De precaire situatie in Noord-Irak |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kunt u een overzicht geven van Turkse militaire activiteiten in Noord-Irak vanaf juni 2020?
Turkije heeft in de afgelopen decennia meermaals luchtaanvallen uitgevoerd op PKK-posities in Noord-Irak. De intensiteit daarvan is sinds de zomer van vorig jaar toegenomen. In juni 2020 lanceerde Turkije het luchtoffensief Operation Claw Eagle en complementair daaraan het grondoffensief Operation Claw-Tiger in de Koerdische Autonome Regio (KAR) in Noord-Irak. Dit was het grootste offensief van Turkije tegen de PKK sinds 2015. Daaropvolgend is in februari kortstondig de Operation Claw-Eagle 2 uitgevoerd. Deze operaties zijn inmiddels formeel beëindigd. Wel houden de acties van het Turkse leger, dat inmiddels een dertigtal militaire bases in de KAR telt, aan.
Bent u op de hoogte van een op handen zijnde aanval van Turkije in Noord-Irak, waaronder de Sinjar regio en de Nineve vlakte?1
Het kabinet is bekend met berichten over spanningen rond de regio Sinjar en de Ninewa vlakte. Er zijn echter op dit moment geen aanwijzingen voor een nieuwe militaire operatie van Turkije in dit gebied. De operatie Claw Eagle 2 is beëindigd. Het kabinet wil niet speculeren over een eventuele toekomstige Turkse operatie.
Deelt u de vrees dat de Assyriërs, Jezidi’s en andere religieuze en etnische minderheidsgroepen in deze regio het voornaamste slachtoffer zullen worden van deze Turkse militaire operatie, gezien het feit dat de Koerdische terreurorganisatie PKK zich hier voornamelijk schuilhoudt onder de lokale bevolking?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de vrees dat een Turks offensief tegen de PKK in Noord-Irak de wederopbouwprojecten van Nederland en partners in deze regio van de afgelopen jaren teniet zal doen?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre kunt u het bericht bevestigen dat zowel de Iraakse regering als de Koerdische Regionale regering (KRG) de Turkse regering toestemming hebben gegeven voor een Turkse militaire operatie tegen de PKK in Noord-Irak?2 En wat betekent dit voor de legaliteit van deze militaire missie?
Ik kan dit bericht niet bevestigen. Het is bekend dat Irak en Turkije hebben afgesproken samen te werken in de strijd tegen de PKK, zoals door beide landen bevestigd bij o.a. een bezoek van de Iraakse premier Kadhimi aan Ankara in december 2020.
Een woordvoerder van de KRG-regeringspartij KDP heeft op 12 februari jl. ontkend dat er toestemming is gegeven aan Turkije voor militaire operaties tegen de PKK. Er is geen officiële reactie gekomen van de Iraakse regering op de aankondiging van operatie Eagle Claw 2 van Turkije in het noorden van Irak, dit in tegenstelling tot de eerste fase van Eagle Claw, toen Irak het optreden op haar grondgebied veroordeelde.
In algemene zin geldt dat wanneer een staat toestemming geeft aan een andere staat voor geweldgebruik op het eigen grondgebied er geen sprake is van schending van het geweldverbod, mits optreden past binnen de kaders van het internationaal recht. Turkije beroept zich met betrekking tot de operatie op het recht op zelfverdediging en stelt dat de operaties gericht zijn op het veiligstellen van de grens en het tegengaan van aanvallen door de PKK op Turks grondgebied.
Is in NAVO-verband gesproken over deze militaire operatie? Zo ja, wat had uw Turkse collega hierover te melden? En zo nee, kunt u deze kwestie bij de eerstvolgende vergadering ter tafel brengen?
In NAVO-verband is hierover niet gesproken.
Bent u bereid Turkije te vragen af te zien van deze militaire operatie vanwege de grote kans op burgerslachtoffers en disproportionele schade? En zo nee, waarom niet?
Er zijn op dit moment geen aanwijzingen voor een nieuw Turks militair offensief. De operatie Claw Eagle 2 is beëindigd. In algemene zin kan worden gesteld dat in het kader van de bilaterale dialoog tussen Nederland en Turkije de Turkse rol in de regio zo nodig aan de orde komt en dat Nederland in het geval van acties het belang van optreden binnen de kaders van het internationaal recht en proportionaliteit benadrukt.
Bent u bekend met het rapport «Caught in the Crossfire: Assyrians and the Turkey-PKK Conflict in Iraq»?3 Deelt u de conclusie dat voornamelijk de religieuze en etnische minderheidsgroepen in Noord-Irak schade ondervinden van de aanhoudende strijd tussen de PKK en Turkije?
Ik ben bekend met het genoemde rapport. Turkije voert regelmatig bombardementen uit in de Koerdische Autonome Regio in het noorden van Irak, met name in de provincies Erbil en Duhok. Volgens Turkije zijn de aanvallen gericht op de PKK, een organisatie die door onder andere de EU en Nederland als terroristische organisatie is bestempeld. Er wonen verschillend etnische groepen in dit gebied, voornamelijk Koerden. Nederland vindt het van groot belang dat strijdende partijen het humanitair oorlogsrecht respecteren.
Waarom lukt het de Iraakse autoriteiten niet om dit gebied onder controle te krijgen?
Het Iraakse veiligheidsapparaat is nog herstellende van de zware strijd die geleverd is om ISIS territoriaal te verslaan. De verschillende onderdelen van het veiligheidsapparaat hebben grote moeite om zich in het gehele land te manifesteren om de veiligheid te waarborgen. Er zijn in Irak bovendien verschillende gewapende groeperingen die zich onttrekken aan de controle van de staat. De gebieden waar deze groepen zich manifesteren zijn ook zeer onherbergzaam, wat het verkrijgen van controle verder bemoeilijkt. Zo voert het Iraakse leger nog altijd dagelijks een strijd tegen ISIS-cellen, die met name opduiken in de betwiste gebieden in het grensgebied tussen de Koerdische Autonome Regio en de rest van Irak. Naast deze veiligheidsuitdagingen staat Irak nog steeds voor een reeks aan andere grote uitdagingen, zoals de duurzame terugkeer van vluchtelingen, economische diversificatie, aanpak van corruptie en respect voor mensenrechten.
Welke mogelijkheden zijn er om de PKK uit dit gebied te verdrijven en/of onder controle te krijgen zonder dat daar Turks militair geweld bij komt kijken?
Zoals ook gesteld in antwoord op vraag 5, hebben Irak en Turkije afgesproken samen te werken in de strijd tegen de PKK. De Iraakse autoriteiten in Bagdad en Erbil hebben in oktober 2020 een overeenkomst gesloten over de veiligheidsstructuur in Sinjar. Deze overeenkomst ziet op o.a. het vertrek van gewapende actoren uit het gebied. De federale politie, met lokaal gerekruteerde agenten, zou voor de veiligheid in het gebied moeten zorgen. Volledige implementatie van dit akkoord is van belang. Daarbij is het nodig dat de belangen van de verschillende bevolkingsgroepen in het gebied hierbij mee worden genomen. Verdere afspraken over de veiligheidssituatie in andere betwiste gebieden kunnen bijdragen aan de inperking van de mogelijkheden van verschillende gewapende groeperingen om zich te onttrekken aan het geweldsmonopolie van de staat in Irak.
Heeft u kennis genomen van de beleidsaanbevelingen uit het rapport «Contested Control: The Future of Security in Iraq’s Nineveh Plain»?4
Ja.
Deelt u de conclusie dat het stimuleren en steunen van de regionale veiligheidsinstanties in het belang is voor het behouden van de wederopbouwprojecten die gedaan zijn in de Nineve vlakte?
Irak staat voor een grote uitdaging bij het opbouwen van de brede veiligheidssector. Nederland ondersteunt Irak hierbij, samen met andere internationale partners, o.a. via capaciteitsopbouwmissies van de NAVO en de EU maar ook via projecten gericht op bescherming van de burgerbevolking. De inrichting van de veiligheidssector is uiteindelijk aan de Iraakse autoriteiten. In gesprekken met de Iraakse autoriteiten vraagt Nederland aandacht voor de veiligheidszorgen van verschillende groepen van de Iraakse samenleving, waaronder die van de bewoners van de Ninewa vlakte.
Deelt u de conclusie dat de Iraakse regering meer moet doen om deze regio onder controle te krijgen? Zo ja, bent u bereid om bij uw Iraakse collega te pleiten voor een extra Iraakse inzet om deze lokale gemeenschappen bij te staan in hun verdediging en wederopbouw?
Irak staat voor vele uitdagingen, inclusief de complexe veiligheids- en sociaaleconomische situatie op de Ninewa vlakte. Nederland ondersteunt Irak op verschillende manieren om deze uitdagingen het hoofd te bieden, o.a. met verschillende programma’s voor wederopbouw, opvang in de regio en bescherming van burgers. In gesprekken met de Iraakse autoriteiten dringt Nederland er op aan dat Irak ook zijn eigen verantwoordelijkheid neemt voor de veiligheid en ontwikkeling van alle gebieden van het land, inclusief de Ninewa vlakte.
Bent u bereid bij de Iraakse regering en de Koerdische Regionale regering (KRG) aan te dringen op een opname van lokale veiligheidstroepen in het Iraaks veiligheidsapparaat ter beveiliging van de Nineve vlakte, bestaande uit de daar gevestigde minderheden?
Zie ook antwoord 12. De inrichting van de Iraakse veiligheidssector is aan de Iraakse autoriteiten. In gesprekken met de Iraakse autoriteiten, zowel in Bagdad als in Erbil, vraagt Nederland aandacht voor de veiligheidszorgen van verschillende groepen van de Iraakse samenleving en dringt Nederland aan op aandacht voor de positie van minderheden.
Bent u bereid om binnen de anti-IS coalitie, de NAVO en de EU te pleiten voor een veiligheidszone voor de Assyriërs en andere minderheden in Noord-Irak, vanwege de gigantische afname van het aantal oorspronkelijke inwoners in dit gebied?
De mandaten van de anti-ISIS coalitie-, NAVO- en EU-missies zien niet toe op het creëren van veiligheidszones. Deze verschillende missies zijn op uitnodiging en verzoek van de Iraakse autoriteiten in Irak aanwezig. Het verzoek van de Iraakse autoriteiten ziet niet op dit soort activiteiten.
Klopt het dat bij de vorige Iraakse verkiezingen een groot deel van de vaste quorumzetels voor minderheden door manipulatie in handen terechtkwam van partijen die daar geen recht op hadden? En zo ja, hoe kunnen we de iraakse regering stimuleren ervoor te zorgen dat dit bij de volgende verkiezingen niet weer gebeurd?
Het kabinet heeft geen volledig zicht op de interne organisatie van de Iraakse verkiezingen. Uit de officiële rapportages over de verkiezingen van 2018 komen geen problemen naar voren met betrekking tot de quotumzetels voor minderheden. In gesprekken met de Iraakse autoriteiten benadrukt het kabinet het belang van aandacht voor de positie van minderheden in de Iraakse samenleving.
De situatie in Tigray, Ethiopië |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Wat kunt u vertellen over de huidige situatie in de Tigray regio in Ethiopië?1
In de Kamerbrief over de stand van zaken in Tigray van 22 februari beschreef ik de ontwikkelingen in het conflict in Tigray tot op dat moment. Sindsdien blijven zorgen bestaan over het conflict, omdat gevechtshandelingen niet zijn beëindigd en er aanhoudende problemen zijn met toegang tot Tigray voor humanitaire hulpverleners. Tevens zijn er sindsdien nieuwe berichten verschenen over mensenrechtenschendingen in de regio, onder meer over het op grote schaal verplaatsen, naar verluidt tegen hun zin, van etnische Tigrayans vanuit West-Tigray naar Centraal Tigray.
De Ethiopische regering blijft bij haar standpunt dat een politieke oplossing voor het conflict niet aan de orde is, omdat het gaat om een militaire operatie gericht op het handhaven van de orde en het arresteren van de leiders van het Tigray Peoples’ Liberation Front (TPLF). Deze worden beschuldigd van een poging tot het omverwerpen van de constitutionele orde. Om deze reden blijft Ethiopië iedere vorm van dialoog met TPLF, gefaciliteerd door interne of externe partijen, van de hand wijzen. TPLF is naar verluidt wel bereid tot dialoog.
Bent u bekend met de berichtgeving dat er massamoorden, grootschalige martelingen en verkrachtingen van vrouwen en meisjes plaatsvinden in de regio?
Ik ben bekend met berichten van verschillende organisaties uit het maatschappelijk middenveld en internationale media over massamoorden, verkrachtingen en marteling in Tigray, inclusief de recente rapporten van Amnesty International en Human Rights Watch over grootschalige mensenrechtenschendingen in Axum. Deze laatste rapporten zijn inmiddels bevestigd in een voorlopig rapport van de Ethiopische Mensenrechtencommissie (EHRC) van 23 maart, waarin Eritrese troepen verantwoordelijk worden gehouden voor de gebeurtenissen in Axum. Premier Abiy heeft op 23 maart in het Ethiopische parlement tevens erkend dat Eritrese troepen in Tigray aanwezig zijn.
Nederland heeft recent het initiatief genomen, in nauwe samenspraak met Duitsland, om een verklaring in de VN-Mensenrechtenraad uit te brengen. De verklaring roept de Ethiopische autoriteiten op om toegang te verlenen aan humanitaire organisaties en aan medewerkers van het kantoor van de VN Hoge Commissaris voor de mensenrechten (OHCHR) om onafhankelijk onderzoek te doen naar mogelijke mensenrechtenschendingen in Tigray. Ook dringt de verklaring er bij de Ethiopische overheid op aan om daders van mensenrechtenschendingen ter verantwoording te roepen.
De Nederlandse inzet, zowel bilateraal als in EU en VN-verband is, buiten een snelle beëindiging van het geweld, gericht op de twee bovengenoemde thema’s: toegang voor humanitaire hulp in Tigray en onafhankelijk onderzoek naar mensenrechtenschendingen. Deze inspanningen zijn bedoeld om de situatie van de burgerbevolking niet verder te doen verslechteren en straffeloosheid tegen te gaan.
De Ethiopische regering heeft op 3 maart middels een verklaring van het kantoor van de Premier toegezegd dat de EHRC onafhankelijk onderzoek kan doen, met technische steun van OHCHR. Op 17 maart hebben de Ethiopische Mensenrechtencommissie en OHCHR bekend gemaakt dat zij inderdaad gezamenlijk onderzoek gaan doen naar mensenrechtenschendingen in Tigray, in navolging van de eigen rapportage door EHRC.
Klopt het dat de situatie dusdanig ernstig is dat een groot deel van Tigray zich in de laatste fase vóór een hongersnood bevindt?
Op dit moment is in Tigray, op grond van de zogenaamde Integrated Food Security Phase Classification, nog geen inschatting gemaakt van de ernst van de voedselcrisis. Ik kan derhalve niet stellen dat een groot deel van Tigray zich in de laatste fase voor een hongersnood bevindt.
Het voortdurende conflict kent echter ernstige gevolgen. Het leidt tot het verlies van werk en inkomen, lokale markten en banken zijn in veel gebieden niet meer operationeel, oogsten gaan verloren, voedsel is schaars en voedselprijzen stijgen sterk. Tevens heeft de bevolking grote moeite om aan geld en brandstof te komen. Volgens het VN Voedselcluster, dat mede geleid wordt door het VN Wereldvoedselprogramma (WFP), hebben 3 miljoen mensen een acuut tekort aan voedsel. WFP geeft aan USD 107 miljoen nodig te hebben om in de behoeften voor voedsel in Tigray te kunnen voorzien. Met de benodigde middelen kan WFP voedsel voor één miljoen mensen kopen en distribueren. Ook kan er gespecialiseerde voedingsondersteuning geboden worden aan 875.000 kinderen en vrouwen die zwanger zijn of borstvoeding geven.
De crisis heeft waarschijnlijk serieuze gevolgen voor de voedselzekerheid in Tigray op zowel korte als middellange termijn. Nederland heeft hier op 12 maart aandacht op gevestigd middels een schriftelijke verklaring in de VN Veiligheidsraad in het kader van een debat over het thema «Conflict en Honger».
Klopt het dat er 20.000 door de Verenigde Naties erkende Eritrese vluchtelingen van de aardbodem zijn verdwenen? Is al enigszins duidelijk wat er met hen is gebeurd?
Ik ben bekend met de zorgwekkende berichtgeving over de situatie van vluchtelingen uit Eritrea in Ethiopië, en over de vernietiging van de vluchtelingenkampen Shemelba en Hitsats, waar om en nabij 20.000 vluchtelingen stonden geregistreerd. Deze kampen worden nu door UNHCR als vernietigd beschouwd. Gezien de beperkte toegang voor humanitaire organisaties en journalisten, en de voortdurende strijd in de regio is het niet mogelijk een exact beeld te geven van het lot van deze vluchtelingen. UNHCR, bij monde van Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen Grandi, heeft aangegeven dat de VN over sterke aanwijzingen beschikt dat een onbekend aantal Eritrese vluchtelingen uit Shemelba en Hitsats is meegevoerd naar Eritrea. Dit gaat in tegen het beginsel van non-refoulement. Dit is een fundamenteel principe in het 1951 VN Vluchtelingenverdrag, waarvoor de verantwoordelijkheid ligt bij het opvangende land. Het overtreden van dit principe is een grove schending van de verplichting tot bescherming van vluchtelingen.
UNCHR geeft voorts aan dat een aantal Eritrese vluchtelingen is gevlucht naar Soedan en dat een ander deel zich schuil houdt op het platteland, vaak onder erbarmelijke omstandigheden. De Ethiopische autoriteiten pogen Eritrese vluchtelingen die als gevolg van het conflict in Tigray geen onderdak meer hebben, over te brengen naar de twee reeds bestaande vluchtelingenkampen elders in de regio.
Bent u bereid om samen met de internationale gemeenschap druk uit te oefenen op de Ethiopische en Eritrese regering om te pleiten voor een volledige en onbelemmerde toegang voor humanitaire hulp evenals de onmiddellijke en onvoorwaardelijke terugtrekking van Eritrese en alle andere buitenlandse troepen uit Tigray? Zo ja, hoe gaat u dit aanpakken? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft zich, in samenspraak met partners binnen de internationale gemeenschap, bilateraal, in EU-verband en in de VN-Mensenrechtenraad, actief ingezet voor volledige en onbelemmerde toegang voor humanitaire hulp. Daarnaast roept Nederland op tot de terugtrekking van Eritrese troepen uit Tigray. Dit komt ook terug in de gezamenlijke verklaring die Nederland samen met Duitsland geïnitieerd heeft in de VN-Mensenrechtenraad, evenals in de Raadsconclusies van de Raad Buitenlandse Zaken van de EU van 11 maart.
De druk van de internationale gemeenschap op de Ethiopische regering op het gebied van humanitaire hulp en respect voor de mensenrechten heeft recent geleid tot specifieke toezeggingen over verbeterde toegang voor humanitaire hulpverleners, journalisten en onderzoekers naar mensenrechtenschendingen. Met name de toezegging dat humanitaire actoren nu geen toestemming meer hoeven te vragen maar slechts een meldingsplicht hebben bij het Ministry of Peace om zich in Tigray te kunnen verplaatsen is een stap in de goede richting. Nederland zal zich er in internationaal verband, alsmede in bilaterale contacten met de Ethiopische regering, sterk voor maken dat deze toezeggingen daadwerkelijk tot resultaat leiden, namelijk dat humanitaire hulp alle inwoners van Tigray bereikt en dat onafhankelijk onderzoek gedaan wordt naar mensenrechtenschendingen.
Is er binnen de Verenigde Naties gesproken over het stationeren van blauwhelmen in de conflictgebieden? En zo nee, is dit een voorstel waar Nederland zich hard voor kan maken?
Binnen de Verenigde Naties heeft de VN-Veiligheidsraad het mandaat om over een VN-vredesmissie, inclusief het stationeren van blauwhelmen, te beslissen. Hoewel individuele leden van de Veiligheidsraad de situatie in Ethiopië hebben aangekaart, is de huidige crisis nog niet formeel geagendeerd. Er is derhalve binnen de Verenigde Naties nog niet gesproken over een eventuele vredesmissie in Tigray.
Nederland zet zich allereerst in voor een politieke oplossing van het conflict in Tigray, waarbij het kabinet een belangrijke rol voor de Afrikaanse Unie ziet. Een eventuele discussie over het initiëren van een VN-vredesmissie zou op dit moment de mogelijkheid tot het vinden van een politieke oplossing niet bevorderen.
Wordt er binnen internationale fora gewerkt aan het opzetten van mechanismen voor bewijsvergaring, zodat bewijsmateriaal van mensenrechtenschendingen in de Tigray regio niet verloren gaat? En zo nee, kunt u met dit voorstel komen?
Ja, op dit moment wordt gesproken over mechanismen voor bewijsvergaring als onderdeel van onderzoeken door EHRC en door OHCHR. De eerste prioriteit voor Nederland in deze discussie is onmiddellijke toegang voor onafhankelijke onderzoekers tot de Tigray regio zodat bewijsmateriaal niet verloren gaat. Dit moet ervoor zorgen dat dat in de toekomst verantwoording afgelegd zal worden voor mensenrechtenschendingen. Nederland is hierover samen met gelijkgestemde landen in overleg met OHCHR.
Bent u bereid te pleiten voor een onafhankelijk onderzoek om vermeende oorlogsmisdaden van alle betrokken partijen te onderzoeken?
Ja, een onafhankelijk onderzoek om vermeende oorlogsmisdaden te onderzoeken, met actieve betrokkenheid van de OHCHR, is van groot belang. Nederland heeft daar ook voor gepleit in de VN-Mensenrechtenraad in de bovengenoemde verklaring en binnen de EU. Nu de Ethiopische regering toegang voor onderzoek, inclusief door internationale organen, heeft toegezegd zal het kabinet de uitwerking daarvan in de praktijk nauwgezet opvolgen.
Het bericht dat Erdogan volgens uitgelekt vertrouwelijk NCTV-rapport een grote rol speelt bij de opkomst van het salafisme in Nederland. |
|
Femke Merel Arissen (Splinter) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Geheime «Turkije analyse» NCTV lekt uit: Grote rol Erdogan bij opkomst salafisme in Nederland» in HP/De Tijd?1
Daar ben ik bekend mee.
Bent u bekend met de inhoud van het vertrouwelijke rapport «Ontwikkeling van het salafisme onder Turken – de invloed in Nederland» van de Nationaal Coördinator Terrorisme en Veiligheid (NCTV) en zo ja, sinds wanneer?
Ik ben op de hoogte van het bestaan van de conceptanalyse.
Klopt het dat de NCTV het rapport onder meer wil gebruiken om gemeenten die in contact staan met Turks-Nederlandse organisaties, vertrouwelijk te waarschuwen voor de opkomst van het salafisme in Nederland?
Zoals in de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid van 17 februari jl.3 is aangegeven betrof het in dit geval een onvoldragen conceptversie van een departementaal-vertrouwelijke analyse, die uiteindelijk bedoeld was om professionals binnen de rijksoverheid en lokale overheden te informeren.
Had u het NCTV-rapport, al dan niet vertrouwelijk, met de Kamer willen delen, en zo ja, wanneer had u dat willen doen, en zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in de aanbiedingsbrief wordt uw kamer geïnformeerd wanneer een voldragen analyse gereed is.
Klopt het dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken het rapport vertrouwelijk wil houden, omdat er gewezen wordt op het belang van de Turkijedeal en de vrees bestaat dat publicatie mogelijk zal leiden tot escalatie in de relatie met Turkije, omdat de NCTV-analyse door Turkije zal worden gezien als een rechtstreekse aanval op president Erdogan?
In algemene zin geldt dat er in de relatie tussen Nederland en Turkije ruimte is voor constructieve samenwerking, maar ook voor het benoemen van zaken waar we het niet over eens zijn of waarover zorgen bestaan. Hierbij wordt altijd meegewogen hoe Nederlandse belangen zo effectief mogelijk kunnen worden behartigd.
Hoe beoordeelt u het feit dat er in het vertrouwelijke NCTV-rapport melding wordt gemaakt van een politiek gevoelige kwestie die volgens de NCTV kan raken aan de Nederlandse Nationale Veiligheid, omdat vitale belangen zoals de sociale en politieke stabiliteit in het geding komen?
In algemene zin geldt dat voor het definiëren van (potentiële) dreigingen voor de Nederlandse nationale veiligheid de NCTV beoordeelt of één of meer van de nationale veiligheidsbelangen worden bedreigd. Als het gaat om het veiligheidsbelang «sociale en politieke stabiliteit», betreft dit het ongestoord functioneren van de Nederlandse maatschappij, waarin individuen en groepen mensen goed met elkaar kunnen samenleven binnen de verworvenheden van de Nederlandse democratische rechtstaat en de daarin gedeelde waarden. Ook de politieke besluitvorming dient ongestoord te kunnen functioneren. Door structurele aantasting van de sociale-politieke stabiliteit kan de nationale veiligheid in het geding komen4.
Deelt u de zorgen van de NCTV over de islamistische koers van de Turkse president Erdogan, namelijk het uitvoering geven aan een bewuste islamiseringsstrategie waarin door Erdogan ruimte wordt gegeven aan salafistische, soms jihadistische organisaties, die tevens invloed hebben op Turks-Nederlandse instellingen in ons land en op Nederlandse Turken?
Zoals aangegeven kan ik niet ingaan op de inhoud van de conceptanalyse. Er wordt nu gewerkt aan een definitieve analyse. Zie aanbiedingsbrief.
Hoe beoordeelt u de analyse van de NCTV dat een deel van de Turkse gemeenschap in Nederland kwetsbaar is voor beïnvloeding vanuit Turkije, omdat Turkije de Nederlandse Turken beschouwt als onderdanen en veel Turkse Nederlanders zich nauw betrokken voelen met het land?
Zoals aangegeven kan ik niet ingaan op de inhoud van de conceptanalyse. Er wordt nu gewerkt aan een definitieve analyse. Zie aanbiedingsbrief.
Hoe groot is het deel van de Turkse gemeenschap dat kwetsbaar is voor beïnvloeding vanuit Turkije en welke mogelijkheden ziet Nederland om deze groep te beschermen voor beïnvloeding?
Zoals aangegeven kan ik niet ingaan op de inhoud van de conceptanalyse. Er wordt nu gewerkt aan een definitieve analyse. Zie aanbiedingsbrief.
Hoe beoordeelt u de analyse van de NCTV dat de toenemende intensiteit van Erdogans religieuze boodschappen en activiteiten haat kunnen zaaien onder Nederlandse Turken en ervoor kan zorgen dat zij zich afkeren van de Nederlandse democratie?
Zoals aangegeven kan ik niet ingaan op de inhoud van de conceptanalyse. Zie aanbiedingsbrief.
Wat vindt u van de conclusie dat bepaalde boodschappen van Erdogan ertoe kunnen leiden dat groepen in Nederland tegenover elkaar komen te staan, onderling botsen, en dat dit kan gelden voor Nederlandse Turken onderling, maar ook voor Nederlandse Turken en «autochtone» Nederlanders, en dit in het uiterste geval kan leiden tot aantasting van de sociale en politieke stabiliteit en daarmee raken aan aspecten van de Nederlandse nationale veiligheid?
Zoals aangegeven kan ik niet ingaan op de inhoud van de conceptanalyse. Er wordt nu gewerkt aan een definitieve analyse. Zie aanbiedingsbrief.
In hoeverre zijn de verschillende factoren die geleidelijk een gewijzigd islamitisch landschap hebben gecreëerd binnen de Nederlands Turkse gemeenschap, en in het NCTV-rapport benoemd worden, nieuw voor u?
Zoals aangegeven kan ik niet ingaan op de inhoud van de conceptanalyse. Er wordt nu gewerkt aan een definitieve analyse. Zie aanbiedingsbrief.
Gezien dit rapport en de bevindingen, hoe beoordeelt u nu uw lovende toespraak over de betrekkingen met Turkije op de Turks-Nederlandse Wittenburgconferentie van 27 januari 2021?
Op de inhoud van de conceptanalyse kan niet worden ingegaan. Het kabinet hecht belang aan de bilaterale relatie met NAVO-Bondgenoot Turkije. Met Turkije wordt samengewerkt op voor Nederland belangrijk terreinen als migratie, economie en veiligheid, waaronder terrorismebestrijding. Dankzij de duurzame bilaterale relatie, kunnen Nederland en Turkije elkaar, o.a. in het kader van de reguliere Wittenburgconferentie, spreken over zowel zaken waarin wordt samengewerkt, als over zaken waarover we het niet eens zijn of waarover zorgen bestaan.
Gezien het feit dat de Turkse Minister u «vriend» noemde tijdens bovengenoemde conferentie, hoe beoordeelt u deze «vriendschap» in het licht van de reconstructie van de NCTV waarin omschreven wordt dat Erdogan tussen 2002 en 2015 tegelijkertijd twee agenda’s uitvoerde, namelijk ten eerste een toenadering tot het Westen en het verwerven van steun van EU-landen en ten tweede het onverminderd doorzetten van de islamisering van Turkije?
Zie antwoord op vraag 13.
Wat vindt u ervan dat, 100 jaar na de oprichting van de Turkse staat, Erdogan volgens de NCTV zichzelf naar voren wil schuiven als de «wereldwijde leider van de soennitische moslims» en tevens de ambitie zou hebben om in 2023 Turkije uit te roepen als Islamitische Staat?
Zoals aangegeven kan ik niet ingaan op de inhoud van de conceptanalyse. Er wordt nu gewerkt aan een definitieve analyse. Zie aanbiedingsbrief.
Hoe verhoudt deze verontrustende boodschap van de NCTV over de invloed van Erdogans islamiseringsstrategie op Nederlandse Turken zich tot de belangen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken om een vriendschappelijke relatie met het Turkije van president Erdogan te onderhouden?
Zie antwoord op vraag 13.
Hoe kan Nederland de betrekkingen met Turkije proberen inniger te maken, terwijl datzelfde Turkije en president Erdogan in het bijzonder, salafistische, zelfs jihadistische groeperingen actief steunt, hun invloed doet toenemen in Nederland en deze groeperingen allen streven naar «theocratie in de vorm van invoering van de sharia en een islamitische staat»?
Zie antwoord op vraag 13.
Denkt u dat het goed is voor de Nederlandse samenleving, de democratie en de veiligheid als u als Minister van Buitenlandse Zaken in het openbaar lovende woorden spreekt over de samenwerking en betrekkingen met Turkije en ondertussen de Tweede Kamer volledig in het donker houdt over hoe ernstig de situatie in werkelijkheid is, waardoor de parlementaire controle op het regeringsbeleid onmogelijk wordt gemaakt en democratie-ondermijnende salafistische en zelfs jihadistische krachten vrij spel krijgen?
Zie antwoord op vraag 13.
Hoe beoordeelt u het mogelijke verband dat de NCTV legt tussen de antiwesterse retoriek van Erdogan en de terroristische aanslag op de tram in Utrecht in 2019 waarbij vier doden vielen?
Zoals aangegeven kan ik niet ingaan op de inhoud van de conceptanalyse. Er wordt nu gewerkt aan een definitieve analyse. Zie aanbiedingsbrief.
Wat doet Nederland om het lid van de jihadistische Kaplan groep te stoppen die door de NCTV is geïdentificeerd als een broer van Gökmen T., de man die op 18 maart 2019 de terroristische aanslag pleegde op de tram in Utrecht?
Zoals gebruikelijk kan ik niet ingaan op individuele zaken.
Herinnert u zich de inhoud van de verklaringen die Gökmen T. gaf voor zijn daden, namelijk dat hij de aanslag pleegde vanwege zijn geloof, hij geen democraat is en daarom de rechtbank niet wenste te erkennen, dat hij tevens geen spijt betuigde en zichtbaar genoot van de pijn en het verdriet van de slachtoffers en nabestaanden?
Ik ben bekend met het verloop van de rechtszaak van Gökmen T.
Hoe is het mogelijk dat een broer van jihadist Gökmen T. nog op vrije voeten is en samen met andere gelijkgestemden de kans krijgt om de jihadistische Kaplan beweging nieuw leven in te blazen met online-activiteiten vanuit Nederland?
Ik kan niet ingaan op individuele zaken. Op landelijk niveau zet de overheid zich, samen met het bedrijfsleven, in om terroristische en extremistische uitingen, zowel online als offline, geen vat te laten krijgen op de samenleving. De Internet Referral Unit (IRU) bij de politie ondersteunt deze aanpak door het signaleren en het verzoeken tot verwijderen van terroristische content. Ook kan het Openbaar Ministerie- al dan niet na een aangifte of melding – een onderzoek starten en zo nodig tot vervolging over gaan indien er strafbare feiten zijn gepleegd op het internet. In december 2020 is een politiek akkoord bereikt over de EU-verordening Terrorist Content Online (TCO). Het doel van deze verordening is om de verspreiding van terroristisch materiaal op het internet tegen te gaan. De verordening vult de op vrijwilligheid gebaseerde samenwerking aan met een verplichting voor bedrijven om actief te bevorderen dat hun platformen worden geschoond van terroristische content. Deze verordening maakt het mogelijk internetbedrijven te verplichten om terroristische content binnen een uur te verwijderen. Er wordt een autoriteit opgericht die toezicht zal houden op de uitvoering van de maatregelen uit de verordening.
Wat vindt u van, zoals de NCTV dat noemt, de «vrijage» van Erdogan met radicale bewegingen als IBDA/C en Kaplan, waarvan de banden met de jihadist Gökmen T. zijn aangetoond, zowel familiair als ideologisch?
Zoals aangegeven kan ik niet ingaan op de inhoud van de conceptanalyse. Er wordt nu gewerkt aan een definitieve analyse. Zie aanbiedingsbrief.
Hoe voorkomt u dat de Milli Görüş-jongeren gaan radicaliseren, nu de NCTV signaleert dat Milli Görüş overwegend politiek salafistische propaganda voert en dat deze groep de laatste jaren aan het groeien is in Nederland, met waarschijnlijk enkele duizenden aanhangers?
Zoals aangegeven kan ik niet ingaan op de inhoud van de conceptanalyse. Er wordt nu gewerkt aan een definitieve analyse. Zie aanbiedingsbrief.
In hoeverre heeft de regering het gemeenschappelijke doel van het vormen van een moslimgemeenschap «Ummah» in het vizier, namelijk, volgens de NCTV, de vorming van één islamitische wereldgemeenschap en salafisme voor alle moslims in Nederland, waarvoor Marokkaanse en Turkse salafisten steeds vaker de banden aanhalen en traditionele nationale of culturele verschillen naar de achtergrond verdwijnen ter bevordering van dit hogere doel?
Zoals aangegeven kan ik niet ingaan op de inhoud van de conceptanalyse. Er wordt nu gewerkt aan een definitieve analyse. Zie aanbiedingsbrief.
Sinds wanneer is de regering ervan op de hoogte dat de Turks-Nederlandse salafisten beschikken over grote mogelijkheden en middelen in Nederland en dat dit voor een groot deel te danken is aan de sterke band tussen Milli Görüş en de Moslimbroederschap en politiek salafisme?
Zoals aangegeven kan ik niet ingaan op de inhoud van de conceptanalyse. Er wordt nu gewerkt aan een definitieve analyse. Zie aanbiedingsbrief.
Sinds wanneer is de regering ervan op de hoogte dat de Turks-Nederlandse salafisten kunnen beschikken over de verworven capaciteiten van Milli Görüş, zoals het netwerk, een goede naam bij sommige overheidsinstanties, de structuur, kennis van Nederland, ervaring met de Nederlandse cultuur, beheersing van de Nederlandse taal, een groot aantal locaties, onlineaccounts en pagina’s en ideologisch onderlegde imams en theologen?
Zoals aangegeven kan ik niet ingaan op de inhoud van de conceptanalyse. Er wordt nu gewerkt aan een definitieve analyse. Zie aanbiedingsbrief.
Wat vindt u ervan dat de basisideologie van Milli Görüş een gunstig vertrekpunt blijkt te zijn richting salafisme, een weg die volgens de NCTV door een deel van de Milli Görüş jongeren en imams wordt ingeslagen?
Zoals aangegeven kan ik niet ingaan op de inhoud van de conceptanalyse. Er wordt nu gewerkt aan een definitieve analyse. Zie aanbiedingsbrief.
Welke overheidsorganisaties werken op dit moment, of werkten in het recente verleden, samen met de Milli Görüş beweging en kunt u verhelderen hoe deze beweging een goede naam en een stevig netwerk op heeft kunnen bouwen zoals de NCTV beschrijft?
Zoals aangegeven kan ik niet ingaan op de inhoud van de conceptanalyse. Er wordt nu gewerkt aan een definitieve analyse. Zie aanbiedingsbrief.
Bent u bekend met het jaarverslag van de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD) uit het jaar 2000 waarin de BVD waarschuwt voor de aanhangers van de Milli Görüş en de Kaplanbeweging door te stellen: «De ruim 280.000 Turken in Nederland zijn op velerlei wijze met hun land van herkomst verbonden. Zowel in familieverband als in de sfeer van religie, politieke en economie onderhouden Turken in Nederland contacten met Turkije. De schaduwzijde hiervan is dat Nederland wordt geconfronteerd met conflicten uit het land van herkomst, zoals de polarisatie tussen de Turkse seculiere overheid en aanhangers van een politiek religieuze opvatting (zoals Milli Görüş en de Kaplan-beweging)»?
Ja, ik ben bekend met het jaarverslag.
Wat heeft u in de afgelopen 21 jaar gedaan tussen het uitbrengen van het jaarverslag van de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD) in 2000 en deze vertrouwelijke Turkije analyse van de NCTV om de invloed van salafisme in Nederland en de organisaties waaraan zij hun groeiende invloed ontlenen terug te dringen?
In algemene zin geldt dat in de Nederlandse samenleving ruimte is voor een grote diversiteit van beschouwingen, opvattingen, waardepatronen en leefstijlen. Dit betekent dat mensen de vrijheid hebben hun eigen keuzes te maken binnen de kaders van de democratische rechtsorde. In onze rechtsstaat worden dergelijke vrijheden voor iedereen beschermd. Zoals aangegeven in de POCOB Kabinetsreactie d.d. 23 november 2020 herkent en deelt het kabinet de zorgen van de POCOB aangaande de groeiende invloed in Nederland van een kleine groep personen en groepen, die vanuit bepaalde fundamentalistische leerstellingen strafbaar en/of – vanuit het perspectief van de democratische rechtsorde – problematisch gedrag vertonen dan wel aanzetten tot problematisch gedrag. Het kabinet acht het onwenselijk dat sommige salafistische aanjagers proberen hun opvattingen op een soms intimiderende manier over te brengen aan moslims die een andere interpretatie van de islam aanhangen. Zij beperken andere moslims daarbij in het uitoefenen van hun grondwettelijke vrijheden. Tevens kan dit bijdragen aan de vervreemding van moslims, vaak jongeren, van de Nederlandse samenleving.
Om ongewenste maatschappelijke effecten het hoofd te bieden hanteert het kabinet een integrale aanpak zoals beschreven in de »Beleidsreactie op de Parlementaire ondervragingscommissie ongewenste beïnvloeding uit onvrije landen» van 23 november 2020.
Herinnert u zich nog de vraag van Van Toorenburg (CDA) tijdens het debat over de financiering van moskeeën vanuit het buitenland («Dat hele beeld, een soort vrijstaatje Turkije in Nederland, in onze religieuze huizen. Wat doet het kabinet daar nou eigenlijk tegen?») en uw antwoord («Nou, daar acteert het kabinet op als het in strijd is met de Nederlandse wet. Ik hoef mevrouw Van Toorenburg niet uit te leggen dat de godsdienstvrijheid in Nederland heel ver gaat. Dus als er in een godsdiensthuis, in dit geval door een door Diyanet betaalde imam, zaken gezegd worden, dan hoeven wij het daar niet per se mee eens te zijn, maar de Nederlandse overheid kan optreden als dat in strijd is met Nederlandse wet- en regelgeving.» En: «Maar ook politieke meningen waar mevrouw Van Toorenburg of ik, of wij allebei, het niet mee eens zijn, geven een overheid nog niet het recht om in te grijpen. Het kan geen verrassing zijn als ik dat zeg.»)?
Ja.
Betekenen uw antwoorden geciteerd in bovenstaande vraag dat er niet opgetreden kan en zal worden tegen de mogelijke radicalisering binnen de 150 Diyanet moskeeën indien, zoals de NCTV beschrijft, «het beeld, dat momenteel bij bepaalde afdelingen van Diyanet-jongeren te zien is, het standaardbeeld wordt van de hele jeugdafdeling van Diyanet» en «Nederland op termijn te maken [kan] krijgen met het risico dat een groter wordende groep Turkse jongeren radicaliseert»?
Zoals aangegeven kan ik niet ingaan op de inhoud van de conceptanalyse. Er wordt nu gewerkt aan een definitieve analyse. Zie aanbiedingsbrief.
Indien uw antwoord op voorgaande vraag ontkennend luidt, hoe zal er opgetreden worden tegen mogelijke radicalisering binnen Diyanet moskeeën?
Zie antwoord vraag 33.
Wilt u deze vragen één voor één en binnen de beantwoordingstermijn van drie weken, dus uiterlijk 8 maart 2021, beantwoorden?
Deze vragen zijn zo spoedig als mogelijk beantwoord.
De bevindingen van het Panel of Experts on Yemen dat Nederlandse wapenexportvergunningen zijn misbruikt. |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het nieuws dat onderdelen van Iraanse luchtafweerraketten die werden gesmokkeld naar Jemen en onlangs zijn onderschept, onderdelen bevatten die door de Nederlandse firma’s AMT Netherlands en Xsens Technologies geleverd zijn?1
Ja.
Wat heeft u gedeeld met en beloofd aan het Panel of Experts in de drie keer dat u contact had met het Panel?2
Op 25 november 2019 en op 9 februari 2020 onderschepte de VS in de Golf van Aden wapenzendingen die van Iran op weg waren naar Jemen. De zendingen bevatten onder andere luchtdoelraketten met onderdelen (miniatuurstraalmotoren en sensoren) van Nederlandse makelij. Zowel het VN Panel of Experts on Yemen als experts van het Comité 2231 (dat toeziet op naleving van het nucleaire akkoord met Iran) hebben de aangetroffen raketten onderzocht en stelden vervolgens vragen aan Nederland over de exporten van de onderdelen om zo de chain of custody in kaart te brengen. De Douane heeft direct een onderzoek ingesteld bij de twee betrokken Nederlandse bedrijven. Gebleken is dat de bedrijven te goeder trouw handelden. Op basis van alle beschikbare informatie concluderen wij dat de bedrijven doelwit zijn geworden van doelgerichte verwerving waarbij gebruik gemaakt is van dekmantelconstructies. Bevindingen over de oorsprong van de goederen, de vergunningverlening, het daadwerkelijke transport alsmede ondersteunende documentatie zijn met de expertpanels gedeeld.
Is het juist dat u voor exporten in 2017 en in 2019 een of meer vergunningen heeft verleend aan AMT Netherlands om een of meer raketmotoren uit te voeren naar Hong Kong? Zo ja, hoe was de eindbestemming in de aanvraag of aanvragen geformuleerd? Om hoeveel stuks ging het in de verleende vergunning(en)?
Het kabinet benadrukt dat de onderhavige goederen geen kant-en-klare raketmotoren zijn. Voor de aangetroffen miniatuurstraalmotoren zijn na uitgebreid onderzoek en een gedegen risicoafweging in 2016 en 2019 exportvergunningen verleend, onder voorwaarde dat de goederen niet mochten worden doorgevoerd of verkocht aan derden. De motoren (twee zendingen van elk 30 stuks) zouden via een ontvanger in Taiwan geleverd worden en bestemd zijn voor eindgebruik op het vasteland van China. Gebleken is dat de ontvanger in Taiwan de motoren aan twee entiteiten in Hongkong leverde in plaats van aan de opgegeven eindgebruiker. De motoren zijn vervolgens in Iran terechtgekomen en gebruikt voor de productie van luchtdoelraketten.
Is het tevens juist dat voor de sensoren van het Nederlandse bedrijf Xsens Technologies een of meer exportvergunningen zijn verleend voor een bedrijf in China in de jaren 2015 en «16? Welke bedrijf was dat? Hoe vaak is dat gebeurd voor hoeveel stuks?
Nee, dat is onjuist. De sensoren van Xsens Technologies die zijn aangetroffen mogen zonder vergunning uitgevoerd worden. Vergelijkbare sensoren zijn wereldwijd vrij verkrijgbaar en worden op grote schaal verhandeld, ook door Xsens Technologies. Er zijn dan ook geen vergunningen verleend.
Kunt u aangeven waarom u destijds vergunningen heeft verleend voor de politiek gevoelige strategische goederen naar Hong Kong en China? Stonden de opgenomen eindbestemmingen bekend als bonafide? Zijn er niet eerder problemen geweest met exporten van de genoemde Nederlandse bedrijven?
AMT produceert verschillende soorten miniatuurstraalmotoren voor civiel eindgebruik, bijvoorbeeld modelvliegtuigen of commerciële onbemande vliegtuigen (Unmanned Aerial Vehicles – UAV’s). Sommige van deze miniatuurstraalmotoren zijn ook militair toepasbaar, bijvoorbeeld in kruisraketten of UAV’s die als overbrengingsmiddel voor massavernietigingswapen kunnen dienen.
Voor de uitvoer van miniatuurstraalmotoren van het aangetroffen type is in beginsel geen exportvergunning vereist omdat het vermogen (stuwkracht) onder de internationaal afgesproken drempelwaarde voor een vergunningplicht ligt. Naar mening van het kabinet zijn deze motoren wel degelijk militair toepasbaar. Nederland voert daarom een zeer restrictief exportcontrolebeleid en heeft voor deze miniatuurstraalmotoren in 2012 een zogeheten ad-hoc vergunningplicht («catch-all») ingesteld.
Gezien de toepasbaarheid van de goederen, de bijzondere vergunningplicht en de bestemming geldt voor vergunningaanvragen van AMT de hoogste waakzaamheid. Bij de toetsing van de aanvragen is onder andere kritisch gekeken naar eventuele omleidingsrisico’s. Op geen enkele manier bleek destijds uit de beschikbare informatie dat de miniatuurstraalmotoren een bestemming buiten China zouden krijgen.
Deelt u de conclusie dat de Chinese exportcontrole in gebreke is gebleven of wat is uw visie op de gebeurtenissen? Bent u bereid daarover met de Chinese autoriteiten in overleg te treden? Zo nee, waarom niet?
Exportcontrole en de implementatie van sancties dragen bij aan de bevordering van veiligheid en vrede. Internationale samenwerking en gelijkgezinde uitvoering zijn daarbij cruciaal. Schendingen van VN-sanctieregimes waaronder wapenembargo’s zijn ernstig en moeten worden geadresseerd. De Nederlandse medewerking aan het onderzoek van het expertpanel voor Jemen illustreert het belang dat het kabinet hecht aan dergelijk onafhankelijk onderzoek. Zonder medewerking van VN-lidstaten aan de naleving van VN-wapenembargo’s, zal de oorlogseconomie en daarmee ook het conflict in Jemen, moeilijk tot een einde gebracht kunnen worden. Bij de eerst geschikte gelegenheid zal deze kwestie onder de aandacht gebracht worden bij de Chinese autoriteiten.
Deelt u de conclusie dat de gebleken omleiding een verontrustende ontwikkeling is en bent u bereid nader onderzoek te doen naar de handelsroute die zowel de raketmotoren als de sensoren hebben afgelegd?
Wij delen uw mening dat deze omleidingskwestie verontrustend is. Er is dan ook reeds uitgebreid onderzoek naar gedaan. Deze casus onderstreept nogmaals hoe belangrijk het is dat bedrijven en andere organisaties zich ervan bewust zijn dat derde landen interesse kunnen hebben in hun producten, diensten en kennis die voor de vervaardiging van wapens kunnen worden gebruikt. Dat derde landen heimelijk technologie, goederen en onderdelen proberen te verwerven is algemeen bekend en Nederland is met zijn hoogwaardige industrie en kennisinstituten ook een doelwit voor die landen. In internationaal kader neemt Nederland hier overigens geen uitzonderingspositie in. In de brief aan uw Kamer van januari 20183 wordt een uitgebreide toelichting op het Nederlandse exportcontrolebeleid gegeven.
Op welke wijze voorkomt u een herhaling van dergelijk misbruik van een exportvergunning?
Voor export van strategische goederen, rechtstreeks of indirect, naar bestemmingen zoals China, Iran of Jemen is reeds de hoogste waakzaamheid van kracht. Naar aanleiding van deze kwestie zijn sinds begin 2020 verschillende maatregelen genomen. Met de betrokken Nederlandse bedrijven zijn gesprekken gevoerd die hebben geleid tot aanscherping van de interne bedrijfsvoering. Informatie over het verwervingsnetwerk wordt actief gedeeld in EU-verband en in de exportcontroleregimes zodat ook landen buiten de EU deze kennis kunnen benutten. AMT heeft laten weten geen zaken meer te doen met de betreffende partij in Taiwan.
Nederland heeft een voorstel in voorbereiding om het type miniatuurstraalmotoren dat is aangetroffen in de onderschepte luchtdoelraketten onder internationale exportcontrole te brengen.
Bent u bereid een gerechtelijk vooronderzoek te doen instellen naar mogelijke overtredingen van beide Nederlandse bedrijven? Zo nee, waarom niet?
Het is aan het Openbaar Ministerie om al dan niet te besluiten of het strafrecht ingezet moet worden. Uit het onderzoek van de Douane, waaraan de betrokken bedrijven alle medewerking verleenden, is overigens gebleken dat de Nederlandse bedrijven te goeder trouw handelden en geen weet hadden van de uiteindelijke bestemming van hun goederen. Op basis van alle beschikbare informatie concluderen wij dat de bedrijven doelwit zijn geworden van doelgerichte verwerving waarbij gebruik gemaakt is van verschillende dekmantelconstructies.
Is er bij u nog meer informatie bekend over Nederlandse firma’s wier producten een exportvergunning is verleend, maar waarvan de eindbestemming uiteindelijk een van de oorlogvoerende partijen in de oorlog in Jemen is geweest? Kunt u daarvan een overzicht geven?
Wij kunnen hierover in de openbaarheid geen uitspraken doen.
Gestopte grenscontroles in Noord-Ierland en het EU-only gehalte van het akkoord met het Verenigd Koninkrijk. |
|
Renske Leijten |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Wat vindt u van het feit dat Noord-Ierland zelf heeft besloten personeel terug te trekken na aanhoudende intimidaties aan de grens met het Verenigd Koninkrijk?1
De situatie in Noord-Ierland heeft de volle aandacht van het kabinet, de Europese Commissie en de Ierse en Britse regeringen. Het bewaken en bewaren van de vrede en stabiliteit op het Ierse eiland en verzekeren van eenieders veiligheid staat voorop. Juist daarom zijn de afspraken in het Protocol Ierland/Noord-Ierland in het Terugtrekkingsakkoord zo belangrijk: de daarin gemaakte afspraken voorkomen een grens op het Ierse eiland, borgen de Goede Vrijdagakkoorden en beschermen de integriteit van de interne markt van de Europese Unie. De Commissie staat in nauw contact met het VK, ook via het Gespecialiseerd Comité Ierland-Noord-Ierland en het Gemengd Comité onder het Terugtrekkingsakkoord, om zo snel mogelijk oplossingen te vinden voor de ontstane situatie. Het uitgangspunt daarbij is dat die oplossingen worden gevonden binnen de afspraken in het Protocol Ierland/Noord-Ierland. Het kabinet volgt dit proces nauwgezet. Het personeel dat controles uitvoert in de havens in Noord-Ierland heeft inmiddels het werk weer hervat.
Laat dit niet per definitie zien dat er bevoegdheden zijn die door de lidstaten zelf kunnen worden uitgevoerd, en dus niet EU-only zijn?
De afspraken in het Protocol Ierland/Noord-Ierland vormen onderdeel van het Terugtrekkingsakkoord, niet van de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst (HSO) tussen de EU en het VK.
Een keuze om personeel terug te trekken in Noord-Ierland betreft een interne situatie van het Verenigd Koninkrijk, waar Noord-Ierland onderdeel van uitmaakt. Een dergelijke keuze van het VK raakt uiteraard aan de afspraken uit het Protocol Ierland/Noord-Ierland, dat deel is van het Terugtrekkingsakkoord EU-VK dat als EU-only is gesloten, maar zegt niets over de juridische aard van het Terugtrekkingsakkoord of de onderliggende interne bevoegdheidsverdeling tussen de Unie en haar lidstaten.
In algemene zin zijn lidstaten van de Unie gebonden om het Unierecht toe te passen. Dat geldt ook voor internationale overeenkomsten van de Unie, die onderdeel zijn van de Unierechtsorde en op grond van artikel 216, lid 2, VWEU verbindend zijn voor de lidstaten. Met andere woorden, lidstaten zijn verplicht om internationale overeenkomsten van de Unie toe te passen, ongeacht of de overeenkomst EU-only of gemengd is. Dat lidstaten gebonden zijn om het EU-only Terugtrekkingsakkoord toe te passen en ook de EU-only Handels- en Samenwerkingsovereenkomst (HSO) tussen de EU en het VK, zegt op zichzelf niets over de aard van die overeenkomsten. Dat in het geval van de HSO sprake is van een EU-only akkoord volgt uit de tekst van de overeenkomst en is het gevolg van een keuze van de Raad met uitdrukkelijk steun van alle EU-lidstaten.
Hoe ziet de inzet er volgens Nederland uit als het Verenigd Koninkrijk inderdaad ertoe besluit om terug naar de tekentafel te gaan met de EU betreffende deze spanningen aan de grens?
Het Terugtrekkingsakkoord, en het Protocol Ierland/Noord-Ierland als onderdeel daarvan, is geratificeerd door zowel de EU als het VK en vormt daarmee onderdeel van bindend internationaal recht. Wat Nederland en de EU betreft is er geen reden om de gemaakte afspraken te veranderen. Eventuele kwesties met betrekking tot de implementatie of toepassing van het terugtrekkingsakkoord worden in het daartoe bestemde Gespecialiseerd Comité en het Gemengd Comité besproken.
Hoe oordeelt u de tactische blunder die de Europese Unie heeft gemaakt door te oordelen dat de strengere vaccincontroles tussen de grenzen van de EU en de buitengrenzen ook zouden gelden voor Noord-Ierland en het Verenigd Koninkrijk?
De Europese Commissie heeft bij monde van Voorzitter Ursula von der Leyen op 10 februari jl. aangegeven dat er fouten zijn gemaakt in aanloop naar de totstandkoming van het export-autorisatiesysteem. Het kabinet had liever gezien dat dit proces anders was verlopen, maar benadrukt dat de Europese Commissie uiteindelijk de in Artikel 16 van het Protocol Ierland/Noord-Ierland genoemde passende vrijwaringsmaatregelen niet heeft genomen.
Bent u op de hoogte van het feit dat Duitsland en Frankrijk naar aanleiding van het bereikte akkoord met het VK hoorzittingen in het parlement hebben gehad?
Ja.
Kunt u overzichtelijk maken over welke zaken er in deze hoorzittingen concreet gesproken is en welke zaken hierin werden bestempeld als niet EU-only?
Uit de tekst van de HSO volgt dat dit een EU-only akkoord is. Het betreft een overeenkomst tussen de EU (en dus niet ook de afzonderlijke lidstaten) enerzijds en het VK anderzijds. Het Raadsbesluit tot ondertekening en voorlopige toepassing2 van de overeenkomst is op 29 december jl. door de Raad met eenparigheid van stemmen van de 27 EU-lidstaten aangenomen. In overweging 6 van dit Raadsbesluit is neergelegd dat, gezien de uitzonderlijke en unieke aard van de HSO, de Raad gebruik maakt van de mogelijkheid dat de Unie haar externe bevoegdheid ten aanzien van het VK uitoefent. Door het vaststellen van het Raadsbesluit tot ondertekening heeft de Raad met uitdrukkelijke steun van alle EU-lidstaten de keuze gemaakt voor een EU-only akkoord.
Het kabinet gaat niet over de procedurele dan wel inhoudelijke behandeling van het akkoord in de parlementen van de overige 26 EU-lidstaten. Uiteraard kunnen parlementen in de overige 26 EU-lidstaten net als uw Kamer besluiten het akkoord, dat reeds voorlopig wordt toegepast, alsnog te behandelen. Dit laat echter onverlet dat de HSO een EU-only akkoord is en dat met het vaststellen van het Raadsbesluit tot ondertekening alle 27 EU-lidstaten deze status uitdrukkelijk hebben onderschreven, zoals hierboven uiteengezet.
Waarom denkt u dat deze landen ertoe hebben besloten om tot een meer uitgebreide wijze het handelsakkoord te behandelen dan in Nederland?
Gedurende de onderhandelingen over de terugtrekking van het VK uit de EU heeft het kabinet zich er steeds voor ingespannen om het Nederlandse parlement zo snel en volledig mogelijk te informeren over de stand van zaken. Zo ontving uw Kamer een procesbrief voor de goedkeuring van het bereikte akkoord op dezelfde dag dat het akkoord werd gepubliceerd3 en twee dagen later een kabinetsappreciatie van de HSO4. Daarnaast heeft een technische briefing en een Notaoverleg ter bespreking van de HSO plaatsgevonden op 28 december jl. Deze planning was erop gericht om uw Kamer voorafgaand aan de besluitvorming over het Raadsbesluit tot ondertekening en voorlopige toepassing te informeren. Sinds 1 januari wordt de HSO voorlopig toegepast. Voor zover bekend bij het kabinet zijn de parlementen van overige lidstaten in het kerstreces (dus voorafgaand aan voorlopige toepassing) niet bijeengekomen om de HSO te bespreken zoals dat in Nederland is gedaan. Uiteraard kunnen parlementen in de overige 26 EU-lidstaten, net als uw Kamer, besluiten het akkoord dat reeds voorlopig wordt toegepast alsnog te behandelen.
Kunt u uitleggen wat momenteel de beleidsmatige of juridische fundering geeft om de niet EU-only elementen in Nederland goed te keuren?
Uit de tekst van de HSO volgt dat dit een EU-only akkoord is. Door het vaststellen van het Raadsbesluit tot ondertekening heeft de Raad met uitdrukkelijk steun van alle EU-lidstaten de keuze gemaakt voor een EU-only akkoord. De Raad kan, na goedkeuring door het Europees Parlement, het besluit tot sluiting van het akkoord vaststellen. Dit besluit zal, net als het Raadsbesluit tot ondertekening, artikel 217 VWEU als materiële rechtsgrondslag hebben, en als gevolg daarvan met eenparigheid moeten worden vastgesteld. In de brieven van 27 december jl., 4 januari jl. en 26 januari jl. en 12 februari jl.5 wordt de juridische aard van het akkoord nader toegelicht.
Is het aannemen van Artikel X een reden geweest voor u om de procedures omtrent het Handelsakkoord te laten lopen zoals ze nu zijn ingepland?
Nee. Artikel X bevat een wettelijke grondslag om gedurende 6 maanden bij amvb of ministeriële regeling voorzieningen te treffen in situaties waarin de bestaande wettelijke kaders niet voorzien. Dit artikel staat geheel los van de juridische aard van de HSO tussen de EU en het VK en de besluitvormingsprocedures die daar het gevolg van zijn en heeft daar ook geen enkele rol in gespeeld.
Bent u alsnog bereid om meer uitgebreide procedures omtrent de impact van het Handelsakkoord voor te stellen?
Uw Kamer heeft op 15 februari jl. een brief ontvangen met daarin een uiteenzetting van de ervaringen van de eerste periode na het aflopen van de overgangsperiode. Naar verwachting zullen de EU-VK betrekkingen en de implementatie van de HSO regelmatig geagendeerd worden op Raadsbijeenkomsten, hetgeen ook de gelegenheid biedt hierover met uw Kamer te spreken. Voorts gaat uw Kamer over zijn eigen agenda.
Wat bent u van plan concreet te doen om de Kamer op een duidelijke manier mee te nemen in de gevolgen van het handelsakkoord en de invloed die de Kamer heeft op het akkoord?
Gedurende de onderhandelingen over de terugtrekking van het VK uit de EU heeft het kabinet zich er steeds voor ingespannen om het Nederlandse parlement zo snel en volledig mogelijk te informeren over de stand van zaken. Ook nu het akkoord van toepassing is, zal het kabinet deze inspanning voortzetten. Uw Kamer heeft op 15 februari jl. een brief ontvangen met daarin een uiteenzetting van de ervaringen van de eerste periode na het aflopen van de overgangsperiode. Naar verwachting zullen de EU-VK-betrekkingen en de implementatie van de HSO regelmatig geagendeerd worden op Raadsbijeenkomsten, hetgeen ook de gelegenheid biedt hierover met uw Kamer te spreken. Voorts gaat uw Kamer over zijn eigen agenda.
Het nieuws dat de laatste onafhankelijke radiozender van Hongarije door Premier Orban is weggewerkt |
|
Renske Leijten |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Wat vindt u van het nieuws dat nu ook Klubrádió, de laatste onafhankelijke radiozender van Hongarije, dinsdag de rechtszaak heeft verloren en ook haar biezen moet pakken?1
Voor een recente analyse van de persvrijheid en het medialandschap in Hongarije verwijs ik naar het landenhoofdstuk over Hongarije in het Rechtsstaatrapport van 2020, door de Europese Commissie gepubliceerd op 30 september jl. Hierin concludeert de Commissie dat de pluriformiteit van de mediamarkt gevaar loopt in Hongarije. De laatste jaren is de overheidscontrole op publieke media vergroot. Dit heeft geleid tot verschraling van het medialandschap. Tevens melden onafhankelijke mediakanalen stelselmatige obstructie en intimidatie, terwijl een trend van economische overname van dergelijke kanalen aanleiding geeft tot extra bezorgdheid.3
Het is een zorgelijke ontwikkeling dat het onafhankelijk radiostation Klubrádió de uitzendlicentie verloor voor relatief kleine administratieve overtredingen. Persvrijheid en mediapluriformiteit zijn beginselen die onlosmakelijk verbonden zijn met een goed functionerende democratische rechtsstaat, en alle lidstaten dienen deze beginselen te respecteren.
Kunt u bevestigen dat het stopzetten van de radiofrequentie van Klubrádió niets meer is dan een puur politiek besluit van Orban om de oppositie de mond te snoeren?2
Zie antwoord vraag 1.
Hoe is het mogelijk dat de Europese Commissie zo stil is geweest over deze recente ontwikkeling?
In reactie op het verlies van de uitzendlicentie van Klubrádió heeft de Commissie de Hongaarse regering middels een brief gevraagd het radiostation in de lucht te houden. Tevens heeft de Commissie, net als verschillende EU lidstaten waaronder Nederland, publiekelijk zorgen geuit over het verlies van de uitzendlicentie en Hongarije opgeroepen persvrijheid en mediapluriformiteit te beschermen.
Tegelijkertijd heeft de EU niet veel rechtstreekse bevoegdheden waar het gaat om media. De EU waakt via de Media Pluralisme Monitor over de pluriformiteit van de sector. Mediapluriformiteit is ook een van de vier pijlers in het jaarlijkse Rechtsstaatrapport waarin wordt gerapporteerd over de stand van de rechtsstaat in de EU lidstaten. Verder is in de Audiovisuele Mediadienstenrichtlijn de regelgeving met betrekking tot onafhankelijkheid van nationale mediatoezichthouders versterkt. Daarnaast werken nationale mediatoezichthouders samen aan onafhankelijke en effectieve naleving van Europese regelgeving binnen de European Regulators Group for Audiovisual Media Services (ERGA).
Op 3 december jl. lanceerde de Commissie een actieplan met betrekking tot Europese media in het digitale tijdperk. Het Actieplan zet langs verschillende sporen in op versterking van persvrijheid en mediapluralisme. Zo voorziet de Commissie nog voor dit jaar een aanbeveling waarin rekening wordt gehouden met nieuwe online bedreigingen waarmee vooral vrouwelijke journalisten te maken krijgen. Ook maakt een eveneens voor 2021 gepland initiatief om journalisten en het maatschappelijk middenveld te beschermen tegen misbruik van procesrecht onderdeel uit van het Actieplan. Daarnaast zet het in op duurzame financiering van projecten voor juridische en praktische bijstand aan journalisten binnen en buiten de EU, de ondersteuning van samenwerking, journalistieke partnerschappen en normen, en de versterking van de diversiteit en transparantie van de media (inclusief transparantie van de eigendom van de media met een nieuwe monitor voor de eigendom van de media, transparantie van overheidsreclame).
Wat is de laatste stand van zaken wat betreft de mediavrijheid en het medialandschap in Hongarije?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zegt dit over het handhaven van de Europese waarden en normen dat lidstaten zomaar kritische media kunnen afstoten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid vanuit Nederland ook op Europees niveau hier aandacht voor te vragen om zo de druk op Hongarije op te voeren?
Eén van de vier pijlers van het jaarlijkse Rechtsstaatrapport dat vorig jaar voor het eerst verscheen en waarin alle lidstaten, en dus ook Hongarije, langs de rechtsstatelijke meetlat worden gelegd, ziet op pluriformiteit en vrijheid van de media. De structurele dialoog hierover in de Raad biedt de mogelijkheid voor Nederland om ongewenste ontwikkelingen op dit terrein te bespreken. Mediavrijheid is, onder het thema «vrijheid van meningsuiting», tevens één van de punten van zorg in de EP-resolutie waarmee de artikel 7-procedure in september 2018 tegen Hongarije werd ingeleid. Het Portugees Voorzitterschap heeft agendering van de artikel 7-procedures tegen zowel Hongarije als Polen tentatief voorzien voor de Raad Algemene Zaken van 11 mei a.s.
Welke stappen bent u concreet van plan namens Nederland te ondernemen om deze schandalige ontwikkeling aan te kaarten?
Er wordt in Europees en bilateraal verband door Nederland regelmatig aandacht gevraagd voor het belang van persvrijheid en mediapluriformiteit. Laatstelijk middels lopende diplomatieke contacten nadat Klubrádió de uitzendlicentie verloor. Ook heeft Nederland zich samen met de Europese Commissie en gelijkgestemde landen publiekelijk uitgesproken over het belang van pluriforme media na het verlies van de uitzendlicentie van radiostation Klubrádió.
Bevordering van persvrijheid is een sleutelonderdeel van de vrijheid van meningsuiting, een van de prioriteiten van het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Het kabinet spant zich hiervoor in via projecten gefinancierd uit onder meer het Mensenrechtenfonds en het Programma Ondersteuning Buitenland Beleid, de Nederlandse inzet in de VN-Mensenrechtenraad en middels de organisatie van (publieke) bijeenkomsten zoals bijvoorbeeld de World Press Freedom Conferentie die plaatsvond in december jl. Ten slotte wordt kennisuitwisseling gestimuleerd via de organisatie van studiebezoeken voor journalisten. In 2020 werd een dergelijk bezoek georganiseerd voor journalisten uit de Visegrad 4-landen (Hongarije, Polen, Slowakije en Tsjechië) met de focus op onderzoeksjournalistiek.
De massaprotesten tegen nieuwe landbouwwetten van de Indiase premier Narendra Modi. |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Woedende boeren in India: protest tegen nieuwe landbouwwet»?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat tienduizenden Indiase agrariërs wekenlang protesteren in de hoofdstad van India, New Delhi, om hun bezwaren kenbaar te maken tegen de recent ingevoerde landbouwwetten?2
Ja. Het verzet tegen deze landbouwhervormingen is met name afkomstig uit de noordelijke deelstaten zoals Punjab en Harjana, waar men vreest voor negatieve effecten.
Bent u bekend met het feit dat de Indiase autoriteiten het internet plaatselijk hebben afgesloten, als strategie om de protesten tegen te gaan? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Een groot deel van de protesten, die inmiddels al enige tijd gaande zijn, verloopt vreedzaam. Helaas zijn de protesten op de nationale dag van India eind januari geëscaleerd toen boeren met tractoren en vrachtwagens New Delhi in wilden rijden. Zij werden gestopt door veiligheidstroepen, wat uitmondde op gewelddadigheden en vernielingen. het kabinet steunt dan ook de oproep van de OHCHR (Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten) aan alle partijen om maximale terughoudendheid te betrachten bij de protesten.
Bent u bekend met het feit dat de Indiase autoriteiten buitensporig geweld hebben gebruikt tijdens het bestrijden van deze protesten, waaronder het inzetten van waterkanonnen en traangas?3 Zo ja, wat vindt u hiervan?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de vrijemarktwerking die deze wet voorstaat, de boeren in een gevreesde positie zet, waar ze worden overgeleverd aan multinationals en de minimumprijsgarantie mogelijk zullen kwijtraken? Zo ja, wat vindt u daarvan? Zo nee, waarom niet?
De helft van de bevolking in India is afhankelijk van een inkomen uit de agrarische sector. De kleinschaligheid van het merendeel van de Indiase boerenbedrijven staat het ontstijgen van armoede echter in de weg. Landbouwhervormingen staan al enkele decennia op de agenda van de Indiase overheid. De huidige wetten zijn verouderd (enkele artikelen dateren uit de jaren ’50) en er is veel bureaucratie.
De intentie van de huidige regering om met deze hervormingen een verbetering van de positie van de boeren te bereiken o.a. door stimulering van marktwerking is daarom te waarderen. Er kan op voorhand niet gesteld worden dat deze wetten niet zullen bijdragen aan eerlijke handel en prijzen voor de boeren, of dat de mensenrechten en het inkomen van de boeren in het geding zijn.
Tegelijkertijd moet echter ook worden geconstateerd dat het snelle proces waarmee deze wetten door het parlement zijn aangenomen, niet heeft bijgedragen aan draagvlak voor de hervormingen bij de boeren. De landbouwvakbonden zijn evenmin betrokken geweest bij het tot stand komen van deze hervormingen. Dat dit tot onrust leidt is begrijpelijk.
Naar aanleiding van deze onrust heeft de Indiase Hoge Raad een comité van experts en deskundigen aangesteld om met de boeren in dialoog te gaan en tot een oplossing te komen. Tevens is de invoering van deze wetten voorlopig aangehouden. Deze stappen die moeten leiden tot de-escalatie verwelkomt het kabinet.
Deelt u het standpunt dat de nieuwe landbouwwetten, die de bestaande, deels gereguleerde, landbouwhandelsmarkten ontmantelen, niet zullen bijdragen aan een eerlijke handel en een rechtvaardige wereld (de speerpunten van het Nederlandse buitenlandbeleid)? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid in gesprek te treden met uw Indiase ambtsgenoot om de zorgen van de Indiase boeren onder de aandacht te brengen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Dat deze landbouwwetten tot meer zelfdodingen leiden is speculatief. Zelfdodingen in India zijn veelal het gevolg van uiteenlopende sociaaleconomische omstandigheden. Inclusieve sociaaleconomische ontwikkeling als prioriteit van het Nederlandse kabinet komt regelmatig aan de orde in de relatie met India. In gesprekken met de Indiase autoriteiten vragen wij tevens aandacht voor het belang van een sterk maatschappelijk middenveld. Verder steunt de Nederlandse ambassade in New Delhi via het financieren van projecten Indiase organisaties die zich inzetten voor kwetsbare groepen zoals vrouwen en kinderen.
Bent u bereid om uw Indiase ambtsgenoot erop te wijzen dat de nieuwe landbouwwetten kunnen leiden tot méér zelfdoding onder de arme, Indiase boeren, een groep waar zelfmoord reeds extreem hoog is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Zijn er Nederlandse bedrijven actief in de Indiase landbouwsector c.q. markt voor landbouwproducten die grootschalig afnemen? Zo ja, welke?
Voor zover bekend zijn er geen Nederlandse bedrijven actief in India die grootschalig producten van Indiase boeren afnemen of op deelstaatniveau een marktgewicht vormen.
Bent u bereid om Nederlandse bedrijven die actief zijn in de Indiase landbouwsector, aan te spreken op hun maatschappelijk verantwoordelijkheid om eerlijke prijzen af te spreken bij het kopen van landbouwproducten afkomstig van Indiase boeren? Zo nee, waarom niet?
Het is staand beleid van de Nederlandse overheid om bij bedrijven, ook in de agrarische sector, het belang te benadrukken van maatschappelijk verantwoord ondernemen en van het opereren in lijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Het is de verantwoordelijkheid van de Nederlandse bedrijven die handel drijven met India of in India opereren om conform deze richtlijnen te handelen.
Deelt u het standpunt dat de mensenrechten van de Indiase boeren in het geding zijn als gevolg van de nieuwe landbouwwetten, omdat de kans groot is dat ze niet meer in hun eigen inkomen kunnen voorzien? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke gevolgen bent u bereid daaraan te verbinden?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om de zorgen van de Indiase boeren via alle mogelijke wegen aan de orde te stellen en de Indiase regering dringend te verzoeken om de rechten van de Indiase boeren te respecteren, door middel van de intensieve diplomatieke betrekkingen die u heeft met India?
Er vindt thans een dialoog plaats tussen de Indiase overheid en de boeren, die daarbij hun zorgen kenbaar kunnen maken. Het kabinet moedigt deze dialoog aan en volgt de ontwikkelingen nauwgezet. Daarbij is de parlementaire goedkeuring van de wetten een interne Indiase aangelegenheid.
Indien de Indiase regering niet bereidwillig is om tegemoet te komen aan de zorgen van de Indiase boeren, bent u dan bereid om de druk op te voeren door de zorgen over de nieuwe landbouwwetten op Europees niveau aan de orde te stellen en ervoor te pleiten om als Europese Unie de zorgen van de Indiase boeren aan te kaarten bij de Indiase regering? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen?
De Indiase overheid zal in samenspraak met lokale agrarische belangenorganisaties een oplossing moeten zien te vinden voor de situatie, en voor een hervorming van de landbouw die ook op de lange termijn de onderhandelingspositie en het inkomen van de boeren verbetert. In het kader van de lokale EU-India mensenrechtendialoog zal het belang van een sterk maatschappelijk middenveld voor inclusieve ontwikkeling worden onderstreept.
Bent u bekend met het feit dat er op 8 december 2020 een groot protest heeft plaatsgevonden voor de ambassade van de Republiek India in Nederland, georganiseerd door de Indiaas-Nederlandse gemeenschap?
Ja, na dit protest zijn vertegenwoordigers van de World Sikh Parliament Europe en de voorzitter van de Punjab Right Organisation kort ontvangen op het Ministerie van Buitenlandse Zaken waarbij deze organisaties een petitie aangeboden hebben. Het staat de leden van de Indiase gemeenschap of de Sikh-gemeenschap in Nederland vrij om hun mening te geven over de landbouwhervormingen in India.
Bent u bereid om in gesprek te treden met de Indiase gemeenschap in Nederland, en in het bijzonder de Sikh-gemeenschap vanwege hun directe relatie met de protesterende boeren, om hun zorgen aan te horen?
Zie antwoord vraag 14.
Bent u bekend met het feit dat de internationale steun voor de massaal protesterende boeren in India slecht is gevallen bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken van India, die onlangs opriep om zich niet met de kwestie te bemoeien? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Het is mij bekend dat er van buiten India steun is uitgesproken voor de boerenprotesten in India, waaronder door een aantal bekende persoonlijkheden. De verantwoordelijkheid voor de reactie hierop laat ik graag aan de Indiase autoriteiten.
De toegang van journalisten tot China |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Klopt het dat buitenlanders met een geldige Chinese verblijfsvergunning sinds enkele maanden weer toegang hebben tot China, ook na een tijdelijk verblijf in het buitenland?
Ja, dit betreft buitenlanders met een werkvisum, een visum voor gezinshereniging en voor dringende persoonlijke aangelegenheden.
Klopt het dat dit niet geldt voor journalistieke correspondenten, en dat de Chinese autoriteiten het deze groep niet toestaat om China weer in te komen na tijdelijk verblijf in het buitenland? Zo ja, wat vindt u van deze uitzondering voor journalisten?
Journalisten vallen inderdaad in een andere categorie visumhouders dan de onder vraag 1 genoemde groepen. Het kabinet betreurt het dat journalisten worden getroffen door de door China ingestelde reisrestricties en heeft de Chinese autoriteiten meerdere keren verzocht om deze reisbeperkingen op te heffen. Journalistiek is gebaat bij een snelle verslaglegging op de plek waar het nieuws zich afspeelt. Nederland heeft journalistieke professionals dan ook uitgezonderd van het EU-inreisverbod.
Hoeveel Nederlandse en Europese correspondenten met een verblijfsvergunning voor China ondervinden momenteel moeilijkheden bij het afreizen naar China om hun journalistieke werkzaamheden te hervatten?
Exacte aantallen zijn mij niet bekend. In elk geval betrof het één Nederlandse correspondent en meerdere andere Europese correspondenten. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft het verzoek om toegang tot China voor de Nederlandse correspondent verschillende malen onder de aandacht gebracht bij de Chinese autoriteiten. Dat verzoek is inmiddels ingewilligd en de betroffen correspondent is deze week teruggekeerd naar China.
Klopt het dat China, gezien het lage aantal coronabesmettingen, op de lijst van veilige landen staat van waaruit mensen in principe naar de Schengenzone kunnen reizen, maar alleen als China de beperkingen op inkomende Europeanen intrekt?1 Zo ja, op welke beperkingen doelt men hier? Wat betekent dit voor de huidige mogelijkheden voor Chinezen om toegang te krijgen tot de Schengenzone?
China is per 1 juli 2020 inderdaad uitgezonderd van het EU-inreisverbod omdat het epidemiologisch veilig wordt geacht ook niet-noodzakelijke reizen vanuit China naar de EU en de Schengenzone toe te staan. Hier is in Europees verband de voorwaarde van reciprociteit aan verbonden. Dit houdt in dat het inreisverbod voor niet-noodzakelijke reizen vanuit China pas wordt opgeheven wanneer China het inreisverbod voor niet-noodzakelijke reizen vanuit Europa opheft. Omdat China dit laatste vooralsnog niet heeft gedaan, blijft ook het Europese inreisverbod voor niet-noodzakelijke reizen vanuit China gelden. Op dit inreisverbod bestaan uitzonderingen voor essentiële reizigers waaronder voor journalistieke professionals, zodat deze essentiële reizigers ook nu nog naar Nederland kunnen reizen.
In hoeverre vinden er gesprekken plaats met China om deze beperkingen op te heffen? Hoe verlopen die gesprekken?
Bij diverse gelegenheden hebben gesprekken plaatsgevonden met de Chinese autoriteiten met het verzoek de beperkingen voor onder meer journalisten op te heffen. Hoewel de reisbeperkingen als zodanig niet zijn opgeheven, hebben de Chinese autoriteiten het wel mogelijk gemaakt dat de Nederlandse correspondent die door de beperkingen werd getroffen toch naar China kon terugkeren.
Bent u bereid om een extra inspanning te leveren om de toegang tot China voor journalistieke correspondenten te waarborgen? Zo ja, op welke wijze?
Zoals aangegeven gebeurt dit reeds. In contacten met de Chinese autoriteiten zal het kabinet aandacht blijven vragen voor de toegang van journalisten tot China.
Het bericht 'Human Rights Council: Countries Should Take Bold Action on Egypt' |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de oproep van mensenrechtenorganisaties tot de oprichting van een monitorings- en rapportagemechanisme voor de steeds verslechterende mensenrechtensituatie in Egypte?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat de oprichting van een dergelijk mechanisme een belangrijke stap zal zijn voor het in kaart brengen van de gepleegde mensenschendingen en misdrijven, er een belangrijk signaal van uitgaat richting mensenrechtenactivisten en (families van) slachtoffers, en een rol kan spelen bij het ontmoedigen van verdere mensenrechtenschendingen? Zo nee, waarom niet?
Tijdens het Algemeen Overleg over de Raad Buitenlandse Zaken van 21 januari jl. heb ik aangegeven dat ik de mensenrechtensituatie in Egypte heel zorgelijk vind. Het heeft mijn voorkeur om tijdens de 46e zitting van de Mensenrechtenraad, in plaats van op een monitorings – en rapportagemechanisme, in te zetten op een zo breed mogelijke coalitie voor een zo stevig mogelijke, niet alleen verklarende, maar ook beïnvloedende, actie.
Bent u bereid tijdens de komende 46ste zitting van de VN-Mensenrechtenraad – al dan niet samen met gelijkgestemde landen – het voortouw te nemen tot de oprichting van een monitorings- en rapportagemechanisme? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wilt u deze vragen voor aanvang van de 46ste zitting van de Mensenrechtenraad beantwoorden?
De 46e zitting van de Mensenrechtenraad loopt van 22 februari tot en met 23 maart 2021. De beantwoording van de Kamervragen heeft zo spoedig mogelijk plaatsgevonden.
Hulp aan Kroatië na de recente aardbevingen |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich de zware aardbeving in het noorden van Kroatië van 29 december 2020 waarbij zeven doden en tientallen gewonden zijn gevallen?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat het gebied sindsdien door meer dan vijftig naschokken met een magnitude boven de 3.0 is getroffen en ook dit veel schade heeft veroorzaakt?
Ja.
Wat kunt u vertellen over de huidige situatie in het getroffen gebied?
De aardbeving die op 29 december 2020 Kroatië trof had een kracht van 6.4, waarbij 7 dodelijke slachtoffers te betreuren zijn. Het kabinet leeft mee met de slachtoffers, hun families en de vele anderen die door de aardbeving en de naschokken geraakt zijn. De aardbeving veroorzaakte veel menselijk leed en materiële schade. Het gebied was bovendien al eerder getroffen door een aardbeving op 22 maart 2020. De Kroatische regio waar deze aardbeving plaatsvond, betreft een economisch achtergebleven gebied in Kroatië.
De meest recente grote naschok dateert van 13 februari 2021 met een kracht van 3.7. De aardbeving en de naschokken hebben een grote impact op de regio. Er is grote schade aan huizen en infrastructuur in de stad Petrinja en de omliggende steden. Gebieden zijn overstroomd en er zijn zinkgaten ontstaan. Enkele dijken zijn beschadigd. De Kroatische autoriteiten en diverse andere organisaties, waaronder het Kroatische Rode Kruis, zijn actief in het getroffen gebied. De prioriteiten hierbij zijn o.a. tijdelijk in onderdak voor ontheemden voorzien. Inmiddels zijn er 1262 containers gebouwd ter opvang van de ontheemde inwoners. Hier zullen er nog 300 bijkomen. Veel huishoudens zijn nog niet aangesloten op gas, water en licht. Volgens Kroatische mediaberichten ontbreekt er nu nog veilige huisvesting voor enige tientallen families.
Na de aardbeving kwam er snel internationale steun op gang. De reconstructie en herstel van de regio zal nog jaren in beslag nemen. Lidstaten of kandidaat-lidstaten van de Europese Unie die zijn getroffen door een natuurramp kunnen onder bepaalde voorwaarden financiële steun aanvragen uit het EU solidariteitsfonds. Kroatië ontving reeds 684 miljoen euro financiële steun voor wederopbouw vanuit het EU-solidariteitsfonds na de eerste grote aardbeving van 22 maart 2020. Kroatië kan n.a.v. de meest recente aardbeving eveneens steun aanvragen vanuit het EU-solidariteitsfonds, bovenop de bilaterale steun die Kroatië al ontvangen heeft. Het kabinet steunt het verlenen van financiële steun aan lidstaten bij natuurrampen en bij grote gezondheidscrises en draagt aan deze steun bij via de EU-begroting.
Klopt het dat er, een maand na de eerste zware aardbeving, nog steeds honderden gezinnen zonder dak boven hun hoofd leven in de steden Petrinja, Glina, Sisak en omliggende dorpen? Zo ja, mag daaruit geconcludeerd worden dat er nog steeds veel Kroaten hulpbehoevend zijn naar aanleiding van de aardbevingen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke contactmomenten zijn er geweest tussen het kabinet en de collega’s in Kroatië naar aanleiding van de aardbeving en wat hebben deze contactmomenten opgeleverd?
Na de aardbeving van 29 december heb ik aan mijn ambtgenoot, Minister van Buitenlandse Zaken Gordan Grlić-Radman, mijn medeleven betuigt met de slachtoffers en families die getroffen zijn door deze verschrikkelijke aardbeving. Minister Grlić-Radman verzocht mij op 7 januari 2021 per brief om materieel te doneren. De Kroatische hulpbehoefte kwam echter niet overeen met de voorraad. In overleg met het Ministerie van Defensie is proactief geïnventariseerd wat voor steun Nederland wel kon bieden. Hieruit kwam naar voren dat Defensie op korte termijn 80 à 120 specialisten van de Genie-eenheid kon leveren voor het bouwen van noodvoorzieningen in Petrinja en de omliggende getroffen steden. Dit voorstel is door de Nederlandse ambassade voorgelegd aan de Kroatische autoriteiten. De Kroatische autoriteiten gaven destijds echter aan geen behoefte te hebben aan deze specifieke steun die Nederland kon bieden
In een brief aan mijn ambtgenoot heb ik aangegeven dat Nederland klaarstaat om nieuwe mogelijkheden te bezien, mocht er in de toekomst nog een Kroatische hulpbehoefte ontstaan.
Herinnert u zich uw aanbod om Kroatië bij te staan bij het aanpakken van de nasleep van deze vreselijke ramp?
Ja.
Heeft Kroatië gebruik gemaakt van dit aanbod? Zo ja, welke specifieke hulp heeft Nederland Kroatië sindsdien geboden? En zo nee, staat dit aanbod nog?
Zie antwoord op vraag 5.
Bent u bereid contact op te nemen met de Kroatische autoriteiten om nogmaals kenbaar te maken dat Nederland de slachtoffers van de aardbeving niet is vergeten en bereid is steun te leveren indien gewenst?
Zie antwoord vraag 7.
Welke fondsen en middelen zou Nederland kunnen aanspreken om een bijdrage te leveren voor steun aan Kroatië?
Zie antwoord vraag 7.
De ongeregeldheden bij Marokkaanse consulaten. |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Marokkaanse vlag consulaat Utrecht vertrapt»?1
Ja.
Klopt het dat activisten al enige tijd protestacties organiseren bij de Marokkaanse consulaten in Nederland om te demonstreren tegen het Marokkaanse bewind?
In de afgelopen jaren zijn er op meerdere momenten demonstraties geweest in de buurt van Marokkaanse consulaten evenals bij de Marokkaanse ambassade.
Klopt het dat de demonstranten hierbij regelmatig overgaan tot het provoceren, intimideren en bedreigen van het consulaire personeel en de bezoekers van het Marokkaanse consulaat? Zo ja, van welke incidenten bent u op de hoogte?
Het klopt dat het bij een enkele demonstratie bij het Marokkaanse consulaat is voorgekomen dat demonstranten zijn overgegaan tot het intimideren en bedreigen van het consulaire personeel en van bezoekers. De incidenten waarvan wij op de hoogte zijn, betreffen strafbare feiten van uiteenlopende aard waarvan in sommige gevallen ook aangifte is gedaan. Ons is bekend dat het daarbij ging om mishandeling, bedreiging en vernieling. Indien er sprake is van strafbare feiten treden politie en OM daartegen op.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat consulair personeel en bezoekers van ambassades en consulaten in Nederland te maken krijgen met dergelijke intimidaties?
Ja, die mening delen wij. We veroordelen de incidenten bij zowel het consulaat in Utrecht als een recent soortgelijk incident bij het consulaat in Den Bosch. Dit soort acties zijn niet acceptabel. We onderstrepen het belang dat personeel en bezoekers van ambassades en consulaten in Nederland hun werk in veiligheid moeten kunnen doen, zonder dat zij te maken krijgen met dergelijke intimidaties. Nederland heeft als gastland een speciale verantwoordelijkheid ten aanzien van ambassades en consulaten, en moet ervoor zorgen dat zij veilig en naar behoren kunnen functioneren. Daarom staan de verantwoordelijke autoriteiten in goed contact met ambassades en consulaten en nemen zij bedreigingen en andere strafbare feiten aan het adres van ambassades en consulaten zeer serieus.
Deelt u de mening dat bovengenoemde handelingen en het recent neerhalen en vertrappen van de Marokkaanse vlag kunnen leiden tot spanningen en conflicten binnen de Marokkaanse gemeenschap in Nederland?
We begrijpen dat incidenten bij vertegenwoordigingen van Marokko, en zeker vlagschennis, kunnen leiden tot ophef, ontzetting of verontwaardiging binnen de Marokkaanse gemeenschap. We betreuren dat deze incidenten hebben plaatsgevonden. Er zijn op dit moment geen aanwijzingen om te concluderen dat dit incident heeft geleid tot meer spanningen of conflicten binnen de Marokkaanse gemeenschap in Nederland.
Welke maatregelen heeft u getroffen om te voorkomen dat dergelijke acties gericht tegen de Marokkaanse vertegenwoordiging zich in de toekomst nogmaals voordoen?
Indien dreiging en risico daar aanleiding toe geven, kan de overheid aanvullende beveiligingsmaatregelen treffen. Over de aard van de maatregelen kunnen wij, zoals uw Kamer weet, geen uitspraken doen. Zowel het Ministerie van Buitenlandse Zaken, de NCTV als de politie hebben goed contact met vertegenwoordigers van de Marokkaans ambassade en Marokkaanse consulaten. Ook de gemeenten waar diplomatieke objecten gevestigd zijn hebben goed contact met de betreffende diplomatieke vertegenwoordiging vanwege onder meer hun gezagsrol bij openbare orde kwesties en als bevoegd gezag op het gebied van demonstraties. Naar aanleiding van dit incident is door de NCTV aan de eenheden in de regio’s waar de ambassade en consulaten zijn gevestigd gevraagd om extra alertheid wat betreft de veiligheid van de Marokkaanse vertegenwoordiging.
Staat u in contact met de Marokkaanse vertegenwoordiging in Nederland om uw zorgen te delen over deze situatie en hen te informeren over de genomen maatregelen? Zo nee, kunt u dit zo spoedig mogelijk doen?
Ja, wij en de betrokken autoriteiten staan in goed contact met de Marokkaanse vertegenwoordiging in Nederland. Zij worden geïnformeerd als er maatregelen worden getroffen. Aan de Marokkaanse vertegenwoordiging wordt gevraagd relevante informatie van hun zijde te delen.
Hoe staat het met de afhandeling van de aangiftes die zijn gedaan door de Marokkaanse vertegenwoordiging van de eerder genoemde incidenten?
Met betrekking tot het incident van vraag 1 kunnen wij zeggen dat we zijn geïnformeerd dat er aangifte is gedaan door het Marokkaanse consulaat in Utrecht vanwege het vernielen van de vlag, de vlaggenmast en het vertrappen van de Marokkaanse vlag. Indien strafrechtelijk onderzoek uitwijst dat sprake is geweest van strafbare gedragingen, dan is het aan het Openbaar Ministerie om te besluiten of dienaangaande wordt overgegaan tot vervolging.
Heeft u een beeld van de groep die deze acties onderneemt? Zo ja, bent u bereid hen erop te wijzen dat het recht op demonstreren een groot goed is in Nederland, maar dat demonstraties wel binnen de kaders van de wet dienen te geschieden?
Iedereen in Nederland heeft het recht om te demonstreren, dat staat in de Grondwet. Daarbij is het van belang dat demonstranten zich houden aan de regels in de Wet openbare manifestaties. Demonstreren is een lokale aangelegenheid waarbij de burgemeester het gezag toekomt in afstemming met de lokale gezagsdriehoek. Degene die een demonstratie aanvraagt is bekend bij het lokaal bevoegd gezag. De gemeenten leggen de regels en de grenzen bij demonstreren helder uit aan alle organisatoren van demonstraties. Dat geldt dus ook voor organisatoren van demonstraties in de omgeving van het Marokkaanse consulaat of de ambassade. Indien personen en/of partijen zich daar niet aan houden, kan hiertegen opgetreden worden en kan een demonstratie beëindigd worden. Wanneer personen strafbare feiten plegen tijdens een demonstratie, zoals strafbare intimidatie en of bedreiging, kan de politie daartegen optreden onder het gezag van de Officier van Justitie.
De stelselmatige verkrachting van Oeigoerse vrouwen in Chinese kampen |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Tom van den Nieuwenhuijzen-Wittens (GL), Bram van Ojik (GL) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Stelselmatige verkrachting Oeigoerse vrouwen in Chinese kampen»?1
Ja.
Welke actie heeft u genomen naar aanleiding van het nieuws over stelselmatige verkrachting en marteling van Oeigoeren in de heropvoedings- dan wel concentratiekampen in China?
Zoals bekend maakt het kabinet zich evenals uw Kamer ernstig zorgen over de mensenrechtensituatie in Xinjiang. De meest recente berichten over stelselmatige verkrachting van Oeigoerse vrouwen in China zijn uitermate schokkend. Het kabinet veroordeelt alle vormen van mensenrechtenschendingen en Nederland blijft zich, zowel bilateraal, via de EU als multilateraal inspannen om de mensenrechtensituatie in Xinjiang te adresseren. Nederland heeft deze kwestie meermaals bij de Chinese ambassadeur opgebracht. Op 11 maart jl. heeft Nederland in een gezamenlijke verklaring met 25 andere EU-lidstaten in de VN Mensenrechtenraad aandacht gevraagd voor gedwongen sterilisatie en seksueel geweld in Xinjiang. Naar aanleiding van de berichten heeft de Mensenrechtenambassadeur in navolging van de 46e bijeenkomst van de VN Mensenrechtenraad een verklaring geïnitieerd om speciaal aandacht te vragen voor de gruwelijke misdaden tegen Oeigoerse vrouwen in de kampen in Xinjiang. Deze gezamenlijke verklaring is op 22 maart 2021 gepubliceerd met de andere Europese Mensenrechtenambassadeurs van Duitsland, Frankrijk, Spanje, Zweden, Finland, Estland, Litouwen, Luxemburg en het Verenigd Koninkrijk.
Bent u bereid deze nieuw onthulde afschuwelijke mensenrechtenschendingen, naast de al bekende, scherp te veroordelen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid in gesprek te treden met de Chinese ambassadeur om deze ernstige mensenrechtenschendingen te bespreken? Zo ja, hoe informeert u de Kamer hierover? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Geven deze nieuwe berichten over stelselmatige verkrachting en marteling van Oeigoeren aanleiding tot nader onderzoek, al dan niet in Europees verband?
Nederland dringt er bij elke zich voordoende gelegenheid op aan dat China vrije en ongehinderde toegang verleent aan onafhankelijke VN-onderzoekers, inclusief de VN Hoge Commissaris voor Mensenrechten. Deze nieuwe berichten bevestigen de noodzaak van een dergelijk onderzoek.
Bent u tevens bereid de Chinese ambassadeur te vragen om een toelichting over welke verschillen van «nationale condities» hij sprak die een andere benadering van mensenrechten rechtvaardigen en dus stelselmatige verkrachting vergoelijken?2
De genoemde uitspraken zijn gedaan door de voorganger van de huidige Chinese ambassadeur. Tijdens haar gesprek op 1 maart jl. met de huidige Chinese ambassadeur heeft de Mensenrechtenambassadeur uitvoerig gesproken over mensenrechten. Tijdens het gesprek zijn de Nederlandse zorgen overgebracht, maar ook de wens om op korte termijn weer een mensenrechtendialoog te organiseren, zodat deze belangrijke onderwerpen in detail besproken kunnen blijven worden. Na het opleggen van sancties op 22 maart door de EU tegen vier personen en een entiteit verantwoordelijk voor mensenrechtenschendingen in Xinjiang, heeft China zoals bekend de bilaterale mensenrechtendialoog met Nederland opgeschort, evenals die met Duitsland en de EU.
Heeft u de door u in het notaoverleg van 8 december 2020 over internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO) toegezegde persoonlijke gesprekken met bedrijven gehad? Met welke bedrijven heeft u gesproken? Heeft u daarbij gesproken over de mensenrechtensituatie van de Oeigoeren in het algemeen en de structurele verkrachtingen specifiek? Wat is de uitkomst van deze gesprekken?
Er zijn de afgelopen periode diverse gesprekken gevoerd over de mensenrechtensituatie van de Oeigoeren en de IMVO-risico’s die zijn verbonden aan zakendoen in Xinjiang. Op 12 januari jl. heeft Minister Kaag gesproken met de voorzitter van VNO-NCW om de specifieke risico’s van zakendoen in Xinjiang te bespreken en te zorgen dat informatie proactief gedeeld wordt met de achterban van VNO-NCW. Gezien de zorgwekkende berichtgeving en de aanmoediging van uw Kamer heeft Minister Kaag ook in dit gesprek het kabinetsstandpunt medegedeeld dat bedrijven, conform de OESO-richtlijnen, af moeten wegen of zij hun zakelijke relaties met Xinjiang moeten beëindigen.
Er is afgesproken dat VNO-NCW in samenwerking met het Ministerie van Buitenlandse Zaken een sessie over de IMVO-risico’s rondom zakendoen in China gaat organiseren voor Nederlandse bedrijven. De situatie in Xinjiang zal daarbij aan de orde komen, waarbij ook gewezen zal worden op de meest recente berichtgeving over de mensenrechtenschendingen tegen Oeigoeren in China, waaronder die over verkrachtingen.
Op 18 november jl. organiseerde het Ministerie van Buitenlandse Zaken een dialoogsessie met Nederlandse bedrijven uit het textielconvenant over ketentransparantie en risico’s bij het ondernemen in Xinjiang. Verder heeft Minister Kaag op 23 december 2020 over dit onderwerp gesproken met de CEO van Tommy Hilfiger Nederland.
Ook vond op 29 januari jl. op ambtelijk niveau een gesprek plaats met twee brancheorganisaties uit de textielsector over de risico’s voor bedrijven om betrokken te raken bij mensenrechtenschendingen wanneer zij zakendoen in Xinjiang en welke ondersteuning het diplomatieke postennetwerk bedrijven kunnen bieden bij het inzichtelijk maken van deze risico’s. In al deze gesprekken is het onderwerp mensenrechtenschendingen tegen Oeigoeren expliciet aan de orde gekomen. IMVO-risico’s en ketenverantwoordelijkheid bij het ondernemen in China in het algemeen en in Xinjiang in het bijzonder zullen ook worden besproken tijdens een gesprek met vertegenwoordigers van de Nederlandse kappersbranche begin maart naar aanleiding van de berichtgeving in verschillende Nederlandse media dat Nederlandse pruiken mogelijk haar van Oeigoerse gevangenen in strafkampen bevatten.
Welke extra maatregelen gaat u treffen om beter in kaart te brengen welke bedrijven er profiteren van Oeigoerse dwangarbeid, naast het blijven wijzen op de verantwoordelijkheid van bedrijven zelf en het belang van maatschappelijk verantwoord ondernemen?
Het kabinet heeft geen overzicht van bedrijven die via hun toeleveringsketen zijn gelinkt aan de situatie in Xinjiang. Het kabinet is wel in gesprek met bedrijven over IMVO in China, zoals blijkt uit het antwoord op vraag 7. Het kabinet hecht er groot belang aan dat alle Nederlandse bedrijven die internationaal ondernemen de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights naleven. Zodoende zet het kabinet ook in op een brede due diligence verplichting voor bedrijven, bij voorkeur op Europees niveau. Het is een verantwoordelijkheid van bedrijven zelf om hun waardeketens in kaart te brengen en hierop gepaste zorgvuldigheid toe te passen, zoals de OESO Richtlijnen omschrijven.
Welke gevolgen hebben de berichten over deze gruwelijke mensenrechtenschendingen voor de Nederlandse en Europese handelsbetrekkingen met China? Bent u bereid dit in Europees verband aan de orde te brengen, inclusief de mogelijkheid over te gaan tot sancties?
Zoals ook eerder aangegeven maakt het kabinet zich ernstig zorgen over de mensenrechtensituatie in China en Xinjiang. De berichtgeving over stelselmatige verkrachtingen en Oeigoerse dwangarbeid is zeer verontrustend. De Nederlandse economische relatie met China is zeer breed en veel Nederlandse bedrijven en sectoren hebben niets te maken met de problematiek in Xinjiang. In contacten met de Chinese autoriteiten is de problematiek in Xinjiang expliciet onderwerp van gesprek. Zo heeft de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking de Nederlandse zorgen over de situatie van de Oeigoeren in Xinjiang geuit tijdens de Joint Economic Committee met China op 16 december jl. Ook in Europees en multilateraal verband spreekt het kabinet China aan op de kwestie. Er is een dialoog met het bedrijfsleven om de problematiek in Xinjiang en de gevolgen voor hun bedrijfsvoering te bespreken en het belang van due diligence en ketentransparantie te benadrukken. Zoals in het antwoord op vraag 7 aangegeven organiseren het Ministerie van Buitenlandse Zaken en VNO-NCW een sessie over de IMVO-risico’s rondom zakendoen in China voor Nederlandse bedrijven, waarbij de situatie in Xinjiang expliciet aan de orde komt. Conform de motie Van den Nieuwenhuijzen c.s. (21 501-20, nr. 1591) onderzoekt het Ministerie van Buitenlandse Zaken momenteel de mogelijkheden om dit gesprek met bedrijven ook in Europees verband te voeren.
De Raad Buitenlandse Zaken heeft op 22 maart 2021 een pakket listings aangenomen in het kader van de EU-mensenrechtensanctieregime waarin vier personen en een entiteit verantwoordelijk voor mensenrechtenschendingen in Xinjiang sancties zijn opgelegd, conform de moties Sjoerdsma c.s. (21 501-20, nr. 1596), Ploumen (35 570 V, nr. 43) en Kuzu (35 570 V, nr. 53).
Het ter dood veroordeelde Pakistaanse echtpaar Shafqat Emmanuel en Shagufta Kausar |
|
Sadet Karabulut , Martijn van Helvert (CDA), Joël Voordewind (CU), Kirsten van den Hul (PvdA), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Bram van Ojik (GL), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de behandeling van het hoger beroep van het echtpaar Shafqat en Shagufta keer op keer wordt uitgesteld?
Ja.
Wat vindt u van de uitspraak in eerste aanleg dat het echtpaar ter dood veroordeeld is wegens blasfemie?
Nederland betreurt ten zeerste de terdoodveroordeling van het echtpaar. In diverse overleggen met uw Kamer heb ik mij krachtig uitgesproken tegen de doodstraf in het algemeen en tegen die straf op blasfemie in het bijzonder. Ieder doodvonnis is er één teveel – zelfs als die niet wordt voltrokken.
Welke mogelijkheden ziet u samen met uw collega-ministers in de EU om een herhaling van dit eerdere vonnis te voorkomen en het hoger beroep nu eindelijk op 15 februari doorgang te laten vinden? Bent u bereid alleen, maar bij voorkeur samen met andere collega-ministers in de EU, er bij de Pakistaanse overheid op aan te dringen dit echtpaar vrij te laten en zich in te spannen hen in veiligheid te brengen?
De zaak is momenteel onder de Pakistaanse rechter. Nederland en de EU interveniëren niet in de rechtsgang in andere landen. Nederland volgt deze rechtszaak desalniettemin al langere tijd en heeft zijn zorgen al diverse malen tegenover de Pakistaanse autoriteiten geuit. Op 4 februari jl. heeft de Nederlandse ambassade in Islamabad dit nogmaals in een gesprek met het Pakistaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken gedaan. Ook in EU-verband wordt het proces nauwgezet gevolgd en is de zaak diverse malen opgebracht bij de Pakistaanse ministeries van Mensenrechten en Buitenlandse Zaken. Op Nederlands initiatief hebben de EU-ambassadeurs op 10 februari jl. in een gesprek met de Pakistaanse Minister van Justitie wederom hun zorgen aan de orde gesteld.
Bent u bereid om alles op alles te zetten om de blasfemiewetten in Pakistan aangepast te krijgen zodat ge- en misbruik van deze wetten voorkomen wordt, waar mogelijk ook in samenspraak met (internationale) organisaties?
Tijdens bilaterale en multilaterale contacten met de Pakistaanse regering, besteedt Nederland consequent aandacht aan de positie van religieuze minderheden en van degenen zonder religie en/of levensovertuiging in Pakistan. Hierbij worden de Nederlandse zorgen over het misbruik van blasfemiewetgeving regelmatig opgebracht. Op 16 december jl. heb ik nog met mijn Pakistaanse ambtsgenoot gesproken en mijn zorgen over de vrijheid van religie en levensovertuiging en bescherming van religieuze minderheden in Pakistan overgebracht. Ook tijdens de hoogambtelijke politieke consultaties op 8 december jl. heeft Nederland hiervoor aandacht gevraagd.
Bent u bereid om de rechtszaak te laten bijwonen door de Nederlandse vertegenwoordiger in Pakistan?
Nederland gaat in EU-verband na hoe de rechtszaak zo effectief mogelijk gevolgd kan worden.
Bent u bereid om er bij de Hoge vertegenwoordiger van de EU voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de heer Borrell, op aan te dringen een gemeenschappelijke demarche uit te voeren over deze rechtszaak en te pleiten voor vrijlating?
In september 2020 heeft Nederland deelgenomen aan een demarche in EU-verband over deze rechtszaak. Op Nederlands initiatief is de rechtszaak op 10 februari jl. in EU-verband aan de orde gesteld bij de Pakistaanse Minister van Justitie. Nederland zal, zowel bilateraal als in EU-verband, aandacht blijven vragen voor deze rechtszaak.
Bent u bereid de advocaat van Shafqat en Shagufta, de heer Saif al Malook, wederom onderdak te schaffen en asiel te verlenen mocht deze opnieuw door doodsbedreigingen vanwege deze en andere rechtzaken moeten uitwijken naar het buitenland?
Het kabinet kan niet vooruitlopen op een eventueel asielverzoek van de heer Saif ul-Malook.
Wilt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden en in ieder geval voor 12 februari 2021?
Deze vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Eerdere antwoorden over burgerdoden in Uruzgan |
|
Sadet Karabulut |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Stef Blok (VVD) |
|
Herinnert u zich uw eerdere antwoorden op Kamervragen over een artikel in dagblad Trouw waarin een veteraan onthult mogelijk verantwoordelijk te zijn voor burgerdoden in Uruzgan, Afghanistan, medio 2007?1
Ja.
Kunt u, aangezien u deze zaak uiterst serieus neemt, een uitputtend overzicht geven van al uw handelingen naar aanleiding van het verhaal van de veteraan?
Naar aanleiding van het gemelde incident, zijn direct de interne rapportages bezien die op punten gelijkenissen vertonen met de wapeninzet die in het artikel is beschreven. Ook is contact opgenomen met het Openbaar Ministerie. Op basis van de informatie uit het artikel alleen, kon echter geen wapeninzet uit het voorjaar van 2007 in Afghanistan een-op-een worden gekoppeld aan het artikel in Trouw. Na overleg met het OM is daarom door het Ministerie van Defensie contact opgenomen met de veteraan om meer informatie over het gemelde voorval te verkrijgen. Dit gesprek vond plaats op 24 december 2020. Op basis van aanvullende informatie die uit het gesprek naar voren is gekomen, is er een interne rapportage gevonden die overeenkomsten heeft met het gemelde voorval van de veteraan. Deze rapportage is in januari 2021 verstrekt aan het OM.
Zoals aan uw Kamer is gemeld, is het OM op 23 december 2020 een feitenonderzoek gestart (Kamerstuk 27 925, nr. 763). Om te voorkomen dat een eventueel eigen onderzoek van het Ministerie van Defensie het onderzoek van het OM belemmert, kies ik er voor om de afronding van dit feitenonderzoek af te wachten, voordat ik een besluit neem om een eigen onderzoek te starten. Zodra ik een besluit heb genomen, zal ik u daarover uiteraard informeren conform de nieuwe procedure.2 Het is en blijft overigens aan het OM zelf om nader te communiceren over (de uitkomst van) het feitenonderzoek.
Hoe verklaart u dat het door de veteraan gemelde incident, in ieder geval vooralsnog, niet terug te vinden is in de archieven? Wat zegt dit over de volledigheid van deze archieven?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel rapportages heeft u in de archieven aangetroffen in de periode waarin u heeft gezocht? Kunnen deze met de Kamer gedeeld worden? Zo nee, waarom niet?
Na het gesprek met de veteraan is een interne rapportage gevonden die overeenkomsten heeft met het gemelde voorval. Deze rapportage is aan het OM verstrekt ten behoeve van het onderzoek. Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven, kies ik er voor om de afronding van het feitenonderzoek van het OM af te wachten, ook wat betreft verstrekking van rapportages aan uw Kamer.
Kunt u aangeven of elk gebruik van geweld in Afghanistan ook inhoudelijk, dus niet enkel protocollair, door de Koninklijke Marechaussee dan wel het openbaar ministerie is onderzocht? Welke procedures golden hier?
De procedure ten behoeve van het uitoefenen van toezicht op de rechtmatigheid van het geweldgebruik is vastgelegd in de aanwijzing van het College van procureurs-generaal inzake de handelwijze bij geweldsaanwending door militairen (Stc. 2006, nr. 233, p. 11). Ieder geweldgebruik wordt door een daartoe aangewezen commandant schriftelijk gerapporteerd middels een After Action Report (AAR). Dit rapport maakt deel uit van de operationele informatievoorziening aan de Commandant der Strijdkrachten en dient onder meer als basis voor de juridische verantwoording van het geweldgebruik. De rapporterende commandant is verantwoordelijk voor een juist en volledig schriftelijk feitenrapport van elke geweldsaanwending die heeft plaatsgevonden. Het AAR bevat als vast onderdeel een beoordeling van de commandant over de rechtmatigheid van het geweldgebruik. Indien de commandant van oordeel is dat een hem of haar ter kennis gekomen gedraging onder de gegeven omstandigheden een strafbaar feit betreft, zoals bedoeld in artikel 78 Wet militair tuchtrecht (Wmt), is hij (daarnaast) wettelijk verplicht hiervan aangifte te doen. Elk AAR wordt tevens ter beschikking gesteld aan de Koninklijke Marechaussee (KMar), die in het uitzendgebied wettelijk is belast met de uitvoering van de militaire politietaak. De KMar stelt over dezelfde geweldsaanwending een rapport op en stuurt dat samen met het rapport van de commandant door naar het Openbaar Ministerie in Arnhem. Dit stelt het Openbaar Ministerie in staat om in een vroegtijdig stadium te bepalen of er behoefte bestaat aan aanvullende informatie dan wel of de informatie in het rapport aanleiding geeft om een nader feitenonderzoek of opsporingsonderzoek in te stellen.
Kunt u in detail toelichten waarom u staande houdt dat in de periode van 2006 tot 2010 in Uruzgan geweld nooit onrechtmatig is toegepast? Is elke inzet van geweld, ongeacht de aard ervan, steevast ook inhoudelijk onderzocht op rechtmatigheid? Zo nee, waarom niet?
Ten aanzien van het geweldgebruik in Afghanistan heeft het Openbaar Ministerie in de feitelijke toedracht van een geweldsaanwending of in de ernst van de gevolgen van een geweldsaanwending een beperkt aantal keer aanleiding gezien om een feitenonderzoek uit te voeren. Ik verwijs u in dit verband naar de Kamerbrief van 29 april 2011 (Eerste Kamer 2010–2011, 31 487 (R1862), H, p. 5). Er was in die gevallen nog geen sprake van een verdenking van een strafbaar feit, maar wel behoefte aan meer gedetailleerde informatie om een goed beeld te verkrijgen van de relevante feiten en omstandigheden rondom de geweldsaanwending. Deze onderzoeken hebben niet alsnog geleid tot een strafrechtelijk onderzoek. Zoals tevens in voornoemde Kamerbrief staat vermeld, is in één geval, na aangifte door de commandant, een strafrechtelijk onderzoek naar geweldstoepassing in Afghanistan uitgevoerd. Op basis van de resultaten van dit onderzoek is de zaak destijds geseponeerd. Het blijft echter altijd mogelijk dat zich in een later stadium nieuwe informatie over een wapeninzet aandient, die aanleiding geeft tot een hernieuwde toets van de rechtmatigheid.
Zo bleek bij de inventarisatie naar Nederlandse betrokkenheid bij de geconstateerde misstanden onder Australische speciale eenheden dat er bij het OM momenteel nog één feitenonderzoek loopt uit de Uruzgan-periode. Het betreft hier de wapeninzet van twee Nederlandse gevechtshelikopters ter ondersteuning van Australische speciale eenheden op 11 juni 2009. In 2018 had het OM gemeld dat er geen onderzoek meer liep naar deze inzet. Op grond van nieuwe informatie heeft het OM echter besloten om een aanvullend feitenonderzoek in te stellen, dat momenteel nog niet is afgerond.
Ik maak hierbij meteen van de gelegenheid gebruik om u te informeren over de stand van zaken van de inventarisatie naar Nederlandse betrokkenheid bij de geconstateerde misstanden onder Australische speciale eenheden, waar uw Kamer eerder over is geïnformeerd (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nrs. 1111 en 1112). Uit de inventarisatie zijn geen aanwijzingen van betrokkenheid van Nederlandse militairen bij de misstanden van de Australische speciale eenheden naar voren gekomen. In welke mate Nederlandse militairen geluiden hebben bereikt van de Australische misstanden is niet uit de inventarisatie op te maken.
De melding door een Nederlandse militair over Australische misstanden, waar uw Kamer ook eerder over is geïnformeerd (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nrs. 1111 en 1112), wordt nog onderzocht.
Kunt u nu wel antwoord geven op vraag 6 t/m 10 in de eerdere vragensessie over dit onderwerp? Zo nee, waarom niet?
Het is op dit moment niet mogelijk om deze vragen te beantwoorden. Het OM voert momenteel een onderzoek uit en heeft met het Ministerie van Defensie afgesproken dat Defensie geen getuigen en/of potentiele verdachten spreekt en dat Defensie informatie aan het OM verstrekt die van belang is voor het onderzoek. Zie verder het antwoord op vraag 3.
Kunt u, bij benadering, aangeven bij hoeveel incidenten in Uruzgan inhoudelijk onderzoek is gedaan naar de rechtmatigheid? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 5 en 6.
Is de andere veteraan, die getuige is geweest van het door de veteraan in Trouw onthulde incident en het grotendeels heeft bevestigd, inmiddels gehoord? Zo nee, waarom niet? Zijn andere getuigen van het incident inmiddels gehoord? Zo nee, waarom niet?
De getuigen zijn door de KMar onder gezag en aansturing van het OM gehoord. Zie verder het antwoord op vraag 7.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is van het feitenonderzoek dat het Openbaar Ministerie inmiddels is gestart?
Het feitenonderzoek wordt onder leiding van het Openbaar Ministerie door de Koninklijke Marechaussee uitgevoerd. Het Openbaar Ministerie doet geen mededelingen over lopende onderzoeken.
Waarom kunt u niet preciezer aangeven hoeveel burgerdoden er zijn gevallen (mede) door optreden van Nederland in de periode 2006–2010 in Uruzgan?
Kunt u alsnog een volledige lijst van incidentmeldingen met (mogelijke) burgerdoden vrijgeven zoals eerder, in 2009, deels al eens is gedaan?2 Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van Defensie zal een zoekslag maken naar incidentmeldingen over (het vermoeden van) burgerslachtoffers door Nederlandse wapeninzet van de periode september 2009 tot het einde van de inzet in Uruzgan in 2010. Als uit deze zoekslag aanvullende meldingen over het vermoeden van burgerslachtoffers door Nederlandse wapeninzet naar voren komen, wordt de vrijgegeven lijst uit 2009 aangevuld en met de Kamer gedeeld.
Werden de slachtoffers van het Nederlandse optreden in Uruzgan op systematische wijze bijgehouden? Zo ja, hoe gebeurde dit? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van Defensie hield geen systematische registratie bij van het aantal slachtoffers ten gevolge van Nederlands optreden, omdat dit vanwege de situatie ter plekke niet doenlijk was.
Zijn steevast «battle damage assessments» uitgevoerd na inzet van geweld? Is het waar dat een TigerShark drone (of wellicht een ander vliegtuig) beschikbaar was voor «battle damage assessments»? Is die drone gebruikt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, zijn rapporten van de vluchten gemaakt? Hoeveel rapporten zijn opgesteld?
Zie antwoord 11 voor de vraag over BDA’s. De Tigershark was geen inzetmiddel van Nederlandse eenheden in het missiegebied, maar stond ter beschikking van een coalitiepartner. Naast de beperkte beschikbaarheid van de Tigershark, heeft dit systeem een beperkte actieradius, waardoor deze op veel operaties niet kon worden ingezet. Zie verder het antwoord op vraag 6.
Het bericht dat er al negen maanden vijf Nederlanders vast zitten in een gevangenis in Venezuela. |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat er al negen maanden vijf Nederlandse vissers vastzitten in een gevangenis in Venezuela?1
Ik ben bekend met de detentie in Venezuela sinds maart 2020 van vijf inwoners van Curaçao. Vier personen bezitten de Nederlandse nationaliteit. De vijfde persoon heeft de Venezolaanse nationaliteit en is met een verblijfsvergunning woonachtig op Curaçao.
Kunt u bevestigen dat er inderdaad vijf Nederlandse staatsburgers vastzitten in Venezuela? Zo ja, hoe heeft dit kunnen gebeuren?
Het gaat om vijf vissers (vier Nederlanders en een Venezolaan) die op twee vissersboten in Venezolaanse territoriale wateren voeren en daar door de Venezolaanse autoriteiten zijn aangehouden en gearresteerd. Zoals bekend heeft Venezuela in februari 2019 de grens met het Koninkrijk der Nederlanden eenzijdig gesloten. De vijf personen zijn naar het vaste land van Venezuela in detentie gebracht. De aanklacht van de Venezolaanse autoriteiten tegen de vijf personen is voor zover bekend illegaal verblijf in Venezolaanse wateren en/of goederensmokkel.
Klopt het dat deze Nederlanders onrechtmatig, zonder proces en/of veroordeling vastzitten? Zo ja, in wat voor omstandigheden bevinden zij zich?
De personen zitten in voorarrest en de zaak is nog niet inhoudelijk voor de Venezolaanse rechter geweest. Volgens recente informatie zou de zaak binnenkort op zitting voor de rechter komen.
De detentieomstandigheden in Venezuela zijn in het algemeen slecht, zo ook voor deze vijf gedetineerden. De vijf personen zitten samen in één cel in een gevangenis in een plaats op zes uur rijden vanaf de hoofdstad Caracas.
Vanuit de ambassade in Caracas wordt zoveel mogelijk de gebruikelijke consulaire bijstand verleend, zo zijn de gedetineerden onder meer bezocht door medewerkers van voornoemde ambassade. Ook de autoriteiten op Curaçao staan in contact met de gedetineerden en hun familieleden.
Wat voor pogingen heeft u tot nu toe gedaan om deze Nederlandse staatsburgers vrij te krijgen?
De ambassade kan geen burgers uit een buitenlandse detentie halen. De ambassade verleent consulaire bijstand aan Nederlandse gedetineerden in het buitenland. Eén van de onderdelen van consulaire bijstand is in dit geval ook contact met de Venezolaanse autoriteiten over onder meer het waarborgen van een eerlijke procesgang en humane detentieomstandigheden.
Is er een lopende dialoog met de Venezolaanse regering en diplomatieke dienst over deze kwestie?
De ambassade heeft de Venezolaanse autoriteiten via diplomatieke weg verschillende malen verzocht de gelijke rechten en voorzieningen voor de Nederlandse gedetineerden als voor andere gedetineerden te waarborgen en te komen tot een spoedige en eerlijke behandeling van hun strafzaak.
Klopt het dat de Nederlandse regering financiële steun heeft gegeven aan Venezuela in het afgelopen jaar? Zo ja, vanuit welke motivatie? Heeft u daarbij ook geëist dat deze vijf Nederlandse onderdanen worden vrijgelaten? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse regering heeft geen financiële steun gegeven aan de Venezolaanse autoriteiten. Wel worden lokale en internationale organisaties ten behoeve van het verbeteren van de mensenrechten en humanitaire situatie in het land gesteund. Zo is er afgelopen jaar twee miljoen euro gegeven aan UNICEF. Dit betreft een niet geoormerkte donatie die gegeven wordt indachtig het humanitair imperatief en de humanitaire principes van neutraliteit en onpartijdigheid.
Kunt u de Kamer verzekeren dat u alles op alles zet om deze Nederlanders vrij te krijgen?
Het Koninkrijk der Nederlanden kan zich niet rechtstreeks bemoeien met een buitenlandse rechtsgang. Wel kan aan de gedetineerden consulaire bijstand worden verleend, hun detentieomstandigheden en hun rechtsgang gemonitord en bij de Venezolaanse autoriteiten worden aandrongen op humane detentieomstandigheden en een eerlijke en spoedige rechtsgang. Ook in deze zaak wordt maximaal ingezet binnen de diplomatieke en consulaire mogelijkheden.
In het geval deze Nederlanders vrij komen, kunt u er ook voor zorgen dat ze een repatriëringsvlucht krijgen naar Nederland?
Repatriëring van overheidswege is geen onderdeel van de consulaire bijstand aan ex-gedetineerden. Als onderdeel van de consulaire bijstand zal het Ministerie van Buitenlandse Zaken in samenwerking met de autoriteiten van Curaçao wel meehelpen te onderzoeken hoe de vijf personen na vrijlating veilig naar Curaçao kunnen terugkeren.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en voor 5 februari 2021 beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het bericht 'Egypte: doden in gevangenissen na marteling en slechte medische zorg' |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Egypte: doden in gevangenissen na marteling en slechte medische zorg» d.d. 25 januari jl?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het inhoud van het rapport «What do I care if you die» van Amnesty International?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op het rapport van Amnesty International?
Het Amnesty International rapport schetst een zorgwekkend beeld, waaronder de situatie waarin vele personen soms jarenlang vastzitten zonder toegang tot goede gezondheidszorg. Naar aanleiding van het Amnesty International rapport is er contact geweest met de Egyptische autoriteiten waarbij zij hun visie hebben gegeven op de situatie in Egyptische gevangenissen.
Deelt u de zorgen over de mensenrechtensituatie in Egyptische gevangenissen? Zo ja, welke actie gaat u hierop ondernemen? Zo nee, waarom niet?
De afgelopen jaren is de algehele mensenrechtensituatie in Egypte en die in Egyptische gevangenissen verslechterd. Maatschappelijke organisaties brengen met enige regelmaat berichten naar buiten over de slechte omstandigheden in het Egyptische gevangeniswezen. Veel gevangenen, inclusief politieke gevangenen, zitten jarenlang vast zonder te worden aangeklaagd of berecht.
Tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 25 januari jl. (zie verslag dd. 29-01-2021, Kamerstuk 21 501-02, nr. 2265) werd de mensenrechtensituatie in Egypte besproken. Vele LS hebben zorgen over die situatie. Ook Nederland is hierop ingegaan. Zorgen hieromtrent worden door Nederland en andere landen daarnaast in zowel bilateraal als multilateraal verband aangekaart. Tijdens de Universal Periodic Review van 2019 heeft Egypte meerdere aanbevelingen gekregen over de omstandigheden in het gevangeniswezen, waaronder het gebrek aan adequate medische zorg.
Wat vindt u van de wijze waarop politieke gevangen in Egypte worden behandeld?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat als er sprake is van het bewust ontzeggen van toegang tot gezondheidszorg als straf en het zwaar lijden of pijn veroorzaakt, het gaat het om marteling? Zo ja, welke acties gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar het VN verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, dat zowel Nederland als Egypte hebben geratificeerd. Nederland heeft dit ter sprake gebracht bij de Egyptische autoriteiten in bilateraal en multilateraal verband.
Bent u bereid per omgaande met uw Europese collega’s in overleg te treden om de Egyptische autoriteiten op te roepen om mensen die willekeurig gevangen zijn gezet vrij te laten? Zo nee, waarom niet?
Tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 25 januari jl. werd de brede mensenrechtensituatie in Egypte besproken waarbij Nederland zorg uitsprak over de situatie (zie ook antwoord op vraag 4 en 5). In VN- en EU-verband worden zorgen overgebracht over arbitraire detentie en de omstandigheden in Egyptische gevangenissen. Tijdens de eerste maanden van de COVID-19 crisis heeft Nederland samen met gelijkgestemde landen via diplomatieke kanalen de Egyptische autoriteiten opgeroepen om de gevangenispopulatie te verkleinen door de meest kwetsbare groepen – zoals ouderen en gedetineerden met onderliggende gezondheidsproblemen – vrij te laten.
Bent u bereid per omgaande met uw Europese collega’s in overleg te treden om de Egyptische autoriteiten op te roepen om de kwetsbaarste gevangenen vrij te laten, zoals ouderen en gevangenen met onderliggende gezondheidsproblemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat alle gedetineerden toegang moeten krijgen tot goede gezondheidszorg zoals een Covid-19-vaccinatie, zonder enige vorm van discriminatie? Zo ja, op welke wijze gaat u dit in bilateraal en/of multilateraal verband bij de Egyptische autoriteiten onder de aandacht brengen? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft dit bij de Egyptische autoriteiten onder de aandacht gebracht. In gesprekken met de Egyptische mensenrechtenambassadeur heeft Nederland zorgen uitgesproken over het verlenen van adequate gezondheidszorg voor alle gedetineerden in Egyptische gevangenissen. In toekomstige dialoog zal Nederland, waar mogelijk, ook de toegang tot Covid-19-vaccinaties benadrukken.
UNRWA-studiematerialen |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Rapport over UNRWA-studiematerialen legt wederom schokkende feiten bloot over Palestijns onderwijs»?1
Ja.
Klopt de bevinding van het Institute for Monitoring Peace and Cultural Tolerance in School Education (IMPACT-SE) dat in nieuw ontwikkelde onderwijsmaterialen van The United Nations Relief and Works Agency for Palestine Refugees in the Near East (UNRWA), gericht op het thuisonderwijs gedurende de coronapandemie, sprake is van oproepen tot geweld, het afwijzen van vrede en het ontkennen van de legitimiteit van Israël en de Joodse geschiedenis en aanwezigheid in de regio?
Nederland heeft, tezamen met andere donoren, direct bij het openbaar worden van de IMPACT-SE bevindingen UNRWA om opheldering gevraagd in deze ernstige zaak. UNRWA gaf in haar reactie aan dat het zero tolerance heeft voor zaken zoals naar voren gebracht in het rapport en het problematische materiaal op de nieuwe, centraal aangestuurde online leeromgeving is weggehaald of aangepast. Tevens is er een interne review gaande naar hoe dit heeft kunnen gebeuren en de bijpassende aanscherpingen in de controle systemen die nodig zijn om dit in de toekomst te voorkomen.
Als gevolg van maatregelen om de verdere verspreiding van het COVID-19 virus tegen te gaan, zijn veel UNRWA scholen in de Palestijnse gebieden gesloten en volgen de leerlingen sinds vorig jaar voor een groot deel thuisonderwijs. Om de plotselinge overgang, in het voorjaar van 2020, van klassikaal naar thuisonderwijs soepel te laten verlopen en er voor te zorgen dat de lessen niet onderbroken zouden worden, heeft UNRWA aanvullend materiaal geproduceerd op basis van de schoolboeken van de Palestijnse Autoriteiten.
UNRWA heeft direct actie ondernomen toen het erachter kwam dat hierbij fouten waren gemaakt en heeft zaken terstond aangepast en het betrokken materiaal verwijderd. Zoals gemeld door UNRWA, wordt bij het omzetten van de schoolboeken naar een centraal digitaal lesplatform alle content gecontroleerd om te waarborgen dat alle materialen die aan de leerlingen ter beschikking worden gesteld voldoen aan de VN-principes en waarden. Nederland en andere gelijkgezinde landen hebben hierop aangedrongen bij UNRWA en zullen er nauwgezet op toezien dat dit ook daadwerkelijk het geval zal zijn.
Beaamt u dat de onderwijsmethoden hiermee niet in lijn zijn met de officiële VN-doelstellingen?
Het kabinet steunt de uitgangspunten van het onderwijsbeleid van UNRWA. Binnen de uitvoering van dit beleid wordt de inhoud van het curriculum en de bijbehorende schoolboeken permanent aan nauwgezet onderzoek onderworpen om te verzekeren dat het materiaal in overeenstemming is met VN-waarden van neutraliteit, mensenrechten, tolerantie, gelijkheid en non-discriminatie. UNRWA traint haar onderwijzend personeel hierin en zorgt ervoor dat het lesprogramma aangevuld wordt indien er zorg is over bepaalde passages in teksten. UNRWA erkent dat, in de uitzonderlijke en moeilijke omstandigheden van de Corona pandemie, er desondanks een beperkte hoeveelheid lesmateriaal dat eerder als problematisch aangemerkt was, toch in het pakket is terecht gekomen. UNRWA hanteert een zero tolerance beleid ten aanzien van discriminatie en het aanzetten tot haat en geweld in haar scholen en aangeboden lesmateriaal en heeft dan ook onmiddellijk actie ondernomen om dit te corrigeren.
Erkent u dat dit aantoont dat feedback naar aanleiding van eerdere onderzoeken slechts in beperkte mate wordt toegepast op nieuw onderwijsmateriaal?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u de volgende bevindingen van IMPACT-SE (zie ook de nadere toelichting hierop en onderbouwing hiervan onder de sectie «selected examples»)? Kunt u een reactie op elke afzonderlijke conclusie geven?
Nederland, maar ook de EU en andere donorlanden zijn van mening dat het aanzetten tot haat en geweld in het lesmateriaal volstrekt onacceptabel is. UNRWA toetst de Palestijnse schoolboeken continu op problematische passages. Voor de gevallen waar lesmateriaal niet met VN-waarden blijkt te stroken heeft UNRWA alternatieve instructiematerialen ontwikkeld voor gebruik in diens scholen.
Het kabinet acht het van groot belang dat UNRWA strikte toetsing blijft uitvoeren en is tevens van mening dat kennis van elkaars leven en geschiedenis van belang is voor een klimaat waarin vrede mogelijk is. Het kabinet blijft zich uiteraard inzetten om aanzetten tot haat of geweld tegen te gaan. Binnenkort verwacht Nederland de uitkomsten van het door de EU-gesponseerde onderzoek van het Georg Eckert instituut naar de schoolboeken van de Palestijnse Autoriteiten, waarmee een objectieve basis moet komen voor het beoordelen van het Palestijnse curriculum en een discussie met de Palestijnse Autoriteit over dit curriculum.
Beaamt u dat dit soort lesinhoud haatzaaien, verdeeldheid en conflict veeleer bevordert dan vermindert en dat jonge kinderen op school niet aan dit soort onjuistheden en eenzijdigheden blootgesteld zouden moeten worden?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u geschrokken van deze bevindingen van IMPACT-SE en welke conclusies verbindt u hieraan voor de Nederlandse diplomatieke en financiële steun aan UNRWA?
Het kabinet heeft bij UNRWA steeds het belang van neutraliteit, ook in het onderwijs, benadrukt en betreurt dat UNRWA ondanks de aandacht voor neutraliteit in het onderwijs toch deze materialen heeft geproduceerd. Zoals gesteld heeft Nederland, tezamen met andere donoren, bij UNRWA om opheldering gevraagd in deze ernstige zaak. Daarbij heeft UNRWA herhaald dat dergelijke teksten niet geaccepteerd worden, en de teksten niet in de online leeromgeving geplaatst worden. De genoemde interne review zal de toedracht van deze omissie en de bijpassende aanscherpingen in de controle systemen duidelijk moeten maken en tot verbetering moeten leiden om herhaling te voorkomen.
Tijdens de politieke consultaties met het Ministerie van Buitenlandse Zaken van de Palestijnse Autoriteit op 28 januari 2021 benadrukte Directeur-Generaal Politieke Zaken wederom het belang dat Nederland hecht aan het nauwe toezicht door Palestijnse (en Israëlische) ministeries van Onderwijs op de inhoud van hun eigen schoolboeken en dat lesmaterialen geen discriminatie, antisemitisme, haat zaaien en/of opruiende retoriek mogen bevatten.
Nederland is van mening dat het onderwijsbeleid van UNRWA een solide basis heeft, daarbij meewegend dat uitvoering altijd uitdagend blijft in de omstandigheden waarin UNRWA haar werk doet. Die omstandigheden werden nog moeilijker toen UNRWA in alle velden waar het actief is onverwachts moest omschakelen naar thuisonderwijs. In dat licht, rekening houdend met de corrigerende maatregelen die UNRWA heeft genomen en in het belang van de gehele continuïteit van UNRWA’s dienstverlening, is het kabinet niet voornemens de Nederlandse financiering van UNRWA te herzien.
Bent u bereid zowel binnen UNRWA als de Palestijnse autoriteit het gesprek aan te gaan over de conclusies van IMPACT-SE en de noodzaak tot een andere inhoud van lesmaterialen?
Zie antwoord vraag 7.
Daar waar u in antwoord op eerdere vragen stelde dat Nederland het belang van goed onderwijs onderschrijft, maar dat er geen reden was om de Nederlandse financiering te herzien of aan te passen, ziet u die reden inmiddels wel? Zo nee, waarom niet?2
Zie antwoord vraag 7.
Een opgepakte journalist in Marokko en gedetineerde Rif-activisten |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de actie van Amnesty International naar aanleiding van de arrestatie in Marokko van mensenrechtenverdediger en journalist Maati Monjib, waarin opgeroepen wordt tot zijn directe vrijlating?1
Ja ik ben bekend met de actie van Amnesty International.
Bent u het eens met de mensenrechtenorganisatie dat Monjib vrijgelaten moet worden? Zo nee, waarom niet?
Als onderdeel van het mensenrechtenbeleid volgen Nederlandse ambassades wereldwijd ontwikkelingen rondom persvrijheid, de positie van journalisten, als ook ontwikkelingen rondom eerlijke rechtsgang volgens internationale standaarden. In dit licht spreekt de Nederlandse ambassade in Rabat wanneer opportuun ook met Marokko over deze onderwerpen, waar mogelijk ook in EU-verband De ambassade heeft de processen in de zaak Monjib gevolgd en wanneer mogelijk zittingen bijgewoond. Het is aan de Marokkaanse autoriteiten om een zorgvuldige rechtsgang te borgen.
Bent u bereid contact op te nemen met de Marokkaanse autoriteiten om te pleiten voor de vrijlating van Monjib? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met het bericht en kunt u bevestigen dat gedetineerde Rif-activisten zijn verdeeld over verschillende gevangenissen?2
Het is aan de Marokkaanse autoriteiten om toe te zien op de situatie en naleving van regels in hun gevangenissen en zo ook de verdeling van gedetineerden over verschillende gevangenissen.
Volgens mijn laatste informatie zijn de gevangenen weer terug in de gevangenis in Tanger.
Deelt u de lezing in het artikel dat deze verdeling vooral een onnodige strafmaatregel is?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid contact op te nemen met de Marokkaanse autoriteiten om vrijlating te bepleiten voor de politieke gevangenen uit de Rif? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook aangegeven in reactie op uw eerdere vragen over dit onderwerp zijn de Marokkaanse autoriteiten voldoende op de hoogte van de eerdere Nederlandse reactie (referte ook aan ons Kamerdebat, Kamerstuk 34 775 V, nr. 87 en Kamerstuk 32 735, nr. 208). Daarnaast loopt er nog een verzoek tot cassatie.
Het bericht 'Wat er met Ali, Samoal, Ibrahim gebeurde na hun uitzetting naar Soedan' |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Attje Kuiken (PvdA), Joël Voordewind (CU) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Wat er met Ali, Samoal, Ibrahim gebeurde na hun uitzetting naar Soedan» d.d. 22 januari jl.?1
Ja.
Hoeveel asielzoekers zijn er het afgelopen decennium teruggestuurd naar Soedan?
In de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2020 zijn er vanuit de caseload van de DT&V, afgerond op tientallen, in totaal 190 Soedanese vreemdelingen aantoonbaar vertrokken naar Soedan. In circa 160 gevallen betrof dit zelfstandig vertrek, in circa 30 gevallen betrof dit gedwongen vertrek.
Is het u bekend hoeveel daarvan bij aankomst zijn aangehouden en/of vastgezet door de Soedanese veiligheidsdienst NISS? Zo ja, wat is uw oordeel hierover? Zo nee, waarom niet?
Het is mij niet bekend hoeveel asielzoekers zijn aangehouden dan wel vastgezet door de NISS na terugkeer omdat monitoring geen deel uitmaakt van het Nederlandse terugkeerbeleid. Op het moment dat een asielzoeker wordt uitgezet houdt dat in dat deze persoon geen recht op asielbescherming heeft in Nederland. Hij/zij heeft in dat geval de volledige asielprocedure doorlopen en heeft de mogelijkheid gehad om rechtsmiddelen in te stellen tegen een afwijzende beschikking. Indien de afwijzende beschikking in (hoger) beroep is vast komen te staan of niet in rechte is aangevochten, is het voorafgaand aan terugkeer aannemelijk dat hij/zij geen individueel risico loopt op ernstige schade of vervolging bij terugkeer. Nederland heeft op dat moment aan al haar verplichtingen voldaan in het kader van het (internationaal) vreemdelingenrecht. Er bestaat geen verplichting, internationaal of anderszins, om toe te zien op de situatie ná terugkeer. Het uitgangspunt is een goed doorlopen procedure en een zorgvuldige besluitvorming.
Daarnaast zal het in de regel niet mogelijk zijn om gebeurtenissen die zich mogelijk hebben voorgedaan na terugkeer in het land van herkomst in causaal verband te stellen met de in Nederland doorlopen asielprocedure. Ook om die reden zou monitoring geen waarde hebben.
Bovendien past monitoring door de Nederlandse overheid niet binnen het normale diplomatieke verkeer. Omgekeerd zou het ook niet passen wanneer autoriteiten van andere landen zouden monitoren hoe het Nederlanders in Nederland vergaat.
Welke rol hebben de waarschuwingen van mensenrechtenorganisaties over uitzettingen naar Soedan gespeeld bij de besluitvorming van de uitzetting?
Bij beleidsprocessen omtrent het asiel- en terugkeerbeleid wordt gebruik gemaakt van een ambtsbericht en van andere gezaghebbende bronnen ten aanzien van het betreffende land. Een ambtsbericht bundelt feitelijke en objectieve informatie; daarbij wordt gebruik gemaakt van zowel openbare bronnen als informatie verkregen uit vertrouwelijke bronnen. Hierbij wordt informatie zoveel mogelijk geverifieerd door een breed scala aan bronnen te gebruiken.
In het algemeen ambtsbericht Soedan d.d. oktober 2019 zijn de signalen van mensenrechtenorganisaties over uitzettingen naar Soedan expliciet benoemd. Uit de afweging van alle beschikbare informatie is echter gebleken dat de situatie in Soedan in algemene zin veilig genoeg is om tot uitzetting over te gaan en dat er geen reden is om aan te nemen dat Soedanezen die terugkeren naar hun land van herkomst enkel om deze reden in de bijzondere aandacht van de Soedanese autoriteiten staan.
Het nieuwe ambtsbericht wordt op korte termijn verwacht. Ook in dit ambtsbericht zal er aandacht besteed worden aan terugkeer vanuit het buitenland.
Op welke wijze en/of in samenwerking met wie of welke organisatie onderzoekt u hoe het teruggestuurde asielzoekers vergaat in de eerste periode na hun uitzetting?
Zie antwoord vraag 3.
Op basis van welke gegevens kwam u tot de conclusie dat het ondanks de conflicten veilig genoeg is in Soedan om asielzoekers uit te zetten?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat de NISS een van de beruchtste veiligheidsdiensten van Afrika is en dat gedurende het bewind van president Omar al-Bashir Soedanese burgers met willekeurige arrestaties, intimidatie en bruut geweld geconfronteerd zijn? Zo ja, hoe komt u op basis hiervan tot de conclusie dat Soedan een veilig land is? En zo nee, waarom niet?
In zowel het Algemeen Ambtsbericht Soedan d.d. oktober 2019 als het Algemeen Ambtsbericht Soedan d.d. juni 2017 is opgenomen dat de NISS zich schuldig maakte aan intimidatie, arrestatie, (langdurige) detentie en geweld tegen, onder andere, ngo-medewerkers, journalisten, demonstranten, politiek activisten en mensenrechtenverdedigers. Tevens is bekend dat de NISS en andere veiligheidstroepen vrijwel onbeperkte immuniteit genoten gedurende het bewind van al-Bashir.
Zoals aangegeven in mijn antwoorden op vraag 4 en 6, is uit de afweging van alle beschikbare informatie echter gebleken dat Soedan in algemene zin veilig genoeg is om tot uitzetting over te gaan als na zorgvuldige toetsing van een individuele vrees niet is gebleken. Voorts is in bovengenoemde ambtsberichten opgenomen dat in het kader van terugkeer alleen mensen die door de Soedanese autoriteiten als een bedreiging worden beschouwd, mogelijk in de negatieve aandacht komen te staan van de autoriteiten en daardoor een risico lopen op mensenrechtenschendingen. Er is daarom geen reden geweest om aan te nemen dat alle Soedanezen die terugkeren naar hun land van herkomst enkel om deze reden in de bijzondere aandacht van de Soedanese autoriteiten staan.
Bent u van mening dat Soedan zich aan de afspraak gehouden heeft en meewerkt aan uitzettingen die plaatsvinden in omstandigheden van veiligheid en waardigheid en met volledige naleving van internationale mensenrechten? Zo ja, kunt u dit toelichten? En zo nee, welke gevolgen heeft het dat Soedan zich niet aan de afspraak gehouden heeft?
Met het sluiten van het Memorandum of Understanding between The Ministry of Foreign Affairs of the Republic of Sudan and The Repatriation and Departure Service of the Ministry of the Interior and Kingdom Relations in the Netherlands in 2011 werd een stap gezet naar verbetering van de operationele terugkeersamenwerking met Soedan. Nadien bleek dat sommige van de gemaakte afspraken niet altijd werden nagekomen. Dit betrof echter operationele punten zoals lange doorlooptijden bij verzoeken de nationaliteit van (vermeende) onderdanen vast te stellen en het vervolgens uitblijven van afgifte van laissez-passers voor gedwongen vertrek.
Ondanks de aangrijpende ervaringen die in het NRC artikel zijn beschreven, heb ik geen concrete en onderbouwde signalen ontvangen van ernstige onregelmatigheden die gerelateerd waren aan de uitzetting van Soedanese asielzoekers. Zo heb ik ook vermeld in eerdere antwoorden op Kamervragen over uitzettingen naar Soedan. Een signaal dat is ontvangen in dit verband is geverifieerd en bleek niet gefundeerd, in die zin dat van enig verband met de doorlopen asielprocedure of de uitzetting niet is gebleken.2 Tot op heden heb ik geen nieuwe concrete en onderbouwde signalen ontvangen.
Zoals ik in mijn antwoorden op vragen 4 en 6 heb aangegeven is er op basis van alle beschikbare informatie geen reden om aan te nemen dat Soedanezen enkel vanwege het feit dat zij terugkeren in de bijzondere aandacht van de Soedanese autoriteiten staan. In mijn antwoorden op vragen 3 en 5 heb ik daarnaast uiteengezet welke individuele waarborgen er bestaan voordat er wordt overgegaan tot de uitzetting van een asielzoeker. Om deze reden ben ik van mening dat de terugkeer naar Soedan omkleed is met voldoende waarborgen en zie daarom ook geen aanleiding om op dit moment de samenwerking met Soedan anders in te vullen.
Uiteraard blijf ik de situatie nauwlettend in de gaten houden en mochten er nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden, zal ik beoordelen of dat grond is voor beleidsaanpassing.
Waarom is er doorgegaan met het aandringen op de afgifte van tijdelijke reisdocumenten voor uitzettingen, ondanks het feit dat er (internationaal) nieuwe getuigenissen van mishandeling naar buiten zijn gekomen?
In mijn beantwoording op vragen 4 en 6 heb ik reeds uiteengezet op welke wijze de signalen en getuigenissen over uitzettingen mee zijn gewogen bij de besluitvorming omtrent het terugkeerbeleid naar Soedan. Zoals daar is aangegeven is uit de afweging van de beschikbare informatie gebleken dat de situatie in Soedan in algemene zin veilig genoeg is om tot uitzetting over te gaan en dat er geen reden is om aan te nemen dat Soedanezen die terugkeren naar hun land van herkomst enkel om deze reden in de bijzondere aandacht van de Soedanese autoriteiten staan. In lijn daarmee geldt dat de DT&V streeft naar een goede terugkeersamenwerking met alle relevante herkomstlanden waarmee Nederland diplomatieke contacten onderhoudt en waar naartoe gedwongen terugkeer kan plaatsvinden. Dit geldt ook voor Soedan.
Voorts is het zo dat een asielzoeker niet eerder wordt uitgezet dan nadat diens asielmotieven individueel zijn beoordeeld. Indien de IND de asielaanvraag heeft afgewezen heeft de vreemdeling altijd de mogelijkheid om hiertegen rechtsmiddelen (beroep en hoger beroep) in te stellen. Is de asielaanvraag afgewezen en is deze afwijzing naar aanleiding van een (hoger) beroep bevestigd door de rechter, of niet in rechte aangevochten, dan kan de asielzoeker worden uitgezet.
Heeft u in 2017 contact opgenomen met de Belgische regering waar getuigenissen van zes uitgezette Soedanezen hebben geleid tot de oproep tot aftreden van de Staatssecretaris? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat was het resultaat van dat contact?
Er is in 2017 inderdaad contact geweest met de Belgische regering. Zij was destijds in afwachting van een rapport van het Belgische Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen (CGVS). De situatie in België was niet vergelijkbaar met de situatie in Nederland omdat de Soedanezen in kwestie geen asielaanvraag hadden ingediend. Over dit rapport en hoe dit zich verhoudt tot het Nederlandse beleid heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer eerder geïnformeerd. Kortheidshalve verwijs ik u naar deze reacties.3
Voorts heeft het CGVS in zijn rapport aangegeven dat zij geen absolute zekerheid of duidelijkheid heeft kunnen verkrijgen over de vraag of de feiten die worden genoemd in de getuigenissen daadwerkelijk hebben plaatsgevonden en dat een aantal belangrijke stukken uit de drie belangrijkste getuigenissen niet waarheidsgetrouw zijn, in die mate dat die vaststelling ernstige twijfel doet ontstaan bij de rest van de getuigenis.4
Vindt u een telefoongesprek via een slechte, regelmatig verbroken verbinding met een duur van 10–15 minuten voldoende om tot conclusies te kunnen komen? Zo ja, waarom?
Zoals u weet kan ik niet ingaan op individuele zaken. Wel kan ik u mededelen dat, daar waar conclusies worden getrokken, deze altijd zijn gebaseerd op alle op dat moment bekende feiten en omstandigheden.
Waarom kwam u tot het oordeel dat een beleidswijziging of vervolgonderzoek niet nodig was ondanks de resultaten van het onderzoek van zowel het Nederlandse instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek (iMMO) als het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) die tot de conclusie komen dat «mishandeling cq. marteling het meest waarschijnlijke criminalistische kader van causale toedracht (is)»?
Uit de onderzoeken die u aanhaalt is niet gebleken dat er een causaal verband bestaat tussen de in Nederland doorlopen asielprocedure en de bevindingen van deze onderzoeken. Om deze reden bestond er geen aanleiding om het beleid ten aanzien van Soedan te herzien. Over dit oordeel is uw Kamer uitgebreid geïnformeerd in een eerdere beantwoording op vragen van uw Kamer, kortheidshalve verwijs ik u naar deze beantwoording.5
Kunt u een overzicht geven van de informatie op basis waarvan u het afgelopen decennium heeft geoordeeld dat het in Soedan in algemene zin veilig genoeg is, en hoe definieert u «veilig genoeg» in het geval van Soedan?
In mijn beantwoording op vragen 4 en 6 heb ik uiteengezet op welke bronnen het asiel- en terugkeerbeleid voor specifieke landen in het algemeen wordt gebaseerd. Dit betreft hoofdzakelijk ambtsberichten alsmede andere gezaghebbende bronnen. Dit is het afgelopen decennium ook het geval geweest voor Soedan.
Ter verduidelijking wil ik benadrukken dat de situatie in Soedan het afgelopen decennium niet in algemene zin veilig werd geacht. Er bestaan wel degelijk individuen en bepaalde groepen die asielbescherming nodig hebben en in het verleden gold er ook een zogeheten «15c-situatie» voor delen van Soedan. Dit is ook altijd duidelijk uiteengezet in het asielbeleid met betrekking tot Soedan.
Soedan werd, en wordt, echter wel veilig genoeg geacht om personen terug te sturen indien zij, nadat zij de volledige asielprocedure hebben doorlopen en nadat de afwijzende beschikking in rechte vast is komen te staan, geen recht op asielbescherming hebben. In deze context wordt een land van herkomst veilig genoeg geacht indien er geen aanleiding is om te geloven dat een persoon enkel vanwege het feit dat hij terugkeert in de negatieve belangstelling van de autoriteiten van het land van herkomst zal staan.
Bent u bereid contact op te (laten) nemen met de uitgezette asielzoekers om te onderzoeken wat er met hen is gebeurd na de terugkomst in Soedan en hoe het hen nu vergaat? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
In mijn antwoorden op vragen 3 en 5 heb ik reeds aangegeven en uiteengezet dat en waarom monitoring geen onderdeel uitmaakt van het Nederlandse terugkeerbeleid.
De-rubricering bilaterale verdragen van Nederland en de VS over plaatsing van kernwapens in Nederland. |
|
Sadet Karabulut |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de publicatie van een negentiental documenten door het National Security Archive over de bilaterale betrekkingen over atoomwapenpolitiek tussen Nederland en de Verenigde Staten?1
Ja.
Kunt u toelichten waarom u deze documenten niet zelf wenste te openbaren?
Wat is de politieke relevantie van deze geheimhouding nu belangrijke kerndocumenten bevestigen wat algemeen bekend werd verondersteld, namelijk dat Nederland gedetailleerde afspraken over Amerikaanse kernwapens in ons land heeft gemaakt?
Zijn er behalve deze negentien documenten nog meer documenten die u naar aanleiding van deze publicatie inmiddels bereid bent te publiceren dan wel te de-rubriceren? Zo ja, wanneer? Indien nee, waarom niet?
Waarom hebt u in dat licht wel een aantal documenten vrijgegeven op 15 juli 2020 en was u niet bereid documenten die over hetzelfde onderwerp gaan en in dezelfde periode speelden niet openbaar te maken? Kunt u uw antwoorden toelichten?2
Op grond van overwegingen van staatsveiligheid kunnen geen mededelingen worden gedaan over geheime verdragen tussen Nederland en andere landen. Geheimhouding van verdragen is aan de orde, wanneer verdragen door openbaarmaking hun reden van bestaan verliezen. In hoeverre het noodzakelijk is het geheime karakter van een verdrag in stand te houden, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Een verdrag komt in aanmerking voor derubricering wanneer openbaarmaking van een verdrag niet langer de reden van het bestaan van dat verdrag aantast. Instemming van de andere verdragspartij(en) met openbaarmaking is een voorwaarde.
De vrijgave van documenten op 15 juli 2020 betreft de publicatie van de Technische en de Veiligheidsbijlage bij de Overeenkomst tussen Staten die partij zijn bij het Noordatlantisch Verdrag, tot samenwerking inzake atoomgegevens (Parijs, 18 juni 1964) en het Protocol tot wijziging van de Veiligheidsbijlage bij de Overeenkomst (Brussel, 2 juni 1998). Uit onderzoek was gebleken dat de NAVO de twee bijlagen reeds gederubriceerd had, waarmee ook het Protocol openbaar gemaakt kon worden. In de brief aan uw Kamer dd. 15 juli 2020 [Kamerstuk 34 958, nr. 9] heeft de Minister van Buitenlandse Zaken toegezegd in het eigen departement en ook bij de andere verantwoordelijke departementen periodiek de mogelijkheid tot derubricering van vertrouwelijke en geheime verdragen onder de aandacht te blijven brengen.
Deelt u de opvatting dat naar aanleiding van de langdurige strijd van onderzoekers die uiteindelijk leidde tot publicatie op 15 januari 2021 er geen reden is verdere de-rubricering tegen te houden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid de memoranda van Overeenstemming (MoU’s) over kernwapens die deel uit maken van het op 2 juli 2018 afgesloten bilaterale raamverdrag tussen Nederland en de Verenigde Staten vrij te geven? Zo nee, waarom niet?3
Middels het raamverdrag tussen Nederland en de Verenigde Staten wordt voorzien in standaardbepalingen voor toekomstige bilaterale MoU’s voor defensiesamenwerking. Op grond van overwegingen van staatsveiligheid en/of bondgenootschappelijke en juridisch bindende afspraken kunnen geen mededelingen worden gedaan over eventuele separate bilaterale of multilaterale overeenkomsten die verband houden met de kernwapentaak van Nederland in het kader van de bondgenootschappelijke verdediging.
Hoe verhouden deze geheime bilaterale afspraken zich tot het transparantiebeleid dat Nederland en de NAVO hebben vastgesteld met betrekking tot kernwapens in Nederland?
Het kabinet heeft de afgelopen jaren meermaals aangegeven dat het, net als de Kamer, voorstander is van transparantie. In gesprekken met bondgenoten heeft het kabinet ook regelmatig gepleit voor (meer) transparantie, maar kreeg daar geen steun voor. Nederland is gebonden aan verdragsrechtelijke geheimhouding ten aanzien van bondgenootschappelijke afspraken. Daar liggen veiligheidsoverwegingen aan ten grondslag.
Deelt u de opvatting dat het in het licht van de ratificatie van het VN-Verdrag tot afschaffing van kernwapens een logische tussenstap op weg naar ratificatie is om deze verdragen openbaar te maken? Zo ja, kunt u deze bij de antwoorden op deze vragen voegen? Zo nee, wanneer verwacht u het wel te kunnen openbaren?
Nederland heeft deelgenomen aan de onderhandelingen over het verdrag voor het verbod van kernwapens (TPNW), maar heeft het verdrag niet ondertekend. Hierover is uw Kamer onder meer geïnformeerd middels de Kamerbrief van 14 juli 2017 [Kamerstuk 33 783 nr. 26]. De inwerkingtreding van het verdrag of resultaten van een recente peiling zijn voor het kabinet geen aanleiding de positie ten aanzien van het TPNW te veranderen.
Is het draagvlak onder de Nederlandse bevolking voor u relevant om tot ondertekening van het VN-Verdrag over te gaan? Deelt u de opvatting dat u veel draagvlak heeft om het Verdrag te tekenen, omdat een grote meerderheid van de bevolking zo’n stap steunt? Zo nee, waarom niet?4
Zie antwoord vraag 9.