De veroordeling van Nobelprijswinnaar Muhammad Yunus in Bangladesh |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat in Bangladesh op 1 januari de 83-jarige Muhammad Yunus, die in 2006 de Nobelprijs voor de Vrede won vanwege zijn werk ten behoeve van de allerarmsten van zijn land, is veroordeeld tot een celstraf van zes maanden na beschuldigingen van het overtreden van arbeidswetten?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat in augustus 2023 een groep van 180 wereldleiders, onder wie 108 Nobelprijswinnaars, inclusief Barack Obama, voormalig secretaris-generaal van de VN Ban Ki-moon en vele (voormalig) leiders van Europese landen, in een open brief aan de Minister-President van Bangladesh hun zorg hebben uitgesproken over de vervolging van Yunus?2 Zo ja, wat vindt u ervan dat hier geen gehoor aan is gegeven?
Ja, ik ben bekend met de inhoud van deze brief. Het kabinet onderschrijft het belang van ruimte voor het maatschappelijk middenveld en de bescherming van mensenrechtenverdedigers, in het bijzonder voor duurzame en inclusieve groei in Bangladesh. Daarnaast heeft Nederland zich meerdere malen uitgesproken voor eerlijke en vrije verkiezingen. De EU heeft hierover verschillende verklaringen3 4 gepubliceerd. Het kabinet steunt deze verklaringen.
Deelt u de zorg die in de open brief wordt beschreven ten aanzien van de bedreigingen voor de democratie en de mensenrechten die in Bangladesh zijn waargenomen? Zo nee, waarop baseert u dit inzicht? Zo ja, in hoeverre heeft u vertrouwen dat de aankomende nationale verkiezingen van 7 januari wel op een vrije en eerlijke manier zullen verlopen?
Nederland monitort de ontwikkelingen op het gebied van mensenrechten en ruimte voor het maatschappelijk middenveld in Bangladesh nauwgezet. Nederland spreekt hier zowel bilateraal als in EU verband over met de Bangladeshi autoriteiten. De EU spreekt zich ook kritisch uit over de situatie in Bangladesh, zoals ook recentelijk over het verloop van de verkiezingen middels een verklaring van EU Hoge Vertegenwoordiger Borrell. Daarnaast ondersteunt Nederland verscheidene maatschappelijke organisaties in Bangladesh.
Ten aanzien van de nationale verkiezingen op 7 januari in Bangladesh heeft Nederland zich op meerdere niveaus uitgesproken voor vrije en eerlijke verkiezingen en het belang van een vrij maatschappelijk middenveld benadrukt. Dit is besproken tijdens onder andere de politieke consultaties met Bangladesh in mei 2023 en tijdens een bilateraal gesprek tussen mijn collega Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en de Bangladeshi Minister van Buitenlandse Zaken tijdens de AVVN 2023 in New York.
Bent u het eens met organisaties als Amnesty International die beschrijven dat de meer dan 150 rechtszaken tegen Muhammad Yunus gezien moeten worden als een misbruik van de arbeidswetten en het rechtssysteem en een vorm van politieke vergelding voor zijn werk en afwijkende meningen?3 Zo nee, waarop baseert u deze inzichten?
Nederland intervenieert niet in de rechtsgang van andere landen. Nederland heeft wel op verschillende niveaus zorgen geuit over de scherpe toename van het aantal arrestaties van critici van de zittende regering.
Heeft de Nederlandse overheid zich al publiekelijk uitgesproken tegen de veroordeling van Muhammad Yunus? Zo ja, wanneer en met welke woorden? Zo nee, deelt u de mening dat dit zo snel mogelijk moet gebeuren, het liefst nog voor de nationale verkiezingen van 7 januari?
Nederland intervenieert niet in de rechtsgang van andere landen en heeft zich dus niet publiekelijk uitgesproken tegen de veroordeling van Muhammad Yunus.
De opvolging van de aanbevelingen bij het rapport “De archivering van chatberichten bij het Ministerie van Algemene Zaken” |
|
Sandra Palmen (NSC) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de brief van 22 november 2023 van de Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed over de «bevindingen opvolging aanbevelingen inspectie»? Dat gaat over de «De archivering van chatberichten bij het Ministerie van Algemene Zaken» en het onder verlengd toezicht plaatsen van het ministerie1
Ja.
Welke instanties binnen de overheid vallen onder verlengd toezicht van de Inspectie?
Navraag bij de Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed heeft opgeleverd dat het Ministerie van Algemene Zaken en de dienst Toeslagen van de Belastingdienst vallen onder verlengd toezicht.
Hoe waardeert u het dat uw ministerie onder verlengd toezicht staat?
Het verlengde toezicht draagt in zijn algemeenheid bij aan het op een goede wijze uitvoeren van de aanbevelingen van de Inspectie. De Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed is onafhankelijk in de uitoefening van haar taken. Het is niet aan mij om daar een oordeel over te hebben.
De Inspectie geeft aan meer voortgang te hebben verwacht, onder meer op de invoering van het nieuwe Document Management Systeem (DMS) en ontwikkeling van een kwaliteitssysteem. Kunt u zich vinden in deze conclusie?
Het is helaas niet mogelijk gebleken om het nieuwe DMS-systeem conform planning in te voeren. Het Ministerie van Algemene Zaken zal het nieuwe DMS-systeem invoeren zodra dit verantwoord is met het oog op de uitvoering van haar taken. De Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed is onafhankelijk in de uitoefening van haar taken. Het is niet aan mij om een oordeel over hun conclusie te hebben.
Kunt u per aanbeveling uit het oorspronkelijke rapport uit september 2022, «De archivering van chatberichten bij het Ministerie van Algemene Zaken» aangeven hoe die is opgevolgd en wat de huidige stand van zaken is?
Zie hiervoor de bij deze brief gevoegde bijlage.
Kunt u, na meer dan twee jaar debat en ondertoezichtstelling van het ministerie, nu aangeven hoe de berichten van de Minister-President systematisch, toetsbaar en doorzoekbaar worden gearchiveerd?
De Inspectie voor Overheidsinformatie en Erfgoed heeft onderzoek gedaan naar de archivering bij het Ministerie van Algemene Zaken. Dit onderzoek is aangeboden aan het Ministerie van Algemene Zaken op 28 september 2022, en, met reactie, op 3 oktober 2022 aan de Kamer verzonden.2 Zoals ik heb gemeld in deze reactie op het Inspectierapport verwijder ik sinds eind mei 2022 geen chatberichten meer en worden deze bewaard ten behoeve van veiligstelling en archivering. De chatberichten van de Minister-President worden per oktober 2023 ook opgeslagen in het bestaande document management systeem. Voor de goede orde zij vermeld dat voordien berichten werden gearchiveerd conform de toen geldende richtlijn inzake het bewaren van chatberichten.3
Het Ministerie van Algemene Zaken volgt voorts het rijksbrede beleid ten aanzien van archivering van chatberichten van bewindspersonen. Zie hiervoor onder andere de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 6 april 20234, het antwoord op vragen van de vaste Kamercommissie van 23 mei 20235 en de brief van 15 september 2023 inzake een tijdelijke instructie voor bewindspersonen chatberichten archivering.6 Ik wijs er voorts op dat op dit moment een voorstel tot wijziging van de Archiefwet bij de Tweede Kamer aanhangig is, waarin de vraag naar het archiveren van chatberichten ook aan de orde is gekomen.7
Indien de parlementaire enquêtecommissie Corona de berichten van de Minister-President zou vorderen, die betrekking hebben op de aanpak van de coronacrisis, krijgt de commissie dan binnen twee weken geordend alle berichten, inclusief de berichten met sleutelfiguren in deze (zoals dhr. Van Dissel, Minister De Jonge, de vicepremiers, de relevante raadsadviseurs), vanaf het begin van de crisis?
Uiteraard zal aan een vordering van een parlementaire enquêtecommissie, waar nodig na overleg en voor zover mogelijk, worden voldaan.
Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u het toegezegde gehanteerde afbakeningsdocument (met de instructies die concreet opgevolgd zijn) in de periode maart 2020 tot 30 september 2021 aan de Kamer doen toekomen?
Aangenomen wordt dat hier niet is bedoeld op het afbakeningsdocument met betrekking tot de hotspot archivering rond corona dat immers de Kamer reeds is verstrekt (TK 2022–2023, 25 295 nr. 1986), maar dat is gedoeld op de werkinstructie van het Ministerie van Algemene Zaken van 10 juli 2020 (zie «De archivering van chatberichten bij het Ministerie van algemene zaken», Inspectie overheidsinformatie en erfgoed, p 39). In de bijlage vindt u de instructie die hiertoe op 10 juli 2020 door de secretaris-generaal is verspreid.
Vindt de archivering van de berichten van de Minister-President nu conform de Archiefwet plaats?
Zie het antwoord op vraag 6.
Kunt u dit antwoord uitgebreid toelichten en daarin ook ingaan op de tijdelijke instructie voor alle bewindspersonen voor het archiveren van chatberichten?
Zie het antwoord op vraag 6.
Het nieuwe DMS met de naam DIAZ heeft als doel ¨dat na de invoering van DIAZ de medewerkers van de afdelingen meer zelf moeten opslaan». Deelt u de visie dat medewerkers niet belast zouden moeten worden met extra administratieve taken?
Van medewerkers van Algemene Zaken wordt verwacht dat zij conform de Archiefwet de relevante informatie in beheer brengen door deze in het DMS te plaatsen. Het nieuwe DMS is gebruiksvriendelijker, waardoor de kwaliteit van het onder beheer brengen van informatie op een natuurlijke manier hoger wordt. De geciteerde zin heeft betrekking op de benodigde ondersteuning bij het uitvoeren van deze handelingen en impliceert geen verdere belasting van medewerkers met extra administratieve taken.
Wat betreft de aanbevelingen voor de archivering van chatberichten is het Ministerie van Algemene Zaken nog afwachtend aldus de Inspectie. Hoe verklaart u deze afwachtende houding, afgezien van het wachten op een Rijksbrede invulling?
Zie het antwoord op vraag 6.
In het verslag zoals vastgesteld op 24 mei 20232 geeft u bij vraag 39 aan dat «de uitdagingen tweeledig zijn». In hoeverre vind u het een uitdaging om de privacy van burgers en medewerkers te beschermen? Hoe gaat u deze uitdagingen aan?
De uitdaging in de uitvoering van het informatiebeheer zit, op basis van navraag bij het Nationaal Archief, vooral in het gebruik van chatapps. Zie hiervoor ook de brief van 15 september 2023 inzake een tijdelijke instructie voor bewindspersonen chatberichten archivering.9 In chatapps loopt zakelijke, privé en partijpolitieke communicatie regelmatig door elkaar heen. Dit zorgt voor vraagstukken rond een goede uitvoering van informatiebeheer rekening houdend met de eisen uit o.a. de Archiefwet, de Wet open overheid (Woo) en de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Privé en partijpolitieke chatconversaties vallen niet onder de Archiefwet en horen dus niet thuis in het archief van de organisatie.
Voor een goede uitvoerbaarheid van het informatiebeheer is het noodzakelijk dat het uitgangspunt om privé, partijpolitieke en zakelijke conversaties aan de voorkant zoveel mogelijk te scheiden op termijn wordt gerealiseerd. Hiermee wordt voorkomen dat privé en partijpolitieke conversaties met onder andere burgers en medewerkers in het archief van de organisatie worden opgenomen.
U geeft in hetzelfde verslag aan dat het Nationaal Archief contact heeft met andere landen over de toepassing van de sleutelfunctiemethodiek. Waarom is Nederland (in navolging van België) nog steeds niet over gegaan tot invoering van de sleutelfunctiemethodiek?
De sleutelfunctiemethodiek is, op basis van navraag bij het Nationaal Archief, in de Verenigde Staten ontwikkeld en daar een tiental jaar geleden voor e-mail ingevoerd. Sinds kort wordt deze methodiek er ook toegepast op chatberichten. Europese landen die deze methodiek willen overnemen moeten echter rekening houden met de verhoudingsgewijs strengere Europese en nationale privacywetgeving en dus passende technische en organisatorische maatregelen nemen om persoonsgegevens te beschermen. Dat omvat in Nederland onder andere het uittekenen van procedures, het ontwikkelen van aangepaste technische voorzieningen en het betrekken van de medezeggenschap. Dat is een complexe opgave, die veel tijd en capaciteit vraagt. Nederland is Europees niettemin één van de voorlopers, zowel voor e-mail als chat: andere Europese landen volgen de Nederlandse aanpak met interesse of wisselen ervaringen met het Nationaal Archief uit. Dat geldt ook voor België, dat op dit moment de invoering van de sleutelfunctiemethodiek voor e-mail onderzoekt en geleidelijk zal uitrollen. Meer informatie is te vinden op de website van het Rijksarchief in België: https://arch.arch.be/index.php?l=nl&m=ambtenaar&r=termen-en-thema-s&sr=e-mailarchivering.
In Nederland is de sleutelfunctie methodiek voor gebruik bij e-mail in 2018 vastgesteld door de Interdepartementale Commissie Bedrijfsvoering Rijksdienst (ICBR). Daarbij is een modelselectielijst voor e-mail ontwikkeld voor gebruik bij de verschillende organisaties. Voor e-mail zijn vervolgens de eerste selectielijsten in 2023 vastgesteld. Voor publicatie van deze lijsten wordt gewacht tot ook de technische voorziening gereed is. Zonder de passende technische en organisatorische maatregelen, zoals eerder vermeld kan deze methodiek niet daadwerkelijk worden toegepast.
Voor de archivering van chatberichten ontwikkelt het Nationaal Archief momenteel een modelselectielijst. De modelselectielijst wordt binnenkort met de Tweede Kamer gedeeld. Ook hier geldt dat op basis van de modelselectielijst verantwoordelijke overheidsorganen een eigen selectielijst zullen opstellen. Naast de selectielijst moeten ook hier de passende technische en organisatorische maatregelen genomen worden. Hier wordt vanuit het Programma Open Overheid van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan gewerkt. Het Nationaal Archief is hierbij nauw betrokken.
Er is sprake van een innovatielab bij het Nationaal Archief, waar gekeken wordt naar het verbeteren van technieken en naar verschil tussen applicaties in eigen beheer en extern (niet in eigen) beheer waar een marktverkenning naar wordt gedaan. Welke oplossingen worden voor welk probleem precies gezocht in een marktverkenning?
Er lopen, op basis van navraag bij het Nationaal Archief, twee trajecten door elkaar. Het Nationaal Archief heeft zich in een innovatielab geconcentreerd op de duurzame toegankelijkheid van tekstberichten. Hier zijn een aantal prototypes bedacht, ontwikkeld en voorgelegd aan een begeleidingscommissie. In een volgende fase worden deze prototypes verder uitgewerkt. Meer informatie hierover is hier vinden: https://kia.pleio.nl/groups/view/7f52406f-53bf-4c10-a1d3-0d2f5b16c1c7/innovatielab-informatiehuishouding/blog/view/cdcaf361-fe27-4ad5-8d60-1e7dc1753a7b/beoordelingscommissie-prototypes-team-tekstberichten.
Het innovatielab heeft geen onderzoek en marktverkenning gedaan naar applicaties in eigen beheer en extern.
Het onderzoek en de markverkenning zijn uitgevoerd door een projectgroep van het Rijksprogramma voor Duurzame digitale Informatiehuishouding (RDDI) (https://www.informatiehuishouding.nl/projecten/voorziening-chatarchivering). Het Nationaal Archief maakt deel uit van deze projectgroep. In de marktverkenning zijn methodieken verkend voor het veiligstellen van chatberichten. Deze markverkenning is afgerond en het resultaat en de aspecten die zijn meegenomen vindt u hier: https://www.informatiehuishouding.nl/projecten/voorziening-chatarchivering/documenten/verslagen/2023/12/18/verslag-verkenning-van-methodieken-voor-veiligstellen-chatberichten
Op welke termijn worden resultaten van deze marktverkenning verwacht?
Zie het antwoord op vraag 16.
Zou u de Kamer uiterlijk twee dagen voor de vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Algemene Zaken (naar verwachting 18 januari 2024) de beantwoording van deze vragen willen doen toekomen?
Dit is mijn streven geweest.
Het bericht 'Grote zorgen bij medewerkers GGD Noord- en Oost-Gelderland: ‘Ik heb zoiets nog nooit eerder meegemaakt’' |
|
Sarah Dobbe |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Wat is uw reactie op het beeld dat in het artikel wordt geschetst door medewerkers van GGD Noord- en Oost-Gelderland over de huidige staat van de GGD’en in deze regio?1
Het beeld van onrust binnen de organisatie dat in het artikel wordt geschetst, gaf mij reden tot navraag en overleg met de Vereniging Nederlandse Gemeenten en GGD Noord- en Oost-Gelderland. Ik heb van GGD Noord- en Oost-Gelderland (GGD NOG) begrepen dat er anonieme bronnen zijn die dit geschetst hebben en dat daarom de precieze informatie niet geverifieerd kan worden. GGD NOG geeft zelf aan dat deze signalen al ouder zijn, zoals wordt aangegeven in het artikel. GGD NOG heeft aangegeven de afgelopen periode grote stappen gezet te hebben om de basis weer op orde te maken en daar de komende periode ook op te blijven inzetten. Het medewerkersonderzoek van november 2023 laat bijvoorbeeld ook zien dat GGD NOG goed scoort op sociale veiligheid: medewerkers geven aan zich veilig te voelen op hun werk. Daarnaast heeft GGD NOG verschillende medische functies inmiddels structureel ingevuld waarmee de continuïteit is gewaarborgd.
Tevens heb ik bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) navraag gedaan naar deze signalen. Van de IGJ heb ik vernomen dat zij in september 2022 signalen ontving over de structurele personeelstekorten bij de afdeling Infectieziektebestrijding (IZB) van deze GGD. Naar aanleiding hiervan heeft de IGJ in de periode oktober 2022 tot en met november 2023 nauwgezet zicht gehouden op de actuele situatie bij de afdeling IZB, de maatregelen die op korte en middellange termijn werden genomen door de Directeur Publieke Gezondheid (DPG) en het effect van deze maatregelen op de feitelijke situatie bij de afdeling IZB. Medio november 2023 concludeerde de IGJ dat de maatregelen die waren genomen tot verbeteringen bij de afdeling IZB hadden geleid. Wel was de uitvoering van de IZB kwetsbaar en is dit nog steeds een punt van zorg. De IGJ blijft hierover, alsook over de signalen die recent in de media zijn verschenen, in gesprek met de DPG.
Is het bekend of bij GGD’s in andere regio’s vergelijkbare signalen zijn? Wordt hier onderzoek naar gedaan? Zo nee, ziet u op basis van deze berichtgeving aanleiding om onderzoek te doen bij de andere GGD’s in Nederland? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de Wet publieke gezondheid (Wpg) is vastgelegd dat gemeenten op regionaal niveau gezamenlijk een gemeentelijke gezondheidsdienst (GGD) instellen. Het algemeen bestuur van de GGD, dat bestaat uit wethouders van de gemeenten in een regio, stuurt de directeur Publieke Gezondheid (DPG) aan. Hiermee is de rol van de GGD wettelijk geborgd via gemeenten. De financiering loopt via het Gemeentefonds en daarmee ligt het opdrachtgeverschap van de GGD’en voor deze taken ook primair bij de gemeenten.
Ik heb uit GGD-regio’s of via de GGD GHOR NL geen vergelijkbare signalen ontvangen. Vanwege de gekozen verantwoordelijkheidsverdeling in het stelstel ziet VWS geen rol voor zichzelf om dergelijk onderzoek op te pakken. Voor zover ik weet, zien gemeenten vanuit hun autonome rol als opdrachtgever richting GGD’en ook geen aanleiding een onderzoek te starten.
Hoe groot was het verloop van GGD Noord- en Oost-Gelderland vanaf 2020 tot nu, uitgedrukt in cijfers en uitgesplitst naar reden voor vertrek?
Ik heb GGD Noord- en Oost-Gelderland (GGD NOG) gevraagd naar deze cijfers, maar zij concludeerden dat hier geen adequaat beeld van te schetsen is, aangezien er veel tijdelijke krachten hebben gewerkt aan de coronacrisis. De cijfers geven daarom een vertekend beeld. Op het hoogtepunt van de coronacrisis waren er 1.500 extra mensen aan het werk; in het najaar 2023 had GGD NOG ca. 340 medewerkers (ca. 225 fte). Dit is ongeveer vergelijkbaar met het aantal medewerkers van voor de coronacrisis.
Wat is uw reactie op de opmerking: «Vroeger ging het over mensen, nu alleen maar over geld», die aan het eind van het artikel gemaakt wordt door een medewerker?
Aangezien deze opmerking anoniem is gemaakt, kan ik hier niet dieper op ingaan, omdat ik niet kan verifiëren wat hiermee precies wordt bedoeld.
Hoe hoog was de gemeentelijke financiering voor GGD Noord- en Oost-Gelderland van 2015 tot nu uitgesplitst per jaar?
In onderstaande tabel vindt u een overzicht van de gemeentelijke financiering aan GGD NOG. Dit bedrag betreft taakveld 7.1 uit de Wet PG met uitzondering van jeugdgezondheidszorg 0–4 jarigen. Voor de gemeente Apeldoorn wordt vanaf 2017 jeugdgezondheidzorg 0–18 jarigen niet meegenomen.2
2023
835.111
€ 14.158.341
2022
831.319
€ 12.623.483
2021
827.802
€ 12.135.291
2020
824.162
€ 11.693.169
2019
820.759
€ 11.108.227
2018
817.453
€ 10.385.697
2017
812.262
€ 10.302.308
2016
812.224
€ 11.124.369
2015
811.298
€ 11.114.105
Erkent u dat bepaalde mensen niet meer de zorg krijgen waar zij recht op hebben door deze problemen bij de GGD’s? Kunt u uw antwoord toelichten?
GGD’en zijn een uitvoeringsorganisatie die voor meerdere partijen diensten leveren. Naast de financiering vanuit gemeenten ontvangen individuele GGD’en ook gelden via andere kanalen, zoals ZonMW, kennisinstellingen of uit private middelen. In een rapport van AndersonElffersFelix «GGD in beeld» dat in 2017 in opdracht van het Ministerie van VWS is uitgevoerd, is nagegaan welke taken de GGD’en uitvoeren en welke capaciteit hiervoor beschikbaar is. (Kamerstukken II 2016–2017, 32 620, nr. 277.) Uit dit rapport bleek dat destijds landelijk circa 50% van de financiering van GGD’en uit vaste gemeentelijke bijdragen kwam. De gemeentelijke bijdrage is vaak op basis van een bedrag per inwoner. De overige middelen die GGD’en ontvangen, zijn afkomstig van contractafspraken, subsidies en de markt. Uit navraag bij de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) heb ik geen signalen ontvangen waaruit blijkt dat de wettelijke taken die door de GGD’en uitgevoerd moeten worden niet kunnen worden gegarandeerd. Gelet op de signalen, wil ik met de VNG bespreken of onderzoek nodig is om een landelijk beeld te krijgen.
Kunt u een schatting geven van hoeveel mensen door deze situatie bij de GGD Noord- en Oost-Gelderland niet meer gegarandeerd zijn van goede zorg? Welke type zorg heeft het meest te lijden onder deze problemen en welke mensen worden naar schatting het meest getroffen door deze situatie? Welke stappen gaat u als Staatssecretaris ondernemen, eventueel in samenwerking met de gemeenten, om ervoor te zorgen dat deze mensen zo spoedig mogelijk geholpen worden?
Zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 6, heb ik geen aanwijzingen dat de zorg niet gegarandeerd is. Overigens wordt, naast de inzet op preventie, in het kader van pandemische paraatheid de infectieziektebestrijding (IZB) bij de GGD’en versterkt. In 2023 en 2024 is in totaal ruim 75 mln. beschikbaar voor het versterken van de IZB en pandemische paraatheid bij de GGD’en. Vanaf 2025 is ongeveer 44 miljoen structurele financiering beschikbaar om hierop voort te bouwen.
In hoeverre relateert u de genoemde problemen in dit artikel aan het financieringsprobleem bij de GGD’s, zoals die eerder naar voren is gebracht in de initiatiefnotaNu investeren in de GGDvan de leden Van Gerven en Hijink?2
Zoals ambtsvoorgangers Minister van VWS De Jonge, Minister voor medische zorg en sport Van Ark en Staatssecretaris volksgezondheid Blokhuis in reactie op de initiatiefnota in hun brief van 9 juli 2021 aangaven (Kamerstuk 35 758, nr. 3), is het lastig te beoordelen of de financiering van de GGD’en passend is bij de taken die ze hebben. Het zoeken van de juiste intensiteit van
taken en de bijbehorende financiering is een iteratief proces van onderhandelingen tussen professionele uitvoeringsdiensten en bestuurders, in dit geval de gemeenten. Zie ook mijn antwoord op vraag 10.
Deelt u de mening dat GGD’s een essentiële rol hebben als het gaat om het terugdringen van sociaaleconomische gezondheidsverschillen? Welke gevolgen verwacht u als gevolg van de problemen bij de GGD’s ten aanzien van doel om sociaaleconomische gezondheidsverschillen terug te dringen?
GGD’en zijn een van de partijen die een belangrijke rol hebben op het gebied van het verminderen van sociaaleconomische gezondheidsachterstanden, met name op het gebied van kennis en advisering. De aanpak van gezondheidsachterstanden is complex en niet eenvoudig op te lossen omdat ze vaak samenhangen met andere problemen, zoals armoede, schulden en een slechte leefomgeving. Daarom is een brede aanpak met inzet van verschillende partijen nodig. Met het Gezond en Actief Leven Akkoord (GALA) krijgen gemeenten structureel financiële ondersteuning om een integrale aanpak van gezondheid en gezondheidsachterstanden vorm te geven. Hierbij spelen GGD’en een belangrijke rol als kennisadviseur. In het GALA zijn afspraken tot en met 2025 gemaakt over het versterken van de GGD’en in deze rol als kennisadviseur.
Deelt u de mening dat deze problemen niet als incidenten moeten worden beschouwd, maar voortkomen uit een systeem en dat dus structurele oplossingen nodig zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Individuele GGD’en ontvangen – naast de financiering van gemeenten – ook gelden via andere kanalen, zoals ZonMw, kennisinstellingen, zorgverzekeraars of uit private middelen. Om die reden kunnen incidenten mijns inziens niet direct toegeschreven worden aan het systeem van de publieke gezondheid. Wel noem ik de twee rapporten die in 2023 zijn uitgebracht door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving. Deze rapporten dienen als belangrijke uitgangspunten voor de toekomst van de publieke gezondheid.
De inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft in de winter van 2022/23 bij de GGD’en een beeld opgehaald van de stand van zaken op dat moment. Dit heeft geleid tot het rapport GGD’en werken toegewijd aan herstel publieke gezondheid.4 Centraal in de bezoeken van de IGJ stond de vraag welke stappen worden gezet om de versterking vorm te geven en welke knelpunten en risico’s er zijn. De inspectie doet ook aanbevelingen voor versterking van de publieke gezondheidszorg. Zij geeft aan dat het goed zou zijn de samenwerking met regionale zorgpartijen te versterken en dat een samenhangende aanpak tussen landelijk, regionaal en lokaal beleid en uitvoering nodig is. Ook geeft de Inspectie aan dat de GGD benut moet worden voor een stevigere inbedding en dat het belangrijk is te investeren in een GGD voor aantrekkelijker werkgeverschap. Voor dit laatste punt geeft de GGD ook een aantal adviezen in haar rapport, zoals aantrekkelijke arbeidsvoorwaarden of het vak meer onder de aandacht brengen bij studenten geneeskunde en verpleegkunde. Ook noemt de Inspectie het belang van taakherschikking en verschuiving en de aandacht voor innovatie die nodig is.
Op 18 april jongstleden heeft de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving (RVS) het advies Op onze gezondheid5 over de publieke gezondheid gepubliceerd, waarin ook de noodzaak van een versterking van de slagkracht van GGD’en wordt aangehaald. Dit advies is op 23 mei 2023 aangeboden aan de Tweede Kamer (Kamerstuk 32 793, nr. 693). Zoals ik op 28 augustus 2023 in mijn beantwoording op Kamervragen van het lid Van Esch (PvdD) over het opnemen van gezondheidsdoelen in de wet (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 3443) heb aangegeven, is een reactie op het advies van de RVS aan het volgende kabinet.
Op dit moment ben ik met veldpartijen in gesprek over de toekomst van de publieke gezondheid. Naast de doorlopende opgaven zoals de vaccinatiegraad, bevolkingsonderzoeken en de infectieziektebestrijding staat Nederland voor een aantal belangrijke opgaven, zoals het verminderen van gezondheidsachterstanden, het bevorderen van mentale gezondheid en het zorgen voor een gezonde leefomgeving. Hiervoor is een goedwerkend stelsel van publieke gezondheid essentieel. De samenwerking tussen Rijk, het RIVM, gemeenten, JGZ-organisaties en GGD’en staat niet stil. Door alle spelers wordt hard gewerkt aan de publieke gezondheid op zowel landelijk, regionaal als lokaal niveau.
Desalniettemin is er zoals gezegd de afgelopen periode ook een aantal kritische rapporten verschenen die het huidige stelsel van publieke gezondheid onder de loep nemen en oproepen tot verder nadenken over deze toekomst van de Publieke Gezondheid. De publieke gezondheid heeft een stevig fundament nodig om goed in te kunnen spelen op de maatschappelijke uitdagingen die er liggen. Dit vergt een visie op het stelsel van de Wet Publieke Gezondheid, de samenhang met andere wetten (Wmo, Wlz, Zvw, Jeugdwet) en ook een goede samenwerking met andere departementen.
Om beter voorbereid te zijn op een volgende pandemie wordt de Wpg in tranches aangepast. De inhoud van de tranches komt voort uit het beleidsprogramma pandemische paraatheid, waarbij gebruik is gemaakt van evaluaties van en lessen tijdens de bestrijding van de covid-19-pandemie.
Daarnaast gaan we dit jaar aan de slag om op verschillende thema’s die de publieke gezondheid aangaan verdieping aan te brengen en zo te werken aan het genoemde stevige fundament. Dit doen we in samenspraak met relevante partijen, zoals GGD GHOR NL, DPG-en van GGD’en, JGZ-uitvoerders en de VNG. Daarbij zullen ook dwarsdoorsnijdende onderwerpen aan bod komen, zoals het vraagstuk rondom de centrale of decentrale aansturing of de slagkracht van GGD’en. Ik verwacht dat mijn opvolgers zich verder over dit vraagstuk zullen buigen en knopen zullen doorhakken.
Welke stappen gaat u als Staatssecretaris, eventueel in samenwerking met de gemeenten, ondernemen om van deze GGD’s weer gezonde organisaties te maken?
Zoals ik ook in mijn antwoord op vraag 10 heb aangegeven, zal ik de komende periode met relevante partijen in gesprek gaan over de toekomst van de publieke gezondheid en nagaan welke beleidsimpulsen er nodig zijn om het systeem toekomstbestendig te houden. Ik vertrouw erop dat een nieuw kabinet deze input meeneemt bij het maken van eventuele beslissingen hieromtrent.
Bent u bereid om deze vragen één voor één te beantwoorden?
Ja, zie hierboven.
Het artikel 'Veiligheidsregio gebruikte jarenlang Chinese apparatuur ondanks spionagerisico’s' |
|
Jesse Six Dijkstra (NSC) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Veiligheidsregio gebruikte jarenlang Chinese apparatuur ondanks spionagerisico’s»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht «Veiligheidsregio gebruikte jarenlang Chinese apparatuur ondanks spionagerisico’s.
Deelt u de opvatting dat het vanuit het perspectief van nationale veiligheid onverantwoord is om Chinese routers en switches te gebruiken binnen het netwerk van vitale instellingen?
Zoals eerder is aangegeven in onder meer het Cybersecuritybeeld Nederland2 en het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren 23 is in algemene zin bekend dat statelijke actoren gebruik maken van supply-chain aanvallen via toeleveranciers, digitale dienstverleners of veelgebruikte software. Er kunnen aanvullende risico’s zijn als dergelijke toeleveranciers, dienstverleners en software afkomstig zijn uit landen met een offensief cyberprogramma tegen Nederland. Het is echter niet per definitie zo dat het gebruik van hard- en software uit deze landen risico’s met zich meebrengt. Om dit te kunnen beoordelen is onder meer het proces waarvoor de hard- en software wordt gebruikt relevant en bijvoorbeeld ook de manier waarop dit binnen organisaties gebruikt wordt. Routers en switches zijn onderdeel van de netwerkinfrastructuur van organisaties en om eventuele risico’s van het gebruik hiervan te kunnen duiden, prioriteren en beheersen is het van belang te bepalen welke rol de routers en switches hebben in deze infrastructuur. De risico’s zijn bijvoorbeeld mogelijk groter als ze onderdeel zijn van de data/informatieverwerking van de organisatie of specifieke (vitale) processen ondersteunen. Ook is relevant of het land waar de leverancier uit afkomstig is wetgeving kent die burgers en bedrijven verplichten mee te werken met de overheid. Een solide risicoanalyse en risicomanagementproces zijn nodig om eventuele passende maatregelen te kunnen nemen.
Het is in dat verband van belang dat organisaties zich bewust zijn van mogelijke risico’s in de toeleveringsketen, dit meenemen in hun inkoop- en aanbestedingsprocessen en waar nodig een risicoanalyse uitvoeren. Het kabinetsbeleid schrijft daarom voor dat nationale veiligheidsoverwegingen meegewogen worden bij de inkoop en het gebruik van producten en diensten bij de Rijksoverheid, lokale overheden en vitale aanbieders. In de Kamerbrief Uitvoering moties Rajkowski van 17 april 2023 wordt dit beleid nader toegelicht4. Het uitgangspunt is bij iedere inkoopopdracht risico’s voor de nationale veiligheid in kaart te brengen en hier waar nodig gepaste maatregelen op te treffen. Ter ondersteuning van dit beleid is in 2018 en 2019 instrumentarium ontwikkeld dat organisaties mogelijkheden biedt bij het maken van een risicoanalyse en het treffen van maatregelen. Dit instrumentarium is recent geactualiseerd5. Deze instrumenten worden beschikbaar gesteld voor en actief verspreid onder vitale aanbieders. Tevens wordt doorlopend ingezet op bewustwording bij vitale aanbieders over het signaleren van risico’s in het inkoopproces.
Daarnaast kunnen organisaties gebruik maken van de handreiking Omgaan met risico’s in de toeleveringsketen van het Nationaal Cyber Security Centrum. Deze publicatie geeft publieke en private organisaties handvatten om zicht en grip te krijgen op risico’s die voortvloeien uit de toeleveringsketen, ook in relatie tot leveranciers uit landen met een offensief cyberprogramma. Overheidsorganisaties kunnen ook gebruikmaken van de Inkoopeisen Cybersecurity Overheid wizard (ICO-wizard) die is opgesteld door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) samen met EZK. Deze inkooptool is ontwikkeld om veilig inkopen te vergemakkelijken. Met de ICO-wizard kunnen eisenpakketten worden geselecteerd die aansluiten op verschillende typen aan te besteden of in te kopen producten en/of diensten.
Heeft u zicht op welke Chinese netwerkapparatuur door de veiligheidsregio’s is gebruikt sinds de inwerkingtreding van het Besluit veiligheid en integriteit telecommunicatie in 2019?
Nee. Ik heb geen volledig zicht op welke netwerkapparatuur wordt gebruikt door veiligheidsregio’s. Het is aan de besturen van veiligheidsregio’s zelf om bij de aanschaf en ingebruikname van ICT-producten en diensten zich bewust te zijn van mogelijke risico’s in de toeleveringsketen, dit mee te nemen in hun inkoop- en aanbestedingsprocessen en waar nodig een risicoanalyse uit te voeren.
Heeft u zicht op welke Chinese netwerkapparatuur momenteel wordt gebruikt door de veiligheidsregio’s?
Zie antwoord vraag 3.
Zo nee, bent u bereid dit (3 en2 in kaart te brengen?
Veiligheidsregio’s spelen een belangrijke rol in de crisisbeheersing en nationale veiligheid van Nederland. In algemene zin is het conform bestaand beleid (zie onder meer de beantwoording op vraag 2 en 4) aan de besturen van veiligheidsregio’s zelf om afwegingen te maken daar waar het gaat om het gebruik van (netwerk-)apparatuur.
Meer specifiek is digitale weerbaarheid voor de veiligheidsregio’s een belangrijk onderwerp. De 25 veiligheidsregio’s werken in een gezamenlijk meerjarig programma informatievoorziening aan hun eigen weerbaarheid. Ik zal de komende tijd met de veiligheidsregio’s het gesprek aangaan over dit onderwerp en met hen bespreken of aanvullende stappen nodig zijn.
Wordt er bij het aanbestedingsbeleid van de Rijksoverheid ook specifiek gekeken of er geschikte Europese alternatieven voor netwerkapparatuur beschikbaar zijn?
Het kabinet voert zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 een landenneutraal beleid. Dit betekent dat leveranciers uit specifieke landen door de aanbestedende dienst niet op voorhand categorisch worden uitgesloten, maar dat dit per casus op basis van een risicoafweging wordt bepaald. Hierbij kan per casus tevens door de organisatie zelf een marktanalyse worden uitgevoerd, waarbij in kaart kan worden gebracht of Europese aanbieders bij een inkoop- en aanbestedingstraject kunnen worden betrokken.
Het heeft de prioriteit van het kabinet om in samenwerking met alle departementen het veilig inkopen en aanbesteden in onderlinge samenhang verder te verbeteren en te versterken. Er is stevig ingezet op het sterker benutten van de huidige mogelijkheden binnen de Aanbestedingswetgeving en op het vergroten van de bewustwording ten aanzien van nationale veiligheidsrisico’s. Tevens vindt meer voorlichting en communicatie plaats over de (juridische) mogelijkheden ten aanzien van veilig inkopen en aanbesteden. Ook wordt een regeling opgezet (genaamd Algemene Beveiligingseisen Rijksoverheid Opdrachten of afgekort ABRO) voor aanbestedingen van de Rijksoverheid en de Politie die de nationale veiligheid raken. De nieuwe regeling zal eisen stellen aan opdrachtnemers op het gebied van fysieke beveiliging, (digitale) informatiebeveiliging en cybersecurity, (wijzigingen in) eigendomsstructuren, economische veiligheid, screening van personeel en procedures bij incidenten.
De Kamerbrief over de inzet voor de jaarlijkse Vergadering van verdragspartijen van het Statuut van Rome. |
|
Ruben Brekelmans (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Welke stappen bent u wanneer van plan te zetten om te beoordelen of het zinvol is een amendementsvoorstel rond het misdrijf agressie in te dienen, zoals beschreven in de Kamerbrief over de inzet voor de jaarlijkse Vergadering van verdragspartijen van het Statuut van Rome?1
Met het oog op de Herzieningsconferentie, die ten behoeve van de in 2010 in Kampala aangenomen amendementen inzake het misdrijf agressie zal worden georganiseerd in 2025, zal in de komende maanden de discussie over de Kampala-amendementen in diverse gremia worden gevoerd.
Het Nederlandse standpunt in deze discussie is ongewijzigd: vanaf het begin van de onderhandelingen over het Statuut van Rome in de jaren ’90 heeft het Koninkrijk der Nederlanden zich een voorstander betoond van het toekennen van dezelfde rechtsmacht aan het Internationaal Strafhof (ISH) over het misdrijf agressie als over de overige drie in het Statuut opgenomen kernmisdrijven (genocide, misdrijven tegen de menselijkheid en oorlogsmisdrijven). Het kabinet blijft dit standpunt zowel in bilateraal als in multilateraal verband uitdragen. Zie in dit verband ook de kabinetsreactie op het CAVV advies «rechtsmacht en immuniteiten bij het berechten van het misdrijf agressie».2
In de appreciatie3 van de aangehouden motie van het lid Sjoerdsma4 – die op 19 januari 2023 werd ingediend bij het tweeminutendebat Raad Buitenlandse Zaken en waarin de regering werd verzocht om het Statuut van Rome te amenderen op artikel 15 bis – heeft het kabinet aangegeven de ontwikkeling van het internationale draagvlak voor het amenderen van het Statuut van Rome op dit punt nader te zullen onderzoeken, om vervolgens in de loop van 2024 te beoordelen of het zinvol is om met gelijkgezinde partners een amendementsvoorstel in te dienen dat tijdens de Herzieningsconferentie kan worden behandeld. In dat kader neemt Nederland deel aan de door Duitsland opgerichte Group of Friends for the Strengthening of the ICC’s Jurisdiction over the Crime of Aggression. Deelname aan deze Group of Friends biedt de gelegenheid om een beeld te vormen van het internationale krachtenveld en van de reikwijdte van de inhoudelijke discussies die worden gevoerd over een eventueel amendementsvoorstel.
Bent u van plan zelf stappen te zetten of initiatieven te ontplooien om draagvlak onder andere landen te zoeken voor de indiening van een dergelijk voorstel? Zo ja, welke zijn dit?
Duitsland heeft in dit verband het initiatief genomen door het oprichten van de Group of Friends. In lijn met staand beleid en met de reactie op de hierboven genoemde motie van het lid Sjoerdsma steunt Nederland dit initiatief. Naast deelname aan de Group of Friends, is het kabinet op dit moment echter niet van plan om zelf verdere stappen te zetten of initiatieven te ontplooien, omdat deze Group of Friends voldoende gelegenheid biedt om met alle relevante partijen een inhoudelijke discussie te voeren en om een beeld te vormen van het internationale krachtenveld.
Klopt het dat dit amendementsvoorstel erover zou gaan het Statuut van Rome te amenderen op artikel 15bis?
De discussies over een eventueel amendementsvoorstel spitsen zich inderdaad primair toe op artikel 15 bis van het Statuut van Rome. Deze bepaling heeft betrekking op de voorwaarden voor de uitoefening van rechtsmacht door het ISH over het misdrijf agressie, in de gevallen waarin een situatie door een staat die partij is bij het Statuut bij de Aanklager wordt aangegeven (State Party referral), of in de gevallen waarin de Aanklager uit eigen beweging een onderzoek opent (proprio motu).
Hoe verhoudt het mogelijk alsnog nemen van actie zich tot het ontraden van de aangehouden motie-Sjoerdsma (21 501-02, nr. 2588) die Nederland verzocht zich in te zetten voor amendering van het Statuur van Rome op artikel 15bis?2
Het standpunt van het kabinet is ongewijzigd. In de appreciatie van de aangehouden motie van het lid Sjoerdsma heeft het kabinet aangegeven het opportuun te achten om in de loop van 2024 te beoordelen of het, gelet op de ontwikkeling van het internationale draagvlak, zinvol is om met gelijkgezinde partners een amendementsvoorstel in te dienen dat tijdens de Herzieningsconferentie kan worden behandeld. De motie is slechts ontraden voor zover deze moest worden gelezen als een verzoek aan de regering om reeds voor een dergelijke beoordeling een voorstel tot wijziging van artikel 15 bis van het Statuut van Rome aan de depositaris van het Statuut voor te leggen.
Hoe beoordeelt u de risico’s van negatieve effecten op relaties met voor de Nederlandse veiligheid belangrijke bondgenoten die geen partij zijn bij het Strafhof, zoals de Verenigde Staten, als artikel 15bis in werking zou treden?
Het opstarten van een procedure die gericht is op het wijzigen van artikel 15 bis van het Statuut van Rome zou zowel bij staten die partij zijn bij dit Statuut, als bij staten die geen partij zijn bij dit Statuut – zoals de Verenigde Staten – tot weerstand kunnen leiden. Hoewel het ongewis is of een dergelijke procedure uiteindelijk succesvol zal zijn, zou reeds het opstarten daarvan al op korte termijn het ongewenste effect kunnen hebben dat de verbeterde relatie tussen het ISH en de Verenigde Staten onder druk komt te staan. Dergelijke risico’s zullen door het kabinet worden meegewogen bij de uiteindelijke beoordeling van de opportuniteit van (het steunen van) het indienen van een amendementsvoorstel.
Deelt u de mening dat het draagvlak voor het Strafhof nog verder onder druk komt te staan wanneer artikel 15bis wordt uitgebreid? Zo nee, waarom niet?
De huidige regeling in artikel 15 bis van het Statuut van Rome is een moeizaam bereikt compromis en tegen die achtergrond moet rekening worden gehouden met het feit dat de inzet voor een amendering van artikel 15 bis niet door alle verdragspartijen en derde staten zal worden verwelkomd.
Tegelijkertijd is er onder de verdragspartijen ook steun om de huidige regeling inzake de rechtsmacht van het ISH over het misdrijf agressie gelijk te trekken met de rechtsmacht over de andere kernmisdrijven. Zo wordt door meerdere staten betreurd dat het ISH door de huidige regeling geen rechtsmacht kan uitoefenen over het misdrijf agressie dat in en tegen Oekraïne wordt gepleegd door onderdanen van de Russische Federatie. Daarnaast zijn verschillende staten van mening dat er überhaupt geen overtuigende inhoudelijke argumenten kunnen worden aangevoerd ter rechtvaardiging van het feit dat de rechtsmacht van het ISH over het misdrijf agressie aanzienlijk beperkter is dan de rechtsmacht van het ISH over de overige in het Statuut van Rome opgenomen kernmisdrijven. Zij streven daarom vanuit het oogpunt van accountability naar het gelijktrekken van de regeling inzake de rechtsmacht over het misdrijf agressie met de regeling inzake de rechtsmacht over de overige kernmisdrijven, waardoor ook verwijten van selectiviteit en dubbele standaarden minder kracht zullen krijgen.
Welke gevolgen de uitbreiding van de rechtsmacht van het ISH over het misdrijf agressie onder het huidige gesternte zal hebben voor het draagvlak voor het Strafhof zal in de komende maanden nader worden onderzocht.
Deelt u de mening dat het Strafhof de bestaande taken beter zou kunnen uitvoeren in plaats van de bevoegdheden van het Strafhof verder uit te breiden? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet hecht grote waarde aan de bevordering van de ontwikkeling van de internationale rechtsorde, conform de in artikel 90 van de Grondwet neergelegde opdracht. Het bestrijden van straffeloosheid voor internationale misdrijven en het bijdragen aan goed functionerende internationale hoven en tribunalen die de daders van dergelijke misdrijven aansprakelijk kunnen stellen, zijn belangrijke prioriteiten van het Nederlandse buitenland- en mensenrechtenbeleid, zoals ook neergelegd in de beleidsnota Mensenrechten, Democratie en Internationale Rechtsorde. Het ISH is een cruciale organisatie in deze strijd tegen straffeloosheid en daarom blijft het kabinet zich actief inzetten voor het uitbreiden van het aantal partijen bij het Statuut van Rome en voor het vullen van de lacunes in de rechtsmacht van het Strafhof.
Hoe beoordeelt u werking van artikel 15bis in combinatie met artikel 8bis lid 2 (f)?
Volgens het Statuut van Rome kan er uitsluitend sprake zijn van het misdrijf agressie (begaan door een individu) als er tevens sprake is van een daad van agressie (begaan door een staat). Door middel van de Kampala-amendementen uit 2010 is in het eerste lid van artikel 8 bis een definitie van het misdrijf agressie toegevoegd aan het Statuut van Rome. Voor de toepassing van deze definitie in het eerste lid, wordt in het tweede lid van artikel 8 bis aangegeven wat er wordt verstaan onder een «daad van agressie».
In artikel 8 bis, tweede lid, sub f, wordt «het feit dat een Staat toestaat dat zijn grondgebied, dat hij aan een andere Staat ter beschikking heeft gesteld, door die andere Staat wordt gebruikt om een daad van agressie te plegen tegen een derde Staat» als een opzichzelfstaande «daad van agressie» aangemerkt. Of deze daad van agressie (begaan door een Staat) ook het misdrijf agressie (begaan door een individu) oplevert, zal in het licht van de concrete omstandigheden van het geval door het ISH moeten worden beoordeeld op basis van de definitie die is neergelegd in het eerste lid van artikel 8 bis. Zo moet er volgens het eerste lid onder meer sprake zijn van een daad van agressie «die door zijn aard, ernst en schaal een onmiskenbare schending (manifest violation) vormt van het Handvest van de Verenigde Naties».
Door middel van de Kampala-amendementen zijn daarnaast de artikelen 15 bis en 15 ter aan het Statuut toegevoegd, waarin wordt aangegeven onder welke voorwaarden het ISH rechtsmacht kan uitoefenen over het misdrijf agressie. Dat is op grond van deze artikelen enkel het geval indien zowel de slachtofferstaat als de agressorstaat de rechtsmacht van het ISH over het misdrijf agressie hebben aanvaard, of indien de situatie waarin dit misdrijf lijkt te zijn begaan door de VN-Veiligheidsraad – handelend onder hoofdstuk VII van het VN-Handvest – wordt verwezen naar de Aanklager van het ISH.
Zou bovenstaande combinatie kunnen betekenen dat Europese NAVO-bondgenoten, zoals Nederland of Duitsland, in beeld kunnen komen als «medeplichtige» aan het misdrijf agressie, indien bijvoorbeeld de Verenigde Staten een militaire operatie uitvoeren die volgens het Strafhof geen volkenrechtelijk mandaat heeft en zij daarbij mogelijk gebruiken maken van in Europa opgeslagen wapens en reservedelen of militaire bases in Europa, zoals bijvoorbeeld vliegbasis Ramstein?
Voor de omstandigheden waaronder staten medeplichtig kunnen zijn aan een internationaal onrechtmatige daad, zoals een daad van agressie, verwijs ik naar de Kamerbrief van 12 januari 2024 houdende de zienswijze van het kabinet op het concept van medeplichtigheid.6
Staten kunnen niet strafrechtelijk aansprakelijk gesteld worden op basis van het internationaal recht en het strafrechtelijke concept van medeplichtigheid geldt dus niet tussen staten. Zoals hierboven al aangegeven, ziet artikel 8 bis, tweede lid, sub f, niet op medeplichtigheid, maar op de vraag of een staat een daad van agressie heeft gepleegd.
In hoeverre kunnen activiteiten van staten worden aangemerkt als agressie als ze voortkomen uit de Responsibility to Protect?
De handelingen van staten kunnen volgens het Statuut van Rome worden aangemerkt als daad van agressie wanneer deze voldoen aan de voorwaarden die zijn neergelegd in artikel 8 bis, tweede lid, waarin ook een lijst met concrete gedragingen is opgenomen. In algemene zin gaat het om het gebruik van wapengeweld door een staat tegen de soevereiniteit, territoriale integriteit of politieke onafhankelijkheid van een andere staat, of op enige andere wijze die onverenigbaar is met het VN-Handvest.
Volgens het kabinet bestaan er drie mogelijke rechtsgronden voor het gebruik van geweld door staten. Dit zijn het recht op zelfverdediging op basis van artikel 51 van het VN-Handvest, een mandaat verleend in een resolutie van de VN-Veiligheidsraad of een uitnodiging of toestemming van de staat waar geweld gebruikt wordt. Zoals toegelicht in de kabinetsreactie op het eindrapport van de Expertgroep inzake humanitaire interventie7, is het kabinet van mening dat humanitaire interventie, dan wel geweldgebruik op basis van de Responsibility to Protect-doctrine, op dit moment geen uitzondering vormen op het interstatelijk geweldverbod.
Volgens het kabinet is geweldgebruik in het kader van de‘Responsibiliy to Protect alleen mogelijk met een mandaat van de VN-Veiligheidsraad. Dit is ook opgenomen in het einddocument van de VN-wereldtop in 2005 en verschillende resoluties van de Algemene Vergadering van de VN.
In hoeverre betekent (het voorbereiden van) een amendementsvoorstel rondom het misdrijf agressie dat een groot beslag zal worden gelegd op de beschikbare financiën van het Strafhof, die daardoor niet voor andere zaken kunnen worden ingezet?
Een eventuele amenderingsprocedure zal niet of nauwelijks een beslag leggen op de beschikbare financiën van het Strafhof. Krachtens het besluit van de in 2010 in Kampala georganiseerde Herzieningsconferentie zal uiterlijk op 17 juli 2025 – zeven jaar na de activering van de (beperkte) rechtsmacht van het ISH over het misdrijf agressie – een Herzieningsconferentie moeten worden georganiseerd waar de Kampala-amendementen worden geëvalueerd, ongeacht de vraag of er tijdens die evaluatie ook een amendement op het Statuut zal worden behandeld. Het behandelen, aannemen en ratificeren van amendementen is daarnaast een kwestie voor de verdragspartijen en niet voor het Strafhof.
Mocht een eventueel amendement op het Statuut in 2025 worden aangenomen, dan zal vervolgens de inwerkingtreding van dat amendement naar alle waarschijnlijk nog jarenlang op zich laten wachten. Pas op het moment dat het Strafhof na de inwerkingtreding van het amendement een (voorbereidend) onderzoek opent naar een vermeend misdrijf van agressie waar het op basis van het amendement rechtsmacht over heeft, zullen er daadwerkelijk kosten worden gemaakt. Het Strafhof mag namelijk uitsluitend budget aanvragen voor daadwerkelijke onderzoeken en strafzaken.
Hoe beoordeelt u het risico dat een hernieuwde poging om de Russische agressie tegen Oekraïne via het Strafhof in plaats van via een ad-hoc tribunaal (conform de oproepen van onder andere Oekraïne zelf en de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa) te berechten, kan zorgen voor verdeeldheid onder Westerse landen, omdat bijvoorbeeld het VK en Frankrijk de toevoeging van het misdrijf agressie aan het Statuut van Rome niet gesteund hebben en dus waarschijnlijk niet open zullen staan voor een nog verdere uitbreiding hiervan via artikel 15bis?
Het kabinet ziet een eventuele amendering van het Statuut van Rome niet als een hernieuwde poging om de Russische agressie tegen Oekraïne via het ISH te berechten. Het is immers nog ongewis of er voldoende internationaal draagvlak voor een dergelijke amendering zal bestaan en bovendien zal de inwerkingtreding daarvan veel tijd in beslag nemen. Een eventuele amendering van het Statuut van Rome is bedoeld om op (middel)lange termijn een lacune in de rechtsmacht van het ISH te vullen, zodat er in de toekomst geen sprake hoeft te zijn van de oprichting van mogelijke ad hoc agressietribunalen.
In de komende maanden zal worden geïnventariseerd hoe het internationale draagvlak voor een amendering van het Statuut van Rome zich sinds de Herzieningsconferentie in Kampala heeft ontwikkeld en of de steun van staten voor de oprichting van een ad hoc agressietribunaal voor de Russische agressie tegen Oekraïne ook zal leiden tot steun voor het op termijn uitbreiden van de rechtsmacht van het ISH over het misdrijf agressie.
Kunt u toezeggen, mede gelet op de demissionaire status van het kabinet, geen vervolgstappen te zetten inzake de amendering van artikel 15bis of andere artikelen van het Statuut van Rome, zoals Nederland diplomatiek verbinden aan de indiening van een amendementsvoorstel of het organiseren van initiatieven om actief draagvlak te creëren voor amendering, zonder dat de Kamer voorafgaand over de Nederlandse inzet nader is geïnformeerd en hierover een debat heeft plaatsgevonden?
Ja. Als het kabinet het initiatief wil nemen om een amendementsvoorstel in te dienen voor behandeling tijdens de Herzieningsconferentie in 2025 – of als het kabinet zich diplomatiek wil verbinden aan de indiening van een dergelijk amendementsvoorstel – dan zal het kabinet de Kamer daarover tijdig informeren, zodat de Kamer kan besluiten of daarover een debat moet worden gevoerd.
De chatberichten van bewindspersonen en topambtenaren die niet zijn opgenomen in de hotspot archief corona |
|
Eddy van Hijum (CDA), Pieter Omtzigt (NSC) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich dat u antwoorden gaf op vragen van de vaste commissie voor Financiën over uw brief van 3 juli 2023 inzake het Afbakeningsdocument van het Ministerie van Financiën met overzicht van de beschikbare informatie over de hotspot COVID-19?1
Ja.
Herinnert u zich dat u over de sms’jes van de huidige bewindspersonen antwoordde: «Daarnaast worden per 4 oktober 2022 de chatberichten op de telefoons van bewindspersonen veiliggesteld, conform de tijdelijke instructie van de MR. Eind 2023 zullen de zakelijke chatberichten van de huidige bewindspersonen en ambtelijke top op een locatie staan die onder beheer van de organisatie is.»?
Ja, zie voor de genomen maatregelen het antwoord op vraag 5.
Kunt u per bewindspersoon en per topambtenaar (plv. directeur-generaal en hoger en andere ambtenaren die sleutelfunctionaris zijn volgens de hotspotdefinitie) in functie in de periode maart 2020–december 2023 aangeven of en wanneer de berichten zijn veiliggesteld en hoeveel berichten per persoon en over welke periode?
De bewindspersonen van het huidige demissionaire kabinet en ambtelijke leiding bewaren sinds 4 oktober 2022 de zakelijke chatberichten op de telefoon en in de iCloud.
Bij het aftreden van het voorgaande kabinet Rutte III in januari 2022 zijn er bij FIN geen chatberichten van bewindspersonen veiliggesteld. De chatberichten van de Staatssecretaris voor Toeslagen en Douane zijn, op een later moment, alsnog veiliggesteld.
Voor bewindspersonen en ambtelijke leiding geldt dat sinds september 2023 chatberichten bij vertrek van de telefoon worden gehaald en in een door het ministerie beheerde omgeving worden opgeslagen. Dit is sindsdien gebeurd voor Minister Kaag en een plaatsvervangend secretaris- generaal. Het gaat om berichten vanaf 1 januari 2020 tot moment van aftreden c.q. uitdiensttreden.
Van de volgende bewindspersonen zijn de chatberichten veiliggesteld door het ministerie: Minister Kaag en Staatssecretaris van Huffelen.
Van de volgende bewindspersonen zijn geen chatberichten veiliggesteld door het ministerie: Minister Hoekstra en Staatssecretaris Vijlbrief.
Sinds de aanvang van de hotspot in maart 2020 zijn er vijf ambtenaren uit dienst gegaan waarvan de chatberichten niet zijn veiliggesteld door het ministerie: twee directeuren-generaal en drie plaatsvervangend directeuren-generaal. Van deze ambtenaren zijn er vier nog in dienst van de Rijksoverheid (deze hebben hun telefoonnummer behouden). Met alle vijf wordt contact gelegd om mogelijk alsnog berichten veilig te stellen. Zie voor de genomen maatregelen ook het antwoord op vraag 5.
Herinnert u zich dat in de beslisnota staat: «van de oud bewindspersonen zijn momenteel alleen de berichten van mw. Van Huffelen bij FIN aanwezig. Deze zijn verstrekt voor een ander doel.»?
Ja.
Kunt u aangeven wanneer aan de voormalig bewindspersonen op Financiën sinds januari 2020 gevraagd is hun berichten veilig te stellen en op welke wijze dat gebeurd is?
Sinds de aanvang van de coronapandemie is het beleid rondom het archiveren van chatberichten enige malen aangescherpt en gecommuniceerd. Hier volgt een chronologisch overzicht:
Toen de coronapandemie uitbrak gold het Rijksbeleid over het gebruik en opslag van berichten uit juli 2019 en de Instructie Archivering chatberichten uit oktober 2019 van het SG-overleg. Deze zijn in mei 2020 binnen FIN vertaald naar instructies voor alle ambtenaren en intern gecommuniceerd. Daarbij golden de volgende aanwijzingen voor de politieke en ambtelijke leiding:
Het vastleggen van de individuele berichten moet gebeuren in het documentmanagementsysteem, tenzij de inhoud van de berichten al op een andere manier is vastgelegd, bijvoorbeeld in een gearchiveerde e-mail of in een nota. Na het vastleggen mochten de oorspronkelijke berichten van de telefoon worden verwijderd.
Voor bewindspersonen en de ambtelijke leiding zijn deze regels later aangescherpt op basis van het kabinetsbesluit van 4 oktober 2022.
Op 4 oktober 2022 is, in de MR besloten dat de chatberichten van de leden van het kabinet bewaard worden voor veiligstelling en archivering. Kabinetsleden zullen geen chatberichten meer verwijderen, met uitzondering van partijpolitieke en privéberichten, aangezien die niet onder de reikwijdte van de Archiefwet vallen. Hierover zijn de bewindspersonen bij FIN geïnformeerd via de tijdelijke instructie bewaren chatberichten voor bewindspersonen, welke op 20 oktober 2022 nader is toegelicht in een nota. De chatberichten zijn in eerste instantie veiliggesteld op de telefoons van de bewindspersonen en in de iCloud.
In de kabinetsreactie van 6 april 20232 op verschillende adviesrapporten over chatberichtenarchivering en informatiebeheer is aangegeven welke activiteiten interdepartementaal in gang gezet zijn om het archiveren van chatberichten in lijn met de eisen van de Archiefwet te brengen. FIN sluit bij deze activiteiten aan en neemt deel aan een pilot voor geautomatiseerd vastleggen van berichtenverkeer.
Medio 2023 is de tijdelijke instructie bewaren chatberichten voor bewindspersonen aangescherpt. Op 15 september is deze ter informatie aan het parlement aangeboden3. In de instructie zijn de afspraken aangescherpt die als doel hebben om vernietiging van chatberichten en -conversaties te voorkomen. Deze aanpassingen heeft het Ministerie van Financiën doorgevoerd in de opzet van het proces van veiligstellen van chatberichten.
Bij aftreden of uitdiensttreden van bewindspersonen of ambtelijke leiding worden chatberichten van de telefoons gehaald en veiliggesteld op een door de organisatie beheerde locatie. Dit is gebeurd bij het vertrek van een topambtenaar in september 2023 en bij het aftreden van Minister Kaag.
Het ministerie is in juli 2022 gestart met het inrichten van een proces om de berichten tweemaandelijks van de telefoons van politieke en ambtelijke leiding af te halen. Bij chatberichten lopen zakelijke, privé en partijpolitieke communicatie regelmatig door elkaar. Dat vraagt om een veilige manier van ophalen, opslaan en toegangsbewaking die voldoet aan hoge eisen wat betreft informatiebeveiliging en privacy. Daarvoor zijn meerdere scenario’s verkend. Tegelijk is het ministerie aangesloten bij interdepartementale ontwikkelingen om zo gelijkwaardige oplossingen en procedures voor het archiveren van chatberichten te realiseren. Ook interdepartementaal zijn nog niet alle vragen over het archiveren beantwoord. Het inrichten van het proces heeft zodoende veel meer tijd gevraagd dan eerder is ingeschat.
FIN heeft het streven om begin Q2 2024 van alle bewindspersonen van dit demissionair kabinet en de ambtelijke leiding de SMS-, iMessage- en Whatsappberichten, vanaf 1 januari 2020 of het moment van aantreden, veilig te stellen in de beheerde omgeving.
De inspanningen zijn vooralsnog vooral gericht op het borgen dat er geen zakelijke berichten verloren gaan. Het gaat om opslag van alle chatberichten op een, afgeschermde, beheerde omgeving, in afwachting van een technische voorziening voor de archivering en rijksbrede richtlijnen voor de bewaartermijnen voor chatberichten en instemming van de medezeggenschap.
Herinnert u zich dat in het afbakeningsdocument2 (waarvan wij alleen de definitieve versie uit september 2011 ontvangen hebben) in de maatregelentabel van het kerndepartement stond: Bron: berichtenapps In scope hotspot: ja, voor wat betreft besluitvorming die niet op een andere wijze is vastgelegd. Onduidelijk is in hoeverre dit is gebeurd. Risico dat informatie op korte termijn verloren gaat: midden Maatregelen naar bron/proces:
Ja.
Kunt u aangeven wanneer welke maatregelen uit de vorige vraag genomen zijn, of er inzicht is in de omvang van het probleem en of het opgelost is?
Het ministerie heeft inzicht in de personeelswisselingen binnen de ambtelijke leiding tussen maart 2020, de start van de hotspot Covid-19 voor het Ministerie van Financiën, en september 2023. Binnen de ambtelijke leiding zijn sinds maart 2020 (aanvang hotspot Covid-19 bij FIN) op niveaus van (plaatsvervangend) DG’s 5 functionarissen vetrokken bij Financiën. Enkele daarvan hebben mogelijk relevante chatberichten voor de covid-19 hotspot. Indien dit zo is worden deze daar opgehaald.
Zie voor overige maatregelen het antwoord op vraag 5.
Kunt u er zorg voor dragen dat de chatberichten in het hotspotarchief worden opgenomen? Kunt u aangeven hoe u dat zult doen?
Ja. De SMS-, iMessage- en Whatsappberichten uit de coronaperiode van de bewindspersonen van dit demissionair kabinet en ambtelijke leiding worden begin Q2 2024 veiliggesteld op een locatie die onder beheer is van het ministerie. Uit deze verzameling worden daarna handmatig de conversaties geselecteerd die daadwerkelijk betrekking hebben op beleid en maatregelen t.a.v. de coronapandemie. Deze komen in het hotspotarchief.
Voordat de uiteindelijke selectie en archivering kan gebeuren moeten de rijksbrede richtlijnen voor het archiveren van chatconversaties helder zijn. Het Nationaal Archief werkt momenteel aan een modelselectielijst met een richtlijn voor de bewaartermijnen en aanwijzingen voor het valideren en selecteren van berichten.
Kunt u er zorg voor dragen dat de chatberichten van bewindspersonen en sleutelfunctionarissen beschikbaar zijn voor de parlementaire enquête corona?
Ja. Zie ook het antwoord bij vraag 8.
Kunt u aangeven over welke periode uw chatberichten als Minister van Buitenlandse Zaken en van Financiën zijn veiliggesteld?
Voor de periode van mw. Kaag als Minister van Buitenlandse Zaken geeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan dat er door BuZa geen chatberichten veiliggesteld zijn.
Het Ministerie van Financien heeft bij het aftreden van mw. Kaag de SMS-, iMessage- en Whatsappberichten uit de periode 1 januari 2020–4 januari 2024 veiliggesteld. Hiermee zijn dus ook de SMS-, iMessage- en Whatsappberichten uit de periode 1 januari 2020–17 september 2021 van mw. Kaag als bewindspersoon bij BuZa veiliggesteld.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden voordat u vertrekt als Minister van Financiën?
Het streven is geweest te antwoorden binnen de gebruikelijke termijn van 3 weken, wegens interdepartementale afstemming heeft dit langer geduurd.
De verkoop van vaccinontwikkelaar Intravacc met FDI BioSciences BV |
|
Daniëlle Jansen (NSC), Eddy van Hijum (CDA) |
|
Kuipers |
|
![]() ![]() |
Klopt het dat de staat een voorlopige koopovereenkomst heeft gesloten over de verkoop van vaccinontwikkelaar Intravacc met FDI BioSciences BV?1
De Staat is met de koper FDI BioSciences BV overeengekomen 100% van de aandelen van Intravacc B.V. aan dit bedrijf te verkopen. Overeengekomen is de aandelen te verkopen en over te dragen als aan de resterende voorwaarden die zijn gesteld, is voldaan.
Kunt u aangeven waarom u het ontwikkelen en verbeteren van vaccins niet langer als een publieke taak beschouwt, voortvloeiend uit artikel 22, lid 1, van de Grondwet («de overheid treft maatregelen ter bevordering van de volksgezondheid»)?
Zoals de voormalig Minister van VWS heeft aangegeven bij de schriftelijke beantwoording van vragen uit de Tweede Kamer2 stelt artikel 22 van de Grondwet inderdaad dat de overheid maatregelen moet treffen ter bevordering van de volksgezondheid. Ter invulling van die taak is voor de publieke gezondheidszorg en de bestrijding van infectieziekten in de Wet publieke gezondheid een stelsel met rollen voor onder andere het RIVM, gemeenten en de GGD’en voorzien. Artikel 22 van de Grondwet laat onverlet dat ook marktpartijen een rol kunnen spelen in het stelsel, zoals bij de ontwikkeling en productie van vaccins, geneesmiddelen en hulpmiddelen. En zij pakken deze rol ook. Het publieke belang van beschikbaarheid van vaccins betekent dus niet dat ook de ontwikkeling en het verbeteren van vaccins als een publieke taak moet worden beschouwd.
Kunt u toelichten waarom het verkoopproces rond Intravacc tijdens de coronapandemie werd opgeschort? Welke voordelen bood staatseigendom op het gebied van vaccinontwikkeling tijdens de pandemie?
In 2020 is het verkoopproces tijdelijk on hold gezet vanwege de coronapandemie. Dit werd gedaan op verzoek van de Kamer, zoals aangegeven in de kamerbrief van 17 december 20203 met als primaire motivatie «zorgvuldigheid boven snelheid». Vervolgens is onderzocht of er een noodzaak was om Intravacc B.V. niet te verkopen om mogelijk publieke belangen rond vaccinontwikkeling te borgen. Gelijktijdig is per 1 januari 2021 een beleidsdeelneming ingericht voor de duur van maximaal twee jaar. De intentie was altijd om Intravacc B.V. op afstand te plaatsen van de Rijksoverheid, met behoud van de borging van de publieke belangen, waarbij een nadere afweging aan het volgende kabinet werd gelaten. Een belangrijke afweging in de besluitvorming was een mogelijke rol voor Nederland bij het ontwikkelen van een toen nog niet bestaand COVID-19 vaccin. Daarom is in 2020 aan Intravacc een opdracht gegeven om een vaccin te ontwikkelen voor COVID-19. Deze opdracht is echter eind 2021 beëindigd omdat er meerdere geschikte commerciële vaccins op de markt waren en er nog geen zicht was op een Intravacc COVID-19 vaccin.
Welke lessen trekt u uit de eerdere verkoop van de productietak van het Nederlands Vaccinatie Instituut (NVI) in 2012 aan een partij uit India? In hoeverre is de staat (te) afhankelijk geworden van de ontwikkeling en productie van vaccins door een beperkt aantal commerciële partijen?
De productiediensten en faciliteiten van het NVI zijn destijds verkocht, omdat het voor een kleine producent als NVI steeds moeilijker werd om tegen acceptabele kosten te voldoen aan de steeds strenger wordende kwaliteitseisen en omdat voor een rendabele vaccinproductie schaalgrootte van essentieel belang is. Deze schaalgrootte kan in een publieke setting niet bereikt worden, maar in een private, meer internationaal georiënteerde, setting wel. Vervolgens is BBIO (voormalig productie onderdeel van NVI) afgelopen jaar in staat gebleken om als privaat bedrijf een succesvolle aanbieding te doen voor een contract in het kader van pandemische paraatheid van de Europese Commissie (EU-FAB). Voor het tweede deel van uw vraag verwijs in naar het antwoord bij vraag 5, waarin de afweging tot het besluit tot verkoop wordt toegelicht.
Kunt u aangeven wat u precies bedoelt met de opmerking in uw Kamerbrief van 6 juli 2022 over dat met de herstart van het verkoopproces aandeelhouderschap van de staat niet nodig is om publieke belangen te borgen, maar wel «een goed functionerend ecosysteem»? Uit welke bedrijven en kennisinstellingen bestaat dit ecosysteem? Hoe ondersteunt de overheid dit ecosysteem concreet? En hoe behoudt de Nederlandse samenleving laagdrempelig toegang tot de producten en diensten van dit ecosysteem?
In de brief aan de Tweede Kamer als antwoord op de motie Tielen van 30 maart 20234 heeft de voormalig Minister van VWS aangegeven dat de beschikbaarheid van en toegang hebben tot vaccins een publiek belang is. In de brief staat onder andere dat het belang het beste wordt behartigd door in EU-verband in te zetten op zowel een goed functionerend vaccin-ecosysteem als door samenwerking in internationaal verband. In Nederland en daarbuiten is een groot aantal bedrijven actief om vaccinconcepten te testen en gereed te maken voor grootschalige eindproductie. Deze producten komen vervolgens via de reguliere vaccinatieprogramma’s zoals het rijksvaccinatieprogramma beschikbaar voor de Nederlandse samenleving. Vaccinontwikkeling vraagt veel kennisontwikkeling, kapitaal en is een mondiaal proces. Het stimuleren hiervan geef ik op verschillende manieren vorm. Zo draag ik onder andere bij aan CEPI (Coalition for Pandemic Preparedness and Response). In CEPI komen overheden, bedrijven en andere organisaties samen om onderzoek naar pandemiebestrijding mogelijk te maken. De nadruk ligt hierbij sinds de oprichting in 2017 op de ontwikkeling van vaccins en daarvoor benodigde platformtechnologieën. Belangrijke doelstelling is ook het breed beschikbaar krijgen van vaccins. CEPI biedt mogelijkheden voor financiering van Nederlandse partijen en we verbinden Nederlandse partijen ook aan CEPI. CEPI heeft tot op heden ongeveer 86 miljoen euro geïnvesteerd in Nederlandse kennisinstellingen en bedrijven. Binnen de EU wordt daarnaast samengewerkt binnen HERA (Health Emergency Preparedness and Response Authority). HERA is een directoraat generaal van de Europese Commissie, dat in noodsituaties zal zorgen voor de ontwikkeling, productie en verdeling van geneesmiddelen, waaronder vaccins, en andere crisis gerelateerde medische producten. Ook is het stimuleren van R&D/innovatie naar nieuwe medische tegenmaatregelen bij een crisis, waaronder vaccins, één van de vijf kernprogramma’s van HERA. Voor een sterk Life Science en Health (LSH) ecosysteem trek ik samen op met de Minister van EZK en is door beide ministeries het expertisecentrum FAST (Future Affordable and Sustainable Therapy development) opgericht. Daarnaast wordt vanuit het Nationale Groeifonds via meerdere projecten bijgedragen aan de versterking van het ecosysteem zoals via Oncode Accelerator dat een ontwikkelpijplijn heeft voor therapeutische vaccins en via PharmaNL dat een programma heeft om het farmaceutische opleidingsaanbod te versterken en waar mogelijk te voorzien van een internationale uitstraling en aantrekkingskracht.
In welke mate is er op het gebied van vaccinontwikkeling en -productie na deze verdere privatisering sprake van publieke financiering van onderzoek/innovatie en private winsten door de exploitatie van deze kennis?
Aan vaccinontwikkeling wordt zowel vanuit de publieke als vanuit de private sector een bijdrage geleverd, vaak ook in de vorm van een samenwerking. Hiervoor vindt onderzoek plaats bij zowel kennisinstellingen als bij bedrijven. Voor vaccinontwikkeling is veel onderzoeks-kapitaal nodig. Vooral in de vroege (vaak academische) fase is er veelal sprake van publiek gefinancierd onderzoek. Om onderzoeksresultaten te vertalen naar een toepassing in de praktijk wordt er samengewerkt met private partijen. Uiteindelijk moet de samenwerking leiden tot beschikbaarheid van vaccins die betaalbaar en bereikbaar zijn voor het publiek.
De Nederlandse federatie van Universiteiten (NFU) formuleerde hiervoor in overleg met vele partners 10 principes voor maatschappelijk verantwoord licentiëren.5 De NFU heeft hier onlangs een leidraad over gepresenteerd.6 Hiermee kunnen kennisinstellingen tegenprestaties vragen van bedrijven die mogelijk winst maken met de publiek gefinancierde kennis.
Kunt u aangeven waarom u FDI BioSciences BV, dat pas onlangs is opgericht, beschouwt als een geschikte overnemende partij, passend bij de publieke waarborgen? Welke rol vervult FDI in het «ecosysteem»?
De koper is onderdeel van First Dutch Innovations B.V. («FDI»), dat is ontstaan uit de samenvoeging van de bedrijvenportefeuille van het internationaal gerenommeerde onderzoeksinstituut TNO en het innovatieplatform van First Dutch. FDI is actief binnen drie kernthema’s: de energietransitie, klimaatverandering en de gezondheidszorg. Innovaties en innovatieve ondernemingen die binnen deze thema’s vallen worden binnen de FDI-structuur verder ontwikkeld en tot wasdom gebracht. Hierbij stelt FDI financieel rendement ten dienste van het maatschappelijk rendement en investeert zij voor de lange termijn. FDI streeft ernaar Intravacc B.V. binnen de FDI-groep als een zelfstandige Nederlandse onderneming te laten doorgroeien en zich verder te ontwikkelen als partner van publieke en private partijen en NGO’s.
Ook zijn andere ondernemingen binnen FDI actief (geweest) in de ontwikkeling tot (pre-)klinische fase van het onderzoek binnen de farmaceutische sector en heeft FDI ervaring op het gebied van vaccinontwikkeling.
Welke waarborgen zijn er ten aanzien van het behoud van de betreffende kennis en hoogwaardige werkgelegenheid in Nederland? Heeft de staat aan FDI beperkingen opgelegd met betrekking tot het doorverkopen van het bedrijf of verplaatsing naar het buitenland? Zo ja, welke?
De toekomstige koper is bereid zich in te zetten voor de versterking van de positie van Intravacc B.V. in het Europese ecosysteem van vaccinontwikkeling en hoogwaardige werkgelegenheid te stimuleren. De Staat heeft met de koper een beding afgesproken t.a.v. het voor een bepaalde termijn niet doorverkopen van Intravacc B.V.
Op welke wijze denkt u de zelfvoorzienendheid van Nederland op het gebied van de ontwikkeling en productie van vaccins te kunnen waarborgen?
Zoals de voormalig Minister van VWS heeft aangegeven in de schriftelijke beantwoording van vergelijkbare vragen van de Tweede Kamer7 is het van belang dat publieke en private belangen met elkaar te verbinden. Geneesmiddelenontwikkeling is complex en kostbaar, en vraagt kennis en expertise van alle betrokken partijen. Het publieke belang is zeker gediend met de ontwikkeling van nieuwe geneesmiddelen, waaronder vaccins. Er wordt daarom nu ingezet op leveringszekerheid en het verminderen van ongewenste afhankelijkheden, omdat we als Nederland en de EU niet volledig zelfvoorzienend kunnen worden voor de ontwikkeling, productie en levering van alle medische producten.
Kunt u het verkoopbesluit nog terugdraaien, gelet op het feit dat de nieuwe Tweede Kamer in meerderheid (zeer) kritisch is over de verkoop van Intravacc?
Nee, daartoe ben ik niet bereid gezien de mogelijke financiële en juridische gevolgen. Het getuigt daarnaast niet van een betrouwbare overheid als de verkoop nu teruggedraaid zou worden. Daarmee zou eveneens het aanzien van de Staat als betrouwbare partij geschaad kunnen worden.
Kunt u deze vragen binnen twee weken beantwoorden?
De vragen zijn binnen de reguliere termijn beantwoord.
De voortgang van het dienjaar |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Hoe staat het met de opschaling van het dienjaar bij Defensie? Ligt alles op schema om in 2024 met 625 deelnemers aan de slag te gaan?
De opschaling van het dienjaar ligt op schema. In 2023 is het dienjaar van start gegaan met 132 dienjaarmilitairen. De eerste lichting van 2024 bestaat uit circa 190 mensen. De verwachting is dat de doelstelling van 625 deelnemers in 2024, verspreid over drie lichtingen, zal worden behaald.
Is het primaire doel van het dienjaar het structureel ophogen van de vulling van militaire functies doordat deelnemers vaker kiezen voor een carrière bij Defensie? Zo nee, zou dit niet het doel moeten zijn?
Ja, in de Kamerbrief Dienjaar Defensie van 1 november 2022 (Kamerstuk, 36 200 X, nr. 16) wordt de verhoging van de instroom in de krijgsmacht en de directe bijdrage aan de personele gereedheid als belangrijke doelstelling van het dienjaar genoemd. De verwachting is dat een substantieel aantal deelnemers na het dienjaar kiest voor een carrière bij Defensie, als beroepsmilitair, reservist of burger, en zo bijdraagt aan de verhoging van de personele gereedheid.
Waarom is gekozen voor een doel van 1.000 deelnemers in 2025? Is dat niet te beperkt om de vullingspercentages van de militaire functies snel en substantieel te verhogen? Hoe verdeelt u de 1.000 deelnemers over verschillende krijgsmachtonderdelen?
Bij de vaststelling van het doel van 1.000 deelnemers in 2025 is rekening gehouden met het absorptievermogen van de verschillende krijgsmachtdelen. Gelet op het animo voor het dienjaar onderzoekt Defensie de mogelijkheden om sneller op te schalen.
Gedurende de eerste lichtingen zal ongeveer de helft van de dienjaarmilitairen bij de Landmacht worden ingezet en de rest worden verdeeld over de andere krijgsmachtdelen.
Heeft u al onderzocht wat noodzakelijke aantallen deelnemers zijn voor het dienjaar om daarmee binnen 5 jaar de vullingspercentages van militaire functies naar het gewenste niveau te krijgen? Wat is dit gewenste niveau indien het niet 100% is? Als dit niet onderzocht is, zou u dit niet moeten onderzoeken en gaat u dit nu doen?
Voor het op sterkte krijgen van de krijgsmacht is vanaf 2028 een instroom van 3.000 à 4.000 dienjaarmilitairen per jaar nodig, naast de reguliere instroom van 4.500 beroepsmilitairen per jaar. Daarnaast zet Defensie actief in op meer samenwerking met overheden en het bedrijfsleven om te kunnen beschikken over noodzakelijke capaciteiten bij dreigingssituaties. Onze veiligheid is niet alleen een verantwoordelijkheid van Defensie, maar van de gehele samenleving. Ten slotte wordt de reservisten-capaciteit verder versterkt. Het resultaat van deze inspanningen is een schaalbare krijgsmacht waarbij Defensie in crisistijd kan beschikken over capaciteiten die buiten crisistijd niet voortdurend benodigd zijn.
Hoe krijgt u het dienjaar onder de aandacht van de te bereiken doelgroep? Heeft u al gekeken naar de optie een verplichte enquête te koppelen aan de dienstplichtbrief? Zo nee, bent u bereid deze optie uit te werken?
Het dienjaar wordt onder meer via sociale media onder de aandacht gebracht bij jongeren. Het dienjaar moet gezien worden als een zinvolle en waardevolle invulling van bijvoorbeeld een tussenjaar.
Mede als gevolg van mijn werkbezoek aan Zweden heb ik opdracht gegeven in kaart te brengen hoe een verplichte enquête voor alle 17-jarigen in Nederland vorm zou kunnen krijgen. Met zo’n enquête wordt jongeren gevraagd na te denken over de vraag of ze een vrijwillige bijdrage willen leveren aan de krijgsmacht. Hoewel het aan een nieuw Kabinet is om hierin verdere keuzes te maken, worden verschillende mogelijkheden hiervoor alvast verkend.
Hoe ziet de selectie en/of keuring van deelnemers aan het dienjaar eruit in 2024? Ziet u daar nog ruimte voor verbetering?
De dienjaarmilitairen worden regulier gekeurd als militair. Er wordt gewerkt aan een andere inrichting van het selectie- en keuringsproces die beter aansluit bij de doelgroep van het dienjaar.
Bent u in contact met uw collega’s in Scandinavië over hun varianten van het dienjaar en wat we van hen kunnen leren op dit vlak? Ziet u dat in deze landen de vulgraad van militaire functies hoger is doordat men een variant op het dienjaar heeft? Wat doen ze daar goed waar wij nu van kunnen leren? Hoe zorgen zij voor een permanente binding met de krijgsmacht in hun programma?
In mei vorig jaar heb ik een bezoek gebracht aan mijn Zweedse ambtgenoot en uitvoerig gesproken over het Zweedse dienstplichtmodel. Elk jaar ontvangen ruim 100.000 Zweedse 18-jarigen een verplichte vragenlijst. Op grond van de ingevulde vragenlijsten worden circa 25.000 jongeren opgeroepen voor selectie en keuring. Circa 40% van de jongeren blijkt geschikt om de militaire dienstplicht te vervullen. De selectie van dienstplichtigen vindt plaats op grond van competenties, motivatie en cijferlijst middelbare school. Uiteindelijk worden 6.000 jongeren per jaar opgeroepen voor de militaire dienstplicht. In Zweden is nog discussie over de haalbaarheid van het verder opschalen naar 10.000 jongeren per jaar. Er is nu nog sprake van onvoldoende instructeurs voor dienstplichtigen, problemen met de levering van kleding en persoonsgebonden uitrusting, en onvoldoende legering en oefenterreinen.
De interesse onder Zweedse dienstplichtigen om door te stromen binnen de krijgsmacht na voltooiing van de dienstplicht is 50%: voltijds beroepsmilitair niet zijnde officier (27%), reservist/deeltijd (10%), home guard (4%), officier (3%), reserveofficier (2%), burger (2%). Na voltooiing van de dienstplicht beveelt 82% de dienstplicht aan bij vrienden en/of familie.
Hoe bent u voornemens de opleidingscapaciteit de komende jaren te vergroten om meer deelnemers aan het dienjaar te faciliteren?
De krijgsmacht versterkt de opleidingscapaciteit en innoveert opleidings- en trainingsconcepten vanwege de toename van de instroom van dienjaarmilitairen. Daarbij moet rekening worden gehouden met een goede balans tussen direct beschikbare operationele capaciteit en capaciteit voor opleiding en training. De benodigde opleidings- en trainingscapaciteit zal geleidelijk worden vergroot om meer deelnemers aan het dienjaar te kunnen faciliteren.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat zoveel mogelijk deelnemers aan het dienjaar na afloop kiezen voor een carrière bij Defensie? Hoe gaat u ervoor zorgen dat deelnemers die niet besluiten te gaan voor een carrière bij Defensie wel kiezen voor de rol van reservist?
Het is cruciaal dat dienjaarmilitairen hun tijd bij Defensie als waardevol ervaren. Dienjaarmilitairen worden intensief begeleid en doen ervaring op met de operationele aspecten van het militaire beroep. Defensie blijft gedurende het dienjaar met de militairen in gesprek over hun ervaringen en de mogelijkheden van doorstroom naar een functie als militair, reservist of burger.
Welke vergoedingen krijgen deelnemers aan het dienjaar? Zijn deelnemers hier tevreden over? Bent u voornemens dit de komende jaren nog aan te passen?
Dienjaarmilitairen ontvangen hetzelfde salaris als beroepsmilitairen in dezelfde rang, inclusief vaartoelage en oefentoelage. Tot dusver zijn de dienjaarmilitairen hier positief over.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden voorafgaand het Wetgevingsoverleg personeel & materieel dat gepland staat op 29 januari?
Ja.
Het rapport ‘De Europees- en Internationaalrechtelijke status van de Waddenzee’ |
|
Julian Bushoff (PvdA), Glimina Chakor (GL), Laura Bromet (GL) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66), Christianne van der Wal (minister zonder portefeuille landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het rapport «De Europees- en Internationaalrechtelijke status van de Waddenzee» van de Waddenacademie1?
Ja.
Deelt u de mening dat Nederland de verdragen en richtlijnen zoals omschreven in het onderzoek onvoldoende naleeft?
Het rapport van de Waddenacademie wordt op dit moment nader bestudeerd. Het rapport van de Waddenacademie biedt een uitgebreide beschouwing van uiteenlopende verdragen. Een beleidsreactie vraagt daarom zorgvuldige bestudering en afstemming met andere betrokken overheden.
Klopt het dat op 8 januari 2024 ook beleidssuggesties op basis van het rapport gepubliceerd worden door de opstellers van dit rapport? Kunt u er voor zorgdragen dat de beleidssuggesties nog voor het commissiedebat Wadden (nu ingepland op 18 januari 2024) door u aan de Kamer verstuurd worden?
Op 8 januari 2024 heeft de Waddenacademie op haar website een reflectie met beleidsaanbevelingen gepubliceerd. Deze zijn te vinden via deze link (https://www.waddenacademie.nl/themas/natuur-en-recht/de-europees-en-internationaalrechtelijke-status-van-de-waddenzee/)
Deelt u de analyse van de Waddenacademie dat het project Gaswinning Ternaard strijdig is met het Werelderfgoedverdrag? Kunt u aangeven of in de vergunningsaanvraag van de NAM voor nieuwe activiteit onder de Waddenzee aan alle verdragsverplichtingen getoetst is die in het rapport beschreven zijn? Zo ja, kunt u die informatie dan delen met de Kamer? Zo nee, waarom is de aanvraag niet aan de internationale verdragen getoetst?
Die analyse deel ik niet op voorhand. De aanvraag om een natuurvergunning wordt door mij getoetst aan de Wet natuurbescherming. Er vindt geen specifieke aanvullende toetsing plaats op internationale verdragen anders dan aan de regelgeving waarin de verdragen geïmplementeerd zijn.
Specifiek voor het Werelderfgoedverdrag geldt dat de voorgenomen gaswinning plaatsvindt vanaf land. Omdat het gasveld Ternaard grotendeels onder Natura 2000-gebied de Waddenzee ligt, kan dit effecten hebben op de instandhoudingsdoelstelling van Natura 2000-gebied de Waddenzee. Als een plan of project die instandhoudingsdoelstellingen in gevaar kan brengen (significante effecten kan hebben), geldt hiervoor een vergunningplicht op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb). Er kan alleen een Wnb-vergunning worden verleend als het project afzonderlijk of in combinatie met andere projecten geen significante gevolgen heeft voor de natuurlijke kenmerken van de betrokken Natura 2000-gebieden.
De verplichting tot toetsing op effecten op de Outstanding Universal Value (OUV) is indirect van toepassing. Alleen voor zover de OUV samenvallen met de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebied Waddenzee, wordt getoetst aan de OUV.
Met ingang van 1 januari van dit jaar is de Wet natuurbescherming opgegaan in de Omgevingswet. Het oude Wnb-regime blijft van toepassing op de Wnb-vergunningaanvraag voor Ternaard, omdat de aanvraag is gedaan toen de Wnb nog gold. Overigens verandert dit regime inhoudelijk niet onder de Omgevingswet, en ook de bevoegdheden op het vlak van natuurbescherming blijven ongewijzigd.
Naast het specifieke regime voor de bescherming van Natura 2000-gebieden, gelden er regels voor de bescherming van werelderfgoederen. Met ingang van 1 januari jl. zijn die voor nieuwe activiteiten te vinden in hoofdstuk 14 van het Besluit activiteiten leefomgeving (BAL, onderdeel van de Omgevingswet). Hierin zijn voorwaarden opgenomen ten aanzien van activiteiten die kunnen leiden tot het beschadigen of vernielen van Werelderfgoed in Nederland waaraan getoetst moet worden bij ruimtelijke besluitvorming. In principe geldt een zorgplicht die tot doel heeft beschadiging of vernieling van het Werelderfgoed te voorkomen. De initiatiefnemer van een activiteit is verplicht om alle maatregelen te nemen die daarvoor nodig zijn om beschadiging of vernieling te voorkomen. Dit is nodig voor zover dit de uitzonderlijke universele waarde van het Werelderfgoed raakt.
Als sprake is van een activiteit op land (met invloed op de Waddenzee), dan is in de nieuwe situatie de gemeente bevoegd gezag voor de specifieke beschermingsregels voor werelderfgoederen en voor het zo nodig vaststellen van maatwerkvoorschriften in individuele gevallen of – in het omgevingsplan – maatwerkregels voor categorieën van gevallen. De gemeente moet in het omgevingsplan rekening houden met de bescherming van het werelderfgoed.
Kunt u aangeven of het kabinet de aanvraag van NAM heeft getoetst of heeft kunnen toetsen aan alle verdragsverplichtingen die in het rapport beschreven zijn? Zo ja, kunt u toetsing door het Kabinet aan die internationale verdragsverplichtingen delen met de Tweede Kamer? Zo nee, waarom niet?
Implementatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn heeft plaatsgevonden middels de Wet natuurbescherming (thans Omgevingswet). Het vergunningsregime voor Natura 2000-gebieden is in het bijzonder uitgewerkt in de artikelen 2.7 en 2.8 van de Wet natuurbescherming, thans artikel 5.1, eerste lid, onder g, van de Omgevingswet en artikel 8.74b van het Besluit kwaliteit leefomgeving. De instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebied de Waddenzee zijn vastgelegd in het Natura 2000-aanwijzingsbesluit Waddenzee.
De vergunningaanvraag van de NAM doorloopt de reguliere toetsingskaders. Met publicatie van een definitief besluit inzake de vergunningaanvraag Ternaard zal de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat de aan de besluitvorming ten grondslag liggende documenten publiceren.
Kunt u aangeven hoe de adviezen van de landsadvocaat aangaande het UNESCO Werelderfgoedverdrag overeen komen of verschillen met de conclusies uit dit nieuwe rapport? Kunt u de adviezen van de landsadvocaat aan het kabinet over dit specifieke verdrag met de Kamer delen voor aanvang van het commissiedebat Wadden?
Het rapport van de Waddenacademie geeft een beeld van de inhoud en concrete consequenties van de internationale en Europese beschermingsregimes voor de Waddenzee. Het rapport geeft inzicht in de uit verdragen en EU-richtlijnen voortvloeiende verboden en verplichtingen, waaronder ook herstelopgaven. De verdragen en richtlijnen die worden beschreven zien op een groot aantal onderwerpen, denk aan klimaat, soortenbescherming, biodiversiteit, bestrijding invasieve soorten, waterkwaliteit en het voorkomen van zwerfafval. Het rapport gaat in op de wijze van implementatie van de verdragen en richtlijnen in Nederland. De conclusie van de Waddenacademie is dat Nederland niet voldoende waarborgt dat de verboden worden gehandhaafd en de verplichtingen worden nageleefd.
De adviezen van de landsadvocaat kennen een ander vertrekpunt. De landsadvocaat heeft gekeken naar de juridische relevantie van het State of Conservation-rapport, het Unesco-besluit en het Unesco Werelderfgoedverdrag voor de vergunning op basis van de Wet natuurbescherming, specifiek als het gaat om de voorgenomen gaswinning bij Ternaard. De conclusie van de landsadvocaat is dat de Wet natuurbescherming het beoordelingskader bepaalt. Belangen die niet samenvallen met de belangen uit dat beoordelingskader, kunnen niet meegewogen worden in de besluitvorming. Het advies van de landsadvocaat over de Wet natuurbescherming is als bijlage bij deze brief gevoegd. Daarnaast heeft de landsadvocaat advies gegeven over de toepassingsmogelijkheden van de mijnbouwregelgeving in relatie tot de voorgenomen gaswinning Ternaard en de mogelijke procesrisico’s van besluitvorming. Dit advies kan ik nu niet met u delen, omdat dit de positie van de staat in een eventueel proces zou kunnen schaden.
Gelet op de verschillende vertrekpunten zijn het rapport van de Waddenacademie en de adviezen van de landsadvocaat lastig met elkaar te vergelijken. Echter, zowel in het rapport van de Waddenacademie als in de adviezen van de landsadvocaat wordt aangegeven dat de bestaande Nederlandse natuur- en mijnbouwwetgeving, ook na de komst van de Omgevingswet, het beoordelingskader vormt voor het toestaan, weigeren of beperken van bepaalde activiteiten in de Waddenzee en dat gronden buiten dat kader niet bepalend kunnen zijn voor de besluitvorming.
Deelt u de mening dat de bescherming van de biodiversiteit – zoals ook vastgelegd in het Verdrag inzake Biologische Diversiteit – betekent dat deze bescherming zou moeten gelden voor alle onderdelen van een ecosysteem (waaronder vissen, het bodemleven en waarden als duisternis, stilte en ongereptheid)? Zo ja, hoe gaat het kabinet zorgdragen voor de bescherming van het werelderfgoed? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik. Het Verdrag inzake Biologische Diversiteit ziet onder andere op behoud, herstel en duurzaam gebruik van biologische diversiteit. Nederland onderschrijft dit verdrag en is in 1994 toegetreden tot het verdrag. Er zijn verschillende manieren om te zorgen voor soortenbehoud, zoals het beschermen van een soort, beschermen van een gebied waar een soort leeft en duurzaam gebruik van soorten.
Momenteel werkt het kabinet aan een nationaal biodiversiteit strategie en actieplan (NBSAP), om invulling te geven aan het in 2022 overeengekomen Internationaal Biodiversiteitsraamwerk targets en doelen voor 2030 om in 2050 in harmonie met de natuur te leven. De Waddenzee maakt onderdeel uit van dit plan. De Omgevingswet, waarin de Wet Natuurbescherming is opgegaan, blijft het kader voor toetsing, en daarmee bescherming van natuur en ecosyteem.
Hoe voorkomt u dat de Waddenzee zijn Werelderfgoedstatus verliest? Kunt u aangeven of de Natura2000-status de Waddenzee als Werelderfgoedstatus voldoende bescherming biedt? En wanneer kan de Kamer in dit kader de evaluatie van het Natura2000-beheerplan voor de Waddenzee tegemoet zien?
De kernverplichting van het Unesco Werelderfgoedverdrag is de instandhouding van de OUV. De ruimte die er is voor activiteiten in en rondom Werelderfgoed is geborgd in onze wet- en regelgeving. Hiervoor geldt het uitgangspunt dat de internationaal erkende OUV, de kernkwaliteiten, van het Werelderfgoed in stand moet worden gehouden. Nederland vindt dat beschermen én benutten van de OUV hand in hand kunnen gaan. Het past bij de Nederlandse situatie van een dicht bevolkt land met een hoge ruimtelijke dynamiek en grote klimaatopgave. Het Waddengebied staat voor een aantal grote uitdagingen, bijvoorbeeld waar het de aanlanding van elektriciteit, duurzame bereikbaarheid en visserij betreft. Het Beleidskader Natuur Waddenzee en de daarbij behorende Plan m.e.r. zijn belangrijke instrumenten om de bescherming van de Waddenzee te verbeteren, we verwachten door het inzichtelijk maken van de cumulatieve druk en de daaropvolgende maatregelen Unesco voldoende zekerheid te bieden wat betreft de bescherming van de OUV.
Ik neem de door Unesco geuite zorgen serieus. U bent per brief van 7 februari 2024 (kenmerk 2024D04487) geïnformeerd over de hoofdlijnen van de reactie richting Unesco. De vraag of de Natura 2000-status de Waddenzee als Unesco Werelderfgoed Waddenzee voldoende bescherming biedt, moet ook nadrukkelijk binnen de context van de ontwikkelingsgerichte benadering bekeken worden gericht op de instandhouding van de OUV als kernverplichting. Ik verwacht dat Unesco op basis van deze reactie en de nog te nemen acties in het komende Werelderfgoedcomité (verwacht in juni 2024) haar waardering kan uitspreken, al dan niet met aanbevelingen voor de toekomst. Daarmee levert Nederland haar bijdrage aan de internationale verplichting om de Waddenzee voor toekomstige generaties te behouden, maar gaan we ook met Unesco een dialoog aan over bescherming van de OUV binnen de Nederlandse context.
De evaluatie van de beheerplannen Waddenzee en Noordzeekustzone is op 17 januari jl. gepubliceerd door Rijkswaterstaat: Natuurbescherming Waddenzee kost meer tijd – Waddenzee.
Hoe neemt u de conclusies van de Waddenacademie mee in het aanleveren van een plan voor het behoud van de Waddenzee bij UNESCO voor 1 februari 2024?2
Het rapport van de Waddenacademie is in opdracht van Rijkswaterstaat, als onderdeel van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en als beheerder van Natura 2000-gebied de Waddenzee, en in nauwe samenwerking met het Ministerie van LNV opgesteld. Daarnaast hebben we Waddenacademie gevraagd om specifiek inzake bescherming van de OUV ook een rapport op te stellen3. U bent per brief van 7 februari 2024 (kenmerk 2024D04487) geïnformeerd over de hoofdlijnen van de reactie richting Unesco. Het is voor mij belangrijk om met Unesco een dialoog te starten inzake de juiste bescherming van de Waddenzee. In de reactie richting Unesco worden daarom ook de bevindingen van de Waddenacademie specifiek genoemd. Tevens zal ik deze adviezen nemen in de op te stellen plan-m.e.r. gericht op terugdringen cumulatieve druk en het Beleidskader Natuur Waddenzee.
Wat is uw reactie op de brandbrief die is gestuurd door de drie Waddenprovincies Noord-Holland, Groningen en Friesland?
Ik heb kennisgenomen van de brandbrief en zal hierop reageren nadat het definitieve besluit inzake de vergunningverlening Ternaard is genomen. Ik beschouw deze brief wel los van de lopende vergunningprocedure met haar eigenstandige toetsingskader.
Deelt u de mening van de Waddenacademie (pagina 34) dat de bevoegdheden en beheer van de Waddenzee te versnipperd zijn onder individuele bevoegde instanties, waardoor er gebrek is aan overzicht? Zo ja, op welke wijze acht u dit te herstellen? Zo nee, waarom niet? Wat gaat u concreet doen met de oproep uit het rapport van de Waddenacademie dat de problemen op het Wad in samenhang met elkaar moeten worden aangepakt?
De Waddenzee is in 2009 door Unesco op basis van het huidige beschermingsregime opgenomen op de Werelderfgoedlijst. In het nominatiedossier is destijds ook aangegeven hoe de bevoegdheden ter bescherming van de Waddenzee zijn georganiseerd. In 2020 (Kamerstuk 29 684, nr. 185) is de governance nieuw ingericht. Hiermee is onderscheid gemaakt tussen beleid en beheer. De Beheerautoriteit Waddenzee werkt met de gezamenlijke beheerders verenigd in het BeheerdersCollectief Waddenzee aan versterken van het beheer. Met het Beleidskader Natuur Waddenzee (Kamerstuk 29 684, nr. 224) wil ik de balans tussen ecologie en economie herstellen en de cumulatieve druk op de natuur van de Waddenzee terugdringen. Op deze wijze werken de gezamenlijke verantwoordelijke partijen aan de opgaven en versterken de samenhang ten behoeve van de natuur van de Waddenzee.
De Beheerautoriteit Waddenzee heeft een eerste integraal beheerplan (Kamerstuk 29 684, nr. 250) gemaakt om invulling te geven aan meer samenhang in beheer. Hierin zijn voorstellen gedaan voor onder andere meer afstemming en inzicht in vergunningverlening en integraler kwelderbeheer. Deze voorstellen worden nu verder uitgewerkt en geïmplementeerd. Daarnaast werkt de Beheerautoriteit Waddenzee in het kader van het beheerplan aan een «integrale beheerleidraad» voor de langere termijn.
Deelt u de mening dat zeehonden in de Waddenzee onvoldoende zijn beschermd ondanks deConvention on the Conservation of Migratory Species of Wild Animals (CMS)? Op welke wijze wordt er voldaan aan de eis van het Zeehondenverdrag, onderdeel van het CMS, om onderzoek te doen naar habitatherstel?
Deze mening deel ik niet. Zeehonden binnen de Waddenzee zijn op basis van meerdere wettelijke bepalingen en verdragen zowel internationaal als nationaal beschermd. De zeehonden vallen onder de bescherming van de CMS, waarbij ze op bijlage II vermeld staan. Diersoorten die genoemd zijn in deze bijlage II zijn trekkende diersoorten waarvan de staat van instandhouding duidelijk kan (of, vanwege een ongunstige staat van instandhouding: moet) verbeteren als gevolg van internationale overeenkomsten. Beide soorten zeehonden zijn ook als beschermde soorten opgenomen in Appendix III van het verdrag van Bern. Daarnaast vallen beide soorten zeehonden onder de EU Habitatrichtlijn Bijlage II en V. Dit houdt in dat voor deze soorten gebieden moeten worden aangewezen. Op grond van deze Habitatrichtlijn is onder andere de Waddenzee aangewezen als beschermd gebied (Natura 2000). Daarnaast zijn beide soorten aangewezen als nationaal beschermde soorten volgens Omgevingswet artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder g, in samenhang met artikel 11.54 van het Besluit activiteiten leefomgeving (voorheen art 3.10 WnB). Dit houdt in dat het verboden is om deze dieren opzettelijk te doden of te vangen en de vaste voorplantingsplaatsen of rustplaatsen opzettelijk te beschadigen of te vernielen. Verder wordt er op basis van de Omgevingswet artikel 2.45 (voorheen Wet natuurbescherming artikel 2.5) in de Waddenzee gebruik gemaakt van toegangsbeperkingsbesluiten (TBB). Een TBB kan gebruikt worden om een deelgebied in een Natura 2000-gebied af te sluiten voor menselijke activiteiten als dat ten behoeve van de instandhoudingsdoelen noodzakelijk is. Voor zeehonden zijn er bijvoorbeeld TBB’s ingesteld om locaties te bescherming die o.a. gebruikt worden voor verhaargebieden, kraamgebieden en rustgebieden.
Een van de vereisten vanuit het Zeehondenverdrag is het opstellen en uitvoeren van een instandhoudings- en beheerplan van de zeehondenpopulaties. Daarin is trilateraal voorzien door het Seal Management Plan 2023–2027. De uitvoering van het plan wordt gemonitord door experts.
Kunt u ervoor zorgen dat deze vragen nog voor het commissiedebat Wadden (nu ingepland op 18 januari 2024) beantwoord worden?
Ja.
Het bericht 'Mijn kinderen voelen zich door mij in de steek gelaten, mijn dochter gelooft niet dat een asielaanvraag zo lang kan duren' |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hoeveel Palestijnse asielaanvragers worden geraakt door het moratorium, inclusief staatloze Palestijnen en Palestijnen van wie de nationaliteit onbekend is?1
Het is niet mogelijk om betrouwbare cijfers te genereren ten aanzien van instroom en terugkeer van (staatloze) Palestijnen uit de Palestijnse Gebieden. De cijfers zijn niet nader te specificeren op Palestijnen, omdat de Palestijnse nationaliteit niet wordt erkend en vreemdelingen dus niet als zodanig kunnen worden geregistreerd. Daarnaast geldt dat (staatloze) Palestijnen verschillende landen van gebruikelijke verblijfplaats kunnen hebben.
Of iemand onder de werking van het besluit- en vertrekmoratorium valt, blijkt aan de hand van de individuele dossiers, en bij nieuwe asielaanvragen komt dit naar voren bij het aanmeldgehoor. In het aanmeldgehoor wordt aandacht besteed aan de gestelde herkomst van de Palestijnse vreemdeling. Aan de hand daarvan wordt beoordeeld of een persoon onder de werking van het moratorium valt.
Bent u het ermee eens dat, gezien de recente uitlatingen van de Israëlische regering, het noodzakelijk is het beleid ten aanzien van asielverzoeken van Palestijnen te herzien, omdat de situatie in Gaza waarschijnlijk nog lang duurt, terwijl gezinsleden in groot gevaar verkeren?
Zoals ook aangegeven in mijn brief van 19 december jl.2 wordt een besluit- en vertrekmoratorium afgekondigd wanneer er naar verwachting voor een korte periode onzekerheid bestaat over de situatie in een land van herkomst en op grond daarvan redelijkerwijs niet kan worden beslist op aanvragen van vreemdelingen die daar vandaan komen.
Een dergelijke situatie doet zich momenteel voor in de Palestijnse gebieden. Het is op dit moment nog te vroeg om definitieve conclusies te verbinden aan de implicaties die de situatie aldaar heeft voor verzoeken om internationale bescherming. Het is immers niet mogelijk om op grond van de huidige onzekere en veranderlijke situatie te komen tot bestendig beleid. Uiteraard wordt de situatie in de Palestijnse Gebieden tussentijds gemonitord. Indien daartoe aanleiding bestaat kan dan ook bezien worden of het moratorium voortijdig beëindigd kan worden.
Bent u bereid om, in elk geval in die gevallen waarbij mensen afhankelijk zijn van een snel besluit, zoals in het geval van gezinsleden in de Palestijnse gebieden en in die gevallen waarbij het asielverzoek losstaat van Israëlische aanvallen op Gaza en de West Bank en geweld van kolonisten, deze verzoeken met voorrang te behandelen?
Het besluit- en vertrekmoratorium is afgekondigd omdat er op dit moment onvoldoende duidelijkheid bestaat over de situatie in de Palestijnse Gebieden om een zorgvuldige beoordeling te kunnen maken voor verzoeken om internationale bescherming. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2 is het namelijk niet mogelijk om op grond van de huidige onzekere en veranderlijke situatie te komen tot bestendig beleid. Dit heeft tot gevolg dat er dus ook in de gevallen die u noemt geen weloverwogen besluitvorming kan plaatsvinden omtrent de betreffende aanvragen.
Hierop zijn wel enkele uitzonderingen. In zaken die ouder zijn dan 21 maanden en waarin dus de maximale beslistermijn is overschreden zal een besluit genomen moeten worden. Daarnaast kan de IND beslissen in zaken van (staatloze) Palestijnen die onder het mandaat van de UNWRA vallen, waarin – op het moment dat het besluit- en vertrekmoratorium werd ingesteld – reeds een nader gehoor was afgenomen en die op grond van artikel 1D positief beslist kunnen worden.3 Het moet hierbij gaan om zaken waarbij de (staatloze) Palestijn de Palestijnse Gebieden voor 7 oktober jl. heeft verlaten.
Bent u bereid om het beleid voor verzoeken van Palestijnen meer te laten aansluiten bij dat van asielverzoeken uit Syrië en Yemen, waarbij het ook altijd mogelijk is een vergunning in te trekken als de veiligheidssituatie in het land van herkomst verbetert?
Het is op basis van Europese regelgeving mogelijk om een asielvergunning in te trekken indien de grond waarop deze is verleend komt te vervallen. In relatie tot vergunningen die zijn verleend vanwege de algemene veiligheidssituatie in een bepaald land betekent dit inderdaad dat een vergunning ingetrokken kan worden indien de veiligheidssituatie duurzaam en bestendig is verbeterd.
Echter, kunnen er op dit moment zoals reeds aangegeven in mijn antwoord op vraag 2 geen bestendige beleidsmatige conclusies verbonden worden aan de situatie in de Palestijnse Gebieden. Het is daarmee op dit moment niet mogelijk om zorgvuldig te beoordelen of eenieder die afkomstig is uit de Palestijnse Gebieden vanwege de veiligheidssituatie aldaar internationale bescherming behoeft dan wel of een reeds verleende vergunning ingetrokken kan worden.
Indien het antwoord op vraag 3 en 4 ontkennend is, bent u bereid binnen drie maanden dit beleid opnieuw te bezien (via een brief aan de Kamer) op basis van de dan actuele situatie in Gaza en de West Bank?
De situatie in de Palestijnse Gebieden wordt tussentijds nauwgezet gemonitord. Indien daartoe aanleiding bestaat kan bezien worden of het moratorium voortijdig beëindigd kan worden. Uw Kamer zal in ieder geval uiterlijk binnen zes maanden geïnformeerd worden over het verlengen dan wel vervallen van het besluit- en vertrekmoratorium. Indien de situatie over drie maanden voldoende uitgekristalliseerd is zal uw Kamer uiteraard reeds dan geïnformeerd worden. Dit kan ik op dit moment echter nog niet met volledige zekerheid toezeggen.
Bent u, gezien de actualiteit, bereid deze vragen snel te behandelen?
Ja.
Het bericht ‘Chinese overheid sponsort weekendles Chinees-Nederlandse kinderen’ |
|
Jan Paternotte (D66), Bente Becker (VVD), Mpanzu Bamenga (D66), Ruben Brekelmans (VVD) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Mariëlle Paul (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het verslag van RTL over de aard en omvang van het (mede) door de Chinese overheid gefinancierde weekendonderwijs in Nederland?1
Ja.
Kunt u melden hoeveel Nederlandse resp. in Nederland woonachtige kinderen deelnemen aan dit onderwijs? Heeft u voorts in beeld hoeveel Chinese weekendscholen er in Nederland zijn, op welke locaties deze zich bevinden en wat de financieringsstructuur hiervan is? Kunt u de Kamer daarvan een overzicht verstrekken?
Het kabinet beschikt niet over cijfers van instellingen voor informeel onderwijs, waar zij zich bevinden, hoeveel leerlingen deze instellingen bezoeken of hoe de financieringsstructuur eruit ziet. Het kabinet kan het gevraagde overzicht van Chinese weekendscholen dan ook niet verstrekken aan uw Kamer.
Het kabinet werkt aan een wetsvoorstel om zowel inzicht in als signaalgestuurd toezicht op informele onderwijsinstellingen te krijgen. Uw Kamer is per brief van 24 mei 2023 over de contouren van dit wetsvoorstel geïnformeerd.2
Bent u van mening dat er voldoende transparantie en toezicht is op deze scholen om te waarborgen dat de lessen niet indruisen tegen de Nederlandse democratie en rechtsstaat? Kunt u dit antwoord toelichten?
Momenteel is er vanuit de Rijksoverheid geen toezicht op instellingen voor informeel onderwijs, zoals deze weekendscholen. Dit laat onverlet dat instellingen die informeel onderwijs geven zich aan de hier geldende wet- en regelgeving dienen te houden.
Het kabinet wil verandering brengen in het gebrek aan toezicht op informeel onderwijs en is hiervoor handvatten aan het creëren, zodat eerder kan worden ingegrepen wanneer er signalen zijn dat dit onderwijs mogelijk aanzet tot haat, geweld of discriminatie. Aan een wetsvoorstel wordt nu gewerkt. Uw Kamer is in de brief van 24 mei 2023 over de contouren van dit wetsvoorstel geïnformeerd.3
Hoe beoordeelt u de Chinese invloed op weekendscholen in het licht van de waarschuwing in het laatste AIVD-jaarverslag over de toename van Chinese spionage-activiteiten en een toenemende inzet om (voormalige) burgers hier in de gaten te houden of onder druk te zetten?
Het staat landen vrij om het behoud van de eigen taal en cultuur te stimuleren in het buitenland. In veel gevallen betalen landen daaraan mee en zijn ze daar ook helder over. Nederland doet dit ook.
Dit alles laat niet onverlet dat er ook bij het kabinet zorgen zijn over ongewenste buitenlandse beïnvloeding. Het kabinet voert dan ook een brede aanpak om dit fenomeen tegen te gaan. Burgers die zich onveilig voelen ten gevolge van mogelijke ongewenste beïnvloeding vanuit statelijke actoren in Nederland, kunnen hierover signalen kwijt op verschillende plekken binnen de Rijksoverheid, zoals beschreven in de Kamerbrief van 6 april 2023 over de geïntensiveerde aanpak ongewenste buitenlandse inmenging.4 Op het moment dat verschillende overheidsorganisaties (waaronder de Ministeries van Buitenlandse Zaken, Justitie en Veiligheid, Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de Nationale Politie en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten) dergelijke signalen ontvangen, kunnen zij mede op basis hiervan handelen. Daarnaast wordt momenteel gewerkt aan de uitwerking van de motie van het lid Becker (VVD) die oproept tot het inrichten van een centraal meldpunt voor slachtoffers van ongewenste buitenlandse beïnvloeding. Hierover wordt u in de loop van 2024 door de Minister van Justitie en Veiligheid geïnformeerd.5
In algemene zin geldt dat het kabinet inzet op het tegengaan van strafbaar gedachtengoed dat gepropagandeerd wordt op weekendscholen, zoals aanzetten tot haat, geweld of discriminatie. Zo werkt het kabinet aan een wetsvoorstel om in te kunnen grijpen wanneer op informele onderwijsinstellingen, waaronder weekendscholen, uitingen worden gedaan die aanzetten tot haat, geweld of discriminatie.
Zou het naar uw inschatting in China mogelijk zijn Nederlandse weekendscholen op te zetten die democratie en vrije meningsuiting prediken?
Er zijn meerdere scholen in China voor Nederlandstalige kinderen met lesprogramma’s waarin onder andere aandacht is voor Nederlandse democratische instituties en verworvenheden. Het is echter bekend dat er in China geen sprake is van vrijheid van meningsuiting zoals wij die in Nederland kennen. Het is dan ook niet mogelijk voor buitenlandse partijen, dus ook niet voor Nederland, om in China onderwijs aan te bieden aan Chinese kinderen waarbij ruimte is voor expliciete kritiek op het Chinese politieke systeem.
Welke mogelijkheden heeft het kabinet om iets te doen tegen het verspreidingen van lesboeken met Chinese propaganda en desinformatie?
Het is niet verboden om andere waarden te onderwijzen dan de in Nederland gangbare waarden. Het kabinet is echter van oordeel dat, wanneer kinderen willens en wetens worden aangezet tot haat, geweld of discriminatie in het informele onderwijs, daartegen moet kunnen worden opgetreden. Mede in dat licht wordt gewerkt aan wettelijk toezicht op informeel onderwijs. Zoals aangegeven in de eerdergenoemde brief van 24 mei 2023, zal het voorgenomen wetsvoorstel een bevoegdheid bevatten tot het geven van een aanwijzing die betrekking heeft op het gebruiken van bepaald lesmateriaal in de betreffende informele onderwijsinstelling.
Voor welk doel krijgen Chinese docenten die hier invliegen voor lessen een visum?
In zijn algemeenheid geldt dat vreemdelingen van buiten de EER en van buiten Zwitserland die tijdelijk (maximaal 90 dagen) in Nederland willen werken en om deze reden invliegen, in beginsel alleen in Nederland mogen werken als zij over een visum beschikken en daarvoor een tewerkstellingsvergunning (TWV) is verleend aan de werkgever door de UWV. Voor verblijf van langer dan 90 dagen is een verblijfsvergunning noodzakelijk (een GVVA). Voor docenten in het internationaal primair en voortgezet onderwijs, waaronder weekendscholen, geldt dat zij een TWV of GVVA kunnen aanvragen zonder arbeidsmarkttoets. De enige voorwaarde die geldt voor niet-bekostigde internationale scholen is dat de werknemer ervaring heeft met het internationale of Europese curriculum dat door de werkgever wordt aangeboden. Wel geldt onverkort dat de werkgever marktconforme arbeidsvoorwaarden moet bieden.
In het afgelopen jaar zijn bij het UWV geen aanvragen voor docenten uit China binnengekomen op grond van de regeling docenten in het internationaal onderwijs. Weekendscholen vallen bovendien buiten de reikwijdte van het onderwijsrecht. Het Ministerie van OCW houdt hier daarom geen toezicht op. Daardoor is onbekend wie de docenten op de weekendscholen precies zijn en op welke grond zij in Nederland verblijven. Het Ministerie van OCW werkt wel aan een vorm van wettelijk toezicht op informeel onderwijs, zoals beschreven in de Kamerbrief van 24 mei jl., om daar waar signalen zijn van misstanden eerder te kunnen handelen.
Is het kabinet bereid om de visumaanvragen van docenten die gelieerd zijn aan de Chinese Communistische Partij (CCP) kritischer te beoordelen? Zo ja, op welke wijze?
Iedere visumaanvraag, voor zowel lang als kort verblijf, wordt op zijn merites beoordeeld. Aanvragen voor kort verblijf (Schengenvisum) worden zorgvuldig getoetst aan de voorwaarden van de EU Visumcode. De EU Visumcode biedt geen rechtsbasis om binnen een nationaliteit onderscheid te maken naar een specifieke categorie personen. Bovendien is het onvoldoende objectief vast te stellen of een aanvrager valt binnen de categorie «docenten die gelieerd zijn aan de Chinese Communistische Partij (CCP)». Het kritischer beoordelen van visumaanvragen op basis van het behoren tot deze categorie is daarom in de praktijk niet uitvoerbaar.
Wanneer publiceert u het wetsvoorstel dat toezicht van de Inspectie van het Onderwijs mogelijk moet maken op alle vormen van informeel onderwijs?
Het kabinet is voornemens dit wetsvoorstel in het derde kwartaal van 2024 in internetconsultatie te brengen. Uw Kamer is hier in de brief van 24 mei 2023 over geïnformeerd.6
Is het kabinet bekend met het programma en de inhoud van de zomerscholen, hoe zit dit eruit? Vindt hier steekproefsgewijs een controle plaats door Nederlandse diplomatieke posten? Zijn er zorgwekkende signalen over het inhoudelijke programma?
Het kabinet is niet bekend met het programma en de inhoud van de zomerscholen. Er vindt geen controle plaats door Nederlandse diplomatieke posten in China en een dergelijk toezicht behoort niet tot hun bevoegdheden.
Bent u bereid met andere democratische landen met een grote Chinese gemeenschap, zoals Australië en het Verenigd Koninkrijk, in overleg te treden over de wijze waarop zij omgaan met de invloed op informeel onderwijs van het United Front Workers Department? Zo ja, kunt u de Kamer hierover terugkoppelen voor de behandeling van de begroting Buitenlandse Zaken in de week van 12 februari?
Nederland onderhoudt geregeld contact met gelijkgezinde landen over ongewenste buitenlandse beïnvloeding en heeft in dit kader mede op uw verzoek navraag gedaan op dit thema. Voor de meeste gelijkgezinde landen geldt dat zij informeel onderwijs decentraal geregeld hebben. Zij oefenen niet tot nauwelijks controle uit op de inhoud van het informeel onderwijs en kennen geen specifieke wet- of regelgeving die ongewenste buitenlandse invloed in het informele onderwijs reguleren. Redenen die hiervoor genoemd worden zijn het belang dat gehecht wordt aan de vrijheid van meningsuiting en het al sterk gereguleerde formele onderwijs.
Bent u bereid om de Chinese regering kritisch aan te spreken op de ongewenste inhoud op Chinese weekendscholen en te benadrukken dat weekendscholen in Nederland niet mogen indruisen tegen de democratie en rechtstaat?
Zoals gezegd, is het niet verboden om andere waarden te onderwijzen dan in Nederland gangbaar zijn, zolang geen sprake is van aanzetten tot haat, geweld of discriminatie. Vooralsnog zien wij geen aanleiding om het gesprek hierover aan te gaan met de Chinese overheid.
Hoe voert u het gesprek met de Chinese diaspora over vrije waarden, integratie hier en de onafhankelijkheid van deze inwoners met een Chinese achtergrond tegenover het Chinese regime?
Het kabinet hecht groot belang aan het in gesprek blijven met diverse groepen in Nederland over verschillende samenlevings- en integratievraagstukken. In november 2023 is het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gestart met de organisatie van een aantal dialoogsessies met Nederlandse inwoners met een Chinese achtergrond en China-deskundigen. De samenstelling wisselt afhankelijk van het te bespreken onderwerp. Het gaat dan onder andere over het samenleven in Nederland, identiteit, ervaren discriminatie of ervaringen met betrekking tot het (Chinese) diasporabeleid. Het uitgangspunt van de gesprekken is om samen te werken op basis van gelijkwaardigheid en vertrouwen.
Kunt u aangeven hoe het staat met de uitvoering van de motie Paternotte/Becker van 12 november 2020 aangaande visitatie van lessen op Turkse weekendscholen?2
Deze motie is afgedaan door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Zij heeft uw Kamer hierover geïnformeerd op 20 april 2022.8 Op basis van de door de Turkse overheid beschikbaar gestelde informatie is geconcludeerd dat er sprake was van kleinschalige en legitieme ondersteuning door de Turkse overheid van organisaties die taalles aanbieden. In de kamerbrief is aangegeven dat er geen aanwijzingen zijn van ongewenste beïnvloeding via deze taallessen.9 Het is derhalve niet proportioneel om van overheidswege in te zetten op visitatie. Daarnaast kom ik met het wetsvoorstel, waarin mogelijkheden worden vastgelegd om signaalgestuurd toezicht te houden op het brede spectrum van informele onderwijsinstellingen.
Bent u bereid zich in te zetten voor visitatie op alle weekendscholen waar signalen of risico’s van ongewenste buitenlandse beinvloeding zijn geconstateerd?
Het kabinet is bezig met het organiseren van toezicht op informele onderwijsinstellingen. De toezichthouder zal tot handelen overgaan wanneer er op basis van signalen vermoedens bestaan van aanzetten tot haat, geweld of discriminatie middels dit onderwijs. Onder dit handelen vallen onder meer visitaties van de betreffende locatie.
De Kamer is over de contouren van het wetsvoorstel en de onderbouwing achter deze keuzes geïnformeerd middels een brief d.d. 24 mei jl.10
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De Maatschappelijke Diensttijd |
|
Isa Kahraman (NSC), Tjebbe van Oostenbruggen (NSC) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Pleidooi voor een dienjaar»?1
Ja.
Deelt u de mening van scheidend commandant Landstrijdkrachten Martin Wijnen dat een dienjaar bijdraagt aan de weerbaarheid van de krijgsmacht en de Nederlandse maatschappij als geheel?
Ja. Het dienjaar heeft, zoals aangegeven in de Kamerbrief Dienjaar Defensie van 1 november 2022 (Kamerstuk, 36 200 X, nr. 16, de volgende doelstellingen:
Heeft u in uw beantwoording van feitelijke vragen eerder aangegeven dat in 2023 er 2 lichtingen waren, en dat dit in 2024 wordt opgeschaald naar 3 lichtingen, terwijl de heer Wijnen het getal 600 ingestroomde vrijwilligers voor 2023 noemt? Is hieruit op te maken dat de ambitie van Defensie voor 2024 op 3x300 = 900 vrijwilligers ligt?
Defensie kiest voor het geleidelijk opschalen van het aantal deelnemers aan het Dienjaar Defensie, rekening houdend met het absorptievermogen van de krijgsmacht. In 2023 is het dienjaar van start gegaan met 132 dienjaarmilitairen, verdeeld over de vier krijgsmachtdelen. In 2024 zijn drie lichtingen gepland met in totaal circa 625 deelnemers. In 2025 staat een opschaling naar 1.000 deelnemers per jaar gepland.
Indien ja, vindt u deze ambitie dan in lijn liggen met de breed gedragen wens om de krijgsmacht na jaren van bezuinigen weer op sterkte te krijgen?
Voor het op sterkte krijgen van de krijgsmacht is vanaf 2028 een instroom van 3.000 à 4.000 dienjaarmilitairen per jaar nodig, naast de reguliere instroom van 4.500 beroepsmilitairen per jaar. Daarnaast zet Defensie actief in op meer samenwerking met overheden en het bedrijfsleven om te kunnen beschikken over noodzakelijke capaciteiten bij dreigingssituaties. Onze veiligheid is niet alleen een verantwoordelijkheid van Defensie, maar van de gehele samenleving. Ten slotte wordt de reservisten-capaciteit verder versterkt. Het resultaat van deze inspanningen is een schaalbare krijgsmacht waarbij Defensie in crisistijd kan beschikken over capaciteiten die buiten crisistijd niet voortdurend benodigd zijn.
Deelt u de mening van de heer Wijnen dat er idealiter structureel 2000–3000 vrijwilligers gevonden moeten worden om het personeelstekort bij Defensie (deels) op te lossen en op lange termijn de reservisten-capaciteit op peil te brengen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om de capaciteit structureel op 3000, ofwel 10 lichtingen, te begroten?
Defensie zal aanvullende maatregelen moeten nemen om de personele gereedheid te verbeteren. Er wordt geïnvesteerd in verantwoorde opschaling van het dienjaar. We schalen het dienjaar zo snel als mogelijk op naar 1.000 deelnemers in 2025. Ook bij de verdere uitbreiding na 2025 wordt rekening gehouden met het absorptievermogen van de organisatie, de belangstelling vanuit de doelgroep, de financiering en de borging van de kwaliteit. Het vergroten van de ambitie met betrekking tot het dienjaar betekent overigens niet automatisch een verhoging van het aantal lichtingen.
De forse uitbreiding van de formatie van Defensie vraagt ook andere maatregelen om de vulling te verbeteren. Daarom onderzoekt Defensie initiatieven om invulling te geven aan een schaalbare krijgsmacht.
Zo ja, welke maatregelen gaat u dan nemen om op zo kort mogelijke termijn de opleidings- en kazerneruimte op orde te brengen?
Zie antwoord vraag 6.
Indien ja op vraag 6, welke randvoorwaarden gaat u nog meer op orde brengen? Wat is uw beeld bij de salariëring, opleidingsaanbod en wervingscampagnes die benodigd zijn voor het werven van 3000 vrijwilligers?
Zie antwoord vraag 6.
Acht de heer Wijnen het van groot belang dat het bedrijfsleven wordt betrokken bij de weerbaarheid van ons land? Zo ja, kunt u aangeven hoe het staat met de initiatieven die momenteel op dit punt worden ontplooid?
Ja. Onze weerbaarheid is niet alleen een verantwoordelijkheid van Defensie, maar van de gehele samenleving. Daarom zet Defensie actief in op meer samenwerking met het bedrijfsleven om te kunnen beschikken over noodzakelijke capaciteiten bij dreigingssituaties. Zo heeft Defensie recentelijk twee overeenkomsten gesloten met Thales en Jan de Rijk Logistics over de uitwisseling van HR-ecoreservisten met het Vuursteun Commando (Vustco) respectievelijk het Bevoorrading- en transportcommando (B&Tco) van de Landmacht. De HR-ecoreservist heeft niet langer twee werkgevers, maar alleen een dienstverband bij de civiele werkgever. Defensie vergoedt het bedrijf voor het aantal uren inzet van de reservist. Over die inzet worden goede afspraken gemaakt tussen het bedrijf en Defensie. Thales gaat een aantal reservisten leveren die gaan werken met producten die zij zelf ontwikkelen. Jan de Rijk levert een chauffeur aan Defensie en naar verwachting zullen andere chauffeurs volgen, die als reservist worden ingezet.
Defensie versterkt met deze nieuwe constructie de positie van de reservist en verwacht ook met andere civiele werkgevers vergelijkbare overeenkomsten te kunnen sluiten.
Vindt u de initiatieven die reeds worden ontplooid voldoende om aan het ambitieniveau te komen dat de heer Wijnen schetst in zijn interview? Zo nee, welke initiatieven gaat u dan nog extra ontplooien in 2024?
Nee, de stappen die Defensie de afgelopen periode heeft gezet om de instroom te verhogen, de uitstroom te beperken en schaalbaarheid te introduceren om zo te groeien en te transformeren naar een toekomstbestendige krijgsmacht zijn vooralsnog onvoldoende. In de Kamerbrief stand van zaken BBI (Kamerstuk 36 410 X, nr. 7) en de Stand van Defensie najaar 2023 (Kamerstuk 36 410 X, nr. 5 is gesteld dat de BBI-maatregelen de kans moet krijgen om effect te sorteren, maar dat er tegelijkertijd meer nodig is om de personele gereedheid te verbeteren. Mede als gevolg van mijn werkbezoek aan Zweden heb ik opdracht gegeven in kaart te brengen hoe een verplichte enquête voor alle 17-jarigen in Nederland vorm zou kunnen krijgen. Met zo’n enquête wordt jongeren gevraagd na te denken over de vraag of ze een vrijwillige bijdrage willen leveren aan de krijgsmacht. Hoewel het aan een nieuw Kabinet is om hierin verdere keuzes te maken, worden verschillende mogelijkheden hiervoor alvast verkend.
Het artikel 'Kritiek rechters op uitstel celstraffen: ‘Tast gezag rechtspraak aan’' |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Kritiek rechters op uitstel celstraffen: «Tast gezag rechtspraak aan»»?1
Ja.
Hoe vindt u het uit te leggen dat een rechter heeft geoordeeld dat iemand de gevangenis in gaat, maar dit in de praktijk dus soms niet zal gebeuren?
Een persoon die door de rechter is veroordeeld tot een gevangenisstraf zal in beginsel altijd daadwerkelijk detentie ondergaan. Het niet opnemen van zelfmelders is een tijdelijke noodmaatregel als gevolg van personeelstekort bij DJI waardoor niet alle cellen inzetbaar zijn. De maatregel heeft daarmee geen structureel effect maar een opschortende werking. Door zelfmelders tijdelijk niet op te roepen ontstaat wel ruimte om andere maatregelen, die wel structureel effect sorteren, verder uit te werken. Ik beoog met aanvullende maatregelen er voor te zorgen dat zelfmelders zo spoedig mogelijk weer opgeroepen kunnen worden.
In hoeverre vindt u het uit te leggen aan slachtoffers en de samenleving dat gedetineerden eerder, met een enkelband, vrijgelaten kunnen worden of soms niet de gevangenis in gaan?
Zoals hierboven aangegeven zal een persoon die door de rechter is veroordeeld tot een gevangenisstraf in beginsel altijd daadwerkelijk detentie ondergaan. In mijn brief van 30 november jl. heb ik aangekondigd aanvullende maatregelen te verkennen, waaronder de inzet van elektronische monitoring. Bij de verkenning van dit voorstel worden passende voorwaarden verkend die erop moeten toezien dat alleen gedetineerden in aanmerking komen die goed gedrag vertonen en bij wie de veiligheidsrisico’s kunnen worden beperkt. Ook het borgen van de slachtofferbelangen is een belangrijk aandachtspunt in het vervolgproces. Bij de uitwerking van dit voorstel wordt de inzet van elektronische monitoring aan het einde van de detentie overwogen voor gedetineerden met een straf tot maximaal een jaar. Gedetineerden die veroordeeld zijn voor een zwaar delict komen niet in aanmerking voor deze mogelijkheid. Ik streef er naar uw Kamer op korte termijn nader te informeren over de eventuele inzet van deze maatregel.
Waarom kiest u ervoor om gedetineerden tegemoet te komen met verlichtende maatregelen voor hen, maar niet om gedetineerden een soberder bestaan te laten leiden, bijvoorbeeld door ze minder te laten luchten?
Inrichtingen die te maken hebben met personele krapte hebben maatregelen, die binnen de wettelijke kaders (zoals minimaal één uur luchten per dag) mogelijk zijn, al genomen. Zo is er op veel plaatsen al geruime tijd sprake van significante beperkingen in het dagprogramma.
De DJI en ik vinden een verdere versobering van de dagprogramma’s ten zeerste af te raden. Het leefklimaat en daarmee het effect op de orde en veiligheid in de inrichtingen zou zwaar onder druk komen te staan. Dit heeft een negatieve effect op het personeel. Daarmee beïnvloedt het ook de aantrekkelijkheid van DJI als werkgever en het aantrekken van nieuw personeel.
Waarom zijn de maatregelen die u heeft aangekondigd allemaal ten faveure van gedetineerden?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u het met de stelling eens dat een tekort aan capaciteit aan personeel of cellen nooit ten koste mag gaan van de veiligheid van en in Nederland?
Ja, ik ben het eens met deze stelling. De veiligheid van het personeel, de gedetineerden en de samenleving staat voor mij voorop.
Bent u het eens met Henk Naves, de voorzitter van de Raad voor de rechtspraak, dat het kabinet met deze maatregelen het gezag en de geloofwaardigheid van de rechtspraak aantast? Zo nee, waarom niet?
Rechters gaan over veroordelingen en het is belangrijk dat hun vonnissen worden uitgevoerd. Met de aangekondigde maatregelen probeer ik samen met de ketenpartners er juist voor te zorgen dat de straffen die zijn opgelegd door de rechtspraak zo adequaat mogelijk ten uitvoer worden gelegd binnen de beschikbare capaciteit.
In hoeverre bent u het eens met Henk Naves, die vreest voor rechtsongelijkheid, omdat het kabinet een plan zou hebben om mensen niet langer op te sluiten als ze boetes van een bepaalde omvang niet betalen?
Samen met de ketenpartners heb ik diverse maatregelen besproken. Ik heb vooralsnog niet besloten om vervangende hechtenis bij geldboetes niet te executeren, omdat ik het belangrijk vind dat gevangenisstraffen daadwerkelijk ten uitvoer worden gelegd.
In hoeverre geeft u de Dienst Justitiële Inrichting (DJI) meer speelruimte zodat zij zelf kunnen bepalen hoe straffen moeten worden uitgevoerd?
DJI houdt zich bij de tenuitvoerlegging van straffen aan het vonnis van de rechtelijke macht en wettelijke bepalingen en richtlijnen, zoals vastgelegd in onder andere de Penitentiaire beginselenwet. Het besluit om mannelijke volwassen zelfmelders tijdelijk niet meer op te roepen en de verkenning van aanvullende maatregelen gebeurt in nauwe samenwerking met DJI en de ketenpartners.
In hoeverre bent u het eens met Richard Korver die namens de vereniging voor slachtofferadvocaten (NVSSA) stelt dat we niet meer in een rechtsstaat leven waarin de rechter degene is die rechtspreekt?
Zoals bij antwoord 8 aangegeven, rechters gaan over veroordelingen en het is belangrijk dat hun vonnissen worden uitgevoerd. Met de aangekondigde maatregelen probeer ik samen met de ketenpartners er juist voor te zorgen dat de straffen die zijn opgelegd door de rechtspraak zo adequaat mogelijk ten uitvoer worden gelegd binnen de beschikbare capaciteit.
Afgelopen zomer werden de criteria voor de zogenoemde Beperkt Beveiligde Afdeling versoepelt, waardoor gedetineerden op die afdeling in de laatste fase buiten de gevangenis aan het werk mogen; kunt u inzichtelijk maken om hoeveel gedetineerden het gaat?
De verruiming van de criteria voor de Beperkt Beveiligde Afdeling (BBA) die in de zomer heeft plaatsgevonden zag op het uitbreiden van de definitie «leer-/werkplek» met «zinvolle dagbesteding bij een (niet-)betalende organisatie». Eind juli 2023 verbleven 56 mannen en 2 vrouwen in de BBA. In de eerste week van 2024 zitten er 86 mannen en 9 vrouwen in de BBA. In zes maanden is de bezetting van de BBA dus gestegen met 30 mannen en 7 vrouwen. Het is niet bekend welke gedeelte van deze stijging in de bezetting het gevolg is van versoepeling van de criteria voor de BBA. Ook andere redenen kunnen er aan hebben bijgedragen dat er vaker gedetineerden die aan de criteria voor de BBA voldoen, doorstromen naar de BBA.
Kunt u meer duidelijkheid geven hoe u van plan bent, samen met het Openbaar Ministerie (OM) en de politie, om de instroom van gevangenen te beperken? Bent u van plan om nog meer maatregelen te nemen waardoor gedetineerden nog meer voordelen kunnen genieten?
Ik werk momenteel samen met de ketenpartners een pakket van maatregelen uit om de druk op de capaciteit te verlagen. Maatregelen om de instroom tijdelijk te verlagen kunnen daar onderdeel van zijn. Ik zal u zo spoedig mogelijk uitgebreider informeren over de uitwerking daarvan.
Kunt u de Kamer halfjaarlijks op de hoogte houden hoeveel gedetineerden geprofiteerd hebben van de versoepelde maatregelen? Zo nee, waarom niet?
Bij de voortgangsbrief «Recht doen, kansen bieden» zal ik u informeren over de ontwikkeling van de capaciteit bij DJI en de voortgang van de maatregelen.
De demonstratie door Extinction Rebellion op de Ring A10 bij Amsterdam. |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het voornemen van Extinction Rebellion (XR) om op 30 december 2023 de Ring A10 bij Amsterdam te blokkeren?1
Ja. Deze blokkade heeft inmiddels plaatsgevonden.
Deelt u de mening dat een snelweg bedoeld is voor gemotoriseerd verkeer en geen geschikte locatie is om te demonstreren? Zo nee, waarom niet?
Het is op grond van artikel 5 van de Wet openbare manifestaties aan de burgemeester om al dan niet voorschriften en beperkingen te stellen ten aanzien van een aangekondigde demonstratie ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer of ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden.
Deze beoordeling is niet aan mij.
De burgemeester van Amsterdam heeft de demonstratie op de A10 verboden ter voorkoming van wanordelijkheden, in het belang van het verkeer en ter bescherming van de gezondheid. Daarbij is een alternatieve locatie aangewezen.
Aangegeven is dat de driehoek zich grote zorgen maakte over de veiligheid van demonstranten en weggebruikers en over doorgang voor nood- en hulpdiensten richting de locatie VUmc van Amsterdam UMC. Ook zou het verkeer in de stad Amsterdam en omgeving te veel ontregeld raken.
Bent u op de hoogte van de uitspraken van XR dat zij van de Nationale Politie verwachten dat deze de snelweg voor hen afsluit om deze demonstratie te faciliteren?2
Met deze uitspraken, waar ik kennis van heb genomen, wordt voorbij gegaan aan het feit dat de burgemeester de demonstratie heeft verboden op die plek.
Om die reden was het faciliteren van deze demonstratie niet aan de orde.
Zoals de burgemeester van Amsterdam heeft aangegeven in antwoord op vragen van de gemeenteraad, was het doel van de driehoek dan ook om de demonstratie te ontbinden en de blokkade op te heffen. Dit is gefaseerd en zo zorgvuldig mogelijk gedaan. Ik verwijs u naar deze antwoorden die u kunt terugvinden op de website van de gemeente Amsterdam3.
Bent u op de hoogte van de zorgen die burgemeester Halsema geuit heeft over deze demonstratie in reactie op vragen van het raadslid Van Berkel (JA21) in de commissievergadering Algemene Zaken van de gemeenteraad van Amsterdam op 14 december 2023?3
Ja.
Deelt u de mening dat het houden van een demonstratie op deze locatie niet toegestaan is? Deelt u de mening dat op deze wijze de weg blokkeren een strafbaar feit is? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik, gezien het feit dat de burgemeester van Amsterdam een beperking heeft opgelegd in de zin dat de demonstratie van XR niet op de A10 mocht plaatsvinden. Daarbij is een alternatieve locatie aangewezen.
Het blokkeren van de A10 was in strijd met deze beperking van de burgemeester en geldt daarom als overtreding van artikel 11 van de Wet openbare manifestaties.
Deelt u de mening dat het onbestaanbaar zou zijn indien de politie deze strafbare feiten niet alleen zou toestaan, maar ook nog eens actief zou faciliteren? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 3 is dit niet aan de orde.
Kunt u toezeggen dat de politie geen medewerking zal verlenen en dus de A10 niet afsluit voor deze mensen? Zo nee, waarom niet?
Deze toezeggingen kan en zal ik niet doen omdat de burgemeester en de officier van justitie verantwoordelijk zijn voor het politieoptreden.
Het is niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid om daar in te treden.
Kunt u toezeggen dat de politie direct in zal grijpen door demonstranten te weren als zij toch de A10 op dreigen te lopen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Burgemeester Halsema heeft aangegeven dat de capaciteit van de politie rond oud en nieuw ernstig onder druk staat. Kunt u toezeggen in overleg met de burgemeester extra capaciteit vrij te maken om de A10 klimaatactivistvrij te houden op 30 december? Zo nee, waarom niet?
Het lokaal gezag is eveneens verantwoordelijk voor het prioriteren van de politie inzet in het licht van de schaarse capaciteit. Ook hierin heb ik dan ook geen rol.
Kunt u deze vragen uiterlijk op 29 december 2023 beantwoorden?
Deze vragen zijn binnen de reguliere termijn beantwoord.
Het systematisch volgen van holocaustoverlevenden door de BVD. |
|
Jesse Six Dijkstra (NSC) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Hoe lang bent u al bekend met het feit dat de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD) jarenlang Joodse Nederlanders volgde die na de Tweede Wereldoorlog herdenkingsbijeenkomsten hielden in concentratiekampen?1
Onderzoeken van de BVD vonden plaats onder verantwoordelijkheid van de Minister van Binnenlandse Zaken. Het onderzoek naar een aantal leden van het Nederlands Auschwitz Comité moet worden gezien tegen de achtergrond van de dreiging die in de tijd van de Koude Oorlog uitging van het communisme, waarbij het Comité in zijn vroege jaren door de BVD en door anderen werd gezien als een dekmantelorganisatie van de Communistische Partij van Nederland (CPN).2
Deze afwegingen zijn toentertijd gemaakt door de voorganger van de AIVD op basis van de destijds geldende juridische en politiek-bestuurlijke kaders.
Begrijpt u dat (nabestaanden van) leden van het Nationaal Auschwitz Comité geschrokken zijn van de berichtgeving dat het comité jarenlang geïnfiltreerd is geweest door de BVD?
Gegeven het onvoorstelbare leed dat slachtoffers van de Holocaust hebben moeten doorstaan, begrijp ik de emoties die de berichtgeving heeft losgemaakt en snap ik dat dit vragen oproept. Ik hecht er daarom waarde aan om te benadrukken dat de onderzoeken van de BVD naar een aantal leden van het Comité in de historische context geplaatst moeten worden. Communisme werd in de tijd van de Koude Oorlog gezien als een gevaar voor de nationale veiligheid en het Comité in zijn vroegere jaren werd gezien als een dekmantelorganisatie van de CPN. In zijn algemeenheid geldt dat als de BVD onderzoek deed naar leden van een organisatie, dit niet per definitie betekende dat dit onderzoek zich richtte op iedereen die aan die organisatie verbonden was.
De belangrijkste reden voor het overbrengen van alle persoonsdossiers uit de periode 1946–1998 is het openbaar maken van toenmalig onderzoek door de Centrale Veiligheidsdienst (CVD) en de BVD, ook wanneer dit (zoals in het geval van het Nederlands Auschwitz Comité) al eerder bekend was uit onder meer eerder openbaar gemaakte stukken van de BVD en onderzoek door het NIOD.3
Kunt u opheldering geven over de opdracht achter het onderzoek naar het Nationaal Auschwitz Comité en naar holocaustoverlevenden, en over of deze opdracht politiek gestuurd was?
Zie antwoord vraag 1.
Is uit inlichtingenonderzoek van de BVD gebleken dat er vanuit het Nationaal Auschwitz Comité daadwerkelijk een (communistische) dreiging uitging? Zo ja, was deze dreiging dusdanig dat voortdurende infiltratie van deze mate en duur gerechtvaardigd was in uw ogen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om, gezien de reactie van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) waarin zij stelt dat «de periode toen» in geen enkel opzicht «te vergelijken is met de werkwijze van de dienst nu», de resterende dossiers rondom deze kwestie integraal te derubriceren en openbaar te maken en zo volledige openheid te bieden aan betrokkenen en nabestaanden?
Alle persoonsdossiers aangelegd door de CVD en BVD in de periode 1946–1998 zijn in augustus 2022 in het kader van openbaarheid overgebracht naar het Nationaal Archief. Deze dossiers zijn overgebracht met een deels beperkte toegankelijkheid op grond van de persoonlijke levenssfeer.4 Dit is gedaan omdat de inhoud van de persoonsdossiers de belangen van nog levende personen kunnen raken. Dit betekent dat wanneer een verzoeker inzage vraagt in een persoonsdossier dat betrekking heeft op hem of haarzelf de desbetreffende archiefbescheiden door verzoeker kunnen worden geraadpleegd.
Voor wie archiefstukken of dossiers wil inzien waarin bijzondere persoonsgegevens, onder andere seksuele geaardheid, religieuze overtuiging, medische en strafrechtelijke gegevens zitten, gelden additionele voorwaarden. Hiervoor moet een schriftelijk gemotiveerd verzoek worden gedaan, waarin men aantoont dat degene wiens bijzondere persoonsgegevens men wil raadplegen is overleden, de uitdrukkelijke toestemming van de betrokkene heeft, raadpleging noodzakelijk is als juridisch bewijsstuk, raadpleging noodzakelijk is ter voldoening aan een volkenrechtelijke verplichting, of raadpleging plaatsvindt ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek of statistiek.
In dit laatste geval gelden er ook voorwaarden waaraan de aanvrager moet
voldoen:
Al eerder, in 2002, 2014 en 2016, heeft de AIVD dossiers van zijn voorgangers
overgebracht naar het Nationaal Archief. Ook die dossiers zijn aldaar, beperkt,
raadpleegbaar.
Archieven die voor bewaring in aanmerking komen worden in overleg met het Nationaal Archief in gereedheid gebracht voor overbrengen. Over de openbaarheid en raadpleegbaarheid van dossiers wordt vooraf advies gevraagd aan het Nationaal Archief en de AIVD volgt dit advies altijd op. Dossiers worden volledig openbaar, dus zonder de hierboven genoemde voorwaarden, 75 jaar na sluiting van een dossier.
Zoals aangeven in de reactie die de AIVD op de eigen website heeft geplaatst deed de «BVD in de tijd van de Koude Oorlog onderzoek naar communisme. Dat was destijds de grootste dreiging tegen de nationale veiligheid.» Over de naar het Nationaal Archief overgebrachte archiefstukken van de BVD stelt de AIVD in dezelfde reactie: «Zij geven een inkijk in het onderzoek zoals de BVD dat destijds deed.»5
De reeks (Islamitische) aanvallen op Christenen in Nigeria rond kerst |
|
Diederik van Dijk (SGP), Chris Stoffer (SGP) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Ruim honderd doden door bendegeweld in Christelijke regio Nigeria1» en «Kerstterreur in Nigeria: Minstens 160 doden bij aanvallen op christelijke dorpen2»? Hoe duidt u deze aanvallen?
Ja, ik heb kennis van de genoemde berichten. Het hoge aantal doden eind december 2023 duidt op een escalatie van geweld binnen een langlopende strijd over schaarse middelen als grond en water, het is één van de dodelijkste aanvallen in de afgelopen vijf jaar. Ook hebben zich meer recent nieuwe aanvallen voorgedaan.
Bent u van mening, mede gelet op de feiten van de «goed gecoördineerde aanval» en de Christelijke dorpen rond kerst, dat dit een doelgerichte aanval tegen Christenen is? Welke trend ziet u hier in de afgelopen tien jaar?
De deelstaat Plateau, waar de aanvallen plaatsvonden, wordt al jaren geteisterd door geweld. Groeperingen zijn verwikkeld in een gewelddadige competitie over land, verschillende manieren van leven (nomadisch versus gevestigd) en water. De gevolgen van klimaatverandering, de hoge bevolkingsgroei en economische achteruitgang in Nigeria van de afgelopen tien jaar dragen bij aan de verslechterde situatie. Ook is er sprake van een hoge mate van straffeloosheid, een gebrek aan gerechtigheid en percepties van marginalisatie van bepaalde gemeenschappen, wat het conflict verder heeft versterkt. Er is derhalve sprake van een bredere problematiek die niet louter gericht is tegen een bepaalde bevolkingsgroep.
Aangezien er in Nigeria al veel langer religieus en sektarisch geweld speelt, zijn er aanwijzingen dat Jihadistische of radicaal-Islamitische groeperingen vanuit het buitenland gefinancierd, aangestuurd of anderszins geholpen worden? Zo ja, hoe en welke aandacht heeft dit van de internationale gemeenschap?
Nigeriaanse burgers met een Christelijke of Moslim geloofsovertuiging zijn al jaren slachtoffers van interreligieus en intra-religieus geweld, voornamelijk in het midden en noorden van het land. Hoewel niet kan worden ontkend dat er financiering van buiten het land komt zoals tijdens de begindagen van Islamic State in West Africa Province, wordt het overgrote deel van het fundamentalistische religieuze geweld – dat een nationaal probleem is – lokaal gefinancierd. Dit gebeurt via ontvoeringen om losgeld, illegale belastingen, veediefstal, drugshandel en illegale mijnbouw. Door de grotendeels informele economie van Nigeria ontsnappen deze geldstromen aan de aandacht van de autoriteiten. De internationale gemeenschap helpt de Nigeriaanse autoriteiten (met name de Nigerian Financial Intelligence Unit) om het witwassen van geld en de financiering van terrorisme te bestrijden.
Hoe beoordeelt u de inzet van de Nigeriaanse autoriteiten in het bestrijden van genoemd geweld en de bescherming van Christenen in dit land? Heeft dit voor hen prioriteit? Waar en wanneer is dit onderwerp van indringend gesprek met Nigeria?
In Nigeria vinden verschillende gewelddadige conflicten plaats verspreid over het gehele land. De veiligheidsdiensten kampen met structureel tekort aan capaciteit. Ook heeft het juridische stelsel onvoldoende capaciteit om de rechtsgang vlot te laten verlopen. De Nigeriaanse autoriteiten zijn momenteel onvoldoende in staat de veiligheid van alle burgers te garanderen. In Nigeria, waar de bevolking nagenoeg gelijk verdeeld is tussen Christenen en Moslims (met een kleine meerderheid van de Islam), vallen er burgerslachtoffers onder verschillende gemeenschappen, zo ook van Christelijke en Islamitische afkomst.
President Tinubu, die in 2023 aan de macht kwam, heeft aangegeven dat veiligheid een van zijn prioriteiten is. Nederland brengt de onveiligheid, alsmede het gebrek aan gerechtigheid geregeld op in bilaterale gesprekken met de Nigeriaanse autoriteiten. De Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking uitte zijn zorgen over de aanvallen in de deelstaat Plateau aan het Nigeriaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken tijdens zijn bezoek aan Nigeria op 5 en 6 februari. Verder uitte Nederland zijn zorgen over het gebrek aan verantwoordelijkheid voor religieus geïnspireerd geweld tijdens de EU-Nigeria Mensenrechtendialoog (februari 2023). Ook werkt Nederland samen met maatschappelijke organisaties voor het verbeteren van de bescherming van mensenrechten. Hiernaast is Nigeria dit jaar onderdeel van de Universal Periodic Review (UPR) van de Verenigde Naties. Tijdens de UPR moet de overheid aan de VN-Mensenrechtenraad verantwoording afleggen over de mensenrechtensituatie in het betreffende land. Nederland vraagt in zijn verklaring dit jaar aandacht voor verhoogde inspanningen om de verantwoordingsplicht te versterken en de veiligheid te vergroten om de beleving van de rechten op vrijheid van godsdienst en levensovertuiging in alle regio's van Nigeria te garanderen.
Aangezien Nigeria een combinatieland is, waarmee Nederland gecombineerd handel en ontwikkelingssamenwerking bevordert, welke rol spelen het bevorderen van geloofsvrijheid en het tegengaan van Christenvervolging in die aanpak? Met welke resultaten? Welke aanscherping is hier mogelijk?
Er is in geheel Nigeria sprake van een verslechterende veiligheidssituatie, waarbij slachtoffers vallen uit verschillende religieuze groepen. De toename van geweld gericht op christelijke gemeenschappen in Nigeria maakt deel uit van een grotere toename van geweld gericht op burgers in zijn algemeenheid. Door de brede relatie die Nederland met Nigeria onderhoudt en de verschillende momenten van bilateraal en multilateraal overleg zoals beschreven in vragen 4, 9 en 10 is het voor Nederland mogelijk het belang van vrijheid van religie en levensovertuiging te bespreken.
Van de in hoofdstuk 3 van de beleidsnota «Doen waar Nederland goed in is» omschreven «werkwijzen» van het combinatiebeleid, richt geen zich direct of indirect op het bevorderen van geloofsvrijheid en het tegengaan van Christenvervolging. Het bevorderen van stabiliteit en het beschermen van mensenrechten is wel één van de doelen van zowel het Nederlandse ontwikkelingssamenwerkingsbeleid als het buitenlands mensenrechtenbeleid. Hier vallen het beschermen van religie, vrijheid van religie en levensovertuiging ook onder.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de daders vermoedelijk Boko Haram en lokale Fulani-herders in samenwerking zijn?
Deze vermoedelijke samenwerking is mij niet bekend en kan ik niet op basis van eigen informatie bevestigen. Nigeria kampt met verschillende gewelddadige conflicten waarbij criminele groeperingen en netwerken fluïde zijn. In sommige gevallen wordt door verschillende groeperingen samengewerkt.
Welke gevolgen heeft de betrokkenheid van deze herders voor de ontwikkelingssamenwerking in Nigeria? Ziet u reden om die door te lichten met als doel misbruik voor terreurdoeleinden te vermijden?
Zoals in de beleidsnota «Doen waar Nederland goed in is» als in de Afrikastrategie is benadrukt, zet Nederland zich in voor het aanpakken van grondoorzaken van armoede, terreur, irreguliere migratie en klimaatverandering om stabiliteit, vrede en veiligheid voor Afrikaanse landen en burgers na te streven, wat ook in het belang is van Nederland zelf.
Nederland geeft geen begrotingssteun, ook niet aan Nigeria, en heeft geen informatie die erop duidt dat Nederland organisaties financiert die banden hebben met terreurorganisaties. Bovendien wordt voor OS-partners een zorgvuldigheidstoets uitgevoerd voor het voorkomen van oneigenlijk gebruik van gelden voor ontwikkelingssamenwerking.
Hoe kunt u uw bijdrage aan terreurbestrijding in Nigeria en de Sahel voortzetten en opschroeven om Boko Haram te kunnen bestrijden? Welke mogelijkheden ziet u hiertoe binnen de gespannen relaties met Sahellanden?
De veiligheidssituatie in delen van Nigeria en de Sahelregio is de afgelopen jaren verder verslechterd. Het toenemende geweld in de Sahelregio is een gevolg van een aantal dieperliggende, structurele problemen, waaronder conflicten tussen verschillende bevolkingsgroepen, de afwezigheid van effectief functionerende centrale overheden en het gebrek aan goed en inclusief bestuur. Ondanks de complexe sociale en politieke situatie zal Nederland een bijdrage leveren aan het adresseren van deze grondoorzaken in de Sahellanden, zoals uiteengezet in de Kamerbrief «Nederlandse inzet in de Sahelregio» van 1 december 2023. Het kabinet werkt op deze onderwerpen nauw samen met andere landen en organisaties, zoals de EU en de VN.
In Nigeria heeft Nederland bijgedragen aan het bevorderen van een civiele aanpak bij het bestrijden van terrorisme door de veiligheidsdiensten, in plaats van een puur militaire aanpak.
Samen met internationale partners dragen we bij aan de terugkeer van politie en justitie en het herstel van infrastructuur en basisvoorzieningen in gemeenschappen die door Boko Haram zijn verwoest, zodat de veiligheid toeneemt, ontheemden kunnen terugkeren en de voedingsbodem voor (hernieuwd) extremisme wordt weggenomen.
Kunt u de inzet van de Nederlandse gezant en de EU-gezant voor geloofsvrijheid met betrekking tot specifiek Nigeria uiteenzetten of een inhoudelijke brief hierover naar de Kamer sturen? Welke inzet is door hen gepleegd en met welke effecten?
De Nederlandse Speciale Gezant voor Religie en Levensovertuiging zet de situatie in Nigeria regelmatig op de agenda in de intergouvernementele Freedom of Religion or Belief (FoRB)-fora waar Nederland lid van is, zoals de International Religious Freedom or Belief Alliance en de International Contact Group on FoRB. De gezant zal de Nederlandse zorgen blijven delen.
Nigeria is voor de EU-gezant voor gelijkheid van religie en levensovertuiging een prioriteit. De EU-gezant is voornemens een bezoek te brengen aan Nigeria.
Welke mogelijkheden ziet u om de inzet van de EU, en meer specifiek de EU-gezant voor geloofsvrijheid, te intensiveren met betrekking tot het tegengaan van voortdurend terugkerend geweld jegens Christenen in Nigeria?
Zie antwoord vraag 9.
Enkele berichten rondom PFAS |
|
Geert Gabriëls (GL) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Oproep toxicologen: onderzoek alle eieren hobbykippen op PFAS»1 van 21 december?
Ja.
Bent u bereid om zo snel als mogelijk onderzoek te laten doen naar de concentraties PFAS in eieren van hobbykippen in de rest van het land? Waarom wel/niet?
Het bureau Risicobeoordeling & onderzoek (bureau) van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) voert op dit moment een risicobeoordeling uit waarin gekeken wordt naar mogelijke verschillen in risico’s voor de gezondheid van de consument door de consumptie van particuliere of commerciële eieren als gevolg van contaminatie met PFAS. Voor dit onderzoek zijn gegevens gebruikt van eieren verspreid door heel Nederland. De resultaten worden binnen afzienbare tijd verwacht.
Welk handelingsperspectief gaat uitgebreid onderzoek u bieden om de gezondheid van de consumenten te beschermen? Welke wettelijke taak heeft de overheid om hierin op te treden?
Het is de taak van de overheid om de volksgezondheid van haar burgers te beschermen. Vorig jaar is daarom een onderzoeksprogramma naar PFAS gestart in Nederland. Het RIVM kijkt in dit onderzoek naar de verschillende blootstellingsroutes van PFAS, zoals voedsel en drinkwater. De resultaten van het brede onderzoeksprogramma moeten leiden tot handelingsperspectieven voor Nederlandse burgers hoe zij hun PFAS-blootstelling kunnen verminderen. Daarnaast heeft Nederland het initiatief genomen om te komen tot een EU restrictie die uitgaat van een zo breed mogelijk verbod op het gebruik van (producten met) PFAS. Dat verbod zal uiteindelijk leiden tot minder emissies naar het milieu en minder blootstelling via PFAS in producten.
Hoe gaat u de communicatie aan met de gemeenten en inwoners van de gemeenten waar het eten van eieren van hobbykippen nu wordt afgeraden?
Er is regelmatig overleg tussen de betrokken gemeenten, provincies en ministeries. De communicatie met de inwoners wordt vooral door de gemeenten gedaan, ondersteund door de GGD’en. Landelijk is daarnaast informatie voor inwoners te vinden op de websites van het Voedingscentrum en het RIVM, op www.waarzitwatin.nl en op www.rijksoverheid.nl.
Gaat u provincies en gemeenten financieel steunen bij verdere (lokale) onderzoeken naar de oorzaken en gevolgen van hoge PFAS-concentraties in voedsel, natuur en mensen?
Zoals genoemd bij vraag 4 vindt er hierover regelmatig overleg plaats tussen de provincies, gemeenten en het Rijk. Wat betreft (onaanvaardbare) risico’s die optreden als gevolg van ernstige bodemverontreiniging met PFAS ondersteunt IenW de provincies en gemeenten met het in beeld brengen van deze verontreinigingen en de aanpak daarvan.
Welke maatregelen neemt u, om in het bijzonder de PFAS-inname bij kinderen terug te dringen?
Sinds januari 2023 gelden in Europa zogenoemde maximum limieten (MLs) voor PFAS in bepaalde voedingsmiddelen. Dat betekent dat in deze voedingsmiddelen niet meer dan een bepaald gehalte PFAS (in dit geval de 4 PFAS uit het EFSA-rapport) mogen zitten. Enkel als de voedingsmiddelen hieraan voldoen, mogen zij verkocht worden op de markt. In de komende tijd zal worden gekeken naar uitbreiding en verlaging van deze limieten.
Bent u het met de stelling eens dat uitstoot van PFAS zo snel mogelijk verboden moet worden? Waarom wel/niet?
Ja. De aanwezigheid van PFAS in het milieu leidt nu al voor een deel van de bevolking tot normoverschrijding waardoor gezondheidsschade niet is uit te sluiten. Omdat de stoffen in het milieu nauwelijks afbreken, leidt aanvullende uitstoot onvermijdelijk tot hogere blootstelling en dus meer ook tot meer gezondheidsrisico’s. Om die reden heeft Nederland het initiatief genomen voor een breed Europees verbod op PFAS (zie ook vraag 8).
Bent u het eens dat Nederland voorop moet lopen in het terugdringen van PFAS uitstoot in de leefomgeving van mensen?
Ja, Nederland doet dit door samen met Denemarken, Duitsland, Noorwegen en Zweden te werken aan een breed Europees verbod op PFAS. Dit is de belangrijkste stap in het terugdringen van de PFAS uitstoot. In Nederland is aanvullend hierop een minimalisatieverplichting van toepassing voor de emissies van Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS). Als een bedrijf ZZS (zoals een aantal PFAS) uitstoot, dan is het bedrijf verplicht om deze emissie zoveel mogelijk te beperken. Als dat niet mogelijk is, dan moet het bedrijf de emissie tot een minimum beperken. Elke vijf jaar geldt een informatieplicht waarin het bedrijf moet onderbouwen welke stappen er zijn gezet om de emissies verder terug te dringen.
Kampen andere Europese landen met dezelfde soort problemen door de aanwezigheid van PFAS in door particulieren geteeld eten? Kent u voorbeelden van wat deze landen doen om op nationaal niveau de PFAS die op deze manier bij inwoners binnenkomt terug te dringen?
Ja, ook andere landen kampen met dit probleem. Op dit moment is bekend dat in zowel Denemarken als België onderzoek is gedaan naar PFAS in eieren. In Denemarken is PFAS aangetroffen in biologische eieren. Het is niet duidelijk waar de PFAS in eieren vandaag komt. In België wordt een aantal tips gegeven om blootstelling aan PFAS te verminderen2. Daarnaast worden per gemeente maatregelen geadviseerd om het blootstellingrisico op PFAS te beperken3. Een voorbeeld is het afwisselen van eieren van eigen kippen met eieren uit de supermarkt om blootstelling aan PFAS te beperken.
Tot welke (extra) acties van uw kant leiden de schokkende bevindingen uit dit artikel en het eerder verschenen artikel «PFAS in zeeschuim langs Nederlandse kust»2?
De Minister van IenW heeft u recent geïnformeerd over de uitkomst van het RIVM onderzoek naar PFAS in zeeschuim. Het RIVM concludeerde dat het nog niet mogelijk is iets te zeggen over de gemiddelde blootstelling aan PFAS via zeeschuim5. In het al lopende PFAS-onderzoeksprogramma zal het RIVM daarom deze blootstellingsroute verder onderzoeken.
Bent u tevens bekend met het bericht «Flinke boete dreigt voor Chemours als het chemische stof opnieuw loost»3?
Ja.
Blijft u provincies en gemeenten actief ondersteunen in juridische zaken die te maken hebben met PFAS-vervuiling? Is dat bij deze procedure het geval geweest?
Ja, het Ministerie van IenW is altijd bereid om hierover in gesprek te gaan met andere overheden. Daar kan op verschillende manieren ondersteuning uit voortkomen. Een voorbeeld hiervan is de ondersteuning die IenW geeft aan de gemeente Dordrecht via een specifiek uitkering (SPUK) voor de juridische procedure om Chemours aan te spreken op bodemverontreiniging met PFAS.
Bij het opleggen van de last onder dwangsom aan Chemours, voor de lozing van trifluorazijnzuur (TFA), heeft de provincie Zuid-Holland vanuit haar rol als bevoegd gezag opgetreden. Ondersteuning vanuit IenW is daarbij niet aan de orde geweest aangezien de provincie Zuid-Holland goed is uitgerust om een dergelijke procedure zelfstandig vorm te geven.
Bent u bekend met de vergunningsaanvraag die reeds door het bedrijf is ingediend om TFA wél te mogen lozen?4
Ja.
Vindt u het geloofwaardig dat dit bedrijf eerst aangeeft niet op de hoogte te zijn dat er binnen haar productieproces TFA vrijkomt, om vervolgens wel een vergunning hiervoor aan te vragen?
Het is niet aan IenW om te speculeren of Chemours al eerder op de hoogte was van het vrijkomen van TFA via het afvalwater. Indien blijkt dat het bedrijf al eerder op de hoogte was van het vrijkomen van TFA en verzuimd heeft om hiervoor een vergunning aan te vragen dan kan hier zowel bestuursrechtelijk als strafrechtelijk tegen worden opgetreden. De provincie Zuid-Holland is al in 2023 een bestuursrechtelijk traject gestart. Er is door de provincie Zuid-Holland aangifte gedaan bij het Openbaar Ministerie. Of er een strafrechtelijk traject zal volgen is aan het Openbaar Ministerie om te bepalen.
Vindt u het, gezien uw lopende inspanningen om potentieel zeer zorgwekkende stoffen scherper te vergunnen, uit te leggen als er toch een vergunning voor deze stof wordt afgegeven aan Chemours?
Het is aan het bevoegd gezag om te beoordelen of een emissie kan plaats vinden en onder welke voorwaarden. Het Ministerie van IenW heeft van de provincie Zuid-Holland begrepen dat Chemours eind 2023 een vergunning heeft aangevraagd om TFA te mogen lozen op de gemeentelijke riolering. De aanvraag wordt momenteel door DCMR beoordeeld. Na een zorgvuldige beoordeling in afstemming met Rijkswaterstaat, zal DCMR namens gedeputeerde staten een ontwerpbeschikking opstellen waarop Chemours en anderen hun zienswijze kunnen geven. De planning is erop gericht de ontwerpbeschikking uiterlijk in het voorjaar van 2024 te publiceren.
Gaat u het bevoegd gezag maximaal juridisch en financieel ondersteunen, als zij bezwaar maakt tegen de aangevraagde vergunning?
Ja, het Ministerie van IenW ondersteunt het bevoegd gezag hierbij binnen onze mogelijkheden, indien dat nodig mocht zijn.
Heeft u middelen om dit bedrijf te dwingen tot maatregelen om de uitstoot te verminderen in plaats van dat ze een vergunning krijgt om nog meer mogelijk giftige stoffen uit te stoten? Bent u bereid deze in te zetten?
Indien een bedrijf niet voldoet aan de voorwaarden in de vergunning heeft het bevoegd gezag de mogelijkheid om bestuursrechtelijk op te treden met als doel de overtreding ongedaan te maken. Het bevoegd gezag heeft afhankelijk van de overtreding een aantal instrumenten tot zijn beschikking om handhavend op te treden om uitstoot door bedrijven te verminderen (zie ook vraag 15). Het gaat dan om waarschuwen, het voeren van een bestuurlijk gesprek en de last onder dwangsom. Bij overtredingen die niet zijn beëindigd door een last onder dwangsom beschikken ze vervolgens over drie instrumenten: een hogere last onder dwangsom, het toepassen van bestuursdwang of het intrekken van de vergunning. Naast het bestuursrechtelijke instrumentarium kan via het strafrecht worden opgetreden.
Bent u bevoegd om grote uitstoters van PFAS, zoals Chemours, stil te leggen om de gezondheid van de omwonenden te beschermen? Wanneer vindt u dat een terechte stap?
Bij dit soort bedrijven is zowel sprake van milieubelastende activiteiten, zoals het emitteren naar de lucht of de bodem, of het lozen op een riolering, als van een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam. Voor beide soorten activiteiten geldt een andere vergunning en ook het bevoegd gezag is niet hetzelfde. Voor grote IPPC-bedrijven geldt dat de provincie het bevoegd gezag is voor de milieubelastende activiteiten. Voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam is, afhankelijk van of het gaat om een lozing op een regionaal water of een Rijkswater, het waterschap of de Minister van IenW (namens deze: Rijkswaterstaat) het bevoegd gezag.
Voor zover de Minister van IenW bevoegd gezag is, kan deze besluiten de vergunning in te trekken en zo de activiteit stil te leggen. Dit is echter alleen mogelijk als aan bepaalde gronden wordt voldaan, bijvoorbeeld als geen passende preventieve maatregelen ter bescherming van de gezondheid worden getroffen of als emissies niet zodanig kunnen worden beperkt dat een hoog niveau van bescherming van het milieu in zijn geheel kan worden bereikt. Het intrekken van de vergunning is bovendien alleen mogelijk als niet kan worden volstaan met wijziging van de aan de vergunning verbonden voorschriften.
Kunt u deze vragen individueel beantwoorden?
Ja.
Het verwerpen van het ESM-verdrag door Italië |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het Italiaanse parlement de wijziging van het Verdrag tot instelling van het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM-verdrag) niet heeft geratificeerd?1
Ja, ik heb vernomen dat het Italiaanse parlement tegen de ratificatie van het herziene ESM-verdrag heeft gestemd.
Hoe beoordeelt de Nederlandse regering het gegeven dat Italië de gemeenschappelijke achtervang verwerpt voor eurolanden die in zwaar weer verkeren?
De herziening van het ESM-verdrag vloeit hoofdzakelijk voort uit een besluit van de Eurogroep uit 2018 om de gemeenschappelijke achtervang (ook bekend als common backstop) voor het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds voor banken (Single Resolution Fund, SRF) onder te brengen bij het ESM. De gemeenschappelijke achtervang is een kernelement van het Europese gemeenschappelijk resolutieraamwerk, dat erop gericht is de vervlechting van banken en overheden te verminderen en de private sector, in plaats van belastingbetalers, te laten opdraaien voor falende banken. De gemeenschappelijke achtervang maakt het mogelijk dat, indien het volledige SRF is uitgeput en crisisbijdragen vanuit de bankensector onvoldoende blijken om de uitgaven van het SRF te dekken, de Europese resolutieautoriteit (Single Resolution Board, SRB) op vooraf vastgestelde voorwaarden middelen bij het ESM kan lenen om het resolutieraamwerk draaiende te houden. Een van die voorwaarden is dat de SRB die lening geleidelijk, dat wil zeggen binnen drie tot vijf jaar, terugbetaalt via nieuwe heffingen op alle banken binnen de bankenunie.
De herziening van het ESM-verdrag ten behoeve van het toevoegen van de gemeenschappelijke achtervang voor het SRF aan het instrumentarium is aangegrepen om ook afspraken te maken over een verdere versterking van het ESM. Deze afspraken richten zich op het verduidelijken en aanscherpen van de voorwaarden voor toegang tot de ESM-instrumenten voor preventieve financiële bijstand, het vergroten van de rol van het ESM bij het verstrekken van financiële stabiliteitssteun en het versterken van het raamwerk voor het waarborgen van een houdbare overheidsschuld. Een uitgebreide toelichting op de herziening van het ESM-verdrag heeft het parlement ontvangen in 20182 en in het memorie van toelichting bij het wetsvoorstel voor de goedkeuring van de wijziging van het ESM-verdrag3.
De afwijzing door het Italiaanse parlement betekent dat de gemeenschappelijke achtervang voor het SRF nog niet ingesteld kan worden, en dat de afspraken ter verdere versterking van het ESM nog niet van kracht zijn. Het kabinet betreurt dit. De gemeenschappelijke achtervang voor het SRF is van belang als extra waarborg voor de financiële stabiliteit binnen de bankenunie. De afspraken ter verdere versterking van het ESM bevatten verbeteringen van het raamwerk voor financiële steun aan de lidstaten.
Bent u met ons van mening dat het ESM terecht strenge voorwaarden stelt aan mogelijke stabiliteitssteun door het fonds, met als doel om de economie en de overheidsfinanciën van het betreffende land weer op orde te krijgen?
Ja. Het ESM moet bij steunverlening aan ESM-leden, conform het huidige en het gewijzigde verdrag, stringente voorwaarden stellen die passend zijn voor het gekozen financiële-bijstandsinstrument. Het ESM beschikt over verschillende steuninstrumenten: 1) Preventieve kredietlijnen (PCCL en ECCL); 2) Leningen gekoppeld aan een macro-economisch aanpassingsprogramma; 3) Financiële bijstand aan een lidstaat voor de herkapitalisatie van financiële instellingen; 4) steunvoorziening op de primaire of secundaire markt voor staatsobligaties; 5) directe herkapitalisatie van financiële instellingen. De ESM-verdragswijziging heeft beperkte gevolgen voor het steuninstrumentarium aan landen en de voorwaarden die daaraan worden gesteld; zij voorziet in het verduidelijken en aanscherpen van de toegangscriteria voor toegang tot de ESM-instrumenten voor preventieve financiële bijstand (de preventieve kredietlijnen) en de voorwaarden die bij de inzet daarvan zullen worden gesteld. Zolang de ESM-verdragswijziging niet is geratificeerd geldt het huidige ESM-verdrag onverkort. Na ratificatie van het wijzigingsverdrag zal bij invoering van de gemeenschappelijke achtervang voor het SRF het instrument voor directe herkapitalisatie van financiële instellingen opgeheven worden.
Voor hoeveel miljard euro staat Nederland op dit moment garant voor mogelijke stabiliteitssteun aan eurolanden (ESM, Europese Financiële Stabiliteitsfaciliteit (EFSF), Europees financieel stabilisatiemechanisme (EFSM))? Staat Nederland nog achter de actuele voorwaarden waaronder deze garanties kunnen worden ingeroepen?
Nederland staat op dit moment voor € 41,4 miljard garant voor het ESM, € 34,2 miljard voor het EFSF en € 2,6 miljard voor het EFSM. Deze bedragen bevatten zowel het ingelegde kapitaal als de oproepbare garanties.
Het inroepen van garanties gebeurt als landen die steun hebben ontvangen van het ESM hun financiële verplichtingen niet na kunnen komen en het opgebouwde reservefonds onvoldoende groot is om de financiële verplichtingen van het ESM te kunnen voldoen. Indien lidstaten van de eurozone bedreigd worden of te maken hebben met ernstige financieringsproblemen kan het ESM hen steun verlenen tegen gepaste voorwaarden als dit onontbeerlijk is om de financiële stabiliteit van de eurozone en de lidstaten te vrijwaren. Het kabinet staat ook zonder de inwerkingtreding van de verdragswijziging achter de voorwaarden voor de inzet van het ESM-steuninstrumentarium. Nadat een lidstaat een steunverzoek heeft ingediend wordt in het huidige en gewijzigde verdrag altijd eerst onderzocht of de overheidsschuld houdbaar is. De Raad van Gouverneurs van het ESM besluit in het huidige en gewijzigde verdrag met eenparigheid van stemmen (of in uitzonderlijke gevallen met een gekwalificeerde meerderheid van 85% van de stemmen) over de toekenning van steun en de bijbehorende voorwaarden. In zowel het huidige als gewijzigde verdrag dient in uitzonderlijke gevallen een passende en evenredige betrokkenheid van de private sector overwogen te worden indien steun gekoppeld is aan een macro-economisch aanpassingsprogramma. Het kabinet steunt de uitgangspunten voor de voorwaarden waarmee het ESM financiële steun verleent aan lidstaten. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 heeft de ESM-verdragswijziging beperkte gevolgen voor het steuninstrumentarium en de voorwaarden die daaraan worden gesteld; zij voorziet in het verduidelijken en aanscherpen van de toegangscriteria voor de ESM-instrumenten voor preventieve financiële bijstand (de preventieve kredietlijnen) en de voorwaarden die bij het gebruik deze instrumenten worden gesteld. Bij de kredietlijn waar de minste voorwaarden aan zijn verbonden (PCCL) is afgesproken dat het memorandum van overeenstemming waarin de beleidsvoorwaarden worden opgenomen wordt vervangen door een intentieverklaring van de lidstaat. In ruil voor deze verlichting van de beleidsvoorwaarden bij de PCCL zijn de toegangscriteria voor deze specifieke kredietlijn aangescherpt. Alleen lidstaten die aan deze aangescherpte toegangscriteria voldoen kunnen dus volstaan met een intentieverklaring. Voor de overige instrumenten (inclusief de andere preventieve kredietlijn ECCL) blijft in het gewijzigde verdrag het gebruikelijke memorandum van overeenstemming van kracht. Zo lang het wijzigingsverdrag niet is geratificeerd gelden de huidige toegangscriteria en wordt voor alle instrumenten een memorandum van overeenstemming afgesloten waarin de beleidsvoorwaarden voor het verstrekken van de steun is opgenomen.
Wat betekent het verwerpen van de herziening van het ESM-verdrag voor de Europese governance voor het waarborgen van de stabiliteit van de euro? Deelt u onze inschatting dat het ontbreken van strenge conditionaliteit bij een eventuele steunoperatie – zoals de eis dat er sprake moet zijn van een houdbare schuld – de prikkel vermindert om hoge tekorten en schulden onder controle te krijgen, en dus ook de effectiviteit van het (gewijzigde) stabiliteits- en groeipact negatief beïnvloedt?
Zoals ook in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, betekent het uitblijven van de ratificatie van het herziene ESM-verdrag dat de gemeenschappelijke achtervang voor het SRF nog niet operationeel is, en dat de overige afspraken ter verdere versterking van het ESM nog niet van kracht zijn. Deze ESM-hervormingen zijn relevant voor het verder versterken van de stabiliteit van de eurozone, en konden daarom rekenen op steun van Nederland. Ze moeten worden bezien in de bredere context van de toekomst van de Economische en Monetaire Unie. Het kabinet heeft hierover in september 2022 een brief aan uw Kamer gestuurd.4 Daarin is uiteengezet welke hervormingen in de voorbije jaren zijn afgesproken om de fundamenten van de eurozone te versterken, waaronder de hervormingen die verband houden met de ESM-verdragswijziging. Daarnaast is in de brief uiteengezet welke verdere hervormingen wenselijk zijn. Uitgangspunten zijn daarbij dat lidstaten zelf verantwoordelijk zijn voor hun economisch beleid en hun financiële verplichtingen en dat als risico’s worden overgeheveld naar het collectief, dit gepaard moeten gaan met voldoende waarborgen voor verstandig beleid. Het kabinet heeft in de brief geconcludeerd dat het een kwestie is van de lange adem om het groeipotentieel van de lidstaten te versterken, de veerkracht van economieën te vergroten en hoge overheidsschulden terug te brengen. Het kabinet onderkent in de brief ook dat de EMU daarmee de komende jaren kwetsbaar blijft voor economische schokken en financiële instabiliteit.
Wat betreft het tweede deel van de vraag heeft de ESM-verdragswijziging, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 en 4, beperkte gevolgen voor het steuninstrumentarium dat beschikbaar is voor de lidstaten en de voorwaarden die daaraan worden gesteld. Zij voorziet in het verduidelijken en aanscherpen van de criteria voor toegang tot de ESM-instrumenten voor preventieve financiële bijstand (de preventieve kredietlijnen) en de voorwaarden die bij de inzet van deze instrumenten worden gesteld. De analyse van de schuldhoudbaarheid vormt in het huidige ESM-verdrag reeds een kernelement bij de stappen die leiden tot het verlenen van financiële steun. Met de wijziging van het ESM-verdrag wordt in de overwegingen verduidelijkt dat het ESM alleen stabiliteitssteun dient te verstrekken aan ESM-leden waarvan de schuld houdbaar wordt geacht en waarvan de terugbetaalcapaciteit aan het ESM is bevestigd. Daartoe krijgt het ESM naast de Commissie een zwaardere rol bij de beoordeling van de schuldhoudbaarheid van lidstaten die een aanvraag voor financiële steun doen. In de overwegingen van het huidige ESM-verdrag is reeds opgenomen dat in uitzonderlijke gevallen een passende en evenredige betrokkenheid van de private sector overwogen dient te worden als steun wordt verstrekt gekoppeld aan een macro-economisch aanpassingsprogramma. Dit element is in het wijzigingsverdrag behouden. Een laatste wijziging binnen het raamwerk voor houdbare schulden in het wijzigingsverdrag is de introductie van de zogenoemde Collective Action Clauses (CAC´s) met single-limb aggregation (single limb CAC´s), die de procedure voor herstructurering van een onhoudbare overheidsschuld, mocht een lidstaat hier toe besluiten, kan vereenvoudigen.5 De single limb CAC’s worden tegelijkertijd opgenomen in de juridische voorwaarden van nieuwe schulduitgiftes van alle ESM-leden vanaf de eerste dag van de tweede maand na de inwerkingtreding van het wijzigingsverdrag. In het huidige ESM-verdrag was reeds de afspraak opgenomen om CAC’s op te nemen opgenomen in de voorwaarden van de staatsobligaties van de ESM-leden; de stap naar single-limb aggregation kan de effectiviteit hiervan vergroten. Zolang de ESM-verdragswijziging niet is geratificeerd geldt het huidige ESM-verdrag onverkort, met het daarin opgenomen raamwerk voor stringente voorwaarden passend bij het gekozen financiële-bijstandsinstrument en het bestaande raamwerk voor houdbare schulden. Hoewel het wijzigingsverdrag hierin verbeteringen doorvoert, is in de ogen van het kabinet ook in het huidige EMS-verdrag reeds een kader aanwezig met prikkels om hoge tekorten en schulden onder controle te krijgen. Het kabinet deelt niet de inschatting dat de effectiviteit van het gewijzigde stabiliteits- en groeipact negatief wordt beïnvloed door het uitblijven van de ratificatie van het wijzigingsverdrag.
Deelt u onze mening dat, nu de ESM-herziening er niet lijkt te komen, er andere en betere waarborgen moeten komen voor de stabiliteit van de eurozone? Hoe kijkt u in dit licht aan tegen een mogelijk sterkere rol van het Internationaal Monetair Fonds (IMF)?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 2, zijn de ESM-hervormingen relevant voor het verder versterken van de stabiliteit van de eurozone, en daarmee ook de bankenunie. Dit moet worden bezien in de bredere context van de toekomst van de Economische en Monetaire Unie, waarover het kabinet in september 2022 een visie aan uw Kamer stuurde.
Per 2024 is de brugfinanciering aan het SRF door middel van individuele kredietlijnen van lidstaten komen te vervallen. Deze individuele kredietlijnen waren namelijk ingesteld tot het einde van 2023 Per 2024 zou het SRF volledig gevuld zijn en zou de gemeenschappelijke achtervang actief zijn. Dat betekent dat er op dit moment geen achtervang is voor het SRF wanneer dit in het geval van een grote crisissituatie uitgeput raakt. Dat is geen optimaal uitgangspunt. Het blijft de inzet van het kabinet dat de ESM-verdragswijziging geratificeerd wordt in alle lidstaten. Mocht dit werkelijk onhaalbaar blijken, dan zal moeten worden bezien hoe de belangrijkste elementen, in het bijzonder de gemeenschappelijke achtervang voor het SRF, toch doorgang kunnen vinden.
In het huidige ESM-verdrag is al een rol weggelegd voor het Internationaal Monetair Fonds (IMF). In Artikel 8 van het ESM-verdrag staat opgenomen dat het ESM bij het verstrekken van stabiliteitssteun zeer nauw met het IMF zal samenwerken. Er zal naar actieve deelname van het IMF worden gestreefd, zowel op technisch als op financieel niveau. Ook staat in artikel 8 opgenomen dat een lidstaat van de eurozone die om financiële bijstand van het ESM verzoekt, wordt verwacht dat hij, steeds als dit mogelijk is, een soortgelijk verzoek tot het IMF richt6. Omgekeerd kunnen lidstaten ook een beroep doen op een IMF-programma, zonder daarvoor aan te hoeven kloppen bij het ESM.
Welke gevolgen heeft het verwerpen van de verdragswijziging voor het monetair beleid van de Europese Centrale Bank (ECB), in het bijzonder voor de inzet van opkoopprogramma’s, zoals rechtstreekse monetaire transacties (OMT) en het transmissiebeschermingsinstrument (TPI)? Bent u bereid om de president van De Nederlandsche Bank (DNB) te vragen om een reactie en deze met de Kamer te delen?
De ECB beslist onafhankelijk over het monetaire beleid, inclusief de voorwaarden bij de inzet van haar instrumentarium. De ECB heeft het gebruik van rechtstreekse monetaire transacties (OMT) gekoppeld aan strikte en effectieve conditionaliteit van een passend programma van het ESM. Dit kan zowel een volledig macro-economisch aanpassingsprogramma van het ESM zijn als een preventieve kredietlijn met verscherpte voorwaarden (ECCL)7. Het gebruik van het transmissiebeschermingsinstrument (TPI) is door de ECB niet geconditioneerd op de aanwezigheid van een ESM-programma8. Gezond begrotings- en macro-economisch beleid is wel een door de ECB geformuleerd vereiste. Bij het beoordelen hiervan wordt o.a. gekeken naar naleving van het Stabiliteits- en Groeipact en worden, waar beschikbaar, ook de schuldhoudbaarheidsanalyses van onder andere het ESM gebruikt door de ECB om de schuldhoudbaarheid van lidstaten te analyseren. Dit antwoord is met DNB afgestemd.
Het bericht 'Rendement particuliere verhuurders onder druk' |
|
Inge van Dijk (CDA), Eline Vedder (CDA) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Wat vindt u van de conclusie van het onderzoek dat voor nieuwe verhuurders het netto rendement daalt van 8,1% naar 2,4% als gevolg van de stijgende rente, de Wet betaalbare huur en recente fiscale maatregelen?1
In het artikel worden de gevolgen van de recent ingevoerde en aangekondigde beleidsmaatregelen, en de gestegen rente op het toekomstig rendement van een specifieke subset particuliere verhuurders onderzocht. In de dataset zijn huurwoningen in G4-steden (met hogere WOZ-waardes) oververtegenwoordigd en worden alle woningen tegen een actuele marktprijs verhuurd doordat ze in 2022 zijn aangeboden en gefinancierd tegen actuele rentes. Het onderzoek is daarmee geen analyse van de gehele huurmarkt. Op basis van het artikel kunnen derhalve ook geen algemene uitspraken worden gedaan over in hoeverre het rendement daalt als gevolg van marktomstandigheden en beleidsmaatregelen. Schommelingen in het rendement van investeerders zijn bovendien altijd afhankelijk van marktomstandigheden. De lage rente heeft de jaren ervoor juist geleid tot hoge rendement.
Het onderzoek laat zien dat door de gestegen rente en (voorgenomen) beleid het mediaan nettorendement van deze groep particuliere verhuurders aanzienlijk daalt. Daarnaast zou van de bestaande verhuurders 26% en 9% van de nieuwe verhuurders de marktconforme rendementseis halen in het nieuwe scenario. Hoewel de onderzochte dataset niet representatief is voor de hele huurmarkt laat het artikel zien dat het effect van de stapeling van (aangekondigde) beleidsmaatregelen en de gestegen rente op het rendement van verhuurders aanzienlijk is.
Ik ben van mening dat investeren in huurwoningen interessant moet blijven. Daarom bevat het wetsvoorstel betaalbare huur verschillende elementen om dit mogelijk te maken. Ten eerste kan er voor nieuwbouwprojecten een tijdelijke opslag van 10% worden gevraagd. Ten tweede wordt het woningwaarderingsstelsel (WWS) aangepast zodat kwaliteit beter wordt gewaardeerd (zwaarder wegen energie labels, beter waarderen gemeenschappelijke buitenruimte). Ten derde kunnen woningen, zodra zij te maken krijgen met de WOZ-cap, maximaal terugvallen naar de bovengrens van de regulering, namelijk 186 punten. Ten slotte kunnen verhuurders voor de maximale huurprijsstijging uitgaan van CAO + 0,5%. Het wetsvoorstel betaalbare huur zal ik op korte termijn aan uw Kamer sturen, zodat de inwerkingtreding per 1 juli 2024 kan plaatsvinden. Betrokken partijen houden daar immers rekening mee in hun financiële en organisatorische aanpak. Ook vanuit de fiscaliteit wordt er gekeken naar de stapeling. In dat licht heeft de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst – aangegeven dat er voor het toekomstig stelsel box 3 uit wordt gegaan van een vermogenswinstbelasting voor vastgoed.
Wat vindt u van de conclusie van het onderzoek dat terwijl in het nul-scenario nog 93% van de verhuurders boven de rendementseis uitkwamen, nu in de nieuwe situatie slechts 9% van de woningen van nieuwe verhuurders aan de rendementseis voldoet en 26% van de woningen van zittende verhuurders?
Zie het antwoord op vraag 1.
Wat vindt u ervan dat de effecten het grootst zijn voor de sociale en middenhuur?
Vrijwel alle sociale huurwoningen in de dataset (94%) worden nu verhuurd tegen een hogere huurprijs dan op basis van het WWS gerechtvaardigd is. Het dwingend maken van het WWS brengt deze woningen terug in het sociale segment. Dit onderstreept daarmee de noodzaak van het dwingend maken van het WWS via het wetsvoorstel betaalbare huur.
Vooral in de grote steden komen er steeds minder middenhuurwoningen beschikbaar. Huurwoningen worden steeds vaker in het dure segment aangeboden. Daardoor dreigen deze gebieden voor middeninkomens onbereikbaar te worden. Veel maatschappelijk relevante beroepen worden ingevuld door mensen met een middeninkomen. Het is van belang dat deze mensen een betaalbare huurwoning kunnen vinden in de stad waar zij werken. Daarom wordt met het wetsvoorstel betaalbare huur de huurprijsbescherming uitgebreid naar het middensegment. Dat ook deze woningen in huur dalen is een wenselijk effect. In de memorie van toelichting van het wetsvoorstel betaalbare huur zal ik uitgebreid ingaan op de stapeling van maatregelen en waar de huurverlaging het grootste effect heeft.
Wat betekent het sterk verlaagde rendement als gevolg van de maatregelen volgens u voor de aantrekkelijkheid van investeringen in vastgoed door beleggers met het oog op verhuur, voor elk van de sectoren (sociale huur, middenhuur en particuliere geliberaliseerde huur)?
De beleidsmaatregelen en de gestegen rente zorgen voor een lager rendement voor een deel van de particuliere verhuurders. Voor een gedeelte is dit ook wat beoogd wordt met de fiscale maatregelen. Investeringen in huurwoningen werden minder belast ten opzichte van andere vermogenscategorieën. Over het algemeen leidt dit ertoe dat investeren in vastgoed minder aantrekkelijk wordt. De mate waarin is echter sterk afhankelijk van de individuele situatie. Dit hangt onder andere af van de wijze van financiering, de eigendomsstructuur en de beleggingshorizon. Daarnaast profiteren investeerders ook van de stijgende huizenprijzen (het indirecte rendement op de huurwoning).
Tegelijkertijd wil ik onderstrepen dat we investeerders nodig hebben om de grote woningbouwopgave te halen. Daarom ben ik in 2023 in gesprek gegaan met investeerders en beleggers op de woningmarkt. Ook heb ik een inventarisatie laten doen naar het investeringsklimaat. Binnenkort zal ik de Kamer per brief informeren over de uitkomsten hiervan en de vervolgstappen.
Wat voor gevolgen heeft het sterk verlaagde rendement volgens u voor het aanbod van sociale huur, middenhuur, en particuliere geliberaliseerde huur, dat wil zeggen, in hoeverre zijn mensen nog in staat een passende huurwoning te vinden als beleggers stoppen woningen te verhuren omdat dit niets meer oplevert?
Zoals hierboven genoemd verschilt het effect op het rendement van de beleidsmaatregelen en de rente per individuele belegger. Een individuele belegger zal een afweging maken of het te verwachten rendement nog voldoende is. Deze afweging zal betekenen dat sommige beleggers de verhuurde woning door blijven exploiteren. Bij anderen kan dit ertoe leiden dat zij hun huurwoning gaan verkopen en er dus wordt uitgepond. Op basis van het artikel is niet te zeggen in welke mate dit zal gebeuren. Het artikel kijkt zoals gezegd naar een specifieke set van verhuurders die niet representatief is voor de gehele huurmarkt. Tot verkoop overgaan is uiteindelijk een individuele investeringsbeslissing van een particuliere verhuurder. Dit is bijvoorbeeld ook afhankelijk van het rendement wat gehaald kan worden op andere beleggingsinstrumenten. Met name particuliere verhuurders zullen in theorie sneller acteren op veranderde marktomstandigheden door hun kortere investeringshorizon en hogere rendementseis.
Indien een belegger toch besluit de woning te verkopen is dit niet in alle gevallen een probleem. Bijvoorbeeld als de woning wordt aangekocht door een doorstromer of een starter met een middeninkomen. Het is echter zorgelijk wanneer het aandeel middenhuurwoningen sterk zou afnemen de komende jaren. De ontwikkelingen op de huurmarkt zullen de komende jaren worden gemonitord, waarmee de Wet betaalbare huur elke vijf jaar wordt geëvalueerd.
De meest recente cijfers van het Kadaster laten zien dat op dit moment geen sprake is van een uitpondgolf. Het totaal aantal verkopen van beleggers over heel het jaar 2023 is zelfs lager dan in 2022. In 2022 lag het totaal aantal verkopen op bijna 44 duizend woningen, in 2023 is dit gedaald naar ruim 33 duizend woningen.
50.866
64.767
40.080
43.652
33.409
Zowel particulier als bedrijfsmatig, institutioneel.
Daarnaast is te zien dat het aantal aankopen is gedaald: van ruim 37 duizend in 2022 naar 19 duizend in 2023. Per saldo betekent dit dat beleggers meer woningen hebben verkocht dan aangekocht. Hier hoort wel de notie bij dat de vrije huursector in de voorgaande jaren sterk is gegroeid.
50.674
70.168
30.071
37.601
19.134
Zowel particulier als bedrijfsmatig, institutioneel.
Verklaringen voor het dalend aantal aankopen door beleggers zijn divers. Ten eerste zal de sterk gestegen rente hier een rol in spelen. In de jaren van lage rente werden immers veel woningen door beleggers aangekocht met vreemd vermogen. Door de gestegen rente kunnen investeerders ook verschuiven naar andere beleggingsinstrumenten, zoals staatsobligaties. Daarnaast kunnen beleidsontwikkelingen (wonen en fiscaliteit) een rol spelen. Een deel van de (voorgenomen) maatregelen van dit kabinet raakt het rendement van beleggers en dit, in combinatie met autonome ontwikkelingen, kan ertoe dat leiden dat het rendement van een verhuurder onder het doelrendement valt.
Uit cijfers van het Kadaster over alle transacties in Nederland in 2023, blijkt dat een groot deel van de woningen die beleggers verkopen, wordt gekocht door eigenaar-bewoners. In 2023 ging circa 15% naar doorstromers, 22% naar koopstarters en 10% naar eigenaar-bewoners waarvan onbekend is of ze starter zijn of doorstromen. In totaal ging dus bijna de helft van de verkochte woningen naar eigenaar-bewoners. In 2022 was dit nog 32% (waarvan 12% koopstarter).
Het is overigens van cruciaal belang dat er genoeg nieuwe, betaalbare woningen worden gebouwd. Hiertoe moet ook investeren in de middenhuur rendabel blijven, zelfs als de marktomstandigheden tegen zitten. Daarom bevat het wetsvoorstel verschillende maatregelen die het partijen mogelijk maakt om middenhuurwoningen te blijven realiseren. Specifiek voor de nieuwbouw bevat het wetsvoorstel een tijdelijke nieuwbouwopslag van 10 procent toe te passen voor middenhuurwoningen die worden opgeleverd ná inwerkingtreding van de wet en waarvan de bouw vóór 1 januari 2026 is gestart. Daarnaast wordt het WWS gemoderniseerd. Hiermee sluit het WWS beter aan bij de tegenwoordig gewenste kwaliteit van een middenhuurwoning. Zo worden goede energielabels (A of hoger) beter gewaardeerd en worden (gemeenschappelijke) buitenruimten beter gewaardeerd. Ook stijgt de bestaande WOZ-cap mee met de liberalisatiegrens, waardoor vooral woningen in de middenhuur beter gewaardeerd worden dan nu het geval is. Zoals eerder genoemd hebben marktpartijen zich bij deze vormgeving gecommitteerd om zich in te spannen om 50.000 nieuwe middenhuurwoningen te gaan realiseren. Dat komt bovenop de 50.000 middenhuurwoningen die corporaties gaan bouwen. Via de regiodeals worden per regio afspraken gemaakt om middenhuurwoningen te realiseren. Daarmee worden er minimaal 100.000 middenhuurwoningen toegevoegd aan de voorraad. Ook met de regulering middenhuur is daarom de verwachting dat nieuwbouw doorgang blijft vinden.
Als uit Figuur 2 is af te leiden dat, zelfs als de gestegen rentes (waar we geen invloed op hebben) buiten beschouwing worden gelaten, nieuwe verhuurders door de stapeling van maatregelen alsnog niet aan de rendementseis kunnen voldoen, waarom zijn deze maatregelen dan in deze combinatie genomen, en zijn deze effecten niet eerder voorzien?
Het kabinet heeft oog voor de stapeling van maatregelen en heeft daarom SEO onderzoek laten doen naar de financiële effecten van maatregelen op partijen die overwegen woningen te kopen om te verhuren of op partijen die reeds woningen bezitten die ze verhuren (Kamerstuk 27 926, nr. 374). In reactie op dit onderzoek heb ik toegezegd rekening te houden met de stapeling van maatregelen in de uitwerking van het wetsvoorstel betaalbare huur en het toekomstige stelsel box 3. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 houd ik expliciet rekening met het feit dat het met het wetsvoorstel betaalbare huur voor investeerders interessant moet blijven om te investeren in middenhuur.
Vindt u deze nieuw ontstane situatie wenselijk met het oog op de huidige woningcrisis?
Een betaalbare huurwoning in Nederland is de afgelopen jaren voor veel mensen steeds minder vanzelfsprekend geworden. Een deel van de huurders heeft moeite iedere maand de woonlasten op te brengen. Steeds vaker worden er huurprijzen gevraagd die niet in verhouding staan tot de kwaliteit van de woning. Met name in de grote steden komen minder huurwoningen in het middenhuursegment beschikbaar maar worden die in het dure segment aangeboden, waardoor deze gebieden voor middeninkomens onbereikbaar dreigen te worden. Deze problematiek vraagt om versterking van de rechtsbescherming van de huurder. Daarom wil ik de bestaande huurprijsbescherming op basis van het WWS voor het lage, of «sociale» segment, verder uitbreiden naar het middensegment zodat deze ook gaat gelden voor mensen met een middeninkomen.
Wat is volgens u nodig om het aanbod niet in te laten zakken met het oog op de generieke rendementseis; moeten verhuurders daarop uit kunnen komen of daar enigszins boven zitten?
De generieke rendementseis geldt in praktijk niet voor elke individuele huurwoning, omdat dit afhangt van de voorkeuren van individuele beleggers en onder andere bouwjaar en locatie. Hoe populairder de locatie, des te minder risico op leegstand en dus des te lager de marktconforme rendementseis voor een huurwoning. Tevens zal het effect van de stapeling voor iedere individuele verhuurder verschillen, aangezien dat afhangt van de wijze van financiering, de eigendomsstructuur en de beleggingshorizon. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 bevat het wetsvoorstel betaalbare huur verschillende maatregelen om het investeren in middenhuurwoningen aantrekkelijk te houden.
Wat zijn maatregelen die volgens u kunnen worden overwogen om verhuurders weer op of boven de rendementseis uit te laten komen?
In het antwoord op vraag 1 heb ik toegelicht welke maatregelen worden genomen om het investeren in huurwoningen rendabel te houden.
In hoeverre zou het effect hebben op het nettorendement voor nieuwe en bestaande verhuurders na de gestegen rente en maatregelen, als het rendement op vastgoed in box 3 weer wordt teruggebracht op de oude situatie van 30% heffing over 4% rendement?
Figuur 4 van het artikel laat het effect zien van de verschillende maatregelen en de gestegen rente op het rendement. Hierin is te zien dat het mediaan rendementsverlies door het nieuwe box 3-tarief 1,1 procentpunt bedraagt. Dit geldt zowel voor nieuwe verhuurders als voor zittende verhuurders. Wanneer het box 3-tarief wordt verlaagd naar 30 procent heffing over 4 procent forfaitair rendement, zal dit rendementsverlies lager zijn. Dit levert echter budgettaire derving op waar dekking voor nodig is en waarbij het niet mogelijk is de derving binnen box 3 op te vangen.
In hoeverre zou het effect hebben op het nettorendement voor nieuwe en bestaande verhuurders na de gestegen rente en maatregelen, als je de overdrachtsbelasting voor niet-eigen woningen terugbrengt naar een lager percentage, bijvoorbeeld 4%, 6% of 8%?
Zoals in figuur 4 van het artikel te zien is het mediaan rendementsverlies van het gestegen algemene tarief van de overdrachtsbelasting (OVB) 1,4 procentpunt. Een verlaging van het algemene tarief van de OVB zal het rendementsverlies verminderen, maar enkel voor nieuwe verhuurders. Zij betalen OVB bij de aankoop van een woning, terwijl zittende verhuurders deze kosten al hebben betaald. Hoe groter de verlaging van het algemene OVB-tarief, hoe lager het rendementsverlies door deze maatregel. Gegeven het lage mediaan nettorendement voor nieuwe verhuurders in het nieuwe scenario (2,4 procent) zal een verlaging van het algemene tarief van de OVB onvoldoende zijn om de generieke rendementseis te behalen. Daarnaast levert een verlaging een budgettaire derving op waar dekking voor nodig is.
In hoeverre zou het verhuurders helpen hun vastgoed van box 3 naar box 2 over te hevelen, als je daarover bijvoorbeeld eenmalig geen overdrachtsbelasting zou heffen?
In het artikel wordt enkel gekeken naar particuliere verhuurders met hun bezittingen in box 3. We kunnen daarom geen uitspraken doen over het verschil in rendement wanneer verhuurders hun woningen naar box 2 zouden verplaatsen. Geschat wordt dat particuliere verhuurders ca. 150.000 woningen in box 3 verhuren. Dit is 5% van het totale aantal van 3,1 miljoen huurwoningen in Nederland (volgens Woon 2021).
De andere 85% particuliere beleggers heeft hun woningen ondergebracht in box 1 of box 2. Inderdaad geldt voor het verplaatsen naar box 2 dat het algemene OVB-tarief van toepassing is op de verkrijging die zich daarbij voordoet. Beleidsmatig is er geen aanleiding om te voorzien in eenmalige vrijstelling van OVB. Daarbij zal een dergelijke vrijstelling leiden tot een derving waarvoor dekking gevonden zal moeten worden.
In hoeverre zijn er mogelijkheden om de modernisering van het woningwaarderingsstelsel dusdanig vorm te geven dat het meer rendabel wordt om te verhuren?
Als onderdeel van het wetsvoorstel betaalbare huur wordt het WWS gemoderniseerd. Hierdoor sluit het WWS beter aan bij de kwaliteit van een middenhuurwoning. Zo worden goede energielabels (A of hoger) beter gewaardeerd, wordt de privé buitenruimte beter gewaardeerd en wordt er een waardering opgenomen voor gemeenschappelijke buitenruimte. Daarnaast wordt ook de mogelijkheid om de woning te koelen gewaardeerd. Daarnaast stijgt de bestaande WOZ-cap mee met de liberalisatiegrens, waardoor vooral woningen in de middenhuur beter gewaardeerd worden dan nu het geval is. De werking van de WOZ-cap verandert. Voorheen zorgde de WOZ-cap dat het aantal WWS-punten voortkomende uit de WOZ-waarde op maximaal 33% van het totale puntenaantal van de woning uitkwam. Dit betekent dat het totaalaantal punten onder de liberalisatiegrens zou uitkomen. De nieuwe werking van de WOZ-cap zorgt ervoor dat het totale puntenaantal niet verder kan zakken dan 186, ook als dit op basis van 33% lager uit zou komen. Tevens kan er voor nieuwbouwprojecten een tijdelijke opslag van 10% worden gevraagd en kunnen verhuurders voor de maximale huurprijsstijging uitgaan van CAO + 0,5%. Deze maatregelen zorgen ervoor dat het meer rendabel wordt om een woning volgens het WWS te verhuren.
Hoe kan het volgens u dat op grond van het onderzoek 94% van de huurwoningen onder het gereguleerde segment (WWS), toch tegen een hogere huurprijs lijken te worden verhuurd dan wettelijk is toegestaan?
Dit is geen representatieve dataset voor heel Nederland en bovendien een momentopname, waardoor het percentage van 94% naar verwachting boven het landelijk gemiddelde uitkomt. Vanwege het schaarse aanbod is in de G4 de prikkel om gereguleerde woningen te duur te verhuren groot. Uit cijfers van het WoON2021, de grootste huurenquête van Nederland, blijkt dat circa 50% van de particuliere huurwoningen in het gereguleerde segment te duur verhuurd wordt. Dit gebeurt met gemiddeld 150 euro per maand boven het WWS-maximum. Hoewel dit percentage lager ligt dan 94%, is het een significante toename ten opzichte van de jaren 2017–2020, waarin volgens de huurenquête van het CBS geïndiceerd werd dat circa 20% van de particuliere huurwoningen in het gereguleerde segment boven het WWS-maximum verhuurd werd.
Desalniettemin is dit precies de reden dat ik het WWS dwingend wil maken als onderdeel van de wet betaalbare huur. We zien dat de bestaande huurprijsbescherming op dit moment onvoldoende bescherming biedt. Momenteel is in Nederland sprake van een afdwingbaar WWS. Dit betekent dat wanneer een woning die voor een huurprijs wordt verhuurd die hoger is dan de kwaliteit van de woning rechtvaardigt, een huurder zelf zijn recht moet halen via een procedure bij de Huurcommissie. Niet elke huurder weet hiervan af en niet elke huurder wil en kan een procedure starten. Veel huurders zijn zich nog onvoldoende bewust van de al bestaande rechten en mogelijkheden. Vaak spelen ook bijvoorbeeld de relatie met de verhuurder en de tijdelijkheid van een contract een rol bij de terughoudendheid van huurders. Als sprake is van een geliberaliseerd contract voor een woning die eigenlijk in het gereguleerde segment thuishoort, moet de huurder op basis van huidige regelgeving binnen 6 maanden na aanvang van het contract naar de Huurcommissie stappen. Een huurder die te laat is, zit vast aan een huurprijs die hoger is dan het WWS op basis van de kwaliteit van de woning voorschrijft. Het te duur verhuren van een gereguleerde woning kent daarnaast geen sanctie, waardoor het loont voor malafide verhuurders om de woning na een eventuele huurverlaging door de Huurcommissie opnieuw te duur te verhuren.
Wat wilt u doen aan deze te hoge huurprijzen?
Het wetsvoorstel betaalbare huur helpt op twee manieren huurders beter te beschermen tegen te duur verhuurde woningen. Enerzijds wordt de huurbescherming uitgebreid naar het middensegment (t/m 186 WWS-punten, circa 1.123 euro huur per maand). Hierdoor krijgen meer huurwoningen in Nederland te maken met huurbescherming. Hieronder vallen ook veel woningen die in het middensegment verhuurd worden voor een prijs die volgens het WWS niet in verhouding staat tot de kwaliteit van de woning.
Anderzijds wordt de werking van de huurprijsbescherming versterkt en de huurder beter beschermd doordat het WWS van een afdwingbaar stelsel een dwingend stelsel wordt. Dit betekent dat verhuurders wettelijk verplicht worden zich aan de maximale huurprijzen op grond van het dwingende WWS te houden. Hiermee verschuift de verantwoordelijkheid voor een huurprijs die overeenkomt met de kwaliteit van de woning naar de verhuurder. De verhuurder wordt verantwoordelijk voor de hoogte van de huurprijs en moet de huurder bij het aangaan van een huurcontract een volledige puntentelling overleggen. Zo ontstaat vooraf duidelijkheid voor huurder en verhuurder over de maximale huurprijs en de rechten die de huurder heeft.
Daarnaast gaan gemeenten erop toezien dat verhuurders zich aan deze regels houden en kunnen hierop handhaven. Een te duur verhuurde woning in het gereguleerde laag- of middensegment zal daardoor bij handhaving leiden tot in eerste instantie een waarschuwing, maar bij herhaling tot boetes die kunnen oplopen tot meer dan 20.000 euro. Bij herhaaldelijke, ernstige overtredingen kan een hogere boete worden opgelegd van maximaal € 90.000 of kan de gemeente ingrijpen middels beheerovername. Op deze manier is er voor de verhuurder een risico op serieuze bestuursrechtelijke sancties op het moment dat een verhuurder een woning te duur verhuurt. Ook wordt het handelingsperspectief voor de huurder uitgebreid: de gang naar de Huurcommissie wordt vereenvoudigd en toegankelijker gemaakt. Huurders kunnen als gevolg van dit wetsvoorstel te allen tijde de Huurcommissie vragen om de huurprijs te toetsen en zo nodig te verlagen. Hiermee wordt voorkomen dat huurders die niet direct zelf actie ondernemen na zes maanden vastzitten aan een geliberaliseerd huurcontract voor een woning die op basis van de kwaliteit eigenlijk in het lage- of middenhuursegment thuishoort.
Aanpalend wordt ook de tijdelijkheid van huurcontracten aan banden gelegd met de Wet vaste huurcontracten. Hiermee is het in veel gevallen niet meer mogelijk een tijdelijk contract aan te bieden. Met een vast contract staat de huurder sterker in de schoenen om gebruik te maken van huurprijsbescherming.
Hoe wilt u voorkomen dat huurders deze huurprijzen ook daadwerkelijk gaan betalen?
Zoals toegelicht onder vraag 15, gaat het dwingend maken van het WWS hierin het grootste verschil maken: verhuurders worden gedwongen zich te houden aan de maximale huurprijzen op grond van het WWS en lopen een risico op beboeting door de gemeente indien zij dit niet doen. Ook de positie van de huurder wordt hiermee verder versterkt.
In aanvulling daarop gaan andere maatregelen ook bijdragen aan de versterking van de reikwijdte en kwaliteit van huurprijsbescherming. Om huurders hierin te ondersteunen moeten alle gemeenten in Nederland ten gevolge van de Wet goed verhuurderschap een meldpunt Goed verhuurderschap inrichten. Hier kunnen huurders misstanden melden op basis waarvan gemeenten een onderzoek kunnen instellen en eventueel handhaven. Ook kunnen gemeenten proactief controleren op plekken waar zij vermoeden dat te duur verhuurd wordt. Voor gemeenten wordt een samenwerking opgezet voor het uitwisselen van kennis en kunde rondom deze handhaving.
Aanvullend is het van belang dat huurders, verhuurders en gemeenten het WWS eenvoudiger kunnen begrijpen en toepassen. Daarom is als onderdeel van de Wet betaalbare huur een objectivering en vereenvoudiging van het WWS ingevoegd. Hierbij wordt het WWS herzien middels objectievere maatstaven, regels en voorwaarden die daarnaast eenvoudiger te begrijpen zijn. Zo zijn er extra meetinstructies, definities en voorbeeldberekeningen toegevoegd zodat het nieuwe WWS eenduidiger is. Er wordt naar gestreefd dat huurder, verhuurder, gemeente en Huurcommissie onafhankelijk van elkaar een woning moeten kunnen betreden en met dezelfde puntentelling naar buiten komen lopen. Een eenduidig WWS maakt het voor huurder inzichtelijker of zij te veel huur betalen. Het is van belang dat huurders en verhuurders op de hoogte zijn van deze nieuwe regels. Daarom zal er richting inwerkingtreding van het wetsvoorstel op landelijk niveau een campagne gestart worden om huurders en verhuurders hiervan bewust te maken.
De Openbaarmaking van interne adviezen aan bewindspersoon rond invaren in het kader van de Wet toekomst pensioenen |
|
Agnes Joseph (NSC) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat de landsadvocaat in 2011 heeft aangegeven dat er vier «toetsen» moeten worden doorlopen bij invaren om te beoordelen of zo’n inbreuk in de eigendomsrechten in de zin van het EVRM in juridische zin houdbaar is?1
De adviezen hebben betrekking op de procespositie van de staat.
Aangezien het betreffende advies niet openbaar gemaakt zal worden, kan deze vraag uitsluitend aan de hand van de openbaar gemaakte nota worden beantwoord. In de nota staat dat er vier toetsen zijn doorlopen.
Het eigendomsrecht op pensioen is evenwel niet absoluut. Bovendien hebben Staten een ruime beleidsvrijheid om maatregelen voor te stellen waarbij sprake is van inmenging in het eigendomsrecht.
Of sprake is van een toegestane inmenging in het eigendomsrecht als genoemd in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: artikel 1 EP EVRM) wordt conform jurisprudentie van het Europees Hof van de Rechten van de Mens (EHRM) aan de hand van de volgende criteria beoordeeld:
De toepassing van artikel 1 EP EVRM bij het invaren naar de premieovereenkomsten zoals thans opgenomen in de Pensioenwet is conform deze criteria uitgebreid getoetst en beschreven in paragraaf 10.2.5 van de memorie van toelichting bij de wet toekomst pensioenen en bovendien uitgebreid besproken tijdens de behandeling in de beide Kamers.
Kunt u in lijn met «toets 1» van de landsadvocaat onderbouwen dat invaren in de Wet toekomst pensioenen (Wtp) van algemeen belang is?
De vraag naar het algemeen belang en de noodzaak van het invaren lijken terug te voeren op het tweede criterium van het EVRM. Er is gekeken of met het invaren een legitiem doel in het algemeen belang wordt nagestreefd.
In de memorie van toelichting van de Wet toekomst pensioenen is daarover opgenomen2:
(..)
b. Met de regulering of inmenging moet een legitiem doel worden nagestreefd in het kader van het publieke belang. Dit hangt veelal samen met het sociale en economisch beleid van een lidstaat, waardoor individuele lidstaten hierin veel beleidsvrijheid hebben.
(..)
Ten tweede moet de wet een legitiem doel in het kader van het algemeen belang nastreven.
In 2019 heeft de SER de wens uitgesproken om bestaande pensioenaanspraken en pensioenrechten en nieuwe pensioenopbouw in één pensioenfonds bij elkaar te kunnen houden. Sociale partners en de regering steunen deze wens en deze wens heeft zijn weerslag gekregen in de Hoofdlijnennotitie. Collectief invaren zorgt ervoor dat de beoogde verbeteringen in het pensioenstelsel binnen een afzienbare termijn kunnen worden bereikt. Indien er niet wordt ingevaren, worden de beoogde doelen pas na vele decennia gerealiseerd. Bovendien ontstaat zonder collectief invaren een cesuur tussen nieuwe pensioenopbouw en reeds opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten. Dit kan de risicodeling tussen generaties binnen een pensioenfonds doorbreken. Dat wordt niet in het belang van de deelnemer geacht. Verder compliceert een onderscheid (splitsing) tussen toekomstige pensioenopbouw en bestaande pensioenaanspraken en pensioenrechten de uitvoering van en communicatie over de pensioenregeling. Het algemeen belang van een houdbaar, toekomstbestendig en uitvoerbaar pensioenstelsel is ermee gediend als wordt ingevaren. Bovendien acht de regering het in het belang van de deelnemer om niet achter te blijven in een pensioenfonds als daar geen pensioenpremies meer worden ontvangen en hierdoor defensiever zal worden belegd. De kans op een verhoging neemt hierdoor af. Het schokabsorberend vermogen van het pensioenfonds zal op termijn fors minder zijn. Zonder aanvullende maatregelen kan het zelfs nadelig zijn voor een groep belanghebbenden om niet in te varen.
Kunt u in lijn met «toets 2» van de landsadvocaat aangeven in hoeverre er noodzaak is voor invaren in de Wtp?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u in lijn met «toets 3» van de landsadvocaat aangeven in hoeverre er reële alternatieven voor invaren in de Wtp zijn?
Kunt u in lijn met «toets 4» van de landsadvocaat aangeven hoe de effecten van invaren in de Wtp in ogenschouw zijn genomen?
Kunt u bij de beantwoording van bovenstaande vragen (2 t/m 5) het antwoord volledig opschrijven, zodat het antwoord zelfstandig leesbaar is?
Voor zover mogelijk heb ik de vragen apart beantwoord, waar de beantwoording zich leende voor gezamenlijke beantwoording heb ik de vragen gezamenlijk beantwoord.
Indien invaren volgens u in lijn met de vier "toetsen" van de landsadvocaat van algemeen belang kan zijn, er noodzaak voor invaren kan zijn en er volgens u geen reële alternatieven zijn, kunt u dan aangeven waarom invaren in geval van pensioenregelingen bij verzekeraars niet voorzien is met de invoering van de Wtp?
Met het invaren is het mogelijk om de doelen van de Wet toekomst pensioenen te behalen. Dankzij het invaren blijven bestaande en toekomstige pensioenen samen in een collectief pensioenfonds. Hierdoor is het voor het gehele pensioen van deelnemers en gepensioneerden mogelijk om eerder perspectief te genereren op een koopkrachtig pensioen.
De reden dat het standaardpad invaren niet geldt voor verzekeraars is toegelicht in de memorie van toelichting5:
Het overgangsregime geldt niet voor verzekeraars en premiepensioeninstellingen. Voor hen blijft de bestaande wettelijke mogelijkheid van een interne of externe collectieve waardeoverdracht ongewijzigd bestaan. Daarvoor zijn meerdere redenen te geven. Zo geldt voor verzekeraars en premiepensioeninstellingen geen eis van één financieel geheel en is risicodeling tussen deelnemers onderling geen belangrijk aspect van de bij deze pensioenuitvoerders ondergebrachte pensioenregelingen. Ook gelden er bij pensioenfondsen medezeggenschapsvereisten die ontbreken bij verzekeraars en premiepensioeninstellingen. Verschillende organen van het pensioenfonds krijgen in het overgangsregime een expliciete rol en taak bij de beoordeling van de evenwichtige belangenafweging. Verzekeraars en premiepensioeninstellingen hebben geen medezeggenschapsorganen waardoor belanghebbenden invloed kunnen uitoefenen op de besluitvorming.
Kunt u bevestigen dat er ook een memo was van een «ingroeivariant», waarbij invaren niet nodig is en wel langzaam wordt toebewogen naar een stelsel op basis van persoonlijke pensioenvermogens?2
Het memo waar u naar verwijst is memo 16, uitwerking memo ingroeivariant naar persoonlijker stelsel (zonder invaren). Dit memorandum is onderdeel van de documenten die ik op 8 december 2023 openbaar heb gemaakt.
Graag licht ik de achtergrond toe. In de zomer van 2018 is dit memorandum opgesteld. Het memorandum is onderdeel van vele memoranda die zijn opgesteld om een goed beeld te krijgen van mogelijkheden, onmogelijkheden en alternatieven om te komen tot een akkoord over de hervorming van het pensioenstelsel. Dit memorandum verkent een ingroeivariant die onderdeel van de wetgeving zou kunnen worden als er geen akkoord met sociale partners kon worden bereikt. In dat geval zou een ingroeivariant wellicht namens de regering kunnen worden voorgesteld. Ook de Kamer wordt geïnformeerd over de ingroeivariant waarbij de bewindspersoon overigens opmerkt dat «Veel liever had ik gezien dat ik dit had kunnen doen op basis van een akkoord met sociale partners, mede op basis van een advies van de Sociaal-Economische Raad (SER). Nu dat akkoord er vooralsnog niet is, wil ik ervoor zorgen dat het proces van vernieuwing van het pensioenstelsel doorgaat.»7
In de brief wordt aangegeven dat nader onderzoek wordt gedaan naar een waarderingskader voor het invaren en ook dat onderzocht zal worden of een meer geleidelijke route om pensioenopbouw samen te voegen, mogelijk is.
Uiteindelijk is met sociale partners in juni 2019 het Pensioenakkoord gesloten. Het kabinet geeft vervolgens in een Kamerbrief aan dat het de voorkeur van de SER om bestaande en toekomstige pensioenopbouw bij elkaar te houden, ondersteunt. Maar ook de mogelijkheid te onderzoeken dat de bestaande opbouw en de nieuwe opbouw geleidelijk worden samengevoegd.8
Na het Pensioenakkoord wordt nog verder onderhandeld over de uitwerking van het Pensioenakkoord. De ingroeivariant is uiteindelijk niet in de Hoofdlijnennotitie uitwerking Pensioenakkoord opgenomen omdat het niet of in onvoldoende mate bijdraagt aan het behalen van de gestelde doelen die ten grondslag liggen aan het Pensioenakkoord.9 De Hoofdlijnennotitie bevat de uitkomsten van deze verdere onderhandelingen en vormt de basis voor de Wet toekomst pensioenen. De variant waar wel voor gekozen is, het invaren, is met de Wet toekomst pensioenen uitgebreid getoetst, onderwerp van het debat geweest en aangenomen door de Tweede en Eerste Kamer.
Met het invaren is het mogelijk om de doelen van de Wet toekomst pensioenen te behalen (en daarmee de doelen die al eerder overeengekomen waren in het Pensioenakkoord en de Hoofdlijnennotitie). Dankzij het invaren blijven bestaande en toekomstige pensioenen samen in een collectief pensioenfonds. Hierdoor is het voor het gehele pensioen van deelnemers en gepensioneerden mogelijk om eerder perspectief te genereren op een koopkrachtig pensioen. Bij het opsplitsen van bestaande opbouw en nieuwe opbouw is dit alleen mogelijk voor het relatief beperkte deel van nieuwe opbouw.
Daarnaast is het dankzij invaren mogelijk de intergenerationele risicodeling en solidariteit te borgen. Gedurende de transitie is dit bijvoorbeeld in het bijzonder relevant voor de compensatie voor de afschaffing van de doorsneesystematiek. Als er gekozen zou worden voor ingroeien, is het de vragen in hoeverre adequate (en kostenneutrale) compensatie mogelijk is. Ook geldt dat invaren het voordeel biedt van een efficiëntere uitvoering doordat er geen sprake is van meerdere pensioensystemen binnen het pensioenfonds. Hierdoor wordt de pensioencommunicatie eenvoudiger en begrijpelijker voor deelnemers en gepensioneerden. Met ingroeien zou er voor een lange periode sprake zijn van twee pensioenstelsels binnen het pensioenfonds, wat de uitvoering voor een lange periode compliceert. Tot, zoals eerder aangegeven, wordt met een ingroeivariant ook de solidariteit tussen deelnemers, waaronder het gezamenlijk delen van risico’s, substantieel beperkt. De praktische uitvoerbaarheid van de solidaire premieregeling zou daarmee ook worden belemmerd.
Kunt u bevestigen dat deze ingroeivariant volgens de notitie «een sierlijk alternatief» zou kunnen zijn voor invaren, waarbij ook is aangegeven dat «Een bijkomend voordeel is dat hierdoor de complexe operatie van invaren wordt omzeild»?
In het memo is dat inderdaad opgeschreven. Ik verwijs voor de toelichting op het verdere verloop van het onderzoek naar de ingroeivariant naar het antwoord op vraag 8.
Kunt u bevestigen dat in de toelichting bij de ingroeivariant is aangegeven dat er bij de ingroeivariant niet tot in lengte van jaren twee losstaande contracten naast elkaar bestaan, omdat de nieuwe opbouw voor pensioendatum weer instroomt bij de opgebouwde rechten?
In het memo is dit inderdaad opgeschreven. Tegelijkertijd geldt wel dat er bij ingroeien voor een aanzienlijk lange periode sprake kan zijn van twee losstaande contracten die naast elkaar bestaan. Een deelnemer van 30 jaar oud zal tot aan de pensioenleeftijd te maken krijgen met bestaande pensioenopbouw in uitkeringsaanspraken en nieuwe pensioenopbouw in vermogen, dat zijn tientallen jaren.
Kunt u bevestigen dat bij zo een ingroeivariant dus feitelijk ook geen «gesloten» fonds (van niet ingevaren rechten) ontstaat?
In hoeverre dat het geval is hangt af van hoe de variant wordt vormgegeven en welke argumenten daarvoor aangedragen worden. Het is voorstelbaar dat gekozen zou worden voor afgescheiden vermogens voor oude opbouw en nieuwe opbouw. In het ftk gedeelte van het pensioenfonds gelden immers andere regels.
Er ontstaat dan binnen het pensioenfonds een afgescheiden gesloten regeling waardoor de risico’s niet langer worden gedeeld met alle deelnemers.
Bij invaren worden de risico’s blijvend gedeeld tussen de deelnemers. Ik heb in mijn recente brief van 21 december 2023 nogmaals herhaald dat invaren, wanneer dit evenwichtig is voor de deelnemers, wordt gefaciliteerd zodat de nieuwe pensioenopbouw en de reeds opgebouwde pensioenaanspraken en -rechten zoveel mogelijk bij elkaar kunnen blijven in één pensioenregeling bij één pensioenfonds. Invaren is een essentieel onderdeel van de zogenoemde «dubbele transitie». Het betreft de combinatie van het collectief delen van de financiële effecten van de afschaffing van de doorsneesystematiek en de overstap op collectieve premierelingen met de lagere buffereisen. Door invaren kunnen de doelen van het nieuwe pensioenstelsel eerder en voor het volledige pensioenkapitaal worden behaald.
Kunt u bevestigen dat er in de toelichting bij de ingroeivariant is aangegeven dat bij niet invaren de voordelen van de dubbele transitie niet hoeven komen te vervallen doordat het voordeel van sneller indexeren van de opgebouwde aanspraken en rechten ook binnen het financiële toetsingskader (ftk) kan worden bewerkstelligd bij verlaging van de indexatiegrens van 110% naar 105%?3
In het memo is dit inderdaad opgeschreven. Tegelijkertijd geldt dat dit een ruwe uitwerking betreft waarbij niet is doorgerekend welke effecten dit met zich brengt en in hoeverre het de dubbele transitie zoals met het invaren mogelijk is daadwerkelijk kan evenaren. Een structurele verandering van het ftk brengt generatie effecten met zich mee, een verlaging van de indexatiegrens is doorgaans nadelig voor de jongere deelnemer.
Kunt u aangeven welke stukken over de Wtp de landsadvocaat heeft verkregen van de regering om tot zijn advies betreffende invaren in juni 2020 te komen?
De inhoud van deze communicatie valt onder de vertrouwelijkheid van de communicatie tussen advocaat en cliënt. Ik zal deze communicatie niet openbaar maken.
Kunt u aangeven of de landsadvocaat bij het schrijven van zijn recente adviezen over de Wtp bewust op de hoogte was van de ingroeivariant als alternatief voor invaren?
Ik verwijs naar de beantwoording van de vragen 2 tot en met 5 waar ik uitgebreid de juridische analyse van het invaren heb toegelicht. Met een ingroeivariant zouden de doelen die met invaren bereikt kunnen worden, niet volledig worden bereikt, zonder de eerdergenoemde nadelen waaronder het doorbreken van de solidariteit en het uitvoeren van meerdere pensioenadministraties. Het is daarmee geen alternatief waar dezelfde doelen mee bereikt worden.
Kunt u bevestigen dat volgens de duiding van het advies van de landsadvocaat een absolute noodzaak zal moeten worden aangetoond met betrekking tot het invaren van de reeds opgebouwde rechten, waarbij een belangrijke vraag is of er reële alternatieven zijn, omdat er anders sprake is van een inbreuk op individueel eigendomsrecht?4
Ik verwijs naar de beantwoording van de vragen 2 tot en met 5 waar ik uitgebreid de juridische analyse van het invaren heb toegelicht. Deze analyse is tevens onderschreven door de Raad van State.
Denkt u dat, gegeven dat de Wtp ook een ingroeivariant mogelijk had kunnen maken, er bij de totstandkoming van de Wtp sprake was van een absolute noodzaak tot het mogelijk maken van invaren voor pensioenfondsen?
Met een ingroeivariant zouden de doelen die met invaren bereikt kunnen worden, niet volledig worden bereikt, zonder de eerdergenoemde nadelen waaronder het doorbreken van de solidariteit en het uitvoeren van meerdere pensioenadministraties. Het is daarmee geen alternatief waar dezelfde doelen mee bereikt worden.
Vervolgens is de afweging gemaakt, aan de hand van de eerdergenoemde criteria, of het invaren een toegestane inmenging in het eigendomsrecht kan zijn. De conclusie daarvan is uitgebreid uiteengezet in de memorie van toelichting, getoetst door de Raad van State en ook in de parlementaire behandeling uitgebreid aan de orde geweest. Beide Kamers hebben in ruime meerderheid geoordeeld dat dit een te rechtvaardigen inmenging is, waardoor de wet nu is bekrachtigd.
Kunt u aangeven waarom de regering de ingroeivariant niet in plaats van invaren heeft opgenomen in de Wtp?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 8 waar ik het verdere verloop van het onderzoek naar de ingroeivariant heb geschetst.
Kunt u aangeven waarom de regering de ingroeivariant niet als alternatief voor invaren heeft opgenomen in de Wtp?
Ik verwijs naar het antwoord op de vraag 8. Aanvullend geldt dat het mogelijk maken van zowel invaren als ingroeien niet wegneemt dat de nadelen van ingroeien zich kunnen voordoen, waardoor de beoogde doelen van de Wet toekomst pensioenen op voorhand in mindere mate haalbaar worden. Uiteindelijk ontstaat dankzij een dergelijke mogelijkheid een grotere verscheidenheid aan pensioenregelingen in Nederland; een deel van de pensioenfondsen zal invaren, een ander deel zal ingroeien. Dit zal het pensioenstelsel minder begrijpelijk maken voor Nederlanders, de uitvoerbaarheid niet ten goede komen en leiden tot hogere kosten voor deelnemers. Met het standaardpad invaren is dit niet het geval en is het beter mogelijk om de doelen van de pensioenhervorming daadwerkelijk te behalen.
Vindt u het voor de deelnemers wenselijk dat de Wtp in het geval een pensioenfonds door omstandigheden niet kan invaren aanstuurt op een «gesloten» fonds van bestaande rechten, terwijl er ook een ingroei-alternatief mogelijk gemaakt had kunnen worden?
De Pensioenwet gaat ervan uit dat pensioenfondsen invaren, het standaardpad invaren. Het standaardpad invaren geldt voor alle pensioenfondsen. Per pensioenregeling en per pensioenfonds dient evenwel beoordeeld te worden of invaren bijdraagt aan, kortgezegd, een evenwichtige transitie. Er kan geoordeeld worden dat invaren, kortgezegd, niet bijdraagt aan een evenwichtige transitie en dat daarom afgezien wordt van het invaren. Denk bijvoorbeeld aan de situatie waarbij de werkgever een bijstortingsgarantie heeft afgegeven ten aanzien van de oude pensioenregeling. Dat het pensioenfonds dan mogelijk als gesloten pensioenfonds verder gaat, is een onderdeel van de afweging om af te zien van het invaren.
Kunt u bevestigen dat in de toegestuurde notities is gewezen op de ambtelijke conclusie dat het mogelijk en wenselijk is om na stelselwijziging alleen nog een fiscaal premiemaximum te gebruiken, ofwel enkel te begrenzen op premie?5
Ja.
Kunt u aangeven waarom er met de komst van de Wtp besloten is om in het geval van niet invaren van bestaande rechten, toch nog de fiscale maxima op toeslagen (indexaties) op bestaande rechten te handhaven?
Het fiscale kader van voor de Wtp kende een begrenzing op de hoogte van de uitkering en niet een begrenzing op de hoogte van de premie. Als er geen begrenzing is op de hoogte van de toeslag (indexatie) kan voor elke willekeurige toeslag een premie worden ingelegd. Er zou dan een fiscaal onbegrensd pensioen gefaciliteerd worden. De Wtp biedt overgangsrecht voor toeslagverlening. Als een voor de Wtp bestaande pensioenregeling niet wordt aangepast aan de Wtp (niet wordt ingevaren) dan dient uiterlijk per einddatum van de transitieperiode de opbouw in de pensioenregeling te zijn beëindigd. Wel mag een eventuele toeslagverlening nog worden gecontinueerd vanaf die datum. Hiervoor is het fiscaal gezien ook toegestaan dat er nog (werkgevers)bijdragen worden ingelegd in de pensioenregeling, bijvoorbeeld vanwege bijstortverplichtingen. Daarom blijft het van belang dat de fiscale begrenzing op de indexatie blijft gelden. Anders ontstaat de mogelijkheid van een fiscaal onbegrensd pensioen met potentieel negatieve budgettaire consequenties.
Kunt u bevestigen dat in de toegestuurde notities staat dat door «het aantrekkelijker maken van het ftk contract door snellere indexatie mogelijk te maken de overstap naar een nieuw contract wat minder aanlokkelijk zal zijn»?6
Een verdere versoepeling van het ftk leidt tot generatie effecten. In het kort komt het erop neer dat de pensioenverwachtingen van de huidige pensioengerechtigden toenemen, maar die voor de jongere actieven afnemen.
Ook geldt dat een versoepeling van het ftk geen structurele oplossingen biedt voor bijvoorbeeld het renterisico wat nu collectief door jong en oud gedragen wordt. Ook blijft gelden dat de buffers in het ftk ongericht zijn, terwijl die in het nieuwe pensioenstelsel beter ingezet kunnen worden.
Om deze redenen is het onverstandig om het ftk structureel te versoepelen. De pensioenverwachtingen voor pensioengerechtigden toe laten nemen en die van jongeren riskanter te maken terwijl hen een vaste uitkering wordt beloofd, biedt geen structurele oplossing voor de problemen van het pensioenstelsel. Het nieuwe pensioenstelsel biedt daarentegen de mogelijkheid voor een structurele oplossing die evenwichtig is voor alle generaties.
Kunt u aangeven of er in de Wtp bewust voor gekozen is om de toeslagregels voor bestaande rechten die in het ftk blijven streng te houden en wat de rationale daarachter was?
Het financieel toetsingskader (ftk) is ontworpen op de uitkeringsovereenkomst en de bijbehorende pensioenaanspraken en pensioenrechten. Het financieel toetsingskader zoals dat de afgelopen jaren heeft gegolden blijft in stand na de pensioentransitie. Zolang er nog ftk pensioenrechten en pensioenaanspraken blijven staan geldt logischerwijs dat hetzelfde kader blijft gelden.
Pensioenfondsen die voornemens zijn in te varen, mogen gebruik maken van het transitie-ftk. Daarbij is het ftk aangepast, zodat pensioenfondsen kunnen anticiperen op de regels van het nieuwe stelsel, zoals soepelere indexatieregels. Het transitie-ftk geldt niet voor pensioenfondsen die niet willen invaren.
Bent u bereid de toeslagregels en fiscale maxima op toeslagen voor rechten die achterblijven in het ftk alsnog te versoepelen, en zo niet, waarom niet?
Nee, daar is met de Wet toekomst pensioenen bewust niet voor gekozen omdat dit belangrijke nadelen kent, zoals ook uiteengezet in de beantwoording van voorgaande vragen.
Kunt u bevestigen dat er een memo is waarin staat dat De Nederlandsche Bank (DNB) heeft aangegeven dat de buffer van pensioenfondsen onder artikel 129 Pensioenwet ten goede moet komen aan de op het moment van de transitie bestaande pensioenaanspraken en -rechten en dus niet gebruikt kan worden voor toekomstige aanspraken en rechten?7
Ja, dat staat in het memo waarnaar u refereert. Overigens is in de Wet toekomst pensioenen artikel 129 Pensioenwet aangepast, waardoor de voormalige regels voor een premiekorting op de kostendekkende premie niet meer gelden.
Kunt u bevestigen dat er in de nu gepubliceerde memo’s in de periode 2018 tot en met 2020 door de ambtenaren en de pensioensector nog steeds twijfel wordt uitgesproken of invaren wel wenselijk is en niet een te groot risico is en de vrees bestaat dat invaren kan worden aangemerkt als «inbreuk op een eigendomsrecht in de zin van het Europees recht»?8
In de betreffende periode, maar eigenlijk al vanaf 2011, is sprake van een verdere ontwikkeling van het invaren in relatie tot het eigendomsrecht. Er worden steeds meer uitspraken door rechters gedaan en er verschijnen steeds meer artikelen in de juridische literatuur. Dat draagt bij aan een beter begrip over de kaders van het (reguleren van het) eigendomsrecht op pensioen. Vervolgens is in 2020 een externe juridische toetsing gedaan op het invaren door de landsadvocaat. Dit heeft geleid tot het opnemen van het invaren in de huidige vorm in de wetgeving waarbij de besluitvorming over het invaren op decentraal niveau wordt genomen. Gelet op de externe advisering en de toetsing door de Raad van State kan niet gesteld worden dat er sprake is van een te groot risico. In algemene zin geldt evenwel dat risico’s nooit volledig uit te sluiten zijn. Daar ben ik van bewust en dat heb ik ook herhaaldelijk aangegeven tijdens de parlementaire behandeling van de Wet toekomst pensioenen.
Kunt u bevestigen dat in de Nota recente uitspraken Allianz en AFM/invaren van 30 januari 2020 is aangegeven dat het helemaal schrappen van individueel bezwaarrecht juridisch lastig zal zijn omdat dit kan kwalificeren als een inbreuk op eigendomsrecht die moeilijk te rechtvaardigen is, omdat de deelnemer dan geen zeggenschap meer heeft over zijn opgebouwde aanspraken- en rechten en dat het daarnaast lastig zal zijn om individueel bezwaarrecht, dat al lang in de pensioenwet verankerd is, te wijzigen of te schrappen?9
Met de nota wordt de bewindspersoon geïnformeerd over twee rechterlijke uitspraken. Door de opstellers is aangegeven dat de uitspraken geen nieuwe gevolgen hebben voor het invaren. Het is immers al bekend dat het eigendomsrecht hierbij aan de orde is. Ten overvloede, het betreffende memo dateert van 30 januari 2020. Ook na die datum stond het denken over de vormgeving van het invaren in relatie tot het eigendomsrecht uiteraard niet stil. Zoals in de eerdere beantwoording aangegeven is de analyse van de regering over de gekozen vorm van invaren zonder een individueel bezwaarrecht onderschreven door de Raad van State.
Kunt u bevestigen dat er een memo is over het juridisch kader en de houdbaarheid van de verplichtstelling waarbij genoemd wordt dat het Europese Hof vindt dat vijf solidariteitskenmerken met name van belang zijn, waaronder de indexatie van de pensioenen voor het behoud van hun waardevastheid?10
In het betreffende memo 9 met onderwerp «nieuw pensioencontract en houdbaarheid verplichtstelling» is het kader voor de (Europeesrechtelijke) houdbaarheid van de verplichtstelling beschreven. Dit in het Pensioenakkoord 2019 afgesproken was dat de verplichte deelname in bedrijfstakpensioenfondsen, via het instrument van de verplichtstelling, in stand zou blijven.
Doel van het memo is dan ook om het juridische kader te analyseren en daarop te anticiperen met betrekking tot de ontwikkeling van de nieuwe pensioenovereenkomsten. Een analyse van de Europese rechtspraak leidde tot de opsomming van de vijf solidariteitskenmerken waar het Hof blijkens de jurisprudentie met name belang aan hecht. Daarmee is overigens niet gezegd dat dit de enige relevante aspecten voor de houdbaarheid van de verplichtstelling is.
Vanwege het belang om de verplichtstelling in stand te houden is, voorafgaande aan de verdere uitwerking van het Pensioenakkoord, juridisch advies gevraagd aan prof. Lutjens, hoogleraar pensioenrecht aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Dit advies, van januari 2020, was noodzakelijk voor de regering om het Pensioenakkoord verder te kunnen uitwerken in de hoofdlijnennotitie en vervolgens wetgeving. Het advies is in juni 2020 naar de beide Kamers gestuurd.18
Ten overvloede merk ik nog op dat de instandhouding van de verplichtstelling een zeer belangrijke randvoorwaarde is bij de Wet toekomst pensioenen en het Pensioenakkoord. Aanvullend daarop is de verplichtstelling een belangrijk instrument om het bij wet (artikel XIIIB Wet toekomst pensioenen) vastgelegde doel om het aantal werknemers zonder pensioen te halveren per 2028, te behalen.
In hoeverre denkt u, gezien de discussies over de Wtp in de Tweede en Eerste Kamer en de recent bekend gemaakte transitieplannen, dat er bij pensioenfondsen in de praktijk aan deze voorwaarde van indexatie van pensioenen voor het behoud van hun waardevastheid gaat worden voldaan in de uitkeringsfase in de solidaire en flexibele regeling?
In het oude pensioenstelsel is gebleken dat er zeer beperkt sprake is van waardevaste pensioenen. In de afgelopen 15 jaar is er tot aan 2022 zeer beperkt sprake geweest van indexaties. Hiermee is aangetoond dat het ftk beperkte waardevaste pensioenen kan garanderen. Met het nieuwe pensioenstelsel is er eerder perspectief op een koopkrachtig pensioen. Dit is mogelijk doordat er kleinere buffers zijn in het nieuwe pensioenstelsel en betere risicodeling mogelijk is. Uit de transitieplannen blijkt ook dat sociale partners en pensioenfondsen sturen op significant kleinere buffers dan in het ftk. Daarmee zal het voor hen ook eerder mogelijk zijn om wanneer er sprake is van positief rendement, de pensioenen van deelnemers en gepensioneerden te verhogen.
Tot slot merk ik op dat voor de verplichtstelling meerdere solidariteitselementen van belang zijn. In beide pensioencontracten is het in voldoende mate mogelijk om die te bieden.
Kunt u deze vragen een voor een en voor 14 januari beantwoorden in verband met het debat dat nu op 17 januari gepland staat?
Ik heb deze vragen waar mogelijk een voor een beantwoord. Ten aanzien van de vragen 2 en 3 en de vragen 4 en 5 achtte ik gezamenlijke beantwoording meer voor de hand liggend omdat de analyse van de regulering van het eigendomsrecht ook in die samenhang moet worden bezien.