‘duidelijkheid omtrent de bestemming van de Spiegelwaal in Nijmegen‘. |
|
Rob Jetten (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Wat kan en mag op de Spiegelwaal is nog steeds niet helder»?1
Ja.
Klopt het dat Rijkswaterstaat (RWS) heeft toegezegd dat er vóór de zomer van 2017 helderheid zou komen over de bestemming en de regels rondom het gebied van de Spiegelwaal? Zo ja, waarom is er dan nog steeds onduidelijkheid over? Zo nee, wanneer kunnen we dit verwachten?
Sinds de opening voor het publiek in maart 2016 heeft de Spiegelwaal een nautische functie en gelden er regels voor gebruik van de Spiegelwaal.
Op de Spiegelwaal zijn de publiekrechtelijke regels van het Rijnvaartpolitiereglement en hoofdstuk 8 van het Binnenvaartpolitiereglement (BPR) van toepassing. Deze gelden voor zowel varen als zwemmen en hebben tot doel om gevaarlijke situaties met zwemmers en scheepvaart te voorkomen.
Onder andere om te bezien hoe deze regels en de ontwikkeling van het (nieuwe) feitelijke gebruik van de Spiegelwaal zich tot elkaar verhouden, is afgesproken om 2016 als een «proefjaar» te beschouwen.
Over de vragen wat er in dit nieuwe buitendijkse gebied qua feitelijk gebruik mogelijk is, welke praktische afspraken hierbij horen en hoe de privaatrechtelijke aspecten van het gebruik van de Spiegelwaal en het omliggende terrein worden geregeld, is de afgelopen periode overlegd tussen gemeente Nijmegen, het Rijksvastgoedbedrijf en Rijkswaterstaat. Dit overleg heeft geleid tot een concept-samenwerkingsovereenkomst en een concept-gebiedsontwikkelplan.
Het streven is om deze documenten en de daarin gemaakte, praktische afspraken begin juli op bestuurlijk niveau te accorderen.
Klopt het dat RWS in 2016 een «proefjaar» heeft gehouden om te kijken naar de juiste invulling van het gebied rondom de Spiegelwaal? Zo ja, wat zijn de bevindingen van RWS van dit «proefjaar» in 2016 en welke consequenties kunnen daaraan verbonden worden? Zo nee, welke stappen heeft RWS dan wél ondernomen met betrekking tot de invulling van het gebied?
Ja, 2016 is door Rijkswaterstaat, in samenspraak met de gemeente Nijmegen en het Rijksvastgoedbedrijf, aangemerkt als «proefjaar», omdat niet bij voorbaat kon worden voorzien welke ontwikkelingen zouden plaatsvinden en wenselijk zouden zijn.
Eind 2016 hebben het Rijk (Rijkswaterstaat en het Rijksvastgoedbedrijf) en gemeente Nijmegen gezamenlijk het proefjaar geëvalueerd met gebruikers, provincie en politie. In het voorjaar van 2017 is hierover bestuurlijk overleg gevoerd met gemeente Nijmegen.
Een belangrijke constatering is dat de Spiegelwaal en het omliggende gebied veel wordt gebruikt door zwemmers en dat de Spiegelwaal ook gebruikt wordt voor andere activiteiten zoals roeien en kanoën.
Deze, voor de Spiegelwaal nieuwe functies, die soms vanuit de optiek van veiligheid lastig met elkaar te verenigen zijn, vragen om nadere praktische afspraken tussen alle betrokken overheden, te weten de provincie, de gemeente en het Rijk.
Bij deze praktische afspraken kan worden gedacht aan het aanbrengen van een fysieke scheiding («ballenlijn») tussen het deel waar mag worden gezwommen en het deel waar mag worden geroeid. Ook kan worden gedacht aan het plaatsen van borden en gezamenlijke afspraken rond toezicht en handhaving.
De betrokken overheden zijn voornemens in juli van dit jaar deze praktische afspraken met elkaar vast te stellen. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Klopt het dat u in beantwoording op schriftelijke vragen aangeeft dat RWS en de gemeente Nijmegen met het project «Ruimte voor de Waal» op constructieve wijze invulling gaan geven aan de uitwerking van de Spiegelwaal?2 Zo ja, hoe kan het dat er 1,5 jaar na dato nog steeds geen concrete invulling aan dit gebied is gegeven? Zo nee, hoe moeten uw antwoorden op vraag 1 en 2 in de genoemde beantwoording dan worden geïnterpreteerd?
Ja. Zoals ook aangegeven is in antwoord op vraag 3 heeft er in het afgelopen jaar constructief overleg plaatsgevonden over de wijze waarop het nieuwe gebruik van de Spiegelwaal en omliggende gebied op een verantwoorde en veilige wijze kan plaats vinden.
Bent u bereid om u op korte termijn in te spannen voor een constructief overleg tussen de gemeente Nijmegen en RWS, met als doel zo snel en zo goed mogelijk duidelijke regelgeving voor de Spiegelwaal te implementeren? Zo nee, waarom niet?
Ja, met dien verstande dat duidelijke regelgeving reeds bestaat en overleg over de praktische toepassing ervan reeds plaatsvindt.
Deelt u de mening dat recreatie op de Spiegelwaal veel veiliger is dan recreatie aan en op de hoofdstroom van de Waal? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Erkent u, met het oog op de veiligheid van de duizenden recreanten die aankomende zomer gebruikmaken van de Spiegelwaal, het belang van duidelijke regelgeving voor dit gebied? Zo ja, wilt u er zorg voor dragen dat deze regelgeving er komt vóórdat de schoolvakanties in de regio van start gaan? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zie het antwoord op vraag 3.
Bent u bekend met het artikel «Reddingsbrigade wil aan de slag met toezicht rond Spiegelwaal»?3
Ja.
Erkent u het belang van de veiligheid van de verschillende soorten recreanten op de Spiegelwaal? Zo ja, erkent u daarmee ook het belang van een reddingsbrigade rondom de Spiegelwaal? Zo nee, waarom niet?
Ja, hiertoe strekken de regels van het Rijnvaartpolitiereglement en het Binnenvaartpolitiereglement. Rijkswaterstaat, provincie Gelderland en gemeente Nijmegen overleggen over de toepassing hiervan op de Spiegelwaal.
Een reddingsbrigade kan bijdragen aan de veiligheid van de verschillende soorten recreanten. De ideeën van de reddingsbrigade zullen moeten passen binnen de kaders van de afspraken tussen rijksoverheid, provincie en gemeente Nijmegen over het gebruik en beheer van het gebied.
Klopt het dat de reddingsbrigade medewerking heeft aangeboden voor het organiseren van onder andere een strandwacht? Zo ja, waarom heeft zowel de gemeente als RWS hier weinig gehoor aan gegeven?
Ja, zie voor wat betreft Rijkswaterstaat het antwoord op vraag 9.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat de Nijmeegse reddingsbrigade betrokken wordt bij het overleg tussen de gemeente en RWS over de Spiegelwaal? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Hoe gaat u er in toekomstige vergelijkbare situaties elders in Nederland, waarbij er sprake is van (grote) veranderingen in het watergebruik ten gevolge van o.a. nieuwe of anders aangelegde waterwegen, voor zorgen dat er sneller duidelijkheid komt over het gebruik van eventueel nieuw ontstaan (recreatie)gebied?
Het introduceren van nieuwe gebruiksfuncties in een gebied vraagt ook bij toekomstige situaties, hoewel nooit helemaal vergelijkbaar, een zorgvuldige afweging, mede met het oog op de reeds in het betreffende gebied aanwezige gebruiksfuncties. Deze afweging zal steeds samen met de betrokken overheden moeten worden gemaakt en zorgvuldigheid gaat hier boven snelheid.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden en voorafgaand aan het Algemeen overleg Water voorzien op 21 juni 2017?
Ja.
De slechte aanpak van faillissementsfraude |
|
Maarten Hijink , Michiel van Nispen |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het interview met voormalig hoogleraar faillissementsfraude Hilverda waarin zij aangeeft dat de politie te weinig prioriteit geeft en kan geven aan de aanpak van faillissementsfraude?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht en de wens dat er nog meer prioriteit wordt gegeven aan de aanpak van faillissementsfraude. Ik herken het beeld, dat de politie te weinig prioriteit geeft, niet. De realiteit is dat de inzet op deze prioriteit effect heeft op de beschikbare capaciteit en de inzet op andere prioriteiten. De politie is belast met vele andere taken. Dit neemt niet weg dat in de Veiligheidsagenda 2015–2018 kwantitatieve afspraken zijn gemaakt over de aanpak van horizontale fraude, waaronder ook eenvoudige faillissementsfraude valt. Deze afspraken zijn door de politie in 2015 en 2016 gehaald.
Klopt het dat er in de afgelopen twee jaren slechts in 154 respectievelijk 128 eenvoudige faillissementszaken een proces-verbaal is opgesteld? Zo nee, waarom niet? Hoe beoordeelt u deze aantallen in het licht van het totaal aantal zaken waarin een vermoeden is van (eenvoudige) faillissementsfraude dat wordt aangebracht bij de regionale eenheden van de politie?
De intake van meldingen van faillissementsfraude vindt plaats bij het Centraal Meldpunt Faillissementsfraude van de FIOD. De zaken worden vervolgens conform een algemene instructie van het Openbaar Ministerie door het Centraal Meldpunt Faillissementsfraude ten behoeve van zaakselectie toegedeeld aan politie of aan de FIOD. Zaken die in een strafrechtelijk onderzoek worden opgenomen worden door het Openbaar Ministerie geregistreerd, waarbij iedere verdachte een parketnummer krijgt. In een strafrechtelijk onderzoek kunnen meerdere verdachten worden onderzocht. Een verdachte kan betrokken zijn bij meerdere frauduleuze faillissementen. In de Fraudemonitor 2015 van het Openbaar Ministerie2 is een overzicht weergegeven van de aantallen. Voor faillissementsfraude zijn in 2015 126 parketnummers ingestroomd van politie bij het Openbaar Ministerie. Voor faillissementsfraude zijn ook andere grootheden relevant om de kwaliteit en kwantiteit van de inzet van het strafrecht te kunnen duiden. De Fraudemonitor biedt daarom ook inzicht in de uitsplitsing in het aantal faillissementen waarop meldingen betrekking hebben en het aantal faillissementen dat betrokken is in strafrechtelijk onderzoek. In 2015 zijn er bij het meldpunt 449 meldingen ontvangen, die betrekking hadden op 670 faillissementen. Hiervan zijn 280 faillissementen betrokken in een strafrechtelijk onderzoek. Alle meldingen van fraudevermoedens zijn relevant omdat het de opsporing helpt om beter te kunnen bepalen waar strafrechtelijk onderzoek moet worden ingezet. De Fraudemonitor van het Openbaar Ministerie met resultaten in 2016 stuur ik binnenkort aan uw Kamer.
Wat is de reden dat er zo weinig processen-verbaal zijn opgesteld in faillissementsfraudezaken, ondanks dat er de afgelopen jaren wel verschillende maatregelen zijn genomen om dit soort fraude beter aan te pakken? Kunt u daarbij ingaan op de uitlatingen van voormalig hoogleraar Hilverda dat er sprake is van te weinig expertise, mankracht en bevoegdheden om de wapenwedloop met beroepsfraudeurs te winnen?
Beroepsfraudeurs maken zich schuldig aan verschillende vormen van fraude en zoeken actief naar nieuwe mogelijkheden. Dit vergt een gerichte aanpak van fraudeurs en facilitators en vraagt om een verbinding tussen het strafrecht en andere vormen van handhaving, toezicht en nalevingsbevordering. Het strafrecht kan worden ingezet in afstemming met de acties van anderen in de handhavingsketen. Ook de politie investeert in de strafrechtelijke kennis van medewerkers en heeft een Leidraad eenvoudige faillissementsfraude ontwikkeld. Voor wat betreft de bevoegdheden merk ik op dat sinds 1 juli 2016 de Wet civielrechtelijk bestuursverbod in werking is getreden. De rechter kan een bestuursverbod opleggen waardoor een fraudeur voor maximaal 5 jaar kan worden uitgesloten van bestuursfuncties.
Hoeveel fte is er inzetbaar bij de regionale teams van de politie om faillissementsfraude aan te pakken? Hoeveel zaken kunnen zij per jaar oppakken en hoeveel zaken krijgen zij jaarlijks voorgelegd?
Eenvoudige faillissementsfraudezaken worden door de district- en basisteams behandeld en niet door regionale teams. De regionale teams van de politie zijn er voor complexe fraude- en witwaszaken. De politie-inzet per delictsvorm wordt niet geregistreerd. In mijn antwoord op vraag 2 heb ik aangegeven hoeveel parketnummers met betrekking tot faillissementsfraude van de politie zijn opgepakt.
Bent u na het lezen van het interview met voormalig hoogleraar Hilverda een andere mening toegedaan met betrekking tot de motie-Gesthuizen waarin werd verzocht om de opsporing van faillissementsfraude op te laten pakken door de regionale Fin-Ec-teams in plaats van door politiedistricten om te voorkomen dat dit type delict niet hoeft te concurreren met andersoortige delicten (Kamerstuk 33 994, nr. 8)? Zo nee, waarom niet?
Er is op 17 juni 2015 over de motie gedebatteerd in de Tweede Kamer. De motie is in stemming gebracht maar heeft onvoldoende steun van de Tweede Kamerleden gekregen en is verworpen. Ik zie geen reden om de motie anders te beoordelen.
Is inmiddels al duidelijk in hoeverre de middelen en capaciteit van het openbaar ministerie toereikend zijn voor de aanpak van faillissementsfraude, aangezien dit na de inwerkingtreding van het wetsvoorstel herziening strafbaarstelling faillissementsfraude (Kamerstukken 33 994) zou worden gemonitord?
De bedoeling van de wet is dat faillissementsfraude eenvoudiger en met de nodige slagkracht kan worden opgespoord. De wetgever wilde de praktijk van opsporing en vervolging een beter handvat bieden voor de aanpak van faillissementsfraude. Bij de behandeling van het wetsvoorstel in juni 2015 is door mijn ambtsvoorganger aangegeven dat het pragmatisch is om de inspanningen die het Openbaar Ministerie levert in verband met een goede uitvoering van de wet gedurende twee jaar te monitoren. De verwachting is dat dit binnen de beschikbare middelen en capaciteit het geval is. De ervaring met deze wet, die op 1 juli 2016 in werking is getreden, leidt nog niet tot wijziging van deze verwachting.
Klopt het dat 80 procent van alle fraudegevallen relatief eenvoudige faillissementsfraude tot 100.000 euro betreft? Zo nee, waarom niet? Wat is de pakkans als het gaat om dit soort zaken?
In de Fraudemonitor 2015 is toegelicht dat van de ontvangen meldingen bij het Centraal meldpunt bij de FIOD ongeveer twee derde wordt opgespoord door de politie en ruim een derde van het geheel wordt opgespoord door de FIOD. In dat laatste geval gaat het om complexe zaken. Ten aanzien van de vraag over de pakkans verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Hoe komt het dat in 2015 30 procent van de faillissementen frauduleus was en dat dit aandeel nog steeds stijgende is? Wat wordt eraan gedaan om deze trend te stoppen en de aanpak te intensiveren en/of te verbeteren?
In de brief aan uw Kamer3 bij het onderzoek dat het Centraal Bureau voor de Statistiek heeft verricht naar oorzaken en schulden van faillissementen, is aangegeven dat de stijging van het percentage niet onverwacht is. In de afgelopen periode is de maatschappelijke en politieke aandacht voor het voorkomen, detecteren en bestrijden van fraude toegenomen. Door betere samenwerking en een ketenbrede en integrale aanpak is er meer inzicht in mogelijke fraude en is er meer aandacht voor het melden van fraudevermoedens.
In de aanpak van faillissementsfraude zijn diverse maatregelen getroffen. Het accent ligt op het voorkomen, verstoren en tijdig detecteren van fraude. In de Veiligheidsagenda zijn afspraken gemaakt voor de aanpak van horizontale fraude. Door de modernisering van de strafbaarstelling van faillissementsfraude is het niet voldoen aan de administratieplicht zelfstandig strafbaar gesteld. Daarnaast is vorig jaar de Wet civielrechtelijk bestuursverbod in werking getreden, waardoor de rechter een persoon voor een bepaalde periode kan uitsluiten van bestuursfuncties. Dit voorkomt dat een fraudeur zijn praktijken kan voorzetten als bestuurder van een nieuwe B.V. De Wet versterking positie curator treedt per 1 juli 2017 in werking. Daarin is onder meer de fraudesignalerende taak van de curator vastgelegd en wordt de positie van de curator versterkt door de inlichtingenplicht van de failliet en derden. Op de zogenoemde fraudespreekuren kunnen curatoren terecht met vragen over de aanpak bij fraudevermoedens. Dit spreekuur vindt plaats onder leiding van een insolventierechter en hierin participeren het Openbaar Ministerie, de politie, de FIOD en de Belastingdienst. Daarnaast heeft het Openbaar Ministerie in 2016 zowel eenvoudige als complexe faillissementsfraude aangepakt. Opnieuw zijn themazittingen gehouden naast de diverse afzonderlijke, meer omvangrijke zaken. Voor de aanpak van faillissementsfraude is het van belang dat publieke en private partijen samenwerken. In het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing spreek ik hierover met vertegenwoordigers van het Nederlandse bedrijfsleven.
Klopt het dat de Kamer van Koophandel zelf jaarlijks 4.000 lege BV’s ontbindt? In hoeverre heeft zowel de Kamer van Koophandel als de politie genoeg expertise en mankracht om te kunnen onderzoeken of sprake is van fraude?
De Kamer van Koophandel is op grond van het Burgerlijk Wetboek bevoegd om lege rechtspersonen te ontbinden. Dit opschonen is wenselijk om te voorkomen dat lege B.V.»s kunnen worden misbruikt door fraudeurs. Ten aanzien van de mogelijkheid tot ontbindingen van rechtspersonen op eigen verzoek heeft mijn ambtsvoorganger aangegeven dat onderzoek wordt gedaan naar mogelijk misbruik4. De Tweede Kamer wordt dit najaar, na afronding van het onderzoek, nader geïnformeerd.
Wat is uw reactie op de uitspraken van voormalig hoogleraar Hilverda over dat de Belastingdienst door gebrek aan mankracht onvoldoende onderzoek kan doen naar veelplegersnetwerken die samen goed zijn voor zo’n 400 miljoen euro aan belastingschuld?
Faillissementsfraude, turboliquidaties en misbruik van rechtspersonen zijn onderwerpen die maatschappelijk schade aanrichten onder andere met betrekking tot verschuldigde belastingen. Dit zijn hoog risicovolle posten die de aandacht van de Belastingdienst hebben. De afgelopen jaren heeft de Belastingdienst ingezet op subjectgericht toezicht en doet dat nog steeds. Hieronder vallen onder andere de veelplegersnetwerken. De afgelopen jaren heeft de Belastingdienst hierin veel effort gestoken en doet dat nog steeds. De Belastingdienst heeft hierdoor ook veel kennis en expertise opgebouwd inzake de opbouw van structuren en het gedrag van de veelplegersnetwerken. Om de beschikbare capaciteit van de Belastingdienst zo efficiënt mogelijk in te zetten, moeten strategische keuzes in de handhaving worden gemaakt.
Klopt het dat de Kamer van Koophandel vaker inschrijvingen zou kunnen weigeren of vernietigen, maar daar te voorzichtig mee is? Hoe kan volgens u toch beter gebruik gemaakt worden van deze beschikbare mogelijkheden?
De Kamer van Koophandel beoordeelt de inschrijvingen op grond van geldende regelgeving voor het Handelsregister. In het door de Minister van Economische Zaken ingediende wijzigingsvoorstel voor de Handelsregisterwet zijn voorstellen opgenomen om de weigeringsgronden voor de inschrijving aan te scherpen. Daarnaast wordt voorgesteld dat de Kamer van Koophandel voortaan signalen met andere toezichthouders en handhavers kan delen. Dit wetsvoorstel wacht op behandeling door uw Kamer.
Wat vindt u ervan dat voormalig hoogleraar Hilverda stelt dat er beter moet worden samengewerkt? Deelt u haar mening? Zo nee, waarom niet? Op welke manier vindt er samenwerking plaats ten behoeve van de aanpak van faillissementsfraude?
De aanpak van faillissementsfraude is gebaat bij samenwerking. Dit belang wordt onderschreven door de betrokken organisaties. In aanvulling op mijn antwoord op vraag 8 zijn ook private partijen, zoals notarissen, banken en brancheverenigingen, betrokken bij het voorkomen, verstoren en tijdig detecteren van fraude. In de programmatische aanpak van horizontale fraude wordt daarom nadrukkelijk aandacht besteed aan preventie en bewustwording. In samenwerking met publieke en private partijen zijn bijvoorbeeld indicatoren en op te werpen barrières geïnventariseerd. Dit biedt een praktisch hulpmiddel hoe faillissementsfraude beter kan worden herkend en gedetecteerd.
Kunt u reageren op de verschillende suggesties om faillissementsfraude beter aan te pakken?2
Een notaris is betrokken bij de overdracht van aandelen. Op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en terrorismefinanciering is een notaris meldingsplichtig ten aanzien van voornemens tot een ongebruikelijke transacties aan FIU NL. De suggestie om de overdracht van aandelen te weigeren als er geen door een accountant goedgekeurd jaarverslag is, leidt tot de vraag of een jaarverslag dat ziet op een vorig boekjaar voldoende actueel is en de juiste informatie biedt om tot een goede indicatie van de waarde van de aandelenoverdracht te komen. Daarbij geldt dat niet alle rechtspersonen hun bestuursverslag (voorheen: jaarverslag) door een accountant behoeven te laten controleren. Dit geldt alleen voor middelgrote en grote rechtspersonen. Ook een stichting kan een onderneming drijven en aandeelhouder zijn. De suggestie om voortaan aandeelhouderschap door stichtingen te verbieden gaat voorbij aan het feit dat dit op zichzelf niet malafide is. De suggestie om het Handelsregister uit te breiden met fiscale informatie heb ik onder de aandacht van de Minister van Economische Zaken gebracht.
Wat is de stand van zaken in de uitvoering van de motie-Gesthuizen c.s. waarin is verzocht om een onderzoek naar de mogelijke uitbreiding van de garantstellingsregeling voor curatoren (Kamerstuk 34 253, nr. 12) Wanneer zullen de resultaten hiervan bekend zijn en aan de Kamer worden gezonden?
Ik informeer uw Kamer deze zomer.
Het bericht van fraude met tentamens door mbo-docenten op ROC Zadkine in Rotterdam |
|
Peter Kwint |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Er zijn geen excuses voor fraude, maar er zijn wel oorzaken te benoemen die het risico op fraude kunnen vergroten? In hoeverre wordt het risico op fraude vergroot door het steeds zwaarder afrekenen van scholen op het zoveel en zo snel mogelijk behalen van diploma's?1 Kunt u uw antwoord toelichten?2
De acties van de docenten en de teamleider die de examens hebben verspreid zijn onaanvaardbaar. Met hun acties worden alle betrokken benadeeld: de direct betrokken studenten, andere studenten die examens moeten herkansen, mede-docenten, het Zadkine en het hele mbo. Er kan geen sprake zijn van rechtvaardiging van dergelijk gedrag, om welke reden dan ook. Een verband tussen de wijze van bekostiging van instellingen en het risico op het plegen van fraude is mij niet bekend.
De resolutie van het Europees parlement inzake de bestrijding van antisemitisme |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de resolutie van het Europees Parlement inzake de bestrijding van antisemitisme die op 1 juni 2017 is aangenomen?1
Ja.
Wat is uw reactie op het verzoek aan lidstaten om de internationale werkdefinitie van antisemitisme aan te nemen? Bent u bereid in contact te treden met het Verenigd Koninkrijk en Oostenrijk om te bezien op welke wijze de Nederlandse aanpak van antisemitisme kan worden verbeterd?
Het kabinet heeft de definitie ondersteund als niet juridisch bindende werkdefinitie van en voor de International Holocaust Remembrance Alliance (IHRA). De IHRA werkt met 31 lidstaten aan onderzoek naar, herinnering van en educatie over de Holocaust en is daarmee ook de internationale marktplaats voor uitwisseling van «best practices».
Op dit moment ziet het kabinet geen toegevoegde waarde in het aannemen van een juridisch bindende internationale definitie, omdat definities een verschillende doorwerking hebben in verschillende rechtssystemen. In Nederland is bovendien al een goede vorm van registratie en rapportage van antisemitisme. Via de werkgroep tegen haatcriminaliteit en de tijdens het Nederlands voorzitterschap opgerichte EU High Level Group on combating racism, xenophobia, and other forms of intolerance wordt er frequent overlegd met Oostenrijk en het Verenigd Koninkrijk waarbij ook kennis wordt uitgewisseld op onder meer antisemitisme.
Het kabinet blijft benadrukken dat het van belang is om onderscheid te blijven maken tussen stellingname ten aanzien van het beleid van de Israëlische regering en antisemitisme. Dit is staand beleid dat het kabinet uitdraagt, zowel nationaal als internationaal (zie tevens antwoorden op de vragen gesteld door de leden Van Klaveren en Bontes (Groep Bontes/Van Klaveren).2 De BDS-beweging roept op tot «Boycott, Divestment and Sanctions» als middel om bepaalde doelstellingen te bereiken. Waar die doelen worden nagestreefd binnen wettelijke kaders vallen ze onder de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vergadering.
Deze vrijheden zijn onder meer vervat in de Nederlandse Grondwet en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Indien er incidenten plaatsvinden waarbij sprake is van discriminerende uitlatingen, haat zaaien, gebruik van of oproepen tot geweld en/of intimidatie, dan neemt het kabinet daar nadrukkelijk afstand van en is het strafrecht van toepassing.
Onderkent u het belang dat het Europees Parlement hecht aan specifieke registratie en vervolging van antisemitisme? Binnen welke termijn wordt voorzien in de mogelijkheid van afzonderlijke aangifte en registratie van antisemitisme in aanvulling op de algemene grondslag van discriminatie?
Er is reeds voorzien in afzonderlijke aangifte en registratie van antisemitisme door de politie. Jaarlijks ontvangt uw Kamer de rapportage discriminatiecijfers, de meest recente cijfers van 2016 zijn op 18 mei jl. verzonden.3
In hoeverre heeft het aannemen van de internationale werkdefinitie gevolgen voor vormen van antisemitisme die zich richten op joodse collectieven als de staat Israël, zoals het geval is bij de BDS-beweging?
Zie antwoord vraag 2.
Onderschrijft u het belang van een coördinator bestrijding antisemitisme? Op welke wijze wordt aan dit verzoek uitwerking gegeven?
Binnen het Nationaal Actieprogramma tegen discriminatie is er specifiek aandacht voor de aanpak van antisemitisme.
De aanpak van antisemitisme is gebaseerd op de uitkomsten van het onderzoek naar triggerfactoren van antisemitisme, waaruit bleek dat spanningen in het Midden-Oosten en voetbal een voedingsbodem kunnen zijn voor antisemitisme in Nederland. In dit kader wordt onder meer ingezet op de versterking van rolmodellen vanuit de joodse en islamitische gemeenschap en bevordering van dialoog. Het Rijk ondersteunt onder meer projecten vanuit de gemeenschappen ter versterking van de interreligieuze dialoog vanuit het Overleg Joden, Christenen, Moslims (OJCM) en de vanuit het Inspraakorgaan Turken (IOT) georganiseerde lokale bijeenkomsten tussen Turkse en Joodse organisaties.
Ter bevordering van een effectieve lokale aanpak van antisemitisme is daarnaast een inventarisatie uitgevoerd in zes gemeenten waarin praktijkvoorbeelden van dialoogvormen tussen de joodse en islamitische gemeenschap zijn beschreven. De resultaten daarvan zijn recentelijk gepresenteerd tijdens bijeenkomsten met gemeenten en gemeenschappen. De uitkomsten zullen ook worden meegenomen in de bredere discriminatie handreiking.
Binnen het voetbal worden vanuit de Anne Frank stichting met gedeeltelijke financiering vanuit het Rijk ook projecten uitgevoerd, zoals het «Fancoach» project ter bestrijding van antisemitische spreekkoren en het «Fair Play» programma dat discriminatie langs de lijn bespreekbaar maakt.
Daarnaast is er binnen het onderwijs gerichte educatie over de Holocaust en de Tweede Wereldoorlog, zoals vastgelegd is in de kerndoelen van het geschiedenisonderwijs. In aanvulling hierop is ook veel geïnvesteerd in een helpdesk en trainingen voor docenten die het moeilijk vinden om thema’s zoals moslimdiscriminatie en antisemitisme en de ontkenning van de Holocaust bespreekbaar te maken. Ook wordt er door Bridgizz een methodiekbeschrijving ontwikkeld voor scholen over het opbouwen van een netwerk in de wijk.
Er is derhalve sprake van een omvangrijke inzet op de preventie van antisemitisme. Er wordt vanuit de diverse departementen frequent gesproken met sleutelfiguren en organisaties vanuit de Joodse gemeenschap. Het kabinet ziet daarom geen toegevoegde waarde in het benoemen van een speciale nationale coördinator.
Op welke termijn wilt u in contact te treden met Joodse instellingen en gemeenschappen voor uitbreiding van activiteiten ter bestrijding van antisemitisme en het bevorderen van bewustwording?
Zie antwoord vraag 5.
De misstanden bij de Thomashuizen |
|
Lilian Marijnissen |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe oordeelt u over de verschillende berichten dat in verschillende Thomashuizen jarenlang sprake is van slechte zorg en oneigenlijk gebruik van pgb-gelden?1 2
In de regeling van werkzaamheden van 30 mei 2017, heeft uw Kamer mij verzocht om zo snel mogelijk met een brief te komen over de stand van zaken bij vijf Thomashuizen in Assendelft, Middelburg, Tiel, Roden en Ospeldijk. Hierover stuur ik een separate brief. Deze Kamervragen kennen nagenoeg dezelfde onderwerpen als waar ik in de brief op in ga.
Het is van belang dat cliënten in de verschillende Thomashuizen kwalitatief goede en veilige zorg ontvangen. Als cliënten niet de zorg ontvangen die zij nodig hebben, is dit altijd een hele ernstige zaak. Als uit onderzoek blijkt dat dit het geval is, is dat heel erg voor de cliënten (en hun vertegenwoordigers) die in de huizen verbleven of nog steeds verblijven.
Hoe oordeelt u over de berichten dat mensen met een meervoudige beperking verwaarloosd en/of mishandeld worden in verschillende Thomashuizen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat doet Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) in deze situatie? Verricht de IGZ hiernaar onderzoek en hebben zij ingegrepen? Zo ja, wat zijn hiervan de uitkomsten? Zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van de signalen heeft de inspectie, in lijn met de standaard werkwijze, de Drie Notenboomen en deze Thomashuizen de opdracht gegeven om nader onderzoek te doen naar de signalen en hierover te rapporteren aan de inspectie. De inspectie beoordeelt dit onderzoek en bepaalt op basis hiervan of er vervolgacties noodzakelijk zijn.
Over één van deze huizen was bij de inspectie een signaal van mogelijk seksueel misbruik gemeld. Conform de procedure bij meldingen over mogelijk seksueel geweld heeft de inspectie De Drie Notenboomen de opdracht gegeven verder onderzoek te doen, en te rapporteren over de maatregelen die zijn genomen om herhaling van (seksueel) geweld in de zorgrelatie in de toekomst te voorkomen. Verder heeft de inspectie vernomen dat er aangifte is gedaan van mogelijk seksueel misbruik bij het Openbaar Ministerie. Over het signaal van mogelijk oneigenlijk gebruik van pgb-middelen door de voormalige zorgondernemers
door de inspectie contact opgenomen met het zorgkantoor. Daarnaast wordt het signaal ook gedeeld met het Informatie Knooppunt Zorgfraude (IKZ). Daarin werken de IGZ, NZa, iSZW, Belastingdienst, CIZ, FIOD, OM, VNG en ZN samen om fraude met zorggelden aan te pakken.
De Drie Notenboomen heeft verder aangeven dat zij inmiddels bij twee Thomashuizen de zorgondernemers heeft vervangen. Ook heeft De Drie Notenboomen acties ingezet om intensief te gaan samenwerken met de zorgondernemers om kwaliteitsnormen op te stellen en alle 118 huizen te onderwerpen aan een gedegen onderzoek. Voor de zomer ligt er een actieplan van De Drie Notenboomen gericht op de verbetering van de dienstverlening. Hierbij is naast een normenkader voor goed ondernemerschap ook aandacht voor scholing, de selectieprocedure voor zorgondernemers en de omgang met klachten.
De inspectie zal zelf ook onderzoek doen naar de sturing op en structurele borging van de kwaliteit en veiligheid van zorg door De Drie Nootenboomen en de Thomashuizen. De inspectie betrekt hierin het onderzoek en het actieplan van De Drie Notenboomen gericht op de verbetering van de dienstverlening en stemt waar nodig af met de NZa en het zorgkantoor. Op basis van de resultaten van dit onderzoek bepaalt de inspectie of er vervolgacties noodzakelijk zijn.
Hoe lang bent u al op de hoogte van de meerdere misstanden die zijn aangekaart bij verschillende Thomashuizen en wat heeft u hier tot nu toe aan gedaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals gezegd zijn er verschillende signalen gemeld bij de inspectie. Zie hierover ook het antwoord bij vraag 3.
Vindt u het acceptabel dat in het Thomashuis in Tiel zorgondernemers die het huis runnen aan het einde van het jaar bijna een derde van de pgb-gelden overhouden als ondernemerswinst? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom keurt u het goed dat zorggeld niet naar de zorg gaat?
Pgb-gelden gaan niet één op één over in winst voor de ondernemer. Aan het pgb zijn de nodige voorwaarden verbonden. Zo moet er een overeenkomst aan de afspraken ten grondslag liggen en moeten er declaraties worden ingediend en goedgekeurd, alvorens de SVB over gaat tot uitbetaling. Daarnaast is het mogelijk dat cliënten uit eigen vermogen ook nog andere diensten afnemen van een Thomashuis. Dit betreft dan geen pgb-geld dat wordt betaald aan de zorgondernemers.
De IGZ en het zorgkantoor onderzoeken momenteel de ontvangen signalen over oneigenlijk gebruik van pgb-middelen bij de Thomashuizen. Bij nieuwe signalen is het aan de toezichthouders om daar onderzoek naar te doen.
De Drie Notenboomen heeft mij gemeld dat zij, om meer inzicht te geven in het verdienmodel, momenteel een norm-exploitatie aan het opstellen zijn die op termijn gepubliceerd kan worden op hun website. Daarin komt o.a. naar voren hoe de beschikbare middelen worden ingezet voor de zorg (denk daarbij aan personeelskosten, activiteiten) en welk inkomen gaat naar de 2 vennoten.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de heer Verbon, hoogleraar Openbare financiën: «Er wordt een winst geboekt van meer dan 2 ton op een budget van 700.000 euro, ik vind dat buitenproportioneel»? Deelt u deze mening?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid te onderzoeken of andere Thomashuizen ook geld overhouden op het budget en dit als winst incasseren?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe oordeelt u over de financiële constructie die Thomashuizen en de Drie Nootenbomen gebruiken, is dit volgens de wet- en regelgeving?
Ik neem aan dat hier gedoeld wordt op het franchisemodel dat De Drie Notenboomen en de Thomashuizen hanteren. De Drie Notenboomen is een BV en heeft met elk van de Thomashuizen een franchiseovereenkomst. Met de franchiseovereenkomst krijgt de bestuurder van het Thomashuis het recht om onder de handelsnaam Thomashuis een zaak te exploiteren. Dit is volgens de wet- en regelgeving mogelijk.
Wat gaat u doen aan de financiële constructie die de Thomashuizen en de Drie Nootenbomen hanteren?
Zie antwoord vraag 8.
Welke maatregelen gaat u treffen om te zorgen dat in die Thomashuizen waar problemen spelen met mishandeling, verwaarlozing en oneigenlijk gebruik van pgb-gelden, dit wordt opgelost?
Zoals ook uit mijn brief over de stand van zaken bij de Thomashuizen blijkt zijn er verschillende acties ingezet om de kwaliteit en veiligheid van de zorg in de Thomashuizen te verbeteren. De zorgondernemers van de Thomashuizen en De Drie Notenboomen als overkoepelende organisatie zijn verantwoordelijk voor die verbetering van kwaliteit en veiligheid van de geboden zorg. Ik verwacht van hen dat zij de benodigde maatregelen nemen om dit bij de Thomashuizen te borgen.
Voor de zomer komt er een actieplan van De Drie Notenboomen gericht op de verbetering van de dienstverlening. De inspectie zal onderzoeken hoe De Drie Notenboomen de kwaliteit en veiligheid van de zorg in de Thomashuizen borgt en betrekt hierbij het onderzoek en het actieplan van De Drie Notenboomen. Op basis van de resultaten van dit onderzoek bepaalt de inspectie of er vervolgacties noodzakelijk zijn.
Het oppakken van de directeur van Amnesty International in Turkije |
|
Sadet Karabulut |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Chair of Amnesty International Turkey swept up in post-coup purge»?1
Ja.
Wat is u bekend over het oppakken van Taner Kiliç, de directeur van Amnesty International in Turkije, en meer dan twintig andere advocaten? Zijn zij opgepakt vanwege vermeende banden met de Fethullah Gülen beweging?
Kiliç komt al jarenlang op voor mensenrechten in zijn land. Zijn arrestatie komt bovenop de vele arrestaties die sinds de couppoging van 15 juli 2016 volgden. Kiliç is op 6 juni 2017 in Izmir gedetineerd, samen met 22 andere advocaten. Op 9 juni is hij formeel in staat van beschuldiging gesteld en gearresteerd, op beschuldiging van lidmaatschap van de «Fethullah Gülen Terrorist Organisation (FETO). Het is nog niet duidelijk wanneer zijn zaak voor de rechter komt. De Nederlandse ambassade in Ankara onderhoudt contact met de advocaten van de heer Kiliç en zal dat blijven doen.
Deelt u de opvatting van Amnesty International dat vanwege afwezigheid van enig bewijs van betrokkenheid bij internationaal erkende misdrijven de opgepakte advocaten per direct vrijgelaten dienen te worden? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet roept de Turkse autoriteiten dringend op om de beschuldigingen spoedig te bewijzen, conform de standaarden van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Daarbij is het van belang om het vermoeden van onschuld te respecteren. Als Turkije de beschuldigingen niet snel en concreet kan bewijzen, dan dient de heer Kiliç per ommegaande vrijgelaten te worden.
Bent u bereid spoedig contact op te nemen met uw Turkse collega’s om aan te dringen op vrijlating van deze advocaten? Zo nee, waarom niet?
De arrestatie van Taner Kiliç, voorzitter van de Turkse afdeling van Amnesty International, en 22 andere advocaten is zeer verontrustend. Het kabinet maakt zich al langer zeer veel zorgen over de ontwikkelingen ten aanzien van de rechtsstaat in Turkije. Zowel in bilateraal als in EU-verband heeft Nederland Turkije consequent opgeroepen om de beginselen van rechtsstaat, waaronder het respecteren van mensenrechten, fundamentele rechten, het recht op een eerlijk proces het beginsel van vermoeden van onschuld te waarborgen. Dit zal Nederland ook blijven doen, ook via de Raad van Europa, een belangrijk spoor waar Nederland sinds vorige zomer stevig op heeft ingezet. Tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 19 juni is deze kwestie op verzoek van Nederland besproken. Ook heeft de ambassade, samen met andere Westerse ambassades en consulaten, een solidariteitsbezoek gebracht aan het Amnesty International kantoor in Istanbul. Samen met andere EU-lidstaten zal Nederland bekijken op welke wijze waarneming kan plaatsvinden van een eventuele rechtszaak tegen de heer Kiliç.
Het Groningse erfgoedloket |
|
Sandra Beckerman |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Klopt het bericht dat de NCG (Nationaal Coördinator Groningen) een streep heeft gezet door het plan voor een Erfgoedloket dat het erfgoed zou gaan helpen?1
Nee. Zoals in het Meerjarenprogramma van de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) is aangegeven, zal een erfgoedloket worden ingericht ter ondersteuning van eigenaren en bewoners van monumenten in de aardebevingsregio.
Klopt het dat in een brief aan de Vereniging Groninger Monumenten Eigenaren aangegeven is dat het geraamde budget ontoereikend bleek? Is genoemde brief van de NCG in overleg met u geschreven? Zo nee, hoe moet naar uw mening deze brief geduid worden?
De NCG heeft de Vereniging van Groninger Monumenten Eigenaren laten weten dat de aanbesteding naar zijn oordeel vanwege kosten(beheersing) niet verantwoord was. Met name door het grote aandeel van variabele kosten kon niet worden voldaan aan de wettelijke bepalingen met betrekking tot aanbesteding.
De aanbestedingsprocedure is daarom stopgezet. De NCG heeft de provincie gevraagd mee te denken over een oplossingen verwacht voor de zomer hierover meer duidelijkheid te kunnen bieden.
Hoe verhoudt zich deze uitspraak met de gedane uitspraak van mei 2016 door de NCG dat de NAM moet betalen, ook voor erfgoedspecialisten en dure oplossingen»?
Het staken van de aanbestedingsprocedure voor het erfgoedloket doet niets af aan de uitspraak dat de kosten van het op een verantwoorde wijze herstellen van schade en versterken van monumenten de aansprakelijkheid van NAM betreffen. De ondersteuning van eigenaren en bewoners door middel van een erfgoedloket acht ik, met de NCG, een zinvolle aanvulling hierop vanuit de publieke regierol.
Welk budget is geraamd voor het Groningse Erfgoedloket? Door wie wordt dit budget ingebracht? Wat is naar uw mening een verantwoord en geloofwaardig budget, nodig om het Groningse erfgoed dat wordt of is geraakt door aardbevingen te herstellen?
Op dit moment wordt door de gemeenten in het aardbevingsgebied, de provincie Groningen, de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en de NCG gewerkt aan een gezamenlijk erfgoedprogramma. Doel van dit programma is te komen tot een gedeelde visie en aanpak waarbij het erfgoed in Groningen en daarmee de gebiedsidentiteit behouden blijft en verder wordt ontwikkeld. Naast de benodigde budgetten voor schadeherstel en versterken bij NAM zal in het kader van het gezamenlijke erfgoedprogramma in beeld gebracht worden welk budget nodig is. Voor het erfgoedloket is op de begroting van de NCG een budget geraamd waarmee een adequate bijdrage kan worden geleverd aan de ondersteuning van bewoners en eigenaars van monumenten.
Hoe verhoudt uw gedane uitspraak bij de beantwoording van mondelinge vragen dat «het u aan informatie ontbreekt» zich tot de uitlating gedaan tijdens diezelfde beantwoording dat «u zich zeer bewust bent van de ernst van de problematiek»?2
Zoals ik ook in eerdere debatten met uw Kamer heb aangegeven, realiseer ik mij dat het Groninger erfgoed bijzonder kwetsbaar is en onder druk staat door de opgave van schadeherstel en het versterken in het gebied. Het belang van erfgoed voor Groningen en de bijzondere aandacht die hiervoor nodig is, is evident.
Wat is uw reactie op het feit dat gesteld wordt dat in de kern van het aardbevingsgebied 90% van de rijksmonumenten schade heeft?3
Het aantal beschadigde rijksmonumenten is aanzienlijk, met name in het hart van het aardbevingsgebied waar dit volgens cijfers van het Centrum Veilig Wonen (CVW) inderdaad kan oplopen tot bijna 90%. Dit onderstreept het belang van een gezamenlijke en effectieve aanpak, zoals ik eerder heb aangegeven en ook blijkt uit het meerjarenprogramma van de NCG. In de opgave ten aanzien van schadeherstel en versterken zal rekening gehouden worden met het Groninger erfgoed zodat dit behouden blijft en verder kan worden ontwikkeld. Zie ook het antwoord op vraag 7.
Deelt u de mening dat het herstellen en in stand houden van het Groningse culturele en monumentale erfgoed een aparte aanpak en bijbehorend budget vraagt, te meer omdat naast herstel ook sprake zou kunnen zijn van het versterken van dit erfgoed? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, die mening deel ik. Met het in ontwikkeling zijnde erfgoedprogramma wordt gezocht naar een optimale balans tussen veiligheid, schadeherstel en gebruik van het erfgoed. Het programma zal concrete acties bevatten die door de deelnemende overheden in programmatisch verband zullen worden uitgevoerd en bekostigd.
Een aanranding door een Somalische asielzoeker in Hoorn |
|
Sietse Fritsma (PVV), Lilian Helder (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Vrouw lokt aanrander in de val»?1
Ja.
Hoe is het mogelijk dat de betreffende Somaliër pas na maanden is gearresteerd terwijl het slachtoffer al na een week na de gruwelijke misdaad zijn adres heeft doorgegeven?
In een zedenzaak is het vergaren van het bewijs als bedoeld in de wet vaak geen eenvoudige zaak, waardoor een zorgvuldig onderzoek en het leveren van wettige bewijsmiddelen van groot belang is.
Het slachtoffer heeft door middel van «find my iphone» de bewegingen van het toestel in de gaten gehouden en aan de politie doorgegeven. Er zijn meerdere locaties in beeld gekomen. Daarbij is ook het adres van de latere verdachte doorgegeven. Op dat moment was er echter onvoldoende aanvullend bewijs om de man als verdachte aan te merken. De politie heeft vervolgens in overleg met de officier van justitie besloten om het DNA-onderzoek door het NFI af te wachten. Na ontvangst van het rapport van het NFI – waaruit naar voren kwam dat het aangetroffen DNA-profiel kon worden gematcht met het DNA-materiaal van een eventuele verdachte – is de verdachte aangehouden.
Deelt u de mening dat er alleen resultaat is geboekt dankzij dapper optreden van het slachtoffer zelf? Zo nee, waarom niet?
De opsporing van strafbare feiten is een taak van de overheid, maar burgers zijn in het opsporingsproces onmisbaar. Immers, op velerlei wijze zijn burgers betrokken bij het opsporingsproces.
Zo doen burgers onder andere aangiftes, leveren ze getuigenverklaringen, kunnen ze camerabeelden overleggen of tips leveren via Opsporing Verzocht.
In de onderhavige kwestie is de door het slachtoffer aangedragen informatie zeer zeker meegenomen in het onderzoek. Onder meer dankzij deze informatie maar ook dankzij het onderzoek door de politie en het OM is de verdachte aangehouden.
Gaat u er voor zorgen dat panklare (door het slachtoffer aangedragen) informatie, zoals camerabeelden en foto’s, wordt gebruikt en niet terzijde wordt gelegd, zodat dergelijke «fouten» niet meer voorkomen en slachtoffers niet meer in de kou blijven staan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe is het mogelijk dat de verdachte in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning, terwijl hij op dat moment al als verdachte te boek moet hebben gestaan vanwege het feit dat zijn adres al bekend was en hij nota bene ook openlijk IS sympathisant is? Wie krijgt in dit land eigenlijk geen verblijfsvergunning nu weer blijkt dat zelfs gewelddadige, IS verheerlijkende verkrachters een verblijfsvergunning, huis en uitkering krijgen?
Zoals ik in mijn brieven van 25 november 2015 en 25 mei 20162 heb aangegeven, kan de verlening van een verblijfsvergunning asiel worden geweigerd indien de vreemdeling een (bijzonder) ernstig misdrijf heeft gepleegd. Er dient dan sprake te zijn van een (onherroepelijk) rechterlijk vonnis. In het onderhavige geval is er sprake van een verblijfsstatus die al geruime tijd geleden, in 2011, is verleend. Ten tijde van de beoordeling van de verlengingsaanvraag was het delict nog niet opgenomen in de justitiële registers en daarmee niet kenbaar voor de IND. Dat gebeurt als een zaak op de rol wordt gezet door de rechtbank. Inmiddels ligt er in onderhavige zaak een onherroepelijk rechterlijk vonnis. Het is vast beleid dat, indien een vreemdeling onherroepelijk is veroordeeld wegens een misdrijf, wordt beoordeeld of die veroordeling aanleiding moet zijn de status in te trekken. Dit beleid zal ook hier worden toegepast.
Bent u bereid de verblijfsvergunning onmiddellijk in te trekken zodat de verdachte, na het uitzitten van een hopelijk lange straf, uit Nederland kan worden verwijderd? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat ernstige misdrijven gevolgen moeten hebben voor de asielvergunning. Veroordelingen worden altijd serieus genomen en ik streef er naar daar de maximale consequenties aan te verbinden, binnen de ruimte die internationale verdragen en regelingen mij bieden. Nu in deze zaak het vonnis onherroepelijk is geworden, zal de IND onderzoeken of de verblijfsvergunning van de betrokkene kan worden ingetrokken. Ik wijs u op de regelingen in het beleid, zoals beschreven in de brieven genoemd in het antwoord op vraag 5.
Ziet u uzelf nog wel in staat verantwoordelijkheid te dragen voor veiligheids- c.q. vreemdelingenbeleid gelet op de bewezen incompetentie in deze en andere zaken?
Ik «zie» mezelf niet in staat omdat dat geen Nederlandse uitdrukking is. Ik acht mezelf wel in staat tot het dragen van verantwoordelijkheid.
Waarom is deze zaak onder de pet gehouden? Komt het u niet uit dat asielzoekers hier soms als beesten te keer gaan? Hoeveel criminele asielzoekers zijn hier nog (uitgeprocedeerd of nog in procedure) en wanneer zijn ze allemaal uit ons land verwijderd?
Deze zaak is niet onder de pet gehouden; het reguliere strafrechtelijk traject is gevolgd. Hierbij is de verdachte voor de rechter in de openbaarheid gebracht. Op 23 juni 2017 heeft de rechtbank Noord-Holland de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf.
Er kan niet worden aangegeven hoeveel vreemdelingen in het strafrecht (uitgeprocedeerd of in procedure) binnen welke termijn zijn uitgezet. Dat is afhankelijk van meerdere factoren, waaronder de duur van lopende procedures, de duur van de strafdetentie en de mate waarin de vreemdeling actief werkt aan terugkeer nadat de vreemdeling is uitgeprocedeerd. Een vreemdeling in het strafrecht komt in de DT&V caseload zodra hij of zij in voorlopige hechtenis wordt genomen of is veroordeeld en niet langer een rechtmatig verblijf heeft. Eind mei 2017 bevonden zich circa 600 vreemdelingen in het strafrecht in de caseload van DT&V. DT&V heeft de regie over het vertrek van deze vreemdelingen en de regievoerders houden daartoe onder andere periodiek gesprekken met de vreemdeling. Ook wordt ingezet op het verkrijgen van vervangende reisdocumenten indien nodig. Daarmee wordt ingezet op een spoedig en zorgvuldig vertrek van deze doelgroep zoveel mogelijk aansluitend op de strafdetentie.
Kunt u ophouden met dit wanstaltige vreemdelingenbeleid en onze grenzen eindelijk sluiten voor alle asielzoekers, alsmede voor immigranten uit islamitische landen? Zo nee, waarom niet?
Aangezien er geen sprake is van wanstaltig vreemdelingenbeleid kan ik daar niet mee ophouden.
De detentie en repressie van mensenrechtenverdedigers in Saoedi-Arabië |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennis genomen van de berichten dat mensenrechtenverdedigers in Saoedi-Arabië zijn opgepakt en vastgezet?1
Ja.
Was u op de hoogte van het gevaar dat mensenrechtenverdediger Al-Otaibi uitgeleverd dreigde te worden aan Saudi Arabië?2 Zo ja, hebt u actie ondernomen om dit te voorkomen?
Nederland was op de hoogte van het feit dat de betrokkene zich in Qatar bevond. Nederland heeft in EU-verband gezocht naar een oplossing en die leek te zijn gevonden door een regeling met Noorwegen. Nederland werd, net als andere landen, verrast door de plotselinge deportatie van betrokkene door de Qatari autoriteiten naar Saoedi-Arabië.
Hoe beoordeelt u de toenemende repressie van mensenrechtenverdedigers in Saoedi-Arabië? Op welke wijze komt u, in woord en daad, hier tegen in actie?
Nederland is bezorgd over de situatie van mensenrechtenverdedigers in Saoedi-Arabië en zet zich zowel bilateraal als multilateraal in om hun situatie te verbeteren. Zo worden bilateraal zorgen over de arrestaties en behandeling van mensenrechtenverdedigers met Saoedi-Arabië besproken, agendeert Nederland de situatie van mensenrechtenverdedigers in Saoedi-Arabië regelmatig in Europees verband, en worden individuele zaken met gelijkgestemde partners besproken. Toen ik in februari de Saoedische Minister van Buitenlandse Zaken sprak, heb ik mij uitgesproken over de zorgelijke behandeling van Saoedische mensenrechtenverdedigers en aangedrongen op hun vrijlating, in het bijzonder Essam Koshak. Nederland zal zich hiervoor blijven inzetten, bijvoorbeeld met behulp van de mensenrechtenambassadeur en door in EU-verband rechtszaken van mensenrechtenverdedigers bij te wonen.
Bent u, in lijn met de Mensenrechtennota en de EU-richtlijn op mensenrechtenverdedigers, bereid u in te zetten om te voorkomen dat Al-Otaibi wordt gemarteld? Zo ja, bent u bereid u in te zetten voor een verklaring namens de EU waarin het oppakken van Al-Otaibi wordt veroordeeld? Bent u bereid om in die verklaring ook de toenemende repressie van mensenrechtenverdedigers in Saoedi-Arabië te veroordelen? Indien een EU verklaring niet haalbaar is, bent u bereid om met gelijkgezinde landen of bilateraal een verklaring uit te brengen? Zo nee, kunt u helder uiteenzetten waarom u geen actie wil ondernemen?
Het kabinet is van mening dat een EU-verklaring in dit geval wenselijk zou zijn geweest en heeft zich daarvoor ook ingezet. Dit bleek echter niet haalbaar. De Nederlandse ambassadeur zal bij de Saoedische autoriteiten aandacht vragen voor deze zaak.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg Raad Buitenlandse Zaken, woensdag 14 juni 2017?
Ja.
Het achterblijven van de categorie biobrandstof als aandeel in duurzame energie |
|
Sandra Beckerman |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Klopt het bericht dat het aandeel duurzame energie in Nederland nauwelijks stijgt?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat, naast een sterke groei van het gebruik van zonne- en windenergie met 20 procent, de categorie biobrandstof in benzine en diesel sterk is gekrompen en dat daar 20 procent minder van is verbruikt?2
Uit de rapportage van de Nederlandse Emissieautoriteit (NEa)3 blijkt dat alle bedrijven in 2016 hun wettelijke jaarverplichting hernieuwbare energie in vervoer van 7% hebben gehaald. Het percentage van deze verplichting loopt elk jaar op. Uit de gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) blijkt echter dat de hoeveelheid biobrandstoffen die aantoonbaar aan de Nederlandse vervoersmarkt is geleverd, is gedaald. Deze gegevens zijn van belang omdat deze worden gebruikt voor de rapportage aan de Europese Commissie. In de Kamerbrief van 8 september 20164 heb ik aangegeven wat de oorzaak van het verschil is. Zoals ik in die brief heb aangekondigd, ben ik met de NEa, het CBS en het bedrijfsleven in gesprek om te bekijken op welke manier aangetoond kan worden dat de ingeboekte biobrandstoffen daadwerkelijk geleverd worden tot eindverbruik op de Nederlandse vervoersmarkt (dus tot de leverancier van het tankstation), zodat Nederland in 2020 aan de Europese doelstellingen kan voldoen. In het antwoord op vraag 14 wordt dit verder toegelicht.
Wat is de reden dat deze bijmenging van biobrandstof in benzine en diesel achterblijft, terwijl deze wel wettelijk is geregeld?
In de brief aan uw Kamer van 8 september 20164 heb ik aangegeven wat de mogelijke oorzaak van het verschil tussen de cijfers van het CBS en de gegevens uit het Register Energie voor Vervoer is. Het meest waarschijnlijk is dat dit verschil wordt veroorzaakt door wijziging van de regelgeving voor hernieuwbare energie vervoer van begin 2015. Deze wijziging maakt het mogelijk dat biobrandstoffen in het NEa Register Energie voor Vervoer ingeboekt kunnen worden waarvan niet met zekerheid aangenomen kan worden dat de brandstoffen aantoonbaar worden geleverd tot eindverbruik op de Nederlandse vervoersmarkt.
Klopt het in het artikel gestelde dat oliemaatschappijen wel wettelijk verplicht zijn voldoende biobrandstoffen te leveren, maar niet hoeven aan te tonen dat die daadwerkelijk bij de tankstations is beland?3 Zo ja, waarom is dat op deze wijze geregeld?
De bedrijven die een jaarverplichting hebben, moeten door het verkrijgen van voldoende Hernieuwbare Brandstofeenheden (HBE’s) aantonen dat zij aan deze verplichting voldoen. Deze HBE’s worden gegenereerd na het inboeken van biobrandstoffen in het Register Energie voor Vervoer. Bedrijven die inboeken, zijn niet altijd bedrijven met een jaarverplichting. Zoals in de beantwoording in vraag 2 is aangegeven, hebben de bedrijven aan hun jaarverplichting voldaan.
Onder meer de volgende argumenten lagen ten grondslag aan de keuze om het inboeken mogelijk te maken wanneer biobrandstoffen worden geleverd aan een andere Nederlandse accijnsgoederen-houder (AGP-houder):
Hoe verhoudt zich de stelling uit vraag 4 tot artikel 12.33 van de Wet milieubeheer en artikel 21 van de Regeling hernieuwbare energie vervoer, die beogen transparantie te regelen op het niveau van accijnsgoederenhouders (AGP-houders) die fysiek de biobrandstoffen bijmengen?
De twee genoemde artikelen zijn per ingang van 1 januari 2015 vervangen door artikel 9.7.4.14 van de Wet milieubeheer. Dit artikel schrijft voor dat de NEa ieder jaar een overzicht publiceert waarin per inboeker van vloeibare biobrandstof de aard en herkomst van de ingeboekte vloeibare biobrandstoffen en het bijbehorende gehanteerde duurzaamheidssysteem zijn opgenomen. Zoals in antwoord 4 is aangegeven, verliezen in de huidige systematiek biobrandstoffen bij het inboeken hun duurzaamheidskenmerken. Dit maakt het onmogelijk om verder in de keten deze kenmerken te volgen. Mocht in de toekomst gekozen worden om later in de keten in te boeken, dan blijkt uit antwoord 4 dat de fysieke werkelijkheid meer van de administratieve kenmerken afwijkt dan in de huidige situatie.
Klopt het dat de handelsstromen in kaart brengen moeilijk schijnt te zijn? Is het in kaart brengen van die handelsstromen werkelijk moeilijk of is er naar uw mening sprake van een slechte regeling via de wet Milieubeheer en de regeling hernieuwbare energie vervoer?
Zie het antwoord op vraag 4.
Is het voor u acceptabel dat, omdat die handelsstromen moeilijk in kaart te brengen zijn, het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) daarom een inschatting maakt van het verbruik van biobrandstoffen voor vervoer en daarbij via een persbericht meldt dat hun cijfer een onzekerheid kent van 20 procent? Kunt u uw antwoord toelichten?
De cijfers van het CBS worden gebruikt voor de rapportage aan de Europese Commissie. Op basis van deze cijfers wordt beoordeeld of Nederland zijn doelstellingen in 2020 haalt. Het CBS doet haar berekeningen volgens een Europees vastgestelde systematiek. Hierbij is het CBS voor de gegevens over de duurzaamheid van biobrandstoffen afhankelijk van de NEa. Doordat deze gegevens na de inboeking niet meer gekoppeld zijn aan de biobrandstof, is het na inboeking lastiger om vast te stellen waar deze stromen belanden. De mogelijkheid om eerder in de keten in te boeken heeft daarmee zowel het verschil tussen de CBS-cijfers en de gegevens uit het Register Energie voor Vervoer als de onzekerheid in de CBS-gegevens vergroot. Vanwege het halen van de Europese doelstellingen vind ik het samen met het CBS en de NEa belangrijk dat het verschil en de onzekerheid wordt verkleind. Hier wordt, zoals in de Kamerbrief van 8 september 20164 vermeld, samen met betrokken bedrijven over gesproken, waarbij de intentie is om de administratieve lasten voor het bedrijfsleven en de overheid te beperken. Voor het einde van het jaar zal ik uw Kamer over de uitkomsten informeren.
Wat is de reden dat de onzekerheid van het gemelde cijfer van het gebruik van biobrandstof niet wordt gemeld op de site van het CBS? Is dit voor u acceptabel? Zo ja, waarom?
De onzekerheid van het gemelde cijfer van het gebruik van biobrandstof is te vinden op de CBS-website via een link6 naar de toelichting in het CBS-nieuwsbericht van 30 mei 2017.
Kunt u de Kamer inzicht geven in de cijfers van het register Energie voor Vervoer, waar brandstofleveranciers zowel de hoeveelheid gemengde biobrandstoffen alsmede de hoeveelheid elektriciteit welke zij aanleveren aan de NEa (Nederlandse Emissieautoriteit)?
Zoals in antwoord op vraag 4 en 5 is aangegeven, heeft de NEa alleen inzicht in de cijfers van de in het Register Energie voor Vervoer ingeboekte hernieuwbare energie. De rapportage over 2016 is op 3 juli 2017 gepubliceerd3. De rapportages van eerdere jaren zijn op Internet beschikbaar7. Vanwege bedrijfsvertrouwelijke informatie is het niet mogelijk om de hoeveelheid per bedrijf te geven.
Kunt u daarnaast aangeven hoeveel Hernieuwbare Brandstofeenheden (HBE’s) brandstofleveranciers op hun rekening hebben ontvangen?
Het totale aantal HBE’s is gepubliceerd in de NEa HBE-rapportage van maart 20178. In 2016 werden op de rekeningen van de inboekers in het Register Energie voor Vervoer in totaal 29,44 miljoen HBE’s voor hun ingeboekte biobrandstoffen bijgeschreven. Dit is inclusief de dubbeltelling voor biobrandstoffen op basis van afval en residuen. Vanwege bedrijfsvertrouwelijke informatie is het niet mogelijk om de gegevens per bedrijf te geven.
Kunt u tevens uitleggen waarom de nieuwe werkwijze, waarbij het voor bedrijven mogelijk is om HBE’s (hernieuwbare Brandstofeenheden) te kopen, de betrouwbaarheid vergroot?4 Hoeveel bedrijven hebben niet voldaan aan de afgesproken hoeveelheden en hebben een boete ontvangen?5
Voor 2015 was er een systematiek van biotickets waarmee aan de jaarverplichting hernieuwbare energie kon worden voldaan. Deze biotickets werden zelf door de bedrijven aangemaakt. Deze bedrijven komen ongeveer overeen met de huidige inboekers. Met behulp van het kopen van biotickets konden bedrijven die leveren tot eindverbruik aantonen dat ze aan de jaarverplichting voldeden. Omdat het aanmaken van de biotickets buiten het zicht van de NEa gebeurde, was er een verhoogd risico op fraude aanwezig. Zo was niet uit te sluiten dat dezelfde voorraad biobrandstoffen ergens anders nogmaals geclaimd werd. In de HBE-systematiek zijn de biotickets door HBE’s vervangen. Deze HBE’s worden alleen aangemaakt als de biobrandstoffen in het Register Energie voor Vervoer zijn ingeboekt. Voorwaarde daarbij is dat de kenmerken van de ingeboekte hernieuwbare energie voor vervoer geverifieerd moeten zijn. Het frauderisico wordt hierdoor beperkt. Alle bedrijven hebben in 2016 voldaan aan de jaarverplichting hernieuwbare energie vervoer. Er zijn hiervoor dus geen boetes uitgedeeld.
Wat is het werkelijke aandeel van biobrandstof in benzine en diesel over de jaren 2015 en 2016 dat aan de pomp is verkocht?
In dit antwoord wordt uitgegaan van de cijfers van het CBS. Volgens het CBS was in 2015 het aandeel biobrandstof in benzine 3,5% en in diesel 2,7%. In 2016 was dat voor benzine 2,7% en in diesel 2,1%. Deze percentages zijn op basis van energie-inhoud en zonder verrekening van dubbeltelling. Dit zijn volgens het CBS de aantoonbaar aan de Nederlandse markt voor vervoer geleverde biobrandstoffen. Deze cijfers verschillen van de NEa-cijfers. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat door het ontbreken van de cijfers over het aandeel biobrandstoffen in benzine en diesel alle cijfers over duurzame energie mistig worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het CBS rapporteert cijfers over het aandeel biobrandstoffen. De onzekerheid in deze cijfers schat het CBS op 20 procent in 2016, wat neerkomt op een onzekerheid van 2 Petajoule in het verbruik van hernieuwbare energie. De noemer van het aandeel hernieuwbare energie (het totale bruto eindverbruik van energie) was 2100 Petajoule in 2016. De onzekerheid in de biobrandstoffen leidt dus tot een onzekerheid van 0,1 procentpunt in het totale aandeel hernieuwbare energie, wat dus aanmerkelijk minder is dan gesuggereerd in de Volkskrant op 3 juni.
Wat betekent het gebrek aan correcte cijfers nu precies voor de afspraken in het Energieakkoord? Bent u bereid de regels voor het bijmengen van biobrandstof in benzine en diesel aan te scherpen? Zo ja, per wanneer en op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
In de brief van 8 september 20164 heb ik aangegeven dat ik met het bedrijfsleven in gesprek ga om te kijken hoe het verschil tussen de CBS-cijfers en de gegevens van het Register Energie voor Vervoer verminderd kan worden. Zoals eerder aangegeven, lopen de gesprekken met de NEa, het CBS en het bedrijfsleven hierover en kijk ik naar mogelijkheden waarbij de administratieve lasten zoveel mogelijk beperkt blijven. In die brief heb ik toegezegd uw Kamer voor het einde van het jaar te informeren over de wijze waarop ik dit definitief wil regelen. In de voorgenomen wijziging van de Wet milieubeheer11, die op 8 mei 2017 bij uw Kamer is ingediend, is artikel 1, onderdeel C opgenomen. Dit artikel wijzigt de definitie van leveren aan de Nederlandse markt voor vervoer, waardoor de biobrandstoffen administratief tot aan de brandstofleveranciers van tankstations te volgen zijn. Het inboeken wordt alleen nog mogelijk op het moment dat de biobrandstof tot eindverbruik geleverd wordt aan de Nederlandse markt voor vervoer. Daarmee zal het systeem van inboeken aansluiten op de manier waarop het CBS vaststelt dat een hoeveelheid biobrandstoffen daadwerkelijk op de Nederlandse markt terechtgekomen is. Dit artikel 1, onderdeel C kan, indien uw Kamer instemt met de voorgenomen wetswijziging, op enig moment per koninklijk besluit in werking treden. De inwerkingtreding van dit artikel betekent wel dat de administratieve lasten van het bedrijfsleven en ook de uitvoeringslasten van de NEa zullen toenemen. Ingeschat wordt dat de stijging van de administratieve lasten ongeveer € 850.000 per jaar bedraagt. Ook op de uitvoeringslasten zal de inwerkingtreding een substantiële impact hebben, doordat de doelgroep van inboekers veel groter wordt en meer kleinere leveranciers zal omvatten, die vanwege gebrek aan kennis en ervaring meer voorlichting/ondersteuning en toezicht nodig zullen hebben. Ik wil daarom de uitkomsten van de gesprekken tussen de NEa, het CBS en het bedrijfsleven afwachten, alvorens ik een beslissing wil nemen over de inwerkingtreding van dit artikel 1, onderdeel C.
Ten allen tijde voorkomen dat Nederland een EU-superstaat wordt ingerommeld |
|
Geert Wilders (PVV), Vicky Maeijer (PVV), Harm Beertema (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Met @EmmanuelMacron gebeld; zijn beiden gecommitteerd aan EU gericht op concrete resultaten op gebieden als banen, veiligheid & migratie»1, «European Union details its deeper integration, wants common finance Minister and bundled euro zone debt»2, «EU Is Making a New Integration Step – Building a Defence Union»3, «Merkel and Macron agree to draw up roadmap to deeper EU integration»4 en »Wil Nederland bondsland worden van EU-superstaat?»5
Ja.
Klopt het dat u en de Franse president Macron «beiden zijn gecommitteerd aan een EU gericht op concrete resultaten op gebieden als banen, veiligheid & migratie»? Zo ja, wat houdt dit commitment precies in en hoe kijkt u aan tegen de roadmap voor diepere EU-integratie uit de koker van de Duitse bondskanselier Merkel en de Franse president Macron? Zo neen, heeft u de heer Macron en andere Europese collega’s dan al duidelijk gemaakt dat Nederland niet zit te wachten op dit soort blauwdrukken voor een EU-superstaat?
Nederland en Frankrijk zetten zich beide in voor een EU gericht op concrete resultaten op gebieden als banen, veiligheid en migratie. Een eerlijke en diepere interne markt biedt uitzicht op economische groei en banen voor Nederland en Frankrijk. Evenzeer geldt dat veiligheid en een integrale benadering van het migratievraagstuk alleen in Europees verband gerealiseerd kunnen worden. Er is thans geen sprake van een Frans-Duitse routekaart voor diepere EU-integratie. In de discussie over de toekomst van de EU heeft de Commissie in het witboek verschillende scenario’s gepresenteerd. Ook heeft de Commissie in reflectiepapers nader uitgewerkt welke mogelijkheden er liggen om op verschillende deelterreinen de Europese samenwerking nader vorm te geven.
Passen de voorstellen van de Europese Commissie voor een onder andere diepere integratie op financieel en monetair gebied en de stappen richting een Europese Defensie-Unie in uw commitment?
Er is geen sprake van concrete voorstellen van de Europese Commissie voor diepere integratie, het gaat om reflectiepapers die voortvloeien uit het Witboek over de toekomst van Europa. Ten aanzien van de positie van het kabinet wijs ik u op Kamerbrieven terzake (zie Kamerstuk 21 501-20, nr. 1202 en Kamerstuk 21 501-31, nr. 439). De discussie over de toekomstige inrichting van de Europese samenwerking zal in de komende maanden verder gevoerd worden.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat de zogenaamde door de Europese Unie ingelaste reflectieperiode na het Brexit-referendum wordt aangegrepen om plankgas in te zetten op méér EU-integratie?
Het kabinet is van mening dat op sommige terreinen meer Europese samenwerking nodig kan zijn; verdere integratie van een eerlijke en diepere interne markt draagt bijvoorbeeld bij aan de economische groei en daarmee aan banen in Nederland. Ook ten aanzien van migratie is duidelijk dat een integrale aanpak van dit vraagstuk alleen in Europees verband tot stand kan komen. Europese samenwerking op deze terreinen hangt niet samen met de reflectieperiode na het Brexit-referendum, maar met de noodzaak van economische groei en banen in de EU en de actualiteit van het migratievraagstuk.
Deelt u de mening dat deze beweging richting meer EU-integratie volledig ingaat tegen het overtuigende «nee» van de Nederlandse bevolking bij het referendum over de Europese Grondwet in 2005? Zo neen, hoe verhoudt de beweging naar meer EU-integratie zich dan tot deze nee-stem volgens u?
Nee, dit referendum had betrekking op het voorstel voor een verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa.
Bent u met de auteur van het artikel «Wil Nederland bondsland worden van EU-superstaat?»6 van mening dat dit «de proporties aanneemt van een staatsgreep?»
Er is geen sprake van vorming van een EU-superstaat. De realiteit is dat Nederland alleen in nauwe samenwerking met andere EU-lidstaten, in Europees verband de gezamenlijke uitdagingen aan kan gaan waarvoor Nederland en de rest van de EU-lidstaten zich geconfronteerd zien. Dat geldt voor uiteenlopende onderwerpen, van economie, veiligheid, migratie tot klimaat en milieu. Hierbij blijft focus op hoofzaken en naleving van het principe van subsidiariteit en proportionaliteit steeds leidend.
Bent u voornemens om al in dit stadium aan te geven bij de Europese collega’s dat Nederland nooit en te nimmer akkoord zal gaan met voorstellen die er toe leiden dat ons land onderdeel wordt van een EU-superstaat en niet afwachtend aan de zijlijn te blijven staan totdat Duitsland en Frankrijk hun plannen in kannen en kruiken hebben?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat Nederland alles op alles moet zetten om ervoor te zorgen dat Nederland weer onafhankelijk en soeverein wordt? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat een Nexit de enige manier is om er voor te zorgen dat Nederland weer baas wordt over eigen land?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Maximaal 2 jaar cel’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Maximaal 2 jaar cel»?1
Ja.
Vindt u ook dat volwassen daden volwassen berecht zouden moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Voor minderjarigen geldt een apart jeugdstrafrecht met als uitgangspunt dat het gedrag van deze jonge verdachten door begeleiding, behandeling en heropvoeding bijgestuurd kan worden. Hoe ouder een minderjarige verdachte is, hoe meer hij of zij strafrechtelijk verantwoordelijk wordt gehouden. Het is mogelijk om bij zestien- en zeventienjarigen het volwassenstrafrecht toe te passen. Het besluit hierover ligt bij de rechter die de zaak tegen de minderjarige behandelt.
Vindt u ook dat het niet uit te leggen is aan de slachtoffers en de maatschappij dat kille moordenaars die nabestaanden levenslang leed hebben toegebracht, slechts maximaal twee jaar jeugddetentie opgelegd kunnen krijgen? Zo nee, waarom niet?
Het leed van nabestaanden is schrijnend. Zij krijgen hun geliefde niet meer terug en er is niets dat dit recht kan zetten. Genoegdoening en vergelding bepalen mede welke straf wordt opgelegd. Daarnaast wordt gekeken op welke wijze de straf kan bijdragen aan het voorkomen van recidive. Een passende reactie voor een jonge dader, voor nabestaanden en voor de maatschappij is – ook bij ernstige delicten – een goede combinatie van straf en behandeling. Uitgangspunt daarbij is dat bij minderjarige daders hun gedrag nog ten goede kan worden gekeerd door behandeling en begeleiding, omdat zij zich nog midden in hun ontwikkeling bevinden. Recidivecijfers laten zien dat detentie maar een zeer beperkt speciaal preventief effect heeft. Daarom is in tegenstelling tot het volwassenstrafrecht in het jeugdstrafrecht de jeugddetentie in duur beperkt en het palet aan maatregelen en begeleiding uitgebreider.
Bij zeer ernstige misdrijven gepleegd door jonge daders, is er vrijwel altijd sprake van complexe achterliggende problematiek. Dan is het van belang om juist die problematiek te adresseren om de maatschappij maar ook de jonge dader te behoeden voor herhaling. De meest intensieve behandeling in een gesloten setting vindt in het jeugdstrafrecht plaats op basis van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen («pij-maatregel»). Deze maatregel wordt opgelegd voor drie jaar en kan telkens met twee jaar worden verlengd. Als de veiligheid van de maatschappij daar om vraagt, kan de rechter beslissen om de maatregel om te zetten in de maatregel tot terbeschikkingstelling uit het volwassenstrafrecht («tbs-maatregel»).
Deelt u de mening dat op veertien- en vijftienjarigen die zeer ernstige misdrijven plegen die tot veel leed en grote maatschappelijke onrust leiden, het volwassenstrafrecht toegepast zou moeten kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe vaak wordt nu gebruik gemaakt van de mogelijkheid om het volwassenstrafrecht toe te passen bij zestien- en zeventienjarigen?
Uit cijfers van het Openbaar Ministerie blijkt dat er in 2016 in totaal 45 verdachten als zestien- of zeventienjarige volgens het volwassenstrafrecht zijn berecht. Dat is 1,1% van alle misdrijfzaken met een zestien- of zeventienjarige verdachte die in 2016 via de rechter zijn afgedaan.
Deelt u de mening dat voor moorden op jonge meisjes zoals wij helaas afgelopen weekend tweemaal hebben gezien, levenslange gevangenissenstraffen moeten worden opgelegd? Ook als de daders veertien, vijftien of zestien jaar oud zijn? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Uitgangspunt in het jeugdstrafrecht is dat het gedrag van minderjarigen en adolescenten nog positief beïnvloed kan worden. Naast vergelding en genoegdoening is van belang dat toepassing van een straf of maatregel bijdraagt aan een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van de verdachte. Daarom is de duur van jeugddetentie voor minderjarigen tot vijftien jaar maximaal een jaar en voor minderjarigen van zestien en zeventien jaar maximaal twee jaar. Ook als bij een zestien- of zeventienjarige het volwassenstrafrecht wordt toegepast, is de levenslange straf bij wet uitgesloten. Dit is overeenkomstig het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, welke door Nederland zijn geratificeerd en die expliciet de levenslange gevangenisstraf voor minderjarigen uitsluiten. Dat neemt niet weg dat naarmate de complexiteit van de achterliggende problematiek groter blijkt, de veiligheid van de maatschappij zwaarder gaat wegen. De pij-maatregel die inzet op intensieve, gesloten behandeling is dan een geëigende strafrechtelijke maatregel. In dat geval beoordeelt de rechter of de behandelresultaten een veilige terugkeer in de maatschappij kunnen garanderen en of iemand weer vrij komt. In sommige gevallen duurt een dergelijke maatregel langer dan de strafmaxima en kan deze zelfs doorlopen in volwassenheid.
Het mesttransport naar Duitsland |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de belemmeringen die Duitsland (Nedersaksen) stelt aan het transport van mest uit Nederland? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Er bestaat al geruime tijd verschil van inzicht tussen Nederland en Nedersaksen over welke EU-regelgeving van toepassing is op grensoverschrijdend transport van gehygiëniseerde dierlijke mest. Specifiek gaat het over de vraag of gehygiëniseerde dierlijke mest valt onder der regels van de Verordening dierlijke bijproducten, of van de Afvalstoffenverordening. Naar aanleiding hiervan heb ik de Europese Commissie gevraagd om duidelijkheid te geven over de toepassing van deze regelgeving. Dit is onder meer toegelicht in Kamerstuk 21 501-32, nr. 925 van 6 juni 2016.
Recentelijk heb ik het standpunt van de Europese Commissie ontvangen, waarin zij de zienswijze van Nederland bevestigt. Dit standpunt heb ik gedeeld met de bevoegde autoriteit van Nedersaksen, met de oproep om de betreffende EU-regelgeving voortaan toe te passen conform de uitleg van de Europese Commissie en Nederland. Uit het antwoord van het Ministerie van Voedsel, Landbouw en Consumentenbescherming van Nedersaksen komt naar voren dat men geen beleidswijziging voorziet.
Mag Duitsland (Nedersaksen) deze aanvullende regels stellen? Zo ja, op basis van welke afspraken mag dit? Zo nee, wat heeft u inmiddels gedaan om deze aanvullende regelgeving van tafel te krijgen? Heeft u de Europese Commissie hiervan verwittigd en zo nee, waarom niet? Welke actie heeft u van de Europese Commissie gevraagd?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) ook in het buitenland controles uitvoert? Zo ja, kunt u een overzicht geven van het aantal controles, de beschikbare capaciteit voor deze controles en de aard van de controles die in het buitenland plaatsvinden (ook controles die uitgevoerd worden buiten het mestdossier)?
De NVWA kan niet in het buitenland controles uitvoeren. Uiteraard is er wel intensief contact tussen de inspectiediensten in Nederland en Duitsland. Via de gegevensuitwisseling over mesttransporten op basis van het in 2015 overeengekomen Memorandum of Understanding is het mogelijk de controle-autoriteiten van de deelstaten inzicht te verschaffen in het Digitaal Dossier.
Bent u bekend met het uitgangspunt van het nieuwe Duitse mestbeleid, «eigen mest eerst», een beleid dat vanaf 2 juni is gaan gelden?
Op 2 juni jl. is de herziene «Düngeverordnung» in werking getreden. Enige tijd daarvoor is, op 16 mei jl., de herziene «Düngegesetz» in werking getreden. Deze regelgeving maakt deel uit van een pakket aan mestwetgeving waarmee Duitsland invulling geeft aan de Nitraatrichtlijn. Het gaat hier dus niet om een beleid volgens het principe «eigen mest eerst». Duitsland wil met deze wetgeving de bodem- en waterkwaliteit naar het door de Nitraatrichtlijn vereiste niveau brengen. Dat betekent onder andere dat er scherpere eisen worden gesteld aan het gebruik van stikstofhoudende meststoffen in landbouw. Dit kan ertoe leiden dat de Nederlandse mestexport meer concurrentie krijgt van Duitse mest. De vraag in Duitsland naar meststoffen van goede kwaliteit blijft echter bestaan.
Het effect van de nieuwe regelgeving zal nog moeten blijken, aangezien er momenteel nog gewerkt wordt aan enkele technische aspecten en de deelstaten de mestwetgeving vervolgens moeten gaan implementeren
Wat vindt u van dit nieuwe mestbeleid, waarbij de import van Nederlandse mest wordt teruggedrongen, en past dit beleid in de Europese afspraken? Zo nee, welke acties gaat u wanneer ondernemen?
De stappen die door Duitsland zijn gezet, liggen in lijn met de uitwerking die de Nitraatrichtlijn van lidstaten vraagt. Er ligt voor Duitsland nog een grote opgave. Ik zie de huidige ontwikkeling als een positieve, omdat het bijdraagt aan een gelijk speelveld binnen de Europese Unie en helpt de emissies vanuit agrarische bronnen naar grond- en oppervlaktewater te reduceren.
Deelt u de mening dat dit een zeer onwenselijke situatie is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat artsen via hun pensioenfonds verplicht in tabak beleggen |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP) oproept om te stoppen met het beleggen in tabak?1
Ja.
Deelt u de mening dat het begrijpelijk is dat sommige artsen niet in tabak willen beleggen?
In algemene zin willen werknemers in Nederland dat hun pensioenuitvoerder op hun ingelegde pensioenpremies op verantwoorde en duurzame wijze rendement maakt, zodat een goed pensioen wordt bereikt. Voor sommige artsen kan dat betekenen dat zij niet willen dat er in tabak wordt belegd.
In hoeverre probeert de rijksoverheid in haar rol als werkgever het beleggingsbeleid van het ABP te beïnvloeden, bijvoorbeeld als het gaat om het uitsluitingsbeleid wat het ABP op dit moment hanteert?
In welke mate en op welke manier kunnen ziekenhuizen en aangesloten deelnemers invloed uitoefenen op het beleggingsbeleid van het ABP, waar zij verplicht bij zijn aangesloten?
Welke mogelijkheden zijn er om de invloed van deelnemers daarop op een verantwoorde manier te vergroten?
De invloed van deelnemers in het ABP-bestuur en daarmee in het beleggingsbeleid verloopt via de werknemersvertegenwoordiging en de vertegenwoordiging van pensioengerechtigden, en is daarmee aanzienlijk. Daarnaast gaat het ABP in toenemende mate in gesprek met deelnemers, op onder meer bijeenkomsten of webinars, om te weten wat er onder deelnemers leeft en wat zij belangrijk vinden. De afgelopen tijd werd daar onder andere het beleggingsdilemma «wel of niet beleggen in tabak» besproken.
Zijn er op dit moment in regelgeving bepalingen die pensioenfondsen belemmeren om deelnemers meer te betrekken bij het beleggingsbeleid? Zo ja, welke? Zo nee, waarom hebben veel deelnemers dan het gevoel dat zij niet worden betrokken bij het beleggingsbeleid van hun pensioenfonds?
In de wet versterking bestuur pensioenfondsen staat aangegeven welke mogelijkheden er zijn voor pensioendeelnemers om invloed te hebben op het beleggingsbeleid van hun pensioenfonds, zoals hierboven vermeld staat.
Lekkages bij AKZO-Nobel in Twente |
|
Stientje van Veldhoven (D66), Liesbeth van Tongeren (GL), Joba van den Berg-Jansen (CDA), Agnes Mulder (CDA), Pieter Omtzigt (CDA), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Weer lekke boring AkzoNobel»?1
Ja.
Kunt u een lijst geven van alle lekkages die AkzoNobel de afgelopen twee jaar gemeld heeft bij het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM)? Kunt u per lekkage aangeven wat het betrof, welke hoeveelheid van welke stof is vrijgekomen en hoeveel tijd er zat tussen het begin van de lekkage en de melding bij SodM?
Op 5 juli 2016 heb ik uw Kamer per brief2 geïnformeerd over de tijdlijn betreffende de melding van de lekkage van boorput 335, het onderzoek naar deze lekkage en over het door SodM ingestelde integriteitsonderzoek naar alle 551 boorputten van AkzoNobel.
SodM heeft AkzoNobel gevraagd om lijsten op te stellen waarin alle lekkages uit de transportleidingen en boringen vanaf 1994 zijn weergegeven. AkzoNobel heeft deze lijsten gepubliceerd op haar website3 en houdt de lijsten ook actueel.
In de lijsten heeft men voor iedere lekkage, tot dusver bekend, de datum van de lekkage, de gelekte vloeistoffen en de gelekte hoeveelheden opgenomen. Ook zijn de recentelijk onderzochte boorputten opgenomen waarvan is gebleken dat deze niet lek zijn. De lijsten zijn door SodM gecontroleerd en juist bevonden.
Kunt u aangeven welke mogelijke gevolgen deze lekkages hebben op de omgeving en de waterkwaliteit?
SodM heeft bij AkzoNobel aangedrongen op gepaste urgentie bij het onderzoek en de sanering van lekkages en mogelijke verontreinigingen in Twente. Men heeft daarbij aangegeven dat de veiligheid van het personeel van AkzoNobel, omwonenden en milieu niet in het geding mag zijn. In de omgeving van elke put die gelekt heeft, wordt een bodemonderzoek uitgevoerd. Als daarbij een verontreiniging wordt geconstateerd zal AkzoNobel naar gelang de aard en omvang van de verontreiniging een bodemsanering moeten uitvoeren. Uit de tot nu toe uitgevoerde bodemonderzoeken is gebleken dat de bodemverontreinigingen beperkt zijn tot circa 20 meter uit de put. Op dit moment lijken de mogelijke gevolgen dan ook beperkt te zijn tot de onmiddellijke nabijheid van de lekke putten. In mijn brieven4 5 aan uw Kamer van 5 juli en 13 september 2016 ben ik nader ingegaan op de gevolgen voor de omgeving en de wijze waarop de verontreinigingen worden gesaneerd.
Wat zijn de consequenties van deze recente, en zoveelste lekkage nu AkzoNobel al onder verscherpt toezicht van SodM staat?
In mijn brief6 van 27 januari 2017 heb ik uw Kamer nader geïnformeerd over dit onderzoek naar de boorputten van AkzoNobel. Op dit moment beschikt AkzoNobel over 551 boorputten, zijnde 87 actieve putten, 322 inactieve putten en 142 verlaten putten. Uit het onderzoek is gebleken dat 35 inactieve putten een verhoogde kans op lekkage. Inmiddels zijn er 17 van deze inactieve putten met een druktest beproefd. Hiervan bleken er 12 lek te zijn. Voor het einde van 2017 zullen alle inactieve putten met een verhoogd risico op lekkage worden onderzocht. Het is niet ondenkbaar dat ook daar nog lekkende inactieve putten bij zullen zitten. Het is niet uitgesloten dat naar aanleiding van de resultaten van de testen het onderzoeksprogramma nog zal veranderen.
De onlangs geconstateerde lekkage in de inactieve boorput 329 is ontdekt tijdens het integriteitsonderzoek dat AkzoNobel in het kader van het verscherpt toezicht uitvoert en is onderdeel van het met SodM afgesproken onderzoeksprogramma. Het lek in put 329 geeft SodM geen aanleiding om voortijdig het onderzoeksprogramma aan te passen of het verscherpt toezicht te wijzigen.
Welke acties heeft SodM ondernomen sinds AkzoNobel onder verscherpt toezicht staat? Welke acties kan SodM nog verder ondernemen?
Het verscherpte toezicht houdt onder meer in dat een speciaal team van inspecteurs onder dagelijkse leiding van de Inspecteur-generaal der Mijnen er op toeziet dat AkzoNobel haar verantwoordelijkheid neemt. Dit regime blijft van kracht tot AkzoNobel heeft aangetoond dat de integriteit van alle putten en transportleidingen geborgd is binnen de kaders van wet- en regelgeving en op een manier die veilig is voor mens en milieu. SodM heeft bij AkzoNobel aangedrongen op gepaste urgentie bij onderzoek en sanering van lekkages en mogelijke verontreinigingen in Twente, en daarbij aangetekend dat de veiligheid van het personeel van AkzoNobel, omwonenden en milieu niet in het geding mag zijn. AkzoNobel heeft inmiddels stappen in de goede richting gezet en ligt op schema om het onderzoek betreffende de 35 geselecteerde boorputten voor 1 januari 2018 af te ronden.
Kunt u aangeven wat de uitkomsten zijn van de twee toezichtprojecten gericht op de zoutindustrie (zie Kamerstuk 32 849, nr. 84)? Wanneer worden deze bekend gemaakt?
Naar aanleiding van de incidenten bij AkzoNobel en vragen uit de samenleving, heeft SodM besloten twee toezichtprojecten uit te voeren die betrekking hebben op de zoutindustrie en op ondergrondse cavernes. Hierbij zullen op een geïntegreerde manier zowel geologische als technisch operationele aspecten onderzocht worden. De beide projecten zijn gestart en SodM verwacht in 2018 haar bevindingen en aanbevelingen te publiceren.
Welke resultaten heeft het inspectieproject van SodM «integriteit bestaande putten» opgeleverd (zie Kamerstuk 33 136, nr. 15, antwoord op vraag2? Is bij dit inspectieproject ook onderzoek gedaan naar putten die niet in gebruik zijn?
In de periode oktober 2016 tot en met april 2017 heeft SodM uitvoering gegeven aan het inspectieproject met als thema «Integriteit Bestaande Putten». In dit inspectieproject zijn alle elf mijnondernemingen die zich bezig houden met de opsporing en winning van olie en gas geïnspecteerd op veiligheid van kritische onderdelen en beheersaspecten van bestaande in gebruik zijnde putten. De focus was hierbij op:
De hoofdbevinding die SodM heeft opgetekend uit het inspectieproject is dat er geen putten zijn aangetroffen waaruit gas, olie of zout water naar de bodem lekt. Wel bleek dat drie van de elf mijnondernemingen onvoldoende voorzien in een Well Integrity Management System (WIMS). Ook bleek dat de meeste mijnondernemingen de criteria voor het melden en insluiten van een put niet altijd goed hebben vastgelegd in WIMS en voert men geen audits uit op dit WIMS. De desbetreffende mijnondernemingen zijn hierop aangesproken en hebben inmiddels verbeteringen doorgevoerd door het WIMS in lijn te brengen met de recentelijk ingevoerde internationale norm ISO/TS 16530–2 betreffende putintegriteit.
SodM is in april 2017 gestart met de uitvoering van het project om de algehele staat van de integriteit van alle in gebruik zijnde putten op land te duiden. «In gebruik» impliceert de mijnbouw-wettelijke status van een put die niet in aanleg is en ook niet buiten gebruik gesteld is. Alle andere statussen van een put, zoals inactief, ingesloten, gesuspendeerd, deels buiten gebruik gesteld, etc., vallen wel onder deze status van «in gebruik». SodM verwacht eind 2017 de eerste conclusies te kunnen trekken en zal dan ook aanbevelingen doen.
Vindt u het ook niet verontrustend dat er zoveel lekkages zijn bij niet in gebruik zijnde putten? Gaat u extra onderzoek laten doen naar de integriteit van oudere putten?
De lekkages van de putten zijn inderdaad verontrustend. Met name vind ik het verontrustend dat deze lekkages zo lang onopgemerkt zijn gebleven. De lekken in put 335 waren er al direct bij de aanleg van de put in 1987 en zijn pas in 2016 aan het licht gekomen. Voor SodM was dat dan ook een belangrijke reden voor het instellen van het verscherpt toezicht. SodM heeft sindsdien ook nog diverse projecten geïnitieerd (zie antwoorden op vragen 6 en 7). Tevens besteedt SodM extra aandacht aan de integriteit van bijvoorbeeld geothermieputten omdat deze een vergelijkbare configuratie hebben als de in bedrijf zijnde zoutwinningsputten.
In hoeverre kan het SodM toezicht houden op putten nadat deze niet meer in gebruik zijn?
De Mijnbouwwet maakt geen onderscheid tussen putten die in gebruik zijn en putten die niet in gebruik zijn. De inactieve putten van AkzoNobel moeten dan ook aan alle regels van de Mijnbouwwet voldoen totdat de put verlaten is.
Verlaten putten (de Mijnbouwwet spreekt over «buiten gebruik gestelde putten») vallen in principe niet meer onder de Mijnbouwwet zodra deze conform de Mijnbouwwet buiten gebruik zijn gesteld. Wel is de mijnonderneming nog op basis van het Burgerlijk Wetboek aansprakelijk voor buiten gebruik gestelde putten en ontstaat een bijzondere situatie als achteraf blijkt dat de put niet conform de Mijnbouwwet buiten gebruik is gesteld.
Kunt u voor elk van de lekkages die opgetreden zijn aangeven of AkzoNobel altijd verantwoordelijk en aansprakelijk blijft voor door lekkages veroorzaakte schade? Indien de aansprakelijkheid van AkzoNobel op een zeker moment vervalt, kunt u dan aangeven wanneer dat gebeurt en om welke reden?
Ingevolge artikel 6:175 van het Burgerlijk Wetboek (BW) rust de aansprakelijkheid bij degene die bij de aanvang van de tot verontreiniging leidende gebeurtenis als aansprakelijke persoon werd aangewezen. Indien na de lekkage een ander exploitant wordt van het mijnbouwwerk, blijft de aansprakelijkheid voor deze schade rusten op degene die ten tijde van de lekkage aansprakelijk was.
Volgens artikel 3:310 BW tweede lid, geldt voor verontreiniging van de bodem door een gebeurtenis zoals bedoeld in artikel 6:175 (BW), een verlengde termijn van 30 jaar. Bestaat de gebeurtenis uit een voortdurend feit, dan begint de termijn van dertig jaren te lopen nadat dit feit is opgehouden te bestaan. Bestaat de gebeurtenis uit een opeenvolging van feiten met dezelfde oorzaak, dan begint deze termijn te lopen na dit laatste feit.
Indien AkzoNobel ooit wordt overgenomen, is er dan enige mogelijkheid dat de overnemende partij niet alle aansprakelijkheid voor kosten van bestaande en toekomstige lekkages overneemt van AkzoNobel?
Zie antwoord vraag 10.
Omstreden varkenshouder met beroepsverbod in Duitsland die in Nederland gewoon uit mag breiden |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat een van de grootste varkenshouders van Europa, die in Duitsland een beroepsverbod opgelegd heeft gekregen van het hooggerechtshof vanwege dierenmishandeling en ernstige verwaarlozing, zijn megastal in Mariënheem gewoon kan uitbreiden?1
Ja.
De betreffende varkenshouder heeft een flink aantal megastallen in Nederland en Oost-Europa; wanneer zijn de Nederlandse stallen gecontroleerd door bijvoorbeeld de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)? Wat waren de bevindingen op het gebied van dierenwelzijn, overlast en milieu? Is hiervan een overzicht?2
In mijn antwoord op de vragen van het lid Thieme (PvdD) op 26 maart 2015 over het Duitse beroepsverbod aan een Nederlandse varkenshouder (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 1742) heb ik een overzicht gegeven van de inspecties die de NVWA in de jaren 2007–2014 heeft uitgevoerd, alsmede tot welke interventies die hebben geleid.
Ook in recente jaren (2015–2017) heeft de NVWA een aantal inspecties uitgevoerd op de locaties van deze varkenshouder.
Naar aanleiding van een inspectie in februari 2015 is het bedrijf een proces-verbaal aangezegd op het gebied van gebruik van levende dierlijke producten (varkenssperma van een niet-erkend winstation uit Duitsland). In februari 2016 is op een van de locaties van deze varkenshouder een inspectie uitgevoerd naar aanleiding van twee signalen. Tijdens deze inspectie werden echter geen afwijkingen aangetroffen. In juni 2016 heeft het bedrijf een schriftelijke waarschuwing ontvangen voor het vervoeren van een hoogdrachtige zeug vanuit een van zijn locaties naar een slachthuis. In februari 2017 is een inspectie op een locatie uitgevoerd naar aanleiding van een signaal over tijdelijk te krappe huisvesting van biggen. Hiervoor is een boeterapport opgemaakt.
In Duitsland heeft deze varkenshouder een beroepsverbod gekregen; is u ook bekend wat de situatie is op de andere bedrijven in Oost-Europa? Zo nee, bent u bereid om hier navraag naar te doen?3
Duitsland heeft na het instellen van het beroepsverbod in 2015 Nederland, Roemenië en Hongarije geïnformeerd over de Duitse maatregelen tegen deze veehouder. Over de situatie op de Nederlandse bedrijven is uw Kamer geïnformeerd. Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 2. Uit publieke bronnen blijkt dat de situatie van de andere bedrijven in Oost-Europa niet bekend is. Het is aan de autoriteiten in deze lidstaten om te controleren of bedrijven voldoen aan de nationale regelgeving.
De agrarische sector in Nederland loopt voorop als het gaat om dierenwelzijn, dus voor het aanzien van de sector is het niet goed als ondernemers met een beroepsverbod vanwege dierenmishandeling en verwaarlozing gewoon hun gang kunnen blijven gaan; zijn er in Nederland meer voorbeelden bekend van ondernemers die in een ander land een beroepsverbod hebben gekregen en die hier eenzelfde soort bedrijf voort kunnen zetten? Zo ja, welke voorbeelden zijn dit?
Er zijn bij mij geen andere ondernemers bekend die in het buitenland een beroepsverbod hebben gekregen en die in Nederland eenzelfde soort bedrijf hebben.
De gemeente Mariënheem ziet geen enkele reden om de vergunning voor 11.400 varkens te weigeren ook al is de varkenshouder omstreden en maken onder andere de omwonenden bezwaar; deelt u de mening dat het onwenselijk is dat een ondernemer die in het ene land vanwege ernstige misstanden een beroepsverbod heeft gekregen in een ander land zonder problemen door kan gaan? Welke mogelijkheden zijn er in Nederland om een ondernemer die ernstig in de fout is gegaan het recht te ontzeggen om zijn bedrijf voort te zetten?
Een beroepsverbod dat een ondernemer in een ander land is opgelegd, kan op zichzelf geen grond zijn voor het weigeren van een omgevingsvergunning die door deze ondernemer is aangevraagd. Evenmin kan het gestelde onbehoorlijke gedrag van de ondernemer jegens dieren in de beoordeling van de aanvraag van een omgevingsvergunning worden betrokken, aangezien dit aspect niet valt binnen het toetsingskader voor de beoordeling van aanvragen om een omgevingsvergunning, zoals voorzien in de toepasselijke wet, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het is aan de gemeente om, binnen de kaders van het toepasselijke recht, de voorgeschreven omgevingsvergunning al dan niet af te geven. De procedure van aanvraag en afgifte van een omgevingsvergunning is omkleed met de waarborgen die de Algemene wet bestuursrecht biedt, onder meer wat betreft de bekendmaking van het besluit en de mogelijkheid van bezwaar en beroep.
Een houder heeft de verantwoordelijkheid om goed voor het welzijn en de gezondheid van zijn dieren te zorgen. Indien er sprake is van overtredingen zal de overheid optreden door middel van bestuursrechtelijke handhaving, gericht op herstel, of strafrechtelijke handhaving. Het is in Nederland aan de strafrechter om over te gaan tot een houdverbod, beroepsverbod of stillegging van een onderneming.
Het bericht “Curaçaose kust gaat dicht” |
|
Han ten Broeke (VVD), André Bosman (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Curaçaose kust gaat dicht»?1
Ja.
Klopt het dat de Curaçaose Raad van Ministers heeft besloten om de Curaçaose kust tijdelijk af te sluiten om de vluchtelingenstroom uit Venezuela – wederom geïllustreerd door de grote onderscheppingsoperatie van vorige week – het hoofd te bieden, zoals in het artikel wordt beweerd?
Grensbewaking is een autonome aangelegenheid van het land Curaçao. De tekst zoals weergegeven in het betreffende artikel lijkt echter (deels) te berusten op misinterpretatie. Over het afsluiten van de kust is volgens de autoriteiten niet gesproken. Dat neemt niet weg dat de autoriteiten zich wel degelijk zorgen maken over het aantal illegale Venezolanen op het eiland. Ook is binnen het Koninkrijk al geruime tijd nauw contact gericht op het ontwikkelen van een crisisplan mocht het toch tot een forse toename van migranten komen. Daarbij wordt opgemerkt dat niet alle illegalen aankomen per boot. Een deel van het probleem betreft de zogenaamde illegale «overstay», waarbij men op legale wijze het land binnenkomt maar vervolgens niet terugkeert voor het einde van het toegestane verblijf. De autoriteiten trachten de komst van illegale immigranten te ontmoedigen via onder andere een geïntensiveerde inzet op opsporing, handhaving en uitzetting. Sinds 2016 heeft de Kustwacht haar patrouilles geïntensiveerd.
Kan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zich herinneren dat hij tijdens het Algemeen overleg over Venezuela op 17 mei jl., meedeelde dat er «op dit moment geen grote stroom vluchtelingen naar de Benedenwindse Eilanden [is]»?2
Hoewel sprake is van een toename van het aantal aangehouden illegale immigranten ten opzichte van voorgaande jaren (zie ook het Jaarverslag Kustwacht 2016), zijn er op dit moment geen concrete aanwijzingen die duiden op een (aanstaande) grote vluchtelingenstroom naar de eilanden. De verwachting is dat migrantenstromen vooral over land naar de buurlanden zullen lopen. We houden dit nauwlettend in de gaten.
Hoe verhoudt de vorige week ingestelde commissie zich tot de eerder opgerichte Taskforce Venezuela? Richt deze commissie zich, zoals in het artikel wordt gesuggereerd, specifiek op de vluchtelingenproblematiek?
De door Curaçao ingestelde commissie betreft een ministeriële stuurgroep gericht op onder meer de migratieproblematiek, terwijl de taskforce een ambtelijke werkgroep betreft.
Wat betekent het afsluiten van de Curaçaose kust concreet? Hoe verschilt de tijdelijke opdracht van de Kustwacht van de opdracht die zij voorheen had?
Een van de hoofdtaken van de Kustwacht Caribisch gebied is het bewaken van de maritieme grenzen. De Kustwacht doet dat al sinds haar oprichting in 1996. Er is geen sprake van een nieuwe of tijdelijke opdracht.
Naar welke cijfers verwijst Minister Girigorie als hij stelt dat «[c]ijfers bewijzen dat voor iedere persoon die wordt aangehouden, zeven anderen het wél is gelukt Curaçao illegaal te betreden»? Deelt u de mening dat deze cijfers, indien juist, gerust schokkend genoemd kunnen worden?
De woorden van de Minister van Justitie zijn in het krantenbericht buiten hun context geplaatst. De Minister heeft slechts gesteld dat de internationale ervaring leert dat niet alle pogingen tot illegale immigratie succesvol worden onderschept, hij heeft niet bedoeld dit specifiek voor Curaçao te stellen. Hij heeft de verhouding van 1:7 dan ook niet genoemd.
Wordt de Nederlandse regering betrokken bij het in het artikel vermelde onderzoek naar de wijze waarop Venezolanen Curaçao illegaal betreden? Deelt u de mening dat medewerking van de Nederlandse regering hieraan gewenst is, aangezien het de grenzen van het Koninkrijk betreft?
Bij ons zijn geen nadere details bekend over eventuele plannen omtrent het onderzoek zoals genoemd in het artikel. De landen hebben onderling goed contact over de ontwikkeling van crisisplannen en regelmatig overleg over de situatie. Als Curaçao behoefte heeft aan specifieke medewerking van de Nederlandse regering, dan kan zij daartoe een (bijstands-)verzoek doen. Een dergelijk verzoek zal Nederland zoals altijd serieus ter hand nemen.
Complexiteit van de regeling verlaagd tarief bij collectieve opwek of postcoderoosregeling |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat regiokantoren van de Belastingdienst de Regeling verlaagd tarief bij collectieve opwek verschillend beoordelen ten aanzien van de afdracht van btw over de inleg van particulieren in de coöperatie?
Het is mij bekend dat beoordelingen voor de heffing van btw kan verschillen naar gelang de vormgeving van de coöperatie. Die verschillen volgen uit de wet.
Is de inleg van particulieren bij de Regeling verlaagd tarief bij collectieve opwek voor toepassing van de Wet op de omzetbelasting 1968 te zien als een investering die niet relevant is voor de omzetbelasting, of is de inleg te zien als vergoeding voor het verkrijgen van een recht op belastingkorting?
De heffing van btw ten aanzien van de inleg van particuliere deelnemers bij de Regeling verlaagd tarief bij collectieve opwek is afhankelijk van de wijze waarop de relaties tussen de deelnemers, de door hen opgerichte coöperatie en de betrokken energiebedrijven contractueel zijn vorm gegeven.
De met de inleg van de deelnemers opgerichte coöperatie levert de collectief opgewekte elektriciteit aan het energiebedrijf waarmee zij een contract heeft afgesloten. In variant A is de deelnemer contractueel verplicht zijn elektriciteit van datzelfde energiebedrijf af te nemen. Op grond van die contractuele verplichting vindt de latere levering van elektriciteit door het energiebedrijf aan de deelnemer plaats zonder dat daarbij een betaling plaatsvindt. In dat geval vormt de inleg van de deelnemer de vergoeding voor het recht op (nog te leveren) elektriciteit en is ter zake van die inleg 21% btw verschuldigd.
In variant B levert de coöperatie de collectief opgewekte elektriciteit aan het energiebedrijf waarmee zij een contract heeft afgesloten. De deelnemer is echter niet verplicht zijn elektriciteit van datzelfde energiebedrijf te betrekken maar is vrij in zijn keuze met welk energiebedrijf hij een overeenkomst afsluit. De levering van elektriciteit door het energiebedrijf aan de deelnemer vindt plaats tegen de gangbare, marktconforme tarieven en is belast met 21% btw. In deze situatie is tegenover de inleg van de deelnemer in de coöperatie geen prestatie in de zin van de btw te onderkennen zodat ter zake van die inleg geen btw verschuldigd is.
Ook indien een coöperatie deelneemt aan een SDE+ regeling varieert de heffing van btw ten aanzien van de inleg door de deelnemers in die coöperatie al naar gelang de contractuele relaties zoals die tot stand zijn gekomen tussen de deelnemers, de coöperatie en de energiebedrijven. In die zin heeft deelname aan een SDE+ regeling geen invloed op de heffing van btw ten aanzien van de inleg.
Wat zijn voor toepassing van de Wet op de omzetbelasting 1968 de fiscale gevolgen van de inleg in een coöperatie die deelneemt aan de SDE+ regeling? Indien het antwoord op vraag 2 en 3 niet gelijkluidend is, kunt u dan verklaren waar dit verschil door komt?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven welke acties zijn ondernomen om onduidelijkheid over de btw met betrekking tot de Regeling verlaagd tarief bij collectieve opwek op te lossen, waarbij het streven was, zoals gesteld in de voortgangsrapportage Energieakkoord 2016, dit voor eind 2016 te doen?1
Bent u ermee bekend dat potentiële deelnemers aan de Regeling verlaagd tarief bij collectieve opwek worden afgeschrikt doordat zij hun deelname moeten verkopen bij verhuizing buiten de postcoderoos?
Een verhuizing van een deelnemer naar buiten het postcoderoosgebied kan leiden tot beperkte extra administratieve lasten voor de coöperatie. De coöperatie moet de verhuizing in de administratie verwerken en jaarlijks aan de energieleverancier doorgeven op welke wijze de door de coöperatie opgewekte elektriciteit wordt toebedeeld aan de individuele leden. Tussentijdse wijzigingen hoeven niet te worden doorgegeven aan de energieleverancier.
Is het daarnaast zo dat verhuizing ook tot grote administratieve lasten leidt bij coöperaties die dan aandelen moeten verkopen en wijzigingen moeten overleggen aan de energieleverancier?
Dit najaar zal begonnen worden met de evaluatie van de regeling. Bij die evaluatie zal ook worden gekeken naar hoe de administratieve lasten en andere belemmeringen voor deelname aan de postcoderoosregeling kunnen worden verminderd.
In hoeverre ziet u mogelijkheden om deze administratieve lasten te verlagen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid te bekijken of het mogelijk is voor deelname aan de Regeling verlaagd tarief bij collectieve opwek één ijkmoment te hanteren bij de oprichting of initiële deelname aan het project zodat verhuizen makkelijker is en leidt tot minder administratieve lasten?
In het Handboek Milieubelastingen dat door de Belastingdienst wordt opgesteld en op de website van de Belastingdienst wordt gepubliceerd is hier aandacht aan besteed. Ook is op de site HIER opgewekt uiteengezet hoe te handelen bij verhuizing binnen en buiten de postcoderoos. Zoals aangegeven bij vraag 6 en 7 zal in de evaluatie van deze regeling aandacht worden besteed aan de administratieve lasten en andere belemmeringen voor deelname aan de postcoderoosregeling.
Kunt u aangeven welke acties zijn ondernomen om deze onduidelijkheden en knelpunten bij verhuizen op te lossen, waarbij het streven was, als gesteld in de voortgangsrapportage Energieakkoord 2016, dit voor eind 2016 te doen?
Op 27 juni 2017 konden 76 coöperaties/VvE’s gebruik maken van de regeling. De grootte van de projecten is niet bekend, deze informatie wordt niet opgevraagd in de aanvraag tot aanwijzing van een coöperatie of VvE. Er is nog een aantal aanvragen in behandeling.
Hoeveel projecten van welke grootte maken op dit moment gebruik van de Regeling verlaagd tarief bij collectieve opwek?
Het blijkt in de praktijk niet altijd eenvoudig om een project te realiseren met toepassing van de regeling. Er moet een geschikt dak gevonden worden, met de eigenaar van het dak moeten goede afspraken worden gemaakt, er is een aansluiting op het net nodig, er moet een contract worden gesloten met een energiebedrijf die de stroom afneemt en er is een leverancier nodig. Er is sprake van complexiteit als gevolg van het realiseren van een project in een gereguleerde markt waarbij de regels die van toepassing zijn op bedrijven ook van toepassing zijn op een energiecoöperatie. Een aparte categorie in de SDE+ zal deze complexiteit naar verwachting niet verminderen, maar wel de effectiviteit van deze regeling schaden. Een aanpassing van de SDE+ is om die reden niet wenselijk.
Vindt u ook dat ondanks vele inspanningen de regeling veel te complex is? Is het niet veel eenvoudiger en daarmee mogelijk ook veel effectiever om een aparte categorie in de SDE+ te creëren voor zonne-energiecoöperaties, net zoals er bestaat voor wind op zee en biomestvergisting? Zo nee, waarom niet?
Turkije in geen duizendjaar lid van de EU. |
|
Raymond de Roon (PVV), Vicky Maeijer (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Europees geld voor Turkije onder de loep»?1
Ja.
Waarom is de effectiviteit van de EU-steun aan Turkije nooit eerder onderzocht?
De Europese Rekenkamer is een onafhankelijke organisatie die controleert of de begroting van de EU juist is uitgevoerd, en of de EU-fondsen op een wettige wijze zijn ingezameld en uitgegeven. Het is aan de Rekenkamer om te bepalen welke onderzoeken zij uitvoert. Gezien de zorgelijke ontwikkelingen in Turkije steunt het kabinet de keuze van de Europese Rekenkamer om de effectiviteit van EU-steun in Turkije te onderzoeken en kijkt uit naar de bevindingen.
De Europese Commissie, als beheerder van de EU fondsen, evalueert de resultaten van de projecten en publiceert jaarlijks haar bevindingen2 Naast de jaarlijkse rapportages publiceerde de Commissie in 2016 ook een overkoepelende evaluatie van het Instrument voor Pre-accessiesteun (IPA) gedurende de gehele periode 2007–20143. De Commissie concludeerde over de verslagleggingsperiode dat de implementatie van de IPA- projecten in Turkije heeft bijdragen aan het hervormingsproces en de bevordering van sociaaleconomische ontwikkelingen.
Was er een monitoringssysteem ingesteld om te bewaken of, hoe en met welk resultaat de steun werd ingezet? Zo ja, waarom is dit nooit geraadpleegd? Zo nee, waarom is dit niet ingesteld?
IPA-projecten zijn altijd onderworpen aan een streng monitoringssysteem. Deze projecten worden onderworpen aan regelmatige controle en plaatselijke toetsingen door de EU-delegatie of Commissie. Voorts moeten de Turkse autoriteiten in overeenstemming met de geldende regels specifieke structuren opzetten voor beheer, implementatie, controle, toezicht, monitoring en evaluatie van de projecten. De EU-delegatie voert hierover ex ante controles uit.
Is de constatering van de Europese Rekenkamer dat de hervormingen door Turkije zijn teruggedraaid voor u een reden om vast te stellen dat het Turkse kandidaat-lidmaatschap van de EU per direct moet worden beëindigd? Zo ja, wanneer bent u voornemens dit over te brengen aan de Turken en aan zijn Europese collega’s? Zo neen, wanneer is de grens voor u dan eindelijk bereikt?
De toetredingsonderhandelingen zijn feitelijk tot stilstand gekomen. Onder de huidige omstandigheden zullen geen nieuwe hoofdstukken worden geopend. Dit is dankzij Nederlandse inzet vastgelegd in de Voorzitterschapsconclusies over Turkije van 13 december 2016 (zie het verslag van de Raad Algemene Zaken, Kamerstuk 21 501-02, nr. 1707). Conform de motie-Omtzigt c.s. (Kamerstuk 21 501-20 nr. 1223) heeft Nederland er bij de Commissie op aangedrongen om op korte termijn een oordeel te presenteren over hoe de grondwetswijzigingen en hun praktische toepassing zich verhouden tot de kandidaat-lidstatus van Turkije. De Commissie heeft toegezegd hierover te zullen rapporteren, in het kader van haar rapportage over de stand van het uitbreidingsproces in het voorjaar van 2018 of zoveel eerder als mogelijk (zie het verslag van de informele Raad Buitenlandse Zaken van 28 april 2017, Kamerstuk 21 501-02, nr. 1744).
Nederland heeft het afgelopen jaar herhaaldelijk in verschillende EU-bijeenkomsten zowel op politiek als op ambtelijk niveau aangedrongen op het opschorten van preaccessie-steun (IPA) voor Turkije. Nederland zal dit blijven doen. Tijdens de informele RBZ van 28 april 2017 bleek wederom dat voor het opschorten van pretoetredingsfondsen op dit moment in de Raad geen draagvlak bestaat.
Deelt u de mening dat een land dat op weg is naar een islamitische dictatuur in geen duizend jaar lid mag worden van de Europese Unie? Zo ja, bent u dan voornemens om u actief in te zetten om de toetredingsonderhandelingen met Turkije af te breken, de pre-accessiesteun aan Turkije te stoppen en de al betaalde steun terug te vorderen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat de Gemeenteraad in Leiden in actie komt tegen de verschraling van de lokale journalistiek |
|
Selçuk Öztürk (DENK) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Gemeenteraad Leiden in actie tegen verschaling lokale journalistiek»?1
Ja, ik heb kennis genomen van het nieuwsbericht dat de gemeenteraad van Leiden binnenkort zal komen te spreken over de mogelijke oprichting van een lokaal fonds voor onderzoeksjournalistiek.
Wat vindt u van de ontwikkeling dat door journalisten en mediaorganisaties steeds minder aandacht wordt besteed aan de regionale politiek?
Een goede informatievoorziening over de lokale beleids- en besluitvorming en de prestaties van politici en bestuurders is een randvoorwaarde voor een goed functionerende lokale democratie. Ik ga hier nader op in bij de beantwoording van vraag 5. Het is daarom zeker een aandachtspunt dat er grote verschillen zijn tussen gemeentes in de hoeveelheid nieuwsberichten die er voor inwoners beschikbaar zijn en de mate waarin deze berichten achtergronden of opinie bevatten.2
Uw Kamer heeft in de motie van de leden Heerma en Mohandis verzocht om een onderzoeksopzet naar de toekomst van de onafhankelijke journalistiek.3 Ik ben voornemens om hierin specifiek aandacht te besteden aan de lokale en regionale journalistiek. U ontvangt de onderzoeksopzet voor het zomerreces.
Deelt u de mening dat burgers in ons land recht hebben op politieke verslaggeving vanuit hun regio? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om de informatievoorziening uit de regio ook in de toekomst te garanderen? Zo nee, waarom niet?
De nieuwsvoorziening aan burgers is al decennia lang een samenspel tussen private en publieke journalistieke organisaties. Dit geldt ook voor politieke verslaggeving over de directe leefomgeving van mensen. Zowel dagbladen, huis-aan-huisbladen en hyperlocals, als regionale en lokale publieke omroepen vervullen hierin een rol. Met de opdracht aan en de publieke financiering van regionale en lokale omroepen, zorgt de overheid voor informatievoorziening in alle regio’s. Zowel de regionale als de lokale publieke omroepen hebben namelijk de opdracht dat minstens 50 procent van het aanbod in het bijzonder betrekking moet hebben op de provincie respectievelijk gemeente waarvoor het aanbod bestemd is.
Kunt u aangeven of de middelen van (publieke en private) lokale mediaorganisaties op dit moment toereikend zijn om hun functie naar behoren uit te voeren?
Veel media-instellingen, zowel publiek als privaat, merken het effect van teruglopende reclame-inkomsten. Bij dagbladen komt hier het dalende aantal betalende abonnees nog bovenop. Alle partijen doen hun best om een zo goed mogelijk journalistiek aanbod aan te bieden met het beschikbare budget. Een oplossing die dagbladen en omroepen hiervoor kiezen is samenwerking of het vergroten van de regio waarop een editie of omroep zich richt.
Onderzoek van het Commissariaat voor de Media laat zien dat ongeveer 30 procent van de lokale publieke omroepen een zorgelijke financiële gezondheid kent.4 De inzet van de lokale publieke omroepsector is de vorming van streekomroepen. In 2016 waren er ongeveer 260 lokale omroepen. De NLPO en de OLON streven er naar om deze in vijf jaar samen te voegen tot ongeveer 50–80 streekomroepen, zodat de omroepen voldoende schaal realiseren en ze in staat zijn om lokaal toereikend media-aanbod te bieden.5 Het Ministerie van OCW ondersteunt de NLPO en de OLON, zodat zij aan de professionalisering van de sector kunnen werken.
Deelt u de mening dat de decentralisaties en de daarmee gepaarde vergroting van het takenpakket van gemeenten de controlerende rol van lokale media des te belangrijker maken?
Zoals gesteld vervullen lokale media een belangrijke rol in de informatievoorziening, in de borging van de onafhankelijke nieuwsvorming en daarmee in de werking van de lokale democratie. In de Agenda Lokale Democratie die BZK in 2015 presenteerde werd tevens aandacht gevraagd voor de rol die lokale media hebben in het democratische bestel; het gaat daarbij zowel om een zogeheten waakhondfunctie als een rol als facilitator van opinie en debat.6 Het belang van deze rollen neemt met de decentralisaties in het sociaal domein en de overheveling van ruim € 10 miljard naar het Gemeentefonds, alleen maar toe.
Is de controlerende functie die lokale media uitvoeren ten behoeve van de lokale volksvertegenwoordiging in het gedrang gekomen door een tekort aan middelen en verschraling van lokale journalistiek? Zo ja, wat gaat u hiertegen doen? Zo nee, waar blijkt dit uit?
In het antwoord op vraag 4 wordt toegelicht dat er inderdaad sprake lijkt te zijn van teruglopende inkomsten bij lokale journalistiek. Dit heeft ook effect op het lokale aanbod. De ministeries van BZK en OCW hebben aandacht voor de rol van de media in de lokale democratie. Het Ministerie van OCW heeft voor de komende jaren een structureel bedrag opgenomen in de rijksbegroting ten behoeve van het ontwikkelen en exploiteren van collectieve voorzieningen voor de lokale omroep sector. Daarnaast is onlangs in samenwerking tussen het Ministerie van BZK, het Ministerie van OCW en de Vereniging Nederlandse Gemeenten de handreiking «lokale media en informatievoorziening» verschenen.7 Deze handreiking is bestemd voor raadsleden en geeft hen verschillende aanknopingspunten hoe zij kunnen bijdragen aan het versterken van de controlerende functie van de lokale (en regionale) informatie- en nieuwsvoorziening. Ten slotte ontvangt uw Kamer binnenkort een onderzoeksopzet naar de toekomst van de onafhankelijke journalistiek, zoals in het antwoord op vraag 2 is toegelicht.
Kunt u een overzicht geven van regionale media-instellingen die in de afgelopen jaren zijn ingekrompen dan wel op hebben gehouden te bestaan? Zo nee, waarom niet?
Uit de Mediamonitor van het Commissariaat voor de Media blijkt dat er in de periode 2010–2016 geen regionale dagbladen zijn opgehouden te bestaan.8 Ook alle regionale publieke omroepen zijn blijven bestaan. Wel zijn regionale redacties gekrompen, zowel bij kranten als bij regionale omroepen. Bij regionale dagbladen heeft dit onder andere geleid tot het vergroten van het verzorgingsgebied van edities en dus de vermindering van het aantal edities van een dagblad. De taakstelling op de regionale publieke omroepen is zo veel mogelijk ingevuld door meer samenwerking die leidt tot efficiëntie, zodat de programmering zoveel mogelijk werd ontzien.
Wat vindt u ervan dat de gemeente Leiden nu zelf overweegt geld te investeren in een stimuleringsfonds voor de lokale journalistiek?
Het staat de gemeenteraad uiteraard vrij een eigen stimuleringsfonds in het leven te roepen. Ook in andere gemeenten in het land worden soortgelijke keuzes gemaakt. Het belang dat media onafhankelijk kunnen opereren dient uiteraard altijd voorop te staan. Het is voor lokale journalistieke projecten ook mogelijk om een beroep te doen op het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek.
Vindt u dat gemeenten ervoor verantwoordelijk zijn dat lokale journalistiek gestimuleerd wordt, of de landelijke overheid?
Gemeenten hebben een eigenstandige verantwoordelijkheid voor de bekostiging van publieke lokale media, dit volgt uit artikel 2.170b van de Mediawet. De rijksoverheid financiert de nationale en regionale publieke media. Ik refereerde eerder aan de Agenda Lokale Democratie waarin verschillende beleidsvoornemens zijn opgenomen gericht op het vitaliseren van de lokale democratie. Ik refereerde onder vraag 6 reeds aan het verschijnen van de handreiking «lokale media en informatievoorziening». In het najaar worden voor raadsleden verschillende workshops georganiseerd om de handelingsperspectieven die in deze handreiking zijn opgenomen te concretiseren.
Bent u bereid om de zorgelijke financiële situatie van lokale media-instellingen en het effect daarvan op de regionale, en daarmee ook de landelijke media, mee te nemen in de toekomstverkenning van het publieke mediabestel? Zo nee, waarom niet?
In de onderzoeksopzet naar de toekomst van de onafhankelijke journalistiek wordt er specifiek aandacht besteed aan de zorgen over lokale en regionale journalistiek. U ontvangt de onderzoeksopzet voor het zomerreces.
Bent u bereid een oproep te doen aan nationale media-instellingen en journalisten de samenwerking te zoeken met regionale media-instellingen en journalisten om zo te zorgen voor meer berichtgeving vanuit de regio? Zo nee, waarom niet?
Samenwerking tussen de landelijke, regionale en lokale publieke omroepen vind ik heel wenselijk. De NOS en de regionale publieke media-instellingen werken al vrij intensief samen: via Bureau Regio op de redactie van de NOS werden afgelopen jaar ruim 1.600 items gedeeld. Daarnaast is er twee keer per dag in het NOS-journaal een blok dat wordt verzorgd door de regionale publieke omroepen. Onlangs heb ik aangekondigd dat ik bereid ben om middelen ter beschikking te stellen voor het uitvoeren van de pilot met vensterprogrammering.9 Met vensterprogrammering wordt bedoeld dat in de programmering van een landelijk televisiekanaal een tijdslot wordt vrijgemaakt voor regionale content. Dit tijdslot wordt door de regionale omroepen met journalistieke content gevuld en is per regio verschillend, zodat het publiek meer berichtgeving uit zijn regio ontvangt. De regionale publieke omroepen zetten ook steeds meer in op samenwerking met lokale publieke omroepen, zoals in Gelderland of in Noord-Holland. Ook deze initiatieven ondersteun ik van harte, omdat ze de journalistieke infrastructuur kunnen versterken. Ik doe geen oproep aan private media-instellingen. Het is aan henzelf om te bepalen hoe zij hun journalistieke taak uitoefenen.