Een Nederlander die vast zit in Spanje vanwege een ongegronde plaatsing op een lijst |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Nederlander in Spanje vast voor terrorismeverdenking waar Nederland niets van weet»?1
Ja.
Wat is de reden dat de Nederlander uit Tilburg, die nu vastzit in Spanje, door Spanje wordt beschouwd als «een gevaar voor de nationale veiligheid?»
De zaak van betrokkene is op dit moment onder de rechter. Bovendien zijn wij gebonden aan onder andere de AVG rondom individuele casuïstiek. Wij moeten daarom – zoals gebruikelijk – terughoudend zijn in mijn beantwoording over de concrete casus.
In algemene zin heeft Nederland geen toegang tot de Spaanse informatie die ten grondslag ligt aan de Spaanse beslissingen en kunnen we ons niet mengen in de Spaanse rechtsgang. Wij kunnen u wel mededelen dat het Openbaar Ministerie het Ministerie van Justitie en Veiligheid heeft geïnformeerd dat betrokkene, zoals reeds bekend, niet wordt of werd verdacht van enig strafbaar feit gepleegd in Nederland en niet strafrechtelijk gesignaleerd staat of heeft gestaan. Het Openbaar Ministerie heeft deze informatie eerder al gedeeld met de advocaat van betrokkene. Betrokkene is ook niet gesignaleerd door andere Nederlandse overheidsinstanties. Voorts heeft de Nederlandse Politie van de Spaanse autoriteiten vernomen dat betrokkene niet is aangehouden op grond van informatie van de Nederlandse politie.
Kunt u bevestigen dat deze man niet wordt verdacht door Nederland vanwege deelname aan een terreurcel uit Arnhem?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe komt het dat Spanje deze informatie lijkt te hebben terwijl het Openbaar Ministerie (OM) en de Nederlandse politie aangeven dat hij niet verdacht wordt van terrorisme?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de communicatie tussen de Spaanse en Nederlandse autoriteiten in dit specifieke geval?
Betrokkene is inmiddels uitgezet en teruggekeerd in Nederland. Gedurende de periode van detentie is er op diverse momenten contact geweest tussen de Spaanse en Nederlandse autoriteiten. In het kader van de consulaire bijstand aan betrokkene heeft de Nederlandse ambassade in Madrid meermaals contact gehad met de Spaanse autoriteiten. Ook heeft de Nederlandse politie contact gehad met de Spaanse autoriteiten over de aanhouding en heeft het Openbaar Ministerie de informatie met betrekking tot de vermeende signalering gedeeld met de advocaat van betrokkene. De Nederlandse politie heeft uit eigen beweging meermaals contact opgenomen met de Spaanse politie om erop te wijzen dat betrokkene in Nederland niet wordt verdacht van enig strafbaar feit en niet gesignaleerd staat of heeft gestaan. Daarnaast hebben het Ministerie van Justitie en Veiligheid en Buitenlandse Zaken nauw samengewerkt om duidelijkheid te krijgen over de situatie van betrokkene. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft betrokkene ondersteund door consulaire bijstand te verlenen. De ambassade heeft betrokkene en familie gewezen op de mogelijkheid een Nederlandse advocaat in Spanje in te schakelen. Daarnaast is betrokkene door twee medewerkers van de Nederlandse ambassade in Madrid en de Honorair Consul van Valencia bezocht. En is er regelmatig contact geweest met betrokkene, diens familie en advocaten.
Wordt er actief samengewerkt om tot opheldering en een spoedige oplossing te komen voor de betrokken Nederlander?
Zie antwoord vraag 5.
In hoeverre is de bewering van eerder onderzoek door Argos, Follow the Money en NRC, dat Nederland namen onterecht heeft gedeeld met andere landen, van invloed op deze specifieke zaak?
De betrokkene in deze zaak wordt in Nederland niet verdacht van enig strafbaar feit en stond of staat niet gesignaleerd door Nederlandse overheidsinstanties. De vraagstelling van eerder onderzoek lijkt daarmee los te staan van deze zaak. Zie voor een uitgebreide reactie hierop de beantwoording van de vragen van het Kamerlid Azarkan (DENK) over de NPO Radio 1-uitzending van Argos op zaterdag 11 juni 2022: – Een onzichtbare muur – en het delen van persoonsgegevens met buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten (Aanhangsel van de Handelingen, nr. 3907) en de Kamerbrief met kenmerk 29 754, nr. 679.
Kunt u duidelijkheid geven over het beleid inzake deze casus omtrent het delen van namen met andere landen?
De aanzienlijke dreiging die uitgaat van terrorisme en ernstige criminaliteit, zoals mensenhandel en drugssmokkel stopt niet bij onze landsgrenzen. Daarom is het cruciaal om gezamenlijk met onze Europese en internationale partners op te treden en, binnen de daarvoor geldende afspraken en wettelijke kaders, informatie te delen. Belangrijk onderdeel hiervan is het kunnen signaleren van personen en het delen van informatie. Het signaleren en daarmee ook het inzichtelijk maken van reisbewegingen van personen die centraal staan in onderzoeken van terrorisme en ernstige criminaliteit is essentieel voor het opsporen en vervolgen van deze personen. Voor het signaleren van personen door bevoegde instanties bestaan wettelijke afwegingskaders die met grote zorgvuldigheid worden gehanteerd, waarbij beslissingen worden genomen met goedkeuring van het bevoegd gezag. Hetzelfde geldt voor de verwerking en verwijdering van deze persoonsgegevens. Voor het opheffen van een signalering bestaan wettelijke kaders en richtlijnen ter bescherming van de burger. Voor een uitgebreidere toelichting op de verschillende wettelijke kaders en onder meer de mogelijkheden tot inzage van gegevens, verwijzen wij u naar de beantwoording van de vragen van het Kamerlid Azarkan (DENK) over de NPO Radio 1-uitzending van Argos op zaterdag 11 juni 2022: – Een onzichtbare muur – en het delen van persoonsgegevens met buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten (Aanhangsel van de Handelingen, nr. 3907) en de Kamerbrief met kenmerk 29 754, nr. 679.
Welke criteria worden gehanteerd bij het delen van deze informatie en hoe wordt voorkomen dat onschuldige burgers hier de dupe van worden?
Zie antwoord vraag 8.
Wat is de standaardprocedure voor het delen van dit soort informatie tussen EU-lidstaten en landen?
Zie antwoord vraag 8.
Wat doet de regering om ervoor te zorgen dat onterechte signaleringen in databases worden gecorrigeerd en de betrokkenen hierover worden geïnformeerd?
Hierbij moet onderscheid gemaakt worden tussen signalering door een Nederlandse instantie, een signalering via het Europol- of Interpolsysteem en signaleringen door derde landen. Bij een onterechte signalering door een Nederlandse instantie kan de politie binnen de daarvoor wettelijke kaders overgaan tot verwijdering van de signalering en mogelijk vernietiging van gegevens in haar eigen systemen. Bij een onterechte Interpol signalering heeft iedereen de mogelijkheid om en schriftelijk verzoek in te dienen voor toegang tot, wijziging of verwijdering van gegevens in het Interpol informatiesysteem die hem/haar aangaan.2 Bij een eventuele onterechte signalering door derde landen is het handelingsperspectief van de Nederlandse overheid beperkt. Wij verwijzen graag naar de brief van 31 mei jl. (kenmerk 29 754, nr. 679) waarbij nader wordt ingegaan op onterechte signaleringen en het handelingsperspectief.
Hoe wordt gewaarborgd dat privacy en burgerrechten niet in het geding zijn wanneer er informatie wordt uitgewisseld over Nederlandse burgers met buitenlandse autoriteiten?
Zowel bij signalering door een Nederlandse instantie, als bij Europol/Interpol signaleringen zijn er duidelijke wettelijke kaders en regels die toezien op de privacy en burgerrechten. Dat geldt ook voor het delen van informatie. Bovendien is de privacyfunctionaris van de signalerende instantie betrokken bij inzage, correctie of wijziging van een signalering.3
Hoe beoordeelt u de bewering van de betrokkene dat hij enkel vanwege zijn associaties in Nederland als een potentieel gevaar wordt beschouwd in Spanje?
De betrokkene in deze zaak wordt in Nederland niet verdacht van enig strafbaar feit en stond of staat niet gesignaleerd door Nederlandse overheidsinstanties. Zoals eerder aangegeven heeft Nederland geen toegang tot de Spaanse informatie en kunnen wij ons niet mengen in een Spaanse procedure. De Nederlandse politie heeft tevens uit eigen beweging meermaals contact opgenomen met de Spaanse politie om erop te wijzen dat betrokkene in Nederland niet wordt verdacht van enig strafbaar feit en niet gesignaleerd staat of heeft gestaan. Voorts heeft de Nederlandse Politie van de Spaanse autoriteiten vernomen dat betrokkene niet is aangehouden op grond van informatie van de Nederlandse politie.
Bent u het ermee eens dat er sprake is van een ernstige situatie als de man in kwestie onterecht vastgehouden wordt op basis van foutieve informatie?
Deze vraag veronderstelt dat de situatie van betrokkene het gevolg is van het delen van onjuiste of verouderde informatie. De feiten in deze casus, voor zover nu bekend, ondersteunen die veronderstelling niet. Zie daartoe ook antwoord op vraag 13. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid en Buitenlandse Zaken hebben nauw samengewerkt om duidelijkheid te krijgen over de situatie van betrokkene. Er is op verschillende momenten contact geweest tussen de Spaanse en Nederlandse autoriteiten. Daarbij dient wel rekening gehouden te worden met het gegeven dat Nederland zich niet mag en kan mengen in de strafrechtsgang van een Nederlandse burger in een andere staat op grond van het volkenrechtelijke principe van soevereiniteit van staten en de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht. Wel kan een Nederlandse gedetineerde een beroep doen op Buitenlandse Zaken voor consulaire bijstand. Dat is in dit geval ook gedaan. Zie ook antwoord op vraag 5 en 6.
Welke stappen worden ondernomen om de Nederlander consulaire hulp te bieden?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken informeert Nederlandse gedetineerden over de mogelijkheid van begeleiding in het kader van consulaire bijstand. Het staat elke Nederlandse gedetineerde vrij om gebruik te maken of af te zien van consulaire bijstand.4 In dit geval verleende Buitenlandse Zaken consulaire bijstand aan betrokkene.
Zoals aangegeven heeft de ambassade betrokkene en familie gewezen op de mogelijkheid om een Nederlandse advocaat in Spanje in te schakelen. Daarnaast is betrokkene door twee medewerkers van de Nederlandse ambassade in Madrid en de Honorair Consul in Valencia bezocht.
De stelling dat de advocaat geen reactie of hulp heeft ontvangen van de Nederlandse ambassade is niet juist. Betrokkene werd in Spanje bijgestaan door een pro-deo advocaat en in Nederland door een eigen advocaat. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft de advocaat in Nederland te woord gestaan en de gestelde vragen zijn mondeling en schriftelijk beantwoord. Ook met de Spaanse pro deo advocaat werden telefonische contacten onderhouden door de ambassade. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken verleent alleen consulaire bijstand en kan verder geen juridische adviezen verstrekken, anders dan een verwijzing naar lokale juridische rechtsbijstand.
Waarom heeft de advocaat van de betrokkene geen reactie of hulp ontvangen van de Nederlandse ambassade in Madrid?
Zie antwoord vraag 15.
Zijn er andere gevallen bekend waarin Nederlandse burgers problemen hebben ondervonden bij buitenlandse reizen als gevolg van onjuiste of verouderde informatie die is gedeeld? Zo ja, om hoeveel gevallen gaat het en wat heeft de regering hieraan gedaan?
Deze vraag veronderstelt dat de situatie van betrokkene het gevolg is van het delen van onjuiste of verouderde informatie. De feiten in deze casus, voor zover nu bekend, ondersteunen die veronderstelling niet. Voor inzicht in het handelingsperspectief voor Nederlandse burgers wanneer dit wél het geval is verwijzen wij u naar de brief van 31 mei jl. (kenmerk 29 754, nr. 679) waarbij nader wordt ingegaan op onterechte signaleringen en het handelingsperspectief.
Is de informatie in de signaleringssystemen die gedeeld wordt met andere lidstaten doorgelicht op onjuiste of verouderde informatie?
Er vindt doorlopend toetsing plaats in de signaleringssystemen op onjuiste of verouderde informatie. Als daar aanleiding toe is, worden signaleringen verwijderd.
Bent u bereid om alle onschuldige mensen die op basis van onjuiste en verouderde informatie zo snel mogelijk uit alle signaleringssystemen te halen en uw excuses aan te bieden? Zo nee, waarom niet?
De rol die de Nederlandse overheid kan spelen om de gevolgen van een onterechte signalering te mitigeren, is afhankelijk van de specifieke omstandigheden in een individuele zaak. Elke oplossing, voor zover deze voor handen is, zal in de praktijk maatwerk vereisen. Zie verder ook antwoord op vraag 11 en de Kamerbrief van 31 mei jl. (kenmerk 29 754, nr. 679).
Hoe wordt voorkomen dat discriminatie of vooroordelen een rol spelen bij het plaatsen van personen op signaleringslijsten?
Er bestaan juridische voorwaarden bij signaleringen die stellen dat het systeem niet wordt gebruikt voor bijvoorbeeld discriminatoire of politieke doeleinden, daarmee wordt voorkomen dat discriminatie of vooroordelen een rol spelen. Vanwege de AVG kan de Autoriteit Persoonsgegevens hierop ook toezicht houden. Voor een uitgebreidere toelichting op de verschillende wettelijke kaders en onder meer de mogelijkheden tot inzage van gegevens, verwijs ik u naar de beantwoording van de vragen van het Kamerlid Azarkan (DENK) over de NPO Radio 1-uitzending van Argos op zaterdag 11 juni 2022: «Een onzichtbare muur» en het delen van persoonsgegevens met buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten (Aanhangsel van de Handelingen, nr. 3907).
Hoe reageert u op het feit dat de Nederlander stelt dat zijn leven is verpest door deze onterechte signalering?
Zoals aangegeven staat of stond hij niet gesignaleerd door de Nederlandse overheidsdiensten. Dat neemt niet weg dat wij ons voor kunnen stellen dat de ontstane situatie een enorme impact heeft op het leven van betrokkene en zijn naasten.
Tijdens het vragenuur op 4 oktober 2022 gaf u aan dat u samen met Buitenlandse Zaken en de politie zou kijken waar het aan ligt dat mensen op zo een lijst kwamen, wat is hier uitgekomen?
Tijdens het vragenuur van 4 oktober 2022 en in de brief van 19 oktober 20225 heeft de Minister van Justitie en Veiligheid uw Kamer toegezegd dat mijn ministerie, binnen de wettelijke en praktische mogelijkheden, met de politie en het Ministerie van Buitenlandse Zaken onderzoekt hoe mensen kunnen worden geholpen die vanwege een onterechte signalering hinder ondervinden bij het reizen naar derde landen. Over de uitkomsten van deze gesprekken heeft de Minister van Justitie en Veiligheid uw Kamer geïnformeerd in de brief van 31 mei 2023.6 In deze brief is aangegeven dat de situaties en omstandigheden zeer uiteenlopen en maatwerk daarom altijd vereist is.
In algemene zin geldt dat, als er sprake is van een signalering door een Nederlandse instantie, deze personen zich kunnen melden bij de desbetreffende Nederlandse signalerende instantie om een inzageverzoek te doen via de daarvoor bestaande reguliere mogelijkheden van de instantie.7 Bij een signalering door een derde land zijn de interventiemogelijkheden van Nederland zeer beperkt, omdat Nederland niet in de rechtsorde van andere landen kan treden. Als een Nederlander door een weigering van de toegang tot een derde land ter plaatse in nood komt, dan kan hij of zij natuurlijk altijd een beroep doen op consulaire bijstand.
Wij willen hierbij benadrukken dat het in de praktijk buitengewoon ingewikkeld blijkt om erachter te komen waarom een persoon bij een buitenlandse grens wordt tegengehouden en/of aangehouden. Daarom blijft het Ministerie van Justitie en Veiligheid in goed contact met alle betrokken partners, waaronder het Ministerie van Buitenlandse Zaken over consulaire bijstand en met de politie over signaleringen en aanhoudingen.
Zijn er gesprekken of onderhandelingen gaande tussen de Nederlandse en Spaanse autoriteiten om deze specifieke zaak op te lossen en de Nederlander zo snel mogelijk naar Nederland terug te brengen?
Betrokkene is inmiddels door de Spaanse autoriteiten uitgezet en teruggekeerd in Nederland.
Politieboot Pride 2023 |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat de politie met een eigen «politieboot» heeft deelgenomen aan de Canal Parade («Pride») 2023 in Amsterdam waarbij politieagenten in uniform op de «politieboot» naast de politievlag ook met de regenboogvlag wapperden?1
Ja.
Bent u van mening dat art. 42, lid 2 Gw impliceert dat de ambtenarij, in het bijzonder het deel daarvan werkzaam onder de ministeriële verantwoordelijkheid, in de publieke ruimte ideologisch neutraal behoort te zijn? Zo nee, waarom niet?
In art. 42, lid 2 van de Grondwet staat dat de Koning onschendbaar is en de Ministers verantwoordelijk zijn. Daarbij geldt dat wat je bent niet kan worden weggezet als ideologie.
Wat betekent dit voor het meevaren van politieagenten in uniform op Pride-boten? Is dit naar uw mening in overeenstemming met de letter en de geest van het bovengenoemde wetsartikel? Zo ja, waarom?
Zie antwoord 2. Het meevaren van de politie op een Pride -boot geeft uitdrukking aan het feit dat de politie er voor iedereen is en dat binnen de politie er ruimte voor iedereen is. Op de boot dragen de politiemensen een politie uniform conform de geldende ministeriële voorschriften.
Erkent u dat de Pride-vlaggen voor veel Nederlanders staan voor de zeer controversiële internationale woke-ideologie? Zo nee, waarom niet?
De Pride-vlaggen staan symbool voor de lhbtiq+- gemeenschap en is een (internationaal) symbool voor inclusie. De vlag wordt gehesen als statement en steun voor de lhbtiq +- gemeenschap. Het kabinet staat voor gelijke rechten, kansen en vrijheden voor iedereen.
Kunt u de bovenstaande vragen afzonderlijk en binnen drie weken beantwoorden?
Het is niet gelukt om de vragen binnen drie weken te beantwoorden.
De Nederlandse positie ten aanzien van de SLAPPs richtlijn |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek «shutting out criticism: how SLAPPS threaten European democracy» door de Coalition Against SLAPPS in Europe (CASE)?1
Ja.
Acht u het, net als dit lid, van het grootste belang dat journalisten worden beschermd tegen het toenemende gebruik van kennelijk ongegronde en onrechtmatige gerechtelijke procedures, omdat dit een gevaar is voor de Europese democratie?
Ja. Strategische rechtszaken tegen publieke participatie (hierna: SLAPPs) zijn een zorgwekkende ontwikkeling. Journalisten en maatschappelijk middenveld professionals zouden zich dan ook te allen tijde moeten kunnen inzetten voor het algemeen belang door vrij en actief deel te nemen aan het publieke debat. Dit is essentieel voor een gezonde democratie en rechtsstaat. Een goed functionerende rechtsstaat in EU-lidstaten is dan ook een fundamenteel uitgangspunt voor samenwerking in de EU.
Kunt u toelichten waarom Nederland steunt dat binnenlandse SLAPPS (Strategic lawsuits against public participation) buiten het bereik van de richtlijn worden gehouden, nu uit onderzoek van CASE blijkt dat 90 procent van de SLAPP-zaken in Europa worden gevoerd tussen partijen binnen hetzelfde rechtsgebied?
Elke vorm van SLAPPs is gedekt onder ofwel de richtlijn, ofwel de anti-SLAPP aanbeveling die gelijktijdig met het richtlijnvoorstel is uitgebracht door de Europese Commissie.
Dat niet elke vorm van SLAPPs binnen de reikwijdte van de richtlijn valt, heeft te maken met het feit dat onderscheid moet worden gemaakt tussen nationale en EU-brede SLAPPs en de door beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit beperkte competentie van de EU-wetgever in (puur) nationale aangelegenheden. Op basis van deze beginselen treedt de EU alleen op indien doelstellingen niet door lidstaten zelf kunnen worden verwezenlijkt; bij dat optreden moet het minst ingrijpende middel wordt gekozen.
Los van het EU-recht biedt het Nederlandse procesrecht mogelijkheden om op te treden bij nationale ongegronde procedures. Dit gebeurt dan onder de noemer van het misbruik van procesrecht. Dit is het geval als de eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende of behoorde te kennen, of op stellingen en omstandigheden waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. De rechter kan in dat geval de eiser niet ontvankelijk verklaren en hem veroordelen tot betaling van de volledige proceskosten in plaats van de forfaitaire bedragen die normaal gelden.
Hoe reflecteert u op het feit dat, ondanks dat nationale SLAPPs wel zullen vallen onder de anti-SLAPP aanbeveling van de Commissie, die geen bindend karakter heeft voor lidstaten en dus een sterk verminderde bescherming biedt aan journalisten ten opzichte van de Richtlijn?
Ten aanzien van nationale rechtsstelsels van andere lidstaten en de bescherming van journalisten en mensenrechtenverdedigers daar, is de competentie van de EU-wetgever beperkt. Voor de situatie in Nederland is het kabinet van mening dat het Nederlandse procesrecht voldoende waarborgen biedt ter bescherming van journalisten en mensenrechtenverdedigers tegen SLAPPs op nationaal niveau.
Deelt u de zorgen van de Nederlandse Vereniging van Journalisten en CASE, dat de zeer restrictieve definitie van «kennelijk ongegronde gevallen» de richtlijn als geheel, en met name het belangrijkste mechanisme voor vroegtijdige afwijzing van een zaak, aanzienlijk afzwakt?
Het doel van de richtlijn is om SLAPPs te voorkomen en te vermijden dat als een SLAPP wordt aangewend of dreigt te worden aangewend, het doelwit op onnodig hoge kosten wordt gejaagd en afgeleid wordt van deelname aan het publieke debat. Tegelijkertijd beoogt de richtlijn toegang tot het recht voor mogelijk gegronde zaken te behouden. In het Commissievoorstel is er daarom voor gekozen om het mechanisme voor vroegtijdige afwijzing – waarmee verdere inhoudelijk behandeling van de zaak onmogelijk wordt – alleen in te zetten voor die rechtszaken waar geen twijfel bestaat dat er sprake is van een SLAPP. In de Raadspositie is deze intentie van de Commissie gehandhaafd.
In aanvulling daarop heeft het kabinet zich ervoor ingezet om dit mechanisme van vroegtijdige afwijzing te optimaliseren en naar de mening van het kabinet is de Raadspositie een verbetering van het Commissievoorstel. Dit komt omdat de rechter de zaak niet inhoudelijk stil hoeft te leggen als het doelwit stelt dat sprake is van een SLAPP. De rechter kan volgens de Raadspositie in één beslissing zowel beslissen of sprake is van een SLAPP als de zaak inhoudelijk beëindigen wegens misbruik van procesrecht. Dit zorgt voor een efficiëntere – en dus ook voor het doelwit van de SLAPP snellere en goedkopere – procedure dan als de rechter elke zaak in twee fases (en daarmee mogelijk dubbel) moet behandelen. Daarom biedt de Raadspositie een betere bescherming van SLAPP-doelwitten en verzekert het de toegang tot recht beter. Bovendien beschermt de Raadspositie op deze wijze beter tegen mogelijk misbruik van de beoogde bescherming door partijen die zich er ten onrechte op beroepen.
Acht u het schrappen van de bepaling inzake de vergoeding van schade van SLAPP-doelwitten in lijn met het doel van de Richtlijn om journalisten en mensenrechtenactivisten te beschermen in de gehele Europese Unie, nu in Nederland wel nationale wetgeving is inzake schadevergoedingen maar dat niet in alle lidstaten het geval is?
Elke lidstaat in de EU heeft een eigen nationaal systeem voor schadevergoeding. Zolang er een algemene regeling bestaat die kan worden gebruikt om slachtoffers van SLAPPs waar nodig te compenseren, is een specifieke regeling voor SLAPPs niet noodzakelijk. Ook in Nederland geldt de algemene regeling voor aansprakelijkheid. Daarmee kunnen slachtoffers van SLAPPs voldoende worden beschermd.
Het kabinet ziet in dit licht ook geen aanleiding voor een specifieke regeling voor schadevergoeding op EU-niveau. Dit zou leiden tot een van het nationaal recht afwijkend schadebegrip. Het kabinet is daarom voorstander van het schrappen van de bepaling inzake schadevergoeding uit de richtlijn.
De haatactie van Pegida in Den Haag |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de aangekondigde haatactie van Pegida aanstaande vrijdag in Den Haag, waarbij zij een Koran dreigen te verscheuren of verbranden?
Bent u bereid om deze haatactie ondubbelzinnig en in ferme bewoordingen af te keuren? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat deze haatactie verboden moet worden? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid om in de richting van de burgemeester van Den Haag aan te dringen op een verbod van de haatactie? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat deze haatactie een onbezonnen en onacceptabele provocatie is die onze diplomatieke relatie met Türkiye op het spel zet? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid om deze vragen morgen voor 14:00 uur te beantwoorden?
Toenemend wantrouwen in de overheid onder jongeren |
|
Hanneke van der Werf (D66) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Radicaal-rechtse ideeën en complottheorieën: jongeren wantrouwen overheid»1 n.a.v. de onderzoeken «Aansluiting jongerenwerk in preventieve wijkaanpak polarisatie en radicalisering»2 en «Polarisatie onder jongeren door de ogen van jeugdprofessionals»?3
Ja.
Herkent u het beeld uit de onderzoeken dat ook onder jongeren het wantrouwen in de overheid groeit? Welke signalen waren hierover al bekend?
Bij de Expertise-unit Sociale Stabiliteit (ESS) van het Ministerie van Sociale Zaken & Werkgelegenheid zijn verschillende signalen van gemeenten en jeugdprofessionals binnengekomen die aanleiding gaven voor het onderzoek «Polarisatie onder jongeren door de ogen van jeugdprofessionals». Dit betrof bijvoorbeeld een aantal signalen van jeugdprofessionals die worstelden met hun rol en positie als gevolg van discussies en polarisatie rondom vaccinatiekeuze en coronabeleid van de overheid. Zij merkten op dat zij niet voldoende geëquipeerd waren om daar op depolariserende wijze op in te spelen. Het doel van het onderzoek was om beter zicht te krijgen op de behoeften, zorgen, kansen en dilemma’s van uitvoerende jeugdprofessionals op het gebied van preventie en aanpak van ongewenste polarisatie, waaronder verticale polarisatie. Het onderzoek «Aansluiten jongerenwerk in preventieve wijkaanpak polarisatie en radicalisering» brengt deze zorgen vanuit jongerenwerkers ook naar voren. Vervolgens gaat het in op manieren om jongerenwerkers beter te equiperen bij de preventie van ongewenste polarisatie en radicalisering in de wijkaanpak.4
De conclusies van de onderzoeken zijn zorgelijk en verkend kan worden hoe kan worden aangesloten bij de behoeften die uit de onderzoeken naar voren komen. Het Sociaal en Cultureel Planbureau laat zien dat jongere leeftijdsgroepen niet minder vertrouwen hebben in de democratie of overheid dan oudere leeftijdsgroepen. Andere achtergrondkenmerken, zoals opleiding, zijn bepalender voor het vertrouwen in de overheid.5
Hoe duidt u het gegeven dat dit wantrouwen en het geloof in complottheorieën niet zijn verdwenen na de coronapandemie maar schijnbaar een meer permanent karakter hebben?
Het hoort bij een gezonde democratie dat mensen kritiek kunnen uiten op de overheid. Achter het uiten van en geloven in complottheorieën zitten niet automatisch kwade intenties, maar vaak zorgen en vragen. Het staat eenieder vrij zorgen en vragen te uiten. Kritiek, protest en demonstraties tegen het optreden van de overheid dragen bij aan het functioneren van de democratische rechtsstaat.
Dat ligt anders bij de ontwikkelingen die worden beschreven in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland 58. Daarin staat beschreven hoe de coronapandemie een katalysator bleek voor de verspreiding van complottheorieën en een impuls gaf aan negatieve en zelfs extremistische sentimenten gericht tegen de overheid, het rechtssysteem, de media, de wetenschap en andere instituten. Inmiddels zijn de coronamaatregelen afgebouwd en speelt het virus geen aanzienlijke rol meer in het dagelijks leven. Anti-institutioneel extremisten blijven echter vasthouden aan deze complottheorieën, nu vermengd met allerlei oude en nieuwe thema’s. De complottheorieën zijn momenteel zo algemeen en alomvattend dat er telkens weer nieuwe thema’s en gebeurtenissen ingepast kunnen worden. Dit maakt deze theorieën zeer duurzaam en naar verwachting zullen zij dan ook niet snel verdwijnen.6
Ik heb herhaaldelijk gewezen op de risico’s van bepaalde complottheorieën, die niet zo onschuldig zijn als ze lijken en kwalijke gevolgen kunnen hebben. Rechters, wetenschappers, journalisten of politici zonder enig valide bewijs beschuldigen van het onderdrukken of vermoorden van burgers, zelfs baby’s, gaat bijvoorbeeld echt veel te ver. Het verspreiden van kwalijke complotten kunnen verregaande gevolgen hebben. Het kan het publieke vertrouwen in de instituties aantasten, aanzetten tot bedreigingen, intimideren of gebruik van geweld, aanwetten tot extremistisch handelen en de voedingsbodem voor radicalisering richting terrorisme vergroten.7
Herkent u het beeld dat polarisatie voorheen voornamelijk ging over wantrouwen en tegenstellingen tussen groepen mensen («horizontale polarisatie»), maar sinds de coronapandemie veel meer over wantrouwen en onbegrip richting de overheid («verticale polarisatie»)? Wat betekent dit het voor uw beleid om polarisatie tegen te gaan?
Ik constateer dat polarisatie zichtbaarder is in het publieke debat en dat Nederlanders zich over polarisatie zorgen maken. Uit recent onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau blijkt dat een ruime meerderheid van de Nederlanders denkt dat polarisatie in Nederland toeneemt en maakt zich hierover zorgen, ondanks dat de inhoudelijke verschillen niet zijn toegenomen.8 Deze meerderheid denkt daarbij aan verslechterde omgangsvormen en verharding in het politieke en publieke debat. Ook ergert men zich aan uitingen die zij als extreem of radicaal ervaren. Spanningen tussen bevolkingsgroepen is ook bij de laatste Risico en Crisisbarometer als een van de drie thema’s benoemd, waar Nederlanders zich het meeste zorgen over maken als het gaat om risico’s voor de nationale veiligheid.9
Daarnaast herkennen we het beeld dat het wantrouwen en onbegrip richting de overheid de afgelopen jaren zichtbaarder is. Zie ook het antwoord op vraag 3. Dit wantrouwen en onbegrip vragen naast duiding ook om reflectie.
De Adviescommissie Versterken Weerbaarheid democratische rechtsorde is naar aanleiding van de motie van lid Segers in juli 2022 gevraagd om onderzoek te doen naar o.a. de afname van vertrouwen en polarisatie en hoe dat de weerbaarheid van de democratische rechtsorde beïnvloedt. Het rapport van de Adviescommissie wordt dit najaar verwacht.
Welke gevaren ziet u in toenemend wantrouwen in de overheid onder jongeren?
In algemene zin kan toenemend wantrouwen in de overheid, zeker in combinatie met kwalijke complottheorieën, extremisme in de kaart spelen en op den duur de democratische rechtsorde op den duur ernstig ondermijnen.10 Vooral bij jongeren, in een gevoelige fase van hun ontwikkeling, acht ik het van belang dat zij zich blijvend onderdeel voelen van de samenleving en zich daarin gerepresenteerd voelen, om te voorkomen dat zij zich op den duur afkeren van de samenleving.
Wat is er bekend over de rol van jongeren binnen de (korte-en lange termijn) dreiging(en) van het anti-institutioneelextremisme, waar de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) recent al voor waarschuwde?
In de publicaties van de AIVD11 en de NCTV12 wordt niet specifiek geschreven over jongeren binnen het anti-institutioneel extremisme. In algemene zin wordt gesteld dat het aantal aanhangers van het narratief over een «kwaadaardige elite» momenteel niet met zekerheid is vast te stellen. Tegelijkertijd merkt de AIVD in haar publicatie op dat de aanhang van het narratief groeipotentieel heeft. Deels omdat het goed samengaat met andere extremistische boodschappen en deels omdat het narratief via een aantal personen met een groot bereik veel verschillende mensen bereikt13.
Welke preventieve maatregelen kunt u nemen om te voorkomen dat jongeren zich langdurig afkeren van de overheid? Hoe groot acht u dat gevaar in het licht van de groeiende groep zogenaamde «soevereinen», die zich volgens de AIVD afscheidt van de maatschappij en stelt dat de Nederlandse wet- en regelgeving niet meer op hen van toepassing is?
Toenemend wantrouwen in de overheid kan de democratische rechtsorde, zeker in combinatie met kwalijke complottheorieën, extremisme in de kaart spelen en op den duur ernstig ondermijnen.14 Het «versterken van een overheidsbrede en maatschappijbrede aanpak ter bevordering van maatschappelijke stabiliteit, het herstellen van vertrouwen in de overheid en het tegengaan van maatschappelijk ongenoegen en ongewenste polarisatie» is in de Veiligheidsstrategie voor het Koninkrijk der Nederlanden dan ook als prioriteit benoemd voor de komende vijf jaar. Daarbij wordt verwezen naar het belang van brede preventie.15
Wat betreft jongeren is het daarnaast van belang dat zij zich erkend en vertegenwoordigd voelen als volwaardig onderdeel van de samenleving. Het kabinet spant zich daarom in om jongeren een perspectief op een baan en een inkomen te geven. Ook rolmodellen kunnen jongeren helpen om hun plek in de maatschappij te vinden. In preventieve zin is het belangrijk om in contact te zijn en nieuwe verbindingen te leggen met diverse groepen jongeren. Het kabinet werkt daarbij nauw samen met verschillende (jongeren)organisaties en professionals die met jongeren werken. Het kabinet rust professionals, gemeenten en gemeenschappen die met jongeren werken toe met kennis, advisering en ondersteuning op maat. Zo heeft het kabinet een divers leeraanbod voor jeugdprofessionals waarin kennis overgedragen wordt over ongewenste polarisatie en onderwerpen die daarmee samenhangen. Dat gaat onder meer over het versterken van de veerkracht van jongeren en hoe men samenwerking kan initiëren en/of versterken in het sociale domein, in het bijzonder tussen welzijnsorganisaties en onderwijsinstellingen. In deze context subsidieert het kabinet verschillende interventies die bijdragen aan het versterken van veerkracht en weerbaarheid, zoals opvoedingsondersteuning en interventies gericht op coaching van jongeren. In juli is de Agenda Veerkrachtige & Weerbare Samenleving met uw Kamer gedeeld, waar de inzet van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is toegelicht.16
Hoewel in de publicatie van de AIVD en in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland 58 niet specifiek over jongeren wordt geschreven, wordt in algemene zin over anti-institutioneel extremisme gewaarschuwd dat, indien personen zich in groten getale soeverein zouden verklaren van de overheid en de legitimiteit van de overheid en de democratische instituties afwijzen, dit de democratische rechtsorde ondermijnt.
Op welke manier is de preventie van polarisatie en radicalisering op dit moment landelijk vormgegeven? Hoe is daarbij de rolverdeling tussen uw ministeries en wie coördineert het beleid?
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid in de vorm van de NCTV richt zich op het duiden van fenomenen die de nationale veiligheid kunnen raken, waaronder ongewenste polarisatie. De NCTV faciliteert daarnaast gemeenten door middel van financiële ondersteuning vanuit de Versterkingsgelden voor de lokale integrale aanpak van radicalisering, extremisme en terrorisme. Daarnaast ondersteunt de NCTV partners met kennis, expertise en een netwerk. Complementair aan het bestrijden van de extremistische uitwassen, is het van belang dat ook wordt ingezet op de preventie van ongewenste polarisatie, voedingsbodems van extremisme en het versterken van vertrouwen in de overheid. Hiervoor stemt de NCTV af met verantwoordelijke departementen. Zie ook het antwoord op vraag 11.
Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid richt zich, onder meer via de Expertise-unit Sociale Stabiliteit, op het bevorderen van de sociale stabiliteit en daarmee het tegengaan van maatschappelijke spanningen en radicalisering bij vraagstukken gerelateerd aan de superdiversiteit van de samenleving. Zie ook het antwoord op vraag 10. Deze inzet richt zich onder andere op het toerusten van gemeenten en jeugdprofessionals, het versterken van beschermende factoren en het verminderen van risicofactoren en voedingsbodems die kunnen leiden tot ongewenste polarisatie en radicalisering en zodanig de sociale stabiliteit kunnen aantasten. De eerder genoemde Agenda Veerkrachtige & Weerbare Samenleving licht de inzet van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is toegelicht.17
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is de hoeder van de democratische rechtsstaat. Vanuit die rol wordt gewerkt aan het beschermen en vernieuwen van de democratie. Het kabinet zet er vanuit die verantwoordelijkheid op in om jongeren goed te betrekken bij belangrijke maatschappelijke vragen die hen raken, zoals het klimaat, de woningmarkt en het onderwijs. Daarnaast wordt er vanuit BZK o.a. met Prodemos samengewerkt om jongeren laagdrempelig kennis te laten maken met de democratie, zodat ze leren hoe ze daar zelf aan mee kunnen doen. Daarnaast ondersteunt het ministerie het lokaal bestuur bij het omgaan met maatschappelijk ongenoegen en het tegengaan van desinformatie.
Het kabinet ondersteunt gemeenten en professionals met kennis en mogelijke handelingsperspectieven om met radicalisering om te gaan. Dit gebeurt door informatiebijeenkomsten te organiseren en kennisproducten, onder meer via het Rijksopleidingsinstituut tegengaan Radicalisering, te ontwikkelen.
Deelt u de conclusie van een van de onderzoeken dat polarisatie te veel als veiligheidsissue wordt gezien, waarbij de rol van sociaal werkers juist onderbelicht is?
Ik ben van mening dat het belangrijk blijft op een preventieve wijze te werken aan de voedingsbodems van ongewenste polarisatie. Deze preventieve kant ligt vaak niet in het veiligheidsdomein. In de Veiligheidsstrategie voor het Koninkrijk der Nederlanden is dit één van de actielijnen.18 Dit vereist een goede samenwerking en balans in de inzet tussen het sociaal domein, zorgdomein en het veiligheidsdomein. Zowel in het beleid dat wordt uitgevoerd als in de samenwerking in de wijken. Om zorgen en behoeften tijdig te herkennen en escalatie richting ongewenste polarisatie te voorkomen, moeten sociaal werkers getraind worden om polarisatie te herkennen en daarop te kunnen interveniëren. Ook is het daarbij belangrijk om te weten hoe ze hun zorgen met andere professionals kunnen delen waar nodig, met in achtneming van geldende wet- en regelgeving met betrekking tot privacy en gegevensdeling.
Welke verantwoordelijkheid heeft de Expertise-unit Sociale Stabiliteit (ESS) van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) in de preventie van radicalisering en polarisatie? Welke rol speelt de ESS specifiek bij het tegengaan van anti-institutioneel extremisme?
De Expertise-unit Sociale Stabiliteit werkt aan sociale stabiliteit door te investeren in haar netwerken met gemeenten, (jeugd)professionals en gemeenschappen. Zo heeft de Expertise-unit Sociale Stabiliteit (vroeg)tijdig zicht op spanningen in de samenleving, spanningen en polarisatie tussen burgers onderling en tussen overheid en burgers. Deze inzichten en praktijkkennis worden vertaald in adviezen en handelingsperspectieven over hoe veerkrachtig om te gaan met maatschappelijke spanningen, polarisatie en radicalisering. Overheden (gemeenten en Rijk), (jeugd)professionals en netwerkpartners kunnen dit duurzaam vertalen naar hun beleid en/of interventies. Zo kunnen zij maatschappelijke spanningen en radicalisering voorkomen en sociale stabiliteit beschermen en versterken.
Gezien de toename in verticale polarisatie en de impact hiervan op de sociale cohesie in de samenleving legt de ESS in haar inzet en projecten nu meer nadruk op deze vorm van polarisatie. Die gebeurt, bijvoorbeeld door het stimuleren van verbindingen tussen overheid en samenleving en meer aandacht te geven aan inclusieve communicatie.
Bij het voorkomen en tegengaan van anti-institutioneel extremisme trekt de ESS samen op met het Ministerie van Justitie en Veiligheid, Ministerie en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Zo zijn onlangs gezamenlijk informatiebijeenkomsten georganiseerd en kennisproducten ontwikkeld voor gemeenten en professionals.
Welke verantwoordelijkheid heeft de NCTV van het Ministerie van Justitie en Veiligheid in de preventie van radicalisering en polarisatie? Welke rol speelt de NCTV specifiek bij het tegengaan van anti-institutioneel extremisme?
De NCTV richt zich specifiek op de aanpak van extremistische aanjagers en zij die anderen aanzetten tot geweld, evenals de gewelddadige extremistische gedragingen (daders) waarbij de (nationale) veiligheid wordt geraakt. De NCTV faciliteert gemeenten door middel van financiële ondersteuning vanuit de Versterkingsgelden voor de lokale integrale aanpak van radicalisering, extremisme en terrorisme onder verantwoordelijkheid van gemeenten. Hiermee krijgen Nederlandse gemeenten impulsen voor de persoonsgerichte aanpak (PGA) extremisme en terrorisme, waarmee in een zo vroeg mogelijk stadium preventief ingegrepen kan worden. Daarnaast ondersteunt de NCTV het lokaal bestuur en partners en maakt periodieke dreigingsbeelden. Tot slot werkt de NCTV aan het vergroten en versterken van kennis en bewustwording van partnerorganisaties en professionals. Onder meer via het Rijksopleidingsinstituut tegengaan Radicalisering (ROR) wordt hieraan gewerkt. Zie ook het antwoord op vraag 8 en 16.
In hoeverre werken de NCTV en de ESS samen?
De NCTV en de Expertise-unit Sociale Stabiliteit (ESS) werken vanaf de oprichting van de ESS nauw samen. Er is regelmatig overleg voor afstemming, (gezamenlijke) activiteiten en (beleids)ontwikkeling om elkaar te versterken en aan te vullen.
Op welke manier is sinds 2021 uitvoering gegeven aan de motie-Van der Werf c.s. over bewustzijn bij gemeenten over de dreiging vanuit jihadistische en rechts-extremistische hoek (Kamerstuk 35 925-VI, nr. 69)?
Gemeenten worden jaarlijks in de gelegenheid gesteld om financiële ondersteuning, in de vorm van Versterkingsgelden, aan te vragen bij het Rijk om lokaal alle vormen van radicalisering, (gewelddadig) extremisme en terrorisme (zowel jihadisme als rechtsterrorisme) tegen te gaan.19
Gezien de ontwikkeling in het dreigingsbeeld zijn gemeenten en lokale partners de afgelopen jaren specifiek ondersteund bij kennisversterking op het gebied van rechts-extremisme en terrorisme. In mijn brief van 22 februari jl. ben ik ingegaan op de inzet van mijn ministerie op de groeiende dreiging van rechts-extremisme in Nederland. 20 In deze brief heb ik ook expliciet aandacht geschonken aan de gewelddreiging die voortkomt uit het accelerationisme en hoe het bewustzijn van gemeenten en andere lokale professionals is versterkt. Zo zijn middels de Versterkingsgelden in 2022 enkele honderden lokale professionals getraind door het Rijksopleidingsinstituut Tegengaan Radicalisering (ROR), onder andere in het herkennen van rechts-extremisme en hoe daarmee om te gaan.
Zoals ik ook schreef in mijn brief van 31 mei 202221 en in mijn brief van 6 juli 202222, kan de NCTV gemeenten wijzen op de Versterkingsgelden en waarvoor deze kunnen worden ingezet, maar kan de NCTV vanwege het ontbreken van een wettelijke grondslag nagenoeg niet aansluiten bij een casusoverleg en is daarmee beperkt in zijn gerichte ondersteuning van gemeenten bij de casus.
Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft in 2021 en in 2022 onderzoek laten doen naar ontwikkelingen bij online rechts-extremisme23 en heeft hier een aantal kennissessies met gemeenten over georganiseerd. Vanaf dit najaar start de Expertise-Unit Sociale Stabiliteit met het traject regionale advisering voor gemeenten, waarbij de preventie van radicalisering richting extremisme centraal staat.
Hoe worden sociaal werkers op dit moment betrokken bij preventie van polarisatie en radicalisering?
Het is aan het lokaal niveau om uitvoering te geven aan de precieze invulling van de rol van sociaal werkers in de preventie van polarisatie en radicalisering. Desalniettemin is de Expertise-unit Sociale Stabiliteit aanspreekpunt bij vragen of zorgen rondom radicalisering en polarisatie voor gemeenten, gemeenschappen en (jeugd-) professionals, waaronder sociaal werkers. De Expertise-unit Sociale Stabiliteit heeft een kennis- en adviesfunctie voor jeugdprofessionals. Ook worden er onderzoeken gepubliceerd voor deze doelgroep, is er leeraanbod ontwikkeld en is er een advieslijn waar professionals (anoniem) naar kunnen bellen als ze vragen hebben rondom deze thema’s of zorgen rondom jongeren. Hierin wordt nauw samengewerkt met diverse ministeries en maatschappelijke organisaties. Daarnaast wordt vanuit het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de samenwerking tussen het veiligheidsdomein en het sociaal domein én binnen het sociaal domein op lokaal niveau gestimuleerd door ambtenaren en professionals uit het sociaal domein proactief te betrekken bij beleid en uitvoering in preventie van polarisatie en radicalisering. Hierbij wordt gesproken met zowel brancheorganisaties als Sociaal Werk Nederland (SWN) en het Nederlands Jeugdinstituut (NJI) als met professionals zelf.
Vanuit haar (advies)rol ondersteunt het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid professionals met raad en daad. Dat gebeurt onder andere door strategische sessies waarin professionals, gemeenten en maatschappelijk betrokken inwoners begeleid worden om (mogelijk) polariserende ontwikkelingen te voorkomen en te de-escaleren.
Zijn er trainingen die zich specifiek richten op anti-institutioneel extremisme en het narratief over een «kwaadaardige elite», waar volgens de AIVD ruim 100.000 mensen in meer of mindere mate in geloven? Zo ja, welke trainingen zijn dat en hoe kunnen professionals daar gebruik van maken?
In de afgelopen maanden is door het Rijksopleidingsinstituut tegengaan Radicalisering een nieuwe training ontwikkeld op anti-institutioneel extremisme. Het ROR heeft hierbij samengewerkt met diverse partners zoals de NCTV, het Landelijk Steunpunt Extremisme en verschillende universiteiten. Vanaf oktober 2023 is de training anti-institutioneel extremisme beschikbaar voor lokale professionals. De animo voor het trainingsaanbod van het Rijksopleidingsinstituut tegengaan Radicalisering is hoog en de verwachting is dit najaar zo’n 150 professionals te bereiken.
Wordt er in het trainen van professionals onderscheid gemaakt tussen professionals met een signalerende functie en professionals die polarisatie en radicalisering actief dienen tegen te gaan?
De trainingen worden uitgevoerd in gemêleerde en interdisciplinaire groepen. Dit zorgt voor betere leeropbrengsten door de uitwisseling van ervaring. Ook zorgt het voor de versterking en vergroting van het netwerk van de professionals. Tegelijkertijd zijn er ook trainingen gericht voor specifieke groepen professionals, zowel in de signalerende als actief dienende rol.
Het thema polarisatie valt niet binnen de scope van het Rijksopleidingsinstituut tegengaan Radicalisering. Uiteraard komt het thema polarisatie wel terug in het merendeel van de trainingen, maar de focus ligt op de preventie van radicalisering tot (gewelddadig) extremisme.
Een actieve sekte in Zeeland waar mensen worden misleid en waar miljoenen euro’s in omgaan |
|
Michiel van Nispen |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de activiteiten die worden ondernomen bij de sekte genaamd «Maerloo», actief in de gemeente Tholen in Zeeland?1
Ja, deze informatie is mij bekend.
Wat vindt u van het feit dat leden van deze sekte ook afstand hebben gedaan van persoonlijk bezit aan deze sekte, zoals het pensioen, salaris en erfenissen?
Het staat mensen vrij om dat te doen, mits dit niet in strijd is met geldende wet- en regelgeving.
Hoe is het mogelijk dat deze sekte de vrijheid geniet om panden in het dorp op te kopen waaronder de enige dorpskroeg?
Iedereen is vrij om panden te kopen, zolang bestaande wet- en regelgeving niet wordt overtreden. Indien er sprake is van een rechtshandeling met de overheid zoals een aanvraag van een Alcoholwetvergunning, en (een sterk vermoeden van) crimineel misbruik, kan de Wet Bibob toegepast worden. Het doel hiervan is de integriteit van de overheid te beschermen.
Wat vindt u ervan dat ondanks het feit dat deze sekte al jaren in beeld is, door onder andere het OM en de FIOM, deze nog steeds zo actief kan zijn?
Voor zover met deze vraagstelling wordt beoogd te informeren naar eventuele strafrechtelijke maatregelen die zijn/worden getroffen jegens (leden van) Maerloo, merk ik op dat ik mij hierover niet kan en mag uitlaten. In algemene zin wens ik te benadrukken dat bij het vermoeden van het plegen van een strafbaar feit door (leden van) een vereniging of stichting, hierop wordt geacteerd door politie en OM. Vanzelfsprekend hoeft dit er niet toe te leiden dat gedurende het strafrechtelijk onderzoek, de activiteiten van een vereniging of stichting (gedwongen) worden gestaakt.
Wat vindt u van de conclusie van het FD dat er vertakkingen van deze sekte zijn in het buitenland waardoor de financiële constructies alleen nog maar ingewikkelder zijn geworden?
In principe staat het mensen vrij om afstand te doen van hun persoonlijke bezittingen in binnen- en buitenland, zolang er geen toepasselijke wet- en regelgeving wordt overtreden.
Bent u zich bewust van het feit dat dit slechts een van de velen sektes is die in Nederland actief zijn, zo rond de 240 sektes, zoals recent onderzocht door Sonny Motké en zoals blijkt uit de eerdere resultaten van het sektesignaal voordat het werd wegbezuinigd?2
Op eerdere Kamervragen van de leden Van Nispen (SP) en Kuiken (PvdA) over het ontbreken van een meldpunt voor slachtoffers en familieleden van sektes, heb ik u geantwoord dat het kabinet onderkent dat er in Nederland gesloten gemeenschappen zijn waarbinnen misstanden, waaronder ook strafbare feiten, plaatsvinden3. Ik beschik niet over de exacte cijfers, omdat het niet wordt geregistreerd. Registratie zou bemoeilijkt worden omdat er discussie bestaat over wat precies een sekte is.
Bent u het eens met de uitspraak dat sektes ook een groot risico meebrengen van misbruik of misdrijven achter gesloten deuren omdat slachtoffers zich vaak niet vrij voelen een melding te doen?
In zijn algemeenheid geldt dat slachtoffers drempels kunnen ervaren bij het doen van een melding over delicten die hen zijn overkomen. Schuld en schaamte spelen daarbij een belangrijke rol. Ook kan er sprake zijn van bekendheid met daders waardoor slachtoffers terughoudend zijn om een melding of aangifte te doen. In een groepering die als sekte wordt bestempeld, hoeft niet per definitie sprake te zijn van misstanden of strafbare feiten. Het is wel voorstelbaar dat een dwingende groepscultuur met een gesloten karakter voornoemde drempels verhoogt. Verder wil ik nogmaals benoemen4 dat het gebruik van de term «sekte» weliswaar gangbaar is, maar niet altijd recht lijkt te doen aan de onderlinge verscheidenheid van dergelijke groeperingen waarbinnen misstanden kunnen voorkomen als beïnvloeding, manipulatie, dwang, fraude, uitbuiting (financiële, arbeids- of seksuele uitbuiting).
Bent u het ermee eens dat dit soort verhalen de noodzaak van een meldpunt sektesignalen onderstreept?
Slachtoffers en hun naasten hebben baat bij een herkenbare plek in de hulpverlening. Een plek waar ze laagdrempelig via telefoon en chat en desgewenst anoniem terecht kunnen. En waar als zij dat willen zij ook kunnen worden doorverbonden met gespecialiseerde hulpverlening of in contact kunnen worden gebracht met de politie. Binnen het bestaande hulpaanbod zijn organisaties die in beginsel in deze behoeften voorzien. Organisaties als Slachtofferhulp Nederland of Fier kunnen ondersteuning bieden bij de verwerking en het herstel van leed dat hen is aangedaan en doorverwijzen naar ggz-instellingen die geestelijke gezondheidszorg bieden.
Wel is het nodig dat er voor slachtoffers van dwingende groepsculturen meer herkenbaarheid komt en meer specialistische expertise wordt opgebouwd over de hulp aan slachtoffers en hun naasten. Zoals toegelicht in mijn brief van 30 juni jongstleden5 loopt momenteel een verkenning bij welke bestaande organisatie en op welke wijze de hulp steviger en meer herkenbaar kan worden ingebed. Zie ook het antwoord op vraag 12.
Bent u het ermee eens dat de sekte-eenheid, politieagenten die gespecialiseerd zijn in de sekte-aanpak, met de huidige drie mensen die dit ook niet fulltime doen, echt veel te weinig is om een volledig beeld te krijgen van de problematiek van de sektes?
Er is binnen de politie geen sprake van een sekte-eenheid. Wanneer aangifte wordt gedaan wordt dit naar gelang de feiten onderzocht door de afdeling met de benodigde expertise, bijvoorbeeld de zedenrecherche in geval van seksueel misbruik.
Wat vindt u van het feit dat in het buitenland wel sprake is van meldpunten, zoals in België waar er zelfs sprake is van een sektecentrum dat ook behoorlijk succesvol is?
Ik ben bekend met het Belgische kennisplatform Informatie- en Adviescentrum inzake schadelijke sektarische organisaties. In voornoemde brief van 30 juni jongstleden6 geef ik aan dat ik het nuttig vind te verkennen in hoeverre werkbare elementen uit het model dat het Belgische kennisplatform hanteert, bruikbaar zijn in de Nederlandse context. Ik neem dat mee in de in de brief genoemde verkenning bij welke bestaande organisatie en op welke wijze de hulp aan slachtoffers van dwingende groepsculturen steviger en meer herkenbaar kan worden ingebed.
Zijn er voldoende juridische mogelijkheden om sektes zoals deze aan te kunnen pakken in Nederland?
Voor zover het gaat om strafrechtelijke mogelijkheden heb ik tot dusver geen signalen uit de praktijk ontvangen dat opsporingsdiensten onvoldoende mogelijkheden hebben om strafbare feiten adequaat aan te pakken. Mocht dit in de toekomst veranderen, dan zal ik beoordelen of en zo ja welke gerichte stappen nodig zijn om de mogelijkheden uit te breiden.
Waarom is er nog steeds geen uitvoering gegeven aan de motie van Nispen en van Wijngaarden om op zo kort mogelijke termijn te voorzien in een meldpunt voor slachtoffers van sektes en hun familieleden binnen de bestaande structuur?3
Om de voorwaarden voor goede hulpverlening aan slachtoffers van sektes en hun familieleden in kaart te brengen worden verkennende gesprekken gevoerd met ervaringsdeskundigen, professionals, wetenschappers en hulporganisaties. Op basis van de inzichten uit deze gesprekken wordt bezien bij welke organisatie en op welke wijze de hulp aan slachtoffers van sekten steviger en meer herkenbaar kan worden ingebed. Het kabinet kiest nadrukkelijk niet voor het oprichten van een nieuw meldpunt, omdat zo een organisatie onvoldoende omvang heeft om effectief te zijn, niet kan putten uit bestaande samenwerkingsstructuren en zorgt voor verdere versnippering van het zorglandschap. Het streven is uw Kamer aan het einde van dit jaar te informeren over de wijze waarop de hulp aan slachtoffers van sekten wordt georganiseerd. Voor nadere informatie verwijs ik u naar mijn brief van 30 juni jongstleden8, waarin ik uw Kamer onder andere heb geïnformeerd over de stand van zaken van de motie van Van Nispen en Van Wijngaarden.
Wat kunt u nog meer doen om het beleid te versterken om sektes effectiever aan banden te kunnen leggen?
Wanneer sprake is van strafbare feiten kan er aangifte worden gedaan. Ik ben ervan overtuigd dat onze opsporingsdiensten en autoriteiten voldoende in staat zijn om strafbare feiten aan te pakken. Mochten er in de toekomst signalen binnenkomen dat beleids- of wetgevingswijzigingen nodig zijn, dan zal ik dit uiterst serieus nemen.
Lysander de R. die de dienst uit maakte in de gevangenis en de motorclub MC Hardliners |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving rondom de detentie van Lysander de R. en bent u specifiek bekend met de brief van de toenmalige directie van de voormalige Penitentiaire Inrichting (PI) Zwaag?
Ja, ik ben bekend met de berichtgeving. De PI Zwaag is overigens sinds 2018 gesloten. Verder ga ik niet in op individuele casussen.
Wat vindt u van de beschrijving van oud-medewerkers van de PI Zwaag dat Lysander de R. allerlei privileges genoot in de gevangenis, zoals een speciale tv, vrijheid om rond te lopen, het mogen gokken op voetbalwedstrijden, het mogen gebruiken van luxe goederen, het bestellen van eten, en dergelijke?
Ik ga niet in op de situatie rondom individuele gedetineerden. In zijn algemeenheid geldt dat gedetineerden die lid zijn van de gedetineerdencommissie (Gedeco) – ter uitoefening van hun functie – op afgesproken tijdstippen op andere afdelingen mogen komen ten behoeve van overleg met andere Gedeco-leden en/of functionarissen van de inrichting. Andere privileges, zoals het gebruiken van luxegoederen, zijn uiteraard onacceptabel.
Hoeveel interne meldingen zijn er door medewerkers van de PI Zwaag en de PI Zaanstad gedaan over Lysander de R. en andere leden van motorclub MC Hardliners en hoe is met deze meldingen omgegaan?
Zoals ik bij vraag 2 aangaf ga ik niet in op de situatie rondom individuele gedetineerden. Ik beantwoord de vragen daarom in algemene zin. De wijze waarop een melding van een medewerker in behandeling wordt genomen is altijd afhankelijk van de situatie. In eerste instantie wordt een afweging gemaakt of directe maatregelen nodig zijn. Indien de ernst van de situatie daar om vraagt kunnen er bijvoorbeeld per direct disciplinaire maatregelen worden genomen en/of worden besloten om aangifte te doen.
Daarnaast worden alle meldingen over het gedrag en handelen van een gedetineerde meegenomen in het Multidisciplinair Overleg (MDO) en de Vrijhedencommissie (VC). Het MDO is een intern overleg van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) waarbij structureel (eenmaal per zes weken) afstemming plaatsvindt over het detentie- en re-integratietraject van de gedetineerde. Vertegenwoordigers van verschillende afdelingen sluiten hierbij aan en geven input over het gedrag van de gedetineerde en diens inzet bij de re-integratie. De VC neemt onder voorzitterschap van een vestigingsdirecteur beslissingen over zaken als verlof en uitplaatsing. Zodoende hebben alle meldingen invloed op het verdere verloop van het detentietraject. Wanneer de situatie daarom vraagt kan besloten worden om een gedetineerde over te plaatsen naar een ander regime of een andere penitentiaire inrichting.
Deelt u de mening dat meldingen van (oud)medewerkers van een PI altijd zouden moeten worden betrokken bij besluitvorming over plaatsing en overplaatsing van gedetineerden naar een bepaald gevangenisregime? Zo ja/nee, waarom?
Ja. In het algemeen geldt dat de directeur een verzoek kan doen tot overplaatsing van een gedetineerde. Een selectiefunctionaris neemt de beslissing of dit verzoek wordt ingewilligd. Om tot een besluit te komen worden wordt informatie uit verschillende bronnen meegenomen. Zo wordt gekeken naar het verloop van het detentietraject en de adviezen die voortgekomen zijn uit het MDO. Ook worden meldingen gedaan door medewerkers betrokken bij deze besluitvorming. Daarnaast kan bijvoorbeeld eventueel beschikbare informatie van het Openbaar Ministerie en politie meegenomen worden.
Waarom is Lysander de R. na constatering van de eerste incidenten in PI Zwaag niet direct naar een zwaarder regime overgeplaatst?
Zoals ik eerder aangaf ga ik niet in op de situatie rondom individuele gedetineerden.
Waarom wordt nu pas ingegrepen, terwijl al vanaf 2018 ernstige signalen bekend waren, en vanaf 2021 ook vanuit de PI Zaanstad?
Zie antwoord vraag 5.
Hoeveel incidenten moeten er volgens u plaatsvinden totdat een zware crimineel ten minste in een Afdeling Intensief Toezicht wordt geplaatst?
Er is geen exact aantal incidenten aan te geven wanneer een gedetineerde op een afdeling Intensief Toezicht wordt geplaatst. Op het moment dat er signalen zijn dat een gedetineerde de orde en veiligheid verstoort zijn er verschillende manieren om in te grijpen. Dat kan middels (toezicht)maatregelen in de PI zelf of overplaatsing naar een andere inrichting of regime. Bij overplaatsing wordt per individu beoordeeld welk regime en/of welke afdeling het meest geschikt is. De selectiefunctionaris neemt dit besluit. Verder is het goed op te merken dat plaatsing in een AIT ook kan gebeuren zonder dat daar incidenten aan vooraf gaan.
In zeer uitzonderlijke gevallen kan het voorkomen dat er niet direct kan worden ingegrepen omdat belangen vanuit de opsporing zich daartegen verzetten. In deze gevallen is er nauw contact tussen de PI, OM en de politie. In deze uitzonderlijke gevallen geldt uiteraard dat zodra de veiligheid in de PI in het geding komt er wordt ingegrepen.
Wanneer worden de criteria voor plaatsing in een Afdeling Intensief Toezicht kenbaar gemaakt in de aangekondigde wijziging van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing gedetineerden? Deelt u de mening dat de beschreven incidenten ruim voldoende aanleiding geven een zware crimineel over te plaatsen naar een Afdeling Intensief Toezicht? Zo ja/nee, waarom?
Op 6 juni 2023 heb ik een wetsvoorstel ingediend met daarin een aantal wijzigingen op de Penitentiaire Beginselenwet. Indien het wetsvoorstel wordt aangenomen is het streven de criteria voor plaatsing in een Afdeling Intensief Toezicht (AIT) zo spoedig mogelijk in werking te laten treden.
Zoals aangegeven bij antwoord op vraag 7 wordt per individuele gedetineerde beoordeeld welke maatregelen en welke afdeling het meest passend zijn.
Waarom worden leidinggevende personen van motorclubs niet direct in zwaardere gevangenisregimes geplaatst?
Per individuele gedetineerde wordt beoordeeld welk regime en/of welke maatregelen het meest passend zijn. Hierbij kan worden gekeken naar de status van een gedetineerde binnen een organisatie, zoals een motorclub. Daarnaast zijn er andere factoren die invloed hebben op het besluit van een selectiefunctionaris. Er wordt ook gekeken naar veiligheidsrisico’s voor de orde en veiligheid van de PI en eventueel beschikbare adviezen van het OM en het multidisciplinair overleg (MDO). In sommige gevallen kan ervoor worden gekozen om een gedetineerde niet naar een zwaarder regime te plaatsen vanwege opsporingsbelangen. In deze gevallen is er nauw contact tussen de PI, het OM en de politie.
Waarom is het uitgangspunt niet dat gedetineerde kopstukken van (verboden)motorclubs op basis van de geïntroduceerde D-grond in de EBI gedetineerd worden?
Om op de D-grond geplaatst te worden is het van belang dat er sprake is van een onaanvaardbaar maatschappelijk risico.1 Het enkel lid zijn van een verboden organisatie is onvoldoende basis om iemand op de D-grond in de EBI te detineren.
Waarom is de motorclub MC Hardliners niet verboden, terwijl de afgelopen jaren vele leden zijn aangehouden voor ernstige strafbare feiten?
Het is aan het OM om een verzoek te doen bij de rechtbank voor een verbod op een motorclub. Hiervoor moet worden bewezen dat er in de vereniging een structureel patroon heerst van stimuleren, dan wel gedogen, van strafbare feiten. Een dergelijk proces heeft tijd nodig. Op donderdag 31 augustus 2023 is een verzoekschrift ingediend door het Openbaar Ministerie bij de rechtbank om de motorclub Hardliners te verbieden en de vereniging te ontbinden.2
In hoeverre wordt de motorclub MC Hardliners gezien als een voortzetting van de Hells Angels en specifiek de chapter Haarlem?
Het OM heeft op 25 juli 2023 bericht3 dat op 17 juli 2023 een man is aangehouden in een PI op verdenking van het oprichten van, leidinggeven en deelname aan een criminele organisatie. De verdachte liet vanuit de gevangenis weten doelbewust kort voor de uitspraak van rechter over het civiele verbod van de Hells Angels de motorclub Hardliners te hebben opgericht.
In hoeverre wordt de motorclub MC Hardliners vanuit de gevangenis geleid en welke acties onderneemt u om te voorkomen dat deze motorclub niet vanuit de gevangenis geleid kan worden?
Ik kan niet ingaan op individuele gevallen. In algemene zin is het een gedetineerde toegestaan een organisatie op te richten, zolang er binnen de wettelijke kaders wordt gehandeld. Het uitgangspunt is dat gedetineerden enkel aan beperkingen mogen worden onderworpen indien dit voor het doel van de vrijheidsbeneming of in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting noodzakelijk is. Uiteraard is het niet toegestaan dat een organisatie strafbare feiten pleegt of dat een verboden organisatie wordt voortgezet. Wanneer er signalen bestaan dat een gedetineerde zich schuldig maakt aan het plegen van strafbare feiten, zoals het leiden van een criminele organisatie, zullen passende maatregelen genomen worden. Per situatie wordt gekeken wat de meest geschikte maatregelen zijn, dat kan variëren van toezichtsmaatregelen op de contacten met buiten tot overplaatsing naar een zwaarder detentieregime.
Influencers die jongeren in de armen van oplichters lokken |
|
Steven van Weyenberg (D66), Jeanet van der Laan (D66), Hülya Kat (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Influencers lokken jongeren in de armen van oplichters: «Duizenden euro's kwijt»»?1
Ja.
Hoe zouden jongeren volgens u beschermd moeten worden tegen influencers die hen in de armen van oplichters lokken? En hoe worden jongeren op dit moment beschermd?
Gerichte voorlichting kan helpen om jongeren meer weerbaar te maken. En dat gebeurt ook. Zo wordt bijvoorbeeld vanuit de integrale aanpak online fraude door verschillende organisaties publiek en privaat ingezet op de weerbaarheid van burgers tegen online oplichting2. Een belangrijke interventie daarbij is het tegengaan van social engineering. Bij social engineering maken fraudeurs misbruik van menselijke eigenschappen zoals angst, hebzucht, nieuwsgierigheid, vertrouwen en onwetendheid om slachtoffers (geld afhandig) te maken. De Rijksoverheid start in dit kader dit najaar met een meerjarig campagneprogramma om de digitale weerbaarheid van de Nederlandse burger, waaronder tegen social engineering, te vergroten en het slachtofferschap van cybercrime en online fraude te verminderen.
Uit onderzoek blijkt dat jongeren minder impulsbeheersing hebben en daardoor soms meer risico’s kunnen nemen. Daarmee zijn zij extra gevoelig voor de boodschap dat ze snel veel geld kunnen verdienen en nemen zij eerder bewerkte afbeeldingen voor waar aan. De eerste campagne zal specifiek gericht zijn op jongeren en het vergroten van hun handelingsperspectief om onder andere berichten en advertenties die te mooi zijn om waar te zijn tijdig te herkennen.
Er ligt ook een belangrijke rol voor sociale mediaplatforms bij het beschermen van jongeren. Ze kunnen bijvoorbeeld zo mogelijk geavanceerde algoritmen ontwikkelen die inhoud met betrekking tot oplichting detecteren en verwijderen. Het Het implementeren van strengere verificatievereisten voor influencers kan daarnaast helpen om de betrouwbaarheid van de inhoud te waarborgen.
Hoewel er al enige bescherming is, en de influencers in het AD bericht vertellen dat ze nu hun volgers waarschuwen dat de «machtfixingsgroepen» niet te vertrouwen zijn, blijft het belangrijk om voortdurend inspanningen te leveren om jongeren te beschermen, aangezien oplichtingstechnieken voortdurend evolueren.
Wat is uw oordeel over aanbevelingen voor matchfixinggroepen die worden gedaan door influencers? Is het verboden om aan te zetten tot criminele handelingen, dus ook verboden om aan te zetten tot matchfixing? Is het verboden om op te lichten, dus verboden om valselijk (verschillende) uitslagen te verkopen alsof die uitslag met zekerheid zou resulteren? Zo ja, hoe wordt hierop gehandhaafd?
Voor zover bekend is er in dit geval geen sprake van een gemanipuleerde wedstrijd of anders gezegd matchfixing. Dat kan nog wel betekenen dat de inleggers worden opgelicht en oplichting is strafbaar. Gedupeerden kunnen hier aangifte van doen. Voor zover bekend, zijn er echter geen aangiftes gedaan door de gedupeerden. De reden hiervoor kan gelegen zijn in het feit dat manipuleren van een wedstrijd strafbaar is, net als het doen van een poging tot manipuleren van een wedstrijd of uitlokking daarvan. Hierdoor plegen ook de inleggers een strafbaar feit. Door het doen van aangifte zouden ze zichzelf dus ook kunnen belasten.
Is er voldoende zicht op geldstromen via cryptovaluta die richting online gokken op sportwedstrijden lopen? Zo ja, hoe zien deze geldstromen eruit? Zo nee, wat gaat u doen om hier beter inzicht in te krijgen?
Bij legaal kansspelaanbod in Nederland vallen online aanbieders onder de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). De speelrekening kan alleen gevuld worden met traceerbare (dat wil zeggen ondubbelzinnig te herleiden tot de persoon van de speler) betaalinstrumenten, zoals bankoverschrijvingen. De Kansspelautoriteit (Ksa) ziet hierop toe.
Als het gaat om illegale kansspelaanbieders, is bekend dat betalingen met cryptovaluta vaak worden toegestaan. De Ksa heeft de aanpak van illegale aanbieders geprioriteerd in haar handhavingsbeleid. Met het tegengaan van illegale aanbieders worden ook geldstromen via cryptovaluta richting online kansspelen tegengegaan.
Op welke manier worden consumenten beschermd tegen gokverslaving rond sportweddenschappen? Welke rol hebben de Autoriteit Financiële Markten (AFM), De Nederlandsche Bank (DNB) en de Kansspelautoriteit (Ksa) hierbij en hoe beoordeelt u de effectiviteit van deze aanpak? Is deze aanpak volgens u nog passend voor de manier waarop er in 2023 wordt ingezet op sportwedstrijden?
Verslavingspreventie is een belangrijk doel van het kansspelbeleid. Om dat doel te bereiken zijn maatregelen vastgelegd in wet- en regelgeving. Kort samengevat moeten legale aanbieders van kansspelen, waaronder sportweddenschappen, aan bepaalde voorschriften voldoen om consumenten te beschermen tegen gokverslaving rond sportweddenschappen. Dit omvat bijvoorbeeld regels met betrekking tot een veilige en eerlijke speelomgeving, reclame, minimumleeftijd voor deelname, waarschuwingen en informatie over de mogelijke risico's van gokken, waaronder gokverslaving en controleren of een speler ingeschreven staat in het Centraal Register Uitsluiting Kansspelen (CRUKS). De Ksa controleert of de kansspelaanbieders zich aan de regels en richtlijnen houden. Voor een uitvoerige beschrijving over de stand van zaken van de verslavingspreventie verwijs ik u naar de Voortgangsrapportage Kansspelen die uw Kamer op 1 juni jl. ontvangen heeft.3
Bij de vormgeving van het verslavingspreventiebeleid is de samenwerking tussen het Ministerie van Justitie en Veiligheid, het Ministerie van Volksgezonheid, Welzijn en Sport en de Ksa van groot belang vanwege ieders rol en verantwoordelijkheid bij het voorkomen en tegengaan van kansspelverslaving. Zoals eerder toegezegd ontvangt de Kamer eind dit jaar de werkagenda waarin lopende en toekomstige activiteiten op het gebied van verslavingspreventie een plek krijgen.
De ACM, AFM en DNB hebben geen directe rol bij de bescherming van consumenten tegen gokverslaving rond sportweddenschappen. De ACM en AFM zien wel toe op de naleving van de Wet handhaving consumentenbescherming (Whc). De Whc bepaalt onder meer dat handelaren geen oneerlijke handelspraktijken mogen verrichten als bedoeld in afdeling 3a van titel 3 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek. Als daar aanleiding toe is, kan de ACM handhavend optreden en een boete opleggen. Indien de oneerlijke handelspraktijken betrekking hebben op financiële diensten of activiteiten kan de AFM handhavend optreden. De AFM houdt onder andere toezicht op online reclames die betrekking hebben op financiële diensten en activiteiten. DNB heeft als prudentieel toezichthouder op financiële instellingen, evenals de ACM en AFM, geen rol bij het tegengaan van gokverslavingen bij sportwedstrijden.
Waar kunnen of moeten influencers de juistheid van wat zij aanbevelen controleren voordat zij een aanbeveling doen richting hun volgers? Deelt u de analyse dat een check vooraf had kunnen voorkomen dat veel volgers een aanbeveling hadden gehad voor een praktijk waar ook de influencers zelf van schrokken toen duidelijk werd dat het volstrekte onzin was?
Om te voorkomen dat ze misleidende informatie verspreiden of hun volgers aanzetten tot strafbaar handelen, ligt het in de rede dat influencers de juistheid van wat zij aanbevelen controleren. Dit kunnen ze doen door verschillende bronnen te raadplegen en gedegen onderzoek te verrichten. Pas dan kunnen ze open en eerlijk adviseren en vertellen waarom ze denken dat het betrouwbaar is. Op die manier nemen de influencers hun verantwoordelijkheid en delen ze alleen nauwkeurige en waarheidsgetrouwe informatie met hun volgers.
Wat is de stand van zaken van de verkenning naar een markering van bewerkte advertenties, zoals gevraagd in de aangenomen motie Van der Laan2, waarmee duidelijk was geworden dat de geadverteerde uitslagen nep waren? Wat doet u om te voorkomen dat valse beweringen, zoals over matchfixing, worden geloofd, bijvoorbeeld vanwege de inzet van bewerkte afbeeldingen?
Er wordt momenteel bij het Ministerie van OCW een verkenning gedaan naar een markering voor bewerkte advertenties in de context van de bestaande kaders en geldende wet- en regelgeving. Uw Kamer wordt voor het kerstreces geïnformeerd over de uitvoering van de motie.
Zoals in het antwoord op vraag 2 beschreven, start de Rijksoverheid dit najaar met een meerjarig campagneprogramma om de digitale weerbaarheid van de Nederlandse burger te vergroten en het slachtofferschap van cybercrime en online fraude te verminderen. De eerste campagne zal specifiek gericht zijn op jongeren en het vergroten van hun handelingsperspectief.
Wie heeft de regie op het voorkomen van en handhaven op de beïnvloeding door influencers, nu op sportweddenschappen maar mogelijk later op iets anders? Hoe zijn de Autoriteit Financiële Markten (AFM), De Nederlandsche Bank (DNB) en de Kansspelautoriteit (Ksa) hierbij aangesloten, welke andere partijen zijn betrokken bij de handhaving op reclame voor risicovolle kansspelen door influencers en hoe beoordeelt u de samenwerking?
Ik wil nogmaals benadrukken dat in dit geval er geen aanwijzingen zijn dat wedstrijden zijn gemanipuleerd maar dat er sprake lijkt te zijn van oplichting door te doen alsof een wedstrijd gemanipuleerd is en gemakkelijk geld verdiend kan worden.
Als er sprake is van reclame maken, dan is de Stichting Reclame Code als zelfregulerend orgaan van reclame relevant. In het bijzonder het algemeen deel van de Nederlandse reclamecode en de Reclamecode Social Media & Influencer Marketing. Sinds 1 november 2020 gelden regels uit de Mediawet voor zogenoemde video-uploaders (influencers die kwalificeren als commerciële mediadienst op aanvraag). Het Commissariaat voor de Media houdt sinds 1 juli 2022 actief toezicht op video-uploaders die voldoen aan bepaalde criteria, waaronder het hebben van meer dan 500.000 volgers. Een belangrijk onderdeel uit de Mediawet waaraan deze video-uploaders moeten voldoen is transparantie over reclame. Het Commissariaat monitort doorlopend de markt en ontvangt ook regelmatig signalen van kijkers. Het Commissariaat beoordeelt die informatie en kan bij overtredingen van de Mediawet handhaven. Dat kan door middel van een gesprek of waarschuwing, maar een boete is ook mogelijk. Het Commissariaat heeft geen signalen of klachten binnengekregen over de oplichting of over sportweddenschappen.
Het Commissariaat werkt samen met verschillende toezichthouders. Dit gebeurt op basis van een samenwerkingsprotocol. Er vinden reguliere overleggen plaats waarbinnen signalen en andere vraagstukken worden besproken. Ook vindt, indien mogelijk, informatie-uitwisseling plaats.
De Ksa kan ingrijpen als een influencer reclame maakt voor een kansspelaanbieder. De ACM is bevoegd om te handhaven als sprake is van het overtreden van consumentenwetgeving waaronder in bij oneerlijke handelspraktijken. De AFM kan handhavend optreden indien bijvoorbeeld sprake is van misleidende reclame over een financieel product of financiële dienst. DNB heeft als prudentieel toezichthouder op financiële instellingen hier geen rol.
In oktober 2021 hebben de ACM, AFM, AP en CvdM het Samenwerkingsplatform Digitale Toezichthouders (SDT) opgericht ten behoeve van het toezicht op digitale diensten. Om ervoor te zorgen dat ieders toezichtactiviteiten goed op elkaar aansluiten, kunnen de toezichthouders samen inspelen op ontwikkelingen.
Wordt er voor de handhaving op reclame door influencers ook samengewerkt met opsporingsinstanties in andere landen? Zo ja, hoe ziet deze samenwerking eruit? Zo nee, waarom niet?
Binnen ERGA, het EU-netwerk van media toezichthouders, krijgt het onderwerp regulering van en toezicht op vloggers/influencers al enkele jaren speciale aandacht. Een belangrijke doelstelling van ERGA is het delen van best practices om zo de implementatie van de Europese Audiovisuele Mediadiensten Richtlijn te bevorderen en effectief te kunnen handhaven. Al voor het derde jaar op rij is het Commissariaat voor de Media actief betrokken bij het opstellen van een rapport om tot uniformere toepassing van de regels voor vloggers en vergelijkbare aanbieders en een betere bescherming van het publiek te komen. Meer gezamenlijk optrekken en regelgeving en toezicht afstemmen kan het gelijk speelveld in Europa bevorderen en voorkomen dat veel influencers zich gaan vestigen in een bepaald land omdat de regelgeving daar minder streng is of geen actief toezicht wordt uitgeoefend.
Ook de andere toezichthouders werken samen met andere (Europese) instanties voor fraudebestrijding.
Hoe verhoudt de Nederlandse aanpak van (illegaal) gokken en beïnvloeding door influencers zich tot de aanpak in andere landen? Welke lessen kunt u trekken uit het voorkomen van gokverslaving en oplichting in andere landen?
De aanpak van (illegaal) gokken enerzijds en beïnvloeding door influencers anderzijds verschilt van land tot land. Leerervaringen uit het buitenland hebben betrekking op regelgeving, samenwerking, preventie en voorlichting. Landen zoals het Verenigd Koninkrijk hebben al langere tijd ervaring met het reguleren van kansspelen. De ervaringen op het gebied van kansspelen in andere landen zijn meegenomen in het vormgeven van de Wet kansspelen op afstand. Zo zijn specifieke regels meegenomen als het gaat om reclame en verplichtingen van aanbieders. Het is voorts belangrijk om duidelijke regels en toezicht en handhaving te hebben om illegaal gokken en oplichting tegen te gaan. Het betrekken van de industrie en samenwerken met socialemediaplatforms kan helpen bij het identificeren en aanpakken van problematische influencers en reclamepraktijken. En het investeren in preventieactiviteiten en voorlichting over gokverslaving en oplichting kan het bewustzijn vergroten en mensen helpen om de risico's beter te begrijpen.
Bezorgdheid en onzekerheid bij de inbeslagname van een bejaarde pony |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Na maanden is inbeslaggenomen bejaarde merrie plots weer thuis: «Dacht dat ze dood was»»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht in het AD.
Kunt u bevestigen dat de betreffende pony op 12 mei jl. in beslag is genomen door de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID)?
De betreffende pony is op 12 mei jl. niet door de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming in beslag genomen, maar door de politie in beslag genomen.
Op welke wijze en binnen welk termijn is de eigenaar op de hoogte gebracht over de inbeslagname van de pony?
Het openbaar ministerie heeft mij laten weten dat het een lopende individuele zaak betreft. In het belang van het lopende onderzoek en teneinde beïnvloeding van het openbaar ministerie en/of de rechterlijke macht te voorkomen, kan ik over lopende zaken, zoals gebruikelijk, geen inhoudelijke mededelingen doen of oordelen daarover uitspreken
Op 4 juli jl. heeft de rechter beslist tot teruggave van de pony aan de beslagene. Hiervan is het OM op 13 juli jl. schriftelijk in kennis gesteld.
Kunt u bevestigen dat de rechter begin juli jl. oordeelde dat het Openbaar Ministerie (OM) de pony zo snel mogelijk moest teruggeven aan de eigenaar?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe heeft het OM invulling gegeven aan het vonnis van de rechter?
Zoals reeds aangegeven betreft dit een lopende zaak en daarom kan hier niet verder op worden ingegaan. In het algemeen kan worden opgemerkt dat het wenselijk is dat spoedig gevolg wordt gegeven aan een rechterlijke uitspraak waarin de rechter oordeelt dat een beslag moet worden opgeheven.
Kunt u bevestigen dat er ongeveer een maand tussen het vonnis van de rechter en het terugbrengen van de pony naar de eigenaar zat? Waarom duurde dit zo lang?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat het verschillende weken duurt voordat een dier wordt teruggebracht naar de eigenaar, nadat de rechter hiertoe heeft geoordeeld? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft het OM of de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) naar aanleiding van het vonnis contact opgenomen met de eigenaar van de pony om hem te informeren over de gevolgen van de uitspraak?
Zoals reeds aangegeven kan ik over lopende zaken, zoals gebruikelijk, geen inhoudelijke mededelingen doen of oordelen daarover uitspreken.
In het algemeen kan ik opmerken dat ik me ervan bewust ben dat het in beslag nemen van dieren impact kan hebben op zowel mens als dier. Er wordt daarom ook niet lichtvaardig tot de beslissing overgegaan om een dier in beslag te nemen. Indien er beslag wordt gelegd op zaken, waaronder ook dieren, ontvangt de beslagene hiervan een bericht van ontvangst. Desgevraagd informeert het
OM de beslagene over de welstand van zijn inbeslaggenomen dier(en). Wanneer een rechter oordeelt tot teruggave aan de beslagene, geeft het OM zo spoedig mogelijk gevolg aan deze uitspraak en neemt het – al dan niet door tussenkomst van de opsporingsinstantie – contact op met de beslagene. In het geval van dieren dient ook rekening te worden gehouden met de verplichtingen die gelden rondom het vervoeren van dieren.
In zijn algemeenheid dient de overheid bij beslag zich als goed bewaarder te gedragen. In het geval van een inbeslagname van (verwaarloosde) dieren houdt dat in dat de dieren worden opgevangen in opslaglocaties waar de dieren kunnen herstellen en goede zorg krijgen.
Klopt het dat de eigenaar niet op de hoogte is gebracht over de toestand en het welzijn van de pony gedurende de periode van inbeslagname, ook niet na het vonnis van de rechter?
Zie antwoord vraag 8.
Klopt het dat de eigenaar niet op de hoogte is gebracht over wanneer de pony thuis zou worden gebracht?
Zie antwoord vraag 8.
Begrijpt u dat deze gebrekkige informatie leidt tot veel onduidelijkheid en onzekerheid bij de eigenaar, waaronder bezorgdheid over het welzijn van de pony en of de pony mogelijk zou zijn geëuthanaseerd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe oordeelt u over de uitspraak van de eigenaar dat de pony vermagerd is teruggebracht?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat de eigenaar van een inbeslaggenomen dier voortaan beter op de hoogte wordt gehouden over het welzijn van het dier en de gang van zaken omtrent de bezwaarprocedure en de gevolgen van een rechtelijke uitspraak? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid met het OM en de RVO in gesprek te treden over dit voorval met als doel om vergelijkbare situaties in de toekomst te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij als Minister om te treden in de zelfstandige en onafhankelijke beoordeling door het OM en de RVO van individuele zaken. Om die reden zal ik niet met het OM en de RVO in gesprek treden over deze individuele zaak.
Ziet u, mede door dit voorval en eerdere vergelijkbare voorvallen, voldoende reden om aparte regels op te stellen voor de inbeslagname van dieren, zodat ze niet meer als voorwerp worden behandeld (zoals geformuleerd in de aangehouden motie 35 892, nr. 25)? Zo ja, op welke wijze gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, waarom niet?
De Aanwijzing inbeslagneming (2014A006) van het OM bevat reeds een aparte paragraaf met handvatten voor de «afdoening van levende dieren».2 Daarin staat onder meer vervat dat – in verband met dierenwelzijn – het onwenselijk is om een dier lang in opslag te houden. Verwaarloosde dieren worden opgevangen in locaties waar zij kunnen herstellen. Dieren worden niet als voorwerpen behandeld, maar zoals ook in de Wet Dieren artikel 1.3 staat erkennen de we eigenwaarde van dieren zijnde wezens met gevoel.
Ik ben, zoals toegezegd aan uw Kamer, in gesprek met het OM over deze motie. Over de uitkomsten van dit overleg wordt uw Kamer te zijner tijd nader geïnformeerd.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Een deel van de vragen heb ik samengevoegd omdat ze zien op de individuele casuïstiek, waar ik gezien het gegeven dat het een lopende zaak betreft niet op in kan gaan. Het is helaas niet gelukt om dit binnen de gestelde termijn te beantwoorden vanwege het overleg dat met meerdere partijen moest plaatsvinden.
De onwenselijke inzet en dieronvriendelijke training van politiehonden |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Politiehond Rebel mag alleen nog maar bijten als het moet»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat er sinds 1 april 2023 een nieuwe richtlijn geldt voor de inzet en training van politiehonden om zo het aantal ongewilde bijtincidenten te verminderen?
Sinds 1 april 2023 geldt inderdaad een nieuwe richtlijn voor de inzet van surveillancehonden. De hond werkt voortaan in principe aangelijnd, tenzij een dringende situatie erom vraagt het dier los te laten. Bijvoorbeeld om een vluchtende verdachte van een ernstig misdrijf aan te houden, waarbij de snelheid van de hond van doorslaggevend belang kan zijn. De nieuwe richtlijn is onder andere opgesteld om de kans op onbedoelde bijtincidenten zo gering mogelijk te maken.
Overigens wil ik opmerken dat ook surveillancehonden het meest worden ingezet om te zoeken en niet om te bijten. Bijvoorbeeld als een verdachte zich verstopt of bij het zoeken van een vermiste persoon.
Klopt het dat een onderdeel van deze nieuwe richtlijn is dat alle oefeningen met stroomstoten uit de certificeringseisen zijn verwijderd?2 Zo ja, waarom is dit nu pas gebeurd en niet bij de inwerkingtreding van het verbod op 1 januari 2022? Zo nee, waarom niet?
Het gebruik van stroomstoten is nooit onderdeel geweest van certificeringseisen bij de training van politiehonden.
Sinds 1 januari 2022 is het verboden om stroomhalsbanden en andere stroomstootapparatuur bij honden te gebruiken. Hier zijn enkele uitzonderingen op, waaronder trainingen en inzet voor de overheid op het gebied van veiligheid en openbare orde door de politie en de Koninklijke marechaussee. Deze uitzonderingen zijn alleen van toepassing wanneer het beoogde doel het gebruik van stroomstootapparatuur rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt.
Om een zorgvuldige afweging te maken bij het gebruiken van die uitzonderingsmogelijkheid bij de politie, wordt een uitgebreid beschreven afwegingskader doorlopen en wordt elk gebruik van de stroomband (van iedere individuele hond) geregistreerd, gemonitord en geëvalueerd.
De politie heeft de afgelopen jaren fors ingezet op het verminderen van het gebruik van de stroomband bij trainingen en inzet.
Deelt u de mening dat het onverantwoord is dat oefeningen met stokslagen wel onderdeel blijven van de certificeringseisen, ondanks de negatieve gevolgen voor het welzijn van de honden en het risico van het creëren van een gevaarlijke hond? Zo nee, waarom niet?
Sinds 1 juni 2023 maakt het gebruik van een stok geen deel meer uit van de certificeringseisen. De honden die de politie inzet worden getraind op het kunnen omgaan en weerstaan van soms gewelddadig of onvoorspelbaar gedrag van personen. Hierbij werd o.a. gebruik gemaakt van een droge dunne (pink-dikke) «stok» die bij het raken van de hond breekt. Er zijn inmiddels andere methoden om dit te trainen. De «stok» wordt dus niet meer gebruikt.
Kunt u bevestigen dat verschillende politieagenten kritisch zijn over de inzet van honden van de Koninklijke Nederlandse Politiehond Vereniging (KNPV), omdat deze «tijdens de training door deze vereniging fysiek en mentaal te zwaar belast worden, met als gevolg dat als ze ouder worden er problemen ontstaan» en «hebben geleerd om te bijten» in plaats van rustig te zitten?3 Deelt u deze zorgen?
De Koninklijke Nederlandse Politiehond Vereniging (KNPV) is een zelfstandige, private vereniging waar ruim 300 verenigingen bij zijn aangesloten en die niet gelieerd is aan de politie. De leden van deze verenigingen trainen honden. Sommigen van hen doen dit ook om deze geschikt te maken voor de verkoop aan onder andere overheidsdiensten in binnen- en buitenland. Als de politie honden aankoopt, doet ze geen zaken met de KNPV, maar met particuliere verkopers.
De verenigingen die aangesloten zijn bij de KNPV trainen volgens de KNPV-standaarden. Het toezicht op de trainingspraktijk en de huisregels is als eerste aan de betreffende vereniging en de KNPV. Indien politieambtenaren informatie hebben dat er sprake is van misstanden bij verenigingen, kunnen zij hiervan proces-verbaal opmaken. Indien er voldoende concrete aanwijzingen zijn om strafbare feiten aannemelijk te maken, kunnen de politie en het Openbaar Ministerie (OM) een opsporingsonderzoek naar mogelijke dierenmishandeling starten.
Het hoofdbestuur van de KNPV maakt zich hard voor het verbeteren van het dierenwelzijn binnen de aangesloten verenigingen.
Kunt u bevestigen dat ondanks dat de certificeringseisen van de politie deels zijn aangepast, dergelijke dieronvriendelijke oefeningen gewoon nog onderdeel blijven van de keuringseisen van de KNPV en dat honden die afgenomen worden van de KNPV dus nog steeds met zeer dieronvriendelijke methoden zullen zijn getraind?
Zoals bij het antwoord op vraag 5 gezegd, heeft de KNPV 300 aangesloten verenigingen met ieder vele aangesloten hondentrainers en bijbehorende getrainde honden. De politie vereist dat de honden die via particuliere hondentrainers worden afgenomen middels diervriendelijke methoden zijn afgericht en getraind.
Binnen de politie is er de afgelopen jaren veel aandacht voor het aankoopbeleid. Een groot aantal honden wordt op jongere leeftijd aangekocht (enkele maanden) dan voorheen (2,5 jaar), zodat de politie ze langer zelf kan trainen. Hiermee kunnen de honden gerichter worden getraind op dat wat voor de taak bij de politie van belang is en hoeft gedrag dat niet nodig/wenselijk is niet meer te worden afgeleerd. Dit leidt ook tot een «socialere» hond.
Die opleiding/opvoeding gebeurt vaak door een politiemedewerker zelf, maar ook door particulieren waarmee afspraken worden gemaakt over die gerichtere opleiding/opvoeding en dit ook wordt gemonitord.
Het voornemen van de politie is om steeds meer honden jonger aan te kopen.
Bent u bereid om alle oefeningen waarbij stokslagen worden toegepast te verwijderen uit de certificeringseisen van de politie? Zo nee, waarom niet?
Deze oefeningen maken sinds 1 juni 2023 geen deel meer uit van de certificeringseisen.
Hoe gaat u voorkomen dat honden die de politie koopt van de KNPV, maar ook van hondentrainers die niet (meer) verbonden zijn aan de KNPV, met dieronvriendelijke methoden waaronder stroomstoten, stokslagen en schoppen, zijn getraind?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke manier wordt «positieve training», waarbij geen straffen worden toegepast, onderdeel van de nieuwe Koers Politiehonden?
Aandacht voor dierenwelzijn is één van de drie pijlers van de Koers Politiehonden. Dit thema komt integraal terug in de onderwerpen verwerving van honden, selectie van geleiders en binnen het nieuwe leerlandschap voor hondengeleiders. Binnen de Koers Politiehonden wordt ingezet op een omslag in het werken met honden. Het gebruik van positieve trainingsmethoden is één van de thema’s in het nieuw te ontwikkelen leerlandschap voor geleiders en instructeurs. Uitgangspunt bij die trainingen is om gebruik te maken van positieve trainingsmethoden.
Binnen de politie is onder instructeurs en geleiders veel aandacht voor nieuwe, positieve trainingsmethoden en worden onderlinge ervaringen uitgewisseld om die methoden steeds verder te verbeteren.
Politiehonden zijn onmisbaar voor de politietaak en zijn breed inzetbaar. Ik ben onder de indruk van de band die ik zie tussen geleider en de hond en de zorgvuldigheid waarop met de honden wordt omgegaan.
Kunt u toezeggen dat voortaan alle honden bij de politie via positieve trainingsmethoden zullen worden getraind? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe oordeelt u over de zorgen van politiesocioloog Jaap Timmer over de onwenselijkheid van het gebruik van politiehonden binnenshuis, bij kinderen en bij niet-geweldsdelicten, en de zorgen over het gebrek aan regels hieromtrent?
De zorgen over het gebrek aan regels deel ik niet. Allereerst benadruk ik graag dat het uitgangspunt van ieder politieoptreden de-escalatie is. Het gebruik van geweld is een ultimum remedium. Dit neemt niet weg dat zich situaties voordoen waarin de politie genoodzaakt is om tijdens haar taakuitvoering geweld toe te passen. De politie gaat pas over tot het gebruik van geweld nadat hiervoor, indien mogelijk, is gewaarschuwd. Bij het gebruik van geweld moeten de beginselen van proportionaliteit, subsidiariteit, redelijk en gematigdheid in acht worden genomen. De artikelen 15 en 15a van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en ander opsporingsambtenaren zien op de inzetcriteria van honden. Met de combinatie van de vier altijd geldende beginselen van subsidiariteit, proportionaliteit, redelijkheid en gematigdheid en de inzetcriteria in Ambtsinstructie is sprake van voldoende regulering voor de politie om haar taak goed en veilig uit te kunnen voeren.
Het gebruik van politiehonden binnenshuis, bij kinderen die vanwege hun postuur en voorkomen als meerderjarig worden ingeschat en bij niet-geweldsdelicten zoals een inbraak, vergen extra zorgvuldigheid bij het toetsen aan de hiervoor genoemde beginselen en wijze waarop de hond wordt ingezet. Van hondengeleiders wordt verwacht dat zij in alle gevallen een zorgvuldige afweging maken, alvorens de hond rechtmatig in te zetten. Het is daarbij niet nodig en voor de operatie niet wenselijk om in de wet aparte categorieën te benoemen.
Bent u bereid om de politie alleen nog honden te laten afnemen van trainers die eenzelfde dierenwelzijnsstandaard hebben als binnen de politie wordt gehanteerd? Zo nee, waarom niet?
De politie wil geen honden afnemen van trainers en verenigingen die niet in staat zijn gebleken honden op een diervriendelijke wijze te trainen. De politie kijkt bij de aanschaf van een hond naar het gedrag en gaat zo goed als mogelijk na of er aanwijzingen zijn dat een hond met dieronvriendelijke methoden is getraind. Desondanks is dit helaas niet altijd op voorhand met 100 procent zekerheid uit te sluiten. Indien de politie op basis van het gedrag vermoedt dat bij het africhten en trainen geen diervriendelijke methoden zijn gebruikt, wordt de hond niet afgenomen. Mocht de politie ontdekken dat een trainer waarvan honden worden gekocht de dieren tijdens het africhten en trainen mishandelt, wordt de relatie met de betreffende trainer direct beëindigd en maakt de politie daar een proces-verbaal van op.
Bent u bereid om alle banden van de politie met hondentrainers en -verenigingen die honden aantoonbaar hebben mishandeld of dat nog steeds doen te verbreken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u bereid om met strengere eisen voor de inzet van politiehonden te komen, waaronder een verbod op het gebruik van politiehonden binnenshuis, bij kinderen en bij niet-geweldsdelicten? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 11.
De politiehond wordt breed ingezet. Naast de speurhond wordt ook de surveillancehond het meest ingezet voor het zoeken (bijvoorbeeld naar mensen).
In het kader van de Koers voor Politiehonden wordt daarom ingezet op een zoekhond die ook kan bijten in plaats van een bijthond die ook kan zoeken.
De surveillancehond wordt als geweldsmiddel in het overgrote deel van de incidenten gebruikt zonder deze te laten bijten met het oog op de-escalatie en is hierin ook effectief.
Er wordt gewerkt aan landelijke professionele standaarden voor die gevallen waarin de hond daadwerkelijk wordt ingezet om te bijten, zodat hier meer uniformiteit en voorspelbaarheid in komt. De richtlijn «aangelijnd werken» zal leiden tot het terugdringen van ongewilde bijtincidenten. Ook in training en opleiding is veel aandacht voor intervisie en het uitwisselen en leren van ervaringen.
Zowel het dierenwelzijn als de veiligheid van betrokkenen heeft veel aandacht in de Koers. De hond heeft bijzondere kwaliteiten die vooralsnog onmisbaar zijn voor uitvoering van de politietaak.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
In verband met de leesbaarheid zijn sommige vragen samengevoegd.
De afhandeling van de waterschade in Zuid-Limburg |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «gemeente in gesprek met ministerie over aanvullende tegemoetkoming gedupeerden waterramp»1 en herinnert u zich de motie Mutluer c.s. met betrekking tot particulieren in een schrijnende situatie omdat ze met forse niet vergoede schade- en herstelkosten zijn blijven zitten (Kamerstuk 29 517, nr. 233)?
Ja.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van de uitvoering van de genoemde motie?
Het is inmiddels tweeënhalf jaar geleden dat Limburg en delen van Noord-Brabant zijn getroffen door een ramp. Hoewel ik blij ben te kunnen melden dat in algemene zin kan worden geconstateerd dat de schade nagenoeg is afgehandeld, zijn er helaas gedupeerden die in financiële nood verkeren als gevolg van de rest- en gevolgschade van de ramp. Tijdens het commissiedebat brandweer en crisisbeheersing op 1 februari 2023 heb ik toegezegd te onderzoeken of kan worden gekomen tot een afbakening van de definitie «schrijnende situatie» en dat ik zal bezien of voor gedupeerden in een schrijnende situatie nog iets kan worden gedaan.
Ter uitvoering van deze toezegging hebben vertegenwoordigers van mijn ministerie, de provincie Limburg en verschillende getroffen gemeenten in de afgelopen periode meerdere gesprekken hierover gevoerd. Dit was complex; het begrip «schrijnende situatie» moet enerzijds recht doen aan de financiële problematiek van de gedupeerden en anderszins objectiveerbaar en toepasbaar zijn in het kader van een regeling. Met uitzondering van de gemeente Meerssen zijn we er met de betrokken gemeenten en de provincie Limburg op uitgekomen dat er sprake is van een schrijnende situatie als een gedupeerde restschade of gevolgschade van de wateroverlast in juli 2021 heeft, die heeft geleid of dreigt te leiden tot financiële nood. Er is sprake van financiële nood indien een gedupeerde onvoldoende eigen middelen heeft om te kunnen voorzien in dubbele woonlasten of om de gebruiksfunctie van de woning te kunnen laten herstellen.
De gemeente Meerssen vond de afbakening van de beoogde doelgroep van de regeling te smal: de gemeente heeft aangegeven dat iedereen met restschade voor een forfaitair bedrag in aanmerking zou moeten komen. Hoewel de gemeente Meerssen niet achter de voorgestelde oplossing staat, zal de gemeente meewerken aan de uitvoering van de regeling om haar burgers te kunnen helpen.
Zoals ik in het commissiedebat al heb opgemerkt, betekent het hebben van restschade niet noodzakelijkerwijs dat er sprake is van een schrijnende situatie. Met betrekking tot het voorstel van het verstrekken van een forfaitair bedrag merk ik op dat daarmee onvoldoende recht kan worden gedaan aan de specifieke situatie van een gedupeerde. Dit kan in voorkomend geval betekenen dat een gedupeerde een lagere financiële tegemoetkoming ontvangt dan waar de situatie om vraagt. Bovendien doorkruist dit de systematiek van verzekeringen en de Wet tegemoetkoming schade bij rampen.
Op basis van bovengenoemde omschrijving van financiële nood wordt thans gewerkt aan het opstellen van een regeling voor de verstrekking van een eenmalige financiële bijdrage aan gedupeerden die als gevolg van de wateroverlast in juli 2021 in financiële nood zijn of dreigen te komen. De gemeenten en de provincie Limburg zijn hierbij betrokken. Voor het uitvoeren van de regeling is een aantal uitganspunten geïdentificeerd. Zo staat vertrouwen in de gedupeerde voorop, wordt de gedupeerde in het proces zoveel mogelijk ontzorgd en wordt er maatwerk geleverd. Alle betrokken gemeenten hebben aangegeven zich in deze uitgangspunten te kunnen vinden.
Aangezien de betrokken gemeenten, de provincie Limburg en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland hebben aangegeven geen zorg te kunnen dragen voor een volledige uitvoering van de beoogde regeling – mede gelet op de vereiste financiële expertise en maatwerk – ben ik intensief bezig geweest een andere uitvoerende partij te vinden. Helaas – en natuurlijk met name voor de gedupeerden die zich in financiële nood bevinden als gevolg van de wateroverlast in juli 2021 – kostte dit tijd. Gelet hierop en op de voorbereidingen die nog moeten worden getroffen, is de voorziene start van de uitvoering later dan ik had gewenst.
De gemeenten zijn hierover geïnformeerd en kunnen zich vinden in de beoogde partij. Definitieve besluitvorming over de uitvoerder en over de regeling dient echter nog plaats te vinden. Zodra de besluitvorming heeft plaatsgevonden zal ik uw Kamer informeren.
Is het waar dat niet alle betrokken gemeenten akkoord zijn gegaan met de door u voorgestelde regeling? Welke gemeenten zijn niet akkoord gegaan en om welke redenen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat ieder slachtoffer van de wateroverlast die met forse niet vergoede rest- en gevolgschade is blijven zitten als schrijnend dient te worden aangemerkt? Zo nee, waarom niet?
Vooropgesteld wordt dat het heel vervelend is dat er gedupeerden zijn die na de extreme regenval in juli 2021 met restschade worden geconfronteerd. Echter, het enkele feit dat er sprake is van restschade of financiële gevolgschade als gevolg van de wateroverlast betekent niet noodzakelijk dat er sprake is van een schrijnende situatie. Zoals ik hierboven heb aangegeven wordt de schrijnende situatie als gevolg van de extreme regenval gekoppeld aan financiële nood. In de beoogde regeling zal worden bepaald dat gedupeerden in aanmerking kunnen komen voor een eenmalige financiële bijdrage ter leniging van de financiële nood als gevolg van rest- of gevolgschade vanwege de extreme regenval in juli 2021. Het gaat hierbij gedupeerden die onvoldoende eigen financiële middelen hebben om te kunnen voorzien in dubbele woonlasten of om de gebruiksfunctie van de woning te kunnen laten herstellen.
Het is op dit moment lastig een goede inschatting te maken hoeveel gedupeerden een beroep kunnen doen op de voorgenomen regeling; de gemeenten hebben aangegeven ongeveer 200 gedupeerden in beeld te hebben die aanspraak zouden kunnen maken op de voorgenomen regeling.
Met deze voorgenomen regeling en de overige (extra) maatregelen die het kabinet eerder heeft getroffen ter tegemoetkoming van de schade als gevolg van de wateroverlast is geprobeerd gedupeerden zo goed mogelijk te helpen.
Deelt u de mening dat bij de door u aangeboden regeling alsnog van een te beperkte uitleg is uitgegaan van het begrip «schrijnend», waardoor te weinig mensen die nog te maken hebben met grote rest- en gevolgschade daarvoor niet in aanmerking komen? Zo ja, hoe gaat u voor die groep zorgen dat zij alsnog een vergoeding krijgen? Zo nee, waarom niet? Kunt u dat onderbouwen? Hoeveel mensen kunnen nu dan volgens u wel een beroep doen op de aangeboden regeling? En vindt u dat daarmee wordt voldaan aan de belofte van ruimhartig vergoeden?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat uit de quickscan d.d. 9 augustus 2021 een niet redelijkerwijs verzekerbare schade en kosten voor particulieren geraamd waren van 657,50 miljoen euro en dat er 70,6 miljoen euro uitgekeerd is (alle Wet tegemoetkoming schade bij rampen (WTS)- schade, niet alleen particulieren)? Zo ja, kunt u bevestigen dat de onwilligheid om particulieren met rest- en gevolgschade te vergoeden niet vanuit financiën is ingegeven? Wat is dan de reden is dat u vindt dat mensen uit deze groep zelf voor de kosten aangaande de rest- en gevolgschade door de wateroverlast moeten opdraaien?
Kort na de ramp in juli 2021 is, door middel van een Quick scan, een raming gemaakt van de totale, maximale materiële schade en kosten. Bij nadere bepaling bleek het gebied waar daadwerkelijke wateroverlast was, beduidend kleiner te zijn en is de raming van de schade en kosten als gevolg van de wateroverlast naar beneden bijgesteld1. Zoals uit het voorgaande blijkt, geeft de Quick Scan een (grove) raming van de totale schade en kosten van de ramp. Dit betekent echter niet dat het bedrag, zoals genoemd in de Quick scan, is gereserveerd voor tegemoetkomingen in de schade. De tegemoetkoming, die een gedupeerde ontvangt vanuit de overheid, is gebaseerd op de inhoud van de verschillende, door het kabinet getroffen regelingen en onderliggende wetgeving. De Wet tegemoetkoming schade bij rampen is een vangnetregeling en biedt een tegemoetkoming in de schade, maar geen volledige compensatie. Gedupeerden dragen immers ook zelf een financiële verantwoordelijkheid voor geleden schade.
Bent u bekend met dit bericht?1
Ja.
Wat is uw eerste reactie op dit bericht?
Dit soort incidenten hoort niet thuis binnen de politieorganisatie. Dat dit grensoverschrijdende gedrag nu wordt gesignaleerd en stevig wordt aangepakt, getuigt van een alerte aanpak van de politie.
Heeft de politie naar uw mening goed gehandeld in dit geval? Licht uw antwoord toe.
De Korpschef heeft mij laten weten dat de politieleiding heeft gehandeld vanaf het moment dat het grensoverschrijdende gedrag zichtbaar werd. Op basis van het onderzoek is gebleken dat leidinggevenden geen onderdeel waren van dit grensoverschrijdende gedrag en hiervan ook niet op de hoogte waren. Toen één van de leidinggevenden het gedrag heeft opgemerkt is er direct actie genomen.
Na het eerste signaal is direct een intern disciplinair onderzoek ingesteld door het team Veiligheid, Integriteit & Klachten (VIK) van de Eenheid Zeeland-West-Brabant. Daarnaast is extern advies ingewonnen bij de Adviescommissie grondrechten en functie-uitoefening ambtenaren (AGFA) over de voorgenomen disciplinaire sancties. Na afronding van dit onderzoek is gekozen voor het opleggen van vergaande sancties en het overplaatsen van meerdere medewerkers.
Waren de leidinggevenden op de hoogte van dit grensoverschrijdend gedrag?
Zie antwoord vraag 3.
Was er in de genoemde whatsapp-groep een leidinggevende aanwezig? Zo ja, wat zijn de gevolgen voor de leidinggevende van deelname aan een whatsapp-groep waarin discriminerende taal wordt gebezigd?
Zie antwoord vraag 3.
Was er tijdens de gedragingen een leidinggevende aanwezig? Zo ja, wat waren de gevolgen voor de leidinggevende van gedogen/deelnemen van/aan deze gedragingen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is er gebeurd met de teamleiding van dit team?
Ik heb begrepen dat de leidinggevenden van het betreffende team niet betrokken waren bij of op de hoogte van het grensoverschrijdende gedrag. Desondanks voelen ze zich verantwoordelijk voor het team. Zij hebben vrijwillig hun functie binnen het team neergelegd en vervullen nu functies in een ander team. De teamchef vervult niet langer een leidinggevende rol.
Bevindt zich onder de mensen die ontslagen, dan wel voorwaardelijk ontslagen zijn, een leidinggevende?
Nee.
Wat is de reden dat twee agenten niet volledig ontslagen zijn, maar voorwaardelijk? En naar wat voor functie zijn ze overgeplaatst?
Mij is gemeld dat bij deze politiemedewerkers sprake is van minder vergaande betrokkenheid bij het geconstateerde discriminerende gedrag. Wel is er sprake van incidenteel onrechtmatig gebruik van het vuurwapen binnen de muren van het politiebureau. Dit aspect weegt zwaar mee in de afweging om de sanctie voorwaardelijk strafontslag op te leggen. Beide medewerkers zijn overgeplaatst naar verschillende teams, op uitvoerende functies op hetzelfde niveau waarbij ze vuurwapendragend zijn. In deze nieuwe teams worden ze persoonlijk begeleid gedurende de periode van de proeftijd. Afhankelijk van de vastgestelde feiten per persoon is de proeftijd vastgesteld op een periode van een jaar tot enkele jaren. Tijdens deze periode wordt aanvullend toezicht georganiseerd. Het voorwaardelijk strafontslag houdt in dat bij schending van de ambtsplicht gedurende de proeftijd met onmiddellijke ingang definitief ontslag kan volgen. Beide maatregelen, voorwaardelijk strafontslag en toezicht, bieden voldoende waarborgen voor hun functioneren. Beide medewerkers hebben persoonlijk erkend dat hun gedrag fout is geweest. De eenheidsleiding gaat ervan uit dat het voorwaardelijk ontslag, de proeftijd, de overplaatsing en de personele begeleiding op het nieuwe team, voldoende garanties bieden om herhaling te voorkomen.
Hebben de twee agenten die overgeplaatst zijn, zich ook schuldig gemaakt aan het onrechtmatig gebruik van vuurwapens? Zo ja, zijn ze dan nu overgeplaatst naar een functie waarin ze alsnog vuurwapens mogen gebruiken?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u uitsluiten dat de agenten die onrechtmatig gebruik hebben gemaakt van vuurwapens, pepperspray en wapenstok, niet meer in een functie zitten waarin ze hier toegang toe hebben? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u uitsluiten dat de mensen die om deze gedragingen ontslagen zijn, niet nog een andere functie binnen de politie krijgen aangeboden? Zo nee, waarom niet?
De politiemedewerkers die zijn ontslagen of die ontslag hebben genomen zullen in de toekomst geen baan aangeboden krijgen bij de politie.
Het toenemend aantal explosies |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving over gewelddadige explosies, die schering en inslag dreigen te worden en de veiligheid van onze burgerij op het spel zetten?1, 2, 3, 4
Ja.
Kunt u duiden of de meeste explosies het gevolg zijn van ruzies tussen drugsbendes? Graag een gedetailleerd antwoord.
De politie en het Openbaar Ministerie kunnen op dit moment geen eenduidig beeld geven of de explosies het gevolg zijn van ruzies tussen drugsbendes. Enerzijds heeft dit te maken met het feit dat de explosies bij hen nog volop in onderzoek zijn. Anderzijds omdat de (bekende) dadergroep en aanleidingen voor de explosies heel divers van aard zijn en per politie-eenheid kunnen verschillen. Er kan dus (nog) niet vastgesteld worden of de meeste explosies het gevolg zijn van ruzies tussen drugsbendes. Ik wacht daarom de resultaten van de onderzoeken af.
Welke maatregelen neemt u als de explosies het gevolg zijn van ruzies tussen drugsbendes? Graag een gedetailleerd antwoord hoe u gemeenten (financieel) in de oorlog tegen drugs gaat steunen om deze nieuwe vorm van zware criminaliteit het hoofd te bieden, met daarbij uw steun aan gemeenten voor extra politie-inzet, mobiele toezichtsposten, extra cameratoezicht en pleinstewards in bepaalde wijken.
Het is op dit moment niet gezegd dat de meeste explosies het gevolg zijn van ruzies tussen drugsbendes. Mocht blijken dat inderdaad de meeste explosies het gevolg zijn van ruzies tussen drugsbendes, dan zal ik samen met betrokken partners, waaronder de politie en het Openbaar Ministerie, bezien welke aanvullende maatregelen nodig zijn. De brede aanpak van de georganiseerde, ondermijnende criminaliteit zet ik met kracht voort. De ontwikkelingen rondom de explosies houd ik goed in de gaten, waar nodig wordt de brede aanpak aangescherpt.
Sinds mijn aantreden heb ik mij continu hard gemaakt voor een stevige aanpak van de georganiseerde, ondermijnende criminaliteit, waarbij er rekening wordt gehouden met regionale behoeften en omstandigheden. In mijn Halfjaarbrief aanpak georganiseerde, ondermijnende criminaliteit5 heb ik uw Kamer over de voortgang geïnformeerd. Mijn aanpak richt zich op de strategische prioriteiten voorkomen, verstoren, bestraffen en beschermen. Ik wil de georganiseerde drugscriminaliteit vanuit verschillende kanten insluiten en oprollen. Daarom investeer ik fors in onder meer het vergroten van de veiligheid in de havens, de preventieve aanpak van criminaliteit en de regionale aanpak. Ik doe dit samen met alle betrokken partners. Hieronder ga ik in op een aantal projecten en maatregelen die ertoe moeten bijdragen dat drugscriminaliteit, en het geweld dat daarmee gepaard gaat, verminderd wordt.
Drugs en het geld dat daarmee wordt verdiend, is de grootste drijfveer voor criminelen. Om de toevoer van drugs in ons land een halt toe te roepen investeer ik structureel 16,5 miljoen euro in de Rotterdamse haven. Ik investeer in capaciteit en barrièrevorming in de haven, versterking van de weerbaarheid van personen en processen, het intensiveren van toezicht en handhaving en van (innovatieve) opsporing, versterking van de (onderlinge) informatiepositie en internationale samenwerking.
Naast het voorkomen van drugstoevoer, zet ik in op het voorkomen dat jongeren de drugscriminaliteit in worden getrokken. Ik investeer daarom fors in preventie met gezag. Naast het investeren in perspectief versterken we ook de gebiedsgerichte inzet van de gezagspartners zoals de politie, (jeugd)reclassering, Openbaar Ministerie, Raad voor de Rechtspraak en de Raad voor de Kinderbescherming. De preventieve gebiedsaanpak draait om perspectief bieden én grenzen stellen. Hiermee voorkomen we dat jongeren en jongvolwassenen in aanraking komen met criminaliteit of daar verder in doorgroeien.
Uit de Monitor bestuurlijke aanpak van georganiseerde criminaliteit blijkt verder dat vrijwel alle gesprekspartners in zijn algemeenheid aangeven dat het bestuurlijk instrumentarium op dit moment geen verdere uitbreiding behoeft.6 Specifiek over de problematiek van explosies in wijken bespreek ik met gemeenten, OM en politie of naast de wijziging van artikel 174a Gemeentewet, het creëren van een meer specifieke wettelijke grondslag voor het sluiten van woningen na een aanslag, aanvullende ondersteuning nodig is.
Daarnaast zijn de Regionale Informatie- en Expertisecentra versterkt, die de partners ondersteunen bij de integrale aanpak van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit, bijv. met integrale handhavingsadviezen en (fenomeen)analyses. De regionale versterkingsprogramma’s stellen de samenwerkende partners – waaronder gemeenten – in staat om de specifieke problematiek in de regio aan te pakken, bijvoorbeeld door de inrichting van regionale bestuurlijke ondersteuningsteams.
Met deze aanpak beoog ik de drugscriminaliteit, en het geweld dat daarmee gepaard gaat, te verminderen. Een succesvolle aanpak kan er echter wel toe leiden dat criminelen die zich in het nauw gedreven voelen, om zich heen slaan. Een stijging van geweld kán dus ook een teken zijn dat de aanpak zijn vruchten afwerpt.
Met welk aanvalsplan gaat u het toenemend aantal gewelddadige explosies te lijf en welke (financiële) middelen heeft u hierbij tot uw beschikking? Graag een gedetailleerd antwoord.
Zie antwoord vraag 3.
De aanpak van Russische oligarchen in Nederland |
|
Jasper van Dijk |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht: «Tot aan de Amsterdamse Keizersgracht jaagt Oekraïne op Russisch bezit»?1
Het is niet aan het kabinet om berichtgeving van een recensie te voorzien. In algemene zin zet het kabinet zich voortdurend in om de sanctiedruk op Rusland te verhogen met effectieve maatregelen om geld- en goederenstromen die ten gunste kunnen komen aan de Russische oorlogsindustrie af te knijpen.
Is het waar dat «Russische eigenaren van het energiebedrijf VS Energy-groep de inkomsten uit hun Oekraïense zakenimperium gebruiken om de Russische invasie te financieren»?
Het kabinet kan niet ingaan op individuele casuïstiek.
Klopt het dat de Oekraïense bezittingen van VS Energy onder een vestiging aan de Keizersgracht in Amsterdam vallen, «vanwege de aantrekkelijke fiscale regelingen en gunstige belastingafspraken»?
Zie antwoord vraag 2.
Is de Nederlandse bedrijfstak van VS Energy inderdaad nog altijd actief? Hoe valt dit te rijmen met alle sanctiepakketten en beloftes over de aanpak van oligarchen?
De sancties tegen Rusland hebben als doel om Rusland onder druk te zetten en de mogelijkheden tot oorlogsvoering zoveel als mogelijk te beperken. Het kabinet zet zich voortdurend in om deze druk te verhogen, inclusief door listing van oligarchen als dat daartoe bijdraagt. Hierbij gelden de uitgangspunten van juridische houdbaarheid, EU-eenheid en leveringszekerheid. Het bedrijf VS Energy vervult nog altijd een energievoorzienende taak in Oekraïne, voor de Russische invasie was dat voor 10% van de energiebehoefte. De Oekraïense staat is op dit moment bezig met het nationaliseren van de infrastructuur. Het is dan ook niet de doelstelling van de sancties om dit bedrijf op non-actief te zetten.
Wat onderneemt u om ervoor te zorgen dat de bezittingen van Russische oligarchen in Nederland alsnog worden geconfisceerd?
Binnen de Nederlandse rechtsstaat is confiscatie mogelijk op basis van een strafvorderlijke titel. Confiscatie kan plaatsvinden bij of na een veroordeling voor een strafbaar feit, doordat in de uitspraak zelf een verbeurdverklaring wordt uitgesproken of doordat in een aparte uitspraak een ontnemingsmaatregel wordt opgelegd. Dit geldt bijvoorbeeld voor zover de goederen en financiële tegoeden door middel van of uit de opbrengst van een strafbaar feit zijn verkregen. In het geval van ontneming kan het ook gaan om legaal verkregen vermogen als de rechter heeft beslist wat het wederrechtelijk verkregen voordeel is.
Bent u voornemens om opvolging te geven aan rechtshulpverzoeken van Oekraïne teneinde hun te helpen hun onderzoek af te ronden en indien van toepassing bezittingen te ontnemen?
Wanneer Nederland een justitieel rechtshulpverzoek ontvangt, wordt dit beoordeeld en waar mogelijk uitgevoerd op basis van de toepasselijke verdragen en de Nederlandse wetgeving. De (eerste) toets ligt bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid, die verzoeken die aan de voorwaarden voldoen ter uitvoering aanbiedt aan het openbaar ministerie. Het openbaar ministerie voert rechtshulpverzoeken uit in samenwerking met de politie of een van de bijzondere opsporingsdiensten.
Mogelijke rechtsbases voor strafrechtelijke samenwerking tussen Nederland en Oekraïne zijn het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken (Straatsburg, 1959) en het Verdrag van de Raad van Europa inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en de confiscatie van opbrengsten van misdrijven en de financiering van terrorisme (Warschau, 2005). Dit laatste verdrag ziet specifiek op de internationale samenwerking ten behoeve van het identificeren en opsporen van (crimineel) vermogen, het leggen van beslag en de confiscatie door de overname van elkaars confiscatiebeslissingen en de tenuitvoerlegging daarvan.
Hoe staat het verder met de aanpak van Russische oligarchen in Europa en Nederland? Wanneer krijgt de Kamer een update? Erkent u dat de grote woorden over een stevige aanpak vooralsnog nauwelijks worden waargemaakt?
Uw Kamer wordt regelmatig op de hoogte gehouden over de stand van zaken omtrent de oorlog in Oekraïne en de reactie daarop die Nederland gezamenlijk vormgeeft binnen EU-, NAVO- en internationaal verband. Onderdeel daarvan is de onverminderde voortrekkersrol van Nederland bij de ontwikkeling van nieuwe sanctiemaatregelen tegen Rusland om – waar mogelijk – de druk verder op te voeren. Voorts is uw Kamer het meest recent geïnformeerd op 21 april jl. over de stand van zaken omtrent de naleving van sancties in Nederland.2 Zoals toegezegd wordt uw Kamer na de zomer geïnformeerd over de discussie omtrent het gebruik van bevroren tegoeden voor de wederopbouw van Oekraïne.
De zaak Willem Engel |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Heeft het Openbaar Ministier (OM) of Justitie initiatief genomen om stukken van het strafdossier Willem Engel in te zien? Zo ja, is als die stukken geheim moesten blijven, daarmee niet een eerlijk proces geschaad?
Zoals ik in de eerdere beantwoording ook aangaf, kan ik geen uitspraken doen over specifieke VOG-aanvragen.2 Bij de VOG-beoordeling wordt beoordeeld of het justitiële verleden van iemand een bezwaar vormt voor het vervullen van een specifieke taak of functie in de samenleving. Bij een VOG-aanvraag wordt het justitiële verleden van de VOG-aanvrager beoordeeld aan de hand van de functie die de aanvrager wil gaan vervullen. Justis raadpleegt hiervoor het Justitieel Documentatiesysteem (JDS). Naast justitiële gegevens kan Justis ook bij het openbaar ministerie inlichtingen inwinnen over strafzaken, als dit voor de beoordeling van de VOG-aanvraag noodzakelijk wordt geacht (artikel 36, derde lid, Wjsg). Justis doet dit als uit de gegevens in het JDS onvoldoende de context blijkt van die gegevens. Of er inlichtingen worden ingewonnen, is aan Justis om te bepalen.
Indien het OM op eigen initiatief stukken heeft gedeeld dan is dat beïnvloeding van de VOG-zaak (Verklaring Omtrent Gedrag), wat is de reden hiervoor?1
Zie antwoord vraag 1.
Heeft het OM ook instructies gedeeld? Of zijn er instructies gedeeld met Justitie omtrent de VOG-afwijzing op 23 maart?
Nee. Zoals ik in de eerdere beantwoording heb aangegeven is er binnen het proces van de VOG-beoordeling geen ruimte voor eventuele beïnvloeding of instructies door derden.3
Waarvoor is er afstemming geweest, gezien het feit dat er op 23 maart minimaal 4 (juridische) instanties zijn geweest die een beslissing hebben genomen over Engel (te weten het OM, Justitie, de bestuursrechter en het Gerechtshof)?
Zoals in eerdere beantwoording aangegeven4 ben ik niet bekend met enige afstemming tussen de door u genoemde instanties.
In het algemeen kan worden opgemerkt dat Justis inlichtingen kan inwinnen bij het openbaar ministerie over (lopende) strafzaken. Justis doet dit enkel ten behoeve van de duiding van aangetroffen justitiële gegevens.
Ten aanzien van de quarantaine kan ik in algemene zin opmerken dat gedurende de coronapandemie er in die periode sprake is geweest van een zogenaamde inkomstenprocedure voor nieuwe justitiabelen om verspreiding van het coronavirus zoveel mogelijk tegen te gaan. Plaatsing in quarantaine was in bepaalde gevallen onderdeel van deze procedure.5
Wie heeft die datum (23 maart) vastgesteld? En waarom? Had de timing van de quarantaine van Engel in de Penitentiaire Inrichting (PI) tot en met 23 maart 2022 hiermee te maken?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u het eens met de stelling dat een directeur van een PI geen politiek mag bedrijven? Zo ja, hoe duidt u het afgebroken bezoek van Van Meijeren en het geannuleerde bezoek van Van Haga?
Ik deel, zonder daarmee een oordeel te geven over de onderhavige casus, de opvatting dat het niet tot de taak van een directeur van een PI behoort om politiek te bedrijven. Ik ga ervanuit dat u met het antwoord van de PI doelt op de e-mail die door de directeur van de PI Rotterdam, locatie Hoogvliet, is gezonden aan het lid Van Haga op 28 maart 2022. Daarin heeft de directeur aangegeven dat dhr. Van Haga van harte welkom is in de inrichting om een aldaar verblijvende gedetineerde te bezoeken. Daarbij is randvoorwaardelijk dat de gedetineerde hiertoe het initiatief neemt. De directeur heeft hem geïnformeerd dat hij, als lid van de Tweede Kamer, volgens de Penitentiaire beginselenwet behoort tot de groep van geprivilegieerd bezoek en toegang heeft tot de gedetineerde op de in de huisregels vastgestelde tijd en plaats (art. 38.7 PBW). Het is daarmee niet zo dat leden van de Tweede Kamer te allen tijde toegang hebben tot een gedetineerde. Deze toegang is beperkt tot de reguliere bezoekuren.
Tijdens één van de genoemde momenten is een lid van de Tweede Kamer toegang tot de inrichting verleend, maar nadat bleek dat niet de juiste procedure was gevolgd omdat dit buiten de reguliere bezoekuren was, is het lid verzocht de inrichting te verlaten.
Deelt u de mening dat het antwoord van de PI laat zien dat er wel contact is geweest met derden? Deelt u voorts de mening dat door te insinueren dat de gedetineerde een verzoek voor hun bezoek moet indienen en dat zij tijdens het reguliere bezoekuur zouden moeten komen de status van geprivilegieerd bezoek wordt geannuleerd en het daarmee een schoffering van meerdere Kamerleden is?
Zie antwoord vraag 6.
Waarom was er sprake van een GRIP-registratie (Gedetineerden Recherche Informatiepunt)? Wie besluit tot een GRIP-registratie, gezien het feit dat Engel en zijn medestanders uitgesproken pacifisten zijn en door met een dergelijke registratie te werken eigenlijk karaktermoord word gepleegd?
Hoewel ik niet kan ingaan op individuele casuïstiek, kan ik in algemene zin aangeven dat informatieverstrekking vanuit DJI aan het GRIP zijn grondslag heeft in de beheersbevoegdheid die de directeur van de inrichting ontleent aan de Beginselenwetten, waarbij het onder meer gaat om orde- en veiligheidsbelangen en de voorkoming of de opsporing en vervolging van strafbare feiten. Informatieverstrekking vanuit het GRIP aan de directeuren van de inrichtingen en aan DJI vindt zijn juridische grondslag in artikel 4:3, eerste lid, sub c, van het Besluit politiegegevens, juncto artikel 18, eerste lid van de Wet politiegegevens.
De door het GRIP ontvangen informatie wordt door het GRIP opgeslagen, bewerkt en veredeld en waar nodig gedeeld met de daartoe geautoriseerde partijen. Na onderzoek rapporteert het GRIP indien nodig zijn bevindingen aan de directeur in de vorm van een GRIP-rapport. Het GRIP-rapport komt tot stand onder verantwoordelijkheid van de Officier van Justitie van het Landelijk Parket.
Kunt u duiden waarom u op de hoogte werd gehouden, ook over de arrestatie? Was dit op uw eigen verzoek?
Zoals in eerdere beantwoording aangegeven6 wordt de Minister van Justitie en Veiligheid door het openbaar ministerie op hoofdlijnen geïnformeerd over het verloop van bepaalde strafrechtelijke onderzoeken voor zover de Minister dit nodig heeft, zoals wettelijk is geregeld in artikel 129 Wet op de rechterlijke organisatie. Door de Minister te informeren over de hoofdlijnen van een strafzaak – zoals een arrestatie – wordt zij in staat gesteld haar politieke verantwoordelijkheid te nemen voor de gedragingen van het openbaar ministerie. De Minister van Justitie en Veiligheid heeft echter geen enkele betrokkenheid bij de inhoudelijke afwegingen die het openbaar ministerie in zaken maakt.
Ziet u in dat dit in combinatie met het feit dat u zich gedurende het onderzoek negatief heeft uitgelaten over de heer Engel persoonlijk, een probleem oplevert?
Het oriënterend onderzoek dat door het openbaar ministerie was ingesteld, waarnaar u verwijst, was eind januari 2022 al publiekelijk bekend. De Minister van Justitie en Veiligheid heeft zich in haar tweet van 1 februari 2022 in persoonlijke bewoordingen uitgelaten over wat zij vindt van uitspraken die gedaan zouden zijn door de heer Engel, zonder daar strafrechtelijke kwalificaties op los te laten. Het is aan het openbaar ministerie om de strafrechter te vragen juridisch over de uitspraken van de heer Engel te oordelen.
Was u inhoudelijk op de hoogte van de strafzaak op 1 februari 2022?
Zie antwoord vraag 10.
Had u moeten weten dat er een onderzoek liep in ieder geval vanaf 21 januari 2022 en dat achteraf gezien uw tweet op 1 februari 2022 wellicht in strijd met een goede procesorde en het politieonderzoek was?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de mening dat in één van uw antwoorden begrippen worden verwisseld, gelet op de zinsnede «Het belang van de verdachte» dat in het geval van Engel niet hetzelfde als «het belang van de staat»? Kunt u daarbij duiden waarom u ook verwijst naar strafrechtelijke documenten en/of informatie, hetgeen doet vermoeden dat u wél inhoudelijk op de hoogte bent gebracht over de zaak? Zou u, in het belang van transparantie, alle stukken willen delen, desnoods met redactie van persoonsgegevens van andere dan u of Engel?
Uit uw vraag kan ik niet opmaken in welke antwoorden de door u genoemde zinsnede zou worden genoemd waardoor het antwoord op deze deelvraag onbeantwoord moet blijven. Voor de overige deelvragen verwijs ik u naar eerdere beantwoording en het daarin genoemde Kamerstuk 2001/02, 28 362, nr. 2 waarin nader wordt ingegaan op de reikwijdte van artikel 68 Grondwet.7
Waarom stelt u dat er geen contact is geweest tussen de Nationaal Coördinator Terrorismebestreiding en Veiligheid (NCTV) en het OM over de strafzaak, ook niet indirect? Is er contact geweest direct of via andere personen of instanties over de heer Engel en/of stichting Viruswaarheid?
Zowel voor wat betreft de NCTV als voor het openbaar ministerie en de Minister van Justitie en Veiligheid verwijs ik u naar de beantwoording van uw eerdere vragen.8
Het is mij verder niet duidelijk welke personen of instanties u bedoelt waardoor ik uw laatste deelvraag niet kan beantwoorden.
Sinds welke datum wordt de heer Engel en/of stichting Viruswaarheid (nu Voorwaarheid) in de gaten gehouden, gemonitord of gevolgd (zie WOO LIMC spotrep Viruswaanzin)? Welke juridische grondslag is hiervoor gebruikt?
De suggestie die in de vragen besloten ligt, herken ik niet. Wat betreft de referenties naar het LIMC, verwijs ik naar eerdere antwoorden van het kabinet hierover.9 De NCTV heeft de heer Engel en/of de stichting Viruswaarheid niet in de gaten gehouden, gemonitord of gevolgd.10 De inlichtingen- en veiligheidsdiensten doen in het openbaar geen uitspraken over de wijze waarop zij hun wettelijke taken uitvoeren.
Welke gegevens zijn opgeslagen? Waar worden deze bewaard?
Zie antwoord vraag 15.
Welke onderdelen zijn hier naast het Land Information Manoeuvre Centre (LIMC), de NCTV en de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) bij betrokken?
Zie antwoord vraag 15.
Bent u op de hoogte van het lekken van informatie uit het dossier Engel naar de pers en naar derden?
Nee.
Bent u bekend met het feit dat op 20 januari 2022 en 3 maart 2022 tweets verschenen van Dikkeboom (een online belager van Engel), dit daags voor de officiële bekendmaking van het onderzoek (21 januari 2022) en de arrestatie (16 maart 2022)?
Ik was niet bekend met de in vraag 19 genoemde tweets of het door u aangehaalde artikel van Vandaag Inside van 1 februari 2023. Het is niet aan mij om in te gaan op wijze waarop Vandaag Inside aan zijn informatie komt en wanneer zij overgaan tot het publiceren daarvan. Mij is niet gebleken van een mediacampagne van het OM – in welke vorm dan ook – tegen de heer Engel.
Wat vindt u van het feit dat hiermee duidelijk is dat het OM derden gebruikt om een mediacampagne tegen Engel te voeren? Deelt u de mening dat dit een zeer kwalijke zaak is?
Zie antwoord vraag 19.
Bent u bekend met het feit dat op 1 februari 2023 Vandaag Inside al weet te melden dat het OM in hoger beroep gaat, een dag voor het persbericht van het OM? Deelt u de mening dat ook hieruit is af te leiden dat het OM niet alleen persberichten stuurt, maar een mediacampagne voert? Zo ja, deelt u de mening dat dit niet is toegestaan?
Zie antwoord vraag 19.
Waarom heeft mevrouw Kaag afgezien van een aangifte? Deelt u de mening dat het opmerkelijk is te noemen dat Dikkeboom een aanvullende aangifte deed namens Kaag wegens bedreiging (art 285 SR), daags nadat Kaag aangifte zou doen? Deelt u voorts de mening dat er hier sprake lijkt te zijn van verregaande afstemming?
Iedereen is vrij om een aangifte in te trekken of door te zetten, ik heb daar als Minister geen rol in en zal dan ook niet verder ingaan op uw vraag.
Bent u bekend met het feit dat er vragen over de financiële transparantie over mevrouw Kaag zijn geuit door Engel op Twitter op 9 januari 2022? Zo ja, in hoeverre is er contact geweest met Twitter over het Engel/Viruswaarheid-onderzoek vanuit de overheid?
Ik was niet bekend met de door u aangehaalde vragen die op 9 januari 2022 zouden zijn geuit.
Bent u bekend met het feit dat in 2020 de AIVD minimaal één persoon uit de directe omgeving van Willem Engel heeft geïnterviewd? Bent u voorts bekend met het feit dat dit naar aanleiding was van het lid zijn van de medische Whatsappgroep gelieerd aan Viruswaarheid? Waarom was dat?
De inlichtingen- en veiligheidsdiensten doen in het openbaar geen uitspraken over de wijze waarop zij hun wettelijke taken uitvoeren.
Bent u bekend met het feit dat deze persoon op Facebook is afgeschermd van Engel? Zo ja, in hoeverre werken social media samen met overheidsdiensten om te monitoren en af te schermen?
Hiermee was ik niet bekend.
Bent u bekend met het feit dat in de WOO over de massa-aangifte tegen Engel melding wordt gemaakt van de map Bekende Nederlanders? Wat vindt u van het feit dat in meerdere artikelen in het nieuws duidelijk is geworden dat politie en justitie burgers illegaal in de gaten hielden? En is dat hier ook het geval?
Voor het archiveren en het gemakkelijk terugvinden van meldingen die het openbaar ministerie naar mijn ministerie stuurt op grond van artikel 129 Wet op de rechterlijke organisatie zijn digitale mappen aangemaakt. De map «bekende Nederlanders» was onderdeel van een mappenstructuur die in 2022 gebruikt is om dergelijke meldingen te archiveren. Van het «illegaal in de gaten houden van burgers» is geen sprake.
Bent u bekend met het feit dat de politie de vergaarbak Viruswaarheid erkent, sterker nog dat na verwijdering er een nieuwe is aangemaakt? Bent u het ermee eens dat deze praktijken niet horen in een rechtstaat?
Het is niet aan de Minister van Justitie en Veiligheid als stelselverantwoordelijke of aan mij om in te gaan op individuele casuïstiek onder andere vanwege de privacygevoelige en operationele informatie die dit kan omvatten.
In zijn algemeenheid is het zo dat de politie als taak heeft de strafrechtelijke rechtshandhaving en het handhaven van de openbare orde. Het is noodzakelijk dat de politie informatie verzamelt om deze taken uit te kunnen voeren. Dit doet de politie onder andere op basis van artikel 3 van de Politiewet 2012, mits de vergaring niet meer dan een geringe inbreuk maakt op iemands persoonlijke levenssfeer. Hierover heeft de Minister van Justitie en Veiligheid uw Kamer uitgebreider geïnformeerd in het Halfjaarbericht politie van juni jl.11 Het vergaren van informatie voor deze doelen is als zodanig dan ook niet illegaal en de Minister van Justitie en Veiligheid herkent zich niet in het beeld dat met deze vraagstelling wordt geschetst.
Burgers kunnen, wanneer zij hiertoe aanleiding zien, gebruik maken van het zogenaamde «inzage en correctierecht». Dat betekent dat burgers een schriftelijke aanvraag kunnen doen bij politie om een overzicht van persoonsgegevens die de politie over hen heeft vastgelegd. Als een burger van mening is dat de opgeslagen informatie onjuist is, kan er een correctieverzoek worden ingediend. Vanwege privacyredenen kan iemand alleen voor zichzelf een inzage en/of correctieverzoek doen. Via de politiewebsite zijn de contactgegevens van de privacydesks per regio te vinden.12
Erkent u dat politie en justitie illegaal burgers in de gaten hield?
Zie antwoord vraag 27.
Zijn deze praktijken nog gaande?
Zie antwoord vraag 27.
Zijn deze inmiddels gelegaliseerd? Zo niet, wat is er gedaan om deze vergaarbakken te verwijderen? En wat kunnen individuele burgers doen om uit deze bakken te worden gehaald?
Zie antwoord vraag 27.
Het artikel 'Met steun van Nederland wankelt nieuwe EU-wet voor vrouwenrechten' |
|
Hanneke van der Werf (D66), Sjoerd Warmerdam (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat Nederland zich samen met onder meer Hongarije, Bulgarije en Letland heeft uitgesproken tegen de onderdelen van het wetsvoorstel van de Europese Commissie om geweld tegen vrouwen te bestrijden?1
Nederland steunt het richtlijnvoorstel van de Europese Commissie om geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld te bestrijden (hierna: Commissievoorstel). Met het voorstel wordt, aanvullend op het Verdrag van Istanbul, voorzien in de groeiende behoefte aan uniformiteit voor niet alleen de bestrijding van, maar ook de hulpverlening bij landsgrensoverschrijdende vormen van geweld zoals online geweld.
De richtlijn omvat maatregelen op de volgende terreinen:
De genoemde strafbaarstelling betreft onder meer vrouwelijke genitale verminking, het zonder goedvinden delen van intiem of gemanipuleerd materiaal, online seksuele intimidatie, online stalking en online uitlokking tot geweld of haat. Voor deze elementen is de rechtsgrondslag – in het Verdrag inzake de Werking van de Europese Unie (VWEU) – stevig. Over het artikel dat de EU-harmonisatie van het delict verkrachting betreft heeft de Juridische Dienst van de Raad een advies uitgebracht. Op basis van dit advies heeft Nederland samen met de meerderheid van lidstaten, de EU-harmonisatie van het delict verkrachting niet gesteund. Ook omdat de EU-harmonisatie voor slachtoffers niet ruimere waarborgen biedt dan die door de Tweede Kamer aangenomen Wet seksuele misdrijven.
Deelt u de mening dat alle vrouwen in Europa in principe dezelfde bescherming tegen geweld en verkrachting verdienen?
Ja. Het is dan ook positief dat de richtlijn maatregelen bevat die gericht zijn op de toegang tot het recht, slachtofferbescherming, hulpverlening, preventie en samenwerking. Deze maatregelen zijn ook voor slachtoffers van verkrachting van toepassing.
Deelt u de mening dat de bescherming van vrouwenrechten een expliciete inzet zou moeten zijn van Nederland binnen de Europese Unie en dat de Europese Unie hierin ook een verantwoordelijkheid heeft?
Ja. Nederland hanteert een brede en diepgaande inzet op vrouwenrechten, seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR) en gelijke rechten voor lhbtiq+ personen.2 Ook vanuit deze inzet erkent het kabinet dat de EU hierin een verantwoordelijkheid heeft, binnen de kaders van het EU-Verdrag en het Verdrag inzake de werking van de EU.
Wat is uw reactie op de verschillende commentaren van vrouwenrechtenbewegingen op de positie van Nederland in de Raad inzake dit voorstel van de Europese Commissie?
Ik kan mij de teleurstelling die in de eerste reacties doorklinkt voorstellen, maar herken mij niet in het sombere beeld dat wordt geschetst. Ik vind dat de richtlijn een forse verbetering is voor de positie van vrouwen en toegevoegde waarde biedt voor slachtoffers van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld op het gebied van toegang tot het recht, slachtofferbescherming, hulpverlening, preventie en samenwerking. Verder blijft in de reacties buiten beschouwing dat de meerderheid van de EU-lidstaten gebonden is aan het Verdrag van Istanbul. Artikel 36 van dit verdrag heeft dezelfde strekking als artikel 5 van het Commissievoorstel. Die verdragsbepaling verplicht de partijen tot strafbaarstelling van het opzettelijk zonder wederzijds goedvinden plegen van seksuele handelingen met een persoon, waaronder begrepen het seksueel binnendringen van het lichaam van een ander. Voor de lidstaten die partij zijn bij het Verdrag van Istanbul is er dus al sprake van harmonisatie van het delict verkrachting.
In hoeverre verschilt artikel vijf van het voorstel van de Europese Commissie van de recent door de Tweede Kamer aangenomen Wet seksuele misdrijven (Kamerstuk 36 222)?
Zowel artikel 5 van het Commissievoorstel als de nieuwe verkrachtingsdelicten van de Wet seksuele misdrijven strekken ertoe slachtoffers te beschermen tegen seksueel contact dat zij niet willen. De Wet seksuele misdrijven stelt verkrachting ruimer strafbaar dan waartoe artikel 5 van het Commissievoorstel zou verplichten, door naast opzetverkrachting (artikel 243) ook schuldverkrachting (artikel 242) strafbaar te stellen. Anders dan artikel 5 van het Commissievoorstel maakt de Wet seksuele misdrijven ook geen onderscheid in sekse of gender van degene die slachtoffer is van verkrachting, terwijl het strafmaximum voor opzetverkrachting (negen jaar gevangenisstraf) hoger is dan de minimale maximumstraf waartoe dit voorstel zou verplichten (acht jaar gevangenisstraf). Hiermee biedt de Wet seksuele misdrijven, ook in het licht van het Commissievoorstel, ruimere bescherming aan slachtoffers van seksueel geweld in de vorm van verkrachting.
Klopt het dat artikel vijf van het wetsvoorstel van de Europese Commissie minimale vereisten voor wetgeving neerlegt en dat de Nederlandse wetgeving hier aan zou voldoen en zo nee, welke gevolgen zou het hebben voor de Nederlandse wetgeving?
De richtlijn geeft inderdaad minimumnormen en lidstaten kunnen dan ook verdergaande nationale wettelijke maatregelen treffen. De Wet seksuele misdrijven gaat verder dan de richtlijn. Zoals in reactie op de vorige vraag aangegeven, is de strafbaarstelling van verkrachting naar mijn oordeel ruimer dan waartoe artikel 5 van het Commissievoorstel zou verplichten.
Wat zijn de redenen dat u er voor kiest om zich uit te spreken tegen dit onderdeel van de nieuwe wetgeving en waarom gelden deze argumenten niet voor andere delen van het voorstel van de Europese Commissie?
De Minister van Buitenlandse zaken heeft op 15 april 2022 het BNC-fiche3 ten aanzien van de voorgestelde richtlijn naar de Tweede en Eerste Kamer gestuurd. Op 31 mei 2023 is aan u de geannoteerde agenda4 gestuurd van de JBZ-Raad van 8 en 9 juni 2023. In deze geannoteerde agenda is het standpunt van het kabinet ten aanzien van de richtlijn weergegeven. Hierin worden de redenen toegelicht op grond waarvan Nederland het standpunt heeft ingenomen dat artikel 5 niet in de richtlijn kan worden gehandhaafd.
Welke pogingen zijn er ondernomen om de verschillen van inzichten te overbruggen, zoals gebruikelijk bij een verschil van juridische interpretaties?
Er is in de voorbereidende gremia van de JBZ-Raad, in het bijzonder in de raadswerkgroep voor strafrechtelijke samenwerking, door de lidstaten en de Europese Commissie uitgebreid van gedachte gewisseld over het advies van de Juridische Dienst van de Raad. Uit dit advies bleek onder meer dat de rechtsgrondslag voor harmonisatie van het delict verkrachting betwistbaar is en dat een extensieve interpretatie van de rechtsgrondslag in het VWEU juridische risico’s met zich brengt. Bijvoorbeeld, het risico dat de richtlijn aan het Hof van Justitie van Europa wordt voorgelegd en gedeeltelijk of geheel wordt vernietigd. De meerderheid van de lidstaten heeft vervolgens geconcludeerd deze risico’s niet te aanvaarden. Als gevolg hiervan is in de Raadspositie artikel 5 niet gehandhaafd.
Hoe zijn andere landen die ook al een eigen strafbaarstelling van verkrachting gebaseerd op consent kennen, zoals Duitsland, België en Zweden, omgegaan met de eventuele juridische verschillen?
Om de vertrouwelijkheid van de onderhandelingen te beschermen is het niet gebruikelijk om in te gaan op de individuele posities van andere lidstaten in de onderhandelingen. Ik wil ook nu die vertrouwelijkheid niet schaden.
Welke suggesties heeft u gedaan om het voorstel van de Commissie aan te passen zodat Nederland wel kan instemmen met het voorstel?
Er ontbreekt een solide rechtsgrondslag in het VWEU voor artikel 5 van het Commissievoorstel. In die situatie kon binnen het kader van dit verdrag geen compromistekst voor dit artikel worden geformuleerd.
Bent u bereid om het standpunt ten aanzien van artikel vijf van het voorstel te heroverwegen in aanloop naar de onderhandelingen tussen de Raad en de Commissie?
Er wordt in deze fase onderhandeld in de triloog tussen de Raad, het Europees parlement en de Commissie. De Raad wordt in deze onderhandelingen vertegenwoordigd door het Spaanse voorzitterschap. Het voorzitterschap bespreekt compromisvoorstellen ten behoeve van de triloog met de vertegenwoordigers van de lidstaten. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 1 omvat de richtlijn een pakket van maatregelen. De prioriteit van het kabinet is dat dit pakket de eindstreep haalt, dat wil zeggen aanvaard wordt door het Europees parlement en de Raad. Binnen dit kader houden we de versterking van de positie van vrouwen en andere personen die slachtoffer zijn of kunnen worden van seksueel geweld scherp in het oog.
Het bericht ‘integriteit is bij de politie geen prioriteit, blijkt uit onderzoek’ |
|
Hanneke van der Werf (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Integriteit is bij de politie geen prioriteit, blijkt uit onderzoek» van 11 juli 2023?1
Ja.
Hoe reflecteert u op het feit dat uit grootschalig onderzoek blijkt dat integriteit binnen de politieorganisatie geen prioriteit heeft, in functioneringsgesprekken wordt afgedaan als «afvinkonderwerp» en gevoelige zaken vaak onbesproken blijven?
Integriteit is één van de vier kernwaarden van de politie en de korpsleiding neemt diverse maatregelen ter bevordering van een ethisch werkklimaat. De samenleving mag verwachten dat de politie betrouwbaar is, zorgvuldig en adequaat handelt, daar verantwoordelijkheid voor neemt en transparant over is. Het integriteitsbeleid van de politie is uitgewerkt met als belangrijkste pijlers beschermen, bekrachtigen en begrenzen van politiemedewerker en politieorganisatie. Hierbij is er aandacht voor preventie en het leren van interne onderzoeken en klachten, om (herhaalde) integriteitsschendingen zoveel als mogelijk te voorkomen. In opdracht van het programma Politie en Wetenschap2 is onderzoek verricht naar de determinanten van integer handelen van politiemedewerkers met als doel om te achterhalen welke factoren (persoon, werk en omgeving) de mate van (niet–) integer gedrag van politiemedewerkers bepalen en wat hiervan geleerd kan worden ten behoeve van het personeels- en integriteitsbeleid van de politie. Uit het onderzoek kan worden geconcludeerd dat politiemedewerkers blijk geven van een gemiddelde integere houding die vergelijkbaar is met de Nederlandse bevolking. De factoren van integer handelen zijn vooral terug te voeren op de specifieke persoonlijkheidseigenschappen van politiemedewerkers, met name de eigenschappen eerlijkheid en integriteit. Het onderzoek is uitgevoerd voorafgaand of tijdens het invoeren van een aantal nieuwe maatregelen om integriteit in de organisatie te bevorderen. Niettemin kan het onderzoek aanknopingspunten bieden bij de werving en selectie van nieuwe politiemedewerkers. Bijvoorbeeld door integriteit nog meer onderdeel te maken van het hele proces van instroom, doorstroom en uitstroom. Ook tijdens leiderschapstrainingen wordt steeds meer aandacht besteed aan dit onderwerp.
Welk verband ziet u tussen het gebrek aan prioriteit voor integriteit binnen de politieorganisatie, en de integriteitsschendingen die de afgelopen jaren zijn geconstateerd bij de politie, zoals agenten die zich racistisch uitlieten, informatie verkochten aan criminelen of leidinggevenden die minachtig hadden voor medewerkers van de landelijke eenheid die daardoor tot wanhoop en zelfs zelfdoding werden gedreven?
De politie heeft integriteit, één van haar kernwaarden, hoog in het vaandel staan. Dit blijkt onder andere uit de ontwikkelingen die er zijn vanuit de review interne onderzoeken en het aanstellen van een uitvoerend portefeuillehouder integriteit en aanpak corruptie. Het politiewerk vraagt veel van medewerkers en daarom moeten zij onvoorwaardelijk op elkaar kunnen vertrouwen onder moeilijke omstandigheden die regelmatig aan de orde zijn. Dit onderlinge vertrouwen is een groot goed, maar vraagt ook dat fouten niet alleen worden opgemerkt, maar dat zoveel als mogelijk moet worden gedaan om deze te voorkomen. Binnen de politieorganisatie is er geen plek voor niet-integer gedrag en de politie beschikt over een duidelijk handelingskader en een palet van instrumenten om de integriteit van de politieorganisatie te bevorderen en te bewaken (o.a. de beroepscode en themabladen, handelingskaders, de afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK), preventiecoördinatoren, de ambtseed/belofte, als ook de trainingen en de film «Rauw» gericht op het bevorderen van gesprekken over integriteit). Politiewerk blijft echter ook mensenwerk en in een organisatie van bijna 70.000 medewerkers worden ook fouten gemaakt. De politie is hier alert op en werkt er hard aan om deze tot een minimum te beperken. Mogelijk niet-integer gedrag kan onderzocht worden en bij vaststelling van vermeend plichtsverzuim kan eventueel een disciplinaire maatregel worden opgelegd. De disciplinaire maatregel moet in verhouding staan tot het aangetroffen gedrag en heeft meerdere gradaties met als uiterste vorm ontslag.
Wat heeft u sinds uw aantreden als Minister, verantwoordelijk voor de politieorganisatie, gedaan om de integriteit binnen de politieorganisatie te verbeteren? Was dit naar uw mening voldoende, gezien de conclusies van het onderzoek?
Ik bericht uw Kamer regelmatig, recentelijk in het eerste halfjaarbericht van 20233, over de voortgang van de verschillende maatregelen die de korpschef neemt om het integriteitsbeleid van de politie te bevorderen. Deze ontwikkelingen moeten worden bezien in samenhang met andere verbetertrajecten, zoals de invoering van de nieuwe Wet screening, de verbeterde klachtenprocedure en de diverse maatregelen die de politie neemt in het kader van Politie voor Iedereen. Er zijn in 2022 verschillende leerlijnen ontwikkeld rondom het thema integriteit, waaronder de integriteitsbevordering. De aangesteld uitvoerend portefeuillehouder stuurt en positioneert dit thema namens de korpschef in de politieorganisatie.
De kerntaak van de portefeuille is gericht op doorontwikkeling van het integriteitsbeleid, het onderhouden van kennis op integriteitsbevordering, de evaluatie van afspraken en beheermaatregelen gericht op integriteitsbevordering.
Sinds 2023 is het thema integriteit ook een vast onderdeel geworden in de (viermaandelijkse) gesprekken tussen de Korpsleiding en de regionale eenheden. Hierdoor blijft er aandacht voor het stelsel integriteit en interne onderzoeken en is dit onderwerp geborgd in de structurele overleggen.
De nieuwe Wet screening ambtenaren van politie en politie-externen die op 1 januari jl. in werking is getreden, voorziet dat iedereen die bij of voor de politie werkt een vorm van screening ondergaat, zowel bij aanvang van werk maar ook gedurende de werkzaamheden. Ook is op 1 januari jl. de meldplicht in werking getreden. Daarnaast mogen hierbij meer gegevens in het onderzoek worden betrokken en wordt een omgevingsonderzoek bij risicovolle functies ingevoerd.
De lobbyactiviteiten van de fabrikant van de taser |
|
Michiel van Nispen , Nicole Temmink |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat er verschillende politiefunctionarissen zijn uitgenodigd voor een bijeenkomst van de fabrikant van onder andere de taser, waarbij men «goodies» mee naar huis mag nemen en getrakteerd wordt op een maaltijd?1
De fabrikant van het stroomstootwapen dat de Nederlandse politie gebruikt is Axon Enterprise. Axon organiseert een «roadshow» langs Europese landen. In het kader van die roadshow heeft Axon ook een op Nederland gerichte webpagina gemaakt; de pagina waarnaar in de voetnoot bij de vraag wordt verwezen. Deze pagina is op eigen initiatief door de fabrikant verwijderd. De importeur van het stroomstootwapen heeft laten weten dat Axon geen bijeenkomst in Nederland zal organiseren. Voor zover dat nagegaan kan worden is niet gebleken dat voor deze roadshow politiefunctionarissen zouden zijn uitgenodigd.
Is het gebruikelijk dat via deze weg politiefunctionarissen op de hoogte worden gebracht van nieuwe technologieën op het gebied van opsporing en repressie?
Politiefunctionarissen die zich vanuit hun functie bezighouden met verwerving dienen kennis te nemen van nieuwe ontwikkelingen vanuit de markt. Daarbij behoort in sommige gevallen ook het bezoeken van vakbeurzen, symposia en productdemonstraties. De politie wil daarmee kennisnemen van nieuwe ontwikkelingen die bijdragen aan het zo goed mogelijk uit kunnen voeren van de politietaak. Dat gebeurt op alle niveaus, waarbij wordt gekeken naar de markt in den brede en niet slechts naar specifieke merken of bedrijven.
In hoeverre wordt door het aanbod bepaald welke middelen de politie aanschaft en in hoeverre is hier de vraag leidend?
Bij het verwerven van middelen is altijd sprake van een matching tussen een op dat moment spelende functionele behoefte (de vraag) en het beschikbare aanbod vanuit leveranciers. Daarbij is de vraag steeds leidend. De politie probeert zoveel mogelijk gebruik te maken van standaard marktproducten. Als er vanuit de politiebehoefte bezien geen passend standaard marktaanbod beschikbaar is, dan wordt het standaardproduct door de politie zelf of een daartoe gespecialiseerd bedrijf aangepast, of er wordt een gespecialiseerde maatwerkoplossing verworven op basis van de functionele behoefte van de politie.
Kunt u het proces schetsen hoe wordt besloten tot het overgaan van de aanschaf van nieuwe technologische middelen, zoals drones, geweldsmiddelen en slimme camera’s?
Technologische middelen leveren een belangrijke bijdrage aan de rol en taken van de politie. Met de bestaande personele politiecapaciteit helpen technologische middelen om doelmatiger te kunnen werken en meer effect te bereiken. Het overgaan tot aanschaf van nieuwe middelen komt veelal voort uit een maatschappelijke behoefte. De politie is verantwoordelijk voor het verwerven van nieuwe middelen zolang de aanschaf past binnen de kaders die door mij als Minister van Justitie en Veiligheid zijn gesteld. De voorwaarden waaraan nieuwe middelen dienen te voldoen zijn geborgd in het inkoopbeleid van de politie. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om de doeltreffendheid en doelmatigheid, veiligheid voor agent en burger, privacy, betrouwbaarheid aanbieder, afdekken van veiligheidsrisico’s, naleving van Internationale Sociale Voorwaarden, duurzaamheid, exploiteerbaarheid en beschikbaar trainingsaanbod.
Klopt het dat Axon, de fabrikant van de taser, de term «excited delirium» heeft gebruikt in hun uitingen om hun wapen aan te prijzen maar dit geen wetenschappelijk onderbouwde aandoening of term is?2
Het staat marktpartijen daarnaast vrij om hun eigen waren op hun eigen manier aan te prijzen, zo lang dit binnen de grenzen van wetten en regelgeving gebeurt. Axon lijkt met het gebruik van deze term geen wetten te hebben overschreden.
Vindt u het geoorloofd dat een wapenfabrikant op deze manier beïnvloedt hoe hun wapens beoordeeld worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat het Openbaar Ministerie ook de term «geëxciteerd delier» gebruikt in hun overweging om niet tot vervolging over te gaan?3
De term «geëxciteerd delier» is door onderzoekers in een strafzaak gebruikt.4 De context waarin deze term is gebruikt is van belang. Er was in de casus waarnaar door de vragenstellers wordt verwezen geen sprake van het gebruik van een stroomstootwapen. Het betrof een onderzoek waarin werd getracht om een antwoord te krijgen op de vraag of politiemensen een verwijt kon worden gemaakt ten aanzien van het overlijden van een arrestant. In dit onderzoek heeft een tweetal ingeschakelde deskundigen (een toxicoloog en een patholoog) geconcludeerd dat de arrestant was overleden aan een overdosis speed. De klinische toestand werd door de deskundigen getypeerd als (passend bij) een geëxciteerd delier.
Bent u bereid nader onderzoek te laten doen of en zo ja in welke mate een «geëxciteerd delier» een bestaande aandoening is? Zo nee, waarom niet?
Nee, het is niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid om onderzoek te doen naar de mate van wetenschappelijke aantoonbaarheid van een medische aandoening.
Het bericht ‘Rondtrekkende bendes vaker betrokken bij diefstallen in Nederland’ |
|
Ingrid Michon (VVD), Thierry Aartsen (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Rondtrekkende bendes vaker betrokken bij diefstallen in Nederland»?1
Ja.
Klopt het dat het afgelopen jaar bij 25 procent van de vermogensdelicten sprake is van een verdachte die niet in Nederland is geboren, geen Nederlands adres heeft en geen Nederlandse nationaliteit heeft?
Het is lastig om deze vraag te beantwoorden aan de hand van concrete percentages. Het probleem hierbij is namelijk dat de politie alleen cijfers kan aanleveren van zaken waarbij een verdachte in beeld gekomen is. Bij vermogenscriminaliteit (zoals zakkenrollen, auto-inbraken en dergelijke) is in zo’n 15% van de gevallen een verdachte in beeld.
Binnen die 15% is het inderdaad zo dat bij 25% sprake is van een verdachte die niet de Nederlandse nationaliteit heeft, niet in Nederland geboren is en geen Nederlands adres heeft, anders dan een COA-locatie of een justitiële inrichting.
Overigens wil het feit dat er een verdachte aan een delict is gekoppeld niet zeggen dat deze verdachte ook daadwerkelijk is ingezonden naar het OM en voor zover wel ingezonden, schuldig wordt bevonden. Ten slotte betekent het percentage ook niet dat in álle vermogensdelicten 25% van de verdachten niet in Nederland is geboren, geen Nederlands adres heeft en geen Nederlandse nationaliteit heeft, omdat binnen de verschillende delicten ook grote verschillen bestaan.
In antwoord op vragen over diefstal bij agrarische ondernemers gaf u aan dat gps-diefstal nagenoeg uitsluitend gepleegd wordt door Oost-Europese dadergroepen; is dat ook het geval voor zakkenrollen en E-bikediefstal?2 Zo nee, welke andere dadergroepen zijn terug te zien in de politiecijfers?
Op basis van de bij politie bekende verdachten is het niet mogelijk om dit te concluderen.
Alle hieronder vermeldde aantallen zijn gebaseerd op personen die als verdachte bij een incident geregistreerd staan. Dit hoeft niet te betekenen dat deze personen ingezonden zijn naar het OM en hun schuld door de rechtbank getoetst is.
Ook hierbij geldt dat bij zakkenrollen en E-bikediefstal in veel gevallen geen verdachte bekend is en is de pakkans bij professionele internationaal opererende bendes lager. Hierdoor is het niet mogelijk om de percentages van herkomst van verdachten te extrapoleren naar de volledige populatie van alle daders van deze misdrijven.
In het jaar 2022 zijn zo’n 30.000 E-bike diefstallen geregistreerd. Hierbij is alleen gezocht op incidenten die enkel gericht waren op het stelen van de fiets en niet de
E-bikes die bij andere misdrijven, als onderdeel van een grotere buit, gestolen zijn. Bij slechts ongeveer 2% van deze incidenten is er minimaal één verdachte bekend. Ongeveer 1 op de 6 van de unieke verdachten heeft een Oost-Europese nationaliteit en bijna 7 op de 10 de Nederlandse.
Er zijn voor 2022 zo’n 10500 incidenten zakkenrollen geregistreerd.
Bij slechts 7,5% hiervan is er minimaal één verdachte. Van de geregistreerde verdachten heeft ongeveer 2 op de 3 een Noord-Afrikaanse nationaliteit en dus niet een Oost-Europese.
Klopt het dat bij samenwerking met Europese bronlanden informatie-uitwisseling, om te komen tot een eventueel strafdossier met het oog op mobiel banditisme, centraal staat? Bestaat er op dit moment een afdoende grondslag voor deze informatie-uitwisseling? Wat draagt het Benelux-politieverdrag bij aan deze grensoverschrijdende samenwerking?
Bij de Europese aanpak van mobiel banditisme is de uitwisseling van politie-informatie inderdaad een centraal onderdeel van de samenwerking. In Nederland vindt dit zijn grondslag in de Wet politiegegevens en de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens. In mei 2023 is de Europese richtlijn voor informatie-uitwisseling van rechtshandhavingsautoriteiten aangenomen, waarmee de regels voor informatie-uitwisseling tussen rechtshandhavingsautoriteiten worden geconsolideerd en vereenvoudigd.3 De richtlijn kent hoofdzakelijk implicaties voor enkele werkprocessen van de Informatie- en Rechtshulpcentra (IRC’s), met als resultaat dat de Europese samenwerking weer verder verbeterd wordt.
De aanstaande inwerkingtreding van het Benelux verdrag voor politiesamenwerking, verbetert de operationele samenwerking tussen de verdragspartijen op verschillende manieren. Allereerst wordt de grensoverschrijdende uitoefening van bevoegdheden aanzienlijk vereenvoudigd en verruimd m.n. bij grensoverschrijdende achtervolging, ook voor bijvoorbeeld Aanhoudings- en Ondersteuningsteams.
Daarnaast biedt het verdrag, in aanvulling op het bestaande EU-recht – de Richtlijn 2016/680 – een aantal verdergaande mogelijkheden voor deling van politiegegevens. Zo kunnen er tijdens gezamenlijke acties en in gemeenschappelijke politieposten direct politiedatabanken geraadpleegd worden en maakt het verdrag het mogelijk om in een uitvoeringsovereenkomst de voorwaarden vast te leggen waaronder politiediensten op basis van hit/no hit kunnen zien of andere politiediensten binnen de Benelux gegevens hebben over bepaalde personen, bijvoorbeeld in relatie tot mobiel banditisme. Ook de mogelijkheid tot het delen van referentielijsten voor gebruik in ANPR camerasystemen kan een belangrijke bijdrage leveren aan de bestrijding van mobiel banditisme.
Hoe verloopt een dergelijke samenwerking en informatie-uitwisseling met niet-Europese bronlanden, zoals landen in Zuid-Amerika of Noord-Afrika?
De politie heeft meerdere instrumenten tot haar beschikking om internationale samenwerking vorm te geven. Zo wisselt de politie informatie uit met niet-Europese bronlanden via rechtshulpverzoeken, het internationale liaisonnetwerk, buitenlandse liaison officierengeplaatst in Nederland en door samenwerking met multilaterale organisaties, zoals Europol en INTERPOL. Daarnaast wordt met enige regelmaat kennis en expertise uitgewisseld, onder meer door inkomende en uitgaande bezoeken, en het verzorgen van trainingen. Ook neemt de politie van tijd tot tijd deel aan internationale politieteams, zoals joint investigation teamsof special investigation units.
Hoe beziet u de oproep van VNO-NCW en MKB-Nederland om een nieuwe aanpak? Waarom is de Taskforce Mobiel Banditisme afgerond als er bij 25 procent van de vermogensdelicten sprake is van mobiel banditisme? Ziet u kans voor een doorstart van de Taskforce Mobiel Banditisme?
De Taskforce Mobiel Banditisme is in 2018 opgericht als tijdelijk samenwerkingsverband met het doel om Nederland onaantrekkelijk te maken als delictgebied voor mobiele dadergroepen. Het doel van de Taskforce was om een structuur te faciliteren waarin de aanpak van mobiel banditisme met meer scherpte en focus vormgegeven en uitgevoerd kon worden. De Taskforce is er in geslaagd om alle (publieke en private) partijen die betrokken zijn bij het tegengaan van mobiel banditisme samen te brengen, waardoor een geïntegreerde visie op en aanpak van dit fenomeen is ontstaan. Omdat de Taskforce haar doelen heeft bereikt, is deze met instemming van de deelnemende partijen opgeheven. Met het opnemen van de aanpak van mobiel banditisme in het Actieprogramma Veilig Ondernemen 2023–20264 wordt de samenwerking tussen deze partijen voortgezet. Door preventie en een gerichte aanpak kunnen deze criminele bendes beter op heterdaad worden aangehouden en vervolgens zwaarder worden bestraft. De aanpak van mobiel banditisme valt, door de opname van het thema in het Actieprogramma, onder het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing, waar de betrokken partijen vanuit de eerdere Taskforce Mobiel Banditisme ook vertegenwoordigd zijn. Een doorstart van de Taskforce Mobiel Banditisme heeft daarom geen toegevoegde waarde in de huidige geborgde aanpak.
Bestaan er reeds dergelijke initiatieven in Europees verband, zoals een Europese taskforce? Zo nee, ziet u de meerwaarde van zo’n taskforce in het uitwisselen van informatie tussen EU-landen?
In Europees verband wordt door de lidstaten, waaronder Nederland, met ondersteuning van Europol, op veel vlakken samengewerkt in de aanpak van mobiel banditisme. Deze samenwerking is ook een Europese prioriteit onder de vlag van het European Multidisciplinary Platform Against Criminal Threats (EMPACT).5 Het uitwisselen van informatie wordt onder de bestaande mechanismen voldoende gefaciliteerd.
Welke rol kan Europol vervullen bij een eventuele Europese Taskforce en op welke andere wijze kan de rol van Europol worden versterkt bij de aanpak van mobiel banditisme?
De EMPACT-prioriteitstelling in de aanpak van mobiel banditisme heeft als doel om door de EU rondtrekkende, criminele netwerken die op georganiseerde wijze vermogensdelicten plegen, te verstoren. Europol ondersteunt de EU-lidstaten in hun initiatieven tot het opsporen en stoppen van deze daders. Dit doet zij onder meer door experts en politieambtenaren uit de verschillende lidstaten samen te brengen, kennis en expertise over het fenomeen en de aanpak te laten uitwisselen en gezamenlijk tot een bestrijdingsstrategie te komen. Een dergelijke samenwerking bij Europol van Spanje, Frankrijk, Chili leidde vorig jaar bijvoorbeeld tot de arrestatie van door Spanje en Frankrijk rondtrekkende verdachten van overvallen, afkomstig uit Chili.6
Ook in de preventieve aanpak zijn op Europees niveau verschillende initiatieven te vinden. Zo is er een instantie, het EUCPN (European Crime Prevention Network) die er op is gericht verschillende preventieve aanpakken te ontwikkelen en best practises te delen binnen Europa.
Tevens is er onder de EMPACT vlag, onder het sub-thema Organized Property Crimes een actie gericht op de bestuurlijke of alternatieve aanpak (Administrative Approach), waar Nederland (politie en het CCV) in 2023 actieleider van is.
Wat is uw inzet om deze diefstallen terug te dringen en de pakkans van daders te vergroten?
De afgelopen jaren is middels onderzoek zicht verkregen op de modus operandi van mobiele bandieten, waaronder onderzoeken naar vroegtijdige signalering en recentelijk naar e-bike en gps-diefstallen door mobiele bendes. Onder andere op basis van deze wetenschappelijke inzichten is een barrièremodel tot stand gekomen, om zo in elke fase de criminele activiteiten van mobiele bandieten te kunnen verstoren. Tijdige informatie-uitwisseling tussen winkeliers en politie, met het doel de heterdaadkracht te vergroten, is een belangrijk onderdeel van deze publiek-private aanpak. Politie en brancheorganisaties wisselen daarnaast actief informatie uit over de modus operandi van mobiele bandieten.
Gestolen goederen met unieke kenmerken waarvan aangifte is gedaan, belanden in de database Stop Heling. Burgers en bedrijven kunnen in deze database een diefstalcheck doen. Als hieruit blijkt dat een aangeboden goed van diefstal afkomstig is, kunnen ze hiervan via een meldformulier direct melding doen bij de politie. Daarnaast zijn handelaren in gebruikte en ongeregelde goederen verplicht hun inkoop te registreren en moeten daarvoor in veel gemeenten het Digitaal Opkopers Register (DOR) gebruiken. Dankzij het DOR en het landelijk zicht dat daarmee wordt verkregen op de handel in gestolen goederen, heeft de politie in het verleden al mobiele bendes in beeld kunnen krijgen. Zowel Stop Heling als het DOR dragen aldus bij aan het verhogen van de pakkans van deze bendes.
Hoe verhoogt u de weerbaarheid van particulieren op delicten als zakkenrollen, E-bike- en autodiefstal en van ondernemers op winkeldiefstal? Hoe loopt de samenwerking met de branche?
Als winkeldieven op heterdaad betrapt zijn, kan de ondernemer de ServiceOrganisatie Directe Aansprakelijkstelling (SODA) inschakelen voor het verhalen van de indirecte schade en eventuele directe schade op de dader. De indirecte schade bestaat uit een standaardtarief van 181 euro voor de tijd die de ondernemer kwijt is aan het vasthouden van de winkeldief, overdragen aan de politie en het doen van aangifte. In 2022 bedroeg het aantal verhaalacties van SODA voor winkeldiefstal 27.598, waarmee in totaal € 1.651.982 aan civiele vorderingen is verhaald.
Vanuit het Actieprogramma Veilig Ondernemen 2023–2026 is naast mobiel banditisme ook de (preventieve) aanpak van winkeldiefstal een actiepunt. De Platforms Veilig Ondernemen ontwikkelen momenteel een toolbox met interventies om winkeldiefstal te voorkomen. Daarnaast wordt ingezet op de doorontwikkeling en bredere uitrol van het instrument collectief winkelverbod, zodat winkeldieven geweerd kunnen worden uit een winkelgebied waar zij tot last zijn geweest. Tevens wordt er een verkenning uitgevoerd naar ondernemerspecifieke aangifte- en of meldwensen van winkeldiefstal. Aan de hand van de bevindingen wordt een verbeterproces ingezet.
In de landelijke werkgroep mobiel banditisme wordt in publiek-privaat verband structureel gewerkt aan de aanpak van rondtrekkende dadergroepen. Samen met onder meer politie, OM, de Platforms Veilig Ondernemen en brancheorganisaties als VNO-NCW, MKB-Nederland, Cumela en vertegenwoordigers vanuit de retailbranches wordt de aanpak van mobiel banditisme gezamenlijk vormgegeven en ten uitvoer gebracht. Hierbij staan de meest recente trends en ontwikkelingen, alsook de behoeften de betrokken partijen centraal.
De Kamer van Koophandel informeert ondernemers daarnaast onder welke voorwaarden zij interne zwarte lijsten kunnen maken om de toegang te ontzeggen aan klanten of personeel die winkeldiefstal hebben gepleegd, of andere vormen van overlast. Bovendien verwijst de Kamer van Koophandel ondernemers naar sectorale zwarte lijsten waar zij bij kunnen aansluiten.
Kunt u naast de beantwoording van deze vragen ook in het volgende halfjaarbericht van de Politie ingaan op de voortgang van de maatregelen die het kabinet treft om mobiel banditisme aan te pakken?
Ja, ik zal in het volgende halfjaarbericht ook ingaan op de voortgang van de aanpak van mobiel banditisme.
Directe en indirecte lozingen en/of afvalinjecties onder de Waddenzee |
|
Lammert van Raan (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Kunt u uitsluiten dat afvalwater afkomstig van olie- en/of gaswinning van twee mijnbouwlocaties die in het Waddengebied liggen, te weten Ameland-Westgat en Borgsweer (een dorp aan de Waddenzee in Noord-Groningen) geïnjecteerd wordt op een dusdanige wijze dat dit afvalwater onder Natura 2000-gebied de Waddenzee terechtkomt?1 Zo nee, waarom niet?
Er kan niet worden uitgesloten dat het water dat op installatie Ameland-Westgat en locatie Borgsweer wordt geïnjecteerd onder het Natura-2000 gebied terecht komt, omdat de injectiereservoirs doorlopen tot onder deze gebieden. De daadwerkelijke injectieput zit in beide gevallen honderden meters bij de Waddenzee vandaan. Het is niet uit te sluiten dat geïnjecteerd water zich over enkele honderden meters verplaatst binnen het reservoir. Dit leidt echter niet tot een mogelijk risico van vervuiling van het Natura 2000-gebied. Bij injectie op grote diepte is het uitgesloten dat het geïnjecteerde water in contact komt met het oppervlaktesysteem. Injectie in het gasveld aldaar betekent dat ondoordringbare afsluitende lagen van enkele honderden meters dikte het injectiewater goed isoleren van bovenliggend gesteente en eventuele interactie met de beschermde natuur erboven.
Kunt u uitsluiten dat afvalwater van olie- en/of gaswinning in Borgsweer in het zogenaamde Groningen gasveld wordt geïnjecteerd?2 Zo nee, waarom niet?
Nee, de waterinjectie bij Borgsweer vindt, in lijn met de afgegeven vergunning, plaats in het Groningen gasveld.
Kunt u uitsluiten dat het Groningen gasveld zich uitstrekt onder Natura 2000-gebied de Waddenzee ten noorden van Groningen en de Eemsmonding? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat het Groningen gasveld zich voor een klein gedeelte bevindt onder de Waddenzee. Dit zal echter geen risico’s met zich meedragen met betrekking tot vervuiling van het Natura 2000-gebied, zoals omschreven in het antwoord op vraag 1.
Kunt u uitsluiten dat het afvalwater bij Ameland-Westgat in het veld terug wordt geïnjecteerd?3 Zo nee, waarom niet?
Het afvalwater dat op het platform Ameland-Westgat vrijkomt, wordt niet in het gelijknamige Ameland-Westgat veld geïnjecteerd. De waterstroom die afkomstig is van de gaswinning op de installatie Ameland-Westgat wordt geïnjecteerd in het veld Ameland-Oost.
Kunt u uitsluiten dat de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) cadmium als slechts schadelijk definieert, terwijl het European Chemical Agency spreekt over kankerverwekkende stoffen?4 Zo nee, waarom niet en wat vindt u ervan dat de NAM sommige zeer schadelijke stoffen als minder gevaarlijk definieert?
Nee, ik ga niet over de woordkeuze van de NAM. Het oordeel «gevaarlijk» of «niet gevaarlijk» kan verschillen per classificatiesysteem doordat de wetgeving zich richt op verschillende aspecten, bijvoorbeeld transport, externe veiligheid, milieu, of verwerking van afval. Hierdoor kunnen de grenswaarden voor stoffen of de testmethoden per regelgeving verschillen. Het RIVM en het European Chemical Agency (ECHA) hebben cadmium als kankerverwekkende stof geclassificeerd. Wanneer cadmium in de bodem wordt gebracht spreken we bij de classificatie van een prioritair gevaarlijke stof. Voor de vergunningverlenende instantie telt het geldende vergunningenbeleid voor injecties en het bijbehorende afwegingskader dus cadmium wordt beoordeeld als een prioritair gevaarlijke stof ongeacht de term die de NAM eraan hangt.
Op basis van welke wetenschappelijke argumentatie kunt u uitsluiten dat afvalwater niet gevaarlijk is, gezien afvalstoffen nog een aantal andere afvalstromen bevatten waaronder kankerverwekkende elementen zoals arseen, lood en cadmium?5 Zo nee, waarom niet en wat bent u van plan te ondernemen tegen de gevaarlijke afvalstromen?
Ik kan niet uitsluiten dat afvalwater dat vrijkomt bij de productie van olie en gas gevaarlijke stoffen bevat. De samenstelling kan per reservoir verschillen waardoor het niet uit te sluiten valt dat vrijkomend water in bepaalde gevallen voldoet aan één van de criteria voor gevaarlijk afval zoals omschreven in de Kaderrichtlijn afvalstoffen. De samenstelling van het water, dat onvermijdelijk met de productie van gas en olie mee naar boven komt, is helaas een gegeven en is, buiten de gebruikte mijnbouwhulpstoffen, niet te beïnvloeden. Tegen die samenstelling kan ik daarom niets anders ondernemen dan voor te schrijven dat per afvalwaterstroom door de houder van de afvalstoffen getoetst moet worden of de aanwezige stoffen in de afvalwaterstromen zich binnen de wettelijke grenskaders van die stoffen bevinden. Mocht de afvalwaterstroom gevaarlijke afvalstoffen bevatten, dan dient deze ook zodanig vergund te worden. Daarnaast dient het water op basis van de actuele stand van de techniek op de meest milieuvriendelijke wijze te worden afgevoerd. Uit de meest recente onderzoeken blijken nog geen milieuvriendelijkere methoden dan het terugbrengen van het water naar de diepere lagen waar soortgelijk samengesteld water al aanwezig is.