Witwaspraktijken van ING |
|
Mahir Alkaya , Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoe is rekening gehouden met de in de noot genoemde afspraken het toezicht op het beleid om witwassen te voorkomen, te verbeteren?1
In het artikel van FTM wordt melding gemaakt van een boete die ING in 2012 heeft betaald aan de Amerikaanse autoriteiten, omdat ING in het buitenland sanctiewetgeving had overtreden. Het Nederlandse OM is niet bij de Amerikaanse schikking betrokken geweest. Na de publicatie van de Amerikaanse schikking heeft het Nederlandse OM – via de openbaar gemaakte informatie daarover – kennis genomen van deze schikking. Gelet op het feit dat de Amerikaanse schikking betrekking had op andere strafbare feiten dan die waarop het Nederlandse strafrechtelijk onderzoek zag, heeft dit geen rol gespeeld bij het aanbieden van de Nederlandse transactie ex artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr.)
Bent u op de hoogte van het feit dat de heer Timmermans in het verleden één van de top-ING’ers was die verantwoordelijk was voor grootschalige integriteitsschendingen?
Het onderzoek van het OM biedt geen grond voor het aannemen van strafrechtelijk relevante verantwoordelijkheid van de top van de ING voor de feiten waarvoor de huidige transactie is afgesloten. Het past mij niet om mij uit te laten over eventuele integriteitschendingen die in het kader van een ander onderzoek, dat niet is verricht door het Nederlandse OM, aan het licht zouden zijn gekomen, zoals wordt aangegeven in het artikel van FTM.
Was u op de hoogte van de controlemechanismen op het moment dat de Minister van Justitie en Veiligheid toestemming gaf voor deze schikking?
De compliance-maatregelen die ING NL in de recente transactie ex artikel 74 Sr. heeft genomen om herhaling in de toekomst te voorkomen, zoals vermeld in het persbericht van het Openbaar Ministerie2, waren mij bekend.
Hoewel normaliter voorgenomen hoge transacties worden voorgelegd aan de Minister van Justitie en Veiligheid, heeft deze zich ten aanzien van de voorgenomen transactie met ING verschoond, gezien zijn eerdere functie bij Allen & Overy. De voorgenomen transactie is dan ook door het OM aan mij voorgelegd en ik heb hiermee ingestemd.
Klopt het dat geen afspraken zijn gemaakt dat met deze schikking met ING geen natuurlijke personen vervolgd zouden worden? Zou dat nu alsnog tot de mogelijkheden behoren?
Zoals onder meer volgt uit de transactieovereenkomst die door het OM is gepubliceerd, zijn er in het kader van de transactie geen afspraken gemaakt over het niet vervolgen van natuurlijke personen.
Het OM heeft uitvoerig onderzoek gedaan naar de mogelijkheid om natuurlijke personen strafrechtelijk verantwoordelijk te kunnen houden. Daartoe hebben bijvoorbeeld vele doorzoekingen bij het kantoor van ING NL plaatsgevonden, zijn individuele e-mailboxen in beslag genomen en onderzocht en zijn de telefoons van meerdere natuurlijke personen, op alle niveaus binnen de bank, afgeluisterd. Echter, uit onderzoek van het OM is niet gebleken dat natuurlijke personen bewust hebben aangezet tot strafbare feiten of bewust nalatig zijn geweest om strafbare feiten te stoppen.
Indien er alsnog nieuwe feiten of omstandigheden bekend zouden worden op grond waarvan het Openbaar Ministerie individuele medewerkers van ING zou kunnen vervolgen, is vervolging van deze personen nog steeds mogelijk.
Onderschrijft u de stelling dat leidinggevenden van ING in landen als Frankrijk, België, Roemenië, Cuba en Curaçao opzettelijk de wet overtraden?
De in het artikel van FTM opgenomen stelling dat leidinggevenden van ING in landen buiten Nederland opzettelijk de wet overtreden, ziet op de feiten waarvoor de Amerikaanse autoriteiten in 2012 een schikking met ING hebben getroffen. Het Nederlandse OM is niet bij de Amerikaanse schikking betrokken geweest.
Het past mij niet om mij uit te laten over een onderzoek dat door de Amerikaanse autoriteiten is verricht en waarbij het Nederlandse OM niet betrokken was.
Heeft u vermoedens om te bevestigen dat die overtredingen niet alleen bij kantoren in het buitenland plaatsvonden, maar dat ook bij de afdeling ING Wholesale op het Amsterdamse hoofdkantoor medewerkers jarenlang bezig waren met het vervalsen van stukken en het verhullen van de identiteiten van klanten?
De in het artikel van FTM opgenomen stelling dat de afdeling Wholesale op het Amsterdamse hoofdkantoor betrokken was bij strafbare gedragingen ziet op de feiten waarvoor de Amerikaanse autoriteiten in 2012 een schikking met ING hebben getroffen.
De Amerikaanse autoriteiten hebben ten tijde van hun onderzoek naar ING geen informatie gedeeld met het Nederlandse OM. Na de publicatie van de schikking is het Nederlandse OM bekend geworden met de schikking en heeft het OM geen aanleiding gezien strafrechtelijk onderzoek in te stellen.
Wat is uw reactie op het artikel in het Advocatenblad inclusief de beweringen over de betrokkenheid van voormalig advocaat Grapperhaus bij de witwaspraktijken van ING in 2012?2
Hetgeen in het artikel wordt gesuggereerd, dient geheel voor rekening van de betreffende auteur te komen. Zoals reeds aangegeven worden voorgenomen hoge transacties normaliter aan de Minister van Justitie en Veiligheid voorgelegd.
Het kantoor van Minister Grapperhaus stond ING als raadsman bij in het kader van de onderhavige rechtsvervolging. Ofschoon Grapperhaus daar destijds niet zelf als advocaat bij betrokken was, heeft hij toch gemeend zich te moeten verschonen. De voorgenomen transactie is dan ook door het OM aan mij voorgelegd en ik heb hiermee ingestemd.
Het bericht dat de Italiaanse bank UniCredito mogelijk ABN AMRO wil overnemen |
|
Mahir Alkaya , Renske Leijten |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Kent u het bericht dat ABN AMRO mogelijk in het vizier is van de Italiaanse bank UniCredito? Wat is uw reactie daarop? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Ik ben bekend met dit bericht. Mijn reactie op dit nieuwsbericht is neutraal. Ik ben niet bekend met de in het artikel beschreven belangstelling van de Italiaanse bank UniCredit in ABN AMRO.
Acht u het mogelijk dat de Nederlandse Staat – zij het via NL financial investments (NLFI) – zijn aandelenportefeuille verkoopt als ABN AMRO dat haar aandeelhouders adviseert? Zo ja, in welke situaties precies?
Ik kan op voorhand niet aangeven in welke situatie ik via NLFI aandelen in ABN AMRO verkoop, omdat dit nadelig kan zijn voor de positie van de staat bij de verkoop van een belang in ABN AMRO. Als ABN AMRO haar aandeelhouders adviseert te verkopen aan een bepaalde partij dan zal ik een dergelijke transactie op dat moment beoordelen. Op dit moment is daar geen sprake van.
In algemene zin zijn tot op heden de volgende verkoopvoorwaarden gehanteerd bij de verkoop van aandelen in ABN AMRO. Ten eerste dient er sprake te zijn van een stabiele financiële sector. Ten tweede moeten er voldoende geïnteresseerde kopers zijn. Ten derde dient de bank er klaar voor te zijn om weer op eigen benen te staan. Daarnaast is de doelstelling om bij de verkoop zoveel mogelijk van de gemaakte kosten terug te verdienen. Deze uitgangspunten zijn ook nu nog relevant.
Acht u het mogelijk dat de Nederlandse Staat – zij het via NLFI – zijn aandelen verkoopt aan een bank die recent nog een enorme aandelenemissie nodig had en bijvoorbeeld een grote schuldpositie in Turkije heeft?2 3
Ik kan op voorhand niet aangeven in welke situatie ik via NLFI aandelen in ABN AMRO verkoop. Een eventuele transactie wordt beoordeeld op het moment dat er sprake van is.
Bent u het eens met de Chief Executive Officer (ceo; de bestuursvoorzitter) van Deutsche Bank dat het goed is als Europese banken fuseren of elkaar overnemen, omdat de banken nu te gefragmenteerd zouden zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Grensoverschrijdende fusies en overnames kunnen zowel positieve als negatieve gevolgen hebben (zie bijvoorbeeld de ECB studie «Financial Integration in Europe, May 2017, Special feature: cross-border bank consolidation in the euro area»).
Zo kunnen grensoverschrijdende fusies en overnames bijdragen aan de stabiliteit en het functioneren van de EMU, doordat pan-Europese banken minder afhankelijk zijn van één nationale markt en minder verbonden zijn met één overheid. Dit zorgt voor diversificatie en meer private risicodeling. Verder kunnen consumenten profiteren van goedkopere producten indien consolidatie resulteert in schaalvoordelen of meer concurrentie. Ook kunnen grote bedrijven beter worden bediend door banken die in meerdere landen actief zijn.
Tegelijkertijd zijn grensoverschrijdende fusies en overnames complex en blijkt het in de praktijk lastig efficiencywinsten te realiseren. Daarnaast kan een fusie of overname financiële stabiliteitsrisico’s meebrengen, omdat een bank groter, complexer en meer verweven wordt met andere landen en instellingen, terwijl de vervangbaarheid van de activiteiten afneemt.
Het zal per casus verschillen in hoeverre deze voor- en nadelen zich in de praktijk materialiseren. Om deze reden ben ik van mening dat iedere transactie door de markt en de bevoegde autoriteiten op zijn merites beoordeeld dient te worden.
Is er meer interesse om ABN AMRO over te nemen? Zo ja, vindt u het wenselijk dat de bank op korte termijn overgenomen wordt of fuseert? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, ik ben niet bekend met de interesse van andere partijen om ABN AMRO over te nemen. Verder kan ik op voorhand niet aangeven in welke situatie ik via NLFI aandelen in ABN AMRO verkoop. Een eventuele transactie wordt beoordeeld op het moment dat er sprake van is.
Erkent u dat het een déjà vu-gevoel geeft om ABN AMRO weer op te zien gaan in een grotere Europese bank? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, ik heb dit gevoel niet want ik ben niet bekend met de interesse van andere partijen om ABN AMRO over te nemen.
Hoe wilt u voorkomen dat er nog verdere verwevenheid van de bankensector ontstaat door overnames en fusies, waarmee banken «too big to fail» worden en ze onherroepelijk gered zullen moeten worden door overheden als er weer een financiële crisis uitbreekt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Sinds de crisis zijn er verschillende maatregelen genomen om «too big to fail» risico’s te adresseren.
Sinds de start van het Single Supervisory Mechanism heeft de ECB het mandaat om toezicht te houden op de belangrijkste banken in de eurozone. Daarbij heeft de ECB de bevoegdheid om fusies en overnames bij grote banken(groepen) te beoordelen en al dan niet goed te keuren. Ook wordt ingezet op een betere afwikkelbaarheid van grensoverschrijdend opererende banken. Zo maakt de Single Resolution Board (SRB) vooraf plannen om de continuïteit van de essentiële functies van een bank zoveel mogelijk te waarborgen. Voorts heeft de SRB in haar beoordeling van de afwikkelbaarheid van banken de bevoegdheid om wezenlijke belemmeringen voor de afwikkelbaarheid weg te laten nemen. Hierbij kan zij wijzigingen eisen in de structuren van banken om de complexiteit te verminderen en ervoor te zorgen dat kritieke functies van andere functies kunnen worden afgesplitst (zowel juridisch, als operationeel).
Daarnaast zijn er maatregelen genomen om banken weerbaarder te maken. Zo zijn de minimale kapitaaleisen aanzienlijk hoger dan voor de crisis. Daarbij geldt dat hoe groter en complexer een bank is, hoe strenger de eisen zijn. Zo krijgen systeembanken bijvoorbeeld extra kapitaaleisen opgelegd. Ook moeten systeembanken voldoen aan andere internationale standaarden voor de buffers voor bail-in, zoals bijvoorbeeld «TLAC» (Total loss-absorbing capacity). Hiermee is het risico dat overheden wederom moeten optreden als redder in nood kleiner dan enkele jaren terug.
Ondanks deze stappen en het gegeven dat financiële integratie bij kan dragen aan risicoreductie en risicodeling (zie antwoord op vraag 4), kan wat mij betreft nog meer worden gedaan om risico’s in de Europese bankensector adequaat te adresseren. De komende tijd blijf ik dan ook onverminderd inzetten op wetgeving gericht op het verder reduceren van risico’s zoals uiteengezet in Kamerbrief 21 501-07, nr 1509.
Wilt u alle vragen apart beantwoorden?
Ja.
De partijdigheid van de evaluatie van de netneutraliteitsverordening |
|
Mahir Alkaya |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de brief aan de Europese Commissie van diversie belangenorganisaties, waaronder het Nederlandse Bits of Freedom, waarin zij hun bezwaren uiten over de aanstelling van onderzoeksbureau Bird & Bird voor het onderzoek naar de implementatie van de netneutraliteitsverordening?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze organisatie, die in het verleden Nederlandse wetgeving op het gebied van netneutraliteit aanvocht, onvoldoende in staat is om een onafhankelijke evaluatie uit te voeren waarbij de vraag of een strengere vorm van netneutraliteit in het belang is van burgers aan bod komt? Zo ja, heeft u deze mening over gebracht aan de Europese Commissie of gaat u dit nog doen?
De Europese Commissie volgt voor het verlenen van opdrachten de regels van de Financiële Verordening (Vo. (EU) 2015/1929 en uitvoeringsverordening Vo. (EU) 2015/2462). Die lijken sterk op de regels voor aanbestedingsprocedures zoals die gelden voor de lidstaten op basis van richtlijn 2014/24/EU en de daarop gebaseerde nationale regelgeving. Deze procedures beogen zorgvuldigheid en transparantie te creëren. De uiteindelijke selectie van de meest geschikte partij in een concreet geval is aan de Europese Commissie. Die selectie doet zij op basis van vooraf vastgestelde, openbare criteria. Voorbeelden hiervan zijn: vastgestelde ernstige beroepsfouten, frauduleuze handelingen of het tekortkomen in de nakoming van belangrijke verplichtingen. Kantoren worden niet per definitie uitgesloten van overheidsopdrachten op basis van het enkele feit dat ze ook voor partijen uit het bedrijfsleven werkzaam zijn. Dit geldt ook voor partijen die al dan niet betrokken zijn geweest via rechtszaken bij het aanvechten van wetgeving. Als de Commissie van oordeel is, dat er sprake is van conflicterende belangen kan zij de inschrijving terzijde leggen met als argument dat het kantoor niet over de vereiste beroepsbekwaamheid beschikt. De opdrachtnemers van het onderzoek, Bird & Bird en Ecorys, zijn gehouden aan de algemene voorwaarden voor opdrachtovereenkomsten van de Europese Commissie van januari 2016. In deze voorwaarden is onder andere vastgelegd dat de opdrachtnemer alle nodige maatregelen dient te nemen om elke situatie van belangenconflict te voorkomen. Als de Commissie van oordeel is dat er desalniettemin sprake is van conflicterende belangen kan zij de overeenkomst beëindigen. De objectiviteit en onpartijdigheid van het onderzoek zijn hiermee gewaarborgd.
Bent u bekend met de zorg van een deel van de samenleving dat zero-rating een inperking van netneutraliteit is? Zo ja, hoe gaat u deze zorg overbrengen in de evaluatie van de netneutraliteitsverordening?
Ik ben bekend met deze zorg. Mijn voorganger en uw Kamer hebben alle ruimte gezocht voor behoud van het verbod op prijsdiscriminatie. In Europa heeft Nederland zich ingezet voor het opnemen van een expliciet verbod op prijsdiscriminatie in de netneutraliteitsverordening. Dit is niet gelukt. De rechter heeft geoordeeld dat het Nederlandse verbod op prijsdiscriminatie in de Telecommunicatiewet niet in lijn was met de verordening. De Telecommunicatiewet is conform de rechterlijke uitspraak aangepast. Dit betekent niet dat alle vormen van zero-rating, oftewel positieve prijsdiscriminatie, nu mogelijk zijn. Het samenwerkingsverband van Europese telecom toezichthouders, BEREC, heeft op 30 augustus 2016 uitvoerige richtsnoeren vastgesteld over de toepassing van de netneutraliteitsverordening. Deze richtsnoeren geven een kader voor de wijze waarop toezichthouders een zero-rating casus dienen te beoordelen. Voor positieve prijsdiscriminatie staat in deze richtsnoeren dat dit mogelijk is, mits het niet strijdig is met het non-discriminatiebeginsel en de rechten van eindgebruikers niet worden beperkt. Onder omstandigheden kan het oordeel dus nog steeds zijn dat een specifieke vorm van zero-rating niet is toegestaan.
Welk beleid heeft u ten aanzien van het inschakelen van onderzoeksbureaus bij de evaluatie van regels en wetgeving die tevens betrokken zijn of zijn geweest bij het aanvechten van deze regels en wetgeving?
Voor Nederlandse aanbestedende diensten, zoals het Ministerie van EZK, geldt grosso modo hetzelfde als ik hierboven onder 2 geschetst heb voor de Europese Commissie. Tevens stelt de Aanbestedingswet 2012 dat de keuze voor het uitnodigen van ondernemer(s) die worden toegelaten tot een aanbestedingsprocedure op objectieve criteria moet plaatsvinden. Ik heb geen aanvullend inhoudelijk beleid voor dit soort situaties, omdat deze situaties naar mijn mening juist maatwerk en individuele afwegingen vragen. Daarbij speelt mee dat mijn ambtenaren gehouden zijn aan de Gedragscode Integriteit Rijk, ook bij het selecteren van leveranciers.
Bent u bereid zich er in Europees verband voor in te spannen dat bureaus die aantoonbaar betrokken zijn bij juridische procedures tegen nationale wetten en regels in de toekomst niet betrokken worden bij de evaluatie van richtlijnen of verordeningen waaruit die wetten en regels voortvloeien?
Ik zie geen aanleiding om actie te ondernemen in Brussel. Ik vertrouw op de procedures die belangenverstrengeling tegengaan en transparantie bevorderen, zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2.
De verhoging van de postzegelprijs |
|
Mahir Alkaya |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Hoe verklaart u dat de Autoriteit Consument en Markt (ACM) heeft besloten dat PostNL de postzegelprijs met 14,2% mag verhogen?1
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) berekent jaarlijks vóór 1 september op grond van artikel 14b, eerste lid, van de Postregeling 2009 de tariefruimte voor de universele postdienst (UPD) voor het komende kalenderjaar. In dezelfde regeling is vastgelegd dat de ACM bij deze berekening rekening houdt met inflatie, volumeontwikkeling en eventueel gerealiseerd overrendement (bijlage 3, onderdeel C). Deze regels moeten enerzijds zorgen voor de betaalbaarheid van de UPD door consumenten en bedrijven niet teveel te laten betalen voor de postbezorging. Anderzijds moet ook de continuïteit van de UPD geborgd worden door te zorgen dat PostNL de UPD rendabel kan uitvoeren. In dit geval heeft de ACM berekend dat de tariefruimte voor de UPD voor 2019 14,2% hoger ligt dan de tariefruimte voor 2018. De verhoogde tariefruimte is te verklaren door aanhoudende daling van het aantal poststukken. Deze daling bedroeg in 2017 15,53%. Het is uiteindelijk aan PostNL om te besluiten in welke mate zij gebruik maakt van de tariefruimte en te bepalen wat de postzegelprijs in 2019 wordt.
Deelt u de mening dat een voor vele mensen essentiële dienst steeds minder betaalbaar en daarmee ontoegankelijk wordt?
Vorig jaar hebben onderzoekers bij de evaluatie van de UPD vastgesteld dat de betaalbaarheid en de toegankelijkheid van de UPD inderdaad onder druk staan, maar dat ze nog wel zijn gegarandeerd (bijlage bij Kamerstuk 29 502, nr. 140). Zo zit de postzegelprijs als meest zichtbare indicator voor de betaalbaarheid van de UPD in een stijgende lijn, maar deze ligt – na correctie voor koopkracht – niettemin nog steeds onder de gemiddelde prijs in Europa. Ten aanzien van het aantal en de spreiding van brievenbussen verwijs ik graag naar de beantwoording van de vragen van het lid Weverling (VVD), die tegelijkertijd met deze vragen wordt verstuurd.
Ik ben van mening dat er op korte termijn maatregelen nodig zijn om de betaalbaarheid en toegankelijkheid ook de komende jaren te kunnen garanderen. Ik heb uw Kamer daarom wijzigingen van de Postwet 2009 en de Postrichtlijn voorgesteld in mijn recente brief (Kamerstuk 29 502, nr. 158). Ik ga hier graag op korte termijn met uw Kamer over in gesprek.
Deelt u de mening dat het ontoelaatbaar is dat postzegels ieder jaar fors in prijs stijgen, terwijl de dienstverlening met flinke sprongen achteruit gaat, onder meer door het verwijderen van 9.000 brievenbussen?2
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt de stijging van de kosten die burgers en kleine bedrijven maken voor gebruik van postdiensten zich tot de kosten die grote zakelijke klanten maken?
De prijs van enkelstuks UPD-post is hoger dan de prijs die grote zakelijke gebruikers betalen voor de diensten van postvervoerders. Dit heeft verschillende oorzaken. Deze grote afnemers, zoals banken of verzekeraars, hebben dankzij grote volumes een sterke positie bij de contract- en tariefonderhandelingen met de postvervoerder. Ook verschillen de kosten voor collectie en sortering.
De krimp vergroot het prijsverschil tussen consumentenpost en partijenpost van zakelijke afnemers verder. De kosten van het netwerk van de UPD-verlener worden verdeeld over de UPD-post en de zakelijke post, omdat dit over hetzelfde netwerk gaat. De invloed hiervan op de kosten van de UPD is onderwerp van de door mij voorgestelde wijzigingen van de Postwet in mijn recente brief (Kamerstuk 29 502, nr. 158). De aanzienlijke concurrentie op de markt voor zakelijke partijenpost in de 24-, 48- en 72+-uurs markt zorgt voor versnippering van zakelijke volumes over meerdere spelers op de markt, en daarmee versmalt de basis voor het financierbaar houden van het UPD-netwerk. Hoe minder volume, hoe hoger de (vaste) kosten per poststuk. Tegelijkertijd profiteert de UPD van kostenreducties behaald door concurrentie op het zakelijke segment. Door de krimp slaan de baten van concurrentie op de postmarkt vooral neer in het zakelijke segment in de vorm van lagere prijzen, innovatie en keuzevrijheid, terwijl duplicatie van kosten met name van invloed is op de betaalbaarheid van de UPD.
Vindt u het rechtvaardig dat PostNL bezuinigt op werknemers en de prijs van postzegels jaarlijks fors verhoogt, terwijl PostNL de afgelopen jaren miljoenen euro's aan dividenden uitkeerde aan aandeelhouders?
Met de Postregeling 2009 is geborgd dat met de opbrengst van de UPD PostNL alleen de kosten terugverdient die zij maakt om die post te verzamelen, te sorteren en te bezorgen. Hierbij is een beperkt rendement toegestaan. Wanneer PostNL een positief rendement heeft, is het aan het beursgenoteerde bedrijf zelf om de verschillende belangen van haar stakeholders af te wegen en over uit te keren dividend te beslissen. Zo heeft PostNL in de periode 2012–2015 besloten geen dividend uit te keren.
Betrekt de ACM toegankelijkheid en betaalbaarheid van postdiensten bij de berekeningen en het besluit over de tariefaanpassingen? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij het antwoord op vraag 1 is geschetst, is wettelijk vastgelegd dat de ACM bij de berekening van de tariefruimte rekening houdt met inflatie, volumeontwikkeling en eventueel gerealiseerd overrendement. Het doel van deze regels is het borgen van de betaalbaarheid van de UPD enerzijds en de continuïteit van de UPD-verlener anderzijds. Het besluit van de ACM draagt op deze manier indirect bij aan de betaalbaarheid en continuïteit van de UPD.
Bent u bereid het toezicht op de prijs van postzegels over te nemen van de ACM om ervoor te zorgen dat de belangen van de gebruikers van postdiensten geborgd zijn bij de berekening van de postzegelprijs?
Het belang van een betaalbare en toegankelijke postvoorziening in Nederland voor de consument en mkb’ers is geborgd door de regels inzake de UPD. Het is de verantwoordelijkheid van de wetgever te zorgen dat publieke belangen zijn verankerd in de wet- en regelgeving. Vervolgens is het aan de ACM om vanuit haar onafhankelijke rol en met haar specialistische expertise en ervaring hier toezicht op te houden. De ACM voert daarmee de regels uit die de wetgever heeft gemaakt. Ik hecht aan deze rolverdeling en ben van mening dat toezicht door de ACM bijdraagt aan het borgen van het publieke belang van een betaalbare UPD.
Taxichauffeurs die geen verzekering kunnen afsluiten |
|
Mahir Alkaya |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat steeds meer taxichauffeurs voor een verzekering niet meer terecht kunnen bij reguliere verzekeraars, of slechts onder strikte voorwaarden en tegen hogere premies?1 Wat is uw reactie hierop?
Van dit bericht heb ik kennisgenomen. Tussen de 5 en 10% van de reguliere- en zelfstandige taxichauffeurs (tussen 700–800 taxi’s) heeft een verzekering bij de Vereende afgesloten. Er zijn nog voldoende verzekeraars die verzekeringen aanbieden voor taxi’s en die geen strikte voorwaarden en hoge premies hanteren. Cijfers van het Verbond van Verzekeraars bevestigen dat de reguliere verzekeringsmarkt ruim 90% van deze risico’s dekt.
Hoeveel procent van de reguliere- en van zelfstandige taxichauffeurs moet noodgedwongen een verzekering bij De Vereende afsluiten? Welk deel van de taxichauffeurs kan nog bij een reguliere verzekeraar terecht?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat het aantal ongelukken en schadegevallen in de taxibranche toeneemt? Zo ja, welke rol heeft volgens u het opengooien van de taximarkt en het toelaten van nieuwe toetreders als Uber-chauffeurs gespeeld in de huidige situatie, met als gevolg een toename van het aantal «onverzekerbare» taxichauffeurs?
Dat klopt. Cijfers van het Verbond van Verzekeraars laten zien dat zowel het gemiddelde aantal schades per polis als de gemiddelde schadelast per ongeval is toegenomen. Er zijn geen aanwijzingen dat recentelijk toegetreden taxibedrijven of bemiddelaars in taxidiensten hiervoor verantwoordelijk zijn. Alle taxichauffeurs moeten aan dezelfde eisen voldoen (zie hiervoor ook het antwoord op vraag 7). Deze eisen zijn niet gewijzigd. Er is wel sprake van een groei in het aantal chauffeurs, beginnende chauffeurs veroorzaken in het algemeen meer schades.
Klopt het dat De Nederlandsche Bank (DNB) autoverzekeraars al jaren vraagt om ofwel de premies te verhogen ofwel te stoppen met verlieslijdende autoverzekeringen, met name in de zakelijke markt?
DNB heeft de afgelopen jaren meermaals publiekelijk haar zorgen geuit over het structureel verlieslatende karakter van de particuliere en zakelijke autoverzekeringsmarkt.2 Dit wordt primair veroorzaakt door een concurrerende markt en stijgende schadelasten. Verzekeraars bepalen zelf tegen welke premie zij polissen in de markt zetten. DNB verwacht wel van verzekeraars een bewuste strategie voor wat betreft de verkoop van polissen, waarbij prijsstelling en risicobeheersing worden betrokken.
Deelt u de mening dat verantwoordelijke taxichauffeurs niet mogen leiden onder het vermeende wangedrag van anderen in de sector? Heeft u het verbond van verzekeraars al gesproken over de verantwoordelijkheid van hun leden om taxichauffeurs die zich verantwoord gedragen te verzekeren tegen een redelijk tarief?
Aan elke schadeverzekering ligt het principe ten grondslag dat de premies van verzekerden die geen schades lijden worden gebruikt om de door andere verzekerden geleden schades te vergoeden (solidariteitsbeginsel). Wel zijn er mogelijkheden voor verzekeraars om verzekerden die een groter risico vormen, zich onverantwoord gedragen of zich onvoldoende inspannen om schades te beperken, meer premie te laten betalen of aan striktere voorwaarden te binden. Deze ontwikkeling is ook zichtbaar bij het afsluiten van verzekeringen voor taxi’s. Verzekeraars laten bijvoorbeeld bij de premiestelling meewegen wat het schadeverleden is van een taxichauffeur of -bedrijf. Dit beeld wordt bevestigd door het Verbond van Verzekeraars. Dit hoeft tot op zekere hoogte geen slechte ontwikkeling te zijn. Excessief gedrag kan op deze manier eruit worden gefilterd en andersom kan goed gedrag beloond worden. Zo krijgen bedrijven die maatregelen nemen om risico’s binnen hun bedrijf te minimaliseren minder hoge premies bij het afsluiten van een verzekering.3 Er is echter een spanningsveld tussen het op individueel niveau bepalen van de hoogte van de premie en de voorwaarden en het solidariteitsbeginsel. Het is van belang dat verzekeraars hier goed mee omgaan. Ik zal dit bij het Verbond van Verzekeraars onder de aandacht brengen.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat taxichauffeurs nu onverzekerd zouden rondrijden of dat gedaan hebben?2
Ja. Buiten het feit dat het zonder meer onacceptabel is dat deze chauffeurs bewust in strijd met de wet handelen, worden hiermee ook financiële risico’s afgewenteld op derden. Als deze chauffeurs ongevallen met grote schades veroorzaken, zal een groot deel van hen ongetwijfeld niet de financiële middelen hebben om de benadeelde partij (volledig) schadeloos te stellen. Het Waarborgfonds Motorverkeer (WBF) zorgt dan voor de schadeloosstelling van de benadeelde partij. Het WBF wordt bekostigd door een opslag op de premie voor motorrijtuigverzekeringen van de overige weggebruikers die wel aan hun verzekeringsplicht voldoen. Het WBF kan de uitgekeerde schadeloosstelling weliswaar verhalen op de onverzekerde taxichauffeur, maar de ervaring leert dat dit vaak maar gedeeltelijk lukt vanwege de financiële situatie van de veroorzaker van het ongeval.
Wat gaat u doen voor taxichauffeurs – en de taximarkt in het algemeen – zodat premies dalen en veiligheid en professionaliteit van vervoer op de openbare weg toeneemt?
Wanneer de gestegen premies voor verzekeringen van taxi’s (en autoverzekeringen in het algemeen) de uitkomst zijn van normale ontwikkelingen in de markt, hoeft dit geen reden tot ingrijpen te zijn. Een reden voor ingrijpen zou kunnen zijn dat de premiestijging het gevolg is van marktmisbruik of prijsafspraken. De ACM houdt toezicht hierop en ziet toe op een gezonde concurrerende markt. De ACM heeft in dit verband aangegeven dat zij aandacht heeft voor de problematiek.
Taxichauffeurs moeten naast een geldig rijbewijs, een geneeskundige verklaring en een verklaring omtrent het gedrag beschikken over een door het Centraal Bureau Rijvaardigheidswijzen (CBR) afgegeven Chauffeursdiploma Taxi. De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat heeft het examen hiervoor in 2017 laten doorlichten door het Centrum voor innovatie van opleidingen (CINOP). In haar advies concludeert het CINOP dat de vakbekwaamheidseisen over het algemeen inhoudelijk nog passend zijn. De Staatssecretaris heeft het college van deskundigen van het CBR gevraagd om de uitkomsten van de doorlichting vanuit hun expertise te beoordelen en waar nuttig wijzigingen in het examen door te voeren.
De aanstelling van Wouter Bos als bestuursvoorzitter van Invest-NL |
|
Mahir Alkaya |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u het eens met de stelling dat in afwachting van de behandeling van de instellingswet en de statutaire oprichting van Invest-NL geen onomkeerbare stappen gezet moeten worden door het kabinet?
Ja, en dit is de Kamer ook toegezegd in o.a. de brief over Voortgang Invest-NL van 30 juni 2017.1
Betreft de benoeming van de heer W. Bos als beoogd voorzitter van de raad van bestuur (CEO) van Invest-NL1 een onomkeerbare stap?
Nee, want benoeming kan pas plaats vinden als Invest-NL statutair is opgericht, en dit kan pas nadat het wetsvoorstel door beide Kamers is aanvaard. In de opbouwfase krijgt de heer Bos een bijzondere tijdelijke ambtelijke aanstelling, met een duur van maximaal tweeënhalf jaar. Deze tijdelijke aanstelling zal beëindigd worden zodra de vennootschap is opgericht (naar verwachting in het voorjaar van 2019) of maximaal zes maanden nadat duidelijk is geworden dat het wetsvoorstel «Machtigingswet oprichting Invest-NL» niet tot wet verheven zal worden.
Hoe verhoudt deze stap zich tot de conceptstatuten van Invest-NL, waarin wordt bepaald dat de Raad van Commissarissen de voorzitter van de Raad van Bestuur zal benoemen?
De brief met beantwoording vragen inzake «implicaties ophouden NLII en voortgang Invest-NL» van 5 juli 2018 gaat hierop in.3 De conceptstatuten bepalen dat als moet worden overgegaan tot benoeming van een bestuurder, de raad van commissarissen een voordracht opmaakt. Bestuurders worden benoemd door de algemene vergadering van aandeelhouders, zijnde de Staat.
Dit volgt mede uit het verlicht structuurregime zoals neergelegd in het Burgerlijk Wetboek. In afwijking van de benoemingsregels vastgelegd in de statuten geschiedt de benoeming van bestuurders voor de eerste maal bij de akte van oprichting conform het Burgerlijk Wetboek. Het is de Staat die de vennootschap opricht en daarmee de eerste bestuurders en commissarissen benoemt.
Bent u van mening dat de selectie van de heer Bos het resultaat is van een open en eerlijk verlopen sollicitatieproces? Zo ja, kunt u een overzicht geven van de middelen die zijn ingezet om geschikte kandidaten te vinden en kunt u toelichten waarom specifiek voor deze methoden is gekozen?
Ja, de secretarissen-generaal van FIN, EZK en BZ hebben de wervingsprocedure uitgevoerd met behulp van een executive searchbureau. De functie is begin april via NRC Handelsblad en via internet open gesteld.
Het executive searchbureau heeft ook zelf potentiële kandidaten benaderd op basis van zijn netwerk en expertise. Bij bestaande staatsdeelnemingen maakt de raad van commissarissen meestal ook gebruik van een executive searchbureau bij de werving.
Met hoeveel kandidaten is gesproken, en volgens welke selectiecriteria is de heer Bos geselecteerd als meest geschikte kandidaat?
De selectiecriteria zijn bekend gemaakt in het functieprofiel Directeur Invest-NL in opbouw/beoogd CEO dat het executive searchbureau online gepubliceerd heeft bij het openstellen van de functie (zie bijlage)4. Daarin is onder meer gevraagd om aantoonbare kennis van en ervaring in de financiële sector, en een sterke politiek-bestuurlijke sensitiviteit en relevant netwerk in de private en publieke sector. Door het bureau is in totaal met 9 kandidaten gesproken.
Gezien zijn kwaliteiten en ervaring ben ik van mening dat de heer Bos de juiste persoon is voor deze functie. Ik ben verheugd met zijn selectie als uitkomst van dit proces.
Heeft de heer Bos actief gesolliciteerd op deze functie of is hij eerst hiervoor gevraagd? Wanneer was het eerste contact tussen een vertegenwoordiger van de rijksoverheid en de heer Bos over deze functie?
De heer Bos heeft na openstelling van de vacature bij het executive searchbureau aangegeven geïnteresseerd te zijn in de functie. Hij heeft daarna de reguliere procedure doorlopen, bestaande uit gesprekken met het executive searchbureau en vervolgens een gesprek met de vertegenwoordigers van de rijksoverheid, de drie secretarissen-generaal.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de heer Bos nog maar recent twee grote en omstreden projecten heeft afgerond waarvan de uitkomsten onzeker zijn (de fusie tussen het VUmc en het AMC en het aantrekken van het European Medicine Agency) en waarvan hij de uitwerking nu niet zelf kan begeleiden?
Daar heb ik geen oordeel over; dat is aan de heer Bos en zijn huidige werkgever. In het algemeen kan ik zeggen dat het niet ongebruikelijk is dat de uitwerking na afronding van een project aan iemand anders wordt overgedragen. De heer Bos is vanaf 29 oktober a.s. volledig beschikbaar om als directeur van de opbouworganisatie en beoogd CEO van Invest-NL te starten.
Waarom vindt u het acceptabel dat de heer Bos vanaf oktober als ambtenaar meer zal verdienen dan de Minister-President? Was de heer Bos niet bereid om deze functie voor een lager salaris te vervullen?
Zoals de brief over «aanstelling directeur Invest-NL in opbouw» van 29 juni jl. aangeeft, zullen de werkzaamheden van de beoogd CEO in de opbouwfase grotendeels vergelijkbaar zijn met de werkzaamheden na oprichting.
Het betreft het lopende en voorbereidende werk zodat de onderneming bij oprichting zich direct kan richten op haar kerntaken: het door middel van ontwikkelingsdiensten en financiering ondersteunen van ondernemingen bij risicovolle activiteiten op het gebied van grote transitieopgaven, en het helpen doorgroeien van start-ups en scale-ups naar grotere ondernemingen. De bezoldiging die hij krijgt tijdens deze ambtelijke aanstelling is om deze reden gelijk aan de bezoldiging die hij conform het beloningsbeleid voor Invest-NL zal krijgen als toekomstig CEO.
Gezien de aard van de werkzaamheden en het tijdelijke karakter van de aanstelling achten wij dat in dit bijzondere geval gerechtvaardigd. De heer Bos heeft dit aanbod van de ministers geaccepteerd.
Het bericht dat energiebedrijven met miljardenclaims klimaatbeleid tegenhouden |
|
Mahir Alkaya , Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «De dreiging van het Energy Charter Treaty: miljardenclaims remmen klimaatbeleid»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over het feit dat multinationals met miljardenclaims democratisch tot stand gekomen klimaatbeleid proberen te torpederen?
Het Energiehandvestverdrag stelt regels ten aanzien van alle aspecten van handel in energie, zoals de doorvoer, investeringen en investeringsbescherming. Op basis van de afspraken over investeringsbescherming kunnen investeerders uit landen die partij zijn bij het Energiehandvestverdrag een procedure starten tegen een andere staat die partij is bij het Energiehandvestverdrag wanneer zij schade lijden door onrechtmatig handelen van deze staat. Het is aan de investeerder om dit aan te tonen. Het verdrag biedt investeerders daarmee minimale rechtsbescherming in het buitenland. Recent is het Energiehandvestverdrag met name gebruikt door investeerders die opkomen tegen maatregelen van overheden om subsidies voor hernieuwbare elektriciteit energie in te trekken.
Hoe oordeelt u over de uitspraak in het artikel dat de lopende claims tezamen een hoger bedrag vormen dan geheel Afrika nodig heeft om aan de klimaatdoelen van het Akkoord van Parijs te kunnen voldoen? Acht u dit een wenselijke ontwikkeling?
Op dit moment is geen enkel Afrikaans land lid van het Energiehandvestverdrag. Daarnaast betekent het feit dat een investeerder een claim heeft ingediend nog niet dat deze claim zal worden toegewezen. Het kabinet ziet dan ook geen link tussen het bereiken van de klimaatdoelen van het Akkoord van Parijs door Afrikaanse landen en de hoogte van lopende claims onder het Energiehandvestverdrag.
Hoe oordeelt u over het feit dat «Nederlandse» claims veelal worden ingediend door brievenbusfirma’s, waardoor Nederland op deze wijze een fors deel van de ruim 35 miljard euro aan schadeclaims faciliteert?
Het kabinet vindt het onwenselijk dat in Nederland gevestigde brievenbusfirma’s via Nederland gebruik maken van het Energiehandvestverdrag. Het Secretariaat van het Energiehandvestverdrag bereidt een heronderhandeling van het Energiehandvestverdrag voor. Deze onderhandelingen zullen in 2019 van start gaan. Het kabinet zal er daarbij onder meer voor pleiten dat brievenbusfirma’s worden uitgesloten van bescherming onder het Energiehandvestverdrag.
Aan welke claims is Nederland tegemoet gekomen? Welke claims lopen er in Nederland nog?
Er is nog nooit een claim ingediend tegen Nederland onder het Energiehandvestverdrag.
Welke gevolgen kan dit verdrag hebben voor de geplande vermindering van de gaswinning? Kunt u volledig naar waarheid beweren niet gevoelig te zijn voor dreigementen van Shell en Exxon? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals de Kamer gemeld op 29 maart 2018 (Kamerstuk 33 529, nr. 457), wordt de gaswinning uit het Groningenveld op zo kort mogelijke termijn volledig beëindigd. Inmiddels is er een Akkoord op Hoofdlijnen gesloten met Shell en ExxonMobil. Hierover is uw Kamer geïnformeerd (Kamerstuk 33 529, nr. 394). Dit Akkoord is een gebalanceerd pakket aan afspraken waarin is overeengekomen dat Shell en ExxonMobil geen claim zullen indienen voor het gas dat niet gewonnen wordt. Het Energiehandvestverdrag heeft geen gevolgen voor de vermindering van de gaswinning.
Wat betekenen deze claims voor de haalbaarheid van internationaal klimaatbeleid en de doelen van het Akkoord van Parijs?
Het kabinet heeft in het Regeerakkoord een ambitieuze klimaat- en energieagenda geformuleerd en zal daar uitvoering aan geven. De afspraken in het Energiehandvestverdrag staan hieraan niet in de weg. Integendeel, Nederland is partij bij het Protocol bij het Energiehandvestverdrag betreffende energie-efficiëntie en daarmee verband houdende milieuaspecten, waarin staten juist aangemoedigd worden op een efficiënte en duurzame manier met energievoorziening om te gaan.
Bent u bereid in internationaal overleg te pleiten voor het uitzonderen van milieu en klimaatbeleid in het Energy Charter Treaty? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het Secretariaat van het Energiehandvestverdrag bereidt de heronderhandeling van het Energiehandvestverdrag voor. Deze onderhandelingen zullen in 2019 van start gaan. Het kabinet zal daarin pleiten voor het expliciet opnemen van een bepaling die het recht van overheden om te reguleren in het publiek belang garandeert, ook voor het milieu en klimaatbeleid. Het kabinet is er geen voorstander van om milieu en klimaatbeleid volledig uit te zonderen van de bescherming van het Energiehandvestverdrag. Ook overheidsmaatregelen die ten goede komen aan het milieu of klimaat kunnen investeerders namelijk op onrechtmatige wijze schade toebrengen.
Het bericht dat Italië weigert CETA te ratificeren |
|
Mahir Alkaya |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht dat de Italiaanse Minister voor landbouw, de heer Centinaio, van plan is het EU-Canada handelsakkoord (CETA) niet te ratificeren, omdat het onvoldoende bescherming biedt aan specialistische Italiaanse producten?1 Wat is uw reactie hierop?
Ja. Het kabinet wacht op een nadere toelichting van Italië alvorens hier op te reageren.
Hoe kan het zijn dat er binnen de Europese Unie (EU) 221 Italiaanse specialiteiten worden beschermd, maar in het CETA-verdrag maar 41? Welke 180 Italiaanse producten zijn niet opgenomen en waarom?
Zonder handelsakkoorden worden regionale Europese specialiteiten (of geografische indicaties) niet beschermd in derde landen. CETA biedt regionale Europese specialiteiten aanvullende bescherming. De door CETA beschermde regionale Europese specialiteiten zijn opgenomen in Annex 20-A bij het akkoord. De lijsten met wederzijds te beschermen regionale specialiteiten vormen bij elk handelsakkoord een heikel punt van onderhandeling tussen de EU en het betrokken derde land. In de praktijk wordt vaak niet de volledige lijst met in de EU beschermde producten in een akkoord opgenomen. Derde landen noemen bijvoorbeeld als reden om producten niet op te nemen dat (delen van) namen te weinig specifiek zouden zijn omdat ze geen geografische herkomst dragen. Andere reden is dat er spanning bestaat tussen bestaande handelsmerken in het derde land (met een geografische component) en de regionale Europese specialiteiten.
Deelt u de mening dat als er binnen de EU wordt afgesproken dat sommige regionale specialiteiten enkel die naam mogen dragen als zij geproduceerd worden in de herkomstregio, dat ook zou moeten gelden voor de Canadese markt, omdat dit anders oneerlijke concurrentie betekent? Kunt u uw antwoord toelichten?
Volgens de EU-kwaliteitsregelgeving voor geografische bescherming moeten de te beschermen producten geproduceerd zijn in een bepaalde afgebakende regio of volgens een productie techniek die een minimale onveranderde herkomst heeft van ten minste 30 jaar. Net als veel andere landen kent Canada echter geen wettelijk systeem voor bescherming van dergelijke producten. De Europese Unie zet er daarom consequent op in om in handelsakkoorden afspraken te maken met derde landen over de erkenning van regionale specialiteiten. Het is evenwel niet noodzakelijk dat telkens alle regionale Europese specialiteiten ook in derde landen worden erkend. Een afweging in de onderhandelingen zal moeten worden gemaakt waarbij onder meer zal worden gekeken of het desbetreffende product wordt geëxporteerd naar het derde land.
Klopt het dat slechts twee2 van de veertien3 Nederlandse producten die in de EU beschermd worden ook dezelfde bescherming zullen genieten onder CETA? Kunt u de keuze hiervoor verklaren?
Gouda Holland en Edam Holland zijn opgenomen in de lijst met te beschermen benamingen in het kader van CETA. Hoewel er vanuit Nederland meer beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde regionale specialiteiten zijn geregistreerd in de EU vormen Gouda Holland en Edam Holland de belangrijkste producten waar het gaat om export naar Canada.
Welke gevolgen heeft deze uitspraak van Minister Centinaio voor de verdere implementatie van het CETA-verdrag?
Het grootste deel van CETA wordt voorlopig toegepast sinds 21 september 2017. Bedrijven, consumenten en werknemers profiteren daardoor nu al van de voordelen van het akkoord. De voorlopige toepassing omvat mede de afspraken over regionale specialiteiten. Europese regionale specialiteiten worden daarmee ook in Canada beschermd. De uitspraak van Minister Centinaio heeft op dit moment geen gevolgen voor de voorlopige toepassing van CETA.
Deelt u de mening dat het hiermee wederom duidelijk wordt dat het CETA-verdrag niet in voldoende mate de Europese markt beschermt tegen oneerlijke concurrentie?
Nee. Zonder CETA worden Europese regionale specialiteiten niet beschermd in Canada. CETA zorgt juist voor een bescherming van 143 Europese regionale specialiteiten in Canada. Indien de EU en Canada dat wensen, kan de lijst van regionale specialiteiten worden uitgebreid (artikel 20.22 van de CETA-overeenkomst).
Onveilige telefoons van Samsung |
|
Mahir Alkaya |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Samsung geen beveiligingsupdates hoeft te leveren voor telefoons ouder dan twee jaar?1 Wat is uw reactie hierop?
Ja. Ik ga hier nader op in bij de beantwoording van de overige vragen.
Bij welke producenten is dit probleem ook aanwezig en hoeveel burgers hebben in Nederland een toestel dat de noodzakelijke beveiligingsupdates mist of kan missen als gevolg van het willekeurige updatebeleid van Samsung of andere producenten?
Ik heb geen cijfers over bij welke telefoons dit een probleem zou zijn en hoeveel Nederlanders een dergelijke telefoon gebruiken. De Consumentenbond heeft onderzoek gedaan naar het verstrekken van updates door fabrikanten die gebruik maken van het Android besturingssysteem. Voor de resultaten verwijs ik naar de website van de Consumentenbond.2 Wel moet ik daarbij opmerken dat de Consumentenbond van een beperkt aantal modellen heeft bijgehouden of er updates worden verstrekt, daardoor is er geen volledig beeld. Het onderzoek schetst een goed beeld maar is helaas niet geschikt om algemene uitspraken te doen over hoeveel burgers worden geraakt door «willekeurig updatebeleid».
Deelt u de mening dat digitale veiligheid van een product een essentieel onderdeel is van de deugdelijkheid van elektronische producten als telefoons? Zo nee, waarom niet?
Eén van de belangrijkste onderdelen van het Nederlandse consumentenrecht is dat de consument het recht heeft op een deugdelijk product. Of een product deugdelijk is, hangt samen met wat de consument redelijkerwijs van het product mag verwachten en wordt mede bepaald aan de hand van de afspraken die de verkoper en consument hebben gemaakt. Per geval moet worden beoordeeld of een product deugdelijk is. Relevant zijn bijvoorbeeld welke reclame-uitingen de verkoper heeft gedaan en welke prijs voor het product is betaald. Bij de beantwoording van de vraag of een product deugdelijk is, kunnen alle omstandigheden worden meegenomen, ook de digitale veiligheid van een product.
Digitale veiligheid is echter geen zwart-wit situatie. Of er in een concreet geval sprake is van een ondeugdelijk product door gebrekkige digitale veiligheid, is afhankelijk van de concrete omstandigheden, zoals het soort product en het risico dat het gebrek met zich brengt. Ik kan daarom geen algemene uitspraken doen over wanneer een product ondeugdelijk is vanwege (gebrekkige) digitale veiligheid.
Deelt u de mening dat digitale veiligheid onder het conformiteitsbeginsel dient te vallen en daarmee onderdeel wordt van de garantie op een product?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat telefoons voor de levensduur van het toestel via updates moeten worden beveiligd door de producent van het toestel? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het belangrijk om de digitale veiligheid van producten zoals telefoons te bevorderen. De ministeries van Economische Zaken en Klimaat en Justitie en Veiligheid hebben daarom, mede op basis van inbreng van publieke en private partijen, de Roadmap Digitaal Veilige Hard- en Software opgesteld. Deze Roadmap bevat een samenhangende set van maatregelen om onveiligheden in hard- en software te voorkomen, kwetsbaarheden te detecteren, en om de gevolgen daarvan te beperken. Wetgeving maakt hier ook onderdeel van uit. Zo onderzoekt het kabinet welke minimale veiligheidseisen gesteld kunnen worden aan apparaten via de Europese Radio Equipment Directive. Daarnaast wordt met de Cybersecurity Act op Europees niveau gewerkt aan een raamwerk voor (vrijwillige) cybersecurity-certificatie. Omdat digitale veiligheid bij uitstek een grensoverschrijdend onderwerp is, vind ik het van belang om hierover op EU-niveau afspraken te maken.
In EU-verband wordt op dit moment ook onderhandeld over een richtlijnvoorstel «betreffende bepaalde aspecten met betrekking tot de contracten voor de levering van digitale inhoud» (films, muziek, software etc.). Het voorstel regelt de rechten voor de consument en de verkoper, zoals contractuele eisen aan de te leveren digitale inhoud en rechtsmiddelen voor de consument als de verkoper de overeenkomst niet nakomt. Het voorstel waar de lidstaten onderling overeenstemming over hebben bereikt, verplicht de verkoper – kort gezegd – om beveiligingsupdates te verstrekken. Deze verplichting geldt niet als de consument er uitdrukkelijk op is gewezen dat deze updates niet worden verstrekt en hij hiermee uitdrukkelijk heeft ingestemd. Een vermelding in de algemene voorwaarden, bijvoorbeeld, volstaat dus niet. De onderhandelingen tussen de Raad en het Europees parlement lopen nog.
Bent u bereid met wetgeving te komen die de eisen aan de digitale veiligheid van telefoons aanscherpt, zodat kopers van Samsungproducten verzekerd kunnen zijn van een deugdelijk product?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht 'Computer zegt nee. Hoe Saskia twintig jaar vastliep in het systeem' |
|
Mahir Alkaya , Jasper van Dijk |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het artikel waaruit blijkt dat een vrouw wier auto in 1998 gestolen was, jarenlang achtervolgd is door het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) en de Belastingdienst met boetes en deurwaarders voor autoverzekeringen en wegenbelasting?1
Ja.
Hoe gaat u de mevrouw in kwestie helpen?
Tijdens het mondeling vragenuur van 17 december 2019 stelde het lid Alkaya twee vragen over deze kwestie. Er werd gevraagd of ik kan garanderen dat dit een eenmalige casus is en of ik kan toezeggen dat mevrouw alle onterecht gemaakte kosten kan terugvorderen. Ik zal deze vragen, zoals toegezegd, hieronder beantwoorden.
Ik heb me nader in deze situatie verdiept, waar sprake is van een zeer vervelende situatie voor mevrouw, die inmiddels al 20 jaar loopt. Gedurende deze periode zijn er door de betrokken partijen reeds acties ondernomen om dit probleem op te lossen. Zo is in 2011 de registratie in het kentekenregister gewijzigd. Dit heeft ervoor gezorgd dat er in ieder geval geen nieuwe aanslagen meer werden opgelegd. Ook hebben de betrokken organisaties voor zover kon worden teruggegaan de onterechte aanslagen gecorrigeerd. De combinatie van het aantal betrokken instanties en de lange periode die dit bestrijkt maakt de zaak complex en ook uniek. Daarom heb ik overleg geïnitieerd met de betrokken organisaties over deze casus en de daarover bij partijen beschikbare informatie. Naar aanleiding van dit overleg heb ik persoonlijk de regie op me genomen om in deze casus niet meer per instantie te kijken, maar namens alle overheidsinstanties tot een totaaloplossing voor de ontstane situatie voor mevrouw te komen. Hierover zijn in de afgelopen maanden meerdere gesprekken gevoerd met mevrouw en haar vertegenwoordigers, ook door mijzelf.
We hebben in deze gesprekken ons uiterste best gedaan om tot een oplossing te komen waar alle partijen zich in konden vinden en hierbij de grenzen van het juridisch mogelijke opgezocht. Ik betreur dan ook ten zeerste dat dit niet tot overeenstemming heeft geleid.
Hieronder ga ik – op basis van de aangeleverde informatie van betrokken instanties – in op de feitelijke en overige vragen die u heeft gesteld.
Hoe kon het gebeuren dat pas in 2011, dertien jaar na de diefstal, de Rijksdienst voor Wegverkeer de auto van haar naam in het kentekenregister heeft gehaald?
Voor zover kan worden nagegaan is de Dienst Wegverkeer (RDW) voor het eerst in mei 2011, door een brief van mevrouw, op de hoogte gebracht van het feit dat mevrouw de auto niet meer in haar bezit had. Op dat moment heeft de RDW de situatie beoordeeld en elf dagen na deze brief heeft de RDW de tenaamstelling beëindigd.
Waarom was de Rijksdienst voor Wegverkeer niet bereid de auto met terugwerkende kracht van de naam van betrokkene te halen, terwijl het overduidelijk om een fout ging? Komt dit vaker voor? Deelt u de mening dat het argument dat «de zuiverheid van dat register ernstig zal worden aangetast» niet opweegt tegen het leed dat zo een besluit heeft veroorzaakt?
Ten aanzien van terugwerkende kracht in zijn algemeenheid geldt dat de RDW in het verleden bijzonder terughoudend is omgegaan met het aanpassen van het kentekenregister, met het oog op het bevorderen van de rechtszekerheid ten aanzien van het register voor derden. De Raad van State (RvS) heeft deze werkwijze tot 2017 bevestigd. Inmiddels wordt hierin sinds 2017, naar aanleiding van een uitspraak van de RvS in dat jaar, een andere lijn gevolgd. Op verzoek van betrokkene kan de tenaamstelling met terugwerkende kracht worden beëindigd als vaststaat dat het voertuig niet meer bestaat.
Zoals ik bij vraag 2 heb aangegeven deel ik de mening dat er een zeer vervelende situatie voor mevrouw is ontstaan. De samenloop van meerdere feiten en omstandigheden en de lange periode waarbinnen deze zaak zich afspeelt maken dit een uitzonderlijke situatie.
In algemene zin wil ik daar het volgende over opmerken. De betrouwbaarheid van gegevens in basisregistraties – zoals het kentekenregister – is een groot goed. Een basisregistratie is een door de overheid wettelijk aangewezen registratie met daarin gegevens van hoogwaardige kwaliteit, die door alle overheidsinstellingen verplicht worden gebruikt bij de uitvoering van publiekrechtelijke taken. De gegevens in basisregistraties kunnen niet zomaar worden gewijzigd, de procedure daarvoor is vastgelegd in de wettelijke kaders van de verschillende basisregistraties. Bij het behandelen van verzoeken om de gegevens in basisregistraties te wijzigen moet er wel aandacht zijn voor de menselijke maat. Mensen moeten de gegevens in de basisregistraties die op hen betrekking hebben kunnen inzien en op een zo eenvoudig mogelijke manier kunnen laten corrigeren indien de gegevens onjuist zijn.
Deelt u de mening dat alle onterechte aanslagen van de Belastingdienst en Rijksdienst voor Wegverkeer zo snel mogelijk moeten worden terugbetaald? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Hoe gaat u in de toekomst voorkomen dat Nederlandse burgers jarenlang slachtoffer worden van fouten bij overheidsinstanties vanwege bureaucratie en geautomatiseerde systemen?
In dit onderhavige geval betrof het naar het oordeel van alle betrokken instanties een zaak met een zeer uitzonderlijke samenloop van omstandigheden, gedurende een zeer lange periode, en onvoldoende communicatie tussen organisaties of afdelingen waardoor deze situatie is ontstaan.
Ten aanzien van het opleggen van boetes na een registervergelijking met het kentekenregister is een aantal maatregelen getroffen om onterechte boetes of ongewenste effecten van boete oplegging zoveel mogelijk te voorkomen.
Op basis van correctieverzoeken van de opsporingsinstantie kan tot terugbetaling van onterechte boetes worden overgegaan. Helaas is in dit geval de verwerking hiervan niet goed verlopen, maar is dit alsnog hersteld.
Los van het correctieproces voor evident onjuiste boetes is daarnaast in 2010 het Voertuigketenoverleg (VKO) gestart. Dit overleg is gestart om meer ruimte te geven aan het bijzondere karakter dat in individuele zaken kan spelen. Het VKO bestaat uit de RDW, openbaar ministerie, het CJIB, en de Belastingdienst. De deelnemers kijken binnen de eigen verantwoordelijkheid of in geval van in beginsel terecht opgelegde sancties in individuele casussen enige mate van coulance kan worden toegepast – binnen de mogelijkheden van de wet en bevoegdheden. De deelnemende organisaties zijn zich terdege bewust van de impact die persoonlijke omstandigheden kunnen hebben.
Ook zoekt de RDW sinds enkele jaren, bij constatering van een derde boete voor verzekering of APK, actief contact met betrokkene om te achterhalen waarom niet aan de verplichtingen wordt voldaan. Op basis van een individuele benadering wordt getracht de persoon waar nodig en mogelijk te helpen.
Het CJIB heeft net als andere publieke instanties daarnaast in de afgelopen jaren ingezet op een meer persoonsgerichte benadering en het vergroten van de mogelijkheden voor maatwerk. Daartoe behoort onder andere dat eerder telefonisch contact wordt gezocht, betalingsregelingen zijn uitgebreid en individuele gevallen in het genoemde VKO worden voorgelegd.
In zijn algemeenheid is het essentieel om dit soort zaken in ketenverband gezamenlijk te blijven signaleren en lering te trekken uit de fouten. In situaties als deze moeten niet de gegevens en processen, maar de burger en zijn of haar specifieke situatie leidend zijn. Fouten zullen altijd gemaakt worden, maar wanneer dat gebeurt moet er de mogelijkheid zijn om aan de bel te trekken.
Na de zomer van 2019 heeft het kabinet een Ministeriële Commissie Uitvoering (MCU) ingesteld. Via deze commissie en de bijbehorende werkagenda levert het kabinet een bijdrage aan een samenhangende aanpak van urgente uitdagingen ten aanzien van wendbaarheid, continuïteit en dienstverlening van de uitvoering bij overheidsinstanties. De dienstverlening moet passen bij de maatschappelijke verwachtingen en de uitvoering moet daartoe ook in staat worden gesteld.
Zie verder de beantwoording van vraag 10.
Is op dit moment, conform artikel 22 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming, voorzien dat alle besluiten van overheidsinstellingen, die burgers in aanmerkelijke mate kunnen treffen, door een persoon worden genomen, die daarop kan worden aangesproken, en niet uitsluitend op basis van geautomatiseerde systemen?
De wettelijke grondslagen voor besluiten van bestuursorganen voldoen aan de eisen van artikel 22 van de Algemene verordening gegevensbescherming. Ook de Wet bescherming persoonsgegevens kende een dergelijke bepaling. De verordening geeft lidstaten van de Europese Unie de bevoegdheid om bij wet uitzonderingen op het verbod op geautomatiseerde besluitvorming te maken. Dit is gebeurd in artikel 40 van de Uitvoeringswet algemene verordening gegevensbescherming.
In de onderhavige situatie is geen sprake geweest van geautomatiseerde besluitvorming. Op basis van de gegevens bij de RDW wordt bezien of voor een voertuig is voldaan aan de voertuigverplichtingen. Vervolgens wordt de overtreding vastgesteld door een buitengewoon opsporingsambtenaar (BOA), werkzaam bij de RDW. Een boeteoplegging is omkleed met bestuursrechtelijke waarborgen zoals neergelegd in de Algemene wet bestuursrecht, waaronder het zorgvuldigheids- en evenredigheidsbeginsel. De betrokkene kan tegen een boetebeschikking op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (administratief)beroep aantekenen.
Hoe gaat u er voor zorgen dat dergelijke fouten bij een ICT-systeem van een overheidsinstelling voortaan sneller gesignaleerd en hersteld kunnen worden, voordat deze zich, al dan niet automatisch, kunnen verspreiden naar systemen van andere overheidsinstellingen, met vergaande gevolgen, terwijl correcties van die fouten heel moeilijk te verwezenlijken zijn?
In algemene zin constateer ik dat de onderhavige situatie uniek en zeer uitzonderlijk is en het resultaat is van een combinatie van meerdere factoren, waarbij het in de kern geen gevolg was van fouten in een ICT-systeem maar primair een verzuim om een wijziging in de juridische situatie van de kentekenregistratie op het juiste moment door te geven. Vervolgens was sprake van onvoldoende communicatie tussen organisaties en afdelingen, waardoor dit verzuim niet tijdig is herkend en opgelost. Dit leidde tot een zeer vervelende situatie voor mevrouw. Ten aanzien van correcties in het kentekenregister wordt, zoals is aangegeven bij het antwoord op vraag 4, sinds 2017 een andere lijn gevolgd en kan het kentekenregister met terugwerkende kracht worden aangepast als het voertuig niet meer bestaat. In het antwoord op vraag 6 is de werking van het VKO nader toegelicht.
Overigens is er ten aanzien van de ICT-systemen sinds eind jaren «90 het nodige veranderd. Zo is de betrouwbaarheid van ICT-systemen gegroeid, ondanks de toenemende complexiteit en de explosieve groei van het internet. Eén van de vele kwaliteitsimpulsen sindsdien is de aanwijzing door het kabinet en wettelijke verankering van tien basisregistraties (w.o. het kentekenregister) die overheidsbreed als wettelijk verplichte, unieke bron van gegevens gelden. Een andere kwaliteitsimpuls is het ontwikkelen van de mogelijkheid voor burgers om hun basisgegevens (w.o. het kentekenregister) zelf digitaal in te zien en te controleren, bijvoorbeeld op RDW.nl of via MijnOverheid.
In de beleidsbrief Regie op Gegevens van 11 juli 2019 heeft het kabinet aangegeven dat het nog aanwezige belemmeringen voor het verplicht gebruik door overheidsorganisaties van de basisregistraties wil wegnemen. Verplicht gebruik zal, aanvullend op de al bestaande wetgeving voor de afzonderlijke basisregistraties, ook generiek verankerd worden in de Wet digitale overheid. Verder heeft het kabinet in de brief aangegeven hoe het de inzagemogelijkheden in de basisgegevens via MijnOverheid wil uitbreiden, door stapsgewijze uitbreiding van de bestaande inzage in de basisgegevens met verstrekkingsinformatie en door een digitale correctiefunctionaliteit.
In de door de Kamer aangenomen motie Van der Molen/Middendorp wordt gevraagd om een centraal meldpunt voor onjuiste gegevens in basisregistraties in te stellen. Inmiddels heb ik de Kamer op 25 november 2019 geïnformeerd dat ik de motie zal uitvoeren. Ik ben in overleg met een aantal organisaties, zodat het centraal meldpunt zo snel mogelijk aan de slag kan. Verder werken ook individuele organisaties en registratiehouders binnen de overheid continu aan het verder verbeteren van de eigen gegevenshuishouding, inclusief het voorkomen, signaleren en herstellen van onjuiste gegevens. Vaste elementen van dat kwaliteitsbeheer zijn externe periodieke audits, klantenraden, fundamentele analyse van opgetreden problemen en incidenten, en actieve opvolging van signalen van ketenpartners en gebruikers. De Landelijke Aanpak Adreskwaliteit (LAA) voor de Basisregistratie Personen is hier een bekend voorbeeld van.
Waarom wordt automatische gegevensuitwisseling wel gebruikt voor de primaire processen van de instellingen in deze kwestie, maar zijn correcties niet geautomatiseerd?
Als er automatische uitwisseling van gegevens uit de basisregistraties binnen de overheid plaatsvindt, dan worden in principe ook wijzigingen in die gegevens automatisch uitgewisseld. Hiervoor is bijvoorbeeld de generieke voorziening Digilevering beschikbaar. Zo baseren overheidsorganisaties zich op de meest recente informatie bij hun besluitvorming. Het corrigeren van besluiten die genomen zijn op basis van gegevens die later onjuist blijken te zijn is meestal niet geautomatiseerd, net als het oorspronkelijke besluit vraagt dit om een menselijke afweging.
Voor wat betreft het kentekenregister van de RDW geldt dat deze door een groot aantal publieke en private partijen wordt gebruikt. Dit gebeurt door verstrekking en uitwisseling van de oorspronkelijke gegevens, maar ook van alle mutaties nadien. De beoordeling of een voertuig daadwerkelijk niet meer in iemands bezit is, geschiedt door menselijke oordeelsvorming door de RDW. Zodra is besloten dat de registratie van het voertuig moet worden gewijzigd, wordt de wijziging verwerkt en op reguliere wijze uitgewisseld met alle organisaties die van het register gebruik maken. Aanpassing van het register vergt dus een menselijke afweging.
Het wijzigen van de tenaamstelling in het kentekenregister met terugwerkende kracht heeft echter geen invloed op reeds opgelegde boetes. Om ongewenste negatieve gevolgen voor individuele burgers in verband met boeteoplegging zoveel mogelijk te voorkomen, zijn in de loop der tijd meerdere maatregelen getroffen. Zie hiervoor ook de beantwoording van vraag 6.
Bij welk centraal punt kunnen burgers terecht met hun klachten als zij het slachtoffer worden van fouten in ICT-systemen en bureaucratie bij en tussen meerdere overheidsinstellingen?
Zoals aangegeven in vraag 8 zal ik de motie van de heer Van der Molen en de heer Middendorp uitvoeren om te komen tot een meldpunt voor basisregistraties. In geval van klachten in den brede kunnen burgers in eerste instantie terecht bij de desbetreffende overheidsorganisaties. Wanneer de betreffende organisatie(s) niet adequaat handelen naar aanleiding van klachten, kunnen zij terecht bij de Nationale of lokale ombudsman.
Door mijn contacten met burgers, de Kafkabrigade en de Nationale ombudsman heb ik ervaren dat de bestaande voorzieningen niet altijd voldoende zijn om mensen goed te kunnen helpen. Veelal is maatwerk nodig, zeker daar waar sprake is van meerdere overheidsorganisaties. Om ervoor te zorgen dat bestuursorganen meer maatwerk kunnen leveren, is in opdracht van de ministeries van BZK, JenV, SZW en VWS een verkenning maatwerk sociaal domein uitgevoerd. Het eindrapport, dat op 22 mei 2019 aan uw Kamer is verzonden, bevat een aantal aanbevelingen die ook relevant zijn voor burgers die vastlopen in de digitale overheid. Het gaat dan bijvoorbeeld om het inrichten van een landelijk escalatieteam, een time-out bevoegdheid en het beter gebruik maken van de discretionaire ruimte in zowel de sectorwetgeving als de algemene wet bestuursrecht. Om te toetsen of burgers die vastlopen in de digitale overheid daarmee ook beter worden geholpen start ik dit jaar samen met een aantal gemeenten, een experiment in de vorm van een CityDeal (www.agendastad.nl/city-deals/).
Bent u bereid, nu overheidsinstanties beter gaan samenwerken op incassogebied en klantvriendelijker willen gaan werken, hen te vragen om beleid op te stellen om herstel van onterecht gebleken incasso’s en andere overheidsfouten gemakkelijker en sneller te laten verlopen?
De weg naar een zorgvuldige incasso en samenwerking op dat gebied is al enige tijd ingeslagen en verdere maatregelen worden door het Rijk, gemeenten en (overheids)partijen op dit moment gezamenlijk uitgewerkt. De Staatssecretaris van SZW vraagt als coördinerend bewindspersoon Schulden aandacht voor een zorgvuldige en maatschappelijk verantwoorde incasso. Onderdeel daarvan is meer samenwerking tussen uitvoeringsorganisaties en het voorkomen van schulden en de oploop daarvan. Daarbinnen past het dat uitvoeringsorganisaties onterecht gebleken incasso’s gemakkelijker en sneller herstellen.
Als aangegeven heb ik in deze bijzondere individuele situatie – gegeven de vele betrokken partijen en mogelijke invloed van hoe de digitale overheid functioneert – de coördinatie naar mij toegetrokken.
Het ontduiken van het minimumloon door Sandd |
|
Bart van Kent , Mahir Alkaya |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kent u het handhavingsverzoek dat FNV heeft ingediend bij de Inspectie SZW vanwege het ontduiken van het minimumloon door Sandd?
Ik ben bekend met de melding die de FNV bij de Inspectie SZW heeft gedaan van vermoedelijke overtreding van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml).
Deelt u de mening dat postbezorgers, ongeacht voor welk postbedrijf ze werken, minimaal volgens het minimumloon moeten worden betaald?
Iedere werknemer heeft recht op het wettelijk minimumloon. Per 1 januari jl. is het wettelijk minimumloon ook van toepassing op mensen die niet op basis van een arbeidsovereenkomst werken, maar op basis van een overeenkomst van opdracht, tenzij deze overeenkomst is aangegaan in de uitoefening van bedrijf of in de zelfstandige uitoefening van beroep. Aan de postbezorgers die worden aangemerkt als werknemer of die werken op basis van een overeenkomst van opdracht moet dus, ongeacht voor welk postbedrijf zij werken, minimaal het minimumloon worden betaald.
Deelt u de mening dat postbezorgers net als alle werknemers in Nederland moeten worden betaald naar het aantal uren dat ze daadwerkelijk aan het werk zijn en niet op basis van een van bovenaf vastgestelde normtijd? Zo ja, hoe gaat u Sandd dwingen zich hieraan te houden?
Per 1 januari jl. is de mogelijkheid om uit te betalen op basis van stukloon gewijzigd. Hieruit volgt dat betalen op basis van een van bovenaf vastgestelde normtijd nog wel mag, maar voor ieder gewerkt uur moet gemiddeld minstens het minimumloon worden betaald.
Een vastgestelde normtijd heeft daardoor feitelijk alleen nog betekenis voor het deel van het loon boven het wettelijk minimumloon. Dit betekent dat postbezorgers die worden aangemerkt als werknemer of die werken op basis van een overeenkomst van opdracht per gewerkt uur ten minste het wettelijk minimumloon moeten verdienen. Uit de administratie van de werkgever moet blijken dat gemiddeld minstens het minimumloon is betaald voor het aantal gewerkte uren. Wellicht ten overvloede zij opgemerkt dat de Wml onder strikte voorwaarden de mogelijkheid biedt om specifieke werkzaamheden in een bedrijfstak aan te wijzen waarvoor als arbeidsduur wordt aangemerkt, de tijd die redelijkerwijs met de uitvoering van de te verrichten arbeid is gemoeid. Voor de postbezorgers zijn dergelijke werkzaamheden niet aangewezen. Werkgevers zijn primair verantwoordelijk voor de naleving van de arbeidswetgeving. De Inspectie SZW houdt risicogericht toezicht op naleving van de arbeidswetgeving, zoals de Wml.
Hoe verklaart u dat Sandd binnen zeer korte termijn in staat was te voldoen aan de normen die zijn vastgelegd in het Tijdelijk Besluit Bezorgers waaronder de 80%-norm? Hoe verklaart u dat het hen in de tijd die is verstreken sinds het advies van de heer Vreeman (2011) niet lukte om minimaal 80% van de bezorgers in dienst te nemen, ondanks de bepalingen die in de wet waren opgenomen?
Het Tijdelijk besluit postbezorgers 2011 heeft tot doel te bevorderen dat in de postmarkt arbeidsvoorwaarden tot stand komen voor postbezorgers, waarbij de arbeidsovereenkomst de dominante contractvorm is. In het besluit is opgenomen dat een postvervoerbedrijf met 80% van de postbezorgers een arbeidsovereenkomst moet zijn aangegaan. Uitzondering op deze eis was mogelijk indien bij collectieve arbeidsovereenkomst (cao) afzonderlijke afspraken werden gemaakt. Sandd heeft destijds van deze wettelijke mogelijkheid gebruik gemaakt. In 2015 is door de leden Gesthuizen (SP) en Vos (PvdA) een amendement (Kamerstuk 34 024, nr. 22) aangenomen op artikel 8 van de Postwet 2009. Door dit amendement kwam de uitzondering te vervallen om bij cao te kunnen afwijken van de 80%-norm. Deze wijziging van de Postwet 2009 is op 1 januari 2017 in werking getreden. Met instemming van uw Kamer is besloten de 80%-norm per 1 januari 2018 daadwerkelijk te gaan handhaven.
Ik ben niet bekend met de specifieke situatie bij Sandd. De handhaving van het Tijdelijk besluit is belegd bij de Autoriteit Consument & Markt (ACM). De ACM heeft in een nieuwsbericht van 22 maart 2018 laten weten dat na onderzoek naar de naleving is gebleken dat de postbedrijven voldoen aan de norm. Volgens hetzelfde persbericht heeft met name postbedrijf Sandd grote inspanningen verricht om aan deze norm te voldoen.
Deelt u de mening dat als Sandd haar bezorgers niet betaalt volgens de reëel gewerkte tijd die opnieuw kan leiden tot concurrentie op arbeidsvoorwaarden in de postsector? Zo ja, wat gaat u hiertegen ondernemen?
In algemene zin ben ik het met u eens dat concurrentie op arbeidsvoorwaarden in de postmarkt onwenselijk is. Dit uitgangspunt vormt, mede in overleg met uw Kamer, ook één van de kaders van de postdialoog. Over de uitkomsten van de postdialoog heeft u op 15 juni een brief ontvangen van de Staatssecretaris van EZK. Daarin is ook aandacht voor concurrentie op arbeidsvoorwaarden. Over de specifieke situatie bij Sandd kan ik geen uitspraken doen. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 3. Een sectorbrede cao zou concurrentie op arbeidsvoorwaarden kunnen tegengaan en een gelijk speelveld bevorderen. Het afsluiten van een cao blijft echter de verantwoordelijkheid van de sociale partners binnen de betreffende sector.
Bent u bereid met de postbedrijven en de vakbonden in gesprek te gaan om te komen tot een sectorale cao?
Zie antwoord vraag 5.
De lobby voor een hogere beloning voor de bestuurder(s) van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) |
|
Mahir Alkaya , Renske Leijten |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Is het waar dat er door de voorzitter van de Raad van Toezicht van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) wordt gepleit voor behoud van de hogere vergoeding voor de bestuurder van de AFM en ook voor een nog te benoemen toekomstige bestuurder?1
Het is gebruikelijk dat in aanloop naar de (her)benoeming van een bestuurder van een zbo als de AFM er contact is tussen de raad van toezicht en het ministerie. Hierbij kan onder meer gesproken worden over het functieprofiel, mogelijke kandidaten en de bezoldiging, waarbij verschillende opties worden verkend en afgewogen. De raad van toezicht van de AFM doet op grond van de Wet op het financieel toezicht (Wft) een niet-bindende voordracht voor benoeming en doet daarbij een bezoldigingsvoorstel.
Vanwege het personeelsvertrouwelijke karakter van benoemingsprocedures ga ik niet in op hetgeen in aanloop naar specifieke benoemingen tussen het ministerie en de betrokken instelling wordt gewisseld over de bezoldiging van kandidaten. De recente benoemingsprocedures bij de AFM hebben geresulteerd in het voorstel van de raad van toezicht om de twee nieuwe bestuurders van de AFM conform de Wet normering topinkomens (WNT) te bezoldigen en het bestaande uitzonderingsbesluit van de voorzitter te corrigeren door de mogelijkheid van indexatie op te nemen. Ik heb ingestemd met de daartoe strekkende bezoldigingsvoorstellen van de raad van toezicht. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en ik hebben na instemming van de ministerraad de correctie van het bestaande uitzonderingsbesluit van de voorzitter vastgesteld. Hierover is mededeling gedaan in de Staatscourant.2
Kunt u aangeven op welke momenten de hogere beloning ter sprake is gekomen en wie die ter sprake bracht?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft er correspondentie (brieven en/of e-mails) over de beloning van de bestuurder(s) plaatsgevonden? Zo ja, kunt u deze correspondentie naar de Kamer sturen?
De WNT kent een eigen openbaarmakingsregime voor uitzonderingen op het algemeen bezoldigingsmaximum. Indien op grond van een bezoldigingsvoorstel van een instelling die onder de WNT valt, wordt besloten om een uitzondering op de WNT te maken, dan wordt dit met de maximale hoogte van de overeen te komen bezoldiging en de overwegingen om het verzoek te honoreren gepubliceerd in de Staatscourant (artikel 2.4 lid 3 WNT).
Dit openbaarmakingsregime voorziet niet in de publicatie van achterliggende stukken. De voordracht met het bezoldigingsvoorstel en de bijbehorende correspondentie met de raad van toezicht hebben een personeelsvertrouwelijk karakter. Deze stukken bevatten, naast persoonsgegevens, de argumenten, uiteenzettingen en toelichtingen van de raad van toezicht op grond waarvan de kandidaat wordt voorgedragen voor de betreffende functie en op grond waarvan de raad van toezicht het bezoldigingsvoorstel onderbouwt. Openbaarmaking ervan raakt aan de persoonlijke levenssfeer van kandidaten.
Kandidaten voor een bestuursfunctie moeten er op kunnen vertrouwen dat de privacygevoelige gegevens die zij aan de overheid verstrekken niet openbaar gemaakt worden. Bovendien acht ik het van groot belang dat potentiële kandidaten zich in de toekomst onverminderd vrij voelen om te solliciteren naar een bestuursfunctie. Gegeven de bovenstaande overwegingen kan ik deze stukken niet aan uw Kamer verstrekken.
Wat is uw reactie op de vraag voor een hogere vergoeding? Gaat die er ook komen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Welke gronden zijn er om voor de huidige bestuurder een hogere vergoeding te betalen? Brengt zij zoveel expertise en overwicht in de sector met zich mee? Kunt u uw antwoord toelichten?
In 2015 is besloten om voor de voorzitter, mevrouw ir. M. van Vroonhoven, een uitzondering te maken op het bezoldigingsmaximum van de WNT. Daarbij is bepaald dat mevrouw Van Vroonhoven beschikt over een combinatie van leidinggevende ervaring bij zowel private ondernemingen in de financiële sector als binnen de (semi)publieke sector, waardoor zij in aanmerking komt voor de individuele mogelijkheid van afwijking van het WNT-bezoldigingsmaximum. In 2015 hebben de toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en mijn ambtsvoorganger met instemming van de ministerraad voor mevrouw Van Vroonhoven een hoger bezoldigingsmaximum vastgesteld.
Bij dit besluit uit 2015 is per abuis niet de mogelijkheid van indexatie opgenomen. Dit is per besluit van 7 juni 2018 gecorrigeerd.3
Vindt u het ook een verkeerd signaal dat bij de toezichthouder op de financiële markt iemand bestuurt die meer wil verdienen dan de wettelijke normering? Kunt u uw antwoord toelichten?
De WNT heeft tot doel om de bezoldigingen in de (semi-)publieke sector te matigen. De WNT biedt de ruimte om op basis van de eisen van de functie en de situatie op de arbeidsmarkt, in combinatie met de kennis en ervaring van de kandidaat een uitzondering te maken (artikel 2.4 WNT). Per benoeming wordt afgewogen of een uitzondering gerechtvaardigd is op basis van een combinatie van genoemde factoren.
De AFM heeft voor de uitoefening van haar taken bestuurders nodig die kennis, ervaring en gezag hebben in de financiële sector en het toezicht. Dit betekent ook dat de AFM concurreert met financiële instellingen bij het werven van bestuurders. De uitzonderingsmogelijkheid in de WNT maakt het mogelijk om in uitzonderlijke gevallen voor een kandidaat met unieke kennis en ervaring in de financiële sector een hoger bezoldigingsmaximum vast te stellen.
Is de beloning voor de Raad van Toezicht hoger omdat de bestuursvoorzitter een hogere vergoeding krijgt dan de wettelijke normering van 187.000 euro?
Nee. Op grond van de WNT is het bezoldigingsmaximum voor leden en voorzitters van interne toezichthoudende organen 10% respectievelijk 15% van het algemene bezoldigingsmaximum.
Heeft de beloningskwestie een rol gespeeld in de late herbenoeming van de huidige bestuursvoorzitter?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
Herbenoeming moet altijd betekenisvol zijn. De raad van toezicht beoordeelt of de profielschets (van het hele bestuur) en het functieprofiel (voor de functie van voorzitter) nog actueel zijn, en beoordeelt de geschiktheid van de zittende bestuurder, waarbij het functioneren van de zittende bestuurder in de voorgaande termijn in de beoordeling moet worden meegenomen. Zo wordt voorkomen dat herbenoeming als een vanzelfsprekendheid wordt gezien. Voordrachten voor benoemingen en herbenoemingen worden door mij op gelijke wijze beoordeeld. Dit proces moet zorgvuldig gebeuren en kost dus tijd.
Hierbij was het voor mevrouw Van Vroonhoven belangrijk om zicht te hebben op de invulling van het voltallige bestuur van de AFM, voordat haar herbenoeming officieel bekend werd gemaakt.
Kunt u aangeven waarom de herbenoeming van de bestuurder pas acht dagen voor het verstrijken van de termijn bekend is gemaakt?
Zie antwoord vraag 8.
Is bij het aanzoeken van nieuwe leden van de Raad van Toezicht gericht aan de heer Van Rijn gevraagd of hij wilde toetreden tot deze raad?3
De raad van toezicht heeft met behulp van een executive searchbureau gezocht naar geschikte kandidaten. Kandidaten die zichzelf gemeld hebben bij de AFM of bij dit bureau, zijn op gelijke wijze behandeld als de overige kandidaten, zowel procedureel als inhoudelijk. De raad van toezicht heeft een uitgebreide selectieprocedure gevolgd waarbij naar verschillende kandidaten is gekeken. Op grond van deze procedure heeft de raad van toezicht dhr. Van Rijn voorgedragen. Ik heb ingestemd met deze voordracht en dhr. Van Rijn per 1 februari 2018 benoemd als lid van de raad van toezicht.
Erkent u dat, als de Raad van Toezicht zelf een profielschets maakt en daarna mensen laat aanzoeken door een headhuntersbureau, het risico op een benoeming in het bekende bestuurlijke circuit op de loer ligt? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om het old boys netwerk te doorbreken bij dit soort benoemingsprocedures?
De raad van toezicht heeft bij de zoektocht naar nieuwe bestuurders een profielschets voor het bestuur en een functieprofiel per functie opgesteld. De profielschets en het functieprofiel worden afgestemd met mijn ministerie. Er is een uitgebreide selectieprocedure gevolgd, met behulp van een executive searchbureau. Hierbij is breed gezocht naar geschikte kandidaten. Ik ben van mening dat de raad van toezicht met de gevolgde procedure twee zeer geschikte nieuwe bestuurders heeft gevonden.
Het bericht dat consumenten bot vangen bij Tuchtrecht Banken |
|
Mahir Alkaya |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Kent u het bericht dat consumenten, die zich melden bij de Stichting Tuchtrecht Banken, bot vangen?1
Ja.
Erkent u dat het uiterst opmerkelijk is dat tot dusver de Stichting Tuchtrecht Banken vooral zaken behandelt die door de banken zelf worden aangedragen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Volgens cijfers die ontleend zijn aan de Stichting Tuchtrecht Banken zijn er tussen 2015 en 2018 in 244 meldingen door consumenten ingediend en 141 door banken. Van deze meldingen hebben er 20 tot een uitspraak van de tuchtcommissie geleid, waarvan er 7 afkomstig zijn van consumenten. Meldingen worden niet doorgestuurd naar de tuchtcommissie als ze ongegrond zijn of als ze onvoldoende ernstig zijn. Uit de cijfers blijkt dat het overgrote deel van de meldingen die de tuchtcommissie niet bereiken ongegrond zijn verklaard. Een melding is volgens het tuchtreglement2 van de Stichting Tuchtrecht Banken onder meer ongegrond wanneer de gedraging waarop de melding betrekking heeft onderdeel is van de interne klacht- of onderzoeksprocedures van de betrokken bank of wanneer die in behandeling is of is geweest bij een toezichthouder uit hoofde van de Wet op het financieel toezicht (Wft). Hiernaast moet de melding betrekking hebben op een gedraging die plaats heeft gevonden nadat degene tegen wie de melding gericht is de bankierseed heeft afgelegd. Voor personen die voor 1 april 2015 reeds werkzaam waren in de bancaire sector geldt dat zij op 1 april 2016 de eed moeten hebben afgelegd. Bovendien moet de melding zien op een overtreding van de gedragscode3 die op de bankierseed is gebaseerd. In de gedragscode staat onder meer dat bankmedewerkers integer en zorgvuldig zijn, ze een zorgvuldige afweging van belangen maken en zich aan de wet en andere regels houden die voor het werken bij de bank gelden. Indien een individuele medewerker op een moment nadat die de bankierseed heeft afgelegd in strijd met deze regels handelt is die tuchtrechtelijk aan te spreken. Meldingen van consumenten die niet voor de tuchtcommissie zijn gekomen zagen in de regel op een verzoek om schadevergoeding, of gingen over zaken als spaarrente of de beloning van de bestuursvoorzitter, waar het tuchtrecht voor individuele bankmedewerkers niet voor bedoeld is. Voor dergelijke geschillen, waar veelal het beleid van de bank ter discussie staat, en niet de individuele gedraging van de bankmedewerker, hebben consumenten andere mogelijkheden. Consumenten kunnen hiervoor bijvoorbeeld naar KiFiD (het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening) of naar de burgerlijke rechter. De Stichting Tuchtrecht Banken verwijst consumenten actief door naar het KiFiD of de burgerlijke rechter indien daar aanleiding toe is.
Kunt u een overzicht geven van de meldingen die bij de Stichting Tuchtrecht Banken binnen zijn gekomen, van wie ze afkomstig waren en hoe deze klachten zijn behandeld dan wel op welke grond ze zijn afgewezen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat wanneer consumenten nauwelijks gehoord worden door de Stichting Tuchtrecht Banken het beeld ontstaat dat het tuchtrecht er niet voor hen is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Tuchtrecht richt zich bij uitstek op het functioneren van het individu (de medewerker). Tuchtrecht is primair gericht op de beoordeling van de vraag of een individu de voor de groep geldende normen en regels heeft nageleefd. Sanctionering van overtreding van die normen vormt een wezenlijk onderdeel van het tuchtrecht. De tuchtrechtelijke instantie kan met de toetsing van het concrete gedrag van groepsleden normovertredingen zichtbaar maken voor personen binnen en buiten de groep en indien nodig maatregelen opleggen. Medewerkers worden zich hierdoor meer bewust van de normen en waarden die in de sector (behoren te) gelden.
Voor het aanspreken van de bank als organisatie bestaan voldoende andere mogelijkheden. Zo richt het bestuursrechtelijk toezicht van De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) zich primair op de financiële onderneming. Dit toezicht door DNB en de AFM ziet ook op gedrag en cultuur. Ook het civiele recht biedt mogelijkheden voor consumenten jegens een bank. Zo kan een consument schadevergoeding van een bank vorderen ingeval van bijvoorbeeld schending van de (civielrechtelijke) zorgplicht. Er is dan ook geen aanleiding – en dit zou ook zeer afwijken van andere tuchtrechtelijke stelsels, zoals het medisch tuchtrecht – om banken als organisatie te onderwerpen aan tuchtrecht.
Wel acht ik het van belang dat ook consumenten de Stichting Tuchtrecht Banken goed weten te vinden en dat zoveel mogelijk onduidelijkheid over de bevoegdheden van de stichting en de werking van het tuchtrecht wordt voorkomen. Veel klachten die door consumenten bij de Stichting Tuchtrecht Banken zijn ingediend komen voort uit een geschil met een bank (en hebben de facto geen betrekking op tuchtrechtelijk laakbaar handelen van een individuele medewerker). Deze klachten vallen veeleer onder de competentie van KiFiD of de burgerlijke rechter. De Stichting Tuchtrecht Banken en KiFiD hebben in dit kader afspraken gemaakt. De Stichting Tuchtrecht Banken vermeldt, indien daar aanleiding toe is, in afwijzingsbrieven dat de gedraging waar de melding betrekking op heeft zich leent voor behandeling door KiFiD of de burgerlijke rechter. Omgekeerd is in het reglement van KiFiD opgenomen dat klachten die bij het KiFiD zijn ingediend die zien op tuchtrechtelijk laakbaar handelen worden doorgestuurd naar het relevante tuchtrechtelijke college. Daarnaast heeft de Stichting Tuchtrecht Banken ter ondersteuning van consumenten die een melding willen doen een checklist4 ontwikkeld die ingevuld moet worden voordat een melding daadwerkelijk wordt ingediend en waarmee vooraf reeds duidelijkheid wordt verschaft over de geschiktheid van de melding voor de Stichting Tuchtrecht Banken.
Bent u van mening dat het doel van de bankierseed en het tuchtrecht – namelijk opbouw van professionele integriteit binnen de beroepsgroepen in een bank en daarmee herstel van vertrouwen in de banken – niet behaald wordt als blijkt dat consumenten met klachten geen gehoor krijgen op basis van de bankierseed en het tuchtrecht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze kan een consument met een klacht over beleid van een bank – dat vaak niet op een individuele bankmedewerker kan worden geprojecteerd – wel zijn recht halen? Blijken de bankierseed en het tuchtrecht voor dit soort klachten ongeschikt?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de suggestie om banken als organisatie tuchtrechtelijk aan te klagen? Bent u bereid dit mogelijk te maken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
De geheime EU lijst van Amerikaanse producten waarop mogelijk importtarieven worden geïntroduceerd |
|
Mahir Alkaya |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met de lijst van Amerikaanse producten waarop de Europese Unie (EU) importtarieven gaat introduceren als de Verenigde Staten (VS) besluiten om heffingen op aluminium en staal in te voeren?1
Ja. De Commissie heeft op 16 maart 2018 een concept-lijst met Amerikaanse producten gepubliceerd.2 De Commissie is tegelijkertijd met de publicatie van de concept-lijst een consultatieprocedure gestart om belanghebbenden de gelegenheid te geven commentaar te geven op de lijst. Deze consultatie was open tot 26 maart 2018. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft deze consultatie onder de aandacht gebracht van belanghebbenden via haar nieuwsbrief.3
De lidstaten hebben op 17 april jl. unaniem de uiteindelijke lijst vastgesteld. De Commissie heeft deze lijst, hangende de onderhandelingen met de VS over de uitzonderingspositie voor de EU, niet gepubliceerd. Deze lijst is voor Kamerleden in te zien in de leesruimte voor vertrouwelijke stukken op het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Over welke producten gaat het precies en op basis van welke criteria is er voor gekozen om juist deze producten op de lijst te plaatsen?
De concept-lijst bevat onder meer landbouwproducten, staal, cosmetica, gedestilleerde dranken, tabak, kleding en vaartuigen. Voor een volledig overzicht verwijs ik u naar de lijst. Bij het opstellen van de lijst is rekening gehouden met de politieke impact van de maatregelen in de VS en de belangen van Europese importeurs en consumenten. Er is zo veel mogelijk gekozen voor producten waarvoor de Europese Unie niet voor een belangrijke mate afhankelijk is van de importen uit de VS. Zo blijft nog voldoende aanbod van de goederen in de Europese Unie beschikbaar en is het effect op importeurs, industriële gebruikers en consumenten beperkt.
Heeft u in kaart gebracht hoe deze importtarieven de Nederlandse economie zullen raken als deze worden doorgevoerd? Verwacht u dat er bedrijven, werknemers of consumenten last gaan krijgen van de gevolgen van importtarieven op deze producten? Kunt u uw antwoord toelichten?
De concept-lijst is opgesteld door de Europese Commissie. Het ministerie heeft – in lijn met de analyse door de Europese Commissie – voor alle producten geanalyseerd voor welk deel van de importen Nederland afhankelijk is van de VS. Dat aandeel is veelal beperkt. Naar verwachting zijn de effecten op de meeste bedrijven, werknemers en consumenten dan ook beperkt. Uiteraard kan dat voor individuele bedrijven, werknemers en consumenten anders zijn, bijvoorbeeld wanneer een bedrijf uitsluitend handelt in de betreffende producten uit de VS.
Deelt u de mening dat moet worden vermeden dat deze vergeldingslijst in werking wordt gezet? Zo ja, wat voor stappen bent u hiervoor aan het ondernemen, zowel bilateraal richting de VS als in de EU?
U bent eerder geïnformeerd over de Nederlandse positie ten aanzien van de VS-maatregelen (Kamerstuk 33 625, nr. 256). Uiteraard is het in het Europees belang om een permanente uitzondering voor de EU van de maatregelen van de VS op staal en aluminium te krijgen of de maatregelen van tafel te krijgen. Dit zou voorkomen dat de EU deze rebalancerende maatregelen neemt. Omdat de EU tijdelijk is uitgezonderd van de VS-maatregelen, zijn de rebalancerende maatregelen nog niet genomen. Op dit moment zijn de EU en de individuele lidstaten gezamenlijk op hoog politiek niveau in gesprek met de VS om voor deze permanente uitzondering te pleiten.
Heeft u een actieve rol gespeeld bij het vaststellen van deze «vergeldingslijst»? Zo ja, wat was de inzet van de Nederlandse regering tijdens deze geheime stemming? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het gebruik van gegevens uit het handelsregister voor direct marketing aan ZZP’ers en kleine ondernemers |
|
Mahir Alkaya |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Privacywaakhond in actie tegen datadelen Kamer van Koophandel», waaruit blijkt dat gegevens uit het Handelsregister massaal worden gebruikt voor direct marketing aan Zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) en andere kleine ondernemers?1
Ja.
Kunt u een overzicht geven van de inkomsten uit de verkoop van data uit het handelsregister en de Rijksbijdragen aan de Kamer van Koophandel (KvK), en in welke mate deze verhouding in de afgelopen 10 jaar is gewijzigd?
Hieronder is een overzicht opgenomen van de Rijksbijdrage (2013 t/m 2017) en de opbrengsten uit heffingen die de toenmalige twaalf Kamers van Koophandel ontvingen (2008 t/m 2012).2 De cijfers over de jaren 2014 tot en met 2017 zijn afkomstig uit de goedgekeurde jaarrekening van de KvK. De cijfers over de jaren 2008 tot en met 2013 zijn afkomstig uit de geconsolideerde jaarrekening van haar rechtsvoorgangers, de twaalf regionale Kamers van Koophandel. Uit onderstaande cijfers wordt zichtbaar dat de inkomsten uit de verstrekking van data vrij constant zijn over de jaren. De Rijksbijdrage vertoont soms een minimale stijging ten gevolge van een toegewezen loon- en/of prijsbijstelling ten behoeve van bijvoorbeeld de stijging van werkgeverslasten.
Jaar
€ mln
Inkomsten uit heffingen / rijksbijdrage
Inkomsten uit verkoop
HR data
2008
135
71%
55,9
29%
2009
146
74%
52,3
26%
2010
157
75%
52,8
25%
2011
163
76%
51,8
24%
2012
151
75%
49,4
25%
20131
148
75%
48,4
25%
20142
135
75%
46,1
25%
2015
116
70%
50,4
30%
2016
116
70%
49,7
30%
2017
117
70%
49,9
30%
vanaf 2013 systeem heffingen aan ondernemers vervangen door rijksbijdrage
vanaf 2014 is Syntens zonder middelen ingevaren
Hoeveel ingeschrevenen in het Handelsregister staan hierin met hun privéadres en telefoonnummer? Hoeveel van hen krijgen te maken met direct marketing?
Per 31 december 2017 stonden in het handelsregister 2.692.576 ondernemingen en rechtspersonen ingeschreven. Daarvan hebben 1.360.000 inschrijvingen een privéadres dat gelijk is aan hun vestigingsadres.
In de Handelsregisterwet 2007 en het Handelsregisterbesluit 2008 wordt bepaald welke gegevens van deze ondernemingen en rechtspersonen worden geregistreerd. Van alle ondernemingen en rechtspersonen worden het bezoekadres van de vestiging van de onderneming en rechtspersoon en de woonadressen van de natuurlijke personen bij deze onderneming en rechtspersoon, denk aan de eigenaar van een eenmanszaak of de bestuurder van de rechtspersoon, geregistreerd in het handelsregister. Bij BV’s en NV’s is het bezoekadres van de vestiging openbaar, maar zijn de woonadressen van bestuurders en commissarissen standaard afgeschermd. De woonadressen zijn alleen in te zien door speciaal daartoe gerechtigde organisaties, zoals bestuursorganen, deurwaarders, advocaten en notarissen (artikel 51, eerste lid, van het Handelsregisterbesluit 2008).
Bij eenmanszaken en personenvennootschappen (ondernemingsvormen die door veel zzp’ers worden gebruikt) worden zowel het bezoekadres van de vestiging, als de woonadressen getoond. De eigenaar van een eenmanszaak en de (beherende) vennoten van een personenvennootschap zijn persoonlijk aansprakelijk voor de schulden van de onderneming en moeten kunnen worden getraceerd. Met betrekking tot een onderneming en een rechtspersoon wordt ook een zakelijk telefoonnummer en emailadres ingeschreven. Deze registratieplicht geldt alleen indien deze gegevens ook zakelijk worden gebruikt. In het huidige digitale tijdperk zijn dit relevante contactgegevens. Het is niet bekend welke en hoeveel ondernemingen en rechtspersonen te maken krijgen met direct marketing.
Deelt u de mening dat de toename van direct marketing met invasievere methoden, zoals marketing via Facebook, bij de in het artikel aangehaalde ondernemers leidt tot inbreuk op de persoonlijke levenssfeer?
Ik deel de mening dat het gebruik van direct marketing bij ondernemers tot ergernis kan leiden en ervaren kan worden als inbreuk op de persoonlijke levenssfeer.
Deelt u de mening dat een publieke orgaan als de KvK niet voor zijn voortbestaan afhankelijk zou moeten zijn van inkomsten uit de verkoop van data van ondernemers?
De KvK en daarvoor de twaalf Kamers van Koophandel brengen voor handelsregisterinformatieproducten een door de Minister van Economische Zaken en Klimaat vastgesteld tarief in rekening. De achtergrond hiervan is dat de gebruiker van de data – degene die er profijt van heeft – een bijdrage levert in de kosten van het register. Het alternatief zou zijn dat via de algemene middelen iedereen bijdraagt. Daar is tot op heden niet voor gekozen.
Een ander bekostigingsmodel verandert overigens niets aan het feit dat de handelsregistergegevens in beginsel openbaar zijn en daarmee door iedereen gebruikt kunnen worden.
Deelt u de mening dat een publiek orgaan niet de bron moet zijn van een dergelijke inbreuk op de persoonlijke levenssfeer? Welke mogelijkheden ziet u om dergelijke inbreuken te voorkomen of in te perken?
Het handelsregister is een register van ondernemingen en rechtspersonen en is er op grond van artikel 2 van de Handelsregisterwet 2007:
De KvK verstrekt de handelsregistergegevens ter uitvoering van de artikelen 21 en 22 van de Handelsregisterwet 2007, waarin staat dat de in de artikelen 9 tot en met 17 genoemde gegevens, met uitzondering van de in artikel 21 bedoelde gegevens, door een ieder kunnen worden ingezien en dat de KvK deze op basis van een verzoek verstrekt.
Bij de invoering van de Wet Bescherming Persoonsgegevens in 2000, in het bijzonder met het oog op artikel 41 van die wet (recht van verzet), heeft de KvK de zogenoemde Non Mailing Indicator (NMI) geïntroduceerd. Een door de onderneming geactiveerde NMI houdt in dat de ondernemer niet wil dat het post- en bezoekadres worden gebruikt voor commerciële mailingen per fysieke post of via de huis-aan-huis verkoop. De NMI ziet enkel toe op deze kanalen. De KvK onderzoekt momenteel de mogelijkheden om de NMI uit te breiden naar e-mail en telefoon.
Een onderneming of een rechtspersoon kan op ieder gewenst moment (bij of na de inschrijving) de NMI activeren of deactiveren (zie ook www.kvk.nl/nmi). Bij inschrijving wordt de NMI actief voorgelegd aan de onderneming als onderdeel van het inschrijfproces. Veel ondernemingen maken gebruik van deze indicator (zo’n 80% van alle nieuwe inschrijvingen per jaar). De KvK stelt deze NMI ter beschikking aan afnemers die openbare gegevens bij haar opvragen. De afnemer is verplicht om de keuze die een ondernemer via de NMI kenbaar maakt te respecteren. Doet de afnemer dit niet, dan kan dit worden beschouwd als een schending van het recht van bezwaar van de ondernemer.
De overige beschermingsmogelijkheden die zzp’ers hebben tegen bijvoorbeeld benadering per telefoon of e-mail, zijn verankerd in de Telecommunicatiewet (bijv. het bel-me-niet-register). Wanneer ondernemers eerder klant bij een bedrijf zijn (geweest), dan is benadering onder de huidige wetgeving toegestaan.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de behandeling van de Wijziging van de Handelsregisterwet 2007 (Kamerstuk 34 687)?
Ja.
Het bericht dat Rabobank haar zorgplicht voor bouwbedrijf Midreth schond |
|
Mahir Alkaya , Renske Leijten |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het krantenbericht over een nog ongepubliceerd arrest van het gerechtshof in Arnhem waaruit blijkt dat bouwbedrijf Midreth is misbruikt door haar huisbank?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de beschrijving van het gerechtshof over Rabobank dat haar commissies en «fees» excessief waren, in geen enkele redelijke verhouding tot de kredietuitbreidingen stonden en dat ze misbruik maakte van de situatie om zo onterechte voordelen voor zichzelf te bewerkstelligen?
Deze specifieke zaak is nog onder de rechter; beroep in cassatie staat nog open. De reikwijdte van de zorgplicht die volgt uit civiele jurisprudentie hangt af van de omstandigheden van het geval, zoals de aard van de rechtsbetrekking. Het is aan de rechter om hierover in individuele gevallen te oordelen.
Deelt u de mening dat het midden- en kleinbedrijf vaak machteloos staat tegenover de drie grote banken in Nederland als het gaat om hun financieringszaken, en dat hier evident sprake is van machtsmisbruik door Rabobank?
Uit de consultatie naar de effectiviteit en gewenste mate van bescherming voor zzp-ers en mkb-ers bij financiële diensten en producten is onder andere naar voren gekomen dat kleinzakelijke klanten sterk afhankelijk zijn van een financiële onderneming als tegenpartij.2 Dit geldt in nog sterkere mate in deelmarkten met beperkte concurrentie zoals bij kredietverlening. Een van de vervolgstappen uit deze consultatie was het stimuleren van het initiatief van de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) om een afdwingbare gedragscode t.b.v. kredietverlening aan kleinzakelijke klanten op te stellen. Deze gedragscode is op 18 januari 2018 gepubliceerd en zal vanaf 1 juli 2018 door de banken worden toegepast.3
De Gedragscode heeft tot doel meer zekerheid en duidelijkheid te bieden aan kleinzakelijke klanten over de dienstverlening van banken. Daarnaast zijn met de Gedragscode gedragsnormen expliciet gemaakt en kan de klant de bank hierop aanspreken. In de Gedragscode zijn bijvoorbeeld normen opgenomen over het contact met klanten, de informatievoorziening richting klanten en de bediening tijdens het beheer van de kredietrelatie, waaronder in bijzonder beheer.
Daarnaast krijgen zakelijke klanten die onder het toepassingsbereik van de Gedragscode vallen toegang tot alternatieve geschillenbeslechting bij geschillen over hun zakelijke financiering. Ik heb van de NVB vernomen dat dit loket bij het Kifid naar verwachting op 1 juli 2018 open gaat. Toegang tot laagdrempelige geschillenbeslechting is een goede stap omdat uit bovengenoemde consultatie is gebleken dat de stap naar de rechter voor kleine ondernemers soms moeilijk te zetten is.
Hoe is het mogelijk dat Rabobank tien maanden nadat ze de Code Banken onderschreef voor een symbolisch bedrag van 1 euro zestig procent van dit bedrijf in handen kreeg dat kort daarvoor nog was getaxeerd op 63 miljoen euro? Wat betekent dit voor de geloofwaardigheid van de Code?
Zoals aangegeven in de beantwoording van de vragen 2 en 5 is deze specifieke zaak nog onder de rechter en is het aan de rechter om hierover in dit individuele geval te oordelen.
De Rabobank heeft zich gecommitteerd aan de Code Banken. Daarnaast heeft de Rabobank zich gecommitteerd aan de Gedragscode Kleinzakelijke Financiering die op 1 juli 2018 van kracht wordt. De naleving van de Code Banken en de Gedragscode Kleinzakelijke Financiering wordt gemonitord. Belangrijk is dat de sector in den brede laat zien in hoeverre banken de codes naleven en hierbij zorgen voor internalisering van de gewenste cultuur van dienstbaar, duurzaam en integer bankieren.
Heeft Rabobank hiermee volgens u haar zorgplicht geschonden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zij de gevolgen daarvan?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u onderzoeken hoeveel andere ondernemers die kwetsbaar waren na de kredietcrisis door hun bank gebruikt zijn als melkkoe? Wat gaat u voor hen doen?
De Autoriteit Financiële Markten (AFM) heeft in 2015 reeds een verkennend onderzoek gedaan bij de bijzonder beheerafdelingen van banken, die kredieten voor het midden- en kleinbedrijf behandelen.4 Uit deze verkenning kwamen geen aanwijzingen naar voren dat banken mkb-ondernemingen in bijzonder beheer structureel benadelen. Wel schoot de informatie over het bijzonder beheertraject van banken vaak tekort, waardoor ondernemers onvoldoende weten wat hen te wachten staat.
De NVB heeft als reactie op de aanbevelingen van de AFM de Handreiking Bijzonder Beheer opgesteld.5 De Handreiking schetst wat de ondernemer mag verwachten van zijn bank inzake bijzonder beheer zoals tijdige signalering, goede toelichting over overgang naar bijzonder beheer en onderbouwing van maatregelen en kosten. Met de Gedragscode Kleinzakelijke Financiering zijn de punten uit de Handreiking verder verankerd. Het is aan de sector om te laten zien dat de Gedragscode in de praktijk zal leiden tot een effectievere bescherming van kleinzakelijke klanten. Ik zie om die reden, op dit moment, geen aanleiding om aanvullende stappen te zetten.
Hoe groot is de financiële schade voor de staat voortgekomen uit machtsmisbruik door banken met een uiteindelijk faillissement van ondernemers tot gevolg? Hoeveel banen heeft dit sinds de kredietcrisis gekost?
Ik beschik niet over informatie waaruit blijkt dat er financiële schade voor de staat is geweest en of dit sinds de kredietcrisis banen heeft gekost.
Gaat het openbaar ministerie de individuele bankiers, die hiervoor verantwoordelijk zijn, vervolgen? Zo nee, waarom niet?
Het is aan het openbaar ministerie om te bepalen in welke gevallen zij overgaat tot vervolging.
De gevolgen van Kaderprogramma 9 voor het Meerjarig Financieel Kader |
|
Mahir Alkaya , Renske Leijten |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kunt u de uitspraak toelichten dat volgens veel lidstaten het industriebeleid moet worden meegenomen in een nieuw Meerjarig Financieel Kader (MFK)?1 Zijn volgens u hogere investeringen nodig om het innovatievermogen van de Europese Unie te versterken?
Tijdens de Raad voor Concurrentievermogen van 12 maart 2018 hebben lidstaten de Europese Commissie opgeroepen om te komen tot een samenhangende en langetermijnstrategie voor industrie en raadsconclusies daartoe aangenomen. Ik heb deze raadsconclusies gesteund en benadrukt dat met name de energie-intensieve industrie verder moet verduurzamen en Europa moet streven naar een emissiereductie van 55% in 2030. In veel interventies werd ook de nadruk gelegd op digitalisering en innovatie. Daarbij hebben veel lidstaten aangegeven dat het industriebeleid meegenomen moet worden in het Meerjarig Financieel Kader (MFK) en meer specifiek gepleit voor het behoud van de pijler Industrieel Leiderschap binnen Horizon 2020. Deze lijn deel ik (Kamerstuk 21 501-30, nrs. 391 en 415).
Daarbij zet het kabinet in op een gemoderniseerd, toekomstgericht en financieel houdbaar MFK. De begroting dient sterker gericht te zijn op het realiseren van Europese toegevoegde waarde en gezamenlijke uitdagingen die adequaat EU optreden vragen, zoals onder meer innovatie en onderzoek/slimme groei.
Deelt u nog steeds de mening dat de raadsconclusies van de afgelopen Raad voor Concurrentievermogen geen oproep tot verhoging van het MFK zijn, zoals u recent heeft verkondigd?2
Ik deel nog steeds de mening dat de raadsconclusies geen oproep tot verhoging van het MFK zijn.
Erkent u dat uw antwoord dat verhoging en invulling van het MFK niet aan de orde zou zijn een onjuiste voorstelling van zaken was? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hoe kan de Kamer, in uw visie, de volgende keer beter richting geven aan discussies over onderwerpen die ofwel op de raadsagenda dan wel in de voorlopige raadsconclusies staan, ook wanneer deze onderwerpen volgens u niet aan de orde zullen komen?
Hoe heeft u tijdens de Raad voor Concurrentievermogen van 12 maart 2018 het Nederlands standpunt verwoord dat verhoging van het MFK onwenselijk is?
Zoals aangegeven bij vraag 1, heb ik tijdens de Raad de raadsconclusies voor een langetermijnstrategie voor industrie gesteund en de verduurzaming van de energie-intensieve industrie benadrukt. De omvang van het MFK was niet geagendeerd en is niet ter sprake gekomen tijdens de Raad. Voor meer informatie over de Nederlandse inzet verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 1, de geannoteerde agenda van de Raad (Kamerstuk 21 501-30, nr. 421), verslag van het Algemeen Overleg van 7 maart jl. en het verslag van de Raad (Kamerstuk 21 501-30, nr. 428).
Het bericht ‘Hoe mooi zou het zijn, een chip bij de geboorte?’ |
|
Mahir Alkaya |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Hoe mooi zou het zijn, een chip bij de geboorte»?1
Ja, maar ik wijs u er op dat de VNG inmiddels op haar website de volgende rectificatie heeft geplaatst:
«Aangepast op 31-03-2018: Nieuwe illustratie geplaatst. Tekst toegevoegd: «Op je identiteitsbewijs, je mobieltje of wat er ook maar in aanmerking komt.» De verwijzing «bij geboorte» verwijderd uit artikel en kop.
VNG Realisatie betreurt het dat door de combinatie van de oorspronkelijke illustratie en de verwijzing in kop en tekst naar «geboorte» ten onrechte de indruk kon ontstaan dat geïnterviewde gemeentesecretaris Atsma pleitte voor het inbrengen van een chip bij een pasgeborene»
Wie hebben er plaats in de Taskforce Samen Organiseren? Door wie worden zij gefinancierd?
De Taskforce Samen Organiseren is een initiatief van de VNG. Ik heb daarom de VNG gevraagd mij op dit nader te informeren. Hieronder treft u het antwoord van de VNG op deze vragen aan.
Antwoord 2
«De Taskforce is een groep vertegenwoordigers van gemeenten en een ketenpartner die met de VNG de doelstellingen invullen die alle gemeenten samen zich hebben gesteld ten aanzien van het verbeteren van de dienstverlening aan burgers: door te investeren in een sterk verbeterde informatievoorziening en meer en betere online services te ontwikkelen. De samenstelling van de Taskforce kunt u vinden via de onderstaande link: https://vng.nl/vereniging/samen-organiseren/leden-van-de-taskforce.
De activiteiten van de Taskforce worden door alle gemeenten gezamenlijk gefinancierd, via de VNG. De leden van de Taskforce zijn overigens in dienst van hun gemeenten en zetten zich in vanuit hun gemeentelijke functie.
Antwoord 4
De Taskforce heeft als doel om de ontwikkeling van standaarden en voorzieningen die voor de gezamenlijke gemeenten van belang zijn aan te jagen.
Andere speerpunten van de taskforce zijn het gezamenlijk ontwikkelen (en beheren) van:
Antwoord 5
Het zijn projecten waarin gemeenten onderling en samen met belangrijke partners (bijvoorbeeld het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de markt,de wetenschap en ook burgerpanels) proberen nieuwe oplossingen in het kader van de «digitale identiteit» te ontwikkelen dan wel te testen in een afgeschermde omgeving.»
Bent u het eens met de uitspraak dat het mooi zou zijn om als mens al bij de geboorte een chip te krijgen om bijvoorbeeld rijbewijzen aan te vragen? Zo nee, welke bezwaren ziet u?
Zie het antwoord op vraag 1. In het artikel wordt niet gesproken van het implanteren van een chip bij geboorte, maar van het toekennen van een digitale identiteit bij geboorte en vastlegging daarvan in een chip op bijvoorbeeld een identiteitsdocument waarmee vervolgens de identificatie van de desbetreffende persoon in contacten met instanties kan plaatsvinden.
Overigens wijs ik er op dat bij geboorte in Nederland aan een ieder een administratieve identiteit in de vorm van registratie in de Basisregistratie Personen en een daaraan gekoppeld burgerservicenummer wordt verstrekt. Deze administratieve identiteit wordt later in het leven gebruikt voor het verstrekken van diensten aan burgers zoals bij het aanvragen van een identiteitsbewijs, het uitoefenen van het kiesrecht of het voldoen aan verplichtingen zoals het betalen van belastingen. Deze administratieve identiteit vormt tevens de basis voor de digitale identiteit van burgers in de zin van DigiD. Identiteitsdocumenten (paspoorten, identiteitskaarten en rijbewijzen) zijn in Nederland alle voorzien van een chip. Ik verwacht bovendien nog voor de zomer bij u het wetsvoorstel Digitale overheid in te dienen waarin wordt geregeld dat op de chip op het rijbewijs en de Nederlandse identiteitskaart een zogenaamde e-functionaliteit wordt toegevoegd om veiliger dan met het huidige DigiD digitaal zaken te kunnen doen met de Nederlandse overheid.
Wat zijn de andere speerpunten van de Taskforce Samen Organiseren?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe zien de «proeftuinen» die in het artikel worden genoemd er precies uit?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat nadenken over digitale identiteiten en chips in lichamen, op zijn zachtst uitgedrukt, een stap te ver is nu er nog geen goede Basisregistratie Personen (BRP) is en DigiD onveilig is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat er ontzettend veel ethische bezwaren en bezwaren op heb gebied van privacy kleven aan het creëren van zo'n «digitale identiteit» en het plaatsen van chips in mensen bij de geboorte? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wordt dit geborgd bij de werkzaamheden van de Taskforce Samen Organiseren?
Zie antwoord op vraag 1; van (het voornemen tot) het inbrengen van chips is geen sprake.
In hoeverre houden deze Taskforce en de projecten die zij doen verband met de ontwikkeling van de BRP?
Er is op dit moment geen directe relatie tussen de activiteiten van de Taskforce en het huidige traject Toekomst BRP. Dat laat onverlet dat de Taskforce, de proeftuinen en alle andere experimenten input leveren en blijven leveren om de beleidsvorming rondomde toekomstige modernisering van de BRP te voeden.
De overplaatsing van een wegens corruptie verdachte topman van Heineken in Nigeria |
|
Mahir Alkaya |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kent u het bericht dat de directeur van Nigerian Breweries, dochterbedrijf van Heineken, centraal stond in een corruptiezaak, tot een schikking zou zijn gekomen en is weggepromoveerd naar Singapore?1
Ja.
Deelt u de mening dat corruptie in tegenspraak is met het principe van maatschappelijk verantwoord ondernemen, waarvan geëist wordt dat multinationals die overheidssteun ontvangen zich aan houden?
Ja. Corruptie ondermijnt eerlijk en maatschappelijk verantwoord zakendoen. Corruptie, waaronder omkoping van ambtenaren in binnen- en buitenland, is dan ook strafbaar voor de Nederlandse wet. Het OESO anti-omkopingsverdrag en het VN Verdrag tegen corruptie vormen hiervoor de basis. In Nederland is bovendien de naleving van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen een voorwaarde voor het verkrijgen van (financiële) overheidsondersteuning bij internationale handels- en investeringsactiviteiten.
Deelt u de mening dat het anti-omkopingsbeleid van Heineken ernstige hiaten vertoont getuige deze zaak?2 Zo nee, kunt u dit toelichten? Zo ja, wat gaat u doen om Heineken te bewegen haar anticorruptiebeleid aan te passen?
Het kabinet stimuleert het Nederlandse bedrijfsleven op een verantwoorde manier zaken te doen, met respect voor mens en milieu. De UN Guiding Principles en de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen vormen hiervoor het kader, en omvatten diverse thema’s zoals mensenrechten, arbeidsomstandigheden, milieu en corruptie.
De bestrijding van corruptie is een belangrijk onderdeel van maatschappelijk verantwoord ondernemen en corruptie is, zoals gezegd, strafbaar voor de Nederlandse wet. Hoe bedrijven hun anticorruptiebeleid vormgeven is echter aan bedrijven zelf. Wel verwacht het kabinet dat het anti-omkopingsbeleid van bedrijven voldoet aan de OESO-richtlijnen. Bedrijven moeten risico’s, zoals op het gebied van corruptie, identificeren, voorkomen of mitigeren en rekenschap af leggen over de wijze waarop zij met de geïdentificeerde risico’s omgaan. Deze due diligence(gepaste zorgvuldigheid) is een kernelement van de UN Guiding Principles en de OESO-richtlijnen. De overheid helpt bedrijven om deze mogelijke risico’s te identificeren, bijvoorbeeld door middel van de MVO Risicochecker (http://www.mvorisicochecker.nl/en), en via informatieverstrekking door de Nederlandse ambassades. Verder hebben de ministeries van Buitenlandse Zaken, Economische Zaken en Veiligheid en Justitie samen met de Netherlands International Chamber of Commerce, VNO-NCW, MKB-Nederland de brochure «Eerlijk zakendoen zonder corruptie» ontwikkeld. De brochure geeft praktische tips voor het bedrijfsleven ten behoeve van een integere bedrijfscultuur en om corruptie in het buitenland tegen te gaan.
Welke steun ontvangt Heineken voor de activiteiten die zij in Nigeria ontplooit en zijn deze zaak en het verschijnen van het boek «Bier voor Afrika; Het best bewaarde geheim van Heineken» voor u aanleiding deze steun te wijzigen?3
De Nederlandse steun is gericht op een verbetering van de positie van de armste boeren en niet op Heineken.
In Nigeria werkt een partnerschap van Nigerian Breweries, International Fertilizer Development Centre (ngo), BoP Innovation Centre (ngo), Psaltry International (Nigeriaans MKB) en Heineken aan de opschaling van cassaveproductie in het kader van het programma 2Scale. 2Scale, opgezet door het Ministerie van Buitenlandse Zaken, is een programma dat Publiek-Private Partnerschappen ten behoeve van inclusieve bedrijfsmodellen voor de allerarmsten opzet. Het partnerschap met Heineken, «cash from cassava», richt zich op het opzetten en aansluiten van het lokale MKB bij de productieketen. Het partnerschap heeft een bijdrage van 1,4 mln EUR gekregen van de Nederlandse overheid; Heineken heeft bijna 10 mln EUR bijgedragen aan het partnerschap.
Welke mogelijkheden heeft het openbaar ministerie om omkoping door Nederlandse burgers in het buitenland aan te pakken?
Actieve omkoping is strafbaar gesteld in de Nederlandse wet. Deze strafbaarstelling geldt voor zowel ambtelijke als niet-ambtelijke omkoping, in binnen- en buitenland. Volgens de wet is het verboden een gift, belofte of dienst aan te bieden aan een (buitenlandse) ambtenaar met als doel deze ambtenaar te bewegen in zijn bediening iets te doen of na te laten. Voor omkoping van niet-ambtenaren geldt daarbij de eis dat de gift, belofte of dienst van die aard is (of onder zodanige omstandigheden wordt aangeboden), dat de pleger redelijkerwijs moet aannemen dat degene aan wie dat aanbod wordt gedaan, met dat doen of nalaten in strijd handelt met zijn plicht. Wanneer de omkoping door Nederlanders is gepleegd buiten Nederland heeft Nederland alleen rechtsmacht indien het feit ook in het betreffende buitenland strafbaar is. Het zal derhalve van de concrete omstandigheden van het geval afhangen of een verdachte voor omkoping in het buitenland kan worden vervolgd.
Welke rol speelt corruptiebestrijding in het nog af te sluiten convenant voor de levensmiddelensector en welke sancties komen hierop te staan?
Voor de IMVO-convenanten vormen de OESO-richtlijnen en de UN Guiding Principlesde basis. Deze convenanten hebben een tweeledig doel. Te weten, op specifieke risico's binnen een ambitieuze en realistische termijn van 3 tot 5 jaar substantiële stappen van verbetering te bereiken voor groepen die negatieve effecten ervaren, en om een gezamenlijke oplossing te bieden voor problemen die bedrijven zelf niet alleen kunnen oplossen.
De partijen die betrokken zijn bij de totstandkoming van het convenant van de voedingsmiddelensector bepalen gezamenlijk welke specifieke risico’s het eerste moeten worden aangepakt. Het convenant is nog niet ondertekend en het kabinet kan nog niet vooruitlopen op de gemaakte afspraken.
Het bericht ‘Promotiemeisjes van Heineken verkopen bier met hun lichaam’ |
|
Mahir Alkaya , Anne Kuik (CDA), Joël Voordewind (CU) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van het artikel «Promotiemeisjes van Heineken verkopen bier met hun lichaam»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de constatering in het artikel dat er «geen sprake is van incidenten, maar het de werkelijkheid is van zaken doen in Afrika» en de uitspraak van een oud-medewerker dat «seks in Nigeria vaak als een transactie wordt beschouwd, ook bij Heineken»?
De lokale context ontslaat internationaal opererende bedrijven niet van hun verantwoordelijkheden. Het kabinet verwacht dat bedrijven, zoals Heineken, juist het goede voorbeeld geven bij het voorkomen en bestrijden van seksueel grensoverschrijdend gedrag en het nemen van verantwoordelijkheid voor werknemers die indirect voor hen werken.
Waar eindigt volgens u de verantwoordelijkheid van het hoofdkantoor van Nederlandse multinationals, zoals Heineken, om deze seksuele misstanden met jonge vrouwen bij hun dochterondernemingen en in de keten tegen te gaan? Welke juridische mogelijkheden heeft de overheid om Nederlandse bedrijven te dwingen tot het nemen van maatregelen, enerzijds ter verbetering van de situatie en anderzijds tegen de verantwoordelijke bestuurders?
Conform de UN Guiding Principles on Business and Human Rights en de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen dragen bedrijven zorg voor hun gehele waardeketen. Bedrijven worden geacht een veilige werkomgeving te creëren voor alle medewerkers. Dit geldt dus ook voor hun dochterondernemingen en onderaannemers, zoals de bedrijven die voor Heineken bier promoten. De UN Guiding Principles en de OESO-richtlijnen schrijven voor dat bedrijven de risico’s op negatieve effecten van hun bedrijfsactiviteiten op mens en milieu identificeren en in kaart brengen. Bedrijven moeten deze risico’s vervolgens voorkomen of mitigeren en rekenschap afleggen over de wijze waarop zij met de geïdentificeerde risico’s omgaan. Hetzelfde geldt als een bedrijf niet direct heeft bijgedragen aan een misstand, maar het wel verbonden is aan een risico of misstand door activiteiten, producten of diensten via een zakelijke relatie.
De overheid heeft geen juridische mogelijkheden om Nederlandse bedrijven te dwingen tot het nemen van maatregelen in dergelijke gevallen. Het kabinet verwacht dat bedrijven de UN Guiding Principles en de OESO-richtlijnen naleven en spreekt hen hier geregeld op aan. Als bedrijven de OESO-richtlijnen niet naleven kan er een klacht worden ingediend bij het Nationaal Contactpunt (NCP). Het NCP draagt bij aan de oplossing van problemen die voortvloeien uit de niet-naleving van de OESO-richtlijnen.
Bent u bereid met voorstellen voor wettelijke maatregelen te komen wanneer bestaande juridische mogelijkheden ontoereikend blijken te zijn en een gesprek op korte termijn geen verbeteringen oplevert?
Het kabinet betreurt dat vrouwen die promotiewerk doen voor Heineken geconfronteerd worden met seksueel grensoverschrijdend gedrag. Daarom heb ik op woensdag 4 april gesproken met dhr. Van Boxmeer (CEO Heineken) en hem gewezen op de verantwoordelijkheid die Heineken moet nemen met betrekking tot de problematiek rondom bierpromotors en eventuele andere risico’s in de keten. Tijdens het telefoongesprek liet dhr. Van Boxmeer weten dat Heineken de kwestie als prioriteit zal gaan behandelen met het oog op preventie en aanpak. Heineken zal daarom samen met lokale werkmaatschappijen, sales promotion bureaus en andere relevante partijen verdere stappen zetten om deze misstanden aan te pakken en in de toekomst te voorkomen.
Andere multinationals zal het kabinet in het kader van het convenanten proces ook blijven wijzen op hun verantwoordelijkheden onder de OESO-richtlijnen en UN Guiding Principles.
Als lid van de Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie (FNLI) zal Heineken onderdeel zijn van het IMVO-convenant van de voedingsmiddelensector. Dit convenant zal naar verwachting vóór de zomer worden ondertekend. De IMVO-convenanten zijn erop gericht om de naleving van de UN Guiding Principles en de OESO-richtlijnen te bevorderen onder bedrijven, om substantiële stappen van verbetering te bereiken voor groepen die negatieve effecten ervaren en om een gezamenlijke oplossing te bieden voor problemen die bedrijven zelf niet geheel kunnen oplossen. In het najaar 2019 zal worden gestart met een evaluatie van de IMVO-convenanten. De uitkomst van deze evaluatie zal het kabinet gebruiken om te bezien of, en zo ja welke, wettelijke maatregelen nodig zijn.
Bent u van mening dat Heineken in de afgelopen vijftien jaar, waarin zij al die tijd op de hoogte waren van deze problematiek, voldoende heeft gedaan om de misstanden aan te pakken? Hoe rijmt u de lage mate van urgentie die volgens het artikel is getoond met de reactie van Heineken dat deze problematiek «volledig indruist tegen waar we als bedrijf voor staan»?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om hierover op korte termijn het gesprek aan te gaan met Heineken en andere grote Nederlandse multinationals en de uitkomsten hiervan te delen met de Kamer?
Zie antwoord vraag 4.
Zou u in de brief die eind april wordt verwacht over de Nederlandse ontwikkelingshulpsector en hun optreden tegen seksuele misstanden ook het Nederlandse bedrijfsleven willen meenemen? Zo nee, bent u bereid hier een apart onderzoek naar te verrichten en de Kamer hierover te informeren?
De brief over (seksueel) grensoverschrijdend gedrag in de hulp- en ontwikkelingssector, die eind april wordt gestuurd, zal ook betrekking hebben op samenwerkingsverbanden tussen de Nederlandse overheid en het bedrijfsleven.
Kunt u een overzicht geven van subsidies die in het kader van ontwikkelingssamenwerking aan Heineken worden verleend (vanaf 2007) in Afrikaanse landen? Bent u bereid om het plan van aanpak om seksuele misstanden bij ngo’s tegen te gaan breder te trekken en ook voor bedrijven verplicht te stellen die gebruikmaken van subsidies in het kader van ontwikkelingssamenwerking?
Momenteel lopen in 6 Afrikaanse landen (Rwanda, Ethiopië, Sierra Leone, Nigeria, Zuid-Afrika en Mozambique) partnerschappen op het gebied van «local-sourcing», waarin Heineken partner is of als afnemer verbonden (zie overzicht). Het kabinet verstrekt subsidies aan partnerschappen tussen NGOs, lokale overheden, MKB-bedrijven en Heineken, die Afrikaanse boeren met een klein bedrijf helpen hun landbouwmethoden te verbeteren, de voedselproductie te verhogen en hun eigen inkomenspositie te versterken. De projecten in Zuid-Afrika en Mozambique zijn gericht op het opzetten van landbouwcoöperaties, Heineken is hierin enkel afnemer van de landbouwproducten.
Deze projecten vallen onder hetzelfde subsidiekader dat momenteel naar aanleiding van de aanpak van seksueel grensoverschrijdend gedrag bij en door ngo’s tegen het licht wordt gehouden. De maatregelen zullen dan ook voor partnerschappen met bedrijven gaan gelden.
Project
Landen
Partners
Looptijd
Bijdrage Heineken
Bijdrage BuZa
Burundi, DRC
EUCORD (ngo)
2009 – 2015
€ 6,2 miljoen
€ 2,1 miljoen
Ethiopië, Rwanda, Sierra Leone
EUCORD (ngo), IFC,
lokale overheid
2013 – 2019
€ 5,4 miljoen
€ 2,3 miljoen
Nigeria
IFDC (ngo), BoPinc (ngo), Psaltry International (lokaal MKB)
2014 – 2018
€ 9,7 miljoen
€ 1,2 miljoen
Zuid Afrika
Solidaridad, ICCO
2016 – 2018
€ 0,2 miljoen
€ 0,5 miljoen
Mozambique
Lokaal MKB
2018 – 2019
€ 0,025 miljoen