De test met internetstemmen voor kiezers in het buitenland |
|
Joost Taverne (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Hoeveel deelnemers aan de test zijn nodig om deze succesvol te laten verlopen?
De test wordt gehouden om te onderzoeken hoe de techniek van het internetstemmen zich ontwikkelt. In het bijzonder is de test een middel om na te gaan hoe betrouwbaar internetstemmen nu kan zijn. De test heeft de vorm van een gesimuleerde (schaduw) verkiezing. Zoals eerder is gemeld1 zullen tijdens de gesimuleerde verkiezing beveiligingstesten plaatsvinden om na te gaan hoe betrouwbaar de stemdienst is. Hiervoor is niet een bepaald aantal deelnemers noodzakelijk.
Op verzoek van het Ministerie van BZK heeft de gemeente Den Haag op 13 oktober jl. aan Nederlanders in het buitenland die zich eerder bij de gemeente hebben geregistreerd om vanuit het buitenland te stemmen (én daarbij ook een e-mailadres hebben opgegeven) een mail gestuurd. In de mail wordt melding gemaakt van de test en wordt aangegeven dat men zich (door een mail te sturen) bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kan aanmelden om een teststem te kunnen uitbrengen. De mail van de gemeente Den Haag heeft inmiddels tot ruim 9.000 aanmeldingen geleid. Er komen nog dagelijks aanmeldingen binnen. Voorzien is dat de codes die men nodig heeft om een teststem uit te brengen eind november a.s. (per mail) zullen worden gezonden aan de personen die zich hebben aangemeld om deel te nemen aan de test. De test zelf vindt plaats van 7 december tot en met 13 december a.s.
Hoeveel mensen hebben zich tot nu toe aangemeld voor de test?
Zie antwoord vraag 1.
Wat doet u om de deelname aan de test te bevorderen?
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer ontvangen de mensen die zich hebben aangemeld de codes om mee te doen aan de test?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk, maar in elk geval vóór 11 november a.s. beantwoorden?
Ik heb de vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.
De uitzetting van een “haatimam” van België naar Nederland |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «België zet Marokkaans-Nederlandse imam uit»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de komst van een dergelijke imam naar Nederland ongewenst is? Zo ja, waarom en kunt u iets doen om die komst tegen te gaan? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Het ontzeggen van het verblijf van een burger van de Europese Unie om redenen van openbare orde of openbare veiligheid is mogelijk als het persoonlijke gedrag van de vreemdeling een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt. In dit geval ontzegt België verblijf van een Nederlander op haar grondgebied. Nederland maakt een eigen afweging ten aanzien van de Nederlandse nationale veiligheid. Vooralsnog is er in Nederland geen informatie beschikbaar dat betrokkene voor de Nederlandse nationale veiligheid een dreiging vormt. Gezien de ervaringen die de Belgen met betrokkene hebben, houden wij de uitspraken en de gedragingen van betrokkene de komende tijd nadrukkelijk in de gaten. Indien betrokkene in Nederland haatzaaiende uitspraken doet of oproept tot geweld wordt hier tegen opgetreden.
Wat wordt bedoeld met de uitspraak «in het algemeen geldt dat Nederlanders de toegang tot Nederland niet kan worden ontzegd»? Zijn er dan bijzondere redenen om die toegang wel te ontzeggen? Zo ja, welke zijn dat?
Nederlanders kan de toegang tot Nederland niet worden geweigerd. Evenmin kunnen zij worden uitgezet. Uitzetten kan alleen wanneer iemand geen Nederlander is en bijvoorbeeld ongewenst vreemdeling is verklaard.
Is het in het bericht gestelde dat het Ministerie van Veiligheid en Justitie het vonnis van de Belgische Raad voor Vreemdelingenbetwistingen bestudeert waar? Zo ja, wat is de uitkomst van die studie en in hoeverre kan die uitkomst van belang zijn voor het toelaten van deze imam tot Nederland dan wel het controleren van hem? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Ik heb het arrest bestudeerd. Het arrest behelst geen strafrechtelijk oordeel en biedt geen aanknopingspunten voor een strafrechtelijke maatregel. Aangezien betrokkene beschikt over de Nederlandse nationaliteit is er ook geen vreemdelingenrechtelijke maatregel mogelijk. Er is voldoende reden om extra scherp te zijn op de uitspraken die betrokkene in het openbaar doet.
Hoe en door wie wordt de komst van betrokkene scherp in de gaten gehouden?
Gemeenten, politie, openbaar ministerie en andere organisaties – binnen hun bevoegdheden en verantwoordelijkheden – scherp zijn op het verblijf van betrokkene in Nederland. Ik kan hier niet in gaan op welke wijze zij dat doen.
Hoe kunnen de Nederlandse autoriteiten, indien de in het bericht genoemde imam binnen 30 dagen zelf naar Nederland komt, daarvan op de hoogte raken?
Het is mogelijk om vrij te reizen tussen België en Nederland. Hierdoor is het mogelijk dat iemand pas wordt opgemerkt als deze zich al in Nederland bevindt. De Belgische autoriteiten hebben de Nederlandse autoriteiten, waaronder de politie en het Openbaar Ministerie, geïnformeerd over het genomen besluit.
Indien zij genoodzaakt zijn over te gaan tot uitzetting, hebben zij mij verzekerd dit in overleg met de Nederlandse autoriteiten te doen binnen de daartoe bestaande afspraken.
Is het mogelijk dat deze imam naar Nederland komt zonder dat dat door een gemeente, de politie of andere autoriteit wordt opgemerkt? Zo ja, waarom en wat zegt dat over de mogelijkheid om deze persoon in de gaten te houden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat er alarm wordt geslagen over het geweld en corruptie in de cocaïnehandel |
|
Nine Kooiman |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte dat de lokale driehoek van politie, openbaar ministerie en bestuur in Rotterdam alarm slaat over de toenemende cocaïnehandel?1
Ja.
Neemt u dit signaal serieus? Zo ja, wat gaat u hierop ondernemen?
Dit signaal nemen wij serieus. In de brief aan de Tweede Kamer van 2 november jl. (Kamerstuk 31 934, nr. 9) bent u geïnformeerd over hoe de aanpak van de cocaïnehandel wordt vormgegeven met een één-overheid-aanpak samen met private partijen. De partijen van de lokale bestuurlijke driehoek in Rotterdam maken deel uit van de overheidsaanpak en hun signaal wordt daarin besproken. In de brief worden samenwerkingsvormen beschreven die bijdragen aan de integrale aanpak van ondermijnende criminaliteit in de haven van Rotterdam. Er zijn kansen voor versterking op het terrein van de samenwerking van alle betrokken partijen – zowel publiek als privaat. Het afstemmen van elkaars processen en de gevolgen voor de andere partners is een belangrijk onderdeel van die samenwerking. De regionale driehoek en de Douane onderzoeken in welk overlegmodel dit het beste vorm gegeven kan worden. Het eerste overleg daarover heeft reeds plaatsgevonden.
Bent u het eens met de zorgen van het OM, dat ondanks de innovatie in het havengebied de capaciteit in personeel onvoldoende is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hierop ondernemen?
In de brief van 2 november jl. hebben wij aangegeven dat de Douane inzet op slim en gericht toezicht. Dat geldt ook voor de Rotterdamse haven. De stroom van containers in de haven van Rotterdam is groot en criminelen worden steeds vernuftiger. De Douane zet daarom ook in op onder andere het gebruik van big data, cameratoezicht, gerichte controleopdrachten en geavanceerde scans. Daarnaast staat in de brief dat de vraag naar opsporingscapaciteit per definitie groter is dan de capaciteit die ingezet kan worden en dat het daarom van belang is om de problematiek integraal te benaderen en samen te werken, zowel binnen de overheid als tussen overheid en private partijen. In de brief is aangegeven langs welke lijn de aanpak de komende tijd wordt versterkt.
Bent u het eens met de gevolgtrekking dat de toename in het aantal liquidaties en schietincidenten ook te maken heeft met cocaïnesmokkel? Zo ja, bent u het er mee eens dat extra capaciteit bij de douane om cocaïnesmokkel bij binnenkomst al te onderscheppen ervoor kan zorgen dat er minder politiecapaciteit nodig is? Zo nee, hoe verklaart u het aantal toenemende liquidaties en schietincidenten dan?
De forse toename van schietincidenten kan indirect in verband worden gebracht met invoer van verdovende middelen. Ze kunnen hun oorzaak vinden in zakelijke geschillen over partijen verdovende middelen, terreinafbakening tussen criminele organisaties of het elkaar afhandig maken van ingevoerde en opgeslagen partijen verdovende middelen (ripdeals). Voor de vraag over extra capaciteit bij de Douane verwijs ik naar het antwoord op vraag 3.
Wat onderneemt u om te onderzoeken of eventuele corruptie bij de douane cocaïnehandel mede mogelijk maakt?
Voor de specifieke maatregelen die Douane onderneemt op het gebied van corruptiebestrijding verwijzen wij u naar het antwoord op vraag 4 van de beantwoording van de Kamervragen van Jasper van Dijk (SP) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2590).
Het artikel 'Maximaal 3 plassen in verpleeghuis Careyn' |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Maximaal 3 keer plassen in verpleeghuis Careyn»?1
Ja.
Wat is uw oordeel over het bericht dat er met deze bewoner, en wellicht met meer personen, de afspraak is gemaakt om slechts 3 keer per dag naar het toilet te kunnen gaan?
Kwetsbare ouderen die wonen in een verpleeghuis moeten er op kunnen vertrouwen dat zij daar veilig zijn en naar hen wordt geluisterd, door professionals die daarvoor de ruimte hebben. Ik verwijs daartoe ook naar mijn brief van 31 oktober 2016, (Kamerstuk 31 765, nr. 245). Het gaat er in essentie om dat er goede afspraken worden gemaakt tussen de cliënt/zijn verwanten en de professionals. Dat gaat heel vaak goed. Soms doen zich echter incidenten voor. Het is dan zaak dat er door de aanbieder snel en adequaat wordt gehandeld.
Hoe beoordeelt u de stelling dat dit geen incident is, aangezien familieleden van andere bewoners ook bevestigen dat bewoners soms lang moeten wachten om naar het toilet te kunnen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u dit bericht in het licht van het feit dat Careyn één van de instellingen op de nieuwe zwarte lijst is?
Het bovenstaande geldt voor alle instellingen. In mijn brief van 31 oktober 2016, (Kamerstuk 31 765, nr. 245) heb ik aangegeven dat door de IGZ maatregelen zijn genomen, waarin binnen een bepaalde tijd verbeteringen zijn geëist o.a. met betrekking tot deze locatie.
Hoe beoordeelt u het bericht dat Careyn op deze locatie een interventieteam op bezoek krijgt? Had dit wel zover hoeven te komen?
Het advies van de IGZ om een interventieteam in te zetten betekent dat er sprake is van een aanzienlijke problematiek bij Careyn. Het is onwenselijk dat dergelijke problematiek ontstaat. Het is aan de zorgaanbieder om te voorkomen dat het zover komt.
Welke acties gaat u ondernemen om te voorkomen dat dit vaker zal gebeuren?
In genoemde brief van 31 oktober jl. heb ik aangegeven dat de IGZ intensief toezicht blijft houden bij de verpleeghuizen. Daarnaast is er ondersteuning voor de zorgaanbieders die dat nodig hebben (Kamerstuk 31 765, nr. 245). Via deze werkwijze, hulp waar het kan en toezicht waar het moet, werken we aan het naar een hoger plan tillen van de verpleeghuiszorg in Nederland.
Flexwerkers die aanzienlijk minder verdienen dan collega’s in vaste dienst |
|
Roos Vermeij (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «flexwerkers verdienen twee vijfde van wat vaste werknemers krijgen»?1
Ja.
Wat vindt u van de conclusie van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) dat alle categorieën flexwerkers, in totaal 1,8 miljoen personen, minder verdienen dan vaste krachten?2
Het CBS geeft aan dat een deel van de verschillen in inkomen tussen verschillende typen flexwerkers en werknemers met een vaste arbeidsrelatie wordt veroorzaakt door de kenmerken van een persoon of de baan.3 Oproep- en invalkrachten hebben bijvoorbeeld een lager inkomen dan uitzendkrachten, maar zijn gemiddeld ook jonger, lager opgeleid en werken veel vaker in deeltijd dan uitzendkrachten.
Daarnaast geeft het CBS aan dat wanneer er wordt gecorrigeerd voor verschillende persoons- en baankenmerken (anciënniteit en arbeidsduur) er nog steeds verschillen tussen contracttypen overblijven. Zo verdienen tijdelijke werknemers met uitzicht op een vast contract en tijdelijke werknemers met voltijd werk en vaste uren circa 80% van het bruto jaarinkomen van werknemers met een vast contract en vaste uren. Werknemers met een vast contract zonder vaste uren verdienen ongeveer 70% van het bruto jaarinkomen van werknemers met een vast contract en vaste uren, werknemers met een tijdelijk contract met vaste uren van minder dan een jaar en werknemers met een uitzend of oproepcontract verdienen na genoemde correctie ongeveer 60% van het bruto jaarinkomen van werknemers met een vast contract en vaste uren en voor werknemers met een tijdelijk contract zonder vaste uren ligt dit percentage op ongeveer 50%.4
Het spreekt voor zich dat ik het een onwenselijke situatie vind als sprake is van verschil in beloning wanneer de werkzaamheden die worden verricht hetzelfde zijn. Bij gelijk werk hoort immers gelijk loon, ongeacht de vraag of een werknemer in vaste of tijdelijke dienst is, of op basis van een oproepcontract werkzaam is. Dit uitgangspunt is ook wettelijk vastgelegd in artikel 7:649 Burgerlijk Wetboek, waarin is bepaald dat de werkgever geen onderscheid mag maken tussen werknemers in de arbeidsvoorwaarden op grond van het al dan niet tijdelijke karakter van de arbeidsovereenkomst, tenzij een dergelijk onderscheid objectief is gerechtvaardigd. Deze wettelijke bepaling vloeit voort uit Richtlijn 1999/70/EG van de Raad van de Europese Unie van 28 juni 1999. Voor uitzendkrachten geldt op grond van artikel 8 van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs dat zij recht hebben op hetzelfde loon als werknemers die werkzaam zijn in gelijke of gelijkwaardige functies, tenzij van dit voorschrift bij cao is afgeweken.
Of in strijd wordt gehandeld met bovengenoemde wettelijke bepalingen kan ik aan de hand van de uitkomsten van dit onderzoek niet beoordelen. Als het gaat om baankenmerken wordt immers alleen gecorrigeerd voor arbeidsduur en anciënniteit, niet ook naar functieniveau. Dat laatste is uiteraard met name bepalend voor het antwoord op de vraag of verschillen gerechtvaardigd zijn of niet.
Overigens merk ik op dat de juridische beoordeling van vermeend verboden onderscheid uiteraard aan de rechter is. Als een tijdelijke werknemer, oproepkracht of uitzendkracht meent dat hij ten onrechte minder verdient dan een werknemer die dezelfde werkzaamheden op basis van een vast contract verricht, kan hij zich tot de rechter te wenden als een werkgever weigert zijn of haar beloning aan te passen.
Kunt u toelichten waarom de inkomensverschillen tussen flexwerkers en medewerkers in vaste dienst zo groot zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het uitgangspunt gelijk loon voor gelijk werk dient te zijn? Zo ja, kunt u toelichten wat u heeft gedaan en wat u gaat doen om deze inkomensverschillen te verkleinen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de conclusie van het CBS dat het merendeel van de werknemers met een flexibele arbeidsrelatie flexwerker is uit noodzaak?
Die conclusie is niet nieuw en mede aanleiding geweest voor de maatregelen die met de Wwz zijn getroffen om de doorgeschoten flexibilisering tegen te gaan; doorgeschoten flexibilisering, zowel in termen van het bij herhaling aangaan van tijdelijke contracten daar waar feitelijk sprake is van structurele werkzaamheden, als in termen van oproepcontracten waarbij het werkgeversrisico feitelijke geheel wordt afgewenteld op werknemers. Beiden leiden tot baan- en inkomensonzekerheid waar met de maatregelen in de Wwz (aanpassing ketenbepaling en het regime voor oproepcontracten) tegenwicht aan wordt geboden.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat flexwerkers een grote mate van onzekerheid kennen? Zo ja, wat doet u om hun positie te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Ik streef naar een rechtvaardige en fatsoenlijke arbeidsmarkt. Daarin past niet dat steeds meer mensen gedurende een steeds langere periode werkzaam zijn op basis van een flexibel contract en daardoor te maken hebben met een grote mate van inkomensonzekerheid. Zoals hiervoor in het antwoord op vraag 5 aangegeven zijn met de Wwz maatregelen getroffen om dit tegen te gaan. Het is nu nog te vroeg om over de effectiviteit hiervan te oordelen maar als zou blijken dat die te wensen overlaat, zullen andere maatregelen moeten worden getroffen om de beoogde doelen te realiseren. Met de evaluatie van de Wwz zal uitgebreid op de effecten van de wijzigingen die de Wwz heeft gebracht worden ingegaan. De evaluatie van de ketenbepaling is voorzien voor 2018 en de evaluatie van de gehele wet voor 2020.
Het melden en onafhankelijk onderzoeken van calamiteiten bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe oordeelt u over het feit dat het overlijden van een 34-jarige vrouw in het kraambed in het Diakonessenziekenhuis door het ziekenhuis niet werd gemeld als calamiteit, maar via de familie bij de IGZ bekend werd?1
Het is betreurenswaardig dat het overlijden van deze patiënte niet door het Diakonessenhuis als calamiteit is herkend en derhalve niet bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) is gemeld door de raad van bestuur van dit ziekenhuis. Op het moment dat deze calamiteit plaatsvond, stond het Diakonessenhuis onder verscherpt toezicht van de IGZ, mede naar aanleiding van geconstateerde tekortkomingen ten aanzien van de calamiteitenprocedure. Dit verscherpt toezicht is in december 2015 beëindigd. Iedere zorginstelling moet de kwaliteit en veiligheid van zorg systematisch bewaken, beheersen en verbeteren. Onderdeel van het kwaliteitssysteem zijn procedures voor het melden en onderzoeken van incidenten. Wanneer het een zorgaanbieder duidelijk wordt dat deze procedures niet (goed) zijn gevolgd, en/of een calamiteit niet wordt herkend, dan is de raad van bestuur ervoor eindverantwoordelijk dat dit op zodanige wijze wordt onderzocht dat hier zoveel mogelijk lering uit wordt getrokken.
Kunt u garanderen dat de nabestaanden voortvarend worden geholpen bij het afwikkelen van eventuele schadevergoeding, en dat dit geen ellenlange juridische en jarenslepende kwestie gaat worden?
Alle zorgaanbieders moeten zich houden aan de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz), zo ook het Diakonessenhuis in Utrecht, Zeist en Doorn. De Wkkgz ziet op een cliëntgerichte en laagdrempelige klachtafhandeling. Vanaf 1 januari 2017 volgt uit de Wkkgz dat zorgaanbieders aangesloten moeten zijn bij een erkende geschilleninstantie die bindende uitspraken doet en een schadevergoeding kan toekennen. Bij deze geschillencommissie kunnen ook casussen worden aangebracht van voor 1 januari 2017. De IGZ houdt toezicht op de naleving van de Wkkgz.
Klopt het dat maternale sterfte altijd als calamiteit gemeld dient te worden? Hoe gaat de IGZ voorkomen dat een overlijden van een vrouw in het kraambed niet gemeld en onderzocht wordt als calamiteit?2 3
Maternale sterfte dient niet per definitie te worden gemeld als calamiteit bij de IGZ. Slechts wanneer sprake is van een calamiteit zoals omschreven in de Wkkgz dient een melding bij de IGZ plaats te vinden. Nog dit jaar publiceert de IGZ een circulaire calamiteiten om meer duidelijkheid te bieden aan zorgverleners over wanneer iets een calamiteit is en wanneer er bij de inspectie gemeld moet worden. De verantwoordelijkheid voor het herkennen van een calamiteit ligt bij de zorgaanbieder zelf. Zie ook het antwoord op vraag 1.
Overigens moet maternale sterfte volgens richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie wel in alle gevallen gemeld worden bij de Auditcommissie Maternale Sterfte (AMS).
Hoe oordeelt u over het feit dat de externe onderzoeker op het gebied van patiëntveiligheid – aangetrokken door het ziekenhuis om onderzoek te doen naar gemelde (mogelijke) calamiteiten – nog steeds van mening is dat het overlijden geen calamiteit betrof?
Het is aan de IGZ om te oordelen of een calamiteitenonderzoek zorgvuldig is uitgevoerd. In deze casus heeft de IGZ over het onderzoek waarbij de door u genoemde externe onderzoeker was betrokken, geoordeeld dat dit niet zorgvuldig is uitgevoerd en dat er wel degelijk sprake was van een calamiteit. De raad van bestuur heeft die opvatting niet bestreden. In opdracht van de IGZ heeft de raad van bestuur een nieuw onderzoek laten uitvoeren.
Is het waar dat bij het overlijden betrokken artsen (meermaals) verzocht hebben om een systematische incident reconstructie en evaluatie (SIRE-onderzoek/Systematische Incident Reconstructie en Evaluatie)? Wat moet een arts doen als het ziekenhuis besluit zo'n onderzoek niet uit te voeren?
Dat is de IGZ niet bekend. Als een individuele zorgverlener van mening is dat er ten onrechte geen onderzoek wordt gedaan naar de gebeurtenis of dit onderzoek niet op de juiste wijze wordt uitgevoerd dan zal deze dit eerst intern via de gebruikelijke wegen kunnen aankaarten. Vanzelfsprekend kan de zorgverlener zelf een melding doen van de gebeurtenis bij de IGZ.
Klopt het dat de IGZ na de melding van de familie, en het uitblijvende calamiteitenonderzoek, het ziekenhuis heeft opgedragen dat dit onderzoek gedaan moest worden zonder de betrokkenheid van de externe onderzoeker? Zo ja, met elke argumentatie verzocht de IGZ daarom?
De IGZ heeft de raad van bestuur verzocht om nieuw onderzoek te doen. De reden daarvoor was dat de IGZ van oordeel was dat het eerste onderzoek niet zorgvuldig lijkt te zijn uitgevoerd. Om elke schijn van vooringenomenheid te vermijden heeft de inspectie verzocht dit nieuwe onderzoek niet te laten uitvoeren door het team dat het eerdere onderzoek had uitgevoerd.
De wijziging van de Gezondheidswet4, die onlangs is aanvaard door de Eerste Kamer, leidt er op termijn toe dat meldingen en calamiteitenrapportages op gepaste wijze openbaar zullen worden. Op deze wijze krijgt de zorgsector gegevens die hen helpt te leren van elkaar. De komende tijd praat de IGZ met de zorgsector, maar ook met patiënten en cliënten, over de vraag hoe het informatie het best openbaar kan maken, zodat de gegevens hier goed aan bijdragen. Openbaarmaking van meldingen en rapportages vraagt zorgvuldige afstemming met alle partijen en dat moet met inachtneming van zorgvuldigheid, privacy en beroepsgeheim. Dit alles zal landen in een nieuw openbaarmakingsbeleid dat door de IGZ wordt geformuleerd. Totdat hiervan sprake is maakt de IGZ afzonderlijke calamiteitenmeldingen en -rapportages vooralsnog niet openbaar. Vooruitlopend op de inwerkingtreding van de wijziging van de Gezondheidswet doet de IGZ pilotgewijs al wel ervaring op met de openbaarmaking van geaggregeerde inspectiegegevens. De resultaten van twee recente pilots heb ik u onlangs doen toekomen5.
Overigens is het rapport «Verlengd verscherpt toezicht Diakonessenhuis Utrecht/Zeist/Doorn’uit november 2015 wel openbaar. In dit rapport wordt beschreven welke maatregelen in de periode van verscherpt toezicht, van december 2014 t/m november 2015, door de raad van bestuur van het Diakonessenhuis zijn genomen en welke vooruitgang is geboekt ten aanzien van het leren van ongewenste uitkomsten van zorg, het melden, onderzoeken en analyseren van calamiteiten en de calamiteitenprocedure.6
Overigens is het rapport «Verlengd verscherpt toezicht Diakonessenhuis Utrecht/Zeist/Doorn» uit november 2015 wel openbaar. In dit rapport wordt beschreven welke maatregelen in de periode van verscherpt toezicht, van december 2014 t/m november 2015, door de raad van bestuur van het Diakonessenhuis zijn genomen en welke vooruitgang is geboekt ten aanzien van het leren van ongewenste uitkomsten van zorg, het melden, onderzoeken en analyseren van calamiteiten en de calamiteitenprocedure.7
Klopt het dat in de eindrapportage van de IGZ wordt gesteld dat de externe onderzoeker «de schijn heeft gewekt van vooringenomenheid», en «geen goed onderzoek» heeft verricht? Kunt u de eindrapportage openbaar (laten) maken?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat de IGZ het ziekenhuis heeft gevraagd alle calamiteiten waarbij de externe onderzoeker betrokken was in het Diakonessenhuis na te lopen? Zo ja, is dat gebeurd? Zijn daarbij nog zaken aangetroffen die niet juist afgehandeld waren?
Nee.
Is bekend hoe vaak deze externe onderzoeker ingezet is voor het leiden van calamiteitenonderzoek? Bent u bereid de IGZ deze onderzoeken na te laten lopen waarbij deze adviseur betrokken is geweest? Zo neen, waarom niet? Zo ja, op welke termijn verwacht u daar de uitkomsten van? Kunt u deze rapporten te zijner tijd openbaar laten maken?
Het is mij niet bekend hoe vaak deze onderzoeker is ingezet voor het leiden van een calamiteitenonderzoek. De IGZ beoordeelt alle onderzoeken op dezelfde wijze als in onderhavige casus is gebeurd. Indien de IGZ oordeelt dat een onderzoek niet zorgvuldig is uitgevoerd, vraagt het de raad van bestuur nieuw onderzoek te doen. Ik acht het daarom niet opportuun de IGZ te vragen deze onderzoeken opnieuw te beoordelen.
Is er sprake van een relatie tussen het verscherpt toezicht van het Amphia Ziekenhuis in Breda, vanwege achterblijvende patiëntveiligheid, met de externe onderzoeker die werkzaam was als manager Veiligheid in het Amphia Ziekenhuis?4
Nee, de inspectie heeft per 23 mei 2016 verscherpt toezicht ingesteld bij het Amphia ziekenhuis omdat het Convenant Medische Technologie en het Veiligheidsmanagementsysteem onvoldoende zijn geïmplementeerd. De raad van bestuur is eindverantwoordelijk voor de implementatie van dergelijke richtlijnen en veldnormen.
Hoe vaak moet een calamiteitenonderzoeksgroep met mensen van buiten een zorginstelling worden geformeerd, omdat er twijfels zijn over de onafhankelijkheid van het onderzoek van de instelling?
De IGZ vraagt zorginstellingen met enige regelmaat om een onderzoek opnieuw uit te voeren, omdat dit naar oordeel van de IGZ niet zorgvuldig is uitgevoerd. Dit betekent echter niet per definitie dat er een onderzoekscommissie met mensen van buiten het ziekenhuis moet worden geformeerd. Wanneer dit toch gebeurt, is dit vaak een eigen besluit van de raad van bestuur. Redenen om dit te doen kunnen zijn dat er te weinig onderzoekers binnen de zorginstelling beschikbaar zijn, dat deze zelf bij de casus betrokken zijn, of dat de raad van bestuur inschat dat de betrokken patiënt en/of familie geen vertrouwen heeft in een intern onderzoek.
Hoe denkt u over de mogelijkheid calamiteitenonderzoek altijd door externen te laten doen, ter voorkoming van vooringenomenheid of het afzien van SIRE-onderzoek in verband met de kosten voor de zorginstelling? Kunt u uw antwoord toelichtend?
Ik zou dat onwenselijk vinden. Een belangrijk doel van calamiteitenonderzoek is dat de zorginstelling leert van ongewenste uitkomsten van zorg. Het lerend vermogen is het grootst wanneer een instelling dit zelf uitvoert. Daarbij zijn kwaliteits- en onafhankelijkheidswaarborgen van groot belang, opdat de IGZ het onderzoek goed kan beoordelen. De IGZ kan daarom eisen stellen aan het onderzoek of de onderzoekscommissie. Van groot belang vind ik verder de inbreng van betrokken patiënt en familie of nabestaanden bij het vaststellen van de feiten en het beschrijven van de gebeurtenissen. Dit draagt bij aan het vertrouwen van de patiënt en familie of nabestaanden in de wijze waarop het onderzoek wordt gedaan.
Het bericht dat duizenden gehandicapten niet naar de dagbesteding kunnen omdat zorginstellingen onvoldoende geld krijgen |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe is het mogelijk dat duizenden mensen met een beperking niet naar de dagbesteding kunnen die het beste bij hen past, omdat zorginstellingen onvoldoende geld krijgen om de vervoerskosten te dekken?1
Met mijn brief van 23 december 2016 heb ik u het verkennend onderzoek naar «Tarieven vervoer van en naar de dagbesteding Wlz» van de Nederlandse Zorgautoriteit aangeboden, tezamen met mijn beleidsreactie. Uit dit onderzoek blijkt volgens de NZa niet dat de zorgplicht van Wlz-uitvoerders in gevaar is, de continuïteit van zorg gevaar loopt, of dat de minimumkwaliteit van het vervoer in de langdurige zorg in het geding is.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de directeur van de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN) die aangeeft dat sinds de halvering van het budget in 2013 het vervoer zodanig verschraald is dat sommige cliënten niet meer naar de dagbesteding worden gebracht? Was dit de bedoeling van uw bezuiniging?
Uit het eerdergenoemde onderzoek blijkt dat zorgaanbieders die niet uitkomen met de vervoerskostenvergoeding, dit oplossen door substitutie binnen hun totale zorgbudget. Het feit dat het Wlz-vervoer 1,8%2 van de totale bedrijfsopbrengsten in de gehandicaptenzorg beslaat, illustreert dat het een klein deel van het budget betreft en er mogelijkheden zijn voor substitutie. Ook het gegeven dat de sector de jaren 2009 -2014 een gemiddeld resultaat boekte van 4,3% is daarbij relevant. Over 2015 was het resultaat 4,5% (CBS).
Hoeveel mensen hebben hun dagbesteding verloren sinds de bezuinigingen op het vervoer van en naar de dagbesteding? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo neen, waarom niet?
Cliënten hebben op grond van de Wlz recht op passende dagbesteding en passend vervoer. Het is aan instellingen om binnen het totale beschikbare budget daarvoor middelen vrij te maken. Bij de NZa zijn geen signalen bekend dat dit niet mogelijk zou zijn. Ik zie dan ook geen reden om hier nader onderzoek naar te doen.
Hoeveel mensen zijn gedwongen veranderd van dagbesteding vanwege de bezuinigingen op het vervoer? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u het wenselijk dat zorginstellingen besparen op kosten voor verschillende groepen, zoals mensen met een meervoudige beperking en mensen met gedragsproblemen samen te laten reizen, met alle risico’s van dien?
Het is aan de zorgaanbieder om passend vervoer te regelen. Het spreekt voor zich dat eventuele gedragsproblemen daarbij meegewogen moeten worden en dat niet elke combinatie van cliënten mogelijk is.
Is het waar dat de dagbesteding vaker georganiseerd wordt op de eigen afdeling waar cliënten verblijven, omdat er minder budget is? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo neen, waarom niet?
In reactie op de eerder genomen maatregel rond vervoer heeft een deel van de instellingen de dagbesteding en het vervoer daar naar toe anders georganiseerd; in sommige gevallen centraler, op minder locaties en soms op de eigen afdeling. Het is aan aanbieders om een passend aanbod te doen, binnen het totaal beschikbare budget. Zoals ik in antwoord op vraag 2 heb aangegeven, zijn er daartoe voldoende financiële mogelijkheden. Het is aan de aanbieders om die te benutten.
Herinnert u zich uw eerdere uitspraak «Vervoer is een aanspraak waarvoor geen eigen bijdrage verschuldigd is. Het is dus niet de bedoeling dat zorginstellingen de maatregel afwentelen op de cliënt. Dat hebben wij ook expliciet aangegeven, want dan zou er geen sprake meer zijn van een verzekerde aanspraak»? Hoe verhoudt deze uitspraak zich met de constatering dat zorginstellingen een eigen bijdrage vragen voor taxiritten, terwijl dit volgens u niet is toegestaan?2
Cliënten hebben op grond van de Wlz recht op passende dagbesteding en passend vervoer. Daarvoor mag geen eigen bijdrage worden gevraagd. Een cliënt kan een voorkeur hebben voor een andere dagbesteding met een duurdere vervoersoptie. Dan kunnen cliënt en zorginstelling afspraken maken over een eigen bijdrage.
Hoeveel zorginstellingen vragen een eigen bijdrage voor vervoer van en naar de dagbesteding? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo neen, waarom niet?
Zoals in antwoord op vraag 7 is aangegeven, kunnen instellingen afspraken maken met cliënten over een eigen bijdrage voor vervoer. Dit geldt ook voor andere aanvullende diensten die niet in het verzekerde pakket vallen. De NZa houdt hier toezicht op en volgt nauwkeurig of informatie over bijbetalingen transparant is en de regels niet worden overtreden. Cliënten en hun verwanten kunnen meldingen over onterechte betalingen doen bij het meldpunt van de NZa4. Gezien het voorgaande, acht ik aanvullend onderzoek niet nodig.
Hoe verhoudt de bezuiniging op het vervoer van en naar de dagbesteding zich met de uitvoering van het VN-Verdrag inzake de rechtspositie van mensen met een beperking? Kunt u uw antwoord toelichten?
Cliënten hebben op grond van de Wlz recht op passende dagbesteding en passend vervoer. Uit het NZa-onderzoek blijkt niet dat deze rechten niet geëffectueerd kunnen worden.
Hoeveel meldingen zijn bij de Nederlandse Zorgautoriteit (Nza) en bij uw ministerie terecht gekomen over de gevolgen van de bezuinigingen op het vervoer van en naar de dagbesteding? Wat is met deze meldingen gedaan?
Tegen de gevolgen van de bezuinigingen op het vervoer is in 2013 ongeveer 150 keer een beroep gedaan op de bevoegdheid van de NZa om op grond van bijzondere omstandigheden af te wijken van haar beleid. Naar aanleiding hiervan heb ik destijds € 25 miljoen extra beschikbaar gesteld voor het vervoer van kinderen en rolstoelgebonden cliënten.
De signalen die de NZa in 2016 heeft ontvangen zien op de hoogte van de eigen bijdrage. Het betrof dit jaar 7 à 8 melders (over één zorgaanbieder), die de eigen bijdrage voor vervoer naar de dagbesteding te hoog vonden. Naar aanleiding hiervan heeft de NZa een interventie uitgevoerd.
Bij VWS zijn uit de kring van betrokken cliënten, cliëntvertegenwoordigers en instellingen diverse vragen gesteld en meldingen gedaan. In reactie daarop is informatie verstrekt over het wettelijk recht op passende dagbesteding en passend vervoer en de regels rondom eigen bijdragen. Ook zijn sommige situaties onder de aandacht gebracht van het zorgkantoor en de NZa.
Hoe verhoudt het feit dat mensen minder passende, of zelfs geen dagbesteding meer hebben zich met de zorgplicht van zorgkantoren? Waarom heeft u hier niet eerder ingegrepen?
Cliënten hebben op grond van de Wlz recht op passende dagbesteding en passend vervoer. Uit het onderzoek blijkt volgens de NZa niet dat de zorgplicht van Wlz-uitvoerders in gevaar is.
Bent u ervan op de hoogte dat de Nza stelt dat er voldaan wordt aan minimale kwaliteitseisen? Deelt u de mening dat dit niet getuigt van goede zorg, en dat zo snel mogelijk ingegrepen moet worden om te zorgen dat zorginstellingen voldoen aan de hoogste kwaliteitseisen? Hoe gaat u dit bewerkstelligen?
De NZa concludeert dat de minimumkwaliteit van het vervoer in de langdurige zorg niet in het geding is. Daarmee doet zij geen uitspraak over de kwaliteit van het vervoer in het algemeen. Daarnaast stelt de NZa dat uit het onderzoek niet blijkt dat de zorgplicht van Wlz-uitvoerders in gevaar is of de continuïteit van zorg gevaar loopt.
Waarom kunnen pas per 2019 nieuwe vervoerstarieven worden ingesteld? Bent u bereid deze regelgeving te versnellen? Zo neen, waarom niet?
Ik heb de NZa gevraagd om een breed onderzoek te doen naar de bekostiging in de Wlz, waarbij voor alle kostenonderdelen bezien wordt welke aanpassingen noodzakelijk zijn. Een versnelling van dit onderzoek voor het onderdeel vervoerskosten is niet opportuun omdat dit geen zicht geeft op de toereikendheid van de tarieven als geheel. Gezien de uitkomsten van het vooronderzoek van de NZa is daar ook geen noodzaak voor.
Herinnert u zich uw eerdere uitspraken dat dagbesteding een aanspraak is, dus een recht, en het vervoer naar dagbesteding dus altijd mogelijk moet zijn? Hoe gaat u ervoor zorgen dat dit ook daadwerkelijk gebeurt? Gaat u zorginstellingen extra budget geven om te zorgen dat mensen dagbesteding en het vervoer daarnaar toe krijgen? Zo neen, waarom niet?3
Zie het antwoord op vraag 9.
Het artikel 'België zet haatprediker uit naar Nederland' |
|
Machiel de Graaf (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «België zet haatprediker uit naar Nederland»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat deze imam Amaouch, die een gevaar is voor de Belgische samenleving logischerwijs ook een gevaar is voor Nederland? Zo neen, waarom niet?
Het ontzeggen van het verblijf van een burger van de Unie om redenen van openbare orde of openbare veiligheid is mogelijk als het persoonlijke gedrag van de vreemdeling een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt. In dit geval ontzegt België verblijf van een Nederlander op haar grondgebied. Nederland maakt een eigen afweging ten aanzien van de Nederlandse nationale veiligheid. Vooralsnog is er in Nederland geen informatie beschikbaar dat betrokkene ook voor de Nederlandse nationale veiligheid een dreiging vormt. Gezien de ervaringen die de Belgen met betrokkene hebben, houden wij de uitspraken en de gedragingen van betrokkene in Nederland de komende tijd nadrukkelijk in de gaten. Indien betrokkene in Nederland haatzaaiende uitspraken doet of oproept tot geweld wordt hier tegen opgetreden.
Bent u bereid deze imam uit Nederland te weren? Zo neen, waarom niet?
Nederlanders kan de toegang tot Nederland niet worden geweigerd. Evenmin kunnen zij worden uitgezet. Uitzetten kan alleen wanneer iemand ongewenst vreemdeling is verklaard. Daartoe is het niet toekennen van een (tijdelijke) verblijfsstatus in Nederland of het intrekken van het Nederlanderschap een vereiste. Het intrekken van het Nederlanderschap (bij dubbele nationaliteit) is aan de orde als er bijvoorbeeld sprake is van fraude bij het verkrijgen van het
Nederlanderschap, bij aanwijzingen dat betrokkene oorlogsmisdrijven, genocide of andere misdrijven tegen de menselijkheid heeft gepleegd of in geval sprake is van een onherroepelijke veroordeling voor onder andere terroristische misdrijven. In deze casus is hier geen sprake van.
Indien u deze imam toch verwelkomt in Nederland, bent u dan bereid hem onmiddellijk te denaturaliseren, op te sluiten en zo spoedig mogelijk uit te zetten naar Marokko? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Zorgorganisaties die steeds meer betalen aan accountants |
|
Nine Kooiman , Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Vindt u het ook zo’n verspilling van zorggeld dat zorgorganisaties steeds meer geld kwijt zijn aan accountantsdiensten, en over 2015 zelfs € 70 miljoen hieraan uitgegeven hebben?1
Uiteraard moeten zorgaanbieders, net als iedere andere organisatie, ervoor zorgen dat hun financiële verslaglegging op orde is. De controle hierop vindt plaats door accountants. Zorginstellingen zijn vrij in hun keuze voor een accountantskantoor. Volgens het rapport bedragen de accountantskosten gemiddeld 0,13% van de omzet van de zorginstelling en is er sprake van een lichte daling van de accountantskosten ten opzichte van 2014 van 1,2%. Dat de accountantskosten gemiddeld gezien dalen, is goed nieuws.
Dit neemt niet weg dat er tussen sectoren grote verschillen zijn. De accountantskosten zijn gestegen bij aanbieders in de Verpleeg- en Verzorgingshuizen en Thuiszorg (VVT), de gehandicaptenzorg en geestelijke gezondheidszorg (GGZ). Ziekenhuizen zijn daarentegen juist veel minder kwijt aan accountants, vermeldt hetzelfde artikel.
Om te beoordelen of er sprake is van verspilling is het belangrijk om te weten waardoor het komt dat de kosten zijn gestegen. Intrakoop geeft aan dat in de care veel extra kosten worden gemaakt, omdat als gevolg van de invoering van de Wmo 2015 en Jeugdwet het aantal contractpartijen waarmee wordt samengewerkt fors is toegenomen. Ook in de ggz is – als gevolg van de invoering van de nieuwe Wmo 2015 en de Jeugdwet, voor diverse zorgaanbieders sprake geweest van een toename van het aantal contractpartijen. Als zodanig is dat geen verspilling omdat het nodig is dat de jaarrekening van zorgorganisaties wordt gecontroleerd.
Het is wel belangrijk dat deze controle met zo min mogelijk administratieve lasten gepaard gaat. Om hiervoor te zorgen heeft het programma i-Sociaal Domein van gemeenten en aanbieders (waaronder GGZ Nederland) diverse handreikingen ontwikkeld die partijen kunnen gebruiken bij het terugdringen van de administratieve lasten als gevolg van de inkoop van diensten en verantwoording in het kader van de Wmo 2015 en de Jeugdwet. Door gebruik te maken van deze handreikingen kunnen ook de kosten voor de accountants in de komende jaren afnemen. Ik heb de partijen dan ook opgeroepen om de uitvoeringsvarianten, de standaardartikelen en de i-jeugd en i-wmo standaarden te gebruiken in de inkoop. Parallel hieraan wordt bezien of voor de Wmo 2015 en/of de Jeugdwet nadere wet- en regelgeving nodig is om de administratieve lasten verder terug te dringen in het geval dat gemeenten en aanbieders hun verantwoordelijkheid onvoldoende nemen.
Vindt u het normaal dat een gemiddelde zorgorganisatie in 2015 € 87.000 aan accountantskosten heeft uitgegeven? Zo ja, waarom? Zo neen, waarom niet? Hoe oordeelt u erover dat dit bedrag voor de GGZ-sector, de jeugd-ggz en de Wmo nog veel hoger uitvalt?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe oordeelt u over de constatering uit het onderzoek van Intrakoop dat het grootste deel van de kosten naar de grote vier internationaal opererende accountants (Deloitte, EY, KPMG en PWC) ging, die gezamenlijk een marktaandeel hebben van 81%? Vindt u het wenselijk dat dergelijke bedrijven geld opstrijken dat eigenlijk voor zorg bedoeld is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe oordeelt u over de constatering van Intrakoop dat sinds de invoering van de Wmo 2015 en de Jeugdwet het aantal contractpartijen waarmee wordt samengewerkt fors is toegenomen? Hoe verhoudt dit zich met uw doelstelling om de bureaucratie in de zorg aan te pakken?
Het klopt dat het aantal contractpartijen is toegenomen sinds de invoering van de Wmo 2015 en de Jeugdwet. Gemeenten zijn vanaf 1 januari 2015 opdrachtgever voor de diensten die geleverd worden in het kader van de Wmo 2015 en de Jeugdwet, waardoor veel aanbieders te maken hebben met meerdere opdrachtgevers. Doordat de administratieve processen bij gemeenten en aanbieders rondom de contractering en verantwoording regelmatig nog niet op orde waren, was er in 2015 sprake van een toename van administratieve lasten. Gemeenten en aanbieders werken in het programma i-Sociaal Domein, dat ik samen met de VNG financieel ondersteun, gezamenlijk aan handreikingen die gericht zijn op standaardisatie en vereenvoudiging van de inkoop- en verantwoordingsprocessen tussen gemeenten en aanbieders. Hierdoor zullen de administratieve lasten afnemen.
Heeft u deze verspilling van zorggeld en de bureaucratie die hiermee gepaard gaat als gevolg van de invoering van de Wmo 2015 en de Jeugdwet voorzien? Kunt u uw antwoord toelichten?
De invoering van de Wmo 2015 en de Jeugdwet heeft als voorzien geleid tot nieuwe verhoudingen en contracten tussen gemeenten en zorgaanbieders. Partijen werken aan het verbeteren van de administratieve processen rondom de nieuwe contractering en het inregelen van de verantwoording binnen de eigen organisatie. Samen met de VNG ondersteun ik het programma i-Sociaal Domein dat gemeenten en zorgaanbieders door middel van handreikingen helpt bij het standaardiseren van de inkoop- en verantwoordingsprocessen. Daarnaast zetten diverse gemeenten en aanbieders stappen om in het kader van de transformatie te komen tot nieuwe contracten en vormen van verantwoording waarbij de administratieve lasten voor aanbieders zullen afnemen.
Wat is uw reactie op de uitspraak van Intrakoop die een verdere toename van de administratieve lasten voorziet met betrekking tot extra accountantskosten in verband met controles? Hoe gaat u ervoor zorgen dat zorgorganisaties hun geld weer gaan uitgeven aan zorg, en niet aan dure accountancykosten als gevolg van de bureaucratische regels die zij opgelegd hebben gekregen door uw beleid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Deze uitspraak is niet in de Jaarverslagenanalyse 2015 van Intrakoop opgenomen. Wel geeft Intrakoop aan dat de door haar becijferde stijging van de accountantskosten voor de GGZ voor 2015 wellicht nog hoger uitvalt «aangezien de GGZ-sector uitstel heeft gekregen tot 31 december 2016 voor publicatie van de jaarcijfers over 2015.» Intrakoop verwacht dat «onder deze groep «laatkomers» zich nog enkele organisaties bevinden met bovengemiddelde kostenstijgingen.» Ik beschik niet over de cijfers van de accountantskosten van deze ggz-aanbieders en kan dus niet staven of deze verwachting wel of niet terecht is. Zie verder het antwoord op de vragen 1 en 2.
Het bericht ‘Advocaat cliënten met pgb-schuld: ‘Instellingen komen wel héél makkelijk weg met misbruik’ |
|
Sjoerd Potters (VVD) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Advocaat cliënten met pgb-schuld: «Instellingen komen wel héél makkelijk weg met misbruik»?1
Ja.
Hoe groot is de fraude met Persoonsgebonden Budgetten (PGB’s) in Nederland?
De precieze omvang van fraude in de zorg, waaronder fraude met persoonsgebonden budgetten, is niet bekend. Wel geven de cijfers van zorgverzekeraars en van de Inspectie SZW en het Openbaar Ministerie een indicatie. Zoals de Minister en ik recent hebben aangegeven in de vijfde voortgangsrapportage Rechtmatige Zorg hebben zorgverzekeraars in 2015 voor ruim 11 miljoen euro aan fraude vastgesteld. Daarvan had 74% (oftewel 8,2 miljoen euro) betrekking op het pgb. Verder heeft de Inspectie SZW in 2015 11 strafrechtelijke onderzoeken en 2 zogeheten ontnemingsonderzoeken afgerond en ingeleverd bij het Openbaar Ministerie. Het geschatte fraudebedrag kwam in totaal uit op zo’n 8 miljoen euro, waarvan circa 7 miljoen betrekking had op het pgb.2 Dit zijn echter alleen de bedragen die deze partijen op basis van uitgevoerde onderzoeken hebben vastgesteld.
Herkent u het beeld dat er te weinig capaciteit is bij politie en Openbaar Ministerie om fraude met PGB’s op te sporen? Zo ja, kan de motie van het lid Bergkamp c.s. dan wel worden uitgevoerd?2
Voor een effectieve bestrijding van zorgfraude is een evenwichtige aanpak door de gehele keten van preventie, controle, toezicht en handhaving essentieel. Het strafrecht is één van de schakels in deze keten.
De genoemde motie gaat onder andere over de bescherming van budgethouders die te goeder trouw zijn gebleken bij vermoedens van fraude. In die fase zetten de zorgkantoren zich in om maatregelen tegen frauderende zorgaanbieders te nemen door de zorgaanbieder direct aan te spreken op basis van onrechtmatige daad of de vordering op de zorgaanbieder van de budgethouder over te nemen door middel van een akte van cessie. Als er mogelijk sprake is van een strafbaar feit, kan ook uiteraard aangifte worden gedaan. Het uitgangspunt daarbij is om het strafrecht in te zetten in zaken waar dat het grootste effect kan sorteren.
In het Centraal Selectieoverleg Zorg (CSO Zorg) maakt het Openbaar Ministerie samen met de toezichthouders (NZa en IGZ) en de bijzondere opsporingsdiensten (Inspectie SZW en FIOD) een selectie van zaken die in aanmerking komen voor strafrechtelijk onderzoek.
De afgelopen jaren hebben de Minister en ik vanuit het programma Rechtmatige Zorg aanzienlijk geïnvesteerd in de capaciteit voor het toezicht en de strafrechtelijke opsporing en vervolging van zorgfraude. We hebben uw Kamer hier het meest recent over geïnformeerd via de antwoorden op schriftelijke vragen over de ontwerpbegroting 2017.4 Daarnaast heeft de politie capaciteit beschikbaar voor de aanpak van fraude in de zorg. Bezien vanuit de hierboven geschetste rolopvatting geeft het Openbaar Ministerie aan dat de beschikbare capaciteit voor de fraudebestrijding voldoende is.
Welke mogelijkheden ziet u om sneller fraude-onderzoek te laten doen door een zorgkantoor, indien sprake is van weinig cliënten bij een PGB-zorgverlener, rekening houdend met de ontwikkeling naar kleinere zorginitiatieven en zorgcoöperaties?
Het is aan zorgkantoren om naar beste inzicht en vermogen invulling te geven aan fraude-onderzoeken. In ben met hen in gesprek of en hoe dit sneller kan.
Bent u bereid in gesprekken met de zorgkantoren het belang van opsporen, aanpakken en doorpakken van PGB-fraude nogmaals te benadrukken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dat wil ik blijven doen. Zorgkantoren onderkennen reeds het belang van een gedegen fraudeaanpak. Op voorhand beoordelen zorgkantoren, in bewuste- keuze gesprekken, of de verzekerde voldoende in staat is om de zorg te organiseren en het pgb adequaat te beheren. Daarnaast voeren zorgkantoren periodiek huisbezoeken uit om de situatie van de verzekerde te evalueren. Daarbij is het van belang dat zorgkantoren alert zijn op signalen van fraude. Indien er sprake is van een vermoeden van fraude kunnen zorgkantoren controles uitvoeren of een fraudeonderzoek starten. Als er dan fraude wordt geconstateerd, kan het zorgkantoor maatregelen treffen.
Klopt het dat gevallen van voor 7 december 2015 niet onder de «te goeder trouw»-regeling vallen? Zo ja, wat doet u om deze slachtoffers van frauderende zorgverleners te helpen?
Het zorgkantoor onderzoekt of er sprake is van fraude en door wie deze fraude eventueel gepleegd is. Het is daarbij ook aan het zorgkantoor om te beoordelen of de betreffende budgethouder te goeder trouw heeft gehandeld. Ik heb met zorgkantoren afspraken gemaakt over de aanpak van fraude en de omgang met terugvorderingen in openstaande casuïstiek en de reikwijdte van deze afspraak. Daarbij is afgesproken dat budgethouders te goeder trouw worden beschermd en de fraudeurs, door zorgkantoren, worden aangesproken tot terugbetaling. De afspraak over de reikwijdte betreft ook casuïstiek die voor 7 december is ontstaan mits de juridische status van het dossier nog niet is afgesloten op 7 december 2015 en/of het fraude onderzoek nog gaande is op 7 december 2015. Zorgkantoren zijn hiermee aan de slag gegaan en daarvoor ben ik hen zeer erkentelijk.
Kan de Kamer de AMvB, waardoor de verantwoordelijkheid voor PGB-fraude neer kan worden gelegd bij de zorgaanbieder in plaats van de budgethouder, nog voor het einde van dit jaar verwachten?
Uit mijn verkenning naar de mogelijkheden om rechtreeks aanspreken van frauderende zorgaanbieders in wet- en regelgeving te verankeren, blijkt dat voor de zorgdomeinen van de gemeenten en zorgkantoren aanpassingen moeten worden voorbereid. Er komt geen AMvB. Om aan het verzoek van uw Kamer tegemoet te komen wil ik een derdenbeding verplicht stellen voor de zorgovereenkomsten die budgethouders sluiten met zorgaanbieders.
De zorgkantoren en het college van B&W krijgen hiermee de mogelijkheid om frauderende zorgaanbieders rechtstreeks aan te spreken. Dat vergt een wijziging van de huidige regelgeving. Naar verwachting zal die wijziging begin volgend jaar gereed zijn.
Huurtoeslag voor studenten |
|
Albert de Vries (PvdA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Spannende tijd student: behoud je je huurtoeslag»?1
Ja.
Klopt het dat de voortzetting van de huurtoeslag van studenten met een gedeeld huisnummer op 1 januari a.s. in gevaar is? Zo nee, wat is onjuist aan dit bericht? Zo ja, geldt dit risico voor alle huurders met recht op huurtoeslag en een gedeeld huisnummer?
De regel is dat in de Basisregistraties Adressen en Gebouwen (BAG) alleen zelfstandige (woon)objecten worden opgenomen. Gebleken is dat er in de praktijk ook onzelfstandige (studenten)eenheden in de BAG werden geregistreerd. Om een uniforme vulling van de BAG te krijgen heeft de Minister van I&M besloten vast te houden aan de regel dat alleen zelfstandige (woon)objecten worden opgenomen en bijvoorbeeld niet onzelfstandige woonruimten achter een gedeeld huisnummer. Momenteel wordt de vulling van de BAG daarom door de gemeenten waar dit speelt aangepast.
In principe heeft een huurder van een onzelfstandige woonruimte geen recht op huurtoeslag. Hiervoor gelden een paar uitzonderingen, waaronder voor huurders van een aantal tot het jaar 1997 aangewezen studentencomplexen. Dit betekent dat hoewel de aparte registratie in de BAG vervalt, het recht op huurtoeslag voor huurders van deze zogenaamde «aangewezen onzelfstandige woonruimten» niet verandert.
Omdat de Belastingdienst/Toeslagen verplicht gebruik maakt van basisregistraties en dus ook van de BAG, zijn er maatregelen genomen om te voorkomen dat de huurtoeslag waar sprake is van «aangewezen onzelfstandige woonruimten» ten onrechte stopt. Er wordt daarom intensief samengewerkt met gemeenten en verhuurders om in beeld te brengen welke woonruimten het betreft. Niet uit te sluiten valt dat in enkele gevallen blijkt dat een huurder van een onzelfstandige woonruimte huurtoeslag heeft aangevraagd, terwijl daar geen recht op was omdat de woningruimte niet tot een aangewezen complex behoort, de woonruimte ten onrechte in de BAG was opgenomen en de Belastingdienst/Toeslagen dientengevolge aannam dat het zelfstandige woonruimte betrof. Huurders die hiermee te maken krijgen zullen hierover individueel worden geïnformeerd door de Belastingdienst/ Toeslagen. Vanuit het oogpunt van gewekt vertrouwen en omdat niet aantoonbaar sprake is van een situatie dat de burger wist of had moeten weten dat er geen recht op huurtoeslag bestond voor desbetreffende woning zal de Belastingdienst Toeslagen in deze gevallen de reeds genoten huurtoeslag niet terugvorderen.
Wat is er de oorzaak van dat de registratie in de Basisadministratie Adressen en Gebouwen (BAG) niet of onvoldoende aansluit bij de daadwerkelijke woonsituatie? Was dit probleem voorzien? Wanneer heeft u de Kamer hierover ingelicht?
De BAG registreert uitsluitend zelfstandige eenheden, terwijl er bij studentenflats vaak ook sprake is van onzelfstandige eenheden. Bij de invoering van de BAG (ca. 2008–2011) zijn diverse handleidingen en andere documenten opgesteld om de gemeenten (als bronhouder) te helpen tot een uniforme en correcte afbakening van eenheden te komen. In 2012 is gebleken dat de manier waarop studentenflats moesten worden afgebakend niet eenduidig was beschreven. Gevolg was dat studentenflats deels «per (onzelfstandige) kamer» en deels «per gang» waren afgebakend en van een adres voorzien. Gezien het breed onderschreven belang van uniformiteit voor de BAG als basisregistratie is aan het BAG Bronhouders- en afnemersoverleg advies gevraagd over de te hanteren afbakening. In overleg met onder meer belanghebbende gemeenten, afnemers en een vertegenwoordiging van de studentenhuisvesters is dit advies voorbereid. Het uiteindelijke advies luidde, samengevat, vast te houden aan de uitgangspunten van de BAG, dus alleen zelfstandige eenheden daarin op te nemen. Wel werd geadviseerd hieraan een implementatietermijn van 3 jaar te verbinden, zodat de gemeenten zorgvuldig en in goede afstemming met betrokkenen zouden kunnen doorvoeren. In 2013 heeft de Minister van IenM dit advies overgenomen en per brief gecommuniceerd aan de gemeenten, waarbij de termijn voor de aanpassingen is gesteld op eind 2016.
Uw Kamer is niet afzonderlijk over dit onderwerp geïnformeerd, aangezien het geen beleidswijziging van de BAG betrof.
Hanteren de wetgeving voor de BAG en de wetgeving voor de huurtoeslag dezelfde omschrijving voor het begrip zelfstandige woonruimte? Zo nee, is de BAG dan wel bruikbaar voor de bepaling van het recht op huurtoeslag?
Tussen deze begrippen bestaat vooral het verschil dat in de BAG voor een zelfstandige eenheid vereist is dat die over een eigen keuken, douche en toilet beschikt, terwijl voor de huurtoeslag niet de eis van een eigen douche wordt gehanteerd.
Dit betekent dat een zelfstandige eenheid in de BAG altijd ook een zelfstandige eenheid voor de huurtoeslag is. Alleen in de (steeds minder voorkomende) gevallen dat huurders van woonruimtes een douche delen ontstaat een verschil: geen eenheid voor de BAG, maar wel recht op huurtoeslag. Dit betreft slechts een beperkt deel van de woonobjecten die nu voor de BAG opnieuw zijn en worden afgebakend. Voor de meeste daarvan geldt dat ze ook voor de huurtoeslag niet aan de criteria voldoen. De Belastingdienst/Toeslagen zal, zolang de definities uiteenlopen zoals hiervoor beschreven, wel een aanvullende registratie voeren teneinde de woonruimtes die wel voor huurtoeslag in aanmerking komen administratief te beheren.
Kunt u garanderen dat het uiteindelijke recht op huurtoeslag niet verandert door een administratieve wijziging als gevolg van het gebruik van de BAG? Zo nee, waarom niet? Bent u dan bereid dit eerst met de Kamer te bespreken, omdat het in dat geval gaat om een ingrijpende wijziging van rechten van een bepaalde groep huurders?
Zoals in de antwoorden op de vragen hiervoor aangegeven wordt, verandert het recht op huurtoeslag niet.
Deelt u, overwegende dat er door het wijzigen van gegevensbron onbedoelde uitvoeringsproblemen kunnen ontstaan, de mening dat het voor ontvangers van huurtoeslag zeer problematisch is als hun voorschot onterecht niet uitbetaald wordt? Kunt u toezeggen dat huurders die voor 15 december a.s. bij de Belastingdienst melden dat ze onterecht geen huurtoeslag ontvangen, alsnog voor 1 januari a.s. het voorschot voor de huur van januari 2017 ontvangen?
Het niet uitbetalen van een voorschot kan inderdaad voor de ontvanger van huurtoeslag problematisch zijn. Dat is ook de reden waarom de Belastingdienst /Toeslagen deze kwestie met de hoogste prioriteit oppakt in nauwe samenwerking met gemeenten en verhuurders. De Belastingdienst/ Toeslagen zal voor wat betreft de specifieke aangewezen studentencomplexen de mutaties in de BRP die gaan leiden tot het samenvoegen van huishoudens, niet automatisch verwerken, maar apart behandelen.
Wilt u de knelpunten die de Landelijke Studenten Vakbond (LSVb) ontvangt met spoed in behandeling laten nemen door de Belastingdienst?
De Belastingdienst/Toeslagen voert overleg met de LSVb over de gevolgen van deze aanpassingen in de BAG. De knelpunten die de Belastingdienst/Toeslagen van de LSVb ontvangt worden met spoed opgepakt.
De gevaren van anti vlooien- en tekenmiddel Bravecto |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Is het u bekend dat sinds de introductie van het anti vlooien- en tekenmiddel Bravecto in Nederland tientallen huisdieren ziek zijn geworden of zelfs zijn gestorven nadat het middel op hen is toegepast?1
Het is mij bekend dat er meldingen van bijwerkingen bij honden zijn binnengekomen waarbij een mogelijke relatie met de Bravecto kauwtabletten vermoed wordt.
Kunt u bevestigen dat er inmiddels bijna 3.000 meldingen over Bravecto zijn binnengekomen bij de Europese Commissie?
Ja, de (dier)geneesmiddelen beoordelingsautoriteit van de Europese Commissie, de European Medicines Agency (EMA) maakt melding van ruim 3.000 serieuze meldingen wereldwijd van vermoedelijke bijwerkingen.
Bent u bekend met het standpunt van het Bureau Diergeneesmiddelen dat deze meldingen heel serieus genomen dienen te worden?
Ja, alle bij het Bureau Diergeneesmiddelen binnen gekomen meldingen van bijwerkingen van diergeneesmiddelen worden serieus behandeld. Zo ook deze meldingen.
Is het u bekend dat het Veterinair Centrum in Utrecht het aantal meldingen substantieel noemt en dat het Veterinair Centrum vindt dat nader onderzoek nodig is?
Ja. Wanneer een diergeneesmiddel op de markt wordt toegelaten dient de houder van de handelsvergunning periodiek een veiligheidsrapport op te stellen. In deze zogenaamde PSUR (Periodic Safety Update report) worden de wereldwijd gemelde bijwerkingen verwerkt. De meest recente PSUR van dit middel is eind oktober ingeleverd en wordt nu met voorrang door de EMA beoordeeld. Eerdere periodieke veiligheidsrapporten gaven geen aanleiding tot wijzigingen in de vergunning van het middel.
Kunt u uiteenzetten welke testen zijn uitgevoerd voor de ontwikkeling van dit anti vlooien- en tekenmiddel, en welke testen zijn uitgevoerd ten behoeve van de introductie op de markt? Zo nee, waarom niet?
Voordat een diergeneesmiddel op de markt wordt toegelaten wordt het op basis van het dossier dat de fabrikant aanlevert, volgens vaste protocollen beoordeeld op veiligheid, werkzaamheid en kwaliteit. Het dossier dat een fabrikant aanlevert voldoet aan de Europese regelgeving (Richtlijn 2001/82 EG en Verordening (EG) Nr. 726/2004). In dit geval heeft de EMA de beoordeling van het middel uitgevoerd en concludeerde dat de baten/risico afweging voor dit middel positief was. Zoals uit het antwoord op vraag 4 blijkt, wordt ook na de markttoelating continu gemonitord op veiligheid, werkzaamheid en kwaliteit, de zogenaamde diergeneesmiddelenbewaking.
Vindt u het verantwoord dat Bravecto nog steeds voorgeschreven wordt ondanks de ernstige bijwerkingen die het middel bij duizenden dieren heeft veroorzaakt en de zorgen die het Bureau Diergeneesmiddelen en het Veterinair Centrum over het middel hebben geuit?
Er is nog onvoldoende bewijs voor een relatie tussen de vermoedelijke bijwerkingen en het gebruik van het diergeneesmiddel. Op dit moment zijn er ruim 50 meldingen van vermoedelijke bijwerkingen in Nederland gedaan. Deze variëren van overgeven, diarree, neurologische verschijnselen tot overleden honden. In Nederland zijn totaal vanaf registratie in 2014, ruim 750.000 doses en wereldwijd 34 miljoen doses verkocht van het middel. Ik wacht het periodieke veiligheidsrapport en het oordeel van de EMA dan ook af.
Bent u bereid om Bravecto, gezien het aantal meldingen en de zorgen van diereigenaren omtrent de gevaren, uit voorzorg uit de handel te (laten) nemen? Zo nee, waarom niet?
Wanneer blijkt dat er onzekerheden geconstateerd zijn met betrekking tot het gebruik van het middel zal de EMA maatregelen aan de Europese Commissie adviseren. Deze kunnen variëren van een aanpassing van de bijsluiter tot het schorsen of intrekken van de handelsvergunning. De Europese Commissie neemt het uiteindelijke besluit met betrekking tot de handelsvergunning.
Ik kan wel als het nodig is het voorschrijven door de dierenarts en het toepassen verbieden. Zoals gezegd wacht ik echter eerst de beoordeling van het periodiek veiligheidsrapport van de EMA af.
Het bericht 'Exodus dreigt bij Internationaal Strafhof' |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat verschillende Afrikaanse landen hebben aangekondigd het Internationaal Strafhof te verlaten?1
Het kabinet betreurt het dat een aantal Afrikaanse landen zich wil terugtrekken uit het Strafhof en vindt dit een zorgwekkende ontwikkeling.
Bent u voornemens naar aanleiding van dit bericht verdere stappen te ondernemen, naast «het onderwerp opbrengen in EU-verband» en contact te hebben met de voorzitter van de Vergadering van Statenpartijen zoals genoemd in uw persbericht?
Nederland voelt zich, als verdragspartij en gastland, bijzonder verbonden met het Internationaal Strafhof. De bestrijding van straffeloosheid voor de ernstigste internationale misdrijvende is een prioriteit voor het kabinet.
Het kabinet voert de motie Servaes/Sjoerdsma onverkort uit. Het behouden en versterken van draagvlak voor het Strafhof in het algemeen, en onder Afrikaanse staten in het bijzonder, is daarbij van groot belang. Nederland zet zich daarvoor in, bijvoorbeeld via de financiering van diverse maatschappelijke organisaties, zoals de African Group for Justice and Accountability, of van seminars in Afrikaanse landen over het Internationaal Strafhof. Gedurende het voorzitterschap van de EU heeft Nederland aandacht gevraagd voor de zorgelijke ontwikkelingen binnen de AU, waar door sommige landen werd aangestuurd op collectieve terugtrekking uit het Strafhof. De EU en EU-lidstaten hebben voorafgaand aan de AU-top in juli 2016 gedemarcheerd bij zowel kritische als gematigde Afrikaanse verdragspartijen van het Strafhof om een massale terugtrekking te voorkomen. Nederland heeft zich daar ook en marge van de ministeriële week van de 71ste Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) in september voor ingespannen.
Naar aanleiding van de aangekondigde uittreding van Zuid-Afrika, Burundi en Gambia heeft Nederland intensief contact gehad met de autoriteiten van betrokken landen, maatschappelijke organisaties en opiniemakers, het Strafhof en de Voorzitter van de Vergadering van Verdragspartijen. Nederland heeft er met succes op aangedrongen dat de EU een zeer stevige verklaring aannam op 21 oktober om het belang van het strafhof te onderstrepen3.
Nederland heeft ook intensief contact gehouden met de Voorzitter van de Vergadering van Verdragspartijen, de Senegalese Minister Sidiki Kaba. Dat heeft er mede in geresulteerd dat Sidiki Kaba op 23 oktober jl. een verklaring heeft doen uitgaan waarin hij het besluit van Zuid-Afrika betreurt.
In de AVVN heeft Nederland onlangs steun uitgesproken voor het Strafhof en gepleit voor universaliteit. Met de Voorzitter van de Vergadering van Verdragspartijen en een aantal gelijkgezinde verdragspartijen wordt getracht steun te mobiliseren van Afrikaanse verdragspartijen, met als doel de uittredende verdragspartijen te bewegen hun beslissing te heroverwegen en andere kritische verdragspartijen aan boord te houden.
De actieve betrokkenheid en rol van Nederland hierbij zal ook tijdens de komende Vergadering van Verdragspartijen worden voortgezet. En marge van de Vergadering zal ik een ministeriële bijeenkomst organiseren om met Afrikaanse en andere Ministers de dialoog aan te gaan. Ook zal ik tijdens de Vergadering van Verdragspartijen bilateraal verder spreken met een aantal Ministers en daarbij luisteren naar zorgen en kritiek en het belang van het Strafhof onderstrepen.
Tijdens de Vergadering van Verdragspartijen faciliteert Buitenlandse Zaken ook de komst van een groep Afrikaanse journalisten naar Den Haag om kennis te maken met het werk van het Strafhof en de Vergadering van Verdragspartijen bij te wonen.
Bent u van mening dat Nederland als gastland een bijzondere verantwoordelijkheid heeft voor het Internationaal Strafhof? Zo ja, bent u bereid naar deze bijzondere verantwoordelijkheid te handelen door zowel bilateraal als via de Afrikaanse Unie in gesprek te gaan met deze vertrekkende Statenpartijen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om de aankomende Vergadering van Statenpartijen volledig in het teken te zetten van het aangekondigde vertrek en aldaar in gesprek te treden met deze landen?
De genoemde ontwikkelingen zullen ongetwijfeld van grote invloed zijn op de aankomende Vergadering van Verdragspartijen. De impact van de aangekondigde uittreding van een beperkt aantal landen moet echter niet worden overschat. Van een massale, gecoördineerde terugtrekking is geen sprake. Het is belangrijk om als internationale gemeenschap in dialoog te blijven en tegelijk initiatieven te ontplooien die het draagvlak voor het Strafhof onder alle verdragspartijen versterken. Nederland zal deze Vergadering hiervoor zeker gebruiken.
Wat is volgens u de precieze aanleiding en reden dat na Burundi en Zuid-Afrika nu ook Gambia het lidmaatschap van het Internationaal Strafhof wilt opzeggen? In hoeverre speelt de druk op Zuid-Afrika over het ontvangen van Al-Bashir een rol?
Nederland kan niet met zekerheid zeggen wat de precieze aanleiding is geweest voor Gambia om zich uit het Strafhof te willen terugtrekken. Volgens de president van Gambia, Jammeh, zou het Strafhof in het leven zijn geroepen om Afrikanen, specifiek Afrikaanse leiders, te vervolgen. Het kabinet beschikt niet over informatie welke rol de discussie over het ontvangen van de Soedanese President Al-Bashir door Zuid-Afrika een rol heeft gespeeld in de besluitvorming in Gambia.
Welke andere Afrikaanse landen hebben aangekondigd hetzelfde te zullen doen? Hoe waarschijnlijk acht u dit?
Het kabinet heeft geen eenduidige signalen ontvangen die erop wijzen dat naast Burundi, Zuid-Afrika en Gambia ook andere Afrikaanse landen formele stappen hebben gezet tot uittreding.
Wat is het actuele standpunt van de Afrikaanse Unie over de wenselijkheid van lidmaatschap van het Internationaal Strafhof en de reactie van de Afrikaanse Unie op het aangekondigde vertrek van Burundi, Zuid- Afrika en Gambia?
De Afrikaanse Unie (AU) heeft zich sinds 2008 steeds kritischer uitgelaten over het Strafhof. Echter, bij monde van AU Commissievoorzitter mevrouw Zuma neemt de AU officieel geen standpunt over het Strafhof in. Het staat landen volgens haar vrij toe te treden tot het Statuut van Rome, of uit te treden.
Welke gevolgen heeft het vertrek van Afrikaanse landen voor het Internationaal Strafhof?
Terugtrekking van een aantal Afrikaanse landen resulteert in een beperktere territoriale jurisdictie. Het Strafhof kan – zonder doorverwijzing van de VN-Veiligheidsraad – geen onderzoek of vervolging starten naar vermeende misdrijven in deze landen. Het voorbereidend onderzoek in Burundi dat in april 2015 gestart is kan wel voortgezet worden en resulteren in strafvervolging.
Wat voor consequenties heeft het aangekondigde vertrek van Gambia voor de positie van Fatou Bensouda als Aanklager van het Internationaal Strafhof?
In beginsel heeft dit geen gevolgen voor de positie van de Aanklager van het Internationaal Strafhof. Zij is in 2011 bij consensus verkozen voor een periode van negen jaar. De Aanklager vertegenwoordigt niet haar land, maar is als Aanklager van het Internationaal Strafhof gebonden aan het Statuut van Rome en handelt bij de uitvoering van haar taken onafhankelijk en onpartijdig.
Hoe wordt voorkomen dat landen zich uit het Internationaal Strafhof terugtrekken en zijn er concessies die aan landen worden geboden om toch lid te blijven? Zo ja, welke concessies?
Door middel van dialoog probeert Nederland samen met gelijkgezinde landen te voorkomen dat andere verdragspartijen terugtreden. Mogelijkheden voor concessies zijn beperkt omdat de meest gehoorde kritiek raakt aan fundamentele beginselen van het Statuut van Rome. Het kabinet is niet bereid concessies te doen die de integriteit van het Strafhof aantasten.
In hoeverre speelt de uitbreiding van de rechtsmacht van het Internationaal Strafhof naar het misdrijf agressie een rol bij het voornemen van Afrikaanse landen om het lidmaatschap op te zeggen?
Het kabinet heeft geen aanwijzingen dat ontwikkelingen richting uitbreiding van de rechtsmacht van het Strafhof met het misdrijf agressie een rol heeft gespeeld bij de beslissing van Burundi, Zuid-Afrika en Gambia terug te treden uit het Statuut van Rome.
Welke stappen heeft u afgelopen jaar actief gezet om de geloofwaardigheid en het draagvlak van het Internationaal Strafhof onder Afrikaanse statenpartijen te verhogen conform de motie Servaes/Sjoerdsma?2
Zie antwoord vraag 2.
Wat voor mogelijkheden ziet u om via de Nederlandse zetel in de VN-Veiligheidsraad samenwerking met en draagvlak voor het Internationaal Strafhof te verbeteren?
De Veiligheidsraad heeft een unieke bevoegdheid en verantwoordelijkheid doordat het situaties waar het Strafhof geen rechtsmacht heeft kan doorverwijzen. Ook na een doorverwijzing is daadkrachtige opvolging vereist door de VN-Veiligheidsraad in het geval dat het betreffende land (of andere landen) niet meewerkt met het Strafhof. Zonder steun van de VN-Veiligheidsraad voor onderzoek en vervolging heeft dat veel minder kans van slagen. Accountability is één van de Nederlandse prioriteiten in de VN-Veiligheidsraad. Nederland zal zich dan ook tijdens zijn lidmaatschap van de Veiligheidsraad maximaal inspannen voor effectieve opvolging van doorverwijzingen naar het Strafhof. Tevens zal het Koninkrijk tijdens het lidmaatschap van de Raad blijven pleiten voor universeel lidmaatschap van het Strafhof en diverse Raadsleden hierop aanspreken.
Bent u bereid deze vragen voorafgaand aan de aankomende Vergadering van Statenpartijen te beantwoorden?
Ja.
Het voorkomen van seksueel misbruik in de zorg |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Marith Volp (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich dat u bij de aanbieding van het aangescherpte Samenwerkingsprotocol tussen de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en het Openbaar Ministerie (OM) schreef dat hierin «in het bijzonder afspraken zijn opgenomen over afstemming in geval van seksueel grensoverschrijdend gedrag van zorgverleners, gegevensverstrekking in geval van veroordeling van zorgverleners voor (voltooide) ernstige zeden- of levensdelicten begaan in de privésfeer, onderlinge verstrekking van (medische) gegevens en de wijze van afstemming in verschillende fasen van een onderzoek.»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het niet toelaatbaar is dat in het geval van een veroordeling van een zorgverlener voor een ernstig zedendelict in de privésfeer die informatie niet door het OM met de IGZ wordt gedeeld? Zo ja, waarom is dit blijkbaar in de praktijk niet gebeurd? Zo nee, waarom niet?2
Dat het Openbaar Ministerie (hierna: OM) deze informatie met de Inspectie voor de Gezondheidszorg (hierna: IGZ) deelt is van groot belang om een eventueel risico voor de patiëntveiligheid te kunnen beperken. Juist daarom is in het aangescherpte Samenwerkingsprotocol tussen de IGZ en het OM (hierna: Samenwerkingsprotocol)3 opgenomen dat het OM de IGZ op de hoogte zal brengen van een veroordelend vonnis gebaseerd op overtreding van de artikelen 240b tot en met 250 of 287 tot en met 291 (m.u.v. 289a) van het Wetboek van Strafrecht gepleegd door een artikel 3 wet Big-beroepsbeoefenaar in de privésfeer.
Het OM voert die afspraak uit en sinds juli 2015 heeft het OM de IGZ eenmaal geïnformeerd over een dergelijke veroordeling. Het OM registreert niet welk beroep een verdachte uitoefent. Dit is voor de strafzaak meestal niet relevant. Het registratiesysteem van het OM voorziet er ook niet in om het beroep van een verdachte apart te vermelden.
Het goed uitvoeren van het samenwerkingsprotocol vergt om die reden alertheid bij zowel de politie (tijdens het verhoor) als de officier van justitie (bij beoordeling van de zaak). Binnen het OM wordt hiervoor voortdurend aandacht gevraagd, bijvoorbeeld in overleggen van de medische portefeuillehouders en het platform Zeden en het platform van executieofficieren.4
Kunt u de exacte procedure toelichten die het OM momenteel hanteert in het geval dat een zorgverlener in de privésfeer is veroordeeld voor een ernstig zedendelict?
In een van de bijlagen bij het Samenwerkingsprotocol is de werkwijze nader omschreven. Kort samengevat komt die werkwijze erop neer dat het OM bij – in de privésfeer gepleegde – ernstige zedendelicten, voltooide levensdelicten of andere feiten die relevant kunnen worden geacht voor de IGZ, aan de IGZ kan meedelen dat sprake is van een veroordeling onder vermelding van het strafbare feit, de datum van de uitspraak en de naam van de zorgverlener.
Aangezien het in de betreffende paragraaf van het Samenwerkingsprotocol met name gaat om strafbare feiten die gepleegd zijn in de privésfeer, is het strafrechtelijk onderzoek in die gevallen niet gericht op de beroepsuitoefening. Het zal het OM dan ook niet in alle gevallen bekend zijn dat het feit gepleegd is door een zorgverlener. Derhalve zal de IGZ navraag doen bij het OM wanneer een bij de Inspectie bekende zaak mogelijk strafrechtelijke feiten behelst, terwijl hiervan nog geen melding is gedaan door het OM.
Ik verwijs u voor de nadere bijzonderheden van de procedure naar de informatieparagraaf van het Samenwerkingsprotocol.
Deelt u de mening dat het OM in alle gevallen dat een artikel 3 Wet Big-beroepsbeoefenaar in de privésfeer veroordeeld is voor een ernstig zedendelict de IGZ hiervan op de hoogte moet stellen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel uw mening. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid te bevorderen dat er een sluitend systeem komt waarbij het OM te allen tijde de IGZ informeert als een artikel 3 Wet Big-beroepsbeoefenaar in de privésfeer veroordeeld is voor een ernstig zedendelict? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat bevorderen, en wanneer verwacht u de Kamer over de vorderingen te kunnen informeren?
Ik heb op dit moment geen aanwijzingen dat de regeling die nu in het Samenwerkingsprotocol is verwoord niet sluitend is. Mij zijn namelijk geen gevallen bekend waarin het OM verzuimd heeft te handelen, daar waar het Samenwerkingsprotocol dit voorschrijft. Aanvullend wordt dit punt, gelet op de grote belangen die ermee zijn gemoeid, consequent besproken door de Inspecteur Generaal van de IGZ en de Voorzitter van het college van Procureurs Generaal van het OM, in hun periodieke bestuurlijk overleg.
Bent u bereid het OM te vragen met terugwerkende kracht te onderzoeken of er in het afgelopen jaar veroordelingen wegens ernstige zedendelicten door artikel 3 Wet Big-beroepsbeoefenaar in de privésfeer zijn geweest, en deze alsnog aan de IGZ door te geven? Zo ja, bent u bereid de Kamer over aard en aantal hiervan te informeren? Zo nee, waarom niet?
In mijn antwoord op vraag 5 heb ik reeds gemeld dat mij geen gevallen bekend zijn waarin het OM heeft verzuimd een veroordeling te melden in het kader van het Samenwerkingsprotocol. Ik zie dan ook geen reden om het OM te vragen daarnaar een onderzoek in te stellen.
Hoe vaak is het voorgekomen dat de IGZ navraag doet bij het OM bij zaken die bij de IGZ bekend zijn, en nog niet door het OM zijn gemeld? Is het OM in dergelijke gevallen verplicht informatie te verstrekken?3
De IGZ heeft geen navraag gedaan naar een veroordelend vonnis. Wel heeft de IGZ in twee gevallen afstemming gezocht over lopende onderzoeken van het OM.
Het Samenwerkingsprotocol omvat geen informatieplicht tussen de IGZ en het OM, het biedt uitgangspunten voor een effectieve samenwerking.
De terugtrekking van Afrikaanse landen uit het Internationaal Strafhof |
|
Michiel Servaes (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het zorgelijke bericht «Afrikaanse exodus maakt Strafhof nog machtelozer» en andere berichten waarin wordt gesproken over de (aangekondigde) terugtrekking van Burundi, Gambia en Zuid-Afrika uit het Internationaal Strafhof en over diverse andere landen zoals Kenia, Oeganda en Djibouti die overwegen om zich terug te trekken?1
Ja.
Herinnert u zich de motie Servaes/Sjoerdsma van november 2015, waarin gesteld wordt «dat Nederland als gastland een bijzondere verantwoordelijkheid heeft voor het Internationaal Strafhof» en de regering wordt verzocht om «een voortrekkersrol te spelen bij het behouden van draagvlak voor het Internationaal Strafhof in het algemeen en onder Afrikaanse staten in het bijzonder»»?2 Kunt u aangeven welke inspanningen u in het voorbije jaar in dit kader heeft verricht?
Het kabinet voert de motie Servaes/Sjoerdsma onverkort uit.
Het behouden en versterken van het draagvlak voor het Strafhof in het algemeen, en onder Afrikaanse staten in het bijzonder, is gedurende enkele jaren een prioriteit voor het kabinet.
Dit uitte zich in 2016 bijvoorbeeld in voortzetting van de financiering van diverse maatschappelijke organisaties die zich inzetten voor dit doel, zoals de African Group for Justice and Accountability. Ook werden diverse seminars over het Internationaal Strafhof in Afrikaanse landen gefinancierd. Gedurende het voorzitterschap van de EU heeft Nederland aandacht gevraagd voor de zorgelijke ontwikkelingen binnen de Afrikaanse Unie, waar door sommige landen werd aangestuurd op collectieve terugtrekking uit het Strafhof. De EU en EU-lidstaten hebben voorafgaand aan de AU-top in juli 2016 gedemarcheerd bij zowel kritische als gematigde Afrikaanse verdragspartijen van het Strafhof om een massale terugtrekking te voorkomen. Nederland heeft zich daar ook en marge van de ministeriële week van de 71ste Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) in september voor ingespannen.
Naar aanleiding van de aangekondigde uittreding van Zuid-Afrika, Burundi en Gambia heeft Nederland intensief contact gehad met de autoriteiten van betrokken landen, maatschappelijke organisaties en opiniemakers, het Strafhof en de Voorzitter van de Vergadering van Verdragspartijen. Nederland heeft er met succes op aangedrongen dat de EU een zeer stevige verklaring aannam op 21 oktober om het belang van het strafhof te onderstrepen4.
Nederland heeft ook intensief contact gehouden met de Voorzitter van de Vergadering van Verdragspartijen, de Senegalese Minister Sidiki Kaba. Dat heeft er mede in geresulteerd dat Sidiki Kaba op 23 oktober jl. een verklaring heeft doen uitgaan waarin hij het besluit van Zuid-Afrika betreurt.
In de AVVN heeft Nederland onlangs steun uitgesproken voor het Strafhof en gepleit voor universaliteit. Met de Voorzitter van de Vergadering van Verdragspartijen en een aantal gelijkgezinde verdragspartijen wordt getracht steun te mobiliseren van Afrikaanse verdragspartijen, met als doel de uittredende verdragspartijen te bewegen hun beslissing te heroverwegen en andere kritische verdragspartijen aan boord te houden.
De actieve betrokkenheid en rol van Nederland hierbij zal ook tijdens de komende Vergadering van Verdragspartijen worden voortgezet. En marge van de Vergadering zal ik een ministeriële bijeenkomst organiseren om met Afrikaanse en andere ministers de dialoog aan te gaan. Ook zal ik tijdens de Vergadering van Verdragspartijen bilateraal verder spreken met een aantal ministers en daarbij luisteren naar zorgen en kritiek en het belang van het Strafhof onderstrepen.
Tijdens de Vergadering van Verdragspartijen faciliteert Buitenlandse Zaken ook de komst van een groep Afrikaanse journalisten naar Den Haag om kennis te maken met het werk van het Strafhof en de Vergadering van Verdragspartijen bij te wonen.
Bent u, gezien de zorgwekkende ontwikkeling van recente aankondigingen van Afrikaanse landen om zich terug te trekken uit het ICC, bereid om persoonlijk deel te nemen aan de aankomende sessie van de Assembly of States Parties, die vanaf 16 november a.s. plaatsvindt in Den Haag? Zo ja, op welke manier bent u van plan om dit te doen? Zo nee, waarom niet? Kunt u aangeven wat de uitkomst is geweest van uw gesprek met de voorzitter van de Assembly of States Parties van het Internationaal Strafhof, de Senegalese Minister Sidiki Kaba van Justitie?3
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om het aankomende lidmaatschap van de VN-Veiligheidsraad aan te grijpen om de genoemde problematiek van het Internationaal Strafhof te agenderen? Bent u bereid dit tot een gezamenlijke prioriteit van Italië (lid in 2017, bijzondere verbondenheid vanwege het Statuut van Rome) en Nederland (lid in 2018, gastland) te maken? Zo ja, op welke manier bent u van plan om dit te doen? Zo nee, waarom niet?
In september jl. is afgesproken dat het Koninkrijk en Italië elkaar tijdens hun Veiligheidsraadlidmaatschap zullen ondersteunen en nauw zullen samenwerken op prioritaire dossiers zoals rule of law en accountability. Een betere verbinding tussen het werk van de Veiligheidsraad en de Hoven en Tribunalen in Den Haag is daarbij wenselijk. De kwestie van het uittreden van verdragspartijen bij het Statuut van Rome valt als zodanig niet binnen het mandaat van de Veiligheidsraad. Daar waar de Veiligheidsraad wel een bevoegdheid heeft, zoals bij het doorverwijzen van situaties, zal Nederland zich maximaal inzetten, om zo de hierboven genoemde verbinding tussen de Raad en het Strafhof te bevorderen. Tevens zal het Koninkrijk ook tijdens het lidmaatschap van de Raad blijven pleiten voor universeel lidmaatschap van het Strafhof en diverse Raadsleden hierop aanspreken.
Welke andere mogelijkheden ziet u om met extra urgentie gevolg te geven aan de motie Servaes/Sjoerdsma? Bent u bijvoorbeeld bereid om ministers van o.a. Burundi, Gambia en Zuid-Afrika, alsook van Afrikaanse en andere landen die het Internationaal Strafhof steunen, voor spoedig overleg uit te nodigen in Den Haag? Zo ja, op welke manier bent u van plan om dit te doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan de Assembly of State Parties voorzien op van 16 november a.s.?
Ja.
Het bericht “Asielkraak kost goud” |
|
Lilian Helder (PVV), Sietse Fritsma (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hoe is het mogelijk dat u al vier jaar lang een groep illegalen die met het kraken van panden een spoor van vernieling trekt door Amsterdam, haar gang laat gaan?1
Het is juist dat al langere tijd een (mogelijk wisselende) groep niet-rechtmatig verblijvende vreemdelingen panden kraakt in de gemeente Amsterdam. Deze vreemdelingen hebben zich verenigd onder de naam «We are here». De vreemdelingen in deze groep geven doorgaans aan geen (reis)documenten te hebben. Zonder de juiste gegevens over de herkomst van de vreemdelingen kunnen de vereiste (vervangende) reisdocumenten niet worden verkregen. Zoals reeds geantwoord op de Kamervragen van leden Van Klaveren en Bontes, hebben niet-rechtmatig verblijvende vreemdelingen een wettelijke vertrekplicht en dient daaraan gehoor gegeven te worden. Het rijk voert beleid waarbij geen onderdak wordt geboden aan (uitgeprocedeerde) niet-rechtmatig verblijvende vreemdelingen die geen invulling geven aan die vertrekplicht. Daar waar zicht op uitzetting bestaat, wordt in voorkomende gevallen overgegaan tot vreemdelingenbewaring, om vanuit bewaring het vertrek te realiseren. Als geen zicht op uitzetting bestaat, bijvoorbeeld omdat een herkomstland niet meewerkt aan gedwongen vertrek, kan het instrument vreemdelingenbewaring niet worden toegepast.2
Waarom zijn deze illegalen niet uitgezet? Bij hoeveel krakende illegalen is daartoe een poging gedaan?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom wordt het kraakverbod niet gehandhaafd?
De stelling dat niet wordt opgetreden tegen deze groep krakers of dat het kraakverbod niet wordt gehandhaafd, is onjuist. Jaarlijks wordt vele malen overgegaan tot ontruiming van gekraakte panden op grond van art. 551a Wetboek van Strafvordering. Bij deze ontruimingen ging het ook om panden die waren gekraakt door vreemdelingen die zich hebben verenigd onder de naam «We are here». In de gevallen waarin zij een kort geding hadden aangespannen tegen de aangezegde ontruiming, heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de ontruiming doorgang kon vinden.
Bent u bereid om na de ontruiming van de gekraakte panden de veroorzaakte schade zoveel mogelijk te verhalen op de krakers en medeplichtigen die hulp hebben geboden bij deze strafbare handelingen? Zo nee, waarom niet?
Indien tot aanhouding en vervolging van krakers wordt overgegaan, bestaat er voor de eigenaar die schade heeft ondervonden aan het pand door toedoen van de krakers, de mogelijkheid om zich als benadeelde partij te voegen in de strafzaak. De eigenaar kan ook een vordering indienen bij de civiele rechter om de geleden schade te verhalen op de krakers.
Bent u bereid om illegalen eindelijk eens aan te pakken en uit te zetten en op te houden met het gedoogbeleid waarbij ook nog bed-bad-en-broodvoorzieningen worden aangeboden? Zo nee, waarom niet?
Zoals uit het antwoord op de vragen 1 en 2 blijkt, is gedwongen vertrek alleen mogelijk als het land van herkomst hieraan meewerkt. Zoals u bekend, werken niet alle landen hieraan mee. Dit voor het kabinet reden om, zowel nationaal als in EU-verband, in de contacten met herkomstlanden veel aandacht te gegeven aan het realiseren van duurzame terugkeerafspraken. Dit laat onverlet dat er ook op de vreemdeling zelf de plicht rust – en blijft rusten – om Nederland te verlaten wanneer hij hier geen, of niet langer, recht heeft op verblijf.
Ik heb uw Kamer op 21 november geïnformeerd dat ik de financiële vergoeding voor de door gemeenten geboden bed, bad en broodvoorzieningen stopzet (Kamerstuk 19 637, nr. 2259). Tevens zal ik een wettelijke norm laten uitwerken die buiten twijfel stelt dat de keuze of en de voorwaarden waaronder onderdak aan vreemdelingen met een vertrekplicht geboden wordt exclusief aan het rijk is voorbehouden. Een dergelijke norm zou, vergezeld van een op deze norm gebaseerde mogelijkheid tot handhaven, moeten voorkomen dat gemeenten op dit punt eigen beleid voeren.
Bent u tevens bereid om een asielstop in te stellen, temeer nu steeds weer blijkt dat u niet in staat bent om uitgeprocedeerde asielzoekers uit Nederland weg te krijgen? Zo nee, waarom niet?
Tot een asielstop ben ik niet bereid. Ik hecht aan een zorgvuldig asielbeleid dat bescherming biedt aan degenen die dat nodig hebben. Overigens zou een asielstop strijdig zijn met de internationale en verdragsrechtelijke verplichting tot het in behandeling nemen van een asielaanvraag. Tegelijk constateer ik dat in de afgelopen maanden te vaak oneigenlijk gebruik wordt gemaakt van het asielrecht door personen die geen bescherming nodig hebben. Dit vormt een oneigenlijke belasting voor onze samenleving en tast het draagvlak voor ons asielbeleid aan. Tegen die ontwikkeling tref ik gerichte maatregelen. Hierover stuurde ik uw Kamer op 17 november 2016 een brief (Kamerstuk 19 637, nr. 2257). Daarin staan de diverse maatregelen die ik tref vermeld.
Het bericht 'SODM: aantal overtredingen door mijnbouwbedrijven stijgt' |
|
André Bosman (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «SodM: aantal overtredingen door mijnbouwbedrijven stijgt»?1
Ja.
In hoeverre deelt u de mening dat een stijging van vier naar tien waarschuwingsbrieven ongewenst is?
Overtredingen van de Mijnbouwwet- en regelgeving zijn naar mijn oordeel onwenselijk en dienen te worden voorkomen. Over het jaar 2015 heeft SodM tien waarschuwingsbrieven verstuurd. Drie van de tien waarschuwingsbrieven betroffen overtredingen vanwege het ontbreken van wettelijk verplichte documenten. Twee andere waarschuwingsbrieven betroffen het niet (tijdig) aan SodM melden van de start van specifieke activiteiten. Hoewel er in deze gevallen geen sprake was van incidenten, kan SodM door het ontbreken van de documenten c.q. de meldingen haar wettelijke toezichtstaak niet naar behoren uitvoeren. De betreffende ondernemingen zijn hierop aangesproken middels de waarschuwingsbrieven en hebben direct maatregelen ter verbetering genomen.
In hoeverre is de stijging te wijten aan andere manieren van meten of het verrichten van meer controles?
SodM richt haar toezicht in toenemende mate op preventie van incidenten. Sinds enkele jaren werkt SodM met de zgn. «bow tie methode», die risico’s helpt analyseren, prioriteren en voorkomen. Daarnaast is analyse van incidenten aanleiding geweest voor een aantal gerichte inspectieprojecten. Hierdoor worden overtredingen eerder geconstateerd.
Ook stelt SodM sinds 2015 accountanalyses per bedrijf op om beter integraal zicht te krijgen op de prestaties van de mijnbouwondernemingen op het gebied van veiligheid en milieu. Dit helpt SodM om nog meer gericht haar toezicht te organiseren en prioriteren.
Kunt u aangeven hoe de sector gereageerd heeft op het jaarverslag van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM)?
Het jaarverslag is positief ontvangen.
Welke rol ziet u voor u zelf om het aantal incidenten en overtredingen door mijnbouwbedrijven terug te dringen?
Als Minister van Economische Zaken ben ik verantwoordelijk voor adequate regelgeving op het gebied van mijnbouw. Daarnaast ben ik ervoor verantwoordelijk dat SodM in staat is om haar werkzaamheden adequaat uit te voeren. De afgelopen jaren heb ik een aantal voorstellen gedaan om de Mijnbouwwet- en regelgeving verder aan te scherpen. Deze wetsvoorstellen liggen momenteel voor bij de Eerste Kamer en kunnen naar verwachting begin volgend jaar in werking treden. Een belangrijk wetsvoorstel op het gebied van veiligheid en het voorkomen van incidenten is het wetsvoorstel ter implementatie van de offshore safety richtlijn, het wetsvoorstel offshore veiligheid (Kamerstukken I, 2014–2015, 34 041, A). In dit wetsvoorstel heb ik ervoor gekozen om de maatregelen naar aanleiding van deze richtlijn waar mogelijk ook op land toe te passen. De rapportages door de bedrijven en het toezicht hierop door SodM worden uitgebreid en de regels voor installaties worden aangescherpt – van de bouw van een installatie tot aan de ontmanteling hiervan. Ook het toezicht op boorgatactiviteiten wordt aangescherpt.
Als gevolg van de voorgenomen wijzigingen van de Mijnbouwwet zullen de taken van SodM toenemen.
Mede naar aanleiding van het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) naar aanleiding van de bevingen in Groningen, heb ik met het wetsvoorstel tot wijziging van de Mijnbouwwet inzake veiligheid en regie (Kamerstukken I, 2014–2015, 34 348, A) de wettelijke positie van SodM verder verstrekt. Naast het reeds ingezette traject ter versterking van de organisatie van SodM worden met dit wetsvoorstel de wettelijke waarborgen voor de onafhankelijkheid van SodM ten opzichte van de Minister vastgelegd.
SodM heeft als toezichthouder de taak om op basis van haar expertise de risico’s maximaal te doen voorkomen en beheersen, en in voorkomende gevallen handhavend op te treden.
Sinds 2015 vult SodM haar reflectieve rol als toezichthouder nog actiever in en geeft daarmee aangrijpingspunten om veiligheid en milieu in wetgeving en beleid optimaal te borgen. In 2017 zal SodM een «foto» maken van elk van de sectoren waarop zij toezicht houdt. Op grond van deze «staten van de sector» zal het toezicht nog gerichter en op basis van meer gestructureerde risicoanalyses plaatsvinden. Bovendien kunnen deze staten van de sector leiden tot gevraagd en ongevraagd advies aan de Minister van Economische Zaken.
De arrestatie van twee democratisch gekozen co-burgemeesters van oppositiepartij HDP in Diyarbakir (Turkije) |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat twee co-burgemeester van Diyarbakir in Turkije, beide lid van de oppositiepartij HDP, gearresteerd en vastgezet zijn?
Ja.
Klopt dit bericht? Wat zijn precies de feiten en wat is uw reactie daarop?
De twee co-burgemeesters Gültan Kışanak en Fırat Anlı zijn op 25 oktober aangehouden en op 30 oktober formeel gearresteerd. De Openbaar Aanklager meldt als tenlastelegging in de zaak van Kışanak het «lidmaatschap van een gewapende terroristische groepering» (Artikel 314/2 van het Turks strafrecht) en in de zaak van Anlı «poging om land af te scheiden onder staatssoevereiniteit» (Artikel 302/1 van het Turks strafrecht). Op 31 oktober zijn beiden overgebracht naar een zwaarbewaakte gevangenis in Istanbul. Het is niet bekend wanneer hun proces begint. Volgens de Turkse wet kunnen ze maximaal 5 jaar in voorarrest zitten. Voor zover het kabinet bekend is er geen relatie tussen deze co-burgemeesters en de couppoging van 15 juli jl.
Waarom zijn deze burgemeesters gearresteerd door de regering van president Erdogan en wat er gebeurt er nu met hen? In welke mate heeft deze arrestatie te maken met de zuivering die Erdogan doorvoert in reactie op de mislukte coup in juli jl.?
Zie antwoord vraag 2.
In welke mate ziet u in deze laatste ontwikkeling een bewijs dat de coup door de Turkse regering is aangegrepen om, breder dan enkel leden en aanhangers van de Gülenbeweging, maatregelen te treffen tegen andere oppositiepartijen en tegenstanders van president Erdogan?
Het kabinet maakt zich ernstig zorgen over deze ontwikkelingen. Turkije heeft het recht om maatregelen te nemen tegen terroristische bedreigingen, ook als die uitgaan van de PKK. Deze dienen echter in overeenstemming te zijn met de grondbeginselen van de parlementaire democratie, de principes van de rechtsstaat en proportionaliteit. Nederland heeft dan ook aangedrongen op een gezamenlijke reactie van de EU lidstaten, zoals is uitgegaan per verklaring van 8 november. Hierin wordt Turkije opgeroepen om de beginselen van de parlementaire democratie te waarborgen, waaronder het respecteren van mensenrechten, de rechtsstaat en fundamentele rechten en vrijheden zoals het recht op een eerlijk proces.
Zoals eerder gesteld hecht het kabinet aan betrokkenheid van de Raad van Europa bij de beoordeling van de Turkse rechtsstaat. De Venetiëcommissie heeft eind september een opinie uitgebracht over het grondwettelijke amendement dat opheffing van de onschendbaarheid van parlementariërs mogelijk heeft gemaakt. De Venetiëcommissie stelt onder meer dat de onschendbaarheid zou moeten worden hersteld, omdat anders het parlement niet naar behoren kan functioneren. Daarnaast is de commissie van mening dat het proportionaliteitsbeginsel door deze maatregel is geschonden. Voorts hebben het Comité ter Preventie van Foltering (CPT), de Venetiëcommissie en de Mensenrechtencommissaris van de Raad van Europa in de afgelopen maanden Turkije bezocht. Naar verwachting zullen hun bevindingen nog voor het einde van 2016 in diverse rapporten worden neergelegd. Nederland zet zich in voor openbaarmaking van alle rapporten, inclusief het rapport van het CPT.
Hoeveel mensen zijn door de Turkse regering na de coup opgepakt en welke laatste informatie heeft u over hun berechting? In welke mate zijn de aanhoudingen gerechtvaardigd geweest en is sprake geweest van «eerlijke» processen?
Volgens de meest recente officiële cijfers vrijgegeven door de Turkse autoriteiten, in uitspraken van de Minister voor Justitie op 12 oktober jl., zijn er justitiële acties ondernomen tegen 76.000 personen, van wie 32.000 personen werden gearresteerd. Op basis van berichtgeving in de media is het aannemelijk dat dit aantal sindsdien verder is toegenomen. De rechtszaken zijn nog niet begonnen. Het kabinet benadrukt dat het van het allergrootste belang is dat de rechtsgang van iedere zaak eerlijk en transparant zal verlopen. Dit heeft de EU dan ook benadrukt in haar gezamenlijke verklaring op 8 november.
Wat is de laatste stand van zaken omtrent de humanitaire situatie in Zuidoost Turkije? In welke mate is de Turkse regering bezig de situatie daar te destabiliseren en worden Koerden en Koerdische volksvertegenwoordigers op de huid gezeten en opgepakt?
De humanitaire situatie in dit gebied blijft zorgwekkend. Niet alleen als het gaat om de verwoestingen, slachtoffers en ontheemden, maar ook als het gaat om onteigeningen, de sluiting van scholen en de impact op overige publieke voorzieningen. Ook over de frequente blokkade van het internet in het zuidoosten en sociale media in heel Turkije maakt het kabinet zich zorgen. Nederland heeft dan ook aangedrongen op vermelding hiervan in de EU verklaring op 8 november.
Het kabinet constateert dat de Turkse autoriteiten met enerzijds repressieve maatregelen en anderzijds wederopbouwmaatregelen proberen de regio te stabiliseren. Ook gaan de Turkse autoriteiten door met de instelling van veiligheidszones en militaire operaties. Het kabinet veroordeelt met klem de terroristische en destabiliserende activiteiten van de PKK, zoals diverse aanslagen op dorpswachters, politiemedewerkers en AKP-politici in het zuidoosten.
Met de recente arrestaties van de pro-Koerdische HDP parlementariërs en de tientallen Koerdische (co-) burgemeesters die zijn ontslagen en/of zijn gearresteerd is het risico van verdere destabilisatie in het zuidoosten niet ondenkbaar. Het kabinet constateert dat deze zorgwekkende ontwikkelingen het extra moeilijk maken om de gestrande Koerdische vredesbesprekingen weer op gang te krijgen. Een oplossing voor de Koerdische kwestie kan alleen op politieke wijze worden gevonden. Nederland blijft beide partijen oproepen die vredesbesprekingen te hervatten en het geweld te staken. Dit is in het belang van de burgers in het zuidoosten, die het meest te lijden hebben en het slachtoffer zijn van het voortduren van het geweld van beide kanten.
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk en ongewenst is dat Turkije met het oppakken van democratisch gekozen burgemeesters opnieuw democratische rechten schendt? Zo ja, wanneer en op welke wijze wordt Turkije daar in Europees verband op aangesproken?
Zie antwoord vraag 4.
Het tekort aan woningbouwlocaties |
|
Albert de Vries (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht en achterliggend onderzoek van het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB) over het tekort aan woningbouwlocaties?1
Ja.
Deelt u de conclusies en cijfers van het EIB dat er veel te weinig «harde" woningbouwlocaties beschikbaar of gepland zijn om tot 2025 de verwachte demografische ontwikkelingen te kunnen volgen met voldoende woningbouw? Zo nee, waarin wijken uw cijfers en inzichten dan af ten opzichte van die van het EIB?
Op hoofdlijnen deel ik de conclusies van het EIB dat de groei in de woningbehoefte leidt tot oplopende spanning op de woningmarkt op die plekken waar het aanbod achterblijft. In de Staat van de Woningmarkt 20162 is op basis van woningbehoefteprognoses en verwachte bouwprogramma’s aangegeven dat naar verwachting de komende jaren de spanning op de woningmarkt oploopt, om na 2020 weer af te nemen. De opgave verschilt hierbij sterk per regio. Volgens het EIB rapport blijft de plancapaciteit in de meeste provincies achter bij de huishoudensgroei. Tegelijkertijd overstijgt in sommige provincies de totale plancapaciteit de huishoudensgroei.
Er ligt een opgave bij gemeenten om zorg te dragen voor voldoende bouwplancapaciteit. In mijn gesprekken met gemeenten, provincies en regio’s is dat dan ook een belangrijk thema. Zoals ook is aangeven bij de aanbieding van de jaarlijkse Staat van de Woningmarkt aan uw Kamer ben ik bovendien in gesprek met betrokken partijen, zoals beleggers, projectontwikkelaars en gemeenten, over mogelijke ruimtelijke beperkingen en institutionele belemmeringen.
Bij de conclusies van het EIB kan de kanttekening worden gemaakt dat zowel de woningbehoefte als de plancapaciteit kunnen veranderen onder invloed van de marktomstandigheden. Woningzoekenden kunnen uitwijken naar plaatsen waar wel voldoende aanbod van woningen is, en de plancapaciteit kan worden vergroot door lokale besluitvorming.
Klopt het dat een groot deel van de bouwplanning, dat toch al fors achterloopt bij de behoefte, zeer onzeker is en nog bestuurlijk vastgesteld moet worden? Voor welk deel van het beschikbare planaanbod geldt dit naar uw inschatting?
Ik beschik niet over cijfers over in hoeverre plannen bestuurlijk zijn vastgesteld. Dat past bij het decentrale karakter van het ruimtelijke ordeningsbeleid. Ook ben ik niet voornemens gemeenten en provincies een streefpercentage voor overplanning op te leggen. Dan zou het Rijk op de stoel van provincies en gemeenten gaan zitten. Tegelijkertijd vind ik het belangrijk dat de nieuwbouwproductie aansluit bij de vraag. Dat heb ik ook aangegeven in de reactie op de motie De Vries3 en de antwoorden op eerdere vragen4. Gemeenten worden daarom ondersteund via diverse maatregelen. Het gaat daarbij onder andere om jaarlijkse gesprekken van het kabinet met bestuurders uit de Noordelijke en de Zuidelijke Randstad over de beschikbaarheid van plancapaciteit. Daarnaast wordt de Ladder voor Duurzame Verstedelijking aangepast: De Ladder wordt nu eenvoudiger, doordat er «treden» worden geschrapt en alleen nog bij het bouwen buiten het stedelijk gebied een uitgebreide motivering nodig is5. Verder worden gemeenten door het Rijk ondersteund via de mogelijkheid om expertteams in te zetten, indien gebiedsontwikkeling moeizaam verloopt (Expertteam Versnellen) of het omzetten van vastgoed (bijvoorbeeld kantoren) naar woningen niet van de grond komt (Expertteam Transformatie). Bovendien zal ik, zoals is aangegeven in reactie op de motie De Vries6, werkbezoeken afleggen verspreid over heel Nederland, waarbij (onder andere) de woningproductie aan de orde zal komen.
Deelt u de analyse dat ook de zachte plancapaciteit in de meeste woningmarktregio's te krap is, zeker als in acht wordt genomen dat veel van deze zachte plannen niet tot stand komen omdat er altijd ook sprake is van planuitval? Bent u van mening dat, om taakstellingen te kunnen halen, er altijd een overplanning van tenminste 30% nodig is? Zo nee, waarom niet.
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de analyse van het EIB dat het planaanbod vooral achterblijft in de groene randgemeenten? Zo ja, welke conclusies trekt u daar dan uit voor de gangbare gedachte dat er uitsluitend binnenstedelijk gebouwd zou moeten worden en voor de inzet van het daarbij gehanteerde instrument de «ladder van duurzame verstedelijking»?
De Ladder voor Duurzame Verstedelijking bevordert zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. De Ladder vraagt nieuwe stedelijke ontwikkelingen af te stemmen op de behoefte en om ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied te motiveren. De Ladder sluit nieuwbouw in groene randgemeenten dus niet uit. Zoals ook is aangegeven in antwoorden van de Minister van IenM over de Ladder7 beperkt de Ladder de autonomie van gemeenten niet, want zij maken de keuze om een nieuwe stedelijke ontwikkeling al dan niet mogelijk te maken. De Ladder stimuleert gemeenten om de motivering van hun keuzes expliciet te maken.
Deelt u de conclusie dat door het gebrek aan «harde» bouwlocaties er nog jaren overheen zullen gaan voordat de bouwproductie weer op het noodzakelijke niveau gebracht kan worden?
In hoeverre het mogelijk is om zachte plannen snel om te zetten in harde plannen, verschilt sterk. Waar de plannen aansluiten bij de vraag en de bestuurlijke wil aanwezig is, kan dit relatief snel plaatsvinden. Waar nodig kunnen gemeenten hierbij een beroep doen op de eerder genoemde expertteams.
Deelt u de conclusie dat, zonder ingrijpen, de schaarste op de woningmarkt daardoor de komende jaren nog veel verder zal oplopen en de huizenprijzen en de huren daardoor nog verder zullen stijgen? Zo ja, wat moet er dan naar uw mening gebeuren om dat te voorkomen? Zo nee, waarom deelt u deze analyse niet?
Sinds 2013 laat de woningmarkt een sterk herstel zien. Het vertrouwen van consumenten in de huizenmarkt is sterk gestegen en het lijkt aannemelijk dat we de afgelopen periode te maken gehad hebben met een inhaalvraag. De lage rente heeft geleid tot een verdere toename van de vraag. Het aantal transacties ligt nu weer op het niveau van voor de crisis, de huizenprijzen liggen nog onder dit niveau.
Het is belangrijk dat het aanbod kan reageren op de toenemende vraag, zowel in kwantitatief als in kwalitatief opzicht. De verantwoordelijkheid om lokale vraag en woningaanbod in evenwicht te brengen, ligt op decentraal niveau. Om partijen te ondersteunen bij de productie in kwantitatief opzicht, worden diverse maatregelen genomen. Deze heb ik bij de beantwoording van vraag 3 en 4 aangegeven.
Het verder ontwikkelen van de vrije huursector is in kwalitatief opzicht belangrijk en er zijn maatregelen genomen die dit segment van de woningmarkt ten goede komen. Zo zorgt de Woningwet voor een duidelijke scheiding van corporatietaken. Door deze scheiding is geborgd dat corporaties bij activiteiten voor het middenhuursegment in een gelijk speelveld opereren. Recent heb ik een aantal maatregelen aangekondigd die specifiek de totstandkoming van een middensegment ondersteunen. Dit betreft een aanpassing van het woningwaarderingsstelsel (WWS) voor kleine nieuwbouwwoningen in de regio Amsterdam en Utrecht, de mogelijkheid om geliberaliseerde woningen voor middenhuur op te nemen in het bestemmingsplan en de start van de samenwerkingstafel middenhuursegment. Zie hiervoor ook de beantwoording van schriftelijke vragen over het middenhuursegment8.
Bent u van mening dat niet alleen gestuurd moet worden op woningbouwvolume, maar ook op de feitelijke behoefte van de woonconsumenten in een regionale woningmarkt? Op welke manier kan dit naar uw mening dan het best geborgd worden?
Ik deel uw mening dat het van belang is dat vraag en aanbod zowel kwantitatief als kwalitatief op elkaar aansluiten. De verantwoordelijkheid om vraag en aanbod met elkaar in evenwicht te brengen, ligt op decentraal niveau. Het Rijk levert een bijdrage om het inzicht in vraag en aanbod te vergroten. Zo heeft ABF Research in opdracht van het Ministerie van BZK een woningbehoefteprognose voor de langere termijn (tot 2040) gemaakt, waarvan de samenvatting bij de recent gepubliceerde Staat van de Woningmarkt9 is gevoegd. De cijfers zijn ook voor verschillende regio’s en gemeenten beschikbaar.
Welke acties kunt u ondernemen om te bevorderen dat gemeenten al op korte termijn hun «harde» plancapaciteit verhogen?
Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 3 en 4 zal ik bij de werkbezoeken, die ik de lopende periode ga afleggen, de woningbouwproductie aan de orde stellen. De beschikbaarheid van voldoende plancapaciteit is ook onderwerp van gesprek.
Bent u bereid om de woningmarktregio's te vragen jaarlijks aan u te rapporteren over de woningbouwafspraken die binnen de regio zijn gemaakt, inclusief de afspraken om tot daadwerkelijke realisatie te komen zodanig dat aan de toekomstige behoefte aan woningen in de verschillende segmenten in de regio wordt voldaan? Zo nee, waarom niet?
Zoals is aangegeven in de reactie op de motie De Vries10 wil ik niet op de stoel van gemeenten en provincies gaan zitten. Wel zal ik de komende periode in gesprek gaan over woningbouwproductie en plancapaciteit om zo de daadwerkelijke realisatie van woningen te stimuleren.
Nu de gemeenten er samen niet in slagen om op kortere termijn voldoende bouwlocaties beschikbaar te stellen, bent u dan van mening dat daardoor uw in artikel 4 van de Woningwet vastgelegde systeemverantwoordelijkheid in het geding komt, namelijk «het bevorderen van de woningbouwproductie waarbij aanbod en diversiteit zoveel mogelijk aansluit bij de woningbehoefte van Nederland.»? Zo nee, waarom niet?
In de begroting van Wonen en Rijksdienst is aangegeven dat de Minister de regie voert over een heldere verdeling van rollen en verantwoordelijkheden van de verschillende partijen op het terrein van wonen. Deze rol wordt door mij ook als zodanig ingevuld. Waar het gaat om woningbouw ligt de primaire verantwoordelijkheid voor het bouwen voor de woningbehoefte bij gemeenten. Ik geef invulling aan de systeemverantwoordelijkheid via de eerder genoemde maatregelen.
Niet uitbetalen betalingsrechten en behandeling bezwaren |
|
Jaco Geurts (CDA), Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «RVO: 4.500 bezwaren nog niet afgehandeld»?1
Ja.
Bevestigt u dat 45% van de bezwaren geheel of gedeeltelijk gegrond is verklaard? Zo ja, betreft het hier niet relatief veel foutieve beschikkingen en had u dat kunnen voorkomen?
De 45% zoals genoemd in het artikel van De Boerderij is gebaseerd op een tussenstand van enkele weken geleden. In totaal waren er op 11 november ruim 6.500 bezwaren ontvangen door RVO.nl. Daarvan waren op dat moment bijna 3.400 bezwaren afgehandeld. Hiervan zijn ruim 1400 bezwaren (gedeeltelijk) gegrond verklaard. In totaal betreft het tot op heden een bijstelling van circa € 1 miljoen. Dit is circa 0,14% van het totaal uitbetaalde bedrag van ruim € 712 miljoen aan GLB-subsidie.
Voor het overgrote deel had ik de bezwaren niet kunnen voorkomen. De belangrijkste verklaring van het hoge aantal bezwaren is dat 2015 het eerste jaar van het nieuwe GLB was.
Daarbij richten de bezwaren zich vooral op de vaststelling van de betalingsrechten. Deze worden immers voor 5 jaar vastgesteld en vormen de basis voor agrariërs om in aanmerking te kunnen komen voor de GLB-subsidie tot het jaar 2020.
Veel bezwaren gaan daarbij over de exacte begrenzing van percelen. In geval het bezwaar gegrond wordt verklaard, betreft het veelal aanpassingen tot 0,1 ha van één of meer percelen, in enkele gevallen betreft het een geheel perceel. Ook blijken agrariërs in de bezwaarfase nieuwe bewijsstukken te verstrekken die niet eerder bij RVO.nl bekend waren waaruit blijkt dat ze toch voldoen aan de voorwaarden.
Bevestigt u dat afhandelingstermijnen van nog af te handelen bezwaren over beschikkingen betalingsrechten eenzijdig zijn aangepast? Zo ja, kunt u toelichten of dit juridisch is toegestaan?
Met elke bezwaarmaker is direct na binnenkomst van de bezwaarzaak (telefonisch) contact opgenomen teneinde hem te informeren over de behandeling van zijn bezwaarzaak. Het klopt dat de termijnen waarbinnen op bezwaar beslist moet worden zijn verlengd. In ruim 4.000 zaken is de termijn waarbinnen op bezwaar beslist moet worden met 6 weken verdaagd, conform artikel 7:10, derde lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Vervolgens is in circa 1.500 zaken de beslistermijn in overleg met de bezwaarmaker nogmaals verlengd, waartoe artikel 7:10, vierde lid van de Awb de mogelijkheid biedt. Stemt de bezwaarmaker hier niet mee in, maar is het helaas wel noodzakelijk dat RVO.nl de termijn verlengt, of stemt de bezwaarmaker hier wel mee in, maar wordt de verlengde beslistermijn om andere redenen onverhoopt toch niet gehaald, dan informeert RVO.nl wederom de bezwaarmaker, zoals vastgelegd in artikel 7:14 juncto artikel 4:14, eerste lid van de Awb.
Op welke termijn verwacht u de nog circa 4.500 lopende bezwaren af te hebben gehandeld?
Inmiddels moeten er nog circa 3.100 bezwaren worden afgehandeld. Eind dit jaar zal dit aantal gedaald zijn naar circa 2.000. Voor 1 april 2017 zullen alle bezwaren naar verwachting zijn afgehandeld.
Hoe verhoudt zich het nog grote aantal lopende bezwaren die nog aanleiding zullen geven voor uitbetalingen tot uw opmerking dat de betalingsrechten 2015 voor 15 juli 2016 volledig afgehandeld zijn?2
De primaire besluitvorming over de betalingsrechten en uitbetaling 2015 is voor 15 juli 2016 volledig afgehandeld. Dit betekent dat de aanvragers een beslissing op de aanvraag hebben ontvangen, een toewijzing en betaling, of een afwijzing. Indien landbouwers het niet eens zijn met deze primaire besluitvorming dan kunnen zij hiertegen bezwaar maken en eventueel in beroep gaan. Die procedure volgt vanzelfsprekend op de voor 15 juli 2016 afgeronde primaire besluitvorming.
Vindt u het rechtvaardig om landbouwers met betalingsrechten zo lang op hun geld over het jaar 2015 te laten wachten? Vindt u ook dat dit tot onzekerheid leidt wat onwenselijk is voor de bedrijfsvoering?
Ik ben mij bewust dat de bezwaarschriftprocedure zeer vervelend kan zijn voor de agrariërs die het betreft, omdat zij een geruime tijd geen volledige duidelijkheid hebben over de vaststelling van hun betalingsrechten en eventuele uitbetaling. RVO.nl zet alle mogelijke capaciteit in en richt de inzet op het zo snel mogelijk afhandelen van de bezwaarschriften.
Wanneer doet u uw toezegging, gedaan naar aanleiding van de motie Geurts c.s.3, die verzoekt betalingsrechten in december van dat jaar en uiterlijk januari van het volgende jaar uit te betalen, gestand om de Kamer te informeren over de planning van de betalingsrechten 2016?
Voor het antwoord verwijs ik naar mijn brief met het «Betaalschema GLB 2016» die uw Kamer recent heeft ontvangen.
Ziet u erop toe dat de betalingsrechten 2016 voor het merendeel, zoals voorafgaand aan 2015, worden uitbetaald in december? Welke voorbereidingen treft u hiertoe?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u de Kamer informeren over de voortgang van de Europese gesprekken, zoals gevraagd in de motie Geurts/Dik-Faber4, over de wijziging van de regeling voor extra directe betaling voor jonge boeren? Wanneer is hierover overleg gevoerd of is dit geagendeerd?
Met het Nederlands Agrarische Jongeren Kontakt (NAJK) is contact geweest over de wijziging van de Europese regeling voor extra directe betaling op het punt van het ingaan van de vijf jaar termijn. Eerder is afgesproken met het NAJK dat zij in de aanloop naar een nieuw Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) dit punt nationaal en Europees agenderen. Daarnaast heb ik dit punt op het Speciaal Landbouw Comité van 7 november jongstleden ter sprake gebracht, in het kader van de bespreking over de Omnibus Verordening. Ik heb een voorstel tot wijziging van de tekst in de basisverordening gedaan. Een vervolgafspraak hierover met het NAJK staat gepland voor eind november.