bezocht Turkije van 29 augustus t/m 6 september 2016.
Hoeveel mensen zijn er in Turkije gearresteerd, geschorst en ontslagen sinds de mislukte couppoging?
Volgens officiele bronnen waren 8651 militairen betrokken bij de coup (stand van zaken op 9 september 2016). Het merendeel is gearresteerd en wordt nog steeds vastgehouden in afwachting van berechting. In totaal zijn voor zover ons bekend ruim 40.000 personen gearresteerd, waarvan er naar schatting nog zeker 21.000 in voorarrest zitten. Daarnaast zijn op grond van hun banden met de Gülen-bewegingruim 62.000 ambtenaren ontslagen. Nadat in eerste instantie bijna 80.000 ambtenaren werden geschorst vaardigde de Turkse regering op 1 september drie nieuwe decreten uit (672, 673 en 674) waarin het ontslag van bijna 50.000 ambtenaren werd aangekondigd.
Bent u bekend met het feit dat de Erasmus Universiteit een meldpunt ingesteld heeft naar aanleiding van druk op Turkse studenten en wetenschappers?9 Hoeveel Turkse wetenschappers en studenten in Nederland zijn na de oproep van de Turkse autoriteiten teruggekeerd naar Turkije?
De Erasmus Universiteit heeft een informatiepunt ingesteld in hun Central International Office, bedoeld voor vragen van hun medewerkers en studenten. Ook Nederlandse studenten die vragen hebben over hun voorgenomen stage of uitwisseling aan een Turkse universiteit kunnen hier terecht. Overigens hebben alle universiteiten een soortgelijk informatiepunt ingesteld. Volgens de laatste stand van zaken zijn bij OCW geen zaken bekend waarbij Turkse wetenschappers en studenten na de oproep van de Turkse autoriteiten zijn teruggekeerd.
Deelt u de zorg dat na de zomervakantie op sommige scholen grote spanningen zullen ontstaan tussen Erdogan/AKP-aanhangers en Hizmet/Gülen-aanhangers en dat leerkrachten en leerlingen wellicht gediscrimineerd, weggepest of ontslagen zullen worden vanwege (vermeende) voorkeuren van henzelf of hun ouders?
Ja, die zorg delen we. Het kabinet vindt het onacceptabel dat het onderwijs aan kinderen lijdt onder de gevolgen van spanningen in Turkije. In de weken voorafgaand aan het nieuwe schooljaar is daarom een taskforce opgericht, die er samen met schoolbesturen, ouders en gemeenten alles aan heeft gedaan om te zorgen dat alle leerlingen bij de start van het nieuwe schooljaar veilig naar school konden gaan.
Welke acties neemt de Nederlandse regering om ervoor te zorgen dat er geen conflicten uitbreken op Nederlandse scholen en dat slachtoffers daarvan onmiddellijk beschermd zullen worden en daders gestraft?
Het is onacceptabel dat spanningen na de mislukte staatsgreep in Turkije in Nederland leiden tot intimidatie en geweld. Als scholen daarmee te maken hebben, is het van belang dat ze aangifte doen. Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap houdt nauw contact met gemeenten en schoolbesturen en heeft een Taskforce opgericht. In de eerste schoolweken na de zomervakantie hebben gemeenten en scholen waar dit zou kunnen spelen extra maatregelen genomen om de veiligheid te garanderen. De politie was geïnformeerd en betrokken. Op sommige scholen waren particuliere beveiligers aanwezig. Inmiddels is de beveiliging op deze scholen afgebouwd. De spanningen waren en zijn sterk voelbaar op sommige scholen. De start van het schooljaar is zonder grote incidenten verlopen.
Los daarvan zien we dat op scholen de spanningen hoog kunnen oplopen. In opdracht van OCW adviseert de Stichting School en Veiligheid de schoolbesturen hoe met de spanningen om te gaan. Tijdens de zomer heeft de Stichting School en Veiligheid (SSV) specifieke informatie op de website gezet en advies op maat gegeven aan scholen die daar behoefte aan hadden. Ook de Expertise-unit Sociale Stabiliteit (ESS) van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft voor de start van het schooljaar informatie, adviezen en goede voorbeelden over het omgaan met deze spanningen verzameld en verspreid onder gemeenten en scholen. De ESS heeft samen met de SSV de factsheet «Maatschappelijke en politieke spanning in Turkije» opgesteld.
Is er sprake van een lange arm van Ankara in Nederland, zoals bijvoorbeeld GroenLinks-raadslid Tekir beweert?10
Nederland kent een grote Turks-Nederlandse gemeenschap. Het spreekt vanzelf dat er banden bestaan tussen deze gemeenschap en Turkije. Turkije heeft al sinds jaar en dag openlijk een actief beleid richting de Turkse diaspora, ook in Nederland. Sinds de couppoging is dit beleid actiever en zichtbaarder geworden. De Turkse autoriteiten dienen zich echter niet te bemoeien met de keuzes die Nederlandse burgers maken. Het kabinet stelt dit consequent en in kritische bewoordingen aan de orde bij de Turkse autoriteiten, zoals ook is gebeurd in het geval van het hogergenoemd meldpunt.
Is het kabinet voornemens om na de grootschalige zuivering binnen het onderwijs en de academische wereld in Turkije de toegang tot subsidiemogelijkheden en onderzoeksbeurzen te heroverwegen?
Het kabinet volgt nauwgezet de ontwikkelingen in het Turkse onderwijs en de academische wereld. Op dit moment is er geen aanleiding voor het kabinet om de toegang tot subsidiemogelijkheden en onderzoeksbeurzen te heroverwegen.
Kunt u deze vragen één voor één en voor aanvang van het nieuwe schooljaar beantwoorden?
De vragen zijn zoveel mogelijk één voor één beantwoord. Gezien de complexiteit van de vragen is het helaas niet gelukt de antwoorden hierop voor de aanvang van het nieuwe schooljaar in te dienen.
Het bericht “Ngo’s dachten in Nederland veilig te zijn, maar dat pakt anders uit” |
|
Harry van Bommel |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Ngo’s dachten in Nederland veilig te zijn, maar dat pakt anders uit»?1
Bedreiging en intimidatie van mensenrechtenverdedigers waar ook ter wereld zijn onacceptabel. Dat hier sprake van is in Nederland is zeer verontrustend. Het kabinet neemt dit uiterst serieus. Er is een strafrechtelijk onderzoek ingesteld.
Dat het werk van deze ngo’s is belemmerd is onaanvaardbaar. Deze ngo’s bieden een essentiële vorm van ondersteuning voor het functioneren van het Internationaal Strafhof. Het kabinet is niet bekend met eerdere situaties waarin dreigementen zijn geuit aan het adres van medewerkers van ngo’s of andere organisaties die internationale organisaties zoals het Internationaal Strafhof bijstaan.
Hoe beoordeelt u de bedreigingen aan het adres van de jurist Nada Kiswanson, en de daarop volgende tijdelijke sluiting van vier ngo-kantoren in Den Haag?2 3 Gaat het hier volgens u om een incident, of is er vaker sprake van dergelijke bedreigingen richting personen die het Internationale Strafhof en soortgelijke organisaties bijstaan in hun werkzaamheden op Nederlands grondgebied?
Zie antwoord vraag 1.
Lopen mensenrechtenactivisten volgens u gevaar in Nederland? Waarom wel/niet?
Nederland is voor mensenrechtenactivisten een veilig land. In de gevallen waarin deze veiligheid wordt bedreigd, wordt dit zeer serieus genomen en strafrechtelijk onderzoek ingesteld door de politie.
Kunt u verklaren waarom er geen proces-verbaal werd opgemaakt nadat Nada Kiswanson aangifte deed op het politiebureau?4
Vanaf februari dit jaar loopt er een strafrechtelijk onderzoek naar de bedreigingen van mevrouw Kiswanson. Mevrouw Kiswanson is ruim voor het verschijnen van het aangehaalde artikel opgenomen in het stelsel van bewaken en beveiligen. De overheid doet geen openbare uitspraken over eventuele maatregelen, want dat zou haar veiligheid kunnen schaden.
Klopt het dat het zo lang duurde voordat de overheid reageerde op de alarmerende berichten over de dreigementen en actie ondernam?5 6 Hoeveel tijd zat er tussen de eerste melding over de bedreigingen en de maatregelen die inmiddels getroffen zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Welke maatregelen zijn er getroffen om de veiligheid van Nada Kiswanson te garanderen?
Zie antwoord vraag 4.
Wanneer besloot u om bijeenkomsten te organiseren over deze kwestie met het Internationaal Strafhof, mensenrechtenorganisaties, het Openbaar Ministerie, de politie en de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid?7 Gebeurde dat op eigen initiatief? Wat hebben deze bijeenkomsten opgeleverd?
Op initiatief van het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft op 24 maart spoedoverleg plaatsgevonden met een aantal ngo’s en vertegenwoordigers van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, het OM en de politie. Politie en OM bevestigden dat een strafrechtelijk onderzoek was gestart naar aanleiding van de aangifte van mevrouw Kiswanson. Daarnaast werd een voorlopig contactpunt voor verdere communicatie en voor noodgevallen gedeeld.
Na dit overleg heeft het OM initiatief genomen voor meerdere overleggen tussen het Ministerie van Veiligheid en Justitie, het Ministerie van Buitenlandse Zaken, het OM, de politie, NCTV en gemeente Den Haag. De eerste bijeenkomst vond plaats op 20 april. Deze bijeenkomsten hadden een inventariserend karakter waarbij kennis werd gedeeld en tegen de achtergrond van het werk van het Strafhof werd geanalyseerd wat voor de toekomst verwacht kan worden. In ieder geval werd daaruit duidelijk dat het noodzakelijk was om meer inzicht te krijgen in welke ngo's betrokken zijn bij het werk van het Strafhof. Om die reden heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken ervoor gekozen om het consultatiemechanisme zoals genoemd in het zetelverdrag van het Strafhof te activeren. Binnen dat mechanisme spreken ngo's, gastland en Strafhof met elkaar over het werk van ngo's voor het Strafhof. Daarnaast geeft het zetelverdrag aan dat ngo's zich bij het Strafhof en het gastland dienen te melden, wanneer zij werk gaan verrichten voor het Strafhof; dat is tot heden niet of onvoldoende gebeurd, waardoor het vereiste inzicht aan de zijde van het gastland ontbrak.
De eerste consultatiebijeenkomst met het Ministerie van Buitenlandse Zaken, het OM, het Internationaal Strafhof en de betrokken ngo’s vond plaats op 13 juni. Tijdens deze eerste bijeenkomst hebben de ngo’s kenbaar gemaakt op welke terreinen zij kwetsbaar zijn en ondersteuning wensen van het Strafhof en het gastland. Het gastland werkt naar aanleiding van deze bijeenkomst een transparant stappenplan uit voor betrokken ngo’s met de handelwijze in het geval van een bedreiging. Heldere communicatielijnen tussen alle betrokkenen is daarbij het uitgangspunt. Een tweede overleg tussen gastland, Strafhof en ngo’s in het kader van dit consultatiemechanisme staat gepland voor september. Daarnaast is een briefing met veiligheidstips van het Openbaar Ministerie en de politie aan de ngo’s voorzien voor oktober.
Deelt u de mening dat kleine ngo’s niet in staat zijn om hun eigen veiligheid te garanderen, en derhalve moeten kunnen rekenen op voldoende bescherming van overheidswege, mede op basis van de gastlandovereenkomst die Nederland met het Internationaal Strafhof gesloten heeft? Bent u van mening dat u deze afspraken naleeft?8
Nederland is een rechtsstaat en de Nederlandse overheid zet zich in voor de veiligheid van alle in Nederland gevestigde organisaties en verblijvende burgers. Organisaties en burgers zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor hun algemene veiligheid. In dat kader is het aan elke individuele organisatie om een keuze voor een locatie van huisvesting te maken. Als uit informatie met betrekking tot dreiging en risico blijkt dat maatregelen ten behoeve van de veiligheid noodzakelijk zijn, dan worden deze door het bevoegd gezag genomen. Dit geldt ook voor internationale organisaties in Nederland.
Nederland heeft als gastland van het Strafhof op basis van het zetelverdrag een speciale verantwoordelijkheid voor organisaties die zich inzetten voor ondersteuning van het werk van dit hof. Aan deze verantwoordelijkheid is gedurende de laatste maanden, naast het lopende strafrechtelijke onderzoek, invulling gegeven op de wijze zoals beschreven onder vraag 7. In het kader van het recent geactiveerde consultatiemechanisme is het Ministerie van Buitenlandse Zaken aangewezen als centraal aanspreekpunt. Betrokken overheidsinstanties en veiligheidsdiensten zijn goed geïnformeerd over de situatie van mensenrechtenverdedigers. Bij voorkomende incidenten rondom de veiligheid van deze personen zijn zij – waar relevant -aangehaakt.
Wat vindt u van de suggestie van het Internationaal Strafhof om algemene veiligheidsmaatregelen te treffen, en ngo’s bij elkaar te zetten in één gebouw of straat en preventief te beveiligen? Kunt u uw antwoord onderbouwen?9
Zie antwoord vraag 8.
Wat vindt u van de suggestie van diverse ngo’s om een centraal aanspreekpunt voor bedreigde mensenrechtenactivisten in het leven te roepen, en ngo’s, relevante overheidsinstellingen en veiligheidsdiensten informatie en training te verschaffen? In hoeverre gebeurt dit laatste al, en waar ziet u verbeterpunten?10
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid, conform de eis van Amnesty, publiekelijk te verklaren dat dit soort ernstige bedreigingen jegens mensenrechtenactivisten onacceptabel zijn op Nederlands grondgebied?11
Bedreigingen en intimidatie van mensenrechtenactivisten waar ook ter wereld zijn onacceptabel.
Een inbraak in de database van de gemeente Ede |
|
John Kerstens (PvdA), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Database Ede gehackt: gegevens duizenden inwoners mogelijk op straat»?1
Ja.
Is er door de gemeente Ede aangifte bij de politie gedaan? Zo ja, wat is de stand van zaken daarvan? Zo nee, waarom heeft de gemeente geen aangifte gedaan?
De gemeente Ede heeft inderdaad aangifte gedaan bij de politie. Er loopt momenteel een onderzoek. Derhalve kunnen hieromtrent geen mededelingen worden gedaan.
Wat doet de Autoriteit Persoonsgegevens naast het in ontvangst nemen van meldingen van datalekken nog meer met dergelijke meldingen? En wat doet deze autoriteit specifiek met de melding van de gemeente Ede dat er sprake was van de genoemde datalek?
De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) beoordeelt op basis van een risico-inventarisatie welke van de ontvangen meldingen zij nader analyseert. Bij de meldingen die zij analyseert, bekijkt de AP onder meer of de verantwoordelijke organisatie het datalek had moeten melden aan de betrokkenen en of dat is gebeurd. Daarnaast beoordeelt de AP of de verantwoordelijke technische en organisatorische maatregelen heeft getroffen om de inbreuk op de beveiliging van persoonsgegevens aan te pakken en om verdere inbreuken te voorkomen. Ten aanzien van de specifieke gemeente die wordt genoemd, doet de AP geen uitspraken.
Wat is het is het oordeel van de Autoriteit Persoonsgegevens over deze datalek en met name het risico dat er de persoonsgegevens van bewoners voor andere doeleinden dan het doorgeleiden naar een advertentiewebsite kunnen worden gebruikt?
De AP doet geen uitspraken over specifieke gevallen, zoals de gemeente die wordt genoemd.
Hoeveel gemeenten zijn het afgelopen jaar slachtoffer geworden van een hack binnen hun digitale infrastructuur?
Er zijn geen cijfers beschikbaar van aantallen informatiebeveiligingsincidenten of hacks bij gemeenten. Organisaties, waaronder ook gemeenten, zijn ingevolge de Wet bescherming Persoonsgegevens (Wbp) verplicht om melding te doen bij de AP als het gaat om een datalek ten aanzien van persoonsgegevens. In de periode 1 januari 2016 en 27 mei 2016 heeft de AP 147 meldingen van datalekken van gemeenten ontvangen. Daarbij zij aangetekend dat niet alle beveiligingsincidenten ook datalekken zijn die bij de AP moeten worden gemeld, terwijl ook niet alle datalekken hacks betreffen.
Bent u van mening dat de beveiliging van gemeentelijke websites niet alleen mag afhangen van de inspanningen de desbetreffende gemeente, maar dat dat ook een zaak is die het niveau van gemeenten overstijgt? Zo ja, waarom en welke rol speelt u of gaat u spelen om gemeenten te helpen bij het beveiligen van hun digitale infrastructuur? Zo nee, waarom niet?
De informatiebeveiliging van gemeenten strekt veel breder dan het smalle terrein van websites. Hiervoor bestaan reeds centrale voorzieningen zoals DigiD en mijnoverheid.nl.
Gemeenten zijn als professionele, meest nabije overheid verantwoordelijk voor het op orde hebben van hun informatieveiligheid. Deze verantwoordelijkheid strekt verder dan de eigen organisatie. Gemeenten hebben er als collectief belang bij dat de gehele gemeentelijke branche informatieveiligheid op orde heeft. Gemeenten hebben om dit te bekrachtigen de resolutie »Informatieveiligheid, randvoorwaarde voor de professionele gemeente» aangenomen. Ik onderschrijf de wenselijkheid van bovengemeentelijke samenwerking.
Gemeenten hebben in 2013 de Informatiebeveiligingsdienst voor Gemeenten (IBD) opgericht. De IBD is het sectorale responseteam (CERT/CSIRT) voor alle Nederlandse gemeenten en richt zich op (incident)ondersteuning op het gebied van informatiebeveiliging. De IBD is voor gemeenten het schakelpunt met het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC). De IBD beheert de Baseline Informatiebeveiliging Nederlandse Gemeenten (BIG) en geeft regelmatig kennisproducten uit. Daarnaast faciliteert de IBD kennisdeling tussen gemeenten onderling, met andere overheidslagen, met vitale sectoren en met leveranciers.
Het gaat erom dat gemeenten adequate maatregelen nemen om incidenten zoveel als mogelijk te voorkomen. Gemeenten hebben met de Baseline Informatiebeveiliging Nederlandse Gemeenten (BIG) een gemeenschappelijk normenkader om het beleid en de daaruit voortvloeiende maatregelen te toetsen. De BIG is gebaseerd op en afgeleid van de Baseline Informatiebeveiliging Rijk (BIR). Desondanks kunnen incidenten nooit worden uitgesloten.
Bent u van mening dat indien de digitale communicatie tussen burgers en gemeenten via een generieke voorziening zou gaan verlopen, dit naast een verbetering van het gebruiksgemak, ook beter te beveiligen zou zijn dan in het geval iedere gemeente zijn eigen portal behoudt? Zo ja, waarom en wat doet u om die generieke voorziening tot stand te brengen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat een generieke voorziening voordelen kan opleveren. In mijn brief van 20 april 2015 heb ik de Kamer verslag gedaan van mijn overleg met de VNG over dit onderwerp (Kamerstuk 26 643, nr. 357).
In de digitale agenda 2020 hebben gemeenten de ambitie uitgesproken om gemeenschappelijkheid en collectiviteit in de informatievoorziening te bevorderen met ruimte voor lokaal maatwerk waar dat kan. Informatiebeveiliging is hierbij een noodzakelijke randvoorwaarde. In dit licht zullen de voordelen maar ook de nadelen moeten worden bezien van een eventuele collectieve voorziening voor webformulieren van gemeenten. Het blijft aan gemeenten zelf om hierover te beslissen.
Ik blijf attent op de mogelijkheid om een gemeenschappelijke voorziening dichterbij te brengen. Het kwaliteitsinstituut Nederlandse Gemeenten (KING) ontwikkelt momenteel een proof of concept voor een Generieke Transactievoorziening waarbij gemeentelijke formulieren voor ondernemers centraal worden aangeboden. Als deze proof of concept slaagt zal ik met de VNG gaan overleggen over de mogelijkheden om dit ook te doen met formulieren voor burgers.
Het artikel “Ze dacht dat Nederland veilig was” |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het NRC-artikel «Ze dacht dat Nederland veilig was»?1
Ja.
Kunt u deze berichten over intimidatie en bedreigingen aan het adres van Nada Kiswanson bevestigen?
Er is een strafrechtelijk onderzoek gaande naar de bedreigingen aan het adres van mevrouw Kiswanson. Dat onderzoek is februari dit jaar begonnen. Vanwege het onderzoek kan het kabinet niet op details reageren.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat mensenrechtenjuristen die in Nederland onderzoek doen naar mensenrechtenschendingen geïntimideerd en bedreigd worden? Bent u bereid u hierover publiekelijk uit te spreken?
Ja. Het werk van mensenrechtenverdedigers waar ook ter wereld is van groot belang. De bescherming en ondersteuning van mensenrechtenverdedigers is één van de prioriteiten van het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Mensenrechtenverdedigers voeren hun werk regelmatig uit onder zeer moeilijke omstandigheden en onder grote druk. Dat ook mensenrechtenverdedigers die zich in Nederland inzetten voor de bevordering van het werk van het Internationaal Strafhof dreigementen ontvangen en intimidatie ondervinden is onacceptabel.
Deelt u de mening dat Nederland als gastland van de internationale hoven en tribunalen een bijzondere verantwoordelijkheid heeft om de veiligheid van juristen en onderzoekers verbonden aan deze hoven en tribunalen te garanderen?
Ja. Het zetelverdrag van het Internationaal Strafhof bepaalt onder andere dat het gastland alle noodzakelijke maatregelen neemt ter vergemakkelijking van de procedure van de binnenkomst, het verblijf en de tewerkstelling van onder meer de ngo’s die de verwezenlijking van het mandaat van het Strafhof ondersteunen.
Wat voor stappen heeft u tot dusver ondernomen om de bedreigingen aan het adres van Nada Kiswanson te onderzoeken en haar bescherming te bieden?
Er is in het kader van het stelsel bewaken en beveiligen een aantal maatregelen genomen. Die kan het kabinet, vanwege de veiligheid van mevrouw Kiswanson, niet met u delen. Die maatregelen zijn overigens ruim voor het verschijnen van het aangehaalde krantenartikel genomen.
Bent u bereid om de aanbeveling van Amnesty op te volgen en een centraal aanspreekpunt in te stellen voor medewerkers van internationale ngo’s die de uitvoering van het mandaat van het Internationaal Strafhof steunen?
Als er aangifte wordt gedaan, bekijken politie en/of OM of een strafrechtelijk onderzoek geïndiceerd is. In deze concrete zaak loopt vanaf februari dit jaar een strafrechtelijk onderzoek.
Voor maatschappelijke organisaties die het werk van het Internationaal Strafhof ondersteunen bestaat er bovendien een consultatiemechanisme; het zetelverdrag van het Strafhof maakt hiervan melding. Het tripartite consultatiemechanisme tussen ngo's, Strafhof en gastland heeft als doel om het werk van bij het Strafhof betrokken ngo's in brede zin mogelijk te maken. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft naar aanleiding van deze kwestie in de periode na de aangifte van Mw. Kiswanson dit mechanisme geactiveerd. Het is bedoeling dat gastland, Strafhof en ngo's met regelmaat bijeen komen. Indien er in de toekomst onverhoopt sprake zou zijn van vermeende strafbare feiten jegens organisaties of personen die zijn betrokken bij het werk van het Strafhof, dan is het de bedoeling dat betreffende persoon, na aangifte bij de politie, daarvan tevens melding maakt bij het gastland (het Ministerie van Buitenlandse Zaken) en het Strafhof. Dit stelt gastland en Strafhof in staat om de situatie te monitoren; zo nodig kan er een spoedbijeenkomst belegd worden van het consultatiemechanisme.
Het eerste overleg in het kader van het consultatiemechanisme heeft op 13 juni plaatsgevonden tussen het Ministerie van Buitenlandse Zaken, het
Openbaar Ministerie, het Internationaal Strafhof en de betrokken ngo’s. Tijdens deze bijeenkomst hebben de ngo’s kenbaar gemaakt op welke terreinen zij kwetsbaar zijn en ondersteuning wensen van het Strafhof en het gastland. Het gastland werkt naar aanleiding van deze bijeenkomst een transparant stappenplan uit voor betrokken ngo’s met de handelwijze in het geval van een bedreiging. Heldere communicatielijnen tussen alle betrokkenen is daarbij het uitgangspunt. Een volgend overleg tussen gastland, Strafhof en ngo’s in het kader van het consultatiemechanisme staat gepland voor september. Daarnaast is een briefing met veiligheidstips van het Openbaar Ministerie en de politie aan de ngo’s voorzien voor oktober.
Voor overige bijeenkomsten die naar aanleiding van deze specifieke zaak hebben plaatsgevonden wordt verwezen naar de beantwoording op vraag 7 van de Kamervragen van het lid Van Bommel (SP).
De beperking van godsdienstvrijheid in islamitische landen |
|
Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU), Raymond de Roon (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Minste vrijheid in islamitische landen»?1
Ja.
Deelt u de in het artikel genoemde conclusies van het Amerikaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken dat islamitische landen voorop lopen in het beperken van godsdienstvrijheid?
Het rapport van het Amerikaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken geeft voor bijna 200 landen een overzicht van de ontwikkelingen op het gebied van vrijheid van godsdienst en levensovertuiging. Het kabinet deelt de in het rapport geuite zorgen over beperkingen van de godsdienstvrijheid in de verschillende regio’s. In veel landen waar sprake is van beperking van godsdienstvrijheid vinden deze beperkingen plaats op basis van nationale blasfemiewetgeving die in strijd is met universeel erkende mensenrechten. Niet-statelijke groepen als ISIS en Boko Haram blijken daarbij de grootste schenders te zijn. Uit het rapport blijkt tevens dat niet alleen in islamitische landen sprake is van beperking van godsdienstvrijheid. Ook in o.a. Rusland, Angola en Hongarije is een verdere verslechtering van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging geconstateerd. Naast deze waargenomen verslechtering in een groot aantal landen, wordt in het rapport van het Amerikaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken ook melding gemaakt van enkele positieve ontwikkelingen in onder andere Vietnam, de Centraal Afrikaanse Republiek en de Verenigde Arabische Emiraten.
Het is niet mogelijk om precieze cijfers te verstrekken van het aantal christenen en kerken dat in de afgelopen periode getroffen is door geweld in islamitische landen. De ranglijst christenvervolging 2016 van Open Doors oordeelt dat er wereldwijd afgelopen jaar 7.100 christenen zijn vermoord. Dit aantal representeert echter niet alleen christenen in islamitische landen.2
Kunt u de achtergrond van deze beperkingen van godsdienstvrijheid door islamitische landen duiden? Hoe beoordeelt u de oorzaken en de gevolgen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u cijfers verstrekken van het aantal christenen en kerken dat in de afgelopen periode getroffen is door het geweld in islamitische landen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat wordt door Nederland concreet gedaan ten aanzien van godsdienstvrijheid in islamitische landen, en met welke effecten? Welke landen zijn de afgelopen jaren op welke wijze en in welke concrete situatie(s) aangesproken op het inperken van de godsdienstvrijheid?
Vrijheid van godsdienst en levensovertuiging is al sinds 2007 een prioriteit in het Nederlandse mensenrechtenbeleid. De Nederlandse inzet vindt onder meer plaats in islamitische landen. Zo worden bijvoorbeeld vanuit het Mensenrechtenfonds organisaties gesteund die bijdragen aan de bevordering van vrijheid van godsdienst en levensovertuiging. Daarnaast wordt dit thema door de ambassade en op politiek en hoog ambtelijk niveau met overheden besproken in landen waar deze vrijheid onder druk staat of het recht hierop wordt geschonden. Ook de mensenrechtenambassadeur besteedt tijdens zijn reizen aandacht aan vrijheid van godsdienst en levensovertuiging. Een voorbeeld hiervan is Pakistan, waar de mensenrechtenambassadeur tijdens de gesprekken met de overheid en ngo’s onder andere blasfemie en de situatie van religieuze minderheden (Christenen, Ahmadi’s en Hindu’s) besproken heeft.
De multilaterale inzet van Nederland vindt plaats in EU en VN-verband (met name de Mensenrechtenraad en de Derde Commissie AVVN). Hierbij worden de EU-richtsnoeren (EU-Guidelines on the Promotion and Protection of Freedom of Religion or Belief) gevolgd, en specifieke acties als demarches en verklaringen uitgevoerd.
Graag verwijs ik naar de Mensenrechtenrapportage 2015 die op 21 juni 2016 naar uw Kamer is gestuurd voor andere voorbeelden van de Nederlandse inzet op het gebied van vrijheid van godsdienst en levensovertuiging (Kamerstuk 32 735, nr. 154).
Wat is de huidige status van de pilots godsdienstvrijheid welke ook in islamitische landen lopen, en wat zijn de bereikte effecten? Op welke wijze is of wordt uitvoering gegeven aan de motie Voordewind/Van der Staaij over het breder uitzetten hiervan in andere landen?2
De pilot godsdienstvrijheid is na te zijn geëvalueerd per 2015 beëindigd en als structureel beleid opgenomen in het brede mensenrechtenbeleid.
De evaluatie laat zien dat godsdienstvrijheid onverminderd een belangrijk onderdeel van het mensenrechtenbeleid is waarvoor het Mensenrechtenfonds zinvol kan worden ingezet. Dit is gemeld aan de Kamer tijdens de begrotingsbehandeling Buitenlandse Zaken 2016 op 18 november 2015 en in de Mensenrechtenrapportage 2014 welke op 5 juni 2015 aan de Kamer is aangeboden (Kamerstuk 32 735, nr. 130).
Op welke wijze worden islamitische landen momenteel door de internationale gemeenschap aangesproken op het bejegenen van religieuze minderheden, waaronder christenen, inclusief het toepassen van kwalijke islamitische blasfemiewetten?
De internationale gemeenschap maakt net als Nederland gebruik van bilaterale en multilaterale instrumenten bij het aanspreken van schenders van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging. De multilaterale inzet vindt voornamelijk plaats in VN-verband (met name de Mensenrechtenraad en de Derde Commissie AVVN). Nederland en de andere EU landen maken hierbij gebruik van de in antwoord vraag 5 genoemde EU-richtsnoeren (EU-Guidelines on the Promotion and Protection of Freedom of Religion or Belief).
Hoe duidt u de recente berichtgeving over oproepen tot geweld tegen christenen door onder meer Boko Haram in Nigeria3 in het licht van het genoemde rapport van het Amerikaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken? Welk verband ziet u tussen de bevindingen in dit rapport en de geweldplegingen door niet-statelijke actoren zoals Boko Haram en ISIS?
Het «International Religious Freedom Report for 2015» noemt niet-statelijke groeperingen als Boko Haram en ISIS de grootste schenders van vrijheid van godsdienst en levensovertuiging. Boko Haram’s recente oproep tot geweld tegen christenen is zeer zorgelijk. Deze oproep is helaas niet nieuw, christenen zijn al lange tijd doelwit. Dit geldt evenzeer voor moslims die zich niet scharen achter de ideologie van Boko Haram. De recente oproep tot geweld tegen christenen komt voort uit een machtsstrijd binnen de terreurgroep. Er heerst onenigheid over de strategie en doelwitten van de organisatie. Een groepering binnen Boko Haram zweert geweld tegen moslimburgers af en wil zich uitsluitend richten op militaire doelwitten en christenen.
Bestrijding van Boko Haram vereist naast een nationale Nigeriaanse verantwoordelijkheid, tevens een regionale en internationale aanpak. De Nederlandse inzet in de strijd tegen Boko Haram is er voornamelijk op gericht om de Nigeriaanse autoriteiten hun verantwoordelijkheid voor bescherming van de eigen burgerbevolking te laten nemen en een effectieve regionale aanpak te bevorderen. Om zoveel mogelijk effect te sorteren zoekt Nederland aansluiting bij internationale initiatieven (via o.m. ook het Global Counter-Terrorism Forum waarvan Nederland voorzitter is, en Nigeria lid), en via de EU. De EU steunt een regionale troepenmacht in de strijd tegen Boko Haram met EUR 50 miljoen en is een van de grootste humanitaire donoren in de regio. Nederland geeft daarnaast via een consortium van Nederlandse NGOs humanitaire hulp aan slachtoffers van Boko Haram. Daarnaast geeft Nederland ongeoormerkte bijdragen aan internationale noodhulporganisaties die in de regio actief zijn. Nederland gaat ook de veiligheidsstructuur van Nigeria steunen met een project via het «office of the national security advisor» dat de preventieve aanpak van contra-terrorisme versterkt (o.m. vergroten weerbaarheid bevolking).
Bent u bereid dit rapport te benutten om opnieuw – indien mogelijk in internationaal verband – islamitische overheden en organisaties die schuldig zijn aan ernstige beperking van de godsdienstvrijheid, kritisch aan te spreken op hun houding ten aanzien van geloofsvrijheid? Zo ja, op welke wijze gaat u dit doen?
Zie antwoord vraag 5.
De negatieve gevolgen van het vrijhandelsverdrag tussen de EU en de VS (TTIP) voor de volksgezondheid |
|
Jasper van Dijk , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het onderzoek «Final interim- Technical Report» van Ecorys en het artikel «Ongezond genieten door vrijhandelsverdrag TTIP»?1 2
De Europese Commissie voert voor grote handelsakkoorden een Sustainability Impact Assessment uit naar de economische en sociale gevolgen en de impact op het milieu door het handelsakkoord. Het kabinet is voorstander van deze analyses om daarmee zowel de positieve als de negatieve gevolgen van handelsakkoorden in kaart te brengen. Bij de onderhandelingen over het handelsakkoord tussen de EU en de VS, het Transatlantic Trade and Investment Partnership (TTIP), is op 29 juli jl. een tussenrapportage van deze analyse gepubliceerd, het zogenaamde «Final interim- Technical Report». De analyse wordt uitgevoerd door Ecorys. Naar verwachting verschijnt het finale rapport in december 2016.
In het artikel «Ongezond genieten door vrijhandelsverdrag TTIP» gaat de auteur in op één van de deelbevindingen van het rapport, namelijk dat de prijzen van suiker, tabak en alcohol kunnen dalen na verlaging van invoertarieven. Dit kan volgens de auteur negatieve gevolgen hebben voor de volksgezondheid als burgers hierdoor meer ongezonde producten gaan consumeren. Het artikel benadrukt ook de bevinding van Ecorys dat overheden voldoende mogelijkheden houden om maatregelen te nemen in het algemeen belang, bijvoorbeeld op het terrein van volksgezondheid.
Het kabinet deelt niet de stellige conclusie van de auteur dat TTIP negatieve gevolgen zou hebben voor de volksgezondheid. Zoals ook in het artikel wordt benoemd, concludeert Ecorys dat de EU-lidstaten de vrijheid behouden om zo nodig maatregelen te nemen ter bescherming van de volksgezondheid.
Verwacht u dat de import- en exporttarieven van suiker, alcohol en tabak dankzij TTIP tot nul zullen worden gereduceerd, en dat de consumentenprijzen van deze producten derhalve zullen dalen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De VS en de EU hanteren geen exporttarieven. Als de importtarieven van suiker, alcohol en tabak verder zouden worden gereduceerd, is het mogelijk dat de consumentenprijzen van producten die deze grondstoffen gebruiken dalen. De prijs van producten wordt door meer aspecten bepaald, zoals bijvoorbeeld transport en arbeid.
Verlaging van importtarieven voor andere producten, zoals groente en fruit, is eveneens onderwerp van de besprekingen. In eerdere Kamervraagbeantwoording op 19 juni 2015 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 2629) verwees het kabinet naar het voorbeeld van tomatensap zonder toegevoegde suikers. Dit is een product dat doorgaans als gezond wordt beschouwd. Op dit moment moet een Amerikaanse exporteur een importtarief van 16,8% aan de EU betalen. Dit tarief wordt vervolgens doorberekend in de uiteindelijke prijs aan de Europese consument.
Deelt u de mening van Ecorys dat tariefdrempels tot doel hebben om consumenten te beschermen tegen de negatieve gevolgen van ongezonde producten? Hoe rijmt u dat met uw eerdere antwoord, namelijk «De hoogte van invoertarieven hangt niet samen met de vraag hoe gezond een product is»?3
Ecorys stelt in zijn analyse niet dat invoertarieven het doel hebben om consumenten te beschermen. Voor de bescherming van consumenten tegen negatieve gevolgen van (overmatig) gebruik van bepaalde producten zijn diverse (wettelijke) maatregelen voorhanden. De beleidsvrijheid om deze maatregelen te nemen blijft bestaan in handelsakkoorden.
In de analyse van Ecorys wordt ook verwezen naar een studie van Stuckler uit 2012. Uit deze studie blijkt dat consumptie van suiker, tabak en alcohol niet is gestegen in midden- en hoge inkomenslanden die een handelsakkoord met de VS hebben gesloten. Op basis hiervan concludeert Ecorys dat veranderingen in het consumptiepatroon niet slechts aan een handelsakkoord kunnen worden toegewezen. Overheidsbeleid heeft een grotere invloed en EU-lidstaten behouden de ruimte om het consumptiepatroon op een wenselijke manier te beïnvloeden.
Ecorys stelt dat mensen met lagere inkomens relatief meer aan voedsel uitgeven en daardoor een grotere impact zouden merken van verlaging van importtarieven. Dit hoeft echter niet te leiden tot een toename in consumptie. Het is ook mogelijk dat deze consumenten de extra koopkracht besteden aan andere producten of diensten, zoals een sportvereniging.
In dezelfde analyse concludeert Ecorys dat TTIP ook kan leiden tot meer medische innovatie en tot goedkopere medische hulpmiddelen door samenwerking op gebied van regelgeving.
Deelt u de mening dat het goedkoper worden van ongezonde producten zoals suiker, alcohol en tabak als gevolg van TTIP, een bedreiging kan vormen voor de volksgezondheid?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u het ook onaanvaardbaar dat de gezondheid van mensen met lagere inkomens naar verwachting zwaarder getroffen zal worden dan die van mensen met een hoger inkomen? Wat onderneemt u om deze ontwikkeling tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 3.
Welke overheidstaak is in uw ogen belangrijker: het verkleinen van de sociaaleconomische gezondheidsverschillen of de economische ruimte bieden om (zeer) ongezonde producten op de markt te brengen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet zet zich in voor een goede gezondheid van alle Nederlandse burgers. Hier hebben we ons bijvoorbeeld met de Duurzame Ontwikkelingsdoelen van de Verenigde Naties aan verbonden. Daarnaast zet de Nederlandse overheid zich in voor ambitieuze, duurzame en gebalanceerde handelsakkoorden. Er zou in handelsakkoorden bijvoorbeeld een sterkere link met internationaal verantwoord ondernemen, zoals verwoord in de ILO-conventies en de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen, moeten worden opgenomen.
Kunt u garanderen dat overheden onder TTIP voldoende ruimte houden om de negatieve gevolgen van het goedkoper worden van ongezonde producten terug te dringen? Zo ja, op wat voor manier?
Ja, beleidsruimte om maatregelen te nemen ter bescherming van mens, dier, plant en milieu blijven bestaan. Ecorys bevestigt ook dat beleidsruimte voldoende gewaarborgd in de nu voorliggende TTIP-tekstvoorstellen.
Vindt u het ook wrang dat de maatregelen die de regering samen met de Europese Commissie neemt om een gezonde levensstijl te bevorderen (zoals prijsmaatregelen), door TTIP en het vrijhandelsverdrag tussen de EU en Canada (CETA) teniet worden gedaan? Zo nee, waarom niet?
De maatregelen die het kabinet samen met de Europese Commissie neemt, blijven van toepassing en onze inzet voor een goede gezondheid van Nederlandse burgers blijft onverminderd. TTIP en CETA zouden deze maatregelen niet teniet doen.
Deelt u de mening dat TTIP een bedreiging kan vormen voor de Duurzame Ontwikkelingsdoelen van de VN? In hoeverre geldt dit tevens voor CETA?
Nee, TTIP en CETA zouden geen bedreiging vormen voor het realiseren van de Duurzame Ontwikkelingsdoelen van de Verenigde Naties. De EU en de lidstaten behouden de volledige beleidsvrijheid. TTIP en CETA zouden daarnaast ook bijdragen aan het behalen van meerdere van de Duurzame Ontwikkelingsdoelen, zoals toegang tot energie en economische groei in ontwikkelingslanden, waarover uw Kamer eerder is geïnformeerd (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1547).
Klopt het dat er op dit moment over geen enkel hoofdstuk uit TTIP overeenstemming is bereikt?4
Ja.
Klopt het dat de hete hangijzers in de onderhandelingen over TTIP momenteel publieke aanbesteding, investeringsgeschillenbeslechting (ISDS) en landbouwproducten zijn, zoals blijkt uit een intern rapport van het Duitse Ministerie van Economische Zaken? Kunt u de verschillende standpunten van de VS en EU omtrent deze onderwerpen toelichten?5
In de geannoteerde agenda’s die uw Kamer ontvangt ter voorbereiding op de Raden Buitenlandse Zaken Handel geeft het kabinet regelmatig een stand van zaken van de TTIP-onderhandelingen. Op basis van de geconsolideerde teksten die voor parlementariërs ter inzage liggen op het Ministerie van Buitenlandse Zaken, kunnen de leden van uw Kamer een inschatting maken waar de opvattingen van partijen uiteen liggen.
Heeft de VS het Europese alternatief voor ISDS inderdaad verworpen? Wat voor gevolgen heeft dit voor de onderhandelingen?
Tijdens de 14e onderhandelingsronde die in juli 2016 plaatsvond hebben de EU en de VS voor de derde keer inhoudelijk gesproken over investeringen. De VS heeft de EU-voorstellen voor investeringsbescherming in beraad.
Denkt u nog altijd dat TTIP er gaat komen, gelet op het feit dat de weerstand tegen het verdrag steeds sterker wordt?6
Ik heb recentelijk aangegeven dat afronding van de TTIP-onderhandelingen in 2016 lastig zal zijn en dat de bal nu in het kamp van de VS ligt.
Kunt u – desgewenst in een aparte brief – uitgebreid reageren op de bevindingen van Ecorys, ruim vóór het Algemeen Overleg over de Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) Handel van 14 september a.s., en daarbij ingaan op alle onderzochte gevolgen van TTIP?
De analyse van Ecorys is een tussenrapportage. Zodra het definitieve rapport is gepubliceerd, zal het kabinet een uitgebreide reactie geven.
Het bericht dat het schildkliergeneesmiddel Thyrax niet per september weer beschikbaar is, maar pas in het tweede kwartaal van 2017 |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het schildkliergeneesmiddel Thyrax niet per september weer beschikbaar is, maar pas in het tweede kwartaal van 2017?1
Ik vind het zeer teleurstellend dat de fabrikant recent heeft aangegeven dat het product waarschijnlijk pas in het tweede kwartaal van 2017 weer beschikbaar zal zijn, ook al heeft de fabrikant in de berichtgeving de termijn die het schildkliergeneesmiddel Thyrax niet beschikbaar zou zijn in 2016 nooit exact gespecificeerd – er werd gesproken over het grootste gedeelte van 2016.
Hoe denkt u dat dit nieuws aankomt bij de honderdduizenden schildklierpatiënten die van Thyrax afhankelijk zijn, waarvan er veel hoopten net uit te komen tot september?
Voor deze grote groep patiënten is het meer dan vervelend dat zij zullen moeten overstappen op alternatieven, immers de instelling op het geneesmiddel luistert nauw en wijzigingen kunnen leiden tot gezondheidsproblemen. Om te kijken wat de gevolgen zijn op gezondheidsgebied voor patiënten, vindt op dit moment onderzoek plaats door PHARMO en NIVEL bij patiënten die de overstap maken van Thyrax naar alternatieven. Het is de bedoeling om uit dit onderzoek adviezen af te leiden hoe patiënten voor wie dit noodzakelijk is het beste kunnen worden begeleid bij deze overstap. Naar verwachting kan de Nederlandse Vereniging voor Endocrinologie in de tweede helft van oktober een conceptadvies voor patiënten en behandelaars uitbrengen. Omdat gebleken is dat Thyrax (op zijn vroegst) in het 2e kwartaal van 2017 weer verkrijgbaar is, is de verwachting dat ook de komende periode nog een aanzienlijk aantal patiënten zal moeten overstappen.
Wat is de reden dat fabrikant Aspen nog altijd niet heeft aangetoond dat het middel uit Duitsland hetzelfde is als het middel afkomstig van de te vroeg gesloten productielijn in Oss?
Aspen moet onderzoek doen naar de oorzaak van de kwaliteitsverschillen tussen het middel dat geproduceerd is op de oude en de nieuwe productielocatie. Als de oorzaak is opgespoord, moeten verschillende batches geproduceerd worden voor onderzoek naar de stabiliteit. Hierbij moeten de batches minimaal een half jaar onder verschillende condities worden bewaard. Alleen dan kan het CBG beoordelen of er sprake is van een robuust en stabiel geneesmiddel. Het CBG meldt dat Aspen op dit moment bezig is met de voorbereiding van nieuwe productiebatches.
Wat is de invloed van het nog langer niet leveren van Thyrax op de beoordeling of Aspen wel of niet aan de inspanningsverplichting in het kader van de Geneesmiddelenwet voldoet?
De beoordeling of Aspen voor wat betreft het ontstane tekort aan Thyrax voldaan heeft aan de inspanningsverplichting van de Geneesmiddelenwet, heeft plaatsgevonden in het kader van het onderzoek door de IGZ naar de feiten en omstandigheden rondom het tekort aan Thyrax, dat eerder dit jaar heeft plaatsgevonden. Het recente bericht van Aspen over het nog langer niet kunnen leveren van Thyrax heeft op de conclusies van dat onderzoek geen invloed.
Erkent u dat het langdurig niet leveren van het geneesmiddel zal leiden tot nog meer kosten, aangezien nu meer mensen moeten overstappen op een ander middel?
Ja, het overstappen van patiënten van Thyrax op alternatieven leidt tot extra zorgactiviteiten zoals bloedonderzoek en bezoek aan de huisarts en/of specialist.
Bent u bereid alles in het werk te stellen om deze kosten te verhalen op fabrikant Aspen? Zo nee, waarom durft u niet hard op te treden tegen het roekeloze gedrag van Big Pharma?
Zoals ik heb aangegeven in mijn brief naar de Tweede Kamer (Kamerstuk 29 477, nr. 389) van 23 juni jongstleden, gaat de overheid de kosten voor patiënten vergoeden noch verhalen.
Wat betreft het aanpakken van de machtspositie van de farmaceutische industrie verwijs ik u naar de maatregelen zoals genoemd in mijn Geneesmiddelenvisie (Kamerstuk 29 477, nr. 358) van 29 januari 2016.
Bent u bereid in ieder geval patiënten die noodgedwongen moeten overstappen schadeloos te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Wordt in het onderzoeksrapport van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ), dat de Kamer nog steeds niet heeft ontvangen, ingegaan op het langdurig niet leveren van geneesmiddelen? Zo ja, wat zijn hiervan de gevolgen voor Aspen?
Nee. Het onderzoek dat heeft plaatsgevonden betreft het tekort aan Thyrax zoals dat begin dit jaar is ontstaan. Het recente bericht van Aspen over vertraging bij het opstarten van de productie van Thyrax is bij dat onderzoek niet betrokken.
Bent u, gezien de recente ontwikkelingen, bereid de Geneesmiddelenwet aan te scherpen, en de inspanningsverplichting om te zetten in een leveringsplicht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik heb aangegeven tijdens het algemeen overleg op 26 januari 2016 (Kamerstuk 29 477, nr. 365)overweeg ik niet om een leveringsplicht in te stellen voor fabrikanten van geneesmiddelen. De huidige inspanningsverplichting stelt reeds eisen aan fabrikanten en groothandels ten aanzien van de levering van geneesmiddelen. Als aan die eisen niet wordt voldaan kan de Inspectie een boete opleggen. Een leveringsplicht voegt daar mijns inziens weinig aan toe. In het geval van Thyrax, bijvoorbeeld, had een leveringsplicht het weer beschikbaar komen van dit geneesmiddel niet versneld. Er moet immers onderzoek gedaan worden naar de oorzaak van de kwaliteitsverschillen tussen het middel dat geproduceerd is op de oude en de nieuwe productielocatie, dat kost tijd, en daar verandert een leveringsplicht niets aan.
het bericht 'Wageningse geurval kan malaria uitroeien' |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van bovengenoemd bericht?1
Ja.
Hoe weegt u de impact van de resultaten van dit soort onderzoek, en op welke wijze zal deze methode verder worden gebracht om door muggen (mede) veroorzaakte ziekten te bestrijden, ook in ons Koninkrijk?
Dergelijk onderzoek acht ik van groot belang, het kan immers bijdragen aan de bestrijding van ziektes die door muggen worden overgebracht.
In dit onderzoek is de val ingezet voor malariamuggen op een eiland in Kenia. In Caribisch Nederland worden het chikungunyavirus en zikavirus overgebracht door een ander type muggen (Aedes muggen). De aanpak bestond uit een combinatie van geurvallen met klamboes, medicijnen en een gedegen sociale strategie. Het RIVM heeft mij laten weten dat dergelijke resultaten helaas niet één-op-één te vertalen zijn naar een andere geografische (bv. stad) en sociale setting en andere muggensoorten. Er moet dus nog meer onderzoek plaatsvinden voordat het duidelijk wordt of de aanpak breder inzetbaar is.
Op welke wijze zou deze methode in Caribisch Nederland gebruikt kunnen worden om deze ziekten te bestrijden, nu op (een deel van) de eilanden van het Koninkrijk de door muggen veroorzaakte Chikungunyakoorts voorkomt, maar ook het zikavirus daar is geconstateerd?
Zie antwoord vraag 2.
Welke meerwaarde ziet u om op de eilanden een soortgelijke methode toe te passen om deze ziekten daar tot staan te brengen, en misschien zelfs uit te roeien?
Voor de bestrijding van ziektes die door muggen worden overgedragen, onderschrijf ik een multidisciplinaire aanpak die is aangepast aan de lokale setting. Naar aanleiding van de uitbraak van het zikavirus en gezien de voortdurende opkomst van door muggen overgebrachte ziekten heb ik actief gevraagd aan Bonaire, Saba en St. Eustatius om te benoemen wat zij aan extra ondersteuning nodig hebben om hun muggenbestrijding toekomstbestendig te maken. Met deze eilanden is afgesproken dat zij met het RIVM gezamenlijk tot een plan komen. Dat plan omvat generieke onderdelen voor de drie eilanden en, omdat de situatie per eiland verschillend is, ook maatwerk per eiland. Naast maatregelen op de korte termijn voorziet dit ook in een duurzame versterking van de muggenbestrijding ter plaatse. In dit plan zal er gebruik worden gemaakt van innovatieve bestrijdingsmethoden. Indien onderzoeksresultaten laten zien dat het aangewezen is om een specifieke val in te zetten op Caribisch Nederland, zal het RIVM dit met de betrokken eilanden bespreken.
Bent u bereid op één van de eilanden waar chikungunya en zika voorkomen een pilot te starten met de «Wageningse geurval»? Zo ja, binnen welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het niet kunnen krijgen van een persoonsgebonden budget (pgb) via de Sociale Verzekeringsbank (SVB) bij een persoonlijk faillissement van één van de ouders |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat vindt u ervan dat een 14-jarige jongen met gescheiden ouders zijn pgb dreigt te verliezen, omdat de vader persoonlijk failliet is verklaard?1
Voor mij staat voorop dat deze jongen de zorg ontvangt die nodig is. Het zorgkantoor heeft hiertoe een zorgplicht. De jongen ontving eerst zorg onder de Jeugdwet. Op basis van een nieuwe indicatie heeft de jongen zorg nodig onder de Wet langdurige zorg (Wlz). Hiertoe is een aanvraag voor pgb ingediend bij het zorgkantoor, welke het zorgkantoor heeft geweigerd aangezien de vader persoonlijk failliet is verklaard. Ik heb vernomen dat het zorgkantoor, gelet op de specifieke omstandigheden en uit het oogpunt van de zorgplicht, de moeder inmiddels een passende oplossing heeft geboden waar zij mee akkoord is gegaan.
Klopt het dat, ook wanneer de SVB het pgb beheert, men niet in aanmerking komt voor een pgb bij een persoonlijk faillissement van één van beide ouders?
Ik vind het van belang kwetsbare verzekerden op voorhand te beschermen tegen nare situaties. Ondanks het feit dat de SVB de budgetten beheert, zijn waarborgen vooraf ook noodzakelijk. Het pgb is namelijk bedoeld voor verzekerden die eigen regie over hun zorg kunnen voeren. Deze rol brengt verantwoordelijkheden en verplichtingen met zich mee. Het gaat om veelal grote bedragen publiek geld. Daarbij is het uitgangspunt dat de verzekerde of zijn hulp zelf verantwoordelijk is voor een juiste verantwoording en besteding van deze gelden. Het zorgkantoor beoordeelt vooraf of zij de verzekerde of zijn hulp hiertoe in staat achten. Hiertoe zijn specifieke regels in de Regeling langdurige zorg (Rlz) opgenomen. Het pgb wordt ook geweigerd in geval de verzekerde, of, indien de verzekerde de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt, één van diens ouders of voogden, failliet is verklaard. Dit volgt uit artikel 5.9 onderdeel d van de Rlz. Dat neemt niet weg, dat de zorgplicht rust op het zorgkantoor en deze en bij dit soort specifieke omstandigheden een passende oplossing zal moeten organiseren.
Is deze regel met de invoering van het trekkingsrecht niet overbodig geworden, aangezien er geen sprake meer is van een verhoogd risico op fraude? Kunt u uw antwoord toelichten?
Met de invoering van het trekkingsrecht staat het pgb op de rekening van de SVB en blijven de gelden beschikbaar voor de zorg die nodig is. Dit wil niet zeggen dat daarmee fraude te allen tijde volledig voorkomen kan worden en zijn zoals toegelicht bij het antwoord op vraag 2, waarborgen aan de voorkant ook noodzakelijk.
Vindt u dat, aangezien de zorg ook niet in natura geleverd kan worden, de zorgverzekeraar en het zorgkantoor voldoen aan hun zorgplicht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb vernomen dat het zorgkantoor de verzekerde heeft gewezen op de mogelijkheden voor zorg in natura. In dit specifieke geval bleek zorg in natura niet passend te zijn gezien de specifieke zorgvraag en bleek ook een opname niet wenselijk. Het zorgkantoor is, gelet op de specifieke omstandigheden en vanuit het oogpunt van de zorgplicht, inmiddels met een, naar ik heb vernomen, voor alle partijen passende oplossing gekomen. Het is aan de Nederlandse Zorg autoriteit (NZa) om toezicht te houden op de rechtmatige en doelmatige uitvoering van de Wet langdurige zorg door het zorgkantoor en zich een oordeel te vormen over de uitvoering van de zorgplicht.
Erkent u dat er een onhoudbare situatie is ontstaan, nu de moeder zowel opdraait voor het levensonderhoud als sinds mei voor de kosten van de zorg?
Inmiddels is een passende oplossing gevonden maar ik betreur het dat de moeder in de tussentijd de kosten zelf heeft moeten voorschieten.
Hoe lang ligt dit dossier al bij u op het ministerie, en wat is er sinds die tijd mee gedaan? Kunt u toezeggen dat u spoedig voor een oplossing zorgt?
Eind juli is naar aanleiding van deze casus een vraag over het toekennen van het pgb bij mijn ministerie ontvangen. Medio augustus is door mijn medewerkers contact opgenomen en is gesproken met de persoon die de vraag stelde, de moeder van de verzekerde en het betreffende zorgkantoor. Inmiddels heeft het zorgkantoor in deze situatie een voor alle partijen passende oplossing heeft geboden.
Kan er per direct worden gestart met het inzetten van vertrouwde zorgverleners, al dan niet via het pgb, al dan niet direct betaald door het zorgkantoor? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft u er zicht op hoeveel soortgelijke situaties er zijn? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen en ook deze zo snel mogelijk op te lossen?
Iedere situatie is zo uniek dat deze niet op een dezelfde manier kan worden samengevat in een soortgelijke situatie. Ik ben daarom van mening dat zorgkantoren maatwerk moeten leveren en dat elke situatie afzonderlijk moet worden beoordeeld. Een nader onderzoek acht ik daarom niet nodig.
De brandbrief van de gemeente Den Helder over het verdwijnen van cardiologie uit het Gemini Ziekenhuis |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe oordeelt u over het feit dat De Noordwest Ziekenhuisgroep cardiologie wil concentreren in het Medisch Centrum Alkmaar, waardoor het Gemini Ziekenhuis in Den Helder sluit?1
De Noordwest Ziekenhuisgroep heeft laten weten dat de overweging om cardiologische zorg te concentreren op de locatie Alkmaar alleen betrekking heeft op de complexe meerdaagse cardiologische zorg, niet op de andere vormen van cardiologische zorg. Er is ook geen sprake van het sluiten van het ziekenhuis op de locatie Den Helder.
De locatie en organisatie van de complexe meerdaagse cardiologische zorg is primair een zaak van de zorgaanbieders en betrokken zorgverzekeraars. Zij dienen te zorgen voor een adequate infrastructuur die voldoet aan de relevante richtlijnen en regelgeving; de Inspectie voor de Gezondheidszorg en de Nederlandse Zorgautoriteit zien hierop toe. Het is zaak dat het ziekenhuis de regio meeneemt in de overwegingen op basis waarvan besluiten worden genomen. Veel mensen in de regio zijn afhankelijk van het ziekenhuis en hebben belang bij heel goede zorg die bereikbaar en betaalbaar is. Dat maakt dat het ziekenhuis een belangrijke taak heeft om de regio te betrekken bij de besluitvorming.
Behoort naar uw mening cardiologie een basisdiscipline van een volwaardig ziekenhuis te zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er bestaat geen definitie voor «een basisziekenhuis»; van belang is dat voor de zorg die een ziekenhuis aanbiedt, de randvoorwaarden om goede zorg te leveren aanwezig moeten zijn. In geval van een SEH-afdeling dient er bijvoorbeeld binnen een bepaalde tijd een cardioloog beschikbaar te zijn.
Geen enkel ziekenhuis moet echter per definitie complexe meerdaagse cardiologische zorg aanbieden. Zorgverzekeraars moeten er op basis van hun zorgplicht echter wel voor zorgen dat hun verzekerden voldoende toegang hebben tot alle zorg.
Erkent u dat het Gemini Ziekenhuis een noodzakelijk ziekenhuis is in verband met aanrijtijden in de Kop van Noord Holland? Welke consequenties voor de aanrijtijd heeft het besluit cardiologie weg te halen bij het Gemini Ziekenhuis?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven heeft de overweging om cardiologische zorg te concentreren op de locatie Alkmaar alleen betrekking op de complexe meerdaagse cardiologische zorg, niet op de andere vormen van cardiologische zorg.
De locatie Den Helder is «gevoelig» voor de zogenaamde «45 minuten norm», zo heeft het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) vastgesteld in zijn laatste bereikbaarheidsanalyse (Kamerstuk 34 300 XVI, nr. 158). Dat betekent dat het aantal inwoners dat niet binnen 45 minuten bij een SEH respectievelijk afdeling voor acute verloskunde kan zijn toeneemt, als de SEH respectievelijk afdeling voor acute verloskunde uit Den Helder zou verdwijnen. Daar ben ik tegen. Mijn beleid is er dan ook op gericht om deze zorg op «gevoelige locaties» te behouden; in dat kader heb ik ook een beschikbaarheidbijdrage ingesteld die SEH’s en afdelingen voor acute verloskunde onder bepaalde voorwaarden kunnen ontvangen.
Steunt u de gemeenteraad van Den Helder en het personeel van het Gemini Ziekenhuis die zich verzetten tegen het ontmantelen van het Gemini Ziekenhuis?2 3 Zo ja, wat gaat u doen om de concentratie van cardiologie in Alkmaar te voorkomen? Zo neen, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Welke rol speelt de preferente verzekeraar VGZ bij het besluit cardiologie te concentreren? Houdt deze verzekeraar zich aan de zorgplicht door de start van de ontmanteling van Gemini Ziekenhuis toe te staan, dan wel af te dwingen?
Zorgverzekeraar VGZ heeft mij laten weten met de Noordwest Ziekenhuisgroep afspraken te hebben gemaakt over welke zorg de beide locaties van het ziekenhuis (in Den Helder en Alkmaar) bieden (het profiel), en cardiologie in Den Helder is daarin in zijn huidige vorm opgenomen. Op dit moment gaat VGZ daar dan ook vanuit. Als het ziekenhuis daarin iets wil veranderen, dan is voor VGZ in ieder geval de beschikbaarheid en goede kwaliteit van de zorg een belangrijk uitgangspunt. Inmiddels heeft VGZ, in het licht van eventuele aanpassingen van het profiel, met het ziekenhuis afgesproken dat het ziekenhuis de evaluatie van het profiel zorgvuldig zal oppakken in een speciale commissie. Zorgverzekeraar VGZ zal tijdens de evaluatie worden geïnformeerd over de voortgang en mogelijk al input geven. Uiteindelijk ontvangt VGZ het rapport met de evaluatie en aanbevelingen, waar VGZ een oordeel over zal geven. VGZ heeft aangegeven dat zij met een open blik naar het rapport zal kijken, waarbij kwaliteit van zorg, beschikbaarheid en doelmatigheid belangrijke uitgangspunten zijn. Tot slot heeft VGZ mij laten weten dat zij geen enkele intentie of strategie heeft om aan te sturen op een ontmanteling van het Gemini Ziekenhuis in Den Helder.
Erkent u dat dit het zoveelste bewijs is dat een fusie tussen ziekenhuizen altijd leidt tot het ontmantelen van één van de ziekenhuizen; meestal de kleinste? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zorginstellingen zijn er zelf verantwoordelijk voor om hun bedrijfsvoering zo in te richten dat hun dienstverlening aansluit bij de behoeften van patiënten en de instelling toekomstbestendig is. Het kan daarbij een overweging zijn om de samenwerking te zoeken met andere partijen of daarmee te fuseren. Een fusie hoeft niet te leiden tot ontmanteling van één van de ziekenhuizen en kan ook de kwaliteit van zorg bevorderen. Een algeheel fusieverbod is daarom niet wenselijk. Wel vind ik het van belang dat fusies vóóraf goed worden doordacht en dat belanghebbenden hun zienswijze mogen geven over eventuele fusievoornemens.
Ook hecht ik eraan dat er voldoende keuzemogelijkheden overblijven voor patiënten. Bovendien zijn er bepaalde vormen van cruciale zorg, zoals de Spoedeisende Hulp (SEH), die binnen een bepaalde tijd bereikbaar moeten zijn (in mijn antwoord op vraag 3 refereerde ik al aan de 45 minuten norm). Dit vormt onderdeel van de toetsen die de Nederlandse Zorgautoriteit en de Autoriteit Consument en Markt verrichten in het kader van de zorgspecifieke fusietoets en het concentratietoezicht op grond van de Mededingingswet. Zoals ik in mijn brief aan de Tweede Kamer van 7 juli 2016 inzake het beleidskader van de ACM voor de zorg (Kamerstuk 29 689, nr. 757) heb toegelicht, neem ik maatregelen om het markttoezicht op de zorg te versterken.
Bent u bereid per direct een fusieverbod op te leggen, teneinde de ontmanteling van belangrijke en noodzakelijke ziekenhuizen te stoppen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat veel palliatieve zorg in ziekenhuizen niet wordt vergoed door fouten in de bekostigingssystematiek |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat veel palliatieve zorg in ziekenhuizen niet wordt vergoed door hiaten in de bekostigingssystematiek?1
Het zou heel onwenselijk zijn als palliatieve zorg in ziekenhuizen niet wordt vergoed door hiaten in de bekostigingssystematiek. Ook vind ik het zeer onwenselijk en bovendien onnodig dat ziekenhuizen stoppen met het verlenen van palliatieve zorg. Onnodig, omdat navraag bij de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) leert dat palliatieve trajecten wel degelijk vergoed kunnen worden.
In het artikel2 wordt aangegeven dat het klinisch traject en het palliatief traject niet naast elkaar mogen lopen. Dat klopt alleen indien het palliatief traject eveneens een klinisch traject is en beide klinische DBC’s door hetzelfde specialisme in rekening worden gebracht. Dit is een algemene regel, die voor alle specialismen en behandelingen geldt en die is bedoeld om het opknippen van een klinische periode in meerdere klinische (dure) DBC’s te voorkomen. Tijdens een actieve klinische behandeling dient een ander specialisme dus de palliatieve zorg DBC te openen en declareren. Aangezien een palliatief team over het algemeen uit meerdere verschillende specialisten bestaat, biedt dit mogelijkheden om de klinische, palliatieve zorg aan de patiënt vergoed te krijgen. Wanneer bijvoorbeeld een anesthesist (als medisch specialist in het palliatief team) de klinische palliatieve zorgproducten declareert, ontstaat geen uitval.
Hoe kunt u rijmen dat er aan de ene kant een onderzoeksprogramma palliatieve zorg bestaat, en er vele uitspraken worden gedaan dat mensen overal met een gerust gemoed moeten kunnen sterven, maar dat uitgerekend in ziekenhuizen geen goede financiering bestaat voor de palliatieve zorg?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het een wenselijke ontwikkeling dat hierdoor intussen al minimaal één ziekenhuis is gestopt met het leveren van palliatieve zorg aan niet-kankerpatiënten? Hoeveel ziekenhuizen dreigen er nog te volgen?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat het absoluut ongewenst is dat terminaal zieke mensen de zorg in de laatste levensfase mogelijk wordt ontzegd, omdat de bekostigingssystematiek na tien jaar in het huidige zorgstelsel nog altijd een chaos is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe gaat u voorkomen dat nog meer ziekenhuizen stoppen met het leveren van palliatieve zorg vanwege fouten in de bekostigingssystematiek?
Er zit geen fout in de bekostigingssystematiek die niet pragmatisch kan worden opgelost zoals onder antwoord 1,2,3, 4 beschreven. Wel vragen de huidige mogelijkheden kennis van de werking van het declaratiesysteem bij de medisch specialisten en een extra handeling (openen van de palliatieve zorg DBC door een andere specialist in het palliatieve zorgteam dan de hoofdbehandelaar).
De NZa heeft geconcludeerd dat er momenteel in de bekostiging van palliatieve zorg in de gehele keten knelpunten zitten. Daarom is de NZa gestart met een brede, integrale inventarisatie die sectoroverstijgend en per deelsector de knelpunten in kaart brengt. Er wordt gericht bekeken of de problemen waarmee patiënten, aanbieders en verzekeraars te maken krijgen kunnen verminderen door aanpassingen in de bekostiging. Het kan ook zijn dat wijzigingen in de bekostiging niet aan de orde zijn en dat aanbevelingen gericht zijn op uitleg van en informatie geven over huidige regelgeving. De afronding van dit project is gepland in januari 2017. Gesignaleerde problemen met betrekking tot de bekostiging worden geïntegreerd uitgewerkt voor 2018.
Deze brede inventarisatie van de NZa wordt in samenspraak met het praktijkteam palliatieve zorg opgepakt, waarbij het praktijkteam (inclusief verzekeraars) in aanvulling hierop kijkt naar welke verbeteringen (in bijvoorbeeld werkwijze, administratieve rompslomp en good practices) op de korte termijn kunnen worden aangepakt, de zogenaamde «quick wins».
Het Integraal Kankerinstituut Nederland (IKNL) heeft, samen met diverse zorgadministrateurs uit enkele ziekenhuizen en met medewerking van de NZa, in maart een handreiking uitgebracht3. Het doel van deze handreiking is de professional zo goed mogelijk te ondersteunen door de huidige structuur en regelgeving rondom financiering van de palliatieve zorg op een rij te zetten en te koppelen aan suggesties voor optimale registratie en eventuele declaratie. Ziekenhuizen kunnen de handreiking gebruiken om in samenspraak met verzekeraars de huidige mogelijkheden beter te benutten.
Erkent u dat de fout in de bekostigingssystematiek samenhangt met de in 2012 geïntroduceerde DBC’s op weg naar Transparantie (DOT’s)? Zo nee, wat is er dan de oorzaak van dat palliatieve zorg veelal niet wordt vergoed?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom was dit destijds niet voorzien bij de introductie van de DOT’s? Is hier op enige wijze voor gewaarschuwd? Zo ja, waarom is er met die waarschuwing niets gedaan?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) direct na het vaststellen van deze fout in de bekostigingssystematiek bekend gemaakt dat die er was? Zo ja, hoe kan het dat de NZa deze fout niet eerder heeft ontdekt? Zo neen, hoelang weet de NZa al van deze fout?
Zie antwoord vraag 5.
Is het waar dat de NZa pas in 2018 – zes jaar na de introductie van de DOT’s! – op zoek gaat naar een oplossing voor deze fout in de bekostigingssystematiek? Zo ja, waarom moet dit zo lang duren?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid in de tussentijd maatregelen te nemen, zodat patiënten in de laatste levensfase niet de dupe worden van de falende bekostigingssystematiek? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe ver moet het komen voordat u erkent dat de huidige bekostigingssystematiek een bureaucratisch gedrocht is, waar niet patiënten of premiebetalers beter van worden, maar uitsluitend accountants, adviesbureaus en advocaten?
Het huidige DBC-bekostigingsstelsel functioneert. Waar knelpunten bestaan, bekijk ik samen met patiënten en aanbieders hoe we die zo kunnen oplossen dat de mensen die hier in de praktijk mee moeten werken, daar iets aan hebben.
Jonge statushouders die gaan studeren |
|
Farshad Bashir , Sharon Gesthuizen (GL), Jasper van Dijk |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het signaal van de Amsterdamse Federatie van Woningcorporaties (AFWC) dat de huisvesting van jonge statushouders die gaan studeren, niet of nauwelijks van de grond komt omdat een goede afstemming tussen het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) en gemeente ontbreekt?1
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de huisvesting van statushouders. De gemeente Amsterdam kent het Programma Huisvesting Kwetsbare Groepen 2016–20182. Op basis hiervan zijn afspraken gemaakt met lokale partners over de huisvesting van jonge statushouders met een studentenprofiel in bestaande studentenwooncomplexen. COA is geen partij bij deze afspraken. De Amsterdamse Federatie Woningcorporaties heeft haar zorgen geuit over de voortgang van deze afspraken. Ik heb ter zake navraag gedaan.
De gemeente Amsterdam geeft in een reactie aan dat er meer gebruik gemaakt kan worden van studentenhuisvesting voor het huisvesten van statushouders. Hiertoe zou de gemeente Amsterdam graag eerder over informatie willen beschikken welke statushouders kunnen en willen studeren. Wanneer deze informatie sneller bekend is, kunnen ook eerder afspraken worden gemaakt met studentenhuisvesters en onderwijsinstellingen over de huisvesting van jonge statushouders in studentencomplexen3.
Om deze informatie zo snel mogelijk te vergaren, heeft de gemeente Amsterdam zelf een pilot uitgevoerd om bij aan de gemeente gekoppelde statushouders een assessment af te nemen. Hierdoor kwam er inzicht in de werk- en studiemogelijkheden van de gekoppelde statushouders en is er voor jonge statushouders met een studentenprofiel gepaste huisvesting geregeld.
Naast bovengenoemde pilot bevordert Amsterdam het gebruik van studentenhuisvesting ook door samen met de studentenhuisvesters het gebruik van het jongerencontract te verkennen. De eisen ten aanzien van een jongerencontract zijn ten opzichte van het campuscontract minder stringent. Met deze contractvorm kunnen ook jonge statushouders gehuisvest worden die een lage opleiding hebben gevolgd en niet direct kunnen starten met een opleiding maar wel kunnen werken.
Wij zijn blij met de initiatieven uit Amsterdam. Het Rijk zet zelf ook stappen om de kansen op werk en onderwijs voor vergunninghouders te vergroten door gerichte koppeling aan regio’s. Voor de concrete maatregelen op dit punt verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4.
Is het beeld van de Amsterdamse woningcorporaties, dat er sprake is van leegstand van studentenwoningen gedurende enkele weken omdat het aanbod van het COA niet goed aansluit bij de beschikbare woningen, kenmerkend voor andere (studenten)gemeenten in Nederland? Zo nee, hoe verklaart u de verschillen?
Wij hebben hierover geen signalen ontvangen. Navraag leert dat de VNG soortgelijke signalen voor andere studentengemeenten ook niet heeft ontvangen.
Een rondgang onder de studentenhuisvesters die aangesloten zijn bij Kences en actief zijn in de studentensteden, bevestigt echter het beeld dat gemeenten slechts zeer beperkt gebruik maken van de mogelijkheden om statushouders die studeren of gaan studeren (of een bewezen studie intentie4 hebben) te huisvesten in studentenhuisvesting.
Hoeveel woonruimten voor statushouders die gaan studeren staan tijdelijk leeg, en hoe gaat u deze leegstand zo snel mogelijk oplossen?
Op dit moment is het niet zo dat kamers op grote schaal leeg staan in afwachting van studerende statushouders. Wel is het zo dat studentenhuisvesters een hoge mutatiegraad (studenten wisselen relatief snel van woonruimte) kennen en bij mutaties snel een studerende statushouder kunnen en willen huisvesten of in hun urgentiebeleid aanpassingen hebben gedaan ten behoeve van de plaatsing van studerende statushouders. Dit alles uiteraard met in achtneming van inschrijfduur van reguliere (internationale) studenten en regels rondom coöptatie van studenten woongebouwen.
Bent u van mening dat de eerste jaren van een ex-vluchteling met een verblijfsvergunning cruciaal zijn voor de integratie en het welzijn op lange termijn, en erkent u de waarde van het volgen van een studie hierbij? Kunt u uw antwoord toelichten?2
De eerste jaren na het krijgen van een verblijfsvergunning zijn cruciaal voor de integratie. Het volgen van onderwijs en het vinden van werk is daarvoor de beste manier. Om de kansen op instroom in onderwijs en werk te vergroten wordt vanuit het Rijk sinds 1 juli 2016 een vroege screening uitgevoerd, waarbij nu ook informatie wordt opgehaald over arbeidsverleden en kwalificaties van vergunninghouders. Deze vroege screening is in overleg tussen de ministeries van SZW, VenJ en OCW, het COA, Divosa en de VNG tot stand gekomen. Doel van de screening is dat nieuwe vergunninghouders kansrijker gekoppeld worden aan gemeenten, waardoor ze sneller en meer kans maken op doorstroming naar opleidingen en banen. Deze screening vindt nu alleen nog op het aanmeldcentrum in Doetinchem plaats. In november start het COA dit proces ook op de procesopvanglocaties in Budel en Arnhem. De komende maanden wordt dat uitgebreid naar de overige procesopvanglocaties. Het streven is deze uitrol begin 2017 af te ronden.
In de al langer bestaande koppelingssystematiek weten gemeenten al ruim voordat de vergunninghouder gehuisvest wordt welke vergunninghouder aan hen gekoppeld wordt. Naast informatie over leeftijd, geslacht en taal krijgen gemeenten nu door de vroege screening meer informatie over opleiding en arbeidspotentieel. Zowel gemeente als vergunninghouder kunnen dus aan de slag ter voorbereiding op de huisvesting in een gemeente. Om de wachttijd in de opvang van een vergunninghouder waardevol te besteden kan bijvoorbeeld gestart worden met een inburgeringscursus, vrijwilligerswerk, Nederlandse les, een opleiding of stage, of het zoeken naar werk. Als vergunninghouders onderwijs kunnen volgen en gemeenten daar studentenhuisvesting voor beschikbaar stellen, dan kunnen vergunninghouders sneller doorstromen.
Op welke manieren wordt geïnventariseerd welke jonge statushouders gaan of kunnen studeren en welke knelpunten ervaren de betrokkenen – zoals COA, Universitair Asiel Fonds (UAF) en gemeenten – daarbij?
Tot nu toe vindt de inventarisatie plaats nadat een vergunninghouder is gekoppeld aan een gemeente, enkele weken voordat er huisvesting is gevonden. Met de vroege screening zoals beschreven in het antwoord op vraag 4, wordt dit proces bespoedigd en toegewerkt naar een screening op arbeidsverleden en kwalificaties van vergunninghouders vanuit de opvang ten behoeve van een kansrijke koppeling.
Instroom in MBO en HO is pas mogelijk als aan de toelatingscriteria voor bijvoorbeeld het niveau van het Nederlands wordt voldaan. Het is de eigen verantwoordelijkheid van de statushouder om binnen de inburgering te kiezen voor een traject dat voldoende niveau biedt voor instroom. Statushouders met vragen over leren en werken kunnen net als andere werkzoekenden, werknemers, scholieren, studenten én werkgevers terecht bij de Leerwerkloketten.
Begeleiding van studenten is een verantwoordelijkheid van de onderwijsinstelling. Aanvullend hierop zorgt de Stichting voor vluchtelingstudenten UAF voor begeleiding op maat. Vanuit deze expertise adviseert het UAF ook over het wegnemen van knelpunten. Zij ervaren nu een knelpunt bij de overgang van statushouders naar de gemeente, omdat daar tot nu toe weinig of geen rekening is gehouden met studiemogelijkheden en andere beschikbare voorzieningen. De vroege screening en kansrijke koppeling aan gemeenten zorgt ervoor dat dit knelpunt wordt opgelost.
In de Taskforce vluchtelingen hoger onderwijs zijn overige knelpunten geïnventariseerd en geadresseerd. Het gaat daarbij onder meer om verbetering van de informatievoorziening over studeren aan statushouders en om het verbeteren van het aanbod van taal- en schakeljaren bij hogescholen en universiteiten.
Hoe worden de gesignaleerde knelpunten opgelost en hoe wordt de afstemming tussen het COA en gemeenten verbeterd, zodat de statushouders aan een nieuwe toekomst kunnen beginnen, er geen onnodig plekken worden bezet in een opvanglocatie en er geen onnodige leegstand van een studentenwoning hoeft te zijn?
Zie het antwoord op de vragen 1, 2, 4 en 5.
Waarom ontbreekt een goede studiebegeleiding van MBO’ers, zoals het UAF dat biedt aan hoogopgeleide studenten, en hoe kan dit veranderen?3
Studiebegeleiding van alle studenten, inclusief vluchteling-studenten, is een taak van de onderwijsinstelling. Dat geldt voor het hoger onderwijs (ho) en ook in het mbo. Het is een integraal deel van het onderwijs en doorgaans doen mbo-instellingen dit ook waar nodig. De organisatie UAF is gespecialiseerd in de begeleiding van vluchteling-studenten en is aanvullend aan de studiebegeleiding van de onderwijsinstellingen. Zij zijn vooral in het ho actief, maar in toenemende mate ook in het mbo. Het Ministerie van OCW geeft UAF subsidie voor deze activiteiten, zowel voor het ho als het mbo. De ervaring van het UAF leert dat vluchtelingen baat hebben bij specifieke trajecten op MBO-niveau. Daarover vindt overleg plaats door de MBO Raad, het UAF,VluchtelingenWerk Nederland en andere betrokkenen.
De rapportage ‘Onderzoek naar goed bestuur binnen de Zorggroep Alliade te Heerenveen’ |
|
Leendert de Lange (VVD) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe kijkt u, na de conclusie van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) dat er sprake is van de schijn van belangenverstrengeling1, naar de rol van de Raad van Bestuur en Raad van Toezicht, en hadden deze naar uw oordeel zelfstandig maatregelen moeten treffen? Zou dit wat u betreft nog consequenties moeten hebben voor de samenstelling van de Raad van Bestuur en de Raad van Toezicht?
Ik vind iedere vorm van belangenverstrengeling onwenselijk. Naar mijn mening hadden zowel het bestuur als de Raad van Toezicht daar scherper op moeten letten en ook eerder op moeten ingrijpen. Het is aan de Raad van Bestuur om de nodige veranderingen in de organisatie van Alliade door te voeren én aan de Raad van Toezicht om daar op toe te zien. Indien naar oordeel van de IGZ Alliade hierin tekort schiet, dan zal de IGZ nadere maatregelen nemen.
Bent u ervan op de hoogte dat op de site van Alliade een persbericht staat met als kop: «Onderzoek bij Alliade geeft positief beeld over zorgkwaliteit en organisatie»2? Wat is uw mening over de toon en inhoud van het persbericht, in relatie tot uw oordeel over de werkwijze van Alliade en de betrokken BV’s?
Alliade is zelf verantwoordelijk voor inhoud van haar persberichten. Ik vind iedere vorm van belangenverstrengeling onwenselijk. Ook de schijn daarvan acht ik schadelijk voor het vertrouwen in de zorg. Voor mij is van belang dat het bestuur van Alliade de juiste maatregelen neemt om de (schijn) van belangenverstrengeling weg te nemen. Een meer zelfkritisch en bescheiden reactie van Alliade was naar mijn mening dan ook op zijn plaats geweest.
Ik stel vast dat de betrokken directeuren hun functie per 21 september jl. hebben neergelegd.
Deelt u de mening dat een meer berouwvolle en meer bescheiden reactie van de Alliade Zorggroep op zijn plaats was geweest?
Zie antwoord vraag 2.
Worden ook alle andere betrokken BV’s in de vervolgactiviteiten van de IGZ, waarin nadrukkelijk verbinding wordt gelegd tussen het toezicht op kwaliteit en de geconstateerde schending van de norm van goed bestuur, meegenomen?
Ja, de IGZ ziet wat betreft de kwaliteit, veiligheid en governance toe op de Zorggroep Alliade inclusief alle andere betrokken BV’s en stichtingen voor zover deze zorg leveren.
Bent u van mening dat de constatering dat vergelijkbare constructies niet voorkwamen bij andere instellingen3 had moeten leiden tot extra alertheid bij de leden van de Raad van Bestuur en de Raad van Toezicht op de kennelijk binnen de zorg afwijkende constructie?
Het feit dat vergelijkbare constructies niet voorkwamen bij andere instellingen had naar mijn mening inderdaad moeten leiden tot extra alertheid bij zowel de leden van de Raad van Bestuur als de Raad van Toezicht. Dat staat ook met zoveel woorden in de rapportage van de IGZ en NZa. Alliade was op de hoogte van het feit dat de directeuren belangen hadden in diverse andere ondernemingen. Ten tijde van de Zorgkompas transactie met de directeuren zijn er echter geen concrete afspraken (ook voor derden inzichtelijk) gemaakt over het omgaan met mogelijke tegenstrijdige belangen bij het sluiten van overeenkomsten tussen Alliade en de privéondernemingen van de directeuren. Dat is de instelling aan te rekenen.
Kunt u in uw reactie uitgebreid toelichten hoe het mogelijk is gebleken dat deze situatie is ontstaan, en op welke wijze garanties kunnen worden afgegeven dat dergelijke constructies in de toekomst niet meer kunnen voorkomen?
Deze situatie is ontstaan doordat Alliade in 2008 thuiszorgorganisatie Zorgkompas heeft overgenomen van de Freya Groep. Bij overnames in de zorg komt vaker voor dat bestuurders meeverhuizen naar de nieuwe organisatie. Het verschil met gebruikelijke overnames is dat Freya Groep als aparte onderneming gewoon bleef bestaan en dat de directeuren van Zorgkompas daar ook eigenaar van bleven. Omdat Freya Groep als onderaannemer werkzaam bleef voor Alliade, ontstond na de overname van Zorgkompas een situatie van (de schijn) van belangenverstrengeling.
De betrokken directeuren hebben hun functie per 21 september jl. neergelegd. De Brancheorganisatie Zorg heeft in de conceptversie van hun code, die op dit moment ter goedkeuring aan de leden wordt voorgelegd, aandacht voor het tegengaan van (de schijn van) belangenverstrengeling. Daarbij is ook de verantwoordelijkheid van de raad van bestuur voor het tegengaan van belangenverstrengeling van professionals, managers en medewerkers benoemd. Ik ga er vanuit dat dit ook bestendigd blijft in de definitieve versie van de nieuwe Zorgbrede Governancecode.
Kunt u een toelichting geven waarop uw verwachting is gebaseerd dat een duidelijke norm wordt gezet in de nieuwe versie van de Zorgbrede Governancecode door ook aandacht te besteden aan de onderliggende managementlagen binnen een organisatie?
In het onderzoek dat de IGZ en NZa gezamenlijk hebben uitgevoerd, is in eerste instantie gekeken naar de vraag of bij de constructie op zichzelf oneigenlijke randvoorwaarden golden. Daarvoor is onderzoek gedaan en heeft toetsing plaatsgevonden van de de marktconformiteit van transacties tussen Alliade en Freya Groep. Tevens is bij het zorgkantoor en de gemeenten nagegaan of de instelling voldoende doelmatige zorg en/of ondersteuning verleent. Het zorgkantoor vergelijkt voor haar inkoop verschillende aanbieders met elkaar. In het onderzoek naar Alliade heeft het betrokken zorgkantoor bevestigd dat de gehanteerde tarieven marktconform zijn. Voor wat betreft de door Alliade geleverde diensten op het terrein van de Wet Maatschappelijke ondersteuning (Wmo), hebben de betrokken gemeenten eveneens bevestigd dat in hun contracten sprake is van marktconforme tarieven.
Verder zijn uit het onderzoek dat de IGZ en de NZa elk vanuit hun wettelijke toezichttaken hebben uitgevoerd tot dusver geen afwijkende bevindingen vastgesteld voor de rechtmatigheid van de zorgdeclaraties door de ondernemingen van Alliade of voor de continuïteit van zorg.
Wel zien de IGZ en de NZa, op basis van de hen ter beschikking staande informatie, aanleiding om aanvullend onderzoek te doen. Of dit het oordeel wat betreft marktconformiteit beïnvloedt kan ik nog niet zeggen.
Waarom is er in het onderzoek4 door de IGZ en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) voor gekozen alleen te kijken naar «het hanteren van niet-marktconforme voorwaarden», en niet naar het brede financiële effecten die de gekozen BV-structuur heeft opgeleverd?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u alsnog inzicht geven en in een uitgebreide toelichting onderbouwen wat de financiële voordelen voor de Alliade Zorggroep, de Freya-groep en de betrokken BV’s zijn geweest, door te kiezen voor een dergelijke constructie?
Het is de verantwoordelijkheid van de inkopers van zorg, in dit geval de zorgkantoren en gemeenten, om kwalitatief goede zorg in te kopen tegen marktconforme tarieven. Een contract zal dan worden aangegaan met de aanbieder die de zorg tegen de beste prijs levert zonder daarbij in te boeten op de kwaliteit en veiligheid van de zorg. In dat licht acht ik het discutabel dat de kosten van diensten voorheen niet werden vergeleken met aangevraagde offertes van derden. Alliade heeft die werkwijze verlaten. Zo wordt vanaf 2008 door de concerncontroller van Alliade jaarlijks een overzicht opgesteld met betrekking tot de totale dienstverlening door de Freya Groep aan Alliade en aan de hand van een normenkader op ieder contract met de Freya Groep een marktconformiteitstoets uitgevoerd. Met behulp van dat normenkader worden de transacties die te kenmerken zijn als omzet voor de Freya Groep, huurovereenkomten en onderaannemingsovereenkomsten in beeld gebracht en vergeleken met «related parties». Het betrokken zorgkantoor en de gemeenten hebben in het onderzoek bevestigd dat de door Alliade gehanteerde tarieven marktconform zijn. Zij hebben hier inzicht in omdat zij de tarieven van diverse aanbieders kunnen vergelijken. Zie ook mijn antwoord op de vragen 7 en 8.
Wat is uw oordeel over de constatering dat bij het beoordelen van de kosten van diensten deze voorheen niet werden vergeleken met de aangevraagde offertes van derden? Hoe is het mogelijk aan de hand van deze gehanteerde werkwijze de marktconforme prijs vast te stellen?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe is het mogelijk dat in de rapportage de conclusie wordt getrokken dat geen feiten naar voren zijn gekomen die doen vermoeden dat tussen de Freya-groep en de Alliade Zorggroep gesloten contracten niet marktconform zouden zijn? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat het nagenoeg onmogelijk is toetsbaar een marktconforme prijs vast te stellen in de onderhavige gekozen constructie? Zo nee, wat is uw oordeel over het feit dat gebruik gemaakt wordt van dergelijke constructies?
Alliade heeft in haar schriftelijke reactie op het onderzoek door de IGZ en NZa laten weten dat het om een mondelinge delegatie gaat en dat mondelinge delegatie rechtsgeldig is. Naar mijn mening geeft dit onvoldoende waarborgen omdat niet inzichtelijk is wat de afspraken precies zijn en om die reden onvoldoende toetsbaar zijn. Inmiddels heeft de Raad van Bestuur van Alliade het besluitvormingsproces rondom (voorgenomen) transacties met Freya Groep schriftelijk vastgelegd.
Kunt u aangeven waarop de delegatie van het toezicht op het sluiten van contracten met derden door de concerncontroller is gebaseerd, nu blijkt dat dit niet gebaseerd is op interne regels van de Alliade Zorggroep? Geeft dit naar uw mening voldoende waarborgen?
Het Openbaar Ministerie bekijkt voortdurend signalen van mogelijke misstanden met het oog op aanknopingspunten voor eventueel onderzoek. Ook het rapport van de IGZ en de NZa wordt vanuit die optiek door het Openbaar Ministerie bekeken. Voorts kan ik u melden dat de Inspectie SZW mij heeft gemeld dat zij signalen hebben ontvangen over zaken die bij Woonfoyers niet zouden gaan zoals het hoort. De Inspectie SZW heeft RTL verzocht om de mensen waarmee zij hebben gesproken over Woonfoyers te vragen om zich te melden bij de inspectie.
Dat moedig ik natuurlijk aan. Ik benadruk nogmaals dat mensen die de moed hebben om zaken te delen die naar hun oordeel niet pluis zijn, serieuze aandacht verdienen. Ik heb de Inspectie SZW dan ook gevraagd hier goed naar te kijken en zij heeft mij inmiddels laten weten dat te zullen doen.
Kunt u specifiek aangegeven naar welke mogelijke misstanden het Openbaar Ministerie en de Inspectie Sociale Zaken nog apart kijken?5 Op welke wijze zijn deze mogelijke misstanden aan het licht gekomen? Kunt u in een uitgebreide toelichting het nadere verloop van dit onderzoek schetsen? Kunt u de Kamer informeren zodra meer informatie over deze onderzoeken beschikbaar is?
De IGZ en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) ontvingen elk een anonieme melding waarin twijfels werden uitgesproken over het door Alliade hanteren van marktconforme uitgangspunten bij het afsluiten van contracten, zoals bij de aankoop van Support & Co (ook wel «zorgsupers» genoemd). De meldingen zijn bij het onderzoek betrokken. Er is daarbij contact geweest met de AFM, de Belastingdienst en de FIOD. De van Alliade en van de anonieme melders ontvangen informatie over de Support & Co transacties zijn beoordeeld, onder andere op basis van de geldende wet- en regelgeving. Wel zien IGZ en NZa op basis van de hen beschikbare informatie aanleiding om onderzoek te doen.
Kunt u inzicht geven in de onderzochte transacties rondom Supper&Co, en onderbouwen waarom deze niet verder worden onderzocht?
De supermarkten zoals door Alliade in stand gehouden, zijn geen gewone supermarkten. Het zijn werkprojecten voor mensen met een beperking. Dit soort projecten zie je wel vaker, denk aan lunchrooms, cafés en zorghotels. Dergelijke voorzieningen zijn belangrijk om mensen met een beperking ook maatschappelijk betrokken te houden. Tegelijkertijd moeten dergelijke projecten niet ten koste gaan van de kwaliteit van het primaire zorgproces en moet er nadrukkelijk geen sprake zijn van welke onregelmatigheid dan ook. De IGZ ziet daarop toe.
Deelt u de mening dat een zorgorganisatie niet risicodragend zou moeten investeren in supermarkten, daar dit geen taak is van een zorginstelling? Kunt u uw antwoord toelichten?