Het bericht dat gedetineerden niet met verlof kunnen vanwege maandenlange wachttijden bij de verlofaanvraag |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat verloven van gedetineerden die zijn veroordeeld voor een ernstig gewelds- of zedendelict zijn ingetrokken omdat de wachttijden bij psychologen soms maanden bedragen? Herkent u deze problemen?1
Ja. Het beeld dat bepaalde categorieën gedetineerden moeten wachten op de afname van een risicotaxatie en delictanalyse voorafgaand aan hun verlof(fase) herken ik.
Klopt het dat deze ingetrokken verloven het gevolg zijn van de nieuwe werkwijze onder de Wet straffen en beschermen? Zo nee, waar ligt dit dan aan?
Het intrekken van verloven op deze grond is niet terug te voeren op de (deels) per 1 juli 2021 inwerking getreden Wet straffen en beschermen. De ingetrokken verloven zijn het gevolg van de wijziging van artikel 3 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (Rtvi) uit november 2021.2 Met de wijziging werd geregeld dat een risicotaxatie en delictanalyse verplicht worden betrokken bij het re-integratieverlof van gedetineerden die zijn veroordeeld voor een ernstig gewelds- en zedenmisdrijf en in verband met een specifieke zorg- of behandelingsbehoefte worden overgeplaatst naar een forensische zorginstelling. In de formulering van dit artikel is ten onrechte opgenomen dat dat voor iedere verlofsituatie dient te worden opgesteld. Hierdoor zijn de voorwaarden voor re-integratieverlof voor een te ruime doelgroep aangescherpt. Door de hierdoor toegenomen vraag om een risicotaxatie en delictanalyse uit te voeren, zijn er wachttijden ontstaan bij de inrichtingspsychologen die deze risicotaxatie en delictanalyse moeten afnemen. Dit heeft tot gevolg dat het langer duurt voordat op een verlofaanvraag kan worden beslist. Het kan hierdoor ook voorkomen dat nieuwe verloven nu niet worden toegekend aan gedetineerden die eerder wel met verlof mochten. Op dit moment wordt de huidige (te ruime) formulering in de Rtvi aangepast. Het streven is de gewijzigde regeling per 1 januari in werking te laten treden. Vooruitlopend op deze wijziging heb ik met DJI afgesproken dat zij vanaf 6 september 2022 niet meer bij alle verlofaanvragen van gedetineerden waarbij sprake is van een ernstig gewelds- of zedenmisdrijf, standaard een risicotaxatie en delictanalyse verplicht wordt gesteld (zie ook antwoord op vraag 6).
Bent u het ermee eens dat verloven van wezenlijk belang zijn om recidive te verminderen en dat het dus niet goed is als verloven geen doorgang kunnen vinden?
Ja, re-integratieverlof is een wezenlijk onderdeel van het detentie- en re-integratietraject van gedetineerden en belangrijk om recidive te verminderen. Daarbij is het wel belangrijk dat risico’s voor de veiligheid van de samenleving, voorafgaand aan het re-integratieverlof, goed in beeld worden gebracht. Voor de verzoeken tot re-integratieverlof (extramurale arbeid, kortdurend- en langdurend re-integratieverlof) wordt daarom altijd de Risicoscreener Geweld afgenomen. Indien uit de Risicoscreener Geweld volgt dat sprake is van ernstige zorgen is afname van een verdiepende risicotaxatie aangewezen.
Is bij de inwerkingtreding van de nieuwe Wet straffen en beschermen voldoende geanticipeerd op het feit dat meer gedetineerden voor hun verlof aan een risicotaxatie of delictanalayse onderworpen dienen te worden? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
De verplichting om bij de doelgroep van veroordeelden voor een ernstig geweld- of zedendelict verplicht een risicotaxatie en delictanalyse uit te voeren voorafgaand aan een plaatsing vanuit detentie naar een forensische zorginstelling, vloeit voort uit de maatregelen die in 2019 zijn genomen naar aanleiding van de zaak Michael P. De ontstane situatie vloeit, zoals hierboven reeds is aangegeven, niet voort uit de inwerkingtreding van de Wet straffen en beschermen. Deze verplichting is met de genoemde wijziging van de Rtvi in november 2021 ten onrechte te ruim aangescherpt naar alle aanvragen tot re-integratieverloven voor deze doelgroep.
Kunt u per gevangenis aangeven hoe lang de extra wachttijden gemiddeld zijn voor gedetineerden die een ernstig zeden- en/of geweldsdelict op hun kerfstok hebben, en om hoeveel gedetineerden het gaat die tegen vertragingen voor hun verlof aanlopen?
Op 31 augustus 2022 betrof het landelijk totaal aantal aanvragen om toekenning van re-integratieverlof van gedetineerden die zijn veroordeeld voor een ernstig geweld- of zedendelict en waarbij moest worden gewacht op een risicotaxatie en delictanalyse, ongeveer 100 zaken. Omdat dit per geval en per penitentiaire inrichting verschilt is het niet mogelijk om de gemiddelde wachttijd aan te geven die is gemoeid met het wachten op een risicotaxatie en delictanalyse.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat wachttijden om met verlof te mogen gaan zo spoedig mogelijk verleden tijd zijn? Bent u bereid om te kijken of de eis van een risicotaxatie/delictanalyse niet te breed is geformuleerd?
Zoals in het antwoord bij vraag 2 aangegeven wordt op dit moment de huidige (te ruime) formulering in de Rtvi aangepast. Het streven is de gewijzigde regeling per 1 januari in werking te laten treden. Vooruitlopend op deze wijziging heb ik met DJI afgesproken dat zij vanaf 6 september 2022 niet meer bij alle verlofaanvragen van gedetineerden waarbij sprake is van een ernstig gewelds- of zedenmisdrijf, standaard een risicotaxatie en delictanalyse verplicht wordt gesteld. De risicotaxatie en delictanalyse zijn verplicht voor gedetineerden die zijn veroordeeld voor een ernstig geweld- of zedendelict en in verband met een specifieke zorg- of behandelingsbehoefte worden overgeplaatst naar een forensische zorginstelling. Voorafgaand aan alle verzoeken tot re-integratieverlof (extramurale arbeid, kortdurend- en langdurend re-integratieverlof) dient altijd in de penitentiaire inrichting de Risicoscreener Geweld te worden afgenomen. Indien uit de Risicoscreener Geweld volgt dat sprake is van ernstige zorgen is afname van een verdiepende risicotaxatie noodzakelijk, tenzij door de penitentiaire inrichting afdoende beargumenteerd kan worden waarom er gegronde redenen zijn om een verdiepende risicotaxatie niet af te nemen.
Het bericht ‘Vrijheid voor leider Bende van Venlo lonkt na zeven moorden’ |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Vrijheid voor leider Bende van Venlo lonkt na zeven moorden»?1
Ja.
Klopt het dat de Frank P. in totaal ongeveer 250 geweldsdelicten heeft gepleegd, waaronder ten minste zeven moorden?
De heer P. is op 26 april 1996 door het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf voor meervoudige moord en meervoudige gekwalificeerde doodslag op in totaal zeven personen. Over mogelijk gepleegde delicten die niet hebben geleid tot deze veroordeling kan ik geen uitspraken doen.
Sinds wanneer staat de tot levenslang veroordeelde Frank P. op de wachtlijst van de Rooyse Wissel?
P. staat sinds 8 september 2022 op de wachtlijst van het forensisch psychiatrisch centrum (FPC) De Rooyse Wissel.
Zijn alle slachtoffers en nabestaanden betrokken bij het besluit om Frank P. op de wachtlijst van de Rooyse Wissel te plaatsen? Zo ja, hoe zij zijn betrokken en zo nee, waarom niet?
Om te beginnen wil ik benadrukken dat P. mogelijk wordt overgeplaatst naar FPC De Rooyse Wissel zodat hij daar een behandeltraject kan volgen, er is geen sprake van re-integratieactiviteiten zoals verlof of andere vrijheden (zie ook de beantwoording op vraag 6 en 7). Slachtoffers en nabestaanden worden geïnformeerd over een overplaatsing als er sprake is van vrijheden. In dit geval is dat daarom niet gebeurd.
Klopt het dat er in 2019 meerdere adviezen zijn geweest, waaronder die van het Adviescollege Levenslanggestraften, op grond waarvan destijds is geoordeeld dat zelfs van een eerste stap richting terugkeer in de samenleving niet aan de orde kon zijn?
Voordat ik in ga op de zaak P., schets ik eerst het beleidskader voor de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf.2 Het beleidskader voorziet in een procedure voor herbeoordeling van de levenslange gevangenisstraf en biedt mogelijkheden voor de levenslanggestrafte om zich daarop voor te bereiden. Op grond van dit kader adviseert het Adviescollege Levenslanggestraften (hierna: Adviescollege) 25 jaar na aanvang van de detentie of een levenslanggestrafte kan worden toegelaten tot de re-integratiefase. Dit doet het Adviescollege bij iedere levenslanggestrafte. Het Adviescollege hanteert hierbij de volgende vier criteria:
Voorafgaand aan de advisering door het Adviescollege vindt een uitgebreid onderzoek plaats, waarbij de betrokkene onder meer ter observatie in het Pieter Baan Centrum (PBC) wordt geplaatst voor ten minste zes weken. Het Adviescollege baseert zijn advies mede op het rapport van het PBC. Naast het onderzoek door het PBC wordt advies ingewonnen bij de reclassering en wordt een nabestaanden- en slachtofferonderzoek uitgevoerd. Ook hoort het Adviescollege de slachtoffers en nabestaanden, indien zij dat wensen, en tot slot de levenslanggestrafte zelf.3
Het Adviescollege brengt vervolgens advies uit aan mij zodat ik een beslissing kan nemen over het al dan niet toelaten van een levenslanggestrafte tot de re-integratiefase.
In de zaak P. heeft het Adviescollege op 11 maart 2019 negatief geadviseerd omtrent de toelating tot de re-integratiefase. Zoals omschreven in artikel 7, eerste lid, van het Besluit Adviescollege levenslanggestraften ben ik gehouden bij een negatief advies van het Adviescollege dienovereenkomstig te beslissen. Bij besluit van 8 juli 2019 heb ik aan P. medegedeeld dat hij niet wordt toegelaten tot de re-integratiefase. Het Adviescollege heeft in zijn advies van 2019 opgenomen dat het na twee jaren een vervolgadvies zou uitbrengen (zie antwoord op vraag 6 en 7).
Waarom kan een eerste stap richting terugkeer in de samenleving nu wel aan de orde zijn?
In november 2021 heeft het Adviescollege vervolgadvies uitgebracht in de zaak P. Het Adviescollege adviseerde op basis van zijn deskundig oordeel en alle uitgevoerde onderzoeken opnieuw om P. niet toe te laten tot de re-integratiefase. Zoals aangegeven in de beantwoording op vraag 5 ben ik gehouden bij een negatief advies van het Adviescollege dienovereenkomstig te beslissen. Bij besluit van 21 december 2021 heb ik wederom aan P. medegedeeld dat hij niet wordt toegelaten tot de re-integratiefase.
De plaatsing van P. op de wachtlijst van FPC De Rooyse Wissel is dan ook niet in het kader van de re-integratiefase, maar in het kader van behandeling. Het PBC heeft door middel van observatieonderzoek een stoornis bij P. geconcludeerd en hierover in juni 2021 gerapporteerd. P. heeft in september 2021 een verzoek ingediend tot overplaatsing naar een FPC voor behandeling van die stoornis. In dit verband is het Murray-arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van belang. Op grond van het Murray-arrest is elke lidstaat verplicht zijn volledige medewerking te geven aan een behandeling van een stoornis bij een gedetineerde wanneer er een reële kans is dat door de behandeling zijn recidiverisico wordt verminderd. Het OM heeft negatief geadviseerd over het opstarten van een behandeltraject van P. Het Adviescollege heeft in november 2021 overwogen dat betrokkene een behandelingstraject zal moeten ingaan gericht op vermindering van het recidiverisico, teneinde in de toekomst eventueel in aanmerking te kunnen komen voor toelating tot de re-integratiefase.
Alles overwegende heb ik bij besluit van 21 december 2021 aan P. gecommuniceerd dat ik de besluitvorming omtrent zijn overplaatsingsverzoek naar een FPC aanhoud in afwachting van de uitkomst van de indicatiestellingsprocedure (een indicatie is een verwijzing die nodig is voor behandeling van een justitiabele in een instelling). Inmiddels is voor P. een indicatie afgegeven voor plaatsing in een FPC voor behandeling. Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 3 staat P. sinds 8 september 2022 op de wachtlijst van FPC De Rooyse Wissel. Wanneer een opnamedatum bekend is, neemt de directeur van de penitentiaire inrichting namens de Minister een besluit over het overplaatsingsverzoek. Tijdens het behandeltraject zal geen sprake zijn van re-integratieactiviteiten zoals verlof of andere vrijheden. Na afloop van de behandeling gaat P. weer terug naar de penitentiaire inrichting. Het Adviescollege brengt in 2023 weer een vervolgadvies uit in de zaak P. omtrent de re-integratiefase.
Heeft het Openbaar Ministerie positief geadviseerd tot deze stap? Zo nee, waarom heeft u daar dan toch toe besloten?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe is bij het besluit in 2019 en het besluit in 2022 de impact op de vele slachtoffers en nabestaanden in Venlo en omstreken gewogen?
Het wegen van de belangen van slachtoffers en nabestaanden gebeurt door het Adviescollege in het kader van zijn advisering aan de Minister voor Rechtsbescherming over de toelating tot de re-integratiefase. Aan slachtoffers en nabestaanden wordt gevraagd of zij bereid zijn mee te werken aan een slachtoffer- en nabestaandenonderzoek. Een dergelijk onderzoek vindt plaats door tussenkomst van Slachtofferhulp Nederland.
Indien de slachtoffers en nabestaanden dat wensen, worden zij door het Adviescollege gehoord in het kader van het eerste advies. Bovenstaande is ook van toepassing op de zaak P.
Het bericht dat het Chinese TikTok bij het gebruik van de in-app browser alle toetsaanslagen vastlegt en daarmee wachtwoorden en creditcardgegevens kan verzamelen |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het blog «iOS Privacy: Announcing InAppBrowser.com – see what JavaScript commands get injected through an in-app browser» van Felix Krause?1
Ja, daarmee ben ik bekend.
Klopt het dat TikTok bij het gebruik van de in-app browser alle toetsaanslagen vastlegt? Klopt het dat daarmee bijvoorbeeld ook wachtwoorden en creditcardgegevens kunnen worden verzameld?
Volgens het aangehaalde onderzoek van Felix Krause laat de app van TikTok het toe dat toetsaanslagen, waaronder ook wachtwoorden en creditcardgegevens, in de in-app-browser worden vastgelegd. TikTok zegt volgens het betreffende blog van deze mogelijkheid geen gebruik te maken, en de gegevens slechts te verwerken voor probleemoplossing en prestatiebewaking van de ervaring – zoals het controleren hoe snel een pagina wordt geladen of controleren of deze crasht.
Het onderzoek van Krause geeft geen uitsluitsel of toetsaanslagen ook daadwerkelijk worden vastgelegd en worden gebruikt voor andere doeleinden dan voor probleemoplossing en prestatiebewaking. Of het klopt dat bijvoorbeeld ook wachtwoorden en creditcardgegevens kunnen worden verzameld, is mij niet bekend. Als dat wel gebeurt, is dat natuurlijk uiterst zorgelijk. Binnenkort spreekt de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in het kader van een serie gesprekken die zij voert met verschillende grote techbedrijven met TikTok. Het blijft aan de onafhankelijke toezichthouder om de rechtmatigheid van gegevensverwerkingen te onderzoeken en daar op te handhaven. Bij de verwerking van persoonsgegevens dient het uitgangspunt van data-minimalisatie (zo min mogelijk gebruik maken van persoonsgegevens) te worden toegepast.
Klopt het dat de enige garantie dat dit nu niet gebeurd is dat TikTok zelf beweert dat ze deze functie niet gebruiken? Is er een manier om die uitspraak van TikTok te verifiëren?
Het uitgangspunt van de Algemene verordening gegevensverwerking (AVG) is dat de verwerkingsverantwoordelijke zelf, in dit geval TikTok, dient te waarborgen dat verplichtingen uit de AVG worden nageleefd. Daartoe behoort dat gebruikers controle over hun persoonsgegevens dienen te hebben en dat de verwerking van persoonsgegevens rechtmatig, behoorlijk en transparant is. Concreet betekent dit dat betrokkenen op de hoogte dienen te worden gesteld op het moment dat hun persoonsgegevens worden verzameld, en onder meer welke gegevens worden verzameld, voor welk doel en met wie deze worden gedeeld. Tevens dienen ze te worden gewezen op hun rechten, zoals het recht op inzage.
Wanneer betrokkenen inzicht willen in welke gegevens van hen door TikTok worden verwerkt, dan is TikTok op hun verzoek verplicht inzage te geven in hun persoonsgegevens. Mocht een verzoek om inzage niet het gewenste resultaat hebben, dan kunnen betrokkenen daarover een klacht indienen. In eerste instantie is het raadzaam om deze klacht bij de Functionaris Gegevensbescherming (FG) van TikTok neer te leggen. Als dat niet het gewenste effect sorteert, dan kan een klacht worden ingediend bij de toezichthouder die toeziet op de naleving van de AVG, de Autoriteit Persoonsgegevens (AP).
Zoals hierboven beschreven, kan de vraag welke gegevens daadwerkelijk door TikTok worden gebruikt, beantwoord worden wanneer gebruikers zelf een verzoek doen tot de inzage van de verwerking van hun persoonsgegevens of wanneer de AP onderzoek doet (bijv. n.a.v. een klacht over beperkte inzage). Dit neemt niet weg dat het kabinet van alle bedrijven in Nederland, dus ook TikTok, verwacht dat zij zich aan de geldende wet- en regelgeving houden en daarmee dus ook aan de AVG.
Bent u bereid om, op de kortst mogelijke termijn, TikTok om opheldering te vragen?
Het houden van toezicht op en het handhaven van de rechtmatigheid van gegevensverwerkingen in de private sector is geen taak van het kabinet, maar van de toezichthouder. Deze is onafhankelijk en heeft een ruim mandaat en uitgebreide bevoegdheden om te onderzoeken of partijen voldoen aan hun verplichtingen uit de AVG. De onafhankelijkheid brengt mee dat het aan de toezichthouder dient wordt gelaten om te bepalen in welke gevallen een onderzoek noodzakelijk en wenselijk is.
Dat neemt niet weg dat de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, zoals hierboven aangegeven, binnenkort een gesprek heeft met TikTok. De hierboven genoemde uitgangspunten zullen bij TikTok onder de aandacht worden gebracht, mede naar aanleiding van de berichtgeving hierover.
Deelt u de mening dat deze functie – ook wanneer TikTok hem niet zou gebruiken – absoluut onacceptabel is en TikTok op de kortst mogelijke termijn geblokkeerd moet worden, in ieder geval tot deze functionaliteit geschrapt is?
Ik deel de mening dat het gezien de veiligheidsrisico’s absoluut onacceptabel zou zijn wanneer TikTok gegevens ten aanzien van toetsenbordinvoer op onrechtmatige wijze zou verwerken. Daarvan kan bijvoorbeeld sprake zijn als voor een volgens de AVG voor gegevensverwerking vereisteverwerkingsgrondslag, bijvoorbeeld toestemming van de betrokkene, ontbreekt. Ook moet worden voldaan aan de beginselen van behoorlijke gegevensverwerking, waaronder het beginsel van dataminimalisatie. Dit beginsel houdt in dat slechts de gegevens mogen worden verwerkt die noodzakelijk zijn voor het doeleinde waarvoor de verwerking van persoonsgegevens plaatsvindt. Het is aan de onafhankelijke toezichthouder om toe te zien op de rechtmatigheid van gegevensverwerking en deze te handhaven.
Op welke manier maakt de overheid (in de breedste zin van het woord) gebruik van TikTok? Welke (gevoelige) overheidsinformatie kan door TikTok op deze manier verzameld zijn?
De Baseline Informatiebeveiliging Overheden (BIO) en van toepassing zijnde privacywetgeving regelt dat iedere organisatie zelf verantwoordelijk is voor het beoordelen van privacy- en veiligheidsrisico’s voor het in gebruik nemen van ICT-producten en diensten, zoals TikTok. Er is geen centraal overzicht beschikbaar van het gebruik van TikTok door de overheid. De BIO schrijft ook voor hoe met (gevoelige) overheidsinformatie moet worden omgegaan. In generieke zin moet worden geborgd dat dergelijke informatie niet door niet-geautoriseerde partijen en personen kan worden ingezien.
Daarnaast adviseert de Dienst Publiek en Communicatie (DPC) van het Ministerie van Algemene Zaken (AZ) de inzet van TikTok voor de rijksoverheid op te schorten tot TikTok haar gegevensbeschermingsbeleid heeft aangepast.
Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat alle gegevens die op deze (onrechtmatige) manier verzameld zijn door TikTok worden verwijderd? Ziet u ook in dat u daar nauwelijks de mogelijkheid toe heeft?
Het is juist dat het niet aan het kabinet is om persoonsgegevens die op een onrechtmatige manier zijn verzameld, te laten verwijderen. De onafhankelijke toezichthouder ziet toe op het handhaven van de rechtmatigheid van gegevensverwerking onder de AVG.
Betrokkenen hebben het recht om te verzoeken om bepaalde persoonsgegevens te laten verwijderen, op grond van artikel 17 van de AVG. Als de verwerkingsverantwoordelijke daartoe in voorkomende gevallen niet overgaat, is het raadzaam om, zoals in antwoord 3 staat, een klacht eerst bij de FG van TikTok neer te leggen en als dit niet het gewenste effect heeft, bij de AP.
Deelt u daarom de mening dat het toezicht op (grote) techbedrijven en hun digitale producten veel beter moet en veel meer aan de voorkant zou moeten plaatsvinden omdat de geleden schade achteraf vaak niet ongedaan te maken is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat realiseren?
Zoals gezegd is de verwerkingsverantwoordelijke (in casu TikTok) ervoor verantwoordelijk dat de bescherming van persoonsgegevens aan de standaarden voldoet. De AVG voorziet – naast extern toezicht – daartoe ook in intern toezicht en het kunnen afleggen van verantwoording daarover. Daarmee is de AVG er mede op gericht om, door een adequate risicobeheersing (aan de voorkant), zo veel mogelijk te voorkomen dat gegevens op een onrechtmatige manier worden verwerkt. Een verwerkingsverantwoordelijke heeft op grond van de AVG bijvoorbeeld de plicht om voorafgaand aan verwerkingen van persoonsgegevens die waarschijnlijk hoog risico zijn, een Data Protection Impact Assessment (DPIA), ofwel een gegevensbeschermingseffectenbeoordeling, uit te voeren, zodat een organisatie passende maatregelen kan nemen. Wanneer een DPIA uitwijst dat verwerking gepaard gaat met een hoog risico dat de verwerkingsverantwoordelijke niet kan beperken door maatregelen die met het oog op de beschikbare technologie en de uitvoeringskosten redelijk zijn, dient vóór de verwerking een raadpleging van de toezichthoudende autoriteit plaats te vinden. Ook hebben organisaties, zoals (grote) technologie bedrijven – die belast zijn met de verwerkingen die vanwege hun aard, hun omvang en/of hun doeleinden regelmatige en stelselmatige en regelmatige observatie op grote schaal van betrokkenen vereisen – de verplichting om een FG aan te stellen die onder meer als taak heeft om toe te zien op de naleving van de verordening en te werken aan een cultuur van gegevensbescherming.
In het coalitieakkoord is al aangegeven dat we toezicht willen versterken. Om deze reden heeft de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in haar werkagenda een heel aantal acties opgenomen. Een voorbeeld hiervan is de oprichting van de toezichthouder op algoritmes. Hierbij kijken we in samenwerking met betrokken departementen en toezichthouders of we toezicht meer vooraf kunnen laten plaatsvinden, bijvoorbeeld met behulp van certificering. Ook zullen zeer grote platforms zoals TikTok met inwerkingtreding van de DSA verplicht worden om risico’s van hun systemen voor kinderrechten in kaart te brengen en worden bedrijven via de AI-act verplicht om risico’s van AI systemen voor mensenrechten in kaart te brengen. Deze risicoanalyses bieden concrete handvatten om proactief toezicht te houden op mogelijk risico’s.
Het niet weigeren van de toegang tot de EBI aan de advocaat en neef van Ridouan T. |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met de artikelen «Politie en OM wisten al in 2018 dat advocaat en neef van Taghi niet deugde» en «Politie wist dat advocaat Youssef Taghi contacten had met criminele milieu, maar hij mocht toch EBI in»?1, 2
Ja.
Door wie is besloten dat Youssef Taghi vanaf 11 maart 2021 toegang tot de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) verkreeg?
De directeur van de PI Vught heeft dat op 10 maart 2021 besloten.3
Op grond waarvan is de beslissing genomen dat Youssef Taghi vanaf 11 maart 2021 toegang tot de EBI verkreeg?
Die beslissing is genomen omdat er op dat moment onvoldoende concrete informatie was die een weigeringsgrond vormde.
Het besluit om Y. Taghi in zijn hoedanigheid als rechtsbijstandverlener de toegang tot de EBI te weigeren is genomen na aanwijzingen dat hij zijn geprivilegieerde positie zou hebben misbruikt door misbruik te maken van de geheimhoudertelefoon. De deken deed als toezichthouder naar aanleiding van een signaal van het Openbaar Ministerie, onderzoek naar deze aanwijzingen. Gedurende dit onderzoek is, ter bescherming van de openbare orde, de nationale veiligheid en ter voorkoming van strafbare feiten, Y. Taghi de toegang ontzegd. De deken heeft in zijn onderzoek geconcludeerd dat er geen aanwijzingen waren dat de advocaat misbruik had gemaakt van zijn geprivilegieerde positie.
Daarmee verviel de grond waarop Y. Taghi de toegang werd ontzegd.
Welke noodzaak was er om Youssef Taghi tot de EBI toe te laten, gelet op het feit dat de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) de beslissing van de EBI om Youssef Taghi de toegang tot de EBI te weigeren, in stand liet?
De Commissie van Toezicht van de PI Vught en de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) hebben geoordeeld dat het besluit om Y. Taghi de toegang tot de EBI gedurende het onderzoek van de deken te weigeren niet onredelijk of onbillijk was. Nadat de deken in zijn onderzoek had geconcludeerd dat er geen aanwijzingen waren dat de advocaat misbruik had gemaakt van zijn geprivilegieerde positie verviel de weigeringsgrond waarop Y. Taghi de toegang werd ontzegd.
Waarom was het welbekende feit dat Youssef Taghi ook in contact stond met Anouar Taghi, een andere neef van Ridouan T. en tevens een verdachte in de zaak van de moord op Derk Wiersum, niet voldoende om Youssef Taghi de toegang tot de EBI te weigeren?
Ik realiseer mij dat het verbazing wekt dat een familielid van een gedetineerde die in het strengste detentieregime dat Nederland kent is geplaatst zonder toezicht toegang tot een gedetineerde heeft. De toegang kan geweigerd worden in het belang van de orde en veiligheid in de inrichting, het voorkomen van strafbare feiten of ter bescherming van slachtoffers.
Alleen het bestaan van een familierelatie tussen gedetineerde en advocaat is conform de regelgeving geen weigeringsgrond.
Hoe en door wie is het onderzoek van de Deken van de Orde van Advocaten gewogen en beoordeeld?
Nadat het OM, de politie en DJI na lezing van het onderzoek moesten concluderen dat de eerdere weigeringsgrond voor het verlenen van toegang was weggevallen, en hadden vastgesteld dat er ook geen andere weigeringsgronden meer waren, heeft de directeur EBI besloten om de advocaat weer toegang te geven.
Waarom is kennelijk zoveel waarde gehecht aan het onderzoek van de Deken, terwijl evident zowel bij het Openbaar Ministerie als bij de politie meer relevante informatie beschikbaar was over Youssef Taghi?
In overleg met de betrokken ketenpartners is onderzocht of er nog andere gronden zijn waarop de toegang kon worden ontzegd. Daartoe is ook advies van de landsadvocaat ingewonnen. Daarbij is door politie en OM beoordeeld of de bij hen aanwezige informatie over Youssef T. op zichzelf voldoende aanleiding zouden kunnen geven voor een zodanige ontzegging. De beschikbare informatie was naar hun oordeel niet van dien aard dat deze een zo ingrijpende beslissing tot weigering van een advocaat, konden rechtvaardigen. Het onderzoek naar het misbruik van de geheimhoudertelefoon door de deken was vanaf het moment dat Youssef T. zich in december 2020 meldde echter wél een gegronde reden om hem de toegang tot de EBI te ontzeggen. Toen dat onderzoek in maart 2021 afgerond was en de deken geen misbruik had vastgesteld, verviel de mogelijkheid om hem nog langer toegang te ontzeggen.
Waarom is niet alles op alles gezet om Youssef Taghi de toegang tot de EBI te ontzeggen, zeker toen duidelijk was dat Ridouan Taghi persisteerde in het toevoegen van zijn neef Youssef Taghi als advocaat?
Zie antwoord vraag 7.
Justitiële dwalingen en de reactie daarop |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin een justitiële dwaling is vastgesteld? Wat is daarop uw reactie?1
Ja, het is zeer te betreuren dat hij, naar nu is gebleken, ten onrechte is veroordeeld en een jarenlange tbs met dwangverpleging heeft moeten ondergaan. Tegelijkertijd ben ik blij dat er na een lange periode van onzekerheid nu zekerheid is gekomen voor de gewezen verdachte in deze zaak.
Iedere justitiële dwaling is er wat mij betreft een te veel. Onterechte veroordelingen hebben niet alleen zeer ingrijpende gevolgen voor de direct betrokken personen, maar zijn ook schadelijk voor het vertrouwen van burgers in de rechtsbescherming die een rechtstaat aan haar burgers wordt geacht te bieden.
Hoe vindt u dat de afhandeling van justitiële dwalingen gaat?
De huidige wettelijke regeling van de herziening ten voordele voorziet in een zorgvuldige en solide procedure die aan veroordeelden de mogelijkheid biedt hun zaak aan herziening te laten onderwerpen indien zij menen ten onrechte te zijn veroordeeld. De huidige regeling van de herziening ten voordele is in 2018 geëvalueerd.2 In die evaluatie is geconcludeerd dat met de huidige regeling een goede balans is ontstaan tussen aan de ene kant rechtsbescherming voor degene die meent ten onrechte te zijn veroordeeld, en aan de andere kant de rechtszekerheid die erbij gebaat is dat er op een gegeven moment een einde komt aan een strafzaak.
Daarnaast is het van belang dat er na een onterechte veroordeling rehabilitatie plaatsvindt en goede nazorg wordt geregeld voor de betrokkene. Zoals in de brief van 4 oktober 20173 van de toenmalige Minister van Justitie en Veiligheid aan uw Kamer is aangegeven, hoort daarbij niet alleen het maken van excuses aan de betrokkenen, maar ook het herstel van de geleden materiële en immateriële schade, alsmede ondersteuning bij de terugkeer in de samenleving.
Kunt u zich de verontwaardiging van de advocaat van de verdachte zoals die in het artikel omschreven is voorstellen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een onterechte veroordeling heeft grote gevolgen voor de betrokkene en zijn naasten en kan niet alleen bij de betrokkene tot verontwaardiging leiden, maar bij de hele samenleving. Zoals ik in antwoord op de eerste vraag heb aangegeven is het zeer te betreuren dat de betrokkene in deze zaak, naar nu is gebleken, ten onrechte is veroordeeld. Hij is onderworpen aan opsporing en vervolging, terwijl hij tegelijkertijd het verlies van zijn levenspartner moest verwerken.
Vindt u ook dat – nu vaststaat dat er een justitiële dwaling is – excuses aan de ten onrechte veroordeelde gemaakt moeten worden? Bent u daar ook zelf toe bereid als Minister voor Rechtsbescherming nu vaststaat dat de verdachte ten onrechte is veroordeeld? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zowel het OM, de rechtbank Oost-Brabant als het gerechtshof ’s-Hertogenbosch hebben in deze zaak kort na herziening excuses aangeboden aan de betrokkene. Het OM heeft aangegeven met de betrokkene en zijn advocaat in gesprek te gaan om te bespreken hoe de rehabilitatie verder vormgegeven kan worden. Dat is belangrijk omdat het aanbieden van excuses een eerste stap is naar volledige rehabilitatie van de betrokkene. De vervolgstappen in het proces van rehabilitatie kunnen zijn het vergoeden van de geleden materiële en immateriële schade en het bieden van nazorg om de spoedige terugkeer van de betrokkene in de samenleving te bevorderen. Daarom is het primair aan de direct bij de strafzaak betrokken organisaties om excuses aan te bieden. Ik ben blij dat in deze zaak dat ook is gebeurd en ik hoop dat dit behulpzaam is voor het verdere verloop van het rehabilitatieproces.
Maakt u zich ook zorgen over het feit dat dit al de zoveelste justitiële dwaling is die is vastgesteld? Zo nee, waarom niet?
Iedere justitiële dwaling is er een te veel. Onterechte veroordelingen hebben niet alleen zeer ingrijpende gevolgen voor de direct betrokken personen, maar zijn ook schadelijk voor het vertrouwen van burgers in de rechtsbescherming die een rechtstaat aan haar burgers wordt geacht bieden.
De inzet van alle in de strafrechtspleging betrokken actoren is er daarom op gericht de kans op onterechte veroordelingen te minimaliseren. Hier is ook expliciete aandacht voor in de opleiding voor rechercheurs, rechters en officieren van justitie.
Gelukkig komen justitiële dwalingen slechts zeer zelden voor. De kwaliteit van de Nederlandse strafrechtspleging is – ook internationaal beschouwd – hoog. Opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten vindt plaats met uiterst grote zorgvuldigheid.
Hoezeer deze en eerdere justitiële dwalingen ook te betreuren zijn, geven deze daarom geen aanleiding tot zorg over de Nederlandse strafrechtspleging in algemene zin. Wel is het van belang lering te trekken uit deze zaken, zodat nieuwe justitiële dwalingen zoveel mogelijk worden voorkomen.
Onderhavige zaak speelde in de periode voor de Schiedammerparkmoordzaak. Naar aanleiding van deze laatste zaak is het Programma Versterking Opsporing en Vervolging opgezet, met het doel om tunnelvisie en fouten in de opsporing en vervolging zoveel mogelijk te beperken.
Grijpt u deze uitspraak aan om de hoge drempel voor herzieningen tegen het licht te houden, zoals bijvoorbeeld het novum-criterium, zoals al eerder bepleit? Zo nee, waarom niet?2
In de brief van 6 april 2020 van mijn ambtsvoorganger aan uw Kamer is uiteengezet waarom er geen aanleiding is het novumbegrip te verruimen.5 Onderhavige uitspraak geeft mij geen aanleiding dat standpunt te wijzigen. Voor een uitgebreide motivering van dat standpunt verwijs ik naar de bedoelde brief.
Het bericht 'Zonder onderzoek draaien we om hete brij' |
|
Gidi Markuszower (PVV), Vicky Maeijer (PVV) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Zonder onderzoek draaien we om hete brij»?1
Ja.
Deelt u de mening van rechter Tromp dat er een onafhankelijk onderzoek moet komen naar de rol van rechters bij de uithuisplaatsingen van kinderen van het toeslagenschandaal? Zo nee, waarom niet?
Ik onderschrijf het belang van onafhankelijk onderzoek. Dit is nodig voor inzicht en erkenning. Dit krijgt vorm via het inspectieonderzoek waarover ik uw Kamer in november 2021 informeerde2. Verder is een onafhankelijke onderzoekscommissie in voorbereiding.
Daarnaast vind ik het positief dat de rechtspraak zelf aan reflectie doet en onderzoek wil gaan doen. De bestuursrechters reflecteerden eerder al, eveneens naar aanleiding van het de toeslagenaffaire. Het rapport dat deze werkgroep opleverde getuigt van het vermogen om grondig en kritisch naar het eigen functioneren te kijken.3 Bij het reflectieprogramma van de familie- en jeugdrechters zijn behalve rechters, raadsheren en juridisch medewerkers ook vier externe adviseurs betrokken. Deze adviseurs komen uit de wetenschap, ontwikkelingspsychologie en advocatuur. Ook bij het geplande dossieronderzoek van de rechtspraak naar de uithuisplaatsingen van kinderen uit gedupeerde gezinnen zal een externe begeleidingscommissie zijn. Overigens gaat het niet om onderzoek naar de rol of het functioneren van rechters.
Kunt u vertrouwen hebben in een onderzoek naar het functioneren van rechters, als dat niet door een onafhankelijke partij wordt uitgevoerd?
Het onderzoeksvoorstel van de Rijksuniversiteit Groningen heeft geen betrekking op het functioneren van rechters. Het onderzoekvoorstel heeft als focus om te achterhalen wat de invloed was van schuldenproblematiek op de beslissing een kind uit huis te plaatsen, en of die schuldenproblematiek het gevolg was van het terugvorderen van kinderopvangtoeslag. Naar verwachting wordt dit met het onderzoek van de Inspectie Justitie en Veiligheid (IJenV) ook inzichtelijk gemaakt. De IJenV bekijkt namelijk welke factoren een rol speelden bij het opleggen van een kinderbeschermingsmaatregel bij gedupeerde gezinnen.
De Rechtspraak zal ook zelf dossieronderzoek gaan doen. Ik heb vertrouwen in de wijze waarop dit onderzoek wordt uitgevoerd.
Bent u bereid opdracht te geven tot een onafhankelijk onderzoek naar de schuldenproblematiek en de uithuisplaatsingen en de rol van rechters daarin? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment zie ik geen aanleiding voor nog een onderzoek omdat het inspectieonderzoek al loopt, er een onderzoekscommissie in voorbereiding is, de Rechtspraak zelf dossieronderzoek zal gaan doen, en er een reflectietraject van familie- en jeugdrechters loopt.
Hoe gaat u voorkomen dat er nog maar één kind uit huis geplaatst gaat worden naar aanleiding van de gevolgen van schuldenproblematiek, zeker nu de armoede onder kinderen en in gezinnen door torenhoge inflatie toeneemt?
Uithuisplaatsingen zijn altijd ingrijpend, voor ouders en voor het kind, en moeten daarom zoveel mogelijk worden voorkomen. Enkel schuldenproblematiek is geen grond voor een uithuisplaatsing. De Gecertificeerde Instelling of de Raad van de Kinderbescherming kunnen tot een uithuisplaatsing verzoeken indien dit nodig is voor de veiligheid en ontwikkeling van een kind. Uiteindelijk weegt een kinderrechter af of uithuisplaatsing noodzakelijk is. Er is nu geen enkele indicatie dat rechters enkel op basis van het bestaan van schuldenproblematiek bij de ouders besluiten tot uithuisplaatsing van een kind.
De toenemende financiële problemen in gezinnen hebben de nadrukkelijke aandacht van het kabinet en van gemeenten, die verantwoordelijk zijn voor schuldhulpverlening en jeugdhulp.
De detentie van Naoufal F. |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Klopt het dat Naoufal F. op dit moment in de PI Arnhem is gedetineerd?
Ik ga niet in op de situatie rondom individuele gedetineerden. Ik zal de verdere vragen daarom in algemene zin beantwoorden.
Waarom zit Naoufal F. niet meer in een zogeheten AIT (Afdeling Intensief Toezicht)?
In algemene zin kan ik het volgende zeggen. Op grond van artikel 16 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) kan een directeur gedetineerden op een Afdeling Intensief Toezicht (AIT) plaatsen. De nadruk ligt bij de AIT op het toezicht. Het doel van dit intensieve toezicht is om te voorkomen dat gedetineerden doorgaan met criminele activiteiten tijdens hun detentie. Activiteiten vinden in kleinere groepen plaats. De contacten met de buitenwereld worden gemonitord en het dagprogramma wordt gecompartimenteerd uitgevoerd. Gedetineerden van de AIT komen zo min mogelijk in aanraking met gedetineerden van andere afdelingen. Gedetineerden in een AIT hebben veelal een zogeheten GVM-status (gedetineerden met een vlucht- en/of maatschappelijk risico). Na een half jaar wordt opnieuw bezien of de gedetineerde op de GVM-lijst blijft. Als er aanleiding voor is kan dat ook eerder.
Waarom is Naoufal F. niet in de categorie «extreem» geplaatst, op basis van de Gedetineerden met een vlucht- en/of maatschappelijk risico (GVM)-circulaire?
In algemene zin geldt dat er voor de GVM-lijst onderscheid wordt gemaakt tussen gedetineerden in de categorieën verhoogd, hoog en extreem. In welke categorie een gedetineerde wordt ingedeeld wordt afgewogen in het Operationeel Overleg (OO). In het OO zitten onder meer afgevaardigden van het Gedetineerden Recherche Informatie Punt (GRIP), het Openbaar Ministerie, een afvaardiging van DJI en de selectiefunctionaris. In het OO wordt een risico-inschatting gemaakt op basis verschillende factoren, zoals het gedrag van een gedetineerde tijdens de detentie (is er sprake van mogelijk voortgezet crimineel handelen tijdens detentie), informatie van het Gedetineerden Recherche Informatie Punt (GRIP) en het Openbaar Ministerie (OM).
Van belang bij de risico-inschatting zijn gegevens over macht (bijvoorbeeld de positie van de gedetineerde in een crimineel samenwerkingsverband), middelen (bijvoorbeeld of een gedetineerde over veel geld kan beschikken) en motivatie (bijvoorbeeld als sprake is van een zeer lang strafrestant). Elke zes maanden vindt er een nieuwe risico-inschatting plaats.
Hoe worden de omstandigheden strafrestant, vervolgstraffen, criminele carrière, macht en middelen beoordeeld bij het overplaatsen van gedetineerden die een leidinggevende rol hebben binnen een crimineel samenwerkingsverband?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom zitten gedetineerden die een leidinggevende rol hebben of hadden binnen een crimineel samenwerkingsverband niet ten minste in een Afdeling Intensief Toezicht?
Het is op dit moment alleen mogelijk om op basis van risicoanalyse gedetineerden in een bepaald regime te plaatsen. Mijn voorganger heeft in zijn brief van 22 november 20211 aangegeven de plaatsingsgronden voor de EBI te smal te vinden. Daarom wordt het ook mogelijk om iemand in een extra beveiligd regime te plaatsen op basis van de dreiging die uitgaat van iemands rol en positie binnen een crimineel netwerkt. De zogeheten «Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden» (RSPog) wordt hiervoor aangepast. Deze aanpassing is voor het einde van dit jaar gereed.2
Wat vindt u ervan dat Naoufal F., een van de rechterhanden van Ridouan Taghi en een van de leidinggevenden in het criminele samenwerkingsverband van Ridouan Taghi, in een relatief licht detentieregime verblijft en veelvuldig contact kan hebben met medegedetineerden?
Gedetineerden met een hoog vlucht- en maatschappelijk risico (zogeheten GVM-gedetineerden) krijgen, los van het regime, individueel beperkingen opgelegd. In algemene zin geldt voor gedetineerden die op een GVM-lijst staan dat, op basis van een individuele belangenafweging, een advies wordt uitgebracht aan de selectiefunctionaris. Daarbij wordt rekening gehouden met alle relevante omstandigheden, waaronder ongewenste combinaties van gedetineerden. Dit wordt elke zes maanden opnieuw getoetst. Aan de hand daarvan wordt een gedetineerde in een op dat moment passend regime of afdeling geplaatst.
Wat gaat u doen om te realiseren dat kopstukken uit criminele samenwerkingsverbanden, zoals dat van Ridouan Taghi, onder volledig toezicht staan tijdens detentie en voortgezet crimineel handelen vanuit detentie onder geen beding mogelijk is?
Ik vind het onacceptabel dat criminelen hun handel en wandel voort kunnen zetten wanneer ze veilig achter gesloten deuren behoren te zitten. De afgelopen maanden is hard gewerkt om dit tegen te gaan. Mijn voorganger heeft in de Kamerbrief over de aanpak van georganiseerde criminaliteit tijdens detentie en berechting en in de voortgangsbrief over de implementatie van deze maatregelen al veel in gang gezet.3 Maar recente ontwikkelingen laten zien dat het huidige wet- en regelgevend kader tekort schiet en dat er meer nodig is. Er zullen steeds nieuwe maatregelen moeten worden genomen om geharde criminelen een stap voor te blijven. De afgelopen weken is er dan ook hard gewerkt aan maatregelen om de huidige kwetsbaarheden te beperken. Deze extra maatregelen en de plannen voor wijziging van wet- en regelgeving zijn uiteengezet in de brief: Aanvullende maatregelen tegen georganiseerde criminaliteit tijdens detentie.4 In de tussentijd worden ten aanzien van de beschreven kopstukken individueel extra maatregelen opgelegd als de situatie daarom vraagt en voor zover de huidige regelgeving dit toelaat.
Het bericht ‘Onafhankelijk onderzoek naar uithuisplaatsing kinderen toeslagenouders tegengehouden’ |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Onafhankelijk onderzoek naar uithuisplaatsing kinderen toeslagenouders tegengehouden»?1
Ja.
Klopt het dat het beoogde onafhankelijke onderzoek naar de rol van schulden stil is komen te liggen? Zo ja, wat is de reden daarvoor en wat kunt u betekenen om te zorgen dat dit type onderzoek zo snel mogelijk voortgang kan hebben?
Het onderzoeksvoorstel van de Rijksuniversiteit Groningen bevat een stappenplan met voorwaarden voordat het onderzoek zou kunnen starten. De rechtspraak voerde daarover met de Rijksuniversiteit Groningen verkennende gesprekken. Er was nog geen onderzoek gestart.
De Raad voor de Rechtspraak heeft een toelichting gegeven over hun keuze om niet samen met de Rijksuniversiteit Groningen op te trekken.2 In de kern komt het erop neer dat een deel van de uithuisplaatsingen nog voorligt bij de rechter omdat lopende uithuisplaatsingen jaarlijks opnieuw worden beoordeeld. Daarom past het niet om door een derde partij onderzoek laten doen naar rechtbankdossiers. Dit is pas mogelijk nadat de zaken afgesloten zijn.
Op dit moment zie ik geen aanleiding voor nog een onderzoek omdat het inspectieonderzoek reeds loopt, er een onderzoekscommissie in voorbereiding is, en de Rechtspraak zelf dossieronderzoek gaat doen.
Bent u ook van mening dat een eigen onderzoek door de Raad voor de rechtspraak niet in de weg staat aan een onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek op basis van andere databronnen? Ziet u ook het voordeel dat door dit onafhankelijk onderzoek juist extra inzicht ontstaat?
Ik deel de mening dat een eigen onderzoek door de Raad voor de Rechtspraak een onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek niet in de weg staat. In geval van onderzoek naar rechtbankdossiers moet het wel gaan om rechtszaken die zijn afgerond. Onafhankelijk onderzoek naar het verband tussen de toeslagenaffaire en uithuisplaatsingen krijgt vorm via het inspectieonderzoek en de onderzoekscommissie.
Op welke wijze voorziet u in onafhankelijk onderzoek naar de rol van schulden bij uithuisplaatsingen op basis van alle relevante databronnen? Bent u bereid in overleg te treden met de universiteit Groningen over het mogelijk maken van dit onderzoek?
Op dit moment zie ik geen aanleiding om nog een onderzoek te laten starten. De Inspectie Justitie en Veiligheid (IJenV) bekijkt welke factoren, waaronder schuldenproblematiek, een rol speelden bij het opleggen van een kinderbeschermingsmaatregel bij gedupeerde gezinnen. Dit doet zij in het eerste (kwantitatieve) deelonderzoek, waarbij zij het CBS heeft gevraagd gegevens uit diverse voor het onderzoek relevante databronnen, zoals de Belastingdienst, de Basisregistratie Personen en gegevens over de jeugdbescherming te verzamelen en te relateren aan het opleggen van een kinderbeschermingsmaatregel. Daarnaast brengt de IJenV dit in kaart in het tweede (kwalitatieve) deelonderzoek, waarbij zij op basis van dossiers en gesprekken met onder andere ouders en medewerkers uit de jeugdbeschermingsketen in kaart brengt welke problematiek (waaronder schuldenproblematiek) samenhingen met het opleggen van een kinderbeschermingsmaatregel. De Rechtspraak gaat zelf dossieronderzoek doen. Dit onderzoek wordt begeleid door een externe commissie.
Deelt u het gevoel van urgentie over de invloed die schulden kunnen hebben op gezinnen gezien de huidige economische omstandigheden? Welke maatregelen treft u om te voorkomen dat schulden de belangrijkste oorzaak zijn om in te grijpen in gezinnen?
Uithuisplaatsingen zijn altijd ingrijpend, voor ouders en voor het kind, en moeten daarom zoveel mogelijk worden voorkomen. Enkel schuldenproblematiek is geen grond voor een uithuisplaatsing. Gecertificeerde Instellingen of de Raad van de Kinderbescherming kunnen tot een uithuisplaatsing verzoeken indien dit nodig is voor de veiligheid en ontwikkeling van een kind. Uiteindelijk weegt een kinderrechter af of de uithuisplaatsing noodzakelijk is. Er is geen indicatie dat schulden de belangrijkste oorzaak zijn om in te grijpen in gezinnen.
De toenemende financiële problemen in gezinnen heeft de nadrukkelijke aandacht van het kabinet en ook van gemeenten, die verantwoordelijk zijn voor schuldhulpverlening en jeugdhulp.
Het artikel ‘Onafhankelijk onderzoek naar uithuisplaatsing kinderen toeslagenouders tegengehouden’ |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Onafhankelijk onderzoek naar uithuisplaatsing kinderen toeslagenouders tegengehouden»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de Raad voor de rechtspraak niet wil meewerken aan een, anders dan door henzelf verricht, onafhankelijk onderzoek? Zo nee, waarom niet?
De Raad voor de Rechtspraak heeft aangegeven geen vervolg te geven aan de verkennende gesprekken met de Rijksuniversiteit Groningen. De Rechtspraak zal zelf onderzoek gaan doen.
Wat vindt u van het feit dat dit onafhankelijke onderzoek, dat vier tot vijf maanden duurt, inmiddels al afgerond had kunnen zijn? Kunt u aangeven hoe dit zo lang heeft kunnen duren?
Of het onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen al afgerond had kunnen zijn kan ik niet beoordelen.
Kunt u toelichten waarom dit onafhankelijke onderzoek nog niet plaats heeft gevonden? Doet dit, volgens u, recht aan de urgentie van dit onderwerp?
Het onderzoeksplan van de Rijksuniversiteit Groningen gaat uit van het verkrijgen van dossiers van rechtbanken. De Raad voor de Rechtspraak heeft kenbaar gemaakt dat dit niet mogelijk is omdat het in veel gevallen gaat om lopende uithuisplaatsingen, die jaarlijks opnieuw worden beoordeeld. De Raad voor de Rechtspraak heeft aangegeven dat onderzoek naar die zaken door een derde partij niet aan de orde kan zijn.2
Bent u van mening dat de Raad voor de rechtspraak voldoende zelf kan onderzoeken of er uithuisplaatsingen hebben plaatsgevonden vanwege schuldenproblematiek? Zo ja, waarom wel?
Ik vind het positief dat de rechtspraak zelf het initiatief neemt voor reflectie en onderzoek. Bestuursrechters reflecteerden eerder al, eveneens naar aanleiding van de toeslagenaffaire. Het rapport dat deze werkgroep opleverde getuigt van het vermogen om grondig en kritisch naar het eigen functioneren te kijken. Bij het reflectieprogramma van de familie- en jeugdrechters zijn behalve rechters, raadsheren en juridisch medewerkers ook vier externe adviseurs betrokken. Deze adviseurs komen uit de wetenschap, ontwikkelingspsychologie en advocatuur. Ook bij het geplande dossieronderzoek van de rechtspraak naar de uithuisplaatsingen van kinderen uit gedupeerde gezinnen zal een externe begeleidingscommissie zijn.
Bent u bekend met het onderzoeksplan van de Rijksuniversiteit Groningen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dit onderzoeksplan aan de Kamer doen toekomen?
Het onderzoeksvoorstel is met een persbericht op 26 mei 2022 op de website van de Rijksuniversiteit Groningen gepubliceerd.3
Klopt het dat de Raad voor de rechtspraak aangeeft dat zelf onderzoek doen de enige optie is? Deelt u deze mening? Zo ja, waarom?
Uitgangspunt in ons rechtsbestel is dat rechters in appel oordelen over beslissingen in eerste aanleg, dat is een essentieel onderdeel van onafhankelijke rechtspraak. Aangezien een deel van de uithuisplaatsingen nog voorligt bij de rechter (lopende uithuisplaatsingen worden jaarlijks opnieuw beoordeeld), past het niet om door een derde partij onderzoek laten doen naar rechtbankdossiers. Dit is pas mogelijk nadat de zaken afgesloten zijn. Daar kan nog veel tijd overheen gaan. Ik vind het mede daarom positief dat de rechtspraak zelf aan reflectie doet en dossieronderzoek wil gaan doen.
Klopt het dat er contact is geweest tussen de Rijksuniversiteit Groningen en uw ministerie? Kunt u bevestigen dat er via die weg ook contact is geweest met de Inspectie Gezondheidzorg en Jeugd en de Inspectie Justitie en Veiligheid? Klopt het dat de seinen daar op groen hebben gestaan voor een onderzoek? Kunt u dit bevestigen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de inhoud van dit contact aan de Kamer doen toekomen?
De Rijksuniversiteit Groningen informeerde in het voorjaar het ministerie over het plan om in het kader van de toeslagenaffaire onderzoek te doen naar rechtbankdossiers van uithuisgeplaatste kinderen. In juli heeft mijn ministerie eenmaal bij de onderzoekers geïnformeerd naar de stand van zaken. Toen bleek dat het onderzoek geen doorgang zou vinden.
De Inspectie Justitie en Veiligheid (IJenV) liet mij weten dat de Rijksuniversiteit Groningen in mei telefonisch contact heeft opgenomen. Voorafgaand aan dit contact heeft de Inspectie het persbericht en onderzoeksvoorstel van de Rijksuniversiteit Groningen ontvangen. Telefonisch heeft de Inspectie een toelichting gegeven op het onderzoek dat zij thans aan het uitvoeren is. De Inspectie gaat niet over het wel of niet instellen van onderzoeken door andere partijen en heeft dat ook kenbaar gemaakt. De Inspectie heeft verder geen contact gehad met de Rijksuniversiteit Groningen en is niet op de hoogte gebracht van verdere ontwikkelingen.
Kunt u bevestigen dat een onafhankelijk onderzoek naar de uithuisplaatsingen van maatschappelijk belang is en moet plaatsvinden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wilt u dit vorm geven?
Ik onderschrijf het belang van onafhankelijk onderzoek. Dit is nodig voor inzicht en erkenning. Dit krijgt vorm via het inspectieonderzoek en de onderzoekscommissie.
Bent u van mening dat een onderzoek naar het functioneren van rechters betrouwbaar is als het niet door een derde onafhankelijke partij wordt uitgevoerd? Zo ja, waarom wel? Zo nee, kunt u toelichten of u dit onderzoek van de Raad voor de rechtspraak als betrouwbaar en onafhankelijk kunt definiëren?
Het onderzoeksvoorstel van de Rijksuniversiteit Groningen is niet gericht op het onderzoeken van het functioneren van rechters. Het onderzoekvoorstel heeft als focus om te achterhalen wat de invloed was van schuldenproblematiek op de beslissing een kind uit huis te plaatsen, en of die schuldenproblematiek het gevolg was van het terugvorderen van kinderopvangtoeslag. Naar verwachting wordt dit met het onderzoek van de IJenV ook inzichtelijk gemaakt. De IJenV bekijkt namelijk welke factoren een rol speelden bij het opleggen van een kinderbeschermingsmaatregel bij gedupeerde gezinnen.
De rechtspraak voert momenteel een reflectietraject uit. Hierover is uw kamer geïnformeerd in november 2021. Hiernaast zal de Rechtspraak zelf onderzoek te doen naar de beslissingen tot uithuisplaatsing van kinderen uit gezinnen die gedupeerd zijn in de toeslagenaffaire. Het zelf doen van onderzoek is nodig omdat het in veel gevallen gaat om nog lopende rechtszaken. De rechtspraak zal wel een externe begeleidingscommissie betrekken bij het onderzoek.
Bent u van mening dat de ernst van situatie met zich mee brengt dat er, zo snel mogelijk, een onafhankelijk feitelijk onderzoek moet worden gedaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven dat er geen schijn van objectieve partijdigheid is als de rechterlijke macht deze fouten zelf gaat onderzoeken?
Het onderzoek van de IJenV naar de doorwerking van de toeslagenaffaire in de jeugdbescherming is reeds in januari van dit jaar gestart. Daarnaast werk ik aan de instelling van een onafhankelijke onderzoekscommissie. Ik vind het positief dat de rechtspraak zelf het initiatief neemt tot reflectie en onderzoek. De rechtspraak heeft eerder laten zien in staat te zijn grondig en kritisch naar de eigen rol te kijken; dat verwacht ik ook in de onderhavige kwestie. Op voorhand kan echter niet gesteld worden dat sprake is van «fouten» bij de rechterlijke macht.
Kunt u aangeven wat u gaat doen om dit proces te versnellen? Kunt u bevestigen dat er een zeker gevoel van urgentie aanwezig is?
Die urgentie is er. Het voorbereiden en uitvoeren van onderzoek kost tijd. Naar verwachting komen in oktober de kwantitatieve onderzoeksresultaten van de IJenV beschikbaar. Ondertussen werk ik aan de instelling van een onderzoekscommissie en richt ik mij op het vinden van een voorzitter. Ik verwacht uw Kamer hier spoedig over te kunnen informeren.
Kunt u aangeven wanneer u verwacht dit onderzoek te kunnen laten starten? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik bij de beantwoording van vraag 12 heb aangegeven, richt ik mij op het vinden van een voorzitter voor de onderzoekscommissie. Dit heeft prioriteit omdat de verdere uitwerking en voorbereidingen door of in samenspraak met de voorzitter moeten plaatsvinden. Het onderzoek zal naar verwachting dit najaar starten.
Het tegenhouden van onafhankelijk onderzoek naar uithuisplaatsing kinderen toeslagenouders |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Kent u het bericht «Onafhankelijk onderzoek naar uithuisplaatsing kinderen toeslagenouders tegengehouden»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het noodzakelijk is dat er onafhankelijk onderzoek komt dat duidelijk maakt of kinderen van toeslagenouders vanwege schuldenproblematiek uit huis zijn geplaatst? Zo ja, waarom? En zo ja, waarom wordt dat dan nog niet uitgevoerd? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat onafhankelijk onderzoek naar de relatie tussen de toeslagenaffaire en uithuisplaatsingen noodzakelijk is. Dit krijgt vorm door het onderzoek van de Inspectie Justitie en Veiligheid (IJenV). Hierover is uw Kamer in november 2021 geïnformeerd.2 Daarnaast heb ik reeds aan uw Kamer gemeld te werken aan de instelling van een onderzoekscommissie die aanvullend onderzoek zal doen naar het verband tussen de toeslagenaffaire en uithuisplaatsingen.3 Voorts vind ik het positief dat de rechtspraak zelf aan reflectie en onderzoek doet. De bestuursrechters reflecteerden eerder al, eveneens naar aanleiding van het de toeslagenaffaire. Het rapport dat deze werkgroep opleverde getuigt van het vermogen om grondig en kritisch naar het eigen functioneren te kijken.4 Bij het reflectieprogramma van de familie- en jeugdrechters zijn behalve rechters, raadsheren en juridisch medewerkers ook vier externe adviseurs betrokken. Deze adviseurs komen uit de wetenschap, ontwikkelingspsychologie en advocatuur. Ook bij het geplande dossieronderzoek van de rechtspraak naar de uithuisplaatsingen van kinderen uit gedupeerde gezinnen zal een externe begeleidingscommissie zijn.
Deelt u de mening dat de in het artikel genoemde motie waarin stond dat toeslagenouders en hun kinderen een herbeoordeling aan moeten kunnen vragen, geen reden mag zijn om een onafhankelijk onderzoek naar deze uithuisplaatsingen te belemmeren? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Van belemmering van onafhankelijk onderzoek naar de uithuisplaatsingen onder gedupeerden is geen sprake en mag geen sprake zijn. De rechtspraak heeft zelf een toelichting gegeven op hun beslissing om verkennende gesprekken voor een onderzoek door de Rijksuniversiteit Groningen te staken.5 Onafhankelijk onderzoek krijgt vorm door het al lopende onderzoek van de IJenV. Aanvullend werk ik aan de instelling van een onderzoekscommissie. Het doen van onafhankelijk onderzoek staat los van de herbeoordelingen (of herzieningen) waartoe ouders of de Gecertificeerde instelling kunnen verzoeken. In mijn brief van 3 juni jl. ben ik ingegaan op de wijze waarop invulling gegeven wordt aan de motie Omtzigt-Marijnissen.6 In oktober informeer ik uw Kamer nader over de uitvoering van onder meer deze motie.
Kunnen de uitkomsten van een onafhankelijk onderzoek niet juist bijdragen aan herstel van de band tussen ouders en kinderen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Onafhankelijk onderzoek naar het verband tussen de toeslagenaffaire en uithuisplaatsingen heeft mijns inziens inzicht en erkenning als doel. Voor individuele (her)beoordeling zal per gezin bekeken moeten worden of de uithuisplaatsing nog noodzakelijk is en of terugplaatsing mogelijk is. Iedere aanvraag of verlenging van een machtiging uithuisplaatsing moet onderbouwd worden vanuit de veiligheid en ontwikkeling van het kind. Uiteindelijk weegt een kinderrechter af of de uithuisplaatsing in het belang van het kind is. Hiervoor is geen wetenschappelijk onderzoek naar het verband nodig maar vooral een goede analyse van de gezinssituatie, opvoedmogelijkheden van de ouders en de behoeften van het kind in een concrete zaak.
Is de Raad voor de Rechtspraak naar uw mening een instelling die onafhankelijk onderzoek kan doen naar het dat er functioneren van rechters bij de genoemde uithuisplaatsingen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Aangezien een deel van de uithuisplaatsingen nog voorligt bij de rechter (lopende uithuisplaatsingen worden jaarlijks opnieuw beoordeeld), past het niet om door een derde partij onderzoek laten doen naar rechtbankdossiers. Dit is pas mogelijk nadat de zaken afgesloten zijn. Daar kan nog veel tijd overheen gaan. Uitgangspunt in ons rechtsbestel is dat rechters in appel oordelen over beslissingen in eerste aanleg, dat is een essentieel onderdeel van onafhankelijke rechtspraak. Ik vind het mede daarom positief dat de rechtspraak zelf aan reflectie en onderzoek doet. De bestuursrechters reflecteerden eerder al, eveneens naar aanleiding van het de toeslagenaffaire. Het rapport dat deze werkgroep opleverde getuigt van het vermogen om grondig en kritisch naar het eigen functioneren te kijken.7 Bij het lopende reflectieprogramma van de familie- en jeugdrechters zijn behalve rechters, raadsheren en juridisch medewerkers ook vier externe adviseurs betrokken. Deze adviseurs komen uit de wetenschap, ontwikkelingspsychologie en advocatuur. Ook bij het geplande dossieronderzoek van de rechtspraak (dat dus naast het reflectietraject staat) naar de uithuisplaatsingen van kinderen uit gedupeerde gezinnen zal een externe begeleidingscommissie zijn.
Denkt u dat ouders die slachtoffer zijn van de kindertoeslagaffaire een onderzoek naar de rol van rechters door rechters vertrouwen? Zo ja, waar is uw mening op gebaseerd? Zo nee, wat betekent dat volgens u?
Ik kan niet namens gedupeerde ouders spreken. Wel viel mij in de gesprekken die ik met ouders en kinderen over dit onderwerp heb gevoerd telkens op hoe belangrijk zij het vinden dat er geleerd wordt van het verleden. Inzicht en erkenning zijn voor hen niet alleen belangrijk voor het hier en nu maar ook voor de toekomst. Overigens zal het eigen onderzoek van de Rechtspraak begeleid worden door een commissie waarin (onafhankelijke) wetenschappers zitting hebben.
Hoe gaat u er zorg voor dragen dat het onafhankelijk onderzoek door de Rijksuniversiteit Groningen gehouden gaat worden?
Op dit moment zie ik geen aanleiding om nog een onderzoek te initiëren omdat het inspectieonderzoek al loopt, de onderzoekscommissie in voorbereiding is en de rechtspraak een reflectietraject is gestart en dossieronderzoek naar de uithuisplaatsingen gaat doen
Het artikel Onafhankelijk onderzoek naar uithuisplaatsing kinderen toeslagenouders tegengehouden. |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Onafhankelijk onderzoek naar uithuisplaatsing kinderen toeslagenouders tegengehouden»?1
Ja.
Kunt u aangeven waarom u de Kamer niet eerder geïnformeerd heeft over de mogelijkheid om dit onderzoek te doen?
Het kabinet heeft geen betrokkenheid (gehad) bij het onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen. In het voorjaar werd mijn ministerie over het onderzoeksplan geïnformeerd door één van de onderzoekers. Eind juli bleek bij navraag vanuit mijn ministerie dat het onderzoek geen doorgang zou vinden. Ik heb uw Kamer steeds geïnformeerd over de manier waarop onafhankelijk onderzoek zou plaatsvinden, namelijk door de Inspectie Justitie en Veiligheid (IJenV) en aanvullend door een onderzoekscommissie.
Kunt u bevorderen dat het onderzoeksvoorstel van de Rijksuniversiteit Groningen openbaar wordt en aan de Kamer wordt gestuurd?
Het onderzoeksvoorstel is met een persbericht op 26 mei 2022 op de website van de Rijksuniversiteit Groningen gepubliceerd.2
Kunt u aangeven wie wanneer besloten heeft om dit onderzoek niet te laten plaatsvinden? Kunt een overzicht maken wanneer welk overleg daarover heeft plaatsgevonden en wie met wie daarover gecommuniceerd heeft?
De Raad voor de Rechtspraak heeft op enig moment besloten om zelf onderzoek te gaan doen. Toen zij op de hoogte raakten van het onderzoeksplan van de Rijksuniversiteit Groningen zijn verkennende gesprekken gevoerd. Hierna is besloten door de rechtspraak dat zij niet met de universiteit zouden gaan optrekken. Ik heb hierover niet met de rechtspraak gecommuniceerd en geen inzicht in het overleg en de communicatie tussen de universiteit en de rechtspraak. De rechtspraak heeft zelf een toelichting gegeven op hun beslissing.3
Kunt u de informatie die u of de ambtelijke top over dit voorstel heeft ontvangen in 2022 bij de beantwoording van deze Kamervragen voegen?
Mijn ministerie beschikt alleen over het persbericht en het onderzoeksplan. Beiden zijn openbaar. Daarnaast is eenmaal op ambtelijk niveau per e-mail geïnformeerd naar de stand van zaken en planning van het onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen. Hierop heeft de onderzoeker laten weten dat het onderzoek geen doorgang zou vinden.
Bent u bekend met onderzoeksvoorstel van de Rijksuniversiteit Groningen, dat voorziet in de mogelijkheid van onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek door analyse van de dossiers, wat duidelijk kan maken of er een aanwijsbaar causaal verband is tussen de door een (kinder)rechter genomen beslissing tot uithuisplaatsing van een kind en het terugvorderen van kinderopvangtoeslagen en de daaruit voortvloeiende schuldenproblematiek? Wanneer heeft u kennisgenomen van het voorstel?
Het onderzoeksvoorstel is met het persbericht op 26 mei 2022 op de website van de Rijksuniversiteit Groningen gepubliceerd.4 Ik heb hier destijds kennis van genomen.
Bent u bekend met de Wet op het Centraal bureau voor de statistiek die voorziet in de mogelijkheid dat de directeur-generaal van het CBS op verzoek, ten behoeve van statistisch of wetenschappelijk onderzoek, een verzameling gegevens waarbij met betrekking tot het gebruik passende maatregelen zijn genomen om herkenning van afzonderlijke personen, huishoudens, ondernemingen of instellingen te voorkomen, kan verstrekken aan een dienst, organisatie of instelling als bedoeld in het tweede lid van artikel 41 van de CBS-wet, dan wel daartoe toegang kan verlenen? En bent u bekend met het feit dat het tweede lid onder a een universiteit noemt in de zin van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek?
Ja.
Bent u ermee bekend dat onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek daarom steeds mogelijk is geweest, zonder dat nieuwe wetgeving nodig is om de CBS-gegevens te ontsluiten en te herleiden naar persoonsgegevens die nodig zijn voor dossieronderzoek?
Ja, ik ben bekend met de mogelijkheid die de Wet op het Centraal bureau voor de statistiek (CBS) biedt. In deze wet is het geformuleerd als een zogenaamde «kan-bepaling». Aan een universiteit kunnen gegevens verstrekt worden. Het is de vraag of het CBS deze gegevens voor dit doel aan de Rijksuniversiteit Groningen verstrekt zou hebben. Deze afweging is aan het CBS.
De Wet op het Centraal bureau voor de statistiek biedt de mogelijkheid om gegevens te verstrekken aan een universiteit voor statistisch of wetenschappelijk onderzoek. Het is niet mogelijk de CBS-gegevens te ontsluiten en te herleiden naar persoonsgegevens die nodig zijn voor dossieronderzoek. Het CBS mag ten behoeve van statistisch of wetenschappelijk onderzoek alleen toegang verschaffen tot gepseudonimiseerde data. Ook het CBS zelf werkt alleen met gepseudonimiseerde data. Data die het CBS ontvangt worden zo spoedig mogelijk na ontvangst gepseudonimiseerd, voordat de data verder worden verwerkt. In de onderhavige kwestie speelt bovendien mee dat er door het CBS data zijn verkregen van de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) voor een specifiek doel: namelijk het in kaart brengen van de omvang van de groep kinderen van gedupeerde ouders die uit huis werd geplaatst in het kader van een jeugdbeschermingsmaatregel. Het CBS mag deze gegevens zonder toestemming van de UHT niet aan derden verstrekken.
Wilt u het onderzoeksvoorstel van de Rijksuniversiteit Groningen alsnog laten uitvoeren – ter uitvoering van de motie van de leden Omtzigt en Marijnissen (Kamerstuk 31 839, nr. 850) – en al dan niet via de Raad voor de rechtspraak opdracht geven tot dat onderzoek of door financiering voor dat onderzoek mogelijk te maken?
Op dit moment zie ik geen aanleiding om nog een onderzoek te laten uitvoeren omdat het inspectieonderzoek reeds loopt en de onafhankelijke onderzoekscommissie in voorbereiding is. Het doen van onafhankelijk onderzoek staat los van de herbeoordelingen (of herzieningen) waartoe ouders of de Gecertificeerde Instelling kunnen verzoeken. In mijn brief van 3 juni jl. ben ik ingegaan op de wijze waarop invulling gegeven wordt aan de motie Omtzigt-Marijnissen.5 In oktober informeer ik uw Kamer nader over de uitvoering. Overigens kan ik als Minister niet dergelijke opdrachten geven aan de Raad voor de Rechtspraak, omdat de rechtspraak onafhankelijk is.
Vindt u, indien u nog niet bekend was met het onderzoeksvoorstel, met de kennis van nu, dat alsnog opdracht moet worden gegeven tot dat onafhankelijke wetenschappelijke onderzoek, zodat uit dat onderzoek duidelijk wordt of en, zo ja, welke aanwijsbare rol de verdenking van toeslagenfraude heeft gespeeld bij het uit huis plaatsen van kinderen?
Ik heb in mijn antwoord op vraag 9 reeds aangegeven dat ik daartoe geen aanleiding zie.
Hoe beoordeelt u het feit dat dit onafhankelijke onderzoek nu al afgerond had kunnen zijn en had kunnen helpen bij het begrijpen hoe groot de omvang van het probleem is en bij het selecteren en ondersteunen van gezinnen in het toeslagenschandaal wiens kinderen uit huis geplaatst zijn?
Of het onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen al afgerond had kunnen zijn, kan ik niet beoordelen. Het onderzoek zou als focus hebben te achterhalen wat de invloed was van schuldenproblematiek op de beslissing een kind uit huis te plaatsen, en of die schuldenproblematiek het gevolg was van het terugvorderen van kinderopvangtoeslag. Naar verwachting wordt dit met het onderzoek van de IJenV ook inzichtelijk gemaakt. De IJenV bekijkt namelijk welke factoren een rol speelden bij het opleggen van een kinderbeschermingsmaatregel bij gedupeerde gezinnen.
Uit het onderzoeksplan van de Rijksuniversiteit Groningen maak ik niet op dat het onderzoek gericht is op het inzichtelijk krijgen van de omvang van het probleem. Ook zie ik niet hoe het onderzoek zou bijdragen aan het selecteren en ondersteunen van de betreffende gezinnen. Data waartoe de universiteit zou kunnen beschikken zou uitsluitend voor statistische en onderzoeksdoeleinden aangewend kunnen worden, en niet voor het (selectief) benaderen van gedupeerden.
Tenslotte wordt in het onderzoeksvoorstel een aantal randvoorwaarden genoemd waaraan nog niet is voldaan. Ik onthoud mij van speculeren over wat een onderzoek dat niet heeft plaatsgevonden zou hebben opgeleverd.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden?
Ja.
Het gestrande onafhankelijk onderzoek naar uithuisplaatsingen van kinderen door schuldenproblematiek en/of het toeslagenschandaal |
|
Lilian Marijnissen , Renske Leijten |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Kunt u uitleggen waarom het initiatief om onafhankelijk te onderzoeken of er bij het uithuisplaatsen van de 1675 kinderen in het toeslagenschandaal sprake was van schuldenproblematiek, is gestrand?1
De Raad voor de Rechtspraak heeft een toelichting gegeven op hun keuze om niet samen met de Rijksuniversiteit Groningen op te trekken.2 In de kern komt het erop neer dat een deel van de uithuisplaatsingen nog voorligt bij de rechter omdat lopende uithuisplaatsingen jaarlijks opnieuw worden beoordeeld. Daarom past het niet om door een derde partij onderzoek laten doen naar rechtbankdossiers. Dit is pas mogelijk nadat de zaken afgesloten zijn.
Welke bemoeienis heeft u zelf gehad met dit onderzoek de afgelopen tijd? Kunt u hiervan een volledig overzicht geven?
Ik heb geen bemoeienis gehad met dit onderzoek.
Erkent u dat uw wens de zaken te laten onderzoeken door de inspecties er mede toe heeft geleid dat dit onafhankelijke onderzoek niet van de grond is gekomen? Hoe reflecteert u op het gevolg van uw afwijzing om een onafhankelijk onderzoek te gelasten?
Van een afwijzing door mij is geen sprake. De Raad voor de Rechtspraak heeft verkennende gesprekken gevoerd met de Rijksuniversiteit Groningen maar besloot vervolgens om niet samen op te trekken. Het inspectieonderzoek werd reeds in november 2021 door de Inspectie Justitie en Veiligheid (IJenV) geïnitieerd en is begin dit jaar van start gegaan. Het onderzoek van de Inspectie is onafhankelijk. Daarnaast werk ik op verzoek van uw Kamer aan de instelling van een onafhankelijke onderzoekscommissie.
Bent u het eens met de uitspraak van senior-rechter Bart Tromp dat reflecteren niet mogelijk is als je de feiten niet kent? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is een feit dat de toeslagenaffaire grote problemen heeft verzaakt in een groot aantal gezinnen. Het is ook bekend dat de jeugdbescherming veel gezinnen tegenkomt waarbij schuldenproblematiek speelt. Voor het doen van uitspraken over het verband tussen de toeslagenaffaire en het handelen van jeugdbescherming is onderzoek nodig. Daarom heeft de rechtspraak ook besloten onderzoek uit te voeren in de dossiers waarin de feiten besloten liggen.
Erkent u dat er door bijna een jaar lang gesteggel over het doen van onderzoek, er A- kostbare tijd van kinderlevens en gezinnen verloren gaat en B- het vertrouwen in de overheid, de rechterlijke macht en de jeugdzorgketen nog verder wordt beschadigt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, ik deel deze opvatting niet. Het inspectieonderzoek naar de doorwerking van de toeslagenaffaire in de jeugdbescherming is reeds in januari van dit jaar gestart. Het opzetten en uitvoeren van onderzoek kost tijd. Dit heeft geen invloed op de uithuisplaatsingen zelf.
Verder biedt het Ondersteuningsteam sinds april ondersteuning en hulp aan gedupeerde ouders en kinderen die te maken hebben (gehad) met een uithuisplaatsing. Ook kunnen ouders en kinderen vanaf 12 jaar te allen tijde een verzoek indienen om een lopende uithuisplaatsing te beëindigingen. Dat staat los van het belang van onafhankelijk onderzoek naar de rol van de toeslagenaffaire bij uithuisplaatsingen.
Erkent u dat het met de oplopende inflatie en groeiende groepen mensen die in armoede zullen raken het juist van cruciaal belang is om te weten hoe schuldenproblematiek meeweegt bij uithuisplaatsingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hoe schuldenproblematiek meeweegt bij uithuisplaatsingen is inderdaad een belangrijke vraag. De rechtspraak heeft niet voor niets besloten om dossieronderzoek te gaan doen. Het onderzoek van de IJenV naar de doorwerking van de toeslagenaffaire in de jeugdbescherming geeft naar verwachting ook inzicht in de mate waarin schuldenproblematiek bij deze gezinnen heeft meegewogen. De IJenV bekijkt namelijk welke factoren een rol speelden bij het opleggen van een kinderbeschermingsmaatregel bij gedupeerde gezinnen. Er is overigens nu geen indicatie dat rechters enkel op basis van het bestaan van schuldenproblematiek bij de ouders besluiten tot uithuisplaatsing van een kind.
De toenemende financiële problemen in gezinnen heeft de nadrukkelijke aandacht van het kabinet en ook van gemeenten, die verantwoordelijk zijn voor schuldhulpverlening en jeugdhulp.
Wilt u binnen de kortst mogelijk termijn toch het onderzoek van Tromp met de Rijksuniversiteit Groningen gelasten om geen verdere tijd te verliezen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op dit moment zie ik geen aanleiding voor nog een onderzoek omdat het inspectieonderzoek al loopt, er een onderzoekscommissie in voorbereiding is en de rechtspraak zelf een reflectietraject is gestart en dossieronderzoek zal gaan doen.
De kennelijke aanstaande vrijlating van Appie A |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «vrijlating in zicht voor tot levenslang veroordeelde Appie A.»1 en de podcast «Appie»?
Ja.
Op grond waarvan wordt Appie A. voorbereid op terugkeer in de samenleving? Ligt er een positief advies van het Advies College levenslanggestraften en zo ja, waar is dit op gebaseerd?
Naar aanleiding van jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) en de Hoge Raad (HR) heeft de toenmalige Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie in 2016 een nieuw beleidskader voor de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf vastgesteld en met de Tweede Kamer besproken.2 Het beleidskader voorziet in een procedure voor herbeoordeling van de levenslange gevangenisstraf en biedt mogelijkheden voor de levenslanggestrafte om zich daarop voor te bereiden.
Op grond van dit kader adviseert het Adviescollege Levenslanggestraften (hierna: ACL) 25 jaar na aanvang van de detentie of de levenslanggestrafte kan worden toegelaten tot de re-integratiefase. Dit doet het ACL bij iedere levenslanggestrafte. Het ACL hanteert hierbij de volgende vier criteria:
Voorafgaand aan de advisering voor het ACL vindt er een uitgebreid onderzoek plaats, waarbij de betrokkene onder meer ter observatie in het Pieter Baan Centrum (PBC) wordt geplaatst voor ten minste zes weken. Het ACL baseert zijn advies mede op het rapport van het PBC. Naast het onderzoek door het PBC wordt advies ingewonnen bij de reclassering en wordt een nabestaanden- en slachtofferonderzoek uitgevoerd. Ook hoort het ACL indien zij dat wensen de slachtoffers en nabestaanden en tot slot de levenslanggestrafte zelf3.
Het ACL brengt vervolgens advies uit aan de Minister voor Rechtsbescherming zodat hij een beslissing kan nemen over het al dan niet toelaten van een levenslanggestrafte tot de re-integratiefase.
In de zaak Appie A. heb ik op basis van een positief advies van het ACL en de hierboven genoemde onderzoeken besloten Appie A. toe te laten tot de re-integratiefase.
Ik benadruk dat mijn besluit tot toelating van Appie A. tot de re-integratiefase los staat van een eventueel besluit tot (ambtshalve)gratieverlening.
Hoe is vastgesteld dat Appie A., zoals ten tijde van de veroordeling, niet meer zou leiden aan grootheidswaanzin en levensgevaarlijk zou kunnen zijn?
Op basis van het huidige beleidskader wordt uiterlijk zes maanden voorafgaande aan het hiervoor genoemde toetsmoment van het ACL een levenslanggestrafte in het PBC geplaatst. Het PBC verricht gedurende tenminste zes weken, maar zoveel langer als nodig, onderzoek, gericht op diagnostiek en risicoanalyse. Daarbij kan onder meer een oordeel worden gegeven over de persoonlijkheidsontwikkeling van de levenslanggestrafte tijdens de detentie. Tevens kan op basis van klinische bevindingen een risico-inventarisatie en een inschatting worden gemaakt van de kans op gewelddadig gedrag.4
Het ACL baseert zijn advies mede op het rapport van het PBC. Naast het onderzoek door het PBC wordt advies ingewonnen bij de reclassering en wordt een nabestaanden- en slachtofferonderzoek uitgevoerd. Verder ontvangt het ACL altijd het penitentiair dossier en in voorkomend geval het verpleegdossier.5 Het ACL is bevoegd (verdere) informatie in te winnen en bijstand te vragen van (specifieke) deskundigen.
Waarom vindt u dat Appie A. terug zou moeten keren in de samenleving en dus uiteindelijk vrijgelaten zou moeten worden?
Levenslanggestraften moeten zich conform de (Europese) jurisprudentie kunnen voorbereiden op de herbeoordeling. Op grond van het EVRM is een gevangenisstraf zonder perspectief op vrijlating in strijd met het verbod op een onmenselijke of vernederende behandeling (artikel 3). Om niet zonder perspectief te zijn, moet er uiterlijk 25 jaar na de oplegging van de straf een herbeoordeling plaatsvinden.
Binnen het huidige beleidskader wordt een levenslanggestrafte voorbereid op de herbeoordeling door middel van de procedure bij het ACL.
Het ACL heeft tussen 2018 en heden meerdere (vervolg) adviezen uitgebracht in de zaak Appie A. Het ACL concludeerde dat Appie A. op basis van haar deskundig oordeel en alle uitgevoerde onderzoeken toegelaten kon worden tot de re-integratiefase. Ik heb op basis van het positieve advies besloten Appie A. toe te laten tot de re-integratiefase. Ik vind het in dit stadium nog te vroeg om te spreken over een mogelijke vrijlating.
Bent u voornemens Appie A. gratie te verlenen? Zo ja/nee, waarom?
Het gratieverzoek van Appie A. is een gratieverzoek in het kader van artikel 4, lid 3 van het Besluit Adviescollege Levenslanggestraften. Daarin staat dat uiterlijk 2 jaar na het uitbrengen van het eerste advies door het Adviescollege, via een ambtshalve gratieverzoek, de mogelijkheid tot gratie moet worden bezien.
Voor de beoordeling van een gratieverzoek van een levenslanggestrafte worden de rechterlijke macht en het Openbaar Ministerie om advies gevraagd. Dit is conform artikel 5 van de Gratiewet.
Momenteel bevindt het gratieverzoek van Appie A. zich in deze adviesfase.
Hoe heeft u de positie van de nabestaanden betrokken in uw besluitvorming en vindt u dat de stem van nabestaanden en/of slachtoffers zwaar zou moeten wegen?
De algemene lijn is dat slachtoffers en nabestaanden- voor zover zij traceerbaar zijn – geïnformeerd worden over het adviestraject bij het ACL. Aan hen wordt gevraagd of zij bereid zijn mee te werken aan een slachtoffer- en nabestaandenonderzoek. Een dergelijk onderzoek vindt plaats door tussenkomst van Slachtofferhulp Nederland. Indien de slachtoffers en nabestaanden dat wensen worden zij door het ACL gehoord in het kader van het eerste advies. De belangen van de slachtoffers en de nabestaanden worden meegewogen bij de toelating van een levenslanggestrafte tot de re-integratiefase. Ook in de zaak Appie A. zijn de slachtoffers en nabestaanden geïnformeerd.
Wat is uw beleid ten aanzien van gratieverleningen, en specifiek bij levenslang, op dit moment precies?
De daadwerkelijke herbeoordeling van de levenslange gevangenisstraf (en eventuele invrijheidstelling) vindt na zevenentwintig jaar detentie plaats via een ambtshalve gratieprocedure. In die procedure staat de vraag centraal of zich zodanige veranderingen aan de zijde van de levenslanggestrafte hebben voltrokken en zodanige vooruitgang is geboekt in zijn of haar re-integratie, dat verdere tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf geen enkel met de strafrechtspleging na te streven doel in redelijkheid meer dient. De rechter brengt daarbij conform de Grondwet en de Gratiewet advies uit, waarna een beslissing wordt genomen door de Kroon, op voordracht van de Minister voor Rechtsbescherming. Voor de beoordeling van een gratieverzoek van een levenslanggestrafte worden bij de advisering de volgende criteria gehanteerd:
Bij de ambtshalve gratieprocedure informeert het Adviescollege de Minister over de voortgang van de toegekende re-integratieactiviteiten. Een beslissing op een gratieverzoek is persoonsgebonden en toegesneden op de feiten en omstandigheden van het individuele geval. Deze worden meegewogen in het gratiebesluit. Bij het nemen van dat besluit is het advies van de rechter in beginsel leidend.
De uitvoering van de motie per direct nadere maatregelen invoeren in de EBI in Vught |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Waarom is nog geen brief aan de Kamer gestuurd over de uitvoering van de motie Ellian (Kamerstukken II 2022/23, 24 587, nr. 844) die op 7 juli is aangenomen en waarmee de regering is verzocht om per direct nadere maatregelen in te voeren in de EBI in Vught?
Inmiddels is de brief waaraan wordt gerefereerd aan uw Kamer verzonden.1
Wanneer gaat u deze motie uitvoeren en gaat u deze motie onverwijld en onverkort uitvoeren?
De Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (RSPOG) vormt het juridisch kader op basis waarvan gedetineerden in een bepaald regime worden geplaatst. Hierin zijn ook de gronden voor plaatsing in de EBI opgenomen. Kort gezegd zijn er twee hoofdgronden voor plaatsing in de EBI: een extreem vlucht- en maatschappelijk risico (A- en B-grond) en een risico/vermoeden op voortgezet crimineel handelen tijdens detentie (C-grond). In de brief van mijn voorganger dd. van 22 november 2021 is aangegeven dat, gelet op de huidige dreiging, de plaatsingsgronden te smal zijn. Daarom wordt de regelgeving aangepast met een vierde grond (de D-grond) zodat plaatsing in de EBI ook mogelijk wordt bij de dreiging die uitgaat van iemands rol en positie in een crimineel netwerk.
Op mijn aanwijzing wordt voor deze categorie een aanpassing van de huisregels doorgevoerd. Hierin wordt een passage opgenomen die stelt dat, als een gedetineerde op basis van de C- en/of D-grond in de EBI is geplaatst, de extra maatregelen zoals beschreven in de motie automatisch op hen van toepassing zijn.2 Dit heeft tot gevolg dat de directeur de maatregelen niet individueel hoeft op te leggen. Dit komt de veiligheid van directie en medewerkers ten goede, alsook de orde en veiligheid binnen de inrichting.
De aanpassing van de Rspog is in concept gereed. Deze is, zoals gebruikelijk, voor advies voorgelegd aan de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugd (RSJ). De RSJ heeft acht weken om hierop te reageren, maar gelet op de urgentie vraag ik de RSJ om dit zo snel mogelijk ter hand te nemen. Daarna kan worden besloten tot publicatie van de Rspog en inwerkingtreding van de huisregels. Op deze wijze geef ik op de kortst mogelijke termijn op een veilige en verantwoorde wijze uitvoering aan de motie. In de tussentijd worden waar nodig op individueel niveau de benodigde toezichtsmaatregelen getroffen.
Ziet u de urgentie van het invoeren van nadere maatregelen in de EBI? Zo ja, waarom duurt het inmiddels 7 weken om te melden hoe deze motie uitgevoerd gaat worden? Zo nee, waarom niet?
Het bestrijden van Voortgezet Crimineel Handelen tijdens detentie (VCHD) heeft topprioriteit. Mijn departement en de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) werken hier continu aan, in goede samenwerking met de ketenpartners. De afgelopen periode heb ik gezocht naar een manier om recht te doen aan de geest van de motie en tevens recht te doen aan aspecten als veiligheid en juridische uitvoerbaarheid. Daarom heeft mijn reactie op welke wijze de motie wordt uitgevoerd helaas langer op zich laten wachten dan door uw Kamer gevraagd en ik graag had gezien.
Kunt u deze vragen binnen één week beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Het bericht ‘ADO Den Haag vindt in Funland nieuwe hoofdpartner jeugdopleiding’ en over het aangekondigde verbod op sponsoring van sportclubs door aanbieders van kansspelen in het algemeen |
|
Mirjam Bikker (CU) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u op de hoogte dat ADO Den Haag voor de sponsoring van de jeugdopleiding en de wedstrijdshirts in kindermaten een samenwerking is aangegaan met Hommerson Funland? Bent u tevens op de hoogte dat Sir Winston Fun & Games broeksponsor is van zowel de volwassen- als de kindermaten van ADO Den Haag?
Ja.
Bent u ermee bekend dat deze bedrijven beiden onder diezelfde naam aanbieders zijn van casino’s en gokautomatenhallen?
Ja, ik ben ermee bekend dat onder de namen Hommerson en Sir Winston naast arcadehallen ook speelautomatenhallen worden geëxploiteerd.
Herinnert u zich de antwoorden op onze vragen bij het schriftelijk overleg Besluit Kansspelen op afstand waarin de regering aangaf: «Het is vergunninghouders die de meer risicovolle kansspelen aanbieden verboden hun werving- en reclameactiviteiten te richten op jongeren. Geen enkele vergunninghouder mag die activiteiten op minderjarigen richten. Sponsoring is een vorm van reclame. Het sponsoren van jeugdteams en logo’s van kansspelvergunninghouders op producten die door kinderen worden gedragen, valt duidelijk onder dit verbod.»?1
Ja.
Hoe kan deze sponsoring en affichering plaatsvinden, terwijl artikel 2, derde lid, van het Besluit werving, reclame en verslavingspreventie kansspelen, kansspelreclame gericht op minderjarigen verbiedt, en met het oog op de uitleg van de Kansspelautoriteit in artikel 2.5, tweede lid, sub a, van de Beleidsregels verantwoord spelen die deze passage zo uitlegt dat ook logo’s of namen van een kansspel of een vergunninghouder die vermeld staan op producten die voor een aanmerkelijk deel door minderjarigen worden gedragen of gebruikt hieronder vallen?
Het klopt dat sponsoring door vergunninghouders van kansspelen niet gericht mag zijn op minderjarigen. De wet- en regelgeving voor kansspelen bevat reeds strenge regels voor reclameactiviteiten door aanbieders die een vergunning hebben voor het organiseren van kansspelen. Daarbij is een belangrijke regel dat deze reclame- en wervingsactiviteiten niet gericht mogen zijn op kwetsbare groepen, waaronder met name minderjarigen. Om die reden mogen vergunninghouders niet aan sponsoring op shirts in kindermaten doen. Indien een vergunninghouder zich niet houdt aan deze regels kan de Kansspelautoriteit (Ksa) als toezichthouder ingrijpen.
Dit wordt anders wanneer de sponsoringactiviteiten ontplooid worden door een onderneming waarover de vergunninghouder geen enkele vorm van zeggenschap heeft. De Wet op de kansspelen en het Besluit werving, reclame en verslavingspreventie kansspelen (Besluit wrvk) bieden grondslag om de vergunninghouder van kansspelen aan te spreken, omdat die in de wet- en regelgeving de normadressaat is. Of de vergunninghouder in onderhavige gevallen aan te spreken is, is aan de Ksa als toezichthouder.
In zijn algemeenheid vind ik het vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid niet passend dat bedrijven, niet zijnde vergunninghouders, bij hun reclameactiviteiten (deels) dezelfde naam gebruiken als kansspelaanbieders die ook in hun bedrijfsstructuur zitten. Zij nemen daarmee het risico op de koop toe dat kwetsbare groepen, in het bijzonder minderjarigen, indirect op kansspelen worden geattendeerd.
Bent u met ons van mening dat de sponsoring door gokbedrijven van kindervoetbalkleding, en welke jeugdsportkleding dan ook, niet in lijn is met de regels voor shirtsponsoring en de waarborgen die zijn opgesteld om minderjarigen te beschermen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke conclusie verbindt u hieraan?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid bij de sportbonden te informeren naar de omvang van deze sponsoring en daarover de Kamer te rapporteren? Wilt u daarbij ook onder de aandacht brengen dat juist sponsoring door gokbedrijven in de jeugdsport geweerd moet worden, omdat een gezonde generatie zo belangrijk is?
De Minister voor Langdurige Zorg en Sport heeft bij NOC*NSF onder de aandacht gebracht dat sponsoring door vergunninghouders van kansspelen niet op minderjarigen gericht mag zijn en dat wij het in algemene zin niet passend vinden dat jongeren direct of indirect op kansspelen worden geattendeerd. NOC*NSF zal op hoofdlijnen inventariseren in welke mate sponsoring door kansspelaanbieders in de jeugdsport een rol speelt.
Klopt het dat het aangekondigde verbod op sponsoring door gokbedrijven enkel ziet op aanbieders van online gokken, en niet op land-based casino’s en speelautomatenhallen? Bent u bereid deze hier ook onder te laten vervallen? Welke aanvullende beleidsvoornemens heeft u daarnaast, gezien deze ontwikkeling?
Het klopt dat de voorgenomen wijzigingen van het Besluit wrvk op reclame- en wervingsactiviteiten zien op reclame voor online kansspelen. Dat is om de volgende redenen. De zorgen omtrent reclame komen voort uit de grote hoeveelheid ongerichte reclame die voor online kansspelen is gemaakt sinds oktober 2021. Onderzoeken laten ook zien dat de verslavingsrisico’s bij online gokken groter zijn dan bij de landgebonden varianten, onder andere omdat er 24/7 online aanbod is en er minder direct klantcontact is dan bij landgebonden aanbod.
De voorgenomen wijzigingen zetten aanvullend neer dat aanbieders die (ook) over een vergunning beschikken voor landgebonden kansspelen moeten voorkomen dat de consument die reclame als reclame voor online kansspelen kan opvatten. Daarmee kan worden voorkomen dat indirect alsnog ongerichte reclame voor online kansspelen wordt gemaakt.
De consultatie van de voorgenomen wijzigingen van het Besluit wrvk is inmiddels afgerond en na de voorhang zal ik het Besluit voorbereiden voor advies van de Raad van State.
Bent u bereid het verbod op het aangaan van nieuwe sponsorcontracten met aanbieders van (online) kansspelen op zo kort mogelijke termijn in te laten gaan om verdere reeds aangegane contractuele verplichtingen te voorkomen? Welke inzet heeft u bij de reeds aangedane contracten?
Bij de uitwerking van de voorgenomen wijzigingen van het Besluit wrvk is rekening gehouden met het bijzondere belang van de sport voor de volksgezondheid. Een verbod op sponsoring heeft voor de sport verstrekkende financiële implicaties vanwege de reeds aangegane contracten die niet zo snel kunnen worden vervangen voor gelijkwaardige contracten met andere sponsoren. Daarom is voor de ingang van een verbod sportsponsoring een termijn van twee jaar voorzien. Dit acht ik gezien het zwaarwegende belang van verslavingspreventie en het bijzondere belang van de sport een korte, maar redelijke termijn.
Het bericht 'Kantonrechter ontslaat Langhenkel als bewindvoerder' |
|
Hülya Kat (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Kantonrechter ontslaat Langhenkel als bewindvoerder»1
Ja.
In het bericht is het volgende aangegeven: «Voor de 40 Overijsselse cliënten is een nieuwe bewindvoerder, curator of mentor gevonden. Deze zal met de cliënt bekijken wat er gebeurd is in de voorliggende periode en dan beslissen tot eventuele vervolgstappen.» Wat zijn de bevindingen naar aanleiding van de gedane onderzoeken?
Wij hebben kennis genomen van deze gevallen en betreuren de bijzonder vervelende situatie die is ontstaan voor de betrokken burgers.
Voor alle betrokken burgers is een nieuwe bewindvoerder benoemd. Deze nieuwe bewindvoerders hebben voor elke persoon onderzoek gedaan en gekeken naar eventuele vervolgstappen. Dit heeft binnen het arrondissement Overijssel geleid tot zes aansprakelijkheidstellingen van de ontslagen bewindvoerder. Daarvan is tot nu toe in drie dossiers een schikking getroffen en in drie dossiers heeft de kantonrechter de ontslagen bewindvoerder veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding.2
De Raad voor de rechtspraak heeft kenbaar gemaakt dat het in deze zaken gaat om materiële schade, onder meer schade wegens het niet aanvragen van bijzondere bijstand bij de gemeente (voor onder andere de bewindvoerderskosten), het niet aanvragen van individuele inkomenstoeslag, het onnodig niet (tijdig) betalen van facturen met extra kosten tot gevolg en het in rekening brengen van te veel beloning.
Niet in alle zaken is het onderzoek naar schade afgerond. Sommige nieuwe bewindvoerders zijn nog bezig met het onderzoek naar de totale schade als gevolg van het handelen van de betrokken bewindvoerder.
Hoeveel vervolgstappen zijn er op basis van deze 40 dossiers ter beoordeling aan de kantonrechter voorgelegd?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er in deze schikkingen getroffen, waardoor de kantonrechter hier niet over heeft hoeven te oordelen? Zo ja, hoeveel.
Zie antwoord vraag 2.
Indien er schade is ontstaan, wordt betrokkene dan materieel en/of immaterieel gecompenseerd?
Zie antwoord vraag 2.
Welke acties heeft de rechtbank ondernomen om dit in een eerder stadium aan te pakken, aangezien Langhenkel niet voldeed aan de kwaliteitseisen over 2018?2
In april 2019 heeft op initiatief van de kantonrechter een zitting plaatsgevonden. Aanleiding van deze zitting was dat diverse gegevens niet door de ontslagen bewindvoerder waren ingediend ondanks herhaaldelijke verzoeken van de kantonrechter. Daags na deze zitting heeft de kantonrechter de ontslagen bewindvoerder per brief medegedeeld dat hij in ieder geval tot 1 juli 2019 niet meer zou worden benoemd in nieuwe zaken. In september 2020 heeft opnieuw een zitting plaatsgevonden. Aanleiding van deze zitting was dat de ontslagen bewindvoerder niet had voldaan aan de verplichting om in diverse dossiers periodieke verantwoordingen af te leggen en ook niet had voldaan aan de kwaliteitseisen over 2018. Bij brief van 7 oktober 2020 heeft de kantonrechter aan de ontslagen bewindvoerder medegedeeld dat hij tot 1 januari 2021 niet meer zou worden benoemd in nieuwe zaken.
Vervolgens heeft de kantonrechter op 6 januari 2021 een bericht van het LKB ontvangen dat de ontslagen bewindvoerder ook niet voldeed aan de kwaliteitseisen over 2019. Bij brief van 15 januari 2021 heeft de kantonrechter aan de ontslagen bewindvoerder medegedeeld dat de termijn waarbinnen hij niet benoembaar is in nieuwe zaken voor onbepaalde tijd is verlengd.
Vervolgens zijn er nog twee zittingen gehouden wegens het niet indienen van gegevens ondanks herhaaldelijk verzoek van de kantonrechter. De ontslagen bewindvoerder diende nog verantwoordingen aan te leveren voor medio september 2021. Dat is niet gebeurd en op 6 oktober 2021 heeft de kantonrechter de ontslagen bewindvoerder medegedeeld dat als de gevraagde gegevens niet voor 21 oktober 2021 waren ontvangen, dit in beginsel voldoende reden zou zijn om de bewindvoerder in alle in Overijssel lopende dossiers te ontslaan. De ontslagen bewindvoerder heeft de gegevens niet aangeleverd. Derhalve heeft de kantonrechter, na nog een laatste zitting, bij beschikking van 17 november 2021 ontslagen. De kantonrechter heeft vervolgens een andere bewindvoerder tot opvolgend bewindvoerder benoemd.4
Hoe vaak is door medewerkers van het team Toezicht van de rechtbank geconstateerd dat het signaal van onregelmatigheden over een bewindvoerder via een andere weg bij het team Toezicht terecht is gekomen (via klachten van de betrokkene of diens naaste familie of via een bank die vreemde overboekingen constateert op de bankrekening van de bewindvoerder)? Wat zijn de cijfers vanaf 2019 tot heden?
De Raad voor de rechtspraak heeft ons hierover bericht dat de Rechtbank Overijssel niet over deze gegevens beschikt.
Hoeveel bewindvoerders zijn door de kantonrechter geschorst vanaf 2019 tot heden?
De Raad voor de rechtspraak heeft geen landelijke cijfers beschikbaar over het aantal schorsingen van bewindvoerders sinds 2019.
Vanaf 2019 zijn er vijf bewindvoerders ambtshalve ontslagen in alle zaken wegens disfunctioneren. Drie bewindvoerders zijn op eigen verzoek ontslagen, maar wel vanwege disfunctioneren en nadat de kantonrechter zijn voornemen tot ontslag al had uitgesproken. Eén bewindvoerder heeft een limiet opgelegd gekregen voor het aantal zaken dat hij mag beheren en is slechts in een deel van zijn dossiers ontslagen. De Raad voor de rechtspraak heeft laten weten dat de kantonrechter in deze gevallen geen aanleiding heeft gezien om naast de genomen maatregelen aangifte te doen.
Wij wensen in dat verband op te merken dat wij in gesprek zullen gaan met de Raad voor rechtspraak om te bezien of en op welke wijze er inzicht kan worden verkregen.
Hoeveel bewindvoerders zijn ambtshalve geschorst door de kantonrechter vanaf 2019 tot heden?
Zie antwoord vraag 8.
Wat zijn de cijfers als het gaat om ontslagen bewindvoerders vanaf 2019 tot heden? Wat zijn de cijfers als het gaat om eigen verzoek van de bewindvoerders (vanaf 2019 tot heden)?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe vaak is er door de kantonrechter aangifte gedaan over bewindvoerders vanaf 2019 tot heden?
De Raad voor de rechtspraak heeft geen cijfers verstrekt over hoe vaak aangifte is gedaan door de kantonrechter over bewindvoerders vanaf 2019 tot en met heden.
Wij verwijzen voorts naar het antwoord op de vragen 8,9 en 10 waarin wij aangeven met de Raad voor rechtspraak in gesprek te zullen gaan over of en op welke wijze het juiste inzicht kan worden gekregen.
Hoe vaak treedt de kantonrechter die belast is met het toezicht op bewindvoering bij onderbewindstelling op bij constateringen of signalen en welke maatregelen worden genomen tegen de bewindvoerder? Wat zijn de cijfers vanaf 2019 tot heden?
De kantonrechter kan diverse maatregelen nemen in het kader van zijn toezichthoudende taak. Zo kan de kantonrechter bij gebleken tekortkomingen de bewindvoerder voor een zitting uitnodigen, besluiten om een bewindvoerder al dan niet binnen een gestelde termijn niet te benoemen in nieuwe zaken of een verbetertraject gelasten. Ook kan de kantonrechter termijnen stellen voor het alsnog voldoen aan de verplichtingen die een bewindvoerder heeft, de bewindvoerder schorsen of aankondigen tot ontslag over te gaan en de bewindvoerder ontslaan, zoals ook in het geval van de ontslagen bewindvoerder is gebeurd waarop de Kamervragen betrekking hebben.
Vanaf 2019 hebben in totaal 39 bewindvoerders te horen gekregen dat zij (tijdelijk) niet meer worden benoemd in nieuwe dossiers totdat zij hun zaken op orde hebben gesteld. Deze maatregel is in de meeste gevallen opgelegd vanwege het niet indienen van gegevens, zoals een boedelbeschrijving of een rekening en verantwoording.
Wat zijn de cijfers vanaf 2019 tot heden van aangiftes voor het vermoeden van fraude?
De Raad voor de rechtspraak heeft ons laten weten dat hier geen cijfers over bekend zijn.
Wij verwijzen voorts naar het antwoord op de vragen 8,9 en 10 waarin wij aangeven met de Raad voor rechtspraak in gesprek te zullen gaan over of en op welke wijze het juiste inzicht kan worden gekregen.
In hoeveel gevallen vanaf 2019 tot heden heeft de kantonrechter de opvolgend bewindvoerder de opdracht geven om de schade te verhalen op de ontslagen bewindvoerder?
Het is aan de opvolgend bewindvoerder om onderzoek te doen naar eventuele geleden schade vanwege het tekortschieten van de ontslagen bewindvoerder. Dit kan vervolgens aanleiding geven tot een aansprakelijkheidsprocedure. Bij een ontslagprocedure wordt de opvolgend bewindvoerder meegedeeld dat hij bedacht moet zijn op mogelijke tekortkomingen en schade ten tijde van het bewind door de ontslagen bewindvoerder. Deze mededeling heeft de kantonrechter in Overijssel gedaan in de zaken van de ontslagen bewindvoerders als bedoeld in het antwoord van vraag 10.
In hoeveel gevallen vanaf 2019 tot heden is de bewindvoerder strafrechtelijk vervolgd en heeft de cliënt ervoor gekozen om zich in het strafproces als benadeelde partij toe te voegen en schadevergoeding te vorderen?
De Raad voor de rechtspraak heeft ons laten weten dat hier geen cijfers over bekend zijn.
Wij verwijzen voorts naar het antwoord op de vragen 8,9 en 10 waarin wij aangeven met de Raad voor rechtspraak in gesprek te zullen gaan over of en op welke wijze het juiste inzicht kan worden gekregen.
In hoeveel gevallen vanaf 2021 tot heden heeft de kantonrechter sinds de inwerkingtreding van de Wet adviesrecht gemeenten bij schuldenbewind erop toegezien of de noodzaak tot voortzetting van het schuldenbewind nog bestaat? Om hoeveel beslissingen gaat dat? Hoeveel gemeenten hebben vanaf 2021 gebruik gemaakt van het adviesrecht?
De Wet adviesrecht voor gemeenten bij schuldenbewind is per 1 januari 2021 in werking getreden. Wij zien dat nog relatief weinig gemeenten hier gebruik van maken. Precieze cijfers hierover zijn bij de Raad voor rechtspraak niet bekend en ook vanuit de gemeentes worden geen cijfers bijgehouden.
Afgezien van het wettelijk adviesrecht wordt er in elk individueel geval door de kantonrechters getoetst of de noodzaak tot voortzetting van het schuldenbewind nog bestaat. Dit gebeurt in alle dossiers bij de jaarlijkse controle van de rekening en verantwoording, bij de behandeling van verzoeken om een machtiging voor het verrichten van bepaalde handelingen5 tijdens het bewind en in de vijfjaarlijkse evaluatie. Indien blijkt dat geen noodzaak voor voortzetting van het bewind meer bestaat, dan verstuurt de kantonrechter een brief naar de bewindvoerder om hem te bevragen over de verdere noodzaak van het bewind. Ook kan de burger of diens naasten zich tot de kantonrechter wenden als zij menen dat het bewind kan worden opgeheven.
Hoeveel dossiers zijn er vanaf 2019 tot heden met vermoedens van financiële onregelmatigheden door bewindvoerders?
De Raad voor de rechtspraak houdt hierover geen landelijke cijfers bij.
Wij verwijzen voorts naar het antwoord op de vragen 8,9 en 10 waarin wij aangeven met de Raad voor rechtspraak in gesprek te zullen gaan over of en op welke wijze het juiste inzicht kan worden gekregen.
In hoeveel gevallen vanaf 2019 tot heden heeft de cliënt of opvolgend bewindvoerder bezwaar gemaakt tegen de eindafrekening en -verantwoording van de (ambtshalve) ontslagen bewindvoerder?
De Raad voor de rechtspraak heeft laten weten dat dit niet te kwantificeren is. Het gebeurt met enige regelmaat dat er bezwaar wordt gemaakt, maar in het merendeel van de gevallen volgen hieruit geen maatregelen omdat de bewindvoerder zijn bewind doorgaans goed kan verantwoorden.
Welke acties onderneemt de kantonrechter wanneer er geen eindrekening en -verantwoording wordt aangeboden aan de opvolgend bewindvoerder?
De bewindvoerder wordt eerst enkele malen aangeschreven en tot slot uitgenodigd voor een zitting. Als een bewindvoerder niet aan zijn verplichting voldoet, dan wordt de bewindvoerder gewezen op zijn verantwoordelijkheid en de eventuele consequenties van het niet indienen van een eindrekening en verantwoording. Als het een professionele bewindvoerder betreft en hij meer zaken heeft, dan wordt nader onderzoek gedaan en kunnen maatregelen volgen. Zo kan de kantonrechter bij gebleken tekortkomingen de bewindvoerder horen, besluiten om een bewindvoerder al dan niet binnen een gestelde termijn niet te benoemen in nieuwe zaken, het besluit tot een verbetertraject en het stellen van termijnen, schorsen, de aankondiging van ontslag en het ontslag. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Welke acties worden er ondernomen als de boedelbeschrijving en eindafrekening en -verantwoording van elkaar afwijken?
Normaliter wijken de boedelbeschrijving en de eindrekening en verantwoording van elkaar af. De boedelbeschrijving geeft de financiële situatie weer bij aanvang van het bewind en de eindrekening gaat over de laatste nog niet verantwoorde periode. Het zou vreemd zijn als daar geen wijziging in zit.
In de tussenliggende periode is er bewind gevoerd waardoor de situatie anders is geworden en niet zelden ook omdat er ten tijde van het bewind meer informatie bekend is geworden. Bij onverklaarbare informatie stelt kantonrechter nadere vragen en kan hij zo nodig maatregelen nemen.
Hoeveel kantoren hebben sinds 2019 een hersteltermijn gekregen vanuit het kwaliteitsbureau, omdat zij niet voldeden aan de gestelde eisen?
Het Landelijk kwaliteitsbureau (LKB) voert jaarlijks een handhavingscontrole uit op grond van het Besluit Kwaliteitseisen CBM. Iedere curator, bewindvoerder en mentor (hierna: uitvoerder) dient hiertoe een handhavingsverzoek in te dienen. Het LKB komt niet «zomaar» tot de conclusie dat niet aan de kwaliteitseisen wordt voldaan. De uitvoerder wordt tijdens de inhoudelijke beoordeling verzocht nadere informatie en documenten aan te leveren, bijvoorbeeld een prognose of voorlopige jaarcijfers over het lopende jaar. Het LKB heeft in 2019 ten aanzien van 21 kantoren geconcludeerd dat niet aan de kwaliteitseisen werd voldaan. In 2020 is tevens ten aanzien van 21 kantoren geconcludeerd dat niet aan de kwaliteitseisen werd voldaan.
Er is in feite geen sprake van een hersteltermijn na het niet voldoen aan de kwaliteitseisen. Als het LKB heeft geconcludeerd dat niet wordt voldaan aan de kwaliteitseisen kan de rechtbank overgaan tot ontslag. De rechtbank beslist hierover, zie daarvoor ook de antwoorden op vraag 6 en 19 hoe dat in zijn werk gaat.
Wat zijn de meest voorkomende oorzaken van het niet voldoen aan de kwaliteitseisen?
Als het gaat om de kwaliteitseisen die door het LKB worden getoetst, dan is de meest voorkomende oorzaak de financiële situatie van de bewindvoerder. De bewindvoerder is dan veelal niet (meer) in staat om aan zijn kort- of langlopende verplichtingen te voldoen. Er is dan sprake van een continuïteitsrisico.
Hoeveel kantoren voldoen opeenvolgende jaren niet aan de eisen van het kwaliteitsbureau? Wat zijn de cijfers vanaf 2019 tot heden?
Ten aanzien van negen bewindvoerders is door LKB in 2019 en 2020 geconcludeerd dat niet aan de kwaliteitseisen is voldaan. De Raad voor de rechtspraak heeft ons laten weten dat over 2021 nog geen cijfers hierover zijn verstrekt.
Welke aanbevelingen zijn sinds 2022 doorgevoerd als het gaat om financiering van schuldenbewind, gezien de actie «Doorvoering aanbevelingen (lopend) onderzoek financiering schuldenbewind»?
Het onderzoek naar de financierings- en beloningssystematiek bij schuldenbewind is nog niet afgerond. Naar verwachting wordt het onderzoek later dit najaar opgeleverd. Wij informeren uw Kamer over de bevindingen en de kabinetsreactie daarop.
In de beantwoording van de Kamervragen «Bewindvoerder steelt 160.000 euro van cliënten»3 heeft u aangegeven in gesprek te gaan om de mogelijkheden om het toezicht op het functioneren van bewindvoerders verder te borgen en om te bezien hoe de kwaliteitseisen aan professionele bewindvoerders en het rechterlijk toezicht daarop verder aangescherpt kunnen worden om de kwaliteit die van bewindvoerders verwacht mag worden te borgen.Welke concrete acties heeft u vanaf 2022 ondernomen om de kwaliteit van beschermingsbewindvoerders en schuldhulpverlening te versterken? Wat is de aanscherping?
We hebben met de rechtspraak geïnventariseerd in welk opzicht de kwaliteitseisen aan professionele bewindvoerders en het rechterlijk toezicht daarop, verder aangescherpt kunnen worden om de kwaliteit die van bewindvoerders verwacht mag worden te borgen. Gelet op de goede afstemming en samenwerking die tussen bewindvoerders en gemeenten nodig is, ga ik hierbij ook de brancheorganisaties van bewindvoerders en gemeenten betrekken. Binnenkort zal aan uw Kamer een brief worden aangeboden waarin wij u zullen informeren over de stappen die wij gaan zetten om strengere eisen aan bewindvoerders te stellen en het rechterlijk toezicht daarop te verscherpen.
Hoeveel mensen kunnen geholpen kunnen worden door een bewindvoerder of bewindvoerder met assistent zonder dat de kwaliteit in het gedrang komt?
Dat is afhankelijk van de problematiek die in het klantenbestand van de bewindvoerder speelt. De rechtspraak hanteert geen strikte norm en het aantal hangt ook af van de mate van bijstand door een assistent-bewindvoerder. De Raad voor de rechtspraak heeft ons laten weten dat zonder een assistent-bewindvoerder een richtlijn van rond de 80 zaken wordt gehanteerd, mits binnen die zaken variatie zit. De uitvoering door de bewindvoerder is bepalend bij het beoordelen van deze richtlijn.
Bent u bereid het onderzoek in opdracht van het Ministerie van SZW en in overleg met het Ministerie van JenV, naar hoe wijzigingen in de financierings- en beloningssystematiek kunnen bijdragen aan verbetering van de samenwerking tussen gemeenten, branchevereniging en bewindvoerders, dat na de zomer verwacht wordt, toe te lichten tijdens het commissiedebat armoede- en schuldenbeleid op 19 oktober 2022?
Naar verwachting wordt het onderzoek, dat in gezamenlijke opdracht van de Ministeries van SZW en J&V wordt uitgevoerd, naar de financierings- en beloningssystematiek later dit najaar opgeleverd. Waarschijnlijk na het commissiedebat. Wij zullen u informeren over de uitkomsten en de opvolging die wij hieraan zullen geven.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voor het commissiedebat armoede- en schuldenbeleid op 19 oktober 2022?
Ja.
Onbewaakt ziekenhuisbezoek gevaarlijke gedetineerde |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Gevluchte gevangene zit straf uit voor marteling»?1
Ja.
Wat is het afwegingskader aan de hand waarvan besloten wordt of een gedetineerde onbewaakt de penitentiaire inrichting mag verlaten?
Ieder verlof, ook incidenteel verlof om naar het ziekenhuis te gaan, wordt getoetst aan de Regeling tijdelijk verlaten inrichting (Rtvi). In artikel 4 Rtvi zijn verschillende weigeringsgronden voor verlof beschreven. De directeur van de penitentiaire inrichting (PI) schat bij de toetsing onder meer de veiligheidsrisico’s in bij het beoordelen van een verblijf buiten de inrichting en kan hiervoor advies vragen aan bijvoorbeeld de politie of het Openbaar Ministerie (OM). De directeur kan bij het verlenen van verlof besluiten tot het toepassen van beveiligingsmaatregelen zoals begeleiding of bewaking.
Op welke wijze wordt bij deze afweging de aard van het strafbaar feit betrokken en eventuele verslavings- en/of gedragsproblematiek?
Alle aspecten die een risico voor de veiligheid kunnen vormen bij verlof worden meegenomen wanneer wordt beoordeeld of een gedetineerde daarvoor in aanmerking komt. Zo wordt onder meer gekeken of er sprake is van gevaar voor ernstige verstoring van de openbare orde of het plegen van strafbare feiten, een ernstig vermoeden dat het verlof zal leiden tot alcoholmisbruik en drugsgebruik en een risico als gevolg van de gestoorde of agressieve persoonlijkheid van de gedetineerde.
Hoe wordt voorkomen dat potentieel vluchtgevaarlijke gedetineerden onbewaakt op verlof gaan?
Wanneer het ernstig vermoeden bestaat dat de gedetineerde zal proberen zich aan de detentie te onttrekken, wordt het verlof geweigerd. Zoals hierboven aangegeven kan de directeur ook besluiten om bij het verlenen van verlof beveiligingsmaatregelen toe te passen, zoals begeleiding of bewaking.
Deelt u de mening dat voorkomen moet worden dat onnodige risico’s worden genomen bij het toestaan van bezoek buiten de penitentiaire inrichting? Zo ja of nee, waarom?
Het verlenen van verlof moet op zorgvuldige wijze gebeuren. Voor de beoordeling gelden de hierboven beschreven kaders. Zo wordt geborgd dat een gedetineerde verantwoord met verlof gaat, bewaakt of onbewaakt. Bij de beoordeling wordt nadrukkelijk rekening gehouden met mogelijke veiligheidsrisico’s zoals vluchtgevaarlijkheid of middelengebruik tijdens verlof. Mochten er veiligheidsrisico’s aanwezig zijn, dan worden maatregelen getroffen om deze te mitigeren. Eventueel kan het verlof worden geweigerd. Daarbij merk ik op dat verlof een instrument is om te werken aan een veilige terugkeer naar de samenleving, uiteraard met goede weging van de risico’s. Desondanks is het nooit volledig uit te sluiten dat zich tijdens een verlof een incident voordoet.
Het bericht dat de Hoge Raad het colorverbod in de Algemene plaatselijke verordening (APV) onverbindend heeft verklaard |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het feit dat het colorverbod moet worden geschrapt uit een Algemene plaatselijke verordening (APV) naar aanleiding van een arrest van de Hoge Raad?1
Ja, hier ben ik mee bekend. Vanaf 24 december 2021 is er op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) géén handhaving meer mogelijk op de uiterlijke kenmerken (zoals hesjes, ofwel «colors») van de niet onherroepelijk verboden motorclubs op basis van het specifieke verbodsartikel dat hierop ziet in de APV. De Hoge Raad oordeelde op 24 december 2021 dat artikel 2:50a van de APV van de gemeente Haarlem in strijd is met het grondrecht op de vrijheid van meningsuiting (artikel 7 lid 3 van de Grondwet). De Hoge Raad oordeelde dat op dit grondrecht alleen bij wet in formele zin een uitzondering kan worden gemaakt, niet in een gemeentelijke verordening, zoals de gemeente Haarlem deze had aangebracht in de APV van Haarlem.2 Dat betekent dat enkel de APV niet kan worden gebruikt als grondslag voor de handhaving van het colorverbod.
Hoeveel gemeenten hadden op het moment van het arrest van de Hoge Raad een colorverbod opgenomen in hun APV?
Ongeveer vijftig procent van de gemeenten in Nederland.
In hoeverre acht u het wenselijk dat het zichtbaar dragen, bij zich hebben of vervoeren van kleding en goederen die uiterlijke kenmerken vertonen van een door de rechter verboden organisatie wordt toegestaan in Nederland?
Dit is niet wenselijk gelet op de intimidatie en dreiging die daarvan uitgaat of uit kan gaan. Uit de civielrechtelijke uitspraken blijkt dat uiterlijke kenmerken onlosmakelijk onderdeel zijn van de cultuur van wetteloosheid van Outlaw Motorcycle Gangs, waarin het plegen van (ernstig) geweld wordt gestimuleerd. Deze uitstraling leidt tot intimidatie en geweld in onder andere de openbare ruimte en die cultuur is in strijd met de openbare orde en is daarom verboden. Ik ga hier nader op in bij de beantwoording van vraag 4.
In hoeverre wordt het dragen van kleding van een verboden organisatie aangemerkt als het voortzetten van de werkzaamheid van een verboden organisatie en wordt op deze wijze daar ook op gehandhaafd?
Over deze vraag zijn zowel in het civielrecht als in het strafrecht uitspraken gedaan. Daarnaast is er sprake van een verschil tussen niet onherroepelijk verboden verklaarde OMG’s, en OMG’s die wel onherroepelijk zijn verboden. Ook is er met de verruiming van artikel 2:20 Burgerlijk Wetboek (BW) lid 5 per 1-1-2022 een nieuwe bevelsmogelijkheid ontstaan op dit vlak. In de komende alinea’s ga ik respectievelijk verder in op deze punten.
In civielrechtelijke uitspraken is het uitgangspunt dat het civielrechtelijk verbod ertoe leidt dat de werkzaamheid van de organisatie niet meer mag worden voortgezet, in welke vorm dan ook.3 Ook blijkt uit de vele voorbeelden die zijn opgenomen in de civiele uitspraken dat het dragen of tonen van uiterlijke kenmerken van de club een onderdeel is van de werkzaamheid van de verboden organisatie. Met de colors is er sprake van een uitstraling van een duidelijk herkenbare groep (de verboden motorclub) die ernstig geweld pleegt of dreigt met het plegen van ernstig geweld. 4 Bovendien refereren de herkenningstekens en andere verschijningsvormen aan de verheerlijking van geweld. Het dragen van kleding van een verboden motorclub behoort derhalve – onder meer – tot de voortzetting van de werkzaamheid van een verboden club omdat de naam, patches, logo’s, kleuren etc. onlosmakelijk verbonden zijn met de verboden motorclub.
Er zijn inmiddels strafrechtelijke uitspraken waarin ook is geoordeeld dat het dragen van kleding van een verboden organisatie het voortzetten van de werkzaamheid van een verboden organisatie behelst op grond van artikel 140 lid 2 Wetboek van Strafrecht. Dit betreft de strafbaarstelling van het voortzetten van de werkzaamheid van een organisatie die bij onherroepelijke rechterlijke beslissing verboden is verklaard. Als illustratief voorbeeld dient de volgende passage uit één van deze strafrechtelijke uitspraken:
Ervan uitgaande dat de BMC-chapters en de BMC-leden feitelijk onderdeel uitmaakten van BMC Holland en dat de naam, het logo en de colors van Bandidos als kenmerk voor deze cultuur staan, kan de conclusie niet anders zijn dan dat de verdachte, door het dragen van de bij hem inbeslaggenomen kleding en accessoires, heeft deelgenomen aan de voortzetting van de werkzaamheid van BMC Holland en voort is gegaan met de handelingen in strijd met de openbare orde.».5
De jurisprudentie zal op dit vlak de komende tijd nog verder moeten uitkristalliseren.
In het geval van onherroepelijk verboden verklaarde motorclubs wordt in beginsel door de bevoegde instanties gehandhaafd op basis van artikel 140 lid 2 Wetboek van Strafrecht. Hierop staat een maximale gevangenisstraf van twee jaar of een geldboete van de vierde categorie en er wordt beslag gelegd op de uiterlijke kenmerken. Deze strafbaarstelling geldt echter pas op het moment dat de uitspraak van de rechter onherroepelijk is geworden.
Een niet onherroepelijk civielrechtelijk verbod kan echter onmiddellijk in gaan als de rechter de uitspraak uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard (artikelen 233 en 288 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering) en de argumenten voor het verbod kunnen ook in dat stadium bijdragen aan bijvoorbeeld de motivering voor een (potentiele) verstoring van de openbare orde.
Bij het dragen van kleding van niet onherroepelijk verboden verklaarde motorclubs wordt er in beginsel gehandhaafd op basis van artikel 172 lid 3 Gemeentewet. De burgemeester is bevoegd bij verstoring van de openbare orde of bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, de bevelen te geven die noodzakelijk te achten zijn voor de handhaving van de openbare orde. De burgemeester maakt zelf een afweging over de feiten, maar hij kan daarbij uitgaan van de feiten die al eerder door een civiele of strafrechter zijn vastgesteld. Die feiten mag hij normaal gesproken aannemelijk achten. In het geval van een (potentiele) verstoring van de openbare orde door het dragen/tonen van uiterlijke kenmerken van een verboden organisatie staat de burgemeester sterk door te verwijzen naar de uitspraken van de civiele rechters, die op basis van een zeer zorgvuldige afweging in een strenge procedure, hebben geconcludeerd dat de desbetreffende motorclub een gevaar vormt voor de openbare orde. De feiten waren klaarblijkelijk zo ernstig dat een verbod moest volgen. Het belang van bescherming van de openbare orde weegt zwaar en kan prevaleren, waardoor de burgemeester niet hoeft te wachten tot het verbod onherroepelijk is. De burgemeester kan aansluiten bij de feitenvaststelling. De praktijk geeft echter aan dat in geval van veelal acute en onverwachte situaties dit artikel lastig toepasbaar is, omdat het bevel van de burgemeester moet worden afgewacht. Indien het bevel niet wordt opgevolgd levert dit een strafbaar feit op (artikel 184 lid 1 Wetboek van Strafrecht, met een gevangenisstraf van maximaal drie maanden of geldboete van de tweede categorie) en vindt aanhouding plaats en beslag op de colors.
Tot slot kan er voor clubs waartegen na 1-1-2022 een civielrechtelijke procedure is gestart, worden gehandhaafd op basis van artikel 2:20 lid 5 BW in relatie met artikel 184a lid 2 Wetboek van Strafrecht, mits de rechter hiertoe beveelt. Het artikel 2:20 lid 5 BW is per 1-1-2022 gewijzigd en er is in geval van een OMG nog geen gebruik van gemaakt omdat er nog geen rechtszaak tegen een OMG is gestart na 1-1-2022. Met de wijziging kan de rechter voor organisaties die in eerste aanleg zijn verboden een bevel geven om specifieke activiteiten na te laten, zoals het dragen van colors. Voor het negeren van het bevel staat een gevangenisstraf van maximaal een jaar of een geldboete van de derde categorie.
Op welke wijze wordt nu opgetreden tegen personen die kleding met uitingen van een verboden organisatie dragen?
Zie de beantwoording bij vraag 4.
Acht het u het noodzakelijk om een wettelijke grondslag creëren voor het colorverbod zodat gemeenten, als zij dat wensen, het verbod weer op kunnen nemen in hun APV? Zo ja, gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Uit de beantwoording van voorgaande vragen blijkt dat er al een aantal wettelijke grondslagen bestaat waarbij gemeenten, politie en justitie kunnen handhaven op het colorverbod. Ook blijkt uit het arrest van de Hoge Raad van 24 december 2021 dat alleen bij wet in formele zin uitzondering kan worden gemaakt op het recht van de vrijheid van meningsuiting, niet in de APV. Of deze bestaande mogelijkheden voldoende zijn leg ik voor aan het Landelijk Strategisch Overleg (LSO) van de aanpak van Outlaw Motorcycle Gangs (OMG’s). Het LSO informeert en adviseert de Minister van Justitie en Veiligheid namens de samenwerkende partners die deelnemen aan de Regionale en Landelijke Informatie- en Expertise Centra (Belastingdienst Directie MKB en FIOD, politie, Openbaar Ministerie, lokaal bestuur, Koninklijke Marechaussee) in de aanpak van Outlaw Motorcycle Gangs. Het advies van het LSO wordt eind 2022 verwacht. Daar wordt uw Kamer te zijner tijd over geïnformeerd.
Voor de volledigheid wijs ik ten slotte nog op het initiatiefwetsvoorstel «bestuurlijk verbod ondermijnende organisaties» dat momenteel in de Eerste Kamer aanhangig is, waarin eveneens verbod op het voortzetten van de werkzaamheid van een verboden organisatie is opgenomen.6
Kinderen die uithuis geplaatst zijn, het toeslagenschandaal en de schadevergoeding die zij krijgen uitgekeerd, terwijl ze nog uithuis geplaatst zijn |
|
Lilian Marijnissen , Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Herinnert u zich de motie Omtzigt/Marijnissen (Kamerstuk 31 839, nr 50), die over een mogelijkheid gaat tot herziening bij lopende uithuisplaatsingen?
Ja.
Hoeveel gezinnen, die erkend zijn als slachtoffer in het toeslagenschandaal, van wie kinderen uithuis geplaatst zijn, zijn op dit moment bekend? Hoeveel kinderen zijn op dit moment uithuis geplaatst? Bij hoeveel ouder-kind relaties zijn concrete stappen gezet tot verbetering en welke zijn dat?
Op 31 augustus 2022 waren er 202 ouders in begeleiding bij het Ondersteuningsteam met 429 betrokken kinderen. In de voortgangsrapportages van het Ondersteuningsteam1 wordt gewezen op een breed scala aan resultaten, onder andere gevoelens van erkenning en herstel, beweging in processen die waren vastgelopen en stappen naar een gewenste oplossing voor ouders en kinderen. Voorbeelden van dat laatste zijn het tot stand brengen of aanpassen van een bezoekregeling, contactherstel met kinderen of het indienen van een verzoek tot beëindiging van de uithuisplaatsing. Zes kinderen zijn sinds de inzet van het Ondersteuningsteam terug naar huis gegaan. Via een voortgangsbrief in oktober 2022 informeer ik uw Kamer verder over de resultaten van de inzet van het Ondersteuningsteam.
Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) zal in november 2022 nieuwe cijfers publiceren over de samenloop van gedupeerdheid, jeugdbeschermingsmaatregelen en jeugdzorg met verblijf. Dan is bekend hoeveel kinderen van gedupeerde ouders er op peildatum 30 juni 2022 uithuisgeplaatst waren.
Hoeveel ouders hebben zich ondertussen gemeld bij de Raad voor Rechtsbijstand als gedupeerde van het Toeslagenschandaal (ivm nihilstelling eigen bijdrage als toeslagen slachtoffer)? Bent u bekend dat de nihilstelling van de eigen bijdrage vanaf januari 2022 ingaat? Hoe staat het met de eigen bijdrage voor het jaar 2021? Moeten deze ouders als slachtoffer van de toeslagen alsnog de eigen bijdrage zelf betalen?
Ja, ik ben bekend met de rechtsbijstandregeling waarmee gedupeerde ouders van de kinderopvangtoeslagaffaire kosteloze rechtsbijstand kunnen krijgen als ze te maken hebben met een uithuisplaatsing of gezagsbeëindiging2. Tot 26 augustus 2022 zijn er 18 aanvragen ingediend.
Gedupeerde ouders aan wie vanaf 1 januari 2022 rechtsbijstand is verleend in een procedure over uithuisplaatsing kunnen aanspraak maken op de subsidieregeling. Ouders bij wie de rechtsbijstand is gestart in 2021 en doorloopt in 2022 hebben volgens de regeling dus ook recht op kosteloze rechtsbijstand. Als de rechtsbijstand in een procedure over uithuisplaatsing is beëindigd voor 1 januari 2022, is er géén aanspraak mogelijk waardoor de normale regels van gesubsidieerde rechtsbijstand gelden, inclusief eigen bijdrage.
Heeft u nagedacht welk (psychisch) effect het heeft op kinderen en ouders als het kind een schadevergoeding krijgt van maximaal 10.000 euro als slachtoffer van het toeslagenschandaal terwijl het kind nog immer uit huis geplaatst is? Kunt u hier uitgebreid op reflecteren? Staat hiermee het causaal verband vast dat de kinderen door toedoen van de toeslagenaffaire uithuis geplaatst zijn?
Samen met kinderen en jongeren is er een kindregeling ontworpen. De kindregeling is een herstelregeling die bedoeld is als steun in de rug en een erkenning voor alle kinderen uit gezinnen die gedupeerd zijn door de kinderopvangtoeslag. De regeling is bedoeld om bij te dragen aan een betere toekomst van deze kinderen, ongeacht waar zij opgroeien.
Immers de gevolgen van de problemen met de kinderopvangtoeslag reiken verder dan de levens van ouders alleen. Ook veel kinderen hebben, buiten hun schuld om, in hun dagelijks leven de pijnlijke gevolgen ervaren. Veel van hen zijn in armoede en in een stressvolle omgeving opgegroeid.
De tijd kunnen we niet terugdraaien voor deze ouders en hun kinderen en het leed dat hen is aangedaan kan niet ongedaan gemaakt worden. De inzet is erop gericht om ervoor te zorgen dat deze kinderen en ouders verder kunnen met hun leven zonder de zorgen en problemen als gevolg van de toeslagenaffaire.
De kindregeling zal bestaan uit een financiële tegemoetkoming waarvan de hoogte is gekoppeld aan de leeftijd van het kind, maar ook uit brede ondersteuning vanuit gemeenten met maatwerk naar de behoefte per kind. De kindregeling is niet bedoeld om schade of schulden te compenseren. Kinderen en jongeren hebben zelf aangegeven en geadviseerd wat zij nodig hebben, ook als het gaat om de hoogte van de tegemoetkoming. Hun adviezen zijn overgenomen.
Kinderen die gedupeerd zijn door het kinderopvangtoeslagschandaal en te maken hebben (gehad) met een uithuisplaatsing voor ondersteuning terecht bij het onafhankelijk Ondersteuningsteam. Het bieden van brede ondersteuning en de financiële tegemoetkoming staan los van de vraag of er een causaal verband is tussen de problemen met de kinderopvangtoeslag en de uithuisplaatsingen. Het onderzoek van de Inspectie Justitie en Veiligheid en van de onafhankelijke onderzoekscommissie moet hier meer inzicht in bieden.
Begrijpt u dat u voor elk van de uithuisgeplaatste kinderen dat slachtoffer is in het toeslagenschandaal actie moet ondernemen voordat u een geldbedrag gaat uitkeren? Hoe gaat u dat bewerkstelligen?
Het uitgangspunt van de kindregeling is om ervoor te zorgen dat zo veel mogelijk kinderen die de gevolgen hebben ervaren van de problemen omtrent de kinderopvangtoeslag onder deze regeling vallen. Kinderen die te maken hebben of hebben gehad met uithuisplaatsingen vallen hier ook onder. Het kabinet spant zich ten volle in, ook voor deze groep.
De kindregeling bestaat onder meer uit een financiële tegemoetkoming bedoeld als steun in de rug richting de toekomst. Kinderen hebben aangegeven graag eigen regie te willen hebben over dit bedrag. Dat wil het kabinet voor zover mogelijk ook realiseren, ook voor de kinderen die te maken hebben (gehad) met uithuisplaatsing.3 De zeggenschap over het vermogen van minderjarigen is echter in de wet geregeld. Voor de meeste minderjarige kinderen geldt dat hun ouders zeggenschap hebben over hun vermogen. Als door de rechter een kinderbeschermingsmaatregel is opgelegd, is in de meeste gevallen de ouder nog de wettelijk vertegenwoordiger van het kind. De Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) is hiermee wettelijk verplicht om de ouder te vragen op welk rekeningnummer het geld overgemaakt moet worden. Zodra het rekeningnummer bekend is bij UHT vindt de toekenning ambtshalve plaats. In sommige gevallen kan er ook sprake zijn van een gezagsbeëindigende maatregel. In dat geval is niet meer de ouder de wettelijke vertegenwoordiger van het kind, maar een voogd.
UHT kan echter op dit moment op grond van de haar beschikbare gegevens nog geen onderscheid maken tussen kinderen die wel of niet met een gezagsbeëindigende maatregel te maken hebben (gehad). UHT onderzoekt daarom de mogelijkheid om toegang te krijgen tot de gezagsgegevens uit de BRP of anders via het verkrijgen van toegang tot de gezagsgegevens van de Raad voor de Rechtspraak, om zo de wettelijk vertegenwoordiger van de kinderen te achterhalen. Voor deze en enkele andere groepen kinderen wordt een apart team ingericht binnen UHT om ervoor te zorgen dat er persoonlijk contact wordt gezocht en een vooraankondiging dan wel beschikking niet voor verrassingen zorgt.
Bij meerderjarige kinderen speelt het gezagsvraagstuk niet; zij worden zelfstandig aangeschreven. Hierbij bestaat ook geen onderscheid tussen meerderjarige kinderen die te maken hebben gehad met een uithuisplaatsing of niet.
Wie krijgt de beschikking over het geldbedrag wanneer het kind onder een voogdijmaatregel staat? Wie krijgt de beschikking over het geldbedrag wanneer het kind in de kaders van de Ondertoezichtstelling (OTS) uithuis is geplaatst?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 heeft in principe de ouder met gezag zeggenschap over het vermogen van zijn of haar minderjarige kind(eren). Als door de rechter een kinderbeschermingsmaatregel is opgelegd, zijn twee situaties mogelijk. Bij een OTS houdt de ouder zeggenschap over het vermogen van het kind. Als een gezagsbeëindigende maatregel is opgelegd, heeft de voogd zeggenschap over het vermogen van het kind. Dit kan een gecertificeerde instelling of een pleegouder zijn. De ouder of voogd die zeggenschap heeft, kan bepalen of het kind zelf beschikking over het geld krijgt. Van ouders wordt verwacht hierbij in het belang van het minderjarige kind te handelen en voor een voogd is dit zelfs een wettelijke opdracht.
Bent u bekend met het artikel 1:276 BW waarin staat dat de ouder wiens gezag is beëindigd het bewind over het vermogen naar de opvolger gaat? Wil dit dan zeggen dat wanneer het kind uithuis is geplaatst en het gezag wordt beëindigd van ouders en de schadevergoeding voor de gedupeerde kinderen onder beheer van de Gecertificeerde Instelling (GI) komt te vallen?
Zoals ik in de beantwoording van vraag 6 heb aangegeven, heeft de voogd zeggenschap over het vermogen van het kind wanneer een gezagsbeëindigende maatregel is opgelegd. Dit kan bijvoorbeeld een gecertificeerde instelling, een pleegouder of een ex-partner zijn.
Bent u bekend met artikel 1:253 i BW en klopt het dat ouders die gezamenlijk zijn belast met het ouderlijk gezag over het kind ook de ouders zijn die gezamenlijk het bewind over het vermogen van het kind uitvoeren?
In beginsel klopt dat. Uitzonderingen zijn mogelijk op grond van artikel 1:253i lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dit kan bijvoorbeeld indien een minderjarige goederen verkrijgt uit een erfenis, waarbij in de uiterste wilsbeschikking is aangegeven dat een ander het bewind voert over die goederen.
Wie voert het bewind uit indien sprake is van een uithuisplaatsing in de kaders van de OTS?
Bij een OTS behouden ouders het gezag over het kind en blijven de ouders ook het bewind voeren over het vermogen van het kind. Dit is ook zo in het geval van een OTS met uithuisplaatsing.
Heeft u nagedacht hoe u gaat uitleggen aan het kind dat een schadevergoeding wordt uitgekeerd maar dat de GI of de ouders zijn of haar schadevergoeding beheert?
Het doel is dat de tegemoetkoming die de kindregeling biedt, ten goede komt aan het kind. In de wet is bepaald dat de ouders het gezag over hun minderjarige kinderen hebben. Zij zijn verantwoordelijk voor de opvoeding en verzorging. Vanuit die verantwoordelijkheid is het ook aan de ouders om te beoordelen wat in het belang van het kind is. In uitzonderlijke gevallen kan het gezag zijn overgedragen aan een voogd. De ouders of voogd kunnen het kind beschikking geven over diens eigen vermogen. Het kabinet meent dat de ouders of voogd – en niet de overheid – het beste in staat zijn om te beoordelen of dit in het belang van het kind is. Van ouders wordt verwacht in het belang van het minderjarige kind te handelen en voor een voogd is dit zelfs een wettelijke opdracht.
Door dit te benadrukken in heldere communicatie gaan we er vanuit dat de tegemoetkoming zoveel mogelijk ten goede komt aan de kinderen, al blijft ander gebruik niet volledig te ondervangen, zoals ook aangegeven in de Kamerbrief van 29 oktober 20214.
Hoe wordt met een situatie omgegaan wanneer er meerdere kinderen uit een gezin komen met verschillende maatregelen?
Gezinnen kunnen te maken krijgen met verschillende jeugdbeschermingsmaatregelen en deze kunnen verschillen per kind. In sommige gevallen houdt dat ook in dat er geen contact is tussen ouder en kind of dat ouders van minderjarige kinderen uit het ouderlijk gezag ontheven zijn. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 spant UHT zich in om ook in die gevallen de wettelijke vertegenwoordiger/voogd te bereiken. De gedupeerde ouders van minderjarige kinderen worden in principe generiek aangeschreven voor de financiële tegemoetkoming op grond van de kindregeling op basis van de bij de UHT beschikbare informatie uit de BRP. Meerderjarige kinderen worden zelfstandig aangeschreven.
Welke waarborgen zijn ingebouwd zodat het geld ook echt bij het kind terecht komt?
Het uitgangspunt van het kabinet is om de regie van het kind over het te ontvangen geldbedrag zo veel mogelijk te realiseren. Dit is ook aangegeven in genoemde brief aan de Tweede Kamer van 29 oktober 2021 waarin de contouren van de kindregeling zijn geschetst.5 Kinderen die zelf zeggenschap hebben over hun vermogen, omdat zij nu meerderjarig zijn, kunnen zelf een rekeningnummer opgeven en hebben zelf beschikking over het geld. Bij minderjarige kinderen wordt gevraagd naar het rekeningnummer van de kinderen. Het uitgangspunt van het wetsvoorstel Wet hersteloperatie toeslagen (artikel 6.8, derde lid) is dat de tegemoetkoming wordt uitbetaald op een rekening op naam van een minderjarig kind. De Belastingdienst verzoekt de wettelijke vertegenwoordiger om het juiste bankrekeningnummer binnen zes weken door te geven. Als hij hier niet op reageert, wordt tegemoetkoming uitbetaald op een bij de Belastingdienst/Toeslagen bekende bankrekening.
De zeggenschap over het vermogen van minderjarigen is in de wet geregeld. Voor de meeste minderjarige kinderen geldt dat hun ouders zeggenschap hebben over hun vermogen. Ouders bepalen dus in hoeverre hun minderjarige kinderen eigen regie krijgen over het geld. Het kabinet acht het van groot belang om uit te gaan van vertrouwen in deze ouders. Dit betekent dat we voor die kinderen voornemens zijn om het geld over te maken op een rekeningnummer gekozen door de ouders. Daarbij erkent het kabinet dat niet kan worden uitgesloten dat ouders van minderjarige kinderen het geld zouden kunnen gebruiken voor doeleinden die niet in lijn zijn met de wens of de behoeften van de kinderen. Ook is vermenging mogelijk met vermogen van de ouders. Door middel van goede informatie aan de ouders en kinderen is het risico hierop deels te mitigeren, maar niet volledig te ondervangen. In het geval er sprake is van een gezagsbeëindigende maatregel bestaat ook het risico dat het kind niet via de ouder te bereiken is, zoals aangegeven in de beantwoording op vraag 5.
Bij welke leeftijd mogen de kinderen aanspraak maken op hun schadevergoeding?
Jongeren die bij de start van de problematiek, op 1 januari 2005, financieel nog afhankelijk waren van hun ouders (jonger dan 21), en alle kinderen die daarna nog zijn geboren tot de start van de regeling (in 2022), vallen binnen de doelgroep en kunnen dus aanspraak maken op de tegemoetkoming. Vanaf welke leeftijd de kinderen zelf over het geld kunnen beschikken, wordt bepaald door hun ouder(s) of voogd. Vanaf de leeftijd van 18 jaar kunnen de kinderen volgens de wet zelf over hun vermogen beschikken.
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de rechtbank Overijssel (ECLI:NL:RBOVE:2022:2178) waarin de rechtbank het landelijke Ondersteuningsteam Uithuisplaatsingen Toeslagenaffaire en de GI ruimte geven een onderzoek te laten uitvoeren in de vorm van een verklarende analyse door een onafhankelijk psycholoog, waarin ook gekeken wordt naar het perspectief van de kinderen die al vanaf 2014 uithuis geplaatst zijn?
Ja.
Hoe gaat u bevorderen dat alle ouders de mogelijkheid krijgen, zowel in de kaders van de OTS als de voogdij, een verklarende analyse uit te laten voeren door een psycholoog/orthopedagoog (onderzoek ter zakend deskundige gedragswetenschapper) waar gekeken wordt naar het perspectief van het kind en/of terugplaatsing een reëel perspectief is zodat ouders deze analyse eventueel kunnen gebruiken voor de motivering voor een verzoek ex artikel 1:265 D BW in de kaders van de OTS of in de kaders van de voogdij op grond van artikel 1:277 BW?
Een verklarende analyse is één van de instrumenten die het Ondersteuningsteam kan inzetten bij de ondersteuning van gedupeerden die met een uithuisplaatsing te maken kregen. Voor het opstellen van de verklarende analyse worden door het Ondersteuningsteam deskundigen ingeschakeld. De verklarende analyse is een instrument waarmee in kaart wordt gebracht hoe problemen zijn ontstaan en wat maakt dat deze in stand zijn gebleven. Vervolgens wordt er beschreven wat er nodig is om uit de complexe situatie die er vaak is te komen. Bij een verklarende analyse ligt de nadruk niet op de problemen die er zijn, maar op de verklaring van deze problemen en daarmee de denkrichtingen om uit de problemen te komen. De deskundigen die deze verklarende analyse opstellen, zullen vooral adviezen geven over wat ouders, kinderen en opvoeders nodig hebben van elkaar.
Op dit moment wordt de verklarende analyse op kleine schaal toegepast. Ik zie dit als een «pilot», waarvan geleerd kan worden in welke situaties een verklarende analyse meerwaarde heeft, wat het vraagt aan inzet en samenwerking van alle betrokkenen en wat er voor nodig is om dit op bredere schaal toe te passen. Het Ondersteuningsteam zal de ervaringen goed monitoren en deze ook bespreken met ketenpartners.
Door GI’s wordt afhankelijk van de gezinssituatie naast het reguliere onderzoek soms ook een verklarende analyse ingezet. De GI’s laten de verklarende analyse door een eigen deskundig gedragswetenschapper uitvoeren of zetten daarvoor een deskundig gedragswetenschapper van buiten de organisatie in.
Hoe gaat u bevorderen dat alle ouders van uithuisgeplaatste kinderen (drang en dwang, toeslagenslachtoffer of niet of in het kader van de voogdij zoals in de aangehaalde uitspraak) zo’n verklarende analyse kunnen krijgen?
Vergaande beslissingen zoals een uithuisplaatsing dienen zorgvuldig te worden onderbouwd met deskundige analyses, waarbij niet alleen naar het kind wordt gekeken maar ook naar het gezin en de directe omgeving.
De ervaringen die het Ondersteuningsteam en ook de GI’s opdoen met de verklarende analyses van door hen ingeschakelde deskundigen zal ik betrekken bij mijn traject ter verbetering van de rechtsbescherming en rechtspositie van ouders en kinderen die met de jeugdbescherming te maken krijgen. De beschikbaarheid van deskundigen en de financiering zijn daarbij nog randvoorwaarden die verder uitzoekwerk vragen.
Verder werk ik samen met de Staatssecretaris van VWS en de VNG aan een brede stelselvernieuwing via het Toekomstscenario Kind- en Gezinsbescherming. In dat kader is ook aandacht voor het bealng van een «integrale gezinsanalyse». Uw Kamer wordt nog voor het debat over het systeem van de jeugdbeschermingsketen van donderdag 15 september as. nader geïnformeerd over de wijze waarop we een versnelling willen brengen in het Toekomstscenario. In dat kader is ook aandacht voor het belang van een «integrale gezinsanalyse».
De wet geeft nu de mogelijkheid een contra-onderzoek te verzoeken ex artikel 810 a lid 2 Rv., kunt u aangeven hoe vaak zo’n onderzoek wordt toegewezen vanuit de rechtspraak? Kunt u aangeven of er wachtlijsten zijn en hoe lang deze wachtlijsten zijn bij de instanties die deze onderzoeken uitvoeren? Kunt u aangeven hoe vaak een onderzoek wordt afgewezen onder de noemer in het belang van het kind?
Nee, ik beschik niet over cijfers over contra-onderzoeken omdat door de rechtspraak niet wordt geregistreerd hoe vaak een verzoek van een ouder conform artikel 810a lid 2 Rv wordt toegewezen, dan wel afgewezen in het belang van het kind.
Er zijn wachttijden voor het uitvoeren van onderzoeken in familierechtelijk kader, omdat er onvoldoende onderzoekscapaciteit beschikbaar is door een tekort aan gedragsdeskundigen (zowel psychologen als psychiaters). Bij het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP), dat verzoeken tot contra-onderzoek bemiddelt en coördineert voor (onder andere) familierechtelijke gedragskundige onderzoeken is een wachtlijst. De wachttijd voor familierechtelijke zaken bij het NIFP varieert per regio en loopt uiteen van drie maanden tot een jaar.
Kunt u aangeven of op voorhand al een gedegen onderzoek wordt verricht naar de opvoedvaardigheden van ouders alvorens wordt overgegaan tot een uithuisplaatsing? Zo ja, kunt u ook benoemen welke instrumenten hiervoor worden gebruikt?
Kinderen hebben het recht om gezond en veilig op te kunnen groeien. Het heeft daarbij de voorkeur dat een kind opgroeit in het eigen gezin maar soms lukt dat helaas niet. Een gedwongen uithuisplaatsing kan alleen worden uitgesproken als ook sprake is van Ondertoezichtstelling (OTS). De Raad voor de Kinderbescherming doet voor een OTS eerst onderzoek naar de gezinssituatie om te bezien of en welke maatregelen voor het kind nodig en passend zijn. Dit kan alleen een OTS maar ook een OTS met uithuisplaatsing zijn. De kinderrechter beslist uiteindelijk of een maatregel passend is.
Als alleen sprake is van een OTS dan kan de GI later alsnog verzoeken om een uithuisplaatsing. Een jeugdprofessional kijkt altijd naar mogelijkheden om de problemen thuis te verminderen of op te lossen. Bijvoorbeeld door de inzet van intensieve behandeling thuis, of hulp vanuit het eigen netwerk en de familie. De jeugdbeschermer heeft mogelijkheden om afhankelijk van de gezinssituatie onderzoek in te zetten en interventies (denk aan Video observaties thuis of opname van het gezin ter observatie) en instrumenten (zoals vragenlijsten om de veiligheidssituatie en risico’s voor het kind te taxeren) toe te passen. De jeugdbeschermer kan op basis van de uitkomsten van de onderzoeken en veiligheid- en risicotaxatie beslissen om een uithuisplaatsing aan te vragen vanwege onveiligheid van het kind of ernstig ontwikkelingsbedreiging. De kinderrechter beslist of een uithuisplaatsing passend is.
Het voorkomen van uithuisplaatsingen is altijd de inzet van professionals betrokken bij een gezin. Dat laat onverlet dat er situaties denkbaar zijn waarbij het voor de veiligheid van de kinderen geboden is dat zij alsnog via een uitspraak van de rechtbank, al dan niet met instemming van ouders, uit huis geplaatst worden.
Bent u het met mij eens dat voor elke ouder en kind een verklarende analyse helpend kan zijn om uithuisplaatsingen te voorkomen?
Goede, systeemgerichte analyses zijn essentieel om te komen tot inzet van de juiste hulp en ondersteuning aan gezinnen. Ook voorafgaand aan het nemen van beslissingen over de inzet van kinderbeschermingsmaatregelen is gedegen onderzoek van belang. Zie ook mijn antwoord op vraag 15 en 16 waarin ik heb geschetst dat door het Ondersteuningsteam – en ook door GI’s – verklarende analyses op kleine schaal worden ingezet en op deze manier meer kan worden geleerd over de meerwaarde en de toepassing van verklarende analyses. Of een verklarende analyse voor élke ouder en kind kan helpen om een uithuisplaatsing te voorkomen kan op dit moment niet worden vastgesteld.
Hoe kijkt u aan tegen het mogelijk ervaren spanningsveld van een kind dat «in zorg» is, en dus een indicatie met financiële bijdrage heeft, versus een herstelde ouder-kind relatie waarbij geen indicatie, en dus ook geen financiële bijdrage, meer nodig is?
Ik begrijp niet goed waar u op doelt, dus ik kan uw vraag helaas niet beantwoorden.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
De klokkenluider Huig Plug |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Kent u de opname «Oud-collega’s van klokkenluider Huig Plug getuigen in rechtbank over verzwegen misstanden in Justitieel Centrum voor Somatische Zorg (JCvSZ)»?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat een getuige/verpleegkundige van het gevangenisziekenhuis JCvSZ op 12 mei 2022 in de rechtbank van Utrecht vertelde dat circa twintig werknemers van het medisch personeel van het gevangenisziekenhuis JCvSZ sinds 1 januari 2019 ontslag hebben genomen?
Ja, met het feit dat zij dit heeft verteld ben ik bekend.
Kunt u aangeven hoeveel artsen, verpleegkundigen en directeuren van het JCvSZ vanaf 1 januari 2019 tot heden ontslag hebben genomen en/of op staande voet zijn ontslagen en/of tijdelijk op non-actief zijn gezet?
In de genoemde periode zijn 9 artsen, 19 verpleegkundigen en 2 directieleden uit dienst getreden, en twee verpleegkundigen op non-actief gesteld. Deze cijfers zijn exclusief inhuurpersoneel.
Wat was de reden van hun vertrek en/of ontslag op staande voet en/of tijdelijke schorsing?
Omwille van de privacy van betrokkenen ga ik niet nader in op de omstandigheden van het vertrek per medewerker.
Hoeveel verpleegkundigen, artsen en Directeuren Somatische Zorg staan in direct contact met de patiënten van het JCvSZ?
Het contact tussen patiënten en zorgprofessionals wordt bepaald door de zorgbehoefte van de patiënten. Door een pool van ongeveer 35 fte (justitieel) verpleegkundigen wordt de dagelijkse verpleegkundigenzorg 24/7 aan de opgenomen patiënten geleverd op drie afdelingen in het JCvSZ.
De basisartsen zijn primair verantwoordelijk voor de dagelijkse zorg aan patiënten, met extra aandacht voor de continuïteit van zorg. Het JCvSZ beschikt over een pool van 4–6 basisartsen die volgens een rooster werken waarin ook ANW (avond, nacht en weekend) bereikbaarheidsdiensten zijn opgenomen.
Vanuit een pool van 4–5 huisartsen wordt directe supervisie en aansturing gegeven aan basisartsen waarbij dagelijks één huisarts superviseert en een achterwachtfunctie heeft.
De directeur somatische zorg (1) is eindverantwoordelijk voor de medische zorgverlening, maar heeft geen rol in de directe dagelijkse patiëntenzorg
Bent u bekend met de «Brief Uitkomst oriëntatie melding JCvSZ» die de Inspectie van J&V op 20 januari 2020 publiceerde?2
Ja.
Bent u bekend met het feit dat tijdens een zitting op 12 mei 2022 in de rechtbank van Utrecht een getuige/ verpleegkundige vertelde dat ook drie artsen en de directeur van het JCvSZ een melding bij de Inspectie J&V hadden gedaan maar dat hun melding(en) niet in de brief van hoofinspecteur-directeur H.C. Faber terecht waren gekomen?
Ja, met het feit dat deze getuige dit heeft verteld ben ik bekend.
Is het u bekend dat de Directeur Somatische Zorg en drie JCvSZ-artsen in oktober/november2019 een melding hebben gedaan bij de Inspectie J&V? Indien ja, waarom heeft de Inspectie J&V en de Inspecteur-generaal dat nooit vermeld? Indien nee, kunt u dit dan uitzoeken?
Nee, dat meldt de Inspectie en Veiligheid mij in beginsel niet, omdat dat toezichtvertrouwelijke informatie betreft. Die vertrouwelijkheid dient juist om melders te beschermen zodat zij hun verhaal in veiligheid en anonimiteit kunnen doen, zonder dat die informatie naar hen te herleiden is.
Waarom heeft de Directeur Somatische Zorg, als hoogste medische autoriteit van het JCvSZ, in december 2019 plotseling ontslag genomen?
Over individuele medewerkers doe ik geen uitspraken.
Kunt u het exacte aantal artsen, directeuren, verpleegkundigen en penitentiair inrichtingswerkers doorgeven die tussen 31 mei 2019 en 31 december 2019 contact hebben opgenomen met de Inspectie J&V?
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord, zoals reeds gegeven (vraag 8).
Hoeveel melders, piw’ers, verpleegkundigen, artsen en directeuren van het JCvSZ, zijn op het hoofdkantoor in gesprek geweest met de inspecteurs van de JenV om melding(en) te doen van(vermeende) misstanden?
Op 30 en 31 oktober 2019 heeft de Inspectie Justitie en Veiligheid een onaangekondigd bezoek gebracht aan het JCvSZ om zich op die manier een eigen beeld te vormen ten aanzien van de veiligheid en cultuur in het JCvSZ.
Gedurende deze bezoeken heeft de Inspectie Justitie en Veiligheid bij benadering met 20 medewerkers, ook in groepsgesprekken, gesproken. Ook heeft de Inspectie een e-mailadres geopend waar medewerkers van het JCvSZ zich konden melden, mochten zij niet in de gelegenheid zijn geweest om tijdens het bezoek met de inspecteurs in contact te komen, óf/en indien zij anoniem hun verhaal wilden doen. Wie deze personen zijn, en wat hun rol in de organisatie is óf is geweest, óf de aantallen per functie is, kan de Inspectie Justitie en Veiligheid op grond van de protocollaire geheimhoudingsplicht niet zeggen.
Nadien heeft de Inspectie Justitie en Veiligheid bij benadering met 10 medewerkers gesproken. Hierbij zijn zowel positieve als negatieve geluiden gehoord/besproken.
Kunt u de audio-opnames van de gesprekken van de melders met de Inspectie J&V aan de Tweede Kamer verstrekken? Zo nee, waarom niet?
Nee, opnames van dergelijke gesprekken, indien die al gemaakt worden, worden niet verstrekt aangezien het informatie over individuele medewerkers betreft. Daarover verstrek ik geen informatie.
Bent u bekend met het feit dat de artsen en de verpleegkundigen zeggen dat het grootste gedeelte van hun meldingen niet in de inspectierapporten van de IGJ en Inspectie J&V terecht zijn gekomen en bent u zich bewust van het feit dat zij een klacht indienden tegen de Inspectie J&V en dat inspecteur-generaal Korvinus de klacht, die was ingediend tegen zijn eigen inspectie-team, zelf mocht onderzoeken(!)? Kunt u gedetailleerd ingaan waarom Korvinus zeven maanden deed over het afhandelen van deze klacht?3
De klacht van de medewerkers is overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht door de Inspecteur Generaal (IG) van de Inspectie Justitie en Veiligheid behandeld. De IG heeft zowel de klagers als de betreffende inspecteurs gehoord.
Voor wat betreft de duur van de klachtbehandeling kan ik u het volgende berichten:
De klacht werd medio maart 2020 door de IG ontvangen. Daarop zijn de klagers medio juni 2020 gehoord door de IG. De vertraging is te wijten aan de onduidelijkheid van over hoe te handelen, met betrekking tot aanwezige, en de te komen, overheidsmaatregelen ter bestrijding van de Coronapandemie. Daarnaast gaven zowel de klagers als de IG, de voorkeur aan fysieke hoorzitting. In het kader van hoor en wederhoor in een klachtenprocedure, zijn eveneens de inspecteurs gehoord.
De IG heeft de klagers in juni 2020 in een persoonlijk gesprek zijn eerste bevindingen en zijn voornemen hoe en waarom te beslissen in het kader van het Klachtrecht medegedeeld. Op verzoek van de klagers heeft de IG nadien de gespreksopnames van het onderzoek beluisterd. Hierop hebben zowel klagers als de betreffende inspecteurs, de mogelijkheid gekregen om op de conceptverslagen van de verschillende hoorzittingen te reageren.
Ná de daarvoor geboden reactietermijn heeft de IG het besluit genomen en aan partijen bekend gemaakt. De Inspectie Justitie en Veiligheid heeft medio oktober 2020 een bericht van de klacht op haar website gezet. Hier staat samengevat wat de aard van de klacht was en wat het oordeel na de klachtenprocedure is.
Heeft de inspecteur-generaal na het afhandelen van de klacht alsnog gespreksverslagen aan de medewerkers van het JCvSZ verstrekt? Zo ja, kunt u deze gespreksverslagen aan de Tweede Kamer verstrekken? Zo nee, waarom niet?
Nee. Interviewverslagen die de Inspectie Justitie en Veiligheid maakt zijn vertrouwelijk en worden niet aan derden beschikbaar gesteld. Ook niet aan de Voorzitter dan wel de Leden van uw Tweede Kamer. Ik verwijs u in deze, eveneens, naar de gegeven antwoorden, zoals gesteld.
Bent u bekend met het feit dat de Tweede Kamer in het voorjaar van 2020 bij u aandrong op een apart onderkomen voor de Inspectie JenV, waarmee de onafhankelijkheid van uw ministerie ook in de huisvesting tot uitdrukking moest komen?
Ja, dat is mij bekend.
Is de Inspectie J&V inmiddels al verhuisd naar het Lange Voorhout 7? Zo nee, waarom is dit nog niet gerealiseerd?
De Inspectie Justitie en Veiligheid gaat op korte termijn verhuizen, te weten in de loop van september 2022. De vertraging is gelegen in redenen van praktische aard: vertraging bij de verbouwing en daarvan ten gevolge vertraging in de afgifte van de vergunning door de gemeente.
Heeft de Integriteitscommissie J&V (ICJenV), gevestigd op Lange Voorhout 13, klachten ontvangen over de angstcultuur in het JCvSZ? Zo ja, wanneer heeft /hebben die melder(s) van het JCvSZ zich bij de ICJenV gemeld? Wat deed de ICJenV met deze melding en wanneer is deze melding afgerond? Waren/was de melder(s) tevreden over de afwikkeling van hun melding?
Ad 1.
De commissie JenV heeft twee meldingen ontvangen over de angstcultuur in het JCvSZ.
Eén melder (hierna melder A.) heeft zich gemeld in november 2020 en één melder (hierna melder B.) heeft zich gemeld in mei 2022.
Ad 3.
Melder A.
Melder A. heeft twee keer een formeel gesprek met de commissie gehad. Melder A. heeft telkens aangegeven anoniem te willen blijven. Dit heeft als gevolg gehad dat de commissie geen onderzoek kon uitvoeren zonder de identiteit van de melder direct of indirect kenbaar of herleidbaar te maken. Dit is meerdere malen met melder A. besproken.
Gezien de aard van de melding heeft de commissie, na overleg met melder, met inachtneming van de gevraagde anonimiteit, in juli 2021 een gesprek gevoerd met de toenmalige vestigingsdirecteur van de PI Haaglanden. Ook heeft de commissie gesproken met vertegenwoordigers van de departementale ondernemingsraad en de vakbonden.
Op 16 december 2021 heeft de commissie aan de voormalig vestigingsdirecteur verzocht om een update. Per brief van 3 januari 2022 heeft de toenmalige vestigingsdirecteur de commissie uitvoerig geïnformeerd. Op 3 februari 2022 heeft de voormalig vestigingsdirecteur de secretaris telefonisch nader geïnformeerd. Op 4 maart 2022 heeft de commissie aan melder A. laten weten dat de mogelijkheden van de commissie om nog verdere actie te ondernemen zijn uitgeput vanwege de eis van anonimiteit van melder A. Daarna heeft de commissie het dossier gesloten.
Melder B.
Melder B. deed zijn melding in mei 2022. Op 1 juni 2022 heeft de secretaris van de commissie melder B. per e-mail geïnformeerd dat de commissie op grond van artikel 2.4 van haar instellingsbesluit waarschijnlijk niet bevoegd is de melding in behandeling te nemen. In dit artikel is bepaald dat de commissie alleen meldingen in behandeling kan nemen van melders wier arbeidsovereenkomst niet langer dan twee jaar geleden is geëindigd. Wel heeft er op 2 juni 2022 een gesprek plaatsgevonden, waarin melder B. de melding telefonisch heeft toegelicht aan de coördinator van het meldpunt van de commissie. De commissie heeft in juli 2022 besloten dat de melding van B niet in behandeling kan worden genomen omdat de commissie wegens het overschrijden van de termijn van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst daartoe niet bevoegd is. Zie hieronder voor een nadere toelichting daarop.
Omdat op het moment dat de melder zijn melding deed er een procedure liep bij de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB) die mogelijk tot uitkomst zou kunnen hebben dat het ontslagbesluit vernietigd zou worden, was over de datum van de beëindiging van het dienstverband op dat moment nog geen zekerheid. Immers, de mogelijkheid bestond dat de CRvB het ontslagbesluit zou vernietigen. De commissie wilde eerst deze uitspraak afwachten voordat zij een definitief besluit zou nemen.
Op 23 juni 2022 heeft de CRvB uitspraak gedaan in de zaak van melder B. Deze uitspraak heeft melder B. op 11 juli 2022 per mail aan de secretaris van de commissie doen toekomen. De CRvB heeft onder meer geoordeeld dat de Minister van Justitie en Veiligheid bevoegd was melder B. per 15 december 2019 te ontslaan.
De commissie heeft per brief van 26 juli 2022 aan melder B. laten weten dat zij op grond van haar instellingsbesluit (art. 2.4) niet bevoegd is de melding in behandeling te nemen vanwege het overschrijden van de tweejaars termijn.
Ad 4.
Melder A.
Melder A. heeft na de toelichting in maart 2022 van de commissie op het besluit om het dossier te sluiten, niet meer nader gereageerd.
Melder B.
Melder B. heeft per mail laten weten het niet eens te zijn met de beslissing van de commissie. Per brief van 16 augustus 2022 heeft de commissie aan melder laten weten dat de commissie blijft bij de beslissing dat zij niet bevoegd is om een onderzoek in te stellen naar de melding van melder B.
Bent u bekend met het feit dat Huig Plug, (de klokkenluider van het JCvSZ, erkend door de Expertgroep Klokkenluiders) beide publicaties van hoofdinspecteur-directeur Faber en inspecteur-generaal Korvinus betwist?
Ja, dat is mij bekend.
Bent u bekend met het feit dat Huig Plug zegt dat het merendeel van zijn meldingen/materiaal niet door de Inspectie J&V is behandeld en dat hij en zijn collega’s zich niet serieus genomen voelen en spreken over een doofpot op het hoogste niveau? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven hierop?
De Inspectie Justitie en Veiligheid heeft al het geleverde materiaal verwerkt. De Inspectie Justitie en Veiligheid treedt niet in individuele geschillen en/of arbeidsconflicten tussen werkgevers en werknemers. Van belang is dat de Inspectie niet naar de kwaliteit van geleverde zorg door JCvSZ heeft gekeken. Dat is de taak van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd. Dit is nadrukkelijk aan de heer Plug uitgelegd, tijdens het eerste gesprek met hem.
Bent u bereid een nieuw onderzoek op te starten naar de (vermeende) misstanden in het gevangenisziekenhuis JCvSZ? Kunt u een gedetailleerd antwoord hierop geven?4 5 6
Nee, daarvoor zie ik geen aanleiding. De gemelde vermeende misstanden zijn uitgezocht door onafhankelijke inspecties en auditors. Uit deze onderzoeken is gebleken dat van misstanden geen sprake is. Ik heb geen reden om aan de kwaliteit en de deugdelijkheid van de onderzoeken en de uitgebrachte rapporten te twijfelen. Er zijn na afronding van het laatste onderzoek geen andere punten rond deze kwestie gemeld dan die reeds bij mij bekend zijn. Er is dan ook geen aanleiding voor een nieuw onderzoek.