De voorwaarden van de stilligregeling visserij |
|
Peter Valstar (VVD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met de situatie waarbij nieuwgebouwde kotters als gevolg van de Brexit zijn gekort op hun quota en daardoor hebben stilgelegen, maar niet in aanmerking komen voor de stilligregeling (VSB)1, omdat zij niet in benodigde referentiejaren hebben gevist?
Om in aanmerking te komen voor de stilligregeling moet het vaartuig van de aanvrager onder andere minimaal 120 dagen per jaar hebben gevist in 2018 en 2019, 2019 en 2020 of 2020 en 2021. Op deze manier kan ik vaststellen dat de betreffende ondernemer actief was ten tijde van de Brexit. Vaartuigen die hier niet aan voldoen komen inderdaad niet in aanmerking.
Hoeveel nieuwgebouwde kotters vallen hierdoor tussen de wal en het schip?
Op dit moment beoordeelt de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland alle aanvragen voor de stilligregeling, ik kan u dus nog niet vertellen of er hierom aanvragen zijn afgewezen. Tot dusver zijn er vier aanvragen afgewezen van vaartuigen omdat zij ook gebruik hebben gemaakt van de Brexit Adjustment Reserve (BAR) saneringsregeling. Het stapelen van deze subsidies is vanwege de staatssteunregels verboden. Voor zover bekend zijn er vier vaartuigen die geen gebruik kunnen maken van de stilligregeling, omdat dit nieuwbouwschepen (die geen ouder vaartuig vervangen) betreft en deze geen omzet hebben gerealiseerd in de referentiejaren.
Is het niet logisch dat deze nieuwgebouwde kotters geen omzet hebben gedraaid in de benodigde referentiejaren – te weten 2017, 2018 en/of 2019 –, aangezien zij toen simpelweg nog niet in de vaart waren?
Het omzetverlies, en de uiteindelijke vergoeding, wordt gebaseerd op het gemiddelde van de fiscale jaren 2017, 2018 en 2019. Hiermee kan de situatie zich voordoen dat een vaartuig wel voldoet aan de instapvoorwaarden (zie antwoord 1), maar dat de ondernemer geen vergoeding krijgt omdat ze nog geen omzet hadden in de referentiejaren. Als referentie is het juist redelijk om de jaren te gebruiken waarin niet veel is stilgelegen. In 2020 brak de COVID-pandemie uit, met significante gevolgen voor de omzet van de visserijvloot. Omdat deze jaren niet representatief zijn, is ervoor gekozen om de jaren daaraan voorafgaand te gebruiken als referentiejaren. Zo kon ik objectief vaststellen wat het omzetverlies is, omdat er in deze jaren nog geen impact van Brexit of de COVID-pandemie op de omzet was.
Vindt u het niet wrang voor de desbetreffende ondernemers dat zij wel zijn gekort op hun quota als gevolg van de Brexit, maar geen gebruik kunnen maken van de stilligregeling, zeker gelet op het feit dat het om forse bedragen gaat en de sector in financieel zwaar weer zit?
De visserijsector gaat mij aan het hart, ik zie dat deze het lastig heeft, ook door de Brexit. Op 29 maart 2017 gaf het Verenigd Koninkrijk (VK) formeel kennis van het voornemen tot uittreden aan de Europese Unie, waarop dit vertrek op 31 januari 2020 een feit werd. Het was al vroeg duidelijk dat dit significante gevolgen zou hebben voor de quota van VK-visbestanden. Ondernemers die na de formele kennisgeving van vertrek van het VK uit de EU alsnog in de visserij zijn gestapt, hadden redelijkerwijs kunnen weten dat de Brexit gevolgen zou hebben voor hun visserijonderneming.
Ziet u mogelijkheden om deze ondernemers alsnog deel te laten nemen aan de huidige stilligregeling? Bijvoorbeeld door hen gebruik te laten maken van andere referentiejaren of door referentiejaren van een voorgaande kotter, mits aangetoond kan worden dat de kotter is vervangen door de nieuwgebouwde kotter in kwestie?
Waar mogelijk zet ik mij, in overleg met de Europese Commissie, in voor maatwerk bij de afhandeling van de stilligregeling. De middelen uit de stilligregeling zijn bedoeld om visserijondernemers te ondersteunen in hun omzetverlies en daarom probeer ik daar zoveel mogelijk gebruik van te maken, binnen de nationale en Europese juridische kaders. In dat kader heb ik ruimte gevonden voor het subsidiëren van een vaartuig dat in de referentiejaren in het geheel geen omzet had gehaald, maar wel omzet had gehaald met een voorgaand vaartuig. Hierbij is van belang dat het vaartuig waarmee in de referentiejaren is gevist niet een grotere vangstcapaciteit had dan het vaartuig waarmee is stilgelegen. Ook moet er sprake zijn van dezelfde eigenaar. Andere mogelijkheden zie ik niet binnen de stilligregeling en de daaraan gekoppelde staatssteunbeschikking van de Europese Commissie.
Ziet u mogelijkheden om de stillegregeling te wijzigen zodat de desbetreffende ondernemers alsnog kunnen deelnemen?
Gelet op het voorgaande zie ik daarvoor geen aanleiding, Daarnaast loopt de subsidiabiliteitsperiode van de BAR tot en met 31 december 2023. Dat betekent dat alle uitgaven aan begunstigden gedaan moeten zijn voor die datum. Een wijziging van de stilligregeling of hernieuwde openstelling zal opnieuw goedkeuring vereisen van de Europese Commissie, waardoor het niet waarschijnlijk is dat ik de middelen kan verstrekken voor de einddatum. Daarom zal ik de regeling niet kunnen wijzigen of opnieuw openstellen.
Ziet u andere mogelijkheden om deze groep vissers tegemoet te komen?
Ik blijf mij inzetten voor het ondersteunen van de visserijsector met verschillende regelingen. Zo staat er op dit moment de Energievis-regeling open waarmee vissers brandstofbesparende maatregelen kunnen laten subsidiëren. Daarnaast zal er in het voorjaar van 2023 een innovatieregeling voor de visserij worden opengesteld. Er zijn echter geen extra regelingen meer voorzien voor compensatie van geleden omzetverlies door de Brexit.
Het bericht ‘Former Armed Forces personnel training foreign militaries could be prosecuted under National Security Act’ |
|
Peter Valstar (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Former Armed Forces personnel training foreign militaries could be prosecuted under National Security Act»?1
Bent u bereid met het Britse Ministerie van Defensie in contact te treden om te informeren welke vormen van training geven precies strafbaar zijn gesteld onder de nieuwe National Security Act?
Kunt u deze bevindingen met de Kamer delen?
In hoeverre verschilt de reikwijdte van de aangescherpte Britse strafbaarstelling van wat in Nederland strafbaar is als het delen van gerubriceerde informatie zoals beschreven in Kamerstuk 36 200 X, nr. 88?
Bent u het met de stelling eens dat het voor de bewijsvoering eenvoudiger zou zijn als het simpelweg verboden wordt militaire training aan krijgsmachten van landen op een lijst van statelijke dreigingen te verstrekken, dan dat er bewezen moet worden dat er gerubriceerde informatie is gedeeld tijdens een trainingsactiviteit in een derde land waar Nederland mogelijk niet of maar beperkte justitiële samenwerking mee heeft?
Hoe gaat het Verenigd Koninkrijk om met het probleem zoals beschreven in vraag vijf?
Bent u het met de stelling eens dat, ook indien een voormalig militair niet actief gerubriceerde tactieken en technieken deelt met een derde land, er toch sprake kan zijn van ongewenste kennisoverdracht tijdens deelname aan trainingen van militairen uit dat land? Erkent u dat dit bijvoorbeeld al kan gebeuren doordat Chinese piloten kunnen oefenen tegen tegenstanders die in bepaalde situaties reageren zoals piloten uit een NAVO-lidstaat getraind zijn dat te doen, in plaats van op de manier waarop Chinese piloten zelf zijn opgeleid?
Hoe gaat het Verenigd Koninkrijk om met het probleem zoals beschreven in vraag zeven?
Waarom voert u zoals aangekondigd in Kamerstuk 36 200 X, nr. 88 een onderzoek uit naar aanvullende mogelijkheden om het verzorgen van training door (oud-)defensiemedewerkers die bepaalde functies hebben vervuld te voorkomen, als de Nederlandse wet volgens uw analyse in datzelfde Kamerstuk al voldoende mogelijkheden biedt om te voorkomen dat vertrouwelijke informatie wordt gedeeld met onbevoegden?
Kunt u beschrijven wat het onderzoek behelst en welke hiaten u in de huidige praktijk en wet- en regelgeving ziet die aanvullend onderzoek vragen om trainingen te voorkomen?
Wanneer kunt u de Kamer informeren over de voortgang van dit onderzoek, of op zijn minst over de opzet van het onderzoek?
Het rapport ‘Stormbreak: Fighting through Russian defences in Ukraine’s 2023 offensive’ |
|
Peter Valstar (VVD), Ruben Brekelmans (VVD) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Bent u bekend met het rapport «Stormbreak: Fighting through Russian defences in Ukraine’s 2023 offensive»?1
Ja.
Klopt het dat de veiligheidseisen die gelden op trainingsfaciliteiten van lidstaten van de Europese Unie (EU) en de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO) ook gelden als er Oekraïense militairen worden getraind?
Ja.
Deelt u de analyse uit het rapport dat deze veiligheidseisen soms goed passen bij een leger in vredestijd, maar beperkend werken voor realistische trainingen waar het Oekraïense leger behoefte aan heeft?
Het is evident dat de Oekraïense militairen zo realistisch mogelijk getraind moeten worden. Echter moeten deze trainingen worden georganiseerd binnen de gestelde veiligheidseisen, voortkomend uit wet- en (interne)regelgeving, waarbij ook zicht wordt gehouden op de veiligheid van de trainers. Het is ook in het belang van de Oekraïense militairen om te trainen binnen de gestelde veiligheidseisen. Immers, trainen onder onveilige omstandigheden kan onacceptabele of beperkende gevolgen hebben voor de capaciteiten en inzetbaarheid van de Oekraïense militairen. Ook optreden in het hoogste geweldsspectrum vergt aandacht voor veiligheid.
De Nederlandse eenheden die belast zijn met het geven van de trainingen, zijn verantwoordelijk voor het uitvoeren van risicomanagement.
Klopt het dat er strikte veiligheidseisen gelden aan het gebruik van onbemande vliegtuigjes tijdens oefeningen, en dat deze systemen daarom niet zo prevalent zijn tijdens oefeningen als boven het slagveld in Oekraïne?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat tijdens de trainingen die Oekraïense militairen van EU- of NAVO-partners ontvangen er meer nadruk is op individuele tactische vaardigheden dan de omgang met artilleriedreiging?
Het aanbod van trainingen wordt voortdurend aangepast op basis van de ontwikkelende behoeften van Oekraïne en door lessen te trekken uit eerdere trainingsactiviteiten. Op basis van de opgedane ervaring verschuift de aandacht van de trainingen steeds meer naar de realiteit en de realiteiten van het slagveld waarmee de Oekraïense militairen te maken hebben of zullen gaan krijgen.
Daarnaast doorlopen de Oekraïense militairen vaak verschillende fasen van training, waar de individuele (tactische) vaardigheden vaak aan ten grondslag liggen. Deze worden aangevuld met ander soortige trainingen.
Deelt u de mening dat de training aan Oekraïense militairen zo realistisch mogelijk moet zijn, om hen zo goed mogelijk voor te bereiden op de strijd? Hoe bent u van plan zich in te zetten voor verbeteringen op dit vlak?
Ja, het is van belang om de Oekraïense militairen zo goed mogelijk voor te bereiden op situaties waar zij daadwerkelijk mee te maken (kunnen) krijgen. Hiervoor wordt onder andere gebruik gemaakt van speciaal ingerichte trainingslocaties, bijvoorbeeld om te oefenen voor militaire operaties in bebouwd gebied of loopgraven. Dit is onder andere het geval bij de Interflex trainingen. De training van Oekraïense militairen wordt doorlopend doorontwikkeld aan de door hen aangeven operationele behoefte (zie vraag 5.).
Deelt u de analyse dat er significante tekortkomingen zijn in de trainingen die Westerse landen aanbieden voor Oekraïne op het niveau van brigadestaven?
Nee. Ik herken dit beeld niet. NAVO-bondgenoten zijn gewend om brigadestaven te trainen en zijn hier goed op toegerust. Uiteraard dient er zoveel mogelijk eenduidigheid en synchronisatie te zijn tussen de diverse trainingen die worden aangeboden. Dit wordt onder andere nagestreefd via multinationale afstemmingsbijeenkomsten gericht op de verbetering van trainingen. De trainingen worden zo goed mogelijk aangepast aan de behoeften van Oekraïne en aan de beperkt beschikbare tijd.
Deelt u de mening dat het verbeteren van de brigadestaven cruciaal is om Oekraïne grootschaliger en complexer operaties uit te laten voeren, en om nieuwe wapensystemen (waaronder in de toekomst ook F-16»s) in operaties te integreren?
Om effectief op te kunnen treden in grootschalige(r) en complexe(re) operaties, waaronder met grotere wapensystemen zoals F-16»s, zijn goed functionerende staven, zoals brigadestaven essentieel. Geleerde lessen worden toegepast in nieuwe trainingsmodules. Het beeld dat er significante tekortkomingen zijn in de manier waarop trainingen nu vorm hebben die een dergelijke integratie zou bemoeilijken, deel ik niet.
Deelt u de analyse dat staftraining gebaseerd zou moeten zijn op de manier waarop Oekraïense brigadestaven daadwerkelijk functioneren, en niet op tekstboeken hoe ze dat volgens een NAVO-doctrine zouden moeten doen?
Nee. Uiteraard vormt het functioneren van de Oekraïense krijgsmacht en hun ervaring in de oorlog tegen Rusland de basis van de trainingen. Tegelijkertijd wil Oekraïne zijn krijgsmacht vernieuwen. Aansluiting bij de NAVO is het uiteindelijke doel en daarom zijn trainingen gericht op het aanleren van NAVO-werkwijzen en -doctrines waar dit nuttig is.
Hoe bent u van plan zich in te zetten voor een accurater beeld van hoe Oekraïense brigadestaven functioneren en een vertaling hiervan naar trainingen die Westerse landen aanbieden? Bent u bereid, gebaseerd op de aanbevelingen uit het rapport, te pleiten voor verbetermaatregelen bij relevante gremia zoals de EU-trainingsmissie voor Oekraïne?
Nederland draagt geregeld bij aan brigadestaftrainingen die Duitsland via de Militaire Assistentie Missie (EUMAM) voor Oekraïne aanbiedt. Vanuit deze bijdrage en deelname aan internationale afstemmingsoverleggen van o.a. het Ukraine Defense Contact Group (UDCG), Security Assistance Group Ukraine (SAG-U) en EUMAM Oekraïne streven we ernaar om dit proces zo goed mogelijk te ondersteunen en waar nodig te verbeteren.
Het artikel ‘‘You don’t survive that’: Ukraine sappers dice with death to clear Russian mines’ |
|
Peter Valstar (VVD), Ruben Brekelmans (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel ««You don’t survive that»: Ukraine sappers dice with death to clear Russian mines»?1
Ja.
Deelt u de analyse dat de aanwezigheid van grote aantallen landmijnen op dit moment een van de voornaamste obstakels voor het Oekraïnse offensief is?
Ja.
Welke stappen zijn er in dit kader al gezet of in gang gezet om uitvoering te geven aan de motie van de leden Brekelmans en Sjoerdsma (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2680) over een voortvarend plan voor ophoging van de productie en levering van operationele ondersteuningssystemen, en daarvan in het bijzonder systemen voor ontmijning?
Het kabinet geeft zo veel mogelijk gehoor aan de Oekraïense verzoeken tot de levering van (aanvullende) mijnruimsystemen, in lijn met motie Brekelmans en Sjoerdsma. Nederland heeft al detectoren, Bozena- en Scan Jack mijnruimsystemen, Man Portable Line Charges voor mijn-doorbraak, mijn-ploegen en rollers voor gebruik in combinatie met de pantservoertuigen en verdere mijnruim uitrusting geleverd en zal in de nabije toekomst aanvullende capaciteiten op het gebied van mijnbestrijding leveren. Defensie verkent met de industrie de levering van aanvullende en innovatieve capaciteiten op dit gebied.
Het kabinet blijft zich, conform de genoemde motie, maximaal inzetten om Oekraïne de militaire steun te leveren die nodig is. Nederland doet dat samen met een brede coalitie van internationale partners.
Deelt u de analyse dat kapitale ontmijningssystemen (zoals genietanks) die weliswaar capabel zijn maar niet in grote aantallen kunnen worden geleverd, niet per se het meest geschikt zijn voor de Oekraïnse manier van optreden die vaak bestaat uit een hoeveelheid verspreide aanvallen op compagnie- of bataljonsniveau?
Defensie levert diverse capaciteiten voor mijndoorbraak passend bij de (operationele) Oekraïense behoefte zoals die door Oekraïne worden aangegeven bij het International Donor Coördination Center (IDCC). Zoals bij iedere levering is de Oekraïense behoefte leidend. Oekraïne geeft aan behoefte te hebben aan zowel kapitale ontmijningssystemen als andere capaciteiten op dit gebied.
Deelt u de analyse dat er hierom een grote behoefte voor Oekraïne is aan kleine en goedkope ontmijningssystemen die door infanterie kunnen worden gebruikt en die relatief makkelijk te produceren zijn, vergelijkbaar met hoe drones in de oorlog worden gebruikt? Deelt u daarnaast de analyse dat vergelijkbare systemen van nut kunnen zijn om bijvoorbeeld bevoorrading of afvoer van gewonden te vergemakkelijken in gebieden die nog niet geheel ontmijnd zijn?
Ja, zie het antwoord op vraag 3 en 4.
Deelt u de mening dat de ontwikkelingen die in Oekraïne gaande zijn, zoals lokale ontwikkeling van ontmijningsvoertuigen en goedkope onbemande voertuigjes gestimuleerd en ondersteund dienen te worden? Hoe kunnen de Nederlandse Staat of Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen helpen met deze ontwikkeling, en hoe wordt daarop ingezet?2
Ja. Het is positief dat Oekraïne de benodigde capaciteiten op het vlak van ontmijning zelf ontwikkelt. De inzet van het kabinet is erop gericht zo goed mogelijk aan de Oekraïense behoefte te voldoen. Dat omvat ook waar mogelijk het ondersteunen van Oekraïense productiecapaciteit.
Naast bijdragen aan ontmijning voor militaire doeleinden, levert Nederland ook een bijdrage aan humanitaire ontmijning in bevrijde gebieden, gericht op het ruimen van achtergebleven mijnen en oorlogsexplosieven. Via een bijdrage aan United Nations Development Programme (UNDP) wordt waar mogelijk ingezet op aankoop van materieel in Oekraïne zelf. Daarnaast heeft Nederland een bijdrage geleverd aan ontwikkeling en gebruik van eenvoudige innovatieve drone technologie, waarmee in eerste testen door de State Emergency Service van Oekraïne een veelvoud aan mijnen kon worden gedetecteerd vergeleken met de gebruikelijke technische methoden.
Hoe vindt er op dit moment internationale financiering van dergelijke initiatieven plaats vanuit internationale instrumenten zoals het International Fund for Ukraine en de EU-instrumenten European defence industry reinforcement through common procurement act (EDIRPA) en Act in Support of Ammunition Production (ASAP)? Zijn deze instrumenten ook toegankelijk voor Oekraïnse productie van innovatieve methoden om een antwoord te bieden op het probleem van de Russische mijnen?
De internationale financiering van dit soort innovatie geschiedt onder andere door de bovenstaande initiatieven, waarbij bijvoorbeeld het International Fund for Ukraine (IFU) toegankelijk is voor Oekraïense deelname. De EU-instrumenten richten zich in de eerste plaats op het vergroten van de productiecapaciteit van de Europese defensie-industrie (ASAP) en het bevorderen van gemeenschappelijke aanschaf van capaciteiten door lidstaten (EDIRPA) en zijn zodoende niet toegankelijk voor Oekraïense deelname.
Hoe is Nederland van plan zich in te zetten om het Oekraïnse antwoord op de landmijnen effectiever te maken en de toegang tot financiering van innovatieve oplossingen die zowel in als buiten Oekraïne geproduceerd worden te vergroten?
Zie ook het antwoord op vraag 3. Het kabinet zet zich doorlopend in om aan de Oekraïense operationele behoefte te voldoen. Zo ook op het gebied van mijnbestrijding.
Deelname van Nederlandse militairen aan een internationaal militair judotoernooi |
|
Peter Valstar (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Brazilians traditionally strong at Military Judo World Championship»?1
Ja.
Klopt het dat Nederlandse militairen en Russische militairen hebben deelgenomen aan het toernooi?
Ja.
Is er toestemming voor deelname gevraagd aan en verleend door de Commandant der Strijdkrachten dan wel door u?
Nee.
Heeft het Nederlandse Ministerie van Defensie aangedrongen op een boycot van Rusland voor dit evenement?
Nederland heeft niet aangedrongen op een boycot van Rusland en Belarus bij dit judotoernooi. Het toernooi is georganiseerd vanuit het Conseil International Sport du Militair (CISM). Het CISM heeft eerder besloten geen landen uit te sluiten van deelname aan militaire sportevenementen. CISM heeft de leden de vrijheid gegeven om Rusland en Belarus wel of niet uit te nodigen. De organisator van het judotoernooi, de Dominicaanse Republiek, heeft de keuze gemaakt om landen niet uit te sluiten van deelname. Ik kan geen mededelingen doen over de specifieke afwegingen van andere landen over deelname aan dergelijke sportevenementen.
Hebben landen als België, Italië en Frankrijk gepleit voor een boycot of overlegd over het eventueel afzien van deelname aan het sportevenement?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u het wenselijk dat Nederlandse militairen deelnemen aan internationale sportevenementen waar ook Rusland bij vertegenwoordigd is?
Gezien de illegale Russische oorlog tegen Oekraïne en de betrokkenheid van Belarus hierbij vindt Defensie het onwenselijk als Nederlandse militairen bij sportevenementen militairen uit Rusland en Belarus tegenkomen. Defensie erkent dat de instructies voor Nederlandse militairen om bij internationale gelegenheden geen contact te zoeken met Russische en Belarussische militairen en om niet in te gaan op eventuele Russische en Belarussische toenaderingen – tenzij noodzakelijk uit veiligheidsoverwegingen – niet afdoende zijn voor militaire sportevenementen. Duidelijk is dat het vermijden van contacten onmogelijk is bij sommige sporten. Naar aanleiding van deze casus zal Defensie de richtlijnen voor deelname aan militaire sportevenementen aanpassen. Daarbij weegt Defensie ook mee dat sport een belangrijk propagandamiddel is voor het Russische regime.
Zolang Rusland zijn oorlog tegen Oekraïne voortzet, zullen Nederlandse militairen uitkomend namens Defensie daarom niet deelnemen aan internationale sportevenementen waar ook Russische en Belarussische militairen aan deelnemen. Het beleid dat Nederlandse militairen niet deelnemen aan sportevenementen in Rusland en Belarus blijft gelden, alsmede het beleid dat Russische en Belarussische militairen niet worden uitgenodigd voor sportevenementen in Nederland. Nederland zal samen met andere landen bezien wat de mogelijkheden zijn bij het CISM voor een schorsing of boycot van Rusland en Belarus.
Klopt het dat Nederlandse militairen met Russische militairen op de foto staan met de beide nationale vlaggen?
Ja, deze foto is gemaakt bij de openingsceremonie van het judotoernooi. De Nederlandse militairen stonden naast de Russische militairen omdat het CISM de volgorde van het Franse alfabet aanhoudt bij de opstelling van de teams.
Klopt het dat de Nederlandse militairen instructies hebben gekregen over de omgang met Russische militairen?
Nederlandse militairen krijgen de instructies om bij internationale gelegenheden geen contact te zoeken met Russische en Belarussische militairen en niet in te gaan op eventuele Russische en Belarussische toenaderingen, tenzij het uit veiligheidsoverwegingen noodzakelijk contact betreft.
Bent u bekend met het standpunt van NOC*NSF over Rusland en Belarus?2
Ja, ik ben bekend met en onderschrijf dit standpunt van NOC*NSF voor reguliere sportevenementen. Defensie had moeten afwegen of de richtlijnen voor deelname aan internationale militaire sporttoernooien nog passend zijn gezien de illegale Russische oorlog tegen Oekraïne en de betrokkenheid van Belarus hierbij.
Onderschrijft u het standpunt van NOC*NSF om sporters en bonden niet te steunen indien zij besluiten deel te nemen aan wedstrijden waar Russische en Belarussische sporters onder hun nationale vlag deelnemen? Zo ja, waarom heeft Defensie instructies meegegeven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid regels op te stellen voor deelname aan evenementen waar landen als Rusland en Belarus aan deelnemen?
Zie het antwoord bij vraag 6.
Bent u bereid om bij toekomstige International Military Sports Council (IMSC)-sportevenementen te pleiten voor een boycot van Rusland en, indien niet succesvol, deelname van Nederlandse militairen te verbieden zolang Rusland de oorlog in Oekraïne voortzet?
Zie het antwoord bij vraag 6.
De garnalenvissers die per 1 oktober een nieuwe vergunning op grond van de Wet natuurbescherming nodig hebben |
|
Peter Valstar (VVD), Roelof Bisschop (SGP), Eline Vedder (CDA), Pieter Grinwis (CU) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kunt u een update geven van de ombouw van de garnalenkotters casu quo van het verloop van de daarvoor in het leven geroepen subsidieregeling? Leidt het installeren, conform de voorwaarden, van de in de subsidieregeling genoemde SCR-katalysator daadwerkelijk tot het verstrekken van nieuwe garnalenvergunningen in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb)? Kunnen de garnalenvissers daarmee op dezelfde visserijgebieden een vergelijkbare visserij-inspanning (visuren) leveren als in het nabije verleden?1
De subsidieregeling voor de katalysatoren is op 31 juli gesloten. In totaal zijn er volgens de cijfers van RVO 144 aanvragen ingediend voor de subsidie. RVO heeft op 120 aanvragen is inmiddels een besluit genomen. Tot slot heeft RVO 8 aanvragen ontvangen tot subsidievaststelling (na installatie van de katalysator).
Een aanvraag indienen staat vrij, de aanvrager is niet verplicht om een katalysator te installeren en aan te schaffen bij een verleende subsidiebeschikking. Na installatie is het ook aan de aanvrager om een definitieve subsidievaststelling aan te vragen. Voor RVO is daarom op dit moment niet duidelijk hoeveel katalysatoren er daadwerkelijk worden geïnstalleerd.
Het laten installeren en opvolgend in gebruik nemen van een SCR-katalysator danwel een schonere motor leidt tot fors minder emissies en daarmee tot minder depositie op de hiervoor gevoelige beschermde natuurwaarden.
Dit betekent dat met de inzet van dergelijke verduurzamende voorzieningen, er voor een individuele garnalenvissers meer beschikbare gebruiksruimte in de Wnb-vergunning mogelijk is ten opzichte van een bedrijfsvoering zonder een dergelijke verduurzaming.
Ook zonder verduurzamende voorziening is voor alle vergunningaanvragers gebruiksruimte beschikbaar, maar uiteindelijk wel beperkter dan met inzet van de verduurzamende voorzieningen. Of een individuele visser, ook met inzet van die voorzieningen, vanuit de Wnb-vergunning straks een vergelijkbare rendabele visserij kan realiseren als in het nabije verleden kan, is voor mij niet aan te geven. Dat is namelijk afhankelijk van meerdere factoren.
De mate van de uiteindelijk te realiseren visserij-inspanning hangt af van zeer veel andere factoren, zoals de brandstofprijzen, de vergunde maximale «ecologische visuren» per Natura 2000-gebied (ter bescherming van o.a. de zeebodem) en het in goed bevisbare dichtheden voorkomen van garnalen in de diverse gebieden. Door o.a. de natuurlijke omstandigheden en de juridische beperkingen in visgebied zal het niet altijd mogelijk zijn om de beschikbare uren ook daadwerkelijk te kunnen benutten. Deze visserij heeft nu eenmaal een zeer mobiel en fluctuerend karakter en het rendement van vissen is vaak zeer wisselend.
Hoeveel nieuwe schone scheepsmotoren en/of SCR-katalysatoren zijn sinds het instellen van de subsidieregeling reeds verstrekt? Kunt u de al dan niet gebrekkige voortgang in de verbouwing van garnalenschepen, op gebied van schone motoren, toelichten, mede in het licht van de binnenkort aflopende gedoogbeschikking en de door u en ons gedeelde wens om de garnalenvissers langjarig toekomstperspectief te bieden?
Allereerst ter verduidelijking: er is geen subsidie vanuit EMFAF beschikbaar gesteld voor schonere scheepsmotoren voor garnalenvissers: de subsidieregeling heeft uitsluitend betrekking op de aanschaf en installatie van SCR-katalysatoren. Zoals bij de beantwoording van vraag 1 aangegeven is op basis van de RVO cijfers niet aan te geven hoeveel katalysatoren geinstalleerd zijn. Echter, volgens de cijfers van de Vissersbond zijn er het moment van schrijven op 40 schepen katalysatoren geinstalleerd.
De beperkte voortgang in de verbouw van de betrokken vaartuigen vloeit voort uit de hiertoe vereiste, momenteel beperkte, beschikbare ruimte en capaciteit bij de hiertoe geëquipeerde installatiebedrijven. Volgens de cijfers van de Vissersbond is stand van zaken met betrekking tot de katalysatoren als volgt:
Katalysator/schonere motor reeds geïnstalleerd
40 vaartuigen
Installatie katalysator/schonere motor voor 1 oktober a.s. voorzien
16 vaartuigen
Installatie katalysator/schonere motor na 1 oktober a.s. voorzien
62 vaartuigen
Reeds besloten tot geen aanschaf katalysator/schonere motor
25 vaartuigen
Onbekend of tot aanschaf wordt overgegaan
24 vaartuigen
Onbekend wanneer aanschaf + installatie katalysator/schonere motor zal plaatsvinden
16 vaartuigen
Ik erken dat de beperkte capaciteit bij de installatiebedrijven omstandigheden zijn waarop de vissers geen tot zeer weinig invloed hebben, ondanks de wil van meerdere vissers om zo snel mogelijk tot installatie over te gaan en dus te verduurzamen.
Ik ben dan ook, vanuit de redelijkheid, voornemens de bestaande gedoogperiode te verlengen. Voor de af te geven vergunning ben ik voornemens de vissers met een bestelde katalysator in de periode daarna de ruimte te bieden om te vissen alsof de katalysator al is geplaatst. Ik ga hier in mijn antwoord op vraag 11 wat specifieker in.
Kunt u een update geven over de voortgang voor wat betreft het maken van een koppeling tussen de vergunningverlening en de ondertekening van een gedragscode, zoals voorgesteld in de handreiking vanuit het Ketenbreed Garnalen Beraad?2
Om te kunnen vissen in de Nederlandse Natura 2000-gebieden is een Wnb-vergunning nodig. De eerdere natuurvergunningen van de garnalenvissers liepen eind 2022 af. Er is onder diverse stringente voorschriften tot 1 oktober 2023 een gedoogbeschikking afgegeven vanuit een concreet zicht op legalisatie en de aanwezige overgangssituatie naar een meer duurzame sector (minder stikstof via een katalysator). Om die verduurzaming te kunnen inzetten, is overwogen dat de vissers daartoe ook de financiële ruimte voor moeten krijgen door, onder voorwaarden, tot 1 oktober te blijven doorvissen.
Momenteel wordt gewerkt, samen met de natuur en visserijorganisaties, aan een toekomstvisie voor de garnalensector. Op initiatief van de garnalensector wordt een gedragscode opgesteld die geldt voor de gehele keten van garnalen. Dus ook voor afslagen, verwerking en handel die binnen de gedragscode met de aanvoer van garnalenvissers werken. Uiteraard binnen de wettelijke bepalingen voor eerlijke concurrentie. En naast de publieke handhaving op de vergunning. Ik waardeer het dat de sector zelf initiatief heeft genomen om te komen tot deze gedragscode. De gedragscode zal ook onderdeel vormen van de toekomstvisie voor de garnalenvisserij. Een dergelijke gedragscode staat los van de te verkrijgen Wnb-vergunning.
Kunt u uitleggen waarom aan de kustvissers wel en aan andere scheepvaart geen stikstoftoets wordt gevraagd, terwijl deze andere scheepvaart zich (deels) wel in dezelfde gebieden als de kustvisserij afspeelt?
De garnalenvisserij wordt vanuit de Wet natuurbescherming in juridische zin aangemerkt als een nieuw project (dus geen bestaand gebruik) waarvoor op regelmatige basis bezien moet worden of zij een significant effect heeft op de relevante beschermde natuurwaarden. Juist ook omdat zij in omvang, intensiteit en locaties aan verandering onderhevig is.
Wanneer scheepvaart verbonden is aan een specifiek project en zich qua enkel de activiteit van het varen in de hoofdvaarwegen beweegt als onderdeel van het heersend verkeersbeeld in die vaarwegen, wordt aangenomen dat zij onderdeel uitmaakt van dat heersend verkeersbeeld zodra zij niet meer te onderscheiden is van het overige vaarverkeer in die vaarweg.
De vaarbewegingen van bijvoorbeeld de containerschepen die van en naar Nederlandse havens varen, zijn opgenomen in de (natuur)vergunning van de bijbehorende terminal/bedrijfslocatie, tot het moment dat deze schepen zijn opgegaan in het heersende vaarbeeld van de bulk aan vaartuigen die zich in die hoofdvaarwegen bevinden en zich niet meer van die grotere groep onderscheiden.
Zowel het varen buiten de hoofdvaarwegen als het vissen in deze hoofdvaarwegen zijn wèl onderdeel van het te toetsen project «garnalenvisserij» en beide activiteiten worden dus ook meegenomen in (o.a.) de stikstoftoets binnen de besluitvorming over een vergunningaanvraag.
Ik begrijp echter dat dit een lastige situatie is voor de sector en ga in overleg met de sector om te bezien of hiervoor een oplossing gevonden kan worden en kom hier zo spoedig mogelijk op terug.
Kunt u uitleggen waarom aan de kustvisserij een stikstoftoets wordt gevraagd, terwijl daar geen geschikt rekenmodel voor is?
Om de effecten van stikstofdepositie op omliggende Natura 2000-gebieden te kunnen beoordelen, moet dit eerst worden berekend met de AERIUS-Calculator. AERIUS Calculator bevat de best beschikbare methodiek om de stikstofdepositie als gevolg van een project te berekenen en wordt daarom toegepast bij toestemmingverlening. Deze methodiek kan ook gebruikt worden om om de effecten van scheepvaart, waaronder dus ook de diverse visserijen, te berekenen.
Ik erken echter dat de toepassing op specifiek het mobiele karakter van de garnalenvisserij lastig is en uitkomsten geeft die zich niet overal goed verhouden tot de bestaande visserijpraktijk. Ik zal hierover op korte termijn in overleg treden met de sector en deskundigen om te bezien of een oplossing mogelijk is en ik zal hier zo spoedig mogelijk op terug komen.
Deelt u de mening dat het gebruikte rekenmodel voor deze toepassing zodanig grofmazig is aangepast, leidend tot willekeurige uitkomsten die haaks kunnen staan op duurzaamheidsdoelen, dat het verstandig zou zijn om zowel een wetenschappelijk toets te laten uitvoeren op de geschiktheid van het rekenmodel voor deze toepassing, als een juridische toets op de wetgeving of het gebruik van dit rekenmodel werkelijk de enige manier is om aan wetgeving te voldoen?
Wanneer sprake is van een project dat leidt tot stikstofemissies, moet vastgesteld worden of sprake kan zijn van significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied door stikstofdepositie in dat gebied. Daartoe moet een berekening worden gemaakt met AERIUS Calculator. Dat betekent niet dat AERIUS Calculator op zichzelf de enige relevante informatie is binnen de vergunningverlening. Gezien het mobiele karakter van de garnalenvisserij ben ik daarom met de sector en deskundigen in gesprek om te bezien of een oplossing mogelijk is en ik zal hier zo spoedig mogelijk op terug komen.
Klopt het dat het model dat moet worden gebruikt in deze stikstoftoets zodanig afwijkt van het gebruikelijke model voor landgebonden puntbronnen dat het tot willekeurige uitkomsten leidt, die zijn vertaald naar een maximaal aantal visuren in grote hexagoon gebieden? Bent u het met het Ketenbreed Garnalen Beraad eens dat hiermee geen ecologisch en economisch efficiënte visserij mogelijk is?3 Kunt u dit antwoord onderbouwen? Wilt u hierbij tevens ingaan op de specifieke zorgen inzake het verdwijnen van de kleinschalige visserij?
Ik deel uw zorg over de problemen van de garnalenvisserij, daarom ben ik samen met de Minister van LNV, in overleg met de sector om gezamenlijk tot een oplossing te komen en na te denken over de toekomst van de sector. Ik zal dit de komende periode ook blijven doen en ik zal u hierover op korte termijn informeren.
Deelt u de zorgen over het risico dat hierdoor ontstaat op concentratie in hexagonen met rekenkundig, maar willekeurig, de meeste stikstofruimte, wat niet tot duurzame visserij leidt, maar tot intensivering in plaats van de in de gedragscode beoogde extensivering?
Ja, ik herken deze zorgen. Zoals aangegeven treed ik daarom in overleg met de sector en deskundigen om te bezien of een oplossing mogelijk is en zal ik uw Kamer daarna zo spoedig mogelijk informeren.
Bent u op de hoogte van het feit dat de bijdrage van de garnalenvisserij aan de depositie op de relevante Natura 2000-gebieden minder dan 1 promille (<0,1 procent) is van de totale depositie? Hoe weegt u dit feit in relatie tot alle onzekerheden in de berekeningen van Aerius, waar reeds de vinger op is gelegd door de Commissie Hordijk in 2020? Biedt, naast de aloude adviezen van de Commissies Remkes en Hordijk, het recente advies «Normeren en beprijzen van stikstofemissies; sturen op stikstof» van ABD Topconsult geen betere handvatten voor de omgang met de garnalenvisserij dan de huidige stikstoftoets inclusief gemankeerde berekeningswijze?4
Bij toestemmingverlening moet voor ieder plan of project worden aangetoond dat het geen significante negatieve effecten op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden veroorzaakt. Deze toetsing staat los van het aandeel van een activiteit op het totaal aan stikstofdepositie op de natuur. Hierdoor zijn de genoemde onderzoeken ook niet direct toepasbaar.
Hoe verhoudt uw omgang met de garnalenvisserij tot op heden zich volgens u tot het vorig jaar ingezette stikstofbeleid van het inmiddels demissionaire kabinet, waarbij in lijn met de adviezen van de Commissie Remkes meer en meer op emissiereductie wordt gestuurd, wat heeft geleid tot reductiedoelstellingen voor stikstofoxide (NOx) van 25 procent in de sector mobiliteit en 38 procent in de sector industrie en voor ammoniak (NH3) van 41 procent in de landbouw de komende jaren? Hoe taxeert u in dat licht de inspanningen en de reductie in de garnalenvisserij van meer dan 90 procent door te investeren in SCR-katalysatoren of N-emissiearme motoren? Kunt u in dit licht nog eens goed naar uw antwoord op vraag drie kijken?
Het terugdringen van de stikstofemissies is nodig om de natuur te beschermen en de instandhoudingsdoelstellingen te halen. De inspanning van de garnalenvisserij is daarbij zeer groot en daarmee waardevol voor het herstellen van de balans tussen natuur en economie. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 9 staat de toets die noodzakelijk is bij toestemmingverlening, helaas los van het landelijke beleid voor het reduceren van de stikstofemissies. Het is daarom ook noodzakelijk om toe te werken naar houdbare vergunningen en daarover zal ik u op korte termijn nader informeren.
Hoe wordt voorkomen dat de hele garnalenvloot per 1 oktober 2023 aan de kant komt te liggen, omdat er niet op tijd Wnb-vergunningen zijn verstrekt? Hoe borgt u dat deze Wnb-vergunningen ook betekenen dat er voldoende visuren mee kunnen worden gemaakt en u daarmee het perspectief geeft om de investering van de SCR-katalysatoren of nieuwe, schone motoren mee terug te kunnen verdienen?
Ik ben voornemens de bestaande gedoogperiode te verlengen tot de vergunning is afgegeven en binnen die vergunningen alle vergunningaanvragers tot een specifiek vast te leggen datum de stikstofruimte te bieden behorende bij de toekomstige situatie van een operationele katalysator. Deze verlenging zal ik aan stringente voorwaarden koppelen, waaronder een formeel bewijs dat de katalysator voor een bepaalde datum daadwerkelijk geïnstalleerd zal zijn. Ik stem de beoogde deadline af op de verwachte leverings- en installatietermijn van de katalysatoren.
De voorliggende vergunningaanvragen gaan uit van een specifieke omvang van het vissen en varen die door de aanvragers qua gebruiksruimte zodanig is ingeperkt dat zij tot een vergunbare situatie van deposities op de beschermde natuurwaarden leidt.
Bent u bereid om de gedoogbeschikking te verlengen met 15 maanden, conform de eerdere vraag van de sector, tot 1 januari 2025, onder voorwaarde dat:
Nee, daartoe ben ik niet bereid. Ik zet mij ertoe in om zo spoedig mogelijk tot vergunningverlening te komen en zal uw Kamer hierover nader informeren: op dat moment daarmee eindigt ook het gedogen. Ik verwijs in deze ook terug naar het antwoord op vraag 11 voor de ruimte die vissers krijgen totdat de katalysatoren geïnstalleerd zijn.
Het advies van de landsadvocaat ten aanzien van het bestaand gebruik Wet natuurbescherming (Wnb)-vergunningen van de garnalensector |
|
Peter Valstar (VVD), Thom van Campen (VVD), Pieter Grinwis (CU), Roelof Bisschop (SGP), Derk Boswijk (CDA) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Herinnert u zich de antwoorden op Kamervragen van de leden Van Campen en Valstar (VVD) van 16 september 2022 over de vergunningsaanvragen in de visserijsector, waarin u zegt dat de landsadvocaat «het uiterst onzeker [acht] of de specifieke vereisten voor het kunnen claimen van een dergelijk bestaand recht zijn in te vullen»?1
Ja.
Is de aanname correct dat dit antwoord volgt uit het advies van de Landsadvocaat, zoals gedeeld met de Kamer op 1 maart jongstleden?2
Ja, ik heb dit advies beschouwd als aanvullend op mijn eigen eerdere juridische analyse daarop. Het standpunt vanuit het Ministerie van LNV rondom «bestaand gebruik» is al geruime tijd bij de garnalensector bekend en betreft een consistente lijn: de garnalenvisserijen worden al tientallen jaren niet door mij aangemerkt als «bestaand gebruik». Overigens volgde er, direct aansluitend op het kernadvies van de Landsadvocaat (zoals op 1 maart 2023 (DGNV/26330208) aan uw Kamer verzonden), nog een nadere gedachtewisseling tussen de Landsadvocaat en het Ministerie van LNV inzake de visserijvergunningen als referentiesituatie. Die nadere gedachtewisseling is al enige tijd geleden door mij, als onderdeel van het uitgebrachte advies, gedeeld met de garnalensector. Volledigheidshalve zend ik de Kamer, als bijlage bij de onderhavige beantwoording, ook die overwegingen nog aanvullend toe.
Deelt u de constatering dat de landsadvocaat in het advies betoogt dat terugvallen op een eerdere referentie «juridisch complex» is, maar dat het voor de garnalenvissers mogelijk zou kunnen zijn «als kan worden aangetoond dat de Visserijwetvergunningen – haast als een soort automatisme – telkens opnieuw verleend werden en worden»?
Ik constateer dat de Landsadvocaat, om te beginnen, het onzeker acht of na het vervallen van de tijdelijke natuurvergunningen, kan worden teruggevallen op de eerder verleende visserijwetvergunningen als referentiesituatie. Daarnaast is onzeker of de rechter, in afwijking van eerdere jurisprudentie, zal accepteren dat ook tijdelijke vergunningen een referentiesituatie kunnen vormen in het geval dat die tijdelijke vergunningen telkens opnieuw verleend moesten worden. Mogelijk zal een rechter toch, ondanks de tijdelijkheid van een vergunning, aannemen dat die toestemmingen als referentiesituatie kunnen gelden wanneer zij gelet op het van toepassing zijnde juridisch kader telkens opnieuw verleend moesten worden.
Maar ook dan is de zaak feitelijk uiterst complex: alle visserijwetvergunningen van 1994 én daarna moeten worden overgelegd; alleen dan is immers duidelijk wat de meest beperkte toestemming sinds de referentiedatum is en kan getoetst worden of de beoogde visserijomvang daaronder blijft.
Deelt u ook de constatering dat de landsadvocaat aangeeft dat het daarbij in ieder geval «essentieel [is] dat [de Visserijwetvergunning van 1994 en daarna] boven water worden gehaald, om een beroep op bestaande rechten enige kans van slagen te laten hebben» – immers, «alleen dan is duidelijk wat de meest beperkte toestemming sinds de referentiedatum is en kan getoetst worden of het beoogde project daaronder blijft»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, ziet u kans om deze «juridisch complexe» mogelijkheid tóch te verkennen, indien de betreffende vergunningen boven water kunnen worden gehaald? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om deze vergunningen op te vragen bij de garnalenvissers in kwestie?
Ik deel die constatering en biedt deze vissers graag de kans en ruimte om dit aan te tonen. Daarbij merk ik wel op dat, ingeval de situatie vanuit de Visserijwetvergunning voor een individuele visser gereconstrueerd zou kunnen worden, dit zou betekenen dat in het betreffende visjaar onder de meest beperkende visserijvergunning, middels Automatic Identification System (AIS)-data en logboekdata exact gereconstrueerd zal moeten worden op welke locaties deze visser gedurende welke tijd gevist heeft. Immers: enkel op die wijze kan per individuele visser bepaald worden wat de omvang van zijn stikstofemissie en daarmee depositie op beschermde natuurwaarden is bij wijze van referentie. Die referentie zal dan eventueel, aanvullend, weer afgezet moeten worden tegen het meerdere aan deposities van deze specifieke individuele visser zoals berekend voor zijn voorgenomen en aan te vragen vislocaties. En het ligt in de rede dat een visser meer visgebied vergund wil krijgen dan enkel de referentiesituatie welke qua omvang en locatie gebaseerd zal zijn op een specifiek jaar van vissen. Gezien de zeer mobiele aard van deze visserij lijkt dit in praktische zin eerder een complexere uitvoering van toetsen en reguleren onder de Wet natuurbescherming van de garnalenvisserij op te leveren dan de aanpak die de sector qua stikstof momenteel, per individuele visser, voorstaat.
Individuele vissers kunnen op dit punt de hiertoe vereiste informatie zelf proactief verzamelen en bij mij aanleveren. Bij aanlevering van dergelijke informatie zal ik hierop, middels een nadere juridische analyse, bezien of met het aangeleverde materiaal een kansrijk beroep mogelijk is op bestaand gebruik.
Klopt het dat het aantal vergunningen voor de garnalenvisserij sinds 1994 is begrenst en afgenomen? Zo ja, wat vindt u daar van?
Op de uitgifte van vergunningen is via beleid een begrenzing aangebracht. Het aantal Garnalenvergunningen Kustwateren (GK-vergunningen) is begrensd sinds de publicatie van de Notitie Garnalenvisserij 1988. Het aantal Garnalenvergunningen Visserijzone (GV-vergunningen) is begrensd met publicatie van de Structuurnota Zee- en kustvisserij «Vissen naar evenwicht» uit 1993 (Kamerstuk 22 993, nr. 1). De aantallen aan GV- en GK-vergunningen zijn beiden afgenomen sinds 1994 als gevolg van de uitwerking van verschillende saneringsregelingen.
In relatie tot de discussie rondom bestaand gebruik merk ik op dat een afname van de hoeveelheid aan visserijvergunningen inhoudelijk niets zegt over de concrete omvang van de garnalenvisserij in de betrokken Natura 2000-gebieden.
Kunnen de Visserijwetvergunningen van 1994 worden gezien als milieutoestemming, onder meer gelet op de Structuurnota Zee- en Kustvisserij?
De visserijwetvergunningen die waren verleend op het moment dat de verplichting uit artikel 6, lid 3, van de Habitatrichtlijn, waarop de natuurvergunningplicht is gebaseerd, ging gelden voor de betrokken Natura 2000-gebieden, kunnen in beginsel worden aangemerkt als toestemming waaraan de referentiesituatie kan worden ontleend. Maar ik wijs nogmaals op de risico’s zoals verwoord in mijn antwoord op vraag 3.
Kunt u inzicht geven in de omvang van de stikstofdepositie van de garnalenvisserij op hexagonen, waar de Kritische Depositiewaarde (KDW) wordt overschreden? Is de veronderstelling juist dat de depositie door de garnalenvisserij sinds 1994 eerder is afgenomen dan toegenomen?
Deze omvang verschilt per locatie en is direct afhankelijk van vaar- en visgedrag alsmede exacte emissies. AERIUS Calculator is het wettelijk verplichte rekeninstrument om de omvang van de stikstofdepositie per visser dan wel groep van vissers te berekenen. Die verantwoordelijkheid ligt bij de vissers zelf. Ik beschik vanuit de vertegenwoordiging van deze vissers nog niet over een totaalbeeld van die berekeningen. Ik kan dus ook niet aangeven of de depositie door de garnalenvisserij sinds 1994 eerder is afgenomen dan toegenomen. Ook die eventuele onderbouwing is een verantwoordelijkheid van de sector zelf.
Het bericht ‘’Verdachte’ Chinese kranen staan ook in Nederlandse havens: zorgen om spionage’ |
|
Queeny Rajkowski (VVD), Ruben Brekelmans (VVD), Daniel Koerhuis (VVD), Peter Valstar (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht ««Verdachte» Chinese kranen staan ook in Nederlandse havens: zorgen om spionage»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de in het artikel genoemde zorgen dat China op deze manier gevoelige informatie kan vergaren over militaire transporten of activiteiten in havens kan platleggen?
Het kabinet neemt de in het artikel genoemde zorgen serieus. Het is essentieel dat onze havens hun belangrijke maritiem-logistieke hub-functie voor onze economie en ten behoeve van het faciliteren van militaire transporten onafhankelijk en veilig kunnen uitoefenen. Er wordt onderzocht in hoeverre de in het artikel genoemde zorgen gelden voor de Nederlandse context, zie ook het antwoord op vragen 3, 4 en 5.
In brede zin heeft het kabinet aandacht voor de invloed van China in Nederlandse- en Europese havens. Hierover is uw Kamer eerder geïnformeerd in de Kamerbrief
«Reactie rapport «Navigating an uncertain future»» (Kamerstuk 35 207, nr. 62). Daarbij werkt het kabinet doorlopend aan het verhogen van het bewustzijn bij partijen in de sector over de belangrijkste dreigingen (onder meer vanuit China), spionagedoelwitten- en werkwijzen van statelijke actoren en het verhogen van weerbaarheid. De AIVD waarschuwt regelmatig voor de risico’s voor het gebruik van hard- en software bij de uitwisseling van gevoelige informatie – met name binnen de vitale infrastructuur – wanneer digitale apparatuur afkomstig is uit landen met een offensief cyberprogramma gericht tegen de Nederlandse belangen. De grootste digitale dreiging gaat uit van China, Rusland en in mindere mate van Iran en Noord-Korea.2 Hier wordt ook op ingegaan in de Kamerbrief «Aanpak statelijke dreigingen en aanbieding dreigingsbeeld statelijke actoren 2» (Kamerstuk 30 821, nr. 175) en het AIVD-jaarverslag 2022.
Is het mogelijk om vanuit de Shanghai Zhenhua Heavy Industries Company Limited (ZPMC)-faciliteiten in China digitale toegang te krijgen tot de kranen, en tot de informatie die zij verwerken, tijdens bijvoorbeeld onderhoud of updates?
Het kabinet vindt het cruciaal dat de fysieke en digitale processen in de haven, waaronder de software op kranen, zo veilig mogelijk zijn ingericht. De havenfaciliteiten (bedrijven die zeeschepen afhandelen) zijn verantwoordelijk voor de beveiliging van computersystemen- en netwerken binnen hun eigen werkgebied.
Of het mogelijk is om vanuit de ZPMC-faciliteiten in China digitale toegang te krijgen tot de kranen, of dat deze op enigerlei wijze verbonden zijn of toegang hebben tot informatie in de Rotterdamse haven, wordt onderzocht in afstemming met het Havenbedrijf Rotterdam. Dit wordt betrokken bij een reeds bestaand interdepartementaal traject waarin aan de hand van een risicoanalyse wordt gekeken naar de te beschermen belangen, dreigingen en weerbaarheid van de Rotterdamse haven, welke risico’s hieruit naar voren komen en hoe hier eventueel vervolg aan gegeven moet worden. Dit traject en onderzoek wordt gecoördineerd vanuit het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid, in samenwerking met de Ministeries van Defensie, Economische Zaken en Klimaat en Buitenlandse Zaken. Naar verwachting wordt het onderzoek in het najaar van 2023 afgerond.
Zijn de ZPMC-kranen in de Rotterdamse haven op enigerlei wijze digitaal verbonden met een servicecentrum, controlecentrum of andere faciliteit van ZPMC, dan wel in Nederland, China of een derde land?
Zie antwoord vraag 3.
Tot wat voor soort informatie kunnen de ZMPC-faciliteiten in China via de ZMPC-kranen in de Rotterdamse haven toegang krijgen?
Zie antwoord vraag 3.
Valt het gebruik van de ZPMC-kranen in de Rotterdamse haven onder enige vorm van veiligheidsscreening of toetsing? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Op basis van de Havenbeveiligingswet (Hbw) moeten de risico’s van radio en telecommunicatiesystemen, inclusief computersystemen en netwerken worden meegenomen in de risicobeoordelingen van havenfaciliteiten. In de beveiligingsplannen van de havenfaciliteiten worden de mitigerende maatregelen beschreven om risico’s af te dekken.
De havenmeester van de haven van Rotterdam is als Havenbeveiligingsfunctionaris (Port Security Officer) verantwoordelijk voor de uitvoering en naleving van de Hbw door havenfaciliteiten in de haven. Deze taak voert de havenmeester uit in mandaat van de burgemeester als autoriteit voor havenveiligheid. Vanuit deze verantwoordelijkheid toetst de havenmeester de risicobeoordelingen van de havenfaciliteiten en houdt hij toezicht op de uitvoering van de beveiligingsplannen van de havenfaciliteiten. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) houdt tweedelijns toezicht op de uitvoering en naleving van de Hbw door de burgemeester. De beoordeling van deze werkwijze wordt betrokken bij het lopende onderzoek waar in het antwoord op de vragen 3, 4 en 5 naar wordt verwezen.
Zijn de ZPMC-kranen verbonden met het Chinese logistieke dataplatform Logink, of komt informatie over wat zij doen op enigerlei andere wijze terecht bij Logink?
Het is op dit moment nog niet duidelijk of ZPMC-kranen verbonden zijn met Logink en/of informatie over activiteiten van de kranen terecht kan komen bij Logink. Dit vereist nader onderzoek. Zie antwoord op vraag 3, 4 en 5.
In hoeverre werkt de Rotterdamse haven samen met Logink, en kunt u schetsen welke data op welke wijze wordt gedeeld?
Het Havenbedrijf Rotterdam heeft geen samenwerking noch data-uitwisseling met Logink. Ook het Port Community Systeem «Portbase» werkt niet samen met Logink en er wordt geen data gedeeld.
Klopt het dat Logink gratis ter beschikking wordt gesteld, en dat het zo lastig is voor eventuele Westerse alternatieven om succesvol te zijn op bijvoorbeeld de Europese markt?
Voor zover bekend wordt Logink gratis beschikbaar gesteld aan lokale, Chinese partijen in China. Het is met name een supply chain visibility platform voor Chinese klanten, gericht op Chinese handelsstromen.
Om handel en transport te ondersteunen ontwikkelen de meeste landen handelsfacilitatieplatformen die fungeren als centraal punt voor scheepsgerelateerde meldingen (Maritime Single Window) voor handel en transport. Er is een uitgebreid landschap van systemen waarbij voor elk van de platformen veiligheid en integriteit van de systemen hoge prioriteit heeft. In dit landschap is het lastig een groot marktaandeel wereldwijd te bemachtigen. Daarbij is de neutraliteit van de platformen van belang voor de betrokken marktpartijen.
In Nederland wordt het handelsfacilitatieplatform grotendeels gevormd door een samenwerking tussen belangrijke overheidssystemen (zoals de Douane) en de Port Community Systemen (PCS) van de mainports, zoals Portbase voor de havens van Rotterdam en Amsterdam en Cargonaut voor Schiphol. Met de ontwikkeling van de Basis Data Infrastructuur (BDI), een publiek-privaat initiatief, wordt ingezet om de samenwerking tussen deze platformen verder te intensiveren en gebruik verder te stimuleren.
Deelt u de analyse dat via het gratis ter beschikking stellen van Logink China een dominante positie kan krijgen over datastromen rond internationale handel?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe verhoudt zich deze staatsgesteunde gratis levering van Logink tot de verordening buitenlandse subsidies, en welke mogelijkheden zijn er eventueel om tegen Logink maatregelen te nemen?
De verordening buitenlandse subsidies biedt mogelijkheden om in te grijpen indien er sprake is van overheidssteun uit derde landen aan bedrijven die de concurrentie op de interne markt verstoort. Daarmee draagt de verordening buitenlandse subsidies bij aan de economische veiligheid. De verordening is per 12 januari van dit jaar in werking getreden. De Europese Commissie kan vanaf 12 juli 2023 op basis van de «ex-officio» bevoegdheid ambtshalve onderzoeken starten. De meldplicht bij overnames en aanbestedingen geldt vanaf 12 oktober 2023.
De verordening buitenlandse subsidies bevat drie componenten, waarvan in dit geval mogelijk het ambtshalve onderzoek relevant is. Op basis van deze ambtshalve (ex-officio) bevoegdheid kan de Commissie achteraf subsidies onderzoeken in alle marktsituaties, waar er sprake is van concurrentieverstoring. Dit kan zij doen op basis van signalen uit de markt.
De Commissie is de toezichthouder voor deze verordening en het is dan ook aan haar om te besluiten om over te gaan tot een onderzoek als er sprake is van concurrentieverstoring op de interne markt. De mogelijke concurrentieverstoring op de interne markt vormt de aanleiding voor een dergelijk onderzoek van de Commissie. Mogelijke maatregelen die de Commissie kan opleggen zijn herstelmaatregelen of het aangaan van verbintenissen met ondernemingen op basis waarvan de verstoring verholpen wordt.
Welke Westerse alternatieven zijn beschikbaar op bijvoorbeeld de Europese Markt, en welke mogelijkheden zijn er eventueel om Westerse alternatieven te stimuleren?
EU-lidstaten hebben over het algemeen het faciliteren van handel op eigen wijze en met eigen platformen ingericht. De meeste Lidstaten met grote handelsstromen in de EU hebben Port Community Systemen (PCS) om transport en logistiek te ondersteunen en data uitwisseling tussen alle partijen in de logistiek en met overheden mogelijk en makkelijk te maken. Op deze wijze kan de logistiek veiliger, efficiënter en duurzamer opereren. In Nederland hebben de mainports daarvoor de platformen Cargonaut (Schiphol) en Portbase (havens van Amsterdam en Rotterdam) ontwikkeld. Portbase is een non-profit organisatie.
In hoeverre zijn de ZPMC-kranen ook actief in de delen van de Rotterdamse haven die worden gebruikt voor militair transport van Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO)-partners, en zijn deze delen van de haven ook verbonden met Logink?
Havenbedrijf Rotterdam heeft navraag gedaan bij de bedrijven in de haven en bevestigt dat ZPMC-kranen niet actief zijn in delen van de Rotterdamse haven die gewoonlijk worden gebruikt voor militair transport van NAVO-partners. Deze delen zijn ook niet verbonden met Logink.
In hoeverre zijn de ZMPC-kranen ook actief in de haven van Vlissingen in de delen die worden gebruikt voor militair transport van NAVO-partners?
Havenbedrijf North Sea Port heeft navraag gedaan bij de bedrijven in de haven en bevestigt dat ZPMC-kranen niet actief zijn in de haven van Vlissingen.
Bent u het eens met de leden van de VVD-fractie dat gevoelige informatie over militair transport van NAVO-partners goed moet worden beschermd?
Ja, daarover ben ik het eens met de VVD-fractie.
Overweegt u daarom nadere maatregelen te nemen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Indien het interdepartementale onderzoek uitwijst dat aanvullende maatregelen nodig zijn om informatie over militaire transporten te beschermen, dan zullen deze in overleg met de betreffende havens waar nodig worden toegepast. Daarbij zullen per oktober 2024 twee nieuwe EU-richtlijnen in Nederlandse wetgeving zijn geïmplementeerd die gericht zijn op de verbetering van de digitale en fysieke weerbaarheid van bedrijven en organisaties, respectievelijk de Network and Information Security (NIS2) Directive en de Critical Entities Resilience (CER) Directive. De NIS2 en de CER bieden de nodige wettelijke kaders voor het versterken en waarborgen van de digitale en fysieke weerbaarheid van onze havens en haven-logistieke ketens.
De Europese Commissie heeft daarnaast in maart 2023 aangekondigd de European Maritime Security Strategy (EUMSS) uit 2014 te willen actualiseren. De strategie beoogt de EU maritieme belangen te beschermen tegen dreigingen door moedwillig handelen in het maritieme domein. In de actualisatie is ook specifieke aandacht voor het belang van het mitigeren van risico’s van strategische afhankelijkheden als gevolg van buitenlandse investeringen in EU maritieme logistieke infrastructuur, met name zeehavens. Nederland heeft hier nadrukkelijk aandacht voor gevraagd. Hierover is de Kamer op 21 april 2023 middels een aanbiedingsbrief informatie over nieuwe voorstellen Europese Commissie geïnformeerd.3
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het Commissiedebat over China van 5 april?
De vragen vereisten zorgvuldig onderzoek in samenwerking met de sector en verdere interdepartementale afstemming. Om deze reden kon niet binnen de gebruikelijke termijn geantwoord worden. Op 3 april is met een uitstelbrief aan Uw Kamer uitstel gevraagd voor de beantwoording van de Kamervragen.
Het bericht “Fini de chinoiser dans l’armée de l’air’” |
|
Peter Valstar (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Fini de chinoiser dans l’armée de l’air»?1
Ja.
Klopt het dat Frankrijk werkt aan een wettelijk verbod voor voormalig militaire vliegers om zonder toestemming van het Ministerie van Defensie te oefenen met buitenlandse krijgsmachten?
Er ligt momenteel een wet in het Franse parlement ter beoordeling. Die verplicht alle voormalig militairen om voorafgaand aan enige dienstbetrekking – betaald of onbetaald – in het buitenland, voorafgaande toetsing en toestemming te krijgen van een daartoe in te richten commissie die ook de staatsveiligheidsbelangen toetst.
Bent u bereid in contact te treden met de Franse krijgsmacht en de Franse ervaringen en oplossingen mee te nemen bij de uitvoering van de motie van het lid Valstar c.s. (Kamerstuk 36 200-X, nr. 25) die vraagt om maatregelen tegen het geven van trainingen aan onder meer China?
Nederland onderkent de risico’s van dergelijke trainingen en volgt de ontwikkelingen in gelijkgezinde landen uiteraard met belangstelling. Er zijn op dit moment twee soorten maatregelen om het geven van dergelijke trainingen tegen te gaan, preventieve en juridische.
De preventieve maatregel is dat gedurende de tijd dat de medewerker in dienst is bij Defensie het bewustzijn over de omgang met vertrouwelijke informatie hoog wordt gehouden, onder andere door het houden van beveiligingsbewustzijncampagnes. De huidige aanpak is gericht op alle manieren waarop informatie gedeeld kan worden en is dus breder dan alleen trainingen. De inhoud is daarbij bepalend.
In de uitwerking van de motie Valstar (kenmerk 36 200 X, nr. 25) is vanuit het Nederlands rechtssysteem gebleken dat er voldoende wettelijke middelen beschikbaar zijn voor eventuele strafvervolging indien gerubriceerde informatie, ook na de actieve diensttijd, wordt gedeeld met onbevoegden. Onderzocht wordt of er aanvullende (juridische) mogelijkheden zijn om het verzorgen van trainingen door oud-defensiemedewerkers, die bepaalde nader te specificeren functies hebben uitgevoerd, te voorkomen.
Er zal met de Franse krijgsmacht hierover in contact worden getreden om te beoordelen of ten aanzien van dit onderwerp lessen te leren zijn.
Welke lessen zijn er uit de Franse aanpak te trekken om specifiek een wettelijk verbod of strafbaarstelling in te stellen, los van andere maatregelen om de trainingen te voorkomen?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de Franse staat voorafgaand aan het ingaan van een wettelijk verbod voormalig militaire vliegers op het laatste moment via gesprekken heeft afgehouden van het geven van trainingen aan China nadat zij daarvoor benaderd waren?
De regering kan geen uitspraken doen over hoe bondgenoten zoals Frankrijk in concrete gevallen dergelijke activiteiten tegengaan.
Kunt u aangeven, desnoods vertrouwelijk, of dergelijke rekruteringspogingen ook in Nederland hebben plaatsgevonden? Zo ja, zijn deze ook gestopt?
Zoals gemeld in antwoord op vragen hierover van het lid Hammelburg en van de leden Valstar en Brekelmans, doet de MIVD actief onderzoek naar dergelijke activiteiten om de dreiging tegen te gaan1. Vanwege het gerubriceerde karakter van dit onderzoek kunnen over de aard en inhoud daarvan in het openbaar geen uitspraken worden gedaan.
Zet Nederland net als Frankrijk actief in op het voorkomen van dergelijke trainingen al in de fase voorafgaand aan een wettelijk verbod?
Zie ook antwoord bij vraag 4. Zoals ook gemeld in het kader van de uitvoering van de motie van het lid Valstar c.s. (Kamerstuk 36 200-X, nr. 25), die ik gelijktijdig met deze beantwoording aan uw Kamer stuur, worden momenteel aanvullende (juridische) mogelijkheden onderzocht om het verzorgen van trainingen door oud-defensiemedewerkers te voorkomen. Strafbaarstelling is mogelijk bij het schenden van de geheimhouding, zowel tijdens als na de diensttijd bij Defensie. De nadruk ligt op de inhoud van de informatie en niet op de vorm.
Voor enkele specifieke categorieën functies, waaronder vliegers op de F-35, bestaan reeds zogenaamde out-briefings. Momenteel wordt ook onderzocht of er een aanvulling in het Defensie Beveiligingsbeleid wenselijk is voor een specifieke briefing bij het einde van de functie voor alle vliegers.
De bedreiging van de inheemse natuur door het rode gevaar: ‘de Amerikaanse rivierkreeft’ |
|
Thom van Campen (VVD), Peter Valstar (VVD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Wat is de actuele stand van zaken van het in het voorjaar van 2021 gestarte bestuurlijke overleg om met betrokken partijen tot een strategie rondom uitheemse rivierkreeften te komen en van de in 2016 ingezette maatregel toestaan commerciële bevissing door de beroepsvisserij?
Dit traject loopt nog volop. De rivierkreeft-problematiek heeft mijn nadrukkelijke aandacht en ik hecht aan een gezamenlijke strategie met onder meer mijn ambtgenoot van I&W en de Unie van Waterschappen, want uitheemse rivierkreeften veroorzaken uiteenlopende problemen. In het traject is geïdentificeerd welke handelingsperspectieven en acties nodig en haalbaar zijn om de rivierkreeft-problematiek beter te kunnen beheersen. Daarbij is geconcludeerd dat op verschillende punten nog onderzoek en uitwerking nodig is. Ook is geconcludeerd dat daadwerkelijke grootschalige bestrijding in grote open watersystemen geen haalbare optie is. Hierover bent u ook eerder geïnformeerd in de beantwoording van Kamervragen van lid Boswijk (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 2704). De uitwerking van wat wel mogelijk is en wie daarbij welke rol op zich moet nemen loopt op dit moment nog en vindt plaats binnen de kaders van het genoemde bestuurlijke overleg.
Bent u bekend met de oproep van vijftien partijen in de Zuid-Hollandse Krimpenerwaard die u in december 2022 opriepen om met spoed uitheemse rivierkreeften grootschalig, duurzaam en georganiseerd te bestrijden?1
Ja.
Indien ja, welke actie heeft u na deze oproep ondernomen en indien nee, welke actie bent u alsnog bereid hierop te ondernemen en bent u bereid om tegemoet te komen aan de in de brandbrief opgenomen oproep om uitheemse rivierkreeften acuut te bestrijden? Zo ja, hoe gaat u dat doen?
In de beantwoording van genoemde brief is aangegeven dat om te komen tot een realistisch handelingsperspectief er nog verdere uitwerking en onderzoek nodig is. Tegelijk is aangegeven dat gekeken gaat worden op welke onderdelen van de programmatische aanpak al in de komende periode tot versnelling kan worden gekomen. Het gaat dan om verdere grootschalige wegvangpilots door waterbeheerders om vast te stellen met welke vangstintensiteit tegen welke kosten welke reductie in de populaties kan worden bewerkstelligd. Ook is nog niet duidelijk hoe frequent deze visserij moet worden herhaald om de populaties op het lagere niveau te houden. De pilots helpen om dit inzichtelijk te maken. Waterbeheerders kunnen die pilots snel starten ofwel door beroepsvissers in te huren ofwel door zelf ontheffing aan te vragen voor het wegvangen. Daarnaast wordt bekeken of aanpassing van regelgeving over wie met vangtuigen op de dieren mag vissen kan worden versneld. Ik ga daar in onderstaande nog verder op in.
Deelt u de opvatting dat de huidige aanpak van de rivierkreeft, die zich vooral kenmerkt door overleg, herhaaldelijk onderzoek en bestrijding door uitsluitend beroepsvissers, niet bepaald succesvol is aangezien exáct dezelfde oproep ook in 2015 klonk vanuit de Krimpenerwaard en ziet u dat op dit moment verschillende waterschappen los van elkaar dit probleem proberen aan te pakken, maar daarbij niet beschikken over voldoende mankracht en middelen?2
Waterbeheerders kunnen het grootschalig wegvangen van uitheemse rivierkreeften nu al vormgeven door beroepsvissers in te huren om tegen betaling een bepaald watersysteem van uitheemse rivierkreeften te ontdoen. Omdat de beroepsvissers de marktwaardige kreeft kunnen verkopen hoeven zij hierbij alleen voor de vangst van de niet marktwaardige uitheemse rivierkreeften betaald te worden. Voordeel is dat de beroepsvissers al over de benodigde vistuigen (op dit moment nog fuiken en korven) beschikken en de vaardigheden hebben om deze vangtuigen op de juiste wijze te hanteren. Daarbij is het overigens niet mogelijk de populaties volledig weg te vissen. Daarvoor zijn de dieren te wijd verspreid en planten deze zich te snel voort. Dit is ook gebleken uit de eerdere proef in het gebied van Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, waarover u in de eerdere beantwoording van Kamervragen bent geïnformeerd (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 2704).
Indien ja, bent u bereid om van de onderzoeks- en overlegtafel spoedig over te gaan tot het actief tegengaan van de Amerikaanse rivierkreeft die in al haar vormen tegenwoordig niet alleen meer voorkomt in West-Nederland maar, getuige uw eigen verspreidingskaarten, inmiddels in wateren door heel Nederland en ziet u daarbij een regierol weggelegd voor het Rijk?3
Op de beperkte haalbaarheid van het grootschalig wegvangen van rivierkreeften in open watersystemen ben ik onder vraag 1 en vraag 4 reeds ingegaan. Tevens verwijs ik u op dit punt naar de beantwoording van de eerdere Kamervragen over dit onderwerp (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 2704). Wel is het wellicht mogelijk in kleinere watersystemen, en zeker in geïsoleerd liggende wateren, de dieren tot een laag populatieniveau terug te dringen. De afweging wie uiteindelijk de regie moet gaan voeren als het gaat om het daadwerkelijk lokaal bestrijden van uitheemse rivierkreeften en wie hiervoor de kosten voor zijn rekening neemt is nu nog niet goed te maken. Hier zal in de komende periode het gesprek tussen alle betrokken partijen over worden gevoerd. Van belang hiervoor is om in beeld te hebben welk handelingsperspectief op grotere schaal realistisch is en welke kosten hiermee dan gemoeid zijn.
Deelt u de mening dat exoten als de Amerikaanse rivierkreeft de veiligheid van dijken en overige waterkeringen kunnen bedreigen, aangezien deze waterkeringen door het graven van deze diersoort schade kunnen ondervinden en dat dit een gevaar vormt?
Voor de beantwoording hiervan verwijs ik naar de eerdere beantwoording van de Kamervragen (vraag 5 van lid Boswijk, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 2704), waarin nadrukkelijk op dit onderwerp is ingegaan. In het algemeen kan worden gesteld dat beschadiging diverse oorzaken kan hebben, waaronder schade door graverij. Waterschappen voeren dijkinspecties uit om eventuele beschadigingen en verzwakkingen van dijken tijdig te signaleren. Om vervolgens passende maatregelen voor herstel te treffen om de veiligheid te borgen. In aanvulling op de eerdere beantwoording van de Kamervragen van lid Boswijk ten aanzien van de dijkafschuiving in Reeuwijk merk ik op dat het oorzakelijk onderzoek is uitgevoerd door Deltares en in februari 2023 is opgeleverd4. Hierin is gevonden dat de dijkafschuiving niet is veroorzaakt door rivierkreeften, maar door een combinatie van andere factoren.
Indien ja, ziet u dat huidige wet- en regelgeving er op dit moment niet voldoende op is toegerust om dit gevaar het hoofd te bieden en hoe ziet u daarin een rol voor samenwerking met provincies en waterschappen om deze wet- en regelgeving wel in de juiste stand te krijgen?
Gevaar voor waterkeringen is niet aan de orde. Bestrijding (of beter: terugdringing naar een bepaald laag populatieniveau) kan voor sommige wateren wel mogelijk en wenselijk zijn. Ik ben hier onder de vragen 1, 4 en 5 ook op ingegaan. Daarbij kan binnen de huidige regelgeving al door (ingehuurde) beroepsvissers met inzet van fuiken aan bestrijding worden gedaan. Als aangegeven onder vraag 3 ben ik bereid om in afstemming met de Minister van LNV te bekijken of aanpassingen in de regelgeving desondanks wenselijk en nodig zijn. Het gaat dan om de vraag of de gebruikte vangtuigen naast beroepsvissers ook door bijvoorbeeld medewerkers in dienst van de waterbeheerder kunnen worden ingezet. Daarbij weeg ik de volgende zaken mee. De meest gebruikte vangtuigen om rivierkreeften te vangen, zijn fuiken. Deze zijn niet primair gemaakt voor kreeftenvangst, maar voor visvangst. Per fuik kunnen dus naast uitheemse rivierkreeften tientallen tot vaak honderden vissen (en in kleinere wateren ook amfibieën) worden bijgevangen. Deze bijvangst moet levend worden teruggezet en hierop moet ook toezicht kunnen plaatsvinden. Echter, een deel van de bijgevangen dieren zal toch schade hebben ondervonden en zal na terugzet niet overleven. Daarbij moeten voor het effectief wegvangen van de uitheemse rivierkreeften fuiken vaak om de 30 meter in de watergangen geplaatst worden. Dit is een zeer hoge visserij-intensiteit waarmee in potentie ook veel ecologische nevenschade kan optreden. Dit is de reden dat zorgvuldig moet worden afgebakend wie, aanvullend aan beroepsvissers, met deze vistuigen aan de slag kunnen gaan. Ook de handhaving hiervan is een belangrijk vraagstuk, omdat visstroperij (vaak op paling) nu immers ook meestal plaatsvindt met fuiken. Om al deze redenen is het van belang hierin een zorgvuldige weging te maken. In de tussentijd kan bestrijding door waterbeheerders overigens gewoon plaatsvinden door hiervoor beroepsvissers in te huren, of kan door waterbeheerders ontheffing worden aangevraagd voor bevissing in pilotgebieden.
Waar baseert u de stelling op dat er «op dit moment meer dan voldoende beroepsvissers zijn die dit (bevissing) uit zouden kunnen voeren, afgezet tegen de huidige behoefte aan bestrijdingsinzet» en hoe stelt u deze behoefte vast aangezien voor schade aan bijvoorbeeld waterkeringen door rivierkreeften, anders dan bij bevers, geen gegevens worden bijgehouden?4, 5
Op schade aan waterkeringen ben ik onder vraag 6 ingegaan. Graafschade door rivierkreeften in waterkeringen komt nauwelijks voor en wordt door de waterschappen nog niet als probleem ervaren. Mocht deze graafschade in de toekomst toenemen dan blijkt dit uit de jaarlijkse inspecties van de waterschappen en zullen deze gegevens worden bijgehouden.
Met betrekking tot de inzet door beroepsvissers moet ik constateren dat deze route door waterbeheerders tot dusver nog weinig is toegepast, terwijl deze manier van bestrijding relatief eenvoudig en tegen redelijke kosten is vorm te geven. Over heel Nederland zijn er vijf tot tien beroepsvissers die tegen betaling hiervoor kunnen worden ingehuurd. Deze kunnen dan gedurende een of enkele maanden op de wateren worden ingezet om de populatie uitheemse rivierkreeften daar tot een bepaald niveau terug te dringen. De sectororganisatie voor beroepsbinnenvissers (NetViswerk) heeft aangegeven daarbij als aanspreekpunt en makelaar te kunnen fungeren om vraag en aanbod bij elkaar te brengen.
Hoeveel beroepsvissers zijn momenteel actief bij de bestrijding van de Amerikaanse rivierkreeft en hoeveel gemeenten, waterschappen en provincies zijn hierbij betrokken? Kunt u voorts een overzicht geven van het aantal lopende pilots in het kader van de strategie rondom uitheemse rivierkreeften?
Op de inzet van beroepsvissers ben ik onder vraag 8 ingegaan. Op dit moment zijn in het land de onderstaande acht pilots in uitvoering om een goede aanpak van de problematiek te bepalen. De pilots richten zich op bestrijding van rivierkreeften door wegvangst, beheersing van de dieren door het aquatisch ecosysteem weerbaarder te maken, of een combinatie van beide.
Hoe staat het met de door uw ambtsvoorganger uitgesproken zorg over de rivierkreeft en de toegezegde juridische verkenning om te kijken waar meer ruimte mogelijk is voor kosteneffectieve vangst van de Amerikaanse rivierkreeft?6
Ik deel de zorgen van mijn ambtsvoorganger over de impact van uitheemse rivierkreeften. De verkenning waar u aan refereert loopt op dit moment. Hierbij zijn alle partijen betrokken: de ministeries van LNV en I&W, de waterbeheerders, gemeenten, provincies en sectororganisaties. Op de hiermee samenhangende mogelijke aanpassing van regelgeving over de inzet van beroepsvistuigen ben ik onder de vragen 3 en 7 ingegaan.
Wat is de stand van zaken van het door uw ambtsvoorgangster toegezegde onderzoek naar het effect van bevissing van uitheemse rivierkreeften op «duurzaam minder kreeften» en «tot minder schade aan oevers en ecosystemen» en kunt u het betreffende onderzoek delen met de Kamer?7
In het eerdere antwoord dat u in uw vraag aanhaalt is aangegeven dat aanvullend onderzoek wordt gedaan. Het betreft meerdere onderzoeken. Helaas kunnen geen generieke uitspraken over het effect van bevissing worden gedaan, omdat omstandigheden per gebied variëren. Belangrijke onderzoeken hebben tot dusver al plaatsgevonden in de Krimpenerwaard en de Molenpolder, maar deze onderzoeken beantwoorden niet alle vragen en werpen ook weer vervolgvragen op. Zo laten de pilots in deze gebieden zien dat terugkeer van waterplanten bij intensief wegvangen van uitheemse rivierkreeften mogelijk is. De vraag is echter of waterplanten op langere termijn aanwezig blijven zonder herhaald wegvangen van uitheemse rivierkreeften, omdat de kreeftenpopulatie zich waarschijnlijk weer kan herstellen. Andere kernvraag blijft welke visserij-intensiteit nodig is om in grotere gebieden de dieren naar een laag populatieniveau terug te dringen; en welk populatieniveau nodig is om effecten van de dieren grotendeels «kwijt te zijn». Wegvangen van uitheemse rivierkreeften kan daarbij een onderdeel zijn van een breder pakket aan maatregelen in een poging om tot duurzaam herstel te komen.
Wat is de onderbouwing van de uitspraak van uw ambtsvoorgangster dat «het niet verstandig lijkt om uitheemse rivierkreeften door vrijwilligers en derden te laten bevissen ter voorkoming van snellere en verdere verspreiding van soorten kreeften» en deelt u de mening dat deze uitspraak merkwaardig is aangezien de Amerikaanse rivierkreeft zich inmiddels vrijwel overal in de Nederlandse zoetwateren bevindt?8
In de beantwoording van vraag 7 ben ik uitgebreid ingegaan op de praktische aspecten van de bestrijding van rivierkreeft met fuiken (en korven) en ook op de ecologische en stroperij risico’s die hieraan verbonden zijn. Gelet op die risico’s vind ik het niet wenselijk dat eenieder overal in Nederland met fuiken (en korven) mag vissen ter bestrijding van de rivierkreeft. Bovendien zitten niet alle kreeftensoorten overal in Nederland; er zijn ook nog niet gekoloniseerde gebieden. Ondeskundig vangen en hanteren van uitheemse rivierkreeften brengt een risico op verdere verspreiding naar «schone» gebieden met zich. Daarom ligt het in de rede dat, waar bestrijding mogelijk is, dit wordt vormgegeven door de waterbeheerders, inclusief de inzet van professionals die met fuiken (en korven), of liever nog met een nieuw selectief vangtuig voor rivierkreeft, de dieren kunnen wegvangen.
Ziet u dat met de juiste afspraken, richtlijnen en voorschriften met betrokken partijen prima kan worden voorkomen dat bredere inzet van vangtuigen leidt tot, zoals uw ambtsvoorganger uitsprak, «stroperij en ecologische schade door bijvangst van vissen en amfibieën»?9
Op de risico’s van ecologische nevenschade ben ik onder vragen 7 en 12 ingegaan. Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 7 ben ik bereid om samen met de Minister van LNV te bekijken of naast inzet door beroepsvissers ook inzet van fuiken (en korven) door medewerkers in dienst van de waterbeheerders een optie is. Hieraan zitten nog wel een aantal uitwerkingspunten met name in relatie tot de handhaving en visstroperij-bestrijding, zoals ik die onder vraag 7 heb toegelicht. Om dit te ondervangen heeft het Ministerie van LNV samen met het Hoogheemraadschap van Delfland eerder ook een opdracht uitgezet voor de ontwikkeling van een nieuw en onderscheidend kreeftenvangtuig. Dit vangtuig is nog in ontwikkeling en heeft als doel dat hiermee selectief uitheemse rivierkreeft kan worden gevangen. Daarmee vervalt de problematiek van de schade door bijvangsten van vissen en amfibieën zoals die geldt voor fuiken en korven. Ook vereenvoudigt dit de handhaving omdat dan voor handhavers al op afstand is vast te stellen of iemand met een fuik vist (en dus mogelijk illegaal bezig is), of dat een rivierkreeftbestrijder met het specifieke vangtuig aan de slag is. Het nieuwe selectieve kreeftenvangtuig zal deze zomer in een grootschalige veldproef worden getest. Daarna is meer duidelijk of, en op welke termijn, dit vangtuig grootschalig kan worden toegepast voor kreeftenbestrijding. Over de uitwerking van dit punt en wat dit betekent voor eventuele aanpassingen in de regelgeving zal in de komende periode in het bestuurlijk overleg tussen alle betrokken partijen verder worden gesproken.
Wat zou uw appreciatie zijn wanneer de Kamer de regering zou verzoeken om een voorstel uit te werken waarbij bevissing met fuik en kreeftenkorf, uitsluitend ter bevissing van de Amerikaanse rivierkreeft, breder wordt toegestaan dan voor enkel de beroepsvisserij, bijvoorbeeld ook door hobbyvissers en agrariërs en om voortaan gegevens over de schade en risico’s van de Amerikaanse rivierkreeft op het gebied van veilige landbewerking, vee(drenking), te behalen Kaderrichtlijn Water (KRW)-doelen, visstand, en de ontwikkeling van recreatie en natuur bij te houden?
Ik heb in bovenstaande toegelicht langs welke wegen ik bereid ben tot stappen te komen en waar ik eventuele mogelijkheden voor versnelling zie. Hierin past dat we reeds nu met voorrang bekijken op welke wijze naast beroepsvissers ook medewerkers in dienst van waterbeheerders met vangtuigen rivierkreeften kunnen bestrijden. Bij voorkeur zou dit plaatsvinden op basis van het in ontwikkeling zijnde nieuwe selectieve vangtuig wat deze zomer in een grootschalige veldproef wordt uitgetest. Alternatief is dat toch naar fuiken-inzet wordt gekeken, waarvan ik de bijbehorende aandachtspunten heb benoemd. Inzet van fuiken en kreeftenkorven (die dus niet selectief zijn) door anderen dan professionals, zoals hobbyvissers en agrariërs, is daarbij dus geen optie. De argumenten hiervoor heb ik uitvoerig toegelicht onder de vragen 7 en 12.
Mijn appreciatie van het bijhouden van gegevens over schade en risico’s zou zijn dat ik dit eerst met de betrokken partijen van het bestuurlijk overleg zou willen verkennen. Eerst wil ik van de deelnemers horen hoe zij hier naar kijken alvorens gezamenlijk te bepalen of bijhouden van al die gegevens wenselijk, nodig en haalbaar is.
Bent u bereid om deze vragen één voor één te beantwoorden?
Ja.
Het artikel ‘Chinees staatsbedrijf bouwt onze pantservoertuigen: 'Kwalijk en naïef'’ |
|
Peter Valstar (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Chinees staatsbedrijf bouwt onze pantservoertuigen: «Kwalijk en naïef'»»?1
Ja.
Aan welke voertuigen in welke configuraties van de landmacht werkt het bedrijf Visser of heeft het bedrijf gewerkt?
Het bedrijf Visser B.V. heeft diverse werkzaamheden voor Defensie uitgevoerd aan verschillende typen voertuigen, waaronder de Bushmaster. De werkzaamheden betroffen interieurbouw, het ontwikkelen van een prototype interieurinrichtingen, de leveringen van componenten en het opleveren van tekeningen. Visser B.V. voert nog steeds opdrachten voor Defensie uit.
Zoals met uw Kamer gedeeld2, moet voor gerubriceerde opdrachten aan de Algemene Beveiligingseisen Defensie Opdrachten (ABDO) worden voldaan. Per opdracht wordt gekeken of een opdracht gerubriceerd is en dus of er een ABDO-autorisatie nodig is.
Voor de werkzaamheden die Visser B.V. gedurende de periode van 2003 tot en met 2012 uitvoerde, is destijds vastgesteld dat een ABDO-autorisatie noodzakelijk was. Voor die betreffende (gerubriceerde) opdracht is ook een ABDO-autorisatie verstrekt door Defensie.
Klopt het dat er na de overname van Visser door een Chinese eigenaar geen nieuwe veiligheidscheck heeft plaatsgevonden?
Een bedrijf dat een opdracht uitvoert waarop op dat moment een ABDO-autorisatie van toepassing is, dient een voorgenomen wijziging in zeggenschap, eigendom of bedrijfsstructuur conform ABDO 2019 bijlage 5 schriftelijk te melden. Gezien het feit dat Visser B.V. vanaf 2013 geen als gerubriceerd beoordeelde opdrachten uitvoerde waarvoor een ABDO-autorisatie benodigd was, was bij de overname in hetzelfde jaar meldplicht niet aan de orde. Derhalve was er ook geen reden om de daarbij behorende controles bij het bedrijf uit te voeren.
In 2022 is er wel een ABDO-autorisatie afgegeven. Dit betrof een Facility Security Clearance3 ten behoeve van een ongerubriceerde opdracht die Visser B.V. uitvoert in opdracht van een buitenlandse opdrachtgever. Ondanks dat het een ongerubriceerde opdracht betrof, geldt volgens internationale afspraak dan wel het ABDO-regime. Op basis van deze ABDO-autorisatie had Visser B.V. daarom de in november 2022 opgetreden wijziging in zeggenschap moeten melden bij Defensie. Visser BV heeft dit niet gedaan; Defensie is hierover met het bedrijf in gesprek en beziet welke consequenties daaraan verbonden worden.
Daarnaast was er in november 2022 intern Defensie een nieuw ABDO-aanvraagtraject gestart voor een opdracht vanuit Defensie. Deze autorisatieaanvraag is ingetrokken omdat de opdracht na controle uit de al eerder genoemde ongerubriceerde werkzaamheden bleek te bestaan.
Hoort een bedrijf een dergelijke overname te melden bij het Ministerie van Defensie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Aan welke voertuigen in welke configuraties is gewerkt in de periode na de Chinese overname waarin geen veiligheidscheck heeft plaatsgevonden?
Op basis van met Defensie afgesloten contracten heeft Visser B.V. gewerkt aan interieurbouw en componenten ten behoeve van de Bushmaster. Dit betreft bijvoorbeeld het produceren van draagsteunen, het leveren van plaatmateriaal en het aanbrengen van isolatiemateriaal. Ook levert het bedrijf wapenrekken. Daarnaast heeft Visser B.V. opdrachten uitgevoerd als onderleverancier voor contracten met binnenlandse en buitenlandse partijen voor onder andere de Manticore4. Tevens heeft Defensie Visser B.V. opdracht gegeven voor het leveren van documentatie en inbouwinstructie om diverse inbouw door Defensie zelf te kunnen uitvoeren.
De opdrachten die Visser B.V. van 2013 tot 2022 uitvoerde zijn als ongerubriceerd beoordeeld. Voor deze opdrachten zijn, wanneer nodig, voertuigen zonder gerubriceerde onderdelen aangeboden aan het bedrijf en waar nodig voorzien van dummies5. Er is geen apparatuur of informatie ten aanzien van elektronische oorlogvoering gedeeld. Ook technische tekeningen zoals bijvoorbeeld tekeningen van zogenoemde housings voor schroeven, ophangbeugels en c-profielen van het dak die gedeeld zijn met het bedrijf bevatten geen gerubriceerde informatie.
Gelet op de veranderende geopolitieke situatie worden richtlijnen voor het vaststellen van het niveau van rubricering momenteel binnen Defensie herzien en deze zullen binnenkort formeel in het Defensie Beveiligingsbeleid worden vastgesteld. Vooruitlopend daarop, voert Defensie in de praktijk al een kritischere toetsing uit op opdrachten die bedrijven uitvoeren, en of die gerubriceerd zijn of niet. Ook op basis van deze toetsing zouden de opdrachten in de periode van 2013 tot 2022 als ongerubriceerd beoordeeld worden.
Hoe beoordeelt u de gevoeligheden van het werken aan deze systemen, zoals diegene die betrekking hebben op elektronische oorlogvoering?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe beoordeelt u het risico van het feit dat Visser in handen is van een Chinees staatsbedrijf?
Het is bekend dat buitenlandse mogendheden, waaronder China, en ook niet-statelijke actoren, zich actief inzetten om in Nederland technologische kennis te verwerven. Het voorkomen van ongewenste toegang tot gerubriceerde informatie of wapensystemen is van groot belang voor de nationale veiligheid. Het beleid is gericht op een zorgvuldige afweging van belangen en risico’s. Defensie stelt daarom eisen aan bedrijven waarmee Defensie relaties aangaat en bij gerubriceerde opdrachten moet aan de ABDO worden voldaan.
De geopolitieke situatie is snel veranderd6. Nieuwe opdrachten worden in het licht van deze veranderde situatie getoetst. Ook ongerubriceerde opdrachten worden in het kader van deze veranderingen getoetst aan de hand van een risicoanalyse, waarbij een oordeel wordt gevormd over de kwetsbaarheden ten aanzien van producent, product, productie en life cycle. Daarnaast werkt het kabinet aan een wet op de sectorale investeringstoets voor de defensie-industrie. Het accent bij het wetsvoorstel sectorale investeringstoets defensie-industrie ligt sterk op het waarborgen van strategische autonomie en bevoorradings- en leveringszekerheid (ook voor toekomstige behoeften en nieuwe technologische ontwikkelingen).
Zie ook het antwoord op vraag 11.
Zijn er nog meer Algemene Beveiligingseisen voor Defensieopdrachten (ABDO)-gecertificeerde bedrijven waarbij een meerderheid van het eigendom in handen van Chinese entiteiten of personen ligt?
Zoals ook gemeld in antwoord op de vragen 3 en 4, wordt conform het Defensie Beveiligingsbeleid (DBB) en de ABDO-regeling per opdracht geautoriseerd. Er is dus geen sprake van certificering van een geheel bedrijf; dit om niet onnodig zware maatregelen toe te passen op een bedrijf als geheel.
Als het betreffende bedrijf een ABDO-autorisatie heeft voor een gerubriceerde opdracht, dan dient het bedrijf op basis van de ABDO een voorgenomen wijziging in eigendom of aandeelhouderschap terstond schriftelijk te melden. Over (lopende) autorisatietrajecten of -autorisaties kan Defensie geen inhoudelijke mededelingen doen.
Hoe beoordeelt u de risico’s van dergelijke structuren in het licht van de verplichting die er op Chinese bedrijven en staatsburgers rust om desgevraagd mee te werken met de eigen inlichtingendiensten, zoals wordt geconcludeerd in het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7, is de geopolitieke situatie veranderd en houdt Defensie daar rekening mee met de aanbesteding van materieel.
Aan de hand van een risicoanalyse wordt per opdracht door de behoeftesteller kritisch beoordeeld wat mogelijke kwetsbaarheden zijn in het licht van huidige dreigingen. Daarnaast investeert Defensie verder in de bewustwording van behoeftestellers en inkopers bij de naleving en de uitvoering van het beleid.
Wanneer verwacht u de investeringstoets Defensie-industrie naar de Kamer te sturen?
De internetconsultatie van deze wet is voorzien in het tweede kwartaal en de toezending naar de Tweede Kamer in het vierde kwartaal van 2023.
Hoe bent u van plan daarnaast om te gaan met bestaande gevallen waarin een toeleverancier van Defensie in handen is van entiteiten of personen uit een land dat een offensief cyberprogramma tegen Nederland uitvoert?
Een bedrijf dat een opdracht uitvoert waarop een ABDO-autorisatie van toepassing is, dient een voorgenomen wijziging in eigendom of aandeelhouderschap terstond schriftelijk aan de MIVD te melden.
Het Bureau Industrieveiligheid (BIV) van de MIVD voert toezichtbezoeken uit bij bedrijven. Hierbij wordt door BIV getoetst of nog aan de ABDO-eisen wordt voldaan.
Ook worden behoeftestellers en inkopers binnen Defensie in het licht van de gewijzigde geopolitieke omstandigheden opnieuw voorgelicht. Centraal thema is het vergroten van kennis en bewustzijn hoe opdrachten worden gerubriceerd of gemerkt.
Daarnaast is ook internationale eenduidigheid van het grootste belang. Bij Europese samenwerking is het noodzakelijk om door middel van de onderling erkende Facility Security Clearances (FSC) op eenduidige manier de veiligheidsbeoordeling te blijven continueren en dat de beveiligingseisen worden besproken met bedrijven in het buitenland.
Tot slot zal de Wet Veiligheidstoets Investeringen Fusies en Overnames (Wet vifo) later dit jaar in werking treden. De wet zal dienen als een vangnet om middels een ex ante investeringstoets risico’s voor de nationale veiligheid te mitigeren ten aanzien van bepaalde investeringen in bedrijven die actief zijn op sensitieve technologie, zoals dual-use goederen en/of militaire goederen.
Wat zijn de gevolgen voor het desbetreffende bedrijf en de lopende projecten?
Er zijn geen aanwijzingen dat er informatie of materiaal bij het bedrijf Visser B.V. onjuist is behandeld. Visser B.V. voert momenteel alleen ongerubriceerde opdrachten uit. Deze opdrachten vinden doorgang.
Het Zwitserse exportcontroleregime. |
|
Peter Valstar (VVD) |
|
Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Bent u bekent met het bericht «German ammunition plant to sidestep Swiss re-export ban»?1
Ja.
Beschikt de Nederlandse krijgsmacht over in Zwitserland geproduceerde munitie? Zo ja, kunt u aangeven om welke types en hoeveelheden het gaat?
Ja, de 35mm kanonmunitie voor het CV90 infanteriegevechtsvoertuig en de 30mm munitie voor de Goalkeeper zelfbeschermingssystemen voor schepen worden in Zwitserland geproduceerd. Omdat de opgedragen NAVO-voorraadnormen voor deze munitiesoorten vertrouwelijk zijn, kan ik u niet in het openbaar informeren over de voorraad van deze munitieartikelen.
Is voor doorvoer van deze munitie naar een derde land, bijvoorbeeld Oekraïne, toestemming van Zwitserland nodig?
Ja, bij verwerving van militair materieel -waaronder munitie- tekent Nederland een eindgebruikersverklaring (End User Certificate). Hierin is vastgelegd dat Nederland de beoogde eindgebruiker is. Wanneer Nederland deze artikelen vervolgens wil schenken of verkopen, moet een formele exportvergunning aan het land van herkomst gevraagd worden.
Welke sancties staan op het tegen de afspraken in doorleveren van Zwitserse munitie?
Zoals ieder ander soeverein land zal Zwitserland in het concrete geval bepalen wat de gevolgen zijn.
Indien de Nederlandse krijgsmacht over in Zwitserland geproduceerde munitie beschikt, is hieruit dit jaar geleverd aan Oekraïne?
Uw Kamer wordt via de reguliere leveringenbrief op vertrouwelijke wijze geïnformeerd over leveringen aan Oekraïne.
Zijn onder het Zwitserse exportcontroleregime vallende leveranciers gegadigden voor de munitieaankopen waar Defensie de komende jaren geld voor uittrekt?
Ja, Defensie heeft voor de levering van conventionele munitie een raamcontract met Rheinmetall. Dit bedrijf heeft productiefaciliteiten in meerdere landen, waaronder in Zwitserland (RMWS: Rheinmetall Schweiz). Om de voorraad munitie op peil te houden verwerft Defensie onder andere 35mm kanonmunitie voor het CV90 Infanteriegevechts-voertuig (Kamerstuk 27 830, nr. 265). Deze munitie wordt in Zwitserland geproduceerd.
Worden er bij de aankoop van munitie de komende jaren vooraf eisen gesteld over het recht op doorlevering voor de veiligheid op het Europese continent, zoals doorlevering aan Oekraïne voor zelfverdediging tegen Rusland?
Een generiek recht op doorlevering voor de veiligheid op het Europese continent is op het moment niet aan de orde. Landen bepalen zelf of een re-exportclausule bij levering wordt opgenomen in afspraken.
Strikte en zuivere exportcontrole is van belang voor de internationale veiligheid. In dat licht staat het elk land vrij om binnen de kaders van internationale afspraken op eigen wijze invulling te geven aan wapenexportcontrole, waaronder op het vlak van re-exportautorisatie.
Beschikt Defensie los van eventuele munitie over andere wapensystemen of onderdelen in wapensystemen die aan het Zwitserse exportcontroleregime, inclusief regels over doorlevering, onderworpen zijn? Zo ja, welke?
Ja, we hebben verschillende wapensystemen en -onderdelen die aan het Zwitserse exportregime onderhevig zijn. Dit zijn onder andere de Pilatus PC-7 lesvliegtuigen, componenten voor de rubber band track van de CV90 en de laserdoelaanwijzer VIS/INVIS.
Tot welke fondsen en andere financiële instrumenten van de Europese Unie (zoals het Europees Defensiefonds of de voorloper daarvan, EDIDP, en het European Defence Industry Reinforcement through common Procurement Act) voor de defensiesector hebben bedrijven of bedrijfsonderdelen die onderworpen zijn aan het Zwitserse exportcontroleregime toegang? Indien deze toegang bestaat, kunt u aangeven of er ook daadwerkelijk subsidies zijn verstrekt of zijn voorzien aan deze bedrijven, en om welke bedragen het gaat?
In de verordening van het Europees Defensiefonds (EDF) is vastgesteld dat ontvangers van financiering uit het EDF en de bij het project betrokken onderaannemers gevestigd dienen te zijn in de EU of in een geassocieerd land.2 Zwitserland is geen geassocieerd land van de EU. Bij uitzondering kan in een EDF-project worden samengewerkt met partijen van buiten de Unie, mits dit niet in strijd is met de veiligheids- en defensiebelangen van de Unie en de lidstaten. Hiervan heeft Zwitserland tot op heden geen gebruik gemaakt. Deze partijen kunnen geen aanspraak maken op financiering uit het EDF.
Daarnaast kunnen bedrijven deelnemen aan het EDF die zijn gevestigd in de EU of in een geassocieerd land maar onder zeggenschap staan van (een entiteit uit) een niet-geassocieerd derde land. In het geval van het EDF is er één bedrijf betrokken dat onder controle staat van een Zwitserse entiteit. In het EDIDP zijn dit er twee. De lidstaten waarin deze bedrijven zijn gevestigd hebben de garantie afgeven dat betrokkenheid van deze entiteiten de veiligheids- en defensiebelangen van de Unie en haar lidstaten niet schaadt. Informatie over de hoogte van de subsidie voor individuele bedrijven is niet beschikbaar.
Op dit moment wordt nog onderhandeld over de verordening van het European Defence Industry Reinforcement through common Procurement Act (EDIRPA) instrument. Daarom zijn er nog geen projecten gestart.
Vindt er op dit moment Zwitserse deelname aan PESCO-projecten plaats of is deze deelname voorzien? Zo ja, om welke projecten gaat het?
Nee, deelname aan PESCO-projecten is voorbehouden aan EU-lidstaten, tenzij een project expliciet opengesteld is voor derde landen. Zwitserland heeft wel kenbaar gemaakt te willen participeren in het project «Cyber Range Federation», een PESCO-project onder voorzitterschap van Estland. Besluitvorming over toetreding van een derde land tot een PESCO-project vindt plaats in de Raad.
Aan welke projecten van het European Defence Agency doet Zwitsland mee, en wat is daarin de rol van Zwitserland?
Zwitserland werkt sinds 2012 onder een Administrative Arrangement samen met het EDA. Zwitserland participeert in zeven van EDA’s Capability Technology Groups (CapTechs) en is onder andere lid van het Single European Sky Military Aviation Board, EDA Helicopter Exercise Programme en het EDA Military Airworthiness Authorities Forum. Binnen de CapTechs neemt Zwitserland deel aan verschillende projecten, zoals binnen de CapTech voor Chemische, Biologische, Radiologische en Nucleaire (CBRN) bescherming aan het project dat ziet op het testen en evalueren van persoonlijke beschermingsmiddelen.
Wat is uw mening over de positie van Zwitserland ten aanzien van de blokkade op het doorleveren van wapens en munitie aan Oekraïne?
Het kabinet is zich bewust van belemmeringen die kunnen ontstaan in het ondersteunen van Oekraïne als het gevolg van niet afgegeven re-exportautorisaties. Tegelijkertijd is exportcontrole een nationale bevoegdheid die het landen mogelijk maakt om op eigen wijze en binnen de kaders van internationale afspraken invulling te geven aan export-controle, waaronder het beleid ten aanzien van re-exportautorisatie.
Wanneer een re-exportclausule in het spel is bij de voorgenomen levering van goederen aan Oekraïne doet Nederland een dringend beroep op het land van productie met het oog op de situatie in Oekraïne. In bredere zin geldt dat meerdere leden van het kabinet het vraagstuk van
re-exportautorisatie bespreken in gesprekken op het internationale niveau.
Wat vindt u van de ontwikkeling dat Duitsland nog halverwege 2023 een nieuwe munitiefabriek opent en in productie verwacht te hebben?
Nederland ziet opschaling van de bestaande productiecapaciteit van Rheinmetall als een logisch besluit.
Bent u bereid om ook in Nederland (onderdelen van munitie) te laten produceren en hiertoe het aanbod te doen bij de Duitse regering?
In lijn met de motie-Dassen c.s. (Kamerstuk 36 124, nr. 19) zal Nederland met Duitsland en België in overleg treden om te onderzoeken hoe de gezamenlijke productiecapaciteit voor hoog-technologische (kapitale) munitie kan worden vergroot.
De voorwaarden van de subsidie Energie-efficiëntie glastuinbouw |
|
Peter Valstar (VVD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met de huidige voorwaarden van de subsidie Energie-efficiëntie glastuinbouw (EG)?1
Ja
Klopt het dat ondernemers definitief geen nieuwe aanvragen meer kunnen doen voor EG-subsidie? Zo ja, waarom? Zo nee, op welke termijn komt er een nieuwe tranche?
Ja het klopt dat er in 2022 geen nieuwe aanvragen meer ingediend kunnen worden. De openstelling sloot dit jaar op 30 juni en het openstellingsbudget voor 2022 is uitgeput. Na een oorspronkelijk openstellingsbudget van 13 miljoen euro is er eerst verhoogd naar 25 miljoen euro en vervolgens een tweede keer naar 60 miljoen euro. Het was niet mogelijk om het openstellingsbudget voor dit jaar nog verder op te hogen.
Ik ben voornemens om de subsidieregeling EG in 2023 opnieuw open te stellen. Dan kunnen ondernemers opnieuw aanvragen indienen.
Klopt het dat LED-belichting een energiebesparing van 40 procent oplevert ten opzichte van SON-T belichting?
Het klopt dat bij dezelfde hoeveelheid licht, LED belichting ongeveer 40% energiebesparing oplevert ten opzichte van SON-T belichting. Dit kan per product en op basis van de verhoudingen van de aanwezigheid van de verschillende kleuren in het lichtspectrum verschillen.
Welke mogelijkheden zijn er om de subsidie doorlopend beschikbaar te stellen? Wat zijn daarvan de financiële gevolgen?
In principe is het mogelijk om de subsidieregeling het hele jaar open te stellen, maar de afgelopen twee jaren zou dit niet hebben geleid tot extra subsidiemogelijkheden voor glastuinbouwbedrijven. In deze jaren is de ruimte om vanuit de EG regeling subsidies te beschikken namelijk volledig benut. In 2022 is er voor 60 miljoen euro aan subsidies beschikt, terwijl er voor 78 miljoen euro subsidie is aangevraagd.
Waarom wordt voor de teelt van bijvoorbeeld tomaten met een maximum vermogen van 88 watt per vierkante meter gerekend terwijl telers gewend zijn te telen met 100 watt per vierkante meter?
De subsidieregeling is gericht op het besparen van energiegebruik. Bij subsidie voor de vervanging van SON-T belichting door LED belichting wordt dit zeker gesteld door een minimum eis voor de lichtefficiëntie van LED belichting in combinatie met een maximum eis voor het wattage per vierkante meter van de belichting. Het vervangen van SON-T belichting door LED belichting zorgt ervoor dat het wattage omlaag kan, terwijl de hoeveelheid licht die van belang is voor de tuinders bij de productie hierdoor niet hoeft af te nemen.
Bent u bekend met het feit dat de subsidie-eis van een maximaal vermogen in LED-belichting in de praktijk leidt tot een beperking van de maximale productiecapaciteit van een kas, waardoor telers afzien van de overstap naar LED?
Nee, zoals toegelicht bij de vorige vraag hoeft de subsidie eis niet tot een dergelijke beperking te leiden ten opzichte van de toepassing van SON-T belichting in kassen. Uit het animo voor de regeling blijkt daarnaast niet dat tuinders afzien van de overstap naar LED belichting. Dit jaar is er voor een totaal van 78 miljoen euro aan subsidie aangevraagd voor LED belichting. Vanwege de subsidievoorwaarden van de EG is dit maximaal 25% van de totale investeringskosten van de tuinders. Met andere woorden: tuinders tonen grote bereidheid om te investeren in LED belichting volgens de voorwaarden van de EG regeling.
Bent u het eens dat de huidige regeling zorgt voor een afname van de productie ten opzichte van de oude situatie en dus ontmoedigend werkt voor glastuinders?
Nee, de wattage eis voor LED belichting hoeft niet tot lagere productie te leiden ten opzichte van de toepassing van SON-T belichting. De hoeveelheid licht hoeft niet af te nemen.
Wat zijn de redenen dat een maximaal vermogen in LED-belichting is opgenomen in de betreffende subsidieverordening?
Zoals ook toegelicht bij vraag 5 is de reden energiebesparing ten opzichte van de toepassing van SON-T belichting.
Op welke wijze is de eis van het maximale vermogen in LED-belichting tot stand gekomen?
De eis is gelijk aan 80% van het SON-T vermogen dat wordt toegepast per gewas volgens de Kwantitatieve Informatie (KWIN) Glastuinbouw 2019 van Wageningen UR. Daarnaast zijn er inspraaksessies gehouden met de sector en leveranciers van LED belichting over de subsidiecriteria in de regeling. Er is een werkgroep voor de subsidieregeling EG waarin naast LNV en RVO ook Glastuinbouw Nederland betrokken is.
Wat zijn de gevolgen van het versoepelen of schrappen van de huidige eis van het maximaal vermogen in LED-belichting?
Het schrappen van de eis zou het bereiken van enige energiebesparing onzeker maken. Het versoepelen van de eis zal leiden tot minder energiebesparing.
Welke mogelijkheden ziet u om de eis van het maximale toegestane vermogen in LED-belichting te versoepelen, zodat meer telers de overstap zullen maken naar LED?
Ik zie geen aanleiding om de eis te versoepelen. Het zou leiden tot minder energiebesparing. Bovendien tonen de aanvragen voor subsidie voor LED belichting aan dat er bij de huidige eisen meer interesse is voor subsidie LED belichting dan dat er middelen beschikbaar zijn.
Het bericht ‘Poland Will Lease MQ-9A Reapers To Fill The UAV Capability Gap’ |
|
Peter Valstar (VVD) |
|
Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Poland Will Lease MQ-9A Reapers To Fill The UAV Capability Gap» en daarin specifiek de uitspraak «The Dutch MoD was willing to procure extra MQ-9A Block 5s, but the acquisition process was delayed»?1
Ja.
Klopt het dat de verwerving van de vier extra MQ-9 Reapers type A vertraagd is?
De verwerving van vier additionele MQ-9A toestellen is niet vertraagd.
Is dat door toedoen van het Nederlandse Ministerie van Defensie of de leverancier?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom bent u er niet in geslaagd de bestelling voor eind augustus te plaatsen terwijl de Tweede Kamer met een spoedbehandeling twee maanden eerder al akkoord gaf?
Door de spoedige behandeling van de Incidentele Suppletoire Begroting (Kamerstuk 26 488, nr. 468 van 24 juni 2022), heeft Defensie kunnen zekerstellen dat zij vier extra toestellen van het type A zal verkrijgen. Type A had voor Defensie de voorkeur, omdat dit type sneller geleverd kon worden en omdat een ander type negatieve gevolgen zou hebben voor de operatie, instandhouding en opleiding. Daarnaast wilde Defensie de financiële verplichtingen tegen de condities van 2022 aangaan. Dat bleek helaas niet mogelijk. De Amerikaanse overheid heeft de mogelijkheid gegeven de vier MQ9-toestellen via Foreign Military Sales te bestellen, maar daarvoor moet de Amerikaanse overheid opnieuw in gesprek met de leverancier. Nederland kan het contract nu in 2023 tekenen. Dat levert voor de levering van de toestellen geen vertraging op.
Waarom heeft u de Kamer niet middels het Defensie Projecten Overzicht geïnformeerd?
Aangezien er geen sprake is van vertraging in het verwervingstraject, is dit niet gemeld in het Defensie Projecten Overzicht.
Klopt het dat de luchtmacht nu mogelijk de A-variant misloopt, alsnog voor de B-variant moet gaan en dus met twee verschillende varianten dient te werken?
Nee, dit klopt niet. De leverancier heeft bevestigd dat Nederland de A-variant ontvangt.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het wetgevingsoverleg Personeel/Materieel op 7 november 2022?
Ja.
Het bericht ‘UK to issue ‘threat alert’ over China’s attempts to recruit RAF pilots’ |
|
Peter Valstar (VVD), Ruben Brekelmans (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «UK to issue «threat alert» over China’s attempts to recruit RAF pilots»?1
Ja.
Zijn er bij het Ministerie van Defensie, het Ministerie van Buitenlandse Zaken of de veiligheidsdiensten gevallen bekend van voormalige piloten die trainingen geven aan de Chinese strijdkrachten, al dan niet via bedrijven in derde landen?
Het mogelijk rekruteren van Britse (ex)-vliegers door China is zorgelijk. Zoals in het openbare MIVD jaarverslag 2021 staat, onderkent Nederland dat China streeft naar een moderne krijgsmacht van wereldklasse en dat China omvangrijke en structurele inlichtingenactiviteiten uitvoert om dit doel te bereiken.2 De MIVD doet actief onderzoek naar deze Chinese activiteiten om de dreiging tegen te gaan. Vanwege het gerubriceerde karakter van dit onderzoek kunnen over de aard en inhoud in het openbaar geen uitspraken worden gedaan. Uw Kamer wordt hierover via de geëigende kanalen geïnformeerd.
Bent u bereid om bij de Britse autoriteiten na te gaan welke vliegschool in Zuid-Afrika in het bijzonder bekend staat om het met behulp van voormalige piloten van de Britse luchtmacht aanbieden van trainingen aan de Chinese strijdkrachten?
Ja. Het kabinet staat in nauw contact met de Britse autoriteiten over dit onderwerp. Vanwege het gerubriceerde karakter van deze informatie worden in het openbaar geen verdere uitspraken gedaan.
Zijn er heden of in het verleden piloten van de Nederlandse krijgsmacht verbonden aan deze vliegschool?
Zoals in antwoord op vraag 2 gemeld doet de MIVD actief onderzoek naar activiteiten om dreigingen tegen te gaan. Vanwege het gerubriceerde karakter van dit onderzoek kunnen hierover geen uitspraken worden gedaan in het openbaar. Ook hiervoor geldt dat uw Kamer hierover via de geëigende kanalen wordt geïnformeerd.
Wordt er gemonitord of voormalig defensiepersoneel na het verlaten van de actieve dienst trainings- of advieswerkzaamheden aanbiedt aan krijgsmachten van andere landen, zijnde niet NAVO-, EU- of gelijkgestemde partnerlanden?
Zie antwoord vraag 4.
Welke mogelijkheden bestaan er momenteel om dergelijke advieswerkzaamheden te verbieden of anderszins aan regels te onderwerpen?
De huidige wetgeving voorziet erin dat in geval militairen in actieve dienst zonder verlof daartoe en met inachtneming van de geheimhoudingsplicht in vreemde krijgsdienst treden, de strafbaarheid daarvan conform het Wetboek van Militair Strafrecht als desertie kan worden beschouwd. Voor burgers geldt dat in krijgsdienst treden bij een vreemde mogendheid alleen strafbaar is indien dit plaatsvindt wanneer een oorlog met die staat in het vooruitzicht ligt.
Op basis van de Wet ambtenaren defensie en de Ambtenarenwet 2017 geldt dat iedere (militair) ambtenaar verplicht is tot geheimhouding van enig gegeven, de dienst betreffende, tegenover een ieder die tot kennisneming daarvan niet bevoegd is, voor zover die verplichting uit de aard der zaak volgt. Strafrechtelijke handhaving volgt uit het Wetboek van Strafrecht. Ook vloeit uit deze wetten voort dat medewerkers nevenwerkzaamheden moeten melden als die de belangen van de dienst voor zover deze in verband staan met de functievervulling kunnen raken. Het verbieden van nevenactiviteiten is aan de orde indien goede vervulling van de functie of de dienst, onvoldoende gegarandeerd kan worden.
Voor zittend Defensiepersoneel, dat op basis van een verklaring van geen bezwaar (VGB) werkzaam is bij Defensie, geldt bovendien dat zij bij herhaling worden onderworpen aan een veiligheidsonderzoek door de MIVD, waarbij «loyaliteit» en «ongewenste beïnvloeding» een van de beoordelingsfactoren zijn (Beleidsregel veiligheidsonderzoeken 2021).3 In dienst treden bij een andere mogendheid kan dus leiden tot een intrekking van de VGB en daarmee ontheffing uit de functie.
Bovenstaande is niet van toepassing op mensen die niet meer in dienst van Defensie zijn. Wel blijft voor hen, ook na beëindiging van het dienstverband, de wettelijke geheimhoudingsplicht gelden.
Deelt u de mening dat, indien deze regels niet bestaan, het een gevaar voor de Nederlandse en bondgenootschappelijke veiligheid vormt als voormalig Nederlands Defensiepersoneel bijdraagt aan de training van de Chinese strijdkrachten, en dat hiertegen maatregelen genomen dienen te worden? Zo nee, hoe verhoudt deze conclusie zich dan tot de conclusie in het strategisch concept van de NAVO dat China een bedreiging vormt voor onze belangen, veiligheid en waarden?
Het kabinet deelt de mening dat bijdragen aan het trainen van de Chinese strijdkrachten door voormalig Nederlands Defensiepersoneel onwenselijk is. Het kabinet beziet momenteel samen met het Verenigd Koninkrijk en andere internationale partners of acties, in aanvulling op de mogelijkheden zoals beschreven in antwoord op vraag 6, nodig en mogelijk zijn.
Deelt u de mening dat er in het bijzonder maatregelen genomen dienen te worden om overdracht van militaire kennis en vaardigheden te verhinderen richting landen die volgens het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren een offensief inlichtingenprogramma richting Nederland hebben? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse inlichtingendiensten doen actief onderzoek naar activiteiten van statelijke actoren die raken aan onze nationale veiligheid. Vanwege het gerubriceerde karakter van deze onderzoeken kunnen hierover geen uitspraken worden gedaan in het openbaar. Ook hiervoor geldt dat uw Kamer hierover via de geëigende kanalen wordt geïnformeerd.
Bent u bekend met artikel 101 (treden in vreemde krijgsdienst) en 205 (werven voor vreemde krijgsdienst) uit het Wetboek van Strafrecht?
Zoals gemeld in het antwoord op vraag 6 zijn er verschillende mogelijkheden, waaronder de door u aangehaalde artikelen uit het Wetboek van Strafrecht.
Ziet u mogelijkheden om voormalig medewerkers van de krijgsmacht die, al dan niet via derde landen, ingehuurd worden door de in het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren vastgestelde landen die een offensief inlichtingenprogramma richting Nederland hebben, onder deze wetsartikelen te vervolgen? Zo nee, bent u bereid om de wet dusdanig aan te passen dat dit wel tot de mogelijkheden behoort?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht ‘Scheepsbouwer IHC in zwaar weer: zo’n 250 personeelsleden ontslagen en werf in Krimpen tijdelijk dicht’ |
|
Peter Valstar (VVD), Pim van Strien (VVD) |
|
Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Scheepsbouwer IHC in zwaar weer: zo’n 250 personeelsleden ontslagen en werf in Krimpen tijdelijk dicht»?1
Ja.
Klopt het dat IHC en Defensie in 2020 een samenwerkingsovereenkomst hebben getekend om onder andere personeel uit te wisselen?2
Ja. In 2020 heeft Defensie met twaalf bedrijven, waaronder Royal IHC, samenwerkingsovereenkomsten getekend over de uitwisseling van personeel, in een Human Resources Ecosysteem. Defensie en de bedrijven kunnen hiermee schaarse capaciteiten delen en van elkaar leren. De betrokken werknemers krijgen de kans hun horizon te verbreden en te verdiepen, en hun talenten te ontwikkelen3.
Hoeveel personeel is er sindsdien uitgewisseld en hoeveel personeel van IHC is er op dit moment actief bij Defensie?
In het kader van de samenwerkingsovereenkomst zijn twaalf werknemers van Royal IHC actief bij Defensie. Vanuit Defensie zijn geen werknemers bij Royal IHC geplaatst.
Klopt het dat IHC in de afgelopen jaren onderhoudswerkzaamheden heeft uitgevoerd voor de marine, en dat deze naar tevredenheid zijn uitgevoerd?
Het bedrijfsleven voert structureel ongeveer de helft uit van het onderhoud dat valt onder de verantwoordelijkheid van de Directie Materiële Instandhouding (DMI) van de Koninklijke Marine. Dit gebeurt hoofdzakelijk door de uitbesteding van onderhoudstaken of in de vorm van inhuur van personeel. Voor de uitbesteding van onderhoudstaken is een aanbesteding nodig met een gedetailleerde omschrijving van de werkzaamheden.
Royal IHC heeft tot op heden een beperkte rechtstreekse relatie met Defensie.
Het bedrijf heeft in de afgelopen jaren meegedaan aan enkele aanbestedingen voor onderhoud van marineschepen. Na een beoordeling van offertes heeft Royal IHC opdrachten gekregen voor onderhoudswerkzaamheden aan de Oceangoing Patrol Vessels (OPV’s) en de Luchtverdedigings- en Commandofregatten (LC-fregatten). De werkzaamheden zijn uitgevoerd conform de eisen.
Klopt het dat IHC dit jaar contact heeft gezocht met het Ministerie van Defensie voor additioneel onderhoud aan onder andere vaartuigen? Zo ja, wat is er met dit contact dan wel aanbod gedaan?
De maritieme industrie – waaronder Royal IHC – en Defensie hebben overlegd over mogelijkheden om de industrie meer dan nu te betrekken bij het onderhoud van marineschepen. Het contact dat Royal IHC hierover heeft gezocht was mede de aanleiding voor dit overleg. Defensie heeft dit overleg gevoerd mede tegen de achtergrond van de motie-Valstar van 21 april jl.4 over onder meer het onderhoud van marinematerieel.
Zoals hierboven vermeld voert het bedrijfsleven momenteel al ongeveer de helft van het onderhoud aan marineschepen uit. Defensie verkent de mogelijkheden om – binnen de aanbestedingsregelgeving – te komen tot verdere vereenvoudiging en verbetering van de samenwerking met en tussen bedrijven uit de maritieme industrie, waarbij een onderlinge taakverdeling aan de orde kan zijn. Een dergelijke taakverdeling vereist nog nader overleg en ook samenwerking tussen de bedrijven. Onder meer speelt een rol dat technische gegevens bedrijfsvertrouwelijk kunnen zijn.
Een grotere rol van de industrie bij het onderhoud van materieel kan bijdragen aan gemiddeld kortere onderhoudsperiodes doordat Defensie zelf minder hoeft te doen en daardoor de eigen capaciteit kan toespitsen op minder onderhoudstaken. Met kortere onderhoudsperiodes verbeteren de gereedheid en de inzetbaarheid, een belangrijke doelstelling van de Defensienota 2022: Sterker Nederland, veiliger Europa5.
Bij de aanbesteding van onderhoudsopdrachten moet Defensie zich houden aan de toepasselijke wettelijke regels. Verder is het van belang dat Defensie zelf blijft beschikken over kennis en expertise van het onderhoud van materieel, want onder meer bij missies in het buitenland is het niet altijd mogelijk om het bedrijfsleven in te schakelen. Deze kennis is ook nodig om technische documentatie voor aanbestedingen te kunnen opstellen en offertes te kunnen beoordelen.
Hoeveel vaartuigen heeft Defensie momenteel in onderhoud, en hoelang zijn deze vaartuigen daardoor niet inzetbaar?
In de regel ligt ongeveer 25 procent van de schepen in onderhoud. Deze onderhoudsperiodes zijn gepland en afgestemd op de operationele opdrachten van de Marine. Daarbij gaat het om gepland groot onderhoud of om grotere projecten zoals een midlife update. Tijdens zo’n onderhoudsperiode worden ook de kleinere defecten verholpen. Incidenteel duurt een onderhoudsperiode langer dan voorzien of moet en schip tussen de geplande onderhoudsperiodes door worden gerepareerd vanwege een defect dat de veiligheid of de operationele taakuityoering direct in gevaar brengt. Dat speelt bijvoorbeeld bij Het Oceangoing Patrol Vessel (OPV) Zr.Ms. Zeeland. Dat schip heeft op 4 juli jl. schade opgelopen als gevolg van een brand. Dit gebeurde tijdens gepland onderhoud. Als gevolg daarvan gaat het onderhoud langer duren en is het schip later inzetbaar dan voorzien.
De onderhoudsachterstand bij de DMI die in de achterliggende jaren is opgebouwd bestaat voornamelijk uit defecten die de veiligheid en de operationele taakuitvoering niet direct beïnvloeden. Een deel van deze defecten wordt tijdens de inzet door de technici aan boord zelf verholpen. Om te voorkomen dat schepen tussentijds uit de vaart worden genomen, worden deze defecten zoveel mogelijk opgespaard en tijdens een geplande onderhoudsperiode aangepakt.
De DMI voert zelf ongeveer de helft van de werkzaamheden uit. voor het overige deel huurt de DMI capaciteit in of besteedt werkzaamheden uit aan de industrie.
Hoeveel vaartuigen hebben momenteel te kampen met onderhoudsachterstand?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat het onderhoud versneld kan worden door de industrie erbij te betrekken?
Op dit moment is de onderhoudsachterstand bij de DMI beheersbaar en kan de Koninklijke Marine voldoen aan de opdrachten voor gereedstelling en inzet, zoals toegelicht bij het antwoord op vraag 6 en 7. Defecten worden de komende jaren geleidelijk weggewerkt. Meer inzet van capaciteit van de industrie dan nu al het geval is (de helft van de onderhoudswerklast van DMI wordt al door de industrie gedaan, zie vraag 6 en 7) leidt slechts beperkt tot sneller verhelpen van de defecten. Ten eerste zou een schip daarvoor tussentijds tegen de kant moeten, terwijl dat bij kleinere defecten niet nodig is. Ten tweede is de hoeveelheid technici die gelijktijdig in een schip kunnen werken beperkt. Ten derde vereisen onderhoudshandelingen specifieke kennis van het schip of het systeem in het schip. Die kennis is niet bij alle civiele werven aanwezig. Ten slotte is Defensie gehouden om ook onderhoudswerkzaamheden via de aanbestedingsregels op de markt te brengen. Dat werkt belemmerend bij kleinere opdrachten, die snel uitgevoerd moeten worden en waarvan de omvang vooraf niet bekend is.
Defensie betrekt de industrie al structureel bij het onderhoud van marineschepen. De industrie en Defensie hebben overlegd over mogelijkheden om de industrie nog meer dan nu te betrekken bij dit onderhoud, waarbij Defensie echter ook de strategische kennispositie van de Koninklijke Marine moet bewaken. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Hoeveel vacatures heeft de Directie Materiële Instandhouding (DMI) in Den Helder momenteel?
De DMI heeft momenteel ongeveer 10 procent van de 2.800 functies vacant. Dit betreft niet alleen monteurs maar ook functies in bijvoorbeeld de logistieke ondersteuning, engineering en bedrijfsvoering.
Is de scheepshal in Krimpen aan den IJssel, die nu door IHC wordt stilgelegd, geschikt om schepen te bouwen dan wel te onderhouden voor de Koninklijke Marine?
De scheepshal van Royal IHC in Krimpen aan de IJssel is een scheepshelling voor de bouw van nieuwe schepen. De bouw van marineschepen is daar in beginsel mogelijk, als deze op de scheepshelling passen. Onderhoud plegen op een scheepshelling is echter niet mogelijk.
Herinnert u zich de uitspraak «Achter de schermen zijn wij die gesprekken aan het voeren», gedaan door de Staatssecretaris van Defensie bij het commissiedebat over de Defensienota op 14 september jl.?
Ja.
Kunt u concreet aangeven welke gesprekken er hebben plaatsgevonden, en op welk niveau binnen de defensieorganisatie er gesproken is met de maritieme industrie?
De maritieme industrie is uiteraard breder dan alleen Royal IHC. Onder anderen de Directeur van de Defensie Materieel Organisatie en de Commandant van de Koninklijke Marine (Commando Zeestrijdkrachten) hebben de bedoelde gesprekken gevoerd. Ook het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat onderhoudt uiteraard nauwe contacten met de maritieme industrie. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Wat heeft u sinds de aangenomen motie van het lid Valstar c.s. (Kamerstuk 35 925-X, nr. 70), die verzoekt met de industrie onderhoudsachterstanden weg te werken, ondernomen richting de maritieme industrie?
In de brief van 21 juni jl.6 heb ik uiteengezet hoe Defensie de genoemde motie-Valstar oppakt. Een element daarvan is het voeren van gesprekken met de industrie over onderhoud (zie ook het antwoord op de vragen 5 en 12).
Vermeldenswaard is verder het project «Vervanging hulpvaartuigen» waarvan de Kamer op 16 juni jl. de B-brief heeft ontvangen7. Defensie wil bij dit project de instandhouding van de acht nieuwe hulpvaartuigen opnemen in het contract om daarmee de onderhoudstaken van de Koninklijke Marine te verminderen. Het contract zal daarmee het ontwerp, de bouw, de levering en de instandhouding omvatten. Defensie zal de opdracht hiervoor aanbesteden in concurrentie tussen Nederlandse aanbieders.
Bent u bekend met het feit dat andere Europese landen, zoals de Spaanse marine bij Navantia, ook nauw samenwerken met hun industrie voor onderhoud en het verhogen van de inzetbaarheid?3
Ja.
Deelt u de mening dat eventuele Europese aanbestedingsregels dus geen belemmering kunnen zijn voor dergelijke samenwerking in Nederland, ook gezien de uitzonderingsgrond die artikel 346 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie biedt? Bent u ook bereid met Europese collega’s, zoals die in Spanje, in contact te treden om te kijken wat Nederland van hen kan leren over samenwerking tussen marine en industrie aan vlootonderhoud?
Bij de aanbesteding van opdrachten, ook die voor onderhoud, moet Defensie zich houden aan de toepasselijke wettelijke regels. Defensie kan bij het verlenen van opdrachten gebruikmaken van mogelijkheden van de Aanbestedingswet of de Aanbestedingswet op Defensie en Veiligheidsgebied (ADV). Indien nodig kan Defensie gebruik maken van art. 346 VWEU (Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie). Voor een succesvol beroep op artikel 346 VWEU moet aan vier voorwaarden worden voldaan. Er moet een wezenlijk belang van nationale veiligheid zijn, de aanschaf moet op de lijst van militair materieel uit 1958 voorkomen, de civiele markt mag niet worden verstoord en het moet noodzakelijk en proportioneel zijn. Bij de bouw en de instandhouding van de nieuwe hulpvaartuigen maakt Defensie gebruik van art. 346 VWEU, zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 13.
Net als in andere landen werkt ook in Nederland het Ministerie van Defensie nauw samen met de eigen industrie (zie ook het antwoord op vraag 5). Defensie heeft goede contacten met andere landen op het gebied van materieel, ook met Spanje.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat Defensie met onderhoudsachterstanden te kampen heeft, de maritieme industrie werknemers moet ontslaan door het verlies aan opdrachten en er tegelijkertijd behoefte is bij de Nederlandse overheid om marine- en civiele schepen te laten bouwen? Zo ja, wat gaat u eraan doen om dit te doorbreken?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat gezien het belang van het maritieme cluster voor de Nederlandse strategisch autonomie op het gebied defensie, zoals onder meer weergegeven in de Defensie Industrie Strategie, een nauw contact tussen deze sector en het Ministerie van belang is?
Nauwe contacten tussen de overheid – onder andere de Ministeries van Defensie en van Economische Zaken en Klimaat – en de maritieme sector bestaan reeds sinds decennia. Het is van belang deze nauwe contacten in stand te houden, met behoud van eenieders verantwoordelijkheden.
De Defensie Industrie Strategie (DIS) presenteert een visie op en geeft invulling aan (Europese) strategische autonomie. In de DIS is het belang onderstreept van de maritieme sector voor de Nederlandse Defensie Technologische en Industriële Basis. Nederland beschikt over maritieme bedrijven met toonaangevende technologische en industriële capaciteiten. Daarnaast heeft Nederland op maritiem gebied een infrastructuur van onderzoek, ontwikkeling en bouw tot de sloop van schepen. Op 2 november heeft u een brief9 ontvangen van de Minister en Staatssecretaris van Defensie en de Minister van EZK over de DIS in de nieuwe geopolitieke situatie. Deze brief gaat onder meer in op de Europese dimensie van de maritieme sector.
Bent u sinds uw aantreden bij maritieme bedrijven op werkbezoek geweest of heeft u hen ontvangen voor een gesprek? Zo nee, bent u bereid bij deze bedrijven langs te gaan om te kijken hoe barrières voor samenwerking doorbroken kunnen worden?
Ik heb telefonisch contact gehad met zowel Royal IHC als Damen. Ik ben op bezoek geweest bij meerdere defensiebedrijven, maar nog niet bij de maritieme industrie. In het kader van de DIS wil het kabinet contacten met de industrie intensiveren. Verdere werkbezoeken aan bedrijven, waaronder uit de maritieme industrie, kunnen daar deel van uitmaken.
Het bericht 'Norway oil safety regulator warns of threats from unidentified drones' en het bericht 'Duitse media: lek Nord Stream vrijwel zeker sabotage ‘door staat' |
|
Ruben Brekelmans (VVD), Peter Valstar (VVD), Silvio Erkens (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Kent u het bericht «Norway oil safety regulator warns of threats from unidentified drones»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de veiligheidsrisico's voor de Noorse offshore gasinfrastructuur in het licht van de spanning met Rusland en de Europese afhankelijkheid van dit gas?
Eerder is aan de Kamer gemeld2 dat er een specifieke dreiging uitgaat tegen vitale onderzeese infrastructuur, met activiteiten die duiden op spionage en op voorbereidingshandelingen voor verstoring en sabotage voor verstoring en sabotage. Er is dus een reëel veiligheidsrisico. Het wegvallen van energie-infrastructuur die in gebruik is kan vergaande implicaties hebben voor de energievoorziening. Op dit moment werkt het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat aan het verbeterd in kaart brengen van kwetsbaarheden en weerbaarheidsmaatregelen van offshore data en energie infrastructuur in de Nederlandse wateren. Dit onderzoek helpt de rijksoverheid ook in het beter inschatten van veiligheidsrisico’s voor de Noorse offshore gasinfrastructuur.
Zijn er naast de meldingen van ongeïdentificeerde drones ook storingsmeldingen geweest aan Noorse gasinfrastructuur?
Nederland doet vanuit veiligheidsoverwegingen in principe nooit mededelingen over verdachte activiteiten.
Zijn dergelijke ongeïdentificeerde drones of andere verdachte activiteiten ook binnen de Nederlandse exclusieve economische zone gesignaleerd?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn er ten tijde van de dronemeldingen Russische schepen (privaat of van de overheid) in de buurt van de gasinstallaties gesignaleerd?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn er aanwijzingen dat aan Rusland te linken schepen in de buurt van de Noorse installaties varen die hun identificatie-apparatuur uit hebben staan?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft Rusland de afgelopen jaren met marineschepen of onderzoeksschepen in de buurt van Noorse installaties gevaren, zoals dat ook gebeurt bij datakabels?
Die mogelijkheid bestaat, maar hierover heeft het kabinet geen specifieke informatie. Russische marine- en onderzoeksschepen zijn in het algemeen actief in de noordelijke zeeën.
Welke stappen worden er gezet door Noorwegen en bondgenoten, onder meer in NAVO-verband, om de gasinfrastructuur extra te beveiligen en schepen van de Russische marine en andere aan de Russische staat gelieerde instellingen in deze regio te monitoren?
Noorwegen heeft de bewaking van gasinfrastructuur door marine en luchtmacht verhoogd. Het Noorse leger is ingezet om te assisteren bij de bewaking van een aantal locaties op land. De NAVO heeft haar maritieme presentie in de Noordzee en Oostzee vergroot. Zr.Ms. Tromp speelt hierbij een belangrijke rol als vlaggenschip van het NAVO-vlootverband in deze regio.
Deelt u de mening dat indien Noorwegen daar behoefte aan heeft en er reëele veiligheidsrisico’s zijn, er een NAVO-taak ligt om de gasinfrastructuur te beveiligen?
Eerder is aan de Kamer gemeld3 dat er een specifieke dreiging uitgaat tegen vitale onderzeese infrastructuur, met activiteiten die duiden op spionage en op voorbereidingshandelingen voor verstoring en sabotage voor verstoring en sabotage.4 Er is dus een reëel veiligheidsrisico. Gezien het grensoverschrijdende karakter van infrastructuur op zee is internationale samenwerking, in NAVO en EU verband essentieel. Vorige week is bij de NAVO Ministers van Defensie afgesproken om de weerbaarheid van deze infrastructuur en inlichtingensamenwerking te versterken.
Welke voorzorgsmaatregelen hebben Noorwegen, Nederland en de andere aan de Noordzee gelegen landen genomen om dergelijke activiteiten te monitoren dan wel tegen te gaan?
Noorwegen heeft op 6 oktober jl. beperkingen opgelegd aan Russische vissersschepen. Ze mogen enkel in drie havens komen en worden gecontroleerd. Op de Nederlandse maatregelen wordt ingegaan in de Kamerbrief die uw Kamer samen met het antwoord op deze Kamervragen toeging.
Kent u het bericht «Duitse media: lek Nord Stream vrijwel zeker sabotage «door staat»»?2
Ja.
Hoe beoordeelt u de oorzaak van de storingen en lekkages rond de Nord Stream 1-pijpleiding?
De Zweedse, Deense en Duitse autoriteiten onderzoeken de toedracht van de explosies bij Nord Stream 1 en 2. Deze onderzoeken zullen moeten uitwijzen wie verantwoordelijk is. Terwijl deze onderzoeken nog lopen is het niet verstandig te speculeren over mogelijke daders of belanghebbenden.
Is het mogelijk dat de schade aan de pijpleiding door sabotage op de zeebodem is veroorzaakt, in plaats van handelen aan het Russische beginstuk?
Zie antwoord vraag 12.
Welke risico’s ziet u voor de onderzeese verbindingen voor gas en elektriciteit, zoals de gaspijpleidingen van Noorwegen naar Europese landen en de elektriciteitskabel tussen Zweden en Duitsland?
Eerder is aan de Kamer gemeld6 dat vitale onderzeese infrastructuur zeer kwetsbaar is voor mogelijk spionage, evenals voor verstoring en sabotage. Er is dus een reëel veiligheidsrisico. Het wegvallen van energie-infrastructuur die in gebruik is kan vergaande implicaties hebben voor de energievoorziening. Op dit moment werkt het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat aan het verbeterd in kaart brengen van kwetsbaarheden en weerbaarheidsmaatregelen van offshore data en energie infrastructuur in de Nederlandse wateren. Dit onderzoek helpt de rijksoverheid ook in het beter inschatten van veiligheidsrisico’s voor de Noorse offshore gasinfrastructuur en de Zweedse electriciteitsinfrastructuur.
Zijn er voorafgaand aan de storing bij Nord Stream 1 en 2 Russische schepen (privaat of van de overheid) in de buurt van de gasinstallaties gesignaleerd?
De Oostzee is een drukbevaren zee met een aantal belangrijke Russische civiele en marinehavens. De Russische marine oefent routinematig, ook in de omgeving van de gaspijpleidingen en electriteitskabels. Het is moeilijk aan te geven of activiteit te maken heeft met reguliere oefeningen of een ander doel dienen.
Zijn er aanwijzingen dat aan Rusland te linken schepen in de buurt van gaspijpleidingen van Noorwegen naar Europese landen en de elektriciteitskabel tussen Zweden en Duitsland varen, en zich daar langer ophouden dan voor normale doorvaart noodzakelijk is?
Zie antwoord vraag 15.
Heeft Rusland de afgelopen jaren met marineschepen of onderzoeksschepen in de buurt van gaspijpleidingen van Noorwegen naar Europese landen en de elektriciteitskabel tussen Zweden en Duitsland gevaren, zoals dat ook gebeurt bij datakabels?
Zie antwoord vraag 15.
Versnelling geothermie |
|
Henri Bontenbal (CDA), Silvio Erkens (VVD), Peter Valstar (VVD), Pieter Grinwis (CU) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Deelt u de mening dat de noodzaak om van het aardgas af te komen groter is dan ooit, en dat lopende aardwarmteprojecten niet spaak mogen lopen?
Die mening deel ik en dit is ook de inzet van het kabinet. Hierbij wordt nadrukkelijk bekeken hoe de warmtevraag verduurzaamd kan worden met geothermie als een belangrijke optie. Ik span me daarom ook in om de ontwikkeling van geothermie te ondersteunen binnen de bestaande wettelijke en financiële kaders. En zoals u weet is de Mijnbouwwet specifiek voor geothermie aangepast opdat het wettelijk kader beter aansluit op deze activiteit. De wet is recent door de Eerste Kamer aangenomen. Daarnaast blijf ik samenwerken met de sector om te zien welke wettelijke en financiële kaders mogelijk aangepast zouden moeten worden om de verduurzaming van warmte verder te optimaliseren. Dit doe ik mede op basis van het «Actieplan versnelling geothermie», dat ik onlangs uit handen van de sector heb ontvangen.
Deelt u de mening van dat specifiek op warmte een versnelling moet komen op opschaling van duurzame alternatieven, en dat deze zich alleen al daarop onderscheidt van andere projecten binnen de SDE++? Waarom kan een uitzondering in verlenging van de realisatietermijn voor geothermie in de nieuwe SDE-beschikking wél, maar is een uitzondering met terugwerkende kracht volgens u niet mogelijk? (Kamerstuk 31 239, nr. 364) Bent u bereid, gezien de gascrisis, de motie-Grinwis/Erkens over maatwerkafspraken voor bestaande geothermieprojecten alsnog uit te voeren? (Kamerstuk 31 239, nr. 357) Zo nee, kunt u aangeven hoe u dan wel gaat zorgen voor een maatwerkoplossing voor deze projecten?
De SDE++ is een generieke regeling, die geldt voor een brede set aan technieken voor de productie van hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbaar gas, hernieuwbare warmte en andere CO2-reducerende technieken. Op al deze vlakken is verdergaande ontwikkeling noodzakelijk, in die zin is de opschaling van duurzame warmte-alternatieven geen uitzondering. Wel wordt daarbij in de gaten gehouden of de SDE++ ook de ontwikkeling stimuleert die we nodig hebben. Daarom wordt er met de invoering van hekjes in de SDE++ 2023 geborgd dat verschillende domeinen van technieken aan bod komen, in dit geval lage temperatuur-warmte. Ook is er in het klimaatfonds een perceel voor de opschaling van enkele (nog niet kosteneffectieve) technieken, waaronder waterstof en groen gas. In de SDE++ concurreren projecten binnen deze technieken met elkaar in een tender. Het is van belang dat de spelregels van de tender aan de voorkant duidelijk zijn. Een aanpassing na afloop van de tender – met terugwerkende kracht – raakt om twee redenen aan de gelijke behandeling van projecten en daarmee ook aan de betrouwbaarheid van de overheid. Ten eerste is het niet eerlijk ten opzichte van andere projecten die destijds in de tender hebben ingediend en afhankelijk van de concurrentie wel of niet een beschikking hebben gekregen. Ten tweede is het niet eerlijk ten opzichte van, in dit geval, duurzame warmteprojecten die niet hebben ingediend, omdat de voorwaarden niet aantrekkelijk genoeg waren. Een verlenging van de realisatietermijn voor toekomstige projecten was wel mogelijk, omdat dit voor de start van de tender kon worden doorgevoerd.
Voor wat betreft de uitvoering van de motie Grinwis/Erkens (Kamerstuk 31 239, nr. 357) kunnen, zoals eerder aangegeven (Kamerstuk 31 239, nr. 364), initiatiefnemers van geothermieprojecten die met hun realisatietermijn in de knel komen hun beschikking inleveren en opnieuw een aanvraag voor SDE++-subsidie indienen tegen de nieuwe voorwaarden. Zij kunnen dan ook gebruik maken van de verbeteringen die onlangs voor geothermie zijn doorgevoerd: 1) de verlenging van de realisatietermijn van geothermie van vier naar vijf of zes jaar, 2) een langere berekende economische levensduur van 30 jaar, waardoor geothermie in de rangschikking van technieken eerder aan bod komt, 3) verdere differentiatie in het aantal geothermie-technieken in de gebouwde omgeving, waardoor meer soorten projecten een passend subsidiebedrag kunnen krijgen en 4) het hogere openstellingsbudget van € 13 miljard (voor alle technieken) voor zover zij uiterlijk 6 oktober 2022 een aanvraag hebben ingediend.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie-Grinwis/Erkens over het in het leven roepen van een tijdelijke correctieregeling duurzame warmte? (Kamerstuk 29 023, nr. 322) Deelt u de zorg van de vragenstellers dat de duurzame warmtetransitie nog verder achter dreigt te lopen door de huidige energiecrisis? Welke aanknopingspunten geeft de huidige crisis om flexibeler om te gaan met de SDE-systematiek, aangezien een strikte interpretatie reden was voor u om de motie te ontraden? Wat is uw reactie op het versnellingsplan voor de geothermie richting 2030, gelanceerd en aangeboden op 15 september 2022? Hoe gaat u het versnellingsplan verankeren in lange- en korte termijnbeleid voor geothermie om zo de bijdrage van geothermie aan de warmtetransitie te optimaliseren?
Over de uitvoering van de motie Grinwis/Erkens (Kamerstuk 29 023, nr. 322) ben ik op dit moment in overleg met de betrokken partijen, waaronder Glastuinbouw Nederland. Deze motie verzoekt de regering om «te bezien wat nodig is om te voorkomen dat onnodig extra aardgas wordt verbrand en de warmtetransitie in de glastuinbouw stokt door bijvoorbeeld een tijdelijke correctieregeling duurzame warmte in het leven te roepen». Een tijdelijke correctieregeling is nadrukkelijk één van de mogelijkheden en wordt nu samen met andere opties verkend. Hierbij is een van de overwegingen om een negatieve invloed van de huidige energiecrisis zoveel mogelijk te voorkomen. Zoals eerder in het antwoord op vraag 2 toegelicht geldt ook hierbij dat het doen van aanpassingen aan bestaande beschikkingen problematisch is. Voor eventuele oplossingsrichtingen kijk ik daarom ook breder dan naar strikt de SDE++-systematiek. Dit moet bovendien in samenhang worden bekeken met de effecten op de lange termijn en in samenhang met andere maatregelen die al ook in het Coalitieakkoord zijn aangekondigd. Ik verwacht uw Kamer op korte termijn hierover nader te kunnen informeren.
Het actieplan van de sector bevat acht denklijnen om de ontwikkeling van geothermie te versnellen. Op basis hiervan ga ik in de komende tijd samen met de sector bekijken wat de bijdrage van de overheid hierin kan zijn. Om dit proces verder te ondersteunen zal ik een Taskforce inrichten, waarin o.a. mijn ministerie, de branchevereniging, EBN en de regionale overheden vertegenwoordigd zullen zijn. De denklijnen zullen voor zowel de korte termijn als lange termijn invulling moeten krijgen.
Hoe gaat u de kansen die de sector ziet voor versnelling en een grotere groei van duurzame warmte in deze tijd van energiecrisis en afschaling van gas maximaal ondersteunen? Bent u met de aardwarmtesector in gesprek over wat daar voor nodig is? Zo nee, bent u bereid dit op korte termijn te doen? Welke mogelijkheden ziet u om, net zoals eerder is gebeurd met gaswinning op zee, een iets andere benadering van de vergunningssystematiek te kiezen om zo sneller aardwarmteprojecten in gebruik te nemen?
Ja, mijn ministerie is hierover in gesprek met de sector o.a. in het kader van het in 2021 gezamenlijk opgestelde «Adviesrapport Geothermie in de Gebouwde Omgeving». Het actieplan van de sector is hier een verbreding van. Zie ook mijn antwoord op vraag 3.
Het voorstel voor de wijziging van de Mijnbouwwet voor de herziening van het vergunningsstelsel voor geothermie, dat naar verwachting in het voorjaar van 2023 in werking zal treden, is juist bedoeld om het vergunningenproces te versnellen. Een goede vergelijking met de voorgenomen versnelling van het vergunningenproces op zee is lastig. Op land is het draagvlak voor ontwikkelingen zoals geothermie bij burgers en overheden van primair belang. Het vooraf goed informeren van de omgeving over geothermie en de rol daarvan in de energietransitie is heel belangrijk. De Mijnbouwwet en Omgevingswet zijn ook zo ingericht dat burgers en overheden een duidelijke rol hebben in het proces van vergunningverlening. Deze stappen kosten weliswaar extra tijd, maar zijn van groot belang voor acceptatie en draagvlak.
Deelt u de mening dat reeds succesvolle aardwarmteprojecten op aanpalende locaties een nieuwe bron moeten kunnen aanboren zonder daarbij het gehele vergunningstraject opnieuw zouden moeten doorlopen?
Nee, deze mening deel ik niet zondermeer. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4, is het belangrijk dat er ruimte is in het proces voor omwonenden en de betrokken regionale overheden om zich te kunnen uitspreken. Een nieuwe locatie betekent mogelijk andere omwonenden of een ondergrond die een andere bestemming heeft. Daarnaast zullen voor elke nieuwe locatie de potentiële risico’s en mogelijke overlast in kaart gebracht moeten worden.
Wel is het in de nieuwe vergunningensystematiek – na inwerkingtreding van de gewijzigde Mijnbouwwet – mogelijk dat een houder van een toewijzing zoekgebied een tweede startvergunning in het gebied kan aanvragen. Ook is geregeld dat een houder van een toewijzing zoekgebied een zogenaamde spontane startvergunning kan aanvragen in een aangrenzend open gebied of een concurrerende aanvraag voor een startvergunning kan doen indien de toewijzing zoekgebied bij een ander ligt. In die gevallen kan stap 1, het aanvragen van een toewijzing zoekgebied, overgeslagen worden.
Wanneer verwacht u de uitwerking van een wettelijk kader voor het zogenaamde «uitkoelen», waarmee een grote bijdrage geleverd kan worden aan het besparen van aardgas? Kunt u, gezien de urgentie van de energiecrisis en de noodzaak tot het besparen van gas, binnen vier weken met een kader komen?
Het vernieuwde kader hiervoor is bijna gereed en zal onderdeel worden van de wijziging van de Mijnbouwwet- en regelgeving voor geothermie, die naar verwachting in het voorjaar van 2023 in werking zal treden. Het kader voor «uitkoelen» heeft mogelijk direct effect op de economie van aardwarmte projecten en daarom zal ik bekijken of de vaststelling en implementatie ervan versneld kan worden. Het is wel van belang om dit te doen met de benodigde zorgvuldigheid, omdat extra uitkoeling risico’s met zich mee kan brengen.
Wanneer verwacht u een uitwerking van een wettelijk kader voor risico’s van aardwarmte (zoals seismologie of restschade), welke door de Kamer is verzocht tijdens de plenaire behandeling van Mijnbouwwet? Kunt u, gezien de urgentie van de energiecrisis en de noodzaak tot het besparen van gas, binnen vier weken met een kader komen?
Ook nu al worden vergunningaanvragen conform de vigerende wet- en regelgeving getoetst op basis van een seismische risicoanalyse. Op basis van voortschrijdende kennis is afgelopen jaar gewerkt aan een vernieuwde, meer op geothermie toegespitste methodiek. Dit kader is bijna gereed en zal onderdeel worden van de wijziging van de Mijnbouwwet- en regelgeving voor geothermie, die naar verwachting in het voorjaar van 2023 in werking zal treden. De contouren voor dit kader heb ik geschetst in mijn brief «verantwoord omgaan met fysieke risico’s en onzekerheden bij geothermie» van 20 oktober 2022 aan uw Kamer (Kamerstuk 31 239, nr. 366).
De nieuwe methodiek voor de risicoanalyse voor aardwarmte heeft geen direct effect op de versnelling van geothermie.
Wanneer gaat u perspectief geven aan de glastuinbouw in Noord-Limburg voor wat betreft de warmtevoorziening waar ze niet eens aan de slag mogen met aardwarmte? Kunt u binnen vier weken met een brief daarover komen?
Mijn collega van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft uw Kamer hierover op 19 oktober 2022 geïnformeerd (Kamerstuk 32 627, nr. 41).
De vergunningsaanvragen in de visserijsector |
|
Thom van Campen (VVD), Peter Valstar (VVD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Herinnert u zich de schriftelijke vragen van de leden Valstar en Van Campen over de garnalenkotters en de benodigde aanvraag van nieuwe vergunningen op basis van de Wet natuurbescherming (Wnb) van 24 februari jongstleden?1
Ja.
Klopt het dat vigerende vergunningen op basis van de Wnb in de visserijsector verlopen op 1 januari 2023? Op grond van welk besluit, bepaling of uitspraak verlopen deze vergunningen? Klopt het ook dat ondernemers voor 1 juli 2022 een nieuwe vergunning hadden moeten aanvragen? Zo ja, waarom is dit het geval? Geldt dit alleen voor garnalenvissers of ook voor andere vissers?
De vigerende vergunningen lopen inderdaad op 1 januari 2023 af. De looptijd is in een specifiek, in de vergunningen opgenomen voorschrift vastgelegd. Ook de voorgaande natuurvergunningen zijn telkens voor een afgebakende periode verleend.
Vanuit het Ministerie van LNV is vroegtijdig aan de vertegenwoordigers van de garnalensector geadviseerd om zo spoedig mogelijk een nieuwe vergunning aan te vragen. Daarbij is 1 juli 2022 genoemd als uiterste datum waarop aangevraagd zou moeten worden om, vanwege de opvolgende besluitvormingsprocedure (inclusief inspraakperiode), tijdig te kunnen beslissen. De besluitvormingsprocedure beslaat meerdere maanden.
Vanuit de sector zijn, nog lopende het vooroverleg over deze aanvragen, op 30 juni jl. diverse vergunningaanvragen ingediend. Deze waren echter niet volledig. Daarom was er een noodzaak tot het vragen om aanvulling. Deze aanvullende informatie is inmiddels aangeleverd. Ook deze informatie blijkt niet volledig. Daarom is een tweede aanvullingsverzoek bij de aanvragers neergelegd.
Aan iedere aanstaande vergunning aanvrager wordt standaard geadviseerd om vroegtijdig in overleg met het ministerie te treden en ruim voorafgaand aan het verlopen van een nog geldige natuurvergunning, een aanvraag in te dienen. Dit is een algemene lijn en geldt dus, onder andere, ook voor andere vissers.
Hoeveel vigerende vergunningen op basis van de Wnb bestaan er op dit moment in de garnalenvisserij en kunt u een overzicht geven van de uitgegeven vergunningen in de afgelopen tien jaar?
Momenteel beschikken in totaal 218 Nederlandse vissers/visserijbedrijven over een natuurvergunning. Daarvan worden 9 vergunningen momenteel niet gebruikt, de overige wel. Er zijn 40 Belgische vergunninghouders, 21 daarvan benutten hun vergunning daadwerkelijk.
Per besluit van 22 april 2009 is een vergunning verleend met een looptijd tot en met 31 december 2013 (ook voorafgaand aan die vergunning werden er natuurvergunningen voor deze visserij verleend). Daarna volgde een vergunning loze periode van 1 april 2014 tot en met 10 februari 2015.
Per besluit van 11 februari 2015 is een vergunning verleend aan 179 vissers/visserijbedrijven met een looptijd tot en met 31 december 2016.
Per besluit van 11 februari 2015 is daarnaast nog een natuurvergunning verleend aan een tweede groep van 80 vissers/visserijbedrijven met eenzelfde looptijd tot en met 31 december 2016.
Per besluit van 15 december 2016 zijn natuurvergunningen verleend aan diverse vissers/visserijbedrijven tot en met 31 december 2022.
Per besluit van 16 februari 2017 zijn natuurvergunningen verleend aan diverse vissers/visserijbedrijven met allemaal eenzelfde looptijd tot en met 31 december 2022.
Per besluit van 17 mei 2018 is met dezelfde looptijd een vergunning verleend aan diverse Belgische vissers/vissersbedrijven voor een viertal Nederlandse Natura 2000-gebieden. Deze vergunning is op verzoek van de Belgische vissers inmiddels ingetrokken.
Hoeveel ondernemers in de garnalenvisserij hebben tot 1 juli 2022 een nieuwe vergunningsaanvraag op basis van de Wnb gedaan? Zijn er daarna nog aanvragen gedaan. Zo ja, hoeveel aanvragen? Bestaat er nog een mogelijkheid om deze in behandeling te nemen? Indien nee, waarom niet?
In verband met de stikstofeisen hebben momenteel in totaal 193 individuele vissers/visserijbedrijven een natuurvergunning aangevraagd. Zij hebben allen op 30 juni 2022 hun aanvraag ingediend. Daarna zijn geen nieuwe aanvragen gedaan. Eventueel nog nieuw te ontvangen aanvragen kunnen te allen tijde in behandeling genomen worden, uiteraard mits zij volledig en juist zijn onderbouwd. Voor de doorloop in procedure, ook in relatie tot de nu al ingediende vergunningaanvragen, verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2. Tot op heden zijn de natuurvergunningen altijd verleend aan individuele vissers en visserijbedrijven op basis van een collectief geldende onderbouwing. In de nieuwe aanvragen doen zij dat ook, maar differentiëren zij hun eigen aanvraag op het punt van stikstof.
Hoeveel ondernemers in de garnalenvisserij hebben sinds de openstelling op 1 september jongstleden gebruik gemaakt van de «saneringsregeling visserij»?2
Op dit moment kunnen vissers zich aanmelden voor deze regeling. De Brexit Adjustment Reserve-saneringsregeling is echter niet gericht op garnalenvissers, omdat deze voor het overgrote deel niet geraakt zijn door de gevolgen van de Brexit. Ze vissen immers voornamelijk dicht onder de kust en niet in de wateren van het Verenigd Koninkrijk.
Wat is uw reactie op de argumentatie van de Nederlandse Vissersbond dat de visserij bestaand gebruik is, de maximaal mogelijke emissies en deposities sinds de referentiedatum 10 juni 1994 en ook ten opzichte van latere referenties zijn afgenomen en daardoor een passende beoordeling van effecten als gevolg van stikstofemissies niet nodig zou zijn?
De Landsadvocaat heeft mij over deze kwestie geadviseerd. Het verzoek om nader advies aan de Landsadvocaat vloeit voort uit een bestuurlijk gemaakte afspraak tussen de sectorvertegenwoordigers en het Ministerie van LNV. De sectorvertegenwoordigers hadden mij hierom verzocht. Ik heb mij nauwkeurig op het afgegeven advies beraad en geconcludeerd dat er geen sprake is van bestaand recht of bestaand gebruik.
De Landsadvocaat acht het uiterst onzeker of de specifieke vereisten voor het kunnen claimen van een dergelijk bestaand recht zijn in te vullen. Kortweg gesteld is het in de eerste plaats juridisch onzeker of, na het vervallen van de altijd tijdelijke afgegeven natuurvergunningen, dan teruggevallen kan worden op de visserijwetvergunningen als referentie voor een bestaand recht. En zou dat al kunnen dan zal ten tweede per visser/visserijbedrijf nog fysiek achterhaald moeten worden of en zo ja welk exacte bestaand recht, die visserijvergunning dan bevat qua gebruiksruimte. Ook acht de Landsadvocaat het juridisch niet verdedigbaar om in meer algemene zin, de visserijwet- en regelgeving aan te merken als grondslag voor een bestaand recht.
Het specifieke advies heb ik inmiddels met de sector gedeeld.
Wat is de huidige stand van zaken van de subsidieregeling (i.e. ingangsdatum, budget, inschrijvingsvoorwaarden) voor de garnalenvissers ten behoeve van de technische maatregelen om de stikstofuitstoot te verminderen, zoals genoemd in de antwoorden op eerder genoemende schriftelijke vragen?
De subsidieregeling is in concept gereed, deze is echter nog niet gepubliceerd omdat het vraagstuk over een eventueel aanwezig bestaand recht daarin ook relevant was (zie ook mijn antwoord op vraag 6). Indien een dergelijk bestaand recht aangenomen zou kunnen worden, is de aanschaf van een katalysator immers niet meer noodzakelijk en zouden vissers dus onnodig kosten maken. Beoogd wordt nu om de regeling in januari 2023 open te kunnen stellen.
Herkent u de kritiek dat deze subsidieregeling veel te laat komt voor de vissers om nog voor het einde van dit jaar de nodige investeringen te doen zodat ze aan de voorwaarden voor een nieuwe Wnb-vergunning kunnen voldoen? Indien ja, waarom is deze regeling zo laat? Indien nee, waarom niet?
Ik herken deze kritiek voor een deel, het was de bedoeling om de regeling open te stellen per 1 september. Dit had de sector de tijd gegeven om een katalysator aan te schaffen met subsidie. Ik heb de redenatie dat de garnalenvisserij een bestaand recht zou kunnen stellen, op nadrukkelijk verzoek van de sector zelf, aan de Landsadvocaat voorgelegd. Dit proces heeft helaas meer tijd gekost dan destijds voorzien. Ik vind het logisch dat de betrokken vissers eerst wachten met de aanschaf totdat duidelijkheid is over de kwestie rondom het bestaand recht. Het staat de vissers overigens natuurlijk geheel vrij om nu toch al een katalysator zelf, dus zonder subsidie, aan te schaffen.
Wat zegt u tegen ondernemers in de visserijsector die grote investeringen moeten doen in bijvoorbeeld een nieuwe motor of katalysator om aan de gestelde stikstofnormen te voldoen – bovendien in een economisch onzekere tijd – zonder de zekerheid te hebben dat die investering zinvol zal blijken bij een nieuwe Wnb-vergunningsaanvraag?
Ik heb alle begrip voor hun huidige lastige positie hierin. Ik zet mij ervoor in om hen zo spoedig mogelijk de gewenste duidelijkheid te geven.
De Minister voor Natuur en Stikstof is voornemens ook die ruimte te bieden door voor 9 maanden te gedogen (onder strikte voorwaarden). Tevens heeft zij de intentie om bij eventuele vergunningverlening, deze vergunning voor de aangevraagde zes jaar af te geven en zal ik een subsidieregeling openstellen om de vissers te stimuleren een katalysator aan te schaffen.
Hierbij geldt, zoals voor elke vergunning op grond van de Wet natuurbescherming, dat de Minister voor Natuur en Stikstof altijd de mogelijkheid heeft om waar noodzakelijk op een lopende vergunning in te grijpen. Dit kan alleen op zwaarwegende gronden en op basis van objectieve, wetenschappelijke kennis.
Het artikel ‘Munitie-tekort explodeert: problemen met locaties en vergunningen voor kogelfabrieken’ |
|
Derk Boswijk (CDA), Peter Valstar (VVD) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Munitie-tekort explodeert: problemen met locaties en vergunningen voor kogelfabrieken»?1
Ja
Deelt u de analyse dat Nederland, en ook andere (Europese) bondgenoten, te afhankelijk zijn van import voor munitie en dit onze strategische autonomie ondermijnt?
Ja. In de nieuwe geopolitieke context moet de Europese defensie-industrie meer zelfscheppend worden, vooral voor de ontwikkeling van wapensystemen. Nederland onderstreept het belang van meer Europese strategische autonomie. Daarnaast moet de gezamenlijke productie groeien. Nederland moet daarbinnen haar bijdrage leveren door binnen Europa samen te werken, onder meer door behoeften te bundelen en gezamenlijk in te kopen.
Deelt u de analyse dat om dit probleem aan te pakken, het kan helpen om in Nederland zelf weer munitie te produceren?
Er zijn geen munitiefabrieken meer in Nederland. Als die er zouden komen is dat goed, maar we gaan hier geen actief beleid op voeren. In de Defensie Industrie Strategie (DIS)2 is geschetst dat we voor industriële capaciteiten voor wapensystemen, munitie en platformbescherming voor het overgrote deel van het maritieme domein en het gehele land- en luchtdomein inzetten op internationale samenwerking en de betrokkenheid van de industrie. We zetten dan ook in op research & technology en onderzoek, bilateraal samenwerken, standaardiseren en specialiseren. Voor munitie vertaalt zich dat vooral in internationale samenwerking met gerichte kennisopbouw bij defensie en kennisinstellingen, zoals TNO en NLR. Voor Nederland is voldoende industriële capaciteit binnen Europa van fundamenteel belang om toegang tot munitie te garanderen, hetgeen ook Europese strategische autonomie versterkt.
Klopt het dat er in Nederland voldoende kennis en kunde in huis is die als basis kan dienen om, eventueel in combinatie met internationale samenwerking, deze productie op te starten? Zo ja, op welke termijn zou dit mogelijk zijn?
De Nederlandse Defensie Industriële en Technologische Basis (NL DTIB) is een kennisintensieve en hoogtechnologische sector. We werken aan het versterken en internationaal positioneren van deze basis, maar hebben daarbij andere prioriteiten benoemd in de Defensie Industrie Strategie. Indien de industrie zelf initiatief wil nemen zijn we daar ontvankelijk voor. Op het gebied van munitie zijn in Nederland bedrijven actief als toeleverancier in de keten voor kapitale munitie. De gerichte kennisopbouw bij kennisinstellingen en defensie maakt het mogelijk om met (internationale) partners een actieve rol te spelen in de keten van de productie en het testen van kapitale munitie. Omdat het initiatief niet bij Defensie ligt, is op dit moment niet te zeggen binnen welke termijn dit mogelijk is en of een productiefaciliteit in Nederland de beste optie is.
Welke barrières, zoals vergunningverlening, zijn er bij het opstarten van deze productie en hoe verhoudt zich dat tot de passage uit het coalitieakkoord dat «we bij rijksbrede regels en beleid rekening houden met de bijzondere positie van Defensie»?
De barrières die ondernemers ervaren zijn afhankelijk van hun startpositie ten aanzien van de voorgenomen activiteiten en hebben onder meer betrekking op kapitaal, kennis, locatie en personeel. Voor de vestiging van een munitiefabriek is een geschikte locatie nodig waar de activiteiten kunnen worden verricht. Daarnaast zijn er diverse vergunningen nodig onder andere vanwege milieu en veiligheidsaspecten. De passage uit het coalitieakkoord is bedoeld om in de context van de brede maatschappelijke opgaven rekening te houden met de bijzondere aard van defensieactiviteiten. Toepassing van deze passage op het opstarten van een munitiefabriek ligt niet in de rede.
Bent u bereid actief barrières weg te nemen, bijvoorbeeld door desnoods defensieterreinen (waarvan sommige toch worden afgestoten) beschikbaar te stellen als productielocatie of door hiervoor geld vrij te maken uit fondsen voor onderzoek en ontwikkeling?
Indien de industrie de mogelijkheden om in Nederland productie van munitie op te starten wil onderzoeken zijn we daar ontvankelijk voor. Een actieve rol voor Defensie hierin is echter niet vanzelfsprekend gelet op haar verantwoordelijkheden. Voor de locaties waar Defensie munitie opslaat en onderhoudshandelingen uitvoert zijn bijvoorbeeld specifieke vergunningen verleend. Er zijn dan ook geen Defensielocaties beschikbaar voor het vestigen van een munitiefabriek.
Deelt u de mening dat hier zeker bij de meer geavanceerde of complexe systemen zoals granaten of geleide wapens bij uitstek een rol ligt voor Europese defensiesamenwerking, waarbij landen in groepjes kunnen verdelen wie wat produceert? Zo ja, hoe bent u van plan zich hiervoor in te zetten? Welke mogelijkheden liggen hier om gebruik te maken van defensiesubsidies uit de EU-begroting?
Ja. Samenwerking op dit gebied door groepen lidstaten wordt o.a. gestimuleerd door EU-instrumenten als PESCO en het Europees Defensiefonds (EDF). Nederland steunt deze initiatieven en maakt hier ook actief gebruik van.
In de eerste ronde van het EDF, waarvan de resultaten op 20 juli 2022 zijn gepubliceerd, staat Nederland op de 6e plaats van de 27 lidstaten qua aantal projecten waarin onze defensie-industrie en kennisinstellingen participeren. Met de Defensienota 2022 hebben we de nationale cofinanciering voor EDF-projecten verruimd, om nog beter en meer van dit instrument gebruikt te maken. Ook het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat heeft instrumenten om Nederlandse deelnemers in het EDF te ondersteunen. Door vroegtijdige betrokkenheid van de Nederlandse Defensie Technologische en Industriële Basis (NL DTIB) in ontwikkeltrajecten wordt de positie van bedrijven en kennisinstellingen in huidige en toekomstige toeleveringsketens van grote defensiebedrijven versterkt. Met deze inzet koppelen we de mogelijkheden voor Europese subsidies aan nationale defensiebehoeften en de versterking van de NL DTIB.