De berichten ‘O’Leary: Ryanair-vliegtickets worden gratis’ en ‘Zwijg of je vliegt eruit’ |
|
Mei Li Vos (PvdA), Henk Leenders (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «O’Leary: Ryanair-vliegtickets worden gratis» en «Zwijg of je vliegt eruit»?1 2
Ja.
Hoe oordeelt u over de stelling van de auteur van het bericht «Zwijg of je vliegt eruit» dat de concurrentie tussen vliegmaatschappijen slechte arbeidsvoorwaarden voor piloten creëert? Hoe verhouden zich volgens u deze slechte arbeidsvoorwaarden van piloten tot het voornemen van Ryanair om in de toekomst gratis vliegtickets aan te bieden?
Op 21 november jl. heb ik samen met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) uw Kamer per brief geïnformeerd over de arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden in de luchtvaart (Kamerstuk 31 936, nr. 364). Daarin heb ik aangegeven dat er signalen zijn dat in de strijd om de kosten zo laag mogelijk te houden, sommige luchtvaartmaatschappijen het goed werkgeverschap uit het oog verliezen. Wij hechten aan fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden en het actief tegengaan van het overschrijden of ontduiken van wet- en regelgeving op dit gebied. Een verhouding tussen slechte arbeidsvoorwaarden van piloten en het voornemen van Ryanair om in de toekomst gratis vliegtickets aan te bieden, zien wij niet.
Bent u op de hoogte van de uitspraken van de Ryanair-topman die in meerdere interviews heeft verklaard dat Ryanair zo goedkoop is, omdat het bedrijf zijn piloten bijna niets betaalt?
Ja.
Deelt u de mening dat een hevige concurrentiestrijd tussen bedrijven nooit ten koste mag gaan van goede en gezonde arbeidsvoorwaarden, maar gevoerd moet worden op de kwaliteit van geleverde diensten? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja. We willen een eerlijk en fatsoenlijk speelveld in de luchtvaartsector. Concurrentie tussen luchtvaartmaatschappijen moet plaatsvinden op basis van de kwaliteit van de geleverde dienst, niet op basis van concurrentie op arbeidsvoorwaarden.
Bent u op de hoogte van het feit dat een deel van de net afgestudeerde piloten hoge schulden heeft door dure pilotenopleidingen en wel moet blijven vliegen om zijn brevet te behouden, wat leidt tot situaties dat piloten zelfs betalen om te mogen werken door middel van «pay-to-fly»-constructies?
Wij zijn ervan op de hoogte dat «pay to fly», zoals aangeduid in onze brief van 21 november jl. luchtvaart (Kamerstuk 31 936, nr. 364), door sommige luchtvaartmaatschappijen wordt ingezet. Luchtvaartmaatschappijen die in Nederland zijn gevestigd doen dit echter niet en daarnaast hebben wij geen aanwijzingen dat dit voorkomt bij maatschappijen die op Nederland vliegen en die Nederlands personeel in dienst hebben.
Wel zien wij dat dit probleem binnen de EU speelt en I&M en SZW spannen zich dan ook op Europees niveau in om ongewenste situaties boven tafel te krijgen en zonodig afspraken te maken over het tegengaan van «pay to fly» constructies.
Bent u ervan op de hoogte dat de European Cockpit Association (ECA) waarschuwde dat «pay-to-fly»-constructies de veiligheid in het gedrang brengen, omdat het een perverse prikkel is voor de piloot om tegen elke prijs te vliegen, ook als de piloot ziek of moe is? Zo ja, hoe oordeelt u over deze waarschuwing?
Vliegveiligheid staat altijd voorop. Van een mogelijke link tussen bijvoorbeeld «pay to fly» constructies en veiligheid is tot op heden niets gebleken.
Wij zijn het met u eens dat deze constructies niet wenselijk zijn en daarom brengen wij (I&M en SZW) deze in Brussel actief onder de aandacht.
De Londen School of Economics heeft in de periode januari-maart van vorig jaar een onderzoek uitgevoerd naar de beleving van de veiligheidscultuur door piloten. Hieruit kwam onder andere naar voren dat vermoeidheid een zorgpunt is onder piloten. Daarom heb ik het Europese agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart, EASA, verzocht dit rapport te betrekken bij de evaluatie van de aangescherpte regels betreffende werk- en rusttijden.
Op twee punten heeft de EU het onderwerp opgepakt:
EASA heeft een werkgroep opgericht die ontwikkelingen op het gebied van arbeidsconstructies in relatie tot de veiligheid nauwlettend volgt. Op advies van deze werkgroep heeft EASA dit onderwerp ook opgenomen in het Europese luchtvaart- en veiligheidsplan.
De Europese Commissie en EASA hebben inmiddels opdracht gegeven aan een consortium van organisaties, waaronder het Nederlandse Lucht- en Ruimtevaartcentrum, voor de evaluatie van de aangescherpte regels over werk- en rusttijden. Het onderzoek dat twee jaar zal duren vindt plaats via onder andere metingen en zal aanbevelingen voor verdere verbetering van de regelgeving moeten opleveren.
Deelt u de mening dat «pay-to-fly»-constructies in de luchtvaart onacceptabel zijn, omdat deze constructies een nadelige invloed kunnen hebben op verkeersveiligheid en de arbeidsvoorwaarden van piloten? Zo ja, welke maatregelen treft u tegen deze constructies? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe waarborgt u de veiligheid van vliegtuigen in de lucht wanneer dergelijk slechte arbeidsomstandigheden bij piloten zich voordoen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid verder onderzoek te doen naar de arbeidsomstandigheden van piloten en daar waar nodig maatregelen te nemen tegen maatschappijen die zich schuldig maken aan dergelijke praktijken?
Ja. Zoals wij in de brief van 21 november jl. luchtvaart (Kamerstuk 31 936, nr. 364) hebben aangegeven willen wij overschrijding of ontduiking van wet- en regelgeving op dit gebied actief tegengaan.
Daartoe hebben wij de volgende acties ondernomen:
Nederland heeft zich gevoegd in rechtszaken bij het Europese Hof van Justitie die ex-werknemers in België hebben aangespannen tegen Ryanair en detacheringsbureau Crewlink. Wij verwachten in de eerste helft van dit jaar een uitspraak.
I&M en SZW onderzoeken of bij cabinepersoneel dat is gestationeerd in Nederland sprake is van overtreding van arbeidsregelgeving. De FNV is hier actief bij betrokken.
In de Europese werkgroep over sociale zaken in de luchtvaart maken I&M en SZW zich hard voor het aanpakken van ongewenste arbeidsconstructies. Ook heeft I&M zitting in de EASA werkgroep over nieuwe businessmodellen en heeft, zoals we schreven, concreet gevraagd om de veiligheidsbeleving van piloten mee te nemen in de evaluatie van de regels over werk- en rusttijden.
Over onze actie op de aangenomen motie van 22 december jl. over schijnzelfstandigheid bericht ik u vóór maart.
Bent u bekend met invallen van de Noorse en Duitse belastingdienst bij enkele vestigingen van Ryanair om schijnconstructies aan te pakken? Zo ja, bent u bereid de mogelijkheden te onderzoeken om dergelijke stappen ook in Nederland te zetten? Zo nee, waarom niet?
Artikel 67 van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen belet het de Belastingdienst om uitspraken te doen over individuele belastingplichtigen.
Is de constructie die Ryanair gebruikt voor zijn piloten een schijnconstructie? Zo ja, is Ryanair te typeren als een kwaadwillende opdrachtgever en zal de constructie worden aangepakt in het kader van de handhaving van Deregulering Beoordeling Arbeidsrelatie (DBA)? Zo nee, waarom is het geen schijnconstructie?
Zie antwoord vraag 10.
De arrestatie van een Nederlandse journalist in Panama |
|
Han ten Broeke (VVD), Joël Voordewind (CU), Raymond Knops (CDA), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Michiel Servaes (PvdA), Harry van Bommel |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de arrestatie van de Nederlandse journalist Okke Ornstein in Panama?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de heer Ornstein is opgepakt vanwege het blootleggen van corruptieschandalen, zoals beweerd door Transparency International en andere niet-gouvernementele organisaties?2
Journalist Okke Ornstein werd in Panama gearresteerd onder beschuldiging van smaad en laster. In totaal had de heer Ornstein in Panama te maken met vijf strafaanklachten wegens smaad en laster. Voor twee daarvan werd de heer Ornstein, ook in hoger beroep, veroordeeld. Het proces voor de andere drie aanklachten had nog geen aanvang genomen. Smaad en laster zijn in Panama strafbaar en worden door Panamese rechters vrij snel bewezen geacht en bestraft. Veel artikelen van de heer Ornstein gaan over fraude en corruptie. Omdat het journalistieke werk van de heer Ornstein aanleiding was voor zijn arrestatie en detentie raakte zijn zaak aan de persvrijheid.
Heeft uw ministerie reeds contact gehad met de Panamese autoriteiten? Zo ja, hoe? Heeft dat contact nog iets opgeleverd?
Nederland maakt zich overal in de wereld sterk voor persvrijheid. Sinds de arrestatie van de heer Ornstein heeft Nederland op hoog niveau actief en veelvuldig in diplomatieke contacten met de Panamese autoriteiten onmiddellijk aandacht gevraagd voor de zaak van de heer Ornstein en gewezen op het belang van persvrijheid in Panama. Op mijn verzoek sprak de Nederlandse ambassadeur met verschillende ministers van de Panamese regering en met president Varela. De Nederlandse ambassade in Panama zette zich met succes in voor de overbrenging van de heer Ornstein naar een gevangenis met betere omstandigheden.
Zelf vroeg ik op 29 november 2016 in een telefonisch gesprek met mijn Panamese ambtgenoot aandacht voor de zaak van de heer Ornstein en verzocht ik hem om de persvrijheid in Panama te waarborgen.
Naast de bilaterale inzet werd ook in internationaal en EU-verband proactief ingezet op het verhogen van de internationale druk op Panama om de persvrijheid te garanderen. Zo werden op 2 december de zaak van de heer Ornstein en de persvrijheid in Panama aan de orde gesteld in een bijeenkomst van de EU-ambassadeurs met president Varela. Verschillende journalistenorganisaties stelden de zaak van de heer Ornstein aan de orde bij de Panamese autoriteiten.
Op 20 december hebben de Panamese autoriteiten bekend gemaakt dat president Varela aan de heer Ornstein gratie zal verlenen. Naar verwachting komt de heer Ornstein binnen enkele dagen vrij.
Is de heer Ornstein reeds bezocht door Nederlandse diplomaten ter plaatse?
Ja, medewerkers van de Nederlandse ambassade in Panama hebben de heer Ornstein sinds zijn arrestatie op 15 november jl. meerdere malen in detentie bezocht. Ook heeft de ambassade gefaciliteerd bij het bezoek van familieleden aan de heer Ornstein. Met de partner en de familie van de heer Ornstein werd intensief contact onderhouden.
Kunt u de Kamer op de hoogte houden van de ontwikkelingen rondom deze zaak?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 komt de heer Ornstein naar verwachting op korte termijn vrij.
Reclasseringsmedewerkers die de regels overtreden |
|
Nine Kooiman |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat reclasseringsmedewerkers de regels overtreden door er een contante handel op na te houden in door taakgestraften gemaakte meubels?1
Een goede en betrouwbare executie van sancties is essentieel om te komen tot recidivevermindering. Dat geldt ook voor een taakstraf. Indien er beschuldigingen worden gedaan die de geloofwaardigheid en effectiviteit van een strafrechtelijke beslissing ondermijnen, wil ik dan ook dat zulke aantijgingen serieus worden onderzocht. Reclassering Nederland (RN) heeft meteen extern onderzoek laten doen naar de financiële administratie van de werkplaats De Koperwerf en heeft mij laten weten dat hieruit blijkt dat er, naast verkopen via pin en factuur, ook contante betalingen in de boekhouding zijn opgenomen. Hoewel op zichzelf geen strafbare handeling, is contant afrekenen tegen de afspraken van RN in. Op basis van voornoemd onderzoek en een ander extern onderzoek naar de vermeende onderhandse handel door personeel concludeert RN dat de onderzoekers geen bewijs hebben kunnen vinden voor onderhandse handel door de medewerkers.
Welke regels gelden er voor de handel in door taakgestraften gemaakte meubels, met name waar het gaat om de rol van de reclassering? Waren deze regels voldoende bekend bij de medewerkers?
Sinds 2012 moeten verkopen van de door taakgestraften gemaakte meubels via pin en factuur verlopen. RN heeft mij medegedeeld dat is gebleken dat dit op De Koperwerf nog niet altijd het geval is. Vermoedelijk omdat de (grotendeels nieuwe) werkmeesters onvoldoende doordrongen waren van deze afspraak. Inmiddels heeft RN de medewerkers van deze en andere werkplaatsen, waar ook producten worden verkocht, nogmaals geïnstrueerd dat betalingen uitsluitend via pin en factuur mogen verlopen en dat een bon moet worden verstrekt.
Is het juist dat sinds 2013 aankopen bij de reclassering enkel nog via de pin mogen plaatsvinden? Zo ja, hoe verklaart u het gegeven dat er toch aankopen zijn gedaan zonder pin en zonder bonnetje?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre wordt toezicht gehouden op deze handel en in hoeverre wordt bij overtreding van de regels gehandhaafd? Kan hier uitgebreid op in worden gegaan?
Reclasseringswerkers moeten te allen tijde integer en volgens de geldende gedragscodes handelen. Hier ziet de reclassering op toe door middel van bijvoorbeeld het inrichten van werkprocessen. Zo geeft RN aan dat de kas altijd wordt opgemaakt door meerdere medewerkers. Ook kan het personeel niet-integer gedrag van collega’s signaleren en doorgeven. Een medewerker kan zich tot zijn leidinggevenden wenden, maar RN heeft ook een klokkenluidersregeling en een vertrouwenspersoon waar het personeel vermeende misstanden anoniem kan melden. Signalen van niet-integer gedrag worden altijd onderzocht. Bij een ernstig vermoeden van misstanden binnen de organisatie doet RN aangifte. Met deze codes en interventies is het toezicht op niet-integer gedrag vormgegeven. Ook is op deze manier geborgd dat er passende maatregelen worden genomen.
Hebt u kennis kunnen nemen van de opname waaruit blijkt dat reclasseringspersoneel sjoemelt met de regels? Wat is uw reactie daarop? Welke consequenties verbindt u hieraan?
Er zijn, aldus het Algemeen Dagblad, video/audio-beelden waarop zichtbaar zou zijn dat het reclasseringspersoneel de regels niet naleeft. RN heeft mij laten weten dat deze beelden, ondanks herhaald verzoek hiertoe, niet aan RN zijn verstrekt, en ook ik heb geen kennis kunnen nemen van deze opnames. Op een kort fragment van een opname dat wel openbaar is gemaakt, valt te zien dat contant wordt betaald. Een contante betaling is niet conform de regels, maar toont op zichzelf niet aan dat er sprake is van onderhandse handel. RN heeft daarom direct door onderzoeksbureaus laten onderzoeken of daarvan sprake is. Uitgaande van de onderzoeksuitkomsten concludeert RN dat de onderzoekers geen bewijzen hebben kunnen vinden voor onderhandse handel door personeel.
Zal er nieuw onderzoek worden gedaan naar aanleiding van deze nieuwe informatie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, worden daar ook de eerdere meldingen van de klokkenluiders bij betrokken en hoe daarmee is omgegaan (ook wat betreft de meldingen uit 2010 tot en met 2014)?
RN heeft aan twee externe onderzoeksbureaus opdracht gegeven om de aantijgingen te onderzoeken. Eén onderzoek richtte zich op de financiële administratie van De Koperwerf. Naast dit onderzoek is onderzoek gedaan naar het handelen van de werkmeesters. Ook dat onderzoek is recent afgerond door het ingehuurde bureau. Deze onderzoeken geven, volgens RN, geen aanleiding om te veronderstellen dat sprake is van onderhandse handel.
Beide onderzoeken hebben betrekking op de recente aantijgingen. De eerdere meldingen van de ex-medewerkers zijn indertijd (2011/2012) intern én extern onderzocht. De onderzoekers vonden geen bewijzen voor de vermeende misstanden. In het jaar 2012 heeft de kantonrechter geoordeeld dat RN de meldingen serieus heeft genomen en daar actie op heeft ondernomen. Het onderzoek naar de eerdere meldingen is daarmee afgerond.
Wat vindt u van de wijze waarop in voorgaande jaren is omgegaan met de drie klokkenluiders?
Mijn ambtsvoorganger heeft destijds aan de Raad van Toezicht van RN gevraagd om te beoordelen of er voldoende reden was de door de klokkenluiders verzochte onderzoeken uit te voeren. De Raad van Toezicht zag geen aanleiding voor aanvullend onderzoek, omdat de gemelde misstanden onafhankelijk en voldoende waren onderzocht. Mijn ambtsvoorganger had geen reden om hieraan te twijfelen en heeft de conclusie van de Raad van Toezicht overgenomen.
Klopt het dat de Expertgroep Klokkenluiders tussen 2012 en 2014 herhaaldelijk bij Reclassering Nederland heeft aangedrongen op een second-opinion, maar dat dit verzoek is afgewezen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat waren de redenen om deze af te wijzen en wat is uw reactie daarop?
Zie antwoord vraag 7.
Indien blijkt dat betreffende klokkenluiders al die tijd gelijk hebben gehad, bent u dan bereid om hen te rehabiliteren door bijvoorbeeld een schadevergoeding? Zo nee, waarom niet?
Rehabilitatie van de desbetreffende ex-medewerkers is op dit moment niet aan de orde. Zowel de verrichte onderzoeken in 2011 en 2012 als de onderzoeken die in 2016 zijn afgerond, leverden geen bewijs op voor (eerdere/recente) aantijgingen.
In hoeverre ziet u in deze zaak een rol weggelegd voor het Huis voor Klokkenluiders? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een medewerker die zich benadeeld voelt door zijn of haar werkgever kan contact opnemen met het Huis voor Klokkenluiders om zich te laten informeren of de gesignaleerde misstanden te laten onderzoeken. Dit geldt ook voor reclasseringsmedewerkers. Daarnaast heeft RN, zoals eerder opgemerkt, een klokkenluidersregeling waar het personeel anoniem melding kan doen van vermeende misstanden. Een onderzoek naar deze signalen volgt dan altijd.
Vastgoed in de zorg |
|
Carla Dik-Faber (CU), Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Leegstand zorgvastgoed groot probleem voor zorginstellingen»?1 Wat is uw reactie op dit bericht?
Ik ken het bericht. Met onderstaande antwoorden geef ik mijn reactie.
Wat vindt u ervan dat ruim een kwart van de zorgbestuurders denkt dat er de komende jaren zorginstellingen failliet zullen gaan, omdat zij vast zitten aan een te ruim bemeten gebouw?
Dit najaar publiceerde de Nederlandse Zorgautoriteit de monitor «Effecten langer thuis wonen»2. In deze monitor heeft de NZa voor de tweede maal onderzoek gedaan naar de continuïteitsrisico’s voor zorginstellingen als gevolg van de hervormingen in de langdurige zorg. De NZa signaleert dat het rendabel houden van vrijkomend zorgvastgoed een belangrijke uitdaging is voor met name zorgaanbieders van cliënten met een lichte zorgvraag.
Tegelijkertijd concludeert de NZa dat zorgaanbieders creatief nadenken over hun strategisch vastgoedbeleid en vooralsnog goed weten om te gaan met vastgoedvraagstukken. Afhankelijk van de lokale situatie kan een oplossing voor leegstand variëren. Het gebouw kan bijvoorbeeld worden ingezet voor andere cliëntengroepen, zwaardere zorg of particuliere verhuur. Een zorgaanbieder kan er in bepaalde gevallen voor kiezen een huurcontract te beëindigen. Ook verkoop kan aan de orde zijn.
De NZa voorziet daarnaast geen risico’s voor de continuïteit van de zorgverlening in de ouderenzorg. De sector in zijn geheel staat er financieel goed voor. In mijn brief over de stand van zaken bij de kapitaallasten, die u zeer binnenkort ontvangt, zal ik nader ingaan op deze monitor.
Kunt u aangeven in welke mate de versnelde extramuralisering van de lagere zorgzwaartepakketten tot bijdragen aan de vastgoedproblemen in de ouderenzorg heeft geleid? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoeveel plaatsen (appartementen) er wegens de lage zorgprofielen in de verpleeg- en verzorgingshuizen zijn verdwenen sinds 1 januari 2015?
Tussen 1 januari 2015 en 1 juli 2016 is het aantal bezette plekken voor cliënten met een laag zorgprofiel (zzp VV 1 t/m 3) gedaald van 18,5 duizend naar 9,5 duizend. Het aantal cliënten met een laag zzp neemt de komende jaren geleidelijk verder af. Het aantal plekken met mensen met een hoog zzp kan de komende jaren groeien met het tempo van de demografie.
In de voortgangsrapportage transitieagenda langer zelfstandig wonen van 1 juli 2015 (Kamerstuk 32 847, nr. 182) is de volgende grafiek opgenomen met de verwachte ontwikkeling van de intramurale capaciteit. Doordat de extramuralisering van de lage zzp’s bijna is voltooid, zal de intramurale capaciteit de komende jaren per saldo weer gaan groeien door de demografische trend bij hoge zzp’s.
Kunt u aangeven hoeveel van deze plaatsen er per 1 januari 2017 worden aangewend voor mensen met een hoger zorgprofiel?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven hoeveel extra plaatsen er in 2017 in vergelijking met 2016 kunnen worden geschapen met het budget voor langdurige zorg van € 386 miljoen? Is dit structureel geld?
Ten opzichte van de voorlopige kaderbrief van 13 juni 20163 heb ik in de definitieve kaderbrief voor 2017 een extra bedrag van € 386 miljoen beschikbaar gesteld. Voor een deel (€ 166 miljoen) betreft dit het structureel doortrekken van extra middelen die ik via mijn brief van 20 september 20164 beschikbaar heb gesteld voor de zorginkoop in 2016. In vergelijking met 2016 is er dus (bovenop de extra middelen van € 166 miljoen voor 2016) vanaf 2017 een extra bedrag van € 220 miljoen beschikbaar. Deze middelen zijn structureel en Wlz-breed beschikbaar: niet alleen voor de ouderenzorg, maar ook voor de gehandicaptenzorg en geestelijke gezondheidszorg. Wlz-uitvoerders kunnen deze middelen afhankelijk van de zorgvraag van de cliënten inzetten voor zorg in natura of voor pgb. Het is niet waarschijnlijk dat het bedrag van € 386 miljoen volledig zal worden ingezet voor intramurale plaatsen in verpleeghuizen, maar desgevraagd kan ik wel melden dat er – uitgaande van circa € 80 duizend per plek – bijna 5.000 extra plekken kunnen worden gecreëerd met een dergelijk bedrag.
Verwacht u dat de tijdelijke opbouw in verband met het verkorten van de wachtlijsten in de ouderenzorg tot «nieuwe» vastgoedproblemen zal leiden? Zo nee, waarom niet?
Beslissingen over het vastgoed zijn de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieders. Ik verwacht dat zij op een goede manier inspelen op de vraag van hun cliënten. Dat vraagt een flexibele inzet van het vastgoed. Of zorgaanbieders dat realiseren met (tijdelijke) huur of eigen vastgoed is aan hen. In de eerder genoemde monitor «Effecten langer thuis wonen» concludeert de NZa dat zorgaanbieders creatief nadenken over hun strategisch vastgoedbeleid.
Deelt u de mening dat het merkwaardig en onverteerbaar is dat sommige bewoners gedwongen zijn verhuisd, terwijl zij zien dat het gebouw toch blijft bestaan, omdat de mensen die op wachtlijsten staan ook een plek moeten hebben?
Ik realiseer mij dat een verhuizing heel ingrijpend kan zijn, zeker voor bewoners voor wie de instelling voldoet aan hun wensen en die hier op hoge leeftijd mee worden geconfronteerd. Zeker als zij achteraf het idee hebben dat verhuizing niet per se nodig was. Het is van groot belang dat de zorgorganisatie goed met cliënten, de familie en de cliëntenraad overlegt. Desalniettemin gaat het zoeken naar alternatieven voor huisvesting van cliënten niet altijd zonder verhuizingen en soms niet zonder heroverweging. Daarbij merk ik wel op dat verhuizingen van alle tijden zijn. Locaties en gebouwen moesten ook in het verleden periodiek gerenoveerd, vervangen of afgestoten worden. Ook toen waren verhuizingen niet altijd te vermijden.
Wat vindt u ervan dat er wachtlijsten zijn, terwijl er zoveel leegstaande kamers zijn?
Cliënten die willen verhuizen naar een instelling, moeten binnen een redelijke termijn geplaatst worden. Mijn beleid is er op gericht de wachtlijst terug te dringen. Dat heb ik verwoord in mijn brief van 3 november 20165. Het inzicht in de omvang van de beschikbare plaatsen en bij welke zorgaanbieders dit het geval is kan beter. Daarom heb ik het Zorginstituut gevraagd, als proef, een website in te richten waar zorgaanbieders kunnen aangeven of en zo ja hoeveel plaatsen zij beschikbaar hebben.
Kunt u aangeven hoe de situatie per 1 januari 2018 zal zijn als de (overgangs-/subsidie)regeling zorginfrastructuur afloopt?
De tijdelijke subsidieregeling zorginfrastructuur6 eindigt per 1 januari 2018. Ik wil ondanks het beëindigen van deze regeling voorkomen dat de goede resultaten van de huidige zorginfrastructuur vanaf 2018 verloren gaan. Ik wil toewerken naar een landelijke regeling met regionale betrokkenheid, die de subsidieregeling zorginfrastructuur zal vervangen. In de nieuwe regeling zal efficiency en samenwerking voorop staan.
De komende maanden gebruik ik om de regeling uit te werken in samenwerking met een aantal partijen zoals gemeenten, de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en zorgkantoren. Na deze eerste slag volgt een nadere uitwerking waarbij ook de branches en lokale initiatieven die nu gebruik maken van de regeling zorginfrastructuur betrokken zullen worden. Volgens planning kan ik u in de eerste helft van 2017 helderheid geven over de nieuwe regeling en de wijze van uitvoering.
Heeft u over het aflopen van deze regeling zorginfrastructuur al overleg met het veld? Zo ja, hoe verloopt dit overleg? Zo nee, bent u bereid op korte termijn met de betrokken organisaties in overleg te treden?
Zie antwoord vraag 10.
Het mogelijke einde van de toelating van een actieve stof die onmisbaar is voor de bewaring en export van uien |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Uiensector schrikt van mogelijk verlies van maleïne hydrazide (MH)»?1
Ja.
Bent u zich ervan bewust dat het intrekken van de toelating van maleïne hydrazide (MH) grote economische gevolgen heeft voor de Nederlandse uien- en aardappelsector?
Ja. Het is mij bekend dat de sector zeer afhankelijk is van middelen op basis van de werkzame stof maleïne hydrazide.
Bent u ermee bekend dat de Europese Commissie overweegt de toelating van MH niet te verlengen? Zo ja, kunt u aangeven waarom de Europese Commissie dit overweegt?
Elke werkzame stof – dus ook maleïne hydrazide – wordt op Europees niveau periodiek (ongeveer elke tien jaar) herbeoordeeld conform het nieuwste Europese toetsingskader. Een herbeoordeling kan leiden tot het verlengen van de goedkeuring als aan alle voorwaarden (géén schadelijke effecten op mens en dier en géén onaanvaardbare effecten op het milieu) wordt voldaan of tot het niet verlengen van de goedkeuring als niet aan alle voorwaarden wordt voldaan. Aangezien het proces van de Europese herbeoordeling nog loopt, wil ik niet vooruitlopen op de uitkomst daarvan.
Kunt u bevestigen dat over de toelating van MH wordt gesproken bij de vergadering op 6 en 7 december 2016 tussen de Europese Commissie en de nationale autoriteiten in het Permanent Comité voor planten, dieren, Voedsel en Diervoeders (PCVD), onderdeel «Phytopharmaceuticals legislation»?
Er is tijdens de vergadering op 6 en 7 december 2016 van het «Standing Committee on Plants, Animals, Food and Feed» gesproken over de fase in het proces, waarin de werkzame stof maleïne hydrazide zich bevindt.
Gaat u zich er bij bovengenoemd overleg en daarna voor inspannen om ervoor te zorgen dat de tijd wordt gegeven om de vragen gesteld door de European Food Safety Authority (EFSA) over de toelating te beantwoorden, door een tijdelijke verlenging van MH van minimaal een jaar? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 3.
Welke mogelijkheden ziet u om MH voor de Nederlandse uien- en aardappelsector de komende jaren beschikbaar te houden?
Zie antwoord vraag 5.
Hoge parkeerkosten bij ziekenhuizen |
|
Duco Hoogland (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Naar aanleiding van het antwoord op eerdere vragen1: waarom onderneemt u echter geen actie naast een algemene en vrijblijvende oproep?
Zoals ik in mijn eerdere antwoorden (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 587) aangaf heb ik geen rol of bevoegdheid ten aanzien van parkeertarieven.
Kunt u toelichten waarom het «normaal» gevonden lijkt te worden dat zieke mensen en hun naasten heel veel geld aan parkeren bij ziekenhuizen kwijt zijn, terwijl niemand voor zijn lol naar het ziekenhuis gaat?
Ik weet niet of men het wel of niet «normaal» vindt dat er parkeerkosten moeten worden betaald bij ziekenhuizen. Ik vermoed dat de meningen daarover verschillen. Desalniettemin begrijp ik de frustratie van patiënten indien parkeertarieven relatief hoog zijn. Het is echter wel zo dat het beschikbaar stellen van parkeervoorzieningen door gemeentes en ziekenhuizen geld kost en op de een of andere manier ook terugverdiend zal moeten worden.
Waarom is er wel oog voor compensatie van zorgkosten om zorgmijding te voorkomen, maar geen oog voor bijkomende kosten zoals parkeerkosten, wat immers ook een heel grote financiële impact kan hebben? Waarom gelden er wel algemene maximale eigen bijdragen voor zorgkosten, maar niet voor deze bijkomende kosten?
Er is wel degelijk oog voor de hoogte van parkeerkosten. Als voorbeeld noem ik ziekenhuizen en gemeenten die kortingen hanteren. De verantwoordelijkheid voor het beleid over parkeertarieven ligt immers bij hen. Ik heb geen rol en bevoegdheid ten aanzien van parkeertarieven, vandaar dat ik geen maximum kan bepalen voor parkeerkosten.
Kunt u uitleggen waarom het tot de vrijheid van ziekenhuizen en gemeenten behoort om te bepalen hoe hoog de parkeerkosten zijn, aangezien deze kosten altijd overal onevenredig belastend kunnen zijn, net zoals andere ziektekosten?
Deze verantwoordelijkheid en bevoegdheid ligt bij ziekenhuizen en gemeenten omdat deze partijen de eigenaren van de betreffende parkeergelegenheden zijn.
Onder verwijzing naar het initiatief van een ziekenhuis (het Medisch Spectrum Twente) om bij een pilot de kosten te verlagen: is er sprake van een indicatie dat dit initiatief op meerdere locaties wordt opgepakt? Hoe kan worden gestimuleerd dat dergelijke kosten overal worden verlaagd?
Ik houd geen overzicht bij van initiatieven ten aanzien van parkeertarieven. Het is mij wel bekend dat er meerdere ziekenhuizen en gemeenten zijn die op andere wijze de parkeerkosten beperken, bijvoorbeeld door kortingen te hanteren. Voor het eventueel onder de aandacht brengen van dergelijke initiatieven kan ik mij voorstellen dat de VNG en NVZ/NFU hierover in gesprek gaan. Ik benadruk dat ik hierin geen rol en bevoegdheid heb.
Bent u bereid om met de VNG en NVZ om tafel te gaan om een gezamenlijke aanpak te bespreken waardoor zieke mensen en hun naasten gevrijwaard kunnen blijven van torenhoge parkeerkosten bij ziekenhuizen? Zo nee, waarom niet?
Als patiënten en bezoekers met dergelijke werkwijzen onnodig hoge parkeerkosten kunnen voorkomen dan lijkt mij dat verstandig. Ik sluit niet uit dat er nog andere slimme manieren zijn om hoge parkeerkosten te voorkomen. Ik ga niet in overleg met de VNG, NVZ of zorgverzekeraars over de hoogte van parkeertarieven, aangezien ik hierin geen rol of bevoegdheid heb. Het is aan partijen om de handschoen op te pakken. Ik zal hen wel wijzen op deze en uw voorgaande Kamervragen.
Kent u de reactie op parkeerkosten bij ziekenhuizen https://www.parkeer24.nl/nieuws/171116/parkeren-bij-ziekenhuizen-lang-niet-gratis? Wat vind u van een dergelijk werkwijze waarbij slim wordt voorkomen dat patiënten teveel parkeergeld betalen ook als de afspraak in het ziekenhuis uitloopt? Deelt u de mening dat er ongetwijfeld nog vele andere slimme manieren zijn om eenvoudig hoge kosten voor zieke mensen en hun naasten te voorkomen? Bent u ook bereid deze met de VNG en NVZ te bespreken? Een zorgverzekeraar is verantwoordelijk voor de toegang tot een ziekenhuis, en daarmee ook voor het voorkomen van torenhoge parkeerkosten; bent u bereid hen te vragen hier in het belang van zieken mensen bij het contracteren van zorg op te letten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
U verwijst in uw antwoorden naar de mogelijkheid van ziekenhuizen om mensen korting op parkeergeld te geven, wat vindt de u van de vrijblijvendheid van deze mogelijkheid? Deelt u de mening dat op deze manier mensen afhankelijk zijn van de goede wil van gemeente en ziekenhuizen voor mogelijke kortingen op dergelijke kosten?
Ziekenhuizen zijn in overleg met de gemeente aan zet om beleid te maken op de hoogte van parkeertarieven.
Wanneer mensen het niet eens zijn met de hoogte van parkeerkosten, verwijst u deze zieke mensen door naar gemeente of ziekenhuis; hoe ziet u dit precies voor u? Zijn volgens u alle bezoekers van ziekenhuizen hiertoe in staat en waar kunnen zij zich dan precies melden? Hoe snel is dan een oplossing voorhanden?
Zoals aangegeven in mijn eerdere antwoorden moet een patiënt of bezoeker zich, wanneer deze het niet eens is met het parkeerbeleid, wenden tot de betreffende gemeente en het ziekenhuis. Waar iemand zich moet melden bij vragen of klachten zal per ziekenhuis verschillen. Informatie over parkeren is te vinden op de websites van ziekenhuizen en gemeenten. Of en hoe snel een oplossing voorhanden is zal afhankelijk zijn van de vraag van de betreffende patiënt of bezoeker en de mate waarin de gemeente en het ziekenhuis hiermee om zullen gaan. Ik kan hier geen algemene uitspraken over doen.
Is het feitelijk mogelijk dat parkeergarages, wanneer deze zijn gebouwd op de grond van ziekenhuizen, worden verkocht aan een privaat bedrijf, zodat deze vervolgens geld kan verdienen aan het parkeren door zieke mensen en hun naasten? Is het daarnaast ook mogelijk dat een ziekenhuis op deze manier privaat geld verwerft dat zij vrij kunnen besteden? Wat vindt u hiervan? Bent u van mening dat deze mogelijke gang van zaken in stand zou moeten worden gehouden, of ziet u aanleiding tot verandering hiervan? Zo ja, op welke manier?
Ja, dit is mogelijk. Het parkeerbeleid is een aangelegenheid van ziekenhuizen en gemeentes; ik vind dat het te ver gaat om landelijke maatregelen te nemen.
U geeft in uw antwoorden aan dat u belang hecht aan transparantie en dat ziekenhuizen in hun jaarverslag openheid kúnnen geven over parkeerbeleid en kosten; klopt het dat het daarmee geen verplichting is? Deelt u de mening dat dit wel een verplichting zou moeten worden voor ziekenhuizen, omdat hier het gaat om belang van zieke mensen?
Ik ben er voorstander van dat ziekenhuizen transparant zijn over hun inkomsten en uitgaven. Er bestaat echter geen algemene verplichting voor ziekenhuizen om specifiek over parkeertarieven verantwoording af te leggen in hun jaarverslag. Ik deel niet de mening dat dit een verplichting moet worden.
Kent u de reactie https://www.parkeer24.nl/nieuws/171116/parkeren-bij-ziekenhuizen-lang-niet-gratis? Wat vind u van een dergelijk werkwijze waarbij slim wordt voorkomen dat patiënten teveel parkeergeld betalen ook als de afspraak in het ziekenhuis uitloopt? Deelt u de mening dat er ongetwijfeld nog vele andere slimme manieren zijn om eenvoudig hoge kosten voor zieke mensen en hun naasten te voorkomen? Bent u ook bereid deze met de VNG en NVZ te bespreken?
Zie het antwoord op vraag 7.
Een bericht dat Nederlandse profvoetbalspelers niet mee hebben gedaan naar een onderzoek naar matchfixing en arbeidsomstandigheden |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Duizenden voetballers tijdens loopbaan benaderd door matchfixers»1, het rapport «2016 FIFPRO global employment report. Working Conditions in Professional Football»2 en het bericht «Spelersvakbond: status profvoetballers erger dan verwacht»3?
Ja.
Bent ook u bezorgd over de uitkomst van het in het bericht genoemde onderzoek dat naar schatting zeven procent van de profvoetballers in de wereld wel eens is benaderd om de uitslag van een wedstrijd te manipuleren? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Aan het onderzoek van de FIFPro hebben zowel Nederlandse profvoetballers als bijvoorbeeld de Engelse en de Spaanse profvoetballers afgezien van deelname. De Vereniging van Contractspelers (VVCS), heeft het onderzoeksvoorstel, inclusief de vragenlijst, bestudeerd en op basis daarvan geconcludeerd dat het onderzoek onvoldoende relevant was voor de Nederlandse situatie. Het betrof vooral vragen over arbeidsomstandigheden die in ons land goed geregeld zijn zoals tijdige salarisbetalingen, grootte van de betalingsachterstanden en schriftelijke contracten. Aangezien de vragen niet konden worden aangepast, heeft de VVCS besloten om niet mee te doen aan het onderzoek.
De VVCS heeft aangegeven de problematiek rondom de arbeidsvoorwaarden waaronder betalingen en contracten niet te herkennen. Wel is de VVCS zich bewust van de risico’s op matchfixing. Dat volgens het FIFPro onderzoek naar schatting zeven procent van de profvoetballers wel eens is benaderd geeft aan dat matchfixing een mondiaal probleem is.
Matchfixing komt ook in Nederland voor zoals is gebleken uit eerder onderzoek van Spapens en Olfers. Daarom werken wij in Nederland aan een gezamenlijke aanpak van dit probleem. In Nederland is de samenwerking rondom het thema matchfixing via een drietal platforms ingericht: het Strategisch beraad matchfixing, het Nationaal platform matchfixing en het Signalenoverleg. De VVCS is vertegenwoordigd in het Nationaal platform matchfixing. De oprichting van dit platform was een aanbeveling uit het rapport matchfixing.
Waarom hebben Nederlandse profvoetballers niet aan het eerste grootschalige wereldwijde onderzoek naar onder andere matchfixing meegedaan?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de overweging van de Vereniging van Contractspelers (VVCS) «dat de problematiek niet zo speelt in Nederland» onvoldoende blijk geeft van de ernst van de problematiek?4 Zo ja, waarom»? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het feit dat de VVCS meende niet aan het onderzoek mee te moeten werken miskent dat er ook in het Nederlandse betaald voetbal signalen, waaronder onderzoek van professor Olfers, bekend zijn over matchfixing? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat door buiten het onderzoek te blijven de VVCS daarmee een kans gemist heeft om de mening van haar leden in een relevant wereldwijd onderzoek te laten doorklinken? Zo ja, wat is uw mening daarover? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid met de VVCS in overleg te treden om de spelersbond ervan te overtuigen dat transparantie over matchfixing, zelfs al zou daar naar verwachting van de bond geen sprake van zijn in Nederland, alleen maar kan bijdragen aan een eerlijker sport? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doen en wilt u de Kamer van de uitkomst van dit overleg op de hoogte brengen? Zo nee, waarom niet?
Er is frequent overleg met de VVCS, aangezien deze organisatie ook vertegenwoordigd is in het Nationaal platform matchfixing.
Het bericht dat jongeren op basis van huidskleur of afkomst veelvuldig worden geweerd aan de deur in het uitgaansleven |
|
Sadet Karabulut |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het de uitzending van Undercover in Nederland van 27 november waarin duidelijk wordt dat jongeren op basis van huidskleur of afkomst veelvuldig worden geweerd aan de deur in het uitgaansleven?1
Het komt helaas nog steeds voor dat een club of discotheek mensen weigert vanwege hun etnische afkomst of huidskleur. Dit is volstrekt onacceptabel en hier mogen we ons niet bij neerleggen. Discriminatie is strafbaar en daders moeten worden aangepakt.
Deelt u de conclusie dat in gang gezette maatregelen om horecadiscriminatie te voorkomen nog niet het beoogde doel hebben bereikt? Zo ja, wat is hier de oorzaak van? Zo nee, waarom niet?
Bent bereid om de uitkomsten van het onderzoek van Undercover in Nederland te bespreken en te evalueren met lokale burgemeesters en wethouders?
Hoe vaak is sinds het lanceren van de brochure «Aanpak horecadiscriminatie door de gemeente, een handreiking voor de aanpak van discriminatie in de horeca met gebruik van bestuursrechtelijke middelen» bij aantoonbare discriminatie gebruik gemaakt van de voorgestelde maatregelen ten aanzien van de horecagelegenheden: stap 1: een gesprek, stap 2: een officiële waarschuwing, stap 3: het opstellen van een dossier, stap 4: een tijdelijke ontheffing, stap 5: tijdelijke intrekking van vergunningen of sluiting en stap 6: definitieve intrekking van de vergunning dan wel sluiting?
Is er sinds de start van de campagne «Zet een streep door discriminatie» in september 2015 een stijging van het aantal meldingen van discriminatie in het uitgaansleven merkbaar? Zo ja, wat doet u met deze gegevens?
Daarvoor zijn nog onvoldoende cijfers. De meest recente landelijke cijfers zijn over 2015. 3 De campagne «Zet een streep door discriminatie» is van start gegaan in september 2015.
Welke acties heeft u sinds het van start gaan van deze campagne ondernomen om discriminatie in het uitgaansleven te bespreken met brancheorganisaties en welke afspraken zijn hieruit voortgekomen?
Is u bekend in hoeveel gemeentes het deurbeleid wordt onderzocht door middel van mystery guests?
Bent u bereid een tussenmeting te maken over de omvang van discriminatie in het uitgaansleven op basis van gegevens van politie, Antidiscriminatiebureaus (ADB's), Panels deurbeleid en gemeenten?
Het bericht “Ook vrijgevestigde Zorgaanbieders aan WNT gehouden” |
|
Arno Rutte (VVD), Anoushka Schut-Welkzijn (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Ook vrijgevestigde Zorgaanbieders aan WNT gehouden»?1
Ja.
Kunnen solistische zorgverleners onder de Wet Normering Topinkomens (WNT) vallen? Deelt u de mening dat de WNT niet van toepassing is op vrije beroepsbeoefenaren?
Is het CIBG (een uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van VWS; de letters CIBG stonden oorspronkelijk voor Centraal Informatiepunt Beroepen Gezondheidszorg, maar die betekenis is niet meer ladingdekkend) opgedragen een toelating tot de Wet Toelating Zorginstellingen (WTZi) als criterium te gebruiken, om te bepalen wie van de vrije beroepsbeoefenaren onder de WNT valt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom hebben ze het dan gedaan?
Deelt u de mening dat de WTZi ooit is bedoeld om te bepalen welke instelling wel of niet zorg mocht verlenen en dat het gebruik van deze toelating om te bepalen welke vrije beroepsbeoefenaar onder de WNT valt, buiten de reikwijdte van de WTZi valt? Zo nee, wat is uw reactie op het commentaar van de advocaten in het SKIPR artikel? Zo ja, wilt u met het CIBG in gesprek gaan over het ten onrechte gebruiken van de WTZi als selectiecriterium?
Wat zijn de consequenties voor de zorgaanbieders die niet op het verzoek van het CIBG zijn ingegaan om de online-vragen te beantwoorden?
Ik heb het CIBG gevraagd de uitvraag van 11 november stop te zetten en dit jaar geen vervolg te geven aan de verzamelde informatie.
Wat zijn de gevolgen voor de 1.250 zorgaanbieders die naar aanleiding van het invullen van de vragenlijst onder de WNT blijken te vallen?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Grote steden voelen niks voor bouwen in groene zones’ |
|
Stientje van Veldhoven (D66), Wouter Koolmees (D66) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Grote steden voelen niks voor bouwen in groene zones»?1
Ja.
Bent u bekend met het in het artikel geanalyseerde rapport van het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB) «Investeren in de Nederlandse woningmarkt»?
Ja.
Bent u van mening dat u een richtinggevende rol heeft in de ruimtelijke ordening van Nederland als geheel, zoals ook is gebleken in het geval van de bebouwing van onze duinen, uiteraard in de wetenschap dat de verantwoordelijkheden veelal bij decentrale overheden zijn belegd? Zo nee, waarom neemt u die verantwoordelijkheid niet op u?
De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft een richtinggevende rol in de ruimtelijke ordening van Nederland, zoals ook is uitgewerkt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte die in 2012 is vastgesteld. Conform nationaal belang 13 in deze structuurvisie is zorgvuldige afweging in ruimtelijke besluitvorming van rijksbelang, onder meer en met name bij keuzes rond verstedelijking. Om deze zorgvuldige afweging bij besluitvorming over verstedelijking te ondersteunen, is de Ladder voor Duurzame Verstedelijking in de regelgeving opgenomen. Gemeenten en provincies hebben bij verstedelijking en woningbouw de regie bij het maken van ruimtelijke afwegingen.
Deelt u de mening dat het bestaan van groene gebieden in de randgemeenten rondom (grote) steden juist van ongelooflijk grote waarde is voor de inwoners van deze steden, omdat het ook hen in staat stelt van de natuur en van het landschap met al haar bijzondere kenmerken te genieten? Zo nee, ziet u dan graag een Nederland voor zich waarin alles is volgebouwd aangezien steden ongebreideld kunnen uitdijen, omdat het wellicht makkelijker en goedkoper is om op die manier de niet te onderschatte problemen van de groei van huishoudens op te vangen? Bent u zich ervan bewust dat het volbouwen van deze gebieden een onomkeerbare stap zou zijn?
Ik deel de mening dat groene gebieden van grote waarde zijn. Tegelijkertijd zijn er opgaven, waaronder de woningbouwopgave, die om ruimte vragen. Niet-stedelijke gebieden bieden ruimte voor uiteenlopende functies waaraan behoefte is, zoals landbouw, verkeer en vervoer, natuur en recreatie. Conflicterende claims om gebruik van de ruimte vragen om zorgvuldige afweging. Bij woningbouw gaat het onder andere om de afweging tussen bouwen op uitleglocaties of binnenstedelijk bouwen. De Ladder voor Duurzame Verstedelijking draagt bij aan die afwegingen. Welke waarde aan groene gebieden wordt toegekend en welke functies waar een plaats krijgen, is een kwestie van afweging door gemeenten en provincies.
Deelt u voorts de mening dat bouwen in de groene zones, mede vanwege de ruimtelijke waarde die deze zones vertegenwoordigen, alléén een optie zou moeten zijn als de potentie voor binnenstedelijke groei en transformatie volledig uitgeput is? Zo ja, hoe gaat u dit kenbaar maken aan betrokken bestuurders? Zo nee, wat is dan wel de lijn die het kabinet trekt op dit vlak? Welke visie heeft het kabinet op dit punt?
De woningbehoefte stijgt in de prognose in de periode 2015 tot en met 2019 met 73.000 per jaar, terwijl de geraamde groei van de woningvoorraad met 62.000 per jaar daarbij achterblijft._ Om de vraag naar woningen te accommoderen, is zowel verdichting binnen het stedelijk gebied als uitbreiding buiten/aan de rand van de bestaande bebouwing nodig. Dit blijkt ook uit het rapport van het Planbureau voor de Leefomgeving_ waarin de mogelijkheden voor woningbouw binnen het stedelijk gebied, zijn afgezet tegen de regionale woningbehoeften tussen nu en 2050. Daarbij is alleen gekeken naar de fysieke ruimte. De financiële haalbaarheid is niet meegenomen in het onderzoek. Uit deze studie blijkt dat er nog ruimte is voor woningen in de bestaande stad, in nu leegstaande panden en op on(der)benutte terreinen. Uitgaande van een laag groeiscenario kan bijna 80% van de behoefte aan extra woningen binnenstedelijk worden opgevangen. Dat zou dus ook betekenen dat ruim 20% op uitleglocaties zal moeten worden opgevangen. Bij een hoog groeiscenario kan 35% van de totale woningbehoefte binnenstedelijk worden opgevangen. In dat geval zal dus circa 65% op uitleglocaties / aan de randen van het bestaande stedelijke gebied moeten worden gebouwd. De regionale verschillen blijken groot. Het is dus nog onzeker hoe de woningbehoefte zich op langere termijn zal ontwikkelen. De verantwoordelijkheid voor het laten aansluiten van het aanbod op de vraag ligt bij gemeenten. Zij spelen in op de vraag door te zorgen voor voldoende plancapaciteit.
Dit vereist een afweging tussen bouwen of transformeren binnen stedelijk gebied en uitbreiding buiten stedelijk gebied. De Ladder voor Duurzame Verstedelijking bevordert dat deze afweging zorgvuldig wordt gemaakt. De Ladder vraagt nieuwe stedelijke ontwikkelingen af te stemmen op de behoefte en om ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied te motiveren en keuzes expliciet te maken.
Deelt u voorts de mening dat binnenstedelijke groei ook belangrijke andere voordelen heeft, zoals bijvoorbeeld een hogere potentie om goed ontsloten te worden door openbaar vervoer? Zo nee, waarom niet?
Binnenstedelijke groei heeft zowel voor- als nadelen. Inbreiding komt ten goede aan het draagvlak voor voorzieningen, waaronder openbaar vervoer. Ook ontstaan zo meer ontmoetingskansen van mensen, wat kennisontwikkeling en -overdracht met zich mee brengt. Een keuze voor verdere verdichting in de stad, in plaats van de ontwikkeling van uitleggebieden, zal er bovendien toe leiden dat leegstaand vastgoed eerder wordt getransformeerd. Teveel inbreiding kan echter ook weer beslag leggen op de ruimte in die stad die nodig is om de leefbaarheid van de stad juist goed te houden. Bovendien gaat inbreiding in sommige gevallen gepaard met hoge kosten voor bijvoorbeeld bedrijfsverplaatsingen.
Herkent u zich in de zorg van het EIB dat er een neiging zou bestaan om alle problemen met binnenstedelijke bouw op te lossen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke grond?
Binnenstedelijk bouwen draagt bij aan zorgvuldig ruimtegebruik en via transformatie of herontwikkeling aan het tegengaan van leegstand. Daarnaast sluit het aan bij de vraag van consumenten. Tegelijkertijd kan in sommige regio's en gemeenten niet alle (kwantitatieve en kwalitatieve) vraag binnenstedelijk worden opgelost. Zo is er ook vraag van consumenten naar wonen buiten de (grote) stad. Het laten aansluiten van het aanbod op de vraag is een verantwoordelijkheid van gemeenten. De ruimtelijke inpassing daarvan vraagt een goede afweging door gemeenten en provincies.
Deelt u de mening dat de ladder voor duurzame verstedelijking een goede handreiking biedt voor regionale en lokale overheden om te bepalen of bouwen buiten bestaand stedelijk gebied noodzakelijk is? Zo nee, waarom niet?
Ja. Uit de gesprekken die IenM met alle partijen heeft gevoerd over de ervaringen met de Ladder en uit onderzoeken van het Planbureau voor de Leefomgeving blijkt dat de Ladder inmiddels bij het merendeel van de gemeenten een vast onderdeel van het besluitvormingsproces is geworden. Het instrument bevordert het maken van een goede afweging bij de ontwikkeling van verstedelijkingsplannen en bij het al dan niet bouwen buiten bestaand stedelijk gebied. De Ladder is mede op verzoek van de Kamer vereenvoudigd, waardoor het instrument nog beter toepasbaar wordt_. Naar verwachting treedt de nieuwe Ladder op 1 juli 2017 in werking.
Bent u bereid om een instituut als het Planbureau voor de Leefomgeving de opdracht te geven eveneens onderzoek te doen naar de mogelijke oplossingen voor het nijpende tekort aan woonruimte? Zo nee, waarom niet? Bent u reeds in het bezit van andere onderzoeken dan dat van het EIB inzake dit onderwerp en kunt u die met de Kamer delen?
Vooralsnog zie ik onvoldoende reden voor aanvullend onderzoek. Zoals is aangegeven in reactie op de motie De Vries_ en in antwoord op Kamervragen_ zal ik de komende periode werkbezoeken afleggen verspreid over heel Nederland. De woningbouwproductie en de mogelijke knelpunten daarbij zullen in die gesprekken aan de orde komen. De verantwoordelijkheid om vraag en aanbod met elkaar in evenwicht te brengen, ligt op decentraal niveau. Het Rijk levert een bijdrage om het inzicht in vraag en aanbod te vergroten. Zo heeft ABF Research in opdracht van het Ministerie van BZK een woningbehoefteprognose voor de langere termijn (tot 2040) gemaakt, waarvan de samenvatting bij de recent gepubliceerde Staat van de Woningmarkt_ is gevoegd. De cijfers zijn ook voor verschillende regio’s en gemeenten online_ beschikbaar. Verder zijn er in opdracht van het Ministerie van BZK en de provincie Zuid-Holland door RIGO Research en Advies onderzoek gedaan naar de beschikbare plancapaciteit in de Zuidelijke Randstad_ en door Rebel naar de belemmeringen en oplossingsrichtingen bij binnenstedelijke transformatielocaties in de Zuidelijke Randstad_. Deze rapporten staan op www.rijksoverheid.nl. Daarnaast is het in het antwoord op vraag 5 genoemde onderzoek van het PBL beschikbaar via de website van het PBL. Deze PBL studie wordt verder verdiept in een studie naar de transformatiepotentie van de bestaande stad. De verdiepingsstudie wordt uitgevoerd door Brink groep in opdracht van BPD. Meerdere publieke en private partijen werken mee aan deze studie. Met de rapporten die ik hier noem, ben ik overigens niet uitputtend.
Kunt u aangeven of en zo ja hoe de bovenstaande thematiek een plek gaat krijgen in de nog op te stellen Nationale Omgevingsvisie? Kunt u voorts in grote lijnen reeds aangeven wat u hierover in deze Nationale Omgevingsvisie gaat opnemen? Zo nee, waarom niet?
De thematiek van de woningbouwopgave komt inderdaad aan de orde in de Nationale Omgevingsvisie. In deel 1 van de Nationale Omgevingsvisie worden de verschillende strategische opgaven geschetst waar Nederland voor staat. Uw Kamer ontvangt deel 1 van de NOVI in het eerste kwartaal van 2017.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden vóór het Notaoverleg Uitvoeringsregelgeving Omgevingswet voorzien op 19 december 2016?
Ja.
De gevolgen van CETA en TiSA |
|
Arnold Merkies , Jasper van Dijk |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het herziene rapport «Making sense of CETA»?1
Ja.
Wat is – inzake de gevolgen voor financiële dienstverlening – uw oordeel over de volgende bewering: «A clear downside is that it makes the financial systems in both Canada and the EU more interconnected and vulnerable to external shocks and contagion»? Deelt u de mening dat het financiële stelsel in zowel Canada als de EU kwetsbaarder wordt voor exogene schokken en besmettingsgevaar? Zo neen, kunt u uw antwoord onderbouwen?2
CETA heeft tot doel de handel tussen Europa en Canada en wederzijdse investeringen te bevorderen. De afspraken in CETA bieden Europese financiële instellingen onder andere meer mogelijkheden om te investeren in Canada. Dit zal naar verwachting leiden tot een toename van hun activiteiten in Canada en daarmee tot een grotere blootstelling aan risico’s in Canada. In dat geval zijn zij op grond van EU-wetgeving (bijvoorbeeld de richtlijn kapitaalvereisten (Richtlijn 2013/36/EU) en de verordening kapitaalvereisten (Verordening 575/2013)) verplicht hiervoor extra kapitaal aan te houden teneinde eventuele verliezen goed op te kunnen vangen.
Deelt u de zorg die uitgesproken wordt omtrent vergaande liberalisering van financiële dienstverlening voor de stabiliteit van landen?3
Het kabinet hecht eraan te benadrukken dat in CETA geen afspraken worden gemaakt over liberalisering van de financiële dienstverlening. De financiële crisis heeft aangetoond dat stringente regelgeving noodzakelijk is. Zowel de Europese Unie als Canada hebben hun eisen voor financiële instellingen – mede als gevolg van de ervaringen van de financiële crises – in recente jaren verhoogd. CETA heeft geen invloed op de op dat vlak geleverde, of in de toekomst nog te leveren, inspanningen.
Klopt het dat het voor overheden, parlementen en andere publieke instellingen moeilijker wordt om de financiële sector te reguleren, tenzij de verdragspartijen uitzonderingen hebben bedongen op specifieke verdragsartikelen? Kunt u uw antwoord onderbouwen in verwijzing naar het CETA-verdrag?4
Nee, dat klopt niet. De EU en Canada maken in hoofdstuk 13 van CETA specifieke afspraken op het terrein van de financiële dienstverlening. Het gaat hierbij onder andere om verzekeringsdiensten en om een variëteit aan bankdiensten. Partijen spreken uitsluitend af dat financiële instellingen gevestigd in de ene partij de mogelijkheid krijgen om zich in de wederpartij te vestigen. Daarbij geldt dat financiële instellingen uit de wederpartij niet slechter behandeld mogen worden dan binnenlands gevestigde ondernemingen. Voorts maken partijen in artikel 13.6 afspraken om de markttoegang van financiële instellingen te bevorderen. Financiële instellingen uit de wederpartij dienen daarbij te allen tijde te voldoen aan alle geldende wet- en regelgeving die ook geldt voor binnenlandse financiële instellingen. Dit betekent dat Canadese bancaire instellingen in Nederland een bankvergunning bij De Nederlandsche Bank moeten aanvragen, en dat zij vallen onder het toezicht van De Nederlandsche Bank en de Autoriteit Financiële Markten.
Op grond van artikel 13.16 behouden partijen de bevoegdheid om alle redelijke prudentiële maatregelen te nemen, onder andere om spaarders, investeerders en polishouders te beschermen, om de financiële soliditeit en integriteit van een financiële instelling te behouden en om de integriteit en stabiliteit van het financiële systeem te waarborgen. Deze uitzonderingsbepaling gaat verder dan de uitzonderingsbepaling voor financiële diensten in artikel 2 van de GATS-bijlage inzake financiële diensten. Hiermee geeft CETA overheden expliciet de bevoegdheid om alle redelijke maatregelen te nemen om de solvabiliteit van individuele financiële instellingen en de stabiliteit van de financiële sector te waarborgen. CETA vormt geen belemmering voor toekomstige verdere regulering van de financiële sector.
Klopt het dat, indien er binnen drie jaar geen overeenstemming wordt bereikt over de regels omtrent de «performance requirements», de regels uit artikel 8.5 van het investeringshoofdstuk automatisch van kracht zijn, met als gevolg dat de ruimte voor overheden om buitenlandse financiële investeerders te reguleren sterk ingeperkt wordt?5
Nee, dat klopt niet. Prestatievereisten of performance requirements zijn verplichtingen om in de lokale economie te investeren, die een staat oplegt aan een buitenlandse investeerder in ruil voor het recht om een investering in dat land te doen. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om een minimum aantal lokale medewerkers die de investeerder dient aan te nemen, een percentage van de inkoop dat bij lokale aanbieders dient plaats te vinden, of een verbod om intellectueel eigendom te exporteren. Prestatievereisten komen met name voor bij investeringen in productiefaciliteiten, zoals fabrieken, voor de maakindustrie. Er zijn op dit moment geen concrete prestatievereisten voor financiële instellingen in Canada of de Europese Unie. Daarom is er in CETA geen onmiddellijk verbod op prestatievereisten voor de financiële sector ingesteld.
Artikel 13.9 van CETA geeft partijen drie jaar lang de mogelijkheid te onderhandelen over specifieke afspraken over prestatievereisten voor de financiële sector. Mochten Canada en de Europese Unie binnen die 3 jaar geen overeenstemming bereiken, kan één van beide partijen aangeven dat de prestatievereisten voor andere sectoren eveneens voor financiële dienstverleners zullen gelden.
Een eventueel verbod op prestatievereisten voor financiële dienstverleners zal overheden enkel beperken in het stellen van dergelijke eisen. Het heeft geen gevolgen voor andere vormen van regulering van de financiële sector.
Zijn er financiële diensten die Nederland gepoogd heeft om op de negatieve lijst te zetten, en zo ja, welke? In welke gevallen is dat niet gelukt, en wat was daarvan de reden?6
Nederland heeft reeds in het markttoegangsaanbod van het WTO-akkoord over de handel in diensten (het General Agreement on Trade in Service) uit 1994 buitenlandse financiële instellingen de mogelijkheid geboden om zich in Nederland te vestigen en in Nederland een vergunning voor financiële instellingen aan te vragen. Buitenlandse financiële instellingen dienen volledig aan alle Nederlandse wet- en regelgeving te voldoen. Nederland heeft nooit reden gezien om voorbehouden te maken voor (bepaalde soorten) financiële dienstverleners.
Welke uitzonderingen voor buitenlandse overnames heeft de EU bedongen? Waarom heeft de EU, in tegenstelling tot vele Canadese provincies, niet ingezet op meer garanties op dit gebied?7
De Europese Unie heeft in haar markttoegangsaanbod (bijlagen I en II bij hoofdstuk 9 van CETA) een groot aantal voorbehouden opgenomen, waardoor bepaalde sectoren uitgesloten zijn voor Canadese investeringen. Het gaat hierbij onder meer om de spoorwegsector, de binnenvaart, brievenbussen, beheer van beleggingsfondsen, wedkantoren, en bibliotheken.
Op dit moment heeft Canada een restrictief beleid ten aanzien van buitenlandse ondernemingen die in Canada wensen te investeren. Op grond van de Investment Canada Act heeft de Canadese overheid het recht om bij iedere investering boven de C$354 miljoen (ongeveer EUR 245 miljoen) in Canadese ondernemingen door investeerders die in het buitenland zijn gevestigd te beoordelen of de investering ten goede komt aan de Canadese economie. Andere landen kennen een dergelijke beoordeling door de overheid meestal enkel vanwege nationale veiligheid. De grens wordt nu voor Europese ondernemingen verhoogd naar C$1,5 miljard (ongeveer EUR 1 miljard). Hierdoor wordt het voor Europese ondernemingen, in het bijzonder voor het mkb, veel eenvoudiger om in Canada te gaan investeren. De Europese Unie en haar lidstaten kennen een dergelijke voorafgaande goedkeuring voor buitenlandse overnames niet. Vandaar dat de EU een dergelijk voorbehoud niet heeft opgenomen in CETA.
Normaliter maakt Canada enkel op federaal niveau afspraken over markttoegang voor dienstverleners en investeerders. CETA is het eerste handelsakkoord waarin Canada op provincie-niveau aangeeft welke belemmeringen zij kent voor buitenlandse dienstverleners en investeerders. Hierdoor hebben Europese investeerders en dienstverleners een veel beter inzicht in welke belemmeringen er in Canada voor buitenlandse ondernemingen zijn. In veel gevallen verschillen de eisen per provincie. In een groot aantal gevallen blijken belemmerende eisen in veel verschillende provincies voor te komen. Canada heeft ervoor gekozen in dergelijke gevallen voor iedere provincie een afzonderlijk voorbehoud op te nemen. De Europese Unie pleegt voorbehouden voor meerdere lidstaten in één voorbehoud te integreren.
Kunt u aangeven welke overheidsobligaties onderhevig zijn aan het investeringsgeschillenbeslechtingsmechanisme (ISDS)?8
CETA bevat geen ISDS. In CETA is het Investment Court System (ICS) opgenomen.
Het investeringshoofdstuk in CETA is van toepassing op alle investeringen door een investeerder uit de ene partij op het grondgebied van de andere partij. Hier vallen overheidsobligaties dus ook onder. Bijlage 8-B bepaalt echter aanvullend dat een investeerder geen geschil onder het investeringshoofdstuk kan starten in het geval van een onderhandelde herstructurering van investeringen in overheidsobligaties, zolang de beginselen van nationale- en meestbegunstigingsbehandeling worden nageleefd.
Op welke wijze is in het CETA-verdrag de samenwerking tussen toezichthouders geborgd? Acht u dit voldoende? Kunt u toelichten waarom u dit wel of niet voldoende acht? Is het mogelijk om dit samenwerkingsverband te versterken?9
CETA geeft enkel markttoegang voor financiële instellingen uit de wederpartij. Er wordt vastgelegd dat financiële instellingen de mogelijkheid te hebben om een vestiging te openen op de markt van de andere partij, onder dezelfde voorwaarden als binnenlandse dienstverleners dat kunnen doen. Hierbij dienen financiële instellingen te voldoen aan alle geldende wet- en regelgeving die geldt voor binnenlandse financiële instellingen. De samenwerking tussen financiële toezichthouders op Europees en mondiaal niveau is vastgelegd op zowel bilateraal niveau, bijvoorbeeld in de samenwerkingsovereenkomst tussen de AFM en de Canadian Public Accountability Board (CPAB) uit 2012, als op internationaal niveau, bijvoorbeeld in kader van de International Association of Insurance Supervisors(IAIS, de organisatie van verzekeringstoezichthouder waar op dit moment 140 landen lid van zijn) en het Bazels Comité van Bankentoezichthouders (BCBS, de organisatie van bankentoezichthouders van de 26 grootste economieën ter wereld).
Heeft u kennisgenomen van het feit dat Canadese melkveehouders een compensatie krijgen van 240 miljoen euro vanwege geleden schade als gevolg van CETA?10
Ja
In hoeverre heeft u de precieze financiële gevolgen van CETA voor bepaalde sectoren in kaart gebracht? Wordt er geld beschikbaar gesteld om eventuele schade binnen bijvoorbeeld duurzame landbouwproductie te compenseren?
De Europese Commissie laat voorafgaand aan elk handelsakkoord een impact assessment uitvoeren.11 Dit is ook voor CETA gebeurd. Afgaand op deze impact assessment verwacht het kabinet dat CETA positief uitpakt voor Nederland. In een eerdere Kamerbrief (Kamerstuk 31 985, nr. 23) heeft het kabinet toegelicht waarom het verwacht dat CETA een goed akkoord is voor Nederland. Het kabinet ziet met name kansen voor de Nederlandse maritieme sector, de financiële sector en landbouwsector. Uiteraard wil het kabinet dat zoveel mogelijk mensen profiteren van handelsakkoorden. Dit is één van de drie kernprincipes van de reset van handelspolitiek. Binnen handelsakkoorden zelf worden afspraken gemaakt die enkele gevoelige sectoren beschermen. Zo zijn pluimveevlees, ei-producten en eieren uitgesloten van tariefliberalisering in CETA. Varkens- en rundvlees zijn beschermd via tariefquota die in zes jaar stapsgewijs verhoogd worden. Daarnaast hecht het kabinet aan een ambitieus en proactief arbeidsmarktbeleid, waarmee eventuele veranderingen op de arbeidsmarkt kunnen worden opgevangen.
Welke andere onderzoeken zijn er verricht naar de baten en lasten van TiSA dan het onderzoek van de Europese Commissie?11
Onderzoeksbureau Ecorys heeft een omvangrijke studie uitgevoerd naar de baten en lasten van TiSA. Het conceptrapport is op 9 december 2016 gepubliceerd.13 Geïnteresseerden kunnen tot uiterlijk 27 januari 2017 hierop reageren. Naar verwachting zal in maart 2017 het definitieve rapport worden gepubliceerd.
Wat is de stand van zaken omtrent het opnemen van de standstill clause in TiSA, zoals bepleit door de VS? Welke landen verzetten zich hiertegen?12
De onderhandelende partijen aan TiSA doen de overige TiSA-partijen een markttoegangsaanbod. Partijen bij de onderhandeling kunnen zelf per economische sector aangeven in welke mate zij concurrentie van buitenlandse partijen toestaan. De Europese Commissie heeft het markttoegangsaanbod dat op 22 oktober 2016 aan de TiSA-partijen is overhandigd, gepubliceerd op haar website.15
Een markttoegangsaanbod bestaat uit twee delen. Op het eerste deel («Section A») van het markttoegangsaanbod is de zogenoemde standstill-bepaling en de ratchet-bepaling van toepassing. Dit eerste deel heeft enkel betrekking op nationale behandeling, oftewel de wijze waarop een dienstverlener behandeld dient te worden indien deze reeds actief is op de buitenlandse markt. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om de verplichting dat het management of een bepaald percentage van de werknemers de lokale nationaliteit heeft. Ten aanzien van de sectoren die een partij opneemt in dit eerste deel, verplicht de partij zich in de toekomst geen nieuwe discriminerende eisen in te voeren (standstill-bepaling) en, indien een bepaalde discriminerende eis wordt afgeschaft, in de toekomst niet opnieuw deze discriminerende eis in te voeren (ratchet-bepaling). De EU heeft 58 economische sectoren opgenomen in dit eerste deel van het markttoegangsaanbod. Het gaat hierbij onder andere om de eis dat personeel van zeeschepen de nationaliteit heeft van één van de EU-lidstaten, en de eis dat detectivebureaus in de EU gevestigd dienen te zijn.
Voor economische sectoren die in het tweede deel («Section B») van het markttoegangsaanbod worden opgenomen, kunnen partijen in de toekomst wel nieuwe discriminerende eisen invoeren. Dit tweede deel is zowel van toepassing op markttoegang (onder welke voorwaarden een buitenlandse dienstverlener zich mag vestigen of actief mag worden) als nationale behandeling. Deze sectoren vallen niet onder de ratchet- en standstill-bepaling. De EU heeft in dit tweede deel van haar markttoegangsaanbod 162 economische sectoren opgenomen, naast enkele horizontale voorbehouden die voor alle economische sectoren gelden, bijvoorbeeld voor publieke diensten. Nederland heeft hier onder meer in aangegeven dat advocaten in Nederland dienen te zijn opgeleid, enkel ondernemingen die in de EU zijn gevestigd een schip kunnen registeren om onder de Nederlandse vlag te varen, en dat het eigendom van het Nederlandse gas- en elektriciteitsnetwerk in handen dient te zijn van een in Nederland gevestigde onderneming, die in publieke handen is.
Op welke wijze is gewaarborgd dat in TiSA geen additionele markttoegang verleend zal worden?13
De onderhandelende partijen aan TiSA doen de overige TiSA-partijen een markttoegangsaanbod. Partijen bij de onderhandeling kunnen zelf per economische sector aangeven in welke mate zij concurrentie van buitenlandse partijen toestaan. Hierbij zijn de partijen onderling overeengekomen dat zij de markttoegang zoals vastgelegd in bilaterale handelsakkoorden als uitgangspunt nemen. Het markttoegangsaanbod van de EU is derhalve vergelijkbaar aan het markttoegangsaanbod dat de EU aan Canada heeft aangeboden in het kader van de onderhandelingen over CETA. De Europese Commissie heeft het markttoegangsaanbod dat op 22 oktober 2016 aan de TiSA-partijen is overhandigd, gepubliceerd op haar website.17
Zijn de gevolgen van TiSa voor ontwikkelingslanden in kaart gebracht? Zo ja, wat houden deze in? Zo neen, bent u bereid zich in te spannen voor een dergelijk onderzoek, of het desnoods zelf uit te voeren?
Op 9 december 2016 heeft onderzoeksbureau Ecorys zijn conceptrapport over de effecten van TiSA gepubliceerd. Dit onderzoek gaat tevens in op de effecten op derde landen. De onderzoekers concluderen dat TiSA geen significant effect zal hebben op de landen die niet deelnemen aan de onderhandelingen. Voor de minst-ontwikkelde landen stellen de onderzoekers dat het effect op het bbp nihil is. De uitzondering hierop is volgens de onderzoekers Cambodja, dat naar verwachting een positief effect van TiSA kan verwachten, omdat de meeste buurlanden van Cambodja deelnemen aan TiSA en Cambodja derhalve profiteert van de economische groei van haar buurlanden.
Op welke wijze spant u zich ervoor in te zorgen dat de voordelen van het TiSA-akkoord zonder tegenprestatie ook worden gegund aan de minst ontwikkelde landen? Welke actie is Nederland bereid te ondernemen indien dit niet lukt?14
Nederland heeft zich in de Raad meerdere malen uitgesproken voor het gunnen van de voordelen van het uiteindelijke TiSA-akkoord aan de minst ontwikkelde landen. Een dergelijk aanbod kan via de Wereldhandelsorganisatie worden vastgelegd. Hiervoor dienen echter eerst de onderhandelingen en het daaropvolgende ratificatie-proces van TiSA te worden afgerond. Vervolgens zal Nederland hiertoe een concreet initiatief nemen.
Waarom benadrukt u dat zonder het voorbehoud voor publieke diensten Nederland geen steun zal kunnen uitspreken voor TiSA, als u eerder in uw brief aan de Kamer over de stand van zaken met betrekking tot TiSa aangeeft dat publieke diensten in TiSA worden uitgezonderd? Welke landen verzetten zich tegen dit voorbehoud?15
Het voorbehoud voor publieke diensten is onderdeel van het Europese markttoegangsaanbod voor TiSA. De Europese uitzondering geeft overheden op Europees, nationaal, regionaal en lokaal niveau de mogelijkheid zelf te bepalen wat zij als publieke dienst zien en wat niet. Hierdoor is het een buitengewoon verstrekkende uitzondering. Binnen de EU bestaat unanieme steun voor dit voorbehoud. Het is immers van cruciaal belang dat overheden ook in de toekomst zelf kunnen bepalen wat een publieke dienst is.
Hoe gaat u voorkomen dat het verbod op discriminatie op grond van vestigingsplaats, ook wel «de kern van de afspraken in TiSA» genoemd, niet leidt tot een race-to-the-bottom op fiscaal gebied?16
Belastingen en subsidieverlening zijn uitgezonderd van TiSA. Derhalve zal TiSA niet bijdragen aan een zogenaamde race to the bottom op fiscaal gebied. TiSA vormt overigens ook geen belemmering om afspraken te maken over maatregelen tegen belastingontwijking.
Kunt u uitleggen waarom er onder TiSA enkel afspraken gemaakt zullen worden over grensoverschrijdende arbeid van hooggeschoold personeel? Wat is uw oordeel hierover?17
Soms is het noodzakelijk dat ondernemers en medewerkers van internationaal opererende ondernemingen tijdelijk in andere landen verblijven, bijvoorbeeld voor onderhandelingen over contracten, het onderhoud van hoogwaardige machines of voor het geven van persoonlijk advies is. Daarom worden in TiSA afspraken gemaakt over de mogelijkheden voor dienstverleners (zoals zelfstandige professionals) of voor werknemers van dienstverlenende bedrijven om tijdelijk in
een ander land te kunnen verblijven. De afspraken gaan bijvoorbeeld over verkorte en vereenvoudigde visaprocedures. Het gaat hierbij enkel om handelsgerelateerde mobiliteit.
Om te voorkomen dat TiSA leidt tot concurrentie op arbeidsvoorwaarden in de dienstensector, wordt in TiSA een expliciete clausule opgenomen dat werknemers ten minste het recht hebben op het loon en alle andere arbeidsvoorwaarden in het land waar zij werken. Tevens zal de EU in TiSA enkel afspraken maken over grensoverschrijdende arbeid van hooggeschoold personeel. De mogelijkheden zijn gebonden aan strikt voorwaarden. De dienstverlener dient een concrete opdracht of contract te hebben voordat deze gebruik kan maken van deze mogelijkheden. Deze personen krijgen een speciaal visum voor maximaal 90 dagen. Het kabinet steunt de inzet van de Europese Commissie.
Wordt er extra capaciteit bij De Nederlandsche Bank (DNB) en de Europese Centrale Bank (ECB) beschikbaar gemaakt om ervoor te zorgen dat financiële instellingen die een bankvergunning aanvragen onder TiSA zorgvuldig beoordeeld worden? Welke eisen gelden er onder TiSA voor het aanvragen van een bankvergunning?18
Nee. Nederland kent al van oudsher de mogelijkheid voor financiële instellingen uit derde landen om in Nederland een dochteronderneming op te richten. TiSA vormt in dat opzicht een bevestiging van een al bestaande praktijk. Het is dan ook niet te verwachten dat TiSA zal leiden tot veel nieuwe aanvragen voor een bankvergunning. Aanvragers kunnen net als voorheen rekenen op een zorgvuldige beoordeling van hun aanvraag. Zij dienen, net als nu, te voldoen aan alle vergunningseisen die ook aan binnenlandse aanvragers worden gesteld, en vallen onder het toezicht van De Nederlandsche Bank en de Autoriteit Financiële Markten. Hun aanvraag mag niet geweigerd worden enkel en alleen omdat de moederonderneming niet in Nederland gevestigd is.
Aangezien u pleit voor een reset van handel en handelsverdragen, hoe kunt u er dan genoegen mee nemen dat internationale afspraken op het gebied van mensen- en werknemersrechten, zoals vastgelegd in de ILO-conventies, geen onderdeel uitmaken van TiSA? Bent u bereid om een extra inspanning te leveren opdat deze conventies alsnog in het verdrag opgenomen worden?19
De afspraken over grensoverschrijdende dienstverlening in TiSA zijn enkel van toepassing op werknemers op universitair of hbo-niveau, waardoor het risico van concurrentievervalsing beperkt is. Ook is het positief dat in TiSA een expliciete clausule wordt opgenomen dat werknemers recht hebben op het loon en alle andere arbeidsvoorwaarden in het land waar zij werken. Dit sluit aan bij de inzet van het kabinet ten aanzien van gelijk loon voor gelijk werk op dezelfde plaats. Desalniettemin is het teleurstellend dat een concrete verwijzing naar de ILO-conventies in TiSA vooralsnog ontbreekt. Nederland zal hier blijvend aandacht voor vragen.
Wordt TiSA naar verwachting een gemengd akkoord waar nationale parlementen hun goedkeuring aan moeten geven?
Op grond van artikel 207 van het EU-Werkingsverdrag behoort het sluiten van handelsakkoorden betreffende de handel in diensten tot de gemeenschappelijke handelspolitiek. Op grond van artikel 3 van dat verdrag is dit een exclusieve bevoegdheid van de Europese Unie. De Europese Commissie en de Raad verschillen van interpretatie wat precies onder de gemeenschappelijke handelspolitiek valt en daarmee een exclusieve EU-bevoegdheid is, onder andere bij afspraken over kennismigratie en internationaal transport.
Het EU-Hof zal mogelijk meer duidelijkheid verschaffen over de reikwijdte van het begrip gemeenschappelijke handelspolitiek in de adviesprocedure over het handelsakkoord tussen de EU en Singapore. In haar niet-bindende conclusie van 21 december 2016 oordeelde advocaat-generaal Eleanor Sharpston dat het akkoord met Singapore enkel door de EU en haar lidstaten samen kan worden gesloten.
Zodra de onderhandelingen over TiSA zijn afgerond, zal de Commissie een voorstel doen voor ondertekening van TiSA door de EU. De Raad zal op basis van het Commissievoorstel een besluit vaststellen over ondertekening. Wanneer ondertekening van TiSA heeft plaatsgevonden, kunnen de goedkeuringsprocessen worden gestart. Voor de EU betekent dit goedkeuring door het Europees parlement waarna de Raad het besluit tot sluiting vaststelt. Wanneer TiSA wordt gesloten als een gemengd akkoord zal het daarnaast ook moeten worden geratificeerd door alle EU-lidstaten voordat het in werking kan treden voor de EU en haar lidstaten. Indien het akkoord daartoe concrete aanknopingspunten bevat, zal het kabinet zich uiteraard inspannen tot het kwalificeren van TiSA als een gemengd akkoord.
Kunt u het tijdpad voor TiSA schetsen? Wanneer staan afronding en goedkeuring gepland?
Op vrijdag 18 november 2016 is door de onderhandelende partijen besloten om de Ministeriële bijeenkomst die gepland stond voor 5 en 6 december 2016 te annuleren. De onderhandelingsronde die gepland stond van 28 november tot en met 10 december 2016 is ingekort tot drie dagen. Tijdens deze drie dagen is gesproken over de stand van zaken van de onderhandelingen, maar vonden geen verdere onderhandelingen plaats om tot nieuwe compromissen te komen. De onderhandelende partijen hebben afgesproken om in het voorjaar van 2017 wederom bijeen te komen.
Bent u bereid om de lessen over handel van voormalig Minister van Ontwikkelingssamenwerking Jan Pronk mee te nemen in uw «reset» van internationale handel?20
In zijn artikel in Één wereld van oktober 2016 uit de heer Pronk zijn zorgen over de beperkte transparantie van de onderhandelingen over handelsakkoorden en over geschillenbeslechting bij investeringsbescherming. Hij staat daarin niet alleen. Het kabinet heeft deze zorgen al eerder geadresseerd.
Om de transparantie te vergroten stuurt het kabinet de Tweede Kamer elk kwartaal een overzicht van alle lopende onderhandelingen over handelsakkoorden van de EU met derde landen. Tevens biedt een speciale pagina op de website van de rijksoverheid informatie over een groot aantal handelsakkoorden voor het brede publiek.
Het kabinet spant zich in de Raad actief in voor het openbaar maken van onderhandelingsmandaten. Dit heeft ertoe geleid dat de mandaten voor CETA, TiSA en TTIP openbaar zijn. Alle EU-tekstvoorstellen ten aanzien van TTIP staan online op de website van de Europese Commissie. Daarnaast hebben Europarlementariërs en nationale parlementsleden toegang tot geconsolideerde teksten. Het kabinet wil het draagvlak in Nederland verder vergroten door meer en structureler te consulteren. Daartoe zal het kabinet het zogenaamde Breed Handelsberaad oprichten. Dit beraad zal bestaan uit vertegenwoordigers van bedrijfsleven, vakbonden en maatschappelijk middenveld.
Mede door de inzet van het kabinet is investeringsbescherming in handelsakkoorden herzien25. In CETA en het handelsakkoord met Vietnam is het Investment Court System opgenomen. Tevens werkt de EU samen met gelijkgezinde landen aan de oprichting van een multilateraal investeringshof. Op termijn zal het Investment Court System, zoals opgenomen in CETA en het handelsakkoord met Vietnam, vervangen worden door een multilateraal investeringshof.
De Egyptische ngo-wet en civic space |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de op 14 en 15 november door het Egyptische parlement besproken ngo-wet met vergaande beperkingen voor ngo’s?1
Ja.
Wat vindt u van de opvatting van VN-expert Kiai, betrokken bij de Office of the High Commissioner for Human Rights (OHCHR), dat aanname van het wetsvoorstel «would devastate the country’s civil society for generations to come and turn it into a government puppet»?
De ontwerp-NGO wet die door het Egyptische parlement is voorgesteld, is nog niet definitief. Het Egyptische parlement buigt zich momenteel opnieuw over de tekst van het wetsvoorstel. De tekst wordt pas officieel bekend gesteld, nadat de Egyptische president het voorstel heeft bekrachtigd.
Kloppen de volgende aannames over wat Egyptische ngo’s niet meer zonder voorafgaande ministeriële toestemming aan activiteiten mogen ontplooien, mocht het wetsvoorstel tot wet verworden: het publiceren van onderzoeken en rapporten? Zo nee, welke inhoud kent de wet wel? Zo ja, wat gaat u doen om betrokken ngo’s te helpen hun werk ondanks deze beperkingen voort te kunnen zetten?
Dit kan niet worden bevestigd, omdat de officiële tekst van het wetsvoorstel nog niet beschikbaar is. Vooralsnog lijkt het erop dat toestemming moet worden gevraagd voor het oprichten van NGO’s. Naar verwachting zal een nationale autoriteit worden gecreëerd die het samenwerken met internationale organisaties en het ontvangen van binnenlandse en buitenlandse financiering vooraf moet gaan goedkeuren.
Zijn er Nederlandse ngo’s die mogelijk gevolgen gaan ondervinden van de voorgenomen bepalingen over buitenlandse ngo’s, zowel ten aanzien van de licentiekosten als het niet in lijn zijn van hun activiteiten met wat is toegestaan onder de wet? Op welke wijze wilt u dat ondervangen?
Het is op dit moment nog te vroeg om te voorspellen of het wetsvoorstel zal betekenen dat projecten van Nederlandse NGO’s of lokale partnerorganisaties geen doorgang zouden kunnen vinden. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de ambassade in Cairo staan in contact met lokale partners en Nederlandse NGO’s die actief zijn in Egypte over de ontwikkelingen rondom de ontwerp NGO-wet. Indien het wetsvoorstel wordt aangenomen, zal met gelijkgestemden, waaronder in EU-verband, worden bezien wat dit betekent.
Op welke wijze gaat u individuele personen ondersteunen die ten gevolge van deze wet tot gevangenisstraf veroordeeld worden?
Inzet voor de bescherming van mensenrechtenverdedigers en het bevorderen van de vrijheid van meningsuiting, vereniging en vergadering vormen de kern van het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Er kan niet worden vooruitgelopen op de Nederlandse inzet bij een eventuele veroordeling ten gevolge van het wetsvoorstel. In elke zaak is maatwerk nodig dat in overleg met de betrokken persoon en/of organisatie en gelijkgestemde landen tot stand komt. Instrumenten betreffen onder andere stille diplomatie, publieke verklaringen, verwijzingen in Raadsconclusies en verklaringen/resoluties in multilaterale fora en het zichtbaar monitoren van rechtszaken.
Heeft u contact gehad met de Egyptische regering en/of president over dit wetsvoorstel? Zo ja, wat is er toen besproken? Zo nee, wanneer bent u voornemens dit alsnog te doen?
De Nederlandse ambassadeur in Caïro heeft namens het kabinet zorgen uitgesproken over het wetsvoorstel bij het Egyptische parlement en overheid. Meerdere keren is ook op hoogambtelijk niveau het wetsvoorstel bij de Egyptische ambassadeur in Den Haag aangekaart. Door Egyptische autoriteiten is hierop defensief gereageerd, omdat het wetsvoorstel in hun visie een parlementaire aangelegenheid betreft.
Mede op aandringen van Nederland is ook in EU-verband voorafgaand en na de stemming in het Egyptische parlement actie ondernomen. Zo heeft EU-Commissaris Hahn tijdens zijn bezoek aan Egypte zijn verontrusting uitgesproken. Een delegatie van EU-ambassadeurs van EU-lidstaten heeft de kwestie ook opgebracht. Begin januari zijn bij een Egyptische onderminister van Buitenlandse Zaken opnieuw zorgen over het wetsvoorstel uitgesproken. Bij dit gesprek waren de ambassadeur van de EU en ambassadeurs van verschillende EU-lidstaten aanwezig, waaronder Nederland. In EU-verband blijft Nederland met gelijkgezinde landen pleiten voor aanvullende actie. De boodschap moet volgens Nederland zijn dat het maatschappelijk middenveld een belangrijke rol speelt in het versterken van democratische processen en bijdraagt aan de duurzame ontwikkeling en stabiliteit van Egypte.
Hoe beoordeelt u deze wet in het licht van andere beperkingen op de ruimte voor maatschappelijke organisaties en mensenrechtenactivisten om hun werkzaamheden in vrijheid te verrichten, zoals reisverboden voor mensenrechtenactivisten en het bevriezen van zowel persoonlijke als organisatietegoeden?2
Op basis van reeds bestaande wetgeving worden sommige mensenrechtenactivisten en NGO’s geconfronteerd met maatregelen zoals reisverboden en bevriezingen van tegoeden. Het kabinet en de EU hebben in bilaterale contacten met Egypte en in multilaterale fora, zoals de Mensenrechtenraad en de Derde Commissie van de Verenigde Naties, herhaaldelijk hun zorgen hierover uitgesproken. Op basis van de huidige berichtgeving, verwacht het kabinet dat met de nieuwe voorgestelde wetgeving de ruimte voor het maatschappelijk middenveld verder zal afnemen en beoordeelt dit als zeer verontrustend.
Wat is uw inzet ten aanzien van het verankeren van maatschappelijke ruimte (civic space), onder andere voor mensenrechten- en taboedoorbrekende organisaties, in het kader van de EU-Egypt Partnership Principles waar momenteel onderhandelingen over plaatsvinden? Waaruit blijkt dat, en wat is het tijdspad van de onderhandelingen?
Egypte maakt onderdeel uit van het Nabuurschapsbeleid, dat vorig jaar mede op aandringen van Nederland is herzien. In dit kader wil de EU met Egypte specifieke partnerschapsprioriteiten overeenkomen. De invulling van deze prioriteiten hangt af van de mate van overeenstemming die in de onderhandelingen wordt bereikt over de kernwaarden van het Nabuurschapsbeleid. Het kabinet acht het positief dat de focus in de gesprekken met Egypte ligt op het bevorderen van duurzame stabiliteit, waarbij voor Nederland en de EU centraal staat dat dit is gebaseerd op inclusieve ontwikkeling, democratisering, respect voor mensenrechten, goed bestuur en accountability. In deze context maakt Nederland zich samen met gelijkgestemde landen in EU-kader sterk voor een overeenkomst met Egypte, waarin het belang van het maatschappelijk middenveld voor democratisch bestuur en de duurzame ontwikkeling van Egypte wordt benadrukt. Voor Nederland is van belang dat expliciet wordt vastgelegd dat de EU en Egypte het maatschappelijk middenveld betrekken bij de implementatie van de partnerschapsprioriteiten. De afronding van de onderhandelingen is niet gebonden aan een vastgesteld tijdspad. Het bereiken van inhoudelijke overeenstemming is leidend voor de snelheid van het proces.
Beperkingen van het demonstratierecht |
|
Michiel van Nispen , Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Mag een burgemeester eisen dat tijdens een demonstratie alleen «positieve boodschappen» worden meegevoerd, zoals de burgemeester van Geleen deed?1
Op grond van artikel 9 van de Grondwet en artikel 2 van de Wet openbare manifestaties (Wom) mag het betogingsrecht slechts worden beperkt ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. Bovendien bepaalt de Wom dat de kennisgeving van een betoging of het stellen van een voorschrift, het opleggen van een beperking of verbod geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de gedachten of gevoelens die worden geopenbaard. Overigens kan het karakter van de gedachten of gevoelens voor de burgemeester van belang zijn om te weten welke maatregelen hij moet nemen om de betoging in goede banen te leiden. In dat verband is het nuttig om te weten of de betoging mogelijk tot een tegendemonstratie kan leiden of vijandige reacties uit het publiek kan oproepen. Alsdan zal hij aanvullende maatregelen moeten nemen ter voorkoming van wanordelijkheden. Ook dat is zijn taak: het handhaven van de openbare orde. Of de burgemeester van Geleen met deze beperking op een onjuiste manier gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheden op grond van de Wom kan worden vastgesteld bij de verantwoording aan de gemeenteraad en eventueel door de rechter wanneer daarover een procedure wordt aangespannen.
Hoe verhoudt deze beperking zich tot de grondwettelijke rechten van betogen en meningsuiting?
Dat niet vooraf eisen mogen worden gesteld aan de inhoud is als zodanig niet vastgelegd in het grondwettelijke bepaling over het recht op vrijheid van betogen, maar wordt gezien als een belangrijk onderdeel van de vrijheid van meningsuiting, zoals omschreven in artikel 7 van de Grondwet: zonder voorafgaand verlof. Omdat bij manifestaties zoals geregeld in de Wom het belijden dan wel het openbaren van gedachten en gevoelens het uitgangspunt is, is dit «censuurverbod» een onderdeel geworden van het recht op vrijheid van betoging. Voor het overige geldt hier het antwoord op vraag 1.
Wanneer en door wie is de eis van het louter voeren van «positieve boodschappen» in Geleen getoetst aan de grondwettelijke rechten?
Op grond van de Algemene plaatselijke verordening (APV) van de gemeente Sittard-Geleen is voor een betoging een kennisgeving vereist. Op grond van die kennisgeving beoordeelt de burgemeester of de kennisgeving aanleiding is om aan de betoging beperkingen of voorwaarden te stellen of aanwijzingen te geven in het belang van de bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. Voorts bepaalt de APV dat degene die voornemens is om een betoging te houden in de kennisgeving vermeldt welke maatregelen hij neemt om een regelmatig verloop van de betoging te bevorderen.2
Voor de inschatting van de plaatselijke omstandigheden en de uitoefening van de bevoegdheden op grond van de Wom en de Gemeentewet is het lokaal gezag verantwoordelijk en moet het daarvoor ook op lokaal niveau verantwoording afleggen.
In welke omstandigheden kan een burgemeester een noodbevel geven of een noodverordening uitschrijven om een demonstratie te voorkomen, of om inhoudelijke eisen te stellen aan de leuzen die worden gevoerd? Waarom was daar in Geleen aanleiding toe?
Wanneer een aangekondigde of een reeds gaande betoging voldoende aanleiding geeft om te vrezen voor (het ontstaan van) oproerige beweging of andere ernstige wanordelijkheden is de burgemeester op grond van artikel 175 of artikel 176 van de Gemeentewet bevoegd een noodbevel te geven of een noodverordening af te kondigen. Omdat het gemeentelijk noodrecht betreft, kan hij slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden van deze bevoegdheid gebruik maken en in het geval van betogingen alleen dan wanneer de bevoegdheden die hij heeft op grond van de Wom (een betoging verbieden en eventueel te beëindigen) niet toereikend zijn. Voor de inhoudelijke eisen verwijs ik naar het antwoord op vraag 1. Ook hier geldt dat voor de inschatting van de plaatselijke omstandigheden en de uitoefening van de bevoegdheden op grond van de Wom en de Gemeentewet het lokaal gezag verantwoordelijk is en het daarvoor ook op lokaal niveau verantwoording moet afleggen.
Hoe wordt vooraf gecontroleerd of zo'n noodmaatregel proportioneel is? Hoe heeft die controle in Geleen plaatsgevonden?
Voor de inschatting van de plaatselijke omstandigheden en de uitoefening van de bevoegdheden op grond van de Wom en de Gemeentewet is het lokaal gezag verantwoordelijk en moet daarvoor ook op lokaal niveau verantwoording afleggen. Of de noodmaatregel proportioneel is geweest, kan slechts achteraf worden vastgesteld in het licht van de inschatting die de burgemeester heeft moeten maken op grond van de omstandigheden zoals die toen bekend waren of hadden moeten zijn. Demonstranten die menen dat een noodmaatregel niet proportioneel is geweest kunnen daarover een oordeel van de rechter vragen. Daarnaast bestaat de mogelijkheid dat de Kroon gebruik maakt van haar vernietigingrecht in het kader van repressief bestuurlijk toezicht, wanneer zij van oordeel is dat het genomen besluit in strijd is met het recht. Van deze mogelijkheid wordt zeer spaarzaam gebruik gemaakt.
Komt het vaker voor dat burgemeesters zich meer ruimte toe-eigenen dan de Wet openbare manifestaties hen biedt?
De Wom laat de burgemeester een beoordelingsruimte om aan de hand van lokale omstandigheden een inschatting te maken van hetgeen is vereist om een betoging in goede banen te leiden met het oog op het belang van de bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. Ter zake heeft de Minister van BZK geen aanwijzingsbevoegdheid of en hoe de burgemeester gebruik dient te maken van de bevoegdheden die de Wom en de Gemeentewet hem toekennen om de openbare orde te handhaven. Voor de inschatting van de plaatselijke omstandigheden en de uitoefening van deze bevoegdheden is het lokaal gezag verantwoordelijk en moet het daarvoor ook op lokaal niveau verantwoording afleggen. Daarbij kan worden vastgesteld dat de burgemeester de bevoegdheden die de Wom en de Gemeentewet hem toekennen te ruim heeft geïnterpreteerd. Dat kan ook het geval zijn wanneer de rechter om een oordeel ter zake is gevraagd.
Hoe vaak is het de afgelopen tien jaar voorgekomen dat burgemeesters in het ongelijk zijn gesteld door de rechter, omdat zij vooraf eisen stelden aan demonstraties?
Het vooraf eisen stellen aan een demonstratie is binnen de grenzen van de Wom niet verboden: zo kan de gemeenteraad in de APV bepalen dat voor betogingen een voorafgaande kennisgeving is vereist. Op grond van die kennisgeving kan de burgemeester voorschriften of beperkingen opleggen of bij gaande betogingen aanwijzingen geven. Het opleggen van een demonstratieverbod op grond van de inhoud van de te openbaren gedachten of gevoelens is niet toegestaan. Hoe vaak in de afgelopen tien jaar burgemeesters op dit punt door de rechter achteraf in het ongelijk zijn gesteld, wordt niet als zodanig geregistreerd. In de Evaluatie van de Wom, die de onderzoekers Roorda, Brouwer en Schilder in 2015 hebben verricht in opdracht van het Ministerie van BZK, worden enkele voorbeelden genoemd van rechterlijke oordelen waarin burgemeesters in het ongelijk zijn gesteld in verband met de eisen die zij vooraf stelden aan een demonstratie. Het onderzoek heb ik u aangeboden per brief van 16 oktober 2015; ik streef ernaar de kabinetsreactie daarop nog dit jaar uit te brengen.
Het lekken geheime politieinformatie naar de Telegraaf |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Extremisme infiltreert» en «Moskee in greep terreur»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van de berichten.
Geeft de informatie in de genoemde stukken aanleiding om te veronderstellen dat er politieinformatie, die niet openbaar had mogen worden, bij de krant terecht is gekomen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Uit het berichtgeving volgt dat de betreffende politieman en politicus toegang tot de genoemde informatie zouden hebben gehad. Zoals gebruikelijk doe ik geen mededelingen over operationele aangelegenheden. Niet alleen kunnen eventuele lopende onderzoeken door rapportage aan de Kamer worden geschaad, ook wordt in beginsel geen informatie verstrekt aan de Kamer over individuele politiemedewerkers. Om deze reden kan ik geen nader antwoord geven op uw vragen.
Welke politiediensten hadden toegang tot deze informatie?
Zie antwoord vraag 2.
Hebben of hadden de in het bericht genoemde politieman en politicus toegang tot deze informatie?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u het mogelijk dat door het lekken van deze informatie lopend onderzoek is geschaad en dat daardoor verdachten van ernstige strafbare feiten hun straf ontlopen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u het mogelijk dat vanwege de gelekte informatie tevens informatie over de werkwijze van de politie bekend is geworden die niet bekend had mogen worden? Zo ja, wat zijn de gevolgen voor toekomstig onderzoek naar antidemocratische invloeden binnen moskeeën? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Medische gevolgen van hulptelevisieprogramma’s |
|
Leendert de Lange (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten: «Misleiding deelnemers bij hulp-tv RTL» en «Nu durft ze niet meer te lachen»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de ervaringen die in de artikelen worden beschreven van mensen die aan deze hulptelevisieprogramma’s hebben deelgenomen?
Ik vind het een zorgelijk signaal.
Wat is uw oordeel in dit kader over de uitvoering van de zorgplicht door betrokken behandelaars en welke rol speelt hierin het behandelplan?
Voor het uitvoeren van een geneeskundige behandeling is volstrekt helder dat de toestemming van de patiënt is vereist. Dit geldt ook bij (niet medisch noodzakelijke) cosmetische ingrepen. Om toestemming te kunnen geven heeft de patiënt goede informatie nodig. Zo moet de behandelaar onder meer informatie geven over de voorgestelde behandeling en de risico’s die daaraan verbonden zijn. De informatieplicht van de behandelaar omvat ook diens verplichting om zich ervan te vergewissen dat de betrokkene de informatie heeft begrepen.
Is het feit dat het vaak kwetsbare mensen betreft en om goed bekeken televisieprogramma’s gaat, wat u betreft reden voor de zorgverlener om extra zorgvuldigheid te moeten betrachten?
Ja. Ik vind dat een televisieprogramma een belangrijke verantwoordelijkheid heeft om te zorgen dat alles ruim binnen wet- en regelgeving blijft. Juist de blootstelling aan publieke aandacht vraagt extra zorg voor de deelnemers aan zo’n programma. Daarnaast moet het belang en de veiligheid van de patiënt bij een behandeling altijd voorop staan. De zorgverlener is verplicht om de patiënt voldoende te informeren en zich ervan te vergewissen dat de patiënt de informatie heeft begrepen.
Klopt het dat betrokkenen te allen tijde inzage zouden moeten kunnen krijgen in het eigen behandelplan en dat deze desgevraagd door de zorgverleners verstrekt moet worden?
Ja, op grond van de WGBO heeft de patiënt recht op inzage in zijn eigen medisch dossier.
Wat is de verantwoordelijkheid van zorgverleners om betrokkenen volledig te informeren over alle consequenties die een behandeling met zich mee kan brengen? Zo ja, kunt u dit nader toelichten?
Graag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 3.
Bent u van mening dat de ervaringen die in dit artikel worden beschreven op een goede wijze invulling geeft aan deze verantwoordelijkheid? Zo nee, wat schort hier aan?
Op basis van het artikel blijkt niet dat de betreffende zorgaanbieders niet volgens wet- en regelgeving en/of veldnormen hebben gehandeld. Het is voor mij op basis van dit artikel onvoldoende duidelijk of dat ook daadwerkelijk het geval is. Indien betrokkenen van oordeel zijn dat niet is gehandeld conform relevante wet- en regelgeving en/of veldnormen kunnen zij melding doen bij het Landelijk Meldpunt Zorg.
Kunt u voor zover mogelijk inzicht geven in de aard van het onderzoek door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) naar mogelijke structurele problemen bij dit programma betrokken tandkliniek CDC?
De IGZ is een onderzoek gestart na meldingen van patiënten. Deze meldingen zijn niet gerelateerd aan deze tv-uitzending. Over de aard van dit lopende onderzoek kan de inspectie geen mededelingen doen.
In welke mate houdt de IGZ bij signalen toezicht op de negatieve uitwassen van hulptelevisieprogramma’s waar het gaat over de kwaliteit van de medische behandeling en de geleverde psychische ondersteuning en (na)zorg?
De IGZ heeft geen meldingen ontvangen over dit of andere tv-programma’s en/of de behandelingen die hiervan onderwerp waren. Indien de IGZ signalen ontvangt dat geleverde zorg kwalitatief onder de maat is, zal zij hierop acteren.
Zijn de signalen zoals in het artikel beschreven een aanleiding voor de IGZ om hier nader onderzoek naar te doen?
Dit is aan de IGZ.
Voor wat betreft tandkliniek CDC verwijs ik naar het antwoord op vraag 8.
Het arrest van het Europees Hof van Justitie inzake het achterhouden van milieu-informatie in het kader van bedrijfsbelang |
|
Linda Voortman (GL), Rik Grashoff (GL) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het arrest van het Europees Hof van Justitie d.d. 23 november 2016 inzake het achterhouden van milieu-informatie in het kader van bedrijfsbelang?1
Ja, het Europese Hof van Justitie heeft op 23 november 2016 twee arresten gewezen, namelijk in
Wat is de reactie van het kabinet op dit arrest?
In zaak C-673/13 P vernietigt het Europese Hof van Justitie het arrest van het Gerecht en verwijst de zaak naar het Gerecht terug. Het Gerecht moet opnieuw nagaan of bepaalde informatie betrekking heeft op emissies (of uitstoot) in het milieu. De nieuwe uitspraak van het Gerecht moet derhalve worden afgewacht.
In een prejudicieel arrest legt het Europese Hof van Justitie, in zaak C-442/14 – op verzoek van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) – drie zaken uit over de verhouding tussen enerzijds de vertrouwelijkheid en anderzijds de algemene regels over toegang tot informatie op milieubegrip:
Kunt u toezeggen dat de regering voortaan in lijn met dit arrest van het Hof van Justitie het belang van de openbaarmaking van milieu-informatie boven het commerciële belang van bedrijven zal stellen bij verzoeken in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet gaat er vanuit dat Nederlandse bestuursorganen de jurisprudentie van het Hof zullen betrekken bij hun besluitvorming. Uit de arresten volgt niet dat bij verzoeken in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) het belang van het openbaar maken van milieu-informatie boven het commerciële belang van bedrijven gesteld moet worden.
Openbaarmaking van informatie is de regel, maar er geldt een aantal in het Verdrag van Aarhus2 genoemde gronden op basis waarvan openbaarmaking kan worden geweigerd als het met deze weigeringsgrond te beschermen belang zwaarder weegt dan het belang van openbaarheid. Deze weigeringsgronden moeten restrictief worden uitgelegd. Met betrekking tot emissiegegevens kunnen deze gronden, waaronder de vertrouwelijkheid van commerciële en industriële informatie, niet worden ingeroepen om openbaarmaking van die informatie te weigeren.
Het Verdrag van Aarhus maakt onderscheid tussen emissiegegevens en andere milieu-informatie. In artikel 10, vierde lid, van de Wob is dit onderscheid neergelegd, waarbij is aangegeven dat bij emissiegegevens de belangenafweging achterwege blijft en bij andere milieu-informatie het belang van openbaarmaking moet worden afgewogen tegen onder meer het belang van de bescherming van bedrijfsgegevens.
Is het kabinet voornemens om aan het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden de opdracht te geven om zo spoedig mogelijk alle ingediende verzoeken van de Bijenstichting over de toelating van het bijengif Imidacloprid van Bayer te openbaren? Zo nee, waarom niet?
Nee, er is geen reden om het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) een dergelijke opdracht te geven. De lijn van het Ctgb is «openbaar, tenzij». Dit is in lijn met het beleid van het kabinet. Hiermee geeft het Ctgb uitvoering aan de betreffende bepalingen in de Europese regelgeving.
Op welke wijze is het kabinet voornemens om het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden aan te zetten tot actieve tijdige openbaarmaking van toelatingscijfers, inclusief de gebruiksvoorschriften, op een eenduidige manier en in een machineleesbaar open formaat? Kunt u dit toelichten?
Het Ctgb heeft al in 2013 besloten tot het openbaar maken van een aanzienlijk aantal dossierstukken van imidacloprid. Dit besluit is geschorst door het CBb in afwachting van een uitspraak van het Hof. Ik wacht – zoals ik in antwoord 2 al aangaf – nu de uitspraak van het CBb af.
Het Ctgb streeft naar het zodanig ontsluiten van informatie – onder meer toelatingen, etiketten en het beoordelingsrapport op basis waarvan het besluit is genomen – dat deze bruikbaar is voor iedereen.
Ik heb uw Kamer begin dit jaar geïnformeerd over het openbaar maken van afzetcijfers van toelatinghouders van gewasbeschermingsmiddelen (Kamerstuk 27 858, nr. 348 en 349). De praktische consequentie van de arresten voor het openbaar maken van afzetcijfers zal blijken na uitspraak van Rechtbank Amsterdam in het kader van de Wob over de verkoop van bestrijdingsmiddelen.
Het vervolgen van een statisticus en de onafhankelijkheid van de Griekse statistiek |
|
Mark Harbers (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de hoorzitting gehouden op 22 november 2016 in het Europees parlement met de heer Andreas Georgiou, oud-voorzitter van het Griekse statistisch orgaan ELSTAT?
Ja.
Bent u bekend met de opmerkingen van de heer Georgiou in die hoorzitting dat ««[…] disincentives for official statisticians in Greece [have been created] to produce credible statistics. As a result we can not rule out the prospect that the problem of Greece’s European statistics will re-emerge»»?1 Deelt u de zorgen van de heer Georgiou? Kunt u aangeven welke stappen gezet zijn om ELSTAT onafhankelijker te maken van de politiek? Welke mogelijkheden zijn er nog ter verbetering? Kan inmiddels gesteld worden dat ELSTAT nu wel onafhankelijk van de politiek en zonder inmenging haar werk kan doen?
Ik ben bekend met het citaat. Sinds 2010 heeft de Griekse overheid maatregelen genomen om de kwaliteit en onafhankelijkheid van de Griekse statistieken te verbeteren. In 2010 is ELSTAT opgericht2 als onafhankelijke autoriteit, onder toezicht van het parlement. Griekenland heeft zich ook in de MoU onder het huidige ESM-programma gecommitteerd aan het volledig respecteren van de onafhankelijkheid van ELSTAT3. Zoals ook aangegeven op de website van ELSTAT4 heeft Eurostat sinds november 2010 geen voorbehouden geplaatst bij de Griekse tekort- en schuldcijfers. Dit geeft aan dat de stappen die zijn gezet hebben geleid tot positieve resultaten. Het is uiteraard van belang om dit onder het programma te blijven monitoren. Goede statistieken zijn immers noodzakelijk om de overheidsfinanciën te kunnen beoordelen.
Hoe kwalificeert u de opmerking van Nikos Pappas, Minister van Staat in het kabinet Tsipras, dat een onderzoek nodig is «how and if deficits were inflated in order to expedite pre-planned political decisions for bringing Greece into a memorandum [bailout agreement]»?2 Vindt u een dergelijke opmerking gepast voor een lid van een kabinet dat zich gecommitteerd heeft aan afspraken met Europa? Kan dit gezien worden als een Grieks kabinetsstandpunt? Kan dit gezien worden als politieke inmenging in het proces van ELSTAT? Kunnen dergelijke opmerkingen gezien worden als ontkenning van de tekortstatistieken waarop de economische hervormingsprogramma’s met Griekenland gebaseerd zijn?
Politici dienen statistische gegevens afkomstig van het nationale statistiekbureau of Eurostat niet ter discussie te stellen. Ik kan mij dan ook niet vinden in een dergelijke opmerking. Voor zover mij bekend is dit geen officieel standpunt van het Griekse kabinet. Onderminister van Financiën Houliarakis heeft begin september in het Griekse parlement het vertrouwen van de Griekse regering uitgesproken in de data van ELSTAT en Eurostat, en aangegeven dat de Griekse regering de onafhankelijkheid van ELSTAT zal beschermen6.
Denkt u dat deze aanklacht tegen een oud-voorzitter, zoals bij heer Georgiou, van ELSTAT niet ook gezien kan worden als een manier om het onafhankelijke proces bij ELSTAT te beïnvloeden, zelfs al volgt er uiteindelijk vrijspraak? Kunt u een stand van zaken geven van het huidige proces? Hoe kan voorkomen worden dat ook toekomstige directeuren bij onwelgevallige statistieken de kans op vervolging lopen? Kunt u aangeven of het huidige bestuur zonder vrees voor vervolging haar werk kan doen?
De aanklacht ligt nu bij het Hof van Beroep. Het is niet bekend wanneer deze uitspraak doet. Verder is het niet aan mij om te speculeren over rechtszaken die al dan niet in de toekomst plaats zouden kunnen vinden.
Welke voorbehouden op de Griekse (tekort)cijfers staan nu nog open bij Eurostat? Wat is de reden dat deze voorbehouden nog gemaakt worden en welke van deze voorbehouden zijn exclusief van toepassing op de Griekse tekortcijfers?
Eurostat heeft momenteel geen voorbehouden bij de Griekse tekortcijfers.
Kunt u bij uw Griekse ambtsgenoot aangeven dat u de huidige gang van zaken rond de vervolging van de heer Georgiou betreurt?
Dit onderwerp is aan de orde geweest bij de Eurogroep van 9 september jl. te Bratislava. De instellingen hebben hierbij hun zorgen geuit over de recente ontwikkelingen omtrent het gerechtelijk onderzoek naar Georgiou. Hierbij werd ook in herinnering gebracht dat Eurostat consistent de door ELSTAT vanaf 2010 geproduceerde begrotingsdata heeft gevalideerd. Verder is het nu zaak de onafhankelijke rechtsgang zijn beloop te laten.
Het bericht ‘Update vogelgriep: beperkingen jacht nog van kracht’ |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Update vogelgriep: beperkingen jacht nog van kracht»?1
Ik heb het bericht gelezen en ben op de hoogte van de brief terzake die de Jagersvereniging op 21 november jl. aan mijn ministerie heeft gestuurd.
Is de inperking van de jacht een Nederlandse maatregel of wordt deze ook in landen om ons heen toegepast? Indien het alleen een Nederlandse maatregel is, bent u bereid om er in Brussel voor te pleiten deze maatregel ook de andere EU-lidstaten te laten gelden, zeker nu in Duitsland de hoogpathogene vogelgriep zich steeds verder uitbreidt? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook met uw Kamer gedeeld, heb ik op 14 november jl. een beperkt jachtverbod ingesteld (Kamerstuk 28 807, nr. 201). Het jagen op watervogels en de jacht waarbij watervogels kunnen worden verstoord, was verboden. Dit was een landelijke maatregel, waarbij ik mij mede heb gebaseerd op eerdere adviezen van de deskundigengroep dierziekten en op het beleidsdraaiboek.
De maatregelen om de verspreiding van het virus tegen te gaan kunnen per land verschillen. De vogelgriepsituatie kan anders verlopen en de pluimveehouderij en de impact van de uitbraken zijn in ieder land verschillend. In Nederland zijn de export van pluimvee en producten van pluimvee van groot belang voor de pluimveehouderij en de economie. Bovendien is Nederland een land met een grote wilde watervogelpopulatie. Dit rechtvaardigt het nemen van stringente maatregelen bij een (dreigende) uitbraak van vogelgriep om introductie bij pluimvee en verspreiding te voorkómen. Ook in andere lidstaten worden strenge maatregelen genomen. Het is echter aan de lidstaten zelf om specifiek voor hun land passende maatregelen te nemen. Ik word door mijn collega’s in andere landen goed geïnformeerd en ken hun afwegingen. Ik acht het daarom niet opportuun om bij de Europese Commissie te bepleiten dat deze maatregelen in alle lidstaten worden verplicht.
Wat is de reden dat er geen onderscheid gemaakt wordt tussen jacht in waterrijke gebieden en jacht in bosrijke gebieden?
Er wordt onderscheid gemaakt in het type jacht en het type activiteit. Het jachtverbod heeft betrekking op watervogels: het jagen op watervogels is verboden alsmede jachtactiviteiten die watervogels kunnen verstoren. De jacht op andere diersoorten dan watervogels is niet verboden, mits dit niet leidt tot verstoring van watervogels.
Is er onderzoek beschikbaar waaruit blijkt dat inperkende maatregelen voor de jacht een positief effect hebben op het voorkomen van de verspreiding van vogelgriep? Zo ja, wilt u dit onderzoek met de Kamer delen?
Ik heb de maatregel genomen, mede op basis van een advies van de deskundigengroep dierziekten. Zij hebben aangegeven dat een jachtverbod kan bijdragen aan een reductie van de introductierisico’s. Ik heb dit advies overgenomen. Er zijn geen onderzoeksgegevens over de relatieve bijdrage van deze maatregel aan het verlagen van de kans op introductie van het vogelgriepvirus op bedrijven en op verdere verspreiding.
Op 6 december jl. heb ik tijdens het AO Dierziekten aangegeven dat ik opnieuw de deskundigen zou raadplegen over deze maatregel, wat inmiddels is gebeurd. Ik heb op basis van hun risico-inschatting en de verwachte relatief geringe bijdrage van deze maatregel aan beperking van de insleeprisico’s op pluimveebedrijven ten opzichte van andere risicobeperkende maatregelen besloten het landelijk jachtverbod, met uitzondering van de beschermings- en toezichtsgebieden, per 9 december 2016 op te heffen.
De terreurdreiging voor een synagoge |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Amsterdamse synagoge doelwit van Nederlandse jihadisten»?1
Ja.
In hoeverre deelt u de zorgen dat juist in deze tijd, waarin joodse instellingen expliciet doelwit blijken te zijn van islamitische terroristen, de gemeente Amsterdam op deze locaties politieposten heeft weggehaald?
De huidige beveiligingsmaatregelen zijn passend bij de dreiging en het risico.
De afgelopen jaren zijn weerstandsverhogende maatregelen getroffen bij joodse objecten onder andere in Amsterdam. Deze weerstandsverhoging is in 2014 gestart. Naast de instellingen zelf leveren ook het Rijk en de lokale gezagen in een getrapte verantwoordelijkheid hieraan een bijdrage2.
Is er reeds contact opgenomen met de betreffende synagoge? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen?
In aanloop naar de besluitvorming om cameratoezicht in te zetten als onderdeel van de beveiliging is contact geweest met de joodse gemeenschap. De gemeente Amsterdam blijft in gesprek met de joodse gemeenschap over het totale pakket aan beveiligingsmaatregelen.
Ik spreek zelf ook regelmatig met de joodse gemeenschap. Zo heb ik onlangs samen met de burgemeester van Amsterdam met een vertegenwoordiging van de joodse gemeenschap gesproken over beveiligingsmaatregelen van joodse instellingen. Hier is ook het cameratoezicht ter vervanging van de politieposten in Amsterdam besproken.
Bent u bereid de gemeente Amsterdam te manen behalve op camera-toezicht, ook te blijven inzetten op politieposten voor de beveiliging van joodse instellingen en dus in te zetten op een «en-en-benadering» in plaats van «of-of»? Zo nee, waarom niet?
Het benodigde weerstandsniveau kan worden gerealiseerd door (een combinatie van) diverse beveiligingsmaatregelen. De gemeente Amsterdam heeft besloten dat door middel van cameratoezicht effectiever en efficiënter toezicht wordt uitgevoerd. De bewakingscontainer verdwijnt daarmee uit het straatbeeld. De camerabeelden worden door speciaal opgeleide politiemensen uitgelezen. In de directe opvolging is er weinig verschil: de medewerker die een camera uitleest alarmeert indien nodig collega’s die in de buurt van de locatie zijn, een medewerker in de container doet hetzelfde. De joodse gemeenschap is van mening dat van cameratoezicht een minder afschrikwekkende werking uit gaat. Dit weegt echter naar inzien van het Amsterdamse lokale gezag niet op tegen de verbetering die wordt verkregen wanneer er 24/7 cameratoezicht bij joodse objecten wordt toegepast.
Het cameratoezicht is onderdeel van het totale pakket aan beveiligingsmaatregelen, waaronder sinds 2014 actief toezicht door de politie en de KMar. Uit veiligheidsoverwegingen doe ik over de verdere inhoud van dit pakket geen uitspraken.
Het gevaarlijke landbouwgif buprofezin |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat de Europese Unie het bestrijdingsmiddel buprofezin gaat verbieden voor toepassing op eetbare gewassen, omdat er in met buprofezin besmette producten bij de bereiding de erkende kankerverwekkende stof aniline ontstaat?1
Nee, dat kan ik niet omdat de Europese Commissie (EC) (nog) geen besluit heeft genomen om goedkeuring van buprofezin aan te passen. Zie verder het antwoord op vraag 4.
Kunt u bevestigen dat het bewust toevoegen van een kankerverwekkende stof aan voedingsproducten niet toegestaan is in Europa?
Op grond van de Europese levensmiddelenwetgeving is het niet toegestaan om bijvoorbeeld een voedseladditief, dat als kankerverwekkend wordt geclassificeerd, bewust aan een voedingsproduct toe te voegen.
Kunt u bevestigen dat er van kankerverwekkende stoffen geen veilige dosis bestaat, en dat het gebruik ervan in eetbare gewassen dan ook altijd risico’s oplevert?
Verordening (EG) nr.1107/2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen bevat eisen en voorwaarden voor het goedkeuren van werkzame stoffen en de procedure die hiervoor gevolgd moet worden. De Europese Commissie (EC) is bevoegd werkzame stoffen goed te keuren, waarbij de EFSA (European Food and and Safety Authority) adviseert. De EC heeft recent (nog) geen besluit genomen over een aanpassing van de goedkeuring van buprofezin. Het is mij bekend dat de EC aan EFSA een advies heeft gevraagd aangaande buprofezin en in relatie met de stof aniline. Hierover zal dan in het betreffende permanente comité met de experts vanuit de lidstaten het gesprek worden gevoerd.
Kunt u uitleggen hoe het kan gebeuren dat, terwijl dit landbouwgif in de Europese Unie wordt verboden (een proces dat al jaren loopt), in Nederland het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) nu zeer recent een toelating heeft gegeven voor ditzelfde landbouwgif2 voor gebruik in voedselgewassen (tomaat, komkommer, aubergine)? Was u van de aanvraag voor toelating op de hoogte? Heeft het Ctgb overleg met u gezocht over deze aanvraag voor toelating voor een bestrijdingsmiddel dat wegens volksgezondheidsrisico’s op de nominatie stond en staat om verboden te worden in Europees verband?
Het Ctgb – de Nederlandse toelatingsautoriteit – is een zelfstandig bestuursorgaan dat aanvragen toetst volgens Europees geharmoniseerde beoordelingsmethodieken en besluiten neemt op basis van de op dat moment vigerende regelgeving. Dit geldt ook voor het onlangs toegelaten gewasbeschermingsmiddel op basis van de werkzame stof buprofezin. Buprofezin is een stof die door de EC geplaatst is als goedgekeurde stof voor toepassing in een gewasbeschermingsmiddel. Als de EC de goedkeuring aanpast, dan zal het Ctgb uiteraard ook de toelatingen van de betreffende toepassingen op basis van deze stof daarop aanpassen of zullen de toepassingen in hun geheel vervallen.
Deelt u de mening dat, wanneer er twijfels rijzen over de effecten van een bepaalde stof, op nationaal dan wel op Europees niveau, eventuele toelatingsprocedures van deze stof dan opgeschort zouden moeten worden totdat er een conclusie aan die twijfels is verbonden, zoals een eventueel verbod op de stof of het middel? Zo ja, welke consequenties verbindt u daaraan en op welke wijze gaat u voorkomen dat er in de toekomst weer bestrijdingsmiddelen nationaal worden toegelaten die op de nominatie staan om in Europees verband verboden te worden?
De Verordening (EG) nr.1107/2009 bevat ook eisen en voorwaarden voor het toelaten van gewasbeschermingsmiddelen en de procedure die hiervoor gevolgd moet worden door de toelatingsautoriteit in de lidstaten. Het Ctgb toetst aanvragen volgens Europees geharmoniseerde beoordelingsmethodieken. Als uit deze toets blijkt dat er geen onaanvaardbare risico’s zijn voor mens, dier en milieu, zal het Ctgb besluiten een gewasbeschermingsmiddel toe te laten. Als de EC de goedkeuring aanpast, dan zal het Ctgb uiteraard ook de toelatingen van de betreffende toepassingen op basis van deze stof daarop aanpassen of zullen de toepassingen in hun geheel vervallen. Dit geldt ook voor gewasbeschermingsmiddelen op basis van de werkzame stof buprofezin.
Deelt u de mening dat dit kankerverwekkende bestrijdingsmiddel niet gebruikt zou mogen worden, en dus ook niet in Nederland toegelaten mag zijn?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het gebruik van landbouwgif niet mag leiden tot volksgezondheidsrisico’s?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke wijze gaat u ingrijpen om het gebruik van dit gevaarlijke landbouwgif in Nederland te voorkomen en om de toelating van dit middel te laten intrekken?
Zie antwoord vraag 5.