Het bericht 'Onderbetaling bij aanleg Centrale As' |
|
Lutz Jacobi (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Onderbetaling bij aanleg Centrale As»?1
Ja.
Herinnert u zich de eerdere vragen hierover van 24 juni 2016 en uw antwoorden daarop?2
Ja.
Wat is uw opvatting over de handelwijze van de provincie Friesland als zijnde opdrachtgever in dezen nu het naar aanleiding van de onder 2. bedoelde vragen en een verzoek van de vakbond daartoe plaatsgevonden hebbende onderzoek van uw Inspectie SZW uitwijst dat sprake is geweest van onderbetaling en schijnconstructies? Deelt u de mening dat deze handelwijze laakbaar is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De provincie Friesland neemt haar taak als hoofdopdrachtgever serieus en is in gesprek gegaan met de hoofdaannemer over de situatie. Ook heeft de provincie Friesland de FNV gevraagd om een lijst met bevindingen. Daarnaast heeft de provincie Friesland om in bezit te komen van meer detailkennis met de FNV overleg gevoerd om over te gaan tot een audit bij de hoofdaannemer. De provincie en de hoofdaannemer willen tot slot graag in overleg treden met de FNV en eventuele andere partijen om te bekijken hoe de loonvordering van de ijzervlechters (en mogelijke andere personen) op een voor alle partijen acceptabele wijze kunnen worden beoordeeld en afgehandeld. De resultaten van deze acties zullen moeten worden afgewacht.
Kunt u (bij benadering) aangeven op welke wijze en ten begrote van welke bedragen de bouwvakkers in kwestie te kort zijn gedaan?
De Inspectie SZW heeft op verzoek van FNV onderzoek gedaan naar naleving van artikel 8 van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi). Dit artikel regelt dat de ter beschikking gestelde arbeidskracht recht heeft op ten minste dezelfde arbeidsvoorwaarden als die welke gelden voor werknemers werkzaam in gelijke of gelijkwaardige functies in dienst van de onderneming waar de terbeschikkingstelling plaatsvindt. De Inspectie SZW heeft onafhankelijk onderzoek gedaan naar de relevante feiten en omstandigheden. De geconstateerde feiten en omstandigheden zijn verwerkt in een verslag dat is toegestuurd aan de verzoeker en andere belanghebbenden. Het is dan ook niet aan mij om informatie uit dit rapport met uw Kamer te delen. Het rapport is nadrukkelijk bedoeld om de verzoeker te informeren over de feiten en omstandigheden in dit concrete geval. De verzoeker kan het rapport bijvoorbeeld gebruiken om bij de rechtbank een civiele procedure te starten.
Deelt u de mening dat het ongepast is dat de provincie Friesland ondanks bedoelde misstanden op kosten van de belastingbetaler (en feitelijk over de rug van de in dezen benadeelde werknemers) een feestje viert bij de opening van de Centrale As? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De opdrachtgever moet alert zijn op signalen tijdens de werkzaamheden. De provincie Friesland heeft ook op deze signalen gereageerd (zie antwoord 3). Het ceremonieel afsluiten van de werkzaamheden is gebruikelijk bij bouwprojecten.
Vindt u dat de provincie Friesland het afgelopen jaar naar aanleiding van diverse niet mis te verstane signalen in haar rol als opdrachtgever voldoende actie heeft ondernomen teneinde misstanden tegen te gaan? Waaruit heeft deze actie feitelijk bestaan?
Zie het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat de provincie Friesland in dezen haar verantwoordelijkheid (eindelijk) moet nemen en actie dient te ondernemen teneinde te zorgen dat de in dezen benadeelde werknemers alsnog krijgen wat hen toekomt?
Voordat de provincie Friesland aansprakelijk kan worden gesteld moet de FNV de directe werkgever aansprakelijk stellen voor het achterstallige loon. De verzoekende partij, in dit geval de FNV, kan de inhoud daarvoor gebruiken. Is deze poging zonder succes, dan kunnen de werkgever en diens opdrachtgever tegelijkertijd hoofdelijk worden aangesproken voor de voldoening van het loon. Als ook dit niet lukt dan kunnen de hogere schakels achtereenvolgens (volg tijdelijk) worden aangesproken. Uiteindelijk kan de provincie Friesland zelf in de rol van hoofdopdrachtgever voor de voldoening van het achterstallige loon worden aangesproken. Ik ga ervan uit dat de partijen die hiervoor verantwoordelijk zijn in deze situatie orde op zaken zullen stellen. De provincie heeft daartoe actie ondernomen, zie antwoord op vraag 3.
Zou u het wenselijk vinden als de provincie Friesland zich zou verschuilen achter het formele feit dat de Wet Aanpak Schijnconstructies (die de aansprakelijkheid van opdrachtgevers voor misstanden als hier aan de orde voor eens en altijd regelt) niet gedurende de hele periode van de werkzaamheden aan de Centrale As van toepassing was? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik heb ook geen signaal dat de provincie Friesland dat doet.
Hoeveel Friese (dan wel andere Noordelijke) bouwvakkers hebben dankzij en bij de aanleg van de Centrale As werk gevonden? Hoe verhoudt dat aantal zich tot de naar eigen zeggen van de provincie Friesland daarvoor vrijgemaakte gelden als ook verrichte inspanningen?
Ik beschik niet over deze informatie.
Vindt u in bovenstaande aanleiding om extra aandacht te besteden aan de rol en verantwoordelijkheid van de overheid als opdrachtgever bij projecten als hier aan de orde? Bent u bereid bij momenteel in uitvoering zijnde dan wel binnenkort in uitvoering komende projecten overheidsopdrachtgevers nog eens extra op hun verantwoordelijkheid te wijzen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Het is belangrijk dat overheidsopdrachtgevers zich bewust zijn van hun verantwoordelijkheden als opdrachtgever. Daarom is in de eerste monitor Wet aanpak schijnconstructies ook specifiek aandacht besteed aan de lagere overheden. Er is dit jaar wederom voorlichting gepland. Daarin zullen de lagere overheden worden meegenomen.
De aansprakelijkheid van PostNL bij diefstal van de inhoud van postpakketten |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de Algemene Voorwaarden van de Universele Postdienst 2014?1
Ja.
Hoe is op dit moment de aansprakelijkheid geregeld van het bedrijf PostNL in het geval van diefstal van de inhoud van een pakket door een medewerker van PostNL zelf?
In geval van UPD-zendingen is de aansprakelijkheid van PostNL geregeld op basis van artikel 29 van de Postwet 2009. Op grond van het vijfde lid van dat artikel is PostNL aansprakelijk voor schade die het gevolg is van roekeloos gedrag van de UPD-verlener of schade die door hem met opzet is veroorzaakt. Het ligt voor de hand dat diefstal of opzettelijke vernieling door werknemers van PostNL onder deze bepaling vallen. Het aansprakelijkheidsregime onder artikel 29 van de Postwet 2009 is beperkter dan het algemene aansprakelijkheidsregime uit het Burgerlijk Wetboek. De reden daarvan is dat onbeperkte aansprakelijkheid voor schade als gevolg van beschadiging, verlies of te late bestelling van de ongeregistreerde poststukken de verlener van de UPD voor hoge kosten zou stellen. Dat zou met zich meebrengen dat de kosten van het postvervoer onaanvaardbaar hoog worden, hetgeen in strijd zou komen met het belang van betaalbaar postvervoer.2 De afzender heeft de keuze om het pakket te verzenden met extra diensten (aangetekend of met verzekerservice). In dat geval gelden de vergoedingen zoals die zijn vastgelegd in de voorwaarden bij deze extra diensten. De afzender kan een vordering tot schadevergoeding indienen, omdat die de contractpartij is. Bovendien geldt voor de ontvanger als uitgangspunt dat de afzender het risico draagt dat de post niet wordt bezorgd. De ontvanger kan de afzender zo nodig aansprakelijk stellen op basis van algemene aansprakelijkheidsregels.
Internationale poststukken vallen in Nederland ook onder de UPD-verplichting. Gelijkluidende bepalingen als hierboven zijn opgenomen in het internationale verdrag voor de uitvoering van de openbare postdienstverlening van de Wereldpostunie (Universal Postal Union; UPU). Dit verdrag geldt voor nagenoeg alle staten in de wereld en betreft de internationale poststromen.
Het versturen van pakketten buiten de UPD betreft vrijwel altijd business-to-business transport. Wanneer buiten de UPD een overeenkomst wordt aangegaan bij PostNL, zijn voor pakketten de Algemene Voorwaarden Goederenvervoer (AVG) en het algemene aansprakelijkheidsrecht van toepassing. In de AVG worden (tevens) de Algemene Vervoerscondities (AVC 2002) van toepassing verklaard. Deze AVC gelden bij vrijwel alle overeenkomsten van Nederlandse vervoerders. Volgens de AVC kan de vervoerder bij een toerekenbare tekortkoming zijn aansprakelijkheid voor schade niet (geheel) uitsluiten. Zijn aansprakelijkheid is onder de AVC tot € 3,40/kg gelimiteerd. Als de afzender aanspraak wil maken op (volledige) vergoeding van de inhoud van de zending in geval van aan de vervoerder toerekenbare schade, kan hij daarvoor een transportverzekering afsluiten.
In geval van een op grond van de AVG verzonden pakket heeft ook de geadresseerde zelf, naast de afzender, de mogelijkheid om PostNL aansprakelijk te stellen in het geval van schade of bijvoorbeeld verlies of vermeende diefstal van de inhoud van het pakket. Dit is geregeld in artikel 16, AVC 2002. Omdat het hier vrijwel altijd gaat om overeenkomsten tussen bedrijven onderling, is er in geval van schadeclaims in de AVC alleen voorzien in een procedure via de kantonrechter. Als het een UPD-pakket betreft, kan de verzender indien gewenst ook terecht bij de geschillencommissie.
Hoe is deze aansprakelijkheid op dit moment geregeld in het geval dat het pakket onder de universele postdienst (UPD) valt en in het geval dat het pakket niet onder de UPD valt?
Zie antwoord vraag 2.
Kan PostNL zich beroepen op de Algemene Voorwaarden van de Universele Postdienst 2014 om onder de aansprakelijkheid voor diefstal of vermissing uit te komen?
Nee. Voor de UPD hanteert PostNL algemene voorwaarden met betrekking tot aansprakelijkheid, maar die mogen niet strijdig zijn met artikel 29 van de Postwet 2009. Indien schade of verlies ontstaat uit eigen handelen of nalaten ingeval van opzet of roekeloosheid, vervallen de uitsluitingen of beperkingen van de aansprakelijkheid zoals genoemd in artikel 29 van de Postwet 2009.
Klopt het dat de geadresseerde onder deze Algemene Voorwaarden (artikel 4.2) geen rechtsbasis heeft om PostNL aansprakelijk te stellen en geen toegang heeft tot de Geschillencommissie Post (artikel 4.2)? Klopt het dat alleen de afzender dit kan doen?
Krachtens art 29, derde lid, Postwet 2009 kan alleen de afzender vorderingen indienen. Alleen de afzender kan zijn zaak ook aan de Geschillencommissie Post voorleggen. Het is immers de afzender die een overeenkomst aangaat met de postvervoerder voor het leveren van een (vervoers)dienst. Het recht om nakoming te eisen van de verplichtingen op grond van die overeenkomst, of om daarover een klacht in te dienen, ligt dan ook bij de afzender.
Indien de schade is geleden door een ander dan de afzender, is de afzender bevoegd ten behoeve van die ander de vordering in te stellen, op eigen naam of als vertegenwoordiger. De geadresseerde kan zijn recht dus doen gelden via de afzender; de afzender kan (als contractpartij) namens die geadresseerde PostNL aansprakelijk stellen. In dat geval dient te geadresseerde zich te beroepen op de overeenkomst die hij is aangegaan met de verzendende partij (in geval van een online bestelling bijvoorbeeld). De rechten en plichten met betrekking tot (koop)overeenkomsten zijn geregeld in boek 6 en 7 van het Burgerlijk Wetboek.
Waarom staat er in artikel 4.2 letterlijk «De geadresseerde kan geen beroep doen op deze Algemene Voorwaarden»?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe is in dit geval de rechtspositie van de geadresseerde geregeld die wél het pakket ontvangt, maar níet de inhoud ervan?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe is in dit geval deze rechtspositie van de geadresseerde geregeld die wel het pakket ontvangt, maar niet de inhoud ervan, en PostNL dan wel een medewerker van PostNL verantwoordelijk is voor het verdwijnen van de inhoud?
Zie antwoord vraag 5.
Wat vindt u ervan dat de Consuwijzer van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) een gedupeerde heeft geadviseerd om deze zaak aan de wetgever voor te leggen, omdat het hier mogelijk om een weeffout in de regelgeving gaat?
Consuwijzer wijst in haar communicatie naar consumenten standaard op de mogelijkheid die de consument heeft om zijn/haar mening te laten horen bij het ministerie dat verantwoordelijk is voor de wet of de regels waar de consument het niet mee eens is. Een andere optie die Consuwijzer standaard noemt is het aankaarten van een probleem bij de Tweede Kamer of bij de Consumentenbond. Consuwijzer maakt bij het formuleren van haar antwoorden gebruik van standaard teksten om consistentie in de communicatie te waarborgen. Een inhoudelijk oordeel over wet- of regelgeving wordt hierbij door Consuwijzer niet gegeven.
Deelt u de mening dat de rechtspositie van de geadresseerde hier te zwak is en de geadresseerde in dergelijke gevallen gewoon PostNL aansprakelijk moet kunnen stellen?
Nee, het is op basis van de beginselen van contractrecht logisch dat de partij die de overeenkomst aangaat met PostNL (de afzender) de partij is die nakoming van de contractverplichting kan eisen, ofwel schade kan claimen. Indien een pakket niet, gedeeltelijk of beschadigd aankomt, kan de geadresseerde de verkoper/afzender aanspreken op basis van de (online) koopovereenkomst. Hij wordt dan beschermd in het kader van het reguliere consumentenrecht.
Kunt u hierover met PostNL in overleg treden, teneinde de Algemene Voorwaarden van de Universele Postdienst op dienovereenkomstige wijze aan te passen (waaronder in ieder geval artikel 4.2 en artikel 11)?
Ik zie geen aanleiding om PostNL hiertoe te bewegen.
Het besluit van de Belgische regering om te investeren in het spoortraject Antwerpen-Weert |
|
Chantal Nijkerken-de Haan (VVD), Barbara Visser (VVD), Betty de Boer (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Treinverbinding Weert–Antwerpen stuk dichterbij» d.d. 3 februari 2017?1
Ja.
Bent u bekend met het besluit van uw Belgische collega, de heer Bourgeois, om te investeren in de elektrificatie van het spoortraject Weert–Antwerpen?
Ik ben bekend met de ambities van de Vlaamse regering. Voor investering in de elektrificatie is Vlaanderen afhankelijk van de Belgische federale overheid. Die heeft over dit project nog geen definitief besluit genomen.
Bent u er tevens mee bekend dat de Belgische regering een Europese aanvraag heeft ingediend in het kader van Connecting Europe Facility for Transport (CEF)? Zo ja, wat vindt u hiervan?
De infrastructuurbeheerder van het Belgische spoorwegnet Infrabel heeft een aanvraag ingediend voor een Europese subsidie in het kader van het CEF. Deze aanvraag heb ik samen met de Belgische federale Minister voor Mobiliteit, de heer François Bellot, ondersteund via de ondertekening van een «written agreement» die aan het dossier voor de CEF aanvraag is toegevoegd.
Wat betekenen deze besluiten in België voor de Nederlandse inzet op dit traject?
Het betreft hier een Belgisch project, zonder financiële inzet vanuit Nederland.
Is er een maatschappelijke kosten-batenanalyse uitgevoerd naar de aanpassing van dit traject? Zo ja, wat is de score? Kunt u de uitkomsten met de Kamer delen, zodat duidelijk wordt wat de positieve en negatieve effecten zijn voor het passagiersvervoer en goederenvervoer?
Elektrificatie van het tracé Hamont-Weert is een regionale ambitie (zie ook vraag 7). Mij is geen kosten-batenanalyse bekend.
Het traject Antwerpen – Weert maakt ook deel uit van de studie (3RX) naar de haalbaarheid van de IJzeren Rijn, welke op initiatief van het Vlaams Gewest wordt gedaan en waar Nederland en Duitsland ambtelijk bij betrokken zijn. De resultaten van deze studie, waaronder een kosten-batenanalyse, zijn naar verwachting rond de zomer van dit jaar beschikbaar.
Klopt het dat door investeringen op dit deel van het spoor de Brabantroute deels kan worden ontlast? Zo ja, kunt u nader onderbouwen wat dit concreet kan betekenen, ook in relatie tot de havenontwikkeling in Rotterdam en Antwerpen?
Dit klopt deels. Voor de haven van Rotterdam is de Betuweroute de belangrijkste verbinding met Duitsland. Voor de haven van Antwerpen is dat de Montzen-route (Antwerpen-Luik-Montzen-Aken). De Brabantroute is voor beide havens een alternatieve route; voor Rotterdam is deze route tijdelijk van groter belang vanwege de bouw van het Derde spoor in Duitsland.
Het traject Weert-Budel-Antwerpen biedt met name de mogelijkheid om de vervoersvraag tussen Antwerpen en Zuid Limburg in te vullen. In de huidige vorm biedt het tracé ruimte voor 51 goederentreinen per week. Dat is voor nu, maar ook op langere termijn, voldoende om in de op dit moment bekende vervoersvraag voor goederen te voorzien.
Welk bedrag is er nodig vanuit het Rijk dan wel de regio om aan Nederlandse zijde ook de boel op orde te hebben qua elektrificatie en veiligheid? Klopt het dat de gevraagde Rijksbijdrage 4 miljoen euro is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, onder welke condities bent u bereid om dit bedrag voor dit project te reserveren in het Infrastructuurfonds?
De benodigde maatregelen aan Nederlandse zijde zijn niet vastgesteld. Er is geen gevalideerde kostenraming beschikbaar voor dit project. De provincie Limburg is hier als initiatiefnemer voor verantwoordelijk. Ik kan niet beoordelen of de gevraagde € 4 mln. voldoende is om elektrificatie te realiseren. Op basis van de kosten van vergelijkbare projecten is dat twijfelachtig.
Het tracé in zijn huidige vorm biedt voldoende capaciteit om in de actuele en toekomstige vervoersvraag te voorzien. Bovendien is erop basis van nationale en regionale vervoersconcessies geen zicht op een aanbieder van personenvervoer op het traject Weert-Hamont. Ik constateer daarmee dat elektrificatie van het tracé geen nationale prioriteit heeft. Een reservering voor dit project in het infrafonds is derhalve niet opportuun.
Werkbezoek aan de provincie Limburg d.d. 6 februari 2017 |
|
Betty de Boer (VVD), Chantal Nijkerken-de Haan (VVD), Barbara Visser (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Herinnert u zich de afspraken uit het bestuurlijk overleg over het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport van Zuid-Nederland inzake de spooraansluiting en Carhandling Terminal Swentibold, die zijn gemaakt in het najaar van 2016?
Ja.
Kunt u aangeven welke vragen er uiterlijk wanneer dienen te zijn beantwoord in het door het Rijk en Provincie aangekondigde onderzoek naar meekoppelkansen? Is het onderzoek inmiddels afgerond? Zo ja, wat zijn de resultaten? Zo nee, wanneer worden de resultaten verwacht?
Afgesproken is dat rijk en regio de meekoppelkansen onderzoeken die verbonden zijn aan deze ontwikkeling. Deze inventarisatie vindt door partijen zelf plaats en heeft primair betrekking op werkgelegenheidseffecten in de regio. Zie verder antwoord 4.
Kunt u aangeven wat de onderzoeksopdracht van het aangekondigde validatieonderzoek door ProRail is en welke (financiële) kaders zijn meegegeven? Is het onderzoek inmiddels afgerond? Zo nee, wanneer wel. Zo, ja wat zijn de uitkomsten?
Afgesproken is dat de definitieve kostenraming van de openbare aansluiting van deze railterminal door ProRail zal worden getoetst conform de standaard eisen die aan ramingen voor spoorinfrastructuur c.q. aansluitingen worden gesteld (de Standaard Systematiek Kosten ramingen SSK). ProRail heeft haar validatieonderzoek nog niet kunnen uitvoeren. Dit komt omdat de scope van het project is aangepast door nadere technische en inpassingseisen. Hierdoor is de definitieve raming nog niet gereed. Inmiddels is wel duidelijk geworden dat, mede door de genoemde scope aanpassing, de voorgestelde aansluiting niet circa € 20 mln. kost, zoals eerder globaal was ingeschat, maar circa € 40 mln.
Klopt het dat de provincie Limburg nog steeds garant staat voor de regionale bijdrage en alle voorbereidende kosten tot het moment van realisatie van de spooraansluiting? Zo ja, wat betekent dit voor de omvang van de gevraagde rijksbijdrage van de spooraansluiting van de Carhandling Terminal Swentibold?
Ja, de provincie Limburg staat nog steeds garant voor de door haar aangeboden regionale bijdrage en alle voorbereidende kosten tot het moment van realisatie van de spooraansluiting.
Het betreft hier een regionaal spoorproject. Ik heb uw Kamer eerder geantwoord dat in dit geval op basis van het rijksbeleid rond spoorgoederenknooppunten een financiële bijdrage aan de aansluiting van VDL niet voor de hand ligt. Daarbij speelt een rol dat ik in 2015 max. 30 mln. (inclusief BTW) heb gereserveerd voor de te ontwikkelen spoor terminal Venlo. Verder is aan de in de directe nabijheid gelegen Barge terminal in Born (binnenvaart) in het verleden € 6 mln. verstrekt. Met deze bijdragen is in de regio een omvangrijke terminal capaciteit in beeld die vooralsnog niet volledig wordt benut.
Anderzijds ben ik mij ervan bewust dat er hier ook een breder economisch en werkgelegenheidsbelang speelt. Ik ben dan ook samen met andere departementen in overleg gegaan om te bezien of hiervoor gezamenlijk rijksmiddelen beschikbaar kunnen worden gesteld.
Ik kan u melden dat de Minister van Economische Zaken en ikzelf bereid zijn ieder maximaal € 5 mln. (dus € 10 mln. in totaal) beschikbaar te stellen om de regionale economische structuur te versterken middels het realiseren van de spooraansluiting naar de terminal.
Aan deze bijdrage verbind ik wel een aantal voorwaarden:
Graag ben Ik bereid om samen met de Provincie Limburg te onderzoeken of aan de bovengenoemde voorwaarden invulling gegeven kan worden. Een eventuele bijdrage vanuit IenM wordt ten laste gebracht van de investeringsruimte spoor.
Deelt u de mening dat deze spooraansluiting een belangrijke bijdrage kan leveren aan de economische ontwikkeling van de regio? Zo ja, wat betekent dit voor uw inzet? Zo nee, waarom niet?
Ja, zie verder antwoord 4.
Bent u bereid om uiterlijk dit voorjaar duidelijkheid te geven over de medewerking en/of een rijksbijdrage, in verband met de noodzakelijke besluitvorming over de ruimtelijke en economische ontwikkeling door de provincie Limburg? Zo nee, waarom niet?
Ik verleen al medewerking aan de uitwerking van de aansluiting van VDL Nedcar doordat ProRail actief participeert bij de uitwerking en het toetsen van de aansluiting (zowel financieel als qua functionaliteit en effect op het Hoofdspoornet). Zie verder antwoord 4.
De lobby om het Europese geneesmiddelenagentschap naar Nederland te halen |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Klopt het dat het uw voornemen is om in de lobby om het Europese geneesmiddelenagentschap (EMA) naar Nederland te halen1, vooral in te zetten op een vestigingslocatie in de nabijheid van Schiphol?2
Zoals aangegeven in de brief die op 16 januari jongstleden aan uw Kamer is gestuurd, zal Nederland zich kandidaat stellen voor het naar Nederland halen van het Europees geneesmiddelenagentschap (EMA). Daarbij zal inderdaad ingezet worden op een vestigingslocatie in de nabijheid van Schiphol.
Kunt u aangeven waarom er gefocust wordt op een locatie in de nabijheid van Schiphol? Kunt u tevens aangeven hoe groot het zoekgebied voor een geschikte locatie wat u betreft is?
De EMA is haar werkzaamheden afhankelijk van samenwerking met 40 geneesmiddelenautoriteiten en ruim 3.750 experts afkomstig uit alle EU lidstaten.
Jaarlijks ontvangt de EMA 65.000 bezoekers, die zo’n 30.000 hotelovernachtingen boeken. Daarnaast ontvangt de EMA dagelijks bezoekers uit de VS, Azië en Australië. Optimale bereikbaarheid en ruim voldoende voorzieningen zijn daarom van essentieel belang voor het functioneren van de EMA. De nabijheid van Schiphol Airport vormt, vanwege het grote aantal vliegbestemmingen en de hoge frequentie van vluchten van en naar Schiphol Airport, een zeer belangrijke troef voor de Nederlandse kandidatuur.
Het zoekgebied is gedefinieerd aan de hand van criteria die door de EMA zijn gesteld, zoals de nabijheid van een grote luchthaven, lokaal korte reistijden, hoogfrequent openbaar vervoer, ruim voldoende aanbod van kwalitatief hoogwaardige hotelaccommodatie en nabijheid van voorzieningen voor het personeel van het agentschap, zoals huisvesting en internationale scholen. Door in te zetten op deze criteria, kan Nederland het best mogelijke bod uitbrengen, dat zich zeer goed kan meten met datgene wat de belangrijkste concurrerende landen te bieden hebben.
Wordt bij de beoordeling of een locatie voor het EMA voldoende bereikbaar is ook gekeken naar de kansen (net) over de grens, zoals internationale luchthavens in Duitsland en België? Zo nee, waarom niet?
Bij de initiële vraag welke steden of regio’s geschikt zouden zijn voor vestiging van de EMA, is ook gekeken andere regio’s. Op basis van de behoeften van de EMA zoals hierboven weergegeven, bleek dat de onmiddellijke nabijheid van Schiphol het beste en meest concurrerende bod voor de Nederlandse kandidatuur oplevert.
Erkent u dat bijvoorbeeld Zuid-Limburg zowel per spoor als per vliegtuig ook uitstekend internationaal bereikbaar is met diverse luchthavens om de hoek?
Het kabinet erkent dat Zuid-Limburg zeker goed is gelegen ten opzichte van verbindingen in omringende lidstaten. Met acht vliegbestemmingen op vooral de toeristische routes biedt Maastricht-Aken echter beperkte mogelijkheden. De vliegvelden van Düsseldorf en Keulen in het Oosten en Brussel in het Zuidwesten bieden flink meer verbindingen, maar liggen allen op ruim 100 km afstand vanaf Maastricht. Voor het grote aantal inreizende bezoekers en experts van het Europees geneesmiddelenagentschap betekent deze afstand fors meer reistijd, hetgeen een Nederlands bod veel minder aantrekkelijk zou maken.
Deelt u tevens de mening dat Zuid-Limburg om diverse redenen een goede locatie voor het EMA zou kunnen zijn, vanwege onder andere: de centrale ligging in de Euregio Maas-Rijn en de nabijheid van belangrijke Europese steden (Brussel, Luxemburg, Düsseldorf, Keulen en Luik); de directe aansluiting met de Topsectoren Lifesciences- and Health en Agri- en Food via de Brightlands Campussen in Maastricht, Sittard-Geleen en Venlo alsook de Smart Services Campus in Heerlen; de nabijheid van zowel de Chemelot Campus als de Maastricht Health Campus; de actieve betrokkenheid van de Universiteit Maastricht bij de innovatie van medische toepassingen en de verbreding richting «regeneratieve geneeskunde»?
De regio Zuid-Limburg heeft zeer veel te bieden op het vlak van de wetenschappelijk onderzoek op het vlak van Lifesciences & Health (LS&H). Het kabinet is ervan overtuigd dat een eventuele vestiging van de EMA in Nederland op middellange termijn een positief effect zal hebben op de ontwikkeling van deze sector in heel Nederland.
Voor de EMA zelf is de directe nabijheid van een LS&H-cluster, dat op meerdere locaties in Nederland beschikbaar is, interessant maar geen beslissende factor voor haar vestiging. Factoren zoals hierboven genoemd in het antwoord op vraag 2 zijn dat wel.
Bent u bereid met de provincie Limburg en de diverse gemeenten in Zuid-Limburg in gesprek te gaan over de kansen om Zuid-Limburg als mogelijke vestigingslocatie voor het EMA te betrekken? Zo nee, waarom niet?3
Voor de vestiging van de EMA zijn momenteel waarschijnlijk al zo’n 20 lidstaten kandidaat. Nederland moet concurreren met enkele landen die ook goede locatie bieden als Italië, Zweden, Denemarken, Oostenrijk, Ierland, Duitsland, Spanje en wellicht ook Frankrijk.
Veel landen zullen een zeer concurrerend aanbod op tafel leggen. Nederland wil het best mogelijke bod op tafel leggen en het kabinet is van mening dat Nederland het meest kansrijke aanbod creëert met een locatie van de EMA in de nabijheid van Schiphol.
Bent u bereid in uw lobby om de EMA naar Nederland te halen, gezien de argumenten in de voorgaande vragen, expliciet ook de mogelijkheid mee te nemen om het EMA in Zuid-Limburg te vestigen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht “Vuurwapen en munitie in cel gedetineerde” en het bericht “Drie overvallen tijdens verlof met enkelband |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Vuurwapen en munitie in cel gedetineerde»1 en «Drie overvallen tijdens verlof met enkelband»?2
Ja.
Hoe is het mogelijk dat een veroordeelde moordenaar, in 2008 veroordeeld tot 15 jaar gevangenisstraf, al in oktober 2016 naar een half-open inrichting is overgeplaatst inclusief weekendverlof?
Ingevolge de regeling Selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden kan een gedetineerde in de laatste fase van zijn detentie in een Zeer Beperkt Beveiligde Inrichting worden geplaatst (ZBBI), mits de gedetineerde voldoet aan de voorwaarden die zijn neergelegd in artikel 2 van de regeling. Een gedetineerde die aan deze voorwaarden voldoet kan maximaal 18 maanden voordat hij met voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.) gaat op voordracht van de directeur van de vestiging waar hij verblijft in een ZBBI worden geplaatst, mits de reclassering daarover positief heeft geadviseerd.
Vervolgens kan de gedetineerde doorstromen naar een penitentiair programma dat maximaal 12 maanden voor de v.i.-datum start. Betrokkene voldeed aan alle vereisten om voor dit traject in aanmerking te komen; er waren geen contra-indicaties voor plaatsing in de ZBBI. De gedetineerden die in de ZBBI verblijven hebben elk weekend regime gebonden verlof ter voorbereiding op hun terugkeer in de maatschappij.
Hoe is het mogelijk dat deze veroordeelde een vuurwapen en munitie de inrichting in heeft weten te smokkelen?
Een ZBBI heeft een laag beveiligingsniveau. Gedetineerden die in de ZBBI verblijven hebben onbeperkt toegang tot de inrichting. Ondanks dat gedetineerden zorgvuldig worden geselecteerd alvorens ze op een ZBBI worden geplaatst, valt nooit uit te sluiten dat zij contrabande de inrichting in meenemen of recidiveren.
In de ZBBI vinden wekelijks kamercontroles plaats. Tussentijdse controles vinden steekproefsgewijs plaats en wanneer daartoe een concrete aanleiding bestaat. Ook de kamer van deze gedetineerde was de week voorafgaand aan de vondst van het wapen gecontroleerd; er is toen geen contrabande aangetroffen.
Hoe is het vervolgens mogelijk dat hij een vuurwapen en munitie in zijn cel heeft kunnen verbergen?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat deze veroordeelde moordenaar verdacht wordt van het plegen van (drie) overvallen tijdens het weekendverlof?
Gelet op het lopende onderzoek en de levenssfeer van de betrokkene doe ik hierover geen mededelingen.
Zo ja, hoe is het mogelijk dat hij (drie) overvallen heeft kunnen plegen tijdens het elektronisch toezicht?
Het betrof een gedetineerde op verlof waarbij een enkelband als ondersteunend middel werd ingezet om de naleving van vrijheidsbeperkende voorwaarden te controleren: betrokkene ging met weekendverlof onder de voorwaarden van een locatiegebod en een locatieverbod. De naleving van zijn voorwaarden werd gecontroleerd door middel van een enkelband met een GPS-systeem. Wanneer elektronisch gecontroleerde voorwaarden worden overtreden (of bij sabotage of storing) gaat er een melding naar de meldkamer. Omdat betrokkene zijn locatieverbod en locatiegebod niet heeft overtreden, heeft de enkelband geen signaal afgegeven tijdens het verlof.
Bent u nu tot het inzicht gekomen dat het elektronisch toezicht geen passende maatregel is, in ieder geval niet voor daders van zeden-/geweldsmisdrijven, omdat een enkelband hen er niet van weerhoudt slachtoffers te benaderen dan wel slachtoffers te maken? Zo nee, waarom niet?
Ik betreur het incident zeer, maar ik ben niet van mening dat een enkelband geen passend middel kan zijn (bij verlof van gedetineerden). Een enkelband biedt immers mogelijkheden om effectief te controleren of justitiabelen zich aan de gestelde voorwaarden houden. Het is een aanvullend, ondersteunend middel waardoor er meer zicht is op resocialiserende justitiabelen die voorheen zonder enkelband op verlof gingen. Ook is het mogelijk om met de enkelband specifieke slachtoffers te beschermen, bijvoorbeeld door middel van een locatieverbod rondom de woning van het slachtoffer. In dat geval gaat er een direct signaal naar de politie om het slachtoffer te beschermen op het moment dat het verboden gebied wordt betreden. Bovendien kan het Openbaar Ministerie onder bepaalde voorwaarden de enkelbandgegevens vorderen voor de bewijsvoering indien een justitiabele wordt verdacht van het plegen van een (ernstig) delict tijdens verlof.
Bent u bereid de antwoorden op deze vragen zo spoedig mogelijk na het afronden van het ingestelde onderzoek naar de Kamer te sturen?
Ja, met de beantwoording van deze twee sets Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1499 en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1500) verwacht ik uw vragen voldoende te hebben beantwoord. De uitkomsten van het ingestelde onderzoek worden niet openbaar gemaakt, het betreft immers specifieke informatie over beveiliging en controle binnen de ZBBI.
Hogescholen en universiteiten die extra eigen bijdragen vragen van studenten bovenop het collegegeld |
|
Amma Asante (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van berichtgeving rond hogescholen en universiteiten die oneigenlijke eigen bijdrages vragen van studenten, bovenop het collegegeld?1 Zo ja, hoe beoordeelt u deze berichten over onderwijsinstellingen die aanvullende bedragen vragen, waarbij deze betaling ook nodig zou zijn om studiepunten te behalen en heeft u een beeld van de schaal waarop dit gebeurt en bij welke instellingen?
Ik heb kennis genomen van deze berichtgeving. Wanneer instellingen oneigenlijke bijdrages bovenop het collegegeld vragen van studenten dan werpt dit een onwenselijke drempel op. Dit onderwerp is behandeld in de Studentenkamer van 8 februari 2017. Het ISO heeft mij de inventarisatie inmiddels doen toekomen en deze is vervolgens gedeeld met de Inspectie van het Onderwijs. Ik heb de inspectie gevraagd dit te beoordelen. Mochten instellingen zich niet aan de wet houden, dan zal de inspectie de instelling hierop aanspreken en zo nodig handhavend optreden.
Deelt u de mening dat deze aanpak door onderwijsinstellingen strijdig is met het principe dat er geen aanvullende drempels mogen worden opgeworpen voor de betaalbaarheid van een studie, los van het collegegeld zoals dat dient te worden voldaan door studenten? Zo ja, wat betekent dit voor uw reactie richting onderwijsinstellingen die zich hieraan bezondigen? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik. Dit blijkt ook uit mijn brief aan uw Kamer van 29 april 2015 over de ruimte die instellingen hebben om naast collegegeld een bijdrage aan studenten te vragen.2
Deze brief is op 28 april 2015 verstuurd naar alle onderwijsinstellingen, de Inspectie van het Onderwijs, de VSNU, de Vereniging Hogescholen, de LSVb en het ISO. In deze brief is uiteengezet in welke situaties een instelling geen bijdrage naast het collegegeld mag vragen en in welke situaties de instelling dat wel mag. De hoofdregel is dat kosten die voortvloeien uit de wettelijke taak van de instellingen niet mogen worden doorberekend aan de student. Er mogen bijvoorbeeld geen kosten in rekening worden gebracht voor het verzorgen van onderwijs, het gebruik van de bibliotheek, de toegang tot gebouwen en maken van tentamens. Voor de kosten van studiematerialen zoals boeken, syllabi en (digitale) leermiddelen, materialen en bepaalde kosten verbonden aan practica (bijvoorbeeld een veiligheidsbril en een laboratoriumjas) mag dit wel. De student wordt geacht zelf de kosten van deze onderwijsbenodigdheden te dragen. Als instellingen deze materialen verstrekken, mag hiervoor een eigen bijdrage worden gevraagd. De instelling mag niet voorschrijven dat studenten deze materialen moeten afnemen bij de instelling. Instellingen die daadwerkelijk oneigenlijke eigen bijdrages vragen, worden daarop aangesproken en de Inspectie van het Onderwijs zal zo nodig hierop handhaven.
Hoe beziet u deze praktijken van onderwijsinstellingen in relatie tot uw antwoorden op eerdere vragen2, waarin naar voren kwam dat er geen wettelijke basis is (anders dan het collegegeld) om studenten om een eigen bijdrage voor bepaalde activiteiten en onderwijsonderdelen te vragen en hier ook studiepunten en daarmee een verplichting te koppelen?
Door duidelijke wetgeving en communicatie borg ik wat wel en niet is toegestaan. Zie ook het antwoord op vraag 2. Wanneer uit het onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs blijkt dat instellingen inderdaad oneigenlijke eigen bijdrages vragen van studenten, dan zal de inspectie de instelling aanspreken en zo nodig handhavend optreden. Echter, zoals ook opgenomen in mijn brief aan uw Kamer van 29 april 2015 is het – mede in verband met de toename van het gebruik van digitale hulpmiddelen in het hoger onderwijs – niet ondenkbaar dat er zich in de toekomst opnieuw situaties voordoen waarbij het niet geheel duidelijk is of een eigen bijdrage van studenten mag worden gevraagd of niet. Hierbij is van belang dat het instellingsbestuur en de medezeggenschap hierover (decentrale) afspraken maken.
Bent u bereid om instellingen aan te spreken op deze praktijken en om ze wederom te wijzen op het feit dat er geen wettelijke basis bestaat voor dergelijke aanvullende eigen bijdragen? Zo ja, bent u ook bereid om instellingen die dit blijven doen te sanctioneren en om ze te wijzen op de noodzaak om studenten te restitueren voor onterechte eigen bedragen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Ja, daartoe ben ik bereid. Aan het ISO heb ik toegezegd dat ik samen met hen wil optrekken richting instellingen die zich niet houden aan de regels omtrent het vragen van een eigen bijdrage naast collegegeld. Tevens wil ik in de bestuurlijke overleggen met de VH en de VSNU dit bespreken en bezien hoe dit nog beter onder de aandacht van de besturen kan worden gebracht.
De inventarisatie van het ISO is gedeeld met de Inspectie van het Onderwijs, zodat zij dit kan onderzoeken. Wanneer blijkt dat instellingen inderdaad oneigenlijke eigen bijdrages vragen, dan zal de inspectie de instelling daarop aanspreken en zo nodig handhavend optreden.
De inventarisatie van asbestdaken |
|
Yasemin Çegerek (PvdA), Albert de Vries (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «slecht beeld over asbestdaken bij gemeenten»?1
Ja.
Welke gevolgen heeft het gebrekkige inzicht in de locatie van asbestdaken voor de saneringsdoelstelling?
Het saneren van een asbestdak is primair de verantwoordelijkheid van de dakeigenaar. De decentrale overheid is verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van het asbestdakenverbod vanaf 2024. Voor het op gang brengen van de sanering van asbestdaken is niet zozeer een gemeentelijke inventarisatie van belang als wel bewustwording bij en ondersteuning van eigenaren. Het is aan de gemeente om te beslissen of voor effectieve handhaving nu een inventarisatie nodig is.
In hoeverre zijn gemeenten actief bezig met het inventariseren van de asbestdaken in hun gemeente? Ondersteunt u deze gemeenten op enigerwijze? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Een aantal gemeenten en provincies heeft reeds een asbestinventarisatie uitgevoerd of is hier mee bezig. Hiervoor is inmiddels een aantal methoden beschikbaar. In het kader van de programmatische aanpak asbestdaken2 wordt inzichtelijk gemaakt welke methoden er zijn en ook welke methode past bij welke situatie. Afhankelijk van de specifieke wensen van de decentrale overheid kan een bepaalde methode worden gekozen.
Wanneer zullen naar verwachting alle gemeenten een inventarisatie van de in hun gemeente gelegen asbestdaken hebben gemaakt? Welke gevolgen voor de deadline van 1 januari 2024 zal dit hebben?
Het is niet de verwachting dat alle gemeenten een asbestinventarisatie laten uitvoeren. Als gemeenten het niet zinvol vinden om op zichzelf ook een inventarisatie te laten uitvoeren, vormt dat geen obstakel voor de ingangsdatum van het wettelijke asbestdakenverbod.
Kunnen burgers, zelfs als hun gemeente niet op de hoogte is van alle asbestdaken in de gemeente, nog wel bij hun gemeente terecht voor informatie en begeleiding? Geldt dit voor alle gemeenten? Zo ja, waar blijkt dit uit? Zo nee, welke stappen gaat u, in samenwerking met de gemeenten, nemen om dit alsnog mogelijk te maken?
Burgers kunnen altijd hun gemeente benaderen met vragen over asbestdaken. Gemeenten kunnen dakeigenaren voorzien van informatie en begeleiding. De programmatische aanpak ondersteunt decentrale overheden en dakeigenaren onder andere met een «communicatie toolkit» en informatie via rijksoverheid.nl/onderwerpen/asbest.
Welke stappen heeft u reeds gezet om uitvoering te geven aan de recent door de Kamer aangenomen motie Albert de Vries/Smaling (Kamerstuk 25 834, nr. 124)?
In mijn brief van 6 juni 20163 geef ik aan dat ik samen met betrokken partijen gestart ben met een programmatische aanpak. Geen van de afzonderlijke partijen kan het saneren van asbestdaken namelijk alleen. Een groot aantal partijen is bereid gevonden om bij te dragen en samen te werken aan een integrale, programmatische aanpak. In het VAO Externe Veiligheid en Asbest van 19 januari heb ik aangegeven dat bij de programmatische aanpak wordt onderzocht welke financiële arrangementen mogelijk zijn. Er wordt nu met verschillende partijen gewerkt aan het verkennen van financiële mogelijkheden. De gemeente Lelystad heeft, om een voorbeeld te noemen, in samenwerking met de Stichting Stimuleringsfonds Volkshuisvesting Nederland een lening opengesteld. Er wordt onderzocht of en hoe soortgelijke leningen ook bij andere gemeenten ter beschikking kunnen worden gesteld. Ook heeft het programmabureau in overleg met verschillende partijen (bijvoorbeeld decentrale overheden, Milieu Centraal en GGD) een «communicatie toolkit» ontwikkeld die gemeenten kunnen gebruiken bij hun communicatie over het asbestdakenverbod.
Het opheffen van de bibliotheek van het Vredespaleis |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kunt u toelichten waarom u voornemens bent om de subsidie voor de bibliotheek van het Vredespaleis per 1 januari 2019 stop te zetten?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken verstrekt subsidie aan de Carnegie Stichting. De Carnegie stichting is verantwoordelijk voor het beheer en de exploitatie van het Vredespaleis, voor de bibliotheek en voor de ondersteuning van de hoven. Er is geen sprake van een aparte subsidie voor de bibliotheek van het Vredespaleis.
Bent u bekend met het feit dat de Nederlandse staat al sinds 1931 jaarlijks subsidie verstrekt aan de Carnegie stichting en de bibliotheek van het Vredespaleis?
Zie 1.
Bent u zich ervan bewust dat stopzetting van de subsidie aan de bibliotheek van het Vredespaleis in feite betekent dat deze bibliotheek ophoudt te bestaan?
Zie 1 en 2. Er is geen sprake van een aparte subsidie voor de bibliotheek van het Vredespaleis.
Hoeveel bedraagt de subsidie aan de bibliotheek van het Vredespaleis per jaar?
De subsidie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan de Carnegie Stichting bedraag 4,4 miljoen euro per jaar. De bibliotheek van het Vredespaleis ontvangt geen eigen subsidie.
Wat vindt u er van dat het verdwijnen van de bibliotheek van het Vredespaleis tot gevolg heeft dat een hoogstaande en unieke collectie gericht op internationaal recht zal verdwijnen?
Het beheer van de bibliotheek van het Vredespaleis is de verantwoordelijkheid van de Carnegie Stichting. Er is geen reden om aan te nemen dat de bibliotheek zal verdwijnen.
Bent u zich bewust dat de bibliotheek van het Vredespaleis diverse nationale en internationale organisaties in Den Haag bedient, zoals het Internationaal Gerechtshof, het Permanent Hof van Arbitrage, het Internationaal Strafhof, de Nederlandse Hoge Raad en de Haagse Academie voor Internationaal Recht en dat deze bibliotheek ook kan worden gebruikt door studenten, wetenschappers en andere geïnteresseerden? Op welke wijze wilt u deze organisaties, onderzoekers en de academische wereld bedienen wanneer de collectie in de bibliotheek van het Vredespaleis niet langer voorhanden is?
Zoals hiervoor uiteengezet, verleent het Ministerie van Buitenlandse Zaken geen aparte subsidie voor de bibliotheek van het Vredespaleis. Er kan dus ook geen sprake zijn van stopzetten van deze subsidie.
Hebt u bij uw besluit tot het stopzetten van de subsidie aan de bibliotheek van het Vredespaleis het Internationaal Gerechtshof of andere (inter)nationale organisaties die gebruik maken van de bibliotheek van het Vredespaleis geconsulteerd? Zo ja, wat waren de reacties? Zo nee, waarom niet? Bent u dan bereid dit alsnog te doen?
Zie antwoord vraag 6.
Hebt u kennisgenomen van de oprichtingsakte van de Carnegie stichting1 waarin wordt gesteld dat het doel van deze stichting is om te voorzien in de oprichting en onderhoud van een gerechtsgebouw en een bibliotheek? Bent u er tevens van op de hoogte dat deze oprichtingsakte ook voorschrijft dat Nederland zich verplicht voor eeuwig te zorgen voor het onderhoud en de efficiency van de Carnegie stichting, en dat deze oprichtingsakte is ondertekend door een gezant van Hare Majesteit? Zo ja, kunt u verklaren hoe deze contractuele verplichtingen die voortvloeien uit deze oprichtingsakte zich verhouden tot uw besluit om de subsidie stop te zetten? Zo nee, bent u bereid alsnog kennis te nemen van die oprichtingsakte en u nader te verklaren?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe beoordeelt u het feit dat het verdwijnen van de bibliotheek van het Vredespaleis haaks staat op het imago van Den Haag als juridische hoofdstad van de wereld? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Het akkoord over verplichte paspoortcontrole voor reizigers van internationale hogesnelheidstreinen |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Controle identiteitsbewijs op hogesnelheidstreinen»1, «Reizigers gescreend voor meer dan strijd tegen terreur»2, «Paspoortcontrole in de Thalys, maar nog niet in internationale bus»3 en «Passagierslijsten en paspoortcontroles op Thalys en Eurostar»?4
Ja.
Klopt het dat tussen Nederland, België, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk een akkoord is gesloten tot verplichte paspoortcontrole van reizigers op internationale treinen?
Het is niet juist dat tussen Nederland, België, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk een akkoord gesloten is tot verplichte paspoortcontroles van reizigers op internationale treinen. En marge van de JBZ op 26 januari is afgesproken met Frankrijk, België en het Verenigd Koninkrijk gezamenlijk een impactanalyse voor het gebruik van passagiersgegevens van internationale hogesnelheidstreinen (Thalys en Eurostar) uit te zullen voeren. Het gaat expliciet om een verkennend onderzoek waarin de impact voor zowel de «High Speed Train» (HST) vervoerders als de reiziger in kaart zal worden gebracht. De twee eerder genoemde vervoerders werken op vrijwillige basis mee.
De Europese PNR-richtlijn (Passenger Name Record) 2016/681 verplicht de lidstaten PNR-gegevens van luchtvaartmaatschappijen te ontvangen en te verwerken voor de preventie, opsporing, onderzoek en vervolging van terroristische misdrijven en zware criminaliteit. De richtlijn verplicht tevens tot de oprichting van een passagiersinformatie-eenheid. De PNR-richtlijn is gericht op passagiersgegevens van luchtvaartmaatschappijen en laat het aan de lidstaten over om passagiersgegevens te verwerken van andere internationale vervoerders. Hiervoor is aanvullende nationale wetgeving nodig. In België is daarvoor onlangs een wetsvoorstel aangenomen. Nederland zal in eerste instantie alleen implementeren waartoe de PNR-richtlijn verplicht of de mogelijkheid voor geeft.
Uw Kamer zal geïnformeerd worden over de uitkomsten van de impactanalyse.
Hoe kunt u hierover een akkoord hebben gesloten, zonder dat de Kamer zich hierover heeft uitgesproken? Hoe verhoudt zich dit tot de toezegging van uw ambtsvoorganger tijdens het Algemeen overleg Informele JBZ-raad op 25 januari jl. dat de Kamer geïnformeerd zou worden over de uitkomsten van het gesprek tussen de lidstaten over de praktische invulling van identiteitscontroles in het openbaar vervoer, terwijl op 26 januari jl. hierover al een akkoord is gesloten? Hoe beschouwt u de rol van en uw informatieplicht aan de Kamer wat betreft deze maatregel?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de stelling van uw ambtsvoorganger tijdens het genoemde Algemeen overleg toelichten dat er geen wettelijke basis is voor verplichte controle van reizigers en dit wel de inhoud van het gesloten akkoord is tussen de betrokken landen tijdens de informele JBZ-raad op 26 januari? Op welke wettelijke gronden is dit akkoord wel gesloten?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de praktische uitvoering van het betreffende akkoord toelichten? Gaat het om «conformiteits-checks», zoals beschreven in het NOS-artikel of om het registreren van passagiersnamen, zoals de Belgische Minister van Binnenlandse Zaken Jambon noemt in het DeRedactie-artikel?
Op dit moment kan nog niet worden aangegeven of het zal gaan om een conformiteitscheck of het registreren van passagiersnamen. Dit zal onderdeel uitmaken van de eerder genoemde impactanalyse.
Voor wie gaan de controles gelden? Wanneer starten de controles? Wat is de looptijd?
De aangekondigde impactanalyse zal inzicht geven in de mogelijke gevolgen voor zowel de treinvervoerders als de passagiers.
Wat zullen de effecten van de betreffende maatregel zijn op de reisbewegingen van passagiers? Hoeveel vertraging zal ontstaan als gevolg van deze maatregel?
Zie antwoord vraag 6.
Wat zijn de financiële gevolgen van de betreffende maatregel? Wie is verantwoordelijk voor de kosten die hiermee gepaard gaan?
Zie antwoord vraag 6.
Wie zijn verantwoordelijk voor de controles? Tot welke informatie krijgen zij toegang om te kunnen weten welke paspoorten bijvoorbeeld gesignaleerd staan? Op welke bevoegdheden is toegang tot deze informatie gebaseerd? Indien zij geen toegang tot dit soort informatie hebben, op welke wijze draagt deze maatregel bij aan het kunnen tegenhouden van potentiële terroristen die met een vals paspoort reizen?
Zie antwoord vraag 6.
Wordt de reizigersinformatie opgeslagen en zo ja, op welke wijze? Wie heeft toegang tot deze documentatie? Hoe verhoudt zich dit tot de recente uitspraak in de Tele2/Sverige-zaak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, waarbij het Hof oordeelde dat een algemene bewaarplicht in strijd is met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het, zoals gemeld in het artikel van De Standaard, dat indien het gaat om het opslaan van gegevens, deze gegevens gebruikt gaan worden voor strafbare feiten anders dan terrorisme, bijvoorbeeld voor autodiefstal?
De wijze van gebruik van gegevens zal onderdeel uitmaken van de impactanalyse.
Kunt u toelichten hoe deze maatregel zich verhoudt tot paspoortvrij reizen in het Schengengebied? Kunt u daarbij ingaan op de afwegingen die u heeft gemaakt bij uw besluit hiervan af te wijken?
Vrij verkeer van personen binnen Schengen is een groot goed. Het betreft hier nadrukkelijk geen grenscontrole.
Hoe verhoudt het akkoord tussen deze vier landen zich tot de uitspraken van uw ambtsvoorganger tijdens het algemeen overleg Informele JBZ-raad op 25 januari, waar u stelde dat effectiviteit, proportionaliteit, subsidiariteit en wet- en regelgeving allemaal in ogenschouw worden genomen? Kunt u met betrekking tot ieder van deze vier aspecten uitzetten hoe het betreffende akkoord zich tot deze vier aspecten verhoudt en welke afwegingen u hierin op ieder van deze aspecten afzonderlijk heeft gemaakt?
Effectiviteit, proportionaliteit, subsidiariteit en wet- en regelgeving zijn aspecten die aan de orde zullen komen in de impactanalyse waar uw Kamer te zijner tijd over zal worden geïnformeerd.
Bent u bereid deze vragen elk afzonderlijk te beantwoorden?
Met het oog op zorgvuldige beantwoording van uw vragen zijn sommige vragen en antwoorden samengevoegd.
Het toch niet beschikbaar komen van canules voor de heer Vercoutre, waarmee hij kan praten en hij minder benauwd is |
|
Geert Wilders (PVV), Fleur Agema (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Weet u nog hoe dolgelukkig beademingspatiënt Rene Vercoutre uit Zeist was op 3 mei vorig jaar, toen zijn verhaal na veel media aandacht werd opgepikt door de betreffende fabrikant? Weet u nog dat die fabrikant toen toegezegd heeft om, speciaal voor Rene, eenmalig, de buisjes weer in productie nemen?1
Ja.
Is het u bekend dat de Duitse fabrikant Rush nu toch besloten heeft om de speciale canules voor de heer Vercoutre niet in productie te nemen met als gevolg dat praten niet meer mogelijk is en de benauwdheid enorm toeneemt?
Navraag heeft de volgende informatie opgeleverd.
De producent heeft persoonlijk een serie canules bij Dhr. Vercoutre afgeleverd. Deze canules zijn geproduceerd met de nog beschikbare mallen. Deze modellen blijken echter iets anders van vorm te zijn dan de canules van 25 jaar geleden die mijnheer nog steeds wil gebruiken. Omdat de oorspronkelijke canule al meer dan 20 jaar uit productie is, bestaan daar geen mallen meer van. Rusch kan de originele canules dus niet exact namaken. Bij een gespecialiseerd bedrijf zijn vervolgens de benodigde aanpassingen gemaakt. Alle materiaal en kosten zijn door de zorgverzekeraar vergoed. Het doet me deugd dat de fabrikant zich heeft ingespannen om een oplossing te vinden (en de verzekeraar hier ook aan meewerkt) en zoals ik begrijp dat dit ook door de heer Vercoutre wordt gewaardeerd, maar dat het helaas nog niet gelukt is om een goede oplossing te vinden. Ik heb vernomen dat men momenteel nog verder zoekt naar mogelijke alternatieven.
Wat kunt u nog voor Rene Vercoutre betekenen, waardoor zijn kwaliteit van leven er niet dramatisch op achteruit gaat?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Europa dumpt nog steeds schepen op Aziatische sloopstranden’ |
|
Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Europa dumpt nog steeds schepen op Aziatische sloopstranden»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het dumpen van schepen op Aziatische sloopstranden onacceptabel is, zeker in het kader van de Nederlandse inzet voor een circulaire economie en de verantwoordelijkheid die bedrijven onder de OESO-richtlijnen hebben ten aanzien van milieu en arbeid?
Het kabinet keurt deze praktijk af.
Kunt u toelichten wat de laatste stand van zaken is binnen het convenant op het gebied van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) en het voornemen van de Koninklijke Vereniging van Nederlandse Reders (hierna, KVNR) om een initiatief tegen deze misstanden op te starten? Wat gaat u eraan doen om dit zo spoedig mogelijk van de grond te krijgen?
De KVNR heeft het initiatief genomen om de mogelijkheden voor een IMVO-convenant met een focus op de omstandigheden waaronder schepen worden ontmanteld op stranden in bijvoorbeeld Bangladesh te onderzoeken. De KVNR heeft hiertoe op 20 oktober 2016 een verkennende stakeholderbijeenkomst gehouden met betrokken Nederlandse organisaties (Netherlands Maritime Technology, Vereniging van Waterbouwers, Sea2Cradle B.V., International Ship Recycling Association, Ministerie van Buitenlandse Zaken, Ministerie van Infrastructuur en Milieu en FNV). Er bleek voldoende draagvlak onder de aanwezigen voor een IMVO-convenant. In maart vindt een vervolgbijeenkomst plaats over de mogelijke inhoud van het convenant.
Een convenantproces vraagt om zorgvuldigheid, partijen moeten onderling vertrouwen opbouwen voor ze concrete afspraken kunnen maken. Dat kost enige tijd, maar het streven is om het convenant nog dit jaar af te sluiten.
Welke rol dicht u de overheid van onder meer Bangladesh toe om de arbeidsschendingen en milieuvervuiling ten gevolge van de dumping tegen te gaan? Hoe verloopt uw contact met betrokken lokale overheden over de aanpak van deze misstanden? Welke rol ziet u hierin voor Nederland (al dan niet in samenwerking met Duitsland of andere landen die schepen in ontwikkelingslanden dumpen) weggelegd?
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft Bangladesh vier keer bezocht, en de overheid aangesproken op de slechte arbeidsomstandigheden daar. Bij het recyclen van schepen is er een extra drukmiddel uit de Europese verordening, die in 2013 is aangenomen. In de verordening is vastgelegd dat er een zogenaamde Europese lijst komt. Op die lijst staan erkende recycling bedrijven, die aan strenge milieu en Arbo eisen moeten voldoen zoals vastgelegd in de Europese verordening, zie ook het antwoord op vraag 7. Als bedrijven in Bangladesh geen enorme inhaalslag gaan maken komen ze nooit op de Europese lijst en mogen ze geen schepen onder EU vlag meer recyclen. Daarmee dreigen ze een deel van hun broodwinning te verliezen. Inmiddels hebben scheeprecyclinginrichtingen uit Zuidoost Azië zich bij de Europese Commissie gemeld om te bespreken wat zij allemaal moeten verbeteren om op de lijst te komen.
Hoeveel Nederlandse sloopschepen zijn in 2016 op Aziatische stranden gedumpt? Hoe verhouden deze cijfers zich tot de Duitse cijfers?
Voor zover bekend zijn in 2016 geen schepen onder Nederlandse vlag op Aziatische stranden gerecycled. Uit de lijst van het Shipbreaking Platform blijkt dat er wel twee schepen in respectievelijk India en Bangladesh gesloopt zijn die Nederlands eigenaarschap hebben, maar niet onder Nederlandse vlag varen. Voor zover wij hebben kunnen terugzoeken hebben deze schepen ook nooit de Nederlandse vlag gevoerd. Volgens het Shipbreaking Platform zouden in 2016 97 schepen onder gedeeld Duits eigenaarschap op Aziatische stranden zijn gerecycled, waaronder één onder Duitse vlag.
Waarom heeft Nederland het internationaal verdrag voor veilig en milieuvriendelijk recyclen van schepen (Hongkong Conventie) nog niet geratificeerd? Hoe beoordeelt u dit in het licht van de opvatting van de voorzitter van de KVNR die zegt hier groot belang aan te hechten? Op welke termijn verwacht u het verdrag alsnog te ratificeren?
Het kabinet hecht er belang aan dat het Verdrag van Hongkong door Nederland wordt geratificeerd en dat daaraan uitvoering wordt gegeven. Het traject heeft vertraging opgelopen, omdat pas in 2015 alle aanvullende richtsnoeren van het Verdrag van Hongkong definitief zijn vastgesteld. Toen daar duidelijkheid over was is het kabinet met de voorbereiding van ratificatie begonnen, in overleg met alle betrokkenen, waaronder de KVNR. Ook andere landen hebben gewacht op het gereedkomen van de aanvullende richtsnoeren. Dat is ook de reden dat er tot nu toe slechts 5 landen het verdrag hebben geratificeerd.
De voorbereiding is vrijwel afgerond en het voorstel wordt de komende maanden in procedure gezet. Na advisering door de Raad van State van het Koninkrijk zal het voorstel tot goedkeuring van het Verdrag van Hongkong aan het parlement worden gezonden, waarna het zo spoedig mogelijk door Nederland zal worden geratificeerd.
Bent u al in gesprek met het Shipbreaking Platform om verdere afspraken omtrent dit probleem te maken en wat bent u verder van plan te ondernemen om deze misstanden (zowel op terrein arbeidsomstandigheden als milieuschade) in de toekomst te voorkomen? Bent u bereid in Europees verband het voortouw te nemen om met betrokken landen de betreffende bedrijven aan te pakken en een halt toe te roepen?
Shipbreaking Platform is een milieuorganisatie met als belangrijkste doel het recyclen op stranden in Azië tegen te gaan. Medewerkers van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu hebben contact met medewerkers van deze organisatie in Europees en mondiaal overleg over scheepsrecycling.
Voor het verantwoord recyclen van schepen is mondiaal het Hongkong verdrag overeengekomen. Daarnaast is in 2013 de Europese verordening inzake scheepsrecycling aangenomen. De belangrijkste bepalingen van de Europese verordening treden in werking als er voldoende scheepsrecyclinginrichtingen zijn goedgekeurd en op de zogenaamde Europese lijst staan, maar in elk geval uiterlijk 31 december 2018. Vanaf dan mogen schepen onder de vlag van een land van de Europese Unie alleen nog worden gesloopt door bedrijven op deze Europese lijst. Dit kunnen ook bedrijven buiten de Europese Unie zijn, die door Europa zijn erkend. Bedrijven op de Europese lijst moeten aan strenge milieu en arbo eisen voldoen.
Het bericht dat er nog steeds Europese schepen op Aziatische sloopstranden belanden |
|
Eric Smaling |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Europa dumpt nog steeds schepen op Aziatische sloopstranden», waaruit blijkt dat ondanks internationale verdragen ook Nederlandse schepen onder dubieuze arbeids- en milieu omstandigheden in Azië worden gesloopt?1
Het kabinet keurt deze praktijk af.
Waarom heeft Nederland de zogenoemde Hongkong Conventie, die onveilige en milieuschadelijke ontmanteling moet voorkomen, nog steeds niet geratificeerd? Kunt u toelichten waarom hiermee ook geen gehoor is gegeven aan de oproep van de Nederlandse redersvereniging KVNR om zo snel mogelijk tot deze afspraken te komen?2
Zie voor een toelichting antwoord 6 op de vragen van lid Cegerek. 3
Op welke wijze worden Nederlandse reders op dit moment verplicht tot verantwoordelijke afhandeling van de sloop van hun schepen?
Volgens EU afvalregels, (de zogenaamde EVOA verordening), mogen recycling schepen vanuit Nederland alleen met kennisgeving en toestemming vooraf voor recycling worden uitgevoerd. Die toestemming wordt alleen gegeven als gewaarborgd is dat op een verantwoorde manier, voor mens en milieu, wordt gerecycled.
Bent u bereid om samen met de KVNR te gaan kijken naar de mogelijkheid om tot harde afspraken te komen met de sector over het slopen van Nederlandse schepen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet is in gesprek met de KVNR in het kader van de afspraken over Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen. De verwachting is dat nog dit jaar een convenant hierover met de KVNR, maatschappelijke organisaties en vakbonden ondertekend kan worden. Zie voor een toelichting daarop antwoord 3 op de vragen van lid Cegerek.4
Het bericht dat president Trump van de Verenigde Staten nieuwe bankenregels terugdraait |
|
Arnold Merkies |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Trump draait nieuwe bankenregels Dodd-Frank terug»?1
Ja.
Wat is volgens u de consequentie van het decreet dat president Trump hierover heeft getekend?
Het decreet2 bevat een opdracht aan de Financial Stability Oversight Council (FSOC) – onder voorzitterschap van de Treasury – om bestaande regels over de financiële sector tegen het licht te houden en hierover binnen 120 dagen te rapporteren. Het FSOC moet hierbij kijken in hoeverre de bestaande regels passen bij de core principles zoals genoemd in het decreet. Onder deze principes vallen onder meer het voorkomen van het gebruik van belastinggeld voor bail-outs in de financiële sector, het bevorderen van de economische groei, het versterken van de concurrentiepositie van Amerikaanse bedrijven en het behartigen van de Amerikaanse belangen in internationale vergaderingen.
Het decreet zelf bevat geen concrete maatregelen en is vooralsnog vooral een signaal ten aanzien van de uitgangspunten waaraan de nieuwe Amerikaanse regering waarde hecht. Het Amerikaanse Congres gaat over wet- en regelgeving in de financiële sector, zowel ten aanzien van het nemen van initiatieven om wetgeving te wijzingen als de goedkeuring ervan. Benoemingen bij de toezichthouders vinden plaats op voordracht van de Amerikaanse president en dienen met een (enkelvoudige) meerderheid in de Senaat te worden goedgekeurd.
Is inmiddels bekend welke zaken president Trump precies zou willen herzien in de zogenaamde «Dodd-Frank Act»?
Nee. Pas nadat de voornoemde evaluatie is uitgevoerd en concrete voorstellen worden gedaan, kan hier meer over gezegd worden. Zoals gesteld kan daarnaast alleen het Amerikaanse Congres voorstellen doen om financiële wetgeving aan te passen.
Wat vindt u van de mogelijkheid dat de Verenigde Staten hun bankenregels gaan versoepelen?
Zoals aangegeven is nog geen uitwerking beschikbaar van het voornemen tot aanpassing van de regels voor de financiële sector. Als maatregelen worden genomen om bijvoorbeeld de complexiteit van regelgeving te verminderen, meer proportionaliteit aan te brengen en/of administratieve lasten te verminderen, dan kunnen hier positieve elementen in zitten. Indien echter cruciale hervormingen zouden worden afgezwakt die zijn ingevoerd om financiële instellingen veiliger en beter afwikkelbaar te maken, dan zou ik dat zorgelijk vinden.
Wat zijn de mogelijke consequenties voor de bescherming voor consumenten?
Het mogelijk aanpassen van Amerikaanse regelgeving voor consumenten en derivaten heeft geen directe werking in Nederland. Zowel consumentenbescherming als de regulering van derivatenmarkten vallen onder Europese en nationale wet- en regelgeving, die niet direct gekoppeld is aan deze Amerikaanse regelgeving. Desalniettemin zijn de financiële markten mondiale markten en is sprake van het erkennen van elkaars toezicht. Omdat niet bekend is of en hoe Amerikaanse regelgeving op deze punten aangepast zal worden, kan ik (nog) geen uitspraken doen over de mogelijke gevolgen.
Wat zijn de mogelijke consequenties voor de regulering van de derivatenmarkt?
Zie antwoord vraag 5.
Welke invloed heeft het besluit van de Amerikaanse president op de onderhandelingen rondom Basel IV?
Het is op dit moment nog niet bekend of dit besluit tot significante wijzigingen zal leiden in de opstelling van de Amerikaanse toezichthouder in het Bazelse Comité. In het Bazelse Comité vinden op dit moment lastige besprekingen plaats over verdere hervormingen in de bankensector om de Bazel III agenda af te ronden, met name ten aanzien van de mogelijke introductie van een kapitaalvloer. Deze besprekingen verliepen ook al moeizaam voorafgaande aan het aantreden van de nieuwe Amerikaanse regering.
Ziet u een mogelijk risico dat er opnieuw een internationale «race to the bottom» komt op het gebied van toezicht op de financiële sector?
Omdat nog geen concrete plannen zijn gepresenteerd en overeengekomen, is nog niet te zeggen in hoeverre deze afwijken van bijvoorbeeld de standaarden die zijn afgesproken in het Bazelse Comité of de aanbevelingen die zijn geformuleerd door de G20 en de Financial Stability Board. Nederland zal zich in elk geval blijven inzetten voor het handhaven en waar nodig aanscherpen van bankenregels op Europees niveau en ook op internationaal niveau. Het is voor zowel Europa als de Verenigde Staten van belang om internationale minimumstandaarden voor de financiële sector af te spreken – zoals bijvoorbeeld gebeurt in het Bazelse Comité – juist vanwege het risico op besmettingsgevaar in de financiële sector over de grenzen heen. Ongeacht beleidswijzigingen in de Verenigde Staten, blijft de verdere reductie van risico’s in de financiële sector in Europa – met name binnen de Bankenunie – ook onverminderd van belang.
Wanneer regels voor Amerikaanse banken worden afgezwakt, moet dat dan volgens u gevolgen hebben voor Amerikaanse banken die in Europa opereren, maar onder Amerikaans toezicht vallen?
Banken die in de EU een zetel hebben kunnen op basis van een Europees paspoort – die volgt uit de kapitaaleisenverordening CRR – financiële diensten verlenen in de gehele EU zonder dat zij daarvoor afzonderlijke autorisatie hoeven te verkrijgen van de toezichthouders in de verschillende lidstaten. De CRR kent geen bepalingen die banken uit derde landen bij positieve equivalentiebepaling eenzelfde (paspoortachtige) toegang verleent. Als banken uit een derde land gebruik willen maken van het Europese paspoort voor financiële diensten, dienen zij dus een dochter op te richten in de EU. Tot op heden hebben vrijwel alle Amerikaanse banken die actief zijn in de EU dit gedaan. Deze dochters zijn onderworpen aan de Europese wet- en regelgeving en Europees toezicht. In aanvulling hierop kunnen toezichthouders extra eisen stellen wanneer zij van mening zijn dat het geconsolideerde toezicht in het derde land niet (langer) equivalent is aan de Europese eisen. In het bijzonder kunnen toezichthouders in dit geval de oprichting van een (tussen)holding in de EU vereisen, waarop geconsolideerde toezichteisen van toepassing zullen zijn.
Banken uit derde landen kunnen daarnaast actief zijn in een lidstaat door middel van een bijkantoor. Zij dienen hiervoor wel geautoriseerd te worden door de toezichthouder in de betreffende lidstaat. Het is hierbij belangrijk op te merken dat een dergelijke autorisatie geen Europees paspoort voor financiële diensten oplevert. De eisen die gelden voor deze bijkantoren zijn in beginsel een nationale aangelegenheid; hier is geen sprake van volledig Europese harmonisatie. Wel stelt de CRR dat eisen aan bijkantoren van banken uit derde landen niet gunstiger mogen zijn dan de eisen die gesteld worden aan bijkantoren van banken met een zetel in de EU. Toezichthouders in de EU mogen dus wel strengere eisen stellen aan bijkantoren van banken uit derde landen.
De eisen die DNB stelt aan een bijkantoor van een bank uit een derde land hangen onder meer af van de kwaliteit van het toezicht in het derde land. Indien DNB de kwaliteit van het toezicht in het derde land als onvoldoende beoordeelt, zal DNB aanvullende eisen stellen (zoals bijvoorbeeld solvabiliteitseisen). Hiermee heeft DNB naar mijn mening voldoende middelen om adequaat te kunnen reageren indien een derde land haar regels zou afzwakken. Toezichthouders in andere lidstaten kunnen hierbij andere keuzes maken dan DNB, maar zoals beschreven is in deze situaties geen sprake van toegang tot de hele Europese markt.
Kunnen er consequenties zijn voor banken uit derde landen die worden toegelaten op de Europese markt op basis van equivalent toezicht, wanneer er sprake is van afzwakking van de regels in dat derde land?
Zie antwoord vraag 9.
Is een verdere verscherping van de bankenregels in de EU nog steeds aan de orde, ondanks de gewijzigde koers van de Verenigde Staten?
Zie antwoord vraag 8.
Het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u de uitzending van omroep MAX inzake het CBR van 7 februari jl. gezien?1
Ja
Deelt u de algemene kritiek dat het CBR tekortschiet in haar communicatie naar mensen die afhankelijk zijn van het CBR voor hun rijbewijs? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze gaat u bewerkstelligen dat de communicatie beter wordt?
Het CBR heeft de informatieverstrekking aan burgers de afgelopen jaren aanzienlijk verbeterd. Het betreft onder andere aanpassing van de toon, begrijpelijkheid en het taalniveau van brieven en e-mails aan klanten van het CBR. Ook is de website toegankelijker en klantvriendelijker gemaakt en uitgebreid met informatie over autorijden bij specifieke aandoeningen. Daarnaast legt het CBR steeds meer direct persoonlijk contact met klanten bij lastige of voor de burger moeilijk te begrijpen besluiten of na het indienen van een bezwaar.
Ik ben regelmatig met het CBR in gesprek over verdere verbeteringen. Het CBR heeft aangegeven nog dit jaar een nieuwe website te lanceren die beter tegemoet komt aan de uiteenlopende informatiebehoeften van klanten. In 2018 is de digitale dienstverlening voor klanten en artsen gereed, zodat burgers eenvoudiger zaken zelfstandig kunnen regelen en alle relevante informatie kunnen vinden over de persoonlijke situatie.
Deelt u de gedachte dat de zogenoemde 100-aantekening na herkeuring van de rijgeschiktheid voor betrokkenen geen verrassing moet zijn? Bent u bereid om in die gevallen waar dat niet vooraf is medegedeeld een en ander te corrigeren op kosten van het CBR?
Het CBR is verantwoordelijk voor de beoordeling van de medische geschiktheid van (aankomend) rijbewijsbezitters. Omwille van de verkeersveiligheid kan dat leiden tot een beperking van de mobiliteit voor een individu. Een voorbeeld is het opleggen van code 100 (alleen rijden tijdens privégebruik).
Het is belangrijk dat klanten van het CBR goed en persoonlijk worden geïnformeerd over hoe de procedure (inclusief een eventuele rijtest) eruit ziet en welke gevolgen een aandoening kan hebben voor het rijbewijs omwille van de verkeersveiligheid. Het CBR hanteert hierbij de principes van het programma «Prettig contact met de overheid».
Voorkomen moet worden dat mensen verrast worden over beperkingen op het rijbewijs na het afleggen van een rijtest. Het CBR beoordeelt in een rijtest of iemand in staat is om veilig aan het verkeer deel te nemen. Het is belangrijk dat de deskundige die de rijtest afneemt hierbij goede voorlichting geeft over de mogelijke codes die kunnen worden opgelegd. Het CBR heeft naar aanleiding van de uitzending van Omroep Max de instructies aangepast voor de deskundigen die rijtesten afnemen.
Uiteraard is het mogelijk dat klanten klachten hebben. Het CBR heeft daarom een onafhankelijke klachtenprocedure waar de klant zich op kan beroepen. Het is aan het CBR om een besluit te nemen over een eventuele vergoeding van kosten. Ook is er de mogelijkheid om een klacht in te dienen bij de Nationale ombudsman. Naast de klachtenprocedure hebben klanten ook de mogelijkheid om bezwaar in te dienen over een genomen besluit.
Hoeveel herkeuringen met een medische achtergrond vinden er jaarlijks plaats en is daarin in de afgelopen jaren een stijgende of dalende lijn te herkennen?
Het CBR registreert niet het aantal herkeuringen per jaar. Wel is bekend dat het aantal personen dat jaarlijks een termijnbeperking krijgt opgelegd en dus in de toekomst opnieuw herkeurd moet worden de afgelopen drie jaar stabiel is. Het betreft circa 43.000 gevallen per jaar.
Bent u bereid om het CBR te verzoeken om de richtlijnen inzake herkeuringen met een medische achtergrond opnieuw te beoordelen op actualiteit, functionaliteit en effectiviteit? Zo nee, waarom niet?
Het CBR neemt een besluit over iemands rijgeschiktheid op basis van de eisen die zijn opgenomen in de Regeling eisen geschiktheid 2000. De Gezondheidsraad heeft een permanente Commissie voor Rijgeschiktheid ingesteld om mij op structurele basis te adviseren over deze regeling. Deze commissie kijkt continu op mijn verzoek naar de actualiteit van de geschiktheidseisen. Nieuwe medische inzichten, wijziging van EU-regels en signalen vanuit de uitvoering kunnen hiervoor aanleiding zijn. Zo heeft de Gezondheidsraad vorig jaar geadviseerd over rijden bij psychiatrisch aandoeningen. De Gezondheidsraad zal binnenkort op mijn verzoek verschillende adviezen uitbrengen. Het betreft de geschiktheidseisen voor rijden bij diabetes, bij hart- en vaatziekten, na een curatief behandelde hersentumor en bij langdurig gebruik van angstremmers, antidepressiva en slaapmiddelen.
Bent u bereid om het CBR te verzoeken om medische specialisten een zwaardere rol te geven bij de beoordeling van herkeuringen? Zo nee, waarom niet?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 5 is het CBR verantwoordelijk voor het nemen van een besluit over de medische rijgeschiktheid bij herkeuringen op basis van de regelgeving. Voor een dergelijk besluit heeft het CBR in veel gevallen informatie nodig van medisch specialisten. Medische specialisten hebben hiermee een belangrijke rol bij de herkeuringen.
De rol van de eigen behandelaar is de afgelopen jaren vergroot waarmee de administratieve lasten voor burgers aanzienlijk verminderd zijn. Bij veel aandoeningen (bijvoorbeeld nierschade, ICD, dementie, slaapproblemen, spierziekten, neurologische en visuele aandoeningen) kan het CBR een besluit nemen op basis van informatie van de eigen behandelaar. Deze specialist verstrekt dan de benodigde feitelijke informatie aan het CBR. Bij bepaalde aandoeningen, zoals psychiatrische aandoeningen en bij alcohol- en drugsmisbruik, heeft het CBR een oordeel nodig van een onafhankelijk specialist, een psychiater of neuroloog.
Bezit het CBR naar uw mening voldoende juridische instrumenten om haar taken in volle omvang goed te verrichten? Zo nee, welke instrumenten mist het CBR?
In een onderzoek van AEF2 is uitgebreid gekeken naar het systeem van de medische beoordelingen rondom rijvaardigheid en geschiktheid ten behoeve van het rijbewijs. Hierin werd geconcludeerd dat de procedure een effectief middel is om te bepalen welke aanvragers met een medische aandoening geschikt zijn voor het besturen van een motorrijtuig. Daarnaast werd geconcludeerd dat de procedure efficiënt verloopt. CBR heeft naar mijn mening voldoende juridische instrumenten om haar taken goed te verrichten.
Schijnconstructies bij de aanleg van de Centrale As in Friesland |
|
Farshad Bashir , Sadet Karabulut |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van de berichten «FNV: Schijnzelfstandigen in Friesland, Wiebes aan zet» en «Aannemers hebben er een potje van gemaakt?1 2
Ja.
Wat is uw reactie op de constatering dat twintig schijnzelfstandigen € 691.200,– per jaar kosten en dat twintig ijzervlechters in vaste dienst, of op de juiste manier betaalde uitzendkrachten, bijna twee keer zoveel, € 1.279.618,60 kosten?
Als er daadwerkelijk gebruik is gemaakt van schijnzelfstandigen dan is dat zeer verwerpelijk. De rechter zal echter allereerst moeten vaststellen of er sprake is (of was) van een dienstbetrekking en dus loon. Daarna kan de rechter vaststellen of er sprake is van achterstallig loon en de omvang daarvan. De Inspectie SZW heeft op verzoek van FNV onderzoek gedaan naar naleving van artikel 8 van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi). Dit artikel regelt dat de ter beschikking gestelde arbeidskracht recht heeft op ten minste dezelfde arbeidsvoorwaarden als die welke gelden voor werknemers werkzaam in gelijke of gelijkwaardige functies in dienst van de onderneming waar de terbeschikkingstelling plaatsvindt. De Inspectie SZW heeft onafhankelijk onderzoek gedaan naar de relevante feiten en omstandigheden. De geconstateerde feiten en omstandigheden zijn verwerkt in een verslag dat is toegestuurd aan de verzoeker en andere belanghebbenden. Het rapport is nadrukkelijk bedoeld om de belanghebbenden te informeren over de feiten en omstandigheden in dit concrete geval. Zij kunnen het rapport bijvoorbeeld gebruiken om bij de rechtbank een civiele procedure te starten.
Wat is uw reactie op de geconstateerde misstanden door de Inspectie SZW en het geschrevene door de Inspectie SZW: «Voor de ijzervlechterwerkzaamheden op het project De Centrale As van deze ZZP’ers was van enige zelfstandigheid geen sprake.»?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u voornemens om de Wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties te gaan handhaven in deze specifieke situatie? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
De Belastingdienst doet op grond van artikel 67 van de AWR geen uitspraken over individuele belastingplichtigen. De Belastingdienst zal beoordelen of hij in dit concrete geval aanleiding ziet om nadere stappen te ondernemen.
Deelt u de mening dat de aanbestedingsregels van de provincie geëvalueerd moeten worden om situaties als deze in de toekomst te voorkomen? Zo ja, gaat u de provincie daarop aanspreken? Zo nee, waarom niet?
De provincie Friesland is verantwoordelijk voor de aanbesteding van werkzaamheden die verband houden met de aanleg van deze autoweg. In die verantwoordelijkheid moet de provincie alles doen om ervoor te zorgen dat alle werknemers die werkzaam zijn in dit project het correcte loon krijgen uitbetaald. De provincie Friesland is gehouden bij aanvang van het project alle maatregelen te nemen die nodig zijn. De provincie bepaalt zelf welke maatregelen nodig zijn. In hoeverre de provincie vooraf voldoende in het werk heeft gesteld om de correcte uitbetaling van het loon te garanderen kan ik niet beoordelen. Dit oordeel is voorbehouden aan de rechter. De provincie Friesland kan in haar rol van hoofdopdrachtgever aangesproken worden om orde op zaken te stellen. De provincie heeft toegezegd hiervoor zorg te zullen dragen. In hoeverre de geconstateerde onderbetaling en de geconstateerde schijnzelfstandigheid voor de provincie aanleiding zouden moeten zijn om haar aanbestedingsprocedures te herzien kan ik en wil ik niet beoordelen.
Deelt u de mening dat er feitelijk sprake is van zwartwerken? Zo ja, wie zijn er volgens u verantwoordelijk voor deze situatie en welke maatregelen worden er genomen tegen de verantwoordelijken? Zo nee, waar is hier dan wel sprake van en wat gaat u daar aan doen?
Zie antwoord op vragen 3 en 4. In hoeverre hier sprake is van zwart werk of van een andere misstand kan ik niet beoordelen. De verzoekende partij, in dit geval de FNV, kan de inhoud van het in antwoord 2 bedoelde rapport gebruiken in een civielrechtelijke procedure.
Deelt u de mening dat de benadeelde medewerkers zo snel mogelijk een nabetaling moeten krijgen? Zo ja, gaat u de Provincie aanspreken hier zorg voor te dragen als eindverantwoordelijke partij? Zo nee, waarom niet?
De FNV zal eerst een loonvordering dienen in te stellen bij de werkgever. Daarna kan de FNV de werkgever en diens opdrachtgever hoofdelijk aansprakelijk stellen en vervolgens de hogere schakels in de keten. Heeft dit geen succes dan kan de FNV de provincie Friesland aansprakelijk stellen. Overigens heeft de provincie Friesland zich reeds bereid verklaard om er voor zorg te dragen dat lagere schakels in de keten hun verantwoordelijkheid nemen. Van een directe nabetaling zou pas sprake kunnen zijn als alle pogingen van de FNV om het achterstallige loon te vorderen zijn gestrand. Dit ligt niet in de rede omdat alle schakels kunnen worden aangesproken.
Doorverbindwebsites die consumenten onnodig op kosten jagen |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over doorverbindwebsites die consumenten onnodig op kosten jagen?1
Ja.
Klopt het dat deze doorverbindwebsites niets toevoegen, maar met een tarief van 90 cent per minuut consumenten onnodig op kosten jagen?
Zoals ik aangaf in mijn beantwoording van 3 oktober 20162, vind ik het onwenselijk als consumenten door doorverbindwebsites worden misleid en onnodig hoge informatietarieven betalen om telefonisch contact op te nemen met instanties of bedrijven die gratis of tegen beperkte belkosten telefonisch bereikbaar zijn. Het argument dat exploitanten van de betreffende websites aanvoeren – dat zij ervoor zorgen dat organisaties beter vindbaar zijn – vind ik weinig steekhoudend, gelet op de vele klachten van consumenten die deze doorverbinddiensten veroorzaken.
Klopt het dat de Autoriteit Consument en Markt (ACM) hier al 8 jaar onderzoek naar doet, maar niet optreedt tegen deze doorverbindwebsites?
Nee. De toenmalige Onafhankelijke Post- en Telecommunicatie Autoriteit (OPTA) heeft in 2009 onderzoek gedaan naar onduidelijkheid van de kosten na het doorverbinden en een aantal aanbieders gewaarschuwd, omdat uit de tariefmelding niet bleek dat je ook na het doorverbinden het vermelde tarief per minuut blijft betalen.3 Dit onderzoek richtte zich op zogenoemde abonnee-informatiediensten. Via dergelijke nummers kunnen telefoonnummers worden opgevraagd en kan de beller desgewenst worden doorverbonden naar het opgevraagde nummer.
Naar aanleiding van de recente klachten over misleidende doorverbindwebsites die gebruik maken van een 0900-nummer, kijkt ACM hoe deze praktijken effectief kunnen worden aangepakt met de instrumenten die zij tot haar beschikking heeft. Voor dit instrumentarium verwijs ik kortheidshalve naar de beantwoording van 3 oktober 2016. Daarbij wijs ik er op dat de reikwijdte van de regels met betrekking tot misbruik van de tarifering van betaalde informatienummers begin 2015 is aangescherpt, zodat uiteenlopende vormen van misleiding met 0900-nummers kunnen worden bestreden.
ACM heeft in november 2016 de resultaten van een steekproef onder betaalde informatienummers gepubliceerd.4 De conclusie daaruit was dat de meeste betaalde informatienummers zich aan de regels houden, maar dat ACM onderzoekt hoe de onwenselijke praktijken van doorverbindwebsites kunnen worden aangepakt. Dit onderzoek is nog gaande.
Waarom treedt de ACM niet op?
ACM onderzoekt hoe de onwenselijke praktijken van doorverbindwebsites kunnen worden aangepakt. Over lopende onderzoeken kan ACM geen mededelingen doen. Ik wacht dit onderzoek met belangstelling af.
Klopt het dat u dit besproken heeft met de ACM? Wat was het resultaat van deze bespreking?
Ja. Uitkomst van de bespreking is dat ACM kijkt of deze praktijken effectief kunnen worden aangepakt met de instrumenten die zij tot haar beschikking heeft.
Kunt u de Telecommunicatiewet aanpassen zodat voor het bellen met deze doorverbindwebsites maximaal het lokale tarief geldt, dan wel dat er niet doorbetaald hoeft te worden nadat er is doorverbonden?
Het onderzoek van ACM loopt nog. Het al dan niet stellen van nadere regels om consumenten beter te beschermen is pas aan de orde als mocht blijken dat de huidige wet- en regelgeving ontoereikend is.
Klopt het dat het maximale bedrag per gesprek 45 euro is? Kunt u overwegen om in de wet een veel lager maximum vast te stellen?
Voor alle 0900-nummers met een informatietarief dat hoger is dan 15 cent per minuut, is het verplicht een maximaal bedrag per gesprek te melden en in rekening te brengen. Dit maximumbedrag kiest de exploitant van het 0900-nummer zelf, op basis van zijn dienstverlening en de duur van de gesprekken, en is dus niet in de regelgeving gemaximeerd. Alleen de informatietarieven van 0900-nummers die worden gebruikt voor het bieden van telefonische klantenservice door een bedrijf waarmee de beller een overeenkomst heeft, zijn in de regelgeving gemaximeerd. In de praktijk hanteren veel doorverbinddiensten, bijvoorbeeld Belastingtelefoon.info en Storingverhelpen.nl, een informatietarief dat hoger is dan 15 cent per minuut en een maximum van 45 euro per gesprek. Het al dan niet stellen van nadere regels om consumenten beter te beschermen is pas aan de orde als mocht blijken dat de huidige wet- en regelgeving ontoereikend is.
Kunt u met uitvoerende diensten, zoals de Belastingdienst, in overleg treden, zodat zij hun telefoondienst als merk registreren en daarna via de rechter de doorverbindsites offline laten gaan?
Overheidsinstanties hebben uiteraard de eigen verantwoordelijkheid ervoor te zorgen dat hun telefoonnummer goed vindbaar is. Het waarschuwen van consumenten gebeurt reeds door bijvoorbeeld de Belastingdienst en de Nationale Politie, het informatieloket ConsuWijzer van ACM en de Consumentenbond.
Kunt u met deze uitvoerende diensten in overleg treden om te bevorderen dat zij consumenten waarschuwen voor de doorverbindsites, en hun eigen gratis telefoonnummers nadrukkelijker onder de aandacht brengen?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u de Kamer binnen twee maanden rapporteren over de te nemen acties?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 4. Over lopende onderzoeken kan de ACM geen mededelingen doen en hiervoor kan dus ook geen termijn worden gegeven. Ik wacht dit onderzoek met belangstelling af.
Het bericht 'Wapenbeleid faalt' |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Wapenbeleid faalt»?1
Ja.
Wat is uw algemene reactie op de titel van het artikel?
In het artikel worden zorgen geuit dat vuurwapens via Nederland illegaal naar het Verenigd Koninkrijk zouden worden gesmokkeld en dat de straffen op illegaal wapenbezit en -handel minder hoog zijn dan die in het Verenigd Koninkrijk.
Ik ben het niet eens met de stelling dat het Nederlandse wapenbeleid faalt. De laatste twee jaar is de aanpak van illegale vuurwapens in Nederland op beleidsmatig en operationeel niveau behoorlijk geïntensiveerd. Zo is er onder meer aandacht voor handel in en bezit van illegale vuurwapens en is een verbeterde informatiepositie gerealiseerd. Daarnaast is een landelijke portefeuillehouder «aanpak illegale vuurwapens» bij de politie aangesteld, heeft het OM een landelijk officier van justitie «vuurwapens» aangewezen en is het Landelijk Netwerk bestrijding illegale vuurwapens ingesteld. Deze maatregelen hebben geleid tot een toename in operationele onderzoeken en inbeslagnames van partijen wapens en explosieven. Kortom, de aanpak van illegale vuurwapens is verbeterd en zal de komende tijd aandacht blijven krijgen van politie en justitie. Tegelijkertijd wordt continu bezien of en op welke wijze de aanpak verbeterd kan worden. Suggesties en ideeën van Britse collega’s zijn daarom altijd welkom.
Klopt het dat reeds verschillende malen door het Britse National Crime Agency zou zijn aangegeven dat een exponentiële groei is waar te nemen in de groei van wapens naar Nederland en de doorvoer naar het Verenigd Koninkrijk? Wat is hiermee gedaan?
Het Verenigd Koninkrijk verwacht blijkens het artikel een grotere inspanning van Nederland om te voorkomen dat vuurwapens via Nederland naar het Verenigd Koninkrijk worden gesmokkeld. In bilaterale overleggen wordt frequent over de aanpak van vuurwapens gesproken. Eventuele zorgen kunnen daar worden geuit en waar nodig worden betrokken bij het Nederlandse beleid of de uitvoering daarvan.
Heeft het National Crime Agency ook suggesties gedaan hoe de illegale wapenimport cq. export is te stoppen?
Nee, daartoe zijn bij mijn weten geen suggesties gedaan, behalve in algemene termen dat de Nederlandse strafmaat voor illegaal wapenbezit en -handel verhoogd zou kunnen worden en dat de aanpak van illegale wapens op eenzelfde wijze als in het Verenigd Koninkrijk geprioriteerd zou kunnen worden.
In hoeverre klopt het bericht dat het beleid in het Verenigd Koninkrijk ten opzichte van illegale wapens scherper is dan in Nederland? Waar zitten de verschillen? Welke lessen kunnen wij van de Britten leren op dat vlak?
Ik stel vast dat de strafmaat voor illegaal wapenbezit en illegale handel aanzienlijk hoger is in het Verenigd Koninkrijk dan in Nederland, voornamelijk vanwege het systeem van minimumstraffen dat het Verenigd Koninkrijk kent.
Onze diensten zijn altijd gericht op het verbeteren van de eigen processen en het vergroten van de effectiviteit van het eigen handelen. Onderdeel daarvan is het uitwisselen van ervaringen met collega-diensten in het buitenland, waaronder het Verenigd Koninkrijk. Het bezoek aan het Verenigd Koninkrijk waar in het artikel aan wordt gerefereerd is daar een voorbeeld van. Tijdens dit bezoek is onder meer aandacht besteed aan de versterking van de informatiepositie op het gebied van illegale wapenhandel.
Tegelijkertijd is een deel van het vraagstuk capacitair van aard. Een vergroting van de capaciteit vraagt om een herprioritering van het fenomeen en een aanzienlijke investering in mensen die het feitelijke werk moeten doen. Een dergelijke keuze zal pas gemaakt kunnen worden in de algehele afweging rond prioriteitstelling die – zoals uw Kamer bekend is – komend jaar mede op basis van het nieuwe Nationaal Dreigingsbeeld en vervolgens de Veiligheidsagenda wordt gemaakt.
Welke organisatie heeft in Nederland de regie als het gaat om het aanpakken van illegale wapens? Is voldoende capaciteit en inhoudelijke expertise bij de opsporingsdiensten beschikbaar voor het concreet aanpakken van de wapenhandel?
Bij de aanpak van (de handel in) illegale wapens zijn diverse instanties betrokken, te weten de politie, de Koninklijke marechaussee, de Douane, het Openbaar Ministerie, het Nederlands Forensisch Instituut, de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid en het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Deze instanties werken samen in het Landelijk Netwerk bestrijding illegale vuurwapens. Opsporingsonderzoeken naar illegale wapenhandel vinden plaats onder leiding van het Openbaar Ministerie, waarbij – indien nodig – wordt samengewerkt met justitiële instanties in het buitenland.
Elke politie-eenheid beschikt over specialisten op het onderwerp Wapens en Munitie binnen de Forensische Opsporing. Gezien het feit dat politiecapaciteit per definitie schaars is dienen voortdurend keuzes te worden gemaakt hoe deze capaciteit in te zetten. Het OM maakt keuzes hoe deze capaciteit in te zetten. Ik bezie in overleg met het OM en met de leiding van de politie op continue basis waar in de inzet van capaciteit nog meer scherpte aangebracht kan worden. Voor vragen met betrekking tot capaciteit op de middellange termijn verwijs ik u naar het antwoord op vraag 5.
Welke aanpassingen worden overwogen in de Wet wapens en munitie (Kamerstuk 34 432)? Welke bijdrage levert deze wet in het terugdringen van illegale vuurwapenbezit in Nederland?
De aanpassingen die in het wetsvoorstel worden overwogen zijn in het desbetreffende wetsvoorstel terug te vinden en strekken ertoe verdergaand te waarborgen dat legale wapens alleen in handen komen en zijn van diegenen die kunnen omgaan met de vergaande verantwoordelijkheid die wapenbezit met zich brengt. Bedoeld wetsvoorstel is daarmee vooral gericht op versterking van het stelsel ter beheersing van het legaal wapenbezit en ziet in mindere mate op een aanpassing in de aanpak van het illegaal vuurwapenbezit.
De mogelijkheden om grenswerkers als expats te behandelen |
|
Eppo Bruins (CU), Carola Schouten (CU) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Geef grenswerkers status aparte»?1
Ja.
Erkent u het probleem dat mensen door over de grens te werken financieel nadeel kunnen ondervinden, zoals het mislopen van kinderbijslag of ziektegeld?
Nederland, België en Duitsland verschillen van elkaar, net zo als Duitsland en België ook weer verschillen van hun andere buurlanden. Dat geldt voor veel onderwerpen, zoals taal, cultuur en onderwijssystemen, maar ook voor belastingen en sociale zekerheid. De potentiële grenswerker kan financieel voor- of nadeel ondervinden van werken over de grens. Dat is afhankelijk van de persoonlijke situatie. Daarom heeft het Actieteam Grensoverschrijdende Economie en Arbeid in het rapport Grenzen slechten, regio’s verbinden, mensen bewegen2 als actie geformuleerd het inzichtelijk maken van de financiële gevolgen van werken over de grens. Van belang is dat het effect voor ieder individu dat voornemens is om over de grens te gaan werken, inzichtelijk wordt.
Het kabinet en de grensregio’s zetten voor fiscale verschillen en verschillen in sociale verzekeringsstelsels fors in op het optimaliseren van de informatievoorziening voor grenswerkers, zodat de verschillen inzichtelijk worden. Harmoniseren van wetgeving is in het algemeen geen haalbare kaart. Landen, ook Nederland, hechten immers aan het nationale primaat voor het sociaaleconomisch beleid, zoals de organisatie van de arbeidsmarkt, loonvorming, belastingen, sociale zekerheid en pensioenen. Dat betekent dat de (potentiële) grenswerker zich zal moeten verdiepen in de stelsels van het potentiële werkland om te bepalen wat de verplichtingen, rechten en (financiële) gevolgen zijn van werken over de grens. Een optimale voorlichting is daarom cruciaal, zodat de (potentiële) grensarbeider niet voor verrassingen komt te staan.
Via de website www.grensinfo.nl wordt namens de overheid informatie gegeven aan grensarbeiders en werkzoekenden over de gevolgen van het werken over de grens. De website is in 2016 vernieuwd en is opgezet door de Sociale verzekeringsbank (Bureau Belgische Zaken en Bureau Duitse Zaken) in nauwe samenwerking met de Belastingdienst, het UWV, en het Zorginstituut Nederland. In overleg met de grensregio’s wordt gewerkt aan de verdere totstandkoming van een structuur met regionale fysieke grensinfopunten voor een persoonlijke (face-to-face) dienstverlening. Deze worden ondersteund door een centrale backoffice met specialistische vakinhoudelijke expertise voor complexe vragen en kennisondersteuning (BBZ en BDZ). Voor de voorlichting aan grenswerkers heeft de Belastingdienst een speciaal team grensoverschrijdend werken en ondernemen (team GWO). Bij het team GWO in Maastricht werken de Nederlandse, Belgische en Duitse belastingdiensten samen. In het rapport van het Actieteam Grensoverschrijdende Economie en Arbeid staan diverse acties die ervoor zorgen dat de informatievoorziening verder wordt versterkt.
Het ontstaan van negatieve effecten op het gebied van belastingheffing en sociale zekerheid door werken over de grens is overigens zoveel mogelijk tegengegaan. Voor de belastingheffing zijn er compensatieregelingen van kracht voor grenswerkers met loon dat in België (vanaf 2003) respectievelijk Duitsland (vanaf 2016) wordt belast. Deze compensatieregelingen bewerkstelligen dat de grenswerker zo weinig mogelijk nadeel ondervindt van het verlies van zijn Nederlandse aftrekposten, zoals de hypotheekrenteaftrek. Van alle grenswerkers in België die in aanmerking komen voor de compensatieregeling strekt de compensatie in 2/3 van de gevallen tot voordeel. Voor grenswerkers in Duitsland kan dat nog niet worden vastgesteld, omdat deze compensatieregeling pas met ingang van 1 januari 2016 is ingegaan. Wel blijkt uit berekeningen die de Universiteit Maastricht in opdracht van de provincie Limburg heeft gemaakt dat de compensatieregeling voor inwoners van Nederland met in Duitsland belast loon slechts in een beperkt aantal gevallen daadwerkelijk tot compensatie aanleiding geeft. Zij zijn fiscaal dus niet slechter af dan wanneer zij in Nederland werken. De berekeningen in de nota naar aanleiding van het verslag3 bij de goedkeuringswet van het belastingverdrag met Duitsland bevestigen dit.
Voor de sociale zekerheid is er sprake van coördinatie door de toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004. Op basis van deze regels wordt bepaald in welk land recht bestaat op gezinsbijslag of ziektegeld en hoe moet worden omgegaan met samenloop. Zo wordt bijvoorbeeld bepaald welk land bij voorrang gezinsbijslagen moet betalen en of het andere land daarop moet aanvullen. Hierdoor bestaat veelal recht op het hoogste bedrag. Daardoor is geen sprake van het mislopen van kinderbijslag of ziektegeld. Uiteraard zijn er wel verschillen tussen de stelsels onderling. Bij overbruggingsproblemen door de overgang van het ene stelsel naar het andere stelsel kunnen uitvoeringsorganisaties dit aanpakken door maatwerkoplossingen te treffen, zoals wordt erkend door het Actieteam Grensoverschrijdende Economie en Arbeid.
Heeft u er zicht op hoeveel Nederlanders financieel nadeel ondervinden doordat zij over de grens werken? Zo niet, bent u dan bereid dit inzichtelijk te maken?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven wat het gemiddelde financieel nadeel is voor een persoon die over de grens werkt? Zo niet, bent u dan bereid dit inzichtelijk te maken?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat werken over de grens een belangrijk middel is om werkloosheid in de grensregio’s omlaag te krijgen, maar dat dit belemmerd wordt als werken over de grens financieel nadeel met zich meebrengt?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat belastingvoordeel voor grenswerkers een belangrijke stimulans kan zijn voor werken over de grens? Zo ja, bent u bereid hier concrete maatregelen toe in te stellen?
Nederland heeft in de belastingverdragen met België en Duitsland specifieke maatregelen genomen om de positie van grenswerkers te versterken. Als uitwerking van het adagium «gelijke behandeling met de buurman» zijn in deze belastingverdragen compensatieregelingen opgenomen, die ertoe leiden dat inwoners van Nederland die in Duitsland of België arbeid in dienstbetrekking verrichten fiscaal niet anders worden behandeld dan inwoners van Nederland die dergelijke arbeid in Nederland verrichten. Daarnaast zijn er voor de grenswerkers tegemoetkomingen getroffen voor de fiscale behandeling in België (recht op pro rata aftrekposten) en Duitsland (versoepelde toekenning van het zogenoemde Splittingtarief). Een extra fiscale stimulans ligt niet in de rede.
Het bericht “Hoe de lobby het rubber in het gras hield” |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kent u de berichten «Alternatief voor korrels in kunstgras was voor handen» en «Hoe de lobby het rubber in het gras hield»?1
Ja.
Is het waar dat Nederland aanvankelijk – voor oktober 2015 – voorstander was van het aanmerken van rubbergranulaat als artikel en niet langer als mengsel? Zo ja, waarom is deze inzet later gewijzigd?
Op 5 november 2015 heeft Nederland het initiatief genomen en aan de Europese Commissie en de andere lidstaten de vraag voorgelegd hoe rubbergranulaat ingedeeld moet worden. Daarop heeft de Europese Commissie op 9 november schriftelijk aan alle lidstaten aangegeven dat rubbergranulaat een mengsel is. Omdat de Europese Commissie om een schriftelijke reactie vroeg, heeft Nederland daarna op 1 december 2015 aan de Commissie gemeld te twijfelen aan de argumentatie van de Commissie en zelf argumenten te zien waarom granulaat als voorwerp kan worden gezien.
Nederland werd er op 21 december door de Europese Commissie op gewezen dat slechts één andere lidstaat de Nederlandse mening deelde. Daarbij werd Nederland door de Europese Commissie verzocht haar standpunt te heroverwegen. Nederland heeft vervolgens op 13 januari 2016 aangegeven dat zij van mening blijft dat er goede argumenten zijn om granulaat als voorwerp aan te merken, maar dat zij zich niet zal verzetten tegen de interpretatie die de Europese Commissie en de overgrote meerderheid van de lidstaten voorstaan dat sprake is van een mengsel. Hierbij heeft meegespeeld dat REACH een rechtstreeks werkende verordening is, die in de hele Europese markt op dezelfde wijze moet worden toegepast. Een afwijkende Nederlandse interpretatie zou hierdoor leiden tot problemen met import en export op de interne markt, met mogelijke juridische procedures die alsnog geharmoniseerde interpretatie zouden afdwingen tot gevolg. Ook was medebepalend dat er geen aanwijzingen waren voor gezondheidsrisico’s voor de gebruikers van sportvelden en dat de restrictie in 2017 opnieuw door de Europese Commissie wordt bekeken.
Zoals in de brief van 21 december 20162 al is aangegeven, zal het kabinet zich, in lijn met het RIVM-advies, in de Europese Unie blijven inzetten voor het verlagen van de wettelijke norm voor PAK’s in rubbergranulaat met de norm voor consumentenproducten als uitgangspunt. Het Europees Agentschap voor Chemische Stoffen (ECHA) heeft op 28 februari de uitkomsten van zijn onderzoek naar de gezondheidsrisico’s van rubbergranulaat bekend gemaakt en aan de Europese Commissie aangeboden. ECHA geeft hierin aan dat voor sporters, inclusief kinderen, het gezondheidsrisico op kunstgras met rubbergranulaat zeer laag is. Ik zal u dat rapport eerdaags toezenden, waarbij ik in zal gaan op de conclusies van ECHA en op het traject dat nu in de Europese Unie wordt ingezet.
Wat is de invloed geweest van de lobby van de banden- en recyclingbranche op het uiteindelijk door Nederland ingenomen standpunt?
Over de uitvoering van Europese wetgeving vindt op veel niveaus overleg plaats tussen overheid, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties. Dit is van belang om te komen tot doelmatige wetgeving. De implementatie van bedoelde REACH-restrictie is dan ook door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en het Ministerie van Infrastructuur en Milieu met de bandenbranche besproken. Zoals uit het door u aangehaalde krantenartikel ook blijkt, bestaan er bovendien onderling verschillende belangen binnen dit segment van het bedrijfsleven. Vanuit de rijksoverheid wordt geen voorkeur gegeven aan het ene toegelaten product boven het andere; elk product moet veilig zijn voor mens en milieu. De informatie uit deze gesprekken, die wees op interpretatieproblemen die mogelijk zouden ontstaan en op de mogelijke impact van die onhelderheid op de recyclingsector, is aanleiding geweest om deze kwestie te agenderen voor een regulier overleg met de Europese Commissie en de andere lidstaten. De inzet van Nederland was gericht op het verkrijgen van een eenduidige interpretatie. Europese verordeningen zoals REACH dienen in de hele EU eenduidig uitgelegd te worden en als er sprake is van mogelijke interpretatieproblemen is het noodzakelijk dat hier op Europees niveau over gesproken wordt. In de afweging van de Nederlandse opstelling is doorslaggevend geweest dat er naar best beschikbare kennis geen sprake was van risico voor de gezondheid bij de toepassing van rubbergranulaat op sportvelden, hetgeen inmiddels in het recente onderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) is bevestigd, en dat de restrictie in 2017 opnieuw door de Europese Commissie wordt bekeken. In die zin was de oplossing pragmatisch.
Herkent u zich in de beschrijving dat Nederland uiteindelijk een «pragmatische oplossing» heeft gezocht?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat meerdere bedrijven reeds in staat zijn kunstgrasvelden aan te leggen die geen gebruik maken van rubbergranulaat? Hoe beoordeelt u de communicatie van het Ministerie van VWS en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) richting deze partijen gedurende 2015?
Er zijn alternatieve mengsels die een andere samenstelling hebben dan het granulaat gemaakt van autobanden. De leveranciers van deze alternatieven hebben in 2015, voorafgaand aan de discussie in Europa, vragen gesteld over de toepassing van rubbergranulaat. Zoals in het antwoord op vraag 2 al is aangegeven, heeft Nederland die vraag in Europa aan de orde gesteld.