Heeft u kennisgenomen van het artikel: «Voetbaltuig verstoort wedstrijd voor zieken»?1
Ja.
Is het waar dat «doorgesnoven» en «ladderzatte» hooligans de benefietwedstrijd ten behoeve van kinderen met ernstige ziektes tussen IJsselmeervogels en Feyenoord van afgelopen zaterdag hebben verstoord? Hoe beoordeelt u deze gebeurtenis mede in het kader van het actieplan «Voetbal en Veiligheid en eerdere wantoestanden rond (amateur)wedstrijden?
Het politiekorps Utrecht heeft mij meegedeeld dat enkele honderden Feyenoord-supporters de voetbalwedstrijd IJsselmeervogels-Feyenoord hebben bezocht, waarvan ongeveer 100 supporters als «harde kern» konden worden aangemerkt. Uitbaters van een aantal lokale cafés verklaarden aan de politie dat behalve alcohol door diverse supporters drugs waren gebruikt voor de wedstrijd. De betreffende groep van ongeveer 100 supporters is gezamenlijk het stadion in gegaan. Hun gedrag in het stadion hield vooral in dat zij leuzen scandeerden. Een kwartier voor het einde van de wedstrijd is deze groep vertrokken. Het evenement is volgens het korps niet verstoord door deze groep. Dit is ook de conclusie uit de persverklaring van de VV IJsselmeervogels van 12 januari 2012 (zie www.vvijsselmeervogels.nl).
Met het in mijn brief van 21 december 2012 (Kamerstukken II, 2011–2012, 25 232, nr. 59) aangekondigde Landelijke actieplan Voetbal en Veiligheid wil ik ervoor zorgen dat incidenten rondom betaald voetbalwedstrijden worden teruggedrongen. Tevens wil ik bevorderen dat de betrokkenen voetbal een feest laten zijn.
Kunt u uitleggen hoe het mogelijk is dat hooligans met een stadionverbod aanwezig zijn bij een benefietwedstrijd terwijl al eerder bekend was dat deze hooligans van plan waren rellen te schoppen tijdens dit evenement?
De organisator van een voetbalwedstrijd is primair verantwoordelijk voor de veiligheid en een ordelijke gang van zaken in het stadion. De verantwoordelijkheid voor het handhaven van de openbare orde berust bij de politie. Gelet op het karakter van het evenement en de beschikbare informatie waren door de organisator geen maatregelen genomen om supporters bij de ingang van het stadion tegen te houden. Er vond evenmin een veiligheidsfouillering door de stadionbeveiliging plaats. Wel waren enkele stewards aanwezig. Door de organisator van het evenement is geen beroep gedaan op de politie.
Volgens het politiekorps Utrecht was vooraf geen gevalideerde informatie beschikbaar waaruit kon worden opgemaakt dat «harde kern»-supporters van enige club de wedstrijd zouden willen bezoeken of verstoren. Toen onverwachts de komst bleek van ongeveer 100 «harde kern»-supporters, waarvan het gedrag onvoorspelbaar is, is door de politie de beslissing genomen de ME op te roepen om indien nodig adequaat te kunnen reageren op eventuele ordeverstoringen.
Onmiddellijk voorafgaand aan het moment dat de Feyenoord-supporters het stadion betraden bleek, op signalering van politiepersoneel van korps Rotterdam-Rijnmond, dat onder hen personen aanwezig waren met een stadionverbod. Het was voor de politie inclusief de ME niet mogelijk, gezien de infrastructurele voorzieningen van het stadion, om deze personen te scheiden van de totale groep.
Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 9.
Waarom ontkende de politie in eerste instantie dat de inzet van de ME voor, tijdens en na de benefietwedstrijd te maken had met de toeloop van het grote aantal aanwezige supporters, en niet met de aanwezigheid van een grote groep hooligans in het centrum van Spakenburg en op het terrein van voetbalvereniging IJsselmeervogels?
De politie heeft naar aanleiding van een twitterbericht van RTVUtrecht ontkend dat er rellen in Bunschoten zouden zijn. De paraat gehouden ME is niet ingezet.
Waarom werd niet ingegrepen door de ME op deze hooligans toen het sportpark van IJsselmeervogels werd bestormd zonder betaling en fouillering en de kantine van voetbalvereniging IJsselmeervogels werd vernield?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat hooligans met een stadionverbod niet alleen bij reguliere wedstrijden, maar ook bij benefietwedstrijden en andere vriendschappelijke wedstrijden geweerd moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Als de KNVB een civielrechtelijk stadionverbod oplegt, geldt dat al landelijk ten aanzien van alle soorten wedstrijden waarvan minstens één deelnemende club een betaald voetbalclub is.
De Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast (Wmbveo) biedt andere instrumenten. Als er ernstige vrees bestaat dat een persoon die herhaaldelijk de openbare orde heeft verstoord wederom de openbare orde zal gaan verstoren, kan de burgemeester van de gemeente waar de (vriendschappelijke) wedstrijd wordt gehouden aan die persoon een gebiedsverbod, en/of een (intergemeentelijke) meldplicht of een groepsverbod opleggen. Deze wet wordt op dit moment vervroegd geëvalueerd en aan de hand van de uitkomsten daarvan zal ik bezien of, en zo ja, hoe deze wet aanpassing behoeft.
Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 3.
Biedt de Voetbalwet voldoende mogelijkheden om hooligans met een stadionverbod bij (vriendschappelijke) wedstrijden weg te houden? Zo ja, waarom waren zij dat toch aanwezig bij deze wedstrijd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid de Voetbalwet dusdanig aan te passen dat relschoppers met een stadionverbod voortaan ook geweerd worden bij andere (amateur)voetbalwedstrijden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid actie te ondernemen om de gedupeerde organisator (Thomas van de Groep memorial) materieel te compenseren voor het door hooligans aangedane leed? Zo ja, bent u van plan deze compensatie te verhalen op de betrokken hooligans dan wel andere sancties op te leggen? Zo nee, waarom niet?
Volgens de in mijn antwoord op vraag 2 genoemde persverklaring van de VV IJsselmeervogels bestaat de schade aan de kantine uit een gesneuvelde spiegel en een handdoekenautomaat in het toilet. Ik ga ervan uit dat de voetbalvereniging in staat is zelf de schade vergoed te krijgen.
De voorlopige hechtenis van dhr. R |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de zaak van dhr. F.W.Chr. R.? Bent u op de hoogte van het feit dat dhr. R. al meer dan vijf jaar in voorlopige hechtenis zit?
Ja. Ik stel voorop dat de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de voorlopige hechtenis aan de rechter is.
Deelt u de mening dat met voorlopige hechtenis inbreuk wordt gemaakt op iemands recht op vrijheid nog voordat diens schuld is vastgesteld? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat naarmate die inbreuk langer duurt, de proportionaliteit van die inbreuk steeds beter moet worden afgewogen ten opzichte van het doel van de voorlopige hechtenis en hoe gebeurt dit dan? Zo nee, waarom niet?
Voorlopige hechtenis vormt een beperking van het recht op vrijheid als bedoeld in artikel 5 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Op grond van dit artikel kan een verdachte van een strafbaar feit – binnen een wettelijke procedure – in hechtenis worden genomen, mits hij onverwijld voor een rechter wordt geleid. Van belang is of de vrijheidsbeneming gerechtvaardigd en proportioneel is. Een bevel tot voorlopige hechtenis kan slechts worden gegeven indien er sprake is van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten (artikel 67 Sv) én een van de gronden als bedoeld in artikel 67a van het Wetboek van Strafvordering zich voordoet. Deze toetsing wordt gedaan door de rechtbank in raadkamer. De vordering tot bewaring – waarmee de voorlopige hechtenis aanvangt – kan alleen worden toegewezen als ernstige bezwaren tegen de verdachte bestaan, dat wil zeggen dat een sterke verdenking bestaat dat de verdachte het feit heeft begaan (artikel 67, derde lid, Sv). Naarmate de voorlopige hechtenis langer duurt, worden hogere eisen gesteld aan de onderbouwing van de verdenking. Er geldt een wettelijk maximum van 90 dagen voor de duur van de voorlopige hechtenis tot aan de terechtzitting. Na dagvaarding en aanvang van het onderzoek ter terechtzitting kan de voorlopige hechtenis wegens klemmende redenen voor onbepaalde duur worden verlengd.
Kunt u in algemene zin aangeven op welke wijze de duur van de voorlopige hechtenis wordt gemaximeerd? Hoe wordt in de praktijk en de jurisprudentie het begrip «ernstige bezwaren tegen de verdachte» (artikel 67, derde lid, Wetboek van Strafvordering) op grond waarvan voorlopige hechtenis wordt toegepast, uitgelegd?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoe de duur van een zeer langdurige voorlopige hechtenis en de daarbij behorende ernstige bezwaren zich tot de onschuldpresumptie verhouden? Wat is de stand van zaken ten aanzien van de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens op dit punt?
In zijn rechtspraak stelt het Europees Hof voor de rechten van de mens (EHRM) het belang van de onschuldpresumptie, verankerd in artikel 6, tweede lid, van het EVRM, en het recht op individuele vrijheid voorop. Een beperking van deze vrijheid is alleen mogelijk in zwaarwegende gevallen en indien dit bij de wet is voorzien. Zoals vermeld in het antwoord op vragen 2, 3 en 11 vereist artikel 67, derde lid, Sv het bestaan van een sterke verdenking. De verdachte is op dat moment weliswaar niet veroordeeld, maar er bestaan wel gegronde redenen om te vermoeden dat hij schuldig is. Na een veroordeling in eerste aanleg geldt dit des te sterker, omdat dan ook een rechter van oordeel is dat de verdachte schuldig is. Het EHRM beschouwt om die reden iemand die in eerste aanleg veroordeeld is ook niet meer als onschuldig. Bovendien moet steeds een of meer van de gronden voor voorlopige hechtenis aanwezig zijn: hetzij gevaar voor vlucht, hetzij een gewichtige reden van maatschappelijke veiligheid die de vrijheidsbeneming vordert. Dit laatste kan bijvoorbeeld aan de orde zijn in geval van verdenking van een misdrijf waarop een gevangenisstraf van 12 jaar of meer is gesteld, terwijl de rechtsorde ernstig door dat feit is geschokt.
Zijn er landen binnen de Europese Unie waar er een in de wet verankerd absoluut maximum voor de duur van de voorlopige hechtenis bestaat? Zo ja, welke landen en hoe lang is die duur?
Uit een onderzoek uit 2009, «Pre-trial Detention in de European Union» van Van Kalmthout e.a., blijkt dat de meeste landen binnen de EU geen absoluut maximum kennen voor de duur van de voorlopige hechtenis. Verder heeft het WODC in 2011 het onderzoek «Vergroting van de Slagvaardigheid van het Strafrecht» gepubliceerd. Daarin zijn aspecten van het strafrecht van vier Europese landen (Engeland/Wales, Frankrijk, Duitsland en Noorwegen) onderzocht. Voor deze landen blijkt uit dit onderzoek dat alleen Frankrijk een absolute maximumduur kent. De lengte hiervan is afhankelijk van de zaak, en varieert van 4 maanden voor lichte strafbare feiten tot 4 jaar voor de zwaarste categorie. In de drie andere onderzochte landen kan in bijzondere omstandigheden de voorlopige hechtenis verder worden verlengd.
Acht u het wenselijk in de Nederlandse wet een dergelijk absoluut maximum op te nemen? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zoals vermeld in antwoord op vragen 2, 3 en 11 geldt in Nederland een wettelijk maximum van 90 dagen. Alleen indien er sprake is van klemmende redenen kan de voorlopige hechtenis door de rechter verder worden verlengd. Het gaat dan om verdachten van ernstige strafbare feiten, zoals ernstige levens-, geweld- en zedendelicten en vormen van zware georganiseerde criminaliteit. Ik acht het niet wenselijk om hiervoor een absoluut maximum in de wet op te nemen, juist vanwege de ernst van de strafbare feiten en het risico voor de maatschappelijke veiligheid als dergelijke verdachten op vrije voeten komen. In het bijzonder in omvangrijke en complexe onderzoeken waarin meerdere verdachten worden vervolgd is dit van belang. Gelet op de rechtsmiddelen die de verdachte ter beschikking staan en de rechterlijke toetsing die bij iedere verlenging wordt verricht, is een wettelijke regeling niet nodig.
Worden er grenzen aan de duur van voorlopige hechtenis gesteld door het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden? Zo ja, welke?
Het EVRM stelt geen absoluut maximum aan de duur van de voorlopige hechtenis. Ook uit de jurisprudentie van het EHRM valt geen absoluut maximum af te leiden. Wel blijkt daaruit dat de redenen voor de voorlopige hechtenis uitvoeriger moeten worden onderbouwd naarmate de voorlopige hechtenis langer voortduurt.
Is het denkbaar dat in het geval een verdachte zich meer dan vijf jaar in voorlopige hechtenis bevindt, vrijspraak volgt wegens gebrek aan bewijs?
Dit is niet ondenkbaar, maar dat staat uitsluitend ter beoordeling van de rechtbank. De rechtbank heeft bij een dergelijke duur van de voorlopige hechtenis al meerdere malen de kracht van de verdenking en het reeds beschikbare bewijsmateriaal dat die verdenking ondersteunt beoordeeld, mede in het licht van de vraag of waarschijnlijk is dat de op te leggen straf hoger zal zijn dan de voorlopige hechtenis. Ik verwijs voorts naar mijn antwoord op vraag 14.
Kan de rechter die oordeelt over de vordering tot verlenging van een zeer lange voorlopige hechtenis ook de rechter zijn die oordeelt over de bewezenverklaring? Zo ja, is de schijn van vooringenomenheid hierbij in het geding?
Tot het moment waarop de zaak op zitting komt zijn het de rechters in raadkamer die over de voorlopige hechtenis oordelen. Zodra de zaak op zitting is gekomen zijn de rechters die over de voorlopige hechtenis oordelen dezelfde als de rechters die oordelen over de bewezenverklaring. Deze zittingsrechters hebben de zaak onder zich in alle aspecten, en nemen alle nodige besluiten over het verloop van de rechtszaak, waarbij de verdediging alle hen toebedeelde rechten kan uitoefenen. Dit is ook internationaal bezien een volstrekt normale en geaccepteerde rol van de zittingsrechter. Dat een rechter lopende een rechtszaak soms besluiten neemt die de verdachte niet welgevallig zijn wil niet zeggen dat die rechter vooringenomen is over de vraag of de verdachte schuldig is.
Verder is in dit verband van belang dat ter waarborging van de onpartijdigheid van de rechter de wetgever heeft bepaald dat de rechter-commissaris die enig onderzoek heeft verricht, niet deelneemt aan het onderzoek ter terechtzitting (artikel 268 van het Wetboek van Strafvordering). De Hoge Raad laat echter wel toe, dat een rechter die de voorlopige hechtenis heeft bevolen, als zittingsrechter mag optreden (HR 29 juni 1993, NJ 1993, 692). Het enkele meebeslissen over de voorlopige hechtenis als lid van de raadkamer is volgens de Hoge Raad geen aantasting van het onpartijdigheidsvereiste van artikel 6 lid 1 EVRM (HR 14 mei 1991, NJ 1991, 695).
Op welke wijze kan de rechter invloed uitoefenen op de omvang en duur van het strafrechtelijk (voor)onderzoek? Zijn er voldoende instrumenten voor de rechter tot het voeren van regie op deze onderdelen? Heeft de rechter voldoende mogelijkheden om onnodige vertraging in het proces te voorkomen?
Als de zitting is aangevangen heeft de rechter ruime mogelijkheden om regie te voeren op de omvang en duur van het onderzoek. Voor aanvang van de zitting ligt hier een rol voor de rechter-commissaris. Deze waakt over de voortgang van het opsporingsonderzoek en kan, onder andere op verzoek van de verdachte, de officier van justitie een termijn stellen voor beëindiging van het opsporingsonderzoek.
Deelt u de mening dat verlenging van de voorlopige hechtenis naarmate die langer duurt ook steeds beter dient te worden gemotiveerd ten opzichte van de verdediging? Zo ja, gebeurt dit in de praktijk ook en waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat voor het verlengen van de voorlopige hechtenis tot langer dan enkele jaren er een specifieke motiveringsplicht zou moeten bestaan die verder gaat dan de algemene motiveringsplicht zoals die nu opgenomen is in artikel 24 van het Wetboek van Strafvordering? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zoals vermeld in het antwoord op vragen 2, 3 en 11 wordt de motiveringsplicht voor het opleggen of verlengen van voorlopige hechtenis zwaarder naarmate deze langer duurt. De verdediging heeft voldoende rechtsmiddelen om een schorsing van de voorlopige hechtenis aan de rechter te vragen. Artikel 67a van het Wetboek van Strafvordering beschrijft de criteria waar de rechter die besluit over het voortduren van een voorlopige hechtenis zich rekenschap van moet geven. Ik zie geen noodzaak om in aanvulling daarop speciale motiveringseisen te stellen.
Deelt u de mening dat in het geval de gevangenhouding veelvuldig (en dus voor in totaal zeer lange duur) wordt verlengd, de rechtsbescherming tekort schiet met de eenmalige mogelijkheid ex artikel 71 Wetboek van Strafvordering tot beroep bij het gerechtshof? Zo nee, waarom niet? Zo ja, gaat u dit veranderen?
De mogelijkheden om veroordeelde gemeenteraadsleden uit te sluiten van hun ambt |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (PvdA), Pierre Heijnen (PvdA) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Herinnert u zich de antwoorden op de vragen van de leden Heijnen en Dijsselbloem over de mogelijkheden om veroordeelde gemeenteraadsleden uit te sluiten van hun ambt?
Ja.
Is het waar dat de rechter een volksvertegenwoordiger op twee manieren uit zijn ambt kan ontzetten, namelijk via de weg van artikel 28 van het Wetboek van Strafrecht, waarbij de mogelijkheid bestaat iemand direct uit zijn ambt te zetten (zie art. 28 eerste lid, onder 1?), en via de indirecte weg door een volksvertegenwoordiger zijn kiesrecht te ontnemen (zie art. 28 eerste lid, onder 3?)? Zo ja, hoe verhouden beide bepalingen zich tot elkaar in het geval het het ambt van volksvertegenwoordiger betreft? Zo nee, waarom niet?
Een volksvertegenwoordiger kan zijn ambt slechts onvrijwillig verliezen als hij niet meer voldoet aan de vereisten die aan het lidmaatschap worden gesteld of een met het lidmaatschap onverenigbare betrekking vervult. De vereisten voor het lidmaatschap van de Staten-Generaal, provinciale staten en gemeenteraad zijn limitatief opgesomd in artikel 56 jo. 129 en 130 van de Grondwet. Eén van de vereisten is dat een lid niet is uitgesloten van het kiesrecht. Op grond van artikel 54, tweede lid, van de Grondwet is een wettelijke regeling getroffen in artikel 28, eerste lid, onder 3 van het Wetboek van Strafrecht waarin de mogelijkheid is neergelegd dat iemand die veroordeeld is voor bepaalde feiten wordt ontzet uit het recht de leden van algemeen vertegenwoordigende organen te verkiezen en tot lid van deze organen te worden verkozen.
Artikel 28, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht onderscheidt onder 1 ook de mogelijkheid dat de veroordeelde wordt ontzet uit het recht tot het bekleden van bepaalde ambten. De wet bepaalt niet wat zij onder het begrip «ambt» verstaat. In artikel 84 van het Wetboek van Strafrecht worden volksvertegenwoordigers weliswaar als ambtenaren beschouwd, maar gelet op de Grondwet en het gemaakte onderscheid in artikel 28, eerste lid, onder 1 en 3 heeft artikel 28, eerste lid, onder 1, van het Wetboek van Strafrecht geen betrekking op «het ambt» van volksvertegenwoordiger.
Het uit »het ambt» ontzetten van een volksvertegenwoordiger kan derhalve alleen geschieden op basis van artikel 28, eerste lid, onder 3, van het Wetboek van Strafrecht.
Zijn het Openbaar Ministerie (OM) of rechters in het geval dat iemand terecht staat die (tevens) volksvertegenwoordiger is, altijd op de hoogte van het feit dat iemand volksvertegenwoordiger is? Zo ja, hoe dan, en hoe vaak wordt met dit feit rekening gehouden bij de strafeis? Zo nee, hoe kan het OM of de rechter dan ontzetting uit het ambt dan wel uit het kiesrecht eisen of opleggen?
Wanneer een volksvertegenwoordiger zich voor de rechter moet verantwoorden zal de functie van deze persoon doorgaans zijn gebleken uit het strafrechtelijk onderzoek. Het OM tracht immers een zo volledig mogelijk beeld van verdachten te krijgen. Uit de registratiesystemen van het OM kan niet worden afgeleid hoe vaak bij het bepalen van de strafeis rekening is gehouden met het lidmaatschap van een volksvertegenwoordiging.
Deelt u de mening dat, mede omdat het vertegenwoordigend orgaan, waarvan een verdachte deel uitmaakt, niet altijd op de hoogte hoeft te zijn van een strafproces, een achteraf gebleken veroordeling aanleiding zou moeten kunnen zijn voor dat vertegenwoordigend orgaan om de veroordeelde volksvertegenwoordiger alsnog bij een rechter voor te kunnen dragen voor ontzetting uit het ambt dan wel uit het kiesrecht? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
In het Nederlandse bestel is bij ontzetting uit het kiesrecht een belangrijke rol weggelegd voor de rechter, die – binnen de door de (grond)wetgever aangegeven kaders – afweegt of een ontzetting in het concrete geval gerechtvaardigd is. Gelet op dit systeem zou de gevraagde mogelijkheid erop neerkomen dat een vertegenwoordigend orgaan bevoegd wordt om, op het punt van een eventuele bijkomende straf van ontzetting uit het kiesrecht, hoger beroep in te stellen tegen een door de strafrechter uitgesproken vonnis. Deze rol voor een volksvertegenwoordiging past niet in ons strafrechtelijk systeem waarin het Openbaar Ministerie een vervolgingsmonopolie heeft en waarin hoger beroep alleen openstaat voor de verdachte en het Openbaar Ministerie.
Welke ervaringen zijn er, in door u in de vorige antwoorden (vorige vraag 6) genoemde landen, opgedaan met regelingen waar een volksvertegenwoordiger van rechtswege zijn ambt verliest na een veroordeling of waarbij het vertegenwoordigend orgaan in geval van een veroordeling zelf kan besluiten tot beëindiging van het mandaat?
Er zijn, voor zover ons bekend, weinig tot geen ervaringen met regelingen waar een volksvertegenwoordiger gedurende de zittingsperiode zijn ambt onvrijwillig verliest.
Deelt u de mening dat het «in een open samenleving als in Nederland» (antwoord op vorige vraag 7) niet alleen aan «actieve journalisten» of aan politieke partijen overgelaten zou moeten worden om aspecten ten aanzien van de integriteit van een kandidaat-vertegenwoordiger openbaar te maken, maar dat daarover ook in de Kieswet bepalingen zouden moeten worden opgenomen? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
De integriteit in brede zin kan worden meegewogen door politieke partijen bij de recrutering van kandidaat-volksvertegenwoordigers, en door de kiezers bij het uitbrengen van hun stem. De wetgever dient zich, vanwege het grondrechtelijke karakter van het kiesrecht, zeer terughoudend op te stellen bij iedere inperking van dit recht. Vanuit het perspectief van de wetgever spelen er voor de verkiesbaarheid van volksvertegenwoordigers geen andere strafrechtelijke antecedenten of integriteitsaspecten een rol, dan de vraag of ontzetting uit het kiesrecht is uitgesproken. Elke andere integriteitseis zou een ongrondwettelijke beperking vormen van het passieve kiesrecht. In het verlengde daarvan ligt het ook niet op de weg van de wetgever om te voorzien in voorlichting op dit punt aan de kiezers.
De gedragingen van bewindspersonen in de aanloop naar het vertonen van Fitna |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Tofik Dibi (GL), Alexander Pechtold (D66) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met de eerste aflevering van de HUMAN-documentaire «Het Proces Wilders»?1
Ja. Ik heb u heden daarover een brief gestuurd. Tot mijn spijt heeft deze uw regeling van werkzaamheden gekruist.
Heeft de toenmalige minister van Justitie of één van de andere leden van het kabinet de heer Wilders gevraagd om zijn film niet uit te zenden? Zo ja, welke ministers waren dit? Was dit kabinetsbeleid? Op welke wijze is dit gebeurd?
Het kabinet heeft de materie uitvoerig met uw Kamer besproken in het debat op 1 april 2008 (zie Handelingen 2007–2008, nr. 70, p. 4924–4937) naar aanleiding van de verklaring van de Minister-President (TK 2007–2008, 31 402, nr. 1). In dat debat is ook helder geworden dat er met de heer Wilders gesprekken hebben plaatsgevonden door leden van het toenmalige kabinet en bijvoorbeeld ook de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding. Deze informatie behoort reeds tot het publieke domein. Daarnaast kan ik u verwijzen naar hetgeen betrokkene zelf in de documentaire heeft meegedeeld.
Sprak de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken, de heer Verhagen, namens het kabinet toen hij zei: «Ik zou willen dat de heer Wilders de film niet zou uitzenden.»?
De toenmalige minister van Buitenlandse zaken sprak zijn wens uit uit hoofde van zijn zorg en verantwoordelijkheid voor de veiligheid van Nederlanders en Nederlandse bedrijven in het buitenland, alsmede voor Nederlandse vertegenwoordigingen en militaire missies in het buitenland. Die zorg en die wens werden gedeeld door het kabinet.
Welke minister heeft advies gevraagd aan de Landsadvocaat over de (juridische) mogelijkheden van een preventief verbod op Fitna? Hoe beoordeelt u de gang van zaken rond die adviesaanvraag, buiten de ministerraad om? Kunt u dit advies van de Landsadvocaat – desnoods vertrouwelijk – aan de Kamer ter beschikking stellen?
Zoals in de brief staat aangegeven worden geen mededelingen gedaan over de beraadslagingen en de besluitvorming in de Raad van Ministers.
Is het waar dat er een minister heeft voorgesteld om de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) in te zetten op de heer Wilders om meer te weten te komen over zijn «filmproject»? Zo ja, welke minister was dat en op grond waarvan werd dit voorstel gedaan? Zo nee, is hetgeen er op dit punt in de uitzending aan de orde kwam dan geheel uit de lucht gegrepen?
Zoals bekend mogen geen mededelingen worden gedaan over de beraadslaging en de besluitvorming in de Raad van Ministers.
Heeft het kabinet destijds een besluit genomen over de betrokkenheid van de AIVD bij deze zaak? Zo ja, wat was het besluit en welke bewindspersoon of -personen hebben dat besluit genomen? Welke documenten lagen aan dat besluit ten grondslag?
Nee
Bestaan er mogelijkheden voor bewindspersonen – andere dan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties – buiten de ministerraad om de AIVD te verzoeken om een lid van de Staten-Generaal af te luisteren danwel te volgen? Zo ja, welke bevoegdheden hebben deze leden van het kabinet om eigenstandig – zonder toetsing in de ministerraad – de AIVD te vragen om een lid van de Staten-Generaal te laten afluisteren en/of volgen? Kunt u dit toelichten onder verwijzing naar de relevante wet- en/of regelgeving?
Nee.
Deelt u de mening dat het uitgesloten moet zijn dat de inlichtingendiensten leden van de Staten-Generaal afluisteren en/of volgen? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat enige bemoeienis van bewindspersonen met dergelijke opdrachten ongewenst is? Zo nee, in welke gevallen acht u dit toegestaan? Welke wet- en/of regelgeving geldt hiervoor? Op welke wijze dient besluitvorming hierover te plaats te vinden?
De Wet op de Inlichtingen en Veiligheidsdiensten 2002 (Wiv 2002) is hier duidelijk over. Er is daarbij geen verschil tussen leden van de Staten-Generaal en anderen. Zie ook de brief hierover.
Daarbij kan ik nog aanvullend verwijzen naar antwoorden op vragen van het lid van Raak (Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, Aanhangsel van de Handelingen nr. 632). Daarin wordt aangegeven dat voor eventueel onderzoek door de AIVD naar Nederlandse politieke partijen dan wel hun leden of sympathisanten dergelijk onderzoek alleen kan – en slechts dan – kan plaatsvinden wanneer zij gezien kunnen worden als organisaties of personen die door de doelen die zij nastreven, dan wel door hun activiteiten aanleiding geven tot het ernstige vermoeden dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde, dan wel de veiligheid of andere gewichtige belangen van de staat (art. 6, lid 2, onder a. Wiv 2002).
Kunt u een overzicht verschaffen van de leden van de Staten-Generaal die de afgelopen tien jaar zijn afgeluisterd e/of gevolgd door de inlichtingendiensten? Zo nee, waarom niet?
Nee. In antwoord op de vragen van het lid Van Raak (Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, Aanhangsel van de Handelingen nr. 632) heb ik aangegeven in welke situaties Nederlandse politieke partijen dan wel hun leden of sympathisanten voorwerp kunnen zijn van onderzoek door de AIVD.
Kunt u alsnog antwoord geven op de volgende vragen die HUMAN aan de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken, de heer Verhagen stelde:
Zoals uit de documentaire blijkt heeft de Minister een schriftelijke verklaring gestuurd naar de programmamakers die ook in de documentaire werd getoond. Voor het overige heb ik daar niets aan toe te voegen.
Sluit u uit dat persoonsbeveiligers in dienst van de overheid door leden van het kabinet wordt gevraagd om informatie over leden van de Staten-Generaal te vergaren en aan (leden van) het kabinet te verstrekken? Zo nee, waarom niet? In welke gevallen acht u dit toegestaan? Kunt u dit onder verwijzing naar de relevante wet- en/of regelgeving toelichten?
Ja.
Het bericht dat de Nederlandse politie nog nooit grote bendes koperdieven heeft opgespoord |
|
Jacques Monasch (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat er nog nooit zo veel koperdiefstallen rondom het spoor waren, maar dat nog nooit grote bendes koperdieven zijn opgespoord?1
Ja.
Kloppen de in het artikel weergegeven feiten over de omvang van de koperdiefstal in Nederland en de opsporing van alleen kruimeldieven?
Op basis van de beschikbare informatie van onder meer ProRail lijkt sprake te zijn van een toename van het aantal koperdiefstallen. De in het artikel geciteerde uitspraken van de woordvoerder van het OM lijken te zijn gedaan in een interview naar aanleiding van het treinongeluk bij Zevenaar op 14 januari 2011. De uitspraken zijn dus bijna een jaar oud en moeten worden gezien in het licht van hetgeen toen bekend was. Uit een recente analyse van het KLPD van 1 780 verdachten van koperdiefstal die in de periode 1 januari 2009 tot 1 augustus 2011 zijn aangehouden, blijkt dat zowel individuele personen als georganiseerde samenwerkingsverbanden opgespoord worden.
Koperdiefstal kan leiden tot zeer onveilige situaties. In juni 2011 is mede daarom een convenant gesloten tussen politie, OM, ProRail en de metaalverwerkingsbranche. Het convenant Koperslag is bedoeld om de koperdiefstal harder aan te pakken, en bevat afspraken op het gebied van preventie, opsporing en vervolging die in uitvoering zijn genomen. Ten behoeve van de landelijke invoering van de legitimatieplicht wordt het uitvoeringsbesluit bij artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht aangepast. Ook wordt er een richtlijn van het OM aangepast ten einde strafverzwarende factoren mee te wegen wanneer koperdiefstal tot indirecte schade of gevaar heeft geleid.
Zijn de maatregelen uit het actieplan Koperslag, waaronder invoering van een legitimatieplicht, al landelijk ingevoerd en feitelijk in werking?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van het Openbaar Ministerie (OM) dat er in Nederland geen sprake is van koperdiefstal in georganiseerd verband? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de elders in het artikel aangehaalde voorbeelden van georganiseerde koperdiefstal in Nederland? Is er alleen sprake van georganiseerde koperdiefstal in de ons omringende landen? Zo nee, wat gaat u hier aan doen?
Zie antwoord vraag 2.
Is er voldoende urgentie bij het OM, zelf deelnemer aan het actieplan dat Koperslag, voor de aanpak van georganiseerde koperdiefstal in het licht van de opmerking dat er in Nederland geen koperdiefstal in georganiseerd verband is?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze wordt koperdiefstal geregistreerd? In het geval er geen sprake is van een landelijke registratie, hoe kan deze potentieel gevaarlijke diefstal dan structureel en gecoördineerd worden bestreden?
De politie registreert aangiften van koperdiefstal in het bedrijfsprocessensysteem. Voor een goed zicht op de problematiek en een gerichte aanpak wordt bij aangiften van ProRail en in de Rotterdamse haven gewerkt met een aparte projectcode, zodat aangiften van koperdiefstal gemakkelijk terug te vinden zijn in de politieregistratie.
Het ontnemen van wederrechtelijk verkregen vermogen (“pluk ze”) |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Kent u het bericht «De verruiming van de ontnemingsmaatregel is een feit. Maar per wanneer»? «En Overgangsrecht bij de wetswijziging per 1 juli 2011»?1 2
Ja.
Is het waar dat het Openbaar Ministerie (OM) ervan uit gaat dat de wijzigingen die per 1 juli 2011 in werking zijn getreden ten aanzien van de aanscherping van de ontneming van wederrechtelijk verkregen vermogen («pluk ze») grotendeels geen wijzigingen zijn die blijk geven van gewijzigd inzicht? Zo ja, is het dan inderdaad mogelijk om op basis van deze aangescherpte wetgeving met terugwerkende kracht te ontnemen? Zo nee, hoe moet het genoemde artikel in Boom-nieuws op dit punt dan wel worden gelezen?
In het algemeen geldt bij wijzigingen in de strafwetgeving dat onderscheid moet worden gemaakt tussen wetswijzigingen waarvoor uitdrukkelijk in overgangsrecht is voorzien, wetswijzigingen die procesrechtelijk van aard zijn en wijzigingen die vallen onder de werking van artikel 1, tweede lid, Wetboek van Strafrecht (Sr). Bij de op 1 juli 2011 doorgevoerde wijzigingen in de ontnemingswetgeving is geen bijzondere bepaling van overgangsrecht opgenomen. Ten aanzien van wijzigingen van procesrechtelijke aard geldt dat deze direct kunnen worden toegepast, óók in lopende zaken. Artikel 1, tweede lid, Sr tenslotte, regelt dat bij een verandering van wetgeving na het tijdstip waarop een feit is begaan, de voor de verdachte meest gunstige bepalingen moeten worden toegepast.
De vragen die de auteurs van de beide publicaties aan de orde stellen, kunnen een rol spelen in lopende zaken. Daarmee is een oordeel over de vraag welke van de gewijzigde wettelijke bepalingen in een concrete zaak onder de werking van artikel 1, tweede lid, Sr vallen aan de rechter voorbehouden. Het behoort bij deze stand van zaken niet tot de taak van de regering om daarover een standpunt in te nemen.
Deelt u de mening van het OM dat, hoewel de regeling in het Wetboek van Strafrecht is opgenomen, de invoering van een wettelijk bewijsvermoeden een strafvorderlijk beginsel betreft? Zo ja, kan de rechter dan inderdaad dit wettelijk bewijsvermoeden ook toepassen op zaken die betrekking hebben op feiten die gepleegd zijn voor het in werking treden van de aangescherpte pluk-ze-wetgeving (1 juli 2011)?
Zie antwoord vraag 2.
Is het voor het overgangsrecht ten aanzien van de genoemde aanscherping van de pluk-ze-wetgeving van belang of er sprake is van een straf of van een maatregel? Zo ja, waarom is dit van belang?
De rechtspraak van de Hoge Raad over de wijzigingen in het sanctierecht en de betekenis van artikel 1, tweede lid, Sr, geeft geen aanleiding om aan te nemen dat er bij het bepalen van de toepasbaarheid van wetswijzigingen een algemeen onderscheid zou moeten worden gemaakt tussen straffen en maatregelen. In dit verband wijs ik op het arrest van 12 juli 2011 (LJN BP 6 878, rechtsoverweging 3.6.1, post-Scoppola). Hierin wordt in algemene termen gesproken over «veranderingen in regels van sanctierecht». Daarbij wordt niet gedifferentieerd naar de aard van de sanctie of straffen of maatregelen.
Wat is uw oordeel over de mening van de auteurs in het genoemde artikel in Nederlands Juristenblad (NJB) van dat er geen sprake kan zijn van terugwerkende kracht?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat niet zowel het OM als de auteurs van het NJB-artikel gelijk kunnen hebben ten aanzien van de terugwerkende kracht? Zo ja, hoe dient de genoemde wetswijziging ten aanzien van terugwerkende kracht naar uw mening worden uitgelegd? Zo nee, hoe kunnen beide visies dan worden verenigd?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de gevolgen voor uw financiële doelstelling ten aanzien van pluk-ze als er inderdaad geen sprake kan zijn van de terugwerkende kracht waar het OM nog wel vanuit gaat?
Er is geen direct verband tussen de financiële doelstelling en de per 1 juli 2011 doorgevoerde wijzigingen ter verruiming van de mogelijkheden het voordeel te ontnemen. Het kabinet investeert vanaf dit jaar, oplopend tot een bedrag van € 20 miljoen vanaf 2013, in de strafrechtketen ten behoeve van het afpakken. Aan die investering is een financiële doelstelling gekoppeld in de zin van extra afpakopbrengsten oplopend tot ruim € 60 miljoen vanaf 2018. Deze ratio is vastgesteld op basis van ervaringscijfers uit het beleidsprogramma financieel-economische criminaliteit dat onder het vorige kabinet is uitgevoerd. Bij het vaststellen van die ratio is geen rekening gehouden met de wetswijziging, omdat deze wet op het moment van de investeringsbeslissing nog niet was aangenomen.
Het bericht dat het aantal diefstallen bij ouderen schrikbarend is |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Jetta Klijnsma (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat het aantal diefstallen bij ouderen schrikbarend is?1
Ja.
Heeft u de cijfers gezien die het recherchebureau heeft verzameld? Zo ja, kloppen deze cijfers met uw bevindingen, en zijn deze representatief voor alle woonzorgcentra? Zo nee, wat zijn dan de werkelijke cijfers en wat is uw oordeel daarover?
Wij hebben kennisgenomen van de cijfers via het bericht. Het Openbaar Ministerie differentieert in zijn registratiesysteem niet naar de leeftijd en de verblijfplaats van slachtoffers van diefstal. Wij beschikken daarom niet over gegevens om de in het bericht genoemde cijfers tegen af te zetten en kunnen derhalve niet bepalen of die cijfers representatief zijn voor alle woonzorgcentra.
Als u de cijfers niet heeft gezien, bent u dan bereid deze cijfers op te vragen om vervolgens te bestuderen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat het overgrote deel van de woonzorgcentra geen goed beleid voert ten aanzien van diefstal in de centra? Zo nee, wat is de werkelijke situatie? Zo ja, is er landelijk beleid op het gebied van bescherming van bewoners van woonzorgcentra?
Het kabinet keurt diefstal, ook bij ouderen en andere kwetsbare personen, scherp af. Cliënten van zorginstellingen moeten er op kunnen vertrouwen dat hun woonomgeving veilig is. Het kabinet verwacht van de besturen van dergelijke instellingen dat zij adequate maatregelen nemen ter bescherming van hun bewoners tegen onder meer diefstal. Het gaat hierbij immers om ouderen die vanwege hun kwetsbaarheid in een beschermende woonomgeving verblijven. In het periodiek overleg met de koepels van zorgaanbieders zal hiervoor door mij nadrukkelijk aandacht worden gevraagd.
Het kabinet schaart diefstal bij ouderen onder de noemer van financiële uitbuiting (Kamerstukken II, 2005–2006, Aanhangsel handelingen, nr. 1164). Het voorkomen van financiële uitbuiting als een verschijningsvorm van ouderenmishandeling is één van de actiepunten uit het Actieplan «Ouderen in veilige handen» (Kamerstukken II, 2010–2011, 29 389, nr. 30. Begin 2012 komt hiervoor een plan van aanpak. In het kader van het actieplan kan diefstal door zorgverleners worden gemeld bij het door mij ingestelde Meldpunt Ouderenmishandeling in de zorg (ouderenmishandeling@igz.nl). Voor professionals gaat er een meldcode gelden bij geweld in huiselijke kring en een meldplicht bij mishandeling door zorgmedewerkers.
Verder gelden de algemene kaders ten behoeve van het opsporen en straffen van plegers van diefstal. In dat verband is het van belang dat slachtoffers van diefstal aangifte doen. Zorginstellingen zouden er goed aan doen als zij eventueel getroffen cliënten stimuleren tot het doen van aangifte en hen daarbij ondersteunen. Indien blijkt dat diefstal is gepleegd door een medewerker is ontslag op staande voet de aangewezen weg.
Bovengenoemde acties laten onverlet dat instellingsbesturen verantwoordelijk blijven voor een veilige leefomgeving van hun kwetsbare bewoners. Het is dan ook niet aan het kabinet om te beoordelen of specifieke instellingen al dan niet een goed beleid voeren ten aanzien van diefstal.
Wat doet een dergelijk bericht met de status van verzorgings- en verpleeghuizen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verloopt de samenwerking tussen de woonzorgcentra en Justitie? Is in deze problematiek een rol weggelegd voor de wijkagent die de bewoners en het personeel kan voorlichten en begeleiden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wordt dat al gedaan?
De samenwerking tussen woonzorgcentra en Justitie is niet in kaart gebracht. Er is een rol voor het wijkteam van de politie of de wijkagent weggelegd, zeker als sprake is van seriematige diefstal. Dat kan het geven van voorlichting omvatten. Op dat vlak is geen apart beleid ontwikkeld. Het gaat om maatwerk binnen het gebiedsgebonden politiewerk, dat door de korpsen al in de praktijk wordt gebracht. Verder verwijs ik naar mijn antwoord op vragen 4 en 5.
Als u van mening bent dat de wijkagent niet ingezet moet worden, hoe zou u de voorlichting en preventie dan vorm willen geven?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat jongeren worden ingezet als informant voor het OM |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat jongeren worden ingezet als informant?1
Ja.
Is het waar dat jongeren door de Criminele Inlichtingen Eenheid (CIE) worden ingezet om informatie te verschaffen aan opsporingsdiensten over bepaalde misdrijven? Zo ja, op welke wijze wordt de CIE-officier van Justitie hierbij betrokken?
Om daders van ernstige misdrijven op te kunnen sporen is het soms noodzakelijk dat de politie door informatie van de CIE handreikingen krijgt voor het opsporingsonderzoek. Het is denkbaar dat dergelijke informatie alleen bij een minderjarige aanwezig is (bijvoorbeeld indien misdrijven zijn gepleegd door gewelddadige jeugdbendes).
In uitzonderlijke gevallen wordt besloten tot het benaderen van minderjarigen als informant. Daarbij wordt een werkwijze gehanteerd, die door de CIE-officieren van justitie is vastgesteld. Deze werkwijze houdt onder meer in dat een minderjarige niet wordt benaderd zonder voorafgaande toestemming van de CIE-officier van justitie en dat het moet gaan om een minderjarige waarvan kan worden vastgesteld dat hij zich in het maatschappelijk verkeer vrijwel gedraagt als een volwassene.
Bij de vraag of een minderjarige moet worden benaderd vindt een afweging plaats van de belangen van de informant en diens ouders, de ernst en de gevolgen van de op te sporen misdrijven en de noodzakelijkheid om te beschikken over informanteninformatie, waarbij als leidend beginsel geldt: «nee, tenzij». De CIE zal in overleg met de CIE-officier van justitie niet alleen beoordelen òf een minderjarige moet worden benaderd maar ook hoe en onder welke voorwaarden het benaderen plaatsvindt.
Welke voorwaarden hanteert het Openbaar Ministerie voor het inzetten van minderjarige informanten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe vaak worden minderjarigen ingezet om informatie in te winnen en om wat voor informatie gaat het meestal?
Er is geen landelijke statistische informatie beschikbaar. Het vorenstaande, en met name het gehanteerde uitgangspunt «nee, tenzij», leidt ertoe dat minderjarigen slechts in zeer uitzonderlijke gevallen worden ingezet, indien sprake is van zeer ernstige misdrijven.
Wordt met de minderjarige een overeenkomst gesloten? In hoeverre worden de ouders betrokken bij de beslissing om de minderjarige in te zetten bij de opsporing? Indien niet in alle gevallen, waarom niet en zou dat niet wenselijk zijn? Hoe verhoudt zich dit tot de handelingsbekwaamheid van minderjarigen?
Met informanten worden geen overeenkomsten gesloten. Er wordt per geval beoordeeld of de ouders worden betrokken bij de beslissing om een minderjarige al dan niet in te zetten als informant en er worden alleen die minderjarigen benaderd, die zich in het maatschappelijk verkeer vrijwel gedragen als volwassenen. Denkbaar is dat het in het belang van de opsporing kan zijn om ouders niet te betrekken bij de beslissing om een minderjarige in te zetten als informant. Indien het opsporingsbelang echter ook maar enigszins strijdig is met het belang van de minderjarige en/of zijn/haar ouders, wordt van het benaderen van de minderjarige afgezien.
Krijgen jongeren betaald voor het leveren van deze diensten? Worden er overigens diensten aangeboden voor het verstrekken van informatie? Zo ja, welke?
Op basis van de Circulaire bijzondere opsporingsgelden kan voor informanten tipgeld worden aangevraagd. Ten aanzien van minderjarige informanten is door de CIE-officieren van justitie afgesproken dat dit in beginsel niet gebeurt.
Marktwerking in het notariaat |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Kritiek op gildesysteem bij toelating notarissen»?1
Ja.
Hoeveel notarissen hebben het afgelopen jaar tevergeefs geprobeerd een standplaats te verwerven?
Tot op heden zijn in 2011 bij de Commissie van Deskundigen Notariaat 64 ondernemingsplannen ter beoordeling ingediend. Daarvan is er 1 weer ingetrokken en is over 5 negatief geadviseerd.
Bent u nog steeds de mening toegedaan dat het beperken van het aantal notarissenkantoren geen beperking van de marktwerking is?2 Zo ja, waarom is het weren van notarissen die zelf het ondernemingsrisico op een krimpende markt durven te nemen, geen beperking van de marktwerking? Zo nee, wat is uw mening nu dan wel?
Het stellen van formele en kwalitatieve eisen aan het ambt en beroep van notaris is per definitie een beperking van de marktwerking. In mijn antwoord op de door u aangehaalde eerdere vragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 1348) heb ik tot uitdrukking willen brengen dat het gegeven dat er in een bepaalde periode geen nieuwe notariskantoren bij zijn gekomen niet automatisch betekent dat de markt voor notarisdiensten daardoor minder concurrerend is geworden. In de betreffende periode was er namelijk sprake van een teruglopende vraag naar notarieel werk. De logische consequentie daarvan is dat bestaande notariskantoren meer met elkaar moeten concurreren om aan opdrachten te komen. Dezelfde situatie doet zich ook nu nog voor.
Zijn u andere markten bekend waar vanwege tegenvallende economische omstandigheden, nieuwe toetreders tegen hun zin kunnen worden geweerd? Zo ja, welke markten zijn dat? Zo nee, wat zegt dat dan over de markt van het notariaat?
Binnen het werkterrein van het ministerie van Veiligheid en Justitie is de markt voor gerechtsdeurwaarders op een vergelijkbare wijze gereguleerd als de markt voor notarissen. Voor beide beroepsgroepen geldt dat er bij hun werkzaamheden publieke belangen in het spel zijn die vergen dat naast commerciële belangen ook het maatschappelijk belang van continuïteit van de dienstverlening wordt meegewogen bij de benoeming tot gerechtsdeurwaarder of notaris.
Waaruit blijkt dat de onpartijdigheid van de notaris beïnvloedt wordt door zijn financiële positie? Hoeveel gevallen zijn u bekend van notarissen die vanwege tegenvallende financiële resultaten hun onpartijdigheid hebben verloren?
Deze vraag refereert aan een uitspraak die in het aangehaalde FD-artikel wordt toegeschreven aan de woordvoerder van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie. Het is mij niet goed duidelijk wat met deze uitspraak wordt bedoeld. Vast staat dat een notaris zijn werk onafhankelijk en onpartijdig moet verrichten. Dat is de wettelijke plicht van een notaris, en staat geheel los van de vraag wat diens financiële positie is. Overigens heb ik geen aanwijzing dat notariskantoren die te maken hebben met tegenvallende financiële resultaten in de praktijk eerder geneigd zijn tot malafide handelingen.
Deelt u de mening van de Commissie van Deskundigen Notariaat dat de toegang tot de markt van het notariaat beperkt moet kunnen worden als de marktomstandigheden daartoe noodzaken? Zo ja, betekent dit dan niet dat de marktwerking nooit optimaal kan zijn? Zo nee, hoe verhoudt dit zich dan tot de opvattingen van de Commissie van Deskundigen Notariaat?
Zoals gesteld in mijn antwoord op vraag 3 is in een gereguleerde markt per definitie geen sprake van volkomen vrije marktwerking. Waar het om gaat is dat de beperkingen die aan de marktwerking worden gesteld gerechtvaardigd worden door de publieke belangen die aan de orde zijn. De eis dat een nieuw kantoor na drie jaren kostendekkend moet kunnen draaien dient ter bescherming van de (potentiële) klanten van dat kantoor, en heeft nadrukkelijk niet als doel om bestaande kantoren te beschermen tegen nieuwkomers. Anders gezegd, ook in een neergaande markt kan met succes een aanvraag worden gedaan om een nieuw kantoor te vestigen, mits het ondernemingsplan plausibel maakt dat het nieuwe kantoor in drie jaar tijd voldoende klanten aan zich weet te binden om kostendekkend te zijn. Uiteraard is het zo dat dit in een krimpmarkt in het algemeen moeilijker aan te tonen zal zijn dan in een groeimarkt. Uitsluitend in die zin hebben de marktomstandigheden invloed op de toegang tot het notariaat.
Deelt u de mening dat de notaris vanwege zijn publieke taken en bij het gebrek aan echte marktwerking weer beter een volledig publieke ambtenaar kan worden? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze mening niet. Ik ben in het algemeen tevreden over de manier waarop de markt voor notarissen op dit moment is gereguleerd.
Haatcriminaliteit tegen het openbaar gezag |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Kent u de tweet http://twitter.com/#!/Wusley/status/133551540274348032 en herinnert u zich de vragen over rellen en vernielingen bij het huis van de burgemeester van Urk?1
Ja.
Zouden de daarin aan de burgemeester van Rotterdam gerichte bewoordingen strafbaar kunnen zijn? Zo ja, op grond van welke artikelen in het wetboek van Strafrecht? Zo nee, waarom niet?
De bewoordingen van de tweet zouden in beginsel onder de reikwijdte van artikel 266 (belediging) of 267 (belediging van een ambtenaar) Wetboek van Strafrecht kunnen vallen.
Beschikt u over gegevens over de aard en omvang van haatcriminaliteit via sociale mediasites? Zo ja, kunt u die met de Kamer delen? Zo nee, acht u het nodig om onderzoek te doen naar dit fenomeen?
Haatcriminaliteit is een ruim begrip en geen strafrechtelijke term. Haatcriminaliteit kan zien op (discriminatoire) uitlatingen, het pesten van personen of het zwartmaken van bedrijven of organisaties. Delicten zoals belediging, discriminatie en bedreiging kunnen van toepassing zijn. Het Openbaar Ministerie heeft mij meegedeeld dat gelet op de reikwijdte van het begrip haatcriminaliteit, delicten die daaronder geschaard kunnen worden niet in een aparte categorie worden geregistreerd. Over de omvang van alle strafbare feiten die als haatcriminaliteit te betitelen zijn, zijn daarom geen gegevens voorhanden.
Ik deel de mening dat moet worden opgetreden tegen het plegen van dit soort strafbare feiten via sociale mediasites. Het Meldpunt Discriminatie Internet (MDI) treedt specifiek op tegen discriminatoire uitingen via websites, waaronder sociale mediasites. In het jaarverslag over 2010 (http://www.meldpunt.nl/publicaties/mdi-jaarverslag-2010) meldt het MDI dat veel profielenwebsites goed meewerken en discriminerende uitingen meestal snel verwijderden. Ik heb geen signalen ontvangen die nopen tot het verrichten van meer onderzoek.
Deelt u de mening dat er tegen het plegen van haatcriminaliteit via sociale mediasites moet worden opgetreden? Zo ja, in hoeverre is er speciale aandacht voor deze vorm van haatcriminaliteit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Acht u, zoals u eerder aangaf ten aanzien van agressie en geweld, het ook onacceptabel als burgemeesters door haatcriminaliteit worden belemmerd in hun functioneren? Zo ja, deelt u dan de mening dat ambtshalve vervolging van dit soort delicten op zijn plaats is? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ambtshalve vervolging behoort tot de mogelijkheden. Het is echter voor de vervolging van dit soort feiten van belang dat de betreffende politieke ambtsdrager aangifte doet, omdat een groot deel van de beledigende uitlatingen op internet niet ter kennis komt van de politie of het Openbaar Ministerie.
Deelt u, mede gezien uw eerdere mening dat burgemeesters en andere politieke ambtsdragers een voorbeeldrol vervullen naar de gemeenschap en de werknemers met publieke taken, de mening dat in geval van haatcriminaliteit gepleegd tegen gezagsdragers, zij aangifte zouden moeten doen? Zo ja, hoe gaat u stimuleren dat er in alle gevallen van haatcriminaliteit tegen gezagsdragers aangifte wordt gedaan? Zo nee, waarom niet?
Ja, juist vanwege hun voorbeeldrol wordt gestimuleerd dat politieke ambtsdragers aangifte doen van strafbare feiten. Vanuit het programma Veilige Publieke Taak is specifiek voor politieke ambtsdragers een stappenplan ontwikkeld om te komen tot het veilig kunnen verrichten van hun publieke taak. Momenteel wordt het stappenplan in overleg met de diverse beroepgroepen van politieke ambtsdragers verspreid. Op de bijbehorende website www.veiligbestuur.nl wordt onder meer aandacht besteed aan het doen van aangifte.
Vallen onder het ongewenst gedrag, waarvan u de mening toegedaan ben dat daarvoor altijd melding zou moeten worden gemaakt, ook belediging of andere uitingsdelicten? Zo ja, hebt u hier ook afspraken over gemaakt met het Nederlandse Genootschap van Burgemeesters? Zo nee, waarom niet?
Ja, één van de uitgangspunten binnen het programma Veilige Publieke Taak is dat alle voorvallen van agressie en geweld, waaronder belediging of andere uitingsdelicten, moeten worden geregistreerd. Binnen gemeenten is dat voor politieke ambtsdragers bijvoorbeeld mogelijk binnen het Gemeentelijk Incidenten Registratiesysteem. In het convenant dat in 2009 met het Nederlands Genootschap van Burgemeesters (NGB) is gesloten, wordt hieraan aandacht besteed. Ook op de in het in mijn antwoord op vraag 6 genoemde website www.veiligbestuur.nl, die samen met onder andere de NGB is ontwikkeld, wordt het onderwerp registratie behandeld.
Ierse klusjesmannen in Nederland |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Coşkun Çörüz (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van de uitzendingen van Tros Opgelicht1 waarin aandacht werd besteed aan Ierse klusjesmannen die in Nederland actief zijn met strafbaar gedrag? Zo ja, heeft u inzicht in het aantal groepen dat actief is en de omvang van deze groepen?
Ik ben op de hoogte van de uitzendingen. Het verschijnsel van rondtrekkende Ierse klusjesmannen die aan de deur hun diensten aanbieden is bekend. Ik beschik niet over gegevens over het aantal groepen dat actief is of hun omvang.
Ik deel de mening dat bij de in de uitzendingen beschreven handelwijzen sprake is van onwenselijk gedrag. Consumenten worden mogelijk onheus bejegend door agressieve handelspraktijken of bijvoorbeeld misbruik van omstandigheden. In sommige gevallen zou sprake kunnen zijn van strafbaar gedrag.
Van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Staatssecretaris van Financiën heb ik vernomen dat sprake is geweest van respectievelijk overtreding van de arbeidswetgeving door klusjesmannen afkomstig uit Ierland en het niet afdragen van omzetbelasting in Nederland. Hiertegen is door de Arbeidsinspectie respectievelijk de Belastingdienst opgetreden.
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat deze mensen hun oplichterspraktijken in Nederland uitoefenen, waarbij mensen bijvoorbeeld worden geprest vele duizenden euro's te betalen voor het schoonmaken van een dakgoot en er zelfs aanwijzingen zijn voor moderne slavernij? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u ervan op de hoogte dat hierdoor vooral bij ouderen en bij mensen die afgelegen wonen een grote maatschappelijke onrust ontstaat? Zo ja, wat kunt u of wat doet u om deze maatschappelijk onrust weg te nemen?
Eventuele onrust en voortduring van de praktijken kunnen in dit geval het beste voorkomen worden door voorlichting te geven. Hiertoe zijn door de politie waarschuwingen afgegeven. Verder heeft de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie mij meegedeeld dat naar aanleiding van de betreffende televisieuitzendingen consumenten ook via het informatieloket ConsuWijzer worden geïnformeerd over zaken waar ze bij verkoop aan de deur op moeten letten.2
Bent u van mening dat dit een probleem van lokale bestuurders is? Of bent u van mening dat het onverstandig is het de aanpak van deze praktijken aan lokale bestuurders over te laten omdat die in de meeste gevallen niets anders kunnen doen dan de Ieren wegsturen waarna ze zich tijdelijk in een andere gemeente vestigen? Zo neen waarom niet?
De onderhavige problematiek raakt niet de verantwoordelijkheid van lokale bestuurders. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vragen 1 tot en met 3.
Op welke manier kan worden voorkomen dat gedupeerden belemmeringen ondervinden bij het doen van aangifte bij de politie? Deelt u de mening dat een centraal meldpunt hierin kan voorzien?
Als mensen zich bedreigd voelen, kunnen zij het alarmnummer van de politie bellen of aangifte doen. Een centraal meldpunt is daarvoor niet noodzakelijk.
Is het verstandig de informatie die er in de verschillende gemeentes en bij politiekorpsen over deze groepen is, centraal te registreren en de acties centraal te coördineren?
De betrokken handhavende diensten kunnen ingrijpen als zij op de hoogte raken van een vermoeden jegens een identificeerbare persoon van een overtreding die binnen hun takenpakket valt. Diensten die willen samenwerken, weten elkaar te vinden. Mij hebben geen signalen bereikt die nopen tot het ontwikkelen van een centrale registratie of landelijke coördinatie.
Bent u bereid deze groepen klusjesmannen, zodra ze ons land binnen komen, te verstaan te geven dat hun bedrijfspraktijken hier ongewenst zijn en daarbij direct de belastingdienst, de vreemdelingendienst en andere relevante instanties in te schakelen? Zo ja, bent u bereid die informatie, waaronder informatie in andere EU-landen, hierbij te betrekken? Zo nee waarom niet?
Het is niet mogelijk om deze personen bij het binnenkomen van ons land erop te wijzen dat zij zich hebben te houden aan verschillende verplichtingen, aangezien voor personen met de Ierse nationaliteit binnen de Europese Unie vrij verkeer van diensten bestaat en aan de grens niet wordt geconstateerd dat zij hier komen om als klusjesman te werken. Het is daarom ook niet mogelijk om uitvoeringsinstanties van hun binnenkomst op de hoogte te stellen.
Bent u bereid te onderzoeken of ook op andere wijze integraal kan worden opgetreden tegen dergelijke groepen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Utrechtse serieverkrachter |
|
Hans Spekman (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Kent u de uitzending van RTV-Utrecht over de Utrechtse serieverkrachter?1
Ja.
Is het waar dat het Openbaar Ministerie weigert aan de slag te gaan met de door de rechtspsychologen Jasper van der Kemp en Peter van Koppen aangedragen nieuwe relevante informatie over de mogelijke dader in deze zaak? Zo ja, waarom? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Het Openbaar Ministerie heeft mij het volgende meegedeeld.
Het onderzoek is vanaf het begin gericht geweest op de hele regio Utrecht.
De heer Van Koppen heeft de Utrechtse politie in augustus 2010 benaderd over de door hem uitgevoerde statistische analyse. De veronderstelling dat het Openbaar Ministerie weigert aan de slag te gaan met de aangedragen informatie, is onjuist. De stelling van de heren Van Koppen en Van der Kemp dat de serieverkrachter ten tijde van het plegen van zijn delicten in de omgeving van Bilthoven-Zuid woonde, is in het licht van de onderzoeksgegevens in het dossier nader bekeken door de politie. Hieruit blijkt dat het gebied dat de onderzoekers aanwijzen onderdeel is geweest van het gebied waarbinnen de politie gezocht heeft naar de dader. Alle informatie waarover de politie beschikt met betrekking tot het aanwijzen van potentieel interessante subjecten voor nader politieonderzoek, waaronder bestanden met plegers van zeden- en andere delicten, is destijds gebruikt om ook het gebied in Bilthoven-Zuid te bekijken. Ook zijn destijds alle daarvoor in aanmerking komende tips (zo’n 3500) nagetrokken. Het bedoelde onderzoek is derhalve uitgevoerd.
Deelt u de mening dat het onopgelost blijven van de zaak van de Utrechtse serieverkrachter zeer onwenselijk is gezien de enorme impact die deze zaak landelijk en in het bijzonder in en rond Utrecht heeft gehad, waarbij de gevoelens van onveiligheid van velen ernstig zijn toegenomen en de slachtoffers nog steeds geen genoegdoening hebben? Zo ja, welke invloed hebt u en gaat u aanwenden om in deze situatie verbetering te brengen? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het vanzelfsprekend wenselijk dat de dader wordt opgespoord en berecht, zeker ook vanwege de positie van de slachtoffers en andere bewoners van het gebied waar de feiten hebben plaatsgevonden. Het Openbaar Ministerie stuurt de opsporing aan en voor deze zaak bestaat een cold case team. Voor enigerlei bemoeienis mijnerzijds bestaat geen aanleiding.
Acht u het risico aanwezig dat de Utrechtse serieverkrachter elders in het land of in of rond Utrecht op een andere wijze zijn strafbare handelingen voortzet? Zo ja, hoe groot acht u dit risico? Zo nee, hoe kunt u dit uitsluiten?
Aangezien de Utrechtse serieverkrachter nog niet is aangehouden, kan het risico dat hij nieuwe strafbare handelingen pleegt niet worden uitgesloten. Het Openbaar Ministerie heeft mij meegedeeld dat er (voor de toekomst) geen precieze inschatting is te geven van de omvang van dit risico. In Nederland zijn tot nu toe geen DNA-hits meer gemeld die wijzen op deze dader.
Deelt u de mening dat de stelling van voornoemde deskundigen dat, anders dan de politie tot nu toe heeft aangenomen, de dader in de omgeving van Bilthoven-Zuid woonde met slechts een beperkte inzet van de politie kan worden onderzocht aan de hand van de onderzoeksgegevens in het bestaande dossier klopt? Zo ja, welke gevolgen verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Valt deze zaak onder de criteria van de zogenaamde cold-case zaken? Zo ja, kan het onderzoek in dit kader worden verricht? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vragen 2 en 5.
Geeft de toekomstige verruimde wetgeving ten aanzien van DNA-onderzoeken nieuwe relevante mogelijkheden voor het onderzoek, bijvoorbeeld als het een familie-onderzoek van de DNA-bank betreft?
Het Openbaar Ministerie heeft mij meegedeeld dat nieuwe wetgeving na inwerkingtreding zal worden bezien op toepassingsmogelijkheden in het onderzoek naar de Utrechtse serieverkrachter.
Op welke wijze wordt nieuwe informatie in gesloten onderzoeken naar ernstige misdrijven in het algemeen behandeld?
Een cold case wordt gemonitord door een cold case team en elke tip of nieuwe informatie wordt onderzocht door daartoe aangewezen rechercheurs.
Het Europees arrestatiebevel in relatief kleine strafzaken |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Sharon Gesthuizen (GL), Ard van der Steur (VVD) |
|
Herinnert u zich uw eerdere antwoorden op vragen1 over het bericht «Sjaak vlucht voor Poolse rechter»?2 Bent u op de hoogte van de actuele stand van zaken in de procedure van de heer E, waarbij nog steeds overlevering dreigt voor verdenking van een misdrijf van 200 Poolse zloty, ongeveer 25 euro?
Ja
Bent u, indachtig de motie waarin de Kamer heeft uitgesproken van mening te zijn dat het Europees arrestatiebevel niet bedoeld is voor gevallen waar het relatief kleine strafbare feiten betreft3, van mening dat er in de zaak van de heer E, sprake is van verdenking van een relatief klein strafbaar feit? Waarom heeft Polen geen gebruik gemaakt van alternatieven, zoals het in een andere lidstaat horen van verdachte? Hoe valt een terughoudend gebruik van het Europees arrestatiebevel te rijmen met de nog immer dreigende overlevering van deze Nederlander aan Polen?
In de zaak E. is er geen sprake van uitvaardiging van een EAB voor bagatelfeiten. Integendeel, de overlevering is gevraagd voor de tenuitvoerlegging van twee strafvonnissen en voor een strafvervolging. Bij bedoelde strafvonnissen is E. veroordeelde tot een vrijheidsstraf van in totaal 3 jaren en twee maanden, waarvan nog elf maanden en veertien dagen moeten worden uitgezeten. De strafvervolging heeft betrekking op de verdenking van omkoping van een gevangenisbewaarder in Polen. Gelet op de ernst van de feiten vind ik het begrijpelijk dat de Poolse autoriteiten in deze zaak een EAB hebben uitgevaardigd. Zoals bekend besliste de rechtbank Amsterdam al in juli 2009 over de overlevering en bepaalde dat hij uitsluitend wegens zijn Nederlanderschap niet wordt overgeleverd voor de tenuitvoerlegging van het strafrestant van de vrijheidstraffen, maar wel voor de strafvervolging onder de garantie van teruglevering. Dat wil zeggen dat betrokkene de tenuitvoerlegging van het strafrestant niet zal ontlopen. Nederland zal op verzoek van Polen het strafrestant ten uitvoer leggen. Indien E na de berechting in Polen voor de omkoping een vrijheidsstraf krijgt opgelegd, kan hij deze eveneens in Nederland ondergaan. Betrokkene wenst zich niet bij deze beslissing neer te leggen en is sindsdien voortvluchtig.
De motie Recourt c.s.(Kamerstukken II 2010–2011, 32 317, nr. 36) dateert van 17 februari 2011 en is op dezelfde dag aangenomen door de Tweede Kamer. De motie gaat over de overleveringspraktijk in het algemeen. Toepassing van hetgeen daarin wordt gesteld op de zaak E. is niet aan de orde op de enkele grond dat er geen sprake is van EAB voor bagatelfeiten.
Herinnert u zich uw eerdere antwoorden op vragen, waarin u stelt dat Polen beterschap belooft en dat er hoopvolle maatregelen worden genomen? Wat heeft het inmiddels opgeleverd dat het Poolse ministerie van Justitie de Poolse gerechten heeft gewezen op het feit dat het uitvaardigen van een Europees arrestatiebevel (EAB) een middel is dat in het algemeen pas zou moeten worden toegepast nadat andere methoden om de verdachte/veroordeelde op te sporen niet tot resultaat hebben geleid, en dat ook de proportionaliteit bij alle Poolse justitiële autoriteiten aan de orde is gesteld?4
De ervaringen van het parket Amsterdam wijzen uit dat nagenoeg alle Poolse EABs die worden ontvangen, betrekking hebben op Poolse onderdanen. Dat is niet verwonderlijk nu er vele duizenden Polen buiten hun eigen land werkzaam zijn. Hoewel daar EABs tussen zitten voor relatief kleine strafbare feiten, worden zeker ook Poolse EABs voor ernstige feiten ontvangen. Proportionaliteit bij de uitvaardiging van EABs is een aspect dat in Brussel Uniebreed aandacht krijgt en Nederland speelt daarin een actieve rol evenals bij het zoeken naar alternatieven in het kader van de onderhandelingen over het EOB.
Ik zie geen aanleiding om speciaal met de Poolse collega te overleggen.
Welke mogelijkheden heeft u om de Poolse justitiële autoriteiten dan wel uw ambtsgenoot in Polen aan te spreken op het feit dat nog steeds overlevering wordt gevraagd voor relatief kleine strafbare feiten, en een alternatief te bespreken voor deze en mogelijk andere dreigende overleveringen?
Zie antwoord vraag 3.
Indien Polen vast zou blijven houden aan de overlevering, in hoeverre is het Openbaar Ministerie dan bereid in overleg te treden met de Poolse Justitie teneinde de voorlopige hechtenis van de betrokken persoon niet langer te laten duren dan strikt noodzakelijk?
E. is sinds 2009 voortvluchtig. Over E. heeft in de zomer weer correspondentie tussen de raadsman en de officier van justitie plaatsgevonden met het oog op de overlevering van E. in juli 2011. De officier van justitie heeft aangegeven dat betrokkene zich op een bepaalde datum moest melden en er op gewezen dat het bevel tot aanhouding voor de strafvervolging een looptijd heeft van maximaal drie maanden, zodat uiterlijk na die periode een beslissing moet worden genomen over voortzetting daarvan en dat een verdachte ook naar Pools recht tussentijds om opheffing van de voorlopige hechtenis kan vragen. Voor een speciale interventie bij de Poolse autoriteiten zag hij daarom geen aanleiding, hetgeen ik verantwoord acht. Voor de goede vermeld ik nog dat de raadsman daarop aan het OM berichtte, dat betrokkene zich niet in juli maar pas in augustus 2011 wilde melden voor zijn overlevering, omdat dan de behandelende Poolse rechter terug zou zijn van vakantie. De raadsman gaf daarbij ook aan dat E. mogelijk door middel van een eigen regeling naar de zitting in Polen zou afreizen. Navraag van het parket bij de Poolse autoriteiten heeft echter geleerd dat E. niet op de zitting van 9 augustus in Polen is verschenen.
De belastingvrijstellingen voor leden van het koninklijk huis |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Koningshuis en kapitaal» over onder andere de belastingvrijstelling voor leden van het Koninklijk Huis?1
Ja.
Waarom staat in de Grondwet (artikel 40) dat de Koning of zijn vermoedelijke opvolger vrij van successierechten kunnen erven? Welke overwegingen leidden de wetgever destijds bij die bepaling?
Op grond van welke concrete criteria wordt bepaald of vermogensbestanddelen van leden van het koninklijk huis «dienstbaar zijn aan de uitoefening van de functie» en derhalve niet meegenomen worden bij de berekening van de rendementsgrondslag voor de vermogensrendementsheffing?
De leden van het koninklijk huis die in Nederland belastingplichtig zijn betalen de belastingen die ook voor ander andere burgers van toepassing zijn, behoudens uitzonderingen die functioneel van aard zijn (zie ook mijn brief aan de Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 791, nr. 1, blz. 6). Zo is in artikel 40 van de Grondwet bepaald dat vermogensbestanddelen van leden van het koninklijk huis, die dienstbaar zijn aan de uitoefening van het koningschap, niet worden meegenomen bij de berekening van de grondslag voor de vermogensrendementsheffing (dit is een onderdeel van de inkomstenbelasting). De inspecteur van de Belastingdienst die de aanslag inkomstenbelasting oplegt, bepaalt welke vermogensbestanddelen dat zijn. Zie ook mijn brieven aan de Tweede Kamer naar aanleiding van vragen inzake enkele aspecten rond stichtingen die gerelateerd zijn aan het koninklijk huis (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 700 I, nr. 4 en 6) alsmede de beantwoording van vragen door de staatssecretaris van Financiën tijdens het vragenuur van de Tweede Kamer op 3 februari 2009 (Handelingen II Vergader 2008–2009, pag. 4123–4125).
Wie bepaalt of vermogensbestanddelen van leden van het koninklijk huis dienstbaar zijn aan de uitoefening van de functie en derhalve niet meegenomen worden bij de berekening van de rendementsgrondslag voor de vermogensrendementsheffing?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de plenaire behandeling van de begroting van de Koning?
Ja.
Het anoniem aangifte doen door zorgverleners tegen geweldplegers |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Verhuftering stoppen door normeren, handhaven en straffen»1 en het artikel «Maak aangifte vaker anoniem»?2
Ja.
Wat is uw mening over de mogelijkheid om niet de naam, maar alleen het personeelsnummer in een verklaring op te nemen die gebruikt wordt bij een aangifte van geweld tegen zorgverleners, mede in het licht van de uitspraak van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties dat anonieme aangifte mogelijk is?
In de OM-handleiding Opnemen (deels) anonieme aangifte/verklaring (Kamerstukken II, vergaderjaar 2009–2010, 28 684, nr. 283) worden diverse mogelijkheden voor het doen van anonieme aangifte genoemd: domiciliekeuze (het slachtoffer krijgt de keuze een ander adres op te laten nemen dan het feitelijke huisadres), beperkt anonieme getuige (vragen naar de identiteit van de getuige worden niet toegestaan, oproeping ter terechtzitting blijft mogelijk) en bedreigde getuige (de getuige krijgt een bijzondere status, diens identiteit wordt verborgen gehouden en hij of zij heeft aanspraak op niet hoeven te verschijnen ter terechtzitting). Daarnaast kan er sprake zijn van een afgeschermde getuige: hiermee wordt uitdrukkelijk gedoeld op personen die over AIVD-informatie beschikken. Tot slot is het mogelijk te bellen met Meld Misdaad Anoniem of dat de werkgever aangifte doet.
Het gebruik van het personeelsnummer is in de OM-handleiding niet geregeld, maar ook niet uitgesloten. In bijzondere gevallen kan, na weging van de individuele omstandigheden, zoals in het geval van het Slingelandziekenhuis te Doetinchem, ervoor worden gekozen een aangifte op personeelsnummer op te nemen. Omdat de mogelijkheden voor anonieme aangifte die in de OM-handleiding worden genoemd in beginsel toereikend zijn, ben ik van mening dat terughoudend moet worden omgegaan met het toestaan van het doen van aangifte op nummer.
Deelt u de mening dat de mogelijkheid om anoniem aangifte te kunnen doen een belangrijke bijdrage kan leveren aan de veiligheid van zorgverleners?
Ik deel deze mening. Daartoe is in de hiervoor genoemde handleiding van het OM een aantal vormen van anonimiteit geregeld en kunnen werknemers met een publieke taak, inclusief de zorg, altijd domicilie kiezen. Er zal echter steeds een zorgvuldige afweging moeten worden gemaakt tussen bescherming van slachtoffers en getuigen enerzijds en de procesbelangen van verdachten anderzijds. In het kader van hoor en wederhoor moeten verklaringen wel toetsbaar zijn. Dit is van belang om valselijke beschuldigingen te voorkomen en de feitelijke toedracht van het ten laste gelegde feit te kunnen achterhalen en vaststellen. Daarom zal er niet in alle gevallen sprake kunnen zijn van het doen van anonieme aangifte. Daarnaast biedt anonieme aangifte geen soelaas als dader en slachtoffer elkaar kennen (hetgeen bij zorgverleners regelmatig het geval is) of wanneer een getuige unieke kennis heeft en zodoende eenvoudig te identificeren is.
Kan met het doen van aangifte aan de hand van verklaringen op personeelsnummer de anonimiteit van de getuige of slachtoffer gedurende het hele traject van opsporing, vervolging en proces worden gewaarborgd? Zo nee, op welke wijze niet?
Bij aangifte op nummer bestaat de mogelijkheid dat de aangever tijdens het strafproces moet verschijnen en dan kan worden geïdentificeerd. In situaties waarin een reële angst voor represailles bestaat, biedt de status beperkt anonieme getuige of bedreigde getuige betere bescherming dan aangifte op nummer, omdat de getuige onherkenbaar kan blijven tijdens het strafproces.
Is het waar dat de bovenstaande mogelijkheid nog niet bij alle arrondissementsparketten in Nederland mogelijk is? Zo ja, bij hoeveel parketten is het al wel mogelijk? Deelt u de mening dat de mogelijkheid door alle arrondissementsparketten geboden moet worden?
Zoals vermeld in antwoord op vraag 2 dient bij het doen van anonieme aangifte bij voorkeur gebruik te worden gemaakt van de mogelijkheden uit de OM-handleiding. In bijzondere gevallen kan het OM aangifte op personeelsnummer toestaan. Alle arrondissementsparketten hebben de mogelijkheid om, na een weging van de omstandigheden van het geval, voor deze variant te kiezen. In die zin bestaat de mogelijkheid al landelijk. Omdat het gaat om een uitzondering op het algemene beleid wil ik echter niet van een landelijke uitrol spreken.
Deelt u de mening dat het convenant waarin tussen ziekenhuizen, de politie en het Openbaar Ministerie is afgesproken dat de directeur van het ziekenhuis aangifte doet en dat verklaringen van slachtoffers en getuigen onder personeelsnummer worden gedaan landelijk moet worden uitgerold? Zo ja, op welke wijze gaat u er op toezien dat het doen van anonieme aangifte op personeelsnummer landelijk mogelijk wordt? Zo ja, op welke termijn wordt dit mogelijk? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Is het opleggen van een training aan veelplegers van geweld tegen zorgverleners, net zoals een training voor frequente verkeersovertreders, nu al mogelijk als onderdeel van de straf? Zo ja, op grond van welke wet- of regelgeving en gebeurt dit ook al daadwerkelijk? Zo nee, bent u bereid deze trainingen mogelijk te maken?
Op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht is het mogelijk om een gedrags- of zorginterventie als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke sanctie op te leggen. Dit aanbod is ook mogelijk tijdens detentie, op basis van artikel 2 lid 2 van de Penitentiaire Beginselenwet. Het Ministerie van Veiligheid en Justitie koopt hiervoor ambulante behandeltrajecten gericht op agressieregulatie in bij zorgaanbieders in de geestelijke gezondheidszorg. Daarnaast beschikt de reclassering over een erkende gedragsinterventie agressieregulatie die als bijzondere voorwaarde of tijdens detentie wordt uitgevoerd.
Miljoenenfraude met levensverzekeringen |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Ronald Plasterk (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht in de Volkskrant van 29 september 2011, over miljoenenfraude met levensverzekeringen?
Ja.
Was de arrestatie van de directeur van de Amerikaanse herverzekeraar aanleiding om in Nederland onderzoek te doen naar Quality Investments? Zo ja, wat is de stand van dat onderzoek dan wel de uitkomst daarvan? Zo nee, waarom niet?
Gelet op het lopend strafrechtelijk onderzoek kunnen geen inhoudelijke mededelingen over de achtergrond van de verdenking worden gedaan.
Is het waar dat de totale schade voor gedupeerden in deze zaak inderdaad 200 mln. dollar is? Zo nee, hoeveel is die schade dan wel? Hoeveel gedupeerden zijn er?
Quality Investments heeft tussen 1 juli 2007 en heden producten verkocht aan vermogende beleggers. Dat gebeurde vooral in Nederland en België, maar ook in andere Europese landen. Het vermoeden is dat de verdachten in georganiseerd verband grote sommen geld hebben aangetrokken door het verstrekken van onjuiste informatie over de werkelijke constructie van haar beleggingsproduct. Vermoed wordt dat honderden beleggers samen meer dan $200 miljoen hebben afgegeven via Quality Investments.
Voor hoeveel is er in deze zaak beslag op goederen en geld gelegd? Kan daarmee voldoende aan gedupeerden tegemoet worden gekomen? Zo nee, voor welk bedrag is beslag gelegd?
Met het doel zoveel mogelijk geld voor gedupeerden veilig te stellen, is tijdens de internationale actiedag op 27 september 2011 wereldwijd voor miljoenen euro's beslag gelegd op onroerend goed, auto's, dure horloges, boten en een vliegtuig. Naar verwachting kan hiermee echter niet iedereen volledig worden gecompenseerd.
Heeft het tv-programma Business Class op enige wijze aandacht geschonken aan Quality Investments? Zo ja, was daar sprake van objectieve informatie of is er voor het krijgen van zendtijd door Quality Investments (QI) betaald? Was er met de kennis van nu sprake van onjuiste informatie? Is er met deze informatie mogelijk bijgedragen aan strafbare feiten dan wel misleidende reclame? Zo ja, aan welke?
Gelet op het lopend strafrechtelijk onderzoek kunnen hierover geen inhoudelijke mededelingen worden gedaan.
Was eerdere negatieve berichtgeving voor u aanleiding om het bedrijf en zijn oprichter onderwerp van een onderzoek te laten worden? Zo ja, wat was de uitkomst van dat onderzoek? Zo nee, waarom niet?
De Autoriteit Financiële Markten (AFM) heeft vanaf eind 2008 onderzoek gedaan naar Quality Investments. Aanvankelijk was dit een onderzoek in het kader van de Wet op het financieel toezicht (Wft), omdat het bedrijf een vergunning had aangevraagd. De vergunning is niet verleend, omdat Quality Investments niet aan de vergunningvereisten voldeed.
Na afwijzing van de vergunningaanvraag heeft de AFM op basis van de Wet handhaving consumentenbescherming (Whc) gekeken wat de AFM verder kon doen. De AFM vermoedde dat Quality Investments onjuiste informatie verstrekte en bepaalde essentiële informatie achterhield. De AFM heeft in haar onderzoek vastgesteld dat Quality Investments feitelijk onjuiste informatie verstrekte over de structuur van de beleggingsproducten. Er waren ook bewijzen voor het samenwerken met een dubieuze partij (PCI). De AFM heeft Quality Investments met gebruikmaking van de Whc een voornemen voor het opleggen van een last onder dwangsom gestuurd, om Quality Investments te dwingen informatie over de structuur van de investering en de samenwerking met PCI bekend te maken. Quality Investments heeft in juni 2010 op haar website de feitelijk onjuiste informatie gecorrigeerd en heeft openheid van zaken gegeven over haar samenwerking met PCI. Doordat Quality Investments deze informatie openbaar maakte, was het doel van de (voorgenomen) last onder dwangsom bereikt en is de last niet definitief door de AFM opgelegd en gepubliceerd.1
Waarom valt deze belegging buiten van de Autoriteit Financiële Markten (AFM)-toezicht? Zou dat moeten veranderen? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom bent u van mening dat dit niet hoeft te veranderen?
Quality Investments presenteerde zich als beleggingsinstelling. De AFM heeft geconstateerd dat het ging om het aanbieden van effecten. Deze activiteiten zijn gereguleerd in de Wft. Een beleggingsinstelling heeft een vergunning van de AFM nodig, en voor het aanbieden van effecten is een door de AFM goedgekeurd prospectus nodig, tenzij sprake is van een vrijstelling of uitzondering.
Omdat Quality Investments participaties vanaf € 50 000 aanbood, viel zij niet onder het toezicht van de AFM. De grens van € 50 000 is afgeleid uit de prospectusrichtlijn (2003/71/EG). In de herziene prospectusrichtlijn is de grens inmiddels verhoogd naar € 100 000. Bij de Wijzigingswet financiële markten 2010 (Stb. 2011, 248) is in artikel 5:3 van de Wft opgenomen dat de grens zal worden verhoogd naar € 100 000 omdat de grens van € 50 000 te laag wordt geacht om te voorkomen dat niet-professionele beleggers toch in van toezicht vrijgestelde producten beleggen. Dit artikel treedt per 1 januari 2012 in werking.
Overigens vallen aanbieders die zijn vrijgesteld van de Wft (bijvoorbeeld omdat ze participaties van meer dan € 50 000 aanbieden) wel onder de Wet handhaving consumentenbescherming (Whc).
De invloed van de hoogte van griffierechten op de gang naar de rechter |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Kent u het onderzoek van Synovate naar de invloed van de hoogte van griffierechten op de gang naar de rechter in opdracht van de Nederlandse Orde van Advocaten?1
Ja.
Heeft u een mening over de opzet van dat onderzoek? Zo ja, wat is uw mening?
Enquêtes zijn een relatief goedkoop en snel instrument om een eerste indruk te krijgen over hoe een bepaald onderwerp op een bepaald moment onder de bevolking leeft. Het Ministerie van Veiligheid en Justitie gebruikt dit instrument ook. De ervaring leert dat de uitkomsten van dergelijk onderzoek niet diepgaand genoeg zijn om direct naar beleidsmaatregelen te vertalen. Meer aanvullend, diepgravend en feitelijk onderzoek is doorgaans gewenst om tot een goed beeld te komen.
Acht u het onderzoek wat betreft geslacht, leeftijd, inkomens en opleiding van de steekproef representatief voor de Nederlandse bevolking? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Deelt u de mening dat de acht voorgelegde voorbeelden van juridische conflicten een goed beeld schetsen van de problemen waarvoor men een gang naar de rechter zou kunnen maken? Zo nee, waarom niet?
De door Synovate voorgelegde voorbeelden schetsen geen goed beeld van de problemen waarvoor men een gang naar de rechter zou kunnen maken, omdat er geen rekening wordt gehouden met het aantal keer dat de voorgelegde situaties in de praktijk voorkomen (Synovate geeft dit in het rapport ook aan). Zo gaan 3 van de 8 situaties over bestuursrecht, terwijl deze zaken in de praktijk een relatief klein deel van de instroom bij de rechtspraak vormen (minder dan 10% van de zaken in eerste aanleg betreft een bestuurszaak).
Deelt u de mening dat uit het persbericht1 blijkt dat Nederlanders een groot belang hechten aan de toegang tot de rechter? Zo ja, bent u van mening dat die toegankelijkheid tenminste op het huidige niveau dient te blijven? Hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Nederlanders hechten – net als het kabinet – een groot belang aan de toegang tot het recht. Ze hechten ook een groot belang aan een goed niveau van rechtspraak. In die afweging is het verantwoord bezuinigingen niet te laten leiden tot lagere kwaliteit van rechtspraak of langere doorlooptijden, maar tot hogere griffierechten binnen de marges van de toegankelijkheid.
Schrikt u van de uitkomst dat bijna 40 procent van de Nederlanders nu al vindt dat er sprake is van klassenjustitie, waarin alleen de rijken hun recht krijgen? Zo ja, vreest u dan ook dat de verhoging van de griffierechten, ondanks de compensatie voor de lagere inkomens, deze uitkomst nog zal verslechteren? Zo nee, waarom schrikt u hier niet van?
Het idee dat er sprake is van klassenjustitie wordt niet onderschreven door de feiten. Uit onderzoek blijkt dat de belangrijkste gebruikers van het recht vooral bestaan uit de lagere én hogere inkomensgroepen. Het zijn met name de middengroepen die thans minder toegang tot het recht hebben. Vandaar dat in het wetsvoorstel verhoging griffierechten een compensatieregeling is opgenomen, waarvoor naast de lagere inkomens ook de middenkomens in aanmerking komen.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat 15 procent van de Nederlanders niet meer naar de rechter gaat als de griffierechten worden verhoogd volgens de voorstellen van het kabinet zoals die nu bekend zijn, zelfs al vinden deze Nederlanders het belangrijk dat de rechter naar de zaak kijkt? Zo ja, wat betekent dit voor uw plannen? Zo nee, waarom vindt u het niet belangrijk dat mensen in staat worden gesteld hun recht te halen daar waar dat nodig is?
Naar aanleiding van de uitkomsten van de impactanalyse van Significant, berekeningen van de Raad voor de rechtspraak, en ook het onderzoek van Synovate, zijn er wijzigingen in het wetsvoorstel aangebracht, bijvoorbeeld inzake de tarieven in het bestuursrecht. De twee eerstgenoemde onderzoeken komen overigens tot een geringere vraaguitval dan de door Synovate berekende vijftien procent op basis van de consultatieversie van het wetsvoorstel. Bij de tarieven in het thans voorliggende wetsvoorstel is voor maatwerk gekozen, zodat de toegang tot het recht niet wordt geblokkeerd.
Deelt u de mening dat, als deze uitkomst werkelijkheid wordt, we mogen constateren dat als gevolg van het verhogen van de griffiekosten voor een grote groep rechtzoekenden de toegang tot het recht wordt geblokkeerd?
Zie het antwoord op vraag 7.
Teruglopen van het aantal rechters |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het aantal rechters in opleiding fors is gedaald?1
Ja.
Klopt de berichtgeving dat door bezuinigingen het aantal opleidingsplaatsen moet dalen? Zo ja, met hoeveel? Zo nee, wat klopt er dan niet?
In het Regeerakkoord is een bezuiniging op de Raio-opleiding opgenomen van 10 miljoen euro vanaf 2016. De rechterlijke organisatie vult dat in door Raio’s te werven met minimaal 2 jaar juridische werkervaring na hun afstuderen. De buitenstage kan dan vervallen. Daardoor wordt de Raio-opleiding verkort van 6 naar 4 jaar. Daarnaast is het aantal opleidingsplaatsen teruggebracht van 60 per jaar naar 25. Aansluitend op het voornemen de Raio-opleiding af te bouwen, wordt gewerkt aan de modernisering van de initiële opleiding.
Welke gevolgen heeft de daling van het aantal opleidingsplaatsen voor het aantal rechters, mede in het licht van de uitstroom op grond van leeftijd? Hoeveel rechters zullen de komende jaren pensioneren en hoe verhoudt dit zich tot het aantal opleidingsplaatsen? Kunt u het antwoord toelichten?
Door de verwachte vermindering van de instroom van zaken als gevolg van de invoering van kostendekkende griffierechten zal – ondanks de verwachte uitstroom van rechters die in de komende jaren met pensioen zullen gaan2 – naar verwachting geen sprake zijn van ondercapaciteit bij de rechtspraak, en dus ook niet van langere doorlooptijden.
Het betreffen verwachtingen en schattingen, die onvermijdelijk met een bepaalde mate van onzekerheid zijn omgeven.Voor de hoger beroepszaken is die onzekerheidsmarge het grootst. Mochten er aanwijzingen zijn dat de verwachtingen niet uitkomen dan kan hierop met het gemoderniseerde opleidingssysteem snel en flexibel worden geanticipeerd.
Betekent dat vervolgens dat de afhandeling van rechtszaken vertraging op zal lopen? Zo ja, welke concrete gevolgen heeft dat voor de doorlooptijden? Wat gaat u doen om te voorkomen dat de doorlooptijden langer worden?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw mening over de terughoudende houding van de gerechten om nieuwe rechters aan te nemen in afwachting van de aangekondigde verhoging van de griffierechten?
De rechtspraak zet de komende jaren in op het ontwikkelen van een strategische personeelsplanning en werving, selectie en opleiding, rekening houdend met de vervangings- en uitbreidingsvraag, maar ook met het gewenste profiel en deskundigheid van de rechter en overige medewerkers. Daarin worden de gevolgen van relevante ontwikkelingen (kostendekkende griffierechten, vergrijzing) zo goed mogelijk meegenomen.
Deelt u de mening dat zowel de bezuiniging bij de opleidingen als de griffierechten niet het belang van de rechtzoekende dient? Zo nee, waarom zal dit niet het belang van de rechtzoekende schaden?
Zie antwoord vraag 5.
Inbreuk op de privacy door LinkedIn |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Martijn van Dam (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich de antwoorden op de Kamervragen over de inbreuk op privacy door LinkedIn? 1)
Ja.
Hanteert het College bescherming persoonsgegevens (CBP) specifieke richtlijnen voor de omgang met en het beschermen van persoonsgegevens door sociale netwerksites? Zo ja, welke zijn deze regels? Zo nee, waarom niet? Bent u in dat laatste geval voor of tegenstander van nadere regelgeving?
Desgevraagd heeft het Cbp mij laten weten dat het de volgende richtlijnen hanteert met betrekking tot de omgang en het beschermen van persoonsgegevens door sociale netwerksites:
Voornoemde uitgangspunten zijn tevens terug te vinden in een gemeenschappelijk standpunt over het begrip toestemming van 13 juli 2011 van de Europese privacytoezichthouders, verenigd in de Artikel 29-werkgroep (zie met name pagina 35).1
Deelt u de mening dat, los van deze specifieke casus, het principieel onjuist is indien sociale netwerksites persoonlijke gegevens van hun gebruikers zonder (expliciete) toestemming vooraf voor reclame danwel andere commerciële doeleinden gebruiken?
Eén van de eisen die de Wbp stelt aan de verwerking van persoonsgegevens is de aanwezigheid van een grondslag voor de gegevensverwerking. De Wbp bevat een aantal rechtsgeldige grondslagen, waaronder ondubbelzinnige toestemming van de betrokkene voor de verwerking. Sociale netwerksites moeten zich bij de verwerking van persoonsgegevens te allen tijde houden aan de eisen van de Wbp.
Deelt u tevens de mening dat, indien het sociale netwerksites binnen de huidige richtlijnen van het CBP is toegestaan accountinstellingen van hun gebruikers ongevraagd te wijzigen teneinde persoonsgegevens te gebruiken voor commerciële doeleinden, dit ongewenst is? Zo ja, bent u bereid het CBP op te dragen deze te wijzingen? Zo nee, waarom niet?
Het Cbp vult haar toezicht- en handhavingsbevoegdheden nader in via handhavingsbeleid. Met betrekking tot de omgang met en bescherming van persoonsgegevens door sociale netwerksites hanteert het Cbp richtlijnen zoals in mijn antwoord op vraag 2 weergegeven. Daaruit leid ik af dat het Cbp al diverse kwalitatieve eisen stelt aan de omgang van en de bescherming van persoonsgegevens door sociale netwerksites, in het bijzonder waar het de invulling van het begrip ondubbelzinnige toestemming betreft.
Overigens heeft het Cbp een wettelijk gegarandeerde onafhankelijke positie. Gelet hierop beschik ik niet over bevoegdheden om het Cbp voor te schrijven hoe zich te gedragen in individuele toezichtszaken.
Wilt u elk van deze vragen uitdrukkelijk afzonderlijk beantwoorden?
Zie hiervoor.
Het bericht dat Groningse advocaten zouden frauderen met overheidsgeld |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Groningse advocaten frauderen met overheidsgeld»?1
Ja.
Is het waar dat het genoemde advocatenkantoor jarenlang op grote schaal gefraudeerd blijkt te hebben met overheidsgeld of heeft u aanwijzingen dat dit gebeurd is? Zo ja, waar blijkt dat uit? Hoe heeft dit zo lang kunnen gebeuren? Zo nee, wat is er dan niet waar en wat is er dan wel feitelijk gebeurd?
Om de kwaliteit van de rechtsbijstand op toevoegbasis te waarborgen is het maximum aantal toevoegingseenheden per advocaat op 250 gesteld. Uit het onderzoek dat de Raad voor Rechtsbijstand heeft ingesteld, blijkt dat twee advocaten van het Groningse kantoor deze regel omzeild hebben door de aanvraag van zaken op naam van kantoorgenoten te zetten die hiervan niet op de hoogte waren. Hierdoor zijn zij tussen 2006 en 2009 in circa 450 dossiers ten onrechte aan rechtzoekenden toegevoegd.
De Raad voor Rechtsbijstand voert continu structurele controles uit. Wanneer aanvragen op een andere naam worden gezet, onttrekt zich dit aan de waarneming van de Raad. Op basis van signalen voert de Raad evenwel extra controles uit. In dit geval is onderzoek ingesteld naar aanleiding van het signaal dat een toevoeging was aangevraagd op naam van een advocaat die het Groningse kantoor al had verlaten. De toevoeging werd naar het nieuwe adres gestuurd, waarop de advocaat aangaf de zaak niet te kennen.
Bent u op de hoogte van het genoemde onderzoek naar het exacte benadelingsbedrag? Zo ja, wat is de stand van zaken van dat onderzoek? Zo nee, waarom niet?
De Raad voor Rechtsbijstand is nog bezig met de vaststelling van het benadelingsbedrag. Uitgaande van circa 450 dossiers over een periode van 2006–2009 en een gemiddelde toevoegingsvergoeding wordt verwacht dat het bedrag tussen de € 300 000 en € 400 000 ligt. De Raad zal de ten onrechte verstrekte vergoedingen terugvorderen van beide advocaten.
Ik merk hierbij op dat de toevoegingen zijn afgegeven aan rechtzoekenden die recht hadden op rechtsbijstand. Deze rechtsbijstand had echter niet door de twee betrokken advocaten verleend mogen worden, maar door andere advocaten die het maximum aantal toevoegingen nog niet hadden bereikt. In die zin is het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand niet benadeeld.
Wie heeft er aangifte gedaan bij de politie en wat is de stand van zaken met betrekking tot die aangifte? Wordt het advocatenkantoor verdacht van het begaan van een of meer misdrijven? Zo ja, welke?
Op 27 mei 2011 heeft de Raad na contact met de officier van justitie te Groningen bij de politie aangifte gedaan tegen de twee betrokken advocaten wegens valsheid in geschrifte.
Is er een klacht ingediend bij de deken van het arrondissement waar de betrokken advocaten kantoor houden? Zo ja, door wie en wat is de stand van zaken van die klacht? Zo nee, waarom niet?
De Raad voor Rechtsbijstand heeft, direct na het eerste signaal, contact opgenomen met de Deken van het arrondissement Groningen. Vervolgens heeft de Deken op 27 april 2010 opdracht gegeven een onderzoek in te stellen. In januari 2011 heeft de Deken de Raad meegedeeld dat de betrokken advocaten inderdaad de maximumgrens van het aantal aanvragen op toevoegbasis hebben omzeild. De Deken heeft een klacht ingediend bij de Raad van Discipline. Op 19 september 2011 zal deze klacht worden behandeld.
Deelt u de mening dat indien advocaten daadwerkelijk dergelijke fraude blijken te hebben gepleegd dit naast strafrechtelijke gevolgen ook gevolgen zou moeten hebben voor de beroepsuitoefening van deze advocaten? Zo ja, welke gevolgen acht u denkbaar? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat de twee betrokken advocaten zich ernstig laakbaar hebben gedragen. De zaak zal door de strafrechter en door de tuchtrechter worden behandeld. Het is niet aan mij, maar aan de rechter om de gevolgen van hun handelen te bepalen.