Het bericht ‘Gehandicapte in de knel: hulp aan verstandelijk beperkte met gedragsstoornis te duur’ |
|
Lucille Werner (CDA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u dit bericht? Zo ja, wat vindt u hiervan?1
Dit bericht is mij bekend. Dergelijke signalen uit het veld neem ik zeer serieus. Daarom heb ik ook actief ingezet op het onderzoeken van deze signalen om zo nodig te komen met een passende oplossing. Ik vind dat mensen met een complexe zorgvraag recht hebben op passende zorg en ondersteuning. Het is belangrijk dat zij hier toegang toe hebben en houden.
Klopt het dat er 130 mensen op de wachtlijst staan en 46 mensen een acute plek nodig hebben?
Nee, op dit moment staan in totaal 133 mensen met een VG7 indicatie op de wachtlijst. Daarvan zijn er momenteel 5 cliënten die een acute plek nodig hebben. Zij hebben de status «urgent plaatsen»2. Daarnaast zijn er 42 mensen die actief op een plek wachten. Het grootste deel van de wachtenden, 86 mensen, wacht op een plek naar voorkeur.
Kunt u toelichten waarom het aantal cliënten met VG7-zorg sinds 2015 in vergelijking met 2022 zo is gestegen?
Er is sinds 2015 inderdaad sprake van een toename in het aantal cliënten met een VG7 indicatie. Een eenduidige verklaring daarvoor is er niet.
We zien een aantal factoren samenkomen: er zijn aanwijzingen dat in de populatie van mensen met een beperking de zorgvragen steeds complexer worden. Er lijken steeds meer mensen met een verstandelijke beperking noodgedwongen af te haken in een maatschappij die steeds sneller en digitaler wordt. Vaak is er een samenloop met psychiatrische – of verslavingsproblematiek. Daarnaast neemt de instroom van de lichtere zorgprofielen af, waardoor er ook relatief meer mensen met een zwaarder zorgprofiel in de Wlz stromen.
Zijn er sinds 2015 extra plaatsen bij aanbieders voor cliënten die VG7-zorg nodig hebben? Zo ja, hoeveel? Zo nee, waarom niet?
Er zijn sinds 2015 bijna 3.000 mensen met een VG7 indicatie extra opgenomen.
Het aantal personen met verblijf voor VG7 cliënten per jaar is weergegeven in onderstaande tabel. Het aantal plaatsen bij aanbieders is mij niet bekend: de cijfers laten het aantal cliënten zien dat op peilmomenten zorg met verblijf ontvangt3.
11.555
12.040
12.305
12.920
13.470
13.895
14.420
Klopt het dat dit vooral een groep cliënten betreft met zogenaamde «dubbelproblematiek», zoals een lichte verstandelijke beperking in combinatie met psychiatrische problemen/verslaving?
De populatie van mensen met een VG7-indicatie is niet generiek te omschrijven. De doelgroep die u omschrijft is een onderdeel van de VG7-populatie. Het betreft mensen met een lichte tot ernstige verstandelijke handicap gecombineerd met gedrags- en/of psychiatrische problematiek.
Kunt u aangeven of het klopt dat cliënten die nu in aanmerking komen voor VG7-zorg eerst waren opgenomen/werden behandeld bij een ggz-aanbieder en nu worden of moeten worden behandeld/opgenomen door een aanbieder in de gehandicaptenzorg?
Het signaal dat cliënten zouden worden afgestoten van de GGZ-sector richting de VG-sector ken ik niet. Wel ben ik bekend met het feit dat een groep overlapt tussen de GGZ en VG en dat hierin verschuivingen plaats kunnen vinden.
Het CIZ kijkt naar de zorgbehoefte van de cliënt en welk zorgprofiel daarbij het best passend is. Afhankelijk van de indicatie zal een passende zorgaanbieder worden gezocht. Zorgkantoren zijn verantwoordelijk voor het inkopen van voldoende passende plekken bij zorgaanbieders. Wanneer iemand een VG7-indicatie heeft zal deze doorgaans in zorg worden genomen door een VG-aanbieder en wanneer iemand een GGZ-indicatie heeft zal deze doorgaans in zorg worden genomen door een GGZ-aanbieder.
Wat is er gebeurd sinds het rapport waaruit bleek dat het bedrag voor deze cliënten te laag is (uit 2021)? Welke stappen zijn er gezet naar het onderzoek dat in mei 2023 komt?
In 2021 is er een probleemanalyse en verkennende analyse VG7 gemaakt. Deze onderzoeken toonden aan dat niet alleen de bekostiging niet voldoende passend is voor cliënten met VG7, maar dat er ook een kwaliteitsslag nodig is naar goede zorg.
Ik vind het belangrijk om aan de slag te gaan met de aanbevelingen uit de onderzoeken en daarom heb ik in de «Toekomstagenda zorg en ondersteuning voor mensen met een beperking» een hoofdstuk opgenomen dat zich richt op de complexe zorg. Samen met het veld heb ik hierin diverse acties opgenomen die de zorg en ondersteuning voor mensen met een hoog zorgprofiel en een complexe zorgvraag verder moeten verbeteren. Zo werk ik samen met de partijen, met wie ik aan de toekomstagenda werk, aan een ontwikkelprogramma waarbij zorgorganisaties ondersteund worden om kwalitatief goede zorg te leveren. Omdat in de onderzoeken duidelijk werd dat er behoefte is aan extra personeel, intervisie en scholing zijn de arbeidsmarktvraagstukken en goed werkgeverschap ook onderdeel van het ontwikkelprogramma.
Ik erken dat er ook op het vlak van bekostiging stappen nodig zijn, maar door de verscheidenheid van de doelgroep is het lastig om generieke oplossingen te treffen. De zorg- en ondersteuningsvraag van mensen met een VG7-indicatie fluctueert, waardoor deze meer en minder intensief kan zijn. Ook tussen cliënten onderling zijn er flinke verschillen. De uitgevoerde onderzoeken hebben laten zien dat het tekort in tarief niet door alle VG7-zorgaanbieders wordt ervaren. We kennen aanbieders die met het huidige tarief goed uit de voeten kunnen. Waar dat niet het geval is bestaat de mogelijkheid om meerzorg aan te vragen. Om het aanvragen van meerzorg te vereenvoudigen is er per 1 januari 2023 een nieuwe Meerzorgsystematiek ingevoerd die eenvoudiger is en waarbij herbeoordelingen minder vaak nodig zijn.
Omdat een deel van de VG7-cliënten regelmatig meerzorg nodig heeft heb ik KPMG gevraagd om te onderzoeken of er een aanpassing van het zorgprofiel VG7 mogelijk is, waardoor deze qua inhoud beter aansluit bij de ondersteuningsbehoefte van cliënten. De partijen met wie ik aan de toekomstagenda werk zijn als klankbordgroep betrokken bij dit onderzoek.
Zoals u weet verwacht ik uw Kamer in mei te kunnen informeren over de uitkomsten van dit onderzoek.
Daarnaast laat ik momenteel onderzoek uitvoeren naar vroegsignalering om meer inzicht te krijgen in de levensloop van mensen met een VG7-indicatie om zo te bezien hoe de zorg en ondersteuning in elke fase het best passend kan worden gegeven. Passende zorg kan escalaties en een complexere zorgvraag voorkomen. De resultaten verwacht ik voor het kerstreces met uw Kamer te kunnen delen.
Waarom heeft het onderzoek van 2021 niet geleid tot ophoging van de tarieven?
Gezien de diversiteit van de doelgroep en de zorgvragen is een generieke oplossing niet mogelijk en niet wenselijk. Het is de taak van de NZa om passende tarieven vast te stellen voor alle zorgprofielen. De NZa zal in de zomer van 2023 starten met haar periodieke kostenonderzoek en de resultaten hiervan in juli 2024 opleveren. Naar aanleiding van dit onderzoek zullen nieuwe passende tarieven voor alle zorgprofielen worden ingevoerd per 2025. Vooruitlopend op dit kostenonderzoek heb ik in 2022 aan KPMG gevraagd om onderzoek te doen naar de mogelijkheid om zorgprofiel VG7 te actualiseren op basis van onderscheidende cliëntkenmerken. De eindresultaten verwacht ik in mei met uw Kamer te kunnen delen. De NZa zal deze uitkomsten meenemen in haar kostenonderzoek.
Hoeveel zorgaanbieders hebben inmiddels aangegeven geen nieuwe cliënten met complexe problematiek meer op te nemen?
Zorgkantoren maken in hun regio met zorgaanbieders afspraken over het aantal benodigde plaatsen. Zorgkantoren geven aan dat zij signalen van zorgaanbieders krijgen dat zij geen extra cliënten met een hoger zorgprofiel meer kunnen of willen plaatsen. Ook krijg ik via belangenorganisatie VGN, en vorig najaar via een brandbrief van ’s Heeren Loo die ook naar uw Kamer is gegaan, signalen over het knellende tarief.
Om dit al langer bestaande probleem op te lossen moeten zorgaanbieders, zorgkantoren en de overheid elkaar vinden in oplossingen op korte en middellange termijn. Goed werkgeverschap, gebruik maken van practice en/of evidence based methoden, goede voorbeelden en deze uitwisselen zijn daarbij onverminderd belangrijk. Daarom start ik, samen met de partijen met wie ik aan de toekomstagenda werk, een ontwikkelprogramma complexe zorg, waarin zorgorganisaties ondersteund worden om aan de slag te gaan met deze thema’s.
Zoals eerder opgemerkt zal ik uw Kamer informeren over de ontwikkelingen op dit dossier.
Bent u in overleg met zorgkantoren en met zorgaanbieders die nieuwe cliënten met complexe problematiek niet meer opnemen?
Zie antwoord vraag 9.
Zo ja, kunt u de Tweede Kamer in kennis stellen wat uit deze gesprekken komt?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht dat zorginstellingen inkomsten mislopen |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «De zorgverlener zit klaar, maar de cliënt komt niet: voor iedereen zonde» uit het Financieel Dagblad?1
Ja.
Hoeveel zorginstellingen hebben te maken met verminderde inkomsten omdat cliënten met een beperking niet naar hun dagbesteding kunnen?
In de tarieven voor de dagbesteding is rekening gehouden met het feit dat er ook cliënten zijn die niet naar de dagbesteding gaan. De kosten die instellingen maken voor cliënten, die niet op komen dagen bij de dagbesteding, zijn opgenomen in het tarief van de dagbesteding van de cliënten die wel naar de dagbesteding gaan. Voor iedere cliëntengroep is rekening gehouden met een gemiddeld aantal cliënten dat niet naar de dagbesteding gaat. Voor iedere cliënt, die wel naar de dagbesteding gaat, ontvangt de instelling daarmee ook een vergoeding voor de kosten die de instelling maakt voor cliënten die niet naar de dagbesteding gaan. Mij is niet bekend hoeveel zorginstellingen momenteel met verminderde inkomsten te maken hebben, omdat cliënten minder vaak naar hun dagbesteding gaan.
Klopt het dat zorginstellingen wordt geadviseerd een extra financiële bijdrage te vragen als cliënten niet naar hun afspraak kunnen komen? Vindt u dat rechtvaardig voor kinderen en volwassenen met een beperking die bijvoorbeeld vanwege ziekte of overmacht niet naar de dagbesteding kunnen?
Instellingen kunnen in overleg gaan over een financiële bijdrage indien de cliënt niet op komt dagen. De zorgaanbieder moet de cliënt wel op de hoogte stellen van deze regeling, door bijvoorbeeld schriftelijke informatie of door een melding op de website van de zorgaanbieder (zie bericht hierover van de NZa)2. Vaak helpt het al als cliënten en hun vertegenwoordigers er weet van hebben dat het niet op komen dagen de instelling geld kost. Het gesprek hierover kan eraan bijdragen dat «vermijdbare» afwezigheid kan worden verminderd. Doel daarvan is niet om afwezigheid als gevolg van overmacht (bijvoorbeeld als gevolg van ziekte) tegen te gaan. Ik verwacht dat ouders van zieke kinderen ook rekening houden met de kwetsbare gezondheid van de andere kinderen en de gezondheid van hen niet in gevaar zullen willen brengen. Zoals aangegeven gaat het bij het vragen van een eventuele financiële bijdrage vooral om het terugdringen van «vermijdbare» afwezigheid en niet de »onvermijdbare» afwezigheid als gevolg van bijvoorbeeld ziekte. Veel meer, dan het vragen van een bijdrage, is het goede gesprek met cliënten en of hun vertegenwoordigers van belang. De hoogte van een eventuele financiële bijdrage, die instellingen vragen, kan natuurlijk lager zijn dan de daadwerkelijke kostprijs, waarmee instellingen hun cliënten niet opzadelen met torenhoge kosten, maar waarvan wel een stimulans kan uitgaan om de «vermijdbare» afwezigheid terug te dringen of daarover het gesprek aan te gaan.
Deelt u de mening dat ouders hierdoor een financiële prikkel krijgen om zieke kinderen, of kinderen die een virus bij zich dragen, alsnog naar de dagbesteding te sturen? Deelt u de mening dat dit, gelet op de gezondheid van de andere cliënten, zeer onwenselijk is?
Zie antwoord vraag 3.
Welke opties hebben zorginstellingen om te compenseren als cliënten wegens ziekte niet kunnen komen?
Zoals in antwoord op vraag 2 aangegeven, is er een vergoeding voor afwezigheid opgenomen in de tarieven voor aanwezigheid. Instellingen kunnen in gesprek gaan met cliënten en hun vertegenwoordigers om duidelijk te maken dat afwezigheid de instelling geld kost. Dat kan helpen om «vermijdbare» afwezigheid terug te dringen. In een aantal gevallen (maar dat is ook afhankelijk van de omvang en flexibiliteit van de organisatie) is het mogelijk om afwezigheid in de bedrijfsvoering van de zorginstelling als geheel op te vangen.
Verwacht u dat het aantal «no-shows» in de nabije toekomst weer zal afnemen of zal het aantal «no-shows» na corona lang hoger blijven?
Ik heb geen inzicht of de percentages afwezigheid in de toekomst weer gaan afnemen. In de kostenonderzoeken van de NZa zullen de gewijzigde afwezigheidspercentages overigens doorwerken in de tarieven.
Waarom kunnen zorgkantoren pas financieel bijspringen als organisaties drie jaar lang verlies lijden?
De bekostiging in de Wlz is persoonsvolgend. Geleverde zorg wordt bekostigd en de kosten van niet geleverde zorg zitten versleuteld in de tarieven van wel geleverde zorg. Met het kostenonderzoek van de NZa dat deze zomer start, zullen de tarieven in de gehandicaptensector per 2025 worden aangepast op basis van de nieuwste inzichten waarmee gemiddelde percentages van «no-show» voor iedere cliëntengroep worden verwerkt.
Het is aan zorgkantoren om hun zorgplicht in te vullen. Daarbij is een gezonde bedrijfsvoering van aanbieders van belang. Zorgkantoren kunnen daarbij maatwerk leveren. De tarieven die de NZa heeft vastgesteld voor de dagbestedingsprestaties (en overige prestaties in de Wlz) betreffen maximumtarieven. In de onderhandelingen met zorgaanbieders kopen de zorgkantoren over het algemeen in tegen tarieven die iets onder dat maximumtarief liggen. Daarmee is er enige ruimte voor zorgkantoren en zorgaanbieders om – daar waar nodig – met elkaar in overleg te treden over de compensatie van misgelopen inkomsten als gevolg van hogere afwezigheid. Daarnaast kunnen zorgaanbieders in overleg treden met cliënten en/of hun verwanten om het percentage afwezigheid te verlagen.
Hoe kijkt u naar een tijdelijk, tenminste totdat het kostenonderzoek is afgerond, «no-show» tarief voor zorginstellingen als cliënten wegens ziekte of vanuit voorzorg zijn verhinderd?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om met de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om gericht op de fysiek meest kwetsbare groepen (bijvoorbeeld met zorgprofiel VG8) tijdelijk compensatie voor de hogere no show te bieden binnen de bestaande tarieven?
Zie antwoord vraag 7.
Wat gebeurt er met het voor zorg gereserveerde geld dat niet wordt uitgegeven aan zorg als cliënten niet van hun dagbesteding gebruikmaken?
De middelen voor de dagbesteding vormen onderdeel van de regionale budgetten voor de Wlz-zorg. Middelen die niet ingezet worden voor de dagbesteding zijn beschikbaar voor andere onderdelen van de Wlz.
Hoe wilt u voorkomen dat gezonde zorginstellingen, die zeer belangrijk werk doen voor mensen met een beperking, moeten gaan bezuinigen of verlies gaan lijden omdat er nu (tijdelijk) meer «no-shows» zijn?
Ik besef dat de zorginstellingen die het hier betreft belangrijk werk doen. Met het kostenonderzoek van de NZa zullen de tarieven in de gehandicaptensector per 2025 worden aangepast op basis van nieuwe inzichten waarmee gemiddelde percentages van «no-show» voor iedere cliëntengroep worden verwerkt. Daarnaast kunnen zorgaanbieders en zorgkantoren in overleg met elkaar ook in de tussentijd met elkaar afspraken maken over mogelijke oplossingen voor de korte termijn. Uit het artikel in het Financiële Dagblad blijkt ook dat het percentage «no-show» per instelling kan verschillen. Het is ook aan de instellingen om in hun bedrijfsvoering hier rekening mee te houden en te zoeken naar oplossingen.
Het sluiten van Emergis |
|
Jacqueline van den Hil (VVD), Lisa Westerveld (GL), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Deel van autismekliniek Emergis definitief dicht, ondanks zorgen en kritiek» van Omroep Zeeland alsmede de antwoorden op vragen van het lid Van den Berg over het bericht «Emergis krimpt kliniek verder in afdeling autisme van 16 naar 5 bedden»?1, 2
Ja, deze zijn bij mij bekend.
Deel u de mening dat er landelijk overzicht moet zijn van alle klinische ggz-bedden, inclusief alle ambulante plekken? En deelt u de mening dat er een overzicht moet zijn van alle hoogcomplexe ggz, specialistische ggz en ggz-zorg in combinatie met gehandicaptenzorg? Zo ja, wanneer zijn die overzichten beschikbaar? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het belangrijk dat de zorg toegankelijk is voor iedereen die haar nodig heeft. Er moet dus voldoende passende zorg beschikbaar zijn. De zorgverzekeraars kopen deze in en om dat goed en proactief te kunnen doen is inzicht nodig in de vraag naar ggz en het aanbod van ggz. De regiobeelden zijn hiervoor een belangrijk instrument. Daarom hebben we in het Integraal Zorg Akkoord (IZA) afgesproken dat voor iedere zorgkantoorregio eind juni een nieuw of herijkt regiobeeld gereed is. In dit regiobeeld wordt o.a. in kaart gebracht worden wat het zorgaanbod en de zorgvraag is. De ggz is daar onderdeel van, net als alle andere zorgsectoren.
Daarnaast wil ik specifiek meer grip krijgen op de cruciale ggz. Daarom heb ik in het IZA met partijen afgesproken dat het aanbod van cruciale ggz in Nederland in beeld wordt gebracht. Als eerste stap is in december 2022 de handreiking cruciale ggz vastgesteld die een werkdefinitie geeft voor cruciale ggz. Cruciale ggz is ggz die een hoge organisatiegraad heeft, waar een netwerk van samenhangende voorzieningen omheen georganiseerd moet zijn, waar vaak sprake is van een hoog complexe zorgvraag, waar schaarste in kennis of personeel op is en waarbij vaak slechts één of enkele aanbieders dat aanbod bieden in een zorgkantoorregio. Momenteel brengt elke regio aan de hand van een inventarisatiemodel in beeld welk cruciaal ggz aanbod er regionaal, bovenregionaal en landelijk beschikbaar is. De focus ligt daarbij op de Zvw-zorg. Regio’s kunnen ervoor kiezen om ook andere domeinen, zoals Wlz, jeugd-ggz of gehandicaptenzorg mee te nemen.
De afspraak is dat regio’s voor 15 mei bij de Nederlandse ggz aanleveren in hoeverre er in hun regio sprake is van cruciale zorg waar de continuïteit van in het geding is. Deze uitkomsten worden door zorgverzekeraars besproken en betrokken bij de inkoop voor 2024. Vanaf juli a.s. worden de inventarisaties per regio landelijk gebundeld, zodat er een eerste overzicht ontstaat van welk aanbod er is als het gaat om cruciale ggz. Op basis van het overzicht van het aanbod van cruciale zorg en inzicht in de vraag naar cruciale ggz wordt bepaald wat het noodzakelijk zorgaanbod moet zijn en waar dit aanbod het beste georganiseerd kan worden.
Kunt u een overzicht geven van de ontwikkeling van het landelijk aantal beschikbare intramurale bedden naar ambulante bedden over de laatste tien jaar per regio?
De meeste recente cijfers die ik heb over het aantal klinische plekken zijn afkomstig uit de monitoring ambulantisering 2020. Zoals op 15 maart 2021 aan uw Kamer is gecommuniceerd3 was er tussen 2015 en 2019 een afname te zien in klinische capaciteit van 14%, waarvan 1% in 2019. De cijfers zijn niet uitgesplitst naar regio.
In de opvolger van de monitor ambulantisering, de voortgangsrapportage monitor psychische problematiek, wordt niet de capaciteit, maar het gebruik gemonitord.
Deze monitor heb ik op 1 december 2022 met de Kamer gedeeld4. Hierin is te zien dat het aantal cliënten dat gebruik maakt van klinische voorzieningen binnen de ggz in de periode 2015 tot en met 2020 is gedaald met 8,7 procent. Voor wat betreft het gebruik van ambulante voorzieningen geldt dat de jaren 2015–2019 telkens een stijging lieten zien van het aantal cliënten die hiervan gebruikmaken. In 2020 daalt dit aantal voor het eerst met 2,7 procent. De COVID-19-pandemie kan invloed hebben gehad op deze daling. In onderstaand figuur uit de voortgangsrapportage monitor psychische problematiek worden de beschikbare cijfers weergegeven.
Klopt het dat circa 1,5 procent van het totaal aantal mensen met een ggz-probleem mensen met een Ernstige Psychische Aandoening (EPA) zijn en dat dit percentage de afgelopen jaren vrij constant is gebleven?
Vektis, die zich baseert op diagnosedata, geeft aan dat er in 2019 218.200 EPA patiënten waren,5 wat neer komt op ongeveer 1,25 procent van de bevolking. In de factsheet geeft Vektis aan dat het aantal EPA patiënten de afgelopen jaren licht is gestegen van 214.000 in 2015 naar 218.200 in 2019. Gezien de demografische ontwikkelingen is het aandeel EPA patiënten in Nederland ongeveer gelijk gebleven.
Kunt aangeven hoeveel plekken er voor EPA-patiënten op basis van deze cijfers beschikbaar zouden moeten zijn?
Vektis geeft aan dat in 2019 ongeveer 191.500 EPA-patiënten alleen ambulante zorg in de ggz of Wlz ontvingen. Ongeveer 26.700 EPA-patiënten werden minimaal één dag per jaar opgenomen.
Eén bed kan gedurende het jaar voor meerdere patiënten met verschillende zorgbehoeften gebruikt worden en het komt voor dat patiënten een passende behandeling ambulant hebben, maar incidenteel gebruik maken van een intramurale plek (bed). Het is dus niet zo dat er in de ggz per patiëntengroep, zoals de EPA-patiënten, een aantal bedden beschikbaar is. Daarom is hier geen overzicht van te geven. Wel werken de IZA-partijen aan het in beeld krijgen van de aansluiting van vraag en aanbod van zorg in de regiobeelden en heb ik specifieke afspraken gemaakt over cruciale ggz, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2.
Kunt u aangeven hoeveel bedden er nu voor EPA-patiënten beschikbaar zijn?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven waarom er geen eenduidige definities worden gebruikt in de ggz, aangezien de ene partij spreekt van cruciaal, de andere van hooggespecialiseerd, en de derde van complexe ggz?
Cruciale ggz is een werktitel waaronder in het IZA afspraken zijn gemaakt tussen verschillende partijen. Wat betreft andere termen die gebruikt worden in de ggz, zoals hooggespecialiseerde ggz en complexe ggz, is het goed om aan te geven dat dit verzameltermen van interventies in de zorg zijn die in de praktijk worden gebruikt.
In het IZA is afgesproken dat het aanbod van cruciale ggz wordt geïnventariseerd. We doen dit met behulp van een werkdefinitie die is opgenomen in de handreiking cruciale ggz6. Na de inventarisatie wordt bekeken of de definitie moet worden aangescherpt. De insteek bij het begrip cruciale ggz ligt op het kunnen organiseren van die ggz die een complexe organisatiegraad heeft om die zorg te kunnen leveren, waar een netwerk van samenhangende voorzieningen omheen georganiseerd moet zijn, waar vaak sprake is van een hoog complexe zorgvraag, waar schaarste in kennis of personeel op is en vaak slechts één of enkele aanbieders dat aanbod bieden in een zorgkantoorregio. Als sprake is van deze combinatie van verschillende factoren, is sprake van een aanbod dat cruciaal is.
Dat aanbod dat door de gezamenlijke partijen (aanbieders en financiers) als cruciaal wordt bestempeld gaat veelal ook over hooggespecialiseerde of hoog complexe ggz. Belangrijk is te benoemen dat wat nu als cruciaal wordt beschouwd door innovaties in de zorg aan verandering onderhevig is en daarmee geen statisch gegeven is.
Waarom is het niet mogelijk eenduidige terminologie af te spreken en die ook te registeren? Wat heeft u daarvoor nodig?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7 is cruciale ggz een werktitel waaronder in het IZA afspraken zijn gemaakt. De andere gebruikte termen, zoals hooggespecialiseerde ggz en complexe ggz, zijn verzameltermen van interventies in de zorg die niet bedoeld zijn voor bronregistraties. Partijen hebben met elkaar afgesproken in het IZA om grip en zicht te krijgen op cruciale ggz. Daarvoor worden dan nu ook verschillende stappen gezet, zoals ook beschreven in het antwoord op vraag 2.
Kunt u aangeven hoeveel praktijkondersteuners huisartsenzorg (POH’ers) er nu actief zijn en daarmee hoeveel capaciteit (in uren) basisggz-zorg beschikbaar is?
Cijfers van het Nivel laten zien dat in het najaar van 2021 78 procent van de huisartsenpraktijken een POH-ggz in de praktijk had.7 Het aantal consulten bij de POH-ggz was in 2021 172,3 per 1000 ingeschreven patiënten.8 Het aantal consulten bij de POH-ggz is de afgelopen jaren gestegen, wat ook zichtbaar is in de uitgaven aan de POH-ggz.9 Ik kan niet aangeven hoeveel praktijkondersteuners ggz (POH-ggz) er nu actief zijn in de huisartsenzorg en hoeveel capaciteit basisggz-zorg beschikbaar is, omdat dit niet structureel bijgehouden wordt.
De POH-ggz in de huisartsenpraktijk kan veel lichte psychische zorgvragen zelf behandelen zonder dat patiënten doorverwezen hoeven te worden naar de ggz. In het IZA zijn er tevens afspraken gemaakt om de samenwerking tussen het sociaal domein, de ggz en de huisartsenzorg te verbeteren. Om hiervoor ruimte te creëren binnen de huisartsenzorg, heb ik de NZa verzocht om het maximumaantal uren van de POH-ggz per normpraktijk per 1-1-2024 te verhogen met vier uur, van 12 naar 16 uur per week.
Bent u bereid met zorgverzekeraars in overleg te gaan om een einde te maken dat iedere ggz-instelling zelf bepaalt welke ggz-zorg zij aanbieden en welke zij weigeren c.q. afstoten, c.q. welke intramurale zorg zij verminderen?
Een instelling bepaalt zelf welke zorg zij aanbiedt. Een zorgverzekeraar heeft zorgplicht en koopt zorg in. Ik vind het van belang dat passende zorg toegankelijk is voor de mensen die haar nodig hebben. In het IZA heb ik daarom afspraken gemaakt met zorgpartijen – waaronder de zorgverzekeraars – die er op zijn gericht het aanbod van – en de vraag naar zorg beter op elkaar aan te laten sluiten. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Kunt u aangeven wat de huidige stand van zaken is met betrekking tot tarifering, aangezien het zorgprestatiemodel immers in 2022 is ingevoerd zonder voldoende overeenstemming over zorgvraagtypering en zonder toereikende ICT-systemen?
Met betrekking tot de tarifering heb ik uw Kamer op 13 april jongstleden geïnformeerd in de brief over het zorgprestatiemodel.10
Het zorgprestatiemodel draagt bij aan reële tarieven voor geleverde zorg, minder administratieve lasten voor behandelaren en ondersteunende afdelingen en een begrijpelijke factuur voor de patiënt. Met de invoering kunnen declaraties ook sneller worden verstuurd en verwerkt dan voorheen, waarmee sneller inzicht ontstaat in de ontwikkeling van de zorgkosten. Daarnaast zorgt het zorgprestatiemodel samen met de zorgvraagtypering voor een betere match tussen zorgvraag en -aanbod. Deze zorgvraagtypering is namelijk de «taal» die gebruikt kan worden om de link te kunnen leggen tussen de zorgvraag en het zorggebruik van specifieke groepen patiënten. Die taal is hard nodig, juist zodat er gestuurd kan worden bij het inkopen van voldoende zorg voor complexere patiënten. Dit draagt bij aan een goede ggz, die toegankelijk is voor iedereen die haar nodig heeft. De partijen binnen het programma zorgprestatiemodel11 hebben bij de invoering van het zorgprestatiemodel hun steun uitgesproken voor het systeem van zorgvraagtypering.
Zoals ik ook heb aangegeven in de brief van 13 april jongstleden, blijkt uit een eerste evaluatie dat de invoering van het zorgprestatiemodel een grote operatie is (geweest) voor (de backoffices van) de zorgaanbieders en zorgverzekeraars. Het gereed maken van de elektronische patiëntendossiers (EPD’s) bij de zorgaanbieders heeft meer tijd gekost dan verwacht, met name bij de grote zorgaanbieders. Dit leidde ertoe dat aanbieders lange tijd niet hebben kunnen declareren. Inmiddels is deze declaratiestroom wel op gang gekomen. De schattingen zijn dat voor 2022 ongeveer 75% van de verwachte kosten inmiddels is gedeclareerd en uitbetaald. Uit de evaluatie komt ook naar voren dat het zorgprestatiemodel brede steun geniet van de betrokken partijen. Het wordt gezien als een verbetering ten opzichte van de dbc-systematiek. Net als ieder bekostigingsmodel kent ook het zorgprestatiemodel sterke en zwakke kanten en de evaluatie geeft een aantal concrete aanbevelingen aan partijen. In mijn brief van 13 april jongstleden beschrijf ik hoe deze aanbevelingen worden opgepakt. Zo wordt aanbevolen om de kostendekkendheid van de tarieven te onderzoeken. De NZa is twee kostprijsonderzoeken gestart. Het eerste onderzoek wordt dit jaar uitgevoerd en kan leiden tot een aanpassing van de tarieven voor 2024. Het tweede onderzoek is een nieuw kostenonderzoek om actuele en kostendekkende tarieven te bepalen die per 2026 ingaan. Een andere aanbeveling is om een visie te ontwikkelen op zorgvraagtypering. Deze aanbeveling wordt opgepakt binnen de doorontwikkeling van de zorgvraagtypering. Voor deze doorontwikkeling is een adviescommissie zorgvraagtypering ggz opgericht in opdracht van de NZa.
Veldpartijen hebben bij de invoering van het zorgprestatiemodel bestuurlijk afgesproken gezamenlijk verantwoordelijkheid te nemen voor een financieel verantwoorde, zorgvuldige en macroneutrale overgang naar het zorgprestatiemodel. Om uitvoering te geven aan de afspraken is er in de bekostiging ruimte gecreëerd. Om zorgaanbieders en zorgverzekeraars te ondersteunen bij het maken van financiële transitie-afspraken, heeft de NZa namelijk voor de jaren 2022 en 2023 een transitieprestatie met een vrij tarief geïntroduceerd. Onderdeel van de bestuurlijke afspraken is om deze transitieprestatie te gebruiken om voor iedere individuele ggz instelling zorgvuldig en verantwoord over te laten gaan naar het zorgprestatiemodel. In verschillende bestuurlijke overleggen die de afgelopen periode tussen de betrokken partijen hebben plaatsgevonden zijn deze eerder gemaakte bestuurlijke afspraken herbevestigd. Ik vind het belangrijk dat de partijen samen deze verantwoordelijkheid blijven nemen, en dat zij steeds meer en beter gebruik maken van de handvatten die het zorgprestatiemodel daarvoor aanreikt.
Waar kunnen de cliënten die nu in behandeling zijn bij de autismekliniek van Emergis en nog nadere behandeling nodig hebben na de sluiting naartoe? Zijn er passende vervolgplekken die ook voor ouders te bereizen zijn? Hoe worden cliënten en hun ouders geholpen bij het vinden van een passende vervolgplek?
Emergis heeft aangegeven dat cliënten die nog klinische vervolgzorg nodig hebben door Emergis geplaatst kunnen worden binnen de bestaande klinische voorzieningen van Emergis en dat cliënten die over kunnen naar ambulante behandeling deze vanaf medio 2023 bij Emergis krijgen of – als ze van buiten Zeeland komen – in hun eigen regio.
Het ‘Nationaal onderzoek toekomstbestendigheid sportclubs’ via de RVVB [Register voor Verenigingsbesturen] |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het nationaal onderzoek toekomstbestendigheid sportclubs, dat wordt uitgevoerd door het Register voor Verenigingsbesturen (RVVB)?1
Ja.
Kunt u aangeven welke verschillen in regels en verantwoording tussen de commerciële sport en de verenigingssport de afgelopen tien jaar zijn weggenomen?
Commerciële sport en sportverenigingen hebben een andere rechtsvorm. De verschillen in regels en verantwoording volgen dan uit het verschil in gekozen rechtsvorm bij oprichting. Sportverenigingen hebben geen winstoogmerk en kiezen er meestal voor een vereniging of stichting op te richten. De commerciële sport daarentegen heeft juist een winstoogmerk en kiest veelal een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (bv) als rechtspersoon. De regels en verplichtingen hangen samen met het verkrijgen van inkomsten, zoals het aanvragen en verantwoorden van subsidies en een eventuele ANBI-status, welke niet beschikbaar is voor de commerciële sport. Maar ook om verplichtingen die samenhangen met financiële verantwoording (jaarrekening) en belastingen (zoals de BTW regelgeving en vennootschapsbelasting). Vanwege de verschillende rechtsvormen is het niet mogelijk om weggenomen verschillen te benoemen.
Kunt u aangeven welke regels en eisen er de afgelopen tien jaar voor sportverenigingen zijn bijgekomen? Kunt u tevens aangeven of toenemende regeldruk ook financiële impact heeft gehad en hoe daar bij bijvoorbeeld een regeldruktoets rekening mee is gehouden?
Op dit moment voert Sira Consulting onderzoek uit naar de aard, omvang en achterliggende oorzaken van de ervaren regeldruk bij vrijwilligersorganisaties en filantropische instellingen, waar ook sportverenigingen onder vallen. Hierbij zal een overzicht worden gegeven van de wettelijke verplichtingen waar deze organisaties aan moeten voldoen, dus ook de verplichtingen die er de afgelopen 10 jaar zijn bijgekomen. Voor de zomer zal de Staatssecretaris van VWS het rapport naar uw Kamer toezenden.
Heeft er in de afgelopen tien jaar een toetsing van de regeldruk plaatsgevonden voor de sportsector? Zo nee, bent u bereid een regeldruktoets te laten doen naar de effecten van de verzwaring van regeldruk en extra eisen aan de sportvereniging op een vrijwilligersorganisatie?
Het handboek meting regeldruk van het kabinet schrijft in de regeldrukparagraaf voor dat bij nieuwe regelgeving ook verantwoording plaatsheeft van de regeldrukgevolgen voor «georganiseerde burgers». Bij de georganiseerde burgers gaat het volgens het handboek (versie 2014) om verenigingen en stichtingen zonder winstoogmerk. Daar vallen dus ook amateursportorganisaties onder. Het kijken naar en verantwoorden van regeldruk voor amateursportorganisatie is daarmee dus al verplicht op rijksniveau.
Een afzonderlijke (verplichte) vrijwilligerstoets voor amateursportorganisaties bestaat op dit moment niet. Bij een dergelijke geformaliseerde toets, vergelijkbaar met de mkb-toets, wordt in een gesprek met een panel van individuele mkb-bedrijven de werkbaarheid van nieuwe regelgeving besproken en zo nodig gekeken naar minder belastende alternatieven. Kanttekening bij de invoering van een dergelijke regeldruktoets is dat een afzonderlijk panel(gesprek) voor (of met) amateursportorganisaties inzet van menskracht en deskundigheid van deze organisaties vraagt en dat is op dit moment een aandachtspunt, zoals ook geconcludeerd wordt in het RVVB rapport.
NOC*NSF heeft in 2021 een inventarisatie gedaan naar de regeldruk voor sportverenigingen. Hierbij is feedback opgehaald bij de eindgebruikers ten aanzien van de toepasbaarheid van het handboek wet- en regelgeving sportverenigingen. Op dat moment werden geen regels geïdentificeerd als overbodig of onwenselijk. Er werd geconcludeerd dat het met name van belang is dat (de toepassing van) regelgeving begrijpelijk en behapbaar is voor vrijwilligersorganisaties. Het geactualiseerde digitale handboek wet- en regelgeving sportverenigingen draagt hier aan bij. Tegelijkertijd blijft het een voortdurend punt van aandacht bij de ondersteuning en ontwikkeling van sportverenigingen.
Op welke wijze wordt er binnen uw ministerie met betrekking tot bijvoorbeeld regeldruk rekeninggehouden met het feit dat een sportvereniging gedragen wordt door vrijwilligers die het besturen of andere taken vaak alleen in de avonduren kunnen doen, naast de gewone baan die ze hebben? Zijn deze gevolgen in kaart gebracht en kunt u dit met de Kamer delen?
Vrijwilligers zijn van groot belang om sportverenigingen draaiende te houden. Binnen ons ministerie realiseren we ons heel goed dat sportverenigingen gedragen worden door de 1 miljoen vrijwilligers die actief zijn in de sport. Via het Sportakkoord streef ik ernaar sportverenigingen zoveel mogelijk te ondersteunen, bijvoorbeeld door het versterken van technisch, bestuurlijk en vrijwillig kader en het vergroten van de uitvoeringskracht bij clubs door het aanstellen van clubkadercoaches en verenigingsmanagers.
Zoals aangegeven voert Sira Consulting momenteel onderzoek uit naar regeldruk bij vrijwilligersorganisaties en filantropische instellingen, waarbij er aanbevelingen worden gedaan om de regeldruk die voortvloeit uit de wet- en regelgeving waar dat mogelijk is terug te dringen. De Kamer wordt hierover voor de zomer geïnformeerd.
Welke mogelijkheden ziet u om lokale overheden te overtuigen dat vrijwilligersorganisaties met lokale regelgeving voor bijvoorbeeld de organisatie van evenementen niet op dezelfde wijze behandeld moeten worden als professionele organisaties, maar meer ondersteuning nodig hebben?
Het kijken naar en verantwoorden van regeldruk voor amateursportorganisatie is al verplicht op rijksniveau. Het al dan niet beoordelen en verantwoorden van de regeldruk met betrekking tot lokale regelgeving is de verantwoordelijkheid van de lokale overheden. Dat geldt ook voor zaken als de organisatie van evenementen en het aanvragen van vergunningen.
Het bericht ‘33 gemeenten verlagen tarieven voor pgb ondanks inflatie: ‘Als ik weer moet gaan werken, dan moeten mijn kinderen naar een instelling’’ |
|
Lucille Werner (CDA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat vindt u ervan dat de uurtarieven voor het persoonsgebonden budget (pgb) in 33 gemeenten zijn verlaagd, soms tot het minimumloon?1
Ik vind het belangrijk dat budgethouders de zorg en ondersteuning kunnen krijgen die ze nodig hebben. Gemeenten zijn wettelijk verplicht om toereikende tarieven vast te stellen, zodat budgethouders passende zorg en ondersteuning kunnen inkopen. Daarbij moeten gemeenten in de verordening opnemen hoe zij tot de opbouw van hun pgb-tarieven komen.
Er is een onderscheid tussen tarieven voor formele en informele zorgverleners. Gemeenten hebben de ruimte om hierin een passend onderscheid te maken. De Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Jeugdwet zijn ontworpen om mensen waar mogelijk op eigen kracht, aangevuld met gebruikelijke hulp door naasten, met mantelzorg en hulp van het sociale netwerk, en daar waar nodig met passende (formele) zorg en ondersteuning zoveel mogelijk mee te laten doen in de samenleving. Er wordt daarbij – waar dat kan – een beroep gedaan op het probleemoplossend vermogen van de cliënt zelf, zijn naasten en zijn sociale netwerk.
Als er sprake is van informele zorg, is er in veel gevallen geen formele arbeidsverhouding tussen de zorgverlener en de budgethouder. Tegenover deze vorm van informele zorg staat een lagere vergoeding dan bij formele zorg. Gemeenten zijn bij informele zorgverleners in ieder geval gehouden aan het wettelijk minimumloon (Wml).
Wat vindt u ervan dat tientallen budgethouders anoniem willen blijven, omdat ze bang zijn voor of geen ruzie willen hebben met de gemeente?
Ik vind het belangrijk dat budgethouders geen drempels ervaren als zij hun zorgen uiten of als zij zich melden bij hun gemeente. Het is een onwenselijke situatie als budgethouders anoniem willen blijven uit angst voor eventueel nadelige gevolgen. Ik hecht er waarde aan dat gemeenten een goede vertrouwensband hebben met hun inwoners.
Deelt u de mening dat je uitspreken over de hoogte van het pgb niet mag leiden tot een volgende lagere indicatie?
Ja. Wanneer een inwoner het niet eens is met de hoogte van zijn pgb, mag dat geen reden zijn tot een lagere indicatie.
Snapt u dat – gezien vraag 3 – het melden bij de gemeente, mocht je niet met je pgb uitkomen, voor een budgethouder ingewikkeld is?
Ik vind het belangrijk dat budgethouders zich kunnen melden bij de gemeenten indien zij het niet eens zijn met een beslissing van een gemeente. Daar bestaan tevens (formele) bezwaar- en beroepsprocedures voor. Er zijn mij geen signalen bekend dat melden bij de gemeenten leidt tot nadelige gevolgen, zoals een lagere beschikking.
Vindt u dat deze 33 gemeenten een reëel tarief betalen voor het pgb? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het hanteren van toereikende tarieven en dienen in de verordening te onderbouwen op welke wijze zij tot toereikende tarieven komen. De beoordeling of tarieven in individuele gevallen toereikend zijn, is daarmee primair aan gemeenten. Wanneer een budgethouder het niet eens is met de hoogte van het budget bestaat de mogelijkheid van bezwaar en beroep.
Kunt u uitleggen waarom u met een landelijke richtlijn komt?
Ik vind het belangrijk dat gemeenten toereikende tarieven vaststellen, zodat budgethouders passende zorg en ondersteuning kunnen inkopen.
Gemeenten moeten in hun verordening opnemen hoe zij de kostprijs van een voorziening berekenen. Het berekenen van deze kostprijs wordt voor de voorzieningen in natura in de Wmo 2015 gedaan op basis van de AMvB reële prijs Wmo 2015. Deze schrijft de (minimale) kostprijselementen voor op basis waarvan een tarief moet worden opgebouwd; deze elementen moeten ook verankerd worden in de lokale verordening. Voor de Jeugdwet is momenteel een AMvB reële prijs in ontwikkeling. Het voornemen is om de AMvB reële prijs Jeugdwet voor het zomerreces te agenderen in de Tweede Kamer.
Ook voor de hoogte van het pgb geldt dat gemeenten in de verordening moeten vastleggen op welke wijze zij de tarieven opbouwen. Ik constateer dat gemeenten op verschillende manieren hun tarieven bepalen en dat dit soms onduidelijkheid kan veroorzaken voor budgethouders en zorgaanbieders.
Daarom ontwikkel ik, in samenwerking met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en Per Saldo, een handreiking waarin een methode wordt uitgewerkt voor het berekenen van toereikende pgb-tarieven. Er worden geen landelijke tarieven vastgesteld, maar wel een uniforme, uitlegbare en uitvoerbare werkwijze. Met deze werkwijze wil ik gemeenten ook toerusten om transparant te zijn in de opbouw van een pgb-tarief.
Kun u toelichten wat u bedoelt met de zinsnede dat «gemeenten ook de ruimte moeten krijgen om de lokale situatie goed te laten meewegen»?
Gemeenten hebben de beleidsvrijheid om zelf keuzes te maken in de totstandkoming van lokale tarieven. Deze tarieven kunnen zij zo opbouwen, zodat deze passen bij de lokale situatie en lokale zorg- en ondersteuningsstructuur.
Daarin houden gemeenten bijvoorbeeld rekening met lokale verschillen in de verschillende kostprijselementen, de beschikbaarheid van zorgaanbieders, het soort zorgaanbieders en andere mogelijkheden van lokale ondersteuning.
Gaat u in de landelijke richtlijn formele en informele tarieven voor een pgb opnemen? Waarom wel of waarom niet?
De handreiking waarin de werkwijze voor de opbouw van pgb-tarieven wordt opgenomen, richt zich primair op tarieven voor formele zorg en ondersteuning.
Daarbij is het belangrijk voor ogen te houden dat er een onderscheid is tussen formele en informele zorgverleners. Bij een tarief voor formele zorg zie ik een duidelijke parallel met een maatwerkvoorziening (zorg in natura) uit de Wmo 2015. De kostprijs van een dergelijke voorziening, of deze nu door de gemeente of via een pgb wordt ingekocht, kan langs vaste kostprijselementen worden opgebouwd. Voor het tarief voor informele zorg, waarbij het gaat om ondersteuning door naasten, vind ik een dergelijke werkwijze niet passend.
Worden naast de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) ook cliënten- en patiëntenorganisaties betrokken bij het maken van de landelijke richtlijn? Zo ja, hoe dan precies? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik ben met zowel Per Saldo als met de VNG en gemeenten in gesprek bij het vormgeven van deze handreiking. Ik vind het belangrijk dat ook Per Saldo betrokken is bij deze opgave, omdat zij het perspectief van pgb-houders voor het voetlicht brengen.
Kunt u aangeven wanneer de landelijke richtlijn gereed is?
Het voornemen is om de handreiking voor het kerstreces gereed te hebben.
Het bericht ‘33 gemeenten verlagen tarieven voor pgb ondanks inflatie’ |
|
Harry Bevers (VVD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «33 gemeenten verlagen tarieven voor pgb ondanks inflatie: «Als ik weer moet gaan werken, dan moeten mijn kinderen naar een instelling»»?1
Ja.
Is het juist dat er gemeenten zijn die de persoonsgebonden budget (pgb)-tarieven tot 50 procent oplopend verlagen?
Vanuit landelijk perspectief heb ik geen exact inzicht in de hoogte van de pgb-tarieven bij individuele gemeenten. Het is de verantwoordelijkheid van gemeenten om toereikende tarieven vast te stellen. In de uitzending van EenVandaag wordt gesteld dat er gemeenten zijn die hun tarieven verlagen. Alle gemeenten zijn wettelijk verplicht om toereikende tarieven vast te stellen, zodat budgethouders met een pgb de zorg en ondersteuning kunnen inkopen die ze nodig hebben.
Kunt u van de 33 genoemde gemeenten aangeven wat het percentage van de verlaging is?
Nee dat kan ik niet. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Is het bekend of buiten de 33 genoemde gemeenten in dit bericht er nog meer gemeentes zijn die hun tarieven verlagen?
Ik ben structureel in gesprek met belangenorganisatie Per Saldo. Mede hierdoor ben ik bekend met enkele signalen van gemeenten die hun tarieven verlagen. Ik vind elk geval van een niet toereikend tarief onwenselijk. Alle gemeenten zijn wettelijk verplicht om toereikende tarieven vast te stellen zodat alle mensen met een pgb de zorg en ondersteuning kunnen inkopen die ze nodig hebben.
Bent u het eens dat een verlaging van deze omvang nauwelijks te begrijpen is in het licht van de hoge inflatie van afgelopen periode? Hoe onderbouwen gemeenten deze nieuwe tarieven als «reële tarieven»?
Pgb-tarieven worden in het kader van de Wmo 2015 en de Jeugdwet door gemeenten zelf bepaald. Gemeenten zijn vrij om hier zelf keuzes in te maken, maar zijn ook aan een aantal wettelijke voorwaarden gebonden. Zo zijn gemeenten verplicht om toereikende tarieven te hanteren en dienen gemeenten in hun verordening te beschrijven op welke wijze het pgb-tarief opgebouwd wordt. Voor de Wmo 2015 en de Jeugdwet geldt bij een informeel tarief de ondergrens van de Wet minimumloon (Wml).
De Wmo 2015 en de Jeugdwet zijn gedecentraliseerde wetten en gemeenten zijn verantwoordelijk voor een correcte uitvoering van de wet en dus voor een correcte opbouw van het tarief.
Om gemeenten te ondersteunen ontwikkel ik, in samenwerking met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en Per Saldo, een handreiking waarin een methode wordt uitgewerkt voor het berekenen van toereikende pgb-tarieven. Er worden geen landelijke tarieven vastgesteld, maar wel een uniforme, uitlegbare en uitvoerbare werkwijze waarmee ik gemeenten toerust om transparant te zijn in de opbouw van een pgb-tarief. Deze handreiking zal gemeenten ondersteunen bij het goed onderbouwen van de opbouw van hun tarieven.
Kunt u aangeven of en op welke manier gemeenten in contact staan met pgb-houders om de continuïteit van zorg voor deze groepen te borgen?
Als iemand niet zelfredzaam is en ook met hulp van naasten of het eigen sociale netwerk niet kan worden voorzien van de hulp en ondersteuning die nodig is, kan de gemeente passende zorg en ondersteuning – al dan niet in de vorm van een pgb – als voorziening verstrekken. Hier gaat een keukentafelgesprek aan vooraf. De aanvrager bespreekt in dat gesprek of de hulp wordt geleverd via zorg in natura, of dat dit via een pgb kan en wenselijk is.
Als er gekozen wordt voor een pgb kan een budgethouder de zorg en ondersteuning zelf inkopen middels de inzet van een zorgaanbieder of inzet via informele zorg door het sociale netwerk. In het geval dat de hulp geleverd wordt vanuit het sociaal netwerk, gebeurt dit (meestal) tegen een lager, informeel tarief.
Op welke wijze gemeenten contact houden met de budgethouders is vaak geregeld in het (persoonlijk) plan van de budgethouder. In de regel onderhouden gemeenten periodiek contact met de budgethouder.
Wat is het huidige uurtarief voor de zorg bij een pgb in de Wet langdurige zorg (Wlz), gegeven zowel de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015 als de Wlz het pgb kent? Hoe verhoudt zich dit tot het in het bericht aangehaalde voorbeeld waarbij het tarief is verlaagd tot 14 euro per uur?
Voor de Wlz worden er maximum uurtarieven gehanteerd. Voor informele zorg wordt een maximum uurtarief gehanteerd van € 22,98. Voor formele zorg wordt een maximum uurtarief gehanteerd van € 72,39.
Het maximale tarief voor informele zorg in de Wlz is van toepassing voor zorgverleners die partner, familielid of kennis van de budgethouder zijn, zorgverleners zonder BIG-registratie of zorgverleners zonder KvK-inschrijving. Het tarief voor formele zorg geeft het maximum aan voor pgb-zorgverleners die werken voor een zorgaanbieder, die een BIG-registratie of KvK-inschrijving hebben.
Gemeenten hebben binnen de wettelijke kaders ruimte om zelf tarieven te bepalen. Deze tarieven liggen vast in gemeentelijke verordeningen en nadere regelgeving.
Het bericht ‘Ziekteverzuim nadert hoogst gemeten niveau ooit, vooral in de zorg’ |
|
Judith Tielen (VVD), Harry Bevers (VVD), Jacqueline van den Hil (VVD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ziekteverzuim nadert hoogst gemeten niveau ooit, vooral in de zorg»?1
Ja.
Welke extra kosten gaan gepaard met het huidige ziekteverzuim? Kunt u dat per sector laten zien?
Ik beschik niet over cijfers over de kosten van het ziekteverzuim.
Deelt u de mening dat verzuim te maken heeft met goed werkgeverschap, zeggenschap en autonomie en een veilige werkomgeving? Is bekend hoe groot de invloed is van deze afzonderlijke factoren op verzuim?
Het onderzoeksprogramma Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn (AZW) heeft in december 2021 een verdiepend onderzoek laten uitvoeren naar de samenhang tussen werkbeleving, arbeidsomstandigheden en verzuim. Het onderzoek is gebaseerd op algemene cijfers over het ziekteverzuimpercentage in de sector zorg en welzijn.2 Hieruit komt naar voren dat (langdurig) verzuim voor een deel niet te voorkomen is omdat dit ziektegevallen betreft waarvan de oorzaak buiten het werk ligt. Daarnaast komt naar voren dat werkklimaat een belangrijke rol speelt bij ziekteverzuim: tevreden medewerkers verzuimen de helft minder dan ontevreden medewerkers. Ook de bejegening van medewerkers door leidinggevenden draagt hieraan bij, net als pesten of intimidatie op de werkvloer. Ook de mate waarin medewerkers kunnen voldoen aan de fysieke en psychische eisen van het werk speelt een rol bij verzuim.
Het loont daarom voor organisaties om te investeren in gezond en veilig werk. Ik vind het belangrijk dat werkgevers in de zorg goed invulling geven aan goed werkgeverschap, zorgen voor zeggenschap en autonomie bij de medewerkers en hun verantwoordelijkheid nemen als het gaat om een veilige werkomgeving. Het genoemde onderzoek van AZW geeft enig inzicht in de samenhang tussen verzuim en werkbeleving en arbeidsomstandigheden, al is niet precies bekend hoe groot de invloed is van de afzonderlijke factoren op het verzuim.
Uit de nieuwste cijfers van Vernet3 komt naar voren dat het verzuim in de VVT, ziekenhuizen, GGZ en gehandicaptenzorg licht is gedaald. Afgelopen februari was het verzuim in deze vier branches gemiddeld 8,93%, vorig jaar februari was dit 10,32%.
Deelt u de mening dat goed werkgeverschap in de zorg een positief effect kan hebben op het terugdringen van verzuim? Hebben maatregelen die werkgevers inzetten om verzuim terug te dringen effect? Zo ja, welke maatregelen blijken effectief?
Ja, voor zover de oorzaken van het verzuim in werk liggen kan goed werkgeverschap een positief effect hebben op het terugdringen van verzuim. Binnen het programma TAZ zetten we dan ook vol in op goed werkgeverschap. Ik kijk hierbij primair naar werkgevers. Zij zijn verantwoordelijk voor goed personeelsbeleid, ik ondersteun en faciliteer hen hierbij waar nodig. Het Programma TAZ focust op de volgende vijf thema’s als onderdeel van goed werkgeverschap:
Het is aan werkgevers om na te gaan of de maatregelen die zij binnen hun organisatie nemen op het gebied van verzuim ook effectief zijn. Zij worden hierin gesteund door diverse initiatieven. Het Actie Leer Netwerk verzamelt en verspreidt goede voorbeelden rond gezond en veilig werken op haar site. En via het initiatief Gezond & Zeker van RegioPlus worden zorgmedewerkers over het thema duurzame inzetbaarheid voorzien van kennis en informatie via regionale netwerkdagen, e-learnings en tips op de bijbehorende website. Binnen het programma TAZ heb ik met brancheorganisaties en vakbonden de afspraak gemaakt om de actielijn «mentaal gezond aan het werk» van de aanpak «Mentale gezondheid: van ons allemaal» te vertalen naar een set aandachtspunten voor de sector zorg en welzijn. Daarnaast subsidieer ik de data-gedreven aanpak «Preventieplan voor zorg- en welzijnsmedewerkers» van Stichting IZZ, Coöperatie PGGM en Stichting FWG, die eind april van start zal gaan. Met deze aanpak zetten zij in op het terugdringen van verzuim en ongewenst verloop van zorg- en welzijnsmedewerkers. Binnen drie regio’s zullen naar verwachting 18 zorg- en welzijnsorganisaties uit diverse branches aan de slag gaan om hun verzuim en ongewenst verloop met het preventieplan aan te pakken. Door bundeling van unieke data, succesvolle praktijkvoorbeelden en de dialoog met zorgprofessionals wordt meer inzicht en handelingsperspectief voor werkgevers geboden om dit vraagstuk aan te pakken. De opgedane inzichten zullen binnen de regio als sector breed gedeeld worden.
Op welke manieren zetten werkgevers zich in als het gaat om het tegengaan van verzuim en inzet op een goede re-integratie van medewerkers? Welke aansporende acties worden vanuit het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ondernomen om werkgevers te wijzen op hun verantwoordelijkheid hierin?
Zoals in het antwoord op vraag 2 en 3 aangegeven zijn kunnen er diverse achterliggende oorzaken in het werk liggen als het gaat om het verzuim, en daaraan gespiegeld is er ook een breed palet aan maatregelen die werkgevers kunnen nemen om verzuim tegen te gaan. Dit kan bijvoorbeeld gaan om het doorvoeren van organisatieveranderingen om de zeggenschap en autonomie bij de medewerker te vergroten, het roosteren beter laten aansluiten bij de behoefte van medewerkers voor een betere werk/privé balans, of het doorvoeren van arbeidsbesparende innovaties om werkdruk te verlagen, en goede begeleiding bij instroom van nieuwe medewerkers. Uit Arbowet -en regelgeving volgt dat zowel de werkgever als de zieke werknemer verantwoordelijk zijn voor de re-integratie. Dat betekent dat zij er beiden alles aan moeten doen om de getroffen werknemer zo snel mogelijk weer aan het werk te gaan. Hierbij moeten ze ondersteund worden door een gecertificeerd verzuimbedrijf.
In de beantwoording van vraag 4 is uiteengezet op welke wijze ik werkgevers binnen het programma TAZ stimuleer om verzuim tegen te gaan.
In hoeverre is vanuit het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg & welzijn (TAZ) inmiddels overleg geweest met werkgevers betreffende goed werkgeverschap? Welke rol heeft het terugdringen van verzuim in deze gesprekken?
Met het programma TAZ wordt samen met de betrokken partijen (waaronder werkgevers) ingezet op goed werkgeverschap. De geformuleerde opgaven en acties dragen bij een verdere beweging naar goed werkgeverschap binnen de zorg en welzijn. Primair zijn werkgevers aan zet, ik ondersteun hen hierbij. Denk aan de thema’s gezond en veilig werken, het verhogen van professionele zeggenschap en het aantrekkelijker maken van het werken in loondienst. Gezamenlijk met partijen is de keuze gemaakt om via hefboomthema’s en bijbehorende kerngroepen invulling te geven aan de verschillende onderdelen van goed werkgeverschap. Het terugdringen van verzuim is een van de achterliggende doelen van goed werkgeverschap.
Deelt u de mening dat agressie en intimidatie bijdragen aan verzuim en uitstroom van zorgmedewerkers? Hoe geeft u uitvoering aan het bij de afgelopen begrotingsbehandeling van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ingediende amendement voor de aanpak van agressie en intimidatie in de zorg?2
Agressie draagt helaas inderdaad bij aan verzuim van zorgmedewerkers: uit het onderzoek dat ik in het voorjaar van 2021 samen met PGGM&Co heb laten uitvoeren blijkt dat 2% van de zorgmedewerkers die met agressie of ongewenst gedrag van cliënten, patiënten of diens naasten te maken hebben gehad zich voor kortere of langere tijd ziekmeldt. Er zijn zeker ook mensen bij wie agressie of ongewenst gedrag een rol spelen bij het verlaten van de sector. Dit is een zeer ongewenste situatie, agressief gedrag tegen hulpverleners is te allen tijde onacceptabel. Zij moeten hun werk veilig kunnen doen zonder te worden uitgescholden, belaagd of aangevallen. Als dat toch gebeurt is een goede opvang en nazorg van groot belang. De primaire verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de werkgevers. Om hen te ondersteunen hierbij continueer ik de branche-gerichte aanpak die door mijn voorganger is ingezet. Door middel van het genoemde amendement worden middelen uit die branchegerichte aanpak gealloceerd voor onderzoek naar en aanpak van agressie en intimidatie in de eerstelijnszorg. Er heeft inmiddels een aantal gesprekken plaatsgevonden met vertegenwoordigers van vijf partijen uit de eerste lijn (KNMP, KNMT, LHV, KNGF en KNOV). Zij zijn voornemens een onderzoek uit te laten voeren naar het vóórkomen van agressie in de eerstelijn en naar de achtergelegen oorzaken. Op basis daarvan willen ze een aanpak opstellen voor het tegengaan van agressie. Ik ben voornemens zowel de uitvoering van het onderzoek als het ontwikkelen van een aanpak financieel te ondersteunen. Daarnaast is een vertegenwoordiger van deze partijen aangesloten bij de reflectiegroep agressie en ongewenst gedrag en zullen deze partijen worden uitgenodigd voor deelname aan het lerend netwerk omtrent agressie en ongewenst gedrag dat ik op wil starten.
Deelt u de mening dat ziekteverzuim verminderd kan worden door zorgmedewerkers meer zeggenschap en grip te geven op hun werkzaamheden? Hoeveel aanvragen voor de subsidieregeling Veerkracht en Zeggenschap zijn er gedaan, mogelijk gemaakt door een eerder ingediend amendement voor het verbeteren van professionele zeggenschap? Hoe zal deze regeling geëvalueerd worden?3
Ja, die mening deel ik. In de beantwoording op vraag drie is uiteengezet hoe ziekteverzuim en meer zeggenschap zich tot elkaar verhouden. Voor de Subsidieregeling Veerkracht en Zeggenschap zijn 204 aanvragen gedaan. In totaal zijn 136 subsidies van 50.000 euro verleend. De projectorganisatie van het Landelijk Actieplan Zeggenschap (LAZ) begeleid de 136 instellingen die subsidie hebben ontvangen. Het LAZ heeft ook een rol in de evaluatie van de Subsidieregeling. Zij analyseren de interventies waarmee naar de gewenste situatie veerkracht en zeggenschap toegewerkt wordt om in kaart te brengen of dit aansluit bij het doel van de Subsidieregeling. Verder zal – zoals eerder aan uw Kamer vermeld6 – het effect van de inzet op (veerkracht en) zeggenschap worden geëvalueerd met de Monitor Zeggenschap. Met deze monitor wordt in kaart gebracht in hoeverre zorgmedewerkers – in het bijzonder de verpleegkundige beroepsgroep – zeggenschap ervaren op verschillende niveaus en welke factoren hierop van invloed zijn.
Welke stappen gaat u zetten om het ziekteverzuim in de zorg terug te dringen? Bent u bereid om de Kamer hier voor het zomerreces over te informeren?
Voor het terugdringen van het ziekteverzuim zijn primair werkgevers aan zet, ik ondersteun hen hierbij binnen het programma TAZ. Voor de zomer zal ik de Tweede Kamer over de voortgang van het Programma TAZ informeren, waarbij ik ook aandacht zal geven aan het terugdringen van het ziekteverzuim.
Het bericht ‘Meer tijd voor de patiënt’ betekent voorlopig vooral meer administratie voor de huisarts’ |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Kuipers |
|
Bent u bekend met het bericht ««Meer tijd voor de patiënt» betekent voorlopig vooral meer administratie voor de huisarts»?1
Ja.
Kunnen alle huisartsen vanaf 1 april 2023 gebruikmaken van de extra beschikbare tijd per consult? Waarom wel of waarom niet?
In het Integraal Zorgakkoord (IZA) heb ik met partijen in de huisartsenzorg afspraken gemaakt over het landelijk beschikbaar stellen van meer tijd voor de patiënt (MTVP). Partijen hebben daartoe in gezamenlijkheid een leidraad2 vastgesteld voor implementatie van MTVP, inclusief de mogelijke interventies voor anders werken in de praktijk, samenwerking met het netwerk en uitbreiding van de personele capaciteit. In deze afspraken hebben partijen ook een tijdpad opgesteld waarbinnen huisartsen kunnen starten met het daadwerkelijk realiseren van MTVP. Per 1 april 2023 komt er elk kwartaal voor maximaal 25% van de bij huisartsen ingeschreven verzekerden MTVP beschikbaar.
Klopt het dat afspraken over het inzetten van de extra tijd per consult in de ene regio makkelijker tot stand komt dan in de andere regio? Waarom wel of niet? Door wie of wat wordt dat bepaald?
Zoals ik in antwoord op vraag twee heb aangegeven zijn partijen overeengekomen om MTVP per 1 april jongstleden elk kwartaal voor maximaal 25% van de ingeschreven verzekerden beschikbaar te stellen. Hierbij wordt rekening gehouden met het werkgebied van zorgverzekeraars en daarmee verspreiding over regio’s in Nederland.
De huidige signalen zijn dat in nagenoeg alle regio’s een start is gemaakt om per 1 april jongstleden 25% van de ingeschreven verzekerden in te kunnen laten stromen. Het zal de komende periode duidelijk moeten worden in hoeverre deze afspraken goed tot stand komen en of daar eventueel regionale verschillen ontstaan. De branchepartijen Landelijke Huisartsen Vereniging, InEen en Zorgverzekeraars Nederland staan de huisartsen, Regionale Huisartsen Organisaties (RHO’s) en zorgverzekeraars bij om te helpen bij vragen over de bovengenoemde leidraad MTVP.
Is bekend of het aanvragen van extra tijd bij huisartsen leidt tot extra administratieve lasten? Kunt u hierbij een toelichting geven?
Het is van belang dat administratieve lasten beperkt zijn, maar ook dat de afspraken daadwerkelijk leiden tot meer tijd in de spreekkamer en een lagere werkdruk bij de huisarts. Partijen hebben daartoe de afspraken in de leidraad zodanig geformuleerd dat ze slechts een minimale horde vormen voor de parktijken die hieraan kunnen en willen deelnemen. De voorwaarden die in de leidraad zijn opgenomen sluiten aan bij de ervaringen die partijen hebben opgedaan over succesvolle implementatie van MTVP; dit vraagt meer dan alleen het verlengen van de consultduur. Om huisartsen goed te ondersteunen hebben partijen afgesproken dat de regionale huisartsen organisatie (RHO) per regio een plan maakt voor MTPV, waarop de individuele huisartsen die zij vertegenwoordigt kunnen aansluiten.
Wat gebeurt er met de financiële middelen die vervolgens «op de plank» blijven liggen?
Zoals afgesproken in het IZA stijgen de budgettaire kaders van de huisartsenzorg en multidisciplinaire zorg de komende jaren sterk en bieden deze daardoor voldoende ruimte om te investeren in MTVP in alle regio’s en om aan de vele andere beleidsdoelen in de huisartsenzorg te voldoen. Door de afspraken in het IZA zoals die over MTVP, verwacht ik niet dat er (veel) ruimte over blijft in het huisartsenkader. Ik heb het volste vertrouwen dat huisartsen, RHO’s en verzekeraars de beschikbare ruimte in het kader zo goed mogelijk zullen benutten.
Klopt het dat u het totaal aantal opleidingsplaatsen voor huisartsen bepaalt na het advies van het Capaciteitsorgaan?
Ik bepaal het instroommaximum op basis van het advies van het Capaciteitsorgaan in combinatie met de reële opleidingscapaciteit in het land, zoals deze is afgestemd met de opleidingsinstituten.
Kunt u aangeven wat de huidige verdeling is over de academische ziekenhuizen en wie dat bepaalt? Wat is de rol van de werkgever van artsen in opleiding (de stichting SBOH)? Kunt u aangeven welke criteria daarbij worden toegepast om tot een verdeling te komen? In hoeverre worden algemene ziekenhuizen en topklinische ziekenhuizen betrokken in de opleiding?
In de onderstaande tabel ziet u het aantal aiossen dat in 2022 in opleiding was tot huisarts, opgedeeld per opleidingsinstituut/umc. De opleidingscapaciteit is gebaseerd op het aantal inwoners in de regio van het betreffende umc. Bij groei van de opleidingscapaciteit wordt ook gekeken naar het aantal beschikbare (potentiële) huisartsopleiders in de regio. De SBOH speelt geen rol bij deze verdeling. De verdeling wordt bepaald door de hoofden van de huisartsinstituten (Huisartsopleiding Nederland) gerelateerd aan de omvang van de regio behorende bij het umc. De SBOH is werkgever, financier en partner voor artsenberoepen buiten het ziekenhuis. De huisartsenopleiding is gekoppeld aan één van de onderstaande opleidingsinstituten. De opleiding bestaat uit opleidingsperiodes in de praktijk van een huisartsopleider in jaar 1 en 3 en in jaar 2 een verplichte klinische stage en stages in andere zorginstellingen. Algemene ziekenhuizen en topklinische ziekenhuizen kunnen in de opleiding betrokken zijn als stage-instellingen.
AMC – UvA
305
12,7%
VU medisch centrum
267
11,1%
VU Twente
36
1,5%
Erasmus MC Rotterdam
353
14,7%
LUMC
247
10,3%
Universiteit Maastricht
258
10,7%
Radboudumc
343
14,3%
UMC Groningen
306
12,7%
UMC Utrecht
289
12,0%
Klopt dat academische ziekenhuizen voorheen dependances hadden, zoals in Leeuwarden, waardoor opleidingsplaatsen beter werden gespreid?
De opleiding tot huisarts is ondergebracht bij de academische ziekenhuizen (umc’s). Sommige van de 8 opleidingsinstituten bij de umc’s hadden voorheen al dependances en dat zijn er de afgelopen jaren steeds meer geworden. Zo heeft de opleiding in Groningen een vestiging in Zwolle, Amsterdam heeft een locatie in Twente en Maastricht/Nijmegen hebben een dependance in Eindhoven. Door de toename aan dependances kunnen aiossen verspreid over het hele land opgeleid worden en blijft de reisafstand naar het instituut beperkt.
Kunt u aangeven welke academische huizen nu nog een dependance hebben? Bent u bereid deze verplicht te maken zodat er een betere spreiding komt?
Zie antwoord op vraag 8. De hoofden van de huisartsopleidingen en werkgevers van huisartsen in opleiding (de SBOH) zijn van mening dat de spreiding van de instituten in combinatie met de dependances redelijk optimaal is. Verdere uitbreiding is uit bedrijfseconomisch oogpunt (op dit moment) niet mogelijk.
Kunt u aangeven hoe de samenstelling van het bestuur van de SBOH tot stand komt en wie het mandaat van deze stichting bepaalt?
De Raad van Commissarissen van de zelfstandige stichting SBOH benoemt de leden van de Raad van Bestuur van de SBOH en houdt toezicht op de vervulling van hun statutaire taak. Het mandaat van de stichting wordt bepaald door de statuten en de beleidsregel Beschikbaarheidsbijdrage medische vervolgopleidingen van de NZa (artikel 1.20 sub a) en de subsidiebeschikkingen van de Minister van VWS (instellingsubsidie en projectsubsidies).
Gedwongen verhuizingen van mensen in zorgwoningen in Horst aan de Maas |
|
Maarten Hijink |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht dat de zorgaanbieder Pluryn voornemens is om de locatie voor achttien bewoners met uiteenlopende en complexe zorgvragen nog voor het einde van dit jaar te sluiten?1
Ik besef dat een verhuizing voor iedereen een ingrijpende gebeurtenis is en dus ook (en misschien nog wel meer) voor (kwetsbare) mensen met een Wlz-indicatie. Er is echter geen sprake geweest van een besluit dat alleen gebaseerd is op financiële overwegingen. Pluryn heeft getracht om de kwaliteit van zorg op de beide zorglocaties in Horst aan de Maas te verbeteren. Dat is om meerdere redenen (waaronder leegstand en het niet kunnen aantrekken van vaste medewerkers door krapte op de arbeidsmarkt) niet gelukt. Daardoor is er langdurig een fors verlies geleden op deze locaties. Dat betekent dat Pluryn structureel de tekorten aan moet vullen vanuit de middelen voor andere locaties.
Om die reden is het belangrijk dat Pluryn werkt aan een financieel gezonde bedrijfsvoering. Ook het zorgkantoor geeft aan dit van belang te vinden; de continuïteit van de organisatie is immers belangrijk voor de zorgplicht voor alle cliënten die zorg ontvangen bij Pluryn. Het zorgkantoor heeft aangegeven nauw betrokken te zijn en erop toe te zien dat Pluryn voor alle cliënten een passende nieuwe plek vindt.
Wat vindt u ervan dat mensen die geworteld zijn in een bepaalde gemeente – zoals in Horst aan de Maas – gedwongen worden om naar een andere gemeente te verhuizen vanwege financiële afwegingen van de zorgaanbieder?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom wegen in deze – en vergelijkbare – situatie(s) de financiële belangen van een individuele zorgaanbieder zwaarder dan het recht van mensen om zelf te kunnen bepalen in welke gemeente zij willen wonen?
Zie antwoord vraag 1.
Is de rechtsbescherming van mensen die afhankelijk zijn van langdurige zorg wel voldoende beschermd als het zo eenvoudig is voor een zorgaanbieder om naar eigen inzicht locaties te sluiten? Wat kunt u doen om de rechtsbescherming van deze bewoners te verbeteren? Bent u bereid de wet hier op aan te passen?
Pluryn heeft aangegeven zorgvuldig te werk te willen gaan bij de afbouw van de zorg. Dat gebeurt in overleg met het zorgkantoor. Verwanten en medewerkers zijn vertegenwoordigd in een projectgroep. De instelling is met alle 18 cliënten en hun verwanten in gesprek over hun individuele zorgbehoeften en woonwensen. Ook zijn zij met de gemeente Horst aan de Maas en andere zorgaanbieders in gesprek om te kijken naar mogelijke oplossingen. Daarmee is naar mijn idee sprake van een zorgvuldig proces en zijn de partijen die het moeten oplossen, betrokken. Ik zie voor mijzelf geen rol hierin en vertrouw op het goede overleg ter plekke.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de bewoners op deze locatie hun woning kunnen behouden?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om met het zorgkantoor, Pluryn en de gemeente in gesprek te gaan om te bezien hoe gedwongen verhuizen van deze bewoners voorkomen kan worden?
Zie antwoord vraag 4.
Wat vindt u ervan dat locaties voor mensen met een complexe zorgvraag gesloten worden terwijl elders tegelijk wachtlijsten zijn? Laat dit niet zien dat we momenteel veel te afhankelijk zijn van het handelen van individuele aanbieders en dat meer grip op de bouw van woningen en meer stabiliteit in de financiering noodzakelijk is?
Ik ben van mening dat de sluiting van deze locaties vooral is ingegeven door kwalitatieve overwegingen (zoals ook in mijn antwoord op vraag 1 t/m 3 aangegeven), waarbij op deze locatie voor deze doelgroep geen kwalitatief goede zorg kan worden geboden. Daarnaast is ook een financieel gezonde bedrijfsvoering van belang. Ook het zorgkantoor geeft aan dit van belang te vinden; de continuïteit van de organisatie is immers belangrijk voor de zorgplicht voor alle cliënten die zorg ontvangen bij Pluryn.
Een meldplicht bij stadionverboden |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat de man die bij de Europa League wedstrijd PSV-Sevilla op 23 februari jl. Sevilla-keeper Marko Dmitrovic aanviel een stadionverbod had?1
Ja.
Onder welke criteria wordt besloten om bij stadionverboden ook een meldplicht op te leggen? Ligt deze eindverantwoordelijkheid uitsluitend bij de burgemeester of worden betreffende voetbalclubs ook betrokken?
Een civielrechtelijk stadionverbod kan worden opgelegd door een voetbalorganisatie (voor het eigen stadion) of de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB). Ook de strafrechter kan een stadionverbod opleggen. Een meldplicht kan zowel door de officier van justitie, de strafrechter als de burgemeester worden opgelegd. Als de meldplicht wordt opgelegd, dan wordt deze goed nagekomen.
De officier van justitie kan bij ernstige bezwaren jegens de verdachte én verdenking van een strafbaar feit een meldplicht opleggen. De strafrechter kan een meldplicht opleggen bij een rechtelijke uitspraak; een (on)voorwaardelijke (taak)straf en als maatregel ter beveiliging van de maatschappij of voorkomen van strafbare feiten.
De burgemeester heeft op grond van artikel 172a van de Gemeentewet onder daarin bepaalde omstandigheden een bevelsbevoegdheid tot het opleggen van een gebiedsverbod, groepsverbod of meldplicht. De burgemeester mag een maatregel (zoals de meldplicht) opleggen als er sprake is van een herhaaldelijke of ernstige groepsgewijze of individuele verstoring van de openbare orde. Op grond van het tweede lid kan de burgemeester tevens een bevel geven aan een persoon aan wie door een private organisatie een sanctie is opgelegd, wegens gedrag dat bij de burgemeester de ernstige vrees doet ontstaan dat die persoon de openbare orde zal verstoren. De burgemeester is daarmee onder meer bevoegd tot het opleggen van een meldplicht in aanvulling op een civielrechtelijk stadionverbod. De burgemeester moet de noodzaak voor een aanvullende maatregel goed motiveren (zie ook het antwoord op vraag 6). Hierbij kan informatie van voetbalclubs worden gebruikt.
Is betreffende supporter behandeld volgens de zogenaamde persoonsgerichte aanpak (PGA-aanpak)? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen zijn gehanteerd?
Een persoonsgerichte aanpak (PGA) bestaat uit een mix van bestuurs-, civiel- en strafrechtelijke maatregelen, waarbij ook zorg- en overige interventies toegepast kunnen worden. Het treffen van maatregelen is een bevoegdheid van het lokaal gezag en de clubs, waarbij de PGA op verschillende manieren kan worden ingevuld of toegepast. De gemeente Eindhoven heeft laten weten dat aan de betreffende persoon civielrechtelijk, door de club, een stadionverbod is opgelegd en bestuursrechtelijk, door de burgemeester, een gebiedsverbod. Na het incident heeft de rechter in een snelrechtszitting een gevangenisstraf van drie maanden opgelegd, waarvan één voorwaardelijk, in combinatie met een gebiedsverbod voor twee jaar. Daarnaast heeft PSV een stadionverbod van 40 jaar gegeven en wil de club een procedure starten om de eventuele schade voor de club op de supporter te verhalen. Er wordt nu met alle partners bekeken welke eventuele aanvullende maatregelen nodig zijn, waarbij sowieso sprake zal zijn van een persoonsgerichte aanpak.
Bent u het eens dat er strakker opgetreden zou moeten worden tegen de relatief kleine groep notoire ordeverstoorders die het niet uitmaakt dat ze een stadionverbod hebben, zodat zij naast een omgevingsverbod ook standaard een meldplicht opgelegd krijgen?
Het bezoeken van een voetbalwedstrijd moet voor iedereen gastvrij en veilig zijn. De kleine groep notoire ordeverstoorders moeten met een lik op stuk beleid worden aangepakt. Dat ben ik met u eens. In eerste instantie is de handhaving van stadionverboden de verantwoordelijkheid van de betaald voetbalorganisaties. Civielrechtelijke, bestuursrechtelijke en strafrechtelijke maatregelen zijn complementair aan elkaar en in sommige gevallen is het inderdaad wenselijk deze gecombineerd in te zetten. De partijen uit het lokale driehoeksoverleg (burgemeester, politie en officier van justitie) en de betaald voetbalorganisatie werken hierin samen. Het standaard opleggen van een meldplicht is echter niet haalbaar en niet wenselijk en vereist altijd maatwerk, zie hiervoor ook het antwoord op vraag 6.
Bent u zich ervan bewust dat de vraag om na een stadionverbod vaker een meldplicht op te leggen ook vanuit betaald voetbalorganisaties zelf en supporters komt? Zo ja, bent u ook met hen in gesprek over het tegengaan van supportersgeweld?
Ja, daar ben ik mij van bewust en ik ben met deze partijen in gesprek. Recentelijk heb ik nog gesproken met het Supporterscollectief Nederland en een afvaardiging van supportersverenigingen. In dit gesprek heb ik deze zorgen ook gehoord en heb ik aangegeven dat dit primair een lokale afweging is. Ik heb ook aangegeven dat ik in gesprek zal blijven met alle partijen, waaronder de burgemeesters van gemeenten met een betaald voetbal organisatie, om te bezien of we alle instrumenten die we hebben ook goed en consequent inzetten en waar we elkaar kunnen helpen.
In verschillende gremia is het Ministerie van Justitie en Veiligheid met betaald voetbalorganisaties en supporters in gesprek over het tegengaan van supportersgeweld. Binnen de Regiegroep Voetbal en Veiligheid wordt op structurele basis overleg gevoerd tussen de KNVB, politie, openbaar ministerie, gemeenten en het Ministerie van Justitie en Veiligheid. De supportersvertegenwoordiging zal op gezette tijden aansluiten bij de Regiegroep als geheel en heeft daarnaast ook waar nodig aparte gesprekken met de leden. Onder de Regiegroep voert de Expertgroep, die uit dezelfde partijen bestaat, op structurele basis overleg met het Supporterscollectief Nederland en een kerngroep van Supporter Liaison Officers (SLO’s – de internationale term voor supporterscoördinator). De samenwerking tussen alle partijen is intensief. Ons gezamenlijk doel is om het betaalde voetbal weer toegankelijk, gastvrij en veilig te maken voor iedereen.
Kunt u precies uiteenzetten waarom een meldplicht niet standaard wordt opgelegd na een stadionverbod? Is dit enkel uit capaciteitsgebrek of zijn er andere overwegingen die meespelen?
Het is niet haalbaar of wenselijk dat alle stadionverboden worden gecombineerd met strafrechtelijke of bestuursrechtelijke maatregelen zoals een meldplicht. Het opleggen van een meldplicht is niet in alle gevallen proportioneel, zoals iemand die een plastic beker bier naar het veld gooit of zijn/haar kaart illegaal doorverkoopt. Deze situaties vallen hierbuiten en worden alleen civielrechtelijk aangepakt. Het is aannemelijk dat de gezagsdragers aan de personen die hiervoor een stadionverbod krijgen, geen (gebiedsverbod met) meldplicht opleggen. Bovendien kan een meldplicht alleen onder bepaalde voorwaarden (zie ook het antwoord op vraag 2) worden opgelegd. Zo kan de burgemeester dit opleggen bij ernstige vrees voor (verdere) verstoring van de openbare orde. Het al dan niet opleggen van dergelijke maatregelen is een bevoegdheid van het lokaal gezag en vraagt altijd een lokale afweging en maatwerk.
Kunt u een update geven over de pilot met de digitale meldplicht die in 2020 vorm kreeg? Is het de bedoeling om dit traject voort te zetten? Zo ja, wat zijn de plannen met betrekking tot de financiering en de tijdslijn? Waarom lijkt het nog jaren te duren voordat duidelijk wordt of een digitale meldplicht mogelijk is terwijl een soortgelijke techniek al wordt toegepast met enkelbanden bij gedetineerden? Kunt u aangeven wat nodig is om elektronisch toezicht in het geval van stadionverboden toe te passen?2
Na een voorstudie is de Justitiële Informatiedienst (Justid) reeds gestart met de bouw van een prototype van de digitale meldplicht app. Het doel van het prototype is het toetsen van de technische haalbaarheid en het toetsen van de mogelijkheid om de app te beveiligen tegen fraude. Het prototype is daarmee nog niet geschikt voor operationeel gebruik.
Het prototype van de digitale meldplicht app bevat unieke software en functionaliteiten. Twee voorbeelden zijn gezichtsherkenning om de identiteit van de melder vast te stellen en nauwkeurige locatiebepaling. Fraudepreventie is hierbij cruciaal, omdat er risico's zijn op fraude met gezichtsherkenning door bijvoorbeeld deepfake technologie en fraude met de locatie door bijvoorbeeld VPN of GPS-spoofing. Een kritische succesfactor is dan ook het gebruik van geschikte software om deze fraude op te sporen en de privacy en informatiebeveiliging van de melder te waarborgen. Rond de zomer volgt een besluit over de volgende fase waarin wordt toegewerkt naar een pilot. In deze fase zal meer helderheid ontstaan over de financiële consequenties ook op basis van kosten-batenanalyses. Voor er daadwerkelijk in de praktijk met een digitale meldplicht kan worden gewerkt moeten er dus nog de nodige stappen worden gezet. Ik kan hier nu nog geen concrete tijdlijn aan verbinden, maar deel de urgentie en met mij de partners in dit traject zoals de gemeenten, politie en OM. De digitale meldplicht vereist een digitale voorziening die robuust, veilig en breed toepasbaar moet zijn. Dit vraagt om een gedegen en zorgvuldige aanpak en dat vergt tijd.
De app moet bruikbaar zijn op een smartphone van de meldplichtige. Dat maakt het complexer dan een enkelband. De identiteit moet continu fraudebestendig vastgesteld worden. Het zijn duidelijk twee verschillende (elektronische) middelen met andere hard- en software.
De toepassing van de enkelband is bovendien anders van aard dan de digitale meldplicht en kent een ander juridisch kader. Zo kan een enkelband uitsluitend worden toegepast bij een verdachte of veroordeelde op grond van het strafrecht, terwijl de meldplicht zowel bestuursrechtelijk als strafrechtelijk kan worden opgelegd. Een enkelband voor de betrokkene is verstrekkender dan een (digitale) meldplicht. De toepassing van een enkelband ziet op het (desgewenst) continu zichtbaar maken van de locatie van een verdachte of veroordeelde. De (digitale) meldplicht ziet slechts, in combinatie met een gebiedsverbod, op controle op een bepaald moment, bijvoorbeeld gerelateerd aan een voetbalwedstrijd.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voor het commissiedebat over Sportbeleid op 5 april a.s.?
Ja.
Het bericht ‘Slechtzienden blijven thuis door ov-staking: zorgen over actie op verkiezingsdag’ |
|
Lisa Westerveld (GL), Laura Bromet (GL), Bouchallikh |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Slechtzienden blijven thuis door ov-staking: zorgen over actie op verkiezingsdag»?1
Ja
Hoe ver moeten blinden en slechtzienden gemiddeld reizen om bij een geschikt stembureau hun stem uit te kunnen brengen?
Bij de gemeenteraadsverkiezingen in maart 2022 was de gemiddelde afstand tot het stemlokaal 409 meter.2. Vooral in dunbevolkte (landelijke) gebieden kon het voorkomen dat een beperkt aantal kiezers (aanzienlijk) langere afstanden moest afleggen om bij een stemlokaal te komen. De gemiddelde afstand tot het stemlokaal bij de aankomende verkiezingen zal worden nagegaan bij de evaluatie waarin opnieuw een data-analyse zal plaatsvinden van het aantal stemlokalen.
In alle stembureaus hebben mensen met een visuele beperking bij het stemmen recht op bijstand van een begeleider naar keuze. Voor mensen met een visuele beperking die zelfstandig willen stemmen geldt dat zij extra hulpmiddelen nodig hebben. In alle stemlokalen is daarom een loep aanwezig. Een aantal kiezers met een visuele beperking heeft andere hulpmiddelen nodig om zelfstandig te kunnen stemmen, zoals een stemmal. Niet alle gemeenten beschikken over dergelijke hulpmiddelen en als een gemeente er wel over beschikt is dit maar op een beperkt aantal locaties. Daarom kan het voorkomen dat een kiezer met een visuele beperking verder moet reizen om bij een stemlokaal te komen waar die kiezer zelfstandig kan stemmen.
Hoeveel stembureaus zijn er geschikt voor blinden en slechtzienden?
Mensen met een visuele beperking hebben recht op bijstand van een begeleider naar keuze bij het stemmen. Dit kan in alle stemlokalen. In alle stemlokalen is een loep aanwezig. In een aantal stemlokalen zijn speciale voorzieningen voor blinden en slechtzienden, zoals een stemmal met audiobox, waarmee zij volledig zelfstandig kunnen stemmen. Ook zijn op deze stemlocaties blindegeleidelijnen aangebracht, zodat iemand die blind of slechtziend is in het stemlokaal de weg kan vinden.
Uit navraag bij de Oogvereniging, een belangenorganisatie voor slechtziende en blinde mensen, blijkt de verwachting dat bij de komende provinciale staten- en waterschapsverkiezingen mensen met een visuele beperking hun stem zelfstandig met een stemmal kunnen uitbrengen in 95 (van de 342) gemeenten, op één of meerdere stemlocaties binnen die gemeente. Dat zijn vijftien gemeenten meer dan tijdens de gemeenteraadsverkiezingen vorig jaar. Informatie van de Open State Foundation uit waarismijnstemlokaal.nl wijst uit dat er minimaal 115 gemeenten zijn met een stemlokaal waar één of meerdere hulpmiddelen voor mensen met een visuele beperking aanwezig zijn. Tijdens de gemeenteraadverkiezingen van 2022 waren er minimaal 93 gemeenten met dergelijke hulpmiddelen in het stemlokaal.
Hoeveel mensen zullen vanwege de staking hun stem niet of moeilijk kunnen uitbrengen?
Ik vind het van groot belang dat deze verkiezingen zo onbelemmerd mogelijk plaats kunnen vinden en ik vind het daarom wenselijk dat iedereen die wil stemmen ook kan gaan stemmen. Op die manier kan iedereen zijn stem laten spreken. Dat vraagt dat iedereen die wil gaan stemmen of werkzaam is op een stembureau ook in de gelegenheid is een stembureau te bereiken.
Een deel van de stembureauleden, gemeenteambtenaren en kiezers is afhankelijk van het openbaar vervoer om bij een stemlokaal te komen. Onder meer kiezers met een visuele beperking hebben er daarom aandacht voor gevraagd om niet op de verkiezingsdag te gaan staken.
De gevolgen van een OV-staking op een verkiezingsdag zouden voor vrijwilligers in stembureaus en kiezers groot kunnen zijn. Volgens het Oogfonds hebben meer dan 300.000 Nederlanders een visuele beperking. De Oogvereniging schat in dat hiervan 15.000 mensen blind zijn. Voor een deel van de stemgerechtigden met een visuele beperking zou het lastig zijn om te kunnen stemmen als zij niet met het OV kunnen reizen. Maar ook voor andere kiezers kan dit problemen opleveren, zoals mensen die geen eigen vervoer hebben.
De impact van een OV-staking is lastig in kaart te brengen. Bij een eerdere staking in december 2022 reed volgens de vereniging werkgevers openbaar vervoer (VWOV) ongeveer 40 procent van de bussen niet en zijn een aantal regionale treinen gedeeltelijk of volledig uitgevallen. Per staking is de impact daarnaast afhankelijk van het aantal werknemers dat meedoet, de duur en het tijdstip van de staking en de omvang qua gebied en modaliteiten. Het is voor werkgevers niet toegestaan om te vragen of een medewerker gaat staken, vandaar dat de stakingsbereidheid altijd pas gedurende de dag bekend wordt.
Ik begrijp de zorgen die leven bij een staking op de verkiezingsdag, maar respecteer uiteraard ook het stakingsrecht. Ik heb mijn zorgen overgebracht in contacten met de FNV en CNV. Zowel de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat als ik hebben ook opgeroepen de verkiezingsdag niet te belasten met een staking. En anders op andere wijze op de verkiezingsdag de zorgen van de chauffeurs en treinpersoneel over het voetlicht te brengen, zonder dat dit kiezers belemmert in de uitoefening van hun stemrecht. Over deze oproepen blijft het kabinet graag in contact met de bonden.
Is er nagedacht over creatieve oplossingen, zoals stemmen aan huis, de mogelijkheid om eerder te stemmen of het regelen van alternatief vervoer?
De Kieswet biedt geen grondslag voor vormen als stemmen aan huis. Met het vervallen van de Tijdelijke wet verkiezingen covid-19 is er ook geen grondslag meer voor vervroegd stemmen.
Een aantal gemeenten regelt al alternatief vervoer voor mensen die moeilijk of niet zelf naar het stemlokaal kunnen komen. Op dit moment zijn de bonden nog in gesprek of de staking wel of geen doorgang zal vinden. Ik heb met de VNG gemeenten opgeroepen om te proberen alternatief vervoer aan te bieden voor de kiezers die dat vanwege een mogelijke staking nodig hebben.
Hoe wilt u blinden en slechtzienden ondersteunen zodat zij toch hun stemrecht kunnen uitoefenen?
Ik vind het wenselijk dat iedereen die wil stemmen ook kan gaan stemmen. Op die manier kan iedereen zijn stem laten spreken. Op dit moment zijn de bonden nog in gesprek of de staking wel of geen doorgang zal vinden. Ik heb met de VNG gemeenten opgeroepen om te proberen alternatief vervoer aan te bieden voor de kiezers die dat vanwege een mogelijke staking nodig hebben.
Zie ook het antwoord op vraag 3 over hoe blinden en slechtzienden worden ondersteund bij het stemmen.
Hoeveel mensen met andere beperkingen zijn afhankelijk van het OV? Hoe wilt u deze groepen ondersteunen?
Er zijn ruim 2 miljoen mensen met een beperking in Nederland. Een deel hiervan is afhankelijk van het OV, maar er zijn mij geen cijfers bekend hoe groot die groep is. Op dit moment zijn de bonden nog in gesprek of de staking wel of geen doorgang zal vinden. Ik heb met de VNG gemeenten opgeroepen om te proberen alternatief vervoer aan te bieden voor de kiezers die dat vanwege een mogelijke staking nodig hebben.
Kunt u deze vragen, met het oog op de verkiezingen, uiterlijk vrijdag 10 maart aanstaande beantwoorden?
Ja.
De verkrijgbaarheid van plastic rietjes voor medisch gebruik |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat de verkrijgbaarheid van plastic rietjes, waarvan mensen door een beperking afhankelijk kunnen zijn, is afgenomen door het Europees verbod op de inkoop en verkoop van wegwerpplastic? Bent u ervan op de hoogte dat extra lange rietjes (40 cm) eigenlijk helemaal niet meer verkrijgbaar zijn?
Ja, ik ben hiervan op de hoogte. Ik realiseer mij dat het een erg lastige situatie is voor mensen die afhankelijk zijn van plastic rietjes. De Europese Single-Use Plastics (SUP) Richtlijn bevat een uitzondering voor rietjes die als medisch hulpmiddel in de handel worden gebracht. Deze uitzondering blijkt in de praktijk helaas niet goed te werken (zie verder antwoord op vraag 4 en 5). Daarom heeft de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat besloten een aanwijzingsbesluit aan de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) af te geven met als strekking dat dit handelsverbod niet wordt gehandhaafd voor leveranciers die de rietjes leveren aan zorginstellingen, apotheken en drogisterijen. Via bijv. de groothandel Mediq zijn plastic rietjes beschikbaar voor zowel zorginstellingen als particulieren. Of dit specifiek ook geldt voor rietjes van 40cm is mij niet bekend.
Bent u hierover in gesprek met belangenverenigingen zoals Ieder(in) en de Spierziektevereniging? Zo ja, wat doet u met deze signalen? Bent u bereid om in gesprek te gaan met mensen die van plastic rietjes afhankelijk zijn bij het drinken en met eerder genoemde belangenverenigingen over de huidige stand van zaken en de versnelling die nodig is om een oplossing te realiseren?
Er is op ambtelijk niveau geregeld contact geweest tussen het Ministerie van IenW en Stichting Ieder(in), waarbij de problematiek is besproken. In deze gesprekken werd duidelijk zichtbaar dat een specifieke groep mensen afhankelijk is van plastic rietjes. Dit heeft geleid tot het aanwijzingsbesluit aan de ILT. Er is ook samen met de verschillende verenigingen onderzocht welke specificaties alternatieve (niet plastic of herbruikbare) rietjes zouden moeten hebben. Echter sluit het aanbod in de markt hier (nog) niet op aan.
De Staatssecretaris van IenW geeft navolging aan deze gesprekken door de nationale regelgeving aan te passen, zodat de plastic rietjes via gebruikelijke zorginkoop beschikbaar blijven. Plastic rietjes voor medisch gebruik worden verkocht via bijvoorbeeld Mediq.
Klopt het dat de ontheffingsperiode voor het inkopen en verkopen van plastic rietjes door apotheken en drogisterijen is verstreken en plastic rietjes op dit moment niet mogen worden verstrekt? Zo nee, welke rietjes mogen nu precies door wie worden verkocht? En zo nee, bent u bereid apotheken en drogisten te stimuleren om plastic rietjes te verkopen zodat deze goed verkrijgbaar zijn voor mensen die ze nodig hebben?
Ja, het klopt dat de aanwijzingstermijn voor het niet handhaven op de verkoop van rietjes aan medische groothandel, apotheken en drogisterijen is verstreken. Ondanks het verstrijken van de termijn wordt er op dit moment niet actief gehandhaafd door de ILT, waardoor men nog steeds rietjes kan aanschaffen. De Staatssecretaris van IenW zal de aanwijzing verlengen voor de periode die noodzakelijk is om de regelgeving aan te passen.
Ten gevolge van het aanwijzingsbesluit mogen plastic rietjes worden verkocht via apotheken, drogisterijen en medische groothandel. Het is echter de vraag welke rietjes nog leverbaar zijn, gezien de daling in de productie van en handel in rietjes ten gevolge van de wereldwijde maatregelen om minder rietjes te gebruiken.
De Ministeries van VWS en IenW gaan samen meer ruchtbaarheid geven aan de mogelijkheid om rietjes te verstrekken via apotheken en drogisten. Ook zullen beide ministeries dit onder de aandacht brengen bij de mensen die hierbij gebaat zijn.
Deelt u de mening dat er op korte termijn een oplossing moet komen voor mensen die om medische redenen afhankelijk zijn van plastic rietjes? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat plastic rietjes beschikbaar worden en blijven voor deze doelgroep? Wat kunt u op dit moment aanreiken aan mensen met een beperking om zelfstandig te kunnen drinken?
Voor de korte termijn biedt het verlengen van het aanwijzingsbesluit een oplossing waardoor plastic rietjes beschikbaar blijven via apotheken, drogisterijen en medische groothandel. De Staatssecretaris van IenW zal tegelijkertijd het Besluit kunststofproducten voor eenmalig gebruik aanpassen, zodat de certificering van plastic rietjes als medisch hulpmiddel niet meer een vereiste is voor het in de handel brengen van rietjes specifiek aan apotheken, drogisterijen en medische groothandel1. Op deze manier blijven de rietjes beschikbaar voor deze doelgroep.
Samen met de Staatssecretaris van IenW zal ik ervoor zorgen dat de verschillende partijen in de keten (leveranciers, groothandel en brancheorganisaties voor apotheken en drogisten) op de hoogte zijn van de mogelijkheid om rietjes te verkopen. Zodra de afspraken zijn vastgelegd, zullen ook de belangenorganisaties voor mensen met een beperking hierop worden geattendeerd. Daarbij blijft de Staatssecretaris van IenW de markt ook aansporen om met goede herbruikbare of plasticvrije alternatieven te komen die geschikt zijn voor deze doelgroep.
Erkent u dat er in de anti-plastic campagne te laat werd nagedacht over mensen met een beperking? Hoe gaat u bij de totstandkoming van toekomstig beleid mensen met een beperking vanaf het begin betrekken?
In de totstandkoming van de SUP-richtlijn is rekening gehouden met deze doelgroep, hetgeen heeft geleid tot de uitzondering voor rietjes die als medisch hulpmiddel in de handel worden gebracht. Complicerende factor was echter dat tegelijkertijd de regelgeving voor medische hulpmiddelen werd veranderd. Daarbij is deze dusdanig strenger geworden dat het in de praktijk voor producenten moeilijk of zelfs onhaalbaar bleek om de rietjes zoals beoogd als medisch hulpmiddel op de markt te brengen.
Ik vind het erg belangrijk om altijd de doelgroep te spreken bij het ontwikkelen van beleid. Vanuit de vervolgaanpak Onbeperkt Meedoen werkt de Minister van Langdurige Zorg en Sport aan het bevorderen van het betrekken van mensen met een beperking bij het opstellen van beleid binnen de gehele rijksoverheid. Bij IenW is het ook de standaard om bij de totstandkoming van beleid na te gaan welke belanghebbenden betrokken moeten worden. Dit is recent opnieuw vastgelegd en beschreven in het beleidskompas2.
Het antwoord dat oud-minister Martin van Rijn verantwoordelijk is voor de mondkapjesdeal waar 100,8 miljoen euro mee verloren ging |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met uw antwoorden op de schriftelijke vragen over wie politiek verantwoordelijk was voor de mondkapjesdeal?1
Ja.
Als oud-minister de heer van Rijn politiek verantwoordelijk was voor de mondkapjesdeal met Relief Goods Alliance (RGA) waarbij 100,8 miljoen euro belastinggeld verloren ging, bent u dan staatsrechtelijk de politiek verantwoordelijke opvolger van Van Rijn? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan? Zo nee, wie is dan politiek verantwoordelijke op dit moment?
Nee, als Minister voor Langdurige Zorg en Sport (hierna: LZS) ben ik staatsrechtelijk niet de politiek verantwoordelijke opvolger van de toenmalig Minister voor Medische Zorg en Sport (hierna: MZS). Uit artikel 42 van de Grondwet vloeit voort dat bewindspersonen verantwoordelijk zijn voor het door hen gevoerde beleid. De ministeriële verantwoordelijkheid is verbonden aan een beleidsterrein en de onderliggende onderwerpen. Conform de afgestemde portefeuilleverdeling van de bewindspersonen van het Ministerie van VWS valt het genees- en hulpmiddelenbeleid – en hiermee ook het beleid betreffende persoonlijke beschermingsmiddelen (hierna: PBM) – onder de Minister van VWS. Als Minister voor LZS ben ik verantwoordelijk voor de coördinatie van de nafase COVID-19 bij het Ministerie van VWS, waaronder het aanvullende onderzoek naar de inkoop van PBM en de voorbereiding van de parlementaire enquête COVID-19.
Klopt het dat de heer van Rijn niet mee heeft gewerkt aan het Deloitte 1 onderzoek? Zo ja, acht u het onderzoek van Deloitte 1, indien hij er niet aan meewerkte, volledig? Zo ja, waarom acht u het onderzoek volledig indien de verantwoordelijk bewindspersoon er zijn medewerking niet aan gaf?
Nee, dat klopt niet. Zoals uit het «Onderzoek inkoop PBM – (deel)Verslag van Handelingen inzake transacties Relief Goods Alliance B.V.» (hierna: het rapport) van Deloitte Forensic and Dispute Services B.V. (hierna: het onderzoeksbureau) blijkt, heeft de toenmalig Minister voor MZS wèl meegewerkt aan het proces van interviews en wederhoor.2 Daarnaast heeft het onderzoeksbureau desgevraagd aan mij bevestigd dat VWS de mailbox en berichtenverkeer van de mobiele telefoon van de toenmalig Minister voor MZS heeft overgedragen aan het onderzoeksbureau. De toenmalig Minister voor MZS heeft geen gebruik gemaakt van persoonlijke folders (persoonlijke map/schijf met bestanden).3
Op basis van welk contact met wie van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport concludeerden Van Lienden, Danne en Van Gestel op de avond van 12 april 2022 dat ze miljonairs zouden gaan worden?
In de veronderstelling dat uw vraag betrekking heeft op randnummer 645 uit het rapport, merk ik het volgende op. Het rapport geeft weer dat de heer Van Lienden, de heer Damme en de heer Van Gestel hebben aangegeven dat op basis van feedback van VWS, het voor hen vrijwel onmogelijk was om met een nader voorstel van Hulptroepen tot overeenstemming te komen met VWS en het Landelijk Consortium Hulpmiddelen. De heer Van Lienden, de heer Damme en de heer Van Gestel hebben tevens aan het onderzoeksbureau aangegeven dat het niet onlogisch zou zijn om te veronderstellen dat er een aardig bedrag zou kunnen overblijven indien men tot een alternatieve (commerciële) overeenkomst met Relief Goods Alliance B.V. (hierna RGA) zou komen, met name gezien het grote volume.4
Als u op dit moment de politiek verantwoordelijke Minister bent, die verantwoordelijk is voor het sluiten van de mondkapjesdeal met RGA, waarbij 100,8 miljoen euro verloren ging, en ambtenaren van Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport gingen in de periode 10 tot 22 april 2020 telkens met met Van Lienden, Danne en Van Gestel mee naar het Landelijk Consortium Hulpmiddelen om de deal rond te krijgen, waarbij druk werd uitgeoefend, bent u dan wel de geschikte persoon om de 100,8 miljoen euro belastinggeld die er met de door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport afgedwongen deal kwam, terug te halen? Zo ja, waarom vindt u dat?
Zoals ik in mijn brief van 3 februari 2023 heb toegelicht vindt regelmatig overleg plaats met de landsadvocaat.5 Het advies van de landsadvocaat en de juristen van VWS is om de uitkomsten van de lopende (nadere) onderzoeken en de procedures van het OM af te wachten, zodat er een zorgvuldig en zo compleet mogelijk beeld beschikbaar komt van de mogelijke omvang van de schade die de Staat heeft geleden. Op grond van dat beeld kunnen de juiste juridische stappen gezet worden.
Wat is de verantwoordelijkheid van de oud-minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de heer de Jonge, in de mondkapjesdeal waarbij door zijn actie op 10 april 2020 uiteindelijk 100,8 miljoen euro belastinggeld verloren ging, aangezien uit het Deloitte 1 onderzoek blijkt dat de oud-minister op 10 april 2022 afdwong dat er opnieuw onderhandeld zou worden met Van Lienden, Danne en Van Gestel, nadat het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) eind maart deze mensen al had afgewezen?
De formulering, dat uit het rapport zou blijken dat de toenmalig Minister van VWS zou hebben afgedwongen dat er opnieuw onderhandeld zou worden met de heer Van Lienden, de heer Damme en de heer Van Gestel, kan ik niet uit het rapport opmaken. Uit het rapport blijkt wel dat de toenmalig Minister van VWS aan het onderzoeksbureau heeft toegelicht dat hij op 10 april 2020 aan Functionaris 1 VWS heeft gevraagd om contact op te nemen met de heer Van Lienden.6
Voor een toelichting op de betrokkenheid van de toenmalig Minister van VWS bij de overeenkomst met RGA met de heer Van Lienden – in zijn hoedanigheid als Minister van VWS – verwijs ik volledigheidshalve naar de toelichting in de brief van de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening van 6 april 2022 die ik aan uw Kamer heb gestuurd. De inhoud van deze brief komt overeen met de door het onderzoeksbureau opgetekende bevindingen betreffende de door u genoemde datum van 10 april 2020.7
Het sluiten van zorglocaties voor mensen die intensieve zorg nodig hebben |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de plannen van zorginstelling Pluryn om zorglocaties in Horst te sluiten?1, 2
Ja.
Hoe bekijkt u dit besluit, zeker in het licht van de schaarste aan geschikte plekken voor mensen met een intensieve zorgvraag?
Ik besef dat een verhuizing voor iedereen een ingrijpende gebeurtenis is en dus ook (en misschien nog wel meer) voor (kwetsbare) mensen met een Wlz-indicatie. Er is echter geen sprake geweest van een besluit dat alleen gebaseerd is op financiële overwegingen. Pluryn heeft getracht om de kwaliteit van zorg op de beide zorglocaties in Horst aan de Maas te verbeteren. Dat is om meerdere redenen (waaronder leegstand en het niet kunnen aantrekken van vaste medewerkers door krapte op de arbeidsmarkt) niet gelukt. Daardoor is er langdurig een fors verlies geleden op deze locaties. Dat betekent dat Pluryn structureel de tekorten aan moet vullen vanuit de middelen voor andere locaties.
Om die reden is het belangrijk dat Pluryn werkt aan een financieel gezonde bedrijfsvoering. Ook het zorgkantoor geeft aan dit van belang te vinden; de continuïteit van de organisatie is immers belangrijk voor de zorgplicht voor alle cliënten die zorg ontvangen bij Pluryn. Het zorgkantoor heeft aangegeven nauw betrokken te zijn en erop toe te zien dat Pluryn voor alle cliënten een passende nieuwe plek vindt.
Wat vindt u ervan dat mensen wiens hele leven zich afspeelt in deze omgeving, noodgedwongen moeten verhuizen? Deelt u de mening dat dit grote consequenties heeft voor het sociale netwerk, dagbesteding, relaties met familie en vrienden en dat dit het leven van mensen, die toch al vaker eenzamer zijn, flink kan ontregelen? Zo ja, wat vindt u ervan dat dit soort besluiten uit financiële overwegingen genomen worden?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre is er sprake van «zorgcontinuiteit» als cliënten noodgedwongen worden weggerukt uit hun vertrouwde omgeving?
Pluryn heeft aangegeven zorgvuldig te werk te willen gaan bij de afbouw van de zorg. Dat gebeurt in overleg met het zorgkantoor. Verwanten en medewerkers zijn vertegenwoordigd in een projectgroep. De instelling is met alle 18 cliënten en hun verwanten in gesprek over hun individuele zorgbehoeften en woonwensen. Ook zijn zij met de gemeente Horst aan de Maas en andere zorgaanbieders in gesprek om te kijken naar mogelijke oplossingen. Voor meer dan de helft van het aantal cliënten is inmiddels een geschikte plek gevonden of in beeld. Pluryn geeft aan er alle vertrouwen in te hebben dat dit ook voor de anderen lukt, waarbij ze helaas niet kunnen garanderen dat deze alternatieve woonplek in Horst aan de Maas zal zijn, omdat er in het dorp zelf weinig geschikte zorgplekken beschikbaar zijn. Pluryn streeft daarom naar een passende woonplek zo dicht mogelijk in de buurt van Horst aan de Maas.
Wanneer is het besluit voorgelegd aan de cliëntenraad en andere betrokkenen? Is er een adviesaanvraag voorgelegd aan de cliëntenraad?
Het voorgenomen besluit is in december 2022 voorgelegd aan de cliëntenraad. De cliëntenraad heeft een positief advies gegeven, met het verzoek aan Pluryn om de cliëntengroep zoveel mogelijk bij elkaar te houden en voor een passende vervangende woonplek te zorgen, liefst in Horst. Ook vroeg de cliëntenraad om een sociaal plan voor de bewoners. Dat plan is volgens Pluryn bijna klaar.
Bij wie kunnen cliënten en hun ouders terecht als zij inspraak willen op het besluit of het proces? Is dat de gemeente, de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), het zorgkantoor of een andere organisatie? Welke organisatie of bestuurslaag is volgens u verantwoordelijk om deze zaak goed op te pakken?
Ouders kunnen een klacht indienen bij de externe klachtencommissie. Dat is ook gebeurd. De zorg voor cliënten in Horst aan de Maas wordt gefinancierd vanuit de Wlz. Pluryn heeft een contract met het zorgkantoor. Er zijn geen contracten met gemeenten voor deze zorg. De gemeente Horst aan de Maas is wel door Pluryn betrokken, omdat de cliënten inwoners van de gemeente zijn. Er is een bijeenkomst geweest met de gemeente, alle regionale zorgaanbieders en Pluryn om te kijken naar mogelijke oplossingen.
In hoeverre zijn de gemeenteraden aangesloten van de gemeenten die contracten hebben Pluryn in Horst? Wordt met de betreffende gemeenten geprobeerd om alternatieve oplossingen te vinden?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat dit tegen de geest is van de met unanieme steun aangenomen motie, waarin de negatieve gevolgen worden onderstreept en waarin wordt verzocht te onderzoeken hoe mensen met een beperking huurbescherming zouden moeten krijgen?
Ik vind dat instellingen permanent moeten nadenken over de wijze waarop ze goede zorg verlenen. Het bieden van een geschikte woonomgeving is daarvan een belangrijk onderdeel. Een (gedwongen) verhuizing is een ingrijpende gebeurtenis; voor iedereen en dus ook (en misschien nog wel meer) voor (kwetsbare) mensen met een Wlz-indicatie. Tegelijkertijd zijn de situaties die vaak genoemd worden bij een gedwongen verhuizing, zoals een sluiting of een renovatie van een locatie of een samenstelling van een groep die niet langer passend is, niet altijd te voorkomen.
Bij zorg met verblijf vanuit de Wlz is er geen sprake van huurbescherming. Ook in reguliere woonsituaties (waarbij wel huurbescherming geldt) kan het echter voorkomen dat mensen (al dan niet tijdelijk) hun woning moeten verlaten omdat deze gerenoveerd of gesloopt moet worden omdat deze niet meer aan de eisen van de tijd voldoet. Daarbij geldt soms dat het belang van toekomstige bewoners ook niet altijd overeenkomt met de belangen van bestaande bewoners. Het belangrijkste is dat in dat soort situaties goed – en zo tijdig als mogelijk is – gecommuniceerd wordt met de cliënt en zijn vertegenwoordigers en in goed overleg gezocht wordt naar alternatieven.
In principe zijn er in de huidige systematiek voldoende «checks and balances» om dit gesprek te garanderen, zoals de inspraak van cliëntenraden. Ook het zorgkantoor ziet erop toe dat zorgaanbieders zorgvuldig omgaan met de belangen van bewoners. Ik heb in zijn algemeenheid geen signalen dat zorgaanbieders onzorgvuldig omgaan met de belangen van de bewoners van intramurale instellingen en zie dus ook geen noodzaak te onderzoeken op welke manier de woonplaats beter kan worden beschermd. Ook in de casus in Horst aan de Maas zie ik dat de instelling zorgvuldig omgaat met de belangen van de bewoners en met hen en met hun vertegenwoordigers en andere partijen die mogelijk kunnen bijdragen aan een oplossing in gesprek zijn.
Ik zal dit onderwerp bespreken in overleggen met vertegenwoordigers van cliëntenorganisaties, zorgaanbieders en zorgkantoren en vragen om eventuele signalen met mij te delen. Hiermee geef ik invulling aan de motie van Kamerlid Westerveld (Kamerstuk 35 651, nr. 13).
Kunt u aangeven hoe het staat met de uitvoering van deze motie die op 31 mei 2021 is ingediend?3
Zie antwoord vraag 8.
Wat gaat nu met de cliënten gebeuren nu er vanwege de specifieke zorgvraag vaak geen passende plekken voorhanden zijn of wachtlijsten dreigen? Wat is de rol van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in dit soort situaties of welk ander uitvoeringsorgaan kan hier een rol van betekenis in spelen? Hoe wordt voorkomen dat cliënten op een wachtlijst belanden of enkel terecht kunnen op plekken die ver van vrienden en familie zijn?
Zie antwoord vraag 8.
De aangekondigde stakingen bij de ziekenhuizen en het feit dat KPMG aangeeft dat ziekenhuizen in de rode cijfers komen als ze akkoord gaan met de cao-eisen van de vakbonden |
|
Maarten Hijink , Lilian Marijnissen |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de aangekondigde staking in de ziekenhuizen?1
Werknemers hebben het recht om te staken. Inmiddels heeft de staking plaatsgevonden en is er vervolgens een onderhandelingsresultaat bereikt tussen de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) en de bonden over een nieuwe cao. De vakbonden hebben aangegeven dat nieuwe acties daarmee van de baan zijn.
Begrijpt u dat zorgverleners overgaan tot acties, gezien het feit dat zij ook flink geraakt worden door de forse prijsstijgingen? Bent u zich ervan bewust dat deze prijsstijgingen voor veel zorgverleners extra hard aankomen, doordat zij al een loonachterstand hadden ten opzichte van de marktsector en de rest van de publieke sector?
Zorgverleners verdienen een fatsoenlijk salaris voor het belangrijke werk dat zij doen. Om een marktconforme salarisontwikkeling binnen de zorg mogelijk te maken, stel ik jaarlijks de overheidsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling (ova) beschikbaar. De hoogte van de ova is gekoppeld aan de loonontwikkeling in de markt. Doordat de inflatie leidt tot hogere looneisen in de markt vertaalt de hogere inflatie zich ook automatisch in een hogere ova. Voor 2023 bedraagt de ova bijvoorbeeld structureel 3 miljard euro en bij de huidige ramingen gaat het in 2024 om 4 miljard euro structureel extra voor arbeidsvoorwaarden. Het is aan sociale partners om gegeven deze extra middelen cao-afspraken te maken. Daarnaast heeft het kabinet vanwege de hoge inflatie afgelopen Prinsjesdag een fors en breed pakket aan maatregelen genomen om de koopkracht van met name de lagere en middeninkomens te ondersteunen. Dit komt ook ten goede aan medewerkers in de zorg.
De hoogte van het salaris is daarnaast sterk afhankelijk van het aantal uren dat men werkt. Voor het kunnen rondkomen is het daarom vooral belangrijk dat medewerkers meer uren kunnen werken wanneer zij dat wensen. Dat lukt echter niet altijd door de roostering en een gebrek aan flexibiliteit. Om dit aan te pakken ondersteun ik de Stichting Het Potentieel Pakken. Het Potentieel Pakken helpt de komende periode 50 zorgorganisaties bij het aanpakken van dergelijke belemmeringen.
Tot slot wil ik erop wijzen dat de aantrekkelijkheid van werken in de zorg van veel meer facetten afhankelijk is dan de beloning. Zaken zoals autonomie, zeggenschap, ontwikkelingsmogelijkheden en inhoud van het werk zijn net zo belangrijk zo niet belangrijker hiervoor. Dat laat onverlet dat een fatsoenlijk salaris ook belangrijk is. Via de ova maak ik dat mogelijk.
Bent u het ermee eens dat er dringend iets moet gebeuren aan de beloning van zorgverleners, om te voorkomen dat zij in financiële problemen komen en daardoor bijvoorbeeld nog vaker zelf zorg moeten mijden?2
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het ermee eens dat er, gezien de vele vacatures en hoge werkdruk in de zorg, extra collega’s nodig zijn en dat het aantrekkelijk maken van het werk ook betekent dat er een goed salaris verdiend moet kunnen worden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe reageert u op de berekeningen van KPMG waaruit blijkt dat ziekenhuizen in de rode cijfers belanden als ze akkoord gaan met de cao-eisen van de vakbonden, tenzij «de zorgverzekeraars en de overheid bereid zijn financieel bij te springen»?3
Het kabinet stelt via de ova marktconforme loonruimte beschikbaar. Het is aan cao-partijen om op basis daarvan cao’s af te sluiten. Individuele ziekenhuizen moeten t.a.v. kostenstijgingen en eventuele compensatie daarvan het gesprek aangaan met zorgverzekeraars.
Beseft u dat u zelf ook een rol heeft om ervoor te zorgen dat ziekenhuizen in staat zijn om zorgverleners een fatsoenlijk loon te bieden? Zo ja, waarom weigert u met de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) in gesprek te gaan over de steun die de ziekenhuizen nodig hebben om hun zorgverleners een fatsoenlijk loon te kunnen betalen? Zo nee, waarom niet?4
Om een marktconforme salarisontwikkeling binnen de zorg mogelijk te maken, stel ik jaarlijks de ova beschikbaar. Het is vervolgens aan sociale partners om op basis hiervan afspraken te maken. Op maandag 27 maart hebben de NVZ en de bonden een onderhandelaarsresultaat bereikt om tot een nieuwe cao te komen.
Wat is uw reactie op de bom die volgens NVZ-voorzitter Ad Melkert onder het Integraal Zorgakkoord wordt gelegd wanneer er geen extra geld bij komt vanuit de overheid?
Ik zou het zeer onverstandig vinden als de NVZ (of een andere partij) zou besluiten uit het Integraal Zorgakkoord (IZA) te stappen. De problemen die we met de afspraken in het IZA willen aanpakken – toenemende zorgvraag, oplopende wachtlijsten, hoge werkdruk en kwaliteit van zorg die onder druk staat – zijn immers voor alle IZA-partijen reëel en urgent. Aan het IZA zijn ook middelen gekoppeld om partijen in staat te stellen de transformatie door te maken die noodzakelijk is om de zorg toekomstbestendig vorm te geven. Uit het IZA stappen brengt een oplossing voor de genoemde problemen – waar ook de algemene ziekenhuizen dagelijks mee te maken hebben – niet dichterbij.
Wat betekent het voor de salarisontwikkeling van zorgverleners in ziekenhuizen dat in het Integraal Zorgakkoord de groei van de ziekenhuizen beperkt wordt tot nul procent in 2026?
De afspraken uit het IZA waar u aan refereert gaan over het beperken van de volumegroei. Deze afspraken hebben geen effect op ruimte die VWS beschikbaar stelt voor arbeidsvoorwaarden (ova) in het financiële kader voor de medisch specialistische zorg. Daarmee zou deze afspraak in principe ook geen effect moeten hebben op de salarisontwikkeling van zorgverleners in ziekenhuizen.
Hoe reageert u op de claim van Menzis-directeur Wouter Bos dat de zorgpremies stijgen «als er meer geld naar de zorg moet» voor hogere salarissen? Bent u zich ervan bewust dat het laten stijgen van de zorgpremies een politieke keuze is en dat er ook alternatieven mogelijk zijn, zoals de zorgverzekering meer vanuit de belastingen te financieren, waardoor de kosten eerlijker verdeeld kunnen worden?5
De heer Bos heeft gelijk dat hogere salarissen in de zorg leiden tot hogere zorgpremies. Elke extra procent loonsverhoging in de zorg leidt grosso modo tot een stijging van de zorgpremie met 10 euro (op jaarbasis), gemiddeld genomen tot 10 euro extra aan inkomensafhankelijke bijdrage (IAB) en een belastingverhoging van gemiddeld 20 euro per volwassene. Dat neemt niet weg dat ik vind dat medewerkers in de zorg ook recht hebben op een marktconforme loonstijging. Daarom ben ik ook blij met de systematiek van de ova. Het is echter wel goed om te beseffen dat hogere lonen voor zorgmedewerkers – maar bijvoorbeeld ook voor leraren of politie – linksom of rechtsom betaald moeten worden. Of via lastenverzwaringen of door te bezuinigen op andere publieke uitgaven.
Wat betreft alternatieve manieren om de zorgverzekering te financieren: op dit moment wordt grofweg de helft van de zorgkosten binnen de zorgverzekeringswet gefinancierd uit de nominale premies en de andere helft via de IAB. Er zijn in theorie andere manieren mogelijk om de zorg te financieren, zie voor meer informatie Zorgkeuzes in Kaart 2020.6 De vorm van financiering verandert echter niet het feit dat de zorgkosten stijgen en dat deze betaald moeten worden. Het huidige stelsel en de huidige financiering via de nominale premie, inkomensafhankelijke bijdrage in combinatie met de zorgtoeslag werkt in mijn ogen goed. Daarbij is de zorgtoeslag een gericht mechanisme dat de betaalbaarheid van de zorg voor de lage en middeninkomens verhoogt doordat de zorgtoeslag meebeweegt met de gemiddelde premiestijging. Aanpassingen in de financiering zijn vaak fundamenteel. Ik vind dergelijke aanpassingen niet nodig en niet opportuun. Het houdbaar houden van de zorgkosten als geheel en het zorgen voor genoeg mensen om die zorg te leveren vind ik van groter belang, zoals ook in het IZA is beschreven.
Bent u zich ervan bewust dat er tegelijkertijd ook een hoop geld bespaard kan worden in de zorg, door bijvoorbeeld een einde te maken aan de enorme winsten van farmaceuten, die bijvoorbeeld in 2021 en 2022 alleen al $ 90 miljard winst maakten op de coronavaccins? Of door onze zorg niet meer als markt te zien waar geconcurreerd moet worden, maar in te zetten op samenwerking en minder bureaucratie?6
Het is niet aan mij om een waardeoordeel te vellen over het winstpercentage dat op geneesmiddelen wordt gemaakt door commerciële bedrijven, noch heb ik instrumenten om hierop in te grijpen. Voor vergoedingsbeslissingen is voor mij leidend of een middel kosteneffectief is. Ik ben wel van mening dat fabrikanten een maatschappelijke verantwoordelijkheid hebben om prijzen van geneesmiddelen te matigen en zo bij te dragen aan de houdbaarheid van ons zorgstelsel.
Binnen de gereguleerde marktwerking zoals we die kennen in de curatieve zorg zijn stimulansen voor doelmatigheid ingebouwd. Hierbinnen zijn overigens veel mogelijkheden voor samenwerking, zolang dat aantoonbaar in het belang van patiënten en verzekerden is.
Bent u bereid om eindelijk voldoende geld vrij te maken om ervoor te zorgen dat de loonkloof tussen zorgverleners en de marktsector en de rest van de publieke sector opgelost wordt en zorgverleners fatsoenlijk te compenseren voor de gestegen prijzen?
Voor een reactie op uw vraag over compensatie van gestegen prijzen verwijs ik u naar het antwoord op de vragen 2, 3 en 4.
Daarnaast refereert u aan de salarisachterstand zoals geconstateerd in het beloningsonderzoek van AWVN uit 2021. Uit het onderzoek kwam naar voren dat de salarissen in het midden van het loongebouw in 4 van de 5 onderzochte cao’s in de zorg achterlopen op het gemiddelde in de markt en publieke sector. Om de lonen in het midden van het loongebouw extra te kunnen laten stijgen zijn vorig jaar met Prinsjesdag extra middelen (675 miljoen euro) beschikbaar gesteld. We zien in nagenoeg alle cao’s in zorg en welzijn dat er vervolgens ook afspraken zijn gemaakt om deze groep er extra op vooruit te laten gaan. Daarnaast heb ik via de reguliere ova voor 2023 circa 3 miljard euro extra beschikbaar gesteld en bedraagt volgens de huidige raming de ova voor 2024 circa 4 miljard euro. Deze grote ova-ruimte biedt de mogelijkheid voor sociale partners om te differentiëren in contractloonstijging tussen verschillende groepen en ook daarmee de lonen van de middengroep extra te laten stijgen. Daarnaast doe ik nader onderzoek naar de actuele stand van zaken met betrekking tot de beloning in de zorg, ook ten opzichte van andere sectoren. De insteek van dit onderzoek is driedelig:
In het najaar zal ik uw Kamer over de uitkomsten informeren.
Het verdwijnen van specialistische ggz behandelplekken |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u de artikelen «Psychiaters zeer bezorgd om kwetsbare patiënten na sluiting kliniek Lunteren: op wachtlijst of geen passende zorg» en «Jasper stond tien maanden op een wachtlijst, voor het eerst werd ik suïcidaal»?1, 2
Ja, deze zijn bekend.
Hoe vindt u de signalen uit bovengenoemde artikelen samengaan met uw beantwoording van eerdere Kamervragen, waarin u schreef dat de Nationale Zorgautoriteit (NZa) in december een uitvraag heeft gedaan bij de zorgverzekeraars en dat zij geen aanvullende signalen hebben ontvangen van cliënten dat zij geen adequate vervangende zorg hebben gehad?3
De signalen die bovengenoemde artikelen aankaarten, kunnen alleen worden opgepakt wanneer cliënten zich melden bij hun zorgverzekeraar. Mochten er cliënten zijn die toch onterecht op een wachtlijst terecht zijn gekomen of naar hun mening geen adequate vervangende zorg hebben ontvangen, dan is het belangrijk dat zij zich melden bij hun zorgverzekeraar. Via zorgbemiddeling kunnen zorgverzekeraars hun verzekerden bemiddelen naar een alternatieve zorgaanbieder. Het is de taak van zorgaanbieders om cliënten te wijzen op de mogelijkheden van zorgbemiddeling door de zorgverzekeraar. Het Zorginstituut kan aanbieders en zorgverzekeraars helpen de juiste, zorginhoudelijke keuzes te maken voor de meest passende behandeling.
In hoeverre acht u «maanden op de wachtlijst belanden» passende vervolgzorg, in de wetenschap dat een deel van de cliënten van Pro Persona op de wachtlijst zijn beland?
In het artikel wordt aangegeven dat de betreffende client er zelf voor heeft gekozen om op zoek te gaan naar andere vervolgzorg. De client gaf daarbij aan bekend te zijn met zorgbemiddeling van de zorgverzekeraar, maar heeft daar geen gebruik van gemaakt. De verzekeraar kan alleen op een goede manier invulling geven aan de zorgplicht als gebruik gemaakt wordt van de mogelijkheden van zorgbemiddeling.
In de beantwoording van de eerder genoemde Kamervragen herhaalt u meerdere keren dat cliënten die vinden dat ze geen adequate vervangende zorg hebben ontvangen zich moeten melden bij hun zorgverzekeraar, maar weten de cliënten van deze mogelijkheid? Is dit kenbaar gemaakt bij de cliënten, zowel tijdens het afbouwproces als op dit moment? Kan van deze zieke en kwetsbare doelgroep verwachten worden dat zij assertief genoeg zijn om zelf de zorgverzekeraar, of zelfs de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) of NZa te benaderen? Op welke manier kunnen zij hiermee worden geholpen?
Het is de taak van zorgaanbieders om cliënten te wijzen op de mogelijkheden van zorgbemiddeling door de zorgverzekeraar (artikel 4 van de Regeling transparantie zorgaanbieders van de NZa). De zorgverzekeraar is vervolgens verplicht (beleidsregel toezichtkader zorgplicht zorgverzekeraars Zvw) om de verzekerde bij te staan bij het zoeken naar een zorgaanbieder die de cliënt eerder kan behandelen. Het is aan de professionaliteit van de zorgaanbieder om in te schatten hoeveel ondersteuning de cliënt bij zorgbemiddeling nodig heeft. Uit de eerdere uitvraag van de NZa bleek dat één zorgverzekeraar naar aanleiding van de sluitingen in het voorjaar 2022 drie zorgbemiddelingsverzoeken had gehad die in behandeling zijn genomen. Deze verzoeken zijn inmiddels afgerond.
Bent u bereid om de IGJ onderzoek te laten doen naar de kwaliteit van de geleverde zorg aan de cliënten van Pro Persona, zoals de Nederlandse Vereniging van Psychiatrie (NVvP) vraagt? Zo niet, waarom niet?
De IGJ heeft op 22 februari jongstleden gereageerd op de brief van de NVvP.4
In hun reactie geeft de IGJ aan dat ze ten tijde van de aankondigde sluitingen waar de NVvP naar refereert ongeveer tien signalen heeft ontvangen. Deze signalen betroffen zorgen over de overdacht van zorg naar een andere aanbieder, de gevolgen hiervan voor patiënten en angst voor wachtlijsten. De IGJ heeft deze signalen meegenomen in het toezicht naar hoe de betreffende zorgaanbieders de zorgplichten hebben uitgevoerd. Uit dit toezicht blijkt dat zorgaanbieders zorgvuldige afwegingen hebben gemaakt. De IGJ geeft daarom aan dat deze signalen geen aanleiding geven om nader onderzoek te doen. Dit is ook besproken door de IGJ met de NVvP.
De IGJ heeft recent geen signalen ontvangen over discontinuïteit of ontbreken van passendheid van hulp. Wanneer de IGJ signalen en meldingen ontvangt dat de continuïteit van zorg niet geborgd is, neemt de IGJ contact op met de zorgaanbieder, wanneer deze zelf nog geen contact heeft gelegd. De focus bij dit toezicht is de kwaliteit en veiligheid van zorg aan cliënten en wachtenden. In de reactiebrief vraagt de IGJ aan de NVvP om concrete en recente signalen met de IGJ te delen. Deze signalen gebruikt de IGJ voor het inrichten van hun toezicht, waarbij ze afwegen of een zorgaanbieder de juiste stappen onderneemt om negatieve gevolgen voor cliënten zo veel als mogelijk te voorkomen of te beperken.
In antwoord op bovengenoemde eerdere vragen stelt u de conclusie te delen van het Trimbos in de Landelijke Monitor Ambulantisering en Hervorming Langdurige ggz dat de nadruk niet langer zou moeten liggen op de afbouw van klinische bedden als zodanig en geeft u aan «dat er een zekere ruimte en beschikbaarheid van voldoende bedden nodig is om de zorg te kunnen leveren die nodig is in sommige gevallen», dus hoe kan het dan dat de NVvP constateert dat ook in het afgelopen jaar het aantal klinische bedden is afgenomen? Wat gaat u doen om deze trend te keren?
Zoals eerder aangegeven vind ik het van groot belang dat er zicht en grip komt op cruciale ggz. Voor 15 mei leveren regio’s bij de Nederlandse ggz aan in hoeverre er in hun regio sprake is van cruciale zorg waar de continuïteit van in het geding is. Deze uitkomsten worden door zorgverzekeraars besproken en betrokken bij de inkoop voor 2024. Daarnaast levert elke regio voor 15 juni aan welk cruciaal ggz aanbod er regionaal, bovenregionaal en landelijk beschikbaar is. Vanaf juli aanstaande worden de overzichten per regio landelijk gebundeld, zodat er een eerste overzicht ontstaat van welk aanbod er is als het gaat om cruciale ggz. Op basis van dit overzicht en inzicht in de vraag naar cruciale ggz wordt bepaald wat het noodzakelijk zorgaanbod moet zijn en waar dit aanbod het beste georganiseerd kan worden.
Bent u het eens dat er tot medio juli, wanneer er een eerste overzicht is van het aanbod van cruciale ggz omdat dan de regio-inventarisaties afgerond zijn, geen instelling voor specialistische ggz mag sluiten of afdelingen mogen worden afgebouwd? Zo niet, waarom niet?
Zoals in het antwoord op de vorige vraag is aangegeven vind ik het van groot belang dat het er meer zicht en grip komt op cruciale ggz. Aanvullend op de afspraken om cruciale zorg te inventariseren, hebben we daarom afgesproken dat kerninstellingen voor 15 mei aanleveren als zorgcontinuïteit in het geding komt, zodat dit door zorgverzekeraars meegenomen kan worden bij de inkoop in 2024.
In het stelsel is het aan zorgaanbieders om bedrijfsmatige keuzes te maken, zoals het sluiten of afbouwen van bepaalde afdelingen. In de huidige situatie is het zo dat vanuit de wettelijke zorgplicht zorgverzekeraars proactief de beschikbaarheid van voldoende zorg voor verzekerden moeten organiseren. Dit betekent dat zorgverzekeraars voldoende zorg moeten inkopen voor hun verzekerden en dat vraag en aanbod moeten matchen. Bij de afbouw of ombouw van zorg is het aan de zorgverzekeraar om te overwegen of er voldoende alternatieven van vervangende zorg zijn voor zijn verzekerden. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) houden daarbij toezicht op de situatie vanuit het oogpunt van deze zorgplicht en de kwaliteit van zorg.
De NZa heeft in oktober 2020 voor de verzekeraars handvatten opgesteld om invulling te geven aan hun zorgplicht, zodat verzekerden tijdige, bereikbare en kwalitatief goede zorg krijgen. De IGJ heeft voor de zorgaanbieders de Leidraad continuïteit van zorg en jeugdhulp gepubliceerd in juni van 2022. In deze leidraad maakt de IGJ duidelijk wat zij verwacht van zorgaanbieders in situaties waarin er (mogelijk) risico’s ontstaan voor de continuïteit van zorg aan patiënten en cliënten. Deze leidraad en handvatten maken onder meer helder wat van partijen verwacht mag worden als zij hun zorgaanbod wijzigen. IGJ en de NZa trekken natuurlijk waar nodig samen op in het toezicht.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van NZa-directeur Karina Raaijmakers van 21 februari, die stelt dat cruciale ggz niet via concurrentie moet worden ingekocht, maar door bekostiging via beschikbaarheid? Bent u het met haar pleidooi eens? Zo niet, waarom neemt u dit signaal niet serieus? Wat zegt het u dat iemand van de NZa, het orgaan dat toezicht houdt op de beschikbaarheid van zorg, dit signaal geeft?4
De NZa stelt een interessante, maar ook vergaande maatregel voor die om zorgvuldige weging vraagt. Daarom heb ik de NZa 23 februari jl. in een brief gevraagd om een brief met nadere toelichting en analyse bij dit voorstel. Op basis daarvan kan ik bezien of er naast de gemaakte IZA-afspraken aanvullende stappen moeten worden gezet. Ondertussen vind ik het belangrijk dat de gemaakte IZA-afspraken, gericht op een goed toegankelijke cruciale ggz voor de mensen die haar nodig hebben, onverkort worden doorgezet.
Zijn zorgaanbieders en zorgverzekeraars verplicht om cliëntenraden tijdig te informeren, aangezien u in antwoord op reeds genoemde eerdere Kamervragen schrijft dat zij niet verplicht zijn om reorganisaties te melden bij de toezichthouders?
Ja, in de Wet Medezeggenschap cliënten zorginstellingen (Wmcz) staat aangegeven in artikel 7 lid d en e dat bij belangrijke wijzigingen in een organisatie de cliëntenraad in de gelegenheid moet zijn om advies uit te brengen over een voorgenomen besluit. Dat betekent dat een zorgaanbieder bij een reorganisatie dient te handelen conform de Governancecode Zorg 20226 en specifiek ten aanzien van het organiseren van inspraak, samenspraak en tegenspraak. Is dit niet het geval, dan kunnen belanghebbenden die op enigerlei wijze nadeel hebben ondervonden van de wijze waarop een zorgorganisatie de Governancecode Zorg 2022 heeft nageleefd, binnen de grenzen van het daarvoor van kracht zijnde regelement, een toetsingsverzoek indienen bij de Governancecommissie Gezondheidszorg.
Wat is uw reactie op recente cijfers van het CBS dat het personeelstekort in de ggz nog nooit zo hoog is geweest als nu, aangezien u in dezelfde antwoorden schreef dat u zich vanuit uw rol hard maakt om medewerkers voor de zorgsector te behouden? Kan geconcludeerd worden dat uw inspanningen tot nu toe nog niets hebben uitgehaald wanneer te lezen is dat «het aantal jonge ggz-werknemers dat ander werk ging doen nu groter is dan het aantal ggz-werknemers dat met pensioen ging»? Wat gaat u doen om deze ontwikkeling te keren? Gaat u iets aan uw aanpak veranderen?5
Zoals ik eerder heb aangegeven in antwoorden op vragen die u eerder stelde8 zet ik met het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn (TAZ), in samenwerking met partijen (onder andere V&VN en deNLggz), in op de urgente uitdagingen die er liggen op de arbeidsmarkt, ook voor de ggz-sector. Het programma richt zich op meer ruimte voor innovatieve werkvormen, meer ruimte voor goed werkgeverschap en voor scholing en ontwikkeling. Door meer zeggenschap te stimuleren en daardoor het werkplezier te vergroten, moeten zorgmedewerkers behouden blijven voor de zorg. Het programma TAZ is op 30 september 2022 gedeeld met uw Kamer.9 Er wordt momenteel met veel inzet gewerkt aan de uitvoering van de afspraken uit het programma. De afgesproken acties hebben tijd nodig om uitgevoerd en gemonitord te worden en vragen daarom nu niet om verandering van de aanpak.
Het toezicht op PGB wooninitiatieven |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de reconstructie van de misstanden bij zorgboerderij Aurora Borealis in Trouw?1
Ja, ik ben bekend met deze reconstructie.
Wanneer heeft de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) voor het eerst een signaal gehad dat de kwaliteit bij zorgboerderij Aurora Borealis ondermaats was?
Op 3 oktober 2022 nam één van de bestuurders van Aurora Borealis contact met de IGJ op dat de heer Stegeman heimelijk opnames heeft gemaakt. De door de bestuurder verstrekte informatie betrof niet de omvang en ernst van de situatie zoals die met de bestuurlijke rapportage en de undercover-filmbeelden duidelijk werd.
Hoeveel meldingen/klachten heeft de IGJ gehad over zorgboerderij Aurora Borealis en welke acties heeft de IGJ ingezet? Kunt u dit per melding aangeven?
Bij de IGJ staan over de periode tot 14 december 2022 (de dag dat het inspectiebezoek van de IGJ plaatsvond) geen klachten of meldingen geregistreerd over Aurora Borealis. Tussen 29 december 2022 en 23 januari 2023 heeft de IGJ in totaal drie meldingen ontvangen over Aurora Borealis. Deze zijn meegenomen in het lopende handhavingstraject.
Is de IGJ eerder op bezoek geweest bij Aurora Borealis? Hoe heeft de IGJ destijds over de kwaliteit geoordeeld?
De IGJ is niet eerder bij Aurora Borealis op bezoek geweest.
Vanaf welk moment weet de IGJ dat een onderzoeksjournalist geheime opnamen maakte en de eigenaars van Aurora Borealis confronteerde met mishandeling van cliënten? Hoe werd de IGJ hiervan op de hoogte gesteld?
Zie bovenvermeld antwoord op vraag 2. Op 3 oktober 2022 nam één van de bestuurders van Aurora Borealis contact met de IGJ op dat de heer Stegeman heimelijk opnames heeft gemaakt.
Klopt het dat de IGJ, zoals Trouw bericht, al in oktober op de hoogte was gesteld van de misstanden? Waarom zei u dat dit op 30 november jl. was? Hoezo heeft het dan nog tot 14 december jl. geduurd voordat de IGJ op bezoek ging?
Zie in dit kader eveneens mijn antwoord op vraag 2. De op 3 oktober 2022 door de bestuurder verstrekte informatie betrof niet de omvang en ernst van de situatie zoals die met de bestuurlijke rapportage en de undercover-filmbeelden duidelijk werd. Op 8 november 2022 meldt Alberto Stegeman telefonisch bij de woordvoerder van IGJ dat hij misstanden heeft ontdekt bij «een zorgboerderij voor verstandelijk gehandicapten in Wedde» en dat er sprake zou zijn van mishandeling. Hij geeft aan geen melding bij de IGJ te gaan doen maar dat hij de informatie en beelden aan de politie heeft gegeven. De IGJ heeft op 8 november van de heer Stegeman geen nadere informatie over de ernst en omvang van de situatie gekregen. De IGJ heeft naar aanleiding van het contact met de heer Stegeman op 8 november contact gelegd met de politie en – conform onderlinge afspraken- de politie verzocht om informatie. Deze informatie heeft de IGJ op 30 november in de vorm van een bestuurlijke rapportage ontvangen. Vervolgens heeft de IGJ aanvullend de filmbeelden bij de politie en het OM opgevraagd. Deze heeft de IGJ op 9 december ontvangen. Daarnaast is in de periode tot aan 14 december tussen de IGJ en het OM nader afgestemd hoe beiden konden optreden zonder elkaars trajecten te doorkruisen. Tevens heeft de IGJ in deze periode haar bezoek van 14 december voorbereid. Binnen de mogelijkheden die de IGJ daartoe heeft is in de periode tot openbaarmaking van de handhavingsmaatregelen ook afstemming gezocht met zorgkantoren in verband met de continuïteit van zorg.
Klopt het dat de heer Stegeman op 8 november jl., drie weken voordat de IGJ het politierapport ontvangt, persoonlijk de IGJ heeft ingelicht over zijn bevindingen van misstanden bij Aurora Borealis?
Zie antwoord vraag 6.
Op welk moment heeft de IGJ beschikking gekregen over de verborgen camerabeelden van Undercover in Nederland die gemaakt zijn in zorgboerderij Aurora Borealis?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe wordt de rechtsbescherming van de slachtoffers geborgd? Deelt u de mening dat de slachtoffers recht hebben op juridische bijstand? Zo ja, hoe is de juridische bijstand van de slachtoffers georganiseerd? Wie is verantwoordelijk voor het vinden van de juiste juridische bijstand?
Ik deel de mening dat slachtoffers recht hebben op juridische bijstand, zij hebben altijd recht op een advocaat. Het slachtoffer en/of diens naasten zijn zelf verantwoordelijk voor het vinden van de juiste juridische bijstand. Bij slachtoffers van een geweld- of zedenmisdrijf bepaalt de Raad voor de Rechtsbijstand of iemand in aanmerking komt voor gratis ondersteuning door een advocaat. Ook wordt gratis hulp geboden door Slachtofferhulp Nederland. Zij kunnen slachtoffers helpen om hun rechten uit te oefenen in het strafproces en ondersteunen bij het vinden van een advocaat. Ook bij het Juridisch Loket kunnen slachtoffers voor vragen terecht.
Daarnaast hebben de zorgkantoren mij laten weten dat zij cliënten in dergelijke situaties verwijzen naar de juiste instantie, zoals slachtofferhulp en/of veilig thuis.
Welke rol heeft het zorgkantoor en de zorgverzekering in situaties waarbij cliënten slachtoffer worden doordat de zorg ernstig tekortschiet of zelfs schadelijk is?
Het zorgkantoor of de zorgverzekeraar is verantwoordelijk voor het organiseren van voldoende beschikbare goede zorg. Medewerkers van het zorgkantoor spreken regelmatig met cliënten, hun naasten en (bij zorg in natura) met zorgprofessionals en de cliëntenraad in zorginstellingen. Waar nodig voeren zij ook het gesprek over benodigde verbeteringen.
Bij het pgb is de budgethouder zelf primair verantwoordelijk voor de kwaliteit van zorg. Dat is onderdeel van de eigen regie met een pgb. Het zorgkantoor houdt ook zicht op de kwaliteit; als verstrekker beoordeelt zij op het individuele niveau van de budgethouder of de kwaliteit van zorg voldoet. Het zorgkantoor voert bij aanvang van het pgb een bewustkeuzegesprek met de budgethouder om te beoordelen of er sprake zal zijn van verantwoorde zorg. Het zorgkantoor controleert het door de budgethouder opgestelde budgetplan en de zorgovereenkomsten. Verder gaat het zorgkantoor eens per drie jaar op huisbezoek bij de budgethouder. Tijdens dit huisbezoek kijkt het zorgkantoor ook naar de kwaliteit van zorg. Bij signalen kan het zorgkantoor tussentijds een (extra) huisbezoek afleggen.
Indien de kwaliteit van zorg niet voldoet en/of verbeteringen uitblijven, zorgt de verstrekker in principe vanuit haar zorgplicht voor passende zorg elders of door andere zorgverleners. In dit kader proberen zorgkantoren in dialoog met de klanten te bemiddelen naar een andere aanbieder. Dit lukt echter niet altijd, bijvoorbeeld in de situatie dat cliënten zelf geen probleem zien en willen blijven op de plek waar hij/zij zit. Een kanttekening hierbij is dat bemiddeling door het zorgkantoor in principe alleen gedaan wordt naar zorg in natura aanbieders/zorgverleners. Het zoeken naar een andere pgb zorgverlener, ligt meer bij de pgb-budgethouder zelf. Ook doen zorgkantoren – indien de kwaliteit van zorg niet voldoet en/of verbeteringen uitblijven – een melding bij de IGJ wanneer dat nodig is.
Op welke wijze is de zorg voor alle slachtoffers nu georganiseerd? Is er voldoende capaciteit in andere zorglocaties om de zorg op te vangen? Wordt daarbij rekening gehouden met de nazorg die de slachtoffers nodig hebben?
De zorg die door Aurora Borealis geleverd werd is inmiddels gestaakt, dit is door de IGJ gecontroleerd. De pgb-houders/clientvertegenwoordigers zijn verantwoordelijk voor het organiseren van goede zorg voor de cliënten. Het zorgkantoor heeft hierbij hulp aangeboden. IGJ heeft contact onderhouden met het zorgkantoor, zodat het zorgkantoor hierin haar rol kan vervullen. De zorgkantoren hebben mij laten weten dat sommige cliënten niet direct naar een andere zorgaanbieder zijn gegaan maar eerst door de ouders naar huis zijn gehaald. Van deze groep cliënten is er nog één client die bij zijn of haar ouders is. Dit doen zij bewust om de client te laten herstellen.
Bent u van mening dat voor iedereen een passende oplossing is gevonden? Zo nee, wanneer is er voor elke bewoner passende alternatieve zorg geregeld?
Zie antwoord vraag 11.
Hoeveel wooninitiatieven met het persoonsgebonden budget (pgb) zijn er in Nederland?
Het exacte aantal is niet bekend. Er is geen registratie van pgb-gefinancierde wooninitiatieven.
Heeft de IGJ zicht op alle pgb wooninitiatieven?
De IGJ heeft geen zicht op alle pgb wooninitiatieven. Door de meldplicht (die op grond van de Wet toetreding zorgaanbieders per 1 januari 2022 geldt) voor nieuwe toetreders wordt het zicht van de IGJ op zorgaanbieders wel verbeterd.
Hoe is het toezicht door de IGJ geregeld op deze wooninitiatieven? Deelt u de mening dat de IGJ ook toezicht dient te houden op deze zorglocaties?
Ik deel de mening dat de IGJ ook toezicht dient te houden op pgb wooninitiatieven. De IGJ doet dat ook. De IGJ houdt toezicht door onderzoek van meldingen en op basis van risico-inschatting en signalen. In de risico-prioritering heeft de IGJ daarbij bijzondere aandacht voor kwetsbare doelgroepen. Dit betreft onder meer de zorg die geleverd wordt aan bewoners met een hoog zorgprofiel.
Deelt u de mening dat controle door de IGJ essentieel is als het zorg betreft voor mensen die zichzelf niet goed kunnen uitdrukken, waardoor slechte zorg of misstanden mogelijk niet of minder snel worden geconstateerd? Deelt u de mening dat het daarom gerechtvaardigd is dat de IGJ locaties met de cliënten die niet zelfredzaam zijn met voorrang bezoekt, zeker als de IGJ signalen krijgt dat de zorgkwaliteit mogelijk in het geding is?
Zie antwoord vraag 15.
Hoeveel meldingen komen er jaarlijks binnen bij de IGJ over pgb wooninitiatieven?
Het aantal meldingen dat jaarlijks over pgb wooninitiatieven bij de IGJ binnenkomt is niet bekend. Het aantal meldingen dat jaarlijks bij IGJ binnenkomt over de gehandicaptenzorg is circa 500 per jaar.
Hoeveel werknemers heeft de IGJ in dienst die bij dit soort wooninitiatieven langsgaan voor inspectie?
In 2022 waren er bij de afdeling gehandicaptenzorg van de IGJ zeventien inspecteurs in het bezoek-team werkzaam die bij zorgaanbieders, waaronder bij wooninitiatieven, langsgaan.
Waarom heeft u vijf miljoen euro bezuinigd op de IGJ, terwijl zij al te weinig inspecteurs hadden?2
De reden voor deze structurele korting op het IGJ-budget per 2022 was gelegen in de onderuitputting van het budget van de IGJ in eerdere jaren. Dit kwam onder meer door corona-effecten (o.a. minder reiskosten). Dit betekent dat het aan de IGJ toegekende budget niet volledig werd uitgegeven. Zodoende is per 2022 vijf miljoen euro overgeheveld naar plekken op de VWS-begroting waar een tekort was voorzien. De korting betreft een algemene korting op het totale budget van de IGJ. Er is bij het opleggen van deze korting geen koppeling gelegd met een personele reductie.
Wat zijn de effecten van deze bezuiniging op het aantal inspecteurs en het aantal bezoeken dat zijn kunnen afleggen?
De korting met ingang van het begrotingsjaar 2022 is een algemene korting (niet geoormerkt en geen koppeling met vermindering van fte-aantallen). Een groot deel heeft de IGJ kunnen opvangen door een loonkostencompensatie en de rest is vooralsnog binnen de IGJ-begroting opgelost zonder personele consequenties. Daarnaast dient te worden opgemerkt dat er claims zijn toegekend voor de uitbreiding op specifieke onderwerpen. Eén van deze claims betreft het toezicht op de gehandicaptenzorg. Hiervoor is in de periode 2023–2026 extra budget beschikbaar gesteld en zijn extra mensen geworven (waaronder 6 inspecteurs voor het bezoek-team).
De negatieve gevolgen van de brede SPUK-regeling voor kleinere gemeenten |
|
Mohammed Mohandis (PvdA), Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat de bundeling van verschillende regelingen in de Specifieke Uitkering (SPUK) nadelige gevolgen heeft voor het beleid ten aanzien van sport en gezondheidsbevordering in kleine gemeenten?
Voor 98% van alle gemeenten geldt dat zij met de Brede SPUK in totaal aanzienlijk meer middelen ontvangen. Drie gemeenten ontvangen minder middelen ten opzichte van 2022. Het betreft hier zowel kleine als middelgrote gemeenten.
Heeft u, voordat u deze regeling inzette, de gevolgen van de wijziging voor kleine gemeenten door laten rekenen en deze meegenomen in uw besluit tot het bundelen van de regelingen tot de SPUK-regeling? Zo nee, waarom niet?
Voor de vier bestaande programma’s in de Brede SPUK (Kansrijke Start, Brede Regeling Combinatiefuncties, Uitvoering lokale sportakkoorden, Gezond in de Stad (GIDS)) is nagegaan wat de gevolgen van een aangepaste verdeelsleutel zouden zijn. Hierbij zijn ook de nieuwe onderdelen meegewogen.
Deze aangepaste verdeelsleutel is gebaseerd op het aantal inwoners in een gemeente en het aantal inwoners met lage sociaaleconomische positie (SEP), gebaseerd op laag inkomen en lage opleiding. Met deze Regeling zijn gemeenten in een goede uitgangspositie gebracht om gezondheidsachterstanden terug te dringen en beweegarmoede tegen te gaan.
Naast de vier bestaande programma’s zijn er elf nieuwe onderdelen toegevoegd met ook extra middelen. Hierdoor gaat het overgrote deel van de gemeenten er met deze verdeelsleutel enorm op vooruit en ontvangen zij juist meer financiële middelen dan voorheen. Dat geldt ook voor bijna alle kleine gemeenten.
Wat zijn de financiële gevolgen van de bundeling tot de SPUK-regeling voor bijvoorbeeld de Waddeneilanden? Kunt u een overzicht geven van de gelden voor de eilanden voorheen en via de SPUK-regeling? Wat betekent dit voor het beleid?
Voor twee Waddeneilanden, Schiermonnikoog en Vlieland en de gemeente Rozendaal heeft de bundeling van SPUK middelen negatieve financiële gevolgen ten opzichte van middelen die deze gemeenten in 2022 kregen uit de Rijksbijdrage voor Kansrijke Start, Brede Regeling Combinatiefuncties, Uitvoering lokale sportakkoorden, GIDS. Dat is uiteraard onwenselijk: deze gemeenten zouden zonder correctie moeten bezuinigen. Daarom zal voor deze drie gemeenten de specifieke uitkering worden opgehoogd tot het niveau dat zij in 2022 kregen uit genoemde programma’s. Zo worden ook deze gemeenten in een goede uitgangspositie gebracht om te investeren.
Kunt u aangeven voor welke gemeenten de SPUK-regeling positieve c.q. negatieve financiële gevolgen heeft en wat deze nieuwe regeling betekent voor de plannen die gemeenten al hadden gemaakt op basis van de oude financiering?
Ruim 98% van de gemeenten gaan er financieel op vooruit. Dit komt doordat er elf nieuwe onderdelen in de brede SPUK zijn opgenomen met extra middelen. Daarnaast zijn bij een paar bestaande onderdelen zoals de Brede regeling combinatiefuncties extra middelen toegevoegd. De negatieve financiële gevolgen betreffen in ieder geval twee Waddeneilanden en één andere gemeente. De positieve financiële gevolgen betreffen bijna alle gemeenten. Op vrijdag 31 maart jl. is de aanvraagronde voor de Brede SPUK gesloten. Alle gemeenten hebben op deze brede SPUK ingetekend voor vrijwel alle onderdelen. Direct na de sluiting van de aanvraagtermijn is de balans opgemaakt en is vanuit het ministerie gekeken naar een passende oplossing. Voor deze drie gemeenten wordt de specifieke uitkering opgehoogd tot het niveau dat zij in 2022 kregen uit genoemde programma’s. Zo worden ook deze gemeenten in een goede uitgangspositie gebracht om te investeren.
Hoe gaat u er voor zorgen dat gemeenten hun beleid ten aanzien van sport en gezondheidsbevordering nog op dezelfde manier kunnen blijven uitvoeren en er niet op achteruit gaan door de SPUK-regeling?
Deze brede SPUK is ervoor bedoeld dat gemeenten juist meer kunnen gaan inzetten op het gebied van Sport, bewegen en cultuur, Gezondheid en Sociale basis. Dit omdat in Nederland een grote uitdaging bestaat om de gezondheidsachterstanden terug te dringen en de beweegarmoede terug te dringen. Vandaar de nieuwe verdeelsleutel, die past bij deze doelstelling.
De ‘zorgarrangeur’ |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe is het idee van de zogenaamde «zorgarrangeur» ontstaan? Welke signalen uit de samenleving hebben u doen besluiten om vanuit de overheid een dergelijke dienst in het leven te roepen?1
Domeinoverstijgend samenwerken tussen gemeenten, zorgverzekeraars en zorgkantoren leidt naar verwachting tot betere zorg thuis, waardoor zorg in verpleeghuizen en andere zorginstellingen kan worden uitgesteld of voorkomen. Dat beschrijft de Raad voor Volksgezondheid en Zorg ook in haar rapport Grenzeloos Samenwerken (2022). Domeinoverstijgend samenwerken ondersteunt het beleid van langer thuis wonen en vermindert de vraag naar zorg die valt onder de Wet langdurige zorg (Wlz). De baten van domeinoverstijgende samenwerking vallen daarmee in de Wlz terwijl er meer kosten gemaakt worden in de Wmo 2015 en de Zvw.
Met het aankomende wetsvoorstel domeinoverstijgend samenwerken maak ik het voor zorgkantoren mogelijk om bij te dragen aan initiatieven die ertoe kunnen leiden dat het beroep op de Wlz kan worden beperkt; deze wettelijke mogelijkheid hebben zij nu niet. Vooruitlopend op het wetsvoorstel geeft de Regeling specifieke uitkering domein-overstijgend samenwerken (spuk DOS) gemeenten een financiële impuls om nieuwe initiatieven te starten of om initiatieven met goede ervaringen uit te breiden. Eén van de voorbeelden van een dergelijk initiatief is het inzetten van een door de sector zo genoemde zorgarrangeur, maar gemeenten kunnen ook een aanvraag doen voor een ander experiment dat past binnen de doelstellingen van de spuk DOS.
Met de zorgarrangeur zijn positieve ervaringen opgedaan in de praktijk via pilots Domein Overstijgend Samenwerken (DOS) bij drie gemeenten (Ede, Dongen en Hoogeveen). De vorige Minister van VWS heeft de evaluatie van de werkwijze in de pilotgemeenten op 26 februari 2021 aan uw Kamer aangeboden.2 Significant (het onderzoeksbureau dat de evaluatie heeft uitgevoerd) beschrijft dat de aanpak meerwaarde heeft voor cliënten en naasten. Zo geven naasten aan dat zij zich dankzij de arrangeur ontlast voelen, omdat ze erop kunnen vertrouwen dat de zorg geregeld wordt. Cliënten en naasten geven daarnaast aan dat zij zich gehoord voelen door de arrangeur en dat het fijn is dat zij de arrangeur als aanspreekpunt hebben. Het langer thuis kunnen wonen in combinatie met deze positieve ervaringen met de arrangeur en de werkwijze van Domein Overstijgend Samenwerken dragen naar verwachting van naasten en arrangeurs bij aan de kwaliteit van leven van de cliënt. Daarnaast levert de werkwijze positieve ervaringen op bij medewerkers. Significant concludeert tevens dat de experimenten bijdragen aan een grotere maatschappelijke doelmatigheid en effectiviteit.
Er is bij de zogenoemde (zorg)arrangeur overigens geen sprake van een nieuwe dienst of een nieuw soort medewerker. De rol van arrangeur kan door verschillende bestaande professionals worden vervuld, bijvoorbeeld de casemanager dementie, een wijkverpleegkundige of een leefcoach. De bedoeling is dat de arrangeur (doordat verschillende partijen daarover met elkaar afspraken hebben gemaakt) zorg en ondersteuning vanuit meerdere domeinen kan toekennen en de zorg en ondersteuning integraal kan organiseren, waarmee het aantal betrokken personen juist afneemt in plaats van toeneemt en de zorg en ondersteuning beter aansluit bij de behoefte van de cliënt en zijn naaste.
Hoe reflecteert u op het feit dat de zorg in Nederland kennelijk dusdanig complex is geworden dat een «zorgarrangeur» nodig is om cliënten/patiënten bij te staan in het laveren door het zorgstelsel?
Voor sommige cliënten is zorg en ondersteuning uit meerdere domeinen nodig. Samenwerking is daarbij van belang. Met de spuk DOS wordt samenwerking gefaciliteerd zodat deze zorg en ondersteuning vanuit meerdere domeinen georganiseerd kan worden door één en dezelfde persoon. Dat maakt dat het aantal betrokken partijen beperkt kan worden indien partijen elkaar daartoe het mandaat geven.
Bent u niet van mening dat het aanstellen van «zorgarrangeurs» een uiting is van symptoombestrijding, in plaats van het daadwerkelijke probleem, namelijk de steeds verdergaande complexiteit van en bureaucratie in het zorgstelsel, aan te pakken?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke manier is de «zorgarrangeur» «bevoegd om mensen zorg toe te zeggen»? Op basis van welke criteria kunnen deze personen dergelijke afwegingen maken? Welke eisen worden gesteld aan de functie van «zorgarrangeur»? Welke kwalificaties dient iemand hiervoor te hebben?
De wijze waarop een arrangeur bevoegd is om mensen zorg toe te zeggen, is afhankelijk van afspraken die samenwerkende partijen daarover met elkaar maken. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk dat partijen de wijkverpleegkundige – die normaal gesproken alleen de wijkverpleging kan indiceren – op basis van de gemaakte afspraken van de gemeente ook de bevoegdheid krijgt om ondersteuning vanuit de gemeente toe te zeggen en/of te regelen. Het stellen van een indicatie voor de Wlz blijft voorbehouden aan het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ).
Op welke manier wordt de 8,9 miljoen euro die wordt uitgetrokken voor het aanstellen van «zorgarrangeurs» gedekt? Uit welke middelen wordt dit betaald?
De € 8,9 miljoen is beschikbaar op de begroting van VWS en wordt bekostigd vanuit de transitiemiddelen «scheiden wonen en zorg». Doordat mensen met deze initiatieven langer thuis kunnen blijven wonen, draagt dit bij het langer thuis wonen of in geclusterde setting en minder in een verpleeghuis.
Hoe rijmt u de kabinetslijn dat de zorgkosten te erg stijgen met deze miljoenenuitgave voor een secundaire zorgvoorziening? Op welke manier is het geoorloofd om een nieuwe, administratieve zorgkostenpost, die bovendien voornamelijk voorziet in werkverschaffing voor overheidsmedewerkers, te creëren als er op praktische/uitvoerende/medische zorg aan patiënten/cliënten aanhoudend bezuinigd wordt?
De spuk DOS heeft niet tot doel om mensen te helpen hun zorg te regelen, maar om gemeenten, zorgkantoren en zorgverzekeraars in staat te stellen tot de benodigde domeinoverstijgende samenwerking om op een eenvoudigere wijze de juiste zorg op de juiste plek te organiseren. Zoals gesteld in mijn antwoord op vraag 1 hebben een aantal gemeenten hier invulling aan gegeven door een zorgarrangeur. De inzet bevordert juist de autonomie en voorkomt zwaardere zorg.
Kunt u een analyse geven over waarom burgers zelf kennelijk niet in staat zijn om zichzelf van de juiste zorg op de juiste plek te voorzien? Heeft u een knelpuntenanalyse gemaakt van deze problematiek en wat is daaruit gekomen? Wat zijn de problemen waar mensen tegenaan lopen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u in gesprek gegaan met de zorgsector en/of zorgverzekeraars over de knelpunten die door patiënten/cliënten ervaren worden en heeft u samen met hen gepoogd hiervoor binnen de eigen beleidskaders oplossingen te vinden zonder dat daar hulp van derden, zoals een «zorgarrangeur», bij nodig is? Zo ja, waarom is dit niet (voldoende) gelukt? Zo nee, waarom heeft u dit niet gedaan?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u in gesprek gegaan met patiënten/cliënten (organisaties) om ervaringen op te halen met knelpunten in het regelen van zorg? Zo ja, wat is er uit deze gesprekken gekomen en welke oplossingen hebben deze groepen zelf aangedragen? Zo nee, waarom heeft u dit niet gedaan?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u niet van mening dat nog een extra schakel in de zorgverleningsketen het stelsel alleen nog maar onoverzichtelijker en meer bureaucratisch maakt? Zo nee, op welke manier simplificeert het implementeren van nog een schakel het zorgstelsel dan?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u niet van mening dat het voor patiënten/cliënten van belang is om zoveel mogelijk autonomie te behouden bij hun eigen zorgvraag? Zo ja, vindt u het dan niet onwenselijk dat hen met een «zorgarrangeur» juist alleen maar meer regie uit handen genomen wordt, waardoor het zicht op hun eigen zorg nog verder vertroebelt, wat uiteindelijk onvermijdelijk leidt tot meer afhankelijkheid van het zorgstelsel, minder maatwerk, minder zelfredzaamheid, meer en complexere zorg en hogere kosten?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke manier wordt de onafhankelijkheid van een «zorgarrangeur» gewaarborgd? Hoe weten patiënten/cliënten dat zij te maken krijgen met iemand die geen persoonlijke en/of professionele belangen heeft bij het arrangeren van (een bepaalde vorm van) zorg (bij een bepaalde zorgverleningsorganisatie)? Mogen de «zorgarrangeurs» persoonlijk en/of professioneel betrokken zijn bij zorgverleningsorganisaties en/of zorgverzekeraars? Zo ja, hoe wordt belangenverstrengeling dan uitgesloten?
Als gemeenten, zorgverzekeraars en zorgkantoren besluiten om met behulp van de spuk DOS het model van een zorgarrangeur te introduceren in de regio, dan ga ik ervan uit dat zij op basis van goede afspraken de zorgarrangeurs het juiste mandaat meegeven om deze functie uit te oefenen en de onafhankelijkheid te borgen.
Op welke manier heeft uw minsterie invloed op de zorg die door de «zorgarrangeurs» wordt aangedragen/geregeld voor patiënten/cliënten? Vindt u niet onwenselijk dat uw ministerie deze dienst deels financiert, omdat daarmee de onafhankelijkheid van het aangedragen zorgaanbod wellicht in het geding komt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 12.
Hoe gaat de «zorgarrangeur» bijdragen aan het bestrijden van de krapte in de zorg? Wat is de meerwaarde van een «zorgarrangeur» als er nog altijd niet voldoende aanbod/plekken zijn voor patiënten/cliënten die zorg nodig hebben? Wat hebben we aan een «zorgarrangeur», als die geen zorg kan arrangeren, omdat deze zorg simpelweg niet beschikbaar is?
Zoals hiervoor aangegeven in de beantwoording van vraag 1, is uit de evaluatie van de pilots gebleken dat domeinoverstijgend samenwerken (en de werkwijze met een arrangeur) zowel kan zorgen voor positieve ervaringen bij cliënten, hun naasten en medewerkers alsmede een bijdrage kan leveren aan een grotere maatschappelijke doelmatigheid en effectiviteit en daarmee de inzet van schaars personeel kan beperken doordat een zwaardere zorgvraag voorkomen wordt.
Is het niet zo dat veel zorgverleners, zoals bijvoorbeeld wijkverpleegkundigen en/of verzorgenden, al sinds jaar en dag optreden als verijdelde «zorgarrangeurs» en dat deze zorgprofessionals als geen ander weten hoe zij hun patiënten/cliënten moeten begeleiden bij het vinden en regelen van de juiste zorg? Wat voegt de «zorgarrangeur» toe dat deze professionals niet al lang bieden aan kennis en expertise?
De spuk DOS heeft niet tot doel om mensen te helpen hun zorg te regelen, maar om gemeenten, zorgkantoren en zorgverzekeraars in staat te stellen tot de benodigde domeinoverstijgende samenwerking om op een eenvoudigere wijze de juiste zorg op de juiste plek te organiseren. Zoals gesteld in mijn antwoord op vraag 1 hebben een aantal gemeenten hier invulling aan gegeven door een zorgarrangeur.
Ik betreur het dat het beeld is ontstaan dat de zorgarrangeur een nieuwe functie is die in plaats komt van de cliëntondersteuner of begeleidende taken van zorgverleners overneemt. Dat is niet het geval. De meerwaarde ligt in het mandaat van een bestaande functionaris om over de grenzen van de wetten heen zorg te indiceren/toe te wijzen.
Op welke manier verschilt de «zorgarrangeur» van andere soortgelijke, al bestaande rollen, zoals de cliëntondersteuner, de mantelzorgmakelaar, het wijkteam, de casemanager, etc., die allemaal in het leven zijn geroepen voor exact de taken die de «zorgarrangeur» nu zou moeten gaan vervullen? Kunt u uitleggen waarom bovengenoemde rollen blijkbaar niet (voldoende) aan deze specifieke zorgbehoefte voldoen en op welke manier de «zorgarrangeur» dat dan wel zal bewerkstelligen?
Zie antwoord vraag 15.
Hoe denkt u mensen te werven die willen optreden als «zorgarrangeur», aangezien de personeelstekorten in de zorg op dit moment al nijpend zijn? Gaat de «zorgarrangeur» mensen onttrekken aan andere takken van de zorgsector, of bent u voornemens mensen van buiten de sector voor deze rol aan te trekken? Indien dat het geval is, kunt u dan uitleggen hoe de kwaliteit van de gearrangeerde zorg gewaarborgd is, aangezien de «zorgarrangeur» in veel gevallen geen zorgachtergrond heeft en dus kennis en expertise mist?
Zoals onder andere mijn antwoord op vraag 1 aangegeven heeft Significant (dat de pilots met deze werkwijze in 3 pilotgemeenten heeft geëvalueerd) geconcludeerd dat deze werkwijze bijdraagt aan een grotere maatschappelijke doelmatigheid en effectiviteit.
Wat betekent het voor de toch al lange wachtlijsten in de zorg als er een nieuwe bureaucratische laag bijkomt, waarlangs patiënten/cliënten zorg moeten regelen? Denkt u niet dat dit alleen maar nog meer vertraging, nog meer administratielast en nog minder zorg gaat opleveren? Zo nee, waarom niet? Kunt u een onderbouwde uitleg geven?
Zie antwoord vraag 17.
Hoe rijmt u het dat het volgens het Integraal Zorgakkoord niet wenselijk is dat in er de toekomst nog meer mensen in Nederland in de zorg werkzaam zullen zijn, met het in het leven roepen van weer een extra laag van werknemers in de zorg?
Zie antwoord vraag 17.
Hoe worden de «zorgarrangeurs» gecontroleerd/getoetst om te bepalen of zij daadwerkelijk de meest geschikte zorg arrangeren voor patiënten/cliënten? Op welke manier moeten zij verantwoording afleggen?
De wijze waarop arrangeurs verantwoording moeten afleggen is afhankelijk van de afspraken die daarover worden gemaakt tussen de samenwerkende partijen.
Heeft u kennisgenomen van alle kritiek die er is gekomen op het plan voor de «zorgarrangeur», niet in de laatste plaats van mensen uit de zorg zelf, en hoe reflecteert u daarop?
Ik betreur het dat het beeld is ontstaan dat de zorgarrangeur een nieuwe functie is die in de plaats komt van de cliëntondersteuner of begeleidende taken van zorgverleners overneemt. Dat is niet het geval. De meerwaarde ligt in het mandaat van een bestaande functionaris om over de grenzen van de wetten heen zorg te indiceren/toe te wijzen.
Overigens kunnen gemeenten, zorgverzekeraars en zorgkantoren ook andere experimenten starten op basis van de spuk DOS die bijdragen aan de benodigde domeinoverstijgende samenwerking om op een eenvoudigere wijze de juiste zorg op de juiste plek te organiseren.
Het item in Op1 ‘Administratieve lasten wijkverpleegkundige en huisarts’ d.d. 15 februari 2023 |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Lucille Werner (CDA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Kuipers |
|
Kent u de betreffende tv-uitzending en zo ja, wat vindt u hiervan?1
Ik vind de situaties die in de uitzending worden genoemd onwenselijk. Over deze problematiek zijn recent ook Kamervragen gesteld door het lid Van Haga, die ik inmiddels beantwoord heb.2 Ik zou graag de acties uit de voorgenoemde beantwoording op de Kamervragen willen herhalen. Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en de beroepsvereniging van Verpleegkundigen en Verzorgenden (V&VN) hebben hun leden en gecontracteerde hulpmiddelenleveranciers opgeroepen situaties als deze zo concreet mogelijk te melden. Op deze manier zal het veld in kaart brengen of de bestaande afspraken over de levering van hulpmiddelen worden nageleefd. Zorgverzekeraars hebben toegezegd vervolgens in gesprek te gaan met hulpmiddelenleveranciers. Het doel hiervan is om de dienstverlening verder te verbeteren op basis van de reeds gemaakte kwaliteitsafspraken.
Klopt het dat het beleid van zorgverzekeraars gewijzigd is, waardoor medische hulpmiddelen (zoals incontinentie-, stoma- en verbandmaterialen en medische voeding) alleen nog vergoed worden als die worden geleverd door landelijk opererende leveranciers?
Het klopt dat over het algemeen de levering van hulpmiddelen niet meer via de apotheek plaatsvindt, maar via medisch speciaalzaken. Deze zijn in het overgrote deel van gevallen onderdeel van landelijk opererende leveranciers.
Waarom vindt de levering hiervan niet meer plaats via de apotheek van de verzekerde?
De verzekeraars hebben hun werkwijze aangepast door hulpmiddelenzorg in te kopen bij medisch speciaalzaken. Hiermee wilden zij een breder assortiment bieden aan hun verzekerden, inclusief gespecialiseerde expertise bij het voorschrijven.
Deelt u de mening dat de apotheek van de verzekerde beter op de hoogte is van de medische achtergrond van de verzekerde, of van contra-indicaties van verschillende medische hulpmiddelen in relatie tot medicijngebruik?
De wijkverpleegkundige en de huisarts hebben inzicht in de medische achtergrond van de zorgvrager, bijvoorbeeld in het medicijngebruik en contra-indicaties. Als de wijkverpleegkundige twijfelt over welk hulpmiddel het meest geschikt is met het oog op de medische achtergrond van de zorgvrager, zoals medicijngebruik en contra-indicaties, dan neemt deze contact op met de huisarts. Leveranciers hebben überhaupt geen inzicht in het medisch dossier en dat hoeft ook niet. Zij leveren hulpmiddelen op basis van de medische indicatie van de zorgprofessional aan het bed.
Wat vindt u ervan dat er bij de verstrekking van medische hulpmiddelen de noodzaak van de verstrekking door de zorgverzekeraar of leverancier opnieuw wordt vastgesteld?
De noodzaak wordt vastgesteld door de zorgprofessional aan het bed, dit wordt niet opnieuw vastgesteld door de leverancier of zorgverzekeraar. Het kan zijn dat de gespecialiseerde verpleegkundige van de medisch speciaalzaak navraag doet bij de zorgprofessional aan het bed om zo het best passende hulpmiddel te vinden. Navraag gebeurt ook als de aanvraag bijvoorbeeld niet volledig is.
Deelt u het uitgangspunt dat wijkverpleegkundigen de kennis en kunde hebben om vast te stellen welke soort medische hulpmiddelen er in die specifieke situatie nodig zijn? Waarom wel of waarom niet?
Ja, de wijkverpleegkundige kent de zorgbehoefte van de patiënt en voert de regie in het zorgproces. Als de wijkverpleegkundige specifieke kennis heeft, bijvoorbeeld over het in de uitzending genoemde voorbeeld wondzorg, dan is deze kennis het uitgangspunt voor de vaststelling van de benodigde medische hulpmiddelen. Een gespecialiseerde wondverpleegkundige kan waar nodig advies geven. Zoals beschreven in het antwoord op vraag 5 is het de zorgverlener aan het bed die de diagnose stelt. Alleen als daar aanleiding toe is, neemt de gespecialiseerde verpleegkundige van de medisch speciaalzaak vervolgens contact op met deze zorgverlener of de gebruiker om te achterhalen wat in de specifieke situatie het best passende hulpmiddel is. Deze gespecialiseerde verpleegkundigen zijn opgeleid om bij iedere zorgvraag het juiste hulpmiddel te kunnen verstrekken. Het idee is dat hun diensten van meerwaarde zijn voor de zorgprofessional bij het bepalen wat het best passende hulpmiddel is.
Deelt u het uitgangspunt dat door dit gewijzigde beleid de administratieve lasten voor wijkverpleegkundigen en huisartsen hoger zijn geworden? Dat de wijkverpleegkundige en de huisarts veel meer «handelingen moeten doen» om medische hulpmiddelen te regelen?
Ik heb van V&VN en de Landelijke Huisartsenvereniging (LHV) begrepen dat het aanvragen van hulpmiddelen een administratielast oplevert. Deze lasten komen niet één op één voort uit het leveren van hulpmiddelen door een landelijke leverancier in plaats van door de apotheek. Dit komt eerder door hoe de samenwerking tussen die partijen vorm krijgt, welke controles in dat proces zijn ingebouwd en hoe gemakkelijk de hulpmiddelen in kwestie verkrijgbaar zijn. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) organiseert op dit moment gesprekken om deze en andere knelpunten in de extramurale hulpmiddelenzorg boven tafel te krijgen.
Wat vindt u van de voorbeelden die wijkverpleegkundige en de huisarts in uitzending geven, waardoor mensen die deze hulpmiddelen met spoed nodig hebben door dit gewijzigde beleid soms enkele weken op dit materiaal moeten wachten?
Dit zijn zeer vervelende voorbeelden die helder laten zien dat de levering van hulpmiddelen niet altijd goed verloopt. In de beantwoording van vraag 1 heb ik aangegeven welke acties zijn ingesteld naar aanleiding van de beantwoording van de eerdergenoemde Kamervragen van het Lid Van Haga om knelpunten boven water te krijgen.
Klopt het dat het gewijzigde beleid van de zorgverzekeraar de acute zorgverlening en de palliatieve zorg voor de huisarts en wijkverpleegkundige bemoeilijkt?
De ervaringsverhalen in de uitzending maken duidelijk dat er iets is misgegaan. Het is onduidelijk welke problemen precies voortkomen uit het gewijzigde beleid. Zoals eerder aangegeven ga ik met de betrokken partijen aan de slag om deze knelpunten boven tafel te krijgen.
Wat vindt u van het voorstel van het CDA om uit te gaan van de kennis en kunde van wijkverpleegkundige en/of huisarts, vervolgens over te gaan tot verstrekking van deze medische hulpmiddelen en steekproefsgewijs te checken of dit het adequate medische hulpmiddel is?
Ik ben niet op de hoogte van de precieze inhoud van dit voorstel, maar ik zou het plan graag ontvangen om er mijn mening over te kunnen vormen.
Zou u hierover met zorgverzekeraars (en eventueel met leveranciers van medische hulpmiddelen) in overleg willen gaan en de Tweede Kamer hierover informeren?
Naar aanleiding van de Kamervragen van het Lid Van Haga ben ik in gesprek gegaan met het veld over het verstrekken van hulpmiddelen. Er zijn gesprekken gevoerd met V&VN, zorgverzekeraars, de IGJ en de NZa. De uitkomst van deze gesprekken heb ik opgenomen in de eerdere beantwoording van deze Kamervragen.