Het verstrekken van biometrische gegevens aan de Verenigde Staten |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Herinnert u zich uw antwoord op eerdere vragen over het verstrekken van biometrische gegevens aan de Verenigde Staten waarin u stelt dat u een oplossing heeft zodat de Amerikaanse autoriteiten in geen geval toegang hebben tot de gegevens?1
Ja.
Kunt u aantonen, nu u in uw brief het gebruik van de extraterritorialiteit van de Amerikaanse wet «theoretisch» noemt, dat de Amerikaanse autoriteiten nog nooit op basis van de Patriot Act bij Morpho, of andere bedrijven op Nederlands grondgebied hebben opgevraagd?
In de brief van 4 juni 20122 is gesteld dat de Patriot Act in zijn toepassing extraterritoriale werking heeft. Dat is dus niet theoretisch. Echter, en dat is ook gesteld, betekent die extraterritoriale werking niet dat elke onderneming die niet in de Verenigde Staten is gevestigd, onderworpen is aan de jurisdictie van de Verenigde Staten. Daarvoor moet sprake zijn van de omstandigheden die in de hiervoor aangehaalde brief zijn beschreven.
Morpho BV (verder Morpho genoemd) heeft mij verzekerd dat er geen gegevens door de Amerikaanse autoriteiten zijn opgevraagd en ik heb geen aanwijzing om te denken dat die informatie onjuist zou zijn. Over vragen van de Amerikaanse autoriteiten bij andere bedrijven kan ik geen uitspraken doen.
Op welke wijze voorkomt de onderhandelde oplossing dat de autoriteiten van de Verenigde Staten toegang zouden kunnen krijgen tot de gegevens van Morpho? De Amerikaanse wet blijft toch onverkort van kracht, ongeacht wie er bij Morpho werken of in het bestuur zitten?
Het is juist dat de Amerikaanse wet niet buiten werking is gesteld met de afspraken die met Morpho zijn gemaakt. De betreffende Amerikaanse wetgeving en de werking daarvan bestaan nog steeds. Zoals in het antwoord op vraag 2 is gesteld betekent dit niet dat de Amerikaanse wetgeving, met de daarbij behorende extraterritorialiteit, zomaar aan Amerikaanse autoriteiten de bevoegdheid geeft tot het vorderen van gegevens die bij Morpho aanwezig zijn. De gemaakte afspraken met Morpho voorzien op een naar mijn mening proportionele wijze in het beheersen van de situatie die zich in theorie zou kunnen voordoen en waarin de Amerikaanse autoriteiten zouden kunnen nagaan of vanwege personele verbindingen tussen bestuurders of commissarissen van een in Amerika gevestigd Safran-bedrijf en het in Nederland gevestigde Morpho, een bevoegdheid bestaat om gegevens bij Morpho te vorderen.
De huidige Europese en daarop gebaseerde Nederlandse regels met betrekking tot gegevensbescherming zijn als kader meegenomen in het overleg dat met Morpho heeft plaatsgevonden. Voor wat betreft toekomstige regels met betrekking tot gegevens-bescherming ziet het kabinet, zoals eerder medegedeeld (BNC-fiche Algemene Verordening Gegevensbescherming, TK 2011–2012, 22 112, nr. 1372, p. 7), overigens de voorstellen over grensoverschrijdend gegevensverkeer al als een stap vooruit. De vraag is echter of de kwestie van conflicterende jurisdicties sluitend wordt opgelost. Het kabinet zal zich in dit licht in de onderhandelingen inzetten voor een zoveel mogelijk sluitende regeling.
Bent u van mening dat de gekozen oplossing voldoet aan de Nederlandse en Europese regels met betrekking tot gegevensbescherming?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u de oplossing laten toetsen door het College Bescherming Persoonsgegevens?
Neen.
Bent u, indien de situatie zich voordoet, bereid met andere bedrijven te onderhandelen over een oplossing? Zo ja, is het haalbaar om met talloze bedrijven in dezelfde situatie te onderhandelen over een oplossing?
Ik ben van mening dat, als dat nodig is, de minister die voor de betreffende opdracht cq contract verantwoordelijk is moet bezien of het nodig is met een bedrijf te overleggen cq te onderhandelen.
Kunt u verzekeren dat ook in de toekomst Amerikaanse autoriteiten, of autoriteiten uit andere landen, geen gebruik zullen maken van extraterritoriale wetgeving om toegang te krijgen tot persoonlijke gegevens die zijn opgeslagen op Nederlands grondgebied?
Die garantie kan ik niet geven.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg over de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken voorzien op woensdag 16 januari 2013?
Ja.
De toenemende onrust binnen de rechterlijke macht |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat inmiddels honderden rechters het manifest tegen de uitholling van de rechtspraak steunen?1 Zo ja, wat is uw reactie hierop?
Ja. Dat rechters de zorgen die bij hen leven naar voren brengen om hierover het gesprek aan te gaan, zie ik als een teken van hun grote betrokkenheid bij het bijzondere werk dat zij doen. De Raad voor de rechtspraak gaat deze dialoog aan.
Kunt u de Kamer voor 1 januari 2013 informeren over de uitkomsten van het gesprek tussen de raadsheren en de Raad voor de Rechtspraak en de maatregelen die worden genomen om de geuite zorgen van de raadsheren weg te nemen?
De Raad voor de rechtspraak heeft mij kort verslag gedaan van het gesprek dat op vrijdag 21 december 2012 heeft plaatsgevonden met de initiatiefnemers van het manifest. In het gesprek, dat in een goede, constructieve sfeer is verlopen, zijn de drie hoofdthema’s uit het manifest aan de orde geweest. Het gesprek had vooral een verkennend karakter en heeft daarom nog geen definitieve conclusies opgeleverd. De Raad wil de dialoog graag voortzetten, eerst met een oriënterende ronde langs alle gerechten in januari en vervolgens met een discussieronde in het voorjaar.
Herinnert u zich uw antwoord tijdens het mondelinge vragenuur van 18 december 2012 waarin u heeft aangegeven dat, indien daartoe aanleiding bestaat, u bereid bent tot een gesprek?
Ja.
Bent u nu, gezien de toenemende onrust bij rechters en tevens vanuit uw verantwoordelijkheid als minister, bereid om op korte termijn ook zelf met de rechters in gesprek te gaan over de kwaliteit van de rechtspraak? Zo ja, wanneer? Kunt u de Kamer daar binnen een week na uw gesprek met de raadsheren over informeren? Zo nee, waarom niet?
Ik acht het in de eerste plaats een taak voor de Raad voor de rechtspraak om het gesprek aan te gaan met de rechters en raadsheren die hun zorgen hebben geuit.
De Raad vult deze taak in met een oriënterende ronde en een discussieronde. Ik zal dat volgen en mij daarover laten informeren. Als er aanleiding toe is zal ik het gesprek hierover aangaan.
Overigens heb ik tijdens werkbezoeken in het land regelmatig contact met rechters en raadsheren van diverse gerechten. Tijdens deze werkbezoeken hoor ik wat er bij hen leeft en ga ik het gesprek aan.
Kunt u de Kamer voor 15 januari 2013 een brief doen toekomen waarin u uiteenzet op welke wijze u zult waarborgen dat de kwaliteit in de rechtspraak, zoals u dat ook zelf tijdens het mondelinge vragenuur heeft verwoord, maatgevend blijft en het niet aflegt tegen productie-eisen?
Gelet op het voornemen van de Raad een oriënterende ronde en een discussieronde te houden, wil ik eerst de resultaten van die rondes afwachten, waarna ik op zo kort mogelijke termijn uw Kamer zal informeren.
De kwaliteit van de rechtspraak in relatie tot de productie zal ook aan de orde komen in de brief over het programma Kwaliteit en Innovatie die ik in februari 2013 aan uw Kamer zal zenden en in de brief met scenario’s van de rechtspraak die ik heb toegezegd voorafgaande aan de Voorjaarsnota.
De zaak Van Rey – Weekers |
|
Bram van Ojik (GL), Sharon Gesthuizen (GL), Henk Krol (50PLUS), Roland van Vliet (PVV), Marianne Thieme (PvdD), Kees van der Staaij (SGP), Gerard Schouw (D66), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Waarom liet u via een VVD-voorlichter doorgeven niet te weten wie een portret op de 35 meter hoge paal had geplaatst, terwijl u dat twee maanden later wèl wist en u zich zelfs herinnerde dat de heer Van Rey u benaderd had?
Is in het contact tussen u en de heer Van Rey ter sprake gekomen dat de van omkoping verdachte projectontwikkelaar de heer Van Pol betrokken was bij deze reclamezuil? Is inmiddels duidelijk wat de precieze relatie tussen het eigendom van de zuil en de heer Van Pol is? En hoe hoog de korting was die de heer Van Rey kreeg? Voor wiens rekening was deze korting? Is daarvoor een wederdienst geleverd?
Hoe verklaart u de verschillende typeringen ten aanzien van aard van de schenking van een reclamezuil, namelijk «een billboard in het kader van mijn persoonlijke campagne»1, «een bijdrage aan de regionale campagne van de VVD»2, «een vriendendienst voor een oud medewerker»3 en «een bord dat is geplaatst via de lokale afdeling van de VVD in Weert»?4
Waarom weersprak u niet dat het om «een persoonlijk bedoelde donatie» ging, toen een journalist van NRC Handelsblad u daarop aansprak begin september 2012?
De heer Van Rey spreekt over «een vriendenprijs van enkele duizenden euro’s», wat was het precieze bedrag? Kunt u bevorderen dat de VVD Limburg de rekeningen openbaar maakt?
Heeft u zich ervan vergewist dat de donatie inderdaad alleen door de heer Van Rey is gedaan en, zoals afgesproken, via de regionale campagnekas is afgehandeld? Kunt u de rekeningen hiervan openbaar maken?
Op welke datum heeft wie aan wie een rekening gestuurd voor de reclamezuil, wanneer heeft wie de rekening betaald en om hoeveel geld ging het precies?
Waarom ging u direct – zoals u eerst verklaarde – of indirect – zoals u later verklaarde – in zee met de heer Van Rey eind augustus 2012 terwijl toen reeds door een onderzoekscommissie was geconcludeerd dat de heer Van Rey betrokken is bij belangenverstrengeling met een projectontwikkelaar?
Hoe verhoudt de door de heer Van Rey als «persoonlijke donatie» en ook door u in eerste instantie aangeduide «bekostiging in het kader van persoonlijke campagne» zich tot paragraaf 5.4.3 van het «blauwe boek», het handboek voor aantredende bewindspersonen? Met name de daarin gestelde «algemene terughoudendheid ten behoeve van integriteit en transparantie»? En de hierin gestelde noodzaak tot registratie?
Welke afspraken had u zwart op wit willen zetten zoals u 23 november 2012 in NRC Handelsblad zei?
In uw brief van 17 december 2012 geeft u aan dat er contact geweest is met burgemeesters en wethouders uit Roermond; is er op enig moment contact geweest tussen u en de heer Van Rey over de plannen om belastingkantoren in Limburg te sluiten?
Zo ja, heeft de heer Van Rey u gevraagd u in te zetten voor het behoud van het belastingkantoor in Roermond? Zo ja, hoe heeft u daaraan gevolg gegeven?
De directie van de Belastingdienst heeft een voorkeur geuit voor de vestigingslokatie Roermond; was dat voor of na uw contact met de heer Van Rey?
Met de burgemeesters en/of wethouders van welke steden en gebieden heeft u zelf een gesprek gevoerd, respectievelijk met welke steden en gebieden heeft de dienstleiding dat gedaan?
Volgens uw woordvoerster heeft u zich, zoals de regels voorschrijven, niet bemoeid met het verzoek over een persoonlijke belastingzaak aangaande vastgoedbelangen, maar heeft u «het verzoek alleen doorgestuurd», is dat waar? In welke vorm deed u dit?
Heeft u uiteindelijk gehandeld in lijn met het ambtelijk advies? Zo nee, waarom niet?
Heeft u de heer Van Rey op enig moment zelf (telefonisch) gesproken over zijn brief of is er op enige andere manier contact geweest over de brief van de heer Van Rey, voor of na het sturen de van de brief door de heer Van Rey? Op welk moment kwam u voor het eerst in aanraking met de inhoud van het verzoek van de heer Van Rey?
Heeft u op enig moment gesproken met de heer Van Rey over het feit dat hem werd gevraagd zijn onroerend goed op afstand te plaatsen? Wat heeft u hem geadviseerd?
Wordt er door het ministerie van Financiën een onderscheid gemaakt tussen vragen van persoonlijke en van zakelijke aard? Zo ja, hoe zien die verschillende procedures eruit?
Wordt er in dit soort gevallen zonder aanziens des persoons gehandeld? Heeft iedere Nederlander recht op een gesprek met de plv. DG Belastingdienst minder dan twee weken na een dergelijk verzoek?
Wat is de standaardprocedure voor Kamerleden, zowel van de Eerste als de Tweede Kamer, met delicate fiscale vragen? Is die procedure gevolgd?
Hoeveel persoonlijke brieven met fiscale vragen ontvangt u en kunt u aangeven naar wie ze worden doorgeleid?
Wat is er precies besproken tijdens het formatieproces tussen u en de formateur? Is bij dit gesprek de naam van de heer Van Rey aan de orde gekomen? Wat was de conclusie van dit gesprek?
Kunt u de vragen die op dinsdag 18 december 2012 tijdens de regeling van werkzaamheden aan de orde zijn gesteld door o.a. de leden Schouw en Omtzigt, vóór aanvang van het debat, dat is gepland op donderdag 20 december 2012, beantwoorden?
Het bericht dat uitgeprocedeerde Somalische asielzoekers weer op straat zijn gezet |
|
Henk Krol (50PLUS), Sharon Gesthuizen (GL), Liesbeth van Tongeren (GL), Joël Voordewind (CU), Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Is het waar dat Somaliërs uit het voormalig tentenkamp in Amsterdam na hun verwijdering uit dat kamp alsnog door de politie op straat zijn gezet? Zo ja, hoe groot is deze groep Somaliërs?
Na hun aanhouding is een groep van ongeveer 50 Somaliërs heengezonden. Hierbij is hen gewezen op de mogelijkheid om onderdak te krijgen in een vrijheidsbeperkende locatie. Dit vereist uiteraard wel bereidheid bij deze vreemdelingen om aan het vertrek te werken. Geen enkele vreemdeling heeft echter van deze mogelijkheid gebruikt gemaakt.
Vindt u het verantwoord om deze groep in het huidige winterweer op straat te laten leven? Zo nee, gaat u zorgen voor menswaardige opvang voor de Somalische vreemdelingen?
Er is deze groep vreemdelingen een alternatief aangeboden door het Rijk. Daarover heb ik uw Kamer bij brief van 15 november 20121 geïnformeerd. Het merendeel van de vreemdelingen uit het voormalige tentenkamp heeft echter geweigerd om van dit alternatief gebruik te maken.
Ik ben bereid om onderdak te bieden aan deze vreemdelingen, onder de voorwaarde dat wordt meegewerkt aan terugkeer. Dat is ook logisch want het perspectief voor deze vreemdelingen is terugkeer. Het aanbieden van onderdak zonder het stellen van deze voorwaarde vind ik allerminst een structurele oplossing en zou bovendien onterechte verwachtingen wekken bij deze vreemdelingen. Als een afgewezen asielzoeker ervoor kiest om geen gevolg te geven aan de afwijzende beslissing op zijn asielaanvraag en de bijhorende vertrekplicht, kan het niet zo zijn dat de Nederlandse overheid onderdak moet (blijven) verstrekken. De vreemdeling maakt hierin een bewuste keuze waar hij dan ook zelf verantwoordelijkheid voor moet dragen.
Protestacties zoals in Amsterdam en Den Haag waarbij vreemdelingen hun onvrede uiten over het Nederlandse asielbeleid en de beslissing in hun individuele zaak, kunnen nooit aanleiding zijn om het geldende asiel- en opvangbeleid dat zorgvuldig tot stand is gekomen, aan de kant te schuiven.
Deelt u de mening dat deze situatie voorkomen had kunnen worden als u de motie-Gesthuizen c.s. had uitgevoerd?1 Hebt u zich conform het rijksakkoord maximaal ingezet om te voorkomen dat uitgeprocedeerde asielzoekers op straat zouden komen zonder te worden uitgezet?
In mijn brief van 28 november 20123 aan uw Kamer heb ik beschreven hoe ik uitvoering geef aan deze motie. Ik heb toegelicht dat deze motie aansluit bij het huidige buitenschuldbeleid. Ik ben bereid om vreemdelingen opvang te bieden wanneer de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) positief heeft geadviseerd over de afgifte van een verblijfsvergunning op basis van het buitenschuldbeleid zolang de beoordeling bij de IND loopt.
Uw tweede vraag verwijst naar het Rijksakkoord, maar ik neem aan dat hier het Bestuursakkoord met de VNG uit 2007 wordt bedoeld. Het bestuursakkoord bevat inderdaad een inspanningsverplichting voor het Rijk om het daadwerkelijke vertrek uit Nederland van vreemdelingen die geen recht (meer) hebben op verblijf in Nederland zo veel mogelijk te faciliteren en te realiseren. Het faciliteren van een uitgeprocedeerde vreemdeling bij het realiseren van zijn vertrek is sinds 2007 steeds verder uitgebreid. Zo bestaat de mogelijkheid om onderdak te krijgen in een vrijheidsbeperkende locatie. Daarnaast wordt opvang verstrekt gedurende de vertrektermijn van 28 dagen na een afwijzing in de algemene asielprocedure. Door deze maatregelen heeft de uitgeprocedeerde vreemdeling een dak boven zijn hoofd terwijl hij meewerkt aan terugkeer.
Sinds medio 2011 kunnen gezinnen met minderjarige kinderen terecht in gezinslocaties voor zover bij gebrek aan onderdak van het Rijk een humanitaire noodsituatie dreigt te ontstaan en zolang het vertrek uit Nederland nog niet is gerealiseerd. Al deze maatregelen dragen ertoe bij om zoveel mogelijk te voorkomen dat gemeenten worden geconfronteerd met uitgeprocedeerde asielzoekers in hun gemeente. Een volledig sluitende aanpak kan echter niet worden gegarandeerd omdat de bereidheid van de vreemdeling om actief mee te werken aan zijn terugkeer ook van belang is.
De vreemdeling moet bereid zijn om mee te werken aan zijn terugkeer als na een zorgvuldige asielprocedure is geoordeeld dat hij geen bescherming in Nederland nodig heeft. Het is immers primair aan de vreemdeling zelf om zijn vertrek uit Nederland vorm te geven. Dat betekent niet dat hij er daarbij alleen voor staat. Hij heeft de mogelijkheid om de hulp van de DT&V in te roepen of zich te wenden tot de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) en andere ngo’s. De voornoemde organisaties hebben tot doel om vreemdelingen perspectief te bieden op een duurzame terugkeer naar het land van herkomst. Diverse projecten in het kader van vrijwillige, duurzame terugkeer en herintegratie van organisaties, zoals Maatwerk bij Terugkeer, Stichting WereldWijd, Stichting Nieuwkomers, Vluchtelingenwerk Brabant-Centraal en IOM worden door het Rijk gesubsidieerd.
Hoe verantwoordt u deze situatie, aangezien de Raad van State heeft geoordeeld dat uitgeprocedeerde Somaliërs niet in vreemdelingendetentie mogen worden gezet omdat er geen zicht is op uitzetting en dat terugkeer dus niet mogelijk is?
Uw Kamer is op 6 augustus 2012 in antwoord op schriftelijke vragen van het lid Dijksma (PvdA)4 geïnformeerd over de betekenis van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 17 juli 2012. Zoals toen is uitgelegd, ziet de uitspraak op de mogelijkheden tot gedwongen terugkeer in situaties waarin vanaf het vliegveld door de stad Mogadishu gereisd moet worden naar andere delen van Somalië. In mijn brief van 14 december 2012 heb ik u laten weten dat ik op basis van het ambtsbericht over Somalië van eind november, de situatie in Mogadishu niet langer beoordeel als een situatie zoals bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn. De situatie in de stad is zodanig verbeterd dat niet langer sprake is van een situatie van willekeurig geweld die zo ernstig is dat een ieder een reëel risico loopt.
De uitspraak van de Afdeling had geen betekenis voor het toelatings- en opvangbeleid voor personen uit Somalië omdat het uitgangspunt zelfstandig vertrek is, en dit is altijd mogelijk geweest. Somalische vreemdelingen die bereid zijn om terug te keren, kunnen dus terugkeren.
De beleidswijziging waarover ik u op 14 december 2012 heb bericht, brengt met zich mee dat ook gedwongen terugkeer naar alle delen van Somalië weer mogelijk is. Bij het vertrek uit Nederland heeft zelfstandig vertrek zoals gezegd de voorkeur en indien de vreemdeling hieraan geen medewerking wenst te verlenen, kan worden overgegaan tot gedwongen vertrek. Het gedwongen vertrek naar Somalië zal zorgvuldig opgestart worden. Per individuele vreemdeling wordt bekeken welke vertrekmogelijkheden er zijn.
Hoeveel Somalische vreemdelingen zijn de afgelopen twee jaar succesvol vrijwillig teruggekeerd?
Sinds 2010 zijn ongeveer 25 Somalische vreemdelingen zelfstandig teruggekeerd naar Somalië, daarbij gefaciliteerd door de DT&V. Dit betrof zowel Somaliërs uit Zuid- en Centraal Somalië als uit Noord-Somalië.
Het bericht dat uitgeprocedeerde Somalische asielzoekers weer op straat zijn gezet |
|
Henk Krol (50PLUS), Sharon Gesthuizen (GL), Gerard Schouw (D66), Joël Voordewind (CU), Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Is het waar dat naast de Somaliërs uit het voormalig tentenkamp in Amsterdam, die na hun verwijdering uit dat kamp alsnog door de politie op straat zijn gezet, ook vrijwel alle andere bewoners van het voormalig tentenkamp in de avond van 30 november op straat zijn gezet? Zo ja, hoe groot is de groep dan in totaal?
Het klopt dat het merendeel van de vreemdelingen na hun aanhouding is heengezonden. Hierbij is hen gemeld dat ze onderdak konden krijgen in een vrijheidsbeperkende locatie, wat uiteraard wel vereist dat ze bereid zijn om aan hun terugkeer mee te werken. Geen enkele vreemdeling is hier echter op ingegaan.
Vindt u het verantwoord om deze groep in het huidige winterweer op straat te laten leven? Zo nee, gaat u zorgen voor menswaardige opvang voor de vreemdelingen?
Er is deze groep vreemdelingen een alternatief aangeboden door het Rijk. Daarover heb ik uw Kamer bij brief van 15 november 20121 geïnformeerd. Het merendeel van de vreemdelingen uit het voormalige tentenkamp heeft echter geweigerd om van dit alternatief gebruik te maken.
Ik ben bereid om onderdak te bieden aan deze vreemdelingen, maar onder de voorwaarde dat wordt meegewerkt aan terugkeer. Dat is ook logisch want het perspectief voor deze vreemdelingen is terugkeer. Het aanbieden van onderdak zonder het stellen van deze voorwaarde vind ik allerminst een structurele oplossing en zou bovendien onterechte verwachtingen wekken bij deze vreemdelingen. Als een afgewezen asielzoeker ervoor kiest om geen gevolg te geven aan de afwijzende beslissing op zijn asielaanvraag en de bijhorende vertrekplicht, kan het niet zo zijn dat de Nederlandse overheid onderdak moet (blijven) verstrekken. De vreemdeling maakt hierin een bewuste keuze waar hij dan ook zelf verantwoordelijkheid voor moet dragen.
Protestacties zoals in Amsterdam en Den Haag waarbij vreemdelingen hun onvrede uiten over het Nederlandse asielbeleid en de beslissing in hun individuele zaak, kunnen nooit aanleiding zijn om het geldende asiel- en opvangbeleid dat zorgvuldig tot stand is gekomen, aan de kant te schuiven.
Deelt u de mening dat – ook voor deze groep – deze situatie voorkomen had kunnen worden als u de motie-Gesthuizen c.s.1 had uitgevoerd? Hebt u zich conform het rijksakkoord maximaal ingezet om te voorkomen dat uitgeprocedeerde asielzoekers op straat zouden komen zonder te worden uitgezet?
In mijn brief van 28 november 20123 aan uw Kamer heb ik beschreven hoe ik uitvoering geef aan deze motie. Ik heb toegelicht dat deze motie aansluit bij het huidige buitenschuldbeleid. Ik ben bereid om vreemdelingen opvang te bieden wanneer de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) positief heeft geadviseerd over de afgifte van een verblijfsvergunning op basis van het buitenschuldbeleid zolang de beoordeling bij de IND loopt.
Uw tweede vraag verwijst naar het Rijksakkoord, maar ik neem aan dat hier het Bestuursakkoord met de VNG uit 2007 wordt bedoeld. Het bestuursakkoord bevat inderdaad een inspanningsverplichting voor het Rijk om het daadwerkelijke vertrek uit Nederland van vreemdelingen die geen recht (meer) hebben op verblijf in Nederland zo veel mogelijk te faciliteren en te realiseren. Het faciliteren van een uitgeprocedeerde vreemdeling bij het realiseren van zijn vertrek is sinds 2007 steeds verder uitgebreid. Zo bestaat de mogelijkheid om onderdak te krijgen in een vrijheidsbeperkende locatie. Daarnaast wordt opvang verstrekt gedurende de vertrektermijn van 28 dagen na een afwijzing in de algemene asielprocedure. Door deze maatregelen heeft de uitgeprocedeerde vreemdeling een dak boven zijn hoofd terwijl hij meewerkt aan terugkeer.
Sinds medio 2011 kunnen gezinnen met minderjarige kinderen terecht in gezinslocaties voor zover bij gebrek aan onderdak van het Rijk een humanitaire noodsituatie dreigt te ontstaan en zolang het vertrek uit Nederland nog niet is gerealiseerd. Al deze maatregelen dragen ertoe bij om zoveel mogelijk te voorkomen dat gemeenten worden geconfronteerd met uitgeprocedeerde asielzoekers in hun gemeente. Een volledig sluitende aanpak kan echter niet worden gegarandeerd omdat de bereidheid van de vreemdeling om actief mee te werken aan zijn terugkeer ook van belang is.
De vreemdeling moet bereid zijn om mee te werken aan zijn terugkeer als na een zorgvuldige asielprocedure is geoordeeld dat hij geen bescherming in Nederland nodig heeft. Het is immers primair aan de vreemdeling zelf om zijn vertrek uit Nederland vorm te geven. Dat betekent niet dat hij er daarbij alleen voor staat. Hij heeft de mogelijkheid om de hulp van de DT&V in te roepen of zich te wenden tot de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) en andere ngo’s. De voornoemde organisaties hebben tot doel om vreemdelingen perspectief te bieden op een duurzame terugkeer naar het land van herkomst. Diverse projecten in het kader van vrijwillige, duurzame terugkeer en herintegratie van organisaties, zoals Maatwerk bij Terugkeer, Stichting WereldWijd, Stichting Nieuwkomers, Vluchtelingenwerk Brabant-Centraal en IOM worden door het Rijk gesubsidieerd. Ook in het kader van de pilots «Alternatieven voor Vreemdelingenbewaring» worden organisaties gefinancierd die een bijdrage leveren aan duurzame zelfstandige terugkeer.
Blijft u bij uw mening dat noodopvang door de gemeenten in principe overbodig is?
Bent u bereid deze vragen binnen een week te beantwoorden?
Ja. Ik zie geen aanleiding voor het inrichten van structurele noodopvang. Zoals ik in antwoord op vraag 3 heb beschreven, spant het Rijk zich maximaal in om uitgeprocedeerde vreemdelingen te faciliteren bij het realiseren van de terugkeer. Gemeenten kunnen met de DT&V contact opnemen als ze worden geconfronteerd met uitgeprocedeerde vreemdelingen die in hun gemeente op straat leven.
Daarnaast vind ik structurele noodopvang ook onwenselijk. Structurele noodopvang geeft een dubbelzinnig signaal aan de vreemdeling omdat deze opvang veelal niet gekoppeld is aan de voorwaarde van het meewerken aan vertrek en in die zin allerminst een duurzame oplossing is.
Het terugtrekken van de overheid uit het Platform Verduurzaming Voedsel |
|
Carla Dik-Faber (CU), Gerard Schouw (D66) |
|
Co Verdaas (PvdA) |
|
Kunt u bevestigen dat het Platform Verduurzaming Voedsel per 1 januari 2013 ophoudt te bestaan als structureel overleg- en actieorgaan van de overheid en de agrofoodketenpartijen en dat de overheid zich per 1 januari 2013 hieruit terugtrekt?1 Welke beweegredenen liggen hieraan ten grondslag?
Ja, het Platform Verduurzaming Voedsel is een samenwerkingsovereenkomst tussen de overheid en 5 agrofoodketenpartners die op 28 oktober 2009 is gesloten en op 31 december 2012 afloopt.
De overheid heeft indertijd het initiatief genomen om ketenbrede samenwerking ten behoeve van verduurzaming van voedselproducten en voedselproductie-processen te versnellen samen met ketenpartners. De afgelopen 3 jaar hebben het ministerie van Economische Zaken, de Land- en Tuinbouw-Organisatie, de Federatie Nederlandse Levensmiddelenindustrie, het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel, Koninklijke Horeca Nederland en de Vereniging Nederlandse Cateraars deze versnelling een belangrijke impuls gegeven.
Onder het Platform Verduurzaming Voedsel zijn in de afgelopen 3 jaar 51 pilots gestart en is verduurzaming bij veel bedrijven onderdeel geworden van hun bedrijfsstrategie. De ingezette versnelling heeft zijn vruchten afgeworpen en het bedrijfsleven is nu aan zet om het stokje over te nemen. De 5 brancheorganisaties maken hiertoe een doorstart in de Alliantie Verduurzaming Voedsel. Het ministerie van Economische Zaken wordt hiervan agendalid.
Waarom is volgens u een directe actieve betrokkenheid van de overheid bij verduurzaming van de voedselketen niet meer noodzakelijk?
De overheid blijft via de Regiegroep Duurzame Veehouderij en Agroketens direct betrokken bij het verduurzamingsproces van de voedselketen. Dit gebeurt onder andere door op basis van de aanpak per keten na te gaan in hoeverre de beoogde duurzaamheidsdoelstellingen worden gerealiseerd. De regiegroep monitort dit proces en bewaakt de voortgang (brief TK 28 973, nr. 108 van 1 juni 2012). Op deze wijze wordt ook invulling gegeven aan de motie Wiegman-van Meppelen Scheppink (Kamerstuk 33 000 XIII nr. 133).
Het initiatief van de brancheorganisaties tot de oprichting van de Alliantie Verduurzaming Voedsel past binnen het kader van het topsectorenbeleid. Hierin steunt het ministerie van Economische Zaken het bedrijfsleven onder andere met de mogelijkheid in pps-verband onderzoek te laten doen naar duurzame innovaties. Voorts wordt met de Topsectoren Agro en Food en Tuinbouw en uitgangsmateriaal een actieve bijdrage geleverd aan de verduurzaming van en innovatie in de voedselketen.
Is het waar dat het platform na 1 januari 2013 privaat zal worden voortgezet onder de noemer Ketensamenwerking Verduurzaming Voedsel (KSVV), waarbij de overheid dus niet meer structureel als actieve partner betrokken is? Zo ja, hoe beoordeelt u dit in het licht van de motie van de leden Wiegman-Van Meppelen Scheppink/Van Veldhoven waarin de regering wordt verzocht om de samenwerkingsovereenkomst van het platform ook na 2012 actief voort te zetten met daarbij een actieve rol voor de staatssecretaris?2
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze is volgens u geborgd dat de verdere verduurzaming van de voedselketen wordt voortgezet en dat de afgesproken versnelling van de verduurzamingsprocessen zo veel mogelijk integraal en branchebreed wordt opgepakt in de periode ná 1 januari 2013?
Borging kan plaatsvinden via de hiervoor genoemde regiegroep en hiervoor genoemde topsectoren.
Hoe ziet u de rol van de rijksoverheid bij het verduurzamen van de voedselketen ná 1 januari 2013?
Voor de verduurzaming van de voedselproductie zet het kabinet in op een vraaggestuurde ketenbenadering. Het bedrijfsleven is primair aan zet om hier inhoud aan te geven. De overheid blijft hieraan een belangrijke bijdrage leveren onder andere via de topsectoren.
Wat zijn de financiële en praktische gevolgen van het niet deelnemen door de overheid aan de Ketensamenwerking Verduurzaming Voedsel (KSVV)? Zijn er projecten, initiatieven of pilots die hierdoor geen doorgang kunnen vinden?
Er zijn geen financiële of praktische gevolgen voor innovatiepilots en andere projecten. De aangegane verplichtingen zullen door het ministerie worden gecontinueerd en afgerond volgens de gemaakte afspraken.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de activiteiten van de private partners in de agrofoodketen zo goed mogelijk aansluiten bij de verduurzamingsambities van de Topsector Agro & Food?
Dat is de verantwoordelijkheid van de private partners en gesprekken daarover zijn reeds gaande.
Kunt u aangeven wanneer u het Jaaroverzicht 2012 van het Platform Verduurzaming Voedsel naar de Kamer zult sturen?
U ontvangt het 3-jarenoverzicht van het Platform Verduurzaming Voedsel zo spoedig mogelijk.
Bent u bereid om dit jaaroverzicht vergezeld te laten gaan van een brief waarin u uiteenzet wat het platform in de afgelopen jaren heeft bereikt, hoe de activiteiten zullen worden voortgezet en wat hierbij de rol van het bedrijfsleven en de overheid is?
Zie het antwoord op vraag 1.
In het 3-jarenoverzicht is te vinden wat er de afgelopen 3 jaar is bereikt. Ik kom rond de zomer van 2013 met een beleidsevaluatie conform de afspraak in de begroting. Ik ga ervan uit dat de activiteiten van het Platform worden voortgezet via de doorstart in de Alliantie Verduurzaming Voedsel.
Kunt u aangeven wanneer u de beleidsevaluatie van het Platform Verduurzaming Voedsel naar de Kamer zult sturen?
Zie antwoord vraag 9.
De toegang tot de schuldhulpverlening en de schuldsanering |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Selectie schuldsanering is strenger» op de webpagina van de NOS?1
Ja.
Is het aantal mensen met problematische schulden dat niet in aanmerking komt voor schuldsaneringen/of schuldhulpverlening toegenomen? Kunt u dit onderbouwen met cijfers? Bent u van mening dat dit probleem in de toekomst groter zal worden?
Gemeenten zijn met de inwerkingtreding van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs) sinds 1 juli 2012 verantwoordelijk voor schuldhulpverlening. Door het Rijk worden geen gegevens bijgehouden over het aantal mensen met problematische schulden dat niet in aanmerking komt voor schuldhulpverlening. Ten aanzien van schuldsanering stijgt het aantal aanvragen aanzienlijk en het aantal afwijzingen licht (zie tevens antwoord op vraag2. Ik kan daarom niet bevestigen dat er sprake is van een dalende instroom.
Wat vindt u van de criteria die de gemeenten stellen om in aanmerking te kunnen komen voor de schuldhulpverlening? Verschillen deze sterk per gemeente? Is er naar uw mening sprake van rechtsongelijkheid? Zo ja, bent u bereid om hier iets aan te doen?
De Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs) geeft gemeenten het wettelijk kader waarbinnen de schuldhulpverlening moet plaatsvinden. Het is aan gemeenten om invulling te geven aan de (integrale) schuldhulpverlening waarbij zij rekening kunnen houden met de plaatselijke of regionale situatie. Hierdoor is het mogelijk dat er tussen gemeenten verschillen ontstaan, ook voor wat betreft de toegang tot de schuldhulpverlening. Dit is inherent aan de decentrale verantwoordelijkheid voor schuldhulpverlening. Ik wijs in dit verband op de verkennende studie Stand van zaken uitvoeringspraktijk schuldhulpverlening 2010/2011 van de Inspectie Werk en Inkomen (nu: Inspectie SZW), waaruit is gebleken dat in de uitvoeringspraktijk van schuldhulpverlening nog veel verbetering mogelijk was. Ik verwacht dat de Wgs gemeenten een impuls geeft om de kwaliteit en effectiviteit van de schuldhulpverlening verder te verbeteren. Om gemeenten daarbij te ondersteunen is het ondersteuningsprogramma «Op weg naar effectieve schuldhulp» ingericht.
In hoeverre is de terugloop van het aantal schuldsaneringen toe te schrijven aan de strengere criteria die gemeenten stellen aan de schuldhulpverlening? Hoe beoordeelt u deze ontwikkeling?
Wat betreft schuldsanering verwijs ik naar de achtste meting (over het jaar 2011) van de Monitor Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp), die ik uw Kamer onlangs toezond.3 Daaruit blijkt dat er geen sprake is van een terugloop, maar van een stijging van het aantal aanvragen schuldsaneringen. Uit de monitor blijkt dat er tussen 2010 en 2011 sprake is van een aanzienlijke stijging van het aantal Wsnp-aanvragen: van 16 643 aanvragen in 2010 naar 21 114 aanvragen in 2011. Het percentage afgewezen Wsnp-verzoeken is iets hoger dan in 2010: 16% in 2010 tegenover 17,1% in 2011. Een Wnsp-verzoek wordt afgewezen als de verzoeker niet voldoet aan alle toelatingscriteria uit artikel 288 van de Faillissementswet. Uit deze cijfers blijkt niet dat de criteria enorm zijn aangescherpt.
Hoe beoordeelt u de kwaliteit van de schuldhulpverlening van de verschillende gemeenten? Bestaan er grote verschillen tussen gemeenten? Zo ja, welke gemeenten doen het goed en welke minder? Wat zijn de oorzaken van deze verschillen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke mogelijkheden heeft iemand die niet in aanmerking komt voor de schuldhulpverlening en/of schuldsanering nog om uit de schuldproblemen te geraken?
In het algemeen geldt dat mensen zelf moeten proberen hun schulden op te lossen. Het is daarbij niet zo dat iemand die geen schuldsanering of schuldhulpverlening (meer) krijgt ook niet in aanmerking kan komen voor adviesgesprekken of voorlichting dan wel andere vormen van hulpverlening om onderliggende problemen aan te pakken.
Hoe beoordeelt u de risico’s op gezondheidsproblemen, juridische problemen, crimineel gedrag enz. voor mensen die langdurig in de schulden zitten? Wat gaat u hieraan doen?
Het hebben van langdurige schulden kan bepaalde risico’s met zich meebrengen. Daarom is het belangrijk dat de gemeentelijke schuldhulpverlening een integraal karakter heeft. Dat betekent dat er bij de schuldhulpverlening niet alleen aandacht moet zijn voor het oplossen van de financiële problemen van de schuldenaar maar ook voor andere omstandigheden die in verband staan met de financiële problemen van een cliënt. Het kan daarbij bijvoorbeeld gaan om psychosociale factoren, relatieproblemen, de woonsituatie, de gezondheid, verslaving of gezinssituatie. Oplossingen of eventuele maatregelen moeten dan ook maatwerk zijn. Daarom ligt het voortouw dan ook bij gemeenten.
Wegen de kosten van de schuldhulpverlening op tegen de baten? Zo ja, zou een investering in de schuldhulpverlening geld kunnen opleveren?
Uit verschillende onderzoeken blijkt dat schuldhulpverlening gemiddeld meer oplevert dan dat het kost4. De inzet van schuldhulpverlening kan (hoge) kosten op andere terreinen voorkomen. Met name worden kosten voorkomen bij de verstrekking van uitkeringen (WWB en WW) en op het terrein van wonen.
De privacy van internetters |
|
Kees Verhoeven (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u het bericht gelezen dat Skype de gegevens van een 16-jarige aan beveiligingsbedrijf heeft verstrekt?1
Ja.
Is het waar dat de persoonsgegevens van deze 16-jarige uiteindelijk aan de overheid zijn verstrekt zonder dat hier een bevoegd gedaan verzoek van een overheidsinstantie aan ten grondslag lag?
Sinds de invoering van de Wet bevoegdheden vorderen gegevens (Stb. 2005, 390) is voorgeschreven dat in het belang van het onderzoek van een ieder die daar toegang toe heeft, gegevens kunnen worden gevorderd. Het uitgangspunt van de wetgever is, dat waar gevorderd kan worden, gevorderd moet worden. Het is de politie niet toegestaan om aan een derde een verzoek te doen om gegevens vrijwillig te verstrekken.
Het beginsel dat voor de opsporing relevante gegevens door middel van een vordering dienen te worden verkregen, kan uitzondering leiden wanneer sprake is van een zogenaamde «spontane» informatieverstrekking. Dat wil zeggen de verstrekking (door een derde partij) van informatie aan de opsporing, zonder dat bij de opsporing reeds bekend was dat die derde over die informatie beschikte. Van een spontane verstrekking van informatie dient steeds proces-verbaal te worden opgemaakt. Indien de derde bij het krijgen of verstrekken van informatie zelf onrechtmatig heeft gehandeld, hoeft dit niet in de weg te staan aan het gebruik van de verstrekte gegevens voor het bewijs.
In het desbetreffende opsporingsonderzoek is door een derde partij op een dergelijke spontane wijze informatie verstrekt aan het Team High Tech Crime van het korps landelijke politiediensten. Onder deze gegevens bevond zich persoonsinformatie met betrekking tot een Skype-account dat mogelijk in gebruik was bij een van de betrokkenen bij het strafbare feit. Voorafgaand aan deze verstrekking was bij het opsporingsteam niet bekend dat deze derde partij over de genoemde gegevens beschikte en de informatie is niet gebruikt ter identificatie van de verdachte.
Acht u het wenselijk dat persoonsgegevens door bedrijven aan de overheid worden verstrekt in het kader van een opsporingsonderzoek zonder dat hieraan een bevoegd gedaan verzoek ten grondslag ligt?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven van hoeveel personen per jaar persoonsgegevens worden verstrekt aan de overheid in het kader van een opsporingsonderzoek zonder dat hieraan een bevoegd gedaan verzoek ten grondslag ligt?
Nee, het Openbaar Ministerie houdt geen statistieken bij over het aantal gevallen waarin spontaan persoonsgegevens aan de opsporing zijn verstrekt.
Het niet door de Kroon vernietigen van de programmabegroting 2012 van de gemeente Haaksbergen |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het verzoek van de fractievoorzitters van Leefbaar Haaksbergen en D66 om de programmabegroting 2012 van de gemeente Haaksbergen voor te dragen voor vernietiging bij de Kroon?
Ja
Bent u van mening dat de programmabegroting 2012 voldoet aan de vereisten zoals vastgelegd in het Besluit Begroting en Verantwoording gemeenten en provincies? (BBV) Zo nee, hoe beoordeelt u de constatering van uw ambtsvoorganger op dit dossier?1 Zo ja, waarom?
Nee. Ik kan mij vinden in het oordeel van mijn ambtsvoorganger.
Wat is uw reactie op de constatering van Gedeputeerde Staten (GS) van Overijssel, dat de programmabegroting 2012 van Haaksbergen op onderdelen inderdaad niet voldoet aan het BBV? Hoe beoordeelt u dat het besluit van de provincie dat pas in de programmabegroting 2013 op alle onderdelen moet worden voldaan aan de betreffende wet- en regelgeving?2
Ik ben van mening dat GS van Overijssel een goede afweging heeft gemaakt. Ondanks dat de programmabegroting 2012 van Haaksbergen op onderdelen niet voldoet aan het BBV is deze naar het oordeel van GS materieel wel in evenwicht.
De provincie Overijssel heeft het financieel toezicht op gemeenten risicogeoriënteerd en proportioneel ingericht, het maken van verbeterafspraken ten aanzien van de programmabegroting 2013 past in deze lijn.
Deelt u de mening van de verzoekers dat de programmabegroting 2012 niet realistisch en niet structureel in evenwicht is? Zo ja, welke conclusies trekt u hieruit? Zo nee, waarom niet?
Het beoordelen van de programmabegroting van een gemeente is een taak die in de gemeentewet is opgedragen aan de financiële toezichthouder, in casu de provincie. Ik zie geen aanleiding om op de stoel van de provincie te gaan zitten. Ik vertrouw op het oordeel van GS van Overijssel zoals verwoord in het ambtsbericht van 25 september 2012 waar u in vraag 3 aan refereert.
Op welke wijze heeft uw ministerie zelf onderzoek gedaan naar de stand van zaken betreffende de programmabegroting in de gemeente Haaksbergen? Heeft dit onderzoek meer om het lijf gehad dan correspondentie met GS?3 Zo ja, op welke wijze is het onderzoek uitgevoerd? Zo nee, waarom niet?
Het verzoek om vernietiging ging gepaard met de nodige informatie en daarnaast is ambtsbericht opgevraagd bij de provincie. Uit deze stukken komt naar mijn mening voldoende naar voren dat de provincie op een verantwoorde wijze haar financieel toezicht richting de gemeente Haaksbergen heeft ingevuld.
Bent u van mening dat GS de provinciale toezichtstaak adequaat heeft uitgevoerd? Zo ja, waarom? Zo nee, welke conclusies trekt u daaruit?
Ja. Het uitgeoefende toezicht past binnen het door de toezichthouders vastgestelde Gemeenschappelijk Financieel toezichtkader «Zichtbaar Toezicht». Het toezichtkader is van toepassing op het financiële toezicht van de provincies op de gemeenten en van mij, de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, op de provincies.
Op welke wijze houdt u toezicht op de gestelde eisen dat de programmabegroting 2013 op alle onderdelen moet voldoen aan wet- en regelgeving?
Niet de minister van BZK is de financiële toezichthouder op de begroting van gemeenten maar GS van de provincie. Zoals gezegd zie ik geen aanleiding om in het voorliggende geval het toezicht over te doen of over te nemen. Ik ga ervan uit dat GS in staat is ervoor te zorgen dat de gemaakte afspraken worden nagekomen.
Geweld in de Braziliaanse sojateelt |
|
Henk van Gerven , Jan Vos (PvdA), Gerard Schouw (D66) |
|
Henk Bleker (CDA), Uri Rosenthal (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de schending van landrechten en het geweld tegen inheemse bevolkingen en kleine boeren door grootschalige sojaboeren in Brazilië in met name Mato Grosso do Sul/ grensregio Dourados, zoals onlangs in de Kamer naar voren gebracht door Genito Gomes Kaiowá, wiens vader (Nicio Gomes) door «pistoleros» (huurmoordenaars) om deze reden vermoord werd?1
Ja.
Welke acties heeft u ondernomen om dit geweld en andere sociale en milieuproblemen omtrent sojateelt zoals ontbossing aan de orde te stellen bij de Braziliaanse regering, de Nederlandse importeurs en Nederlandse financiers?
De afgelopen jaren is duurzaamheid prominent op de agenda van het Nederlandse bedrijfsleven komen te staan. Sinds 2005 hebben sojaproducenten, handelaren, verwerkers en NGO’s, waaronder het Productschap voor MVO, Nevedi, Unilever, Nutreco, Rabobank, Solidaridad en WNF in het kader van de Round Table on Responsible Soy (RTRS) samen gewerkt aan het vaststellen van een duurzaamheidsstandaard voor soja. In deze standaard worden zowel ecologische, economische als sociale componenten meegenomen. De standaard voor duurzame soja is in mei 2010 vastgesteld.
De Nederlandse industrie heeft zich inmiddels gecommitteerd om in 2015 alleen nog maar duurzame soja te importeren en te verwerken, los van herkomstland of gebied («Intentieverklaring ketentransitie verantwoorde soja»). Nederland is daarmee mondiaal voorloper in verduurzaming van de sojateelt en handelsketen.
De Nederlandse overheid heeft vanaf het begin dit initiatief van de Round Table on Responsible Soy (RTRS) gesteund en gefaciliteerd. Richting de Braziliaanse overheid, producenten, verwerkers, handel en financiers is dat ook de boodschap die de Nederlandse overheid uitdraagt.
Daarnaast is in oktober 2008 het Initiatief Duurzame Handel (IDH) opgericht. Dit betreft een publiek – privaat platform gefinancierd door het bedrijfsleven, NGO’s en de overheid dat ook een belangrijke bijdrage levert aan de verduurzaming van internationale agroketens, waaronder die van soja. Onderdeel van IDH is sinds dit jaar ook het Soy Fast Track initiatief dat gericht is op het ondersteunen en stimuleren van duurzame soja. Hierin wordt samengewerkt met het platform van Nederlandse bedrijven, Task Force Duurzame Soja.
De Nederlandse ambassade in Brasília brengt waar mogelijk MVO op in de contacten met Nederlandse bedrijven. Hierbij wordt gesproken over mogelijke implicaties van de herziene OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen, waarbij bedrijven geacht worden zich aan de regels te houden. De richtlijnen maken duidelijk dat overheden een taak hebben te beschermen en bedrijven een expliciete taak hebben om mensenrechten te respecteren. Tevens worden bedrijven gewezen op mogelijkheden om zich aan te sluiten bij initiatieven van het Braziliaanse instituut (NGO) Ethos op het gebied van het verbeteren van werkomstandigheden.
Bent u op de hoogte van het rapport van Profundo/ Milieudefensie2 waaruit blijkt dat 57% van de sojateelt voor veevoer gebruikt wordt en dat de veestapel in Nederland zo’n 876 duizend hectare (anderhalf miljoen voetbalvelden) land voor sojateelt gebruikt in Latijns Amerika?
Ja. Ad3 Overigens wordt het Profundo rapport zelf niet correct geciteerd: het geschatte ruimtebeslag van de sojateelt voor veevoer dat de Nederlandse veestapel consumeert wordt geschat op 365 525 ha, in plaats van de vermelde 876 000 ha (tabel 9).
Bent u bereid om, gezien de Nederlandse status als grootste Europese soja importeur, met de Braziliaanse regering contact op te nemen en het geweld tegen indianen en kleine boeren in de Mato Grosso aan de orde te stellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer en hoe? Bent u bereid daarbij specifiek aandacht te vragen voor het geweld tegen de Guarani-Indianan dat recentelijk dreigt te escaleren?3
Zie antwoord vraag 5.
Heeft de Nederlandse ambassade contact met CIMI (Conselho Indigenista Missionário) of andere organisaties die voor rechten van inheemse bevolking, kleine boeren en of plantagearbeiders opkomen? Zo ja, hoe intensief is dit contact. Zo nee, waarom niet en gaat dit alsnog gebeuren? Is of wordt er met ngo’s gesproken over de recente geweldsescalatie?
De Nederlandse overheid kaart de rechten van de inheemse bevolking met regelmaat aan bij de Braziliaanse regering. Zo is tijdens het bezoek van EU parlementsleden van de EU-Mercosul groep aan Brazilië op 31 oktober en 1 november jl. de invloed van de winning van soja op de leefomstandigheden van de inheemse bevolking specifiek aan bod gekomen. Ook wordt FUNAI, het onderdeel van de Braziliaanse overheid verantwoordelijk voor heeft op (de bescherming van) de inheemse bevolking in Brazilië, regelmatig uitgenodigd om met de EU ambassades van gedachte te wisselen over de ontwikkelingen.
Ook in het kader van de Universal Periodic Review, 4-jaarlijkse VN Mensenrechtenraad-toetsing van de mensenrechtensituatie in alle lidstaten, van Brazilië heeft Nederland specifiek aandacht gevraagd voor de situatie van de inheemse bevolking.
Tijdens de internationale dag van de Mensenrechten op 10 december, zal de Nederlandse ambassade met de VN, de EU delegatie en het Braziliaanse Mensenrechtensecretariaat een publicatie te presenteren over Braziliaanse mensenrechtenverdedigers. Tien mensenrechtenverdedigers werden hiervoor geïnterviewd, waaronder de Guarani-Kaiowá leider dhr. Eliseu Lopes.
De Nederlandse ambassade heeft contact met CIMI en ondersteunt de organisatie al sinds enkele jaren. Zo bracht de Nederlandse ambassadeur in Brazilië op 10 december 2009, de Internationale Dag van de Mensenrechten, een bezoek aan de Guarani-indianen. De ambassade heeft vervolgens CIMI financieel ondersteund met een project waarmee de Guarani-indianen op hun rechten werden gewezen en werden ondersteund om zich beter te organiseren.
Ook in 2010, 2011 en 2012 zijn projecten en bijeenkomsten van CIMI gesteund door de Nederlandse ambassade met als doel herbebossing en bewustmaking van jonge indianen en het herwinnen van hun traditionele manier van leven.
«Conselho Indigenista Missionário» (CIMI) is bovendien uitgenodigd om deel te nemen aan een seminar rond mensenrechten in Brussel in november 2012.
Is het waar dat er met betrokkenheid van de Nederlandse ambassade in Brazilië en de Rotterdamse haven en/of Nederlandse baggerbedrijven een haalbaarheidsstudie is gemaakt naar de kanalisering, verbreding of verdieping van rivieren in Mato Grosso ten bate van het transport van soja? Zo ja, waaruit bestaat die betrokkenheid van de Nederlandse overheid/ambassade? Acht u die betrokkenheid verantwoord, gezien de negatieve sociale en milieu gevolgen van de massale sojateelt zoals geweld tegen inheemse bevolking en ontbossing?
De Nederlandse ambassade is niet betrokken bij noch bekend met een haalbaarheidsstudie naar de kanalisering, verbreding of verdieping van rivieren in Mato Grosso ten bate van het transport van soja door de Rotterdamse haven en/of Nederlandse baggerbedrijven.
Is het u bekend dat bepaalde Nederlandse banken een significante rol spelen als financier van de uitbreidingsinvesteringen van de grootschalige sojaplantages ter plekke? Hebt u, of de Nederlandse ambassadeur, met deze banken gesproken over het risico op het medefinancieren van geweld tegen inheemse bevolking en kleine boeren en hebt u of de Nederlandse ambassadeur gesproken met deze banken over het voorkomen van mede-financiering van sojaplantages die grote sociale en milieuproblemen veroorzaken zoals ontbossing en schending van arbeidsrechten?
Zie beantwoording onder 2 en 8.
Bent u bereid bij deze banken aan te dringen op een moratorium dan wel een effectieve «code of conduct» waarbij vertegenwoordigers van inheemse organisaties, kleine boeren en plantage arbeiders betrokken zijn bij opstellen en monitoring?
Er is één Nederlandse bank die overwegend actief is in de agrarische sector in Brazilië. Als onderdeel van zijn MVO-beleid, beschikt deze bank reeds over een «code of conduct». Deze «code of conduct» bevat sociale en ecologische regels en criteria waaraan financieringsverzoeken worden getoetst.
Kunt u uzelf en de Kamer op de hoogte houden van de voortgang van de onderzoeken van de procureur-generaal Marco Antônio Humero (te Dourados, Mato Grosso do Sul) en overige procureurs die onderzoek doen naar het geweld van sojaboeren plus «pistoleros» en de rol van hun financiers, voor zover dit Nederlandse banken en financiers betreft?
Ja, voor zover dit Nederlandse banken en financiers betreft.
Vrijheidsbeperking |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Joël Voordewind (CU), Martijn van Dam (PvdA), Marianne Thieme (PvdD), Bram van Ojik (GL), Gerard Schouw (D66) |
|
Leers |
|
Bent u bekend met het nieuwsbericht van 10 oktober 2012 op de website van Defence for Children: «Rechter voorkomt nodeloze verhuizing. Vrijheidsbeperking asielzoekersgezin mag alleen in uitzonderlijke gevallen»1 over de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 10 oktober 2012?2
Ik ben bekend met de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 10 oktober 2012. Naar aanleiding van uw vraag heb ik kennis genomen van het nieuwsbericht op de website van Defence for Children.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de rechter dat, net zoals bij vrijheidsberoving, ook bij vrijheidsbeperking een individuele belangenafweging nodig is om vast te stellen of er niet met een lichter middel kan worden volstaan? Deelt u de mening dat deze uitspraak het pleidooi onderschrijft om uitgeprocedeerde asielzoekers met kinderen, en in het bijzonder wanneer er geen onderbouwd risico op onttrekking is, vaker en langer de gelegenheid te geven om vanuit een vertrouwde omgeving te werken aan terugkeer naar, indien dat is aangewezen, het land van herkomst?
In deze individuele zaak is door de rechter geconcludeerd dat onvoldoende was gemotiveerd waarom een vrijheidsbeperkende maatregel is opgelegd. Er is dus sprake van een motiveringsgebrek in een individuele zaak. Hier kunnen dan ook alleen maar conclusies aan worden verbonden voor deze specifieke zaak. De uitspraak bevat geen aanknopingspunten om in algemene zin te concluderen dat uitgeprocedeerde gezinnen met kinderen vaker en langer vanuit een vertrouwde omgeving, bijvoorbeeld het asielzoekerscentrum waar ze verbleven tijdens de asielprocedure, aan terugkeer zouden moeten kunnen werken.
Bent u bereid om met onmiddellijke ingang in ieder geval de verhuizing naar gezinslocaties van kinderen die langer dan vijf jaar in Nederland zijn met onmiddellijke ingang te stoppen omdat het doel van het werken aan uitzetting nu niet aan de orde is?3
Bij brief van 25 september jl. (Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 19 637, nr. 1577) heb ik uw Kamer laten weten, dat het kabinet oog heeft voor de gewijzigde politieke verhoudingen, en dat ik in dat licht met de grootst mogelijke zorgvuldigheid, hangende het proces van de formatie, uitvoering geef aan het beleid. Dat geldt ook voor eventuele overplaatsingen van gezinnen, die vallen onder de reikwijdte van de motie.
Heeft u kennisgenomen van de bevestiging van de Hoge Raad van 21 september 2012 van de eerder gedane uitspraak door het Gerechtshof Den Haag over het op straat zetten van uitgeprocedeerde asielzoekergezinnen met minderjarige kinderen?4 Deelt u de mening dat het uitvoeren van een rechterlijke uitspraak die de staat dwingt tot het nemen van verantwoordelijkheid voor dakloze minderjarigen zich niet goed verhoudt tot uw brief aan de Tweede kamer van 18 januari 2011, waarin u aangeeft dat u naar aanleiding van de uitspraak voortaan opvang aan in dit kader opgevangen gezinnen zult verlenen aan de hand van een vrijheidsbeperkende maatregel?5
Ik heb kennisgenomen van het arrest van Hoge Raad van 21 september 2012. De door u gesuggereerde spanning tussen het bieden van onderdak en het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel aan gezinnen met kinderen als gevolg van dit arrest van de Hoge Raad herken ik niet.
Het arrest van de Hoge Raad ziet op een verplichting van de Staat om de belangen van het kind te beschermen en daartoe desnoods maatregelen te nemen, indien de ouders hun verantwoordelijkheid niet of onvoldoende nemen. Behoudens de opmerking dat het opvang- en verzorgingsniveau kan worden afgestemd op de tijdelijkheid van het verblijf dat in het teken staat van het daadwerkelijk vertrek uit Nederland, spreekt de Hoge Raad zich niet uit over de wijze waarop deze verplichting moet worden vormgegeven. Daarnaast dient het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel een ander doel. Het doel van de toepassing van deze maatregel is handhaving van de openbare orde en het beschikbaar houden van de vreemdeling met het oog vertrek. De afweging of de openbare orde de toepassing van de maatregel vordert wordt steeds individueel gemaakt. De vrijheidsbeperkende maatregel is dus niet bedoeld om onderdak te bieden, maar in de praktijk zal het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel wel vaak gekoppeld zijn aan onderdak om de maatregel vorm te geven.
Het uitzetten van vreemdelingen naar Guinee |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Martijn van Dam (PvdA), Joël Voordewind (CU), Bram van Ojik (GL), Gerard Schouw (D66) |
|
Leers |
|
Herinnert u zich de mondelinge vragen van het lid Voordewind over het bericht dat Nederland op omstreden wijze uitgeprocedeerde asielzoekers uitzet naar Guinee?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de ambtsberichten van het US State Department of Democracy, waarin wordt gesproken over de heersende corruptie bij Guineese autoriteiten?2 Zo ja, waarom werkt de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) samen met dit land en met eerder genoemde politiedelegatie? Kunt u garanderen dat Nederland samenwerkt met bevoegde instanties die aantoonbaar niet corrupt zijn?
Ja. De DT&V voert de regie op het vertrek van vreemdelingen die geen rechtmatig verblijf hebben en op wie de wettelijke verplichting rust om Nederland te verlaten. In dat kader bemiddelt de DT&V, op verzoek van de vreemdeling of op eigen initiatief, bij de verkrijging van de benodigde reisdocumenten. Daarvoor is samenwerking met de autoriteiten van landen van herkomst, waaronder Guinee, onontbeerlijk. In alle gevallen, ook in het geval van Guinee, werkt de DT&V samen met de bevoegde instanties. Dit betreft zowel de in Nederland geaccrediteerde diplomatieke vertegenwoordiging, als de centrale autoriteiten in het land van herkomst.
De Guineese ambassade, gevestigd in Brussel, bleek niet in staat structureel mee te werken aan de afgifte van (vervangende) reisdocumenten voor vreemdelingen van wie de ambassade zelf de Guineese nationaliteit vaststelde. Begin 2012 heeft de DT&V met de Guineese ministeries van Buitenlandse Zaken en van Veiligheid en Burgerbescherming daarom afspraken gemaakt over de inzet van Guineese immigratiedeskundigen voor het proces van nationaliteitsvaststelling en afgifte van (vervangende) reisdocumenten. De delegaties bestonden uit vertegenwoordigers van de ministeries van Buitenlandse Zaken en van Veiligheid en Burgerbescherming. Van een politiedelegatie is dus geen sprake.
Welke afspraken zijn precies gemaakt tussen de DT&V en de Guineese autoriteiten met betrekking tot de terugkeer van vreemdelingen? Maakt de DT&V deze afspraken alleen met Guinee of ook met andere landen?
De samenwerking met Guinee inzake terugkeer is vastgelegd in een Memorandum of Understanding. Dergelijke afspraken zijn ook met andere landen gemaakt.
Is het waar dat de DT&V een politiedelegatie uit Guinee naar Nederland laat komen voor het verstrekken van reisdocumenten «titres de voyage» voor uitgeprocedeerde asielzoekers die via reguliere kanalen, namelijk de ambassades en consulaten, geen reisdocumenten kunnen verkrijgen? Hoeveel vreemdelingen zijn er in totaal op deze manier aan reisdocumenten gekomen?
Zoals ik hierboven heb aangegeven, bleek de Guineese ambassade in Brussel niet in staat structureel mee te werken aan de afgifte van (vervangende) reisdocumenten voor vreemdelingen van wie de ambassade zelf de Guineese nationaliteit heeft vastgesteld. Daarom hebben de Guineese autoriteiten op verzoek van de DT&V het afgelopen jaar een aantal maal een delegatie naar Nederland gezonden om de nationaliteit van vermeende Guineese vreemdelingen vast te stellen en, indien van toepassing, over te gaan tot het verstrekken van (vervangende) reisdocumenten. Deze delegaties bestonden uit vertegenwoordigers van de ministeries van Buitenlandse Zaken en van Veiligheid en Burgerbescherming. De vreemdelingen die gesproken hebben met de Guineese delegaties zijn, op verzoek van de autoriteiten zelf, steeds eerst gepresenteerd bij de ambassade van Guinee in Brussel. In totaal is voor circa 100 Guineese vreemdelingen op deze wijze een reisdocument verkregen.
Hebben deze direct of indirect betrokkenen bij betreffende politiedelegatie op de zwarte lijst van de VN en EU gestaan? Zo ja, waarom zijn er toch afspraken met hen gemaakt?
Het is staand beleid dat bij de behandeling van de visumaanvraag wordt gecontroleerd of een persoon is opgenomen op de sanctielijsten. Deze lijsten worden daartoe beschikbaar gesteld aan de diplomatieke vertegenwoordiging. Ook bij de personen die deel uitmaakten van deze delegaties is dit gecontroleerd en is vastgesteld dat zij ten tijde van de visumaanvraag niet voorkwamen op genoemde sanctielijsten.
Wordt er betaald aan de genoemde Guineese delegatie, al dan niet hoofdelijk per asielzoeker en zo ja hoeveel? Wie verricht deze betalingen? Klopt het dat u de reis- en verblijfkosten van deze politiedelegatie financiert en kunt u een uitsplitsing geven van de betaalde bedragen tot nu toe?
Nee. Het is in het kader van terugkeer gebruikelijk dat de reis- en verblijfkosten van dit soort delegaties, die op verzoek van het ontvangende land overkomen, worden vergoed. Voorts wordt ook een vergoeding betaald voor het doen van onderzoek in de registratiesystemen en voor de afgifte van een (vervangend) reisdocument. Het betalen van vergoedingen voor delegaties of taskforces is niet uitzonderlijk en is niet alleen van toepassing op Guinee. Evenals het betalen van leges voor de afgifte van een (vervangend) reisdocument. Dit gebeurt voor vele landen.
De vergoeding bestaat uit de volgende elementen:
Is het waar dat de omstreden Titres de Voyage, die door betreffende politiedelegatie worden afgegeven, afkomstig zijn van een ministerie dat in het Nederlands Algemeen Ambtsbericht Guinee van 2011 niet in de lijst met de in Nederland bekende ministeries staat vermeld?3
Hiervan is geen sprake. De Guineese delegaties bestonden uit vertegenwoordigers van het ministerie van Buitenlandse Zaken en het ministerie van Veiligheid en Burgerbescherming. Beide ministeries worden genoemd in het Algemeen Ambtsbericht Guinee d.d. 9 september 2011. De bewindspersonen van deze ministeries zijn opgenomen in bijlage 1 van het betreffende ambtsbericht.
Kunt u de Kamer op de hoogte houden van de conclusies van het onderzoek naar de ongeldige reisdocumenten van de vrouw met kinderen? Kunt u daarbij ook verklaren hoe het komt dat uw Dienst vreemdelingen probeert uit te zetten zonder geldige reisdocumenten? Waar is het gezin nu?
De afgegeven reisdocumenten waren geldige reisdocumenten. Uw Kamer wordt over het betreffende gezin voor het eind van 2012 nader geïnformeerd. Omdat het een gezin betreft met minderjarige kinderen, verblijft het gezin op een gezinslocatie.
Welk verband heeft volgens u de aangifte tegen de DT&V van advocaat Frank van Haren met het justitieel onderzoek waar de Guineese ambassade in Brussel om verzoekt? Waarom doet u niets met de toch ernstige signalen van de Brusselse ambassade en neemt u deze niet serieus?
Op NOS-teletekst werd in eerste instantie gemeld dat de Guineese ambassade zou hebben verzocht om een justitieel onderzoek. In de bron van dit bericht, het NOS-achtuurjournaal van zaterdag 6 oktober jl., stelt de Guineese ambassade echter dat het Nederland vrij staat de achtergrond van de delegatieleden te onderzoeken. Van een verzoek van de Guineese ambassade tot een justitieel onderzoek is derhalve geen sprake.
Voor toezicht op en onderzoek naar de manier waarop de Nederlandse overheid invulling geeft aan gedwongen vertrek is in Nederland de Commissie Integraal Toezicht Terugkeer in het leven geroepen. Justitieel onderzoek lijkt mij dan ook niet aan de orde.
Wilt u deze vragen met spoed beantwoorden? Bent u toch bereid om uitzettingen van Guineeërs, inclusief die van deze moeder met twee kinderen, op te schorten en degenen die uit de opvang zijn gezet of verdwenen zijn weer terug in de opvang te nemen totdat deze kwestie grondig is onderzocht?
Ik zie geen reden om de uitzettingen van Guineeërs op te schorten. Uw Kamer wordt over het betreffende gezin voor het eind van 2012 geïnformeerd.
Besmette zalm |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kunt u een overzicht geven van alle voedingsmiddelen waar de met salmonella besmette zalm van de Harderwijkse leverancier Foppen in terecht gekomen is?1
De mogelijk besmette zalm is in Nederland in verschillende voedingsmiddelen en diverse supermarkten terecht gekomen. Een lijst hiervan is op de site van de NVWA gepubliceerd.
http://www.vwa.nl/actueel/waarschuwingen/waarschuwing/2026521/waarschuwing-voor-producten-met-salmonella-besmette-zalm
De mogelijk besmette zalm is ook in viswinkels, horecagroothandels en visverwerkende bedrijven terecht gekomen. Deze bedrijven zijn hierover geïnformeerd door hun leveranciers en hebben goed gehoor gegeven aan de recall.
Ook is er geleverd aan Europese lidstaten en Derde landen. Deze landen zijn via het RASFF (Rapid Alert System for Food and Feed) systeem en Infosan (International Food Safety Authorities Network) hiervan op de hoogte gesteld.
Hoe en hoe vaak wordt door de Nederlandse Voedsel- Warenautoriteit (NVWA) geïnspecteerd op salmonellabesmettingen bij zalm en andere visproducten die voor rauwe consumptie bedoeld zijn? Is de pakkans vergelijkbaar met andere voedselbesmettingen?
Het voorkomen van pathogene micro-organismen, waaronder Salmonella, in (rauw) te consumeren producten is in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de producent. Deze dient in het kader van Verordening EG 852/2004 zelf een risicoanalyse uit te voeren en op basis daarvan een beheersprogramma en verificatieprocedure vast te stellen. Tijdens de reguliere inspecties die de NVWA uitvoert wordt gecontroleerd of het bedrijf hieraan voldoende invulling geeft.
Daarnaast voert de NVWA zelf onderzoek uit. Voor onderzoek van kant-en-klare voedingsmiddelen die bedoeld zijn om direct te worden geconsumeerd, waaronder gerookte zalm en andere visproducten, richt de NVWA zich primair op relevante pathogenen die zijn opgenomen in de geldende wetgeving (zoals Verordening (EG) 2073/2005). Van 2011 tot op heden werden in het kader van monitoringsprojecten in totaal ruim 2000 monsters visproducten onderzocht door de NVWA. Alle op Salmonella onderzochte monsters waren daarbij negatief.
De pakkans is vergelijkbaar met andere voedselbesmettingen.
Ziet u in deze situatie reden om actiever in te zetten op de bewustwording van consumenten ten aanzien van de veilige bereiding van zalm?
In het algemeen kan worden gesteld dat alle rauw te consumeren voedingsmiddelen een risico met zich meebrengen. Direct, door consumptie van deze rauwe producten en indirect als gevolg van kruisbesmetting. Ondanks alle maatregelen in de keten kunnen er soms toch nog onveilige voedingsmiddelen op de markt komen. Het is van belang dat de consument zich daar van bewust is. Het Voedingscentrum Nederland (VCN, gefinancierd door het Ministerie van VWS en EL&I) communiceert hierover richting de consument.
Hierbij wordt met name aandacht besteed aan de het veilig kopen, koken en bewaren door de consument van voedingsmiddelen. Daarbij is speciale aandacht voor de zogenaamde risicogroepen (Young, Older (ouder dan2, Pregnant and Immuno compromised YOPI’s)
Welke kansen biedt bijvoorbeeld een bacteriesticker om salmonella besmettingen en andere risico’s actief voor de consument via de verpakking zichtbaar te maken? Zou dat voor deze vorm van salmonella een uitkomst kunnen bieden?
Een bacteriesticker om te waarschuwen voor deze vorm van Salmonella biedt geen uitkomst. De Salmonella besmetting op zalm betreft een incident. Salmonella wordt vrijwel nooit op zalm aangetroffen. Waarschuwing met een bacteriesticker is dan ook niet proportioneel. De focus zal zich vooral richten op de communicatie via het VCN (zie vraag3.
Was deze zalm al besmet toen deze uit Griekenland naar Nederland getransporteerd werd en is de lading in Griekenland geïnspecteerd?
Het is bevestigd dat de besmette zalm afkomstig uit Griekenland al besmet was voor aflevering in Nederland. Op levensmiddelen die in Griekenland worden geproduceerd wordt door de Griekse Voedsel- en Warenautoriteit toezicht gehouden. Hierbij wordt uiteraard niet elke geproduceerde partij door hen gecontroleerd.
Is er sprake van structurele samenwerking tussen de NVWA en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) met de European Food Safety Authority (EFSA) en de voedselautoriteiten van andere EU-lidstaten op het vlak van wetenschappelijk onderzoek naar de gezondheidsrisico’s van voedsel, zoals de mogelijke risico’s op kanker als gevolg van Round-up resistente genmaïs, of het onderzoeken van besmettingen van vis en andere verse producten zoals deze salmonella besmetting?
Ja. Het RIVM is een van de zo genoemde «artikel 36 instituten»4 in Nederland. In dit kader is er sprake van een regelmatige uitwisseling van wetenschappelijke kennis met de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA). Daarnaast nemen wetenschappers uit het RIVM zitting in verschillende panels en werkgroepen van de EFSA.
De NVWA levert op structurele basis informatie over monitoring en surveillance van voedselveiligheidsthema’s (zoals bijvoorbeeld zoönosen) aan de EFSA. Tenslotte heeft het Bureau Risicobeoordeling en Onderzoeksprogrammering (BuRO) van de NVWA een bijzondere band met EFSA als zijnde haar nationale gelijke.
Wordt in iedere lidstaat op dezelfde manier omgesprongen met de vraag of voedsel veilig is of verschillen de gezondheidsnormen en de onderzoeksmethoden, gelet op de grote hoeveelheid grensoverschrijdende handel?
De regelgeving op het terrein van voedselveiligheid is Europees. In de lidstaten worden dezelfde normen en geharmoniseerde onderzoeksmethoden gehanteerd. Dit is vanwege de open Europese grenzen voor voedingsmiddelen ook noodzakelijk. De NVWA ziet toe op de naleving van deze regels in Nederland. Het Voedsel- en veterinair bureau (FVO) van de Europese Commissie ziet toe op de naleving in alle lidstaten.
Het bestemmen van de resterende middelen ten behoeve van Sinti en Roma |
|
Sadet Karabulut , Gerard Schouw (D66) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Leers |
|
Heeft overleg met de doelgroep over hun wensen, behoeften en betrokkenheid inmiddels plaatsgevonden, zoals toegezegd in beantwoording op eerdere vragen en wat was hiervan het resultaat?1
Ja. Het overleg met de doelgroep, door mijzelf en door de Stichting Afwikkeling Rechtsherstel Sinti en Roma (SARSR), maakt voortdurend onderdeel uit van het proces dat moet leiden tot een nieuwe start in 2013.
Hoeveel geld is na de op 1 oktober voltooide liquidatie van NISR nog over voor verdere activiteiten?
Het saldo op de – in de vorm van schatkistbankieren – door SARSR aangehouden rekening courant bedraagt op peildatum 5 oktober 2012 € 4 391 083,30.
Wie of wat gaat na 1 januari, wanneer de Stichting Afwikkeling Rechtsherstel Sinti en Roma (SARSR) ophoudt te bestaan, de (resterende) gelden beheren van/voor het Naoorlogs Rechtsherstel Sinti en Roma?
De opdracht die ik aan het Stichting heb gegeven, blijft vooralsnog ook na 1 januari 2013 bestaan. Alleen wanneer het in stand houden van een zbo niet past bij de nieuwe aanpak, zal deze worden opgeheven. Het zbo zal wel toegesneden moeten worden op de nieuwe aanpak.
Wie of wat houdt daar toezicht op?
Ik houd toezicht op het zbo.
Welke initiatieven onderneemt het ministerie van VWS momenteel, in deze overgangsfase (liquidatie NISR als project van SARSR per 1 oktober 2012, en opheffing SARSR per 1 januari 2013), om te anticiperen op de resterende besteding en borging van de gelden Naoorlogs Rechtsherstel Sinti en Roma?
Mijn eerste zorg was een zorgvuldige afhandeling van de liquidatie van het NISR, waarbij oog is voor de belangen van het personeel. Dat is inmiddels een feit. Mijn tweede zorg is dat de tijd moet worden genomen om tot een nieuwe aanpak te komen waarbij Sinti en Roma een stem hebben en verantwoordelijkheid dragen.
Het is mijn intentie om in de eerste helft van 2013 te starten met een nieuwe aanpak. Ik heb daartoe regelmatig overleg met het zbo. Ik zie erop toe dat deze mij realistische voorstellen doet welke zijn afgestemd met Sinti en Roma. Ik spreek zelf ook met Sinti en Roma, met overheden en met organisaties om mij een goed beeld te vormen van wat wenselijk en mogelijk is.
Het voor de Sinti en Roma beschikbaar gestelde programmageld blijft intussen door middel van schatkistbankieren op een rekening courant staat. In de periode waarin er nog geen nieuw verdelingskader is, kunnen ook geen uitgaven worden gedaan te laste van dat bedrag. De middelen blijven derhalve beschikbaar.
Deelt u de mening dat SARSR de verdenking op zich laadt van (verregaande) belangenverstrengeling of op zijn minst de schijn daarvan wekt, nu onderzoek naar het functioneren van de NISR wordt uitgevoerd door een voormalig communicatie adviseur van het NISR, naar verluidt bovendien familie van de voorzitter van de Raad van Toezicht, tevens voorzitter van het bestuur van SARSR?
De voorzitter van SARSR heeft laten weten dat hij het betreurt dat de schijn van belangenverstrengeling heeft kunnen bestaan. Ik ben het daar mee eens.
Deelt u de mening dat het resterende geld moet worden gebruikt om een langdurige informatievoorziening en belangenbehartiging voor de Roma en Sinti veilig te stellen?
Ik vind het belangrijk om eerst na te gaan of informatievoorziening en belangenbehartiging aansluit bij de behoefte van de Sinti en Roma zelf.
Bent u bereid om , in overleg met de Roma en Sinti gemeenschappen, de mogelijkheid te onderzoeken deze functies onder te brengen bij een organisatie die reeds een brede expertise heeft opgebouwd met dergelijke functies? Zo ja, op welke wijze gaat u dit overleg en dit onderzoek vorm geven?
In het proces om te komen tot een nieuwe aanpak voor het bestemmen van de rechtsherstelgelden wordt door mij en door SARSR gesproken met bestaande organisaties om te onderzoeken of deze daarin een rol kunnen en willen vervullen.
Het bestemmen van de resterende middelen ten behoeve van Sinti en Roma |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht «Inburgeraar die zakt, hoort niet wat er fout ging»? 1
Waarom krijgen inburgeraars die zakken voor de Toets Gesproken Nederlands geen inzage in de onderdelen waarop ze slecht scoren?
Deelt u de mening dat het voor de inburgeraar die zakt voor zijn examen van belang is om in te zien waar hij of zij onvoldoende de Nederlandse taal beheerst, zodat op deze punten verbetering kan worden nagestreefd?
Is het waar dat u gaat onderzoeken of gezakte kandidaten kunnen inzien op welke onderdelen zij slecht gescoord hebben? Kunt u dit onderzoek afronden voor de behandeling van de begroting Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Kamer daar tijdig over informeren? Zo niet, op welke termijn verwacht u de Kamer over dit onderzoek te kunnen informeren?
De onnodige eisen voor goed ingeburgerde buitenlanders die Nederlander willen worden |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Leers |
|
Staat u achter de omschrijving van «voldoende ingeburgerd» zoals verwoord op de website van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND): «Als u Nederlander wilt worden door naturalisatie moet u voldoende zijn ingeburgerd. Dit wil zeggen dat u Nederlands kunt spreken, lezen, schrijven en verstaan. U moet zich kunnen redden in de Nederlandse maatschappij. U moet zich verstaanbaar kunnen maken in het Nederlands en anderen begrijpen wat u vertelt of opschrijft. U kunt bijvoorbeeld met uw buurman of buurvrouw een kort gesprek hebben over het weer, afrekenen in de supermarkt, een treinkaartje kopen of een kort briefje schrijven voor de verzekering. Als u naar het journaal kijkt of naar de radio luistert, weet u waar het over gaat, maar hoeft u niet alles te begrijpen.»?1
Ja. Deze omschrijving van «voldoende ingeburgerd» is het praktijkdeel van het huidige inburgeringsexamen. Dit praktijkexamen bestaat uit een onderzoek naar vijf functionele taalvaardigheden (spreken, luisteren, lezen, schrijven en gespreksvaardigheid) en is gerelateerd aan veel voorkomende praktijksituaties die van belang zijn om goed te kunnen participeren in de Nederlandse samenleving.
Is het waar dat vrijstelling van een inburgeringsexamen mogelijk is wanneer de naturalisandus een diploma heeft van bijvoorbeeld de universiteit, HBO, MBO, VWO, HAVO, MAVO of VMBO of leerlingwezen, waar op staat vermeld: Wet op het hoger wetenschappelijk onderwijs, Wet op het voortgezet onderwijs, Wet educatie beroepsonderwijs of Wet op het cursorisch onderwijs en de opleiding in het Nederlands is?
Ja, dat is juist. Vrijgesteld van de naturalisatietoets (in de praktijk het inburgeringsexamen) is onder meer degene die in Nederland een Nederlandstalige en op een wettelijke basis gebaseerde opleiding met succes heeft afgerond van een niveau dat hoger is dan de lagere school of basisschool.
Is het waar dat de IND desalniettemin van mensen die een specialisatie aan een Nederlandse universiteit hebben gevolgd en met goed gevolg hebben afgerond, eist dat zij toch het inburgeringsexamen moeten doen? Zo ja, om hoeveel gevallen per jaar gaat het?
Nee, dit inburgeringsexamen wordt niet zondermeer geëist. Altijd wordt eerst nagegaan of het diploma/certificaat/document behaald door de naruralisandus valt onder een vrijstellingsgrond als genoemd in artikel 3 van het Besluit Naturalisatietoets. Alleen wanneer dit niet het geval is moet de naturalisandis het inburgeringsexamen afleggen of door middel van andere documenten aantonen dat vrijstelling hiervan aan de orde is.
Is het waar dat dit leidt tot situaties waarbij bijvoorbeeld een persoon uit Duitsland, getrouwd met een Nederlander, die een specialisatie tot huisarts heeft afgerond aan een Nederlandse universiteit en met succes een praktijk met duizenden patiënten in Nederland heeft, toch een inburgeringsexamen moet doen als deze persoon wil naturaliseren? Bent u van mening dat dit een onnodige vereiste is en dat deze persoon aan meer dan alle eisen zoals in de eerste vraag verwoord voldoet? Zo nee, waarom niet?
De specialistenopleiding tot huisarts in de zin van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg valt onder het Besluit naturalisatietoets. Dit betekent dat de verklaring inhoudende dat aan de opleidingeisen is voldaan leidt tot vrijstelling van de naturalisatietoets. Ten behoeve van de herkenbaarheid van de uitgereikte verklaring is daarvoor een vastgesteld standaardmodel ontwikkeld.
Inmiddels is met betrekking tot de arts waarop de vraag doelt, vastgesteld dat deze niet verplicht is de naturalisatietoets te halen. Een instructie is niet nodig.
Bent u bereid de IND een instructie te geven dat voor deze en vergelijkbare gevallen geen inburgeringsexamen vereist is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer informeert u de Kamer over deze instructie?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke gronden kan de IND besluiten om een gemeentelijke beschikking, zoals beschreven in artikel 31, tweede lid, onder b, van de Wet inburgering en artikel 5.5, eerste lid, van het Besluit inburgering naast zich neer te leggen?
Een hier bedoelde beschikking van het college van burgemeester en wethouders betreft ontheffing van de inburgeringsplicht wegens geleverde, maar tevergeefse, inspanningen om het vereiste taalniveau te bereiken. De criteria op grond waarvan het college deze beschikking neemt, betreffen gemeentelijke beleidscriteria. Hierdoor ontstaan onvermijdelijk verschillen in beoordeling tussen gemeenten in mogelijk wel te vergelijken gevallen. Om die reden is afgezien van het laten doorwerken van de in de vraag bedoelde ontheffing in het naturalisatiebeleid. De aard van het verlenen van het Nederlanderschap vraagt immers een zo groot mogelijke landelijke gelijkheid in behandeling en uitvoering.
Het bericht ‘Nederland moet 'terughacken''. |
|
Wassila Hachchi (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nederland moet «terughacken»»?1
Ja.
Welke acties onderneemt u precies als buitenlandse servers virussen in ons land verspreiden?
In eerste instantie is het niet een verantwoordelijkheid van de overheid, maar van een ieder die met een computer het internet op gaat of op andere wijze met computers werkt om zijn eigendommen te beschermen. Hiervoor is een groot aantal computertools beschikbaar. Ook internetserviceproviders ondersteunen gebruikers bij het voorkomen van virusuitbraken.
Voor de overheid geldt dat zij, mede gezien haar verantwoordelijkheid voor de veiligheid van de dienstverlening aan burgers, de nodige maatregelen moet treffen om haar eigen infrastructuur vrij te houden van virussen. Daarnaast verstrekt de overheid op diverse manieren voorlichting. Bij bijzondere dreigingen en incidenten, zoals bij de aanpak van het Dorifel-virus, kan een grotere inzet van de overheid aan de orde zijn. Het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) speelt dan een rol door het bijeenbrengen en uitdragen van informatie en expertise, en door het bieden van handelingsperspectieven. Wanneer sprake is van een acute dreiging, kan worden voorzien in tijdige en adequate alertering, zodat partijen zelf hun voorbereidingen kunnen treffen en verantwoordelijkheid kunnen nemen.
Wat houdt «terughacken» precies in?
De term terughacken is niet afkomstig van de overheid. Door het NCSC wordt hacken gedefinieerd als het intrekken in computersystemen. Vanuit deze redenering is terughacken het inbreken in computersystemen van waaruit gehackt wordt met als doel om de oorspronkelijke dreiging te doen stoppen.
Wat is uw reactie op de uitspraak dat Nederland te soft optreedt en dat Nederland moet «terughacken»?
Nederland handelt binnen de eigen wettelijke kaders. Via de samenwerking met andere landen, die mede is vormgegeven door het Cybercrimeverdrag, zijn in veel gevallen bedreigingen af te wenden. Wel constateer ik dat in de snel veranderende digitale wereld de wetgeving en internationale afspraken zijn achter gebleven. Om die reden heb ik uw Kamer laten weten dat ik met voorstellen zal komen met als doel het juridisch kader voor de opsporing en vervolging van cybercrime meer toe te snijden op de behoeften van de diensten die zijn belast met de opsporing en vervolging van cybercrime. In het kader van dat wetstraject zal ik ook uitgebreider ingaan op de consequenties en risico’s van terughacken. Tot slot verwijs ik u naar mijn antwoorden op de vragen van het lid Recourt over de bestrijding van cybercrime (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 578).
Behoort volgens u «terughacken» tot de mogelijkheden om servers die virussen verspreiden uit te schakelen? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Welke consequenties heeft het «terughacken»?
Zie antwoord vraag 4.
Wat zijn de risico's van het «terughacken» zowel op korte als op lange termijn?
Zie antwoord vraag 4.
Welke (juridische) waarborgen zijn volgens u noodzakelijk om het «terughacken» van landen mogelijk te maken?
Zie antwoord vraag 4.
Wat vindt u van het voorstel om te pleiten voor internationale afspraken voor internet, vergelijkbaar met het internationale zeerecht? Welke juridische consequenties heeft dit?
Het is duidelijk dat er behoefte is aan nieuwe regels voor de grensoverschrijdende bestrijding en voorkoming van cybercrime. Daarover vindt wereldwijd volop discussie plaats. Ook op Europees niveau wordt gezocht naar oplossingen. Een fundamenteel onderdeel van deze discussie is het territorialiteitsbeginsel en het uitgangspunt van nationale soevereiniteit. Dat ligt in veel landen erg gevoelig. De lopende discussies overziend constateer ik dat we inhoudelijk nog niet zo ver zijn dat concrete oplossingen in zicht komen. Het voorstel dat de oplossing is gelegen in de mogelijke vergelijking met het internationale zeerecht is dan ook interessant, maar prematuur.
Een (voorlopige) stop op uitzetting vreemdelingen met een 1F-status |
|
Sharon Dijksma (PvdA), Tofik Dibi (GL), Gerard Schouw (D66) |
|
Leers |
|
Bent u bekend met het bericht «Afghaanse familie moet terug»?1
Ja.
Kunt u zich uw uitspraak herinneren waarin u stelde dat het beleid omtrent 1F-zaken een zaak is voor uw opvolger is, mede ingegeven door het feit dat het Europese Hof zich nog moet uitspreken over dertig van deze zaken en deze uitspraken van invloed zijn op het te voeren 1F-beleid (algemeen overleg over asiel en terugkeer op 20 juni 2012)? Zo ja, wat betekent deze uitspraak voor de wijze waarop u omgaat met 1F-zaken?
Het 1F-beleid is regelmatig onderwerp van discussie geweest. In de rechtspraak is het geldende 1F-beleid herhaaldelijk tot in hoogste nationale instantie aan de orde gesteld en bevestigd. Ook in debatten met de Tweede Kamer is het regelmatig onderwerp van gesprek geweest. Telkens heeft dit erin geresulteerd dat opeenvolgende bewindslieden tot de conclusie zijn gekomen dat het beleid zorgvuldig is en heeft de meerderheid van de Tweede Kamer zich achter het beleid geschaard, zo nog begin juli van dit jaar. Ik zie dan ook geen aanleiding om het beleid aan te passen.
Wat betreft de zaken die voorliggen bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens geldt dat het Hof op individuele basis bekijkt of het aanleiding ziet een voorlopige maatregel te treffen die tot gevolg heeft dat de betreffende vreemdeling voor de duur van de maatregel niet kan worden uitgezet. Aangezien het Hof niet in alle zaken een voorlopige maatregel heeft getroffen en voorts de getroffen maatregelen niet heeft gemotiveerd, kunnen hier geen conclusies aan worden verbonden voor het beleid. Evenmin kunnen hier conclusies aan worden verbonden voor wat betreft de uitkomst van de procedures voor het Hof. Hierbij is ook van belang te beseffen dat het Hof zich enkel zal uitspreken over de vraag of het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden is geschonden. Over de rechtmatigheid van het 1F-oordeel zal het EHRM zich naar verwachting niet uitlaten.
Natuurlijk is het onmogelijk om uit te sluiten dat in de toekomst de situatie kan ontstaan dat het beleid (op onderdelen) aanpassing behoeft. In dat licht, voor zover dit in de toekomst aan de orde zou zijn, heb ik in het algemeen overleg met de Tweede Kamer aangegeven dat dit een zaak is voor de dan verantwoordelijke bewindspersoon.
Mede met het oog op bovenstaande heb ik de burgemeesters laten weten dat er op dit moment geen enkele aanleiding is het 1F-beleid aan te passen. Van opschorten van vertrek van 1F’ers van wie in rechte is komen vast te staan dat er ernstige aanwijzingen zijn dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan oorlogsmisdrijven en/of misdrijven tegen de menselijkheid is dan ook geen sprake. In het kader van het initiatiefwetsvoorstel Samsom/Voordewind inzake vreemdelingenkinderen heb ik al aangegeven dat ik hecht aan duidelijkheid. Door een uitzettingsstop in te stellen, waarbij zowel de duur, als het perspectief voor de betrokkenen onduidelijk is, wordt juist de onzekerheid vergroot. Dit is niet in het belang van de betrokken vreemdelingen. Het perspectief is terugkeer en ik acht het onwenselijk om zonder enige feitelijke aanleiding bij te dragen aan onduidelijkheid hierover.
Wat is uw reactie op de brief van 2 juli 2012 van 30 burgemeesters die zijn geconfronteerd met de uitwerking van het 1F-beleid en bij u aandringen om een oplossing te vinden voor de onmogelijke consequenties die nu (zijn) ontstaan als gevolg van het Nederlandse 1F-beleid?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de behandeling van 1F-zaken, mede gezien het dringende verzoek van de burgemeesters, moet worden opgeschort totdat het Europese Hof zich over de voorliggende zaken heeft uitgesproken en uw opvolger en de nieuwe Kamer zich hebben kunnen buigen over het te voeren 1F-beleid? Zo nee, waarom niet en bent u bereid de betreffende families over uw afweging te informeren? Zo ja, bent u bereid de families spoedig te informeren over wat deze beslissing voor hen betekent?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat Facebook de activiteiten van zijn gebruikers scant op mogelijke criminele activiteiten |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat Facebook de activiteiten van zijn gebruikers scant op mogelijke criminele activiteiten?1
Ja.
Bent u bekend met de details van de werkwijze van Facebook? Zal u Facebook om opheldering vragen over de gebruikte methode, welke activiteiten Facebook als «crimineel» aanmerkt en op welke grondslag, hoeveel gevallen aan de autoriteiten zijn gemeld en in hoeveel gevallen dit daadwerkelijk heeft geleid tot een veroordeling?
Ik ben niet bekend met de details van deze werkwijze van Facebook. Het ligt ook niet op mijn weg om hierover opheldering te vragen, maar op die van de privacytoezichthouders in de landen waar Facebook is gevestigd, of althans waar Facebook de gegevens van zijn gebruikers op de beschreven wijze verwerkt. Het College bescherming persoonsgegevens (CBP) heeft mij in dit verband meegedeeld dat de privacytoezichthouder in Ierland, waar het Europese kantoor van Facebook is gevestigd, mede namens de privacytoezichthouders van de 26 overige EU-lidstaten onderzoek doet naar Facebook. Over de in het bericht beschreven werkwijze heeft de Ierse toezichthouder vragen gesteld aan Facebook. Voorts komt het onderwerp binnenkort ter sprake in de Artikel 29-werkgroep, waarin alle Europese privacytoezichthouders zijn verenigd. Zie verder het antwoord op vraag 8.
Hoe verhoudt dit zich tot de in Europa geldende wet- en regelgeving ten aanzien van bescherming persoonsgegevens?
Artikel 8, vijfde lid, van richtlijn 95/46/EG laat de regeling in welke gevallen strafrechtelijke gegevens mogen worden verwerkt – ook in de gevallen waarin dit gebeurt door particulieren – in belangrijke mate over aan het recht van de lidstaten. Artikel 22, tweede lid, van Wet bescherming persoonsgegevens erkent principieel het recht dat verantwoordelijken hebben om persoonsgegevens van strafrechtelijke aard ter bescherming van de eigen belangen te beschermen. Wel gelden daarvoor een aantal wettelijke voorwaarden. Of de in uw vragen bedoelde werkwijze van Facebook valt binnen het kader van deze bepaling is ter beoordeling aan de autoriteiten waar deze gegevensverwerking plaatsvindt. Ik verwijs in dit verband naar het onderzoek door de Ierse privacytoezichthouder dat ik noemde in antwoord op vraag 2.
Bent u van mening dat het opsporen van criminelen uitsluitend een taak is van de overheid?
Ja, het opsporen van criminelen is een taak die door, dan wel onder verantwoordelijkheid van de overheid dient te geschieden.
Is het optreden van Facebook wettelijk toegestaan in Nederland? Zo ja, in hoeverre en op grond van welke wetsbepalingen?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre en op grond van welke afspraken of wetgeving kan Facebook, gevestigd in de Verenigde Staten, deze methodes toepassen op gebruikers binnen de Europese Unie en of Nederland?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn er andere bedrijven die op deze manier opereren vanuit de Verenigde Staten of andere derde landen?
Het in vraag 1 geciteerde artikel meldt dat «vele bedrijven» op een vergelijkbare wijze als Facebook de data die zij verwerken doorzoeken ter voorkoming van (zeden)misdrijven. Mij is niet bekend of dit bericht juist is, en welke bedrijven het betreft.
Maken de autoriteiten in Nederland systematisch gebruik van de op deze wijze verkregen informatie van Facebook of andere bedrijven? Zo ja, op welke wijze en hoe worden de privacyregels in acht genomen?
Nee.
Het bericht dat in de gemeente Opmeer (Noord-Holland) burgers/vrijwilligers geen stembureaus meer mogen bemannen |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat in de gemeente Opmeer (Noord-Holland) burgers/vrijwilligers geen stembureaus meer mogen bemannen, dus ook niet bij de Tweede Kamerverkiezingen in september a.s.?1
Ja.
Kunt u aangeven wat de directe aanleiding is geweest voor deze maatregel van de gemeente Opmeer en of dit besluit van het college van Opmeer hierom te billijken is?
De gemeente Opmeer heeft mij bericht dat het college van burgemeester en wethouders heeft besloten dat zij voor de komende verkiezingen ambtenaren, collegeleden, raads- en fractieleden en fractieassistenten zal inzetten als stembureauleden. Afhankelijk van het verloop van het verkiezingsproces zal zij een nader besluit nemen over de vraag hoe zij in de toekomst de inzet van burgers/vrijwilligers zal vormgeven. Het college heeft aangegeven dat zij dit besluit heeft gebaseerd op de bevindingen van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in recente evaluaties waarbij blijkt dat er grote verschillen zijn in de wijze waarop de stembureaus de stemopneming uitvoeren. Deze constatering bleek ook op Opmeer van toepassing.
De gemeente stelt dat het aantal vrijwilligers dat zich de afgelopen jaren heeft gemeld te gering is om te kunnen selecteren op vaardigheden en kennis van de procedures en dat bovendien een deel van de vrijwilligers geen gebruik heeft gemaakt van de eerder aangeboden instructiemogelijkheden. Door ambtenaren aan te wijzen kan de instructie verplicht worden. De gemeente beoogt hiermee het verkiezingsproces te optimaliseren en vooral het verloop van de telling en de invulling van het proces-verbaal te verbeteren.
Kunt u aangeven of het gebruikelijk is wanneer alleen ambtenaren, raads- en collegeleden stembureau’s bemensen? Zijn er ook andere gemeenten die vrijwilligers ook uitzonderingen van het lid zijn van stembureau’s? Zo ja, waarom?
Het benoemen van stembureauleden is de verantwoordelijkheid van het college van burgemeester en wethouders. Er zijn in de Kieswet verder geen eisen opgenomen waaraan stembureauleden moeten voldoen. Bij het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zijn geen andere gemeenten bekend die vrijwilligers uitzonderen van het lidmaatschap van stembureaus. Overigens is het in veel gemeenten gebruikelijk om ambtenaren aan te wijzen als stembureaulid.
Zijn er gemeenten waarbij telfouten zijn gemaakt bij het bepalen van de verkiezingsuitslag? Zo ja, wat zijn de maatregelen geweest om dit in de toekomst te voorkomen?
Zoals al in de evaluatie van de Tweede Kamerverkiezingen van 2010 is vermeld (Kamerstukken 2010–2011, 31 142, nr. 25) kan het maken van fouten bij het tellen van de stempassen, stembiljetten en stemmen niet worden uitgesloten. Het kabinet is van mening dat het maken van fouten zoveel mogelijk moet worden voorkomen. Tevens zouden fouten opgespoord moeten kunnen worden. In 2010 is daarom het model van het proces-verbaal voor de leden van het stembureau aangepast alsmede de instructie voor stembureauleden. Bij de evaluatie van de provinciale statenverkiezingen (Kamerstukken 2011–2012, 31 142, nr. 31) is geconstateerd dat er grote verschillen zijn in de wijze waarop de stembureaus de stemopneming uitvoeren. Uit de waarnemingen die toen zijn gedaan blijkt dat als de leden van het stembureau de stemopneming op dezelfde wijze uitvoeren de kans op een kloppende telling toeneemt. In deze evaluatie, die met de Kamer is besproken, is dan ook gesteld dat gemeenten moeten controleren of stembureauleden zich aan de instructies houden en dat de uitkomsten van die controles moeten worden betrokken bij de vraag of een stembureaulid bij een volgende verkiezing opnieuw moet worden benoemd.
Bent u voornemens te bevorderen dat de gemeente Opmeer alsnog vrijwillige burgers aanneemt op stembureaus, te beginnen bij de Tweede Kamerverkiezingen in september?