De toename van het aantal afgewezen asielzoekers dat van de radar verdwijnt |
|
Jasper van Dijk |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat in de eerste twee maanden van 2017 al 2000 afgewezen asielzoekers van de radar zijn verdwenen?1
Het is juist dat in de eerste twee maanden van 2017 zo’n 2.000 vreemdelingen uit de caseload van Dienst Terugkeer en Vertrek zonder toezicht zijn vertrokken. Dat kan niet worden gelijkgesteld met dat zij nog steeds niet-rechtmatig in Nederland verblijven. Het is niet uitgesloten dat vreemdelingen die in deze categorie vallen nog (enige tijd) niet-rechtmatig in Nederland verblijven, maar het is ook zeer wel mogelijk dat zij Nederland hebben verlaten. Naar de aard van het vraagstuk is dit niet te achterhalen.
Hoe kunt u beweren dat het in zichzelf geen probleem is dat een vreemdeling is vertrokken, zonder dat de uiteindelijke bestemming bekend is? Zegt u daarmee dat illegaliteit geen probleem is?
Het is niet zo dat ik meen dat het niet problematisch is als een vreemdeling Nederland niet verlaat. Wanneer vreemdelingen zonder toezicht vertrekken kan dit echter niet zonder meer worden gelijkgesteld met niet-rechtmatig verblijf in Nederland. Zoals ik in het debat hierover met uw Kamer op 11 mei jl. heb aangegeven, heeft gecontroleerd daadwerkelijk vertrek mijn voorkeur en is mijn inzet, ook in EU-verband, daarop gericht.
Deelt u de mening van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) dat minder mensen (uit o.a. Marokko en Algerije) terugkeren omdat er geen financiële terugkeerhulp meer beschikbaar is? Hoe gaat u om met dit effect van het beleid?
De maatregelen ten aanzien van het afschaffen van de financiële terugkeerondersteuning (landen uit de ring rond Europa waaronder Marokko en Algerije) en het stopzetten van de volledige terugkeerondersteuning (visumvrije landen waaronder de Balkanlanden) zijn genomen als onderdeel van een groter pakket aan maatregelen, gericht op het terugdringen van de instroom van, soms overlastgevende, vreemdelingen uit veilige landen van herkomst. Dat is gelukt. Of dat (mede) is veroorzaakt door deze maatregel is niet vast te stellen. Aan de andere kant kan ook niet worden geconcludeerd dat de daling van de vertrekcijfers enkel toe te schrijven is aan deze maatregel. Er zijn veel factoren die van invloed zijn op het aantal migranten dat terugkeert, waarvan terugkeerondersteuning er een is. Voor zover mogelijk zullen de effecten van de genomen maatregelen ten aanzien van de terugkeerondersteuning deze zomer worden geëvalueerd en daarna met uw Kamer worden gedeeld.
Welke stappen heeft u genomen om met Marokko en Algerije te onderhandelen over het mogelijk maken van gedwongen terugkeer? Op welke essentiële stappen doelt u in uw antwoorden op eerdere vragen over het bericht dat burgemeesters af willen van kansloze asielzoekers?2
Het kabinet spant zich in om de terugkeersamenwerking met Marokko en Algerije te verbeteren als onderdeel van de bredere bilaterale relatie. Het belang van terugkeer wordt zowel in gesprekken op hoog-ambtelijk als politiek niveau geadresseerd. Dit heeft mede geresulteerd in afspraken met Marokko over identificatie van Marokkanen in Nederland die geen recht hebben op verblijf. Algerije heeft onlangs enkele vervangende reisdocumenten afgegeven voor (gedwongen) terugkeer. Met essentiële stappen wordt bedoeld dat er sprake is van een betrouwbare terugkeersamenwerking met deze landen, met korte doorlooptijden.
Welke mogelijkheden ziet u om Marokko en Algerije onder druk te zetten om gedwongen terugkeerders te accepteren?
Nederland investeert in een brede samenwerking met deze landen, in de verwachting dat dit ook positief resultaat zal geven op het gebied van migratie en terugkeer. Gelet op de recente stappen in de terugkeersamenwerking met Marokko en Algerije is het uitoefenen van meer druk nu niet aan de orde.
Bent u bereid met uw Spaanse collega te bespreken waarom zij wél succesvol zijn als het gaat om gedwongen terugkeer naar Marokko? Zo ja, wilt u de verschillende Spaanse maatregelen voorleggen aan de Kamer? Zo nee, waarom niet?3
Onlangs heb ik gesproken met mijn Spaanse ambtgenoot. Spanje heeft jarenlang geïnvesteerd in een brede relatie met Marokko. Er wordt op verschillende terreinen en op grote schaal ondersteuning gegeven aan Marokko. Belangrijk onderdeel daarvan in relatie tot terugkeer is dat Spanje bijvoorbeeld vergunningen voor seizoensarbeid verstrekt aan personen uit Marokko. Marokkanen die ervoor kiezen illegaal Spanje in te reizen, worden uitgesloten van een dergelijke werkvergunning.
Zowel in Nederland als in EU-verband vormt terugkeer een integraal onderdeel van het buitenlandbeleid en wordt terugkeer zowel op politiek als technisch niveau met herkomstlanden besproken. Ten aanzien van seizoensarbeid voor werknemers van buiten de EU geldt dat er in Nederland en de rest van de EU voldoende arbeidsaanbod is om de vacatures te vervullen, zodat geen werknemers van buiten de EU tot de Nederlandse arbeidsmarkt hoeven te worden toegelaten.
Wat vindt u van de stelling van de Duitse vice-kanselier Sigmar Gabriel dat landen die onvoldoende meewerken aan gedwongen terugkeer, op ontwikkelingshulp gekort moeten worden?4
De bijdrage van vicekanselier Gabriel maakt deel uit van de discussie binnen de Europese Unie over effectieve terugkeer. De inzet van positieve prikkels in de relatie met derde landen en – indien deze onvoldoende effect sorteren – ook negatieve prikkels om medewerking aan terugkeer te bevorderen, is in lijn met de aanpak van het kabinet zoals opgenomen in het regeerakkoord en in de kabinetsreactie op het rapport van de Adviescommissie Vreemdelingenzaken (ACVZ) over de «Strategische Landenbenadering migratie» (Kamerstuk 29 344/ 30 573, nr. 128). Zoals hierin aangegeven zullen negatieve prikkels eerst en vooral worden gezocht binnen het migratiedomein (bijv. visumrestricties) zonder daarbij andere beleidsterreinen op voorhand uit te sluiten. Het kabinet zal elk voorstel voor negatieve prikkels zorgvuldig beoordelen op verwachte effectiviteit en op proportionaliteit. Uiteindelijk gaat het om maatwerk per land, dat rekening houdt met effecten en de mogelijke impact op de bredere relatie.
Hoe oordeelt u over de bereidheid van Duitsland om Noord-Afrikaanse landen te betalen voor het terugnemen van hun onderdanen?5
Het kabinet staat terughoudend tegenover directe financiële vergoedingen aan herkomstlanden voor de terugname van eigen onderdanen. Dit verhoudt zich immers niet tot de plicht die er vanuit het internationaal (gewoonte)recht op iedere staat rust om eigen onderdanen terug te nemen.
Wat vindt u van de bereidheid van Zweden om Noord-Afrikaanse landen tegemoet te komen voor het terugnemen van hun onderdanen door bijvoorbeeld tehuizen te financieren?
De vreemdelingen die uit Nederland moeten terugkeren naar Noord-Afrikaanse landen zijn in de regel meerderjarig. Anders dan bij minderjarige vreemdelingen is adequate opvang geen voorwaarde voor terugkeer naar het land van herkomst. Ik zie vooralsnog geen meerwaarde in een dergelijk initiatief.
Hoe verloopt de gedwongen terugkeer van Marokkanen en Algerije vanuit andere Europese lidstaten?
De terugkeer vanuit andere EU-lidstaten naar Marokko en Algerije verloopt in de regel tamelijk moeizaam. Verschillende lidstaten geven aan problemen te ondervinden met identiteitsvaststelling en het verkrijgen van reisdocumenten voor terugkeer. Sommige lidstaten hebben bilaterale afspraken met Marokko en Algerije, maar deze worden niet altijd nageleefd.
Zoals eerder gesteld kent Spanje een relatief succesvolle samenwerking. Ook Frankrijk ziet betere resultaten, mogelijk vanwege de historisch nauwere banden die het land met deze landen onderhoudt.
Deelt u de mening dat maatregelen nodig zijn om te voorkomen dat een groeiende groep afgewezen asielzoekers buiten beeld raakt?
Zoals ook geantwoord op vraag 1, kan het gegeven dat vreemdelingen zonder toezicht vertrekken niet worden gelijkgesteld met niet-rechtmatig verblijf in Nederland. Evenwel zou het kabinet vreemdelingenbewaring doelmatiger willen kunnen inzetten, zodat in relevante gevallen vreemdelingen in beeld kunnen worden gehouden tot het moment van uitzetting. Bij de onderhandelingen over het pakket van voorstellen gericht op de herziening van het gemeenschappelijke Europees asielstelsel pleit Nederland dan ook voor voldoende ruimte in de EU-regelgeving om vreemdelingenbewaring te kunnen toepassen wanneer daartoe aanleiding bestaat. In dit kader heeft Nederland, met enkele andere lidstaten, de Commissie verzocht om – mede in dat licht – haar initiatiefrecht te gebruiken om de terugkeerrichtlijn te herzien.
Het bericht dat zorgketens voor kwetsbare ouderen aan alle kanten kraken |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Ketenzorg kwetsbare ouderen kraakt aan alle kanten»?1
Ja.
Hoe kan het dat de situatie nog steeds nijpender wordt, terwijl de Stichting Samenwerkende Instellingen Gezondheidszorg Regio Amsterdam (SIGRA) al in april 2015 waarschuwde voor knelpunten in de doorstroming van patiënten die (soms tijdelijk) niet langer thuis kunnen wonen na een voorval thuis of een ziekenhuisopname?
SIGRA constateert dat sinds 2015 al gewerkt wordt aan het verbeteren van de samenwerking rondom kwetsbare ouderen in Amsterdam. De aandacht die dit onderwerp sindsdien regionaal en landelijk heeft gekregen heeft al tot veel verbetering geleid. Toch staat men in deze regio nog voor een grote uitdaging.
SIGRA heeft de problematiek in de regio Amsterdam grondig geanalyseerd, waar ik de regio’s in mijn Kamerbrief «aanpak acute zorg» van 5 oktober jl. ook om heb gevraagd, en biedt met dit document handvatten voor de individuele zorgverleners en aanbieders om de zorg verder te verbeteren. Ik vind het belangrijk dat partijen er alles aan doen om te zorgen dat de patiënt op de juiste plek terecht komt. SIGRA levert daar naar mijn oordeel een belangrijke bijdrage aan met het document dat de organisatie heeft opgeleverd. Hierin staan handvatten voor verbetering van de zorg in de regio Amsterdam. Ik vind het document ook zeer waardevol voor andere partijen in de keten van de acute zorg en ouderenzorg en zal het document daarom ook breder verspreiden.
Welke acties zijn er sindsdien genomen en waarom blijft het resultaat van die acties onvoldoende?
Ik verwijs voor het antwoord op de vraag naar mijn brief «Voortgang aanpak drukte in de acute zorg».
Bent u bereid uit te zoeken hoeveel ouderen momenteel niet op de juiste plek verblijven? Zo nee, waarom niet?
Dit wordt niet landelijk geregistreerd. Er zijn hiervoor ook geen criteria. De situaties van individuele patiënten verschillen van elkaar. Het is van groot belang dat alle energie wordt gezet op de omslag die nodig is in de verschillende organisaties om de patiënt de zorg te geven op de juiste plek. Daarop zijn alle acties ook gericht. Zie verder de brief «Voortgang aanpak drukte in de acute zorg».
Deelt u de mening dat de verzorgingshuizen nooit gesloten hadden mogen worden omdat dit een ook goede plek was voor tijdelijke opname na een ziekenhuisopname?
Het kabinet heeft belangrijke stelselwijzigingen doorgevoerd, zoals de overheveling van de wijkverpleging naar de Zvw, de decentralisaties naar de gemeenten en de invoering van de Wet langdurige zorg (Wlz). Dit om mensen juist in staat te stellen zoveel mogelijk kwaliteit van leven te behouden en zo lang als het gaat thuis, in hun eigen vertrouwde omgeving, te blijven wonen. Het extramuraliseren van de lichtere zorgzwaartepakketten had vooral betrekking op mensen die voorheen permanent in een instelling verbleven met een relatief lichte zorgvraag. Dit sloot aan op de trend dat mensen langer thuis willen wonen. Een belangrijke ontbrekende schakel in de zorg dicht bij huis was de mogelijkheid tot kortdurende opname bekostigd vanuit de Zvw. Per 2017 heeft het kabinet daarom het eerstelijns verblijf ondergebracht in de Zvw. Het eerstelijns verblijf heeft een andere functie dan de verzorgingshuizen. Het eerstelijns verblijf is een essentiële voorziening die bijdraagt aan het zo lang als mogelijk thuis kunnen wonen, het voorkomen van onnodige ziekenhuisopnames en tijdig ontslag uit het ziekenhuis.
Zie voor meer informatie de brief » Voortgang aanpak drukte in de acute zorg».
Het bericht dat Google gebruikersgegevens in buitenlandse datacentra moet overhandigen aan de VS |
|
Ronald van Raak , Maarten Hijink |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Google gebruikersgegevens in buitenlandse datacentra moet overhandigen aan de VS?1
Ja.
Bent u inmiddels op de hoogte van waar alle Nederlandse overheidsdata zich bevinden? Zo nee, wat gaat u hierop ondernemen?2
Het is niet aan de orde dat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties moet beschikken over een actueel overzicht van de locatie waar de data van alle ministeries, provincies, gemeenten en de semipublieke instellingen zijn opgeslagen.
Het beleid voor de rijksoverheid is dat per geval de verantwoordelijke overheidsorganisatie, binnen de kaders van wet- en regelgeving zoals de Baseline informatiebeveiliging Rijk (BIR) een afweging maakt tussen dienstverleners. Voor staatsgeheime data en privacygevoelige data leidt deze afweging tot een andere uitkomst dan voor open data.
Ook decentrale overheden maken binnen de kaders van vigerende wet- en regelgeving hun eigen afwegingen over outsourcing van hun ICT. In het kader van de Baseline Informatiebeveiliging Nederlandse Gemeenten heeft de Informatiebeveiligingsdienst voor gemeenten een leidraad opgesteld die handvatten biedt om rekening mee te houden.
Kunt u garanderen dat Nederlandse overheidsdata niet op servers van Amerikaanse bedrijven zijn opgeslagen? Zo nee, maakt het UWV (Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen) nog steeds gebruik van het IBM-datacenter in Brussel?
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 aangaf, is het aan de verantwoordelijke overheidorganisatie om per geval, binnen de kaders van wet- en regelgeving, een afweging te maken ten aangezien van de dienstverlener. Vestigingslocatie kan daarbij een rol spelen. Vanwege de diversiteit aan data kan ik niet garanderen dat Nederlandse overheidsdata niet op servers van Amerikaanse bedrijven zijn opgeslagen.
Het UWV heeft de datacenterdienstverlening uitbesteed aan de markt; op dit moment is dat IBM. Momenteel loopt een aanbestedingstraject om deze dienst opnieuw te verwerven. UWV heeft, op basis van een uitgebreide analyse, waarbij onder meer gebruik is gemaakt van beschikbare rijksbrede kaders, besloten tot het beleggen van de datacenterdiensten binnen de Europese Economische Ruimte. Hierbij kan worden geacht dat een passend beschermingsniveau geboden wordt.
Vindt u dat Nederlandse inwoners voldoende beschermd worden tegen het eventueel meekijken van buitenlandse diensten en overheden op dit moment? Zo ja, kunt u garanderen dat er geen buitenlandse mogendheden zijn die op grote schaal data verzamelen over Nederlandse inwoners? Zo nee, wat gaat u hierop ondernemen?
Het kabinet spant zich maximaal in om de Nederlandse bewoners te beschermen tegen het eventueel meekijken van buitenlandse diensten en/of mogendheden. Er kan echter niet uitgesloten worden dat er op dit moment buitenlandse diensten en/of mogendheden zijn die data verzamelen over Nederlandse inwoners. Indien er geconstateerd wordt dat dit wel het geval is neemt het kabinet maatregelen.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat data van de overheid en uitvoeringsinstanties op servers van Amerikaanse bedrijven worden opgeslagen?
Ik wil dit niet voor alle soorten data voorkomen. Het vraagstuk waar data kunnen en mogen worden opgeslagen hangt immers af van de aard van de data, zoals ik aangaf in het antwoord op vragen 2 en 3.
Vindt u in het algemeen dat Nederlandse overheidsinformatie goed beveiligd is, ook als u meeneemt dat het Nederlandse Fox-IT is overgenomen door een Engels bedrijf?3
In het algemeen vind ik dat. Aandacht voor dit onderwerp is uiteraard blijvend noodzakelijk. De Algemene Rekenkamer constateert ook in het Verantwoordingsonderzoek 2016 dat er ruimte voor verbetering is.
In antwoord op vragen van het lid Verhoeven aan de ministers van Economische Zaken, van Veiligheid en Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de overname4 heb ik geantwoord dat het risico dat door die overname Nederlandse staatsgeheimen in handen van niet-bevoegden vallen is ondervangen.
Vallen Nederlandse overheidsdata, die op servers van Amerikaanse bedrijven staan, onder de Freedom Act?
Ik kan niet uitsluiten dat Nederlandse overheidsdata die worden verwerkt door dienstverleners uit de Verenigde Staten onder de reikwijdte van een bepaalde vorderingsbevoegdheid vallen. In heel algemene zin geldt dat de Amerikaanse overheden over een ruim aantal bevoegdheden beschikken op grond van verschillende wetten om gegevens te vorderen van bedrijven die over die gegevens beschikken. De reikwijdte van de Amerikaanse wetgeving ter zake beperkt zich niet tot bedrijven of andere belanghebbenden, of vestigingen van die bedrijven of belanghebbenden die zich op Amerikaans grondgebied bevinden, en ook niet tot gegevens van Amerikaanse burgers of bedrijven. De rechterlijke uitspraak waarnaar in vraag 1 wordt verwezen illustreert dat voor het bijzondere geval waarop die uitspraak betrekking heeft.
Wat heeft deze Amerikaanse rechterlijke uitspraak voor gevolgen voor Nederland en zijn inwoners? In welke gevallen kunnen gegevens van Nederlandse burgers opgevraagd worden door de Amerikaanse overheid? Kunnen deze burgers hiertegen beroep aantekenen?
De rechterlijke uitspraak waarnaar in vraag 1 wordt verwezen heeft slechts betekenis voor de uitleg van één specifieke vorderingsbevoegdheid en lijkt alleen van belang voor andere gevallen waarin de omstandigheden van het verwerken van persoonsgegevens door Google of vergelijkbare aanbieders gelijk zijn aan die in het geval dat onderwerp is van de uitspraak. Uit het antwoord op vraag 7 volgt dat ik niet kan uitsluiten dat toepassing van vorderingsbevoegdheden naar Amerikaans recht zich mede uitstrekt tot gegevens van de Nederlandse overheid of van Nederlandse burgers die door dienstverleners uit de Verenigde Staten worden verwerkt.
Afhankelijk van de aard van de toegepaste vorderingsbevoegdheid kunnen Europese, en dus ook Nederlandse burgers de mogelijkheden op inzage en correctie krachtens de Judicial Redress Act of 2015 beproeven. Die wet is daar speciaal voor in het leven geroepen. Verder wijs ik erop dat de doorgifte van de gegevens uit de Europese Unie naar de Verenigde Staten moet berusten op één van de grondslagen bedoeld in de artikelen 25 of 26 van richtlijn 95/46/EG, de EU-privacyrichtlijn. De bijlagen van het op 21 augustus 2016 in werking getreden EU – US Privacy Shield 5, dat op bedoelde artikelen van de EU-privacyrichtlijn is gebaseerd bevatten een uitgebreide opsomming van beschikbare rechtsgangen krachtens Amerikaans recht.
5 mei als verplichte vrije dag |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Vrij op 5 mei is een wens van steeds meer Nederlanders»?1
Ja.
Deelt u de mening dat, zeker in deze tijd waarin oorlogen en terrorisme duidelijk maken dat vrijheid allesbehalve vanzelfsprekend is, iedereen Bevrijdingsdag moet kunnen vieren en begrijpt u de oproep van de voorzitter van het Nationaal Comité 4 en 5 mei dat 5 mei een vrije dag zou moeten zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Er is geen wet die heeft vastgelegd dat bepaalde feestdagen vrije dagen zijn voor werknemers. Dit betekent dat er dus geen wettelijk recht op een vrije dag op een bepaalde feestdag bestaat. In cao’s – of in de arbeidsvoorwaarden van medewerkers daar waar geen cao’s gelden – is opgenomen of medewerkers vrij zijn op feestdagen. Aangezien afspraken in cao’s tot stand komen in onderhandeling tussen sociale partners, is het hun bevoegdheid om hier afspraken over te maken. Als sociale partners het belangrijk vinden dat 5 mei een vrije dag is, kunnen (en moeten) ze dat dus aan de cao-tafel regelen. Gelet op deze eigen bevoegdheid, is het niet aan het kabinet om te treden in de afwegingen die sociale partners maken om van Vijf Mei een verplichte vrije dag te maken.
Deelt u de mening dat het tenminste opmerkelijk is dat van alle algemeen erkende feestdagen zoals die in de Algemene Termijnenwet zijn opgenomen, namelijk Nieuwjaarsdag, de christelijke Tweede Paas- en Pinksterdag, de beide Kerstdagen, Hemelvaartsdag, de dag waarop de verjaardag van de Koning wordt gevierd en Vijf Mei, alleen de laatste dag in de praktijk niet voor een meerderheid van de Nederlanders standaard een vrije dag is? Zo ja, waarom vindt ook u dit opmerkelijk? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom hebben rijks- en de meeste andere ambtenaren op Vijf Mei vrij?
Om het belang en de waarde van de herdenking daarvan te onderstrepen heeft de regering bij besluit van 12 maart 1982 Vijf Mei aangewezen als de dag waarop jaarlijks de bevrijding van het Koninkrijk in 1945 van de Duitse en Japanse bezetter wordt herdacht en gevierd. Daarbij heeft het kabinet, in zijn rol als werkgever van de rijksambtenaren, ook bepaald dat op de vijfde mei de rijksdienst zoveel mogelijk gesloten zal zijn. Sindsdien is de vijfde mei een verplichte vrije dag voor rijksambtenaren. Daarvoor waren geen afspraken met bonden nodig omdat destijds het overeenstemmingsvereiste nog niet was geïntroduceerd en het kabinet daarom nog eenzijdig, zonder daarover met bonden afspraken te maken, de arbeidsvoorwaarden kon vaststellen.
Deelt u de mening dat er geen inhoudelijke redenen zijn waarom niet ook alle werknemers op Vijf Mei vrij zouden zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, wat zijn die inhoudelijke redenen dan wel?
Wat kost het de Nederlandse economie om Vijf Mei als verplichte vrije dag vast te leggen? Zouden deze kosten gecompenseerd kunnen worden door een van de nu geldende vrije algemeen erkende feestdagen niet meer als vrije dag in te vullen?
Mijn ministerie heeft geen zicht op de kosten voor de Nederlandse economie wanneer alle werknemers op Bevrijdingsdag vrij krijgen. Wanneer sociale partners afspraken maken over verplichte vrije dagen, zijn ook afspraken over de compensatie van mogelijke kosten die daaruit voortvloeien aan hen.
Wilt u bij wet regelen dat Vijf Mei een verplichte vrije dag wordt, dan wel wilt u met de sociale partners afspraken hierover gaan maken? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals gezegd gaan sociale partners over het al dan niet aanwijzen van nationale en erkende feestdagen als verplichte vrije dag. Dit betekent dat het kabinet ook als het om Vijf Mei gaat geen afspraken zal maken met sociale partners om van Bevrijdingsdag een verplichte vrije dag te maken.
Het bericht "Ruim 600 agenten nog niet gescreend" |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht: «Ruim 600 agenten nog niet gescreend»?1
Ja.
Klopt dit bericht? Zo ja, waarom zijn deze medewerkers nog steeds niet gescreend gezien het feit dat hier al geruime tijd over wordt gesproken mede naar aanleiding van politiemol Mark M.?
Het klopt dat er op dit moment medewerkers zijn die nog niet de screening hebben gehad, die hoort bij de functie waarop ze geplaatst zijn in het kader van de personele reorganisatie. Het aantal medewerker waar het om gaat is lager dan in het artikel wordt gesteld. Dit komt omdat er dagelijks veiligheidsonderzoeken worden afgerond. Wellicht ten overvloede, een P-veiligheidsonderzoek wordt uitgevoerd door de politie, onder mandaat van de AIVD. Een A-veiligheidsonderzoek wordt door de AIVD uitgevoerd.
Alle medewerkers op een A-vertrouwensfunctie zijn eind 2015 gecontroleerd op het hebben van een VGB (Verklaring van geen bezwaar), waarover uw Kamer op 3 december 2015 en 25 januari 2016 is geïnformeerd.2 Jaarlijks wordt de lijst met vertrouwensfuncties binnen de politie herzien. Zo zijn ook per 1 januari 2017 nieuwe A-vertrouwensfuncties op de lijst bijgeschreven, die eerst een P-vertrouwensfunctie waren. Voor de medewerkers op deze functies is nu een A-veiligheidsonderzoek aangevraagd. Op dit moment zijn alle voornoemde aanvragen voor een A-screening in behandeling bij de AIVD. De verwachting is dat rondom de zomer van 2017 alle A-veiligheidsonderzoeken zijn afgerond.
Eerder is uw Kamer geïnformeerd over de controle of medewerkers op een P-vertrouwensfunctie in het bezit zijn van een VGB. Zoals aangegeven is de personele reorganisatie aangegrepen om te controleren of zij in het bezit waren van een VGB. Bij de medewerkers die worden geplaatst op een vertrouwensfunctie wordt gecontroleerd of zij aanvullend gescreend moeten worden of dat zij reeds in het bezit zijn van een VGB. Indien dit laatste niet het geval is krijgen deze medewerkers alsnog een veiligheidsonderzoek. Hieronder vallen onder andere de medewerkers die nog niet eerder op de vertrouwensfunctie werkzaam waren.
Gelet op het geschatte aantal uit te voeren P-veiligheidsonderzoeken was de verwachting dat deze controle tot medio 2018 zou duren. Inmiddels ligt het in de lijn der verwachting dat dit proces eerder wordt afgerond.
Wanneer gaat u hier eens vaart achter zetten om taferelen als die met politiemol Mark M. te voorkomen, zeker gezien het feit dat het gaat om 65 gevallen met een vertrouwensfunctie in de zwaarste categorie?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat er een stijging zit in het aantal agenten dat jaarlijks verdacht wordt van strafbare feiten? Zo ja, kan u aangeven wat hiervan de oorzaak is en hoe gaat u dit vervolgens aanpakken?
Het door u opgeroepen beeld tref ik niet aan in de rapportages van de politie. Tot en met 2015 was het aantal in dat jaar afgesloten onderzoeken bepalend voor opname in de totalen van het jaarverslag. Cijfers in het jaarverslag over 2015 hadden dus betrekking op zaken uit 2015, 2014 en soms zelfs 2013. Met ingang van 2016 wordt uitgegaan van de startdatum van de onderzoeken, niet van de datum waarop de onderzoeken worden afgesloten.
Doordat deze informatie op een andere wijze wordt geregistreerd, laten de cijfers van 2016 zich niet vergelijken met de cijfers van voorgaande jaren en kan uw vraag op dit moment niet worden beantwoord.
Waarom zijn de cijfers met betrekking tot het aantal van strafbare feiten verdachte agenten over het afgelopen jaar nog steeds niet beschikbaar?
Inmiddels is de jaarverantwoording 2016 gepubliceerd, waarin deze cijfers zijn vermeld. In 2016 zijn 791 strafrechtelijke onderzoeken gestart, waarbij 279 politiemedewerkers verdacht werden.
Bent u bereid deze cijfers aan de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Ja, zie https://www.politie.nl/nieuws/2017/mei/17/00-jaarverantwoording-2016-politie-reden-tot-optimisme.html
De gevolgen van gasboringen in de Wadden |
|
Sandra Beckerman , Frank Futselaar |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten over de gevolgen van de gasboringen in de Wadden?1
Ja.
Blijkt inderdaad uit recent onderzoek van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) dat de voorspellingen van de bodemdaling zeer onzeker is na het stopzetten van de productie? Klopt het dat gebruikte modellen en kennis over de diepe ondergrond niet in staat zijn de historische bodemdaling te verklaren en gemeten bodemdaling niet met een redelijke betrouwbaarheid te voorspellen is? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Inspecteur-generaal der Mijnen heeft op 12 mei jl. over genoemd onderzoek van NAM geoordeeld dat de studie niet tot zijn genoegen is en dat deze studie kwalitatief onvoldoende is om op basis daarvan de effecten van de gaswinning onder de Waddenzee nabij Ameland te beoordelen. Deze studie heeft als doel het lange termijn gedrag van de bodemdaling nog beter te begrijpen en te kunnen kwantificeren. Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) geeft aan dat de geconstateerde tekortkomingen in de NAM-studie, die door SodM zijn herleid tot een aantal concreet benoemde verbeterpunten, uiterlijk 31 oktober 2017 hersteld kunnen en moeten worden.
Ik wacht de verbeterde versie van de studie af alvorens een oordeel te geven over de beleidsmatige betekenis van de uitkomsten. Ik heb de onafhankelijke Auditcommissie gaswinning Waddenzee hierover geïnformeerd, zodat zij deze informatie kan betrekken bij haar advisering.
De jaarlijkse rapportages van NAM op basis van het Meet- en Regelprotocol – die ook jaarlijks worden beoordeeld door de Auditcommissie en in 2015 zijn gecontroleerd/geverifieerd door TNO, waarbij ook gebruik is gemaakt van modellen van de diepe ondergrond – geven mij geen aanleiding om aan te nemen dat overschrijding van de natuurgrens in de betreffende kombergingsgebieden zou dreigen. Voor een nadere toelichting op het systeem van het «Hand aan de Kraan»-principe verwijs ik naar mijn brief aan uw Kamer van 30 mei 2016 (Kamerstuk 29 684, nr. 140).
Wanneer brengt het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) zijn oordeel over genoemd NAM-rapport aan u uit? Bent u bereid dat oordeel samen met een reactie van uw kant zo spoedig mogelijk aan de Kamer te zenden?
SodM heeft zijn oordeel over genoemd NAM-rapport op 12 mei 2017 uitgebracht. Ik heb dit SodM-oordeel, vergezeld van mijn reactie daarop, parallel aan deze beantwoording aan uw Kamer gestuurd. Dit als onderdeel van mijn brief aan uw Kamer met daarin mijn reactie op het rapport «De toekomst van de Waddenzee, Een stijgende zeespiegel over een dalende bodem».
Is het beleidsuitgangspunt nog steeds dat «als gevolg van diepe delfstofwinning geen significante negatieve gevolgen optreden op de beschermde natuurwaarden van het Natura 2000-gebied Waddenzee en aangrenzende Natura 2000-gebieden»?2
Het antwoord op al deze vragen is ja.
Is tevens nog steeds het uitgangspunt voor de methodiek dat «de sedimentatie de bodemdaling kan bijhouden en dat de natuurlijke kenmerken van het waddensysteem (in de gebieden waar bodemdaling optreedt) niet worden aangetast3 en dat een gemiddelde bodemdalingssnelheid in dat licht een bepaalde maximumwaarde niet mag overschrijden»? Klopt het dat die maximumwaarde zo bepaald is dat wadplaten door de optredende sedimentatie geen negatieve gevolgen ondervinden van de bodemdaling?
Zie antwoord vraag 4.
Is er sprake van een (dreigende) overschrijding van het meegroeivermogen van het kombergingsgebied? Zo nee, waarom niet?4
Nee, hiervan is vooralsnog geen sprake. Dit heb ik ook aan uw Kamer gemeld in mijn brief van 1 februari 2017 (Kamerstuk 29 684, nr. 144).
Of het in vraag 2 genoemde NAM-rapport op dit punt zal leiden tot nieuwe inzichten kan ik pas beoordelen als dit rapport door NAM ten genoegen van de Inspecteur-generaal der Mijnen is opgeleverd.
Wat is uw reactie op het feit dat naar aanleiding van het besluit om in 2011 meer gaswinning in de wadden toe te staan, de NAM uiterlijk in 2015 met een Long Term Subsidence Studie (LTS-studie) moest komen, ook het uitstel tot februari 2017 daarvan heeft overschreden? Is hierbij naar uw mening sprake van traineren? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Op dit punt heeft SodM als toezichthouder het gesprek gevoerd met NAM. Het daarbij gevolgde proces is uiteengezet in het SodM-oordeel van 12 mei jl. hierover. Het SodM-oordeel is dat NAM inzake deze LTS-studie weliswaar veel werk heeft verzet, maar dat het resultaat nog niet ten genoegen van de Inspecteur-generaal der Mijnen is. Het feit dat al meermaals een gestelde termijn door NAM is overschreden, heeft SodM ertoe gebracht om nu ook een last onder dwangsom aan NAM op te leggen. Ik heb geen aanwijzingen dat NAM het proces zou traineren. Gegeven het belang van NAM bij een gecontinueerde gaswinning onder de Waddenzee, met inachtneming van alle daarbij aan de orde zijnde strikte randvoorwaarden, lijkt het traineren van dit proces door NAM mij ook onwaarschijnlijk.
Bent u bereid uitvoering te geven aan uw toezegging: «Indien de meet- en monitoringsresultaten en het advies van de Auditcommissie aangeven dat een (dreigende) overschrijding van het meegroeivermogen aan de orde is, zal ik de gaswinning in het betreffende gebied geheel of gedeeltelijk stil leggen» («hand aan de kraan»)?5 Zo nee, waarom niet?
Ja, dat heb ik bij brief van 1 februari 2017 (Kamerstuk 29 684, nr. 144) aan uw Kamer gemeld en daar ben ik dan vanzelfsprekend ook toe bereid. Vooralsnog is dit echter niet aan de orde.
Op welke wijze gaat u uitvoering geven aan de motie Smaling c.s. (Kamerstuk 29 684, nr. 136) die uitspreekt dat bij afwegingen over het Waddengebied behoud van de natuurlijke schoonheid en de ecologische kwaliteit altijd voorop dient te staan?
Hoofddoelstelling voor de Waddenzee is de duurzame bescherming en ontwikkeling van de Waddenzee als natuurgebied en het behoud van het unieke open landschap. Afwegingen over het benutten en beschermen van de Waddenzee en het borgen van de ecologische kwaliteit worden gemaakt volgens de strikte randvoorwaarden die daarvoor gelden op basis van de vigerende wet- en regelgeving. Voor het Waddengebied betreft dit onder meer de Structuurvisie Waddenzee. Voor de doorwerking van het daarin opgenomen beleid zijn regels opgenomen in hoofdstuk 2.5 van het Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (Barro). Verder zijn de afwegingskaders van de Wet natuurbescherming en de Mijnbouwwet van toepassing. Door in concrete gevallen de genoemde afwegingskaders zorgvuldig te doorlopen geeft het kabinet uitvoering aan de motie Smaling c.s.
Het bericht “Politie slaat door met positieve discriminatie” |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Politie slaat door met positieve discriminatie»?1
Ja.
Klopt het dat een vacaturetekst van de Amsterdamse politie op voorhand autochtone mensen uitsloot?
Ja.
Begrijpt u dat dit een klap in het gezicht is van alle agenten zonder andere culturele achtergrond en dat ondanks dat de vacature is aangepast zij nu weten dat zij toch geen kans maken ook al zijn zij misschien geschikter voor de functie? Zo nee, waarom niet?
In 2015 heeft uw Kamer met een motie2 gevraagd de korpschef een inspanningsverplichting op te leggen om de diversiteit in het korps te vergroten. Zoals ik uw Kamer eerder heb geïnformeerd, is een meer divers samengesteld korps noodzakelijk voor zowel een effectieve aanpak van criminaliteit, radicalisering, discriminatie en overlast als een betere verbinding met en draagvlak in onze samenleving.3 Sturen op diversiteit heeft een operationele noodzaak. Diversiteit is een onderdeel van het strategisch personeelsbeleid van de politie.
Het is voor de politie van belang dat een eerlijk en rechtvaardig wervings- en selectieproces wordt gevolgd. Het uitgangspunt bij de selectie is een objectieve, geïndividualiseerde beoordeling van de kandidaten. De kwaliteit van de betreffende functionaris moet te allen tijde voldoen aan de gestelde functie-eisen.
Wat de betreffende vacaturetekst betreft, heeft de politie geoordeeld dat hiermee niet werd voldaan aan de zorgvuldigheidseis, waarna de vacaturetekst is aangepast. In de nieuwe vacaturetekst zijn de competenties en eisen nader geduid en is de zinsnede opgenomen dat bij gelijke geschiktheid een kandidaat wordt geselecteerd met een niet-westerse achtergrond.
Waarom werd de vacature onder druk gewijzigd en ziet de Amsterdamse politie zelf niet in dat dit pure discriminatie van autochtonen is?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat, nu zelfs agenten met een migratie-achtergrond last hebben van dit voorkeursbeleid omdat andere agenten de indruk krijgen dat ze worden voorgetrokken en niet op hun kwaliteiten zijn geselecteerd, het diversiteitsbeleid dient te worden afgeschaft en dat zorg moet worden gedragen voor een personeelsbestand met daarin de meest geschikte personen voor de betreffende functie binnen de Nationale Politie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Problemen met hygiëne in een ggz instelling |
|
Lilian Marijnissen |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het schokkende bericht dat kwetsbare patiënten in een kliniek voor verslavingsproblematiek de noodklok hebben geluid vanwege problemen met hygiëne in de kliniek?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat deze kwetsbare patiënten klagen over zeer gebrekkige hygiëne en zich vervolgens niet gehoord voelen door de directie, noch door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ)?
Ik kan mij goed voorstellen dat patiënten klagen als zij onhygiënische toestanden in een verslavingskliniek aantreffen. De beelden uit de uitzending laten zien dat de reiniging in deze verslavingskliniek op de getoonde plekken te wensen overlaat.
De instelling is verantwoordelijk voor hygiëne in de instelling. Patiënten die hier klachten over hebben, kunnen zich in eerste instantie wenden tot de zorgaanbieder zelf en vervolgens gebruik maken van de klachten- en geschillenregeling van de instelling zelf. Op die manier kan de instelling direct aangesproken worden om er iets aan te doen. Als dat niet tot verbetering leidt kan dit worden gemeld bij het Landelijk Meldpunt Zorg.
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) houdt toezicht op de kwaliteit en veiligheid van zorg. Hygiëne is hier een onderdeel van. Omdat de IGZ niet iedere dag in iedere instelling aanwezig kan zijn wordt dit toezicht vormgegeven op basis van risico- en incidententoezicht. Het is daarom van belang dat wanneer een beroep op de klachten- en geschillenregeling niet leidt tot een verbetering, patiënten hun klacht melden bij het Landelijk Meldpunt Zorg. Op deze manier kunnen deze signalen in het toezicht worden betrokken.
Wat vindt u ervan dat de IGZ aangeeft geen tijd te hebben om de hygiëne bij verslavingsklinieken te inspecteren? Is dit in overeenstemming met de taakomschrijving van de IGZ?
Zie antwoord vraag 2.
Is de IGZ volgens u voldoende toegerust om de verantwoordelijkheid voor het toezicht op de hygiëne in de Nederlandse gezondheidszorg aan te kunnen?
Reiniging en desinfectie, als onderdeel van hygiëne en infectiepreventie, gaan de verspreiding van micro-organismen tegen. Samen met andere voorzorgsmaatregelen kunnen zo zorginfecties bij patiënten en de verspreiding ervan worden voorkomen. Dit is van groot belang voor de patiëntveiligheid en is daarom een van de speerpunten van de IGZ. De inspectie focust hierbij op die zorginstellingen waar het risico voor de patiënten om een zorginfectie op te lopen het grootst zijn. Het gaat dan om zorginstellingen waar de meest kwetsbare (somatische) patiënten verblijven en waar veel invasieve handelingen gebeuren zoals in ziekenhuizen, verpleeghuizen, privéklinieken, eerste lijn en mondzorg.
Hygiëne en infectiepreventie is een speerpunt van de inspectie. Er is een specialistisch team binnen de inspectie aangesteld voor het toezicht hierop. Ik acht de inspectie hiermee voldoende toegerust om toezicht te houden op de hygiëne in de Nederlandse gezondheidszorg.
Bent u op de hoogte van soortgelijke problemen met hygiëne bij andere ggz-instellingen? Zo ja, kunt u de Kamer berichten bij hoeveel instellingen dit soort problematiek speelt? Zo neen, kunt u onderzoeken of dit bij meerdere instellingen speelt?
De inspectie komt soortgelijke problemen in de ggz nauwelijks tegen. In voorkomende gevallen waar de inspectie tijdens een inspectiebezoek voorbeelden van slechte reiniging of hygiëne aanloopt wordt dit aangekaart bij de instelling.
Gaat u ingrijpen om ervoor te zorgen dat de problemen met hygiëne in de verslavingskliniek per direct opgelost worden?
De inspectie heeft de raad van bestuur van de instelling de opdracht gegeven te rapporteren op welke wijze de instelling zorg draagt voor goede hygiëne binnen de gehele instelling en de manier waarop dat wordt geborgd. De inspectie gaat hierover op korte termijn spreken met de raad van bestuur. Op basis van het totale beeld wordt door de IGZ beoordeeld of verdere maatregelen noodzakelijk zijn.
Incassobureaus |
|
Jasper van Dijk |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat vindt u van de uitzending van Radar over «de werkwijze van incassobureaus»?1
De werkwijze van incassobureaus zoals geschetst in de Radar uitzending van 8 mei jl. keur ik af. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) heeft in november vorig jaar aangekondigd handhavend op te treden in de incassosector.2 De ACM heeft bedrijfsbezoeken afgelegd. De ACM kan, op basis van de wet, geen mededelingen doen over of zij onderzoek doet naar specifiek genoemde bedrijven. Voorts loopt er een grootschalig rechercheonderzoek naar incassofraude, waarover ik lopende het onderzoek verder geen mededelingen doe anders dan in het persbericht van de politie hierover.3 De Kamer zal te zijner tijd over deze acties worden geïnformeerd.
Hoe oordeelt u over de wanpraktijken (zoals het hanteren van willekeurige boetes en het onterecht dreigen met deurwaarders) van het bedrijf «Nederlandse Incassocentrale»? Waarom is dit bedrijf nog niet aangepakt door het Openbaar Ministerie (OM) of de Autoriteit Consument en Markt (ACM)?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat dit soort bedrijven misbruik maakt van het feit dat (niet zelden laaggeletterde) mensen niet precies op de hoogte zijn van de regels?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening ten aanzien van het voorstel om mensen altijd eerst een betalingsregeling aan te bieden, voordat wordt overgegaan tot incasso? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?2
Uitgangspunt is dat mensen financiële verplichtingen die zij aangaan volledig moeten nakomen. Als betaling achterwege blijft, mag een schuldeiser actie ondernemen om op betaling aan te dringen (aanmaningen e.d.). Er zijn echter situaties denkbaar waarin een schuldenaar wel wil maar niet kan betalen. Dan is het wenselijk dat de schuldenaar met zijn schuldeiser een betalingsregeling probeert te treffen en dat gebeurt in de praktijk ook vaak. Het treffen van een betalingsregeling is voor schuldenaren in meerdere opzichten minder belastend en de kans dat een vordering op deze wijze alsnog wordt voldaan is ook in het belang van de schuldeiser.
Deelt u de mening dat zo snel mogelijk maatregelen moeten worden genomen tegen bedrijven als de Nederlandse Incassocentrale? Zo ja, wanneer krijgt de Kamer hierover uitsluitsel?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om wetgeving te maken opdat een einde komt aan dit soort wanpraktijken? Zo nee, waarom niet?
Met wetten als het Burgerlijk Wetboek (met de regels over de normering buitengerechtelijke incassokosten, oneerlijke handelspraktijken en onverschuldigde betaling), de Wet handhaving consumentenbescherming en het Wetboek van Strafrecht op grond waarvan strafrechtelijk kan worden opgetreden in geval van onder meer bedreiging of fraude, zijn consumenten beschermd.
Om mensen meer bewust te maken van hun rechten wordt door betrokken partijen steeds beter voorzien in goede voorlichting en gemakkelijk toegankelijke informatie. Zo is de ACM in het najaar van 2016 gestart met een voorlichtingscampagne om consumenten weerbaar te maken tegen oneerlijke praktijken in de incassobranche onder het motto «Incasso? Betaal, maar alleen als het klopt». Handhaving (van de huidige regelgeving) zal wanpraktijken minder aantrekkelijk moeten maken. De resultaten van de in het antwoord op de vragen 1,2,3 en 5 genoemde handhavingstrajecten die nu lopen wacht ik nu eerst af. Daarnaast zijn er ook vanuit de markt initiatieven die ik toejuich. Zo is de Nederlandse Vereniging van gecertificeerde Incasso- ondernemingen (NVI) ver in het aanscherpen van haar keurmerk en zie ik in de markt meer aandacht voor maatschappelijk verantwoord incasseren.
Het bericht studenten weg vanwege collegegeldschuld |
|
Harry van der Molen (CDA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «300 studenten weg door collegegeldschuld, HR wil wetswijziging»?1
Ja. Wanneer studenten door hun onderwijsinstelling vanwege een betalingsachterstand op het collegegeld worden uitgeschreven en hun studie moeten staken, dan verdient dat inderdaad de volle aandacht, op de eerste plaats van de instelling en de student zelf. Een inschrijving is volgens de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) pas geldig indien het collegegeld is of wordt voldaan, dus als het betaald is of wanneer er een betalingsregeling is afgesproken (WHW, art. 7.37, lid 2). Een instellingsbestuur kan de inschrijving van de student beëindigen nadat hij is aangemaand en stelt hier regels voor op (WHW, art 7.42 leden 2 en 4). Wanneer een student niet wil betalen, dan is uitschrijving een optie.
Wanneer een student wel wil maar niet kan betalen, dan is er een andere situatie. Ik ga ervan uit dat de instelling en de student samen een oplossing vinden voor een betalingsachterstand en een betalingsregeling treffen, zeker wanneer er sprake is van bijzondere en persoonlijke omstandigheden. Studenten kunnen over voldoende middelen beschikken. Aan studiefinanciering kunnen zij inclusief het collegegeldkrediet nu € 1.033,01 per maand opnemen. Wanneer de student moeite heeft om zijn betalingsverplichtingen -aan de onderwijsinstelling en ook in bredere zin- te voldoen, kan de (gemeentelijke) schuldhulpverlening mogelijk een oplossing bieden, zodat de student zijn studie kan voortzetten.
Kunt u bevestigen dat er afgelopen studiejaar 300 studenten niet meer verder konden studeren aan de Hogeschool Rotterdam vanwege het niet betalen van hun collegegeld? Heeft u ook cijfers over studenten van andere instellingen voor hoger onderwijs die vanwege deze reden met hun studie moeten stoppen?
Ja, dat kan ik bevestigen. Er zijn geen landelijke cijfers bekend. Onlangs is wel door het Hoger Onderwijs Persbureau een inventarisatie gemaakt.2 Dit levert een gedifferentieerd beeld op. Buiten Rotterdam lijkt het probleem minder vaak voor te komen maar uniek is Rotterdam in dit opzicht niet.
Klopt het dat de studenten niet kunnen aangeven dat het collegegeldkrediet dat ze bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) hebben aangevraagd rechtstreeks wordt overgemaakt naar de onderwijsinstelling? Zo ja, wat is de reden hiervoor?
Ja. Collegegeld betalen studenten aan hun onderwijsinstelling. Daardoor zijn studenten zich bewust van de kosten van onderwijs en leren zij financiële verantwoordelijkheid dragen. Op basis van dit uitgangspunt maakt DUO het collegegeldkrediet over aan de student, zoals vastgelegd in wet- en regelgeving.
Bent u bereid te kijken naar mogelijkheden om het collegegeldkrediet voortaan rechtstreeks van DUO naar de onderwijsinstelling te laten overmaken om te voorkomen dat studenten niet kunnen studeren, zo nee waarom niet?
Ik ben er niet van overtuigd dat juist deze jongeren, die hun financiële huishouding niet op orde hebben, gebruik zouden maken van deze mogelijkheid. Daarnaast zouden de administratieve lasten voor zowel de instellingen als DUO fors toenemen. In 2016 maakten gemiddeld circa 124.000 studenten gebruik van het collegegeldkrediet.
Het gaat hier om studenten met serieuze schuldenproblemen. Dit is een weerbarstige problematiek waarvoor geen simpele, snelle oplossing voorhanden is. Naar mijn overtuiging zijn deze studenten eerder gebaat bij ondersteuning door schuldhulpverleners en versterking van hun financiële vaardigheden. Mijn ambtenaren zullen samen met de collega’s van SZW in overleg treden met de NVVK, de branchevereniging voor schuldhulpverlening en sociaal bankieren, met als doel te bezien hoe we ervoor kunnen zorgen dat deze kwetsbare groep de weg naar de schuldhulpverlening vindt en passende ondersteuning krijgt.
Moet hiervoor de wet op het hoger onderwijs worden aangepast? Zo ja, is het mogelijk om te kijken naar een oplossing in de tussenliggende tijd vanwege de tijd die met nieuwe wetgeving is gemoeid? Zo nee, waarom niet?
Ja, dit vergt wetswijziging. Zie verder het antwoord op vraag 4.
Beschuldigingen van antisemitisme van vice-voorzitter van de Europese Commissie Frans Timmermans aan het adres van Hongarije. |
|
Geert Wilders (PVV), Vicky Maeijer (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Hongarije: Timmermans moet weg na beschuldiging «antisemitisme»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de uitspraak van de Nederlandse eurocommissaris Timmermans «Ik heb de uitlating op precies dezelfde manier begrepen en was verontwaardigd. Het feit dat antisemitisme nog steeds bestaat in Europa is verschrikkelijk!» volstrekt onaanvaardbaar is? Zo ja, bent u voornemens om het aftreden van de heer Timmermans te eisen? Zo neen, waarom niet?
Het is aan de Europese Commissie en aan de Hongaarse regering om uitleg te geven over de aangehaalde uitspraken. Het kabinet steunt de inspanningen van eerste vicevoorzitter Timmermans om fundamentele waarden binnen de EU te verdedigen en ziet geen aanleiding voor de maatregelen die u voorstelt.
Indien het antwoord op vraag twee ontkennend is, betekent dit dan dat de Nederlandse regering achter de uitspraak van de heer Timmermans staat en daarmee van mening is dat er sprake is van antisemitisme bij de Hongaarse premier en de regering van Hongarije? Zo nee, bent u dan voornemens om afstand te nemen van deze uitspraken en de Hongaarse regering te laten weten dat Nederland de opvattingen van deze ongekozen eurocraat niet deelt?
Het kabinet is van mening dat de aandacht zich dient te richten op de zorgelijke ontwikkelingen in Hongarije ten aanzien van de Wet op Hoger Onderwijs en het wetsvoorstel dat betrekking heeft op non-gouvernementele organisaties en vraagt de betrokkenen om op constructieve wijze met elkaar in contact te treden.
Het bericht dat schoolbesturen van basisscholen de gasrekening betalen uit de salarispot van leraren |
|
Peter Kwint |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat schoolbesturen van basisscholen geld dat voor personeel bedoeld is gebruiken om stookkosten, schoonmaak en digitale borden te betalen?1
De lumpsumbekostiging geeft schoolbesturen vrijheid van besteding van de middelen. Alleen in de toekenning van de bekostiging bestaat er een onderscheid tussen materieel en personeel. Schoolbesturen maken zelf de afweging waar zij de middelen het beste aan uit kunnen geven.
Onderschrijft u de analyse van adviesbureau Berenschot, waaruit blijkt dat besturen van basisscholen tussen 2010 en 2014 5,3 miljard euro uitgaven aan schoonmaak, onderhoud, lesmaterialen en stookkosten, terwijl ze daar 3,9 miljard euro voor kregen? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs hierbij graag naar mijn reactie op de evaluatie van Berenschot die ik 9 mei 2017 naar uw Kamer heb verstuurd.2
Acht u het wenselijk dat de werkdruk van leraren stijgt, terwijl geld uit de personeelspot voor extra leraren en ondersteunend personeel uitgegeven moet worden aan onder andere onderhoud en stookkosten op basisscholen omdat de financiering vanuit het Rijk tekortschiet? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat de financiering van het Rijk sober, maar toereikend is. Ik heb hierover ook met uw Kamer gedebatteerd tijdens het plenair debat over de werkdruk in het basisonderwijs van 10 mei 2017. De Algemene Rekenkamer heeft eerder de toereikendheid van de bekostiging onderzocht. Daarin is aangegeven dat een uitspraak hierover niet kan worden gedaan op basis van alleen een vergelijking tussen de inkomsten en uitgaven. Dit is namelijk afhankelijk van het gewenste voorzieningenniveau dat wordt nagestreefd. De meeste besturen lukt het een goede afweging te maken tussen tijd, taken, personeel en geld zodat zij uitkomen met de beschikbare middelen en goed onderwijs kunnen leveren. 3 Daarnaast is de financiële positie van het primair onderwijs positief.4
Deelt u de mening dat de salarissen van leraren niet langer meer uit de lumpsum betaald moeten worden, maar in plaats daarvan leraren landelijk uit te betalen via een landelijk cao, zodat geld dat bedoeld is voor leraren niet meer aan andere zaken kan worden besteed? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel die mening niet. De scheiding tussen de personele en materiële bekostiging bestaat alleen op papier. Schoolbesturen hebben vrijheid in de besteding van de middelen. Dit betekent dat het personele deel van de bekostiging niet alleen aan personele zaken moet worden uitgegeven en het materiële deel van de bekostiging niet alleen aan materiële zaken. Ik erken dat de bekostiging sober, maar toereikend is om goed onderwijs te kunnen geven.
Bent u bereid 375 miljoen euro toe te voegen aan het budget van scholen dat zij ontvangen voor onderhoud, zoals de voorzitter van de PO-Raad voorstelt? Zo ja, op welke termijn gaat u dit geld beschikbaar stellen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ben daartoe niet bereid. De financiële staat van het primair onderwijs is positief. De afgelopen jaren zijn het eigen vermogen, de liquiditeit en de solvabiliteit toegenomen en waren de financiële resultaten voornamelijk positief. Tevens zijn er na de evaluatieperiode middelen toegevoegd aan de lumpsum, waardoor de financiële positie van schoolbesturen is versterkt. Ik verwijs hierbij voor verdere toelichting naar mijn reactie op de evaluatie van Berenschot die ik 9 mei 2017 naar uw Kamer heb verstuurd.1
Deelt u de mening dat de meest efficiënte manier om dit probleem op te lossen is het oormerken van zowel geld voor materieel, als personeelskosten los van elkaar? Bent u bereid dit probleem op deze manier op te lossen? Zo ja, wanneer gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel die mening niet. Ik ben een voorstander van de lumpsumsystematiek waarin schoolbesturen bestedingsvrijheid hebben. De scheiding tussen de personele en materiële bekostiging bestaat alleen op papier. Binnen de wettelijke kaders kunnen schoolbesturen zelf prioriteren en besluiten waarin zij investeren, afhankelijk van hun eigen situatie. Ik heb er vertrouwen in dat schoolbesturen het beste de afweging kunnen maken waaraan de middelen te besteden. Ik zie wel mogelijkheden tot verbetering van de lumpsumsystematiek in de verantwoording van schoolbesturen en het beter benutten van de bestaande informatie.
Het bericht 'Opa Penning overlijdt door inschattingsfout' |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht: «Opa Penning overlijdt door inschattingsfout»?1
Ja.
Waarom zijn (exact dezelfde) verbeterpunten na het eerdere sterfgeval niet gelijk doorgevoerd? Vindt u dat niet wrang voor de nabestaanden van meneer Penning?
De IGZ heeft bij deze meldingen de gebruikelijke procedure gevolgd. De instelling heeft op verzoek van de IGZ de sterfgevallen onderzocht, onder leiding van een onafhankelijk externe voorzitter van de onderzoekscommissie. De verbetermaatregelen naar aanleiding van het onderzoek naar het eerdere sterfgeval waren nog niet geformuleerd en doorgevoerd toen de heer Penning overleed. Inmiddels zijn de onderzoeken afgerond. Bij beide onderzoeken zijn verbeterpunten geformuleerd om in de toekomst dergelijke ongevallen met tragische gevolgen zo veel mogelijk te voorkomen. De omstandigheden en verbetermaatregelen blijken niet hetzelfde te zijn.
De IGZ heeft deze onderzoeken beoordeeld en geoordeeld dat de geformuleerde verbetermaatregelen voldoende waren. Daarnaast heeft de IGZ ook de praktijk getoetst door inspectiebezoeken te brengen, de rapporten hiervan zijn te vinden op de website van de IGZ. De inspectie concludeerde op basis van deze bezoeken dat de instelling voldoende heeft laten zien de verbetermaatregelen op te pakken. Zo maakt de zorgaanbieder afspraken met het ziekenhuis om de overdracht van zorg kwalitatief verder te verbeteren.
Ik zie nu geen aanleiding om het handelen van de IGZ in deze casus te onderzoeken.
Heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gefaald in haar toezichthoudende taak? Bent u bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is de inschattingsfout bij meneer Penning mede een gevolg van de hoge werkdruk en het tekort aan (goed opgeleide) medewerkers?
Uit het onderzoek van de instelling is gebleken dat het gaat om lacunes in het opnameproces en niet dat de werkdruk en tekort aan gekwalificeerd personeel een rol speelde. Uit de toezichtbezoeken die de inspectie uitvoerde bleek daarnaast dat de bezetting en deskundigheid van zorgverleners op orde was.
Zo nee, denkt u niet dat de kans groter is dat een dodelijke aanval door een medebewoner, zoals meneer Penning vermoedelijk overkomen is, beter te voorkomen is, als er op dit moment wel al een bezettingsnorm van minimaal 2 medewerkers op 8 bewoners zou zijn?
Het al dan niet verplicht aanbesteden in de zorg |
|
Rens Raemakers (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de tegenstrijdige berichtgeving over het aanbesteden van zorg in het sociale domein?1 2
Kunt u aangeven in hoeverre en waar openbare aanbesteding in het sociale domein wel of niet verplicht is?
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat er onduidelijkheid bestaat over het al dan niet verplicht aanbesteden, en dat dit mogelijkerwijs leidt tot onnodige keuzes? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
In hoeverre bent u bereid om samen met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de kennis over het al dan niet aanbesteden en eventuele andere opties te vergroten bij gemeenten? Kunt u toelichten op welke termijn, en op welke wijze, u dit van plan bent? Zo nee, waarom kunt u dit niet?
Het bericht “TiSA and the threat to public banks” |
|
Maarten Hijink , Renske Leijten |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de publicatie «TiSA and the threat to public banks»?1
Ja
Deelt u de strekking van de publicatie, namelijk dat het Verdrag over de handel in diensten (Trade in Services Agreement – TiSA) mondiale financialisering zal versterken, privatisering van diensten zal stimuleren, en de mogelijkheden van overheden om grenzen te stellen aan marktwerking in de dienstensector verder inperkt? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
Nee, het kabinet deelt de strekking van de publicatie niet. De financiële crisis heeft aangetoond dat stringente regelgeving noodzakelijk is. Op grond van mondiale afspraken hebben de meeste deelnemende landen aan de onderhandelingen over het Verdrag over de handel in diensten (Trade in Services Agreement, hierna: TiSA) hun eisen voor financiële instellingen in recente jaren verhoogd. TiSA heeft geen invloed op deze, of in de toekomst nog te leveren, inspanningen.
De onderhandelingsteksten van TiSA roepen de deelnemende partijen niet op tot het privatiseren van diensten. Indien overheden eigenstandig – op basis van hun interne democratische besluitvorming – besluiten private partijen de mogelijkheid te geven bepaalde diensten aan te bieden, dienen overheden op grond van het non-discriminatieprincipe van TiSA zowel binnenlandse als buitenlandse partijen op de markt toe te laten. Dat is op dit moment reeds de praktijk in Nederland.
De conceptafspraken in TiSA worden vergezeld van een markttoegangsaanbod, waarin de verschillende partijen gedetailleerd aangeven voor welke economische sector zij wel of geen markttoegang wensen te verlenen aan de overige partijen, welke uitzonderingen zij op gelijke behandeling wensen te behouden en voor welke sectoren de partijen in de toekomst de beleidsvrijheid wensen te behouden om nieuwe discriminatoire eisen in te kunnen voeren. Hierin heeft de Europese Unie bijvoorbeeld uitzonderingen opgenomen voor publieke dienstverlening, drinkwaterzuivering, notarissen en deurwaarders, kredietwaardigheidsbeoordeling, uitzendbureaus, gokken, publiek onderwijs, (geestelijke) gezondheidszorg. Op grond van het voorbehoud voor publieke diensten kunnen Europese overheden geprivatiseerde diensten in de toekomst wederom nationaliseren of een private aanbieder een monopolie geven.
Daarnaast kennen de onderhandelingsteksten voor TiSA, een generieke bepaling die overheden het recht geeft maatregelen vast te stellen ter bescherming van het publieke belang (de zogenaamde right to regulate). Deze bepaling is vergelijkbaar met artikel XIV van het WTO-akkoord over de handel in diensten (General Agreement on Trade in Services, GATS). Hiermee wordt de beleidsvrijheid van overheden geborgd.
Kunt u een overzicht geven van alle publieke banken binnen de EU?
Er bestaat geen formeel overzicht van alle publieke banken binnen de EU. Graag verwijs ik de Kamer naar de vereniging European Association of Public Banks. Veel – doch niet alle – publieke banken die in de Europese Unie gevestigd zijn zijn lid van deze vereniging, waaronder de Bank Nederlandse Gemeenten (BNG) en de Nederlandse Waterschapsbank (NWB).
Deelt u de opvatting dat TiSA overheden legitimeert om de risico’s van competitief risicogedrag te socialiseren, omdat de grens tussen publieke en private diensten als gevolg van TiSA steeds meer verdwijnt?
Nee, die opvatting deelt het kabinet niet. TiSA schept de voorwaarden voor eerlijke en gereguleerde internationale handel in diensten. De sectorale hoofdstukken van TiSA bieden een internationaalrechtelijk kader voor overheden om regelgevend op te treden in het publieke belang, toegesneden op de specifieke risico’s van een bepaalde sector. Zo bevat het hoofdstuk over e-commerce de plicht voor overheden om een regelgevend kader vast te stellen ter bescherming van consumentenrechten. Ook staat in dit hoofdstuk dat maatregelen ter bescherming van persoonsgegevens gerechtvaardigd en noodzakelijk zijn. TiSA leidt niet tot het vervagen van het verschil tussen publieke en private diensten.
Kunt u toelichten in hoeverre volgens u de definitie van «prudentiële redenen» om van overheidswege beschermende maatregelen te treffen volstaat om te garanderen dat overheden hun diensten kunnen beschermen tegen potentieel schadelijke marktwerking van buitenlandse dienstverleners, en ingaan op de juridische haken en ogen die het Transnational Institute (TNI) identificeert?2
Het hoofdstuk over financiële dienstverlening in TiSA heeft onder meer als doel regels te stellen aan grensoverschrijdende betalingen, internationale (transport)verzekeringen en bancaire diensten. Voorgenomen afspraken regelen bijvoorbeeld de bescherming van persoonsgegevens bij het gebruik van een betaalkaart in het buitenland. Daarnaast krijgen financiële instellingen het recht om in andere landen een vestiging te openen, en een vergunning aan te vragen. Een buitenlandse financiële instellingen dient daarbij te allen tijde te voldoen aan alle geldende wet- en regelgeving die ook geldt voor binnenlandse financiële instellingen. Dit betekent dat buitenlandse bancaire instellingen in Nederland een bankvergunning bij De Nederlandsche Bank moeten aanvragen, en dat zij vallen onder het toezicht van De Nederlandsche Bank en de Autoriteit Financiële Markten.
Op 13 juni 2014 heeft de Europese Commissie het EU-voorstel voor een hoofdstuk over financiële diensten gepubliceerd.3 Op grond van artikel 2 van het EU-voorstel behouden partijen de bevoegdheid om alle prudentiële maatregelen te nemen, onder andere om spaarders, investeerders en polishouders te beschermen, om de financiële soliditeit en integriteit van een financiële instelling te behouden en om de integriteit en stabiliteit van het financiële systeem te waarborgen. Hiermee geeft TiSA overheden expliciet de bevoegdheid om alle redelijke maatregelen te nemen om de solvabiliteit van individuele financiële instellingen en de stabiliteit van de financiële sector te waarborgen. Deze uitzonderingsbepaling is identiek aan de uitzonderingsbepaling voor prudentiële maatregelen in artikel 2 van de GATS-bijlage inzake financiële diensten (Annex on financial services) uit 1994. Deze bepaling is tot op heden geen belemmering voor overheden geweest om nieuwe eisen aan financiële instellingen te stellen, of – in uitzonderlijke situaties – financiële instellingen te nationaliseren. TiSA vormt derhalve geen belemmering voor toekomstige verdere regulering van de financiële sector of voor het nemen van andere noodzakelijke prudentiële maatregelen.
Deelt u de constatering uit de publicatie dat artikel X.4 van TiSA impliceert dat staatsbedrijven, waaronder publieke banken, alleen uitzonderingen kunnen bedingen op de markt als dat dat conform commerciële overwegingen is? Wat zijn de implicaties van dit artikel volgens u voor de discretionaire ruimte van staatsbedrijven? Kunt u uw antwoord onderbouwen?3
Het kabinet deelt de constatering niet. Publieke banken vallen niet onder de verplichtingen van het EU-voorstel voor een hoofdstuk over financiële diensten.
Op 13 juni 2014 heeft de Europese Commissie het EU-voorstel voor een hoofdstuk over financiële diensten gepubliceerd. Op grond van artikel 1, paragraaf 3, van het EU-voorstel worden «publieke entiteiten» uitgezonderd van de definitie van «financiële dienstenverlener». Het gaat hierbij om financiële instellingen die overheidsfuncties of activiteiten in opdracht van de overheid uitvoeren.
Daarnaast kent het EU-voorstel in artikel 1, paragraaf 5, een brede uitzondering voor financiële diensten die worden uitgevoerd onder overheidsverantwoordelijkheid, bijvoorbeeld indien een financiële instelling activiteiten ontplooit op basis van overheidsgeld, voor rekening van de overheid of op basis van een garantie van de overheid.
Klopt het dat op grond van artikel X.9 van TiSA reeds in een land gevestigde buitenlandse financiële dienstverleners altijd dezelfde nieuwe financiële diensten mogen aanbieden als binnenlandse financiële dienstverleners? Zo ja, deelt u de moral hazards die in de publicatie genoemd worden?
Het kabinet deelt de in de publicatie genoemde zorgen niet. Artikel 13 van het EU-voorstel voor een hoofdstuk over financiële diensten geeft reeds in een land gevestigde buitenlandse financiële dienstverleners de mogelijkheid om nieuwe financiële diensten aan te bieden. Deze bepaling is identiek aan de bepaling over nieuwe diensten uit het WTO-akkoord GATS Understanding on Commitments in financial services uit 1994.
In het EU-voorstel voor TiSA wordt aan deze bepaling bovendien een verduidelijkende paragraaf toegevoegd, waarin geëxpliciteerd wordt dat overheden mogen eisen dat financiële instellingen voor bepaalde activiteiten of handelingen voorafgaande toestemming, in de vorm van een vergunning of anderszins, van de bevoegde autoriteiten nodig hebben. Ook hebben overheden de mogelijkheid om een bepaalde juridische vorm te vereisen. Deze toevoeging verduidelijkt hiermee de right to regulate van de GATS.
Kunt u reageren op de volgende conclusie uit de publicatie: ««Transparency», as conceived of in the Financial Services Annex, will undermine governments’ capacity to choose how they would like to run and regulate their own public banks»?4
TiSA belemmert overheden niet in hun bewegingsvrijheid om te bepalen op welke wijze zij publieke banken willen inrichten of reguleren. Zoals reeds bij vraag 6 is aangegeven, vallen publieke entiteiten niet onder de definitie van financiële dienstenverlener. Daarnaast kent het EU-voorstel voor een hoofdstuk over financiële diensten voor TiSA een uitzondering voor financiële diensten die worden uitgevoerd onder overheidsverantwoordelijkheid. Publieke banken vallen derhalve niet onder de verplichtingen van het EU-voorstel voor een hoofdstuk over financiële diensten.
Artikel 12 van het EU-voorstel voor een hoofdstuk over financiële diensten roept overheden op informatie te verschaffen over toekomstige wet- en regelgeving en geïnteresseerde personen hierop te laten reageren. Geïnteresseerde personen kunnen zowel ngo’s, vakbonden, financiële instellingen of betrokken burgers omvatten. De bepaling behelst een inspanningsverplichting en vormt geen juridisch dwingend recht. Het kabinet verwelkomt een dergelijke inspanningsverplichting om een transparant en inclusief proces van regelgeving te waarborgen. Op dit moment is het vaak al gebruikelijk dat over nieuwe wetgevingsinitiatieven internetconsultaties plaatsvinden.
Wat zijn de gevolgen van het feit dat voor de in «Section A» opgesomde financiële diensten de standstill-bepaling en de ratchet-bepaling van toepassing zijn voor het in overheidshanden brengen of houden van publieke banken?5
De Europese Unie heeft in «Section B» een onvoorwaardelijk en breed voorbehoud voor publieke diensten opgenomen, waardoor Europese overheden geprivatiseerde diensten in de toekomst kunnen nationaliseren of een private aanbieder een monopolie geven. Dit voorbehoud is een horizontaal voorbehoud, dat van toepassing is voor alle economische sectoren. Het geldt derhalve ook voor financiële dienstverlening, inclusief publieke banken.
Betekent de unanieme steun in de EU voor het voorbehoud voor publieke diensten dat dit een breekpunt is voor de EU in de onderhandelingen?6
Ja. Het voorbehoud voor publieke diensten is voor het kabinet en de EU essentieel. Hierover valt niet te onderhandelen. Zonder dit voorbehoud zal Nederland geen steun kunnen uitspreken voor TiSA.
Welke inspanningen worden er verricht door Nederland om de ILO-conventies in TiSA te verankeren? Deelt u de opvatting dat in het kader van de door u aangekondigde reset van handelsverdragen geen enkel handelsverdrag meer getekend zou moeten worden als de naleving van de ILO-conventies daarin niet gewaarborgd is?7
De instelling van de TiSA-partijen is om zo veel mogelijk WTO-leden bij de uiteindelijke afspraken te laten aansluiten. Om een toekomstige multilateralisering van TiSA binnen de WTO mogelijk te maken is het nu nog niet mogelijk gebleken om internationale afspraken op het gebied van mensen- en werknemersrechten, zoals vastgelegd in de ILO-conventies, onderdeel te laten uitmaken van TiSA. Het kabinet acht dit – zo ver als mogelijk – wel wenselijk. Nederland zoekt hiervoor steun tijdens de besprekingen van de voortgang van de onderhandelingen in Brussel.
Kunt u preciseren wat u bedoelt met de zinsnede «Indien het akkoord daartoe concrete aanknopingspunten bevat, zal het kabinet zich uiteraard inspannen tot het kwalificeren van TiSA als een gemengd akkoord», en daarbij aangeven wanneer er volgens u sprake is van «concrete aanknopingspunten»?8
Op grond van artikel 207 van het EU-Werkingsverdrag behoort het sluiten van handelsakkoorden betreffende de handel in diensten tot de gemeenschappelijke handelspolitiek. Op grond van artikel 3, lid 1, van dat verdrag is dit een exclusieve bevoegdheid van de Europese Unie. Enkel als een onderdeel van een handelsakkoord buiten de exclusieve EU-bevoegdheden valt, is het mogelijk dat akkoord als gemengd te kwalificeren. Het advies van het Europese Hof van Justitie over het karakter van het handelsakkoord tussen de EU en Singapore (Advies 2/15 van 16 mei 2017) geeft meer duidelijkheid over de bevoegdheden van de EU en de mogelijkheden om handelsakkoorden als gemengd te kwalificeren. De afspraken over diensten in het handelsakkoord met Singapore vallen volgens het EU-Hof volledig binnen de exclusieve bevoegdheden van de EU. Het kabinet bestudeert nog de gevolgen van de uitspraak van het EU-Hof.
Bent u bekend met het werk van econoom Dani Rodrik, waar uw ambtgenoot van Buitenlandse Zaken, regelmatig naar verwijst, en die indringend waarschuwt voor de risico’s van doorgeslagen liberalisering voor de mondiale financiële stabiliteit? Zo ja, kunt u beargumenteren waarom u alsnog pleitbezorger van TiSA bent?
Ja. Ik ben bekend met het werk van Dani Rodrik.
Het hoofdstuk over financiële diensten van TiSA geeft overheden ruime bevoegdheden om alle noodzakelijke maatregelen te nemen om de stabiliteit en solvabiliteit van de financiële sector of individuele financiële instellingen te waarborgen. TiSA vormt hierdoor geen belemmering voor toekomstige verdere regulering van de financiële sector of voor het nemen van andere noodzakelijke prudentiële maatregelen.
Hoe de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van demonstratie en de vrijheid van vereniging zich verhouden tot de openbare orde |
|
Farid Azarkan (DENK), Selçuk Öztürk (DENK), Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Afblazen van politieke bijeenkomstenis kwalijke tendens»?1
Kent u het bericht «Turkse Minister van Familiezaken tegengehouden in Rotterdam»?2
Kent u het bericht «Velhoven verbiedt Eritrea-conferentie, tientallen arrestaties»?3
Kent u het bericht «Waarom werden alle anti-Zwarte piet-betogers in Rotterdam gearresteerd»?4
Wat is het standpunt van het kabinet over het verbieden van al dan niet politieke bijeenkomsten met het argument dat de openbare orde in het geding komt? Bent u bereid om te reflecteren op dit standpunt gezien de ontwikkelingen in de afgelopen tijd?
Het waarborgen van grondrechten zoals de vrijheid van betoging acht het kabinet van groot belang. Daarom is bij formele wet -de Wet openbare manifestaties- vastgelegd onder welke omstandigheden de vrijheid van betoging mag worden beperkt. Ernstige vrees voor wanordelijkheden is één van die gronden. In die wet is tevens vastgelegd dat de burgemeester het bevoegde gezag is.
Hoe waardeert het kabinet de stelling van hoogleraar Brouwer, dat alle politieke geluiden een gelegenheid moeten krijgen tot uitdrukking te worden gebracht in een vergadering?5 Zo ja, waarom zijn in korte tijd ten minste drie politieke bijeenkomsten afgelast? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft het verbod van de Eritrese conferentie in Veldhoven te maken met de kwalificatie van het kabinet waarin deze bijeenkomst als «ongemakkelijk» is aangeduid?
Nee.
Hoe is het mogelijk dat de burgemeester van Veldhoven de Eritrese conferentie besloot te verbieden, terwijl er kort ervoor geen enkele schriftelijke en mondelinge aanwijzing was om deze bijeenkomst te verbieden?
De burgemeester van Veldhoven heeft de bijenkomst pas verboden na een verstoring van de openbare orde – op donderdagavond 13 april – vanwege ernstige vrees voor verdere verstoring van de openbare orde. Daarbij heeft hij zich gebaseerd op de uitgangspunten en zijn bevoegdheden ingevolge de Wet openbare manifestaties. Het is aan de burgemeester daarover verantwoording af te leggen aan de gemeenteraad.
Vindt u dat een verbod van de Eritrese conferentie, met het argument dat de openbare orde in het geding was, niet te makkelijk is uitgevaardigd aangezien de autoriteiten er ook voor hadden kunnen kiezen om de veiligheid te waarborgen van de conferentiegangers?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u in aanvulling op de brief van 10 april jl. over de campagnebezoeken van Turkse ministers een uitgebreid feitenrelaas geven over wat er op zaterdagavond 11 maart en zondag 12 maart bij het Turkse consulaat in Rotterdam is gebeurd en kunt u deze de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is van mening dat de brief van 10 april 2017 (Kamerstukken II 2016/17, 32 824, nr. 195) reeds op uitgebreide wijze ingaat op wat er in de avond en nacht van 11 op 12 maart bij het Turkse consulaat in Rotterdam is voorgevallen. In antwoord op concrete vragen wordt hieronder, waar mogelijk, een nadere toelichting gegeven.
Is het kabinet bereid om over de inhoud van het feitenrelaas onderzoek te laten verrichten door de Inspectie Veiligheid en Justitie naar mogelijke onwettigheden? Zo ja, bent u bereid om hiervan de resultaten te delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen aanleiding om de Inspectie te verzoeken onderzoek te verrichten. Echter, de Inspectie heeft de eigenstandige bevoegdheid te beslissen om onderzoek te doen. Indien de Inspectie besluit om onderzoek te doen, zal ik uw Kamer hierover informeren en de resultaten hiervan met u delen.
Bent u bereid om per artikel te beoordelen of de burgemeesters van Rotterdam en Veldhoven zich hebben gehouden binnen de kaders van de volgende verdragen en wetten:
Het is aan de rechter om zich daarover een oordeel te vormen indien en voor zover aan de rechter in enigerlei procedure dergelijke rechtsvragen worden voorgelegd en deze een dergelijk oordeel geboden acht ter beslechting van het voorgelegde geschil in de betreffende procedure.
Heeft het optreden van de burgemeester van Rotterdam volgens u niet bijgedragen aan verdere escalatie? Zo ja, kunt u in retrospectief aangeven wat de burgemeester anders had kunnen of moeten doen? Zo nee, waarom niet?
Had de burgemeester van Rotterdam andere keuzes kunnen of moeten maken om de situatie te de-escaleren?
Wat was de aanleiding voor het feit dat één van de aanwezigen, die op de grond lag, meerdere malen is gebeten door een politiehond? Is hiervan melding van opgemaakt in het politiesysteem? Zo ja, kunt u dit openbaar maken? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid om onderzoek te doen naar de politieagent die verantwoordelijk was voor de politiehond? Zo nee, waarom niet?
Wat voor maatregelen gaat u nemen om in de toekomst relschoppers te onderscheiden van demonstranten, zodat deze mensen niet de dupe worden van politieoptreden?
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is met betrekking tot de vervolging en berechting van relschoppers op de bewuste avond?
Er zijn tot nu toe zes verdachten aangehouden. Er zijn tweemaal beelden van de ongeregeldheden getoond in het programma Opsporing Verzocht. Te zijner tijd zal een themazitting worden gehouden ter berechting van de verdachten.
Klopt het dat de Turkse Minister van Familiezaken tot ongewenst vreemdeling is verklaard? Zo ja, door wie is dit besluit genomen en met welke argumentatie is dit gebeurd?
Is het ongewenst verklaren van een buitenlandse regeringsfunctionaris van een NAVO-bondgenoot of een anderszins bevriend land eerder vertoond in Nederland, in de Europese Unie of in de NAVO?
Heeft de Turkse Minister van Familiezaken de gebruikelijke rechtsbescherming gehad voor personen die tot ongewenst vreemdeling zijn verklaard? Zo ja, heeft zij gebruik kunnen maken van haar rechten? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening van Geert-Jan Knoops, advocaat en bijzonder hoogleraar internationaal recht en politiek, dat het kabinet een buitenlandse Minister kan weigeren zonder opgaaf van redenen in zeer extreme situaties, zoals spionage? Zo ja, waaruit blijkt concreet dat de staatsveiligheid in het geding was toen de Turkse ministers van Familiezaken en van Buitenlandse Zaken in Nederland kwamen om campagne te voeren? Zo nee, waarom niet?6
Uitgezonderd verplichtingen voortvloeiend uit zetelverdragen met in Nederland gevestigde internationale organisaties ten aanzien van de aanwezigheid van vertegenwoordigers van andere lidstaten en voortvloeiend uit overeenkomsten ten behoeve van intergouvernementele bijeenkomsten op Nederlands grondgebied, heeft Nederland onder internationaal recht geen verplichting een buitenlandse Minister toegang te verlenen tot zijn grondgebied voor de uitoefening van overheidstaken. Het hoeft voor een weigering niet om extreme situaties te gaan. Op grond van zijn territoriale soevereiniteit mag Nederland zelf bepalen wie het op zijn grondgebied toestaat voor de uitoefening van overheidstaken.
Hoe verklaart u dat de Turkse Minister van Buitenlandse Zaken, nadat de landingsrechten door de Nederlandse regering waren ingetrokken, in Frankrijk wel een toespraak kon houden over het Turkse referendum?7 Waarom kon het wel in Frankrijk en niet in Nederland?
Het kabinet heeft voorafgaand aan het geplande bezoek van de Turkse Minister van Buitenlandse Zaken bij herhaling te kennen gegeven dat het voeren van politieke campagnes in de publieke ruimte door vertegenwoordigers van de Turkse regering in hun officiële capaciteit ongewenst acht. Het is aan de Franse autoriteiten daarin zelf een afweging te maken. Daarbij komt dat, anders dan in Metz in Frankrijk, het belang van de handhaving van de openbare orde in de weg stond aan een bijeenkomst met de Turkse Minister van Buitenlandse Zaken in Rotterdam, waarvoor via sociale media open uitnodigingen werden verstuurd.
Vindt u dat de burgemeester van Rotterdam in strijd heeft gehandeld met de gedragscode van de Rotterdamse gemeenteraad? Zo ja, wat zijn de consequenties hiervan? Zo nee, waaruit blijkt dat?
Het is aan de gemeenteraad van Rotterdam om te beoordelen of de burgemeester in strijd heeft gehandeld met de gedragscode van de burgemeester zoals die door de raad is vastgesteld en om daaraan desgewenst consequenties te verbinden.
Vindt u dat de burgemeester van Rotterdam door het geven van toestemming om te schieten, buitenproportioneel heeft gehandeld? Zo ja, wat zijn de consequenties hiervan voor de burgemeester? Zo nee, waarom niet?
Er was, op basis van informatie verkregen uit Duitsland, een vermoeden dat de begeleiders van Minister Kaya mogelijk gewapend waren. Er was aan de beveiligers geen machtiging verstrekt voor het dragen van wapens op Nederlands grondgebied. De hoofdofficier van justitie heeft, na afstemming in de driehoek Rotterdam, daarom besloten tot inzet van een arrestatie-eenheid. Het eventueel toepassen van geweld past binnen het handelingskader waarbinnen die eenheid onder gezag van de HOvJ optreedt. Er zijn overigens geen wapens aangetroffen.
Uit welke informatie bleek dat de entourage van de Turkse Minister van Familiezaken mogelijk vuurwapengevaarlijk was?
Zie antwoord vraag 25.
Vindt u dat er buitenproportioneel is gehandeld door de autoriteiten om de Turkse tijdelijke zaakgelastigde en de Turkse Consul-Generaal uit Deventer aan te houden en vast te zetten op het hoofdbureau van de politie Rotterdam, rekening houdend met het feit dat zij in een auto met een diplomatiek kenteken zaten, hetgeen duidt op het genieten van immuniteit volgens het Verdrag van Wenen? Zo ja, hoe gaat u de gevolgen rechtzetten? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals uw Kamer in de brief van 10 april jl. is gemeld, is de entourage van Minister Kaya tegen middernacht in opdracht van de officier van justitie aangehouden op verdenking van overtreding van de Wet Wapens en Munitie. Pas op het hoofdbureau van de politie Rotterdam bleek
dat ook de Turkse Tijdelijk Zaakgelastigde en de Turkse Consul-Generaal van het consulaat in Deventer zich in dit gezelschap bevonden. Zodra dit duidelijk werd zijn zij vrijgelaten. Daarbij is de aanwezigheid ter plaatse van een auto met een CD-nummerbord niet doorslaggevend. De Turkse Tijdelijk Zaakgelastigde en Consul-Generaal bevonden zich op het moment dat zij overgebracht werden naar het hoofdkantoor van de politie Rotterdam niet in de auto van Minister Kaya, maar waren onderdeel van de entourage van Minister Kaya.
Vindt u dat de burgemeester van Rotterdam loslippig is geweest bij het tv-programma Pauw & Jinek8, aangezien hij informatie heeft verschaft over de veiligheidsdiensten en de schietinstructie? Zo ja, wat zijn de consequenties? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op de vragen 13 t/m 17.
Vindt u het niet opvallend dat de burgemeester van Rotterdam te vaak faalt om de openbare orde in Rotterdam op een gedegen manier te handhaven?9 10 11
Zie antwoord vraag 28.
Kunt u aangeven hoe vaak de Kroon gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om een burgemeester te ontslaan uit zijn ambt en met welke argumentatie?
Ervan uitgaande dat de vraagstelling betrekking heeft op de periode sinds de inwerkingtreding van de gemeentewet van 1851, is het niet mogelijk met exacte aantallen aan te geven hoe vaak de Kroon gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om een burgemeester te ontslaan uit zijn ambt. Veel gebruikte argumentaties om een burgemeester ontslag te verlenen zijn o.a. de benoeming als burgemeester in een andere gemeente, het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd etc.
Ontwikkelingen rondom de Road Package van de Europese Commissie |
|
Attje Kuiken (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de kritische brief van het Europees parlement aan de Europese Commissie over de voortgang van het zogenoemde Road Package van de Commissie?1
Ja.
Herinnert u zich de eerdere mondelinge vragen in de Tweede Kamer over de Road Alliance en de Nederlandse opstelling daarbij?2
Ja.
Wat is de stand van zaken bij het pakket aan maatregelen waar de Europese Commissie in mei mee zal komen om sociale dumping en oneerlijke concurrentie in het wegvervoer tegen te gaan? Heeft u inzicht in de strekking van het pakket waar de Commissie mee zal gaan komen?
De Europese Commissie heeft aangekondigd op 31 mei voorstellen in het kader van het Mobility Package, voorheen Road Package genoemd, te zullen publiceren. De Europese Commissie heeft formeel nog geen uitspraken gedaan over de inhoud van de voorstellen. Ik kan u hier derhalve nog geen mededelingen over doen.
Deelt u de vrees van het Europees parlement zoals naar voren gebracht in de brief aan de Europese Commissie dat het Road Package zal leiden tot een verslechtering van de arbeidsvoorwaarden van vrachtwagenchauffeurs, korte rusttijden, oneerlijke concurrentie en neerwaartse druk op lonen? Wat is uw reactie op de stelling van de Europese vakbond van chauffeurs dat het Road Package in de huidige vorm een manier is om sociale dumping te legaliseren en dat de plannen de kwaliteit van het werk en de veiligheid op de weg ernstig in gevaar brengen?
De voorstellen van de Europese Commissie zullen naar verwachting op 31 mei a.s. worden gepubliceerd. Het is voor mij dan pas mogelijk om de inhoud van de voorstellen te beoordelen. Voor wat betreft mijn inzet bij de onderhandelingen over de komende voorstellen verwijs ik naar de in juli 2014 ook door mij ondertekende verklaring van een groot aantal Europese ministers van transport. In deze verklaring hebben wij de Europese Commissie opgeroepen tot een betere implementatie en consistente toepassing van de Europese wetgeving om zo de ontwikkeling van een sterke en duurzame wegtransport sector te verzekeren die bijdraagt aan zowel het sociale als het economische welzijn van de Europese Unie.
Deelt u de mening dat het Road Package juist het waarborgen en verbeteren van de arbeidsomstandigheden voor vrachtwagenchauffeurs tot doel zou moeten hebben? Deelt u de mening dat de Europese Commissie in dit kader werk zou moeten maken van aanscherping van de cabotageregels, de bestrijding van brievenbusmaatschappijen en het bevorderen van eerlijke concurrentie? Bent u bereid om u hier in de Europese Raad sterk voor te maken richting de Europese Commissie? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid in dit kader samenwerking te zoeken met de Road Alliance, waar in de Kamer al eerder op aangedrongen is?
Wat is de stand van zaken wat betreft de komende uitspraak van het Hof van Justitie over handhaving van het verbod op het doorbrengen van de weekendrust op parkeerplaatsen? Wanneer zal het Hof naar verwachting met zijn uitspraak komen? Kunt u bevestigen dat Nederland de uitspraak van het Hof zal volgen? Klopt het dat als het Hof besluit dat het verbod gehandhaafd moet worden het eerdere bezwaar van Nederland tegen de voorstellen van de Road Alliance om sociale dumping en oneerlijke concurrentie tegen te gaan, in het wegvervoer komt te vervallen?
Het is niet bekend wanneer het Hof van Justitie zal komen met een uitspraak over handhaving van het verbod op het doorbrengen van de weekendrust in de vrachtwagencabine. Zoals ik in mijn brief van 24 februari jl. (Kamerstuk 29 398, nr. 556)) heb aangegeven betekent een uitspraak van het Hof dat verordening 561/2006 een verbod zou bevatten, dat alle Europese lidstaten hiermee op dezelfde manier moeten omgaan en moeten gaan handhaven, dus ook de ILT.
Het bericht “Een op drie ondernemers niet bewust van uitfasering PEB” |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Een op drie ondernemers niet bewust van uitfasering PEB»?1 Wat vindt u daarvan?
Ja, dit bericht is mij bekend. Ik vind het belangrijk dat alle directeur-grootaandeelhouders (hierna: dga’s) met een PEB goed op de hoogte zijn van de veranderde wetgeving, waardoor het PEB wordt uitgefaseerd. In dit kader juich ik het toe dat ook MKB Belangen hier aandacht aan besteedt.
Deelt u de mening dat het belangrijk is dat ondernemers goed op de hoogte zijn of worden gebracht van de uitfasering van het pensioen in eigen beheer (PEB), zeker nu de periode waarin gebruik gemaakt kan worden van de hoogste korting door de vertraging bij het wetsvoorstel door de novelle korter is geworden en pas per 1 april 2017 is ingegaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw beeld van de bekendheid bij ondernemers met de uitfasering van het PEB? Wat is uw beeld van de bekendheid van de uitfasering van het PEB bij de belangrijkste adviseurs van de ondernemers, zoals de boekhouder en de accountant?
De uitfasering van het PEB raakt ongeveer 160.000 dga’s. De meeste dga’s hebben een accountant. Aangezien op een PEB specifieke fiscale wetgeving van toepassing is, is de verwachting dat zij hun accountant, fiscaal dienstverlener of pensioenadviseur inschakelen. Van deze beroepsgroepen mag worden verwacht dat zij ervoor zorgen dat zij op de hoogte zijn van wijzigingen in fiscale regelgeving en ook dat zij – indien de dga geen contact met hen opneemt – zelf contact opnemen met de dga om hen te informeren en adviseren over de uitfasering van het PEB.
De maatregelen uit de wet Uitfasering pensioen in eigen beheer en overige fiscale pensioenmaatregelen zijn per 1 april 2017 in werking getreden. Bij het wetgevende traject waren meerdere koepelorganisaties intensief betrokken. Door de Belastingdienst vindt verder uitgebreide communicatie plaats over de uitfasering van het PEB. Reeds tijdens de parlementaire behandeling heeft de Belastingdienst partijen zoveel mogelijk van de actuele stand van zaken op de hoogte gehouden. Zo heeft bijvoorbeeld een thematische behandeling plaatsgevonden van de uitfasering van het PEB tijdens de Intermediairdagen eind 2016 (bezocht door ruim 7500 intermediairs).
Ook communiceert de Belastingdienst zo breed mogelijk via de website www.belastingdienst.nl, de site van het Centraal Aanspreekpunt Pensioenen (www.belastingdienstpensioensite.nl) én de fora Fiscaal Dienstverleners en Salaris. Daarnaast is het onderwerp PEB uitvoerig aan de orde geweest in de laatste nieuwsbrief loonheffingen, die aan alle dga’s, danwel hun fiscaal dienstverleners, digitaal is beschikbaar gesteld.
Vragen kunnen daarnaast gesteld worden aan de BelastingTelefoon en het webcare team van de Belastingdienst. De Belastingdienst plaatst ook proactief berichten op social media over PEB. In mei en juni worden verspreid over het land vijf sessies voor fiscaal dienstverleners georganiseerd. Half juni wordt een webinar georganiseerd over dit onderwerp.
Naast de algemene communicatie over de regelgeving wordt in het overzicht met Vragen&Antwoorden op de site van het Centraal Aanspreekpunt Pensioenen specifiek ingegaan op technische vraagstukken die als achtergrondinformatie aan de adviseurs wordt aangeboden.
De Belastingdienst monitort op de online-media continu het sentiment rond PEB. Ook worden externe publicaties (vakbladen en online media) gemonitord om in te kunnen spelen op vragen. Waar nodig wordt de communicatie bijgesteld. Uit de monitoring van de berichtgeving op de online-media blijkt overigens dat het sentiment neutraal is.
Wat doet u met betrekking tot de informatie en de communicatie rondom de uitfasering van het PEB bij ondernemers? Wat gaat u daaraan nog (extra) doen na de signalen in het bericht dat is genoemd in de eerste vraag?
Zie antwoord vraag 3.
In het artikel wordt gesproken over de mogelijke knelpunten in relatie tot de deadline van 30 juni 2017, die geldt voor onder meer de verdere opbouw van een PEB en het terughalen van het extern verzekerde deel; welke knelpunten worden er door u gesignaleerd met betrekking tot deze deadline? Hoe haalbaar is de deadline van 30 juni met betrekking tot de verschillende handelingen? Om hoeveel gevallen gaat het hier?
Tijdens de parlementaire behandeling van de wet Uitfasering pensioen in eigen beheer en overige fiscale pensioenmaatregelen, toen inwerkingtreding nog was voorzien op 1 januari 2017, zijn ook zorgen geuit of er voldoende tijd is voor de dga om na aanname van het wetsvoorstel het PEB tijdig te kunnen beëindigen. In dat kader heb ik toen toegelicht dat dga’s in feite al sinds mijn brief van 1 juli 2016, waarin ik de contouren van de wet vrij gedetailleerd heb geschetst, hebben om na te denken over wat ze met hun PEB willen doen2. Hierbij heb ik naar aanleiding van signalen uit het veld en de Tweede Kamer verder een coulance periode (extra termijn) van drie maanden toegezegd3 waarmee dga’s drie maanden langer (tot 1 april 2017) de tijd hadden om de noodzakelijke stappen te zetten om het PEB uit te faseren. Op deze coulanceregeling werd door de praktijk zeer positief gereageerd. Door het uitstel van de inwerkingtreding van de wet tot 1 april 2017 en het handhaven van de coulanceperiode van drie maanden hebben dga’s nog drie maanden langer de tijd (tot 1 juli 2017) gekregen om te voldoen aan de maatregelen uit de wet. Naar mijn mening hebben dga’s hiermee voldoende tijd om aan de uit de wet Uitfasering pensioen in eigen beheer en overige fiscale pensioenmaatregelen voortvloeiende maatregelen te voldoen.
Het artikel wekt de suggestie dat er uiterlijk 30 juni 2017 heel veel geregeld moet worden. Tijdens de parlementaire behandeling van de Wet uitfasering pensioen in eigen beheer en overige fiscale pensioenmaatregelen is meerdere malen aangegeven welke handelingen er verricht moeten worden voor het einde van de coulanceperiode. Het enige dat uiterlijk aan het eind van de coulanceperiode moet zijn geregeld is dat de huidige opbouw van het PEB wordt stopgezet. Dit kan door de algemene vergadering bijeen te roepen en middels een addendum op te nemen dat de opbouw stopt. Ook als de dga zou besluiten om een eventueel elders verzekerd pensioen terug te halen naar eigen beheer, moet deze waardeoverdracht plaatsvinden voor het einde van de coulanceperiode. Hierbij heb ik toegezegd dat hieraan ook is voldaan als het verzoek tot overdracht uiterlijk 30 juni 2017 bij de verzekeraar ligt4. De verzekeraar heeft daarna de gebruikelijke termijn om het verzoek af te handelen.
De beslissing om het PEB fiscaal gefaciliteerd af te kopen of om te zetten in een oudedagsverplichting hoeft derhalve niet voor het einde van de coulanceperiode te worden genomen. Hiertoe heeft de dga nog tot en met 31 december 2019 -in overleg met zijn adviseur- de tijd.
Wat betreft het na de coulanceperiode nog langer toestaan van een overdracht van een elders verzekerd deel naar eigen beheer wil ik, zoals eerder ook reeds aangegeven,5 nog opmerken dat dit niet past bij de strekking van de wet die er juist op is gericht om de pensioenopbouw in eigen beheer uit te faseren. Hierbij acht ik het dan ook niet wenselijk te stimuleren dat een bij een professionele verzekeringsmaatschappij gewaarborgde oudedagsvoorziening wordt beëindigd.
Gelet op voorstaande acht ik een verlenging van de coulanceperiode niet nodig. Ik acht een dergelijk verlenging ook niet wenselijk, omdat dit niet in lijn is met de beoogde snelle uitfasering van het PEB.
Wat vindt u van het voorstel van MKB Belangen om de deadline van 30 juni uit te stellen om een weloverwogen beslissing te kunnen laten nemen? Wat zou daarop tegen zijn voor bijvoorbeeld de handeling om het extern verzekerde deel terug te halen? Zou u eventueel bereid zijn om op onderdelen de deadline te verplaatsen indien er knelpunten ontstaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid deze vragen uiterlijk 20 mei 2017 te beantwoorden, gelet op de deadline die speelt?
Ja.
De gedwongen verhuizing van ouderen bij zorginstelling Aafje |
|
Lilian Marijnissen |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Vindt u het ook zo schandalig dat 35 hoogbejaarde ouderen tussen de 90 en 102 jaar oud van de zorginstelling Aafje, vestiging Boekenrode, gedwongen worden te verhuizen?1
De cliënten van Aafje op wooncomplex Boekenrode (voor 2013 verzorgingshuis Zuidwijk) huren hun woning van woningcorporatie Vestia. Voor Boekenrode is een nieuwe huisvesting gebouwd, locatie Slinge. Een deel van de bewoners is in 2013 niet verhuisd naar de nieuwbouw, maar bleef liever op de oude locatie Boekenrode wonen. Zij maken gebruik van een restaurant en de 24-uurs aanwezigheid van Aafje. Per 1 oktober staakt Aafje deze diensten. Hiervoor in de plaats komen 24 uurs beschikbare zorg, personenalarmering en maaltijdverzorging.
Aafje verandert dus het dienstenpakket, omdat het aantal cliënten terugloopt en er weinig belangstelling is voor het ontmoetingsplein en restaurant (slechts 10 tot 15 bezoekers per dag). Het restaurant is daarmee niet de sociale schakel geworden die Aafje voor ogen stond. Tevens veranderde de leefomgeving op Boekenrode, omdat andere bewoners in het complex kwamen wonen. Volgens Aafje is het niet langer mogelijk een kwalitatief verantwoorde leef- en werkomgeving te bieden.
Aafje heeft de bewoners geïnformeerd en persoonlijke gesprekken met hen gevoerd. Gezien de verandering in het dienstenpakket en de veranderende woonomgeving, heeft Aafje met de bewoners besproken of de woonomgeving nog voldeed. Uit de gesprekken is gebleken dat vier bewoners willen blijven wonen met zorg en diensten van Aafje. De overige 25 bewoners willen liever verhuizen. De verhuisde bewoners zijn volgens Aafje tevreden met hun nieuwe huis. De wijze waarop bewoners worden geïnformeerd en de begeleiding bij de verhuizing door Aafje vindt het zorgkantoor zorgvuldig.
Een verhuizing kan verdrietig zijn en een bewoner kan daar tegen opzien, zeker als hij op leeftijd is. Verhuisbewegingen zijn echter ook in de ouderenzorg soms onvermijdelijk. Appartementen worden gerenoveerd, voor andere doeleinden gebruikt of er komen andere bewoners in de buurt te wonen, waardoor bewoners zich er niet meer thuis voelen.
Wat vindt u ervan dat zorginstelling Aafje er niet voor kiest om de 35 bewoners in hun appartement te laten blijven wonen met de benodigde 24-uurszorg en geen nieuwe mensen meer te huisvesten die langdurige zorg nodig hebben? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Acht u het bevorderlijk voor het welzijn van hoogbejaarde mensen tussen de 90 en 102 jaar dat ze uit hun vertrouwde omgeving worden gehaald, een verhuizing moeten doormaken en vervolgens in een nieuwe omgeving moeten aarden? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u uitleggen hoe het mogelijk is dat de directie van Aafje de langdurige zorg bij vestiging Boekenrode afstoot, omdat dit niet rendabel genoeg is? Mag een zorginstelling dit zomaar doen? Graag een toelichting.
Het is niet vreemd dat een zorginstelling haar dienstverlening verandert als deze niet aansluit op de vraag. Als een zorgaanbieder diensten of voorzieningen niet meer kan aanbieden, treedt hij van tevoren in overleg met de cliënt en/of het zorgkantoor en de gemeente. Aafje heeft de bewoners geïnformeerd en is met hen in gesprek gegaan over hun woonwensen. Aafje begeleidt de verhuizing.
De gemeente is door Aafje in april geïnformeerd over de stopzetting van de genoemde dienstverlening. Het zorgkantoor overlegt regelmatig met Aafje over de toekomst van locaties.
Vindt u het wenselijk dat door de bezuinigingen die u heeft ingezet, zorginstellingen langdurige zorg afstoten omdat ze de plekken niet opgevuld krijgen met het argument dat langdurige zorg niet rendabel is?
Het is verstandig het aanbod van dienstverlening aan te passen als er onvoldoende vraag naar is. Het is daarom begrijpelijk dat Aafje haar dienstenpakket wijzigt van 24-uurs aanwezigheid en een restaurant naar zorgdiensten met 24-uurs beschikbaarheid, personenalarmering en maaltijdverzorging.
Overigens kunnen bewoners voor woonzorg bij Aafje of een andere aanbieder terecht. De zorg wordt niet «afgestoten». Iemand met een indicatie blijft recht op zorg houden.
Is u bekend hoeveel zorginstellingen locaties van verzorgingshuizen hebben gesloten, omdat het verlenen van de de zorg volgens hen niet meer rendabel is? Zo ja, om hoeveel zorginstellingen gaat het? Zo neen, bent u bereid om dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Er wordt geen landelijke lijst bijgehouden van locaties van verzorgingshuizen die sluiten of een andere bestemming krijgen, al dan niet met zorg. Evenmin wordt bijgehouden wat de redenen daarvan zijn. In het onderhavige wooncomplex huren de bewoners sinds 2013 van de woningcorporatie Vestia. Tegelijkertijd is op een ander locatie, Slinge, nieuwbouw gekomen.
In zijn algemeenheid kan de reden voor de sluiting of verandering van de bestemming van een locatie zeer divers zijn. Het kan gaan om renovatie, nieuwbouw, een andere wijze van dienstverlening (thuiszorg met alarmering en maaltijdverzorging) of afstoting van een gebouw, al dan niet voor andere zorg. Gelet op het bovenstaande is er voor mij geen aanleiding hiernaar onderzoek te doen.
Overigens is sinds de jaren »80 de vraag naar het verzorgingshuis aanzienlijk gedaald, ondanks de sterke stijging van het aantal 80-plussers (zie onderstaande figuur). Mensen maken andere keuzes.
Gaat u ingrijpen om te voorkomen dat deze ouderen, die niet langer de benodigde zorg kunnen krijgen van Aafje op locatie Boekenrode, gedwongen moeten verhuizen?
Het belangrijkste vind ik dat Aafje en de bewoners in goed overleg afspraken maken over de toekomst. Van Aafje ontving ik de informatie dat 25 bewoners wilden verhuizen. Vier bewoners willen blijven wonen. Dat kan volgens Aafje met de 24-uurs bereikbaarheid, maaltijdservice en personenalarmering.
Op een verhuizing zit een deel van de bewoners niet te wachten en dat begrijp ik goed. Dat neemt niet weg dat het onvermijdelijk is dat een zorgaanbieder aanpassingen moet doen in geval van te weinig vraag naar zijn dienstverlening.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat er in toekomstige situaties op deze manier met ouderen in verpleeghuizen wordt omgegaan?
Verhuizen is ook in de ouderenzorg, van alle tijden. Renovatie, nieuwbouw of een veranderende omgeving kunnen verhuizing noodzakelijk maken. In dit geval verandert de woonomgeving. Daarom wilden 25 bewoners verhuizen en vier bewoners willen blijven.
Het zorgkantoor meldt mij verder dat zij regelmatig overlegt met Aafje over het perspectief op de lange termijn van de verschillende locaties. Het zorgkantoor vindt de opening van een nieuwe locatie Slinge in Charlois en de aanpassingen op de locatie van Boekenrode passend.
Hoe lang sluit u nog de ogen nog voor de tekortschietende zorg die Aafje biedt, gelet op de op handen zijnde gedwongen verhuizing en de forse kritiek die de Inspectie voor de gezondheidszorg recent heeft geuit? Wanneer is volgens u de grens bereikt?2
De IGZ heeft Aafje voor de locaties met cliënten die WLZ-zorg ontvangen op 10 februari 2017 een aanwijzing gegeven, vanwege structurele tekortkomingen binnen de thema’s cliëntdossier en sturen op kwaliteit en veiligheid.
De aanwijzing geldt zes maanden en de IGZ volgt de voortgang van de noodzakelijke verbeteringen gedurende die tijd nauwgezet. Zo nodig neemt zij aanvullende maatregelen.
Het bericht dat Hongaarse vrachtwagenchauffeurs die voor een Nederlands transportbedrijf rijden niet betaald hoeven te worden volgens de Nederlandse cao |
|
Cem Laçin , Jasper van Dijk |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de uitspraak van het gerechtshof in Den Bosch dat Hongaarse vrachtwagenchauffeurs die voor het Nederlandse transportbedrijf Van den Bosch internationale transporten uitvoeren, niet betaald hoeven te krijgen volgens de Nederlandse cao?1
Wat is uw reactie op de uitspraak van het gerechtshof dat de zogenoemde «charterbepaling» niet van toepassing is waardoor de vanuit Hongarije ingevlogen chauffeurs niet onder de Nederlandse cao vallen?
Wat is uw reactie op de uitspraak van het gerechtshof dat ook de Europese detacheringsregel niet van toepassing is, wat erop neer komt dat de Hongaarse chauffeurs geen recht hebben op de in Nederland geldende arbeidsvoorwaarden?
Vindt u dat de wetgeving op dit punt – ondanks alle mooie woorden en intenties om schijnconstructies en verdringing aan te pakken – geen stand houdt voor de rechter? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wat is uw reactie op het argument dat de wet niet wordt overtreden omdat de ritten vanuit Nederland voor een groot deel in het buitenland plaats vinden? Op welke manier is de wetgeving hierover onvoldoende duidelijk?
Deelt u de mening dat met deze uitspraak ook de deur voor andere transportbedrijven wagenwijd wordt opengezet om met soortgelijke (schijn)constructies de Nederlandse arbeidsmarkt verder te ondermijnen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. De uitspraak lijkt te gaan over een zeer specifieke situatie, waarin de werknemers van het Hongaarse bedrijf in Hongarije wonen, daar sociaal verzekerd zijn en ook voor andere opdrachtgevers rijden. Het gerechtshof Den Bosch komt daarom tot de conclusie dat de arbeidsovereenkomst van de chauffeurs nauwer is verbonden met Hongarije dan met Nederland. Het Nederlandse recht is daarom niet van toepassing. Door de specifieke kenmerken van deze zaak kunnen hier echter geen algemene conclusies aan worden verbonden; er is dus geen deur voor een schijnconstructie open gezet.
In algemene zin ben ik overigens van mening dat de duidelijkheid van de Europese regelgeving over bijvoorbeeld de toepasselijkheid van de detacheringsrichtlijn in het wegtransport te wensen over laat. Die onduidelijkheid werkt schijnconstructies in de hand.
Wat hebt u te bieden aan transportbedrijven die Nederlandse chauffeurs in dienst hebben tegen fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden, maar die vanwege oneerlijke concurrentie steeds vaker werk verliezen aan bedrijven als Van den Bosch?
Ik blijf mij hard maken voor gelijk loon voor gelijk werk op dezelfde plek.
Is de uitspraak van het gerechtshof voor u aanleiding om de wet aan te scherpen? Zo nee, hoe gaat u voorkomen dat Nederlandse en Hongaarse chauffeurs in een Europese race naar de bodem tegen elkaar worden uitgespeeld?
Het internationaal transport is bij uitstek een bedrijfsactiviteit die op Europees niveau gereguleerd moet worden. Ik kijk daarom uit naar de voorstellen die de Europese Commissie zal doen om een meer gelijk speelveld te creëren en de regels duidelijker te maken.