Het bezuinigingsultimatum van de werknemers in het hoger onderwijs |
|
Luc Stultiens (GroenLinks-PvdA) |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Bent u bekend met de brief van 19 december 2024 van de FNV, AOb, CNV & FvOv waarin collectieve acties worden aangekondigd indien er voor 11 januari 2025 geen nadere stappen worden gezet om de onderwijsbezuinigingen ongedaan te maken?1
Ja.
Begrijpt u dat medewerkers van hogescholen en universiteiten een ongezond hoge werkdruk ervaren en dat de 1,2 miljard euro bezuinigingen op het onderwijs deze werkdruk alleen maar zullen verergeren?
Ik maak me zorgen over de hoge werkdruk die er al jaren is op onze universiteiten, ook in de voorgaande jaren waarin er meer geld beschikbaar was. Het is de verantwoordelijkheid van de universiteiten om als werkgevers zorg te dragen voor een gezonde werkomgeving, ongeacht de bestaande financiële kaders. In mijn brief aan de Kamer van 30 september 20242 heb ik aangekondigd dat ik de universiteiten help bij het verlagen van de werkdruk door hen te voorzien van een jaarlijks bedrag van gemiddeld € 78 miljoen tot en met 2031 voor maatregelen die de werkdruk kunnen helpen verlichten.
Hoe gaat u het vertrouwen van de vakbonden en hun achterban weer terugwinnen?
Ik ben bereid om met de vakbonden in gesprek te gaan over oorzaken van en maatregelen tegen werkdruk.
Kunt u uw reactie aan de vakbonden inzake het bezuinigingsultimatum ook delen met de Kamer?
Ja.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor 11 januari 2025?
Ja.
De online surveillance van Bunq |
|
Tom van der Lee (GL), Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Eelco Heinen (VVD), Zsolt Szabó (VVD), Judith Uitermark (NSC) |
|
Bent u bekend met het bericht «Bunq ondervraagt klant via bankapp na onlinekritiek»?1, 2
Wat is uw reactie op dit bericht?
Was u op de hoogte van deze signalen? Zo ja, hoe lang waren de signalen al bij u of betrokken toezichthouders bekend?
Heeft u contact gehad met Bunq naar aanleiding van dit bericht? Zo ja, met welke boodschap zocht u contact? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen?
Zijn er naar aanleiding van dit bericht en eerdere berichten over misstanden bij Bunq aanscherpingen geweest in het toezicht op deze bank? Is het u bekend of Bunq sindsdien interne procedures en toezicht heeft ingericht om dit soort praktijken te voorkomen?
Bent u van mening dat Bunq een juiste afweging gemaakt tussen de privacy van haar klanten en het eigen economische belang als zij dreigt om de relatie met een klant te beëindigen als negatieve uitingen online niet worden verwijderd?
Bent u het met de indieners eens dat een bank onder geen enkele voorwaarden haar klanten onder druk mag zetten om zich op een bepaalde manier in het openbaar te uiten?
Kunt u bevestigen of Bunq daadwerkelijk klantrelaties heeft beëindigd nadat klanten kritiek hebben geuit? Hoe beoordeelt u dit in het licht van de afhankelijkheidsrelatie die een klant heeft tot zijn of haar bank?
Op welke gronden mag een bank haar relatie met een klant beëindigen? Welke bescherming geniet de klant bij een eenzijdige beëindiging van het contact aan de kant van de bank?
In welke wet- en regelgeving is vastgelegd hoe banken wel en niet om mogen gaan met klantgegevens? Zijn consumenten wettelijk beschermd van dit soort wanpraktijken? Zo ja, hoe wordt erop toegezien dat banken dit naleven?
Heeft Bunq beleid om te mogen achterhalen welke gebruikers negatieve uitingen doen over de bank? Zo ja, vindt u dit terecht en worden klanten hier voldoende van op de hoogte gebracht?
Is het toegestaan dat Bunq klantgegevens, zoals gebruikersnamen, koppelt aan informatie verkregen op andere platforms, ook als dit eigen (anonieme) meningen betreft?
Bent u bereid om de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en De Nederlandse Bank (DNB), in navolging van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP), te vragen om deze situatie te onderzoeken?
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Private financiële middelen met betrekking tot een energiefonds |
|
Suzanne Kröger (GL), Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA), Wytske de Pater-Postma (CDA) |
|
Nobel |
|
Kunt u aangeven waarom het niet is gelukt om voldoende private financiële middelen beschikbaar gesteld te krijgen?1
Kunt u gedetailleerd aangeven welke inspanningen u heeft verricht, met welke partijen er is gesproken en welke partijen bereidheid toonden om financieel bij te dragen?
Hoe groot is precies het verschil tussen de gewenste private bijdrage en de toegezegde private bijdrage? Door welke partijen zijn private bijdragen toegezegd? En waarom is dit bedrag naar uw opvatting onvoldoende om voortzetting van het Noodfonds in 2025 mogelijk te maken? Hoeveel huishoudens hadden in 2025 voor de beschikbare 60 miljoen euro geholpen kunnen worden?
Zijn er ook niet-financiële verschillen waarop de gesprekken zijn stukgelopen, en zo ja, welke?
Blijft de gereserveerde 60 miljoen euro volledig beschikbaar voor ondersteuning voor huishoudens met betalingsproblemen?
In hoeverre wilt u zich inzetten voor het behoud van de Noodfonds-infrastructuur?
Bent u van plan om met overbruggingsmaatregelen te komen? Bent u bijvoorbeeld bereid om het huidige Noodfonds te verlengen ten minste totdat er een alternatief is ontwikkeld?
Bent u bereid om bovenstaande vragen separaat te beantwoorden en geen onomkeerbare stappen te zetten totdat u hierover met de Kamer van gedachten heeft gewisseld?
Het bericht ‘Onbekend clubje van NAVO-landen richt zich op tegen de Russen’. |
|
Olger van Dijk (NSC) |
|
Ruben Brekelmans (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht d.d. 18 december 2024 jl., getiteld «Onbekend clubje van NAVO-landen richt zich op tegen de Russen», in Trouw?
Ja.
Kunt u aangeven hoe u de verhouding ziet tussen de Joint Expeditionary Force en de NAVO?
De NAVO is de hoeksteen van het Nederlandse veiligheidsbeleid en de Nederlandse NAVO-verplichtingen zijn van primair belang. De Joint Expeditionary Force (hierna: JEF) is opgericht in 2014 als gevolg van het NAVO initiatief «framework of nations» concept en is daarmee complementair aan de NAVO. De JEF is een samenwerkingsverband onder leiding van het Verenigd Koninkrijk, met als partnerlanden Denemarken, Estland, Finland, IJsland, Letland, Litouwen, Nederland, Noorwegen en Zweden. Het uitgangspunt van de JEF is dat zij zelfstandig kan optreden en snel inzetbaar is om de NAVO of andere samenwerkingsverbanden te ondersteunen. Deelnemen aan inzet of oefeningen vanuit de JEF geschiedt op vrijwillige basis. Zodra het Verenigd Koninkrijk als Framework Nationen minstens één ander land dat willen kan de JEF operationeel ingezet worden, waarbij ieder land afzonderlijk kan besluiten of het mee wil doen (opt-in principe). Voor Nederland zijn de NAVO-doelstellingen leidend. Deelname aan JEF-activiteiten vindt alleen plaats wanneer dit niet strijdig is met de Nederlandse NAVO-verplichtingen.
Welke specifieke taken ziet u voor de Joint Expeditionary Force?
De JEF biedt de mogelijkheid om samen te werken met gelijkgestemde partnerlanden en regeringen militaire opties te bieden, zowel in vredestijd, als in tijden van oplopende spanningen en crisis of conflict. De JEF heeft de mogelijkheid verschillende militaire activiteiten uit te voeren, van crisismanagement tot operaties, bijvoorbeeld in het hybride domein. De focusgebieden van de JEF (Hoge Noorden, Noord-Atlantische regio en Baltische zee regio) sluiten hier goed bij aan. De Nederlandse focus binnen de JEF ligt sterk op het maritieme domein en de bescherming van vitale onderzeese infrastructuur. Nederland heeft daarnaast belang bij samenwerking binnen JEF op het terrein van (zowel politiek-strategische als militaire) stratcom en weerbaarheid in het hybride domein. Verschillende JEF-landen hebben veel ervaring op deze terreinen waardoor dit forum zich goed leent voor het delen van best-practices.
Welke rol vervult Nederland op dit moment binnen de Joint Expeditionary Force? Is de Koninklijke Marine daarbij betrokken?
Nederland draagt bij aan de verdere ontwikkeling van de JEF en samenwerking met deelnemende landen op strategisch en operationeel niveau. De overlegfora van de JEF bieden de mogelijkheid om strategische vraagstukken te adresseren die met name onze gezamenlijke veiligheid in het noordelijk deel van Europa aangaan. De JEF kan militaire opties aandragen om dreigingen het hoofd te bieden en de NAVO te versterken. Op operationeel en tactisch niveau draagt Nederland bij aan verschillende activiteiten zoals militaire oefeningen en gezamenlijke patrouilles op zee ter bescherming van de vitale infrastructuur. Dit versterkt de interoperabiliteit tussen de deelnemende krijgsmachten. De Koninklijke Marine speelt hierin een belangrijke rol gezien de dreigingen in het maritieme domein.
Wat is de meerwaarde van de Nederlandse deelname aan de Joint Expeditionary Force, met name in verhouding tot de NAVO?
Zie antwoord op vraag 3.
Wat draagt de Joint Expeditionary Force bij aan de bescherming van de vele kabels, leidingen en andere vitale infrastructuur op de bodem van zowel de Noordzee als de Oostzee tegen hybride dreigingen? Hoe verhoudt dat zich tot de nationale inzet?
De JEF is vanwege de geografische en sterk maritieme focus een geschikt verband om vitale infrastructuur op zee beter te beschermen. De meerwaarde van de JEF zit in de militaire samenwerking op verschillende niveaus tussen gelijkgestemde landen in regionaal verband. Dit behelst bijvoorbeeld het delen van informatie, het afstemmen van maritieme aanwezigheid en het uitvoeren van gezamenlijke patrouilles, oefeningen en het uitwisselen van best practices. Zo werd in december 2023 voor het eerst een JEF Response Option (JRO) geactiveerd, gericht op bescherming van onderzeese infrastructuur n.a.v. incidenten in de Baltische Zee. In het kader van deze JRO werd er door alle JEF-landen extra gepatrouilleerd op de Baltische Zee en Noordzee.
Zou de effectiviteit van de Joint Expeditionary Force kunnen toenemen door deelname van meer landen, zoals Duitsland? Zou u zich willen inzetten voor deze uitbreiding?
Op dit moment bestaat er binnen de JEF geen unanimiteit voor uitbreiding van het aantal landen. Het beperkt aantal deelnemende landen gecombineerd met de focusgebieden zorgt op het politiek-strategisch vlak ook voor meerwaarde.
In hoeverre beïnvloedt de recente toetreding van Finland en Zweden tot de NAVO het nut en de noodzaak van de Joint Expeditionary Force?
De toetreding van Finland en Zweden tot de NAVO versterkt de complementariteit tussen de JEF en de NAVO.
Wordt overwogen de Nederlandse inzet in Joint Expeditionary Force-verband -met name van de marine–op te schalen in verband met de toegenomen hybride dreigingen op zee?
Voor alle deelnemende landen geldt dat voor iedere potentiele JEF-inzet besloten kan worden om wel of niet deel te nemen. Nederland zal dit principe blijven hanteren en zal bij toekomstige ontwikkelingen steeds de afweging maken welk samenwerkingsverband het best aansluit bij onze doelen en veiligheidsbelangen. De JEF heeft de inzet op het gebied van hybride dreigingen op zee opgeschaald en Nederland heeft daaraan bijgedragen. Nederland blijft zich sterk maken voor meer aandacht voor het beschermen van vitale infrastructuur, zowel in als op zee, bij toekomstige activiteiten van de JEF.
Zijn er (capaciteits)vereisten vanuit de Joint Expeditionary Force die NAVO-doelstellingen beconcurreren? Zo ja, welke zijn dat, en zo nee, ziet u daarin reële risico’s?
Zie antwoord op vraag 2.
De extra bezuinigingen op SZW als gevolg van de ‘onderwijsdeal’ |
|
Mariëtte Patijn (GroenLinks-PvdA) |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
Klopt het dat als gevolg van de zogeheten «onderwijsdeal» 34 miljoen euro extra wordt bezuinigd op de begroting van Sociale Zaken en Werkgelegenheid?
Ja dat klopt.
Op welke manier wordt invulling gegeven aan deze bezuinigingen?
Op welke manier invulling wordt gegeven aan de extra taakstelling, is op dit moment nog niet duidelijk. Op dit moment wordt gewerkt aan de uitwerking van verschillende opties voor deze invulling. Zodra besloten is over de invulling wordt de kamer zo snel mogelijk hierover geïnformeerd, waarschijnlijk bij voorjaarsnota.
Welk aandeel van de bezuinigingen slaat neer op uitvoeringsinstanties?
Uw Kamer heeft er in het Amendement Bontenbal c.s. voor gekozen om de SZW-uitvoeringsorganisaties (UWV en SVB) en de Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA) mee te nemen in de grondslag voor de bezuiniging die bij SZW terechtkomt. Het overgrote deel van de gebruikte grondslag hangt samen met deze uitvoeringsorganisaties. Daardoor is de extra taakstelling voor SZW groter ten opzichte van de extra taakstelling van andere departementen. Op dit moment wordt gewerkt aan de invulling van deze extra taakstelling, waarbij het belang van de uitvoering zwaar meeweegt. Bij dit gesprek zijn de uitvoeringsinstanties betrokken. In hoeverre de extra taakstelling ook bij de uitvoeringsorganisaties en NLA terechtkomt, is dus nog niet besloten.
Hoeveel wordt bezuinigd op de Nederlandse Arbeidsinspectie, Sociale Verzekeringsbank (SVB) en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV)? Betekenen deze bezuinigen een vermindering van het aantal fte? Zo ja, hoeveel?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt dit zich tot het voornemen uit het Hoofdlijnenakkoord om uitvoeringsinstanties te ontzien?
In de grondslag van deze extra taakstelling zijn, in tegenstelling tot de taakstelling uit het Hoofdlijnenakkoord, de uitvoeringsinstanties UWV en SVB wel meegenomen. Het is nog niet duidelijk hoe de uiteindelijke invulling van deze extra taakstelling zich verhoudt tot het voornemen uit het HLA. De uitgangspunten van het HLA en het belang van de uitvoering wegen zwaar mee in dit besluit.
Hoe verhoudt deze voorgenomen bezuiniging zich tot de door u uitgesproken wens om de Nederlandse Arbeidsinspectie te versterken?
Het is mijn wens om de Nederlandse Arbeidsinspectie te versterken. Recent heb ik in een kamerbief aangekondigd de handhavingscapaciteit te versterken. Deze wens weegt ook mee in de keuze voor invulling van deze extra taakstelling.
Welke gevolgen gaan de bezuinigingen hebben voor de hersteloperaties van het UWV?
De hersteloperatie van het UWV heeft, zoals u weet, mijn volle aandacht. Welke gevolgen deze extra taakstelling heeft voor het UWV, is op dit moment nog niet duidelijk. Ook het belang van de hersteloperatie wordt meegewogen bij het invullen van de extra taakstelling.
Het dreigende tekort aan nieuwe commando’s |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Gijs Tuinman (BBB) |
|
Deelt u de mening dat het mede vanwege de te lage instroom aan nieuwe commando’s van groot belang is onnodige uitstroom binnen de SOF-community zo veel mogelijk te voorkomen?1
Ja.
Deelt u de mening dat het verloop van ervaren operators onwenselijk en zelfs zorgwekkend is voor het voortbestaan van een kwalitatief hoogwaardige SOF-community op de middel- en langetermijn?
Kwalitatief hoogwaardige speciale eenheden zijn voor de krijgsmacht van groot belang. Er is veel tijd en geld geïnvesteerd in het opleiden, trainen en inzetgereed maken van commando’s. Het aantal ervaren commando’s is schaars, terwijl de behoefte aan deze specifieke kwaliteiten onverminderd hoog is. Behoud van deze kwaliteiten is relevant, waarbij een beperkt verloop gezond is voor elke organisatie.
Verloop van medewerkers betekent niet automatisch uitstroom. Indien het gaat om doorstroom dan is dit een manier van loopbaanontwikkeling en groei. De krijgsmacht streeft naar een goede balans waarbij ervaring wordt behouden en medewerkers tegelijkertijd kunnen groeien in hun loopbaan.
Klopt het dat er afgelopen jaren sprake is geweest van verhoogde irreguliere uitstroom? Kunt u uw antwoord cijfermatig onderbouwen?
De irreguliere uitstroom van commando’s is na een piek van 8,7% (t.o.v. de bezetting) in 2022 gedaald naar 2,3% (t.o.v. de bezetting) in 2024. Er is dus geen sprake meer van een verhoogde irreguliere uitstroom in 2024. In vergelijking met Defensie in zijn geheel: daar is de irreguliere uitstroom over het afgelopen jaar 3%.
Klopt het dat er al een jaar of zestien discussie is over het mogelijk instellen van een SOF-toelage?
Jazeker, ik ben ermee bekend dat er geruime tijd van gedachten wordt gewisseld over het mogelijk instellen van een toelage voor speciale eenheden. Er wordt immers al geruime tijd met bindingspremies gewerkt bij speciale eenheden. Het gesprek over een «SOF-toelage» is van recentere aard. Het verzoek uit de SOF-gemeenschap om te komen tot een SOF-toelage is breder bezien in het licht van andere arbeidsvoorwaardelijke maatregelen, waarbij een zorgvuldige afweging is gemaakt. Defensie beziet de verschillende bindingspremies die worden gehanteerd binnen de organisatie in samenhang. Defensie volgt de ontwikkelingen op de markt zonder daarbij een zorgvuldige financiële verantwoording uit het oog te verliezen.
Herinnert u zich dat u tijdens het wetgevingsoverleg Personeel/Materieel van 21 oktober jl. hebt aangegeven dat u de oproep om serieus te kijken naar het voorstel voor een SOF-toelage meeneemt in uw plannen om de uitstroom bij de SOF te beperken?
De functies binnen het SOF-domein zijn specifiek voor Defensie en daarmee niet te vergelijken met functies op de arbeidsmarkt. Tijdens het wetgevingsoverleg heb ik hierover gezegd dat «wanneer je de functie-gebonden toelage, de inzettoelages en de bindingspremies bij elkaar pakt, de SOF-operators een goed en competitief pakket hebben.» Ook heb ik gezegd dat «onze partners, of ze nou Amerikaans, Deens of Frans zijn, allemaal een andere constructie hebben en dat onze medewerkers daar mee in lijn zitten.» Daarbij streef ik altijd naar manieren om te vereenvoudigen en versimpelen. Los daarvan blijf ik naar alle opties kijken om irreguliere uitstroom te beperken en te werken aan een goed gevulde krijgsmacht.
Deelt u de mening dat het voor behoud van ervaren operators kan helpen om een marktconcurrerende SOF-toelage voor SOF personeel in te stellen? Als u het daar niet mee eens bent, kunt u dan specifiek onderbouwen waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat SOF-personeel te allen tijde de beschikking moet hebben over de beste uitrusting die op de markt beschikbaar is?
Wij werken te allen tijde, binnen de wettelijke randvoorwaarden, aan de juiste uitrusting die aan alle gestelde eisen voldoet. In de context waarin SOF-personeel opereert, gelden vaak unieke eisen en behoeften, in het bijzonder in het kader van de uitrusting van deze eenheden. De SOF-community speelt daarom een belangrijke rol in de innovatie en ontwikkeling van uitrusting voor de krijgsmacht. Een voorbeeld is het project Verbeterd Operationeel Soldaat Systeem (VOSS) (Kamerstuk 34 000 A, nr. 98 van 4 juni 2015). In dit project zijn de door het Korps Commandotroepen (KCT) in Afghanistan geteste gevechtsjas, regenjas en operationeel vest als basis gebruikt.
Deelt u ook de mening dat aanbestedingsprocessen voor technologisch verbeterde uitrusting niet tot onnodige vertraging mag leiden, en niet mag uitlopen op een keuze voor goedkopere, suboptimale alternatieven? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het is de verantwoordelijkheid van Defensie als werkgever om voor de kwaliteit en veiligheid van de uitrusting te zorgen. Militairen ontvangen een uitrustingspakket dat is afgestemd op de specifieke functie en taak en dat voldoet aan de geldende veiligheids- en kwaliteitseisen. Bovendien is het van groot dat onze militairen op tijd over de juiste middelen beschikken. Door de sterk toegenomen vraag op de defensiemarkt en problemen in de toeleveringsketen kan het soms voorkomen dat een artikel niet (op tijd) leverbaar is. Defensie streeft ernaar om het aantal situaties waarin artikelen niet tijdig beschikbaar zijn te minimaliseren. In het geval dat het toch voorkomt dat een specifiek artikel niet op voorraad is, zijn er andere mogelijkheden om toch in deze behoefte te voorzien, zoals het verstrekken van een alternatief. Binnen het beschikbare budget streeft Defensie naar een goed evenwicht tussen de kostprijs, de tijdige beschikbaarheid en de kwaliteit van de uitrusting. In alle gevallen zal het verstrekte artikel aan de gestelde eisen moeten voldoen.
Bent u bereid te zorgen voor een zo gestroomlijnd mogelijke aanbestedingsprocedure gericht op de unieke behoeften van de SOF-community, bijvoorbeeld door bij COMMIT een vast aanspreekpunt in te richten en een specifiek budget voor SOF daarbij te hanteren? Zo nee, waarom niet?
De huidige SOF-processen zijn er op ingericht om snel te voorzien in de specifieke behoefte, de veiligheid en kwaliteit van de uitrusting te waarborgen en innovatie te bevorderen. Binnen deze processen zijn reeds vaste aanspreekpunten belegd binnen de organisatie en lopen er initiatieven voor verdere optimalisatie. Er is geen structureel SOF-budget, maar SOF heeft in de afgelopen Defensienota’s wel specifieke budgetten gekregen, waarmee in additionele behoeftes kan worden voorzien. Daarnaast wordt SOF, indien relevant, bij algemene behoeftes ook als betrokken partij meegenomen.
Recente arresten van het Gerechtshof over de proceskostenvergoeding in Mulderzaken |
|
Michiel van Nispen |
|
Struycken |
|
Heeft u kennisgenomen van de recente arresten van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden over de proceskostenvergoeding in Mulderzaken?1 Herinnert u zich tevens antwoorden op eerdere schriftelijke vragen hierover?2
Wat zijn volgens u de consequenties van deze rechterlijke uitspraken voor de proceskostenvergoeding in Mulderzaken en de door de Kamer gewenste beleidswijziging, gerealiseerd met het amendement-Inge van Dijk c.s. bij de Wet herwaardering proceskostenvergoedingen (Kamerstuk 36 427, nr. 7)?
Vindt u het ook nog steeds wenselijk, conform de bedoeling van de wetgever, dat proceskostenvergoedingen ook in Mulderzaken gematigd zouden moeten worden vanwege de vaak beperkte tijdsbesteding door de bureaus die bijstand verlenen, er vaak veel zaken op een dag behandeld worden door hetzelfde bureau en de proceskostenvergoedingen behoorlijk kunnen oplopen? Zo ja, welke maatregelen gaat u dan nemen om er voor te zorgen dat de bedoeling van de wetgever ook dusdanig onderbouwd of uitgedrukt wordt in de wet om de problematiek zoals die in de arresten tot uiting komt een antwoord te bieden?
Is volgens u een wijziging van de wet vereist, of zou kunnen worden volstaan met nadere informatie, omdat de overweging van het Hof luidt dat «bij gebrek aan in het kader van de totstandkoming aanwezige informatie» niet zou kunnen worden beoordeeld of sprake is van «strijd met het discriminatieverbod ex art 14 EVRM en/of artikel 1 van het Twaalfde Protocol bij het EVRM»?
Overbodige functies, adviesorganen en doublures bij de Rijksoverheid in relatie tot voorgenomen besparingen op het overheidsapparaat |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Judith Uitermark (NSC) |
|
Deelt u de mening dat de Rijksoverheid significant is gegroeid de laatste jaren terwijl de slagvaardigheid niet evenredig is toegenomen? Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven hoeveel jaar groei van de Rijksoverheid wordt teruggedraaid via de voorgenomen besparingen op het apparaat Rijksoverheid als de volledige bezuiniging vanuit het hoofdlijnenakkoord wordt gerealiseerd? Met welk jaartal kunt u de uitgaven aan het apparaat Rijksoverheid vergelijken als de besparingen volledig gerealiseerd worden?
Kunt u het totaal aantal medewerkers van het apparaat Rijksoverheid uitsplitsen naar een logische categorisatie waar in ieder geval een knip gemaakt wordt tussen beleidsambtenaren, uitvoering, coördinerende en managementfuncties, communicatiemedewerkers en voorlichters en juristen? Kunt u de groei per functiegroep per ministerie aangeven over de laatste tien, vijf en twee jaar?
Kunt u aangeven hoeveel interimmers momenteel worden ingezet bij de Rijksoverheid en welk percentage dit is ten opzichte van de totale personeelsomvang? Hoe beoordeelt u dat het rijksambtenarenbestand op dit moment tot wel vijftien ingevuld wordt door interimmers? Wat betekent dit voor de gemaakte kosten?
Hoe staat het met de uitvoering van de motie-Erkens c.s. (Kamerstuk 36 600 VII, nr. 21), ingediend bij de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, omtrent het invullen van de bezuinigingsopgave aan de hand van een heldere visie op hoe een kleinere overheid ook slagvaardiger kan zijn? Wanneer kan de Kamer de uitwerking hiervan verwachten?
Kunt u een overzicht verschaffen van alle bestaande adviesorganen, zoals adviesgroepen, adviescolleges, taskforces, commissies, werkgroepen en overlegstructuren, binnen de Rijksoverheid? Kunt u hierbij het aantal voltijdsequivalenten (vte) en bijbehorende budgetten per orgaan specificeren?
Welke adviesorganen zijn de afgelopen tien jaar opgeheven of samengevoegd? Hoeveel adviesorganen zijn er opgericht de afgelopen tien jaar? Kunt u hierbij aangeven of dit tijdelijke, eenmalige of vaste adviesorganen zijn en in hoeverre zij hun termijn hebben overschreden?
Hoe beoordeelt u de doelmatigheid van de huidige adviesorganen?
Welke stappen zet u om deze adviesorganen kritisch te evalueren en waar nodig af te bouwen wanneer zij hun doelen hebben bereikt?
In hoeverre wordt er binnen een ministerie, of tussen ministeries, advies ingewonnen over exact hetzelfde of grotendeels hetzelfde beleidsonderwerp? Kunt u een concreet voorbeeld geven van een dergelijke overlap?
Hoe wordt voorkomen dat advieswerk onnodig dubbel wordt uitgevoerd en welke controlemechanismen zijn hiervoor ingesteld?
Kunt u aangeven hoeveel ambtenaren binnen de Rijksoverheid zich bezighouden met de coördinatie van overleggen tussen departementen, werkgroepen en/of adviesorganen? Zo nee, zou u dit niet willen weten? Zo ja, kunt u dit uitsplitsen naar beleidsniveau en uitvoering?
In hoeverre komt het voor dat verschillende ambtenaren binnen hetzelfde ministerie zich met overlappende of identieke taken bezighouden?
Worden er evaluaties uitgevoerd om dergelijke doublures bloot te leggen en zo ja, wat waren de resultaten?
Hoeveel externe adviseurs en consultants worden er jaarlijks ingehuurd? Kunt u deze uitgaven uitsplitsen tussen eenmalig werk dat specifieke expertise vergt en werk dat ook uitgevoerd kan worden door het departement zelf?
Wat waren de totale kosten voor externe inhuur de afgelopen tien jaar? Kunt u dit uitsplitsen per ministerie?
Hoe wordt voorkomen dat de groei in adviesorganen en externen leidt tot verlies van regie binnen het ambtenarenapparaat?
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
De juridische stappen van vicepremier Mona Keijzer inzake het besluit van het Openbaar Ministerie (OM) om haar niet te vervolgen voor groepsbelediging. |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Schoof |
|
Is het besluit van vicepremier Keijzer om juridische stappen te ondernemen tegen het OM-besluit vooraf besproken en afgestemd binnen het kabinet? Zo ja, wat was de uitkomst van deze bespreking? Zo nee, waarom niet?1
Acht het kabinet het wenselijk dat een vicepremier, tevens Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, betrokken is bij een juridische procedure tegen het OM?
Deelt het kabinet het oordeel van het OM, namelijk dat de uitingen van mevrouw Keijzer in de uitzending van Sophie & Jeroen op zichzelf beledigend zijn over een groep op grond van ras en godsdienst? Zo nee, waarom niet?
Deelt het kabinet de conclusie van het OM dat mevrouw Keijzer zich in beginsel schuldig heeft gemaakt aan groepsbelediging in de zin van artikel 137c Wetboek van Strafrecht (Sr)?
Is het kabinet het eens met het volgende citaat van mevrouw Keijzer: «[w]at je ziet is dat veel asielmigranten komen uit landen met een islamitisch geloof. We weten dat daar Jodenhaat, ja, onderdeel is bijna van de cultuur»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarop baseert het kabinet dit?
Vindt het kabinet, net als mevrouw Keijzer, ook dat «mensen die uit die landen komen, die krijgen dat op een andere manier mee dan wij dat meekrijgen», refererend aan antisemitisme- en Holocausteducatie? Zo ja, waar baseert het kabinet dit op?
Is het kabinet het eens met de uitspraak van mevrouw Keijzer dat «bij mensen in die landen antisemitisme op een veel andere manier in de cultuur zit dan die bij ons»? Zo ja, waar baseert het kabinet dit op?
Deelt het kabinet het standpunt van mevrouw Keijzer «dat bij mensen met een islamitisch geloof antisemitisme vaak onderdeel is van de cultuur»? Zo ja, kan het kabinet aangeven waarop het dit baseert? Zo nee, wat vindt het kabinet van deze uitspraak?
Deelt het kabinet de mening dat mevrouw Keijzer voortaan moet stoppen met het stigmatiseren, polariseren en discrimineren van Nederlandse burgers op grond van hun ras en godsdienst?
De handhaving van schijnzelfstandigheid |
|
Mariëtte Patijn (GroenLinks-PvdA) |
|
Tjebbe van Oostenbruggen (NSC), Eddy van Hijum (CDA) |
|
Kunt u een overzicht geven van de verschillen in de handhaving op schijnzelfstandigheid in 2024, 2025 en de handhaving die er in 2026 gaat komen?
Om een overzicht te geven van de verschillen in de handhaving op schijnzelfstandigheid in 2024, 2025 en 2026, geven we eerst een toelichting op de opheffing van het handhavingsmoratorium op 1 januari jl. Het kabinet wil de handhaving op de kwalificatie van de arbeidsrelaties voor de loonheffingen door de Belastingdienst weer zo veel als mogelijk normaliseren. Het op 1 januari 2025 opgeheven handhavingsmoratorium draagt daaraan bij en betekent het volgende:
Concreet betekent dit dat het verschil in handhaving op schijnzelfstandigheid in 2024, 2025 en 2026 er als volgt uitziet:
In 2024 kon de Belastingdienst, net als nu en in de toekomst, handhaven. Dit betekende dat de Belastingdienst net als nu en in de toekomst bedrijfsbezoeken en boekenonderzoeken deed, op verzoek vooroverleg voerde met opdrachtgevers en voorlichting gaf. Echter, indien de Belastingdienst bij een opdrachtgever constateerde dat er sprake was van schijnzelfstandigheid, kon de Belastingdienst in 2024 alleen correctieverplichtingen en naheffingsaanslagen loonheffingen over het verleden opleggen (met een maximum van vijf jaren) als er sprake was van kwaadwillendheid. Als er geen sprake was van kwaadwillendheid gaf de Belastingdienst een aanwijzing. Als later bleek dat de opdrachtgever de aanwijzingen niet of in onvoldoende mate had opgevolgd, kon de Belastingdienst correctieverplichtingen en naheffingsaanslagen loonheffingen opleggen tot het moment dat de aanwijzing was gegeven.
In 2025 zet de Belastingdienst de handhaving voort, maar nu kunnen er ook direct correctieverplichtingen en naheffingsaanslagen worden opgelegd. Dit betekent dat de Belastingdienst bedrijfsbezoeken en boekenonderzoeken doet, op verzoek vooroverleg voert met opdrachtgevers en voorlichting geeft. In het kader van de zachte landing start de Belastingdienst in 2025 het risicogerichte toezicht op schijnzelfstandigheid in beginsel met een bedrijfsbezoek. De opdrachtgever wordt zo nodig gewaarschuwd voor risico’s op schijnzelfstandigheid. In bepaalde gevallen kan schijnzelfstandigheid direct via een boekenonderzoek aan de orde komen. Dit is hiervoor nader toegelicht.
Indien de Belastingdienst in 2025 constateert dat er sprake is van schijnzelfstandigheid, kan de Belastingdienst meteen correctieverplichtingen en naheffingsaanslagen loonheffingen opleggen, maar niet verder terug dan 1 januari 2025 (tenzij sprake is van kwaadwillendheid of een eerder gegeven aanwijzing die niet is opgevolgd). De Belastingdienst geeft vanaf 1 januari 2025 dus niet eerst een aanwijzing. Daarnaast legt de Belastingdienst over 2025 geen boetes op.
Vanaf 1 januari 2026 krijgt de handhaving op de kwalificatie van de arbeidsrelatie verder vorm binnen de reguliere handhaving en vindt deze weer plaats zoals voor alle andere belastingmiddelen. De Belastingdienst zal dan, net als voorheen, bedrijfsbezoeken en boekenonderzoeken doen, op verzoek vooroverleg voeren met opdrachtgevers en voorlichting geven. Conform de uitvoerings- en handhavingsstrategie3 kiest de Belastingdienst uit een mix van handhavingsinstrumenten die het best bijdragen aan het bevorderen en behouden van het nalevingsgedrag van belastingplichtigen.
Ook in 2026 kan de Belastingdienst meteen correctieverplichtingen en naheffingsaanslagen loonheffingen over het verleden opleggen, maar niet verder terug dan 1 januari 2025 (tenzij sprake is van kwaadwillendheid of een eerder gegeven aanwijzing die niet is opgevolgd). Daarnaast zal de Belastingdienst vanaf 1 januari 2026 weer de normale regels voor het opleggen van boetes toepassen.4
Klopt het dat er ook bij kwaadwillendheid of evidente schijnzelfstandigheid geen boetes opgelegd worden worden? Waarom is dit?
Naar aanleiding van de motie Flach-Aartsen5 worden over 2025 geen bestuurlijke boetes opgelegd. Voor ons staat de zachte landing in 2025 van het opheffen van het handhavingsmoratorium voorop. Daarom richten wij ons erop dat ondernemers de ruimte krijgen om het goed te doen en zich te houden aan wet- en regelgeving, zonder dat zij over 2025 direct risico lopen op een bestuurlijke boete. We hebben er daarom voor gekozen om over 2025 in het geheel geen bestuurlijke boetes op te leggen. Vanaf 1 januari 2026 gelden weer de normale regels voor het opleggen van bestuurlijke boetes.
Waarom is er besloten om bij kwaadwillendheid of evidente schijnzelfstandigheid niet te beboeten?
De redenen waarom daarvoor is gekozen, zijn bij antwoord 2 vermeld. Overigens worden enkel over 2025 geen boetes opgelegd.
Hoe verhoudt het niet beboeten bij kwaadwillendheid zich tot de motie-Aartsen c.s.1 die de regering verzoekt om te focussen op de probleemgevallen waaronder evidente schijnzelfstandigheid door naheffingen op te leggen?
Het niet beboeten van kwaadwillendheid betekent niet dat er geen correctieverplichtingen of naheffingen loonheffingen worden opgelegd. Indien de Belastingdienst vaststelt dat er sprake is van schijnzelfstandigheid legt de Belastingdienst correctieverplichtingen en naheffingsaanslagen op, niet verder terug dan 1 januari 2025 tenzij er sprake is van kwaadwillendheid of indien een eerder gegeven aanwijzing niet is opgevolgd.
Hoe verhoudt het niet beboeten bij kwaadwillendheid zich tot de wijze van handhaving in 2024 (en daarvoor), waarbij wel gehandhaafd werd op kwaadwillende onjuiste kwalificaties van de arbeidsrelatie, waarbij correctieverplichtingen, naheffingsaanslagen en een eventuele boetes opgelegd konden worden?2
Zoals in het antwoord op vraag 4 aangegeven, betekent het niet beboeten niet dat er geen correctieverplichtingen of naheffingen loonheffingen worden opgelegd. Het verschil is dat over 2024 (en daarvoor) wel bestuurlijke boetes konden worden opgelegd bij kwaadwillendheid, over 2025 kunnen geen bestuurlijke boetes worden opgelegd. Dit is nader toegelicht in het antwoord op vraag 2. Vanaf 1 januari 2026 gelden weer de normale regels voor het opleggen van boetes.
Hoe verhoudt dit zich tot de situatie in 2024 (en daarvoor), waarbij gehandhaafd werd als aanwijzingen van de Belastingdienst niet werden opgevolgd, waarbij correctieverplichtingen, naheffingsaanslagen en een eventuele boete opgelegd konden worden?
Indien de Belastingdienst constateert dat er sprake is van schijnzelfstandigheid, kan de Belastingdienst met ingang van 1 januari 2025 meteen correctieverplichtingen en naheffingsaanslagen loonheffingen over het verleden opleggen, maar niet verder terug dan 1 januari 2025 (tenzij sprake is van kwaadwillendheid of indien een eerder gegeven aanwijzing niet is opgevolgd). De Belastingdienst geeft vanaf 1 januari 2025 dus niet eerst een aanwijzing. Ten aanzien van de boetes wordt verwezen naar het antwoord op vraag 2. Wij hechten eraan om te benadrukken dat opdrachtgevers na een bedrijfsbezoek (of na een voorheen gegeven aanwijzing) meestal zelf aan de slag gaan met het veranderen van de bedrijfsvoering. Opdrachtgevers nemen bijvoorbeeld schijnzelfstandigen in loondienst of voeren wijzigingen van de manier waarop de opdracht wordt uitgevoerd door zodanig dat daadwerkelijk sprake is van een opdracht die wordt uitgevoerd door een zzp’er. In deze gevallen is het beboeten niet aan de orde.
Wordt er op kwaadwillendheid of evidente schijnzelfstandigheid daarmee minder gehandhaafd in 2025 dan in het voorgaande jaar?
Nee, zoals hiervoor toegelicht wordt er net als voorgaande jaren risicogericht gehandhaafd op schijnzelfstandigheid.
Op welke momenten wordt er overgegaan op boekenonderzoek?
De inspecteur kan overgaan tot het instellen van een boekenonderzoek als ingeschat wordt dat er sprake is van grote risico’s op schijnzelfstandigheid en het risico dat de opdrachtgever blijft werken met schijnzelfstandigen. In bepaalde gevallen kan schijnzelfstandigheid direct via een boekenonderzoek aan de orde komen, bijvoorbeeld bij concrete risicosignalen die duiden op evidente schijnzelfstandigheid of als er bij controle op een ander belastingmiddel, bijvoorbeeld BTW, door de inspecteur schijnzelfstandigheid wordt geconstateerd. Ook in 2024 zijn boekenonderzoeken gedaan, en deze lopen mogelijk nog door. Tot slot kan de Belastingdienst samen met andere overheidsorganisaties een onderzoek starten.
Kunt u nadere duiding geven bij het besluit dat alle goedgekeurde modelovereenkomsten van kracht blijven tot eind 2029? Worden bestaande modelovereenkomsten die aflopen verlengd?
Zoals toegelicht in de Kamerbrief van 6 september 20248 en het handhavingsplan 20259 heeft het kabinet besloten te stoppen met het beoordelen van modelovereenkomsten. Vanaf 6 september 2024 neemt de Belastingdienst geen nieuwe aanvragen of nieuwe verlengingen in behandeling. Zoals in de Kamerbrief van 6 september 2024 opgenomen, worden de lopende goedgekeurde modelovereenkomsten geëerbiedigd. De laatste modelovereenkomst loopt eind 2029 af. Naar aanleiding van de motie Van Oostenbruggen10 zullen alle lopende, goedgekeurde modelovereenkomsten geëerbiedigd worden tot eind 2029. Dit betekent dat de modelovereenkomsten die op 6 september 2024 waren goedgekeurd en die na 6 september 2024 maar voor eind 2029 zouden aflopen, geldig blijven tot eind 2029. Deze modelovereenkomsten worden niet verlengd maar blijven op grond van deze beslissing geldig tot eind 2029. Opdrachtgevers en opdrachtnemers kunnen zo de goedgekeurde overeenkomsten conform de wens van de Kamer langer gebruiken. Maar niet oneindig, omdat er dan geen sprake zou zijn van het uitfaseren van modelovereenkomsten. Een voorwaarde is uiteraard dat deze modelovereenkomsten voldoen aan wet- en regelgeving en jurisprudentie. Als dat niet meer het geval is, trekt de Belastingdienst de betreffende goedkeuring van de modelovereenkomst in. Verder kan de Belastingdienst een goedgekeurde modelovereenkomst intrekken als blijkt dat niet volgens de voorwaarden in de modelovereenkomst gewerkt wordt of kan worden. De lopende goedgekeurde modelovereenkomsten bieden alleen zekerheid voor zover opdrachtgever en opdrachtnemer daadwerkelijk werken zoals is overeengekomen in de modelovereenkomst.
Om welke modelovereenkomsten gaat het? Kan het kabinet een volledig overzicht geven?
Het gaat om diverse soorten modelovereenkomsten. Er zijn algemene modelovereenkomsten, modelovereenkomsten voor branches en beroepsgroepen en er zijn individuele modelovereenkomsten. Op de website van de Belastingdienst is dit nader toegelicht.11 Daarnaast is op de website van de Belastingdienst een register opgenomen van alle goedgekeurde modelovereenkomsten, de datum van goedkeuring en de geldigheidsduur ervan.12
Gaat er per 1 januari 2025 nog een vrijwarende werking uit van de modelovereenkomsten? Hoe zit dat per 1 januari 2026?
Net als voorheen en ook voor de toekomst (tot uiterlijk eind 2029) bieden goedgekeurde modelovereenkomsten zekerheid onder de voorwaarde dat opdrachtgever en opdrachtnemer daadwerkelijk werken zoals is overeengekomen in die modelovereenkomst (zie ook het antwoord op vraag13.
Hoe veel opdrachtgevers en werkenden maken er gebruik van een modelovereenkomst?
Het is niet bekend hoeveel opdrachtgevers en werkenden gebruik maken van een modelovereenkomst. Dit wordt namelijk niet geregistreerd. Bovendien kunnen opdrachtgevers en werkenden gebruik maken van de door de Belastingdienst gepubliceerde algemene modelovereenkomsten en van modelovereenkomsten voor branches en beroepsgroepen.
Worden er ook modelovereenkomsten doorgezet voor opdrachtgevers c.q. platforms die betalen onder 32,24 euro per uur?
De systematiek van de modelovereenkomsten ging uit van het ontbreken van gezag of voor 1 januari 2024 het ontbreken van de plicht om de persoonlijk arbeid te verrichten. Daarbij speelde de hoogte van de beloning geen rol. De hoogte van de beloning is overigens slechts één van de elementen uit het Deliveroo-arrest dat ziet op de vraag of een arbeidsrelatie als dienstbetrekking moet worden gekwalificeerd. Het is dus niet zo dat er afhankelijk van een absoluut bedrag (ic 32,24 euro per uur) al dan niet sprake is van een arbeidsovereenkomst. Overigens kunnen er vanaf 6 september 2024 geen modelovereenkomsten meer worden voorgelegd aan de Belastingdienst.
Volledigheidshalve merken wij op dat het rechtsvermoeden zoals dit in de conceptwetgeving van de Wet verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties en rechtsvermoeden is opgenomen civiele werking heeft en los staat van de modelovereenkomsten. De werkgevende heeft bij het rechtsvermoeden ook de mogelijkheid tot tegenbewijs dat op basis van de feiten en omstandigheden geen sprake is van een dienstbetrekking. Het wetsvoorstel verduidelijking beoordeling arbeidsrelatie en rechtsvermoeden is (nog) geen geldende wetgeving.
Klopt het dat de Belastingdienst via een vooroverleg een adviserende heeft rol zonder dat daar rechten aan ontleend kunnen worden? Kan het kabinet uitleggen wanneer de Belastingdienst bij het vooroverleg aan het handhaven is en wanneer er geadviseerd wordt?
Nee, dat klopt niet. De Belastingdienst heeft geen adviserende rol bij vooroverleg. Een opdrachtgever en opdrachtnemer kunnen een verzoek voor vooroverleg doen. Op de website van de Belastingdienst is toegelicht op welke wijze dat kan en aan welke voorwaarden voldaan moet worden.14 Voor een standpuntbepaling van de Belastingdienst zijn onder andere alle feiten en omstandigheden van de arbeidsrelatie van belang en het verzoek moet een eigen standpunt bevatten. Een verzoek moet daarom zo uitgebreid en goed mogelijk worden aangeleverd. Met vooroverleg wordt aan de Belastingdienst gevraagd of dit standpunt juist is. Een standpunt van de Belastingdienst op basis van vooroverleg geeft alleen zekerheid als de praktijk overeenkomt met hetgeen is aangeleverd.
Vooroverleg is een handhavingsinstrument, zoals toegelicht in de uitvoerings- en handhavingsstrategie van de Belastingdienst.15 Handhaving omvat alle activiteiten die ervoor zorgen dat dat burgers en bedrijven de fiscale regels (kunnen en willen) naleven. Uitgangspunt zijn hierbij de eigen verantwoordelijkheid van burgers en bedrijven en – waar mogelijk – de samenwerking met private en publieke partijen. De Belastingdienst geeft de handhavingsregie vorm en inhoud door de inzet van een mix aan handhavingsinstrumenten. De Belastingdienst probeert hierbij proactief en in de actualiteit te handelen en problemen te voorkomen, in plaats van enkel reactief te zijn. Vooroverleg past binnen deze proactieve werkwijze.
Bent u de mening toegedaan dat de constatering uit uw kabinetsreactie dat de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) en de politie «hun rollen onder bijzondere omstandigheden [vervullen] waarbij alertheid en veiligheidsbewustzijn hoog in het vaandel staan»1, strookt met de bevindingen van de Audit Dienst Rijk (ADR) in zijn rapport Beveiligingsproces van staatsgeheime vertrouwelijke informatie bij NCTV en politie2? Zo ja, kunt u dit onderbouwen aan de hand van het ADR-rapport?
Zoals u in de kabinetsreactie heeft kunnen lezen ben ik van mening dat de NCTV en de politie een belangrijke rol spelen bij het veilig houden van ons land. Zij beschikken daartoe over een specifieke informatiepositie. Tegelijkertijd, zoals ook in de brief aan uw Kamer gemeld, onderschrijf ik de boodschap van de ADR dat de informatiebeveiliging beter kan en moet volledig en worden de aanbevelingen omarmd. Sinds de aanhoudingen zijn er binnen de NCTV en politie direct maatregelen getroffen. Het gaat dan om zowel noodmaatregelen als gelijktijdig ingezette maatregelen gericht op de lange(re) termijn. De aanbevelingen die de ADR in haar rapport heeft gedaan zijn, voor zover die nog niet waren meegenomen als onderdeel van de reeds getroffen maatregelen, weer integraal meegenomen in het continue verbeterproces.
De omvangrijke stappen die sinds de aanhoudingen en naar aanleiding van het ADR rapport zijn gezet illustreren dat de aanbevelingen door zowel de NCTV als de politie met de nodige urgentie en zorgvuldigheid zijn opgepakt en zullen blijven worden opgepakt.
Voor een gedetailleerde toelichting daarop verwijs ik naar de kabinetsreactie en bijbehorende bijlage die op 13 december aan uw Kamer is gestuurd. Zoals gemeld in deze Kamerbrief, heb ik ervaren dat de onderzochte organisaties de urgentie voelen en de aanbevelingen van de ADR adequaat hebben opgepakt.
Wat maakte dat, zoals de ADR stelt, rapportages over het toezicht op beveiligingsmaatregelen binnen de NCTV geen impact hadden en niet door het managementteam (MT) van de NCTV werden gelezen? Wat maakte dat het MT geen baseline van beveiligingsmaatregelen liet inrichten, niet aanstuurde op compartimentering en het need-to-know-principe en geen controles op de beveiligingsmaatregelen liet uitvoeren? Wat zegt dit over het belang dat het management van de NCTV hecht aan beveiliging? Hoe kon deze werkcultuur ontstaan?
Het toezicht op informatiebeveiliging is, in lijn met de aanbevelingen van de ADR, versterkt. Dit heeft voor het MT van de NCTV prioriteit en er zijn door de NCTV dan ook zowel ten aanzien van de digitale als fysieke verwerking van bijzondere informatie belangrijke stappen gezet. Dit heeft er onder meer toe geleid dat de NCTV sinds 8 april 2024 een accreditatie heeft ontvangen voor de duur van 1 jaar die ziet op het digitale systeem waarmee bijzondere informatie wordt verwerkt.
ok is binnen elke afdeling opnieuw bepaald welke functionaris welke rechten heeft en zijn de meest verstrekkende rechten, zoals printen, beperkt tot enkele medewerkers. Daarbij wordt scherp gecontroleerd, aan de hand van een PDCA (Plan, Do, Check, Act)-cyclus die momenteel wordt ingericht, of gestelde regels worden gevolgd, of dit ordentelijk gebeurt en of er verdere verbeteringen te treffen zijn. Om dit structureler te borgen is onder meer een afdeling in oprichting die moet gaan toezien op Risicomanagement en Compliance binnen de NCTV. Ook wordt het beveiligingscoördinator (BVC)-cluster versterkt. Tot slot is een toezichtsplan opgesteld en zal dit jaarlijks worden geüpdatet. De taken in het toezicht worden daarin meegenomen. Een jaarlijkse bespreking door het managementteam van de resultaten van dit toezicht maakt hiervan onderdeel uit. Voor een uitgebreide toelichting hierop verwijs ik naar de kabinetsreactie van 13 december 2024 en de bijbehorende bijlage.
Was het bij het MT van de NCTV bekend dat, naar uw kabinetsreactie, de NCTV voor het vervullen van haar rol in de bescherming van onze (nationale) veiligheid bijzondere informatie verwerkt en daarmee een interessant doelwit voor statelijke en niet-statelijke actoren is? Zo ja, wat maakte dat uit het rapport van de ADR is op te maken dat binnen het MT een volledig gebrek aan aandacht leek te zijn voor de beveiliging van die bijzondere informatie? Kunnen we hieruit opmaken dit dat de bescherming van onze (nationale) veiligheid van ondergeschikt belang was voor het MT van de NCTV? Zo nee, waar blijkt dat dan uit?
Ik weerspreek de conclusie dat de bescherming van onze nationale veiligheid van ondergeschikt belang was voor het MT van de NCTV. Het veilig houden van ons land is juist waar de NCTV en haar medewerkers zich hard voor inzetten. Dat bestaat uit meer dan informatiebeveiliging alleen. Dat neemt niet weg dat, zoals de ADR ook concludeert, er meer aandacht voor informatiebeveiliging nodig is.
Er is, zoals aangegeven in de Kabinetsreactie van 13 december 2024, een andere aanpak en bewustzijn over de hele breedte van de omgang met bijzondere informatie bij de NCTV en de politie nodig. Daar zijn omvangrijke stappen toe gezet. Zie hiervoor ook de beantwoording van vraag 2 en de kabinetsreactie van 13 december 2024 en de bijbehorende bijlage.
Wat doet het met de geloofwaardigheid van dreigingsbeelden mede opgesteld door de NCTV, zoals het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren 2 uit 2022, als de NCTV blijkens de bevindingen van de ADR niet handelde naar de door zichzelf hoog ingeschatte dreiging vanuit statelijke actoren en niet de benodigde basismaatregelen trof om zich tegen de inlichtingenactiviteiten daarvanuit te weren?
De analyses van de NCTV komen op een zorgvuldige wijze tot stand, waarbij gebruik wordt gemaakt van informatie van partners, als de AIVD, MIVD, de Politie en open bronnen waaronder online en offline media en wetenschappelijke literatuur. De analyses komen tot stand volgens een validatieproces, waarbij zowel intern als extern een inhoudelijke beoordeling op kwaliteit plaatsvindt.
Kunt u alle documenten aan de Kamer verstrekken over de beveiligingssituatie van de NCTV die in de afgelopen tien jaar bij de NCTV, de directeur-generaal van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD), de secretaris-Generaal van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (JenV) of de Minister van JenV zijn aangeleverd?
Gelet op de omvang van het informatieverzoek en de zorgvuldigheid waarmee dit verzoek behandeld dient te worden is het niet gelukt dit af te ronden voor het verstrijken van de termijn van de beantwoording. Uw Kamer wordt op een later moment en in ieder geval voor het debat nader geïnformeerd.
Zijn er meer rapporten door de ADR over de NCTV geschreven in de afgelopen tien jaar? Zo ja, kunt u die aan de Kamer verstrekken?
De ADR doet regulier bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid, waar ook de NCTV onderdeel van is, audits. Dit betreft de jaarlijkse auditrapporten bij het jaarverslag van het Ministerie van Justitie en Veiligheid en onderzoeken op verzoek van de NCTV of departementale leiding. De openbaar gemaakte rapporten van de ADR over onderwerpen die vallen onder verantwoordelijkheid van het Ministerie van JenV zijn hier te vinden: ADR-rapporten ministerie van Justitie en Veiligheid | Rijksoverheid | Rijksoverheid.nl
Voor wat betreft onderzoeken op verzoek van de NCTV heeft de ADR er een groot aantal uitgevoerd in de afgelopen tien jaar, variërend van de Beleidsdoorlichting van Artikel 36.23 tot Pentesten op bijvoorbeeld websites of systemen. Vanwege de veiligheidsrisico’s zijn de ICT-onderzoeken zoals de Pentesten niet openbaar gemaakt.
Welke acties gaat u ondernemen om het toezicht op de NCTV op de lange termijn te verbeteren?
Er zijn verschillende maatregelen getroffen om het toezicht op de informatiebeveiliging bij de NCTV te versterken. Deze maatregelen zijn onderdeel van een continu proces middels een PDCA-cyclus. Voor een uitgebreide toelichting op die maatregelen verwijs ik naar de kabinetsreactie en bijbehorende bijlage die op 13 december 2024 aan uw Kamer is toegezonden. Daarnaast wijs ik op het herhaalonderzoek dat door de ADR zal worden uitgevoerd. Uw Kamer wordt over de uitkomsten daarvan geïnformeerd.
Zijn er NCTV-medewerkers geweest die op basis van vertrouwen extra ruimte kregen om zich niet aan alle geldende beveiligingsmaatregelen te houden, zoals dat ze vanuit huis met staatsgeheimen mochten werken? Zo ja, welke afspraken zijn hierover gemaakt? Op welk niveau is daar toestemming voor gegeven?
Alle medewerkers van de NCTV moeten zich bij hun werkzaamheden aan de voorwaarden houden die op basis van wet- en regelgeving gelden. Het is soms noodzakelijk en daarmee dus ook binnen de geldende wet- en regelgeving mogelijk gemaakt om onder strikte voorwaarden staatsgeheime informatie buiten de NCTV (en andere overheidspartijen) te verwerken, bijvoorbeeld ten behoeve van overleggen of informatie-uitwisseling. Dat was het en dat is het nu ook. Het ADR Rapport geeft duidelijk aan dat betere voorbereiding nodig is op mogelijk misbruik van gerechtvaardigde toegang tot bijzondere informatie. Die conclusie onderschrijf ik en daartoe zijn ook maatregelen getroffen. Tegelijkertijd valt nooit volledig uit te sluiten dat iemand met beroepshalve gerechtvaardigde toegang niet goed met bijzondere informatie omgaat.
Zijn er situaties bij de NCTV geweest waarbij toegestaan of gedoogd werd dat medewerkers tegen de beveiligingsregels in vertrouwelijke of staatsgeheime informatie van de NCTV op gegevensdragers verzamelden en mee naar huis namen?
Zie antwoord vraag 8.
Zijn er situaties bij de NCTV geweest waarbij toegestaan of gedoogd werd dat medewerkers tegen de beveiligingsregels in een eigen schaduwadministratie bijhielden van Nederlandse personen of organisaties?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de NCTV in 2021 dat hij zich niet herkende in het «geschetste beeld van een medewerker die een eigen harde schijf mee zou nemen» en dat het «medewerkers niet toegestaan [is] privéapparaten aan te sluiten op werkcomputers»3? Had de NCTV op dat moment inderdaad geen zicht op het gebruik van eigen gegevensdragers of apparatuur door medewerkers binnen de organisatie? Is er nog nadere informatie in deze context waarover de Kamer geïnformeerd moet worden?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 13 december 2024, had de bewuste medewerker toestemming voor het gebruik van een beperkt aantal specifieke datadragers die vanuit de werkgever waren verstrekt. Datadragers werden in het algemeen onder andere gebruikt ten behoeve van presentaties die medewerkers moesten geven, of transport van documenten, als dit niet op een andere manier kon. In die gevallen ging het doorgaans om niet-gerubriceerde informatie. Medewerkers die door de werkgever uitgegeven datadragers nodig hadden, moesten deze via een specifieke procedure aanvragen. Deze aanvraag en uitgifte werd vastgelegd. De journalist in kwestie stelde tijdens het interview echter dat er sprake zou zijn van het gebruik van een eigen harde schijf. Het gebruik van een eigen harde schijf, dus een privéschijf, zou een veiligheidsincident zijn. Dit is, op basis van de toen beschikbare informatie, zorgvuldig uitgelopen door de NCTV. Op basis daarvan is geconcludeerd dat er geen sprake was van het gebruik van een eigen harde schijf, dus een privéschijf. Uw Kamer heeft op dit onderwerp alle reeds bekende informatie ontvangen. Dat misbruik van datadragers in zijn algemeenheid nadere aandacht had verdiend, onderschrijf ik. Om deze reden worden datadragers alleen nog beperkt in noodzakelijke gevallen en onder toezicht uitgegeven en is de administratie daarvan en monitoring daarop aangescherpt.
Hoe kijkt u aan tegen het handelen van de BVA van het Ministerie van JenV tot aan het moment dat het lek bekend werd? Hoe kon het dat de BVA in de nota uit 2022 geen opmerking maakte over de gedateerde basis van de beveiligingsmaatregelen van de NCTV, noch over het ontbreken van Stg-accreditatie? Hoe kon het daarnaast dat de BVA geen maatregelen trof wanneer NCTV-analisten geen rechtsgeldige VGB hadden? Kwam dit enkel door het gebrek van een (voldoende) eigenstandige informatiepositie van de BVA, of zijn er ook situaties geweest waarin de BVA niet of onvoldoende geacteerd heeft wanneer daar wel aanleiding toe was? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 13 december 2024, blijkt uit het rapport dat de BVA van JenV niet altijd over een (voldoende) eigenstandige informatiepositie beschikte en bepaalde beveiligingsincidenten door de eerste of tweede lijn niet als zodanig herkend en dus gemeld werden. Hierdoor kon onvoldoende invulling worden gegeven aan de toezichthoudende taak van de BVA. De BVA zal daartoe tot andersoortige toezicht komen op en samenwerking met alle onderdelen van het departement die met bijzondere informatie werken.
De BVA van JenV zal daartoe in de reguliere overleggen die periodiek worden gevoerd met alle JenV organisatieonderdelen, waaronder beveiliging van de NCTV, structureel meer aandacht besteden aan diverse onderwerpen, waaronder de omgang met bijzondere informatie. Doel daarvan is dat de BVA zelf meer informatie ophaalt bij de organisaties binnen het departement waar gewerkt wordt met bijzondere informatie en op basis daarvan aandachtspunten in de informatiebeveiliging identificeert. De versterking van de samenwerking tussen de BVA en NCTV zal prioriteit hebben, mede gelet op de te nemen stappen richting de accreditatie van de digitale verwerking van bijzondere informatie en de fysieke context waarbinnen dat gebeurt binnen de NCTV in 2025 en ten aanzien van de vertrouwensfuncties en veiligheidsonderzoeken.
Daar is de afgelopen periode reeds invulling aan gegeven. De BVA van JenV is nauw betrokken bij de maatregelen die worden ingericht om de informatiebeveiliging bij de NCTV, mede naar aanleiding van het ADR Rapport, te verbeteren. Het VIR, VIR-BI en de BIO gelden daarbij als uitgangspunt. Aan de hand daarvan wordt ook door de BVA van JenV de voortgang getoetst. De BVA heeft daarin een eigenstandige informatiepositie en adviseert ten aanzien van de invulling die wordt gegeven aan maatregelen.
Hoe wordt de Beveiligingsautoriteit (BVA) van J&V aangestuurd en aan wie legt deze verantwoording af? In welke mate is de BVA in staat om onafhankelijk te handelen? Welke mogelijkheden had en heeft de BVA om in geval van misstanden te escaleren?
De BVA van JenV is beheersmatig ondergebracht bij de directie Informatievoorziening en Inkoop. Deze directie valt onder de Hoofddirecteur bedrijfsvoering. De Beveiligingsautoriteit JenV stuurt het Bureau BVA aan Conform het Besluit BVA-stelsel Rijksdienst 2021, heeft BVA een onafhankelijke positie en rechtstreeks toegang tot de secretaris-generaal.Voor de maatregelen die zijn genomen ter versterking van het derdelijns toezicht vanuit de BVA binnen JenV verwijs ik naar de Kabinetsreactie en bijbehorende bijlage.
In het Besluit BVA-stelsel Rijksdienst 2021, zijn verder de formele positie, taken en bevoegdheden van onder andere de BVA Rijk, BVA en BVC zijn vastgelegd. Daarin is vastgelegd dat de BVA kaderstellende, adviserende en toezichthoudende rol over de integrale beveiliging van het departement. In algemene zin geldt dat de BVA’s functioneel worden aangestuurd door de BVA Rijk. De BVA kan aanwijzingen geven en/of maatregelen (laten) treffen.
Hoe kan met het oog op de in het ADR-rapport genoemde misstanden in de toekomst worden gegarandeerd dat de BVA van JenV als derdelijns toezichthouder tijdig op de hoogte is van beveiligingsfouten en deze mitigeert?
Zie antwoord vraag 12.
Is het functioneren van het BVA-stelsel conform artikel 11 van het Besluit BVA-stelsel Rijksdienst 2021 drie jaar na inwerkingtreding (oftewel 1 januari 2024) geëvalueerd4? Zo ja, wilt u de resultaten aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, wilt u het stelsel op korte termijn alsnog laten evalueren, de controle op de verwerking van staatsgeheim gerubriceerde informatie hiervoor expliciet als aandachtspunt meegeven en de Kamer over de resultaten informeren?
In 2023 is vanuit het BVA-beraad gestart met de evaluatie van het BVA-stelsel. De evaluatie is nog niet afgerond door onderbezetting en personeelswisseling. BVA-rijk is verantwoordelijk voor de evaluatie van het BVA-stelsel en in 2025 wordt dit alsnog opgepakt. Toezicht op het VIR-BI (waaronder staatsgeheimen) is hier onderdeel van. Resultaten zullen zo ver als mogelijk gedeeld worden met uw Kamer door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Daarnaast is relevant om te vermelden dat ook intensivering van het toezicht is voorgenomen. In 2025 zal dat zijn beslag krijgen. Waarbij wordt vermeld dat de belangrijkste winst bij de beveiliging van staatsgeheimen in eerste instantie te vinden is in het bieden van (betere en Rijksbrede) voorzieningen en hogere bewustwording. Aanvullend is het VIR-BI geëvalueerd om te bezien of de regelgeving aanscherping of verduidelijking behoeft. Deze actualisatie is in het eerste kwartaal van 2024 gestart en is nagenoeg gereed. Naar verwachting wordt het in april gepubliceerd.
In welke mate hebben klokkenluiders binnen de NCTV en het CTER-cluster van de politie voldoende mogelijkheden om misstanden binnen de eigen organisatie op het gebied van insider threat en het ontbreken van beveiligingsmaatregelen aan te kaarten, en genieten zij genoeg bescherming?
Op basis van de Wet bescherming klokkenluiders kunnen werkenden een melding van een vermoedelijke misstand doen bij de werkgever (intern) of bij een aangewezen bevoegde autoriteit (extern; waarbij het Huis voor klokkenluiders geldt als een last resort als er geen andere bevoegde autoriteit is). In de Wet bescherming klokkenluiders zijn diverse beschermingsmaatregelen opgenomen. Zo mogen melders van een vermoeden van een misstand niet worden benadeeld door hun werkgever tijdens en na de behandeling van hun melding. Daarnaast schrijft de Wet bescherming klokkenluiders voor dat werkgevers en bevoegde autoriteiten meldingen vertrouwelijk moeten behandelen en de identiteit van de melder in beginsel geheim moeten houden.
Voor de NCTV als onderdeel van het Ministerie van Justitie en Veiligheid geldt bij vermoedens van misstanden de meldprocedure volgens de CAO Rijk (zie: 13.2 Voorzieningen bij melden vermoeden van een misstand). Voor politieambtenaren, waaronder het CTER-cluster, zijn regels over het melden van een vermoeden van een misstand opgenomen in het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp). Binnen het klokkenluidersmeldpunt van de politie werken een aantal vertrouwenspersonen met verschillende screeningsniveaus. Hierdoor kunnen ook meldingen vanuit het werkgebied van CTER met deze functionarissen besproken worden. Voor werkzaamheden die zien op het uitvoeren van de Wet inlichtingen- en veiligheidsdiensten geldt een specifieke procedure bij de Afdeling Klachtbehandeling van de CTIVD.
Hier voeg ik aan toe dat in de initiatiefnota van het lid Omtzigt over voorstellen ter aanmoediging van het melden van misstanden en ter verbetering van de bescherming van klokkenluiders6 het voorstel is opgenomen om een apart meldkanaal op te zetten voor het melden van geheime (staats)informatie bij de Tweede Kamer of de Algemene Rekenkamer (voorstel 6). De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft toegezegd dat zij in het voorjaar van 2025 met een stand-van-zakenbrief onder meer ingaat op de voorstellen uit de initiatiefnota van het lid Omtzigt.7
Daarnaast geldt dat op grond van het VIRBI 2013 (artikel 8, lid 1) elke ambtenaar verplicht is de Beveiligingsautoriteit (BVA) onmiddellijk mededeling te doen van een inbreuk op de beveiliging die redelijkerwijs kan leiden, dan wel vermoedelijk of vaststaand heeft geleid, tot compromittering van bijzondere informatie.
Uw Kamer heeft recent de motie van het lid Van Waveren aangenomen die de regering verzoekt te onderzoeken welke aanvullende waarborgen in de Wet bescherming klokkenluiders of in de uitvoering van de wet nodig zijn om klokkenluiders bij de veiligheids- en opsporingsdiensten in het kader van de anonimiteit en de veiligheid beter te beschermen en dit te betrekken bij het wetsvoorstel aanpassing Wet bescherming klokkenluiders.8 De Minister van BZK zal de Kamer hier verder over informeren.
Is de klokkenluidersregeling in het domein van staatsgeheim gerubriceerde informatie voldoende ingericht? Welke mogelijkheden zijn er op dit gebied voor klokkenluiders?
Zie antwoord vraag 16.
Van hoeveel gegevensdragers met daarop staatsgeheim gerubriceerde informatie is op dit moment nog onbekend waar deze zich bevinden? Hoe schat u de impact hiervan in op onze nationale veiligheid?
Het ADR rapport geeft aan dat onduidelijk is wat er met de uitgegeven USB-sticks is gebeurd, waar deze zich bevinden en welke informatie daarop is opgeslagen. Het ADR rapport geeft aan dat volgens de administratie circa 200 USB sticks in omloop zijn die mogelijk staatsgeheime informatie bevatten. In het ADR Rapport is tevens opgenomen dat de NCTV heeft aangegeven dat het aantal lager is dan 200. Feit blijft dat de administratie niet op orde was. Bij het uitgeven van USB’s werd dit vaak wel geregistreerd, maar bij inname is dit niet altijd het geval geweest. Daardoor ontbreken exacte getallen hoeveel van deze USB’s zijn ingeleverd en/of vernietigd, waar een aantal USB’s zich bevinden en wat er op deze dragers stond. Die onzekerheid is bij bijzondere informatie zeer onwenselijk. Het moet altijd duidelijk zijn waar bijzondere informatie op welk moment is. Ook moet altijd geborgd worden dat bijzondere informatie na gebruik weer op de juiste manier wordt opgeslagen of vernietigd. Daarom zijn maatregelen getroffen om het proces omtrent het gebruik van gegevensdragers te verbeteren.
Ter nadere context geef ik nog het volgende mee. Het gaat om USB-sticks die tot september 2021 bij de NCTV werden gebruikt om bijvoorbeeld presentaties op te slaan die ergens anders gegeven moesten worden. Het ging hierbij veelal om presentaties voor gemeenten en lokale partners om de dreiging te duiden, waarbij geen staatsgeheime informatie werd gebruikt. Een zeer beperkt aantal werd daadwerkelijk gebruikt voor staatsgeheime informatie, bijvoorbeeld om informatie over te zetten van het interdepartementale staatsgeheime netwerk dat in beheer is bij de AIVD, op het netwerk voor de staatsgeheime informatie binnen de NCTV. Dit zijn twee stand alone netwerken die niet op elkaar aangesloten zijn. Verder is het van belang om te melden dat het om USB’s gaat die beveiligd waren met een wachtwoord. Mocht een USB vermist raken, dan is de informatie dus niet zomaar voor een ieder toegankelijk. Ook passen deze USB-sticks sinds september 2021 niet meer op het staatsgeheime netwerk. De informatie die erop staat is dus niet zomaar voor een ieder toegankelijk en ze kunnen niet meer gebruikt worden om informatie van de huidige systemen af te halen.
Zoals ook eerder aan uw Kamer gemeld, zijn er geen signalen zijn die erop wijzen dat de nationale veiligheid (en/of de vitale infrastructuur) acuut gevaar loopt.
Van hoeveel Nederlandse burgers (exact of naar schatting) is via dit lek persoonlijke informatie bij de Marokkaanse inlichtingen- en/of veiligheidsdienst terecht gekomen?
Ik begrijp de zorgen van uw Kamer. In algemene zin geldt dat op het moment dat duidelijk is dat er informatie over individuen bij een datalek betrokken zijn, er conform de wettelijke regelgeving moet worden bepaald of er maatregelen getroffen dienen te worden. Dat vereist concreet inzicht om welke informatie het dan gaat. In het voorliggende geval geldt dat niet met zekerheid vast te stellen is welke informatie naar buiten is gebracht of welke informatie waar terecht is gekomen. Dat betekent dat er niet met zekerheid is vast te stellen op basis van welke documenten een risico-inschatting gemaakt moet worden.
Er is vooralsnog bij mijn departement geen aanleiding geweest om over te gaan tot het informeren van personen in lijn met de geldende wet- en regelgeving. Daarnaast geldt vanzelfsprekend dat bij nieuwe informatie waar relevant dit opnieuw en doorlopend gewogen zal worden. Wel is er bijzondere aandacht besteed aan de gevolgen van de casus voor de (positie van) medewerkers binnen de relevante organisaties. De risico’s voor de politie zijn in kaart gebracht en waar nodig zijn maatregelen in de operatie getroffen om deze risico’s te beheersen.
Ik verwijs voor het antwoord op deze vraag ook naar het antwoord op vragen 23 en 24.
Welke overige informatie is bij de Marokkaanse inlichtingen- en/of veiligheidsdienst terecht gekomen?
Deze vraag ziet op het strafrechtelijk onderzoek en daar kan ik niet op ingaan.
Wat betekent dit lek voor de persoonlijke situatie en veiligheid van de Nederlandse burgers in kwestie? Hoe beoordeelt u de rechtspositie van deze burgers? Hoe schat u het risico in dat hun informatie door de Marokkaanse diensten als chantagemateriaal gebruikt kan worden? Kunt u dit onderbouwen?
Zie antwoord vraag 19.
Van hoeveel van deze burgers waren de gegevens zonder geldend wettelijk kader door de NCTV verworven?
Het is van belang om twee onderwerpen van elkaar te scheiden, namelijk het wettelijk kader voor het verwerken van staatsgeheime informatie en de verwerking van persoonsgegevens door de NCTV. Voor een nadere toelichting op het wettelijk kader voor het verwerken van staatsgeheime informatie verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 29, 30 en 35. Ten aanzien van het verwerken van persoonsgegevens door de NCTV geldt dat hierover op verschillende momenten met uw Kamer is gecommuniceerd.9 Dit heeft geleid tot de Wet coördinatie terrorismebestrijding en nationale veiligheid, waarin de coördinatietaak van de NCTV is afgebakend en vastgelegd.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat al deze burgers conform de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) geïnformeerd worden over het feit dat hun gegevens betrokken zijn bij een datalek? Verwacht u dat burgers voor dit feit gecompenseerd moeten worden?
Op het moment dat er sprake is van een datalek kan er melding worden gedaan bij de Autoriteit Persoonsgegevens. Toen de oud-medewerkers van de NCTV werden aangehouden, had de NCTV geen zicht op welke documenten precies onrechtmatig in bezit waren van betrokkenen en of deze documenten persoonsgegevens bevatten. Om die reden is er destijds geen melding van een datalek gedaan door de NCTV aan de Autoriteit Persoonsgegevens. Echter, gelet op de informatie die inmiddels is gedeeld in het openbaar, schat de NCTV op dit moment de kans reëel in dat er tussen de gegevens van de NCTV ook persoonsgegevens zitten. Om die reden is er recent alsnog een melding van een datalek gedaan. In hoeverre personen geïnformeerd moeten worden en indien nodig de wijze waarop, zal worden afgestemd met de Autoriteit Persoonsgegevens. Hierbij is van belang op te merken dat op dit moment nog niet kan worden aangegeven welke gegevens dit exact behelst. Dit is ook in de melding aangegeven.
De politie heeft bij de Autoriteit Persoonsgegevens formeel melding gedaan van het datalek. Ten tijde van de melding bij de Autoriteit Persoonsgegevens was er geen zicht op welke documenten en persoonsgegevens van burgers al dan niet betrokken waren bij het datalek. Uit het gesprek met de Autoriteit Persoonsgegevens toentertijd is derhalve niet voortgevloeid dat de politie burgers moest informeren.
Heeft u hierover contact gehad met de Autoriteit Persoonsgegevens? Zo ja, wat is uit de gesprekken gekomen? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen en de Kamer over de uitkomst te informeren?
Zie antwoord vraag 23.
Zijn het Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst Bijzondere Informatie (VIRBI 2013) en de Rubriceringsregeling Politie 2015 ooit geëvalueerd? Zo ja, wilt u de resultaten aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, acht u in het kader van de door de ADR onderzochte lekken van toegevoegde waarde om dit wel te doen?
Het VIR-BI wordt op dit moment onder leiding van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties geactualiseerd. De resultaten daarvan zullen met uw Kamer worden gedeeld.
De politie heeft begin 2025 haar Rubriceringsregeling geactualiseerd. De nieuwe rubriceringsregeling sluit nu beter aan bij de rubriceringsregeling van de Rijksoverheid: het VIR-BI. De politie is weliswaar geen onderdeel van de Rijksoverheid, maar op het gebied van informatiebeveiliging is nu gekozen om zoveel mogelijk aan te sluiten bij het beleid van de Rijksoverheid. Dit omdat informatie steeds meer wordt verwerkt in ketenverband en het van belang is om in de keten dezelfde terminologie te hanteren en eenzelfde mate van beveiliging toe te passen op vergelijkbare rubriceringsniveaus.
Kunt u een overzicht geven van waar binnen de overheid sinds de invoering van het VIRBI 2013 onderzoek is gedaan door instanties als de ADR, de Algemene Rekenkamer (ARK) of de National Security Authority (NSA)5 naar de verwerking van nationaal gerubriceerde informatie of internationaal gerubriceerde informatie (zoals informatie met een rubricering van partnerlanden of EU-, NAVO- of ESA-gerubriceerde informatie)?
Een dergelijk overzicht is niet voorhanden. Wel merk ik op dat het Beveiligingsautoriteiten-beraad, waar de beveiligingsautoriteiten van alle departementen aan deelnemen, naar aanleiding van dit incident heeft besloten om een Rijksbreed onderzoek te starten naar de wijze waarop het beleid omtrent en toezicht op de omgang met bijzondere informatie, specifiek staatsgeheime informatie, is ingeregeld en geborgd bij de verschillende departementen. Het Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst – Bijzondere Informatie, de Council Security Rules12 van de Europese Raad (EC) en de C-M(2002)/49 van de NAVO dienen hierbij als toetsingskader.
Kunt u een overzicht geven van de sinds de invoering van het VIRBI 2013 geconstateerde onvolkomenheden op het gebied van de verwerking van nationaal of internationaal gerubriceerde informatie, zoals de door de ARK geconstateerde onvolkomenheden in systemen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken6?
Zie antwoord vraag 26.
Hoe frequent worden de overheidssystemen voor de verwerking van nationaal of internationaal gerubriceerde informatie gecontroleerd door instanties als de ADR, de ARK en de NSA? Kunt u aangeven wanneer elk van de departementen die gerubriceerd materiaal verwerken voor het laatst in het kader hiervan extern zijn onderzocht?
Ik kan alleen ingaan op de informatiebeveiliging bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Het ADR Rapport dat op 13 december 2024 aan uw Kamer is toegezonden is het meest recente onderzoek dat naar de beveiliging van bijzondere informatie bij de NCTV en politie is uitgevoerd. Zoals aangegeven is het BVA-Beraad een rijksbreed onderzoek gestart naar de wijze waarop het beleid omtrent en toezicht op de omgang met bijzondere informatie, specifiek staatsgeheime informatie, is ingeregeld en geborgd bij de verschillende departementen.
De ADR kan, vanuit haar rol als huis auditor van de Rijksoverheid, gevraagd worden door de systeemeigenaar om een audit onderzoek uit te voeren naar het stelsel van de beveiliging van het te accrediteren informatiesysteem. Het staat de systeemeigenaar echter vrij om eventueel een andere audit organisatie hiervoor te benaderen. Daarnaast heeft de ADR, vanuit haar taak inzake Comptabiliteitswet, de mogelijkheid om beheeronderzoeken uit te voeren naar financiële systemen.
De ARK hanteert eigen kaders t.a.v. van uitvoer van haar controlerende taak. Audits die zij verrichten zijn merendeel op een hoger abstractieniveau en worden vaak ook gebaseerd op uitkomsten van eerdere ADR audits.
De NSA heeft een toezichthoudende rol t.a.v. de wijze waarop de beveiliging van gerubriceerde informatie van internationale herkomst is beveiligd. Naast dat de NSA wordt geconsulteerd tijdens het accreditatieproces van dergelijke informatiesystemen, heeft de NSA een eigenstandige verantwoordelijkheid hierin.
De NSA voert, bijvoorbeeld voortkomend uit de vigerende internationale regelgeving, (periodiek) controle uit op de beveiliging indien het nieuwe systemen betreft, bij wijzigingen die raken aan de beveiliging van bestaande systemen of wanneer de NSA dit nodig acht.
De EU en NAVO inspecteren Nederland ongeveer eens per vijf tot zeven jaar. De laatste inspecties dateren (respectievelijk) uit 2013 en 2019.
Kunt u aangeven wat de vigerende wet- en regelgeving is van elk van de typen gerubriceerde informatie die in Nederland verwerkt worden, zoals nationaal gerubriceerde informatie, informatie met een rubricering van partnerlanden, en EU-, NAVO- en ESA-gerubriceerde informatie?
De wet- en regelgeving die in elk geval van toepassing is op het Ministerie van Justitie en Veiligheid zijn:
Deze wet- en regelgeving is waar nodig uitgewerkt in nadere onderliggende (beleids)regels. Ten aanzien van EU-, NAVO-, en ESA-gerubriceerde informatie merk ik op dat hiervoor andere accreditatieregimes gelden die los staan van de nationale accreditatieregimes die in algemene zin gelden voor het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Daar zijn aanvullende maatregelen voor nodig. Sinds de aanhoudingen is daarom het beleid binnen de NCTV dat EU en NAVO informatie in principe niet kan en mag worden verwerkt. Daar waar verwerking nodig is voor de uitvoering van wettelijke taken en/of de nationale veiligheid is de NCTV in overleg met de BVA, mede met het oog op het verkrijgen van een accreditatie voor het verwerken van deze informatie.
De politie verwerkt gegevens ter uitvoering van de politietaak op basis van de Wet politiegegevens (Wpg). Politiegegevens kunnen worden uitgewisseld met de bevoegde autoriteiten in andere lidstaten van de Europese Unie of aan organen en instanties daarvan. De Wpg eist dat er passende informatiebeveiligingsmaatregelen worden getroffen. Daar wordt o.a. invulling aan gegeven door gebruik te maken van de Rubriceringsregeling politie 2015.
Kunt u voor elk van deze typen aangeven door wie en hoe hier a) toestemming/accreditatie voor wordt verleend; en b) toezicht op wordt gehouden?
Zoals vastgelegd in het VIR-BI mogen alleen personen die daartoe zijn geautoriseerd bijzondere informatie behandelen of inzien voor zover dit noodzakelijk is voor een goede uitoefening van hun taak. Wie welke informatie mag inzien is derhalve afhankelijk van de specifieke taak en daarmee niet per type informatie inzichtelijk te maken. Voor de opbouw van het toezicht op bijzondere informatie alsmede de maatregelen die zijn getroffen teneinde dit toezicht te versterken verwijs ik naar de kabinetsreactie en bijbehorende bijlage die op 13 december 2024 aan uw Kamer is toegezonden.
Hoe wijken deze regimes van toestemming/accreditatie en toezicht af van hoe EU-partnerlanden als Frankrijk en Duitsland deze hebben ingericht, zowel voor nationaal als internationaal gerubriceerde informatie?
Er is geen overzicht voorhanden van de regimes die van toepassing zijn in de verschillende lidstaten en de wijze waarop invulling is gegeven aan relevante internationale regelgeving. Het is daarnaast niet aan mij om uitspraken te doen over de (waardering van) regimes van andere partnerlanden of instellingen in relatie tot onze eigen regimes.
Zijn deze regimes naar uw inzicht zowel in theorie als in praktijk passend gezien o.a. door de NCTV opgestelde dreigingsbeelden? Zo ja, wat is uw onderbouwing daarvoor? Zo nee, welke verbeteringen bent u van plan door te voeren?
Zie antwoord vraag 31.
Wat is uw reactie op de aanbeveling in het rapport «Digitale Kroonjuwelen» van Twynstra Gudde dat «centraal, nationaal toezicht noodzakelijk is om tot een adequaat en uniform niveau van beschikbaarheid, vertrouwelijkheid en integriteit van de gegevens, documenten en registraties van Nationaal Belang te komen», waarbij «het toezicht zou kunnen worden ingericht vergelijkbaar met het toezicht op de beveiliging van gerubriceerde informatie van de EU en de NAVO» en «ingezet [wordt] op een initiële accreditatie van de betreffende beveiliging bij de overheidspartijen vóóraf, aangevuld door periodieke inspecties»7?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de Kamerbrief van 29 juni 2023 waarin de (toenmalig) Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties – Digitalisering en Koninkrijksrelaties het rapport aan uw Kamer heeft aangeboden.
Naast nationaal gerubriceerde informatie, welke typen internationaal gerubriceerde informatie (zoals informatie met een rubricering van partnerlanden of EU-, NAVO- of ESA-gerubriceerde informatie) verwerken de NCTV en de politie? Waren die allemaal in scope voor het onderzoek van de ADR? Zo nee, waarom niet?
Ten aanzien van EU-, NAVO-, en ESA-gerubriceerde informatie merk ik op dat hiervoor andere accreditatieregimes gelden dan de accreditatieregimes die nationaal gelden voor het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Sinds de aanhoudingen is daarom het beleid binnen de NCTV dat EU en NAVO informatie in principe niet kan en mag worden verwerkt. Daar waar verwerking nodig is voor de uitvoering van wettelijke taken en/of de nationale veiligheid is de NCTV in overleg met de BVA, mede met het oog op het verkrijgen van een accreditatie voor het verwerken van deze informatie.
De politie verwerkt nationaal gerubriceerde informatie. Daarnaast vindt gegevensuitwisseling plaats binnen de EU (zie ook antwoord bij vraag14.
Voor de scope van het ADR onderzoek verwijs ik naar hetgeen daarover opgenomen in het ADR rapport.
Kunt u aangeven wat per type gerubriceerde informatie de onderliggende grondslag/toestemming/accreditatie is op basis waarvan de NCTV en/of de politie deze verwerkt?
Ik verwijs voor het Ministerie van Justitie en Veiligheid naar het antwoord op vraag 29. Alle nationaal gerubriceerde informatie (stg-gerubriceerd) kan worden gedeeld met een overheidspartij, waarvan de ruimtes en de systemen die worden gebruikt voor de verwerving en verwerking van stg-informatie moeten zijn geaccrediteerd en medewerkers in het bezit moeten zijn van een verklaring van geen bezwaar (VGB). Deze accreditatie vindt plaats door de secretaris-generaal van een departement op advies van de beveiligingsautoriteit binnen dat departement.
Voor EU en NAVO-gerubriceerde informatie geldt dat deze accreditatie ook door de secretaris-generaal van een departement moet worden afgegeven op advies van de BVA van het departement, maar dat hiervoor ook een positief oordeel door de National Security Authority (NSA) moet worden afgegeven. Deze rol is voor het civiele domein belegd bij de AIVD. Periodiek wordt door zowel EU als NAVO-inspecteurs getoetst of ontvangende partijen voldoen aan geldende wet- en regelgeving.
Internationaal gerubriceerde informatie die niet valt binnen EU- of NAVO-rubricering is een afweging van de verzendende partij zelf. Die bepaalt welke partijen onder welke voorwaarden informatie mogen ontvangen en verwerken.
De politie verwerkt gegevens ter uitvoering van de politietaak op basis van de Wet politiegegevens (Wpg). Politiegegevens kunnen worden ter beschikking gesteld aan de bevoegde autoriteiten in andere lidstaten van de Europese Unie of aan organen en instanties daarvan. Bij algemene maatregel van bestuur (AMvB) worden nadere regels gesteld over de ter beschikkingstelling van politiegegevens, alsmede over de verdere verwerking en de daarbij te stellen voorwaarden aan het gebruik daarvan door ontvangstgerechtigde autoriteiten of internationale organen en instanties, en over de ontvangst van politiegegevens vanuit andere lidstaten van de Europese Unie.
De Wpg eist dat er passende informatiebeveiligingsmaatregelen worden getroffen. Daar wordt o.a. invulling aan gegeven door gebruik te maken van de Rubriceringsregeling politie 2015. Deze is in 2025 geactualiseerd en sluit nu beter aan bij de rubriceringsregeling van de Rijksoverheid: het VIR-BI. In de rubriceringsregeling is een vertaaltabel opgenomen, zodat informatie die binnen de EU wordt uitgewisseld op een vergelijkbaar niveau en met vergelijkbare maatregelen wordt behandeld door de politie.
Welk van deze typen gerubriceerde informatie zijn mogelijk gecompromitteerd in de door de ADR onderzochte lekken?
Er wordt rekening gehouden met het feit dat alle typen gerubriceerde informatie in meer of mindere mate zijn gecompromitteerd.
Wat is er tot het moment van onderzoek door de ADR vanuit het toezicht aan audits en inspecties geweest? Welke maatregelen hebben de NCTV en de politie over de jaren genomen op basis van die audits en inspecties?
De BVA van het Ministerie van Justitie en Veiligheid houdt toezicht op de NCTV en de verwerking van informatie, zoals ook geschetst in het antwoord op de vragen 12 en 14. De BVA brengt daarbij vanaf 2019 in principe ieder jaar de bevindingen van dit toezicht samen in een toezichtsnota. Dit is evenwel niet voor ieder jaar gebeurd in de afgelopen jaren. De NCTV is begin 2023 begonnen met het project digitale weerbaarheid om de informatiebeveiliging te verbeteren. Dit resulteerde er onder andere in dat het eerste geactualiseerde beleid in januari 2024 vastgesteld werd binnen de NCTV. De werking van het beleid en de maatregelen wordt vormgegeven in een PDCA (Plan-Do-Check-Act) -cyclus zoals is uiteengezet in de genoemde kabinetsreactie op het ADR-rapport van 13 december.
Bij de politie is de derdelijns toezichthoudende taak belegd bij de concern audit. Door de concern audit zijn in de afgelopen jaren aanbevelingen gedaan, maar deze zijn niet altijd opgevolgd door de politie. Zoals aangegeven in de kabinetsreactie op het ADR-rapport zal de politie de doorwerking van interne audits versterken. De korpsleiding zal toezien op de opvolging en borging van aanbevelingen die door concern audit worden gedaan. Tevens zal de politie bezien of de expertise van concern audit kan worden versterkt door politiemensen uit de operationele werkpraktijk toe te voegen aan audits op informatiebeveiliging.
Wat is zowel in het heden als op de lange termijn de impact van de lekken op de slagkracht en internationale reputatie van Nederlandse instanties als de I&V-diensten, bijvoorbeeld doordat bronnen en partnerlanden terughoudender zijn geworden in samenwerking? Wat voor maatregelen zijn er genomen om deze impact te minimaliseren?
Over operationele aangelegenheden van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten kan ik in de openbaarheid geen uitspraken doen. Het is ook niet aan mij om te speculeren over de internationale reputatie.
In hoeverre bent u bereid om een onafhankelijke commissie samen te stellen die het proces van herstel en bewustwording bij de NCTV kan begeleiden?
De ADR heeft de afgelopen maanden onafhankelijk onderzoek bij de NCTV en politie uitgevoerd. Voor de komende tijd is het belangrijk de vinger aan de pols te houden. Ik heb de ADR gevraagd om een aanvullend onderzoek te doen bij de NCTV naar de opvolging van de aanbevelingen en waar nodig aanvullende aanbevelingen te doen.
De ADR heeft aangegeven hiertoe bereid te zijn en te verwachten na 12 maanden een goed beeld van te kunnen geven. De politie gaat de aanbevelingen opnemen in de interne auditcyclus en zal aan de ADR rapporteren over de voortgang. Uw Kamer zal vanzelfsprekend over de uitkomsten worden geïnformeerd.
Wilt u deze vragen afzonderlijk en binnen drie weken beantwoorden?
De vragen zijn binnen de reguliere termijn beantwoord. Mede gelet op de omvangrijkheid van de set zijn daar waar opportuun vragen in samenhang beantwoord.
De Balanced Approach procedure |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Bent u bekend met het artikel in de Volkskrant waarin staat dat de Europese Commissie ontkent Nederland te hebben gewaarschuwd voor juridische problemen als het kabinet zou vasthouden aan het oude krimpplan voor Schiphol?1
Ja.
Klopt het dat de Europese Commissie niet gewaarschuwd heeft, zoals het artikel beschrijft? Zo ja, waarom heeft u de Kamer dan wel zo geïnformeerd? Zo nee, hoe zit het dan?
De Europese Commissie heeft ambtelijk gewaarschuwd dat er een ernstig risico is om te beargumenteren dat een getal onder de genotificeerde bandbreedte nog steeds deel uitmaakt van de lopende notificatie. Dat zou betekenen dat er mogelijk een nieuwe notificatie moet worden ingediend bij een getal buiten de bandbreedte. Een nieuwe notificatie zou hebben geleid tot vertraging van de inwerkingtreding van de geluidsbeperkende maatregelen. Gelet op de in de Geluidsverordening voorgeschreven termijnen en processtappen en de noodzaak om nieuwe berekeningen uit te voeren zou het dan niet langer meer mogelijk zijn om per november 2025 een maatregelenpakket in werking te laten treden. Dat is een groot risico dat het kabinet niet wilde nemen.
Bent u bereid de Kamer de gespreksnotities en documenten te geven die bewijzen dat er wel gewaarschuwd zou zijn? Zo nee, waarom niet?
In het tweeminutendebat van 17 december 2024 heb ik toegezegd dat ik in overleg met de Europese Commissie ga om te bezien welke relevante correspondentie ik in welke vorm met de Tweede Kamer kan delen. Dit overleg is inmiddels gevoerd en de documenten zijn vertrouwelijk ter inzage gelegd op 23 januari 20252.
Kunt u uitsluiten dat er gespreksnotities of andersoortige documenten zijn die bewijzen dat er wel gewaarschuwd zou zijn? Zo nee, hoe zit het dan?
Zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u een feitenrelaas geven met de relevante gebeurtenissen en een korte beschrijving van de relevante contacten met vertegenwoordigers van de EU, sinds het moment dat er voor het eerst ideeën kwamen dat de omvang van het aantal vliegbewegingen op Schiphol mogelijk zou moeten worden ingeperkt en hierbij nadrukkelijk inbegrepen alle communicatie, voordat het idee ontstond dat een balanced approach vereist zou zijn? Zo nee, waarom niet?
Vanaf het eerste contact (op 5 juli 2022; vlak na het Hoofdlijnenbesluit Schiphol van 24 juni 2022) heeft de Europese Commissie duidelijk gemaakt dat een Balanced approach procedure nodig zou zijn voor het doorvoeren van een geluidsgerelateerde exploitatiebeperking, zoals de Geluidsverordening voorschrijft. Er zijn dus geen contacten met de Europese Commissie in de periode «voordat het idee ontstond dan een Balanced Approach vereist zou zijn».
In de voorbereiding van en gedurende de procedure is er doorlopend contact geweest met de Europese Commissie. Inhoudelijke contacten hebben veelal op ambtelijk niveau met DG Move (verantwoordelijk voor de balanced approach procedure) en indien nodig ook met DG Environment (verantwoordelijk voor de geluidsverordening) en DG Clima plaatsgevonden. Dat contact was en is er op verschillende niveaus: zowel ambtelijk als politiek. Ook is er contact geweest met de kabinetten van de Eurocommissarissen door de Permanente Vertegenwoordiging.
Kunt u aangeven welke adviezen en instructies vanuit de EU zijn (mee)gegeven aan Nederland gedurende deze periode? Zo nee, waarom niet?
Tijdens de voorbereiding op de procedure is met de Europese Commissie gesproken over de vereisten die de balanced approach-procedure voorschrijft. Vervolgens is de procedure opgestart en doorlopen. Na de notificatie van 1 september 2023 is het contact met de Europese Commissie geïntensiveerd. Hetgeen uit die contacten is voortgekomen is ook op meerdere momenten met uw Kamer gedeeld3. Dit is onder andere ook in het aanvullende raadplegingsdocument van mei 2024 te lezen. Tijdens deze contacten zijn door de Europese Commissie vragen gesteld, met name over de proportionaliteit van de verschillende maatregelen en het beoogde tempo waarin het geluidsdoel bereikt zou worden. Daarnaast heeft de Europese Commissie de voorkeur voor alternatieve maatregelen om het geluidsdoel te halen benadrukt, in plaats van een reductie van het aantal vliegtuigbewegingen, omdat uit de verordening volgt dat een reductie van het aantal vliegtuigbewegingen een «matter of last resort» is bij het nemen van maatregelen.
Met de nieuwe notificatie van 4 september 2024 en de aanvulling daarop van 6 december 2024, wordt tegemoet gekomen aan deze aandachtspunten en de reacties op de aanvullende raadpleging van mei 2024.
Klopt het dat in een mail van 16 juni 2022 met als onderwerp «gesprek met PV» het gaat over het voorbereiden van een zogenaamd non-paper waarbij een van de bullets luidt: waarom wij denken dat balanced approach procedure van toepassing is. Bespreekpunt: ziet DG move dat ook zo?
Ja.
Kunt u dat non-paper aan de Kamer verstrekken? Zo nee, waarom niet, en hoe stelt u zich dan voor hoe de Kamer zich voldoende geïnformeerd kan achten?
Dat non-paper is er uiteindelijk niet gekomen. Het was onderdeel van het proces van gedachtevorming. De inhoud heeft vervolgens een plek gekregen in het notificatiedocument van 1 september 2023. Dat het kabinet besloten heeft om de balanced approach-procedure te doorlopen staat in de hoofdlijnenbrief van juni 20224. De reden waarom het kabinet daartoe heeft besloten staat ook in die brief.
Klopt het dat met het non-paper Nederland zelf bedacht heeft dat een balanced approach nodig zou zijn en met die boodschap op de EU is afgestapt? Zo ja, waarom is niet gekozen om eerst de mening van de EU te horen en er open in te gaan? Zo nee, wat is de status van het non-paper?
Het feit dat een balanced approach procedure nodig is, volgt uit Verordening (EU) Nr. 598/2014. Uit deze verordening inzake geluidsgerelateerde exploitatiebeperkingen op luchthavens volgt dat wanneer de invoering van geluidsgerelateerde exploitatiebeperkingen overwogen wordt voor luchthavens groter dan 50.000 vliegtuigbewegingen handelsverkeer, de Balanced approach procedure moet worden doorlopen. De definitie voor een «geluidsgerelateerde actie» is als volgt (Artikel 2 lid 5 van de Verordening): «elke maatregel die gevolgen heeft voor de geluidsomgeving rond een luchthaven, waarvoor de beginselen van de evenwichtige aanpak van toepassing zijn, inclusief andere niet-operationele acties die gevolgen kunnen hebben voor het aantal mensen dat wordt blootgesteld aan vliegtuiglawaai.» En voor «exploitatiebeperking» (Artikel 2 lid 6 van de Verordening): «een geluidsgerelateerde actie die de toegang tot of de operationele capaciteit van een luchthaven vermindert, inclusief exploitatiebeperkingen die gericht zijn op de uitdienstneming van marginaal conforme luchtvaartuigen op specifieke luchthavens en partiële exploitatiebeperkingen, die bijvoorbeeld gedurende bepaalde tijdsperioden van de dag of alleen voor bepaalde start- en landingsbanen gelden.» Dit is ook bevestigd door de Hoge Raad in de uitspraak 12 juli 2024.
Klopt het dat de EU slechts een advies geeft over de door Nederland ingediende plannen voor de balanced approach? Zo ja, kunt u aangeven wat dit betekent voor de beleidsvrijheid van het kabinet en het Nederlandse parlement? Zo nee, hoe zit het dan?
Op grond van artikel 8, derde lid, van verordening (EU) nr. 598/2014 toetst de Europese Commissie de procedure voor de invoering van een exploitatiebeperking en kan zij vervolgens een advies uitbrengen. Een bevestiging van de Europese Commissie waarin zij aangeeft dat bij de invoering van een geluidsgerelateerde exploitatiebeperking de in de verordening vastgestelde procedure in acht is genomen, is – mede gelet op de internationale belangen – van belang om de exploitatiebeperking te kunnen doorvoeren. Na ontvangst van het advies zal het kabinet een afweging maken welke vervolgstap kan worden gezet. Het niet naleven van de balanced approach-procedure kan immers uitmonden in een infractieprocedure van de Europese Commissie.
Klopt het dat de Nederlandse overheid heeft toegestaan dat op Schiphol vanaf de periode 2010–2015 ca. 80.000–100.000 vluchten meer worden uitgevoerd dan binnen de vigerende wet- en regelgeving is toegestaan, zoals uw voorganger bevestigde?2 Zo nee, hoe zit het dan precies?
In 2023 is op basis van onderzoek een inschatting gemaakt van het jaarvolume dat mogelijk is binnen de grenswaarden in handhavingspunten uit het Luchthavenverkeerbesluit (LVB) 2008 door onderzoeksbureau To70. Dit leidde tot een binnen deze grenswaarden inpasbaar verkeersvolume van 400.000–420.000 vliegtuigbewegingen, als het anticiperend handhaven zou worden beëindigd. Het rapport inclusief achtergrond en methodische beschrijving is openbaar.6 Deze analyse geldt voor de onderzochte situatie op dat moment. In overeenstemming met de Aldersakkoorden is Schiphol onder het anticiperend handhaven feitelijk doorgegroeid tot een aantal van circa 500.000 vliegtuigbewegingen in 2019. Dit aantal vliegtuigbewegingen is wettelijk niet vastgelegd als maximum.
Bent u het eens met de uitspraak van uw voorganger op nationale tv in november 2023 dat «de geldende regelgeving voor Schiphol minder geluid toestaat dan we de afgelopen 10–15 jaar hebben gedaan»? Indien niet, wat is volgens u de juiste situatie en waarom was de uitspraak van uw voorganger onjuist?
Ja.
Is het standpunt van de landsadvocaat over de rechtmatigheid van het krimpbesluit waar uw voorganger in januari 2024 van aangaf dat hij het daarmee eens is3 gedeeld met de EU? Zo ja, kunt u de bijbehorende documenten of gespreksnotities aan de Kamer overleggen? Zo nee, waarom is dat niet gedeeld met de EU?
Het standpunt dat voor het beëindigen van het anticiperend handhaven in combinatie met de invoering van de experimenteerregeling geen balanced approach-procedure doorlopen hoeft te worden is in contacten met de Europese Commissie aan de orde geweest. Uitgangspunt is dat correspondentie met de Europese Commissie strikt vertrouwelijk is en niet openbaar wordt gemaakt tijdens lopende procedures. Met de uitspraak van de Hoge Raad van 12 juli 2024 is duidelijk geworden dat de Staat het stoppen met anticiperend handhaven in combinatie met de experimenteerregeling slechts mag invoeren, nadat een balanced approach-procedure is doorlopen.
Gezien de constateringen als genoemd onder 11), 12) en 13) en het feit dat uw voorganger in januari 2024 dus stelde dat er geen sprake is van een exploitatiebeperking, waarom is er dan in 2023 – en dus voor de uitspraak van de Hoge Raad van 12 juli 2024 – een «balanced approach»-procedure gestart? Kunt u ook uitleggen hoe die beslissing niet tegenstrijdig is aan de standpunten van uw voorganger (en de Staat), zoals hij die had tot aan tenminste januari 2024?
Voor de beantwoording is relevant dat er door het vorige kabinet onderscheid is gemaakt tussen drie verschillende sporen. Spoor 1 betrof het stoppen met het anticiperend handhaven en herstellen van de rechtspositie van omwonenden, Spoor 2 is gericht op het herstellen van de balans en het met voorrang aanpakken van de geluidsoverlast en binnen Spoor 3 wordt gewerkt aan een nieuw stelsel waarin niet wordt gestuurd op aantallen vliegtuigbewegingen maar op (milieu)normen. In dit kader zijn Spoor 1 en 2 relevant. Zoals uitgelegd in het antwoord op vraag 9 stond voor Spoor 2 (de definitieve verankering van de het maatregelenpakket en de bijbehorende capaciteitsbeperking) vanaf het begin af aan vast dat hiervoor een balanced approach-procedure moest worden gevolgd. Voor Spoor 1 (het loslaten van het anticiperend handhaven) was dit niet het geval. Daarvan was destijds de opvatting dat hiervoor geen balanced approach-procedure hoeft te worden doorlopen. Dit is aan de orde geweest in diverse rechtszaken. De Hoge Raad heeft op datum 12 juli 2024 geoordeeld dat voor het stoppen met anticiperend handhaven op grond van Europese regels ook de balanced approach moet worden gevolgd.
Is voor de «balanced approach-procedure formeel gestart werd met de EU besproken of er mogelijkheden zijn om Schiphol binnen de vigerende wet- en regelgeving te brengen zonder «balanced approach»-procedure, ook wanneer dit zou betekenen dat hiervoor deels ook een capaciteitsreductie nodig zou zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer alle gespreksnotities en documenten doen toekomen die daarop betrekking hebben?
Nee, de Europese Commissie heeft vanaf het eerste contact duidelijk gemaakt dat een Balanced approach procedure nodig zou zijn voor het doorvoeren van een geluidsgerelateerde exploitatiebeperking, zoals de Geluidsverordening voorschrijft. Zoals in de antwoorden op vragen 13 en 14 is te lezen, is dit gesprek met de Europese Commissie wel gevoerd met betrekking tot het stoppen met anticiperend handhaven.
Klopt het dat een «balanced approach»-procedure alleen vereist is, indien het doel bij het eventueel inperken van de capaciteit van een luchthaven ligt in het verminderen van de geluidshinder? Zo nee, kunt u uitleggen hoe het dan zit?
De Balanced Approach procedure dient te worden doorlopen wanneer een lidstaat een geluidsgerelateerde exploitatiebeperking wil doorvoeren op een luchthaven met meer dan 50.000 vliegtuigbewegingen per jaar. Het gaat hierbij om elke maatregel die gevolgen heeft voor de geluidsomgeving rond een luchthaven, waarvoor de beginselen van de evenwichtige aanpak van toepassing zijn, inclusief andere niet-operationele acties die gevolgen kunnen hebben voor het aantal mensen dat wordt blootgesteld aan vliegtuiglawaai en die een exploitatiebeperking tot gevolg heeft.
Indien Nederland het aantal vliegtuigbewegingen op Schiphol omwille van stikstofreductie zou willen beperken, zou daarvoor dan ook een «balanced approach»-procedure vereist zijn? Zo ja, kunt u dat motiveren?
De balanced approach Verordening (EU) 598/2014 bevat enkel regels en procedures voor de invoering van geluidsgerelateerde exploitatiebeperkingen voor luchthavens. Wanneer het aantal vliegtuigbewegingen die maximaal worden toegestaan op Schiphol moeten worden beperkt uitsluitend omwille van stikstofreductie zijn wellicht de beginselen van de evenwichtige aanpak (balanced approach) niet van toepassing.
Klopt het dat in september 2023 de Nederlandse Staat in het dan ingediende formele notificatiedocument de EU heeft geïnformeerd dat de doelstellingen van de balanced approach waren om te komen tot een hinderreductie als in de meegezonden tabel?4
Ja.
Klopt het dat in september 2024 een nieuw notificatiedocument is ingezonden met daarin het volgende citaat: «The noise abatement objective to be achieved is expressed in percentages compared to a reference situation and is in addition to the annual autonomous development.» «The amended notification package is based on two phases. For the first phase, an implementation date of November 2025 is assumed. This date allows for alternative measures compared to the original implementation date of November 2024. The first phase aims to achieve a total of 17% of the 24-hour noise abatement objective. This means that 3% remains.»?
Ja.
Klopt het dat vervolgens op 6 december 2024 een brief is verzonden met als onderwerp «Outcome calculations of the Balanced Approach» waarin het volgende staat: «You will find enclosed the letter to the Dutch parliament in which the choice to implement a reduction percentage of –15% by November 2025, as opposed to the previously communicated –17%, has been made known and explained. Below are the measures, including capacity limitation, that realise this reduction»?
Ja.
Bent u het met mij eens dat de doelstelling van de hinderreductie hiermee sinds de formele start van de «balanced approach»-procedure tweemaal is afgezwakt?
Nee, hiermee ben ik het niet eens. Het bijstellen van het te behalen geluidsdoel in de eerste fase per november 2025 doet op geen afbreuk aan het geluidsdoel zoals dit is vastgelegd in het Actieplan Geluid Schiphol 2024–2029: –20% voor het etmaal en –15% voor de nacht bovenop de autonome ontwikkelingen. Sinds de start van de balanced approach-procedure is deze doelstelling niet afgezwakt. Voor de realisatie van het etmaaldoel is een fasering aangebracht, de doelstelling voor de nachtperiode wordt ruimschoots gehaald met het voorgestelde maatregelenpakket per november 2025. De fasering, die ook in de notificatie van 1 september 2023 al werd voorgesteld, zorgt ervoor dat in de eerste fase –15% van het subdoel voor het etmaal wordt ingevuld, en de resterende –5% in een volgende fase.
Als u een boodschap zou moeten geven aan de omwonenden van Schiphol die hoop putten uit het aangekondigde hoofdlijnenbesluit van juni 2022 waarbij eerst werd aangekondigd dat het aantal vluchten op Schiphol tot 440.000 zou worden beperkt en later hoorden dat de hinder met ten minste 20% zou verminderen, en die doelen sinds 2022 steeds verder afgezwakt zien worden, wat zou u dan willen zeggen?
In het regeerprogramma heeft het kabinet afgesproken dat het de rechtspositie van omwonenden van Schiphol zo snel mogelijk wil herstellen en de geluidsbelasting met 20% terug wil dringen. Het kabinet is er daarom alles aan gelegen om de lopende Europese balanced approach-procedure voort te zetten en met goed gevolg te doorlopen, zodat de resultaten kunnen worden vastgelegd in het LVB. Zie verder het antwoord op vraag 21.
Op welke manieren borgt de EU dat de belangen van omwonenden een ten minste gelijkwaardig gewicht krijgen aan de belangen van de luchtvaartsector met zijn grote lobbykracht? Kunt u beschrijven welke middelen burgers daartoe hebben?
Dat de luchtvaartsector een grote lobbykracht heeft wordt herkend. Echter, burgers hebben dezelfde toegang als ondernemingen tot instellingen, organen en instanties van de Europese Unie. Het EU-verdrag voorziet in de betrokkenheid van burgers bij alle onderdelen van het optreden van de Unie. Daarnaast zijn de instellingen en lidstaten, wanneer zij handelen binnen de werkingssfeer van het Unierecht, gebonden aan het EU Handvest. Daarnaast hebben in het kader van de balanced approach-procedure twee brede consultaties plaatsgevonden waar iedereen, zowel burgers als bedrijven, op kon reageren. Zo hebben alle belanghebbenden de mogelijkheid gehad voor inspraak.
Is het correct dat voor de hinderreductie enkel de additionele vlootvernieuwing mag worden meegeteld? Zo nee, hoe zit het dan?
In het Actieplan Geluid Schiphol 2024–2029 is het geluidsdoel van –20% op het etmaal en –15% in de nacht vastgelegd en is bepaald dat dit percentage bovenop de autonome ontwikkeling komt. Vlootvernieuwing is een doorlopend proces en vindt plaats ongeacht het invoeren van maatregelen door de overheid. Voor de berekeningen in de balanced approach-procedure wordt daarom gerekend met een trend die recht doet aan die ontwikkeling. Reductie van de geluidsbelasting door vlootvernieuwing die binnen de autonome ontwikkeling valt, telt niet mee als maatregel binnen de huidige procedure. Alleen het aandeel vlootvernieuwing dat op dat moment boven de trend uitstijgt, telt mee in de maatregel Additionele vlootvernieuwing.
Betekent dat ook dat als een maatschappij een relatief oude vloot heeft en al voor een omvangrijke verjongingsslag stond, er relatief weinig vliegtuigen als additionele vervanging gezien mogen worden? Zo nee, waarom niet?
Voor de maatregel Additionele vlootvernieuwing wordt gekeken of de vlootvernieuwing binnen een bepaalde periode boven de historische trend, oftewel autonome ontwikkeling, uitstijgt. Indien dat het geval is, wordt het deel dat boven die historische trend uitstijgt meegenomen in de maatregel Additionele vlootvernieuwing.
Bent u bekend met deze analyse van Follow the Money, een collectief van ervaren onderzoeksjournalisten in Nederland over de vloot van KLM: KLM’s vliegtuigen zijn ouder, luidruchtiger en minder zuinig dan nodig – Follow the Money – Platform voor onderzoeksjournalistiek? Wat zijn in uw ogen de bevindingen van dit onderzoek?
Ja, ik ben hier bekend mee. De feiten die in de analyse naar voren worden gebracht spreken voor zich.
Bent u het ermee eens dat dat binnen de normenhiërachie die geldt in het Unierecht secundair recht ondergeschikt is aan het primaire recht? Zo nee, kunt u dat motiveren?
Ja.
Klopt het dat Artikel 11 VWEU stelt dat milieubeschermingseisen in de omschrijving en uitvoering van al het EU-beleid geïntegreerd dienen te worden? Zo nee, hoe zit het dan?
Ja, dat klopt. Op grond van artikel 11 VWEU moet de EU de milieubeschermingseisen integreren in de omschrijving en uitvoering van het beleid en het optreden van de Unie, in het bijzonder met oog op het bevorderen van duurzame ontwikkeling.
Klopt het dat het Grondrechtenhandvest met artikel 7 het recht op privé, familie- en gezinsleven beschermt? Zo nee, hoe zit het dan?
Ja, dat klopt.
Klopt het dat het Grondrechtenhandvest met artikel 37 een nadrukkelijk recht op milieubescherming bevat? Zo nee, hoe zit het dan?
Artikel 37 van het Handvest formuleert een beginsel dat bepaalt dat een hoog niveau van milieubescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu moeten worden geïntegreerd in het beleid van de Unie en worden gewaarborgd overeenkomstig het beginsel van duurzame ontwikkeling.
Bent u het ermee eens dat de Straatburgse grondrechten als algemeen beginsel deel uitmaken van het Unierecht? Zo nee, hoe zit het dan?
Met de Straatburgse grondrechten wordt het Europees verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) bedoeld. Op grond van artikel 6, derde lid, van het VEU maken de rechten en vrijheden van het EVRM als algemene beginselen deel uit van het Unierecht.
Bent u het ermee eens dat internationale normen, ook wanneer die volgen uit (bijvoorbeeld) het Verdrag van Chicago, niet kunnen derogeren aan grondrechten die binnen de EU bescherming dienen te krijgen? Zo nee, kunt u dit motiveren?
Bij het afspreken van internationale normen, zoals die bijvoorbeeld volgen uit het Verdrag van Chicago, moeten de lidstaten en de Europese Unie de grondrechten die binnen de EU beschermd worden respecteren.
Kan u de vragen een voor een behandelen?
Ja.
Het bericht 'Cryptowereld creëert systeemrisico dat aan kredietcrisis doet denken' |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eelco Heinen (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Cryptowereld creëert systeemrisico dat aan kredietcrisis doet denken»?1
Deelt u de mening dat deze ontwikkeling onwenselijk is en ontmoedigd dient te worden?
Hoe schat u de risico’s in van deze ontwikkelingen voor de financiële stabiliteit van Nederland?
In hoeverre ziet u een toenemende interactie tussen de cryptowereld en de traditionele financiële sector?
Welke maatregelen neemt u om eventuele negatieve effecten op de financiële stabiliteit te voorkomen?
Welke stappen onderneemt u om de risico's die voortvloeien uit het onbeperkt «klonen» van cryptomunten en het daarmee gepaard gaande (laag op laag) hergebruik van onderpand te reguleren en te monitoren?
Deelt u de mening dat de huidige ontwikkelingen in de cryptomarkt parallellen vertonen met de situatie voorafgaand aan de kredietcrisis van 2008?
Welke lessen uit die periode past u toe om een soortgelijke crisis te voorkomen?
Welke initiatieven neemt u binnen de EU om de systeemrisico's van de cryptomarkt aan te pakken en te zorgen voor een gecoördineerde aanpak?
Welke stappen onderneemt u om (jonge) beleggers te informeren over de risico's van investeren in cryptomunten, gezien de complexiteit en de potentiële systeemrisico's die hiermee gepaard gaan?
Het bericht 'Na falen PostNL bezorgt uitvaartondernemer Huizen zelf rouwpost' |
|
Arend Kisteman (VVD) |
|
Beljaarts |
|
Bent u bekend met het bericht «Na falen PostNL bezorgt uitvaartondernemer Huizen zelf rouwpost»?1
Ja.
Wat zegt het volgens u over het vertrouwen in PostNL van ondernemers en bewoners dat zij het heft in eigen hand nemen om rouwpost op tijd te bezorgen?
Burgers moeten van een betrouwbare postdienst op aan kunnen. Zeker wanneer deze post van een persoonlijke aard en urgent is, zoals bij rouwpost. Om deze reden heeft rouwpost een bevoorrechte positie onder de Universele Post Dienst (UPD) en zijn er speciale rouwpostzegels die voorrang genieten boven andere postsoorten. Ik betreur dat ondanks deze maatregelen rouwpost soms toch te laat komt. De UPD-verlener moet aan de opgelegde wettelijke kwaliteitseisen voldoen.
Acht u het een wenselijke ontwikkeling dat bewoners nu zelf rouwpost gaan bezorgen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met andere initiatieven van bewoners of ondernemers voor het zelf bezorgen van belangrijke post, zoals rouwpost, vanwege een gebrek aan vertrouwen in PostNL? Zo ja, in welke regio(s) vindt dit plaats?
Ik ben niet met vergelijkbare initiatieven bekend.
Wat doet dit nieuwsbericht met het onderzoek naar de toekomst van de postmarkt en de speciale positie die rouwpost binnen de Universele Postdienst (UPD) heeft?
Momenteel laat ik de Autoriteit Consument en Markt (ACM) onderzoek uitvoeren naar de postmarkt. Op basis dit onderzoek ontwikkel ik in de loop van 2025 een toekomstvisie, waarin verschillende aspecten van de Universele Postdienst aan bod komen. Hieronder valt ook de reikwijdte van de UPD en de soorten post die wel en niet als beschermingswaardig zouden moeten worden aangemerkt, waaronder rouwpost.
Klopt het dat uitvaarten tegenwoordig een dag later plaatsvinden omdat niet zeker is of de rouwpost op tijd wordt bezorgd? Zijn er meer berichten bekend over het later of niet bezorgen van rouwpost en zo ja hoe vaak komt dit voor? Indien mogelijk het antwoord graag uitsplitsen naar regio.
Er zijn geen signalen bij mij bekend dat uitvaarten later plaatsvinden wegens tekortschietende bezorging van rouwpost. De ACM geeft wel aan dat er over 2024 een lichte stijging was van signalen over niet tijdige bezorging van rouwpost, maar dat het algemene beeld is dat de bezorging in Nederland niet ondermaats is. Deze signalen verzamelt de ACM vanuit haar rol als toezichthouder op landelijk niveau. Deze signalen kan de ACM daarom niet naar regio uitsplitsen.
PostNL geeft aan een team te hebben voor het opsporen van vertraagde rouwpost wat indien nodig ook calamiteitenoplossingen kan bieden (spoedbezorging, brief vanuit PostNL). Hoe vaak wordt dit team ingeschakeld?
PostNL geeft aan dat zij een specifiek proces voor rouwpost heeft ingericht. In dit proces worden via zogenoemde rouwpostverzendenveloppen meerdere rouwkaarten tegelijk (zo’n 30 tot 40 per envelop) in één verzamelenvelop bij PostNL aangeleverd. Dit kan op een retailpunt, of op zondag via de aparte rouwbrievenbus, om vervolgens in de sorteercentra verwerkt te worden voor bezorging bij de geadresseerden. Het calamiteitsprotocol treedt in werking wanneer de rouwpost die via het aparte proces wordt voorgemeld in de systemen van PostNL niet wordt aangetroffen in het sorteerproces, of als PostNL een melding krijgt dat deze post niet is ontvangen.
Afhankelijk van de tijd die er is tussen het moment van de melding van de calamiteit en de datum van de uitvaart, neemt PostNL een beslissing over hoe geadresseerden geïnformeerd worden. Het kan zijn dat PostNL via een spoedbezorging de rouwkaarten alsnog bezorgt of dat er een herdruk plaatsvindt waarna de brief alsnog bezorgd wordt. Ook kan PostNL zelf contact zoeken met de geadresseerde en hem of haar informeren over de inhoud van de rouwpost. PostNL geeft aan dat in alle gevallen waarin het calamiteitenprotocol in 2024 is ingeschakeld de geadresseerden vóór het moment van de uitvaart zijn geïnformeerd. PostNL benadrukt dat losse rouwkaarten die via het reguliere sorteerproces binnen komen en die niet als zodanig zijn aangemerkt (zonder rouwpostzegel erop), moeilijk te traceren zijn. Ten slotte geeft PostNL aan dat in 2024 het calamiteitenprotocol voor het oplossen van rouwpost bij minder dan 0,2% van het totale aantal rouwenveloppen is ingeschakeld.
Welke stappen gaat u nemen om het vertrouwen van ondernemers en bewoners in PostNL te herstellen? Deelt u de mening dat dit op een zo’n kort mogelijke termijn moet gebeuren?
Uw vragen hebben betrekking op het vertrouwen van ondernemers en burgers in de uitvoering door PostNL van de wettelijke taak van de UPD, waaronder rouwpost valt. Ik ben met uw Kamer in gesprek over de situatie op de postmarkt. De eerstvolgende stap in dit proces is de technische briefing over de postmarkt die mijn ministerie op 29 januari voor u organiseert. In het voorjaar komt de ACM met de uitkomsten van haar onderzoek. Dit levert de basis voor de toekomstvisie voor de postmarkt die mijn ministerie zal ontwikkelen.
Het bericht 'Dringend meer geld nodig voor schoolgebouwen' |
|
Ilana Rooderkerk (D66), Joost Sneller (D66) |
|
Mariëlle Paul (VVD), Judith Uitermark (NSC) |
|
Bent u bekend met het bericht «Dringend meer geld nodig voor schoolgebouwen»?1
Bent u het eens met de mening dat de kwaliteit van schoolgebouwen, waaronder luchtkwaliteit, verlichting en inrichting, van belang is voor schoolprestaties en het tegengaan van ziekteverzuim bij leerlingen en leraren?
Deelt u de conclusie van het Interdepartementaal Beleidsonderzoek Onderwijshuisvesting dat het Rijk gemeenten jaarlijks tenminste 730 miljoen euro (geïndexeerd naar het prijspeil van 2023: 1,2 miljard euro) te weinig geeft voor nieuwbouw en renovatie van schoolgebouwen?
Vindt u de huidige financiering in het gemeentefonds voldoende toereikend om scholen te verduurzamen, zodat gemeenten in de toekomst niet meer financieel leeglopen op kosten voor gas en stroom?
Hoe gaat onderwijshuisvesting deel uitmaken van het Herstelplan kwaliteit funderend onderwijs (Kamerstuk 31 293, nr. 762) en welke financiële middelen koppelt u hieraan?2
Hoe reageert u op de noodkreet van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) dat de huidige financiering van onderwijshuisvesting «volstrekt onvoldoende» is om de kosten voor onderwijshuisvesting te dragen?
Vindt u dat het wetsvoorstel met nieuwe eisen aan onderwijshuisvesting voldoet aan artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet?
Bent u het eens met de mening dat met nieuwe taken en eisen voor gemeenten aan onderwijshuisvesting ook toereikende financiering gepaard moet gaan?
Hoe reageert u op de kritiek van de Raad van State dat de financiële gevolgen van het in vraag 8 genoemde wetsvoorstel voor gemeenten onvoldoende zijn toegelicht?
Het bericht 'Duizenden asielzoekers krijgen werkvergunning nu regels soepeler zijn' |
|
Queeny Rajkowski (VVD), Bente Becker (VVD) |
|
Marjolein Faber (PVV), Eddy van Hijum (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Duizenden asielzoekers krijgen werkvergunning nu regels soepeler zijn»?1
Ja.
Klopt de analyse dat de toename toe te schrijven is aan het loslaten van de 24 weken eis? Zo nee, waarom niet? Welke redenen zouden hier nog meer aan ten grondslag kunnen liggen?
De inschatting is inderdaad dat de sterke toename van het aantal afgegeven tewerkstellingsvergunningen aan werkgevers voor het laten werken van asielzoekers voor een groot deel komt door het vervallen van de 24-weken-eis. Ook vóór de uitspraak over de 24-weken-eis was er al sprake van een stijging van het aantal aanvragen. De inschatting is dat de toename ook gedeeltelijk komt door de extra aandacht die er is geweest voor de mogelijkheid voor werkgevers om asielzoekers in dienst te nemen. Sinds de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 29 november 20232 kunnen de tewerkstellingsvergunningen worden afgegeven voor een langere duur dan maximaal 24 weken in een periode van 52 weken. In het onderzoek van Regioplan3 zijn de verschillende belemmeringen voor de toegang tot de arbeidsmarkt voor asielzoekers en voor werkgevers om hen in dienst te nemen uitgewerkt. Deze belemmeringen zijn onderverdeeld in drie verschillende categorieën: wet- en regelgeving, maatschappelijke contextfactoren en individuele factoren. Uit dit rapport volgt dat de 24-weken-eis de grootste belemmering was binnen de categorie wet- en regelgeving.
Klopt het dat 25–30% van de tewerkstellingsvergunning (twv’s) wordt afgewezen? Zo nee, wat is dan het percentage? Op basis waarvan kan een afwijzing plaatsvinden? Wat zijn de meest belangrijke en opvallendste afwijzingsgronden?
UWV beoordeelt bij de behandeling van een tewerkstellingsvergunningaanvraag of aan de voorwaarden wordt voldaan. UWV doet, indien het een aanvraag voor een asielzoeker betreft onder andere navraag bij de IND en het COA om te controleren of de asielaanvraag van de asielzoeker tenminste zes maanden in behandeling is en er recht is op opvang. Ook controleert UWV onder andere of het loon marktconform is. Als de aanvraag voldoet aan alle vereisten, dan verleent UWV de tewerkstellingsvergunning aan de werkgever. De aanvraag kan worden afgewezen als er bijvoorbeeld geen positieve verklaring van de IND of van het COA is. Of als de werkgever een loon opgeeft dat voor de specifieke functie niet marktconform is.
In 2024 zijn er bij UWV 12.284 aanvragen voor een tewerkstellingsvergunning voor een asielzoeker ingediend. In 2024 is in 1.405 gevallen de aanvraag voor een tewerkstellingsvergunning voor een asielzoeker geweigerd. Dit komt neer op een percentage van 11,44% geweigerde aanvragen van de in 2024 ingediende aanvragen.
UWV heeft in de publicatie «Tewerkstellingsvergunningen voor asielzoekers. Eén jaar na de afschaffing van de 24-wekeneis.» van december 2024 aangegeven dat gemiddeld ongeveer 25 tot 30% van de aanvragen voor een tewerkstellingsvergunning voor een asielzoeker wordt of afgewezen of de aanvraag ingetrokken. Hierbij is er vaak sprake van een combinatie van redenen op grond waarvan de aanvraag wordt stopgezet of afgewezen. De belangrijkste redenen hiervoor zijn:
Onderstaande tabel met de redenen voor het intrekken van de aanvragen of van het afwijzen van de aanvraag voor de tewerkstellingsvergunning is opgenomen in de voornoemde publicatie.
Hoe lang duurt het proces vanaf de aanvraag van de twv tot de inwilliging of afwijzing gemiddeld in het geval van asielzoekers? Hoe verhoudt zich dit tot het proces voor niet-asielzoekers?
De wettelijke beslistermijn voor UWV om een beslissing te nemen op een aanvraag van een werkgevers voor een tewerkstellingsvergunning bedraagt vijf weken. In de periode april–augustus vorig jaar liep de behandeling van de aanvragen van tewerkstellingsvergunningen echter vertraging op, waardoor werkgevers rekening moesten houden met vier extra weken. De oorzaak was de samenloop van een grote toename van het aantal aanvragen en de implementatie van een nieuw verwerkingssysteem bij UWV. UWV heeft hierop extra maatregelen genomen en de achterstanden zijn sinds medio augustus weer ingelopen.
UWV heeft naar aanleiding van een verzoek vanuit SZW een verkenning uitgevoerd of en vanaf wanneer zij complete aanvragen voor een tewerkstellingsvergunning voor een asielzoeker, binnen een streeftermijn van twee weken zouden kunnen behandelen in plaats van binnen de wettelijke beslistermijn van vijf weken. De reden van dit verzoek is dat uit het onderzoek van Regioplan is gebleken dat de beslistermijn van vijf weken een belemmering vormt voor werkgevers om asielzoekers in dienst te nemen. UWV heeft aangegeven deze afhandelingstermijn van twee weken bij complete vragen per 1 januari 2025 na te streven.
Van de aanvragen voor een tewerkstellingsvergunning voor een asielzoeker die in de maanden november en december 2024 compleet werden aangeleverd, heeft UWV in 83,7% respectievelijk 80% van de aanvragen binnen twee weken een tewerkstellingsvergunning verleend. De gemiddelde doorlooptijd van een complete aanvraag was in die maanden 13 dagen. Van de niet compleet aangeleverde aanvragen heeft UWV in november en december 2024 in 70,9 respectievelijk 83,4% van de gevallen een tewerkstellingsvergunning binnen vijf weken verleend. De gemiddelde doorlooptijd van deze aanvragen was in december 2024 28 dagen.
Voor alle aanvragen, dus ook voor de aanvragen voor asielzoekers, heeft UWV een wettelijke beslistermijn van vijf weken, waarbij UWV een tijdigheidscijfer van 90% nastreeft.
Klopt het dat een afwijzingsgrond kan zijn dat de vreemdeling uitgezet wordt/vertrekt? Hoe vaak komt dit voor?
De regeling voor asielzoekers om te werken ziet op de asielzoekers voor wie de toegang tot Nederland niet is geweigerd en door wie een asielaanvraag is ingediend. Het gaat dan om asielzoekers die in afwachting zijn van de beslissing op hun aanvraag of in afwachting van de beslissing op een bezwaar- of beroepsschrift. Er moet sprake zijn van een lopende asielaanvraag die in behandeling is. Voor Dublinclaimanten, waarbij de persoon in afwachting is op de overdracht naar de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, is deze regeling niet van toepassing. Bij een tewerkstellingsvergunningaanvraag voor personen uit deze groep gelden de reguliere voorwaarden, waarbij onder andere ook een toets op prioriteitgenietend aanbod wordt uitgevoerd.
Onder de herziene Opvangrichtlijn die uiterlijk 12 juni 2026 moet zijn geïmplementeerd geldt dat onder andere Dublinclaimanten geen toegang meer krijgen tot de arbeidsmarkt. Dit geldt eveneens voor een aantal andere categorieën asielzoekers binnen de versnelde procedure voor wie de kans klein is dat hun asielaanvraag zal worden ingewilligd, bijvoorbeeld asielzoekers afkomstig uit veilige landen van herkomst.
Hoe groot is het aandeel veilige landers en «kansarme» asielzoekers dat een twv krijgt als onderdeel van het totaal aantal asielzoekers dat een twv krijgt?
In de regelgeving voor het afgeven van tewerkstellingsvergunningaanvragen voor asielzoekers geldt op dit moment geen onderscheid tussen asielzoekers afkomstig uit veilige landen van herkomst of asielzoekers met een lage kans op inwilliging van hun asielverzoek. Omdat van een dergelijke differentiatie op dit moment nog geen sprake is kan niet worden aangegeven voor hoeveel asielzoekers uit deze groepen op dit moment een tewerkstellingsvergunning aan de werkgever is afgegeven.
Op basis van de nationaliteit van de asielzoeker en op basis van de lijst met de landen die zijn aangewezen als veilig land4, kan UWV wel aangeven hoeveel tewerkstellingsvergunningen zijn verleend aan asielzoekers met de nationaliteit van een veilig land. Op basis van de nationaliteiten op de lijst met veilige landen is in 2024 voor 93 asielzoekers met de nationaliteit van een veilig land een tewerkstellingsvergunning verleend op een totaal van 12.284 aanvragen (waarvan er 1.405 aanvragen zijn afgewezen). Van het aantal in 2024 afgegeven tewerkstellingsvergunningen is een percentage van minder dan 1% van de vergunningen afgegeven voor het laten werken van een asielzoeker uit een veilig land van herkomst.
Klopt het dat de aangenomen motie van de leden Becker en Flach 32 824, nr. 435 wordt meegenomen bij het uitwerken in het EU-migratiepact, zoals toegezegd aan het lid Rajkowski (VVD) bij het begrotingsdebat Asiel en Migratie?2
Ja. De herziene Opvangrichtlijn moet uiterlijk op 12 juni 2026 geïmplementeerd zijn. De uitwerking van de motie Becker/Flach wordt in dit implementatietraject meegenomen. Onder de herziene Europese Opvangrichtlijn wordt een aantal categorieën asielzoekers uitgesloten van toegang tot de arbeidsmarkt. Het gaat hierbij om een aantal groepen asielzoekers binnen de versnelde procedure voor wie het niet waarschijnlijk is dat hun aanvraag zal worden ingewilligd, bijvoorbeeld omdat:
De uitsluiting van de arbeidsmarkt geldt ook voor Dublinclaimanten die een overdrachtsbesluit hebben gekregen.
Op vrijdag 20 december is de implementatiewet voor het Asiel- en migratiepact 2026 in consultatie gebracht. In dit wetsvoorstel is ook een wijziging van de Wet arbeid vreemdelingen opgenomen. Met deze wijziging zijn een nieuwe weigeringsgrond en een intrekkingsgrond opgenomen voor tewerkstellingsvergunningaanvragen. Hiermee moeten aanvragen voor een tewerkstellingsvergunning voor een asielzoeker voor wie binnen de versnelde procedure de toegang tot de arbeidsmarkt is uitgesloten, zoals ook opgenomen in de motie, worden geweigerd. Daarnaast moet een reeds verleende tewerkstellingsvergunning worden ingetrokken indien de asielzoeker onder een categorie binnen de versnelde procedure komt te vallen voor wie geen toegang tot de arbeidsmarkt is.
Hoe staat het met de uitvoering van de toezegging aan het lid Aartsen (VVD) over het anticiperen van het UWV op het beperken van de mogelijkheden voor de mensen uit veilige landen die minder kans hebben op een asielvergunning om toe te treden tot de Nederlandse arbeidsmarkt?
Om vooruitlopend op de implementatie van de herziene Opvangrichtlijn het beperken van de toegang tot de arbeidsmarkt voor asielzoekers uit veilige landen te realiseren is niet haalbaar. Op dit moment is er in de regelgeving nog geen onderscheid opgenomen tussen verschillende categorieën asielzoekers o.b.v. de herkomst uit een veilig land. Met de implementatie van de herziene Opvangrichtlijn wordt dit onderscheid wel opgenomen. Hierbij geldt echter voor bijvoorbeeld de veilige landen van herkomst straks een Europese lijst, in plaats van de huidige nationale lijst. Of deze Europese lijst overeenkomt met de huidige Nederlands lijst is nog niet bekend. Voor het uitsluiten van de toegang tot verschillende groepen asielzoekers tot de arbeidsmarkt is een wettelijke grondslag nodig. Op dit moment werkt de IND met een sporenbeleid, waarbij spoor 1 de Dublinprocedure betreft en asielzoekers uit een veilig land van herkomst in behandelspoor 2 worden ingedeeld. Deze asielaanvragen in spoor 2 worden in de vereenvoudigde asielprocedure behandeld. Om deze groepen al vooruitlopend op de implementatie uit te sluiten van de toegang tot de arbeidsmarkt zou de Wet arbeid vreemdelingen aangepast moeten worden. Deze wijziging is opgenomen in de implementatiewet voor het Asiel- en migratiepact 2026. Zolang deze wet nog niet in werking is getreden kan de vergunningsaanvraag niet worden afgewezen, aangezien de wettelijke grondslag daarvoor ontbreekt. Anticiperen op wetgeving is in dit geval niet mogelijk. Het rechtszekerheidsbeginsel verzet zich tegen het anticiperen op wetgeving indien dit zou leiden tot een nadeliger positie van degene ten aanzien van wie geanticipeerd wordt op wetgeving.
Daarnaast heeft dit ook impact op het proces bij de uitvoering, onder andere bij UWV en IND. Gelet op de benodigde tijd voor een dergelijke aanpassing van de wet en het feit dat de herziene Opvangrichtlijn uiterlijk in juni 2026 geïmplementeerd moet zijn is het niet realistisch om gelet op zowel de juridische als de uitvoeringstechnische bezwaren, daaraan voorafgaand nog andere wijzigingen door te voeren. Dit zou namelijk de implementatie van de herziene Opvangrichtlijn dusdanig belemmeren dat tijdige implementatie lastig zal worden. Hiermee acht ik de toezegging aan het lid Aartsen afgedaan.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is om veilige landers/«kansarme» asielzoekers hier te laten werken, terwijl de kans op een verblijfsvergunning nihil is? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Onder de herziene Europese Opvangrichtlijn wordt een aantal categorieën asielzoekers uitgesloten van de toegang tot de arbeidsmarkt. Het gaat dan om asielzoekers met een kleine kans op inwilliging van hun asielaanvraag (zie het antwoord op vraag 7). Dit betekent dat asielzoekers die vallen onder één van deze categorieën wanneer zij onder de versnelde procedure vallen na de implementatie niet mogen werken. De herziene Opvangrichtlijn moet uiterlijk 12 juni 2026 zijn geïmplementeerd en zoals bij het antwoord op vraag 7 reeds is aangegeven is de wetswijziging hiertoe momenteel reeds voorgelegd voor internetconsultatie.
Ik vind het belangrijk dat asielzoekers voor wie de kans juist groot is dat zij een asielvergunning krijgen snel aan het werk kunnen. Met het werk kunnen zij namelijk sneller de taal leren, bouwen zij een netwerk op en doen zij werkervaring op. Werk is daarnaast een goede manier om te leren over de Nederlandse gewoontes en cultuur. Daarnaast leveren zij zo een bijdrage aan de Nederlandse samenleving en aan de kosten van de opvang. Ook in het regeerprogramma is opgenomen om onder andere specifiek asielzoekers van wie de kans groot is dat zij een asielvergunning krijgen – in lijn met de herziene Opvangrichtlijn die wordt geïmplementeerd – te stimuleren om deel te nemen aan de arbeidsmarkt en belemmeringen hiertoe weg te nemen.
De berichten 'Oud-IT-hoogleraar waarschuwt voor chaos bij UWV' en 'Onrust bij UWV over nieuwe werkwijze' |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
Bent u bekend met, en betrokken bij, de Verandermotor, het plan van de Raad van Bestuur van het UWV om de organisatie ingrijpend te herstructureren om het UWV weer vlot te trekken?1, 2
Ja, ik ben bekend met de Verandermotor. UWV wil door organisatieaanpassing door middel van de Verandermotor verbeteringen in onder meer dienstverlening sneller en gerichter realiseren.
Wat vindt u van de zorgwekkende conclusies van een onderzoeksteam onder leiding van oud-hoogleraar Daan Rijsenbrij over de Verandermotor?
Ik heb met belangstelling kennis genomen van de conclusies van de heer Rijsenbrij waarin hij een aantal punten onder de aandacht brengt die van invloed zijn op het al dan niet slagen van een reorganisatie, sommige specifiek in relatie tot de UWV-Verandermotor. Ik deel met hem dat de nodige zorgvuldigheid vereist is en dat de Verandermotor een uitdagende reorganisatie is waarvan het goed is om deze vanuit SZW nauwlettend te volgen. Vanuit het belang van een goede inrichting en beheersing van de IT voor de continuïteit van de dienstverlening zijn we daarover vanuit SZW in goed gesprek met UWV. Concreet is de afspraak gemaakt dat SZW wordt betrokken in de verdere planvorming, uitrol en de tussentijdse evaluaties, waarbij onder meer besloten wordt over het tempo van het vervolg. De nadere uitwerking en voortgang van de Verandermotor is een vast onderwerp van gesprek in overleggen tussen SZW en UWV.
Ontvangt u ook signalen van de betrokkenen, met name de medewerkers van het UWV, dat dit allemaal veel te snel gaat, omdat de organisatie hier nog niet aan toe is, zowel voor wat betreft cultuur als IT?
Nee, dergelijke signalen heeft SZW niet ontvangen. Het is evenwel goed voorstelbaar dat er bij sommige medewerkers gevoelens leven dat het te snel gaat of dat de organisatie er nog niet aan toe is. Het is daarom belangrijk dat UWV medewerkers nauw heeft betrokken en blijft betrekken bij de planvorming, hen mogelijkheden biedt om signalen kenbaar te maken en de OR zich over het plan buigt.
Denkt u dat de Verandermotor de juiste processtappen en tijdslijn bevat om van een procesgerichte uitvoeringsorganisatie naar een mensgerichte publieke dienstverlener te gaan, en van een verticale structuur naar een horizontale organisatie te gaan, mede in het licht van de opgave om tegelijkertijd een hersteloperatie uit te voeren?
De verandermotor is een onderdeel in de beweging van UWV van een procesgerichte uitvoeringsorganisatie naar een mensgerichte publieke dienstverlener. Over de processtappen en tijdslijn en het samenvallen van deze ambitieuze veranderopgave met de opgave om tegelijkertijd een hersteloperatie en verbeteropgave uit te voeren is nadrukkelijk gesproken tussen SZW en UWV. De Raad van Bestuur onderkent hierin risico’s en heeft er daarom voor gekozen de hersteloperatie als apart organisatieonderdeel naast de bestaande dienstverlening te organiseren.
Dit organisatieonderdeel opereert onafhankelijk van de Verandermotor. Verder wordt nauwlettend de vinger aan de pols gehouden waar het gaat om de verschillende grote veranderopgaven en zal waar nodig worden bijgestuurd. Zoals hiervoor reeds aangegeven is de afspraak dat SZW wordt betrokken in de verdere planvorming, uitrol en de tussentijdse evaluaties. De nadere uitwerking en voortgang van de Verandermotor blijft verder een vast onderwerp van gesprek in overleggen tussen SZW en UWV.
Kunt u afzonderlijk ingaan op de zeven potentiële specifieke «faalfactoren» die het onderzoeksteam heeft geïdentificeerd?
De heer Rijsenbrij noemt onderstaande zeven elementen waarvan de meeste voor alle organisatieveranderingen van belang zijn. Hierbij wordt ook aangegeven hoe hiermee wordt omgegaan in de Verandermotor:
Deze conclusies overwegende, denkt u dat het UWV naast de Verandermotor, op dit moment ook een hersteloperatie van de fouten bij beoordeling van Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)- en Wajong-aanvragen aankan?
Zoals aangegeven wordt de hersteloperatie bewust in een afzonderlijk organisatieonderdeel georganiseerd. Een beschouwing van de zeven benoemde factoren leidt bij mij op dit moment niet tot het oordeel dat UWV dit niet zou aankunnen. Zoals benoemd in de beantwoording van vraag vier worden hierin wel risico’s onderkend, die UWV in nauw overleg met SZW monitort.
Bent u het met ons eens dat het onacceptabel is als de Verandermotor zou leiden tot het op de lange baan schuiven van de hersteloperatie?
Het op een zorgvuldige zo snel mogelijke manier corrigeren van de gemaakte fouten, en daarmee recht doen aan de mensen die gedurende langere tijd een te laag of juist een te hoge uitkering hadden, heeft de hoogste prioriteit. De Verandermotor mag hierbij niet leiden tot vertraging. Dit hebben de Raad van Bestuur van UWV en ik ook zo besproken.
Bent u het daarom met ons eens dat de organisatie beter eerst kan focussen op zichzelf op orde krijgen, en dat de hersteloperatie dus beter buiten het UWV belegd kan worden om op beide de voortgang te bewaren?
UWV heeft nadrukkelijk afgewogen of een volgordelijkheid aanbrengen in deze opgaven te verkiezen zou zijn boven gelijktijdige uitvoering. De conclusie van deze afweging is geweest dat het naast elkaar invulling kan geven aan deze opgaven omdat de verbeteraanpak en Verandermotor gescheiden zijn qua mensen en qua tijdpad. En dat het direct starten van de veranderopgave te verkiezen is omdat het helpt in het met meer snelheid kunnen oplossen van knelpunten in de processen en systemen, zodat deze minder foutgevoelig worden. Dit is van groot belang om de kwaliteit van dienstverlening te kunnen verbeteren.
Bent u bereid het advies van Rijsenbrij aan uw adres op te volgen om als verantwoordelijk bewindspersoon de hele operatie per direct drie maanden te bevriezen om zo een groep onpartijdige experts de ruimte te geven een second opinion te formuleren onder toeziend oog van de Algemene Rekenkamer? Zo niet, waarom niet?
UWV heeft het plan voor de Verandermotor met alle nodige zorgvuldigheid ontwikkeld. Er is gedetailleerd gekeken naar hoe andere organisaties dit hebben gedaan om te begrijpen wat nodig is om een vergelijkbare verandering succesvol door te voeren. Ook is nadrukkelijk gekeken naar de lessen uit een eerdere transitie binnen UWV. Er is ook externe expertise met organisatieverandering betrokken in de planvorming. Het gehele traject van de Verandermotor is niet zonder risico’s en tegelijk is stilstaan ook een risico. Om die reden begrijp ik goed dat UWV het traject nu wil voortzetten.
Ziet u ook het risico dat de schade niet te overzien is als de Verandermotor doorgaat en de operatie halverwege de rit moet worden afgeblazen?
Zie antwoord vraag 9.
Het ontbreken van de huurdersbelangen bij de Woontop |
|
Sandra Beckerman , Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Mona Keijzer (BBB) |
|
Deelt u de mening dat het te betreuren is dat de Woonbond haar handtekening niet heeft gezet onder de afspraken op de Woontop?
Kunt u aangeven welke pogingen het kabinet heeft genomen tussen 20 november 2024 (de datum waarop de Woonbond de onderhandelingen staakte) en 11 december 2024 (de datum van de Woontop) om te zorgen dat de Woonbond ook de afspraken alsnog konden steunen?
Klopt het dat u niet lager wilde gaan dan 4,5% huurverhoging in de sociale sector in 2025?
Recent zijn de huurstijgingen voor volgend jaar bekend gemaakt.1 Waarom bent u uiteindelijk terechtgekomen op 5% in de sociale sector in plaats van 4,5%?
Welke afspraken zijn er nu gemaakt over de maximale huurverhogingen?
Waarom vindt u een huurstijging van 7,7% in de middenhuur te verantwoorden?
Waarom is het te verantwoorden dat huurders in de gereguleerde sector een veel hogere huurstijging krijgen dan huurders in de vrije sector?
Klopt het dat er nog vele miljarden ontbreken om alle gestelde doelen met betrekking tot aantallen en betaalbaarheid te halen?2
Kunt u uiteenzetten hoeveel geld er waarvoor nodig is en wat de gevolgen zijn als dat geld er niet komt vanuit gemeenten?
Vanaf wanneer kan de woningbouwopgave gaan stokken als er geen extra geld komt?
In welke regio’s zijn de tekorten het grootst?
Wat is de omvang van het tekort in 2035, als er geen extra geld bijkomt?
Kunt u aangeven hoeveel groter het tekort zou zijn als er voor 2025 inflatievolgend huurbeleid zou worden gevolgd, en de huurprijzen verder conform de Woontopafspraken zouden verlopen, in plaats van de afgesproken huurverhoging in 2025?
Klopt het dat de voorgestelde wijzigingen in de Nationale Prestatieafspraken in het huurbeleid op termijn leiden tot méér in plaats van minder huurinkomsten?3
Zo ja, kunt u aangeven waarom u in de externe communicatie4 wél de lagere verhoging in 2025 vermeld heeft maar niet veranderingen ten aanzien van passend toewijzen die op termijn tot méér huurinkomsten leiden?
Hoe past het op termijn extra verhogen van de huren in de ambitie om de bestaanszekerheid van Nederlanders te verbeteren?
Wat gaat u doen om te voorkomen dat alleen huurders moeten opdraaien voor de bouw van extra sociale huurwoningen zoals dat nu wel het geval is?
Het bericht ‘Kind met achternaam van beide ouders kan, maar niet iedereen geeft toestemming’ |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
Struycken |
|
Bent u bekend met het bericht «Kind met achternaam van beide ouders kan, maar niet iedereen geeft toestemming»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat kinderen inzet dreigen te worden van een juridische strijd als gevolg van de nieuwe regeling inzake geslachtsnamen? Welke inzet pleegt u om verdere juridisering te voorkomen?
Artikel 5 Boek 1 BW biedt geen mogelijkheid om een geschil over de geslachtsnaam voor te leggen aan de rechter of om vervangende toestemming te vragen, zo blijkt ook uit inmiddels bestendige jurisprudentie.2 Net als mijn voorganger ben ik vooralsnog geen voorstander van een dergelijke mogelijkheid. Tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel inzake de introductie van de gecombineerde geslachtsnaam is besproken dat het de verantwoordelijkheid van ouders voor de naamskeuze voor het kind zou miskennen en de mogelijkheden voor het juridiseren van het conflict tussen ouders zou vergroten. Daarnaast legt dit een extra druk op de rechterlijke macht, terwijl een goede belangenafweging – bij uitstek een taak van de rechter – hierbij niet goed is te maken, zeker nu daarbij vaak geen zakelijke, maar eerder en enkel emotionele argumenten een rol spelen.3
Kunt u bevestigen dat de wetgever weloverwogen voor de nieuwe regeling en het overgangsrecht heeft gekozen? Deelt u de mening dat het niet wenselijk is om de onrust en onzekerheid verder te vergroten door de regeling aan te passen?
Bij de totstandkoming van de Wet introductie gecombineerde geslachtsnaam (Wigg), en meer in het bijzonder de overgangsregeling, is een bewuste keuze gemaakt ten aanzien van de reikwijdte en duur van die regeling. Aanvankelijk is in de Wigg bij nota van wijziging een overgangsregeling opgenomen voor kinderen geboren op of na 29 januari 2019.4 5 Naar verwachting zou daarmee alleen voor vrij jonge kinderen van de overgangsregeling gebruik kunnen worden gemaakt. Hiermee werd aangesloten bij het beleid en de rechtspraak om terughoudend om te gaan met de wijziging van de geslachtsnaam van kinderen.6 De naam van een kind vormt onderdeel van diens identiteit en wordt als zodanig ook beschermd door artikel 8 van het Internationale Verdrag voor de Rechten van het Kind en artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Voor jonge kinderen die zich nog niet zo zeer bewust zijn van de geslachtsnaam die zij dragen, geldt minder sterk dat hun identiteit wordt aangetast als hun naam wijzigt. Oudere kinderen zullen zich in toenemende mate bewust zijn van de geslachtsnaam die zij dragen. Voor hen werd daarom terughoudendheid betracht bij de mogelijkheid tot wijzigen van hun geslachtsnaam. Bovenstaande overwegingen hebben ook geleid tot de keuze om de overgangsregeling voor de duur van één jaar open te stellen.
Bij amendement is de reikwijdte van de overgangsregeling opgerekt en is deze opengesteld voor kinderen geboren op of na 1 januari 2016.7 Daarbij werd ervan uitgegaan dat de overgangsregeling nog steeds alleen open zou komen te staan voor relatief jonge kinderen, namelijk voor kinderen die op de datum van inwerkingtreding van de Wigg maximaal acht jaar oud zouden zijn. Overwogen werd dat die leeftijdsgrens goed aansluit bij de grens die in de rechtspraak al deels wordt toegepast, namelijk dat een kind vanaf acht jaar gehoord wordt in familierechtelijke zaken die de (rechts)positie van het kind betreffen. Tot de leeftijd van acht jaar is de identiteit van het kind nog niet dermate ontwikkeld dat het veranderen van de geslachtsnaam negatieve gevolgen zou kunnen hebben, aldus de indieners van het amendement.
Indien de overgangsregeling zou worden verlengd, zou daar een beroep op kunnen worden gedaan ook voor oudere kinderen. Ik acht dat gelet op het voorgaande niet wenselijk.
Onderschrijft u de lezing van de rechtbanken, dat het niet aan de rechter is om vervangende toestemming te verlenen? Bent u ook van mening dat het zware middel van de vervangende rechterlijke toestemming niet voor situaties als deze bedoeld is?
Zie antwoord vraag 2.
Geothermiebronnen en het maatschappelijk prioriteringskader netcongestie. |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Sophie Hermans (VVD) |
|
Onderschrijft u dat het benutten van geothermie niet alleen belangrijk is om te komen tot duurzame warmtesystemen, maar ook kan bijdragen aan het verlagen van de druk op het elektriciteitsnet door het verlagen van de vraag naar elektriciteit voor verwarming in de glastuinbouw en de gebouwde omgeving?
Ja. Een geothermiebron levert een grote hoeveelheid duurzame warmte die kan worden gevoed aan een collectief warmtesysteem voor de gebouwde omgeving of gebruikt kan worden in kassen. De warmte is van hoge kwaliteit en er is minimale opwaardering nodig voor gebruik in het warmtenet of in kassen. Dit vermindert de totale elektriciteitsvraag en verlicht daarmee de druk op het stroomnet waardoor netbeheerders het elektriciteitsnet minder hoeven uit te breiden. In de gebouwde omgeving heeft het warmtenet een positief effect op de elektriciteitsvraag omdat het de inzet van individuele warmtepompen verlaagt.
Klopt het dat in het maatschappelijk prioriteringskader bij netcongestie klanten die zorgen voor vermindering van netcongestie, de congestieverzachters, de hoogste prioriteit op de wachtlijst krijgen?
Ja; wanneer een congestieverzachter wordt aangesloten op het stroomnet, dan is het netto-effect voor het stroomnet als geheel positief en komt per saldo ruimte op het stroomnet vrij. Daarmee dragen deze aangeslotenen direct bij aan de lokale oplossing. In het prioriteringskader, waarbij het gaat om het toedelen van schaarse transportcapaciteit aan actoren die maatschappelijk van groot belang zijn of bij kunnen dragen aan oplossen van het probleem, hebben aangeslotenen binnen deze categorie daarom inderdaad hoogste prioriteit.
Is het juist dat de Autoriteit Consument en Markt (ACM) warmtebronnen zoals geothermie niet heeft gecategoriseerd als congestieverzachter of basisbehoefte en er dus geen ruimte is om een geothermiebron van elektriciteit te voorzien als er congestie is afgekondigd?
Het is correct dat een geothermiebron door de ACM niet is opgenomen in het maatschappelijk prioriteringskader. Onder congestieverzachter verstaat het kader een partij die het stroomnet direct ontlast en hierover contractuele afspraken heeft gemaakt met de netbeheerder, waardoor er transportcapaciteit beschikbaar komt. Bijvoorbeeld een batterij die op moment van invoedingscongestie oplaadt, waardoor er meer ruimte vrijkomt voor andere partijen op de wachtrij om elektriciteit in te voeden op het net. Geothermie is een van de duurzame warmtebronnen. Collectieve warmtesystemen zorgen ervoor dat minder elektrische warmte nodig is. Het aansluiten van de warmtebron is daarmee wel helpend voor het voorkomen van nog verdere uitbreiding van het elektriciteitsnet, maar geen direct ontlastende factor voor het stroomnet en daarmee geen congestieverzachter. Geothermie is niet gecategoriseerd als basisbehoefte in het prioriteringskader. Onder basisbehoeften verstaat het kader primaire levensbehoeften, zoals wonen en (in de leeftijd waar sprake is van leerplicht) onderwijs. Warmtenetten komen wel in aanmerking voor prioriteit onder de categorie basisbehoeften. Daarnaast kunnen ook collectieve warmtevoorzieningen bij nieuwbouwprojecten prioriteit krijgen onder de basisbehoefte woningbouw. Dit sluit deels aan bij de ambities van de warmtetransitie en ook wordt daarmee de druk op het elektriciteitsnet verlicht.
Geothermiebronnen kunnen in geval van netcongestie geen reguliere Aansluit- Transportovereenkomst (ATO) krijgen. Wel kunnen zij, net als andere netgebruikers in congestiegebied, door flexibel netgebruik een alternatief transportrecht aangaan met de netbeheerders. Bijvoorbeeld door het productieproces aan te passen, of middels eigen opwek en opslag de momenten waarop geen transportcapaciteit is gecontracteerd in het volledige benodigde vermogen te voorzien. Met flexibel netgebruik zijn er dus mogelijkheden om de geothermiebron van elektriciteit te voorzien.
In hoeverre en in welke mate is netcongestie een oorzaak van het ook door het kabinet erkende achterblijven van de ontwikkeling van geothermie als warmtebron voor warmtenetten? Kunt u hier een inschatting van geven?
Bij het kabinet is niet bekend dat er geothermieprojecten zijn waar netcongestie op dit moment een remmende rol speelt. Het kabinet heeft wel signalen ontvangen dat het in de toekomst een remmende factor kan zijn.
Kunt u tevens een inschatting maken van de omvang van de potentiële bijdrage aan het verzachten en/of oplossen van congestie die nu niet wordt benut doordat geothermiebronnen niet kunnen worden aangesloten op het elektriciteitsnet?
Een geothermiebron is een van de warmtebronnen om een collectief warmtenet te voorzien van warm water. Een buurt die volledig overstapt op all-electric warmtepompen verbruikt gemiddeld 4 keer meer elektriciteit dan een buurt die collectief verwarmd wordt met geothermie als warmtebron. De exacte besparing is sterk afhankelijk van meerdere factoren, zoals grootte van de warmtevoorziening en de bronnenmix die het collectieve warmtenet voedt.
Welke mogelijkheden ziet u om geothermiebronnen alsnog prioriteit te geven in het maatschappelijk prioriteringskader, zodat deze effectief bij kunnen dragen aan de warmtetransitie en aan het verzachten en/of voorkomen van netcongestie door het voorkomen van elektrificatie?
Het kabinet erkent dat een succesvolle warmtetransitie de druk op het stroomnet verlaagt en daarmee een bijdrage kan leveren aan het verzachten van de congestieproblematiek. Op basis van de Europese wetgeving is de nationaal regulerende instantie, in Nederland de ACM, de bevoegde instantie om regels te maken over nettoegang en de verdeling van de schaarse netcapaciteit. Het is dus aan de ACM om het prioriteringskader aan te passen. De ACM heeft aangekondigd het prioriteringskader binnen twee jaar na inwerkingtreding te evalueren. Het kabinet zal dit punt aan de ACM meegeven in het kader van die geplande evaluatie.