Het tekort aan virusremmer remdesivir tegen corona |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Jan Paternotte (D66), Rens Raemakers (D66) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u aangeven voor hoeveel coronapatiënten Nederland voorraad van remdesivir heeft toegewezen gekregen door de Europese Commissie? Kunt u daarnaast aangeven wat de Nederlandse en Europese vraag naar remdesivir momenteel is, die door het tekort aan dit middel niet voldaan kan worden?1
Nederland heeft voor de maand oktober een hoeveelheid van 24.000 doses (voor ongeveer 4000 patiënten) toegewezen gekregen. Dit zou voldoende moeten zijn voor het huidige aantal in het ziekenhuis opgenomen coronapatiënten, inclusief een lichte stijging daarvan. De precieze verdeling van de leveringen remdesivir onder de EU-lidstaten is voor de daaropvolgende maanden nog niet bekend. De gezamenlijke overeenkomst van de EC voorziet in ieder geval vanaf januari in de mogelijkheid om meer dan 145.000 behandelingskuren, oftewel 880.000 doses per maand aan te kopen.
De vraag naar remdesivir varieert per dag, afhankelijk van de aantallen in het ziekenhuis opgenomen patiënten. Indien er een tekort is aan remdesivir, wordt de behandeling daarop aangepast.
Sinds wanneer is bij u duidelijk dat de voorraad remdesivir in Nederland onvoldoende is?
In de week van 21 september bleek dat door de sterk oplopende ziekenhuisopnames de door de Europese Commissie aan Nederland toebedeelde hoeveelheid op korte termijn onvoldoende zou kunnen zijn.
Hoe verhoudt dit zich tot de eerdere optimistische berichtgeving van het ministerie dat er bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) nog een voorraad beschikbaar was, mede door een donatie van Gilead, en dat het ministerie zowel op nationaal als op Europees niveau in gesprek met Gilead was om deze voorraad uit te breiden?
Door twee donaties van fabrikant Gilead hadden we voor dat moment voldoende voorraad remdesivir. Tegelijkertijd was er zicht op leveringen van remdesivir vanuit het Emergency Support Instrument (ESI programma) aan de EU-lidstaten. En in navolging daarvan werd ingezet op de totstandkoming van de gezamenlijke inkoopprocedure (Joint Procurement procedure) van de EC. Waarmee door de EC afspraken werden vastgelegd met de fabrikant over structurele maandelijkse leveringen remdesivir aan de EU-lidstaten om hun voorraden op peil te houden. Voorgaande gaf op dat moment perspectief voor vooralsnog voldoende behandelingen. In gesprekken met de EC en de fabrikant is de laatste weken continue aangedrongen op een verhoging van de productiecapaciteit en leveringen aan de EU-lidstaten.
Welke invloed kan het tekort aan remdesivir de komende weken hebben op een vertraging van het herstel van Nederlandse patiënten die extra zuurstof nodig hebben en dus op hun ligduur in het ziekenhuis en daarmee op de beschikbare ziekenhuiscapaciteit voor zowel de reguliere zorg als de zorg voor coronapatiënten?
Uit onderzoek is gebleken dat remdesivir de gemiddelde ligduur van in het ziekenhuis opgenomen coronapatiënten die extra zuurstof nodig hebben, kan bekorten met maximaal vier dagen. Of en hoe dat in de praktijk ook het geval is en wat het effect van het tijdelijke tekort aan remdesivir is, is onbekend. In de praktijk worden immers ook andere behandelingsmethoden ingezet, zoals bijvoorbeeld dexamethason.
Klopt het dat de Europese Commissie de voorraden remdesivir over de lidstaten verdeelt op basis van bevolkingsomvang, en niet op basis van het aantal patiënten?
Nee, de EC verdeelt de voorraden remdesivir op basis van aantal ziekenhuisopnamen/incidentie.
Zo ja, kan het hierdoor het geval zijn dat er in lidstaten met relatief weinig besmettingen geen tekorten zijn?
Zie antwoord op vraag 5.
Hoe verlopen de gesprekken die u heeft met de Europese Commissie om meer remdesivir deze kant op te krijgen? Is uw inzet hierbij om ook inzicht te verkrijgen in de voorraden die andere lidstaten nog hebben?
De voorraad remdesivir die door de Europese Commissie aan de lidstaten – en daarmee ook aan Nederland – tot vorige week werd toebedeeld, was beperkt. Juist de afgelopen weken liep de vraag in Nederland sterk op en ontstonden er tijdelijke tekorten. Ook in sommige andere Europese landen was er een nijpende situatie en sprake van tekorten. Daarom is er afgelopen weken (vanuit het Ministerie van VWS en het RIVM) veelvuldig en op hoog niveau intensief contact geweest over de levering van remdesivir aan Nederland, met zowel de Europese Commissie als de fabrikant van het medicijn. Wij hebben in de afgelopen weken aangedrongen op mogelijke herverdeling tussen de EU-landen. Zo heeft Nederland op verzoek de afgelopen weken enkele malen extra voorraad geleverd gekregen.
De toebedeling van remdesivir vanuit de EC zoals hierboven beschreven liep tot afgelopen week via het zgn. Emergency Support Instrument (ESI programma) van de EU. Sinds eind vorige week is er sprake van een nieuwe situatie die naar verwachting meer perspectief biedt ten aanzien van de leveringszekerheid van remdesivir. De EC heeft eind vorige week via een zogenaamde Joint Procurement procedure een overeenkomst gesloten met de fabrikant Gilead. Waarmee Nederland en de andere EU-lidstaten vanaf deze maand structureel verzekerd zijn van maandelijkse leveringen remdesivir. Nederland heeft in het kader van die procedure vervolgens direct een landspecifiek contract met de fabrikant afgesloten, waardoor we vanaf nu structureel maandelijks voorraad remdesivir krijgen toebedeeld. Ook in deze opzet is er sprake van een toebedeling via de EC van aantallen remdesivir via een verdeelsleutel. De fabrikant geeft aan hard te werken aan een verhoging van de productie en verwacht later deze maand voldoende capaciteit te hebben om aan de (oplopende) wereldwijde vraag te kunnen voldoen.
Is uw verwachting dat de tekorten niet voor het eind van het jaar zijn opgelost, aangezien de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) tot en met 31 december toestaat om onderling tussen ziekenhuisapotheken uit te wisselen?2
Zie ook beantwoording vraag 7. De IGJ beoogde het veld snel en voldoende duidelijkheid te bieden naar aanleiding van een verzoek van de ziekenhuisapothekers. Aan de keuze voor een termijn tot 31 december 2020 lag verder geen analyse van de duur van mogelijke tekorten ten grondslag.
Zijn er andere middelen die bij de behandeling van coronapatiënten gebruikt worden, zoals dexamethason, waar een tekort aan dreigt? Zo ja, welke stappen zet u nu reeds om tekorten te voorkomen?
Er zijn inderdaad andere middelen die bij de behandeling van coronapatienten gebruikt worden, zoals dexamethason. Hierbij voorzien wij geen dreiging van een tekort.
Kunt u deze vragen spoedig beantwoorden, bij voorkeur vóór het eerstvolgend plenair debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus?
Ja.
Het bericht ‘Geen enkele huisarts wil in huis genomen moeder als patiënt.’ |
|
René Peters (CDA) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het televisieprogramma Radar van 7 september 2020 met het item «Geen enkele huisarts wil in huis genomen moeder als patiënt»?1
Ja.
Is het u bekend of zich elders vergelijkbare situaties voordoen waarbij kwetsbare mensen met een Wlz-indicatie vanuit de instelling weer thuis c.q. buiten de instelling gaan wonen? Zo ja, kunt u een inschatting geven van het aantal mensen waar het hier om gaat?
Ja, het is mij bekend dat zich elders vergelijkbare situaties voordoen. Via een vraag van een persoon aan de Minister van VWS is ons bijvoorbeeld een vergelijkbare casus onder de aandacht gebracht. Deze casus is bekend bij de betrokken zorgverzekeraar. Van deze casus is eind september een melding gemaakt bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en Nederlandse Zorgautoriteit (NZa).
Om een beeld te krijgen van het aantal mensen heb ik gekeken naar vragen van mensen die gesteld zijn aan het ministerie, een uitvraag gedaan bij Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en de redactie van Radar gevraagd hoeveel casuïstiek er bij hen bekend is. Uit deze uitvragen komt het beeld naar voren dat er enkele vergelijkbare situaties zich voordoen. Echter, ik beschik niet over voldoende informatie om een betrouwbare inschatting van het aantal mensen te kunnen maken.
Herinnert u zich de antwoorden van uw ambtsvoorganger op eerdere vragen van het lid Slootweg, waarin hij zei: «Ik vind het dan ook onwenselijk als er problemen ontstaan in de beschikbaarheid en toegankelijkheid van medisch-generalistische zorg. Iedereen in Nederland moet, als dat nodig is, 24 uur per dag terecht kunnen voor medisch-generalistische zorg»?2
Ja.
Wat vindt u ervan, mede in het licht van het antwoord van uw ambtsvoorganger, dat uit de uitzending van Radar blijkt dat geen enkele huisarts deze door haar dochter in huis genomen moeder wil inschrijven als patiënt, waardoor zij verstoken is van de zorg zoals een huisarts die pleegt te bieden, waaronder ook de noodzakelijke medicatie?
Het antwoord van mijn ambtsvoorganger is nog steeds onverminderd actueel. Iedereen in Nederland moet, als dat nodig is, 24 uur per dag terecht kunnen voor medisch-generalistische zorg.
Wat is uw oordeel over het feit dat huisartsen voor het niet willen inschrijven van deze patiënt als reden aangeven dat deze patiënt een Wlz-indicatie heeft en dat het landelijk beleid is om deze patiënten niet in te schrijven?
Cliënten met een Wlz-indicatie die thuis wonen of weer thuis gaan wonen hebben zoals iedereen aanspraak op huisartsgeneeskundige zorg. Dit betekent dat zij voor zowel reguliere als spoedzorg terecht moeten kunnen bij een huisarts. Als een patiënt met een Wlz-indicatie die thuis woont of weer thuis gaat wonen problemen ervaart met het vinden van een huisarts, dan is het aan de betrokken zorgverzekeraar om hierbij te helpen.
De Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) heeft mij laten weten dat het geen landelijk beleid is van huisartsen om patiënten met een Wlz-indicatie niet in te schrijven. De LHV geeft aan dat zorg voor Wlz-patiënten complex is, en dat daarvoor ook-specifieke medische expertise nodig is. Ik begrijp van de LHV dat afspraken voor samenwerking met of consultatie van een specialist ouderengeneeskunde (SO), het beschikken over het juiste netwerk en de juiste uitrusting van een huisartsenpraktijk de huisarts kan ondersteunen bij het verlenen van medisch-generalistische zorg aan deze doelgroep. Ik begrijp dat soortgelijke randvoorwaarden nodig zijn om artsen te faciliteren bij het verlenen van de juiste medisch-generalistische zorg op de juiste plek. Ik zet mij er, gezamenlijk met partijen uit de sector, voor in om randvoorwaarden goed te faciliteren.
Daarnaast realiseer ik mij goed dat de positionering van medisch-generalistische zorg (zorg zoals huisartsen, SO en artsen verstandelijk gehandicapten (AVG) in samenspel bieden) voor patiënten met een Wlz-indicatie onduidelijk is. De huidige positionering is deels in de Zorgverzekeringswet en deels in de Wlz. De onduidelijke positionering maakt het voor alle betrokkenen rondom medische generalistisch zorg; zorgprofessionals, instellingen, zorgverzekeraars en zorgkantoren, soms lastig om de juiste zorg rondom een patiënt met een complexe zorgvraag te organiseren. Met het oog op een toenemend aantal patiënten met een complexe zorgvraag, een veranderend zorglandschap waarin mensen langer thuis wonen of naar een kleinschalige woonvorm verhuizen en schaarste aan artsen die medisch-generalistische zorg verlenen, groeit de urgentie om medisch-generalistische zorg goed te organiseren. Mijn ambtsvoorganger heeft de NZa daarom de opdracht gegeven om de toegankelijkheid van medisch-generalistische zorg te onderzoeken. Dit rapport heeft uw Kamer op 8 juli jl. ontvangen3. Voor de Kerst ontvangt u mijn reactie op dit advies.
Kunt u bevestigen dat het, in het verlengde van de antwoorden van uw ambtsvoorganger, beleid van het kabinet is dat kwetsbare mensen, die met een Wlz-indicatie thuis (gaan) wonen recht hebben op toegang tot huisartsenzorg, inschrijving bij een huisartsenpraktijk en toegang tot de huisartsenpost? Zo ja, welke verklaring heeft u er dan voor dat er kennelijk (nog steeds) discussie is met huisartsen over de verantwoordelijkheid voor medische zorg voor deze kwetsbare doelgroep?
Zie antwoord vraag 5.
Moet vastgesteld worden dat huisartsen zich (vooralsnog) niet willen conformeren aan dit beleid van het kabinet? Zo ja, waarom willen zij dat niet en wat is uw oordeel daarover? . Waar ligt in uw ogen, in het kader van de uitvoering van het landelijk beleid, de verantwoordelijkheid voor het organiseren van de medische zorg voor deze doelgroep? Is dit de zorgverzekeraar of is het zorgkantoor daarvoor de aangewezen partij?
Nee, ik stel niet vast dat huisartsen zich niet willen conformeren aan dit beleid. Het is bekend dat mensen steeds ouder worden, langer thuis wonen en dat de zorgvraag van deze ouderen steeds complexer wordt. De huisarts krijgt hierdoor in de huisartsenpraktijk te maken met meer patiënten en met een zwaarderezorgvraag. Er zijn plaatsen en regio’s in het land waar er geen problemen zijn bij het organiseren van medisch-generalistische zorg voor Wlz-patiënten. Dit zijn initiatieven waar bijvoorbeeld de huisarts, en SO en/of AVG complementair aan elkaar werken. Een aantal van deze goede voorbeelden heeft uw Kamer ontvangen bij de brief van 20 december 20194. Daarnaast zijn op de website www.waardigheidentrots.nl 5 meer voorbeelden te vinden. Ik ben blij met deze voorbeelden waarin huisartsen met de juiste afspraken tot een goede samenwerking met een specialist ouderengeneeskunde of arts voor verstandelijk gehandicapten komen, en ik hoop dat dit andere zorgprofessionals inspireert. Het volledige document met goede voorbeelden ontvangt u tegelijkertijd met mijn reactie op het NZa-rapport dat ik u voor de Kerst zal toesturen.
Heeft u er kennis van genomen dat in de Radar-uitzending een oproep werd gedaan voor een specialist ouderengeneeskunde in de regio Zeddam voor het voorschrijven van medicatie voor de mevrouw die door haar dochter in huis was genomen?
Ik zie het als de gezamenlijke opdracht van beroepsgroepen, Wlz-aanbieders, zorgkantoren, zorgverzekeraars en het Ministerie van VWS om te organiseren dat medisch-generalistische zorg beschikbaar en toegankelijk is voor patiënten met een Wlz-indicatie. Deze gezamenlijke opdracht houdt in dat we werken aan de beschikbaarheid van zorg zoals huisartsen, specialisten ouderengeneeskunde en artsen voor verstandelijk gehandicapten in samenspel plegen te bieden, zodat deze zorg 24 uur per dag, plaats onafhankelijk beschikbaar is voor iedereen, ook voor mensen met een complexe zorgvraag. Artsen kunnen met de juiste randvoorwaarden gezamenlijk afspraken maken om medisch-generalistische zorg te bieden. Het is van belang dat zorgverzekeraars, zorgkantoren en Wlz-aanbieders deze artsen faciliteren door aan randvoorwaarden te werken. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 5 en 6, heeft de NZa over dit onderwerp een advies uitgebracht, waar ik voor de Kerst op zal reageren.
Hoe verhoudt deze oproep zich tot het landelijk beleid van het kabinet dat een ieder recht heeft op toegang en beschikbaarheid van huisartsenzorg?
Ja.
Wat vindt u ervan dat er via de media een oproep wordt gedaan voor een arts (een specialist ouderengeneeskunde) voor deze patiënt, zodat mevrouw onder andere aan de voor haar noodzakelijke medicatie geholpen kan worden?
Zie mijn antwoord op vraag 5 en 6.
Welke concrete maatregelen gaat u op welke termijn nemen die ervoor zorgen dat er 24 uur per dag medische zorg beschikbaar is voor deze kwetsbare doelgroep van thuiswonende Wlz-patienten?
Ik vind dat niet de juiste gang van zaken. Als een patiënt met een Wlz-indicatie die thuis woont of weer thuis gaat wonen problemen ervaart met het vinden van een huisarts, dan is het aan de betrokken zorgverzekeraar om hierbij te helpen en moet er met de desbetreffende zorgverzekeraar hierover contact worden opgenomen.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is voor mensen met een Wlz-indicatie met een indicatie verstandelijke handicap; is hier huisartsenzorg voor beschikbaar?
Zoals aangegeven in de brief van mijn ambtsvoorganger van 20 december jl. heeft dit onderwerp mijn aandacht6. Ik voer voortdurend overleg met betrokken partijen over dit onderwerp en spreek daarbij over de aanbevelingen die de NZa in haar rapport over medisch-generalistische zorg heeft gedaan.
In mijn reactie op het NZa-rapport dat ik u voor de Kerst zal toesturen, zal ik verder ingaan op de stappen die ik neem om de medisch generalistisch zorg voor patiënten met een Wlz-indicatie beschikbaar, toegankelijk en organiseerbaar te houden.
Wilt u deze vragen beantwoorden op een zodanig tijdstip dat deze kunnen worden betrokken bij de voorbereiding van de komende plenaire begrotingsbehandeling VWS 2021?
Op 29 oktober jl. hebben de partijen Ieder(in), InEen, KansPlus, LHV, (beroeps)Vereniging van Artsen voor Verstandelijk Gehandicapten, Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland, Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland en ZN het Convenant Randvoorwaarden en facilitering medisch generalistische zorg voor mensen met een beperking bekrachtigd. Hiermee committeren alle partijen zich aan de acties genoemd in het convenant om de medisch generalistische zorg voor alle mensen met een beperking in de toekomst te borgen.
Bonussen aan personeel op het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport |
|
Maarten Hijink |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Klopt het dat sommige medewerkers die werkzaam zijn op uw ministerie niet tevreden zijn met een bonus van 500 euro? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Ontevredenheid onder medewerkers op het Ministerie van VWS over een bonus van 500 euro is mij niet bekend. Het is echter nooit uit te sluiten dat medewerkers niet tevreden zijn over incidentele beloningen.
Het is staande praktijk voor alle ministeries om gedurende het jaar incidentele beloningen toe te kennen. Dat gebeurt ook dit jaar bij alle ministeries. Van een generieke beloning is hierbij overigens geen sprake.
Voor het toepassen van incidentele beloningen gelden rijksbrede kaders: het betreft de CAO Rijk, het Beleidskader extra belonen sector Rijk en het personeelsreglement van het desbetreffende ministerie. Deze kaders bieden de mogelijkheid tot het toekennen van allerlei soorten van beloning; van cadeaubonnen, tot extra vrije dagen, tot gratificaties.2
Met de vakbonden zijn afspraken gemaakt over het toekennen van eenmalige beloningen voor die medewerkers die als gevolg van de corona-omstandigheden een extra inspanning hebben geleverd. Hierbij gaat het om medewerkers die maandenlang, vrijwel onafgebroken, ook in de avonduren en weekenden, aan de bestrijding van de coronacrisis hebben gewerkt.
Jaarlijks wordt over het beloningsbeleid Rijksbreed verantwoording afgelegd via de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk.
Klopt het dat er medewerkers op uw ministerie zijn die als bonus of andere vorm van extra beloning tot wel 5.000 euro hebben gekregen of nog krijgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven hoeveel personen werkzaam op uw ministerie een bonus hebben gekregen en wat de hoogte van deze bonus is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht ‘Vaccindeals staatsgeheim: experts roepen op tot transparantie’ |
|
Henk van Gerven |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Vaccindeals staatsgeheim: experts roepen op tot transparantie»?1
Laat ik vooropstellen dat zowel de Europese Commissie als ikzelf graag zo transparant mogelijk zijn over de inhoud van de gemaakte afspraken. Daarom informeer ik uw Kamer over het afsluiten van contracten door de Europese Commissie met producenten en over succesvol afgesloten verkennende gesprekken die naar verwachting tot contracten zullen leiden. Ook heb ik uw Kamer geïnformeerd over de EU-strategie voor COVID-19 vaccins2 en het oordeel van Nederland daarover. Ik verwijs hierbij naar mijn brieven van 17 augustus, 18 september, 2 en 8 oktober jl. Ook de Europese Commissie verstrekt, als ondertekenaar van de contracten, veel informatie over de EU-strategie voor COVID-19 vaccins, het sluiten van contracten met producenten en het vraagstuk van aansprakelijkheid en vrijwaring.3 Over de precieze tekst van de contracten kan ik weinig kwijt. De Nederlandse vertegenwoordigers zijn, net als de vertegenwoordigers van de andere deelnemende lidstaten, immers gebonden aan een geheimhoudingsplicht. De bedoeling van deze geheimhoudingsplicht is tweeërlei: enerzijds dient deze om beïnvloeding van de onderhandelingen met andere producenten te voorkomen. Anderzijds bevatten de contracten bedrijfsvertrouwelijke en beursgevoelige informatie van de producent die niet openbaar kan worden. Bij mijn weten is er geen informatie over de advance purchase agreements in andere landen openbaar die in Nederland niet openbaar is. De lidstaten van de Europese Unie maken geen eigen afspraken met de producenten waarmee de Europese Commissie in onderhandeling is. Overigens is de overeenkomst tussen de Europese Commissie en de lidstaten waarin de basisafspraken zijn vastgelegd, openbaar en in te zien op de website van de Europese Commissie.4 Ik heb uw Kamer in mijn brief van 2 oktober jl. over deze overeenkomst geïnformeerd.5
Kunt u reflecteren op de conclusies die werden getrokken over het gebrek aan transparantie ten tijde van de Mexicaanse griep en dat experts stellen dat nu precies dezelfde fout wordt gemaakt?
Zowel in de brief van 14 juni 2011, waarin een reactie op enkele rapporten is gegeven, waaronder het evaluatierapport van Bureau Berenschot,6 als in de brief van 4 april 2013, waarin een reactie op de brief van de voorzitter van de Commissie-Vermeend is opgenomen, wordt teruggekeken op de aanpak van de Mexicaanse griep7. In de reactie op de brief van de voorzitter van de Commissie-Vermeend wordt een tweetal adviezen genoemd die van belang zijn voor vaccinonderhandelingen ten tijde van een pandemie, namelijk (1) de vaccinvoorziening voor Nederland – ten tijde van schaarste – zo goed mogelijk te garanderen en (2) de asymmetrische onderhandelingspositie van Nederland te verkleinen door Europese samenwerking.
Doordat Nederland in samenwerking met de Europese Commissie in het Joint Negotiation Team samenwerkt om vaccins veilig te stellen, is de onderhandelingspositie van Nederland aanzienlijk versterkt en is Nederland in staat om een divers portfolio van kansrijke kandidaat-Covid-19-vaccins op te bouwen waarbij veiligheid, effectiviteit en kwaliteit van het grootste belang is.
De voorzitter van de Commissie-Vermeend gaat in zijn brief nader in op de uitspraak van de Raad van State van 3 oktober 2012, waarin de Raad oordeelde dat zowel technische productinformatie als onderhandelingsvoorwaarden niet publiek hoeft te worden gemaakt, omdat bekendmaking daarvan de eventuele toekomstige onderhandelingspositie van de overheid zou kunnen schaden.
Gelet op bovengenoemde redenen, vind ik dat de adviezen over de aanpak ten tijde van de Mexicaanse griep goed tot hun recht komen in de huidige aanpak.
Kunt u toelichten op welke verplichtingen vanuit de Europese Commissie deze geheimhouding is gebaseerd?
De geheimhoudingsplicht is gebaseerd op een geheimhoudingsclausule in het contract tussen de Europese Commissie en de betrokken producenten. De Nederlandse vertegenwoordigers hebben zich, net als de vertegenwoordigers van de andere deelnemende lidstaten, middels een geheimhoudingsverklaring eveneens gebonden aan de geheimhoudingsplicht.
Is het eenduidig welke informatie niet mag worden prijs gegeven? Wat wordt in andere EU-landen wel openbaar gemaakt?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de laatste stand van zaken met betrekking tot de aansprakelijkheid wanneer vaccins leiden tot gezondheidsschade? Wat is er nu precies afgesproken met betrekking tot de aansprakelijkheid bij gezondheidsschade en toekomstige mogelijke schadeclaims?
In algemene zin wil ik graag opmerken dat voorop staat dat de Europese wetgeving inzake productaansprakelijkheid in de contracten volledig gerespecteerd wordt. Wel worden in de overeenkomsten afspraken gemaakt over een vrijwaring door de lidstaten van de farmaceutische bedrijven ten aanzien van claims van derden. Voor deze vrijwaringssituatie gelden specifieke en strikte voorwaarden. Dat betekent dat lidstaten vrijwaring bieden bij claims die zien op bijvoorbeeld een verborgen gebrek van een vaccin dat niet bekend was op het moment van toelating. De contracten die getekend worden door de Europese Commissie voorzien in een geheimhoudingsverklaring voor alle betrokken partijen inclusief de vertegenwoordigers van de 27 lidstaten. Hierdoor kan niet worden ingegaan op specifiek gemaakte afspraken in die contracten.
Kunt u toezeggen dat Nederland niet voor de kosten voor schadeclaims zal opdraaien, mochten er problemen ontstaan met een vaccin? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat kan ik niet toezeggen. Bij de vraag welke partij voor welk deel van de kosten van een schadeclaim dient op te draaien, is de geldende wetgeving leidend. Zoals gezegd, wordt de Europese wetgeving inzake productaansprakelijkheid volledig gerespecteerd. Bijwerkingen die zijn oorsprong vinden in het niet naleven van deze regels, behoren tot de aansprakelijkheid van de producent. Wel zijn afspraken gemaakt over claims die zien op een verborgen gebrek van een vaccin dat niet bekend was op het moment van toelating. Claims van derden op de producent met betrekking tot bijwerkingen die op het moment van toelating onvoorzien waren en zich pas later manifesteren, komen onder strikte voorwaarden voor vrijwaring door de lidstaten in aanmerking. Dat geldt natuurlijk niet indien die het gevolg zijn van het niet voldoen aan de wettelijke regels voor de productie van dergelijke vaccins.
Bent u ervan overtuigd dat er betere deals zullen ontstaan als de geheimhouding blijft gelden? Kunt u uitleggen waarom?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe rijmt u de geheimhouding met de WHO-resolutie die pleit voor meer transparantie en de inspanningen van uw voorganger om opener te zijn over onderhandelingen?
Zoals de voormalig Minister voor Medische Zorg en Sport heeft aangegeven in de antwoorden op schriftelijke vragen van het lid Ploumen (PvdA)8 is Nederland, binnen het beleid om de toegang tot geneesmiddelen en vaccins te vergroten actief voorstander van een zo groot mogelijke transparantie. Zoals ik in het antwoord op vraag 1, 4, 7 en 9 heb aangegeven bied ik inzicht en ben ik transparant over de afspraken die de Europese Commissie met vaccinproducenten maakt waar mogelijk. Hierbij ben ik ook gebonden aan geldende wet- en regelgeving en Europese afspraken.
Wat gaat u doen om de Nederlandse bevolking de transparantie te bieden waar ze recht op heeft, niet in de laatste plaats omdat veel van de vaccins deels met Nederlands belastinggeld worden ontwikkeld?
Zie antwoord vraag 1.
Gebrekkige afspraken over betaalbaarheid, transparantie en toegankelijkheid van geneesmiddelen in de toolkit Maatschappelijk Verantwoord Licentiëren |
|
Rens Raemakers (D66) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de inhoud van de onlangs gepubliceerde «toolkit» voor Maatschappelijk Verantwoord Licentiëren van de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) en de Vereniging van Universiteiten?1
Ja. Op korte termijn stuur ik een kabinetsreactie op de toolkit naar de Kamer, mede namens de Minister van OCW en de Staatssecretaris van EZK.
Kunt u toelichten welke juridische bepalingen in de «toolkit» enige bijdrage kunnen leveren aan de betaalbaarheid, toegankelijkheid en transparantie (over prijzen en ontwikkelkosten) van geneesmiddelen die (deels) gefinancierd zijn met publieke middelen?
In de toolkit staan een aantal bepalingen die een bijdrage kunnen leveren aan betaalbaarheid, toegankelijkheid en transparantie. Deze staan in artikel VIII van de «Clause list»:
Acht u de bepalingen in de «toolkit» op elk van deze punten afdoende of zouden de bepalingen volgens u verder moeten strekken?
Het zou misschien goed zijn als sommige bepalingen verder zouden strekken, mits dat niet ten koste gaat van de effectieve beschikbaarheid van vindingen die met academische kennis zijn ontwikkeld. Ik zie daarom uit naar verdere ontwikkeling van de toolkit. De toolkit zal gebruikt worden door alle universiteiten en UMC’s – ook buiten het veld van geneesmiddelen – en zij zullen erover rapporteren. Over twee jaar wordt de toolkit geëvalueerd en bijgesteld in overleg met stakeholders. Er is een risico dat Nederlandse academische vindingen de patiënt niet meer bereiken als de licentievoorwaarden te stringent zijn of verkeerd geformuleerd zijn. Dat geldt vooral wanneer er nog geen gelijk speelveld is in Europa.
Welke garanties bieden de tien principes voor Maatschappelijk Verantwoord Licentiëren en de daaruit voortvloeiende «toolkit» volgens u om te voorkomen dat de overheid later de hoofdprijs betaalt voor een (deels) publiek ontwikkeld middel?
Volgens de tien principes voor Maatschappelijk Verantwoord Licentiëren moet de kennisinstelling die een licentie verleent aan een bedrijf zich vergewissen van de intenties van het bedrijf. En de toolkit biedt de mogelijkheid om prijsstelling bespreekbaar te maken tijdens de licentieonderhandelingen. Bij licentie-onderhandelingen moet men echter rekening houden met allerlei specifieke omstandigheden. Het gaat nu te ver om bepaalde clausules al verplicht te stellen, zonder dat we goed weten wat de gevolgen daarvan zijn met betrekking tot de effectieve beschikbaarheid van het product.
Myozyme tegen de ziekte van Pompe is inderdaad ontwikkeld met kennis van het Erasmus MC. In het geval van Myozyme is het intellectuele eigendom destijds overgegaan van het ene naar het andere bedrijf. De toolkit benoemt de mogelijkheid om intellectueel eigendom over te dragen, waarbij het uitgangspunt is dat gemaakte afspraken in stand blijven, ook wat betreft maatschappelijke impact. Wanneer destijds de tien principes en de toolkit beschikbaar waren geweest dan zouden we nu mogelijk een lagere prijs betalen voor Myozyme. Over Myozyme zijn door mijn ambtsvoorganger vertrouwelijke prijsafspraken gemaakt, waarover ik niet kan uitweiden.
Ik heb nu geen andere voorbeelden. Waarschijnlijk is slechts een heel klein deel van de in Nederland beschikbare geneesmiddelen gebaseerd op patenten uit Nederlandse kennisinstellingen, maar ik beschik niet over een accuraat overzicht hiervan.
Kunt u bij uw antwoord op vraag 4 voorbeelden uit de afgelopen jaren betrekken, zoals het medicijn tegen de ziekte van Pompe dat werd ontdekt in het Erasmus MC en nu naar schatting nog altijd honderdduizenden euro’s per jaar per patiënt kost?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u reflecteren op het artikel in de Volkskrant waarin een breed scala aan politieke jongerenorganisaties en maatschappelijke organisaties stelt dat de NFU bij de ontwikkeling van de «toolkit» op voorhand afzag van het opnemen van bepalingen over transparantie in de kostenopbouw en verantwoorde prijsstelling?2 Kunt u hierover in gesprek treden met de NFU?
Het is goed dat de politieke jongerenorganisaties en maatschappelijke organisaties betrokkenen scherp houden ten aanzien van maatschappelijk verantwoord licentiëren. De toolkit geeft nadere invulling aan de «tien principes voor maatschappelijk verantwoord licentiëren» die de kennisinstellingen in 2019 formuleerden. De NFU heeft dit vervolgproces begeleid en de verschillende stakeholders betrokken via een werkgroep en een klankbordgroep. In de werkgroep zaten Knowledge Transfer Officers/KTO-directeuren, investeerders en ondernemers. Deze werkgroepleden droegen primair zorg voor de inhoudelijke totstandkoming van de toolkit. Zij hebben in de dagelijkse praktijk met dit proces te maken en gaan zelf met de toolkit werken. De klankbordgroep bestond uit vertegenwoordigers van publieke en charitatieve onderzoeksfinanciers, politieke en maatschappelijke organisaties en koepelorganisaties uit het bedrijfsleven. De leden van de klankbordgroep gaven hun visie op en mening over het proces en de toolkit. Licence to Heal heeft, als lid van de klankbordgroep, conceptartikelen laten opstellen met het verzoek deze op te nemen in de toolkit. In zowel de werkgroep als de klankbordgroep zijn deze artikelen respectievelijk de insteek besproken. De werkgroep onder leiding van de NFU heeft geconcludeerd dat deze voor de toolkit niet werkbaar zijn. Onder meer vanwege onderstaande argumenten:
Over twee jaar wordt de toolkit geëvalueerd en herzien, maar zoals ook in het notaoverleg van 15 oktober jl. is besproken ben ik bereid de komende tijd al met de NFU in gesprek te gaan om te bezien of sommige bepalingen in de toolkit kunnen worden aangescherpt of aangevuld.
Klopt het dat de NFU heeft gesteld dat zelfs het tijdens de onderhandelingen ter sprake brengen van transparantie en verantwoorde prijsstelling ongewenst zou zijn vanwege schade voor het innovatieklimaat? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Ik ben geïnformeerd dat tijdens de gesprekken in zowel de klankbordgroep als de werkgroep op diverse momenten de aspecten transparantie en prijsstelling ter sprake zijn gekomen. In de gesprekken in de klankbordgroep kwamen de verschillende en op punten tegenstrijdige gezichtspunten van betrokken partijen meermaals scherp in beeld. De voorzitter van de klankbordgroep heeft er ook voor gezorgd dat wanneer nieuwe partijen aansloten, deze tegenstelling expliciet benoemd is. Juist omdat partijen in deze kwestie botsende visies aandroegen, was het gesprek in de klankbordgroep belangrijk. Hoewel alle partijen het overgrote deel van de tien principes voor maatschappelijk verantwoord licentiëren als relevant en waardevol zagen, was het zoals verwacht de vertaling naar de toepassing waar zaken tot botsingen leidden.
Ik vind deze gang van zaken niet verrassend. Het wordt nu tijd dat er een betere empirische basis ontstaat voor uitspraken over maatschappelijk verantwoord licentiëren, en die kan nu ontstaan wanneer deze toolkit breed gebruikt wordt. Daarom vind ik het verheugend dat Nederlandse universiteiten en UMC’s de toolkit gaan gebruiken en erover gaat rapporteren.
Deelt u de mening van de politieke jongerenorganisaties en maatschappelijke organisaties dat de huidige impasse alleen verbroken kan worden wanneer de overheid de regie neemt in dit proces?
De overheid heeft niet de kennis en ervaring in huis om aan kennisinstellingen goede licentieclausules voor te schrijven die de effectieve beschikbaarheid zekerstellen van producten die met academische kennis zijn ontwikkeld. De meeste kennis en ervaring dienaangaande zit bij de Kennis Transfer Organisaties (KTO’s) van de kennisinstellingen. Zij benutten hun ervaring nu om een veldnorm te ontwikkelen voor maatschappelijk verantwoord licentiëren. De toolkit is het voorlopige resultaat, maar niet het eindproduct. Daarom is het goed dat de NFU en de Vereniging van Universiteiten (VSNU) het principe hanteren van «pas toe of leg uit.» Ik sluit niet uit dat de overheid uiteindelijk wel bepaalde licentieclausules zal afdwingen via subsidievoorwaarden, bijvoorbeeld wanneer de overheid ook het vroege klinische onderzoek van academici subsidieert, waardoor kennisinstellingen sterker staan in de licentieonderhandelingen met de licentienemer.
Waarom verbindt u – vooralsnog – zelf geen publieke voorwaarden aan de licentiëring van geneesmiddelen?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de stelling dat het – op termijn – voor iedereen kenbaar zou moeten zijn welke kosten farmaceuten daadwerkelijk maken voor het onderzoek, de ontwikkeling en de productie van hun geneesmiddelen?
Voor mij is deze transparantie geen doel op zich. Deze transparantie is goed als ze bijdraagt aan de ontwikkeling, beschikbaarheid en betaalbaarheid van nieuwe geneesmiddelen. En uiteraard ligt er een verantwoordelijkheid bij de farmaceutische industrie om – waar men hele hoge prijzen vraagt – transparant te zijn over hun prijsopbouw en investeringen. Het is wel de vraag of het realistisch is om te proberen dat nu via Nederlandse licentievoorwaarden af te dwingen. De deskundigen in de werkgroep die de toolkit opstelden vonden het niet realistisch. Het vergt een internationale aanpak.
Bent u bereid om de komende tijd in Europees verband nieuwe stappen te zetten om vaker gezamenlijk te onderhandelen over geneesmiddelen? Zo ja, hoe wilt u dit doen?
Al enige tijd ben ik actief om samen met mijn Beneluxa-partners te onderhandelen over geneesmiddelenprijzen. Ik heb dit inmiddels een aantal keer gedaan en er lopen ook nieuwe trajecten. Met Beneluxa werk ik eraan om internationale samenwerking te optimaliseren, waar prijsonderhandelingen een onderdeel van is, maar ook het tot stand brengen van een internationale horizonscan en het beoordelen van geneesmiddelen. Dit is van belang om internationale en nationale prijsonderhandelingen optimaal uit te kunnen voeren.
Welke stappen bent u bereid te zetten om te komen tot een Europees maatschappelijk verantwoord systeem van geneesmiddelenontwikkeling?
Zoals ik ook in het notaoverleg van 15 oktober jl. heb aangegeven zal ik de komende tijd de toolkit in Europees verband uitdragen en onder de aandacht brengen van de Europese Commissie, EU-lidstaten en stakeholders.
Zou u deze vragen kunnen beantwoorden voor het algemeen overleg Geneesmiddelen-/hulpmiddelenbeleid van 15 oktober 2020?
Ik heb uw vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het bericht ‘Restitutieverzekering onder druk’ |
|
Maarten Hijink |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Restitutieverzekering onder druk»?1
Op basis van de Zorgverzekeringswet hebben zorgverzekeraars zorgplicht jegens hun verzekerden. Deze zorgplicht kan op twee manieren worden vormgegeven: (1) de verzekerde heeft recht op zorg (naturapolis) of (2) de verzekerde heeft recht op vergoeding van de kosten van de zorg (restitutiepolis). Het is aan de verzekeraars een van beide of beide soorten polissen aan te bieden dan wel een combinatie hiervan. Sinds 2016 is het aantal polissen geleidelijk afgenomen, van 61 in 2016 naar 55 in 2020. Het aantal restitutiepolissen daalde van 24 in 2016 naar 17 in 2020. Ruim 18% van de verzekerden heeft in 2020 een restitutiepolis2. Dit beeld is al sinds 2017 vrijwel gelijk.
In het artikel wordt gewezen op de sterk stijgende zorgkosten in de ggz en de thuiszorg, als oorzaak voor het besluit om de vergoedingen voor deze zorgkosten bij niet-gecontracteerde zorgaanbieders te beperken. Het is aan de zorgverzekeraar om dergelijke keuzes te maken. In bepaalde gevallen is het ook begrijpelijk als zorgverzekeraars een dergelijke keuze maken, bijvoorbeeld als de verhouding tussen de vergoeding voor gecontracteerde en niet-gecontracteerde zorg onevenredig groot wordt. Zorgverzekeraars hebben immers de taak om het evenwicht te bewaren tussen kwaliteit, betaalbaarheid en toegankelijkheid van de zorg.
Daarnaast wordt gewezen op de werking van de risicoverevening; voor een reactie daarop verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 5.
Betekent het onder druk staan van de restitutiepolis dat zorgverzekeraars al aan het voorsorteren zijn op het door u aangekondigde wetsvoorstel over het bevorderen van zorgcontractering, waarmee de vrije zorgverlenerskeuze wordt ingeperkt?
Ik heb geen aanwijzingen waaruit zou blijken dat zorgverzekeraars aan het voorsorteren zijn op het wetsvoorstel bevorderen van zorgcontractering.
Overigens bestrijd ik dat het wetsvoorstel de vrije zorgverlenerskeuze inperkt. In Nederland is iedere verzekerde vrij om de hulpverlener te kiezen die hij of zij wenst. Ik vind het belangrijk dat patiënten voldoende keuze hebben uit kwalitatief goede hulpverleners. Zorgverzekeraars hebben een zorgplicht; dat betekent dat zij voor een naturapolis voldoende zorgaanbieders moeten contracteren zodat iedere verzekerde tijdig de zorg kan krijgen die hij nodig heeft. Verzekerden kunnen dan kiezen uit de gecontracteerde zorgaanbieders. Verzekerden hebben ook het recht om te kiezen voor een niet-gecontracteerde zorgaanbieder. De hoogte van de vergoeding hangt dan af van de polis waar de verzekerde voor gekozen heeft. Zorgverzekeraars moeten hun verzekerden goed informeren over welke zorgaanbieder wel en niet is gecontracteerd en wat daarvan de consequenties zijn. Verzekerden kunnen dan een zorgverzekering kiezen die het beste aansluit bij hun wensen voor wat betreft de keuze en het aanbod van zorgaanbieders en de premie.
Wat is uw reactie op de stelling dat met het verdwijnen van restitutiepolissen steeds meer grote zorgverleners gecontracteerd zullen worden en daarmee de ongewenste situatie ontstaat dat overwegend grotere zorgaanbieders overblijven, hetgeen de keuzevrijheid en pluriformiteit ernstig in het gedrang brengt voor zowel patiënt als zorgverlener?
Iedere verzekerde kan bij het maken van een keuze voor een zorgverzekeraar in overweging nemen welke zorgaanbieders de zorgverzekeraar heeft gecontracteerd. Vanuit concurrentieoogpunt is het daarom aantrekkelijk voor zorgverzekeraars ook kleine aanbieders te contracteren.
Daarnaast zijn over contractering tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders afspraken gemaakt. Zo hebben de partijen, waaronder zorgverzekeraars, in het hoofdlijnenakkoord wijkverpleging 2019–2022 en in het bestuurlijk akkoord ggz 2019–2022 beklemtoond dat contractering hèt vehikel is om afspraken te maken over doelmatigheid, kwaliteit, innovatie, organiserend vermogen en de juiste zorg op de juiste plek. Ook is benadrukt dat ook kleine partijen aan het contracteerproces moeten kunnen deelnemen. In de afspraken is door partijen ook aangegeven dat naast wederzijdse contracteervrijheid, zorgverzekeraars aan hun zorgplicht moeten voldoen en cliënten voldoende en heldere keuzemogelijkheden moeten hebben.
Tenslotte moet zorg op redelijke afstand en binnen redelijke termijn aan een zorgzoekende geleverd kunnen worden. Ook dat zal betekenen dat niet uitsluitend op grotere aanbieders zal kunnen worden teruggevallen.
Wat vindt u van de onduidelijkheid die is ontstaan voor zowel patiënt als zorgverlener over de hoogte van de bijbetaling als een patiënt met een restitutiepolis naar een BIG (Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg)-geregistreerde contractvrije zorgverlener gaat? Wanneer komt er helderheid over de hoogte van de eigen betaling?2
In geval van een restitutiepolis is de zorgverzekeraar gehouden de kosten van (niet-gecontracteerde) zorg en overige diensten te vergoeden, tenzij deze kosten hoger zijn dan in de Nederlandse marktomstandigheden redelijk is te achten (het marktconforme tarief). Als de aanbieder een rekening bij de zorgverzekeraar indient die het marktconforme tarief te boven gaat, mag de zorgverzekeraar de kosten die het marktconforme tarief te boven gaan, niet vergoeden (zie artikel 2.2 van het Besluit Zorgverzekeringswet, gebaseerd op artikel 11 Zorgverzekeringswet). Deze kosten vallen niet onder de prestatie waarop de verzekerde recht heeft. Dat betekent dat de zorgverzekeraars niet de volledige rekening van de zorgaanbieder mag vergoeden, ongeacht of deze zorgverlener BIG-geregistreerd is. Daardoor kan het zo zijn dat een verzekerde die gebruik maakt van deze zorg een deel van de rekening aan de zorgaanbieder zelf moet betalen, tenzij de zorgaanbieder deze kosten zelf voor zijn rekening neemt.
In welke mate kan het ontwikkelen van de risicoverevening verzekeraars compenseren voor extra hoge kosten voor de geestelijke gezondheidszorg (ggz) en thuiszorg? In welke mate zal het vooralsnog niet overstappen op een onderhoudsmodel dit ten goede brengen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De risicoverevening wordt elk jaar onderzocht en aangepast om op onderbouwde wijze verbeteringen te realiseren in het model waarmee zorgverzekeraars worden gecompenseerd. De afgelopen jaren zijn verbeteringen gerealiseerd door uitbreidingen en verfijning van kenmerken van verzekerden4, ook voor extra hoge kosten in de ggz en wijkverpleging. Zo is in 2020 de hogekostencompensatie in de ggz geïntroduceerd voor een zeer kleine groep zeer dure ggz-cliënten, de 0,5% ggz-gebruikers met de hoogste kosten. De ggz-kosten van deze verzekerden die boven de drempel van circa 90.000 euro per jaar uitkomen, worden dit jaar voor 75% vergoed. Per 2021 wordt dat vergoedingspercentage verhoogd naar 90%. Daarover is uw Kamer onlangs geïnformeerd (Kamerstuk 29 689, nr. 1067).
Het verder doorontwikkelen van de risicoverevening zorgt ervoor dat zorgverzekeraars nog beter gecompenseerd worden voor voorspelbare zorgkosten, maar alleen als de oorzaak van die zorgkosten objectief herleidbaar is naar gezondheidsgerelateerde kenmerken van verzekerden. Oorzaken kunnen ook elders liggen zoals bij het inkoopbeleid van verzekeraars of bij praktijkvariatie tussen aanbieders. Naar resterende over- en ondercompensaties en de oorzaken hiervan wordt komend jaar onderzoek gedaan in het zogenoemde restrisico-onderzoek. Hierover heb ik uw Kamer ook onlangs geïnformeerd (Kamerstuk 29 689, nr. 1078).
In hoeverre heeft volgens u de schaalgrootte van zorgverleners te maken met de vraag of zij wel of niet een contract krijgen met zorgverzekeraars?
Voor de organiseerbaarheid van de zorg is het van belang dat zorgaanbieders goed samenwerken. Hoe meer zorgaanbieders, hoe groter de uitdaging voor de organiseerbaarheid. In de ggz zijn bijna 8.000 zorgaanbieders actief en in de wijkverpleging bijna 3.000. In de wijkverpleging bestaat een verband tussen de grootte van de aanbieder en de contractstatus. Er zijn veel kleine aanbieders (ca 500) en zzp’ers (ca 1.500) actief die met geen enkele zorgverzekeraar een contract hebben. Grote instellingen hebben vrijwel altijd contracten met zorgverzekeraars5. In de ggz ligt dit genuanceerder. Daar geldt dat de grote, geïntegreerde ggz-instellingen en psychiatrische afdelingen van ziekenhuizen vrijwel altijd gecontracteerd zijn. Er zijn daar echter ook enkele tientallen aanbieders actief met een behoorlijke omzet (> € 500.000) die met geen enkele zorgverzekeraar een contract hebben6. Overigens zijn in de Hoofdlijnenakkoorden ggz en wijkverpleging afspraken gemaakt dat ook kleine aanbieders moeten kunnen deelnemen aan het contracteerproces. In andere sectoren binnen de Zorgverzekeringswet is geen informatie beschikbaar over de relatie tussen de contractstatus en de grootte van de aanbieder.
Bent u bereid om verder te onderzoeken waarom de door u gewenste contractering uitblijft en sommige kleine zorgverleners liever contractvrij werken? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) besteedt in de Monitors contractering ggz en wijkverpleging7 aandacht aan de beweegredenen van zorgaanbieders en zorgverzekeraars om geen contract af te sluiten.
In de Monitor contractering wijkverpleging 2020 noemen zorgaanbieders de volgende redenen om geen contract af te sluiten: de aangeboden tarieven zijn te laag (door 74% van de aanbieders genoemd die geen contract hebben afgesloten), er zijn geen onderhandelingsmogelijkheden (door 19% genoemd), de aanbieder heeft geen cliënten van de betreffende verzekeraar (door 17% genoemd) en administratieve lastendruk (door 5% van deze aanbieders genoemd). Door de zorgverzekeraars worden de volgende redenen genoemd: de aanbieder kan de inzet van een niveau 5 verpleegkundige niet garanderen; er zijn twijfels aan de kwaliteit van de zorgverlening; er spelen overwegingen met betrekking tot integriteit of fraude.
In de Monitor contractering ggz noemen van de 48 instellingen die aan het onderzoek van de NZa hebben deelgenomen er 32 (67%) een contractaanbod gekregen dat ze niet geaccepteerd hebben. Van deze 32 instellingen wezen er 27 (85%) het contract af omdat zij de tarieven te laag vonden, 20 (63%) waren het oneens met het omzetplafond en 10 (31%) oneens met andere contractvoorwaarden. Slechts 1 (3%) instelling vond de administratieve lasten te hoog. Van de 71 vrijgevestigde zorgaanbieders die aan het onderzoek deelnamen hebben er 28 (39%) een contractaanbod niet geaccepteerd. De reden daarvoor was voor 24 van de 28 vrijgevestigden (86%) de te lage tarieven, 9 (32%) waren het oneens met het omzetplafond, 10 (36%) met andere contractvoorwaarden en 7 vonden de administratieve lasten te hoog (25%). Van de acht zorgverzekeraars die aan het onderzoek van de NZa deelnamen heeft de helft (4) in het beleid bewust gekozen om met een (deel van de) zorgaanbieders geen contract aan te gaan. Redenen die men daarvoor aandraagt zijn: het zorgaanbod van de zorgaanbieder (4), de zorgverzekeraar vindt de kwaliteit van de zorgaanbieder onder de maat (2) en er is voldoende gecontracteerd in de vestigingsplaats (2).
Deze bevindingen van de NZa komen overeen met eerder onderzoek van de NZa en van Arteria consulting in de wijkverpleging en ggz. Voor andere sectoren binnen de Zorgverzekeringswet is dergelijk onderzoek niet verricht.
Ik ben van mening dat er hiermee voldoende onderzoek gedaan is.
Welke andere oplossingen ziet u voor het tegengaan van de versnippering van zorg, ondoelmatigheid en fraude?
Het is van belang om een goede balans te vinden tussen het creëren van voldoende aanbod aan zorgverleners (zodat een patiënt kan kiezen) dat dusdanig overzichtelijk is dat zorgverleners zich rondom een patiënt kunnen organiseren om zo de juiste multidisciplinaire zorg met voldoende continuïteit te kunnen verlenen. Een versnipperd aanbod kan een probleem betekenen maar hoeft dit niet altijd te zijn; dit is het bijvoorbeeld niet bij kortdurende zorg die monodisciplinair wordt gegeven. Versnippering kan op meerdere manieren worden teruggedrongen. Bijvoorbeeld via het beter naleven van richtlijnen en kwaliteitstandaarden, via het komen tot (lokale) samenwerkingsverbanden of door het opwerpen van hogere drempels bij toetreding.
Om fraude te bestrijden wordt samengewerkt in de keten en is er een integraal pakket aan ketenbrede maatregelen. De maatregelen zijn grofweg te verdelen in twee groepen. Maatregelen die betrekking hebben op het voorkomen van fraude (de voorkant) en maatregelen die toezien op het versterken van de opsporing en handhaving (de achterkant).
Maatregelen die onder andere worden ingezet om fraude zo veel mogelijk te voorkomen:
Maatregelen die onder andere worden getroffen om het toezicht en de opsporing te versterken:
Wat gaat het bevorderen/indirect dwingen van zorgverleners tot contracteren bijdragen aan het oplossen van het probleem van excessieve winsten, als deze vrijwel evenveel bij gecontracteerde als bij contractvrije zorgaanbieders worden aangegeven?
Wanneer sprake is van een contractuele relatie, kan de jaarverantwoording een vast onderwerp van gesprek zijn. Hierdoor zullen eventuele excessieve winsten ook besproken worden en kunnen hier door middel van inkoopafspraken consequenties aan verbonden worden.
Hoe wilt u de mogelijkheid van verzekerden om een pure restitutiepolis te kiezen, waarborgen in het huidige stelsel? Bent u bereid corrigerend op te treden wanneer verzekeraars die polis schrappen?
Zoals ik bij de beantwoording van vraag 1 heb aangegeven is het aan zorgverzekeraars om te bepalen welke polissen zij aanbieden. Ook heb ik aangegeven dat zorgverzekeraars goede redenen kunnen hebben om geen restitutiepolis aan te bieden. Het is niet aan mij om daarin op te treden.
Hoe kan aan verzekerden meer transparantie geboden worden over de hoogte van de vergoeding van NZa (Nederlandse Zorgautoriteit)-tariefconforme facturen van contractvrije zorgverleners, nu verzekeraars de cryptische term «marktconforme vergoeding» gebruiken?
In artikel 2.2 van het Besluit Zorgverzekeringswet (gebaseerd op artikel 11 Zorgverzekeringswet) staat dat in geval van een restitutiepolis de verzekeraar de kosten die hoger zijn dat in de Nederlandse marktomstandigheden passend is te achten (marktconform tarief), niet mag vergoeden. Deze kosten vallen niet onder de prestatie waarop de verzekerde recht heeft. De NZa heeft in de Regeling informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars aan consumenten (TH/NR-017) nadere regels gesteld over de wijze waarop verzekeraars aan verzekerden informatie moeten verstrekken over de inhoud en toepassing van het begrip «marktconform tarief» (met name de artikelen 13 en8. De NZa verplicht de verzekeraars tot een uniforme invulling van de term marktconform tarief. De NZa houdt daarop toezicht. Indien een consument het niet eens is met de berekening van de zorgverzekeraar van een marktconform tarief, kan de consument terecht bij de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen.
Hoe rijmt u de intentie om contractvrije ggz-zorg in te perken met de wens om zorgkosten te beteugelen, werkdruk te verminderen en werkplezier te verhogen, wetende dat deze juist de redenen zijn waarom veel zorgverleners in de ggz zonder contract werken, en terwijl uit onderzoek blijkt dat contractvrije ggz-zorg grosso modo goedkoper is dan gecontracteerde ggz-zorg?3 4
Contractering is hèt middel om afspraken te maken over doelmatigheid, kwaliteit, innovatie, organiserend vermogen en de juiste zorg op de juiste plek. Daarover zijn de ggz-partijen en ik het eens. In het hoofdlijnenakkoord ggz zijn dan ook afspraken gemaakt over het verbeteren van het contracteerproces en het bevorderen van contractering. Ook is afgesproken dat de NZa de ontwikkelingen volgt en daarover jaarlijks een rapportage uitbrengt. In april 2020 is de Monitor contractering ggz 2020 van de NZa gepubliceerd en aan uw Kamer verzonden (Kamerstuk 32 620, nr. 261). Hieruit blijkt dat het proces van contractering beter gaat dan in 2019. Er is evenwel zeker nog winst te behalen op een aantal procesmatige punten. Maar volgens de NZa is vooral ook verbetering nodig in de inhoud van contracten. Juist in contracten dienen partijen inhoudelijke afspraken te maken over de grote uitdagingen waar de sector voor staat. Gesprekken tussen verzekeraars en aanbieders zouden moeten gaan over onderwerpen als wachttijden, zorg voor patiënten met een complexe zorgvraag, innovatie, de kwaliteit van zorg, wat de juiste zorg is voor de patiënt en op welke plaats die het beste geleverd kan worden. In plaats daarvan ligt de nadruk nu in veel gevallen te eenzijdig op het financiële aspect (onder meer omzetplafonds). Hier zijn dus nog de nodige verbeteringen te boeken. De NZa heeft hiertoe een aantal aanbevelingen gedaan. Met partijen heb ik afgesproken dat ze met de aanbevelingen van de NZa aan de slag gaan. Van belang is dat verzekeraars en zorgaanbieders dat in gezamenlijkheid doen en dat de contractering verder verbetert.
Wat is uw reactie op het artikel «Hulp van zorgfraude-arts ingeroepen»?5
Met de eerste Voortgangsrapportage rechtmatige zorg 2018 – 202112heb ik uw Kamer van de knelpunten en verbeterpunten op de hoogte gesteld. Ook uit een eind 2019 gehouden tweede evaluatie is gebleken, dat ondanks de verbeterpunten, de eerder aangegeven knelpunten nog onverkort gelden.
De onafhankelijk deskundige arts kan alleen ingezet worden bij strafrechtelijke onderzoeken onder leiding van het Openbaar Ministerie. Zorgverzekeraars beschikken al over een onafhankelijke deskundige arts, namelijk de medisch adviseur. Het inzien van persoonsgegevens (materiële controle) van verzekerden vindt altijd plaats onder verantwoordelijkheid van een medisch adviseur.
Was u ervan op de hoogte dat sinds het in het leven roepen van deze functie door het openbaar ministerie slechts twee keer – in drie jaar – een beroep is gedaan op deze artsen? Wat is uw reactie hierop, gelet op het feit dat zorgverzekeraars voortdurend de noodklok luiden en vragen om hen meer handvatten te geven om zorgfraude aan te pakken?
Zie antwoord vraag 13.
Deelt u de mening dat het voor de hand ligt – alvorens een grondrecht aan te tasten van patiënten om te allen tijde de eigen zorgverlener te kunnen kiezen door middel van een wijziging van artikel 13 van de Zorgverzekeringswet – eerst de bestaande middelen die leiden tot opsporing van fraude beter te benutten?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven is er geen sprake van het inperken van de vrije zorgverlenerskeuze. In Nederland is iedere verzekerde vrij om de hulpverlener te kiezen die hij of zij wenst.
Het niet vergoeden van explantatie van borstimplantaten |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de petitie van Calm Your Tits & SVS Meldpunt Klachten Siliconen?1
Ja, met deze petitie ben ik bekend. Zoals ik met u in het Notaoverleg Genees- en hulpmiddelenbeleid van 15 oktober jl. heb besproken, vind ik het zeer vervelend dat vrouwen nog steeds lang met klachten rondlopen voordat hun klachten serieus genomen worden. Het zijn klachten die niet zonder gevolgen blijven. Daarom heeft mijn voorganger in antwoord op Kamervragen van juli van dit jaar aangegeven dat het noodzakelijk is dat patiënten bij klachten hun huisarts consulteren.2 De huisarts kan, indien nodig, de patiënt doorverwijzen naar de medisch specialist. Toenmalig Minister Bruins heeft in een eerdere Kamerbrief omschreven dat de explantatie van de borstimplantaten binnen het verzekerde basispakket valt als sprake is van een medische noodzaak.3
Hoe oordeelt u over deze petitie? Kunt u zich voorstellen dat vrouwen vaak lang met klachten rondlopen voordat hun klachten serieus genomen worden of voordat een relatie met implantaten gelegd wordt? Zo nee waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat alle vrouwen, gezien de mogelijke ernstige gevolgen van borstimplantaten de explantatie van deze implantaten vergoed zouden moeten krijgen? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven al aangegeven is, volgens de huidige wet- en regelgeving, explantatie van borstimplantaten onderdeel van het basispakket wanneer er sprake is van een medische noodzaak voor verwijdering. Dit geldt ongeacht om welke reden het implantaat is geplaatst. Het Zorginstituut Nederland heeft in 2018 een standpunt uitgebracht over wanneer er sprake is van een medische noodzaak voor explantatie van borstimplantaten bij aanhoudende systemische klachten.4 Ik verwijs voor de uitleg van deze medische noodzaak naar de brief van 21 juni 2019 en de beantwoording van verschillende Kamervragen, waarin mijn voorgangers dit punt uitgebreid toelichten.5 ; 6
Wel zal ik het Zorginstituut vragen of zij opnieuw willen kijken naar het standpunt, en indien er zich nieuwe wetenschappelijke inzichten hebben voordoen, te bezien of dit aanleiding geeft hun standpunt te herzien. Door dit verzoek aan het Zorginstituut te doen, geef ik tevens invulling aan de motie Ploumen.7
Heeft het gesprek over explantatie tussen zorgverzekeraars en het Zorginstituut, waaraan u refereerde in antwoord op Kamervragen, al plaatsgevonden? Zo ja, wat is daar uitgekomen? Zo nee, wanneer gaat u dit agenderen?
In het standpunt van 2018 heeft het Zorginstituut Nederland aangegeven dat het gewenst is dat zorgaanbieders in samenspraak met zorgverzekeraars en patiënten een protocol ontwikkelen om de toetsing op «aanhoudende systemische klachten» in de toekomst eenduidiger te laten verlopen. Zorgverzekeraars, de Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie (NVPC) en patiënten zijn al enige tijd bezig met het ontwikkelen van een protocol. Het Zorginstituut heeft aangegeven, indien nodig of gewenst, bereid te zijn om het proces te faciliteren, maar is daarvoor nog niet benaderd. Gelet op de medische en maatschappelijke relevantie van dit protocol zal ik op korte termijn Zorgverzekeraars Nederland, de NVPC en de patiëntenvereniging nogmaals wijzen op dit aanbod, omdat dit in mijn ogen kan bijdragen aan de benodigde versnelling voor de totstandkoming van dit protocol.
Bent u bekend met de Platinum Screen van Hair Diagnostix? Zou deze onderzoeksmethode wat u betreft kunnen bijdragen aan goede zorg voor vrouwen met borstimplantaten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, ik ben bekend met deze methode. Ik verwijs graag naar de reactie van de NVPC op een uitzending van het tv-programma Radar, waarin zij aangeven dat onduidelijk is of dit een aanvullende diagnostische methode kan zijn.8 Tevens heb ik het RIVM om een korte reactie gevraagd over deze methode, en zij komt vooralsnog tot de conclusie dat de huidige onderzoekspopulatie onvoldoende groot en divers is om de meerwaarde van de testmethode aan te tonen. Op basis van bovenstaande concludeer ik dat het op dit moment nog onvoldoende duidelijk is wat de Platinum Screen bijdraagt aan goede zorg voor vrouwen met siliconen borstimplantaten.
Opleidingsvergoedingen voor transfers van vrouwenvoetballers |
|
Maurits von Martels (CDA), Lenny Geluk-Poortvliet (CDA) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u er kennis van genomen dat voetbalclubs die vrouwelijke spelers opleiden daar na een transfer niets aan overhouden, terwijl bij mannelijke spelers die worden verkocht wel een zogeheten opleidingsvergoeding wordt betaald?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het artikel.
Deelt u de mening dat hier sprake is van discriminatie, aangezien de FIFA zelfs expliciet heeft vastgelegd dat het principe van opleidingsvergoedingen niet van toepassing is op vrouwenvoetbal? Zo ja, welke stappen zouden ondernomen kunnen worden om deze discriminatie aan te pakken?2
Gelijkwaardigheid tussen mannen en vrouwen in het algemeen en dus ook in de sport en daarmee het voetbal, staat voor mij voorop. Gelukkig is er zowel nationaal als internationaal steeds meer oog voor de grote verschillen tussen het vrouwen- en mannenvoetbal die er vandaag de dag nog zijn. Ik vind het dan ook uiterst belangrijk dat de KNVB er alles aan doet om ervoor te zorgen dat deze verschillen in ieder geval in Nederland in de nabije toekomst niet meer bestaan. De KNVB geeft aan dat zij zich blijven inzetten voor het verder ontwikkelen van het vrouwenvoetbal en dat dit een integrale aanpak vergt. Een belangrijke pijler hiervan is het professionaliseren van de opleidingsstructuur. Dit is nodig om te gaan werken met een systeem van opleidingsvergoedingen.
Deelt u de mening dat het een goede stimulans zou zijn voor de opleidingen bij amateurvoetbalverenigingen als ook voor vrouwen een opleidingsvergoeding zou worden betaald?
Ik vind het belangrijk om te benadrukken dat het verder professionaliseren van het vrouwenvoetbal een integrale aanpak vereist dat begint met het verstevigen van het fundament; het neerzetten van een volwaardige competitie. Vanuit een integrale aanpak kan het toepassen van een opleidingsvergoeding op een gegeven moment een goede stimulans zijn, mits het onderliggende fundament voldoende stevig is.
Bent u bereid om met de KNVB in gesprek te gaan om in ieder geval een nationale opleidingsvergoeding te regelen?
Ja, de KNVB heeft aangegeven dit momenteel al te onderzoeken en doet dit in samenhang met het verkennen van de mogelijkheden voor het betalen van spelers en speelsters in het amateurvoetbal. Dit is in lijn met de ambitie van de KNVB om een volwaardige vrouwenvoetbalcompetitie neer te zetten met meer media-aandacht, sponsors en bovenal de mogelijkheid voor meer vrouwen om professioneel hun sport te beoefenen.
Bent u bereid om in Europees verband aandacht te vragen voor deze discriminatie met als doel om ook internationaal opleidingsvergoedingen voor vrouwenvoetballers te regelen?
De verantwoordelijkheid voor veranderingen in internationale opleidingsvergoedingen in het vrouwenvoetbal ligt in eerste instantie bij de FIFA. Ik blijf hierover in gesprek met de KNVB om de ontwikkelingen te volgen.
Het artikel ‘Jonge meiden over feestjes bij hockeytrainers: ‘Megaveel drank en dan bed in lokken’ |
|
Jeroen van Wijngaarden (VVD), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Jonge meiden over feestjes bij hockeytrainers: «Megaveel drank en dan bed in lokken»«?1
Ja.
Deelt u de mening dat we er alles aan moeten doen om dergelijke vormen van misbruik in de sportwereld tegen te gaan?
Ja, daarom ondersteunt het kabinet de sportsector financieel om alles in het werk te stellen om grensoverschrijdend gedrag te voorkomen en aan te pakken. Een voorbeeld hiervan is de ondersteuning voor het Centrum Veilige Sport Nederland (CVSN). Daarnaast is binnen het huidige beleid blijvend aandacht voor een positieve sportcultuur, onder andere met de code Goed Sportbestuur en het stimuleren van positieve gedrags- en spelregels. NOC*NSF heeft onlangs een campagne gestart om de meldingsbereidheid bij grensoverschrijdend gedrag te vergroten. De Koninklijke Nederlandse Hockeybond (KNHB) zet zich in voor een positieve sportcultuur met daarin onder andere aandacht voor fairplay en spelregelaanpassingen. De KNHB heeft net als andere sportbonden een reglement ongewenst gedrag en een eigen tuchtrechtsysteem. Daarnaast zijn ze onderdeel van een groep sportbonden die werkt aan een pedagogisch sportklimaat.
Heeft u opvolging gegeven aan het stappenplan tegen seksueel wangedrag dat NOC NSF vorig jaar presenteerde? Zo ja, in welke mate? Zo nee, waarom niet?
Ja, sportverenigingen kunnen het stappenplan gratis gebruiken.2 De sportverenigingen die door de expert poule begeleid worden voor het aanvragen van de Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) maken hier in ieder geval gebruik van. Het CVSN brengt het gebruik van het stappenplan in voorlichting en presentaties onder de aandacht. De webpagina met het stappenplan is in juli 2020 15.000 keer bezocht.
Heeft de oprichting van de werkgroep om seksueel grensoverschrijdend gedrag in de sport tegen te gaan geleid tot nieuwe inzichten of oplossingen?
De werkgroep om seksueel grensoverschrijdend gedrag in de sport tegen te gaan, bestaande uit deelnemers van 8 sportbonden, is de afgelopen jaren betrokken geweest bij de uitvoering van de aanbevelingen van de commissie De Vries. De werkgroep helpt daarbij om nieuwe ondersteuningsinstrumenten in te richten. Voorbeelden hiervan zijn het opzetten en inrichten van het casemanagement systeem voor het volgen van meldingen en het herijken van de rol van vertrouwenscontactpersoon in de vereniging zodat deze nu een actieve rol heeft in de preventie én als aanspreekpunt bij incidenten.
In hoeverre vormt het wonen in een kleine gemeenschap als Noordwijk naar het u bekend is een reden is om geen aangifte te durven doen?
Uit onderzoek is bekend dat er verschillende barrières zijn die ervoor zorgen dat slachtoffers geen professionele hulp zoeken of aangifte doen na een nare seksuele ervaring. Zo weten we dat onder andere herkenning van slachtofferschap, erkenning daarvan en onzekerheid over de eigen rol in wat er is gebeurd het zoeken van hulp in de weg zit. Maar er zijn veel meer drempels, zoals: schuldgevoel, schaamte, angst voor reacties van de omgeving, angst voor consequenties of een gebrek aan vertrouwen in de hulpverlening. Ook weten we dat daders van seksueel geweld in ca. 60% van de gevallen een bekende zijn van het slachtoffer. Dat maakt melding maken van hetgeen is gebeurd nog lastiger dan het al is. Als een slachtoffer in een kleine(re) gemeenschap woont dan kan dit als (extra) drempel worden ervaren om hulp te zoeken of aangifte te doen. Het ministerie van Justitie en Veiligheid is in november 2019 de meerjarige campagne «Wat kan mij helpen?» gestart om mensen te motiveren zo snel mogelijk professionele hulp te zoeken na een nare seksuele ervaring met een bekende. Door middel van ervaringsverhalen delen slachtoffers wat hulp hen heeft opgeleverd om andere slachtoffers te stimuleren ook hulp te zoeken of zelfs aangifte te doen.
Welke mogelijkheden zijn er in de sport om trainers van het hockeyveld te weren?
Sportverenigingen kunnen vrijwilligers, trainers en coaches die in dienstverband werken een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) laten aanvragen om hen te screenen op voor de functie relevante justitiële antecedenten. Voor vrijwilligers is het aanvragen van de VOG gratis. Voorwaarde om mee te doen aan de gratis VOG-regeling is dat clubs een breder preventie- en integriteitsbeleid voeren waarvan de VOG onderdeel uitmaakt.
Naast de VOG kent de sportsector een registratielijst waar mensen op staan die tuchtrechtelijk zijn gesanctioneerd wegens seksuele intimidatie op de sportclub. Het gaat hier om grove misstappen en om misstanden die niet altijd strafrechtelijk kunnen worden opgepakt, maar wel onwenselijk zijn. Sportverenigingen kunnen bij NOC*NSF of de sportbond nagaan of vrijwilligers of trainers op de lijst staan. Hiermee kan worden voorkomen dat een trainer die tuchtrechtelijk is gesanctioneerd overstapt van de ene club naar de andere club en van de ene sport naar de andere sport om daar opnieuw slachtoffers te maken.
Daarnaast is er een meldplicht waarbij bestuurders of begeleiders in de sport verplicht zijn om te melden bij (vermoedens van) seksuele intimidatie of misbruik. Als bij een dergelijke melding blijkt dat er sprake is van een onveilige situatie dan kan de sportbond de betreffende trainer of vrijwilliger een ordemaatregel opleggen. Na een tuchtrechtelijke behandeling kan bovendien een tuchtstraf opgelegd worden, bijvoorbeeld ontzegging van de uitoefening van bepaalde functies, schorsing of royement. Zo kan herhaling van grensoverschrijdend gedrag door dezelfde trainers worden voorkomen. Indien er vermoedens zijn van een strafbaar feit wordt altijd contact opgenomen met de politie en worden betrokkenen gestimuleerd om aangifte of melding te doen bij politie.
Wat doet het kabinet om er samen met de Koninklijke Nederlandse Hockey Bond (KNHB) voor te zorgen dat deze trainers nooit meer als trainer actief kunnen zijn in de sportwereld?
Het kabinet ondersteunt de sport om alles in het werk te stellen om grensoverschrijdend gedrag aan te pakken en om ontuchtplegers te weren. Via het Sportakkoord positieve sportcultuur stimuleert de Minister voor Medische Zorg en Sport de hockeybond om te werken aan een positieve sportcultuur waarin geen plek is voor dit soort misstanden. De hockeybond en de betreffende hockeyvereniging zelf zijn aan zet om te bepalen welke trainers werkzaam zijn. Het kabinet faciliteert en stimuleert het gebruik van screeningsmogelijkheden zoals de gratis VOG-regeling voor vrijwilligers en de registratielijst ontuchtplegers waarmee verenigingen trainers kunnen screenen. Daarnaast is de sportsector onlangs gestart met een communicatiecampagne om de meldingsbereidheid bij grensoverschrijdend gedrag verder te verhogen. Het belang van melden is namelijk cruciaal, alleen als er gemeld wordt kunnen dit soort misstanden worden aangepakt.
Ziet u mogelijkheid tot uitbreiding van de Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast, de «voetbalwet», om zo gegevensuitwisseling mogelijk te maken binnen alle vormen van sport?
Nee. De Wet Maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast kent bevoegdheden toe aan burgemeesters, officieren van justitie en strafrechters die zij kunnen inzetten ter voorkoming van verstoringen van de openbare orde, onder andere bij voetbal gerelateerde overlast en overlast tijdens evenementen. De wet vormt geen basis voor het delen van gegevens, dus ook niet met en tussen sportverenigingen.
Bent u bereid te onderzoeken of een speciaal daartoe bevoegde officier van justitie de bevoegdheid kan krijgen om te zoeken naar verdachte patronen en dwarsverbanden tussen verschillende registratiesystemen, zodat pedoseksuelen niet van de ene vereniging naar de andere kunnen «hoppen»?
De huidige systemen om mensen te screenen bieden genoeg handvaten om ontuchtplegers te weren van sportverenigingen en het «hoppen te voorkomen». Zie ook antwoord 6.
In het benoemen van een speciaal daartoe bevoegde officier van justitie zie ik thans onvoldoende toegevoegde waarde.
De slechte toegankelijkheid van huisartsenspoedzorg in Noordoost Groningen. |
|
William Moorlag (PvdA), Henk Nijboer (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Huisartsen Eemsdelta sturen brandbrief over proef met minder visite-auto’s»1?
Ja.
Hoe oordeelt u over de plannen van de Doktersdienst Groningen om het aantal visite-auto’s in de nachtelijke uren te reduceren met 20 procent, waardoor er tussen 23:00 en 02:00 uur ‘s nachts geen dienstdoende arts meer aanwezig is in Noordoost-Groningen?
Ik begrijp dat mensen zich zorgen maken over de beschikbaarheid van zorg, zeker als dit acute zorg betreft. Huisartsen en zorgverzekeraars zijn verantwoordelijk voor de beschikbaarheid van de 24-uurs zorg aan patiënten. Hoe het zorgaanbod in de avond-, nacht-, en weekenduren is ingericht, is primair de verantwoordelijkheid van huisartsen. Hoe zij de visite-auto’s in de nachturen willen inzetten is dus aan hen. In het licht van een optimale inzet van mensen en middelen is de Doktersdienst Groningen (DDG) gestart met een pilot om een andere inzet van mensen en middelen in kaart te brengen. Daarbij is er steeds een 5e auto stand-by gedurende de gehele pilot. De IGJ geeft op basis van gesprekken met de DDG aan dat er op dit moment geen situatie die risico’s voor de patiëntveiligheid vormen noch een afwijking van de normen, waardoor de pilot gestaakt zou moeten worden. De definitieve resultaten zijn nog niet bekend. De pilot is nog niet afgerond en de uitkomsten moeten nog geëvalueerd worden.
Wat zijn de gevolgen van de afname van het aantal visite-auto’s voor de aanrijtijden?
De norm voor toegankelijkheid is ingevuld door het veld met responstijden en bereikbaarheidstijden. Er is door de inspectie met de DDG gesproken, en daar komt uit dat er tot nu toe geen situatie ontstaan is die risico’s voor de patiëntveiligheid tonen noch een afwijking van deze normen, waardoor de pilot gestaakt zou moeten worden.
Hoe vindt u het dat ook de post in Delfzijl geheel zal verdwijnen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb begrepen van de DDG dat er op dit moment geen plan ligt om de huisartsenpost te sluiten. Zoals ik eerder aangaf, is het begrijpelijk dat mensen zich zorgen maken over de beschikbaarheid van zorg, zeker als dit acute zorg betreft. Het is daarom belangrijk dat besluitvormingsprocessen die raken aan de beschikbaarheid en bereikbaarheid van de (acute) zorg zorgvuldig verlopen. Daarom heeft mijn voorganger een concept algemene maatregel van bestuur (AMvB) «Acute Zorg» opgesteld. De concept AMvB schrijft de processtappen voor die waarborgen dat bij een voorgenomen opschorting of beëindiging van het aanbod van acute zorg op een bepaalde locatie er geen knelpunten in de acute zorg ontstaan. Voorbeelden van processtappen zijn vroegtijdige melding bij de IGJ en NZa, raadpleging van bewoners, gemeenten, zorgverzekeraars en zorgaanbieders en het opstellen van een continuïteitsplan, waarin wordt omschreven hoe, gezien de omstandigheden, op zorgvuldige wijze de continuïteit van de zorg voor cliënten wordt geborgd. Ik verwacht dus van de DDG dat zij, mochten er besluiten worden genomen die raken aan de beschikbaarheid van bereikbaarheid van de acute zorg, deze AMVB ter harte nemen.
Deelt u de mening dat hiermee de patiëntveiligheid en toegang tot goede zorg voor bewoners van Noordoost-Groningen in het geding komt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u het ermee eens dat iedereen in Nederland ook in de avonduren toegang moet hebben tot goede zorg?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe vindt u het dat het zorglandschap in Noordoost-Groningen de afgelopen jaren zodanig is verschraald dat van een volledig bezette huisartsenpost en ziekenhuis zes jaar geleden, inmiddels de ziekenhuiszorg helemaal verdwenen is en er ook perioden geheel geen huisarts meer aanwezig is in de regio? Kan hiermee de zorg in het gebied nog worden gekwalificeerd als goede zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is bekend dat er in bepaalde regio’s een uitdaging ligt om de beschikbaarheid van goede zorg te waarborgen, meer dan in andere regio’s. Dit geldt ook voor Noordoost-Groningen. Zorgverzekeraar Menzis heeft in samenwerking met regionale partijen, waaronder gemeentes, zorg- en welzijnsorganisaties en patiëntenorganisaties een beeld opgesteld over (onder andere) deze regio. Het is aan hen om de zorg goed te organiseren in de regio. Daarnaast is het noodzakelijk dat partijen in de praktijk continu monitoren hoe de zorg, waaronder ANW-zorg, in de regio is georganiseerd en handelen als hier verbeteringen nodig zijn. Hierbij houdt de NZa toezicht op de wettelijke zorgplicht en de IGJ op de kwaliteit van zorg. Eventuele signalen kunnen worden gemeld bij de desbetreffende organisatie.
Bent u bereid om maatregelen te nemen? Zo ja, welke?
Ik heb op dit moment geen signalen ontvangen van de betreffende toezichthouders dat kwaliteit of beschikbaarheid van zorg in het geding is. Zij komen in actie als dit nodig is.
Het artikel ‘Buitenlandse Artsen in Nederland: ‘Ik denk dat niemand mij zal bellen’. |
|
Rens Raemakers (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met het nieuwsartikel «Buitenlandse Artsen in Nederland: «Ik denk dat niemand mij zal bellen»?1
Ja.
Kan de integratie van zorgprofessionals met een migratieachtergrond in de Nederlandse gezondheidszorg in uw optiek bijdragen aan het terugdringen van de tekorten in de zorg?
We hebben in de zorg veel extra mensen nodig. Iedereen die kan en wil bijdragen is wat mij betreft van harte welkom. Dat geldt ook voor zorgprofessionals met een migratieachtergrond die buiten Nederland zijn opgeleid. Ik krijg ook regelmatig signalen dat buitenslands gediplomeerde artsen graag bijspringen in de covid-zorg. Dat vind ik hartverwarmend.
Om zelfstandig aan de slag te kunnen in Nederland is het nodig te voldoen aan alle vereisten van de Wet BIG. Voor het behoud van de kwaliteit van zorg acht ik dit van groot belang. Het traject om in dezelfde professie te werken als in het land van herkomst kan zodoende een behoorlijke investering vergen. In de eerste plaats voor de professional zelf, en in de tweede plaats ook voor zorgaanbieders, die mensen goede begeleiding moeten kunnen bieden. En hierin bied ik extra ondersteuning.
Met het Actieprogramma Werken in de Zorg zet ik in op het terugdringen van personeelstekorten in de zorg. Het programma is gericht op het aantrekken van nieuwe mensen en het behoud van zorgprofessionals. De regionale aanpak – die de kern vormt van het programma – steun ik met de subsidie SectorplanPlus voor het bieden van extra opleiding van nieuwe medewerkers.
Zij-instroom kan een waardevolle impuls geven aan het terugdringen van tekorten in de zorg. Ook mensen met een migratieachtergrond kunnen hierin van betekenis zijn voor de sector. In het programma Verdere Integratie op de Arbeidsmarkt van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid worden anderstalige Nederlanders met een niet-westerse migratieachtergrond opgeleid tot zorgprofessionals in de pilot «leren en werken in de zorg». In deze pilot behalen de deelnemers een startkwalificatie op MBO-niveau. Als uit de evaluatie blijkt dat de pilot succesvol is zal worden gewerkt aan het verder delen van de inzichten, zodat effectieve aanpakken breder kunnen worden toegepast.
Herkent u zich in het geschetste beeld van het artikel dat de huidige bijscholingstrajecten voor medisch personeel te lang duren, en vindt u dat deze terecht bestempeld worden als onoverzichtelijk, langdradig en aan de prijs?
Bij de inzet van zorgpersoneel staat de patiëntveiligheid voor mij voorop, daar wil ik niet aan tornen. Ik hecht er dan ook grote waarde aan dat buitenslands gediplomeerden die in Nederland in een zorgberoep aan de slag willen beschikken over kennis en vaardigheden die van gelijkwaardige inhoud en niveau zijn als in Nederland opgeleide zorgprofessionals. Een goede en onafhankelijke toetsing, zoals de huidige Algemene Kennis- en Vaardighedentoets (AKV-toets) en de Beroepsinhoudelijke toets (BI-toets), is wat mij betreft noodzakelijk om de kwaliteit en patiëntveiligheid te kunnen blijven borgen.
Tegelijkertijd bereiken mij van tijd tot tijd signalen dat de erkenningsprocedure die buitenslands gediplomeerden moeten doorlopen soms als lang en ingewikkeld wordt ervaren en de nodige kosten met zich meebrengt. Ik vind het billijk dat de aanvrager zelf investeert in de benodigde aanvullende opleiding, maar kan mij voorstellen dat dat niet in alle gevallen gemakkelijk is op te brengen.
Hoewel er de laatste jaren al verbeteringen zijn doorgevoerd, o.a. in de informatievoorziening over de procedure op de website van het BIG-register en qua doorlooptijd van aanvragen, ben ik bereid te verkennen op welke punten de toelatingsprocedure verder gestroomlijnd en versneld kan worden, met behoud van kwaliteit.
Ik zal in dit kader in gesprek gaan met zowel de Commissie Buitenslands Gediplomeerden Volksgezondheid (CBGV) als de VBGA om de mogelijkheden tot verbetering van de toelatingsprocedure en de bijscholingstrajecten voor buitenslands gediplomeerden te verkennen. Hierbij zal ik het UAF en Vluchtelingenwerk Nederland betrekken, zodat wij de ervaringen van vluchtelingen(studenten) kunnen meenemen in het gesprek.
Ziet u mogelijkheden om deze trajecten te verkorten zonder kwaliteit in te boeten? Zo ja, welke concrete stappen wilt u in dit verband zetten?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u het belangrijk dat deze potentiële groep hoogwaardige arbeidskrachten wordt aangemoedigd om te komen werken in de Nederlandse zorgsector en dat het daarbij cruciaal is dat er geen motivatie verloren gaat?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens met de Commissie Buitenslands Gediplomeerden Volksgezondheid (CBGV) dat, ondanks het geschetste beeld in het artikel, de procedure voor de integratie van buitenlandse zorgprofessionals succesvol is?
De CBGV heeft op basis van gegevens uit 2015 geconcludeerd dat het Nederlandse model, bestaande uit kwalitatieve toetsing om tekortkomingen in kennis en vaardigheden in kaart te brengen gevolgd door een gericht scholingsadvies, succesvol is. Zo geeft de CBGV aan dat van degenen die beginnen met de AKV-toets bijna 90% slaagt en van de aanvragers die de beroepsinhoudelijke toets afleggen komt naar schatting meer dan 80% van de artsen en tandartsen en de helft van de verpleegkundigen in het BIG-register wordt opgenomen.
Ik onderschrijf deze werkwijze. Tegelijkertijd realiseer ik mij dat het succesvol doorlopen van de toelatingsprocedure de nodige tijd en inspanningen vraagt van een buitenslands gediplomeerde en de nodige kosten met zich meebrengt, waardoor het niet voor een ieder haalbaar zal zijn.
Zoals hierboven aangegeven wil ik dan ook bezien waar de procedure verder verbeterd en versneld kan worden.
Waarom is de regeling, waarbij een buitenlandse arts twee jaar onder supervisie meeliep met een Nederlandse arts voor de benodigde ervaring met het Nederlandse zorgdomein, opgeheven? Wanneer is hiertoe besloten? Was dit naar uw mening een goede keuze?
De regeling waarbij een buitenlandse arts twee jaar onder supervisie meeliep met een Nederlandse arts dateert van vóór de inwerkingtreding van de Wet BIG in 1997. De toelatingsprocedure voor buitenlandse artsen verliep destijds via de academische ziekenhuizen, maar uit een evaluatie is gebleken dat dit model niet goed werkte. Met het van toepassing worden van de Wet BIG is besloten tot een centrale toetsing en is de Commissie Buitenslands Gediplomeerden Volksgezondheid in het leven geroepen, die de Minister adviseert over de vakbekwaamheid van buitenslands gediplomeerden. Deze werkwijze sluit aan bij internationale ontwikkelingen en uitvoeringspraktijken in andere landen.
Staat u in contact met de Vereniging Buitenlands Gediplomeerde Artsen (VBGA) en de CBGV? Bent u bereid om met deze verschillende belangenverenigingen te bezien waar de bijscholingstrajecten wellicht verbeterd kunnen worden?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat bijscholingstrajecten voor de Nederlandse zorg te complex geworden zijn en er veel te verbeteren valt door middel van simplificatie?
Zoals hierboven aangeven staat de patiëntveiligheid voor mij voorop en wil ik om die reden niet tornen aan de kwaliteitseisen waaraan zorgverleners, en dus ook buitenslands gediplomeerden, moeten voldoen. De ervaring leert dat er grote verschillen kunnen bestaan in inhoud en niveau van zorgopleidingen in het buitenland ten opzichte van de opleiding zoals die in Nederland wordt gegeven. In veel gevallen komt het CBGV dan ook tot de conclusie dat aanvullende scholing noodzakelijk is om aan het Nederlandse kwaliteitsniveau te voldoen. Zoals aangegeven wil ik met betrokken partijen de mogelijkheden tot verbetering onderzoeken.
Herkent u zich in het geschetste beeld dat de informatievoorziening in de afgelopen jaren is verbeterd en dat hier ook een deel van de oplossing schuilt?
Ik onderschrijf het belang van goede voorlichting om buitenslands gediplomeerden die in Nederland in de zorg aan het werk willen wegwijs te maken in de te volgen procedure voor toelating tot het beroep. Er zijn de laatste jaren inderdaad stappen gezet om de voorlichting verder te verbeteren. Zo worden er jaarlijks door het CBGV 3 algemene voorlichtingsbijeenkomsten georganiseerd voor potentiële aanvragers, waarin zij informatie krijgen over de te volgen procedure, hoe zij zich kunnen voorbereiden en de kosten die daarmee gemoeid zijn. Daarnaast organiseren CBGV en instituut Babel specifieke voorlichtingsbijeenkomsten over de AKV-toets. Ook over de BI-toets die artsen, tandartsen en verpleegkundigen die moeten afleggen voordat zij toegang kunnen krijgen tot het beroep, worden specifieke voorlichtingsbijeenkomsten georganiseerd. Daarnaast is op de website van het BIG-register een stappenplan uitgewerkt, waarin de te volgen stappen in de erkenningsprocedure per beroep/situatie gedetailleerd staan omschreven.
Het CBGV brengt op basis van de uitslag van de toetsing en het dossier van de aanvrager een advies uit over de vakbekwaamheid. Het advies van de CBGV en de eventueel te volgen aanvullende opleiding wordt in een persoonlijk gesprek met de aanvrager toegelicht, zodat zo nodig extra uitleg gegeven kan worden en de aanvrager de gelegenheid heeft vragen te stellen.
Niettemin ben ik graag bereid om in overleg met de betrokken partijen de voorlichting waar mogelijk verder te verbeteren.
Bent u bereid om het Duitse model te bestuderen en, indien van toepassing, elementen van het Duitse model over te nemen naar het Nederlandse model? Zo ja, welke elementen neemt u mee en hoe? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bereid bij de verkenning van de verbetermogelijkheden van de toelatingsprocedure voor buitenlands gediplomeerden te leren van ervaringen uit andere lidstaten zoals Duitsland en te bezien of elementen van de daar gehanteerde werkwijze toepasbaar zijn in de Nederlandse situatie.
Een isotopenfabriek in Groningen |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Shine Medical heeft Groningen op het oog voor isotopenfabriek»?1
Ja.
Is u bekend dat het gaat om een investering van honderden miljoenen en 200 arbeidsplaatsen met voornamelijk hoogwaardige werkgelegenheid? Vindt u het ook een enorme kans voor ons land en specifiek de provincie Groningen als een bedrijf zoals Shine Medical zich hier vestigt?
Ja, mij is bekend dat SHINE Medical Technologies (hierna: SHINE) overweegt om – naast een productiefaciliteit in de Verenigde Staten (Wisconsin) – ook een productiefaciliteit in Europa te bouwen. Groningen is een van de beoogde locaties en ik ben hierover in gesprek met SHINE.
Momenteel is de Verenigde Staten (VS) afhankelijk van andere landen voor de toelevering van medische isotopen, waaronder het meest gebuikte diagnostische isotoop, molybdeen-99m. Daarom zet de VS zich in om hierin zelfvoorzienend te worden. De Amerikaanse overheid heeft verschillende ontwikkelingen om medische isotopen te produceren ondersteund op zowel technisch als financieel gebied. Zo heeft SHINE van de Amerikaanse overheid 40 miljoen USD aan subsidies ontvangen en gebruik kunnen maken van de nucleaire laboratoria van de Amerikaanse overheid. Daarnaast heeft SHINE private partijen aan zich weten te binden, om hun technologie verder te kunnen ontwikkelen en een productiefaciliteit te kunnen bouwen.
Een van de voordelen van de nieuwe technieken is dat deze naar verwachting minder radioactief afval zullen produceren. De technologie die SHINE heeft ontwikkeld is veelbelovend. De eerste fabriek van SHINE in Amerika is in aanbouw en deze zal volgens planning in december 2022 opgestart worden en medische isotopen kunnen produceren. Ik volg deze interessante ontwikkeling nauwgezet. Het plan van SHINE is om op basis van deze ervaring in de VS een tweede fabriek in Europa te bouwen.
Een eventuele vestiging van SHINE in Nederland kan een belangrijke bijdrage leveren aan hoogwaardige werkgelegenheid in Groningen en aan de voorzieningszekerheid van medische isotopen in Europa en de rest van de wereld. Tevens zou de vestiging van SHINE kunnen bijdragen aan de versterking van de huidige kennisinfrastructuur en koploperpositie van Nederland op nucleair en medisch gebied. Op dit moment heeft Nederland een belangrijke positie in de wereldmarkt, zo produceert en levert de Hoge Flux Reactor in Petten 30% van de wereldvraag aan molybdeen-99. Kortom SHINE en Nederland zouden veel voor elkaar kunnen betekenen.
Wat vindt u van de twijfels van Shine Medical «omdat het bezorgd is over onevenredige Nederlandse staatssteun aan concurrent Pallas»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het uitgangspunt is dat de leningen die aan de Stichting Voorbereiding Pallas-reactor (hierna: Pallas) zijn verstrekt moeten worden terugbetaald, zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 4. Daarbij houd ik me vanzelfsprekend aan de wet- en regelgeving inclusief de staatssteunregels. Ik ben in gesprek met SHINE om meer inzicht te krijgen in de zorgen die ze hebben, en ik wil bezien hoe ik deze zorgen kan wegnemen. In algemene zin kan ik daarover zeggen dat ik oog heb voor het principe van full cost recovery, waarbij de prijs die voor de medische isotopen wordt gevraagd, alle kosten dekt. Dit is van belang om een gezonde markt voor medische isotopen te creëren, waarin ook nieuwe spelers, zoals SHINE een kans krijgen om toe te treden.
Kunt u een overzicht geven van de investeringen/subsidies/leningen die zowel door de rijks- als provinciale overheid zijn gedaan voor Pallas? Zijn er eigenlijk al investeerders geïnteresseerd en is er zicht op een sluitende businesscase waarbij ook de externe effecten (o.a. opruimen nucleair afval) zijn meegenomen?
Het kabinet en de provincie Noord-Holland hebben in 2012 besloten ieder een lening van 40 miljoen euro te verstrekken aan Pallas. Deze leningen zijn verstrekt zodat Pallas de eerste stappen kon zetten voor realisatie van een nieuwe onderzoeksreactor, ter vervanging van de Hoge Flux Reactor in Petten. Deze leningen waren onder meer bedoeld voor het ontwerp, de aanbesteding, de vergunningsprocedure van de reactor en voor het ontwikkelen van een gezonde business case door Pallas (fase 1). Hierbij was het uitgangspunt om de daadwerkelijke bouw en exploitatie – fase 2 en 3 – privaat te financieren en hiervoor financiers te zoeken. De gemaakte kosten voor het ontwerp, aanbesteding en vergunningprocedure moeten door de private investeerders worden terugbetaald. In vraag 5 komt de terugbetalingstermijn van deze leningen aan de orde.
Omdat private financiering op dit moment nog niet mogelijk is en de eerste fase van project nog niet is afgerond, hebben mijn ambtsvoorgangers ervoor gekozen Pallas aanvullende leningen te verstrekken. Dit biedt Pallas de mogelijkheid een investeringspropositie uit te werken. Ik zal uw Kamer nog voor het einde van het jaar in een aparte vertrouwelijke (vanwege de lopende onderhandelingen) brief hier nader informeren en daarbij zal ik ook ingaan op de precieze stand van zaken ten aanzien van de mogelijkheden voor private financiering en het alternatieve scenario waar ik aan werk.
Klopt het dat Pallas uitstel van terugbetaling heeft gekregen voor leningen van de rijksoverheid en de provincie Noord-Holland? Zo ja, kunt u aangeven waarom hiertoe besloten is en wanneer de Kamer hierover geïnformeerd is?
De provincie Noord-Holland heeft ingestemd met het verzoek van Pallas om uitstel te verlenen voor de terugbetaling van de lening van € 40 miljoen van 1 juli 2020 naar 1 januari 2022. Het uitgangspunt bij het vaststellen van de eerdere terugbetalingstermijn van de lening was de verwachting dat er medio 2020 definitieve afspraken over de terugbetaling van de lening waren gemaakt met private financiers.
Op dit moment zijn deze afspraken nog niet tot stand gekomen, wat heeft geleid tot de conclusie dat Pallas momenteel niet in staat is om de lening per 1 juli 2020 terug te betalen.
Pallas heeft zeer recent een verzoek aan de Staat gedaan voor uitstel voor de terugbetaling van de lening van 40 miljoen euro. Het verzoek is nog in behandeling. De Kamer zal hier nader over worden geïnformeerd.
Deelt u de mening dat verdere steun voor Pallas een heilloze weg is, omdat deze technologie reeds ingehaald is door nieuwe technologie voor de productie van medische isotopen die schoner, veiliger, betrouwbaarder en kostenefficiënter is? Zo nee, waarom niet?
De technologie van SHINE is zeer interessant en veelbelovend. Ik denk dat het goed mogelijk is dat Pallas en SHINE naast elkaar kunnen bestaan en elkaar kunnen versterken. Zo kunnen met de versneller-techniek, zoals die van SHINE, niet alle isotopen gemaakt worden, die met een reactor wel kunnen worden gemaakt. De bouw van de Pallas-reactor kan daarmee een belangrijke bijdrage leveren aan voorzieningszekerheid van medische isotopen. In mijn uiteindelijke afweging zal ik rekening houden met innovaties, toekomstbestendigheid en de voorzieningszekerheid van medische isotopen zoals uw Kamer mij ook per motie heeft verzocht. Ik zal u hiervan op de hoogte houden.
Vindt u het ook betreurenswaardig dat Lighthouse (ASML) zich genoodzaakt zag om naar België te vertrekken, waarmee hoogwaardige kennis en werkgelegenheid voor Nederland verloren is gegaan?
De potentiële doorbraaktechnologie van Lighthouse (dat inmiddels verder is gegaan onder de naam SMART) vond geen private partners en investeerders in Nederland. Daarom is het kabinet blij met de oplossing die, hoewel buiten onze landsgrenzen, toch dichtbij is gevonden. De technologie wordt nu door kwalitatief goede partners verder tot ontwikkeling gebracht in België, met een grote rol voor diverse Nederlandse hightechbedrijven. Het kan daarmee bijdragen aan wereldwijde opgaven op het gebied van medische isotopen.
Wat gaat u doen om een gunstig vestigingsklimaat voor Shine Medical te organiseren, waardoor we deze keer wél in staat zijn om innovatieve bedrijven als Shine Medical aan ons land te verbinden, met bijbehorende hoogwaardige kennis en werkgelegenheid? Bent u bereid hierover in gesprek te gaan met Shine Medical?
Nederland biedt een gunstig vestigingsklimaat. Volgens de Global Competitiveness Index van het World Economic Forum is Nederland de meest concurrerende economie van de EU en de vierde meest concurrerende economie ter wereld. Deze ranglijst weerspiegelt de strategische ligging van Nederland als centraal logistiek knooppunt van Europa, met goed opgeleide arbeidskrachten en een competitief investeringsklimaat. Daarnaast is in Nederland de complete leveringsketen voor de productie, verwerking en levering van medische isotopen. Ik ben blij met de interesse van SHINE om in Nederland een tweede productiefaciliteit te bouwen. Dit kan een belangrijke bijdrage leveren aan de voorzieningszekerheid in Europa en de wereld, de werkgelegenheid in Groningen en aan de versterking van de kennisinfrastructuur. Ik ben hierover momenteel in gesprek met SHINE.
De toelatingsprocedure van medicijnen voor kankerpatiënten |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Kankermedicijnen hier maanden later op de markt dan in de VS: lange wachttijd dodelijk»?1
Ja.
Deelt u de mening dat kankerpatiënten sneller toegang tot levensreddende medicijnen zouden moeten hebben?
Ik ben van mening dat patiënten snel toegang moeten krijgen tot nieuwe geneesmiddelen die een belangrijke, aantoonbare meerwaarde voor de behandeling van patiënten hebben. Dat geldt in het bijzonder voor geneesmiddelen die levensreddend kunnen zijn, zoals bijvoorbeeld bij kankerpatiënten. Daar is mijn beleid ook op gericht.
Tussen snelheid en zorgvuldigheid zit wel een spanningsveld. Het is namelijk van essentieel belang dat de geneesmiddelen aantoonbaar veilig, werkzaam en van goede kwaliteit zijn en dat de kosten voor dergelijke geneesmiddelen fair en betaalbaar zijn. Dat levert een dilemma op.
Zowel de Europese markttoelatingsprocedure, die toeziet op de werkzaamheid en veiligheid van een geneesmiddel, als de Nederlandse vergoedingsprocedures moeten snel en efficiënt zijn, om geneesmiddelen die een plaats in de behandeling verdienen zo snel mogelijk na markttoelating in het verzekerde pakket op te nemen. Aanvullend moeten we er ook op letten dat we ons zorggeld niet onnodig uitgeven aan middelen die slechts bij sommigen werken of enorm hoge prijzen kennen.
Rond vergoedingsbeslissingen loopt op dit moment een pilot van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en Zorginstituut Nederland (ZINL) waarbij geëxperimenteerd wordt met parallelle beoordeling van geneesmiddelen: gelijktijdig met de markttoelatingsprocedure vindt het schrijven van het vergoedingsadvies plaats. Zo kan bij markttoelating direct een vergoedingsbesluit genomen worden. De eerste ervaringen zijn zeer positief.
Daarnaast hebben artsen een belangrijke taak om hun richtlijnen regelmatig en op wetenschappelijke gronden te actualiseren, zodat nieuwe, waardevolle geneesmiddelen na toelating ook snel hun weg naar de patiënt kunnen vinden.
De Horizon Scan van het Zorginstituut helpt ze daarbij door al in een vroeg stadium, voorafgaand aan markttoelating, te signaleren welke potentieel waardevolle geneesmiddelen eraan komen. Dat biedt de behandelaren al vroeg de mogelijkheid om voor te bereiden op hun komst.
Kunt u aangeven waarom de toelatingsprocedure van het Europees Geneesmiddelen Agentschap (EMA) zo veel trager is dan van de Food and Drug Administration (FDA)?
Nader bezien lopen de termijnen tussen de procedures van EMA en FDA beperkt uiteen. De beoordeling door de EMA kan 210 dagen duren. Dit is exclusief zogeheten «clock stops», de tijd waarin de fabrikant gedurende het beoordelingsproces door de EMA gevraagd wordt extra informatie te verstrekken die nodig is om de beoordeling te kunnen uitvoeren. Onvolledigheden kunnen leiden tot langere «clock stops» en daarmee een langer lopende procedure.
In bijzondere situaties kan op verzoek van de aanvrager een versnelde beoordeling plaatsvinden, waarbij de tijd verkort wordt tot 150 dagen.
De standaardprocedure bij de FDA duurt tien maanden (ca. 300 dagen). Als mogelijk van een belangrijke doorbraak sprake is, kan deze tijd worden teruggebracht tot zes maanden (ca. 180 dagen).
Zoals ook in het Parool artikel vermeld is een belangrijke nuancering in vergelijkingen met de beschikbaarheid in de Verenigde Staten dat het moment van toelating tot de Europese markt niet altijd door de tijdslijnen van de EMA bepaald wordt. In veel gevallen dienen fabrikanten uit eigen strategie een aanvraag eerst in bij de FDA en pas later bij de EMA.
Wat kunt u in Europees verband doen om de toelatingsprocedures van de EMA te versnellen?
Het CBG vertegenwoordigt Nederland bij de EMA en doet actief mee met initiatieven om de markttoelatingsprocedure zo efficiënt mogelijk in te richten, zonder dat dit afdoet aan de kwaliteit van de beoordelingen. Zoals ik eerder aangaf experimenteert CBG samen met ZINL met parallelle beoordelingen. De ervaringen en de eisen die een dergelijke beoordeling stelt aan de markttoelatingsprocedure, worden actief gedeeld in EMA-verband.
Hoe komt het dat na toelating van de EMA het gemiddeld nog 128 duurt voordat medicijnen worden toegelaten op de Nederlandse markt?
Geneesmiddelen die door de EMA goedgekeurd zijn, zijn per definitie direct toegelaten op de Nederlandse markt. Het is aan de fabrikant om een geneesmiddel ook daadwerkelijk op de markt aan te bieden. Daarna zijn de tijd die een eventueel vergoedingsbesluit vraagt en de snelheid waarmee artsen een nieuw geneesmiddel opnemen in hun richtlijnen bepalend voor de toepassing van deze geneesmiddelen.
Deze procedures vergen enige tijd om zorgvuldige afwegingen in het belang van de patiënt te kunnen maken.
Het in Parool beschreven onderzoek is mede tot stand gekomen dankzij financiële ondersteuning door de Vereniging van Innovatieve Geneesmiddelen2 en kijkt naar een selectie van nieuwe oncolytica. Voor oncolytica in het algemeen is de periode tussen de markttoelatingsbeslissing en het moment waarop ze vergoed worden (en daarmee feitelijk kunnen worden voorgeschreven), in Nederland kort vergeleken bij de meeste andere Europese landen.
Dit blijkt ook onder andere uit jaarlijks door de Europese branchevereniging van farmaceutische bedrijven EFPIA uitgevoerd onderzoek3: voor zowel reguliere oncolytica als voor weesgeneesmiddelen voor kanker staat Nederland op de vijfde plaats van alle 28 lidstaten.
Daarnaast stelt het onderzoek dat de beschikbaarheid van oncolytica in Nederland hoger ligt dan die van andere geneesmiddelen.
Voor de vergoedingsprocedure geldt het volgende.
Voor extramurale oncolytica geldt een reguliere vergoedingsprocedure bij het Zorginstituut. De aanvraag van de fabrikant moet op klinische meerwaarde en kosteneffectiviteit getoetst worden, voordat een vergoedingsbesluit genomen wordt door de Minister.
Veel oncolytica zijn intramurale geneesmiddelen. Ze vallen dan ook onder de zogenaamde open instroom, wat betekent dat de meeste direct na markttoelating en zonder nadere beoordelingsprocedure vergoed kunnen worden. Hier is dus in principe geen sprake van een wachttijd als gevolg van een vergoedingsbeslissing.
Voor bepaalde geneesmiddelen die zo’n hoge prijs of hoge budgetimpact kennen dat ze voldoen aan de «sluiscriteria», geldt dat deze worden uitgesloten van vergoeding om eerst een beoordeling te kunnen ondergaan, gevolgd door een onderhandelperiode voor een financieel arrangement.
In beide gevallen kan de eerdergenoemde parallelle procedure uitkomst bieden, indien de resultaten uit het experiment positief blijken.
Kunt u aangeven waarom het in Duitsland maar zeventien dagen duurt voordat een medicijn op de markt komt (nadat deze is toegelaten door de EMA)?
Het verschil met Duitsland laat zich verklaren door het feit dat Duitsland geen vergoedingsbesluit vooraf kent, wat betekent dat alle geneesmiddelen direct na markttoelating vergoed worden. Daarna vindt pas beoordeling en mogelijke prijsonderhandeling plaats. De meeste andere Europese landen kennen een dergelijk open systeem niet. Dit leidt ertoe dat bedrijven Duitsland prioriteren bij het op de markt brengen van geneesmiddelen.
Bent u bereid te leren van de procedures die andere Europese lidstaten hanteren om de snelheid en transparantie van de Nederlandse procedure te verbeteren?
Nederland zet zich al geruime tijd in voor betere samenwerking en uitwisseling op het terrein van het geneesmiddelenbeleid. Zowel het CBG als het Zorginstituut werken intensief met hun Europese partners samen en ook rond de bekostiging van geneesmiddelen wisselen we met veel landen ervaringen uit.
Hoe kan het dat in Oostenrijk en België medicijnen zo veel sneller beschikbaar komen, terwijl Nederland met deze landen samenwerkt om medicijnen snel beschikbaar te maken in Nederland?
Het in het in Parool beschreven artikel van Uyl- de Groot et al. hanteert «speed of uptake» als indicator, dat wil zeggen de tijd die verstrijkt tussen het moment waarop een geneesmiddel in het pakket wordt opgenomen en het breed door voorschrijvers wordt toegepast.
In die vergelijking lijkt de tijd voor de door de onderzoekers geselecteerde set van oncolytica in Oostenrijk en België korter te zijn. In het onderzoek van Uyl- de Groot et al. scoort Nederland overigens net als beide landen hoger dan de meeste Europese lidstaten.
De reden hiervoor kan gezocht worden in de richtlijnontwikkeling en de opname van nieuwe geneesmiddelen in de behandeling door de voorschrijver.
Het geneesmiddel wordt immers vergoed en is beschikbaar.
Ik vind het belangrijk dat beroepsgroepen proactief aan richtlijnontwikkeling doen, omdat ze ook de basis vormen voor een doelmatige inzet van geneesmiddelen.
De kwaliteit van richtlijnontwikkeling bij kanker is in Nederland hoog. Enerzijds kost een zorgvuldige afweging voor toepassing van nieuwe geneesmiddelen tijd, anderzijds kan het zo zijn dat nieuwe geneesmiddelen voor bepaalde patiëntgroepen niet altijd een toegevoegde waarde hebben en daarom niet of slechts beperkt worden toegepast.
Ik realiseer me dat richtlijnontwikkeling en advisering veel van de beroepsgroep vraagt, zeker bij indicatiegebieden waar veel nieuwe ontwikkelingen en geneesmiddelen in hoog tempo geïntroduceerd worden.
Ik neem het signaal uit het beschreven onderzoek serieus en ga daarover in overleg met de voorschrijvers om te bezien in hoeverre zij het beeld herkennen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de sluisprocedure voor met name dure geneesmiddelen wordt verkort?
Alleen geneesmiddelen of behandelingen met een hoge prijs of groot financieel risico worden in de sluis geplaatst. Dit zijn dus per definitie dure geneesmiddelen.
Juist omdat het gaat over belangrijke innovaties maar ook over fabrikanten die dikwijls honderdduizend euro voor een behandeling vragen is het belangrijk dat we ook kritisch zijn op de prijzen van deze middelen, juist om alle patiënten toegang te kunnen geven.
Ik streef naar een snelle en efficiënte procedure voor de beoordeling en prijsonderhandeling voor geneesmiddelen die in de sluis worden geplaatst.
Daar past een efficiënte procedure bij. Helaas is vertraging niet altijd vermijdbaar. Niet vanwege procedures, maar door de enorm hoge prijzen en de soms moeizame onderhandelingen die nodig zijn om tot een aanvaardbare prijs te komen.
Ook kunnen fabrikanten bijdragen aan een korte sluisprocedure door al voor marktintroductie zich voor te bereiden op een beoordeling en redelijke uitkomst van een onderhandeling.
Naast het experiment met parallelle beoordeling van geneesmiddelen ben ik in overleg met het Zorginstituut om te bekijken hoe de sluisperiode zo kort mogelijk kan blijven en op welke manieren fabrikanten beter voorbereid kunnen worden.
De Radar-uitzending ‘Medicijnverspilling: wat is er tegen te doen?’ |
|
Henk van Gerven |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de Radar-uitzending «Medicijnverspilling: wat is er tegen te doen?» Wat is uw oordeel over die uitzending?1
Ja.
Het is goed dat Radar aandacht besteedt aan een relevant onderwerp als verspilling van medicijnen. Radar constateert dat er ruimte voor verbetering is bij het tegengaan van verspilling van geneesmiddelen door bijvoorbeeld te kijken naar mogelijkheden van voorschrijven op maat.
Mijn ambtsvoorganger heeft een toezegging gedaan voor het verzamelen van best practices die verspilling van medicijnen helpen voorkomen. Deze brief doe ik u tegelijk met de beantwoording van deze vragen toekomen.
Is het juist dat het bij medicijnverspilling om honderden miljoenen euro’s per jaar gaat? Kunt u dit nader kwantificeren?
In het onderzoek van de Sint Maartenskliniek samen met het Universitair Medisch Centrum Utrecht2 wordt geconcludeerd dat ongeveer 100 miljoen per jaar aan medicijnen overblijven of worden verspild op patiëntniveau. Daarnaast is de conclusie uit dit onderzoek dat het percentage verspilling ongeveer tussen de 3 en 6% ligt. Er zijn mij geen onderzoeken bekend over de mate van toe- of afname in de afgelopen jaren.
De oorzaken van verspilling zijn divers en liggen binnen de gehele geneesmiddelenketen.
Kunt u aangeven of medicijnverspilling het afgelopen decennium is afgenomen? Zo ja, in welke mate? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u het voorbeeld Praluent, waarbij een patiënt vanwege vergoedingsaspecten ook het middel Ezetimibe kreeg voorgeschreven waarvoor ze allergisch is en dit vervolgens «in de kliko» verdween? Zou niet bijvoorbeeld op basis van een hardheidsclausule toch Praluent alleen kunnen worden voorgeschreven? Hoeveel ruimte heeft een zorgverzekeraar hier om medicijnverspilling te voorkomen?
Mensen die cholesterolverlagende medicatie nodig hebben, starten doorgaans met statines. Wanneer deze niet voldoende helpen, kan Ezetimibe aan de behandeling toegevoegd worden. Mensen met een hoog risico op hart- en vaatziekten kunnen bij onvoldoende effect aanvullend nog een PCSK9-remmer zoals Praluent gebruiken.
Praluent wordt alleen vergoed in combinatie met een statine én Ezetemibe, of in combinatie met alléén Ezetemibe, bij mensen die statines niet verdragen. Deze vergoedingsvoorwaarden, opgesteld door het Zorginstituut, zorgen voor een doelmatige inzet en voorkomen dat mensen direct met het dure Praluent starten. Dat bespaart kosten.
De patiënt in de uitzending geeft aan allergisch te zijn voor statines. De vergoedingsvoorwaarden van Praluent voorzien hier al in, dus de apotheek hoeft niet onnodig statines mee te leveren. Een allergie voor Ezetimibe, dat geen statine is, komt in de uitzending niet naar voren. Ik kan niet beoordelen waarom de patiënt in kwestie Ezetimibe niet gebruikt.
Zorgverzekeraars hebben de wettelijke plicht om vergoedingsvoorwaarden na te leven. In brede zin geldt dat als een patiënt niet voor vergoeding in aanmerking komt, hij of zij samen met een arts een aanvraag voor een machtiging kan indienen. Zorgverzekeraars beoordelen dan vervolgens of iemand alsnog in aanmerking komt voor vergoeding. Het is primair aan het Zorginstituut om vergoedingsvoorwaarden aan te passen als deze niet blijken te voldoen in de praktijk.
Wat vindt u van het gegeven dat patiënten die in het ziekenhuis worden opgenomen niet hun eigen medicijnen die ze thuis al kregen mogen blijven gebruiken, omdat men gedwongen wordt medicijnen van de ziekenhuisapotheek te gebruiken? Werkt dit ook niet onnodige verspilling in de hand? Kan een ziekenhuis een patiënt hiertoe verplichten?2
Ik verwijs u hierbij naar de brief met best practices die tegelijk met de beantwoording van deze vragen naar de Kamer wordt gestuurd. In die brief staat het doorgebruiken van thuismedicatie in het ziekenhuis (DGTM) beschreven. DGTM draagt bij aan de medicatieveiligheid en het voorkomen van verspilling van geneesmiddelen. Ik verwacht dat in de toekomst meer ziekenhuizen hiermee aan de slag kunnen, zodat patiënten hun medicatie van thuis kunnen blijven doorgebruiken.
Waarom is het tegengaan van medicijnverspilling vooral gestoeld op zelfregulering?
Ik interpreteer dat deze vraag gaat over de eigen verantwoordelijkheden en mogelijkheden die apothekers en artsen hebben om verspilling tegen te gaan. De reden hiervan is dat is gebleken dat de meeste reductie van verspilling wordt behaald doordat zorgprofessionals met elkaar besluiten om anders te gaan werken om verspilling van geneesmiddelen te helpen verminderen.
Is het juist, zoals de voorzitter van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP) stelt, dat er een weeffout in het bekostigingssysteem van de apothekers schuilt waardoor verspilling eerder in de hand wordt gewerkt dan voorkomen?
Voor de openbare farmacie is sprake van een verrichtingensysteem. Apotheken en zorgverzekeraars gebruiken verschillende prestaties om afspraken te maken over de te leveren zorg, bijvoorbeeld over de prijs van het ter hand stellen van een voor de patiënt nieuw geneesmiddel.
Naast dergelijke inkoopafspraken worden aanvullende afspraken gemaakt tussen zorgverzekeraar en apotheek, zoals over de hoeveelheid geneesmiddel die wordt meegegeven, de zogenaamde prescriptieregeling. Deze regeling is een afspraak tussen Koepelorganisaties van patiënten, zorgverzekeraars, apothekers en artsen, waaronder NHG en LHV. Het is gebruikelijk dat als een patiënt start met een nieuw geneesmiddel dit alleen voor een korte periode wordt meegegeven. Als een patiënt een middel vervolgens verdraagt en chronisch gaat gebruiken kan het voor een langere periode meegegeven worden. Deze afspraken worden gemaakt om o.a. verspilling tegen te gaan. Om verspilling te voorkomen is het juist van belang dat dergelijke afspraken aanvullend worden gemaakt en door alle betrokkenen worden nageleefd. Het bekostigingsstelsel is daarin geen belemmering.
Is het juist dat door het verrichtingenstelsel het tegengaan van medicijnverspilling door medicijnen meer op maat en in kleinere hoeveelheden te verstrekken de apotheker meer oplevert, maar de rekening daardoor bij de patiënt dan wel de zorgverzekeraar komt te liggen?
Er spelen verschillende factoren mee in het bepalen van de gepaste hoeveelheid geneesmiddelen die wordt meegegeven aan de patiënt. Daarbij is het in veel gevallen juist wenselijk om geneesmiddelen voor een langere periode mee te geven, zoals bij chronisch gebruik van een geneesmiddel. Het is voorbarig om te zeggen dat binnen het huidige bekostigingssysteem het meegeven van kleinere hoeveelheden van een geneesmiddel direct leidt tot hogere uitgaven voor de patiënt of de verzekeraar. De uitgaven aan geneesmiddelen, ook voor de patiënt, zijn het meest gebaat bij een zo gepast mogelijke uitgifte.
Wat kunt u doen om de weeffouten in het systeem op te lossen? Is de invoering van een abonnementsysteem voor apothekers niet een goede oplossing zodat hij of zij zonder dat de patiënt daar last van heeft zich kan concentreren op het leveren van zorg op maat en het terugdringen van medicijnverspilling?
De bekostiging middels een verrichtingensysteem is een middel. Met als doel de burger te voorzien van goede farmaceutische zorg. Het wijzigen van het bekostigingssysteem naar een systeem op basis van een abonnementstarief is geen garantie voor goede farmaceutische zorg en ook geen garantie in het tegengaan van verspilling. Een dergelijk systeem kan ook verspilling van geneesmiddelen stimuleren.
Zoals in vraag 7 ook benoemd gaat het om het totaalbeeld. Het is zaak om te kijken waar de uitgiftes meer gepast voor de patiënt gemaakt kunnen worden. Dit ligt zowel bij de voorschrijver, die op het recept het volume kan aanpassen naar een kleinere, gepaste hoeveelheid, als bij de apotheker en verzekeraar, om hier goede afspraken over te maken en deze na te leven.
Deelt u de mening dat de apotheker het belang van de patiënt beter voorop kan stellen als dergelijke perverse financiële prikkels geen rol spelen? Kunt u uw antwoord toelichten? Bent u bereid hiervoor bijvoorbeeld pilots op te zetten? Zo neen, waarom niet?
Zie ook mijn antwoord op vraag 9. Elk bekostigingssysteem kent zijn eigen financiële prikkels. Ik vind het met name van belang dat zorgverzekeraars en apothekers met elkaar in gesprek zijn over goede farmaceutische zorg en hoe dit te organiseren. Op het moment dat de bekostiging hierin belemmerend werkt, kunnen zij een verzoek indienen bij de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) om de bekostiging daarop aan te passen.
Ziet u de voordelen van het uitzonderen van de terhandstellingskosten van het eigen risico omdat patiënten dan geen belang hebben bij het zoveel mogelijk pillen in één keer inslaan en dit dus verspilling tegen kan gaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik verwacht daar weinig voordeel van. Het eigen risico zou immers wel van toepassing blijven op de verstrekte geneesmiddelen. Mensen die geneesmiddelen gebruiken, gebruiken bovendien vaak ook andere zorg waarop het eigen risico van toepassing is. De meeste van hen zullen het eigen risico dus ook zonder de terhandstellingskosten volmaken. De gevraagde uitzondering levert hen dan ook geen financieel voordeel op.
Ziet u de voordelen van het uitzonderen van het eigen risico en dus het wegnemen van de drempel voor de medicatiereview bij de apotheek om medicijnverspilling tegen te gaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er zijn op dit moment tien zorgverzekeraars van de 21 die een vrijstelling van het eigen risico geven voor de kosten van medicatiebeoordeling bij chronisch gebruik van receptgeneesmiddelen. Het staat zorgverzekeraars vrij dat te doen. Zoals toegelicht bij het antwoord op vraag 11 verwacht ik weinig voordeel van een landelijke uitzondering.
Wilt u in gesprek gaan met de farmaceutische industrie om te komen tot meer verpakkingen op maat om medicijnverspilling tegen te gaan? Kunt u deze wens ook betrekken bij uw wens om farmaceutische industrie terug te halen naar Europa of Nederland?
Het is aan de apothekers en de farmaceutische industrie om ervoor te zorgen dat het aanbod en de vraag naar verschillende verpakkingsgrootten op elkaar afgestemd wordt, waarbij rekening moet worden gehouden met optimaal gebruik door patiënten, maar ook de meest efficiënte wijze van produceren. Er zijn verschillende redenen waarom een medicijn in een bepaalde hoeveelheid wordt geproduceerd. Bijvoorbeeld omdat het middel in meerdere landen gebruikt wordt en het economisch voordeliger is de verpakkingsgrootte aan te passen aan de meest voorkomende gevraagde hoeveelheid. Daarvan afwijken kan tot gevolg hebben dat de medicijnen duurder worden. Andere verpakkingsgrootten zijn ook niet altijd het antwoord in het tegengaan van verspilling. Om het beheer te optimaliseren is het soms beter om minder verschillende verpakkingsgrootten op voorraad te hebben. Wanneer er veel verschillende maten zijn, is er een risico dat bepaalde maten veel minder worden voorgeschreven en verstrekt, vervolgens blijven liggen en op die manier juist verspilling in de hand werken.
Waarom vergoeden zorgverzekeraars sommige medicijnen enkel in combinatie met een ander medicijn, terwijl dat bij sommige patiënten vervolgens ongebruikt blijft omdat ze enkel dat ene medicijn willen? Wat kunt u doen om hier een einde aan te maken?
Dat geneesmiddelen in combinatie met een ander geneesmiddel worden voorgeschreven, kan in sommige gevallen komen doordat aan de vergoeding van sommige geneesmiddelen uit het basispakket voorwaarden zijn gesteld. Dat is geregeld in het geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS). Het GVS kent twee lijsten met geneesmiddelen die vergoed worden uit het basispakket. Op bijlage 1A staan geneesmiddelen die onderling vervangbaar zijn, geneesmiddelen met een unieke werking staan op bijlage 1B. Voor geneesmiddelen op beide bijlagen kunnen nadere voorwaarden voor vergoeding worden gesteld op bijlage 2.
Het in de uitzending aangehaalde geneesmiddel heeft nadere voorwaarden op bijlage 2. Voorwaarden worden juist gesteld om het gepast gebruik te bevorderen. Zo wordt onder meer geregeld dat bij een geregistreerde indicatie niet alle patiënten uit de patiëntengroep dit duurdere geneesmiddel verstrekt krijgen, maar alleen een deel van de patiëntengroep omdat zij bijvoorbeeld niet goed reageren op geneesmiddelen die eerder in het behandeltraject worden voorgeschreven.
Als voorschrijvers de voorwaarden van bijlage 2-geneesmiddelen niet hanteren, kan het lijken dat patiënten onnodig geneesmiddelen meegeleverd krijgen. De voorwaarden op bijlage 2 zijn er niet voor niets. Deze worden gesteld om een doelmatige en gepaste inzet te bevorderen en daarmee de kosten te beheersen.
Het verbieden van een sekswinkel als hoofdsponsor bij een voetbalclub |
|
Antje Diertens (D66) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht: «KNVB verbiedt sekswinkel als hoofdsponsor FC Emmen: «We zijn verbaasd en ontdaan»?1
Ja.
Op welke gronden kan de KNVB een voetbalclub in het betaald voetbal verbieden om een bepaalde hoofdsponsor te kiezen?
In dit geval gaat het niet om een verbod van de hoofdsponsor maar om een verbod op de beoogde shirtreclame. Een betaald voetbal organisatie (BVO) is verplicht om haar wedstrijdkleding ter goedkeuring aan het bestuur betaald voetbal van de KNVB voor te leggen. De wedstrijdkleding dient in overeenstemming te zijn met de Statuten, reglementen en besluiten van de KNVB (artikel 6 Reglement Wedstrijden Betaald Voetbal en Sponsoringreglement Betaald Voetbal).
Op grond van het Sponsoringreglement Betaald Voetbal kunnen er op de wedstrijdkleding aanduidingen worden aangebracht van de naam van een fabrikant of bedrijfsnaam, een beeldmerk, een woordmerk, een logo, een specifieke type- of soortaanduiding van de fabrikant en een domeinnaam. In dit reglement is ook bepaald dat de tegenprestatie die uit hoofde van sponsoring door een BVO wordt geleverd of ontvangen, niet in strijd mag zijn met:
Alle BVO’s hebben ingestemd met deze reglementen en de bevoegdheid van het bestuur betaald voetbal.
Kunt u gedetailleerd aangeven waarom de KNVB deze hoofdsponsor heeft verboden?
De KNVB heeft de hoofsponsor als zodanig niet verboden maar aanvankelijk wel dat een reclame-uiting van de hoofdsponsor zou worden afgebeeld op het wedstrijdshirt van het eerste elftal van FC Emmen. De KNVB en FC Emmen hebben inmiddels een voorlopige oplossing gevonden en het wordt FC Emmen in elk geval dit seizoen toegestaan om een reclame-uiting van de sekswinkel af te beelden op de wedstrijdkleding van het eerste elftal van FC Emmen.
Indien het verbieden van een hoofdsponsor gebeurt op basis van subjectieve regels, wie bepaalt dan vervolgens dat deze subjectieve regels zijn geschonden?
Het besluit wordt genomen door het bestuur betaald voetbal van de KNVB.
Zij is belast met de handhaving van de door alle BVO’s onderschreven reglementen. Het bestuur betaald voetbal heeft inmiddels voorgesteld om de bredere discussie over reclame-uitingen in het betaald voetbal te agenderen voor de eerstvolgende Algemene Vergadering Betaald Voetbal (AVBV). Om daar keuzes die passen in het tijdsbeeld van vandaag te laten bepalen en vast te leggen en de subjectieve beoordeling door het bestuur betaald voetbal zoals die nu vereist is op grond van de reglementen van de KNVB, tot een minimum te beperken.
Is er een mogelijkheid voor voetbalclubs om in beroep te gaan tegen het oordeel van de KNVB en dat er een onafhankelijk oordeel komt of regels zijn geschonden?
Een BVO kan het besluit van het bestuur betaald voetbal om een reclame-uiting
op wedstrijdkleding niet goed te keuren, aanvechten bij de burgerrechter.
Bent u het eens met de stelling dat het mogelijk moet zijn om een sekswinkel als hoofdsponsor te hebben?
De reclame-uitingen van de hoofdsponsor moeten passen binnen de bestaande wet- en regelgeving, zoals de Nederlandse Reclame Code.
Is het in strijd met de Reclame Code om een sekswinkel te hebben als hoofdsponsor? Zo nee, waarom is het in dit geval wel verboden?
Volgens de Reclame Code Commissie kan een adverteerder in beginsel hoofd- en shirtsponsor zijn als er voor legale producten reclame wordt gemaakt en er geen nadere beperkingen bij wet of bijzondere reclamecode (zoals voor alcohol) zijn gesteld. Aangezien er voor seks-gerelateerde artikelen geen bijzondere reclamecode geldt, zijn alleen de algemene regels uit de Nederlandse Reclame Code van toepassing. Die bepalen dat reclame onder andere niet in strijd mag zijn met de wet, de waarheid, goede smaak en fatsoen. Of een concrete uiting, zoals shirtreclame, in strijd is met de goede smaak en het fatsoen, beoordeelt de Reclame Code Commissie op basis van een klacht van geval tot geval en met terughoudendheid gelet op het subjectieve karakter van deze criteria. De Commissie keurt geen uitingen vooraf goed.
In dit geval heeft het bestuur betaald voetbal van de KNVB, op basis van de reglementen van de vereniging en haar bevoegdheid, de shirtreclame in eerste instantie verboden. Daarna is afgesproken dit voor een jaar te doen.
Klopt de stelling in het artikel dat andere voetbalclubs deze sponsor wel mogen inzetten voor reclame langs het veld maar dat het niet mogelijk is om deze sponsor op het voetbalshirt te dragen? Zo ja, kunt u verklaren waarom hier een onderscheid in wordt gemaakt?
Het klopt dat de betreffende reclame-uiting op de boarding langs de zijlijn bij in ieder geval één andere BVO is afgebeeld. Volgens de KNVB is een verschil met reclame op boarding dat daar vooraf geen goedkeuring voor nodig is van het bestuur betaald voetbal.
Bent u het eens met de stelling dat voetbalclubs juist nu, in tijden van het coronavirus, inkomsten missen door bijvoorbeeld minder publiek, inkomsten uit sponsorgelden extra noodzakelijk zijn?
Ja.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘#meerdaneenapplaus voor de kraamzorg’. |
|
Henk van Gerven |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het meegestuurde bericht «#meerdaneenapplaus voor de kraamzorg»?1
Ik heb hier kennis van genomen.
Deelt u de mening dat de anderhalve meter afstand in de kraamzorg niet te waarborgen is én het zeker niet gaat om zorg die uit te stellen is?
Binnen de kraamzorg is het advies van de koepelorganisatie BO geboortezorg aan de kraamverzorgenden om, waar mogelijk, de anderhalve meter afstand in acht te nemen, en dit ook te communiceren met en te benadrukken bij het kraamgezin. Ik ben van mening dat de 1,5 meter afstand houden in sommige situaties niet mogelijk is, zoals bijvoorbeeld bij de persoonlijke verzorging van de kraamvrouw, de pasgeborene en hulp bij de borstvoeding. Het is daarom van groot belang dat vooraf goed geïnventariseerd wordt of er in het kraamgezin een (verdenking op) Covid-19 besmetting is.
Zorg uitstellen is in de kraamzorg niet aan de orde aangezien het om noodzakelijke zorg gaat.
Bent u het eens met de stelling dat de kraamverzorgende tijdens de coronacrisis juist meer taken toegewezen kreeg dan normaal?
De kraamverzorgende heeft, zeker in de eerste maanden van de Corona pandemie veel taken en verantwoordelijkheden toebedeeld gekregen omdat verloskundigen toen minder op huisbezoek kwamen. Kortom: taken waren anders ingericht. Indien er sprake was en is van een Covid-19 besmetting kunnen minder uren directe zorg ingezet worden en wordt in plaats daarvan gebruik gemaakt van zorg op afstand. Tevens geldt bij een (verdenking op) covid-19 besmetting een aangepaste werkinstructie. Hiervoor heeft het Kenniscentrum Kraamzorg (KCKZ) een richtlijn opgesteld.
Bij een gezin zonder verdenking op Covid-19 is het takenpakket ongewijzigd, maar worden met name de hygiënemaatregelen extra benadrukt.
Wat is uw reactie op de opmerking dat veel kraamverzorgenden nog steeds niet werken met de juiste mondkapjes?
Het is belangrijk dat zorgmedewerkers werken met de juiste beschermingsmiddelen. De kraamzorg sector volgt daarin het advies van het RIVM. Voor de zorgverleners buiten het ziekenhuis en ook voor de kraamzorg gelden de uitgangspunten van het RIVM voor gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) buiten het ziekenhuis, welke te raadplegen zijn via https://lci.rivm.nl/covid-19/PBMbuitenziekenhuis.
Dat betekent bij een kraamgezin met (verdenking op) Covid-19 ter bescherming van de medewerker de volgende PBM moeten worden gebruikt: een spatwaterdicht chirurgisch mondneusmasker type IIR, bril, schort en wegwerphandschoenen. In het PBM-verdeelmodel is tevens de volgende passage opgenomen: «De bevalling door de verloskundige wordt ondersteund door een kraamverzorgende. Als sprake is van een COVID-besmetting is het gebruik van PBM door de kraamverzorgende wenselijk bij de bevalling, de controles van de kraamvrouw en de ondersteuning bij de borstvoeding.»
De afweging wat gebruikt moet worden in het betreffende gezin is aan de kraamverzorgende zelf en indien wenselijk kan een persoonlijke professionele afweging worden gemaakt, bijvoorbeeld als een kraamverzorgende meer PBM wil gebruiken. Tevens is het mogelijk dat een kraamgezin de kraamverzorgende verzoekt PBM te gebruiken ookal is dat volgens de richtlijn niet noodzakelijk, hierin maakt de kraamverzorgende een afweging.
Werkgevers zijn aan zet om de juiste materialen te verstrekken aan hun medewerkers.
Bent u van mening dat kraamzorgmedewerkers ook meer dan een applaus verdienen? Zo ja, op welke wijze zult u zich inzetten voor betere arbeidsvoorwaarden?
Voorop staat dat alle zorgprofessionals belangrijk werk doen. Dat geldt ook voor kraamzorgmedewerkers. Het Ministerie van VWS zorgt met de «Overheidsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling» (OVA) ervoor dat het salaris van zorgprofessionals kan meegroeien conform de loonontwikkelingen in de markt. Het is vervolgens aan de sociale partners hierover afspraken te maken in de CAO van de kraamzorgsector. Het vraagstuk voor salarisontwikkeling in de kraamzorg was voor de betrokken partijen ook verbonden aan de vraag over de financiële situatie in de kraamzorg en de hoogte van de nieuwe tarieven voor kraamzorg. De NZa heeft deze inmiddels per 2021 omhoog bijgesteld. Voor de sociale partners was dit de aanleiding om de gesprekken over een nieuwe cao te hervatten.
Hebben kraamverzorgenden recht op de bonus van 1.000 euro in 2020 en van 500 euro in 2021? Zo neen, waarom niet?
De bonus is bedoeld voor de zorgprofessional die in de periode van 1 maart tot 1 september 2020 een uitzonderlijke prestatie heeft geleverd tijdens de COVID-19 uitbraak door middel van inzet voor patiënten en cliënten met COVID-19, en/of heeft bijgedragen aan de strijd tegen COVID-19 en niet meer dan tweemaal modaal verdienen bij voltijds inzet.
Uitgangspunt bij de beoordeling of er sprake is van een uitzonderlijke prestatie, is de inzet die de zorgprofessional heeft geleverd.
Niet ter beoordeling is de vraag of een zorgprofessional risico heeft gelopen om besmet te raken met COVID-19. Het is aan de zorgaanbieder om te beoordelen of de zorgprofessional in aanmerking komt voor de bonus.
Om de zorgaanbieder te helpen bij de beoordeling van de vraag welke zorgprofessionals in aanmerking komen voor de bonus is door het Ministerie van VWS een handreiking voor zorgaanbieders beschikbaar gesteld. De handreiking is te raadplegen op de website van de rijksoverheid als ook op de website van DUS-I (zijnde uitvoerder van de subsidieregeling)2.
Het Ministerie van VWS acht het niet aannemelijk dat de zorgprofessionals in de kraamzorg een op een vallen onder de afbakeningscriteria zoals gesteld in de handreiking. De beoordeling van de vraag of er sprake is van een uitzonderlijke prestatie is echter aan de zorgaanbieder. Als de zorgaanbieder van mening is dat de zorgprofessional werkzaam in deze deelsector wel valt onder het afbakeningscriterium en dus een bonus verdient, dan kan van de lijst worden afgeweken en kan de zorgaanbieder de zorgprofessional een bonus toe kennen.
Het bericht dat een meneer na 123 dagen op de IC overleed aan corona. |
|
Fleur Agema (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht over het overlijden van een meneer met covid-19 die 123 dagen op de intensive care lag1
Ja.
Hoeveel mensen liggen er op dit moment met covid-19 op de IC?
Op 16 september lagen er 54 COVID-patiënten op de IC (Bron: LCPS)
Hoeveel van hen liggen langer dan 21 dagen op de IC?
Het totale aantal COVID-patiënten met een opnameduur langer dan 21 dagen is hieronder te zien. De bron van deze cijfers is NICE.
Opgenomen in
Aantal COVID opnamen
Aantal COVID opnamen met een behandelduur van >21 dagen
Percentage COVID opnamen met een behandelduur van >21 dagen
Maart–April
2.662
962
36.1
Mei–Juni
200
51
25.5
Juli–15 augustus1
74
12
16.2
van patiënten opgenomen later in augustus is nog niet bekend of ze langer dan drie weken op de IC moeten worden behandeld.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor aanvang van de Algemene Politieke Beschouwingen woensdag d.d. 16 september 2020?
Dat is tot mijn spijt niet gelukt.
Het bericht dat de opschaling van ic’s bij een nieuwe coronagolf in gevaar is |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Personeelstekort op ic’s dreigt: «Opschaling bij tweede coronagolf in gevaar»»?1
Ja.
Deelt u de mening van Chief Nursing Officer dat het vanzelfsprekend behoort te zijn dat verpleegkundigen in voldoende mate, en dus meer dan nu, bij besluitvorming moeten worden betrokken?
Ja, die deel ik. Dat is ook de reden geweest waarom ik de Chief Nursing Officer (CNO) heb gevraagd om een advies uit te brengen over de positionering van verpleegkundigen en verzorgenden. In de brief van 15 september 2020 is een eerste reactie gegeven op het advies. Zoals in die brief beschreven staat herkent het kabinet zich in de bevinding dat meer nodig is om regie en zeggenschap onder zorgprofessionals te vergroten. Het idee van een onafhankelijke commissie, met daarin ook verpleegkundigen, spreekt het kabinet aan. Over de wijze waarop dit concreet vorm kan krijgen, wordt u, als onderdeel van een uitgebreide inhoudelijke reactie, na het herfstreces geïnformeerd. Dit zal ook in samenhang met de voorgenomen verkenning van de SER ten aanzien van de specifieke arbeidsknelpunten worden bezien en in de komende weken met de beroepsgroep en sociale partners worden besproken. 4
Hoe kan het dat, ondanks de gemaakte afspraken over betere betrokkenheid door het Landelijk Netwerk Acute Zorg, in de praktijk nog steeds geen sprake is van deze betrokkenheid volgens zeventig procent van de IC-verpleegkundigen?
Ik vind het jammer te lezen dat uit de peiling, zoals verricht onder 588 IC-verpleegkundigen, is gekomen dat zij niet altijd goed zijn betrokken bij de opschalingsplannen, althans dit zo niet hebben ervaren. Die signalen bereiken mij breder en daarom hecht ik ook waarde aan het CNO-advies. Aanvullend heb ik in gesprek met de NVZ, de NFU, V&VN en NVIC onder de aandacht gebracht dat ik verwacht dat het verpleegkundig perspectief goed betrokken wordt.
Dit is bevestigd door de bestuurders van deze organisaties.
Verder is ook aan de ROAZ’en gevraagd om inzichtelijk te maken op welke manier zij spreken met verpleegkundigen over de plannen ten behoeve van de IC-opschaling en hoe zij alle verpleegkundigen binnen de instelling daarover op de hoogte stellen.
Bent u van mening dat voor een goede opvang van een mogelijke tweede coronagolf het van belang is om gehoor te geven aan de eisen die verpleegkundigen stellen om goed werk te kunnen verrichten?
In voornoemd gesprek met de NVZ, de NFU, V&VN en NVIC zijn zaken zoals meer uren kunnen werken, kinderopvang en flexibel roosteren, besproken. De partijen zijn het erover eens dat deze zaken op korte termijn aandacht behoeven.
Daarnaast heb ik de ziekenhuizen gevraagd een opleidingsplan op te stellen dat specifiek ziet op het opleiden van voldoende personeel ten behoeve van de IC-opschaling en de opschaling van de klinische covid-bedden. Door deze plannen hebben we inzicht in de opleidingsbehoefte van ziekenhuizen en het personeel dat daarvoor reeds beschikbaar is en bekijken we welke rol extra handen voor de zorg hierbij kan spelen.
Daarbij heeft het thema mijn aandacht. Over hoe we vervolg gaan geven aan het advies van de CNO wordt uw Kamer zoals gezegd geïnformeerd na het herfstreces.
Bent u zich ervan bewust dat ruim driekwart van de IC-verpleegkundigen niet bereid is om meer uren te maken als er straks weer een toename ontstaat in het aantal coronapatiënten? Bent u bereid om actie te ondernemen nu blijkt dat het huidige beleid onvoldoende verbetering op dit gebied teweeg brengt? Zo ja, op welke wijze gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u ervan op de hoogte dat in de praktijk de afspraken uit de opschalingsplannen van het Landelijk Netwerk Acute Zorg niet voldoende worden gerealiseerd? Waarom zijn deze afspraken niet of onvoldoende nagekomen?
Ik heb regelmatig afstemming met de ROAZ-voorzitters. Zij hebben mij laten weten dat er hard wordt gewerkt om de opschalingsplannen te realiseren. De grootste uitdaging hierbij is de beschikbaarheid en het opleiden van personeel. De ROAZ-voorzitters geven namens de ziekenhuizen in hun regio’s aan dat de uitvoering van de opschaling naar 1350 IC-bedden, die afgerond moet zijn per 1 oktober 2020, goed verloopt.
Op welke manier gaat u – tevens met het oog op het voorkomen van extra uitstroom onder zorgpersoneel – realiseren dat de afspraken uit de opschalingsplannen nu daadwerkelijk worden uitgevoerd?
Zie het antwoord op vraag 6.
Bent u bekend met het artikel «Gommers: motivatie verpleegkundigen is geknakt»? Erkent u ook het signaal van de heer Gommers? Zo ja, wat gaat u naar aanleiding daarvan doen? Zo nee, waarom heeft de heer Gommers het dan volgens u bij het verkeerde eind?2
Ja, ik ben bekend met dat artikel. Dat geldt ook voor de uitkomst van peiling van de V&VN waarin een groot deel van de IC-verpleegkundigen aangeeft niet extra te willen werken bij het doorzetten van de tweede golf. Het afgelopen voorjaar was werken in de zorg buitengewoon inspannend en belastend, zowel fysiek als emotioneel.
Ik begrijp heel goed dat IC-verpleegkundigen aangeven het nodig hebben om zich te kunnen opladen voor het geval deze tweede golf echt doorzet. Zeker in een context, waarin het ook zonder corona – al heel druk is op de IC. Als je het gevoel hebt dat daar niets aan verandert, is dat frustrerend. Ik begrijp ook dat verpleegkundigen met lede ogen zien dat de coronarichtlijnen in de samenleving niet altijd worden opgevolgd. De verpleegkundigen zullen immers de zorg moeten gaan leveren. Dit is niet goed voor de motivatie om ook bij het doorzetten van deze tweede golf weer zo hard te willen werken.
Wij moeten er met elkaar alles aan doen om te voorkomen dat zij weer door zo’n periode heen moeten als wij hebben gezien in maart en april. Daarom blijft onze inzet gericht op het voorkomen van het doorzetten van die tweede golf. Naast de algemene gedragsregels betekent dat nu ook inzetten op regionale maatregelen als de infectiedruk in de regio oploopt. De inzet is en blijft ook om ervoor te zorgen dat zorgmedewerkers veilig aan het werk kunnen met voldoende beschermingsmiddelen en testen.
Tenslotte wil ik nogmaals de waardering benadrukken voor het werken van zorgprofessionals. Daarom komt er in 2021 een tweede bonus als onderdeel van een brede aanpak voor het werken in de zorg. Met die aanpak willen we ons blijvend richten op het verminderen van werkdruk, meer loopbaanmogelijkheden en meer zeggenschap voor zorgprofessionals6.
Bent u van mening dat ook andere medewerkers in de zorg nauwer betrokken dienen te worden bij zaken die voor hen van groot belang zijn? Welke mogelijkheden ziet u om die betrokkenheid (ook van andere medewerkers dan verpleegkundigen) te vergroten?
Zeggenschap van verpleegkundigen, maar ook van andere zorgprofessionals (inspraak, samenspraak en tegenspraak) dient altijd een belangrijk aandachtspunt te zijn voor zorginstellingen. In een tijd waarin veel van ons zorgpersoneel wordt gevraagd is dit des te belangrijker. In deze bijzondere tijd is een goede samenwerking tussen bestuurders en werknemers immers essentieel.
Het vergroten van inspraak in de zorg heeft dan ook zeker mijn aandacht en hierop wordt ook reeds ingezet. Een aantal initiatieven binnen de zorg die hieraan bijdragen zijn bijvoorbeeld de representatieve steekproef waarmee zorgmedewerkers in het kader van het onderzoeksprogramma Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn twee maal per jaar worden bevraagd, de intrede van de Verpleegkundige Advies Raad (VAR) of een vergelijkbare vorm, zoals de Zorg Advies Raad, de afspraken die in cao’s zijn gemaakt over inspraak van zorgprofessionals en tot slot de toets van de commissie Werken in de Zorg op de RAAT’s of medewerkers voldoende worden betrokken bij de regionale aanpakken.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het eerstvolgende Kamerdebat over de bestrijding van het coronavirus?
Ik streef ernaar Kamervragen te beantwoorden binnen de daarvoor geldende termijnen.
Het bericht ‘Onrust over geheime vaccinonderhandelingen’ |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Onrust over geheime vaccinonderhandelingen»?1
Ja.
Wat is uw oordeel over het lobbyen van COVID-19 vaccinontwikkelaars voor een vrijstelling van schadeclaims?
Het staat de farmaceutische industrie vrij om aandacht te vragen voor onderwerpen die voor de industrie van belang zijn, bijvoorbeeld dit onderwerp. De farmaceutische industrie toont haar commitment door veel geld en energie te stoppen in het ontwikkelen van een veilig en effectief vaccin dat mogelijk zal bijdragen aan een einde van de pandemie. Bij sommige van de vaccins tegen Covid-19 die de bedrijven ontwikkelen, bestaan hoge verwachtingen. Tegelijkertijd kent het ontwikkelen van vaccins veel onzekerheden. De farmaceutische bedrijven werken er hard aan om te voldoen aan de strenge eisen die binnen de Europese Unie gelden voor de veiligheid, werkzaamheid en kwaliteit van de vaccins, zoals ook blijkt uit het gezamenlijke persbericht dat negen grote farmaceutische bedrijven op 8 september 2020 hebben uitgebracht.2
Voor de Europese Commissie is het van belang dat er recht wordt gedaan aan de geldende Europese wetgeving. De Europese wetgeving inzake productaansprakelijkheid blijft in de contracten volledig gerespecteerd. De rechten van burgers blijven volledig onaangetast. In zoverre bieden de overeenkomsten de bedrijven dus geen bescherming voor eventuele rechtszaken. Wel worden in de overeenkomsten afspraken gemaakt over een vrijwaring door de Lidstaten van de farmaceutische bedrijven ten aanzien van claims van derden. Voor deze vrijwaringssituatie gelden specifieke en strikte voorwaarden.
Deelt u de mening dat de onderhandelingen omtrent de afspraken voor het COVID-19 vaccin transparant moeten zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom zijn de huidige onderhandelingen dan uiterst intransparant?
Laat ik voorop stellen dat zowel de Europese Commissie, blijkens een hoorzitting in het Europees parlement op 7 september jl., als ikzelf graag zo transparant mogelijk zijn over de inhoud van de gemaakte afspraken. Daarom informeer ik de Kamer over het afsluiten van contracten door de Europese Commissie met producenten en over succesvol afgesloten verkennende gesprekken die naar verwachting tot contracten zullen leiden. Ik verwijs hierbij naar mijn brieven van 17 augustus en 18 september jl. Ook de Europese Commissie verstrekt veel informatie over de EU vaccins strategie en het sluiten van contracten met producenten.3 Zolang de onderhandelingen met een specifiek bedrijf lopen, kan ik daar weinig over kwijt. De Nederlandse vertegenwoordigers zijn, net als de vertegenwoordigers van de andere deelnemende lidstaten, immers gebonden aan een geheimhoudingsplicht. De bedoeling van deze geheimhoudingsplicht is tweeërlei: enerzijds dient deze om beïnvloeding van de onderhandelingen met andere producenten te voorkomen. Anderzijds wordt tijdens de onderhandelingen bedrijfsvertrouwelijke en beursgevoelige informatie van de producent gewisseld die niet openbaar kan worden.
Kunt u aangeven waarom de identiteit van de zeven onderhandelaars die namens de Europese Commissie met de farmaceutische industrie onderhandelen, onbekend is?
De Europese Commissie sluit contracten (Advance Purchase Agreements, APA’s) af met producenten van een kansrijk kandidaat-vaccin en draagt de volledige verantwoordelijkheid voor het aanbestedingstraject. De Commissie wordt daarin bijgestaan door vertegenwoordigers van zeven lidstaten waaronder Nederland. Deze vertegenwoordigers onderhandelen niet namens de Europese Commissie maar ondersteunen de Commissie in de onderhandelingen. De lidstaten zullen immers uiteindelijk de vaccins afnemen. De onderhandelaars van de zeven lidstaten zijn zonder uitzondering in dienst van hun eigen regering en hebben allen verklaringen getekend waarmee hun integriteit gewaarborgd is. De Nederlandse vertegenwoordiger in het Joint Negotiation Team is een directeur die in dienst is van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Zijn identiteit is niet bewust geheim gehouden. Andere landen maken daar een andere afweging in.
Kunt u toelichten of Nederland zal bijspringen in het dekken van schadeclaims als een vaccin directe of indirecte negatieve bijeffecten heeft of wanneer er fout wordt geïnstrueerd of gewaarschuwd voor deze effecten door de fabrikant?
In algemene zin geldt dat de contracten die getekend worden door de Europese Commissie voorzien in een geheimhoudingsverklaring voor alle betrokken partijen inclusief de vertegenwoordigers van de 27 lidstaten. Hierdoor kan niet ingegaan worden op specifiek gemaakte afspraken in die contracten. In algemene zin wil ik graag opmerken dat voorop staat dat de Europese wetgeving inzake productaansprakelijkheid blijkens uitspraken van de Commissie in de contracten volledig gerespecteerd wordt. Dat ziet dus op productiefouten door de producent. Wel worden in de overeenkomsten afspraken gemaakt over een vrijwaring door de Lidstaten van de farmaceutische bedrijven ten aanzien van claims van derden. Voor deze vrijwaringssituatie gelden specifieke en strikte voorwaarden. Dat betekent dat lidstaten financiële compensatie bieden bij claims die zien op bijvoorbeeld een verborgen gebrek van een vaccin dat niet bekend was op het moment van toelating.
Deelt u de mening dat het aannemelijk is dat de overeenkomst met AstraZeneca als voorbeeld zal dienen voor eventuele toekomstige vaccinproductie overeenkomsten?
Inmiddels heeft de Europese Commissie twee contracten getekend, met AstraZeneca en met Sanofi/GSK. Ook wordt gewerkt aan contracten met vier andere producenten. Alle contracten bevatten min of meer dezelfde thema’s maar elk contract bevat vanzelfsprekend individuele afspraken met de betreffende producent waarbij het totale pakket aan voorwaarden in balans moet zijn.
Klopt het dat de eventuele vrijstelling van schadeclaims van AstraZeneca als een gevaarlijke precedent kan dienen voor toekomstige farmaceutische productie overeenkomsten? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder aangegeven wordt in de contracten de Europese wetgeving inzake productaansprakelijkheid gerespecteerd. Ik zie dan ook niet in op welke wijze er sprake is van een gevaarlijk precedent.
Kunt u toelichting geven over de hoogte van de winstmarges die AstraZeneca onder de door de Europese Commissie onderhandelde overeenkomst zal maken bij levering van de COVID-19 vaccins?
De informatie die betrekking heeft op financiële aspecten van elk contract zoals prijsafspraken, valt onder de geheimhoudingsplicht. Blijkens een persbericht van 13 juni 2020 heeft AstraZeneca het commitment om de toegang tot het vaccins gedurende de pandemische periode mogelijk te maken zonder winstoogmerk.4 In algemene zin kan ik de Kamer verder informeren dat toegankelijkheid en betaalbaarheid van een kandidaat-vaccins blijkens de EU Vaccins Strategie van de Europese Commissie een belangrijk onderdeel is van de onderhandelingen.
Deelt u de opvatting dat AstraZeneca financieel en juridisch verantwoordelijk gehouden dient te worden als de vaccines schadelijke bijwerkingen blijken te hebben? Zo nee, waarom niet?
Met de Europese Commissie ben ik van mening dat de geldende Europese regelgeving inzake productaansprakelijkheid in de contracten gerespecteerd dient te worden.
Neemt het kabinet de verantwoordelijkheid voor reeds onvoorziene bijwerkingen die het COVID-19 vaccin van AstraZeneca kan hebben op de volksgezondheid?
Bijwerkingen van kandidaat-vaccins zoals die blijken uit klinische tests, zullen betrokken worden bij de analyse en beoordelingsprocedure van het Europees Geneesmiddelenagentschap (EMA) om te komen tot al dan niet toelating tot de Europese markt. Dergelijke bijwerkingen zijn niet onvoorzien.
Bijwerkingen die zijn oorsprong vinden in het niet naleven van de regels van de Europese wetgeving inzake productaansprakelijkheid, behoren tot de aansprakelijkheid van de producent.
In de overeenkomsten worden daarnaast afspraken gemaakt over een vrijwaring door de Lidstaten van de farmaceutische bedrijven ten aanzien van claims van derden. Voor deze vrijwaringssituatie gelden specifieke en strikte voorwaarden. Dat betekent dat lidstaten financiële compensatie bieden bij claims die zien op bijvoorbeeld een verborgen gebrek van een vaccin dat niet bekend was op het moment van toelating.
De oproep om al het zorgpersoneel een bonus te geven. |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Ziekenhuisbestuurder schrijft brief aan Minister: geef iedereen coronabonus»?1
Ja.
Bent u ook van mening dat de inzet van medische technici, ICT’ers, kantoorpersoneel en roostermakers in de zorg ook bij heeft gedragen aan de continuïteit van de zorg in tijden van corona? Vindt u het daarom eveneens ongewenst dat op dit moment een derde van het zorgpersoneel – waaronder deze mensen – niet onder de bonusregeling valt?
De bonus kent als oorsprong de motie van mevrouw Van Kooten-Arissen. De bedoeling van deze motie is om een bonus toe te kennen aan alle professionals in de sector zorg en welzijn die zicht tussen 1 maart en 1 september extra hebben in gezet bij de bestrijding van COVID-19.
Het staat buiten kijf staat iedereen in zorg en welzijn belangrijk werk verricht. Maar de bonus is nadrukkelijk bedoeld voor zorgprofessionals die zich extra hebben ingezet en hebben bijgedragen aan de strijd tegen COVID-19. Dat geldt natuurlijk niet voor alle 1,2 miljoen professionals in de sector. Er is namelijk ook veel zorg en dienstverlening stil komen te liggen, of dienstverlening heeft op aangepaste wijze doorgang gevonden, waardoor er niet altijd sprake is van extra inzet. Daar komt bij dat de uitgaven aan de bonus uiteindelijk ook door belastingbetaler betaald zal moeten worden.
Bent u het met de bestuursvoorzitter eens dat het belangrijk is om niemand van de bonus uit te sluiten en zo te laten zien dat iedereen evenveel wordt gewaardeerd voor de geleverde topprestaties? Bent u bereid de bonusregeling daarom aan te passen?
De bonusregeling is zo opgesteld dat, behoudens zorgprofessionals die meer dan twee maal modaal verdienen, niemand op voorhand wordt uitgesloten. Ook voor zorgprofessionals, die een functie uitoefenen waarvan op voorhand door VWS is ingeschat dat in deze functies vaak geen extra inspanningen gericht op de bestrijding van COVID-19 zijn verricht, kan een bonus worden aangevraagd wanneer deze professional naar de inschatting van de werkgever wel voldoet aan de criteria om voor een bonus in aanmerking te komen. Een aanpassing van de bonusregeling acht ik dan ook niet nodig.
Wilt u bevestigen dat ook de medewerkers in de gehandicaptenzorg voor de bonus in aanmerking komen, aangezien er geluiden zijn dat de bonus bijvoorbeeld niet voor deze medewerkers zou zijn bedoeld?
Zorgaanbieders uit de gehandicaptenzorg worden nadrukkelijk uitgenodigd om, voor de zorgprofessionals werkzaam in hun organisaties die aan de voorwaarden uit de subsidieregeling voldoen, een bonus aan te vragen.
Kan u garanderen dat de bonus nog dit kalenderjaar zal worden uitgekeerd aan het zorgpersoneel?
Per 1 oktober 2020 kunnen zorgaanbieders de bonus aanvragen voor hun zorgpersoneel. Indien de aanvraag tijdig en volledig wordt gedaan, kan spoedig worden overgegaan tot uitbetaling aan de zorgaanbieder, maar uiterlijk 13 weken na ontvangst van de aanvraag. De zorgaanbieder keert vervolgens de bonus aan de zorgprofessional uit. Op de zorgaanbieder rust de verplichting om dit binnen vijf maanden te doen. Wanneer de zorgaanbieder de bonus daadwerkelijk aan de zorgprofessional uitkeert ligt buiten mijn invloedssfeer. De garantie dat de bonus nog dit jaar bij de zorgprofessional terecht komt, kan ik daardoor niet geven.