Het bericht ‘Subsidie tram in gevaar’ |
|
Duco Hoogland (PvdA), Manon Fokke (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Subsidie tram in gevaar»?1
Ja.
Heeft u gedreigd met het intrekken van de subsidie voor de tramlijn? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe verklaart u de berichtgeving?
Nee. Ik heb de provincie Limburg met mijn brief van 26 januari 2017 aangesproken op het niet nakomen van afspraken over de BDU-uitkering die zijn vastgelegd in de overeenkomst in het kader van het Actieprogramma Regionaal Openbaar Vervoer (AROV). De oorspronkelijke overeenkomst uit 2010 is op verzoek van de provincie twee keer gewijzigd. Bij de tweede wijziging in september 2015 is afgesproken dat de provincie Limburg vóór 1 januari 2016 gestart zou zijn met de bouw van de tram. Dat is in mijn optiek niet het geval.
Bent u bereid met de provincie in overleg te treden om gezamenlijk tot een oplossing te komen, met als doel de reizigers tussen Nederlands en Belgisch Limburg zo snel mogelijk een nieuwe openbaar vervoerverbinding te bieden? Zo ja, wanneer vangt dit overleg aan? Zo nee, waarom niet?
Ja, daar ben ik toe bereid en daartoe heb ik de provincie Limburg uitgenodigd. In de regeling die is opgenomen in artikel 4 van deze overeenkomst is vastgelegd hoe partijen in dit geval zullen handelen. Eerste stap daarin is om in een gezamenlijk overleg mogelijke oplossingen te inventariseren en deze verder uit te werken. Het initiatief voor zo’n overleg ligt bij de in gebreke gestelde partij. In dit geval is dat de provincie Limburg.
Is het project tramlijn Hasselt-Maastricht daadwerkelijk in de uitvoeringsfase? Denkt u hierover hetzelfde als de provincie? Zo nee, waar zit het verschil van inzicht?
Over de daadwerkelijke start van de uitvoeringsfase verschillen provincie Limburg en mijn Ministerie van inzicht. De provincie Limburg heeft mij eind december 2016 per brief een aantal werkzaamheden gemeld. Op het moment van deze werkzaamheden bestond er nog geen onherroepelijk vastgesteld bestemmingsplan. Dat is één van de belangrijkste voorwaarden om met de daadwerkelijke realisatie van een infrastructureel project te kunnen en mogen beginnen. Daarnaast is pas in het najaar van 2016 (financiële) overeenstemming bereikt tussen het gewest Vlaanderen en de provincie Limburg over de aanleg van de Tram Vlaanderen Maastricht. Gezien de nieuwe ontwikkelingen rond de aanleg van de tram is het nodig om de afspraken over de BDU-uitkering ook in dat licht te bekijken. Hierover wil ik met de provincie Limburg het gesprek aan gaan.
Het langer openhouden van de Belgische kerncentrales Tihange en Doel |
|
Jan Vos (PvdA), Manon Fokke (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over het langer openhouden van de Belgische kerncentrales Tihange en Doel?1
Ja.
Klopt het dat de Belgische Minister van Binnenlandse Zaken Jambon en de regeringspartij N-VA gezegd hebben dat de kerncentrales in Doel en Tihange niet in 2025, maar pas in 2030 of 2035 zouden moeten sluiten, dus 30 jaar later dan oorspronkelijk gepland?
De Belgische regeringspartij N-VA heeft aangegeven dat indien de leveringszekerheid in gevaar komt het langer openhouden van enkele reactoren tot 2030 of 2035 voor hun een optie is2. Dit is een verlenging van 5 tot 10 jaar ten opzichte van de huidige sluitingsdata.
Kunt u bevestigen dat u het hier niet mee eens bent? Wat gaat u er aan doen om dit te voorkomen?
Hoewel het in eerste instantie begrijpelijkerwijs vragen oproept om de levensduur van de kerncentrales wederom te verlengen, betreft dit een nationale afweging. Het FANC moet vast stellen of het veilig is om de oudere reactoren langer open te houden en of er veiligheidsverhogende maatregelen getroffen moeten worden. Deze afweging vindt in België onafhankelijk plaats van de politieke besluitvorming. Internationaal zijn er kernreactoren tot leeftijden van 50 of 60 jaar waarvan is aangetoond dat veilig bedrijf mogelijk is. Een verlenging in België tot 50 jarige leeftijd loopt dan ook internationaal gezien niet uit de pas. Ik zal dit proces nauwlettend volgen en waardeer het dat België voor dergelijke processen actief gebruik maakt van internationale audits zoals de audit in februari 2017 over de bedrijfsduurverlenging van Doel 1 en Doel 23.
In hoeverre heeft u op een overtuigende wijze de wens van de Kamer, zoals verwoord in de motie-Fokke/Jan Vos (Kamerstuk 32 645, nr. 82) en de motie-Smaling c.s. (Kamerstuk 25 422, nr. 182) overgebracht dat deze onveilige centrales reeds op korte termijn uit bedrijf genomen moeten worden?
Ik heb uw Kamer op 7 juli 2016 per brief geïnformeerd over de wijze waarop ik aan de motie Fokke/Jan Vos invulling heb gegeven.4 Wat betreft de door u genoemde motie Smaling beraad ik mij op dit moment hoe Nederland in internationaal verband kan optrekken in het dossier nucleaire veiligheid, ik zal uw Kamer hier in de zomer over informeren.
Waarom luistert de Belgische Minister niet naar u? Heeft u de wens van de Kamer wel met voldoende urgentie overgebracht? Ook dat het niet om een tijdelijke stillegging zou moeten gaan, maar om een definitieve sluiting van deze centrales?
Minister Jambon is door mij meermaals gewezen op de zorgen die er in Nederland zijn ten aanzien van de berichtgeving over diverse Belgische centrales. Ik heb de wens van de Kamer om de centrales te sluiten en de overwegingen van de Kamer daarbij expliciet aan Minister Jambon overgebracht en daarover uw Kamer meerdere keren geïnformeerd waaronder tijdens het AO nucleaire veiligheid van 7 december 2016.
Klopt het dat ook Duitsland en Luxemburg de mening zijn toegedaan dat de centrales dicht moeten?
De Duitse en Luxemburgse overheden hebben aan België het verzoek gedaan tot een tijdelijke sluiting van twee van de zeven reactoren (Doel 3 en Tihange 2) en aanvullend onderzoek te doen naar deze twee reactoren. Voor zover mij bekend is van een officieel verzoek van de Duitse of Luxemburgse regering tot definitieve sluiting van alle kernreactoren in België geen sprake.
Klopt het dat de helft van de Belgische energieproductie uit kernenergie zou bestaan? Waarom is er kennelijk in België nooit een gezonde energiemix ontstaan? Hoe kunnen u en de Minister van Economische Zaken hier alsnog een bijdrage aan leveren?
België produceert tot circa 60% van zijn elektriciteit met kernenergie. De keuze van de energiemix is een nationale afweging. Als Minister van IenM heb ik geen rol in het vaststellen van wat de energiemix in buurlanden is. Ik heb uw Kamer bij het Algemeen Overleg nucleaire veiligheid en stralingsbescherming van 7 december 2016 geïnformeerd over het Memorandum of Understanding van de Minister van Economische Zaken met zijn Belgische collega over de verdere uitbreiding van interconnecties tussen de Nederlandse en Belgische stroomnetten. Hiermee wordt de mogelijkheid vergroot voor België om in periodes van schaarste stroom uit Nederland te importeren.
Klopt het dat de directeur veiligheid van Engie is ontslagen in verband met de slechte veiligheidscultuur bij Tihange? Waarom stelt energieleverancier ENGIE dan nu dat de centrale «hartstikke veilig» is? Is dit juist ook weer te zien als een nieuwe bevestiging van de gebrekkige veiligheidscultuur bij ENGIE?2
Op 29 november 2016 heb ik uw Kamer per brief geïnformeerd over toenmalige berichtgeving over de veiligheidcultuur bij Electrabel en de maatregelen die het FANC en Electrabel hierin genomen hebben.6 In mijn brief geef ik aan dat Electrabel ook personele stappen heeft gezet om de veiligheidscultuur te verbeteren. De aanstelling van een nieuwe directeur veiligheid bij ENGIE (het moederbedrijf van Electrabel) is één van de maatregelen waarmee Electrabel laat zien te acteren op het toezichtsignaal van het FANC. Minister Jambon heeft aan mij telefonisch en per brief bevestigd dat er geen sprake is van een feitelijk onveilige situatie. Het toezichtsignaal van het FANC over, en de stappen die Electrabel nu zet in de veiligheidscultuur dienen om ook in de toekomst onveilige situaties uit te sluiten.
Klopt het dat de Belgische toezichthouder FANC ook heeft gesproken van een schandalig slechte veiligheidscultuur? Klopt het dat er alleen al in 2016 vijftien veiligheidsincidenten hebben plaatsgevonden?
Ik heb u in mijn brief van 29 november 20165 geïnformeerd over het toezichtsignaal van het FANC met betrekking tot de veiligheidcultuur, zie hiervoor ook het antwoord op vraag 5. In 2016 hebben er zich bij de kerncentrales in België zeven INES-incidenten voorgedaan. Deze zeven incidenten zijn gekwalificeerd als INES-1 incident: een afwijking waarbij voldoende veiligheidsmarge blijft bestaan.
Kunt u nogmaals bij de Belgische Minister van Binnenlandse Zaken Jambon aandringen op spoedige en definitieve sluiting van deze centrales? Kunt u hierover zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen een week, rapporteren aan de Kamer? Kunt u een afschrift van een te sturen brief, dan wel een gespreksverslag van uw gesprek met de Belgische Minister toevoegen bij deze rapportage aan de Kamer?
Ik heb de wens van uw Kamer overgebracht aan Minister Jambon en uw Kamer hierover geïnformeerd. Zie antwoord vraag 4. Ik zal Minister Jambon bij de volgende gelegenheid nogmaals wijzen op het verzoek van uw Kamer.
Het bericht dat de politie filmpjes van een arrestatie liet wissen |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Manon Fokke (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Getuigen moesten beelden fatale arrestatie wissen»?1
Ja.
Is het waar dat verschillende mensen die met hun mobiele telefoon beelden maakten van een arrestatie in Maastricht van agenten die beelden moesten wissen? Zo ja, waarom moesten zij dat en hoeveel personen hebben beelden gewist? Zo nee, wat is er dan niet waar en hoe verhoudt zich dat tot wat getuigen in het genoemde artikel melden?
Op dit moment loopt er een Rijksrechercheonderzoek naar dit incident. Ik kan u (nog) geen mededelingen doen over de bevindingen van het onderzoek.
Heeft de politie de bevoegdheid om burgers te vragen of te gelasten video- of fotobeelden te wissen? Of mag de politie zelf beelden van de camera of mobiele telefoon va een omstander wissen? Zo ja, waar ontleent de politie die bevoegdheid aan? Zo nee, waarom niet?
De politie heeft geen bevoegdheid om beelden van burgers te wissen.
In de praktijk kan het voorkomen, bijvoorbeeld bij medische calamiteiten dat de politie omstanders vraagt om beeldmateriaal vrijwillig te verwijderen, uit respect of compassie met de betrokkene(n). Hierbij is van belang dat er rondom het medische noodgeval evident geen sprake mag zijn van strafbare feiten, geweldsaanwending door de politie of het gebruik van strafvorderlijke bevoegdheden. Indien daar wel sprake van is, dient de politie zich te onthouden van een verzoek om het wissen van beelden.2 Deze beelden kunnen immers van belang zijn voor de waarheidsvinding.
De politie mag burgers oproepen beelden niet te publiceren, zoals bijvoorbeeld recent is gebeurd bij een dodelijk ongeval waarbij een minderjarige jongen om het leven kwam. Ook denkbaar is dat politie een zodanige oproep doet in het kader van de openbare orde en veiligheid.
Mag de politie vanwege de privacy van een verdachte of een persoon die gearresteerd of gereanimeerd wordt aan omstanders vragen om beelden te wissen? Zo ja, welke gevolgen heeft het voor die omstander als hij geen gehoor geeft aan een dergelijke vraag? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hebben zich burgers bij de politie gemeld met een klacht over het feit dat zij een filmpje of foto moesten wissen? Of zijn dergelijke meldingen op een andere manier bekend bij u? Zo ja, hoeveel meldingen betreft dit en wat is de aard van die meldingen
Gedurende het onderzoek van de Rijksrecherche kan ik – gelet op de belangen van de opsporing – hierover geen mededelingen doen.
Is het al dan niet laten wissen van beelden door de politie ook onderwerp van onderzoek door de Rijksrecherche? Zo ja, kunt u de antwoorden op bovenstaande vragen dan geven na afronding van dat onderzoek?
Zie antwoord vraag 5.
Operaties in de Zuyderland-ziekenhuizen in Geleen en Heerlen die zijn afgelast |
|
Manon Fokke (PvdA), Marith Volp (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht dat er in Heerlen en Geleen operaties worden afgelast, omdat de afdelingen te vol liggen met patiënten die eigenlijk door zouden moeten stromen naar andere vormen van zorg, en door uitbraak van het NORO-virus?1
Ja. De Staatssecretaris en ik hebben de Kamer op 8 december jl. een brief2 gestuurd met onze reactie op deze situatie. Het gaat hier om het afgelasten van 5 operaties.
Kan in het belang van patiënten worden voorkomen dat noodzakelijke operaties niet onnodig worden uitgesteld? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Het afzeggen van operaties is voor patiënten die het betreft heel zeer vervelend en ook voor ziekenhuizen een ongewenste en laatste noodgreep. Ik denk echter niet dat een zorgaanbieder helemaal kan uitsluiten dat er situaties optreden waarin operaties moeten worden uitgesteld, zeker niet als sprake is van een samenloop van omstandigheden.
Kan in het belang van patiënten worden voorkomen dat zij niet tijdig doorstromen naar de juiste vervolgzorg, zoals eerstelijns verblijf en verpleeghuiszorg? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u graag naar de brief aan de Kamer van 8 december.
Komt de regio Zuid-Limburg ook naar voren in het onderzoek naar gebieden waar witte vlekken zijn in de eerstelijns opvang in spoedsituaties voor kwetsbare ouderen in de regio, en betekent dit dat in de regio er dus nog geen accuraat plan is voor de zorg voor kwetsbare ouderen, zoals gevraagd in de motie Bruins Slot/Volp?2
Uw Kamer ontvangt voor 22 december, conform het verzoek in de motie-Bruins Slot en Volp, een antwoord op de in deze motie gestelde vragen.
Bent u bereid als systeemverantwoordelijken zo spoedig mogelijk in contact te treden met zorgverzekeraars, zorgkantoren, de Zuyderland ziekenhuizen en aanbieders van eerstelijnszorg en verpleeghuiszorg om tot een noodplan voor deze regio te komen, en zo spoedig mogelijk alle cliënten die door moeten stromen naar andere vormen van zorg te laten doorstromen naar accurate zorg, en het ziekenhuis zo in de gelegenheid te stellen de noodzakelijke operaties zo snel mogelijk door te laten gaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het VWS-Praktijkteam «Zorg op de Juiste Plek» heeft op 24 november direct contact opgenomen met het ziekenhuis, met zorgkantoor CZ en met enkele zorgaanbieders om zich op de hoogte te laten stellen van de situatie. Tevens heeft zij haar ondersteuning aangeboden op dezelfde manier zoals dit de ROAZ-regio’s is toegezegd. Vanaf de dag erna, vrijdag 25 november, zijn alle geplande ingrepen en spoedingrepen op beide locaties weer doorgegaan. Zoals in de eerder genoemde Kamerbrief gezegd, zal ik mij laten informeren over de uitkomsten van de genoemde bestuurlijke overleggen in deze regio.
Hoe kan zoveel mogelijk voorkomen worden dat een uitbraak van het NORO-virus ertoe leidt dat operaties worden uitgesteld? Vindt in een dergelijk geval overleg in de regio plaats om operaties in andere ziekenhuizen uit te voeren?
Het Norovirus komt heel veel voor, is zeer besmettelijk en het kan dus niet altijd worden voorkomen dat iemand besmet raakt en ziek wordt. Goede (persoonlijke) hygiëne en schoonmaak in het ziekenhuis is hierbij van groot belang. Het is daarnaast van belang dat de patiënt te allen tijde de zorg krijgt die hij nodig heeft. Het is de verantwoordelijkheid van het ziekenhuis om hier goede afspraken over te maken met de patiënt, zo nodig wordt de patiënt doorgeleid naar een andere zorgverlener. De zorgverzekeraar heeft hierbij een zorgplicht richting haar verzekerden. De NZa ziet toe op naleving van deze zorgplicht. Daarnaast ziet de NZa er op toe dat zorgverzekeraars, voor verzekerden die niet willen wachten, bemiddelen bij het vinden van andere zorgaanbieders die binnen de gestelde normtijden zorg kunnen verlenen.
Komen dergelijke afgelastingen van operaties ook in andere regio’s voor? Zo ja, welke?
Zeker, het soms uitstellen van operaties door een samenloop van omstandigheden is van alle tijden. Relevante voorbeelden zijn VieCuri en Nij Smellinghe. De oorzaken van de patiëntenstops in deze ziekenhuizen zijn verschillend. Voor meer informatie verwijs ik u naar de antwoorden op eerder gestelde Kamervragen van de leden Bouwmeester (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 689), Bruins Slot, Amhaouch en Knops (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 690), Leijten en Van Gerven (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 526) en Klever (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 527).
Wat is het oordeel van de Nederlandse Zorgautoriteit in deze en vergelijkbare situaties? Wat kan helpen om deze patiëntenstops in ziekenhuizen te voorkomen?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat dergelijke situaties kunnen zorgen voor onrust onder de (Limburgse) bevolking? Welke verantwoordelijkheid hebben de verschillende partijen volgens u om de bevolking over de stand van zaken te informeren, ook op het gebied van acute zorg voor ouderen in de regio?
Ik kan me voorstellen dat een dergelijk bericht kan zorgen voor onrust onder de bewoners in Limburg. Anderzijds betreft het uitstel van vijf operaties en is er de volgende dag gewoon weer geopereerd. Dit komt vaker voor.
Ik laat een quickscan uitvoeren ten aanzien van de spoedeisende keten in ons land omdat er signalen zijn dat er meer aan de hand is dan een incident. Ik bericht u over de resultaten voor het kerstreces.
Ik vind het van belang dat de betrokken partijen, indien zij over uitstel van operaties of het aanwezig zijn van een virus naar buiten treden, dit zorgvuldig doen. Mochten er grote wijzigingen optreden in de zorgverlening in de regio, dan vind ik het belangrijk dat de betrokken partijen daar ook de bewoners bij betrekken.
Veiligheidsrisico’s van de Belgische kerncentrales |
|
Jan Vos (PvdA), Manon Fokke (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over het Belgische federaal agentschap voor nucleaire controle (FANC), dat klaagt over laksheid bij het energiebedrijf Engie Elektrabel, de eigenaar van de kerncentrales in Doel en Tihange?1
Ja.
Deelt u de bezorgdheid over de veiligheidsrisico’s van de Belgische kerncentrales in Tihange en Doel, ook gezien de ligging bij de Nederlandse grens?
Ik heb begrip voor de bezorgdheid van de Nederlandse bevolking in de grensregio’s. De veiligheid van de Nederlandse bevolking heeft voor mij de hoogste prioriteit. Daarom onderneem ik altijd actie om de berichten over de veiligheidsrisico» te verifiëren door bijvoorbeeld toelichting te vragen bij de ANVS, het FANC of mijn Belgische collega Jambon. Ik heb uw Kamer per brief op 29 november jl. geïnformeerd over de gang van zaken als reactie op de recente berichtgevingen, deze waren voor mij aanleiding toelichting te vragen en mijn zorgen te uiten bij Minister Jambon.
Hoe heeft u invulling gegeven aan de motie Fokke/Jan Vos, die de regering oproept om, samen met Duitsland en Luxemburg, België officieel te verzoeken de kerncentrales in Tihange en Doel te sluiten?2
Uw kamer heeft moties aangenomen waarin stelling werd genomen over de kerncentrales in België. Ik heb uw moties uitgevoerd door hierover destijds telefonisch contact op te nemen met mijn Belgische ambtsgenoot Jambon.
Klopt het dat u heeft gezegd dat u een dergelijke oproep zou kunnen steunen, als blijkt dat de kerncentrales in België echt onveilig zijn?3
Dat klopt zeker. België heeft een eigen verantwoordelijkheid. Maar als er veiligheidsrisico’s zijn voor de inwoners in Nederland zal ik zeker bij mijn Belgische collega aandringen op maatregelen en in het uiterste geval tot sluiting. Ik zie dat veel mensen zich zorgen maken over de ontwikkelingen. Ik vind het zelf ook zorgelijk. Daarom heb ik regelmatig contact met mijn Belgische collega. Het FANC heeft aangegeven dat, hoewel er zorgen zijn over de veiligheidscultuur die aangepakt moeten worden, er geen direct veiligheidsprobleem is en de centrales voldoen aan de nationale en internationale veiligheidseisen. Gezien de aard van de berichtgevingen heb ik Minister Jambon om opheldering gevraagd over met name de zogeheten brand-PSA (probabilistisch veiligheidsstudie) en de maatregelen die als reactie op deze studie zijn of worden genomen. Ik wacht de reactie van Minister Jambon af.
Kunt u deze oproep nu dus gaan steunen, nu zelfs de Belgische toezichthouder FANC vindt dat Engie Elektrabel laksheid ten aanzien van de nucleaire veiligheid koppelt aan «enorme schaamteloosheid»?
Zie het antwoord op vraag 4.
Waarom voert u de genoemde motie niet uit en roept u België niet gewoon op tot sluiting van de centrales?
Zie het antwoord van vraag 3.
Klopt het dat afgesproken is dat de Nederlandse Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) en het Belgische FANC samen wederzijdse inspecties gaan uitvoeren? Kunt u toelichten wat hier van terecht is gekomen?
Ja. Dit jaar zijn er gezamenlijke inspecties uitgevoerd in de kerncentrales Doel, Borssele en Tihange. Hiernaast zijn er gezamenlijke inspecties uitgevoerd bij andere nucleaire installaties in België en Nederland. De uitnodigende nationale autoriteit is verantwoordelijk voor de inhoud van de inspectie. De inspecteurs van het andere land zijn bij de inspecties aanwezig als waarnemer omdat het toezien op de nucleaire veiligheid op grond van het Euratom Verdrag een nationale bevoegdheid is. Dit is ook de reden waarom er geen Europese inspectie voor nucleaire veiligheid is. Er zijn wel Euratom inspecteurs die toezien op safeguards en non proliferatie. De verschillende nationale toezichthouders op veiligheid voeren wel gezamenlijke inspecties uit. De ANVS inspecteurs zijn niet alleen naar de kerncentrales in België geweest maar hebben ook gezamenlijke inspecties gedaan met de Franse toezichthouder en de Zwitserse toezichthouder. Daarnaast verplicht de Euratom richtlijn over nucleaire veiligheid dat alle lidstaten een onafhankelijke toezichthouder moeten hebben en dat de werking van onder andere dit systeem tenminste een keer in de tien jaar beoordeeld moet worden door het uitvoeren van internationalen audits door collega’s uit andere landen. Zowel België als Nederland hebben een dergelijk «IRRS-audit» in respectievelijk 2013 en 2014 doorlopen. Deze en andere audits geven niet het beeld dat het Belgische toezicht tekort schiet.
Indien deze inspecties daadwerkelijk hebben plaatsgevonden, waarom hebben zij deze veiligheidsrisico’s niet eerder waargenomen?
Zowel in Doel als Tihange heeft de ANVS waargenomen bij inspecties naar de implementatie van de verbetermaatregelen naar aanleiding van de post-Fukushima stresstest. Op 20 januari heb ik bij de inspectie in Doel zelf de uitvoering van deze werkzaamheden gezien die de veiligheid van de reactoren nog verder dienen te verhogen. Het ging bijvoorbeeld om werkzaamheden die de reactoren beter bestand maken tegen hogere overstromingen dan waarvoor die tot nog toe ontworpen waren. In Tihange is ook nog gekeken naar de manier waarop in de reactor om gegaan wordt met de ongewone gebeurtenissen zoals waarover in de media ook regelmatig gerapporteerd wordt.
De directie aanleiding voor de directeur van het FANC om op te treden was de wijze waarop Elektrabel en ENGIE omging met de statistische veiligheidsanalyses voor brand. Dit is geen onderwerp geweest van de gezamenlijke inspectie.
Het bericht dat slechts een kwart van de gemeenten de WOZ-inzage op orde heeft |
|
Manon Fokke (PvdA), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Slechts kwart van gemeenten heeft WOZ-inzage op orde»?1 2
Het bericht uit de Volkskrant omtrent de aansluiting van gemeenten op de landelijke website WOZ-waardeloket is mij bekend.
Wat is uw reactie op de verklaring van een woordvoerder van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) dat het feit, dat slechts 103 van de 390 gemeenten hun gegevens via het WOZ Waardeloket openbaren, terug te voeren is op «technische problemen»?
Om de WOZ-waarden van woningen openbaar te kunnen maken via het WOZ-waardeloket wordt gebruik gemaakt van de Landelijke voorziening WOZ waar alle gemeenten op aangesloten dienen te worden. Doordat nog niet alle gemeenten op deze landelijke voorziening aangesloten zijn kunnen nog niet alle gemeenten via het WOZ-waardeloket hun WOZ-waarden van woningen beschikbaar stellen via het genoemde landelijke loket.
De Landelijke Voorziening WOZ is de overkoepelende voorziening waarvan het Loket onderdeel uitmaakt. Via het Loket zijn de WOZ-waarden van woningen beschikbaar voor geïnteresseerden. De Landelijke Voorziening WOZ is niet primair bedoeld voor het openbaar maken van de WOZ-waarden. De Landelijke Voorziening WOZ is primair bedoeld om de WOZ-gegevens te delen met andere overheden en organisaties die geautoriseerd zijn om WOZ-gegevens te gebruiken voor bijvoorbeeld belastingheffing en fraudebestrijding. De Landelijke Voorziening WOZ bevat daardoor een groot aantal (persoons-)gegevens van eigenaren en gebruikers van onroerende zaken en kent dan ook een groot aantal beveiligingsmaatregelen. Met het oog op de informatieveiligheid maken deze voorzieningen het aansluiten door gemeenten op de Landelijke Voorziening WOZ complexer. Daarnaast is voor veel gemeenten het aansluiten op de Landelijke Voorziening WOZ de eerste massale toepassing van generieke standaarden voor veilige informatie-uitwisseling volgens de voor de overheid verplichte standaard Digikoppeling.
Met het oog op een zorgvuldig gebruik van de gegevens door de afnemers stelt de Landelijke Voorziening WOZ daarnaast ook eisen aan de consistentie van de aangeleverde gegevens. Gemeenten moeten voor het aansluiten op de Landelijke Voorziening WOZ dan ook eerst slagen voor een aansluittoets.
Voor de realisatie van de veilige informatie-uitwisseling met de Landelijke Voorziening WOZ en het voldoen aan de consistentie-eisen van de aan te leveren gegevens hebben gemeenten inderdaad te maken met technische problemen vooral door het zeer specialistische karakter van dit werk. Onder andere als gevolg van beperkte beschikbaarheid van deskundigen bij softwareleveranciers voor deze specifieke werkterreinen (zowel informatieveiligheid met berichtenverkeer op basis van Digikoppeling als de WOZ-inhoudelijke consistentiebewaking van de Basisregistratie WOZ) kunnen niet alle gemeenten tegelijk de noodzakelijke ondersteuning krijgen.
Er zijn slechts enkele softwareleveranciers die gemeenten met betrekking tot deze software op terrein van de Basisregistratie WOZ en/of het veilig berichtenverkeer op basis van Digikoppeling kunnen ondersteunen. Als gevolg van de grote vraag in een betrekkelijk kort tijdsbestek levert dit een kwalitatief capaciteitsprobleem op bij zowel gemeenten als softwareleveranciers.
Daarbij kan de aansluiting op de Landelijke Voorziening WOZ gezien worden als een onderdeel van een veel bredere moderniseringslag van de ICT-voorzieningen in de Nederlandse Overheid. Gemeenten zijn daarbij bijvoorbeeld niet alleen bezig met de aansluiting op de LV WOZ, maar ook op de modernisering van de informatie-uitwisseling van kadastrale gegevens (BRK-levering), het optimaliseren van het gebruik van MijnOverheid en het implementeren van de Baseline Informatieveiligheid. Deze andere trajecten leggen veelal beslag op dezelfde groep deskundigen.
Door verschillende wijze van organisatie en verschillende implementaties in het verleden zijn de problemen bij de ene gemeente niet altijd vergelijkbaar met de problemen bij een andere gemeente. Soms is er in het verleden onvoldoende aandacht geweest voor de genoemde modernisering en de overgang naar de Landelijke Voorziening WOZ. Hierdoor dient er nu voor ieder specifiek probleem, vaak ook buiten het directe domein van de Basisregistratie WOZ, onder grote tijdsdruk een nieuwe oplossing gevonden te worden.
Gemeenten kunnen zich allereerst wenden tot hun leverancier van WOZ-software of de leverancier van de voorzieningen voor Digikoppeling en informatieveiligheids-voorzieningen om deze technische problemen op te lossen. Tijdens het bestuurlijk overleg WOZ op 14 september 2016 is aan de VNG gevraagd te kijken naar kwalitatieve ondersteuning van gemeenten onderling.
Voorts is de heer Geert Jansen (oud commissaris van de Koning van Overijssel) vanaf 1 april jl. actief als aanjager om de gemeenten te ondersteunen bij de aansluiting op de Landelijke Voorziening WOZ. De aanjager onderhoudt contact met de gemeenten zodat de problemen die zij ondervinden bij de aansluiting aan hem gerapporteerd kunnen worden. De aanjager is er vooral ook om op bestuurlijk niveau meer aandacht te vragen voor de problematiek en gemeenten te stimuleren zo spoedig mogelijk aan te sluiten. De aanjager bekijkt samen met de betrokken partijen (waaronder softwareleveranciers, Vereniging van Nederlandse Gemeenten, Waarderingskamer en Kadaster) hoe deze problemen opgelost kunnen worden. Hierbij wordt tevens gebruik gemaakt van de ervaringen die andere (reeds aangesloten) gemeenten hebben opgedaan. Hij heeft hiertoe ook een hernieuwde concrete opdracht gekregen van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zoals medegedeeld in het bestuurlijk overleg WOZ dat op 14 september 2016 plaats vond.
Welke technische problemen ervaren de gemeenten die (nog) niet aan de wettelijke plicht voldoen?
Zie antwoord vraag 2.
Waar kunnen gemeenten terecht voor ondersteuning en advies als zij tegen technische problemen bij de uitvoering van de wettelijke plicht aanlopen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u garanderen dat de verwachting van de VNG, dat over vijf maanden alle gemeenten aan de wettelijke plicht voldoen, wordt nagekomen?
Door alle betrokken partijen wordt intensief samengewerkt om aansluiting van alle gemeenten op de Landelijke Voorziening WOZ zo spoedig mogelijk te bewerkstelligen. De verantwoordelijkheid voor de aansluiting op de Landelijke Voorziening WOZ ligt in dezen bij de gemeenten. Vanuit de systeemverantwoordelijkheid worden de gemeenten hierbij door het Rijk begeleid en aangejaagd. Hiertoe is ook de aanjager actief. Zijn aanstelling was in eerste instantie voorzien tot 1 oktober 2016, mede gezien de achterblijvende vulling van de Landelijke Voorziening WOZ is besloten om zijn aanstelling te verlengen tot 1 maart 2017. Het streven is om gemeenten zo spoedig mogelijk aan te laten sluiten. Zodra gemeenten zijn aangesloten op de Landelijke Voorziening WOZ zijn de WOZ-waarden van woningen voor deze gemeente (met een vertraging van circa een week) ook beschikbaar in het WOZ-waardeloket.
Hierbij is met name van belang dat de meeste gemeenten voor de nieuwe aanslagronde voor de gemeentelijke belastingen in 2017 aangesloten zijn (februari 2017), zodat inwoners met behulp van de landelijke website www.wozwaardeloket.nl de WOZ-waarde van hun woning kunnen vergelijken met andere woningen en dat de afnemers van de Landelijke Voorziening WOZ aan overheidskant gebruik kunnen gaan maken van de nieuwe voorziening
Deelt u de mening dat de gemeenten die (nog) niet aan de wettelijke plicht voldoen om de WOZ-gegevens te openbaren aan de inwoners moeten communiceren waar zij de gegevens in de tussenliggende tijd kunnen opvragen? Zo ja, gaat u de desbetreffende gemeenten daartoe aansporen? Zo nee waarom niet?
Gemeenten hebben met ingang van 1 oktober de verplichting om WOZ-waarden te openbaren. Indien gemeenten nog niet aangesloten zijn op het landelijke WOZ-waardeloket dan past hierbij uiteraard een duidelijke communicatie vanuit de gemeente over de wijze waarop zij tijdelijk op andere wijze hierin voorziet. Gemeenten hebben inmiddels met behulp van enkele beschikbare tools hiervoor tijdelijke voorzieningen getroffen. De keuze voor een bepaalde voorziening hangt ook vaak samen met de termijn waarop de gemeente de aansluiting op de Landelijke Voorziening WOZ en daarmee de beschikbaarheid via het WOZwaardeloket operationeel heeft.
De betrokken partijen werken ook op dit vlak samen met de aanjager om eventuele noodzakelijke verbeteringen door te voeren. Ik zal de aanjager vragen in zijn contacten met de gemeenten dit nadrukkelijk mee te nemen.
Het bericht ‘Chemelot loost opnieuw omstreden stof in de Maas’ |
|
Manon Fokke (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Chemelot loost opnieuw omstreden stof in de Maas»?1 Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over dit thema?2
Ja, ik ken dit bericht. De beantwoording van uw vragen hierover zijn in lijn met de eerdere antwoorden die ik u over dit thema heb gegeven.
Is het waar dat opnieuw hoge concentraties omstreden stoffen (met name melamine) zijn geloosd in de Maas? Zo ja, om welke hoeveelheden gaat het?
In de zomer van 2016 werden in het Maaswater bij de drinkwaterinnamepunten Roosteren en Heel concentraties aan melamine van 1 µg/l tot 5,8 µg/l gemeten. Deze verhoogde concentraties aan melamine kwamen voort uit een lozing vanuit de integrale afvalwaterzuiveringsinstallatie (IAZI) van Sitech, het bedrijf dat verantwoordelijk is voor het zuiveren van het afvalwater afkomstig van Chemelot. Uit metingen bleek dat het effluent van de IAZI substantieel heeft bijgedragen.
In hoeverre heeft Sitech met deze lozingen wetten of regels overtreden? Kunt u dit per overtreden wet of regel toelichten?
Bij de recente lozing van melamine was geen sprake van een incident. Door betere analysemethoden wordt melamine nu eerder aangetoond in het Maaswater, waardoor de waterkwaliteit beter kan worden gemonitord. De stof wordt al jaren geloosd. Ik ben niet bevoegd om te oordelen of er door Sitech regels zijn overschreden. Het waterschap Roer en Maas (WRO) is het bevoegd gezag voor de vergunning en handhaving. Het waterschap moet vaststellen of al dan niet sprake is van een overtreding. Sitech heeft een watervergunning van WRO waarin geen specifieke lozingseisen zijn opgenomen voor melamine. Het is uiteindelijk aan de rechter om te oordelen in hoeverre een beroep tegen vergunningen of tegen een besluit om al dan niet te handhaven, gegrond of niet zijn.
Voor de inname van oppervlaktewater voor drinkwaterbereiding geldt voor antropogene stoffen een algemene signaleringswaarde van 1 µg/l. Deze waarde werd overschreden (zie antwoord 2). Conform de Drinkwaterregeling heeft de Waterleiding Maatschappij Limburg (WML) mij om een ontheffing gevraagd voor de inname van Maaswater. Deze ontheffing is verleend omdat ik van oordeel ben dat er, onder de in de ontheffing gestelde voorwaarden, geen sprake was en is van een risico voor de volksgezondheid (zie antwoord 6).
De ontheffing stelt als voorwaarde dat WML in overleg treedt met het bevoegd gezag voor de waterkwaliteit van de Maas (Rijkswaterstaat) voor het verrichten van nader onderzoek naar de risicobeoordeling van de verontreinigingen van het Maaswater met melamine en structuurverwante stoffen.
Welke acties kunnen worden ondernomen richting Sitech nu zij voor de tweede keer in korte tijd stoffen lozen die leiden tot vervuiling van de Maas? Worden deze acties ook ondernomen?
De lozingen van pyrazool in de zomer van 2015 waren het gevolg van een slecht werkende zuivering. Maatregelen zijn genomen om deze zo snel als mogelijk onder controle te krijgen. Het bevoegd gezag WRO heeft specifiek voor pyrazool lozingseisen opgenomen in de watervergunning. Bij de recente lozing van melamine was geen sprake van een slecht werkende zuivering. Deze stof wordt altijd geloosd. Een lage afvoer van de Maas kan leiden tot hogere concentraties bij het drinkwaterinnamepunt. Rijkswaterstaat en WRO voeren aanvullende monitoring uit naar de aanwezigheid van melamine in het oppervlaktewater en in het effluent van de IAZI.
Acht u de huidige verantwoordelijksverdeling bij deze kwesties zoals u die eerder uiteen heeft gezet (waterschap, drinkwaterbedrijf, provincie, Rijk) in uw antwoord3 optimaal om dit soort ongewenste lozingen zo veel mogelijk te voorkomen? Zo ja, waarom? Zo nee, welke aanpassing overweegt u?
Ik zie geen reden om de verantwoordelijkheidsverdeling te veranderen zoals ik al eerder heb geantwoord (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 140). Aanvullend hierop heb ik een stappenplan opgesteld wat de taken en verantwoordelijkheden van alle betrokken instanties in geval van langdurige incidenten met opkomende stoffen, waarvoor geen normen zijn vastgesteld, verduidelijkt. Er kan echter nooit helemaal voorkomen worden dat zich gevallen van ongewenste lozingen voordoen, zoals bijvoorbeeld na calamiteiten.
Deelt u de mening van drinkwaterbedrijf WML dat er een scherpe landelijke norm komt voor de stof melamine? Zo ja, wanneer voert u deze norm in? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid in overleg te gaan met de vergunningverlener om te komen tot aanscherping van de afspraken met Sitech?
Naar aanleiding van het ontheffingsverzoek van WML bij de Inspectie leefomgeving en transport (ILT) voor melamine is er door het RIVM een ontheffingswaarde van 5 µg/l voor 3 jaar voor in te nemen oppervlaktewater ten behoeve van de bereiding van drinkwater afgeleid. Een besluit om een richtwaarde voor melamine wel of niet wettelijk vast te leggen, is pas aan de orde is als in het kader van de structurele aanpak, waar ik aan werk, hiervoor een procedure is vastgesteld.
De resultaten van de bij antwoord 3 genoemde risicobeoordeling kunnen aanleiding geven om in overleg met WRO te treden over aanvullende eisen ten aanzien van de aan Sitech verleende vergunning.
Hoe borgt u dat het belang van de drinkwatervoorziening in voldoende mate meeweegt ten opzichte van de industriële belangen van een regio?
Alle verantwoordelijke bestuursorganen hebben op grond van de Drinkwaterwet een zorgplicht voor de duurzame veiligstelling van de openbare drinkwatervoorziening. Daarnaast moet bij vergunningverlening op grond van de Waterwet altijd rekening gehouden worden met een benedenstrooms drinkwaterbelang. In de dit jaar herziene handboeken Algemene BeoordelingMethodiek stoffen (ABM) en het handboek Immissietoets heb ik dat nog extra verduidelijkt. Deze handboeken hebben de wettelijke status van Beste Beschikbare Technieken (BBT) document conform de Regeling omgevingsrecht en dienen bij de vergunningverlening te worden betrokken.
Het bericht dat de politie in Maastricht een incident met drie drag queens niet serieus genomen zou hebben |
|
Manon Fokke (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Drag queens belaagd: COC wil onderzoek naar politie»?1
Ja.
Is het waar dat drie mannen «in uitbundige vrouwenkleren» na een optreden in een café van het COC door een groep jongeren in het nauw gedreven werden en te maken kregen met handtastelijkheden en discriminerende teksten? Zo nee, wat is er dan niet waar?
De Minister van Veiligheid en Justitie is politiek verantwoordelijk voor de organisatie en het beheer van de politie; de burgemeester is verantwoordelijk voor de aansturing van de politie ten aanzien van de openbare orde in zijn of haar gemeente. Specifieke vragen over het genoemde voorval in Maastricht kunnen dan ook worden gesteld aan het lokale gezag. De burgemeester van Maastricht heeft mij bericht dat hij de gemeenteraad nader zal informeren over het genoemde voorval.
In algemene zin hecht ik eraan te benadrukken dat de politie er altijd en voor iedereen is, waarbij seksuele voorkeur, gender(identiteit), politieke kleur of overtuiging, leeftijd, opleidingsniveau, functionele beperking, geloof of (etnische) achtergrond niet uitmaakt. Daar waar naar aanleiding van het politieoptreden bij slachtoffers de indruk ontstaat dat dit wel een rol speelt, is het van belang dat zo’n indruk bespreekbaar kan worden gemaakt in een gesprek met de politie. De politie is hiertoe in beginsel altijd bereid. Ook in dit geval, zo heb ik van de politie vernomen, is er een gesprek geweest met de personen waaraan u in uw vraag refereert. Hierbij waren ook de betrokken politieagenten zelf aanwezig. Tevens heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen de politie in Maastricht en het COC Maastricht. Het is goed dat dit soort gesprekken plaatsvindt opdat er over en weer meer begrip voor elkaar kan ontstaan en, waar aan de orde, geleerd kan worden van de gebeurtenissen.
Is het waar dat politieagenten niet ingegrepen hebben toen drie drag queens lastig werden gevallen door een groep jongeren? Zo ja, waarom hebben die politieagenten niet ingegrepen? Zo nee, hoe hebben de politieagenten dan wel ingegrepen?
Zie antwoord vraag 2.
Hebben de genoemde drie mannen bij de politie melding gemaakt van het incident dan wel aangifte gedaan? Zo ja, wat is de stand van zaken daarvan?
Zie antwoord vraag 2.
Is er een gesprek geweest tussen de politie Maastricht en het COC ten aanzien van dit incident of over de wijze waarop de politie in Maastricht in het algemeen omgaat met incidenten waarbij homo's, lesbiennes, transgenders en biseksuelen het slachtoffer zijn? Zo ja, wat was de uitkomst van dat gesprek? Zo nee, deelt u de mening dat een dergelijk gesprek wel nuttig kan zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel aangiften met betrekking tot discriminatie of andere strafbare feiten met betrekking tot homo's, lesbiennes, transgenders en biseksuelen. zijn er het afgelopen jaar in Maastricht geweest en hoe is de politie daar mee om gegaan?
Ten aanzien van de specifieke situatie in Maastricht verwijs ik naar bovenstaande antwoord. In het recent aan uw Kamer aangeboden rapport «Discriminatiecijfers in 2015» is vermeld dat in 2015 bij de politie en de antidiscriminatievoorziening (ADV) 494 meldingen van discriminatie zijn geregistreerd in de regio Limburg. In 31% daarvan betrof het meldingen op grond van seksuele gerichtheid. Meldingen bij de politie worden conform de aanwijzing van het OM opgepakt.
Het bericht “Gemeenten boos om tariefstijging Vicrea” |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), Manon Fokke (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Gemeenten boos om tariefstijging Vicrea»?1
Ja.
Heeft u er zicht op hoeveel gemeenten met de software van Vicrea werken en worden geconfronteerd met een onverwachte tariefstijging? Zo ja, hoeveel gemeenten krijgen te maken met deze tariefstijging? Zo nee, kunt u zich deze informatie verschaffen?
Volgens de inventarisatie van VNG en KING werken 195 gemeenten met Vicrea-software. Uit een voorlopige analyse blijkt dat er sprake is van prijsverhogingen tussen 40% – 1.150% bij een steekproef van 21 gemeenten.
Kunt u de bewering van Vicrea plaatsen dat de verhoging te maken heeft met de investeringen die nodig zijn om het bedrijf verder te professionaliseren, met als doel «een algehele kwaliteitsverbetering van diensten, processen en producten», en met het proactief inspelen op trends die voor opdrachtgevers van groot belang worden? Zo ja, vindt u dat deze kosten horen tot het ondernemersrisico of dat ze aan afnemers doorberekend kunnen worden?
De bewering laat ik voor rekening van de betreffende leverancier.
VNG en KING streven in nauwe samenwerking en overleg met gemeenten en leveranciers naar een voortdurende kwaliteitsverbetering van de dienstverlening door gemeenten. De toepassing van adequate softwareproducten is in dat verband één van de middelen. Met betrekking tot de softwareproducten hebben VNG en KING met ca. 160 leveranciers een convenant gesloten waarin leveranciers, waaronder Vicrea, zich verplichten overeengekomen koppelingsstandaarden toe te passen. VNG en KING monitoren per kwartaal wat de voortgang is van de adoptie van open standaarden door leveranciers.
Voor handhaving van het convenant organiseren VNG en KING eens per kwartaal een compliancy-rapport, publiceren daarover en spreken leveranciers aan. VNG en KING hebben een uitvraag gedaan naar gemeenten om te onderzoeken of er behoefte bestaat om het voortouw te nemen voor een gezamenlijke actie.
Ik acht het een zaak van leverancier en afnemer om te bepalen of er sprake is van een ondernemersrisico of dat de kosten moeten worden doorbelast.
Deelt u de mening dat het voor gemeenten mogelijk moet zijn om gemakkelijk naar een andere leverancier over te stappen als deze dezelfde diensten aanbiedt? Zo ja, deelt u ook de mening dat het gebruik van open standaarden ertoe kan bijdragen dat gemeenten flexibeler kunnen zijn in hun overstap naar een andere aanbieder? Zo nee, waarom niet?
Het antwoord op beide vragen luidt ja. De voorwaarde is wel dat de geleverde softwareproducten voldoen aan de afgesproken standaarden. Daarnaast klinkt overstappen eenvoudiger dan het is. Het is meer dan alleen het aanschaffen van nieuwe software: het is ook het aanpassen van processen en systemen en het opleiden van mensen. Dat kost tijd.
Hoe verhoudt dit zich tot de motie Oosenbrug/Gesthuizen (Kamerstuk 33 326, nr. 21) waarin de regering wordt verzocht ervoor te zorgen dat voor eind 2015 bij alle aanbestedingen correct omgegaan wordt met de relevante open standaarden, te onderzoeken hoe de overheid door exitstrategieën minder afhankelijk kan worden van ICT-aanbieders, in elke aanbesteding van een nieuw ICT-project het bestek zodanig op te stellen dat opensourcetoepassingen een gelijke kans maken, en bij de keus voor een closedsourcetoepassing deze toe te lichten?
De essentie van de motie wordt bij gemeentelijke aanbestedingen breed toegepast. Reeds lopende trajecten waarbij niet altijd een aanbesteding nodig is vallen daar echter buiten. In de zaak Vicrea is er sprake van een voortzetting van reeds bestaande contracten en is er derhalve niet altijd sprake van een aanbesteding. De realisatie van de geciteerde motie zal in de praktijk dus over meerdere jaren plaats vinden.
Ondersteunt u gemeenten op dit moment in efficiëntere aanbesteding van digitale middelen zodat gewaarborgd wordt dat gemeenten niet afhankelijk worden van één aanbieder? Zo ja, hoe ondersteunt u gemeenten op dit moment en ziet u mogelijkheden om de ondersteuning aan gemeenten uit te breiden? Zo nee, waarom niet en hoe gaat u deze ondersteuning op korte termijn vormgeven?
Ik beschouw een efficiëntere aanbesteding van digitale middelen zodat gewaarborgd wordt dat gemeenten niet afhankelijk worden van één aanbieder, primair als een verantwoordelijkheid van de gemeenten. VNG en KING hebben die verantwoordelijkheid genomen en als volgt ingevuld:
Op welke wijze is er controle op het gebruik van open standaarden bij aanbestedingen van software van gemeenten? Wat is de rol van de gemeenteraden en wethouders bij de sturing op het gebruik van open standaarden?
Het gebruik van open standaarden is verplicht op basis van de afspraken met het Forum Standaardisatie en wordt als zodanig ook vermeld bij aanbestedingen.
Wethouders hebben een besluitvormingstaak en de gemeenteraden een controlerende taak op dit gebied. De wethouder draagt de verantwoordelijkheid om het overheidsbeleid ten aanzien van de toepassing van open standaarden te waarborgen.
Is het kennisniveau binnen gemeenteraden en bij wethouders volgens u voldoende om te kunnen sturen op de aanbesteding van digitale middelen? Zo nee, hoe gaat u ervoor zorgen dat de kennis binnen gemeenteraden en bij wethouders wordt vergoot en deelt u de mening dat de eerder voorgestelde oprichting van een kenniscentrum voor open source, open standaarden, en open data hieraan zou kunnen bijdragen?
Wethouders en gemeenteraden moeten kennis hebben om te beoordelen of de functionele wensen en behoeften van de gemeenten worden gerealiseerd door de toepassing van IT-middelen, met inachtneming van de regels en voorwaarden ten aanzien van (open) standaarden. In die gevallen waar specifieke kennis noodzakelijk is, kan worden teruggevallen op VNG en KING. Daarnaast kan ook nog worden teruggevallen op:
Het bericht ‘België geeft het op met spoor Maastricht-Lanaken’ |
|
Manon Fokke (PvdA), Duco Hoogland (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «België geeft het op met spoor Maastricht–Lanaken»?1
Ja.
Wat is de rol van de rijksoverheid bij het project Goederenspoorlijn Maastricht–Lanaken geweest?
De spoorweg maakt, tot de grens met België, deel uit van het Nederlandse hoofdspoor. Op Belgisch grondgebied leidt de spoorweg naar een nieuw aangelegde goederenterminal in Lanaken. Het Rijk heeft bijgedragen in de kosten voor reactivering van de spoorweg op Nederlands grondgebied.
Welke pogingen zijn door het Rijk, de gemeente Maastricht of de provincie Limburg (of andere partijen) ondernomen om van de goederenspoorlijn alsnog een succes te maken? Kunt u aangeven waarom deze pogingen mislukt zijn?
De spoorweg is gereactiveerd nadat in 2004 uit onderzoek van de Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappij Limburg bleek dat er voor de spoorweg een potentiële goederenstroom bestaat van 9 miljoen ton bulkgoederen en 25.000 containers. De goederenterminal in Lanaken en papierproducent Sappi, met vestigingen in Maastricht en Lanaken, zouden veel vervoer genereren.
Het opnieuw in gebruik nemen van de spoorverbinding zou al direct leiden tot een modal-shift van een half miljoen ton lading ten gunste van het spoor (een daling van het aantal vrachtwagenbewegingen met 300 per dag = 65%). De gereactiveerde spoorweg is opgeleverd midden in de economische crisis. Sappi in Lanaken kampte in 2012 met problemen en moest reorganiseren. Hierbij heeft men besloten het vervoer per vrachtauto plaats te laten vinden omdat dat goedkoper bleek te zijn, mede door de lage brandstofprijzen. Omdat het vlak over de grens in België gevestigde Sappi de enige verlader was rijden er sindsdien geen goederentreinen op het traject. Aan Nederlandse zijde zijn er geen spooraansluitingen naar bedrijven, zodat er geen vervoeraanbod van het Nederlandse bedrijfsleven te verwachten is.
Hoeveel geld hebben de Nederlandse overheden (gemeenten, provincie Limburg, Rijk) gezamenlijk in de totstandkoming van deze goederenspoorlijn gestoken? In hoeverre zijn de investeringen in de oude spoorbrug over de Maas nuttig geweest nu het spoor aan Belgische zijde niet meer wordt onderhouden?
De aanleg van de terminal in Lanaken en de renovatie van de spoorweg tussen Maastricht en Lanaken hebben € 33 miljoen gekost. Van die kosten is meer dan de helft aan Belgische zijde gemaakt. IenM heeft € 5,6 miljoen aan ProRail betaald voor revitalisering van de lijn en jaarlijks € 350.000 voor beheer en onderhoud. Ook de decentrale overheden en de Europese Unie hebben bijgedragen in de revitalisering. Een deel van die investeringen is gedaan om de flora en fauna te beschermen. Dat verhoogde de kosten aanzienlijk. Nu het vervoer niet plaatsvindt, vervult de spoorbrug over de Maas geen functie.
Hoe verklaart u dat eerdere onderzoeken hebben uitgewezen dat er voldoende potentieel is voor een goederenspoorlijn Maastricht–Lanaken, nu de afgelopen vijf jaar is gebleken dat het potentieel er niet is? Welke lessen trekken u en/of andere overheden uit deze casus?
Volgens onderzoek van de Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappij Limburg zou er voor de spoorweg een potentiële goederenstroom bestaan van 9 miljoen ton bulkgoederen en 25.000 containers. Dit onderzoek is uitgevoerd in de jaren die gekenmerkt werden door economische voorspoed. De gereactiveerde spoorweg werd in 2012 opgeleverd, midden in de economische crisis. Ten aanzien van het tweede deel van uw vraag kan ik niet spreken voor andere overheden. Bij deze spoorweg is een publieke investering gedaan ten behoeve van private partijen zonder dat er om garanties op gebruik of terugbetaling van de investering is gevraagd indien er geen gebruik van de infrastructuur zou zijn gemaakt. Een dergelijke gang van zaken mag niet meer voorkomen. In het vervolg zullen bij reactivering van in onbruik geraakte spoorwegen de kosten voor planvorming, reactivering en beheer en onderhoud geheel bij de initiatiefnemer komen te liggen. Bovendien ben ik zeer terughoudend met het heropenen van spoorwegen waarvan in het verleden is gebleken dat ze een marginaal bestaan hadden.
Wat zijn de gevolgen van het stoppen met het onderhoud van het spoor aan Belgische zijde voor de plannen om een sneltram tussen Maastricht en Hasselt te realiseren?
De sneltram, die volgens afspraak met de provincie in 2020 zal gaan rijden, zal op Nederlands grondgebied gebruik maken van een deel van de spoorweg. Hiermee wordt dan de renovatie op dat deel van de lijn alsnog benut. Op Belgisch grondgebied zal volgens het plan een geheel nieuw tramtracé worden aangelegd. Het niet langer onderhouden van het spoor in België heeft op de ontwikkeling van de tram geen invloed.
De vestiging van een asielzoekerscentrum in Maastricht |
|
Manon Fokke (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Maastricht en Den Haag hekelen koppigheid Penn-Te Strake»?1
Ja.
Bevat het bericht feitelijke onjuistheden ten aanzien van het eigendom en de overdracht daarvan van het genoemde pand? Zo ja, welke zijn dat?
Ja. Voor zover mij bekend bevat het artikel de volgende feitelijke onjuistheden t.a.v. de eigendom en overdracht:
Uit navraag bij het COA blijkt dat de overdracht van het pand aan de Parkweg heeft plaatsgevonden drie dagen2 (en niet 1 dag) nadat het COA heeft aangegeven dat er voldoende basis was om een huurovereenkomst aan te gaan.
Verder wordt in het artikel gesproken over een «geheimzinnige eigenaar» van een asielzoekerscentrum». De eigenaar is bekend namelijk LEA Immobilienvermittlungs GmbH en uit het onderzoek van een notariskantoor (zie ook voetnoot3 is niet gebleken van enige band tussen de heer Vos en Immobilienvermittlungs GmbH anders dan de levering van het complex aan de Parkweg 20.
Overigens wil ik hierbij aangeven dat noch het COA, noch de gemeente Maastricht contractpartij was bij de verkoop. Het COA huurt het pand aan de Parkweg 20 van de eigenaar en tevens verhuurder, LEA Immobilienvermittlungs GmbH. De verhuurder is tevens verantwoordelijk voor de verbouwing van het pand. De gemeente Maastricht heeft een aanvraag voor het afgeven van een omgevingsvergunning van LEA Immobilienvermittlungs GmbH ontvangen.
Bent u van mening dat de overheid op zijn minst zeer terughoudend moet zijn bij deals met vastgoed waarvan de (recente) eigenaar verdacht wordt van strafbare feiten met vastgoed? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het is in het belang van de integriteit en het aanzien van de overheid om te voorkomen dat de overheid illegale praktijken faciliteert.
Bent u van mening dat indien er een vermoeden is dat de overdracht van een pand via een stromanconstructie heeft plaatsgevonden, dat dan ook de integriteit van de betrokkenen bij deze deal zou moeten worden gecheckt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja. Juist in dergelijke gevallen dient, indien mogelijk, nader onderzoek plaats te vinden om te voorkomen dat de overheid criminele activiteiten faciliteert.
Bent u van mening dat in het geval de overheid betrokken is bij transacties met vastgoed, die overheid bij de geringste twijfel over de integriteit van een van de betrokken partijen onderzoek zou moeten laten doen naar die integriteit? Zo ja, waarom en is een Bibob2-toets daarvoor geschikt? Zo nee, waarom niet?
Ja. In algemeenheid geldt dat de Wet Bibob bestuursorganen mogelijkheden biedt om zelfstandig onderzoek te doen naar betrokken partijen bij vastgoedtransacties waar de overheid zelf ook partij is. Daarbij kunnen zij zich eventueel laten ondersteunen door een advies van het Landelijk Bureau Bibob.
Welke rol heeft het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) in het algemeen bij vastgoedtransacties met betrekking tot de vestiging van asielzoekerscentra en behoort tot die rol ook het toetsen van de integriteit van betrokkenen bij een dergelijke transactie? Welke rol had of heeft het COA concreet als het gaat om de genoemde transactie in Maastricht?
Het COA is een zelfstandig bestuursorgaan dat bij vastgoedtransacties optreedt als huurder, koper of verkoper. Het COA controleert voor ondertekening van een overeenkomst met een commerciële partner of deze de juridische bevoegdheid heeft tot het sluiten van de betrokken overeenkomst. Is er ten tijde van de gesprekken en de onderhandelingen rond, en de ondertekening van, de overeenkomst geen reden of aanleiding tot twijfel omtrent de beoogde contractpartner dan wordt geen nader onderzoek5 verricht.
In het geval van LEA Immobilienvermittlungs GmbH zijn door het COA notariële verklaringen ontvangen waaruit blijkt dat de gemachtigde van LEA Immobilienvermittlungs GmbH daadwerkelijk de gemachtigd is namens het bedrijf te handelen. Er was op dat moment geen aanleiding nader onderzoek te verrichten.
Nadat het COA op de hoogte was geraakt van de berichtgeving omtrent dhr. Vos (15 juli 2016), heeft het COA op 20 juli 2016 nader onderzoek laten verrichten door een notariskantoor. Deze notaris heeft onderzoek gedaan naar de banden tussen de eigenaar LEA Immobilienvermittlungs GmbH en de heer B. Vos, dan wel een van de aan de heer Vos gelieerde vennootschappen. Uit de openbare registers is niet gebleken van enige band tussen de heer B. Vos en LEA dan wel de enige bestuurder en aandeelhouder van LEA Immobilienvermittlungs GmbH, anders dan de levering van het pand Parkweg 20 aan LEA Immobilienvermittlungs GmbH door Vos Vastgoed Beleggingsmaatschappij B.V.
Overigens is het COA dit moment niet bevoegd tot het toepassen van de Wet Bibob. Het COA heeft enige tijd nadat de grote vluchtelingenstroom op gang kwam wel reeds contact gezocht met het Ministerie van Veiligheid en Justitie om te bezien of deze bevoegdheid kan worden verkregen. Momenteel beziet de Minister van Veiligheid en Justitie hoe de Bibob-bevoegdheid voor het COA, door middel van een aanpassing van het Besluit Bibob, op korte termijn kan worden gerealiseerd. Onderdeel van de wijzigingsprocedure is een voorhang van het ontwerpbesluit bij de Tweede Kamer (artikel 1, derde lid, Wet Bibob).
Mijnwaterschade in Limburg |
|
Manon Fokke (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de Provincie Limburg, die teleurgesteld is over de vertraging van het onderzoek naar de mijnwaterschade?1
Ja.
Is het waar dat dit onderzoek rond deze tijd opgeleverd had moeten worden? Is het waar dat dit met u is afgesproken?
De oorspronkelijke planning van het onderzoek was gericht op afronding voor de zomer van 2016. In het debat van 23 maart 2016 en in de brief van 23 juni 2016 (Kamerstuk 32 849, nr. 77, blg-775494) heb ik uw Kamer reeds medegedeeld dat de resultaten van het onderzoek eind 2016 openbaar zullen worden.
Wat is de reden van de vertraging? Welk onderzoeksbureau verzorgt dit onderzoek?
Ingenieurbüro Heitfeld-Schetelig (IHS) verzorgt het onderzoek. Ik heb uw Kamer eerder in een brief van 20 juni 2014 (Kamerstuk 32 849, nr. 21) aangegeven dat een vijftal pilots onderdeel uitmaken van het onderzoek; deze lopen nog. In het onderzoek is een zogeheten peer review ingebouwd, waarna het definitieve rapport wordt opgeleverd. Deze peer review wordt nog uitgevoerd.
Kunt u bij dit bureau aandringen op meer spoed? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoeksbureau IHS levert het onderzoek zo snel als mogelijk op. Voorop staat echter de kwaliteit van het onderzoek en de zorgvuldigheid waarmee het onderzoek gedaan wordt. Zoals aangegeven is in het onderzoek een peer review ingebouwd; deze acht ik voor de kwaliteit van het onderzoek zeer waardevol en deze moet dan ook op een goede manier gedaan kunnen worden.
Kunt u reageren op de stelling van gedeputeerde Daan Prevoo, dat u de problematiek in Limburg niet serieus neemt?
Ik neem de schade aan gebouwen in Limburg zeer serieus. Naar aanleiding van berichten die bij het Ministerie van Economische Zaken binnenkwamen, dat er schades aan woningen optreden in de voormalige mijnstreek waarvan de bewoners het idee hebben dat die het gevolg zijn van het stijgende mijnwater, heb ik een onderzoek geïnitieerd naar de gevolgen van het stijgende mijnwater, evenals naar oude schachten en oude winningen. Tevens ben ik in juni 2014 op bezoek gegaan in Limburg om zelf kennis te kunnen nemen van schade waarvan de bewoners dachten dat die gerelateerd was aan de voormalige steenkolenwinning. Medewerkers van mijn ministerie overleggen op regelmatige basis met de provincie Limburg en betrokken gemeenten over het onderzoek, de schades waarvan men denkt dat die te relateren zijn aan de voormalige kolenwinning en hoe wij hier gezamenlijk mee kunnen omgaan. In de provincie is een financiële voorziening in het leven heeft geroepen, de Stichting Calamiteitenfonds Mijn(water)schade Limburg, voor de vergoeding van schade in schrijnende gevallen waarbij de veiligheid van de hoofdwoning in het geding is ten gevolge van – hoogstwaarschijnlijk – voormalige mijnbouwactiviteiten. Het Rijk heeft 1 miljoen euro aan deze stichting bijgedragen.
Is het denkbaar dat in Limburg een vergelijkbare problematiek speelt als in Groningen, zoals gedeputeerde Daan Prevoo stelt?
De problematiek in Limburg is niet vergelijkbaar met Groningen. Er wordt in Limburg een groot onderzoek gedaan naar mogelijke na-ijlende effecten van de steenkolenwinning en met name naar mogelijke gevolgen van de stijging van het mijnwater. Op basis van dit onderzoek kan de problematiek in Limburg nader geduid worden. Eind van dit jaar zal ik u de resultaten van het onderzoek toesturen.
Is het Rijk verantwoordelijk voor de mijnbouwwaterschade, zoals gedeputeerde Daan Prevoo stelt? Of hebben de rechtsvoorgangers DSM, Umicore en Oranje-Nassau Groep hierin ook een rol?
Een mijnbouwonderneming draagt zorg en is verantwoordelijk voor een goede uitvoering van zijn mijnbouwactiviteiten en dient alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem gevergd kunnen worden om te voorkomen dat door die activiteiten schade ontstaat. Mocht desondanks toch schade ontstaan, dan heeft de exploitant van een mijnbouwwerk op grond van artikel 6:177 van het Burgerlijk Wetboek een risicoaansprakelijkheid voor de eventuele schade, die na 1 januari 2003 bekend is geworden, door beweging van de bodem als gevolg van de exploitatie van dat werk, en dient deze schade in beginsel te vergoeden met inachtneming van de toepasselijke wet- en regelgeving. Voor schade, bekend geworden voor 1 januari 2003, vloeit een dergelijke verplichting voort uit artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (en de voorgangers van dat artikel). Na sluiting van het mijnbouwwerk rust de aansprakelijkheid op degene die de laatste exploitant was en diens rechtsopvolger.
Is het waar dat in 1994 besloten is om te stoppen met het oppompen van mijnwater?
In 1994 zijn de laatste mijnwaterpompen in Nederland in de schacht Beerenbosch stilgezet.
Wat was de reden van dit besluit en door wie is het genomen?
De Nederlandse steenkolenwinningen zijn in 1974 beëindigd. Eschweiler Bergwerks Verein AG (EBV) heeft de pompen in de schacht Beerenbosch tot 1994 laten pompen om de instroom van water vanaf de Nederlandse zijde in de Duitse mijnen te voorkomen. Aan de Duitse zijde van de grens zijn tot 1992 steenkolen gewonnen door de EBV. Daarna was het niet meer nodig om mijnwater te pompen.
Is het waar dat de verjaringstermijn van 30 jaar voor mijnbouwschade is beginnen te lopen in 1994 en dus pas eindigt in 2024? Zo nee, waarom niet?
De exploitant van een mijnbouwwerk heeft op grond van artikel 6:177 van het Burgerlijk Wetboek een risicoaansprakelijkheid voor de eventuele schade die ontstaat door beweging van de bodem als gevolg van de exploitatie van dat werk en na 1 januari 2003 bekend is geworden, en dient deze schade in beginsel te vergoeden met inachtneming van de toepasselijke wet- en regelgeving. Voor schade die bekend is geworden voor 1 januari 2003 vloeit die verplichting in beginsel voort uit artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (en de voorgangers van dat artikel). Na sluiting van het mijnbouwwerk rust de aansprakelijkheid op degene die de laatste exploitant was. Ingevolge artikel 3:310, tweede lid, BW verjaart de rechtsvordering tot vergoeding van schade die een gevolg is van beweging van de bodem door mijnbouwactiviteiten door verloop van 30 jaren na de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt. Omdat de steenkolenwinning in Zuid-Limburg meer dan 30 jaar geleden is gestaakt (de laatste mijnen zijn in 1974 gesloten), zijn vorderingen tot vergoeding van de schade als gevolg van de kolenwinning verjaard.
De verhuizing van het Financieel Service Centrum Defensie van Limburg naar Utrecht |
|
Erik Ronnes (CDA), Raymond Knops (CDA), Manon Fokke (PvdA) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw uitspraak in het debat over de door u besloten «definitieve» sluiting van het complex Eygelshoven: «Wij houden oog voor Limburg, ook vanuit Defensie. Het archief en FABK (Financieel Administratie en Beheerkantoor) blijven in Limburg.»?1
Ja.
Herinnert u zich uw uitspraak «Het zou heel gemakkelijk zijn geweest om FABK in zijn geheel naar de Kromhoutkazerne over te plaatsen, maar wij hebben er juist bewust voor gekozen om die natuurlijke knip te maken. Met name de taken die geen fysieke klantcontacten vergen, blijven in Eygelshoven of in de nabije omgeving.»?2
Ja.
Herinnert u zich bovendien uw uitspraak: «Ik kan geen garanties geven voor de 50 mensen die nu voor FABK op Eygelshoven zitten, maar ik heb er op dit moment geen belang bij om deze mensen door te verwijzen naar Utrecht. Ze hebben al een heleboel onrust meegemaakt, dus we moeten goed bekijken hoe we met hen omgaan. Er is echt oog voor de mens achter de functie (…)»?3
Ja.
Hoe verhouden bovengenoemde uitspraken zich tot uw voornemen om het Financieel Service Centrum (FSC) van Eygelshoven naar de Kromhoutkazerne in Utrecht te verhuizen?
Met de oprichting van het FABK in 2013 zijn de financiële administratie en het financieel beheer van Defensie gecentraliseerd. Er is toen inderdaad een knip gemaakt waarbij het FSC, alwaar het betaalproces van Defensie wordt uitgevoerd, in Eygelshoven is gevestigd, en de overige vier afdelingen in Utrecht. Hiervoor is gekozen om het verlies aan werkgelegenheid in de regio na het sluiten van de POMS-site te compenseren. Na een jaar zou het functioneren van het FABK worden geëvalueerd. Uit deze evaluatie die in 2015 beschikbaar is gekomen, bleek dat de gemaakte knip niet zo «natuurlijk» is als destijds werd vermoed. Bij zowel de defensieonderdelen als de afdelingen van het FABK in Utrecht bestaat de nadrukkelijke wens om meer fysiek klantcontact te hebben. Dit is door de afstand vaak niet mogelijk. Tevens worden de mogelijkheden voor functieroulatie en het opvangen van piekbelastingen door het werken op twee locaties beperkt. Door de toenemende digitalisering en de daarmee samenhangende veranderende werkzaamheden ontstaat voorts steeds meer behoefte aan het flexibel kunnen inzetten van personeel. Als gevolg van de toenemende digitalisering is het aantal functies bij het FSC al fors afgenomen. De instandhouding van de ondersteunende dienstverlening in Eygelshoven (IT-ondersteuning, catering, beveiliging, etc.) wordt daarmee relatief duurder. Inmiddels is duidelijk dat de Amerikaanse krijgsmacht opnieuw gebruik gaat maken van Eygelshoven. De onderhoudswerkzaamheden die dan op de locatie zullen worden uitgevoerd, maken de locatie minder geschikt als kantooromgeving. Deze ontwikkelingen zijn doorslaggevend geweest om het eerder genomen besluit te herzien.
Hoe beoordeelt u het bericht dat vakbond VBM «woedend» is over de verhuizing van het FSC en «perplex» is over de hele gang van zaken rondom het FSC-personeel? Deelt u de opvatting dat het personeel van het FSC speelbal is van de politiek?4
Nee, die opvatting deel ik niet. Uiteraard realiseer ik me dat de verhuizing gevolgen heeft voor het personeel in Eygelshoven (34 burgers en 16 militairen vanaf 1 januari 2017). Het voorgenomen besluit tot verhuizing van het FSC van Eygelshoven naar Utrecht is echter weloverwogen genomen en komt voort uit de conclusies van de evaluatie van het FABK. Ook is een business case opgesteld om de wenselijkheid van een verhuizing te onderzoeken. De uitkomsten hiervan bevestigen de conclusies van de evaluatie. Gedurende dit proces is de medezeggenschap FABK (MC) betrokken. Met de MC FABK wordt gesproken over de wijze waarop de verhuizing wordt uitgevoerd. Hierover zullen goede afspraken worden gemaakt.
Bent u bereid terug te komen op uw voornemen als de medezeggenschapscommissie en de centrales voor overheidspersoneel zich uitspreken tegen uw voornemen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Met de MC FABK wordt gesproken over de wijze waarop de verhuizing wordt uitgevoerd.
Waarom voert u de onderhoudswerkzaamheden die de Amerikanen willen gaan uitvoeren op het terrein in Eygelshoven en de daarmee gepaard gaande overlast, aan als argument voor permanente verplaatsing van het FSC naar de Kromhoutkazerne? De door u genoemde overlast zal toch slechts tijdelijk zijn en het is toch ook mogelijk om het FSC tijdelijk op een andere locatie in Limburg onder te brengen?
De beslissing is primair genomen op grond van de uitkomsten van de evaluatie van het functioneren van het FABK. De komst van de Amerikanen vormt een extra argument om te verhuizen. De Amerikanen gaan op het terrein in Eygelshoven onderhoudswerkzaamheden uitvoeren aan voertuigen. Dit betreft geen tijdelijke werkzaamheden omdat deze doorgaan zo lang de Amerikanen gebruik maken van het terrein. Daarnaast zal de spoorverbinding op het terrein in verband met de aanvoer van het materieel weer in gebruik worden genomen. De onderhoudswerkzaamheden en de aanvoer van het materieel zullen gepaard gaan met overlast. Dit maakt de locatie voor het FSC, dat midden op het terrein ligt, minder geschikt als kantoorlocatie.
Waarom kiest u niet voor een locatie dichter bij Eygelshoven, zoals het gebouw waarin het Bureau Registratie en Informatie Ontslagen Personeel in Kerkrade is gehuisvest?
De voorgenomen verhuizing is juist bedoeld om de problemen op te lossen die voortkomen uit de afstand tussen de twee locaties. Door te kiezen voor een locatie dichter bij Eygelshoven worden deze problemen niet opgelost. Eerder is het Bureau Registratie en Informatie Ontslagen Personeel als locatie voor het FSC overwogen, maar niet geschikt bevonden. Bovendien is er op de Kromhoutkazerne kantoorruimte voor het FSC beschikbaar waarvoor Defensie al betaalt.
Hoe ernstig is de financiële situatie bij Defensie als u zelf aangeeft dat samenvoeging van het FSC met de rest van FABK op de Kromhoutkazerne «een gering financieel voordeel» oplevert? In hoeverre is uw voornemen ingegeven door financiële overwegingen?5
Financiële overwegingen hebben bij het voorgenomen besluit geen doorslaggevende rol gespeeld. Wel vormen financiën een vast onderdeel van een business case. Om een volledig beeld te schetsen, heb ik het in mijn brief benoemd.
Herinnert u zich het eerdere verlies van 75 banen in Zuid-Limburg als gevolg van de reorganisatie van het toenmalige Financieel Diensten Centrum, waarbij veel functies belegd werden op de Kromhoutkazerne en slechts twee van de vijf hoofdprocessen van het FABK voor Limburg behouden bleven?
Met de oprichting van het Financieel Dienstencentrum (FDC) in 2008 is een aantal functionaliteiten van het Centraal Betaalkantoor Defensie verplaatst naar Eygelshoven. Het FDC bestond daarmee uit zes locaties. Met de oprichting van het FABK in 2013 zijn de zes betaalkantoren samengevoegd in één betaalkantoor in het FSC Eygelshoven. Door dat besluit zijn verschillende regio’s getroffen ten gunste van Limburg. Met de oprichting van het FABK zijn zo’n 250 arbeidsplaatsen komen te vervallen. Dit betrof logischerwijs ook functies in Limburg. Bij de oprichting van het FABK zijn de staf van het FDC en enkele andere functies van Eygelshoven naar Utrecht verplaatst. Dit betrof zo’n 20 vte’n. Anders dan de vraag suggereert, zijn de andere afdelingen niet eerder in Eygelshoven gevestigd geweest.
Waarom verbreekt u uw beloften en verplaatst u opnieuw Defensiebanen uit Limburg, na eerder ook al de Koninklijke Militaire School (KMS) in Weert gesloten te hebben?
Ook Defensie dient doelmatig en doeltreffend om te gaan met geld dat wordt opgebracht door de belastingplichtigen. Door nieuwe ontwikkelingen kunnen eerder genomen besluiten in bepaalde gevallen worden herzien. Zo ook in het geval van Eygelshoven. Ik wijs u nogmaals op het feit dat de komst van de Amerikaanse krijgsmacht tot extra werkgelegenheid zal leiden.
Hoeveel Defensiebanen heeft u sinds uw aantreden in Limburg opgeheven en/of uit Limburg verplaatst?
Sinds het aantreden van het kabinet heeft Defensie 378 functies opgeheven in of verplaatst uit Limburg: van de 2028 vte’n zijn er nu nog 1650 over. Deze 387 vte’n betreffen voornamelijk functies die met de Koninklijke Militaire School (KMS) van Weert naar Ermelo zijn verplaatst en functies die bij het FSC zijn opgeheven, als uitvloeisel van het Herbeleggingsplan Vastgoed Defensie, waarover de Kamer is geïnformeerd in de brieven van mijn ambtsvoorganger van 31 augustus en 27 oktober 2011 (Kamerstuk 32 733, nrs. 44 en 47. Door de komst van de Amerikaanse krijgsmacht naar Eygelshoven zullen er, zoals gezegd, echter nieuwe banen in de regio bij komen.
Daarnaast heeft de Minister voor Wonen en Rijksdienst de Kamer op 4 maart 2016 (Kamerstuk 31 490, nr. 195) geïnformeerd over de rijkswerkgelegenheid per provincie. In deze brief is gemeld dat de daling van de rijkswerkgelegenheid in Limburg zo goed als gelijk is aan de gemiddelde daling in heel Nederland.
In mijn brief van 30 januari 2013 heb ik u reeds geïnformeerd over defensiegerelateerde werkgelegenheid in Limburg (Kamerstuk 32 733, nr. 106).
Hoe verhoudt zich uw beleid richting Limburg tot de motie Albert de Vries c.s. die de regering oproept bij de vernieuwing van de rijksdienst te voorkomen dat de provincies Friesland, Groningen, Drenthe, Zeeland en Limburg per saldo onevenredig hard worden getroffen?6
In het strategisch vastgoedbeleid van Defensie is opgenomen dat Defensie bij besluitvorming over de vastgoedportefeuille rekening houdt met krimpproblematiek en de motie-De Vries alsmede maatschappelijke overwegingen, zoals het behoud van regionale werkgelegenheid. Het is echter ook beleid dat operationele overwegingen voorop staan, gevolgd door financiële.
Bent u bereid terug te komen op uw voornemen om het FSC uit Zuid-Limburg te verplaatsen en in plaats daarvan de banen voor de regio te behouden?
In de antwoorden hierboven heb ik uitgelegd waarom dit besluit is genomen. Daarnaast zullen door de komst van de Amerikaanse krijgsmacht banen voor de regio behouden blijven.
De uitbuiting van Filipijnse truckers door een Limburgs transportbedrijf |
|
John Kerstens (PvdA), Manon Fokke (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Truckers uitgebuit»?1
Ja.
Heeft u het idee dat er in Nederland respectievelijk de rest van de Europese Unie onvoldoende beroepsgoederenchauffeurs zijn te vinden waardoor Nederlandse transportbedrijven zich genoodzaakt voelen Filipijnse chauffeurs in te schakelen?
In hoeverre dat het geval is kan ik niet beoordelen. Wel zijn er signalen dat de sector bezig is om meer jonge Nederlandse chauffeurs in dienst te nemen. Bedrijven willen meer jonge Nederlandse chauffeurs, om daarmee de groeiende werkgelegenheid en de vergrijzing in de sector op te vangen.2 Daarnaast stijgt het aantal jongeren dat in Nederland een opleiding tot vrachtwagenchauffeur volgt.
Deelt u het sterke vermoeden dat de keuze van het transportbedrijf in kwestie puur dan wel hoofdzakelijk is ingegeven door de wens mensen zo goedkoop mogelijk aan het werk te zetten? Zo nee, waarom niet?
Het is mij bekend dat er werkgevers zijn die door middel van schijnconstructies werknemers zo goedkoop mogelijk aan het werk zetten. Ik ben in 2013 het programma Aanpak Schijnconstructies gestart om dit samen met sociale partners aan te pakken. Ook is de Wet Aanpak Schijnconstructies (WAS) inwerking getreden. Met de WAS is onder andere ketenaansprakelijkheid voor het verschuldigd loon van alle opdrachtgevers geïntroduceerd. Daarnaast heb ik uw Kamer recentelijk een wetsvoorstel gestuurd om de ketenaansprakelijkheid ook voor de sector vervoer op de weg te laten gelden.3 Als dit wetsvoorstel van kracht is kan ook de werknemer die werkt op basis van een vervoersovereenkomst opdrachtgevers aanspreken als er sprake is van onderbetaling.
Wat vindt u ervan als werkgevers steeds op zoek gaan naar werknemers die feitelijk geen andere keus hebben dan onderbetaling te accepteren? Hoe zou u dergelijke werkgevers betitelen?
Ik zou dat niet wenselijk vinden en zou zulke werkgevers als malafide werkgevers willen bestempelen.
Wat vindt u van de in dit geval blijkbaar gevolgde constructie om Filipijnse chauffeurs in te schakelen via een in een ander EU-land gevestigde onderneming? Bent u bereid aan de overheid van dat EU-land in kwestie het signaal af te geven dat een dergelijke constructie onwenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Derdelanders mogen, mits zij legaal in een EU lidstaat werken, vanuit die lidstaat gedetacheerd worden voor werk naar andere lidstaten. Dit geldt ook voor de transportsector, voor zover de Detacheringsrichtlijn van toepassing is. Zoals u bekend heeft de Europese Commissie een voorstel voor wijziging van de Detacheringsrichtlijn gedaan en daarbij aangekondigd specifiek voor de transportsector nog met voorstellen te zullen komen. De Detacheringsrichtlijn is nu in ieder geval van toepassing op ondernemingen die cabotagevervoer verrichten. Daarbij is sprake van een geval-tot-geval benadering; indien een cabotage-activiteit niet voldoet aan de criteria van detachering uit de Detacheringsrichtlijn, is er geen sprake van detachering. De Europese Commissie heeft hier wel de verwachting over uitgesproken dat in de meeste gevallen aan de voorwaarden van de Detacheringsrichtlijn wordt voldaan.
Heeft u zicht op (dan wel een vermoeden van) het aantal mensen van buiten de Europese Unie dat via constructies als hier aan de orde in Nederland werkzaam is?
Het is buitengewoon moeilijk om zicht te krijgen op hoeveel mensen onder dit soort constructies werken. Ze spelen zich vaak in het verborgene af. Het is daarom ook moeilijk om schattingen te maken over het aantal mensen dat werkzaam is via constructies waarbij vanuit het buitenland afkomstige werknemers betrokken zijn.
Wanneer rondt de Inspectie SZW naar verwachting het in onderhavige kwestie blijkbaar inmiddels reeds aangevangen onderzoek af? Welke (maximum-) straf c.q. boete hangt het bedrijf in kwestie boven het hoofd?
Over individuele onderzoeken van de Inspectie SZW doe ik conform de normale werkwijze geen uitspraken. Sinds 1 januari 2016 worden de inspectieresultaten met betrekking tot de wet Minimumloon en Minimumvakantiebijslag (WML), de Wet Arbeid Vreemdelingen (Wav) en de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi) op het domein Eerlijk Werk openbaar gemaakt op een speciale website van de Inspectie SZW (www.inspectieresultaten.nl).
Ziet u mogelijkheden bedrijven die zich willens en wetens aan uitbuiting schuldig maken (tijdelijk) uit te sluiten van overheidsopdrachten? Zo ja, wanneer zijn op dat vlak concrete acties van u te verwachten? Zo nee, waarom niet?
Bij het uitbesteden van overheidsopdrachten dient de overheid zich te houden aan aanbestedingsregels waarin nauwkeurig staat beschreven wanneer een bedrijf wordt uitgesloten van overheidsopdrachten. Artikel 2.86 van de Aanbestedingswet 2012 bevat gronden op basis waarvan bedrijven worden uitgesloten van deelname aan aanbestedingsprocedures van overheidsopdrachten. Daarnaast kunnen er bijzondere voorwaarden worden verbonden aan de uitvoering van een overheidsopdracht, mits dergelijke voorwaarden verband houden met het voorwerp van de opdracht (Artikel 2.80 Aanbestedingswet 2012). De voorwaarden waaronder de overheidsopdracht wordt uitgevoerd, kunnen verband houden met economische, innovatiegerelateerde, arbeidsgerelateerde, sociale of milieuoverwegingen. Bij voorwaarden op het gebied van sociaal- en arbeidsrecht kan worden gedacht aan goede arbeidsomstandigheden en de juiste loonbetaling. Conform artikel 18, tweede lid, van richtlijn 2014/24/EU dienen aanbestedende diensten inschrijvers te verzoeken aan te geven dat zij bij het opstellen van hun inschrijving rekening hebben gehouden met de verplichtingen op het gebied van milieu, sociaal- en arbeidsrecht. Verder dienen aanbestedende diensten niet-naleving van verplichtingen op het gebied van arbeidsbescherming en arbeidsvoorwaarden bij de uitvoering van een overheidsopdracht te melden aan de Inspectie SZW (Artikel 2.81a Aanbestedingswet 2012). Het kabinet heeft op dit moment geen plannen om deze wet- en regelgeving aan te passen.
Sterkt een bericht als dit u in uw streven uitbuiting, oneerlijke concurrentie en verdringing op de arbeidsmarkt te bestrijden? Welke nadere acties zijn daarbij wanneer van u te verwachten?
Ja. In Europees verband maak ik mij al geruime tijd sterk voor het bestrijden van uitbuiting, oneerlijke concurrentie en verdringing op de arbeidsmarkt. Zoals u weet heb ik lang aangedrongen op een wijziging van de Detacheringsrichtlijn om ervoor te zorgen dat werknemers die tijdelijk in een andere EU-lidstaat aan de slag gaan ook recht krijgen op een fatsoenlijke beloning. Het voorstel van de Europese Commissie voor de wijziging van de Detacheringrichtlijn draagt daar sterk aan bij. Recentelijk is de Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie (WagwEU) in werking getreden waarin uitvoering wordt gegeven aan de implementatie van de Handhavingsrichtlijn. Daarnaast heb ik uw Kamer tijdens het AO Behandelvoorbehoud Herziening Detacheringsrichtlijn van 13 april 2016 (Kamerstuk 34 439, nr. 4) een brief toegezegd om te kijken wat Nederland nog kan doen bovenop de Europese Handhavingsrichtlijn.
De regels ten aanzien van deeltijdwethouders |
|
Manon Fokke (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Coalitie Reusel wil neveninkomsten wethouder Antonis intact houden met trucje»?1
Ja. Overigens is het voorstel inmiddels door de betrokken raadsfracties ingetrokken en is de wethouder in kwestie naar aanleiding van de ontstane publiciteit afgetreden.
Waarom is de wettelijke mogelijkheid gecreëerd om wethouders in deeltijd aan te stellen?
Bij de invoering van de huidige Gemeentewet, is door middel van het amendement Van der Burg/Stoffelen de mogelijkheid geboden dat een of meer wethouders de functie in deeltijd vervullen2. Dit biedt, in combinatie met de tijdsbestedingsnorm, meer mogelijkheden bij de vorming van het college, omdat het maximum aantal wethouders soms onvoldoende is om de verhoudingen in de raad (de coalitie) te weerspiegelen. De zogenaamde tijdsbestedingsnorm drukt het deel van de werkweek uit waarvoor de wethouder wordt bezoldigd; zij heeft geen betrekking op de feitelijke hoeveelheid tijd die een wethouder aan de vervulling van zijn wethoudersambt besteedt.
Deelt u de mening dat een deeltijdaanstelling van een wethouder van 99% of 95% blijk geeft van een verkeerde interpretatie van de bedoeling van de wet? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Op grond van artikel 36, vierde lid, van de Gemeentewet is het de raad die de tijdsbestedingsnorm van elke wethouder vaststelt. Die bevoegdheid van de raad, mede gelet op het antwoord op vraag 2, maakt dat niet per definitie kan worden gezegd dat een deeltijdaanstelling van 95 of 99% een verkeerde interpretatie van de wet is. Het benoemen van wethouders is bij uitstek een lokale, autonome aangelegenheid, en wel een bevoegdheid en verantwoordelijkheid van de raad.
Is het op grond van de wet- en regelgeving toegestaan om een wethouder in deeltijd te laten werken met vooral de intentie om daarmee te voorkomen dat die wethouder dan geen neveninkomsten hoeft te verrekenen? Zo ja, waarom? Zo nee, welke wet- of regelgeving verzet zich daartegen?
De regeling dat geen verrekenplicht geldt voor wethouders waarvoor de tijdsbestedingsnorm is of wordt vastgesteld op een niveau lager dan 100%, is niet in de wet opgenomen als een manier om onder de verrekenplicht uit te komen. De wet verzet zich echter niet tegen deze constructie. De beoordeling of al dan niet voor deze constructie zou moeten worden gekozen, is de verantwoordelijkheid van de gemeenteraad. Bij die beoordeling moet de gemeenteraad alle effecten meewegen, zoals bijvoorbeeld het beeld dat de gemeente via een constructie de wethouder vrijwaart van de wettelijk verplichte verrekening van neveninkomsten.
Deelt u de mening dat een deeltijdaanstelling van een wethouder, met als voornaamste doel het niet hoeven verrekenen van neveninkomsten, ongewenst is? Zo ja, waarom en wat kunt u daar tegen doen? Zo nee, waarom niet?
Verwezen zij naar de antwoorden op de vragen 2, 3 en 4.
Kunnen besluiten van een gemeenteraad, die een deeltijdaanstelling van een wethouder vastleggen met de bedoeling om daarmee verrekening van zijn neveninkomsten te voorkomen, vernietigd worden? Zo ja, door wie en op grond waarvan? Zo nee, waarom niet?
Gemeentelijke besluiten die in strijd zijn met het recht of met het algemeen belang kunnen door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bij de Kroon worden voorgedragen voor vernietiging (artikel 132, vijfde lid, van de Grondwet in samenhang met artikel 268 van de Gemeentewet). Niet gezegd kan worden dat de wet zich verzet tegen dit soort constructies. Maar evenmin kan uit de wetsgeschiedenis worden opgemaakt dat het voorkomen van verrekening van neveninkomsten één van de redenen was die de wetgever voor ogen had bij het uitzonderen van niet-voltijds ambtsdragers van de verrekenplicht.
Beschikt u over informatie over het aantal deeltijdwethouders in Nederland en hun tijdsbestedingsnorm? Zo ja, waaruit bestaat die informatie?
Nee, het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties beschikt niet over deze informatie.
Zijn er in Nederland wethouders met een tijdsbestedingsnorm van 99% of 95%? Zo ja, hoeveel wethouders betreft dit en welke overwegingen lagen ten grondslag aan het besluit om deze wethouders in deeltijd aan te stellen?
Verwezen zij naar het antwoord op vraag 7.
Acht u het wenselijk dat er een minimumpercentage voor die tijdsbestedingsnorm wettelijk wordt verankerd? Zo ja, aan welk percentage denkt u? Zo nee, waarom niet?
Benoeming en ontslag van wethouders is bij uitstek een lokale, autonome aangelegenheid, waarbij gemeenten zoveel mogelijk ruimte moet worden gelaten. Ik zie geen reden om een minimumnorm te introduceren. Of een wethouder vervolgens in het licht van de vastgestelde norm naar behoren functioneert, is aan de raad om te beoordelen.
Deelt u de mening dat het, indien er voor een wethouder een hoge tijdsbestedingsnorm is vastgesteld, niet billijk is als die wethouder al zijn neveninkomsten mag behouden? Zo ja, waarom en waar ligt wat u betreft het omslagpunt, als het gaat om de tijdsbestedingsnorm of het aantal uren dat een nevenbetrekking vergt, tussen het wel en niet hoeven te verrekenen van neveninkomsten? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Volgens de huidige wet- en regelgeving geldt dat het omslagpunt ligt bij een voltijdsaanstelling. Mijn ambtsvoorganger was destijds3 van oordeel dat een wethouder zijn of haar neveninkomsten ongeacht de bron ervan, zou moeten verrekenen, maar dat het bij een deeltijdfunctie als wethouder meer voor de hand ligt rekening te houden met het gegeven dat de wethoudersfunctie dan niet voltijds is en dat er uit andere bronnen inkomen wordt genoten. De wet is toen zo komen te luiden dat verrekening niet behoeft plaats te vinden in het geval de wethouder in deeltijd is aangesteld.
Deelt u de mening dat, indien een wethouder niet in deeltijd is aangesteld en dus neveninkomsten op grond van de wet verrekend moeten worden, een beslissing daarover, vanwege het voorkomen van belangenverstrengeling of beïnvloeding, beter buiten de invloedssfeer van het gemeentebestuur kan worden genomen? Zo ja, waarom en hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Een beslissing of er in het individuele geval al dan niet wordt verrekend, is een op rechtsgevolg gerichte beslissing waartegen betrokkene in bezwaar en beroep kan. Daarvoor is een besluit nodig. Het college is verantwoordelijk voor een dergelijke formele besluitvorming en voor de feitelijke uitvoering. Ik heb geen signalen uit de praktijk dat dit als problematisch wordt ervaren.
Om het college bij die vaststelling behulpzaam te zijn en de berekening van het te verrekenen bedrag objectief vast te helpen stellen, heeft het Ministerie van BZK een applicatie laten ontwikkelen die berekent welk bedrag eventueel in mindering moet worden gebracht op de bezoldiging.
Verder worden de opgegeven bedragen aan de hand van gegevens van de belastingdienst door het ministerie gecontroleerd. In het geval uit die controle mogelijke onduidelijkheden blijken, neemt het Ministerie van BZK hierover contact op met de gemeente. Daarmee zijn er voldoende waarborgen tegen belangenverstrengeling of beïnvloeding.
Voor welke datum moet een wethouder uiterlijk rekenschap afleggen over de neveninkomsten die hij in een bepaald jaar heeft gehad? Welke gevolgen heeft het als die wethouder die datum overschrijdt?
Indien de wethouder binnen zes maanden na afloop van het kalenderjaar waarop de verrekeningsprocedure ziet, geen opgave of verklaring heeft ingezonden, of niet tijdig uitstel heeft gevraagd om later de gevraagde informatie te verstrekken, stelt het college van burgemeester en wethouders de bezoldiging over het afgelopen jaar vast op 65% van de bezoldiging op jaarbasis, tenzij het uit andere hoofde kan vaststellen tot welk bedrag er verrekend zou moeten worden.
De in het antwoord op vraag 11 beschreven applicatie is zodanig ingericht dat gestimuleerd wordt dat het proces vóór 1 oktober van het jaar volgend op het verrekenjaar is afgerond.
Hoe lang kan een beslissing op een bezwaar van een wethouder tegen een besluit tot verrekening na het indienen van het bezwaar uitblijven?
Voor de termijnen van bezwaar en beroep gelden de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht. In principe moet het college binnen zes weken beslissen op het bezwaarschrift. Er kunnen omstandigheden zijn waardoor de beslistermijn wordt verlengd. Bijvoorbeeld ingeval wordt geoordeeld dat specifieke nadere informatie nodig is. Het college doet hiervan schriftelijk mededeling aan de belanghebbende.
Acht u het wenselijk dat beslissing over een bezwaar tegen een besluit tot verrekening van inkomsten door een onafhankelijke instantie buiten de invloedssfeer van het desbetreffende gemeentebestuur zou moeten liggen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Strekking van bezwaar is dat het bestuursorgaan de gelegenheid heeft het besluit in primo te heroverwegen. Daarbij kan een bezwaaradviescommissie worden ingesteld4. Deze commissie bestaat dan uit een voorzitter en ten minste twee leden. De voorzitter mag geen deel uitmaken van en niet werkzaam zijn onder de verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan. Daarna staat nog (hoger) beroep open op de bestuursrechter. Ik zie geen enkele aanleiding om voor de omschreven situatie van de gangbare procedure af te wijken.
Het bericht “Gemeentelijke e-mail slecht beveiligd” |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), Manon Fokke (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Gemeentelijke e-mail gênant slecht beveiligd?1
Ja.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over de beveiliging van gemeentelijke e-mail?2 3
Ja.
Is het waar dat nog steeds vrijwel geen enkele gemeente voldoet aan de verplichte beveiligingsstandaarden voor e-mail? Zo ja, heeft u zicht op hoeveel gemeente niet voldoen aan de verplichte beveiligingsstandaarden voor e-mail? Zo nee, waarom niet?
In het bericht wordt gerefereerd aan de open beveiligingsstandaarden DKIM+SPF+DMARC (anti-phishing), DNSSEC (domeinnaambeveiliging) en STARTTLS (beveiligde verbindingen).
DKIM+SPF en DNSSEC staan op de pas-toe-of-leg-uit lijstvan het Forum Standaardisatie. DMARC en STARTTLS in combinatie met DANE zijn kandidaat om opgenomen te worden. De open standaarden die op de pas-toe-of-leg-uit lijst staan, zijn verplicht bij aanschaf, aankoop, aanbesteding of ontwikkeling van nieuwe diensten.
Volgens cijfers van het Bureau Forum Standaardisatie [https://www.forumstandaardisatie.nl/fileadmin/os/publicaties/Monitor_OSb_2015_Definitief.pdf] was DKIM in 2015 bij 77 gemeenten geïmplementeerd. Concluderend meldt het rapport (p. 24): «Iets meer dan één vijfde van de domeinnamen van overheden is in 2015 voorzien van een DKIM-configuratie. De verschillen tussen de verschillende overheden zijn niet groot.»
Voor deze standaarden is door het Nationaal Beraad een adoptie-impuls afgesproken, met het streefbeeld om de beveiligingsstandaarden die reeds op de pas-toe-of-leg-uit-lijst staan (TLS, DKIM+SPF en DNSSEC) – daar waar van toepassing – uiterlijk eind 2017 te hebben geïmplementeerd.
Gemeenten werken op verschillende fronten aan de bestrijding van spam en phishing. In de eerste plaats gaat het om het vergroten van de bewustwording binnen gemeenten; dit geldt eveneens voor burgers en bedrijven. In de tweede plaats zijn er additionele maatregelen zoals antispam- en antivirusoplossingen voor e-mail en firewallinstellingen.
De Informatiebeveiligingsdienst voor gemeenten (IBD) maakt factsheets rond de implementatie van DMARC, SPF en DKIM, om gemeenten op de hoogte te brengen van de standaarden en de voordelen van het implementeren ervan. Verder informeert IBD de betrokken leveranciers van klantcontactcentra, hostingpartijen, providers e.d. over de standaarden, zodat ze zich klaar kunnen maken voor vragen van gemeenten.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat, vanwege de gebrekkige beveiliging van e-mailverkeer van gemeenten, de persoonsgegevens die worden uitgewisseld in verkeerde handen kunnen vallen? Zo ja, hoe gaat u de desbetreffende gemeenten daar op aanspreken? Zo nee, waarom niet?
De betreffende standaarden DKIM / DMARC en SPF zorgen voor e-mailauthenticatie; hiermee wordt het mogelijk dat de ontvanger de identiteit van de afzender deels controleert. De standaarden hebben een belangrijke functie bij de mogelijke herkenning van spam en phishing voor zover deze gebruik maken van spoofing (waarbij een verzender zich voordoet als een ander).
Gebruik van deze standaarden is één van de schakels in de bestrijding van phishing en de beveiliging van persoonsgegevens. Omdat behalve gebruik van deze standaarden ook andere maatregelen genomen worden, onderschrijf ik niet dat door het enkele feit dat deze standaarden niet worden gebruikt persoonsgegevens in verkeerde handen vallen.
Heeft u er zicht op in hoeveel gemeenten geen STARTLLS-standaard wordt aangehouden en er daardoor geen beveiligde internetverbinding mogelijk is?
De standaard STARTTLS is in combinatie met DANE (voor beveiligde mailverbindingen) in behandeling genomen door het Forum Standaardisatie en kan daardoor, mogelijk al in 2016, worden opgenomen op de lijst met open standaarden. Het Forum Standaardisatie zal vanaf dan ook de implementatie bij aanschaf, aankoop en aanbestedingen monitoren.
Wat is volgens u de oorzaak van het probleem dat gemeenten de verplichte internetstandaarden voor de beveiliging van e-mail niet aanhouden? Hoe gaat u ervoor zorgen dat deze standaarden in alle gemeenten gehandhaafd worden?
De internetstandaarden die op de pas-toe-leg-uit-lijststaan, zijn verplicht bij aanschaf, aankoop, ontwikkeling of aanbesteding van nieuwe diensten, tenzij er een zwaarwegende reden is om hiervan af te wijken. Het handhaven in bestaande situaties is niet aan de orde. De versnelde implementatie is onderdeel van een lokaal afwegingskader.
Door het uitvoeren van een impactanalyse heeft de IBD uitgezocht welke impact de implementatie van deze standaarden voor gemeenten heeft. Hieruit blijkt dat de implementatie van de standaarden meer impact heeft naarmate de organisatie groter en complexer is. Voor met name DMARC moeten alle gemeentelijke mailstromen in kaart zijn gebracht en worden vertaald in beveiligingsregels. Het fout instellen van deze standaarden leidt tot een verstoring in e-mail van en aan de gemeente.
Zoals ik uw Kamer heb aangegeven in mijn brief met uitgangspunten wetgeving GDI (Kamerstuk 26 643 nr. 373) werk ik in deze wet aan een grondslag waarmee – nader te bepalen – standaarden uit de pas-toe-of-leg-uit-lijst wettelijk verplicht kunnen worden gesteld voor bestuursorganen, onder andere voor uniformering voor burgers en bedrijven, en het garanderen van communicatie. Daarbij speelt ook informatiebeveiliging een rol. De VNG onderschrijft die uitgangspuntenbrief.
Hebben de gemeenteraden en de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) voldoende middelen om toezicht te houden op de naleving van de wettelijk geldende eisen voor de verwerking van persoonsgegevens? Geven de gemeenteraden en de AP voldoende prioriteit aan het toezicht houden op de naleving van de wettelijk geldende eisen voor de verwerking van persoonsgegevens? Zo nee, hoe gaat u ervoor zorgen dat hier meer prioriteit aan wordt gegeven? Zo ja, hoe kan het dan nog steeds mis gaan?
Gemeenteraden bestaan uit gekozen volksvertegenwoordigers. Op grond daarvan en de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van gemeenten voortvloeiend uit de Grondwet en de Gemeentewet, voeren gemeenten hun wettelijke taken zelfstandig uit. In die zin acht ik gemeenteraden en het gemeentebestuur zeer wel in staat om zorg te dragen voor de naleving van privacyregels en voor een afdoende niveau van de gemeentelijke informatieveiligheid. Desalniettemin kan het Rijk op grond van de Gemeentewet – in het kader van interbestuurlijk toezicht – toezicht houden op het gemeentebestuur. Dat is bij mijn weten nog niet voorgekomen in het geval van tekortkomingen op het gebied van de verwerking van persoonsgegevens of informatieveiligheid.
Het specifieke toezicht op de naleving van de wettelijke bepalingen inzake de verwerking van persoonsgegevens wordt gehouden door de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). De AP richt als onafhankelijke toezichthouder haar eigen toezicht in. In het uitvoeren van haar toezichthoudende en handhavende taak stelt de AP prioriteiten op basis van criteria, zoals de ernst en de duur van de overtreding.
De AP dient haar taken in onafhankelijkheid te kunnen uitoefenen, zonder inmenging van buitenaf. Daarnaast kan ik u mededelen dat er geen signalen bekend zijn waaruit blijkt dat de AP tekortschiet in het houden van toezicht op de naleving van de wettelijke eisen voor de verwerking van persoonsgegevens.
Herinnert u zich uw antwoorden op de vele vragen die gesteld zijn over de beveiliging en verwerking van persoonsgegevens in gemeenten?4 5 6 7
Ja.
Deelt u de mening dat gemeenten onzorgvuldig omgaan met de persoonsgegevens van hun inwoners? Deelt u de mening dat het bericht «Gemeentelijke e-mail gênant slecht beveiligd» past in dit beeld?
Neen. Gemeenten hebben zich gecommitteerd aan de beveiliging van persoonsgegevens en hechten hieraan grote waarde. De implementatie van open standaarden heeft een plek in de activiteiten die gemeenten ontplooien om het gemeentelijk informatielandschap te beveiligen conform de uitgangspunten en kaders van hun gemeenschappelijk normenkader de Baseline Informatiebeveiliging Nederlandse Gemeenten (BIG). De volgorde van implementatie van maatregelen (ook technische detailmaatregelen, maar vooral ook fysieke en organisatorische maatregelen) is gebaseerd op een lokale risicoafweging waar het college van B&W voor verantwoordelijk is.
Zijn er volgens u ook goede voorbeelden van gemeenten die voldoen aan alle wettelijke eisen en zorgvuldig omgaan met de persoonsgegevens van burgers? Welke zijn dit? Waarom lukt het hier wel? Hoe gaat u ervoor zorgen dat dit goede voorbeeld gedeeld wordt met andere gemeenten?
Zonder in te gaan op de specifieke casuïstiek van individuele gemeenten, zijn er voorbeelden bekend van gemeenten waar bijvoorbeeld de gemeentelijke rekenkamer onderzoek heeft gedaan naar de mate van beveiliging van informatie. Dergelijke onderzoeken stellen college en raad in de gelegenheid om het niveau van informatieveiligheid te verhogen.
Uiteraard moeten gemeenten voldoen aan wettelijke eisen en dienen ze zorgvuldig om te gaan met persoonsgegevens. Dat wil niet zeggen dat er nooit iets mis gaat. Gemeenten werken aan bewustwording bij medewerkers, werken aan informatieveiligheid en weten zich gesteund door de IBD. De IBD draagt ook bij aan kennisdeling op het gebied van best practices. Daarnaast is privacy een belangrijk onderdeel van het programma ISD van de VNG. Ook via dat programma worden vele goede praktijken van gemeenten gedeeld.
Wat vindt u het voorstel om naast de Baseline Informatiebeveiliging Nederlandse Gemeenten (BIG) een privacy-BIG in te stellen om de privacy van burgers te waarborgen? Bent u inmiddels in gesprek met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en KING (Kwaliteitsinstituut Nederlandse Gemeenten) over de haalbaarheid van zo'n privacy-BIG en wat is de stand van zaken met betrekking tot dit voorstel?
De Baseline Informatiebeveiliging Nederlandse Gemeenten (BIG) maakt deel uit van de Resolutie Informatieveiligheid waarmee de leden van de VNG op 29 november 2013 hebben ingestemd. Een voorstel om daarnaast een privacy-BIG in te stellen, lijkt me in dat kader iets voor de gemeenten om te besluiten.
VNG en gemeenten vinden, net als ik, een goede omgang met privacy zeer belangrijk. Onlangs werd op de ALV van de VNG privacy als prioriteit op de agenda gezet met het Position Paper Privacy. Gemeenten geven daarin aan dat het borgen van privacy en een correcte gegevensbescherming in alle gemeenten van groot belang zijn en een zeer belangrijke basis voor het vertrouwen van burgers, bedrijven, ketenpartners en medeoverheden in gemeenten. Gemeenten willen hun inzet op het gebied van het privacyvraagstuk versterken en collectiviseren. In het position paper zijn hiervoor tien actiepunten opgenomen. Een van de actiepunten houdt in dat de VNG in overleg met bestuurders (waaronder ook raadsleden), ambtenaren, ketenpartners en experts onderzoek doet naar de mogelijkheid om gezamenlijke privacykaders (normen) te ontwikkelen. Ik blijf in contact met de VNG over de ontwikkelingen en voortgang hiervan.
Gesjoemel met gevaarlijke stoffen tussen Eindhoven en Venlo |
|
Yasemin Çegerek (PvdA), Manon Fokke (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Gesjoemel met giftreinen tussen Eindhoven en Venlo»?1
Ja
Is het waar dat op het traject Eindhoven–Venlo de afgelopen maanden vier soorten stoffen vervoerd zijn die op dit traject überhaupt niet vervoerd mogen worden? Zo ja, hoe is dit mogelijk en welke consequenties worden hieraan verbonden? Zo nee, wat klopt er wel van de berichtgeving?
Nee. In Nederland bestaat geen verbod voor het vervoer van een bepaalde stofcategorie. Zie voor een nadere toelichting op de vraag in hoeverre er in het kader van Basisnet stoffen vervoerd mogen worden, de toelichting onder «Uitvoering van de Wet basisnet» zoals opgenomen in de aanbiedingsbrief.
Wat betekenen de overschrijdingen van de risicoplafonds voor de veiligheid van de omwonenden?
Een overschrijding betekent concreet dat de zogeheten plaatsgebonden risicocontour, uitgedrukt in een afstand in meters ten opzichte van het midden van de spoorbundel, verder van het spoor af komt te liggen. Een van de uitgangspunten van Basisnet is dat er zich binnen deze ruimte geen woningen mogen bevinden. Door de nu geconstateerde overschrijdingen ligt deze contour dus weliswaar verder van het spoor, maar bevinden zich met het daadwerkelijk gerealiseerde vervoer geen woningen erbinnen.
Welke maatregelen zijn de afgelopen periode reeds genomen om (nieuwe) overschrijdingen van de basisnetplafonds te voorkomen? Wat is het effect geweest van deze maatregelen?
De Wet basisnet is per 1 april 2015 van kracht geworden en de kwartaal-rapportages laten voor het eerst overschrijdingen zien. Tot nu is het besluit genomen om de Basisnetresultaten van de omleidingsroutes vanwege het Derde Spoor per kwartaal te publiceren in plaats van jaarlijks. Hierdoor is eerder inzichtelijk waar zich welke knelpunten ten opzichte van de risicoplafonds gaan voordoen. Voordat verdere concrete maatregelen worden genomen is het van belang dat de oorzaken goed in beeld zijn gebracht. Ik verwacht de uitkomsten van deze analyse begin juli. Vervolgens zal ik uw Kamer hierover informeren en daarbij tevens ingaan op mogelijke oplossingsrichtingen om de overschrijdingen weg te nemen.
Welke inspanningen hebben goederenvervoerders en verladers, conform de door hen uitgesproken intentie, geleverd om gevaarlijke stoffen zo veel als mogelijk via de Betuweroute te vervoeren?2 Wat is uw oordeel over de geleverde inspanningen?
De mate waarin vervoerders zich hebben ingespannen om gevaarlijke stoffen zo veel mogelijk via de Betuweroute te vervoeren, is onderdeel van de analyse die nu wordt uitgevoerd. Ik verwacht de uitkomsten van deze analyse begin juli. Vervolgens zal ik uw Kamer hierover informeren en daarbij tevens ingaan op mogelijke oplossingsrichtingen om de overschrijdingen weg te nemen.
Verwacht u over de jaren 2015 en 2016 te kunnen voldoen aan onderstaande toezeggingen van uw voorganger aan de Kamer, te weten: «Daarbij is tevens aangegeven dat ook met deze extra transporten [als gevolg van werkzaamheden Derde Spoor] het vervoer van gevaarlijke stoffen binnen de risicoplafonds van het Basisnet zal moeten blijven»3 en «Van belang is dat in alle gevallen de omgevingsrisico’s van dat vervoer niet hoger mogen zijn dan de in Basisnet vastgelegde risicoplafonds»?4
De door u aangehaalde uitspraken gelden nog onverkort. De recent en voor het eerst beschikbaar gekomen resultaten vormen aanleiding voor maatregelen om met behulp van de nu uit te voeren analyse – het vervoer van gevaarlijke stoffen alsnog binnen de risicoplafonds van Basisnet te brengen.
Het bericht “beveiliging tientallen gemeentesites lek: persoonsgegevens niet veilig” |
|
Manon Fokke (PvdA), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over het bericht «beveiliging tientallen gemeentesites lek: persoonsgegevens niet veilig»?1
Ja.
In hoeveel gemeenten is de Baseline Informatiebeveiliging Nederlandse Gemeenten (BIG) inmiddels volledig geïmplementeerd? Zijn bij u, ondanks de implementatie van de BIG, toch nog berichten bekend dat er in gemeenten gebruik wordt gemaakt van een onbeveiligde https-verbinding wanneer zij naar vertrouwelijke informatie van burgers vragen? Zo ja, in hoeveel gemeenten wordt nog niet gebruik gemaakt van een beveiligde https-verbinding bij het verwerken van vertrouwelijke informatie van burgers? Zo nee, bent u bereid onderzoek te doen naar de beveiliging van gemeentewebsites en de verzameling en verwerking van vertrouwelijke informatie door gemeentes via deze websites?
Gemeenten zijn zoals afgesproken in de resolutie «informatieveiligheid, randvoorwaarde voor de professionele gemeente» bezig met het implementeren van de BIG. Deze baseline bevat een breed scala aan technische, organisatorische, fysieke en procedurele maatregelen. De implementatie ervan is een doorlopend proces waarbij gemeenten op basis van eigen afwegingen het gemeenschappelijke normenkader als leidraad gebruiken. Zo betekent bijvoorbeeld voor een gemeente die zijn ICT heeft ondergebracht bij een externe leverancier de implementatie iets heel anders dan voor een gemeente die zijn ICT 100% in eigen beheer uitvoert. In algemene zin hebben alle gemeenten inmiddels de voor hen belangrijkste maatregelen uit de BIG geïmplementeerd. Welke dat zijn hangt af van de lokale afweging per gemeente.
Mij is bekend, onder andere uit de pers en van individuele onderzoekers op het gebied van informatiebeveiliging dat niet alle gemeenten https gebruiken voor webformulieren waarmee de gemeente een burger om informatie vraagt, bijvoorbeeld in het kader van dienstverlening. Wanneer de gemeente persoonsgegevens verwerkt, dient de gemeente op basis van artikel 13 van de Wet bescherming persoonsgegevens een passend beveiligingsniveau te garanderen. De richtsnoeren van het College bescherming persoonsgegevens (thans Autoriteit persoonsgegevens) uit 2013 die hierop van toepassing zijn, schrijven voor dat de bewerker encryptie (versleuteling) toe dient te passen bij verzending van persoonsgegevens via het internet. Ook de BIG schrijft dit voor voor het veilig verwerken van gevoelige gegevens.
Ik heb kennis genomen van het onderzoek van RTL Nieuws dat aantoonde dat bij 10 van de 390 gemeenten het afsprakenformulier niet was beveiligd door middel van https. Deze 10 gemeenten zijn door de Informatiebeveiligingsdienst voor gemeenten (IBD) op de hoogte gesteld van dit feit en zij hebben alle in samenwerking met hun leveranciers deze situatie opgelost. Het gaat erom dat gemeenten adequate actie ondernemen bij het bekend worden van kwetsbaarheden. De gemeente is zelf verantwoordelijk voor het naleven van de wettelijke eisen om persoonsgegevens te beschermen. De Autoriteit Persoonsgegevens ziet daarop toe. De gemeente is ook zelf verantwoordelijk voor een afdoende beveiliging van gevoelige en vertrouwelijke informatie.
Gemeenten leggen hierover verantwoording af aan de gemeenteraad.
Een onderzoek zoals u dat schetst zou als momentopname van de toepassing van een enkele technische maatregel mijns inziens onvoldoende meerwaarde bieden ten opzichte van het huidige verantwoordingsstelsel.
Zijn gemeenten naar uw mening voldoende uitgerust om op een goede en veilige manier vertrouwelijke informatie van burgers te verwerken via gemeentewebsites? Is er voldoende kennis en fte beschikbaar binnen gemeenten om gemeentewebsites te beheren? Zo nee, welke aanvullende maatregelen gaat u nemen om gemeenten beter uit te rusten om vertrouwelijke informatie van burgers te verwerken via gemeentewebsites en om deze sites te beheren?
In het algemeen zijn gemeenten voldoende toegerust om op een goede en veilige manier vertrouwelijke informatie te verwerken. Ze hebben zich gecommitteerd aan de implementatie van de BIG. Zie ook het antwoord op vraag 2. Hoeveel kennis en fte er beschikbaar is of moet zijn om gemeentewebsites te beheren, verschilt van gemeente tot gemeente. Het is daarom niet zonder meer mogelijk om algemene uitspraken te doen over maatregelen.
Gemeenten werken dagelijks samen met hun leveranciers aan informatiebeveiliging, of dit nu gaat om de website of anderszins. Gemeenten hebben zeer veel kennis in huis en kunnen tevens, onder andere via de IBD, kennis van andere gemeenten benutten. Ik heb geen signalen dat gemeenten onvoldoende fte beschikbaar hebben om de website te beheren.
Deelt u de mening dat burgers afhankelijk zijn van hun eigen gemeente voor dienstverlening en dat daarom in alle gemeenten de kwaliteit en veiligheid van de dienstverlening via gemeentewebsites hetzelfde niveau moet hebben?
Ik ben het eens met de stelling dat burgers voor de dienstverlening afhankelijk zijn van de gemeente waarin ze wonen. Daarnaast moeten de kwaliteit en veiligheid op een adequaat niveau zijn. Hoe hoog dat niveau is, zal nog steeds van gemeente tot gemeente kunnen verschillen, met dien verstande dat de toezichthouder Autoriteit persoonsgegevens toezicht houdt op het minimumniveau van gegevensbescherming. Daar mag een gemeente nooit onder zakken.
In algemene zin zijn er uiteraard wel maatregelen te benoemen die altijd genomen dienen te worden om een minimumniveau te garanderen. Het versleutelen van gegevens op internet is daarvan een voorbeeld.
Herinnert u zich de vragen over de mogelijkheid om één kernwebsite voor alle gemeenten te maken? Deelt u de mening dat dit voor de veiligheid, kwaliteit en het beheer van deze websites voordelen kan opleveren? Bent u bereid opnieuw naar dit voorstel te kijken? 2
Ja, ik herinner mij die vragen en ik deel de mening dat één kernwebsite voordelen kan opleveren. In mijn brief van 20 april 2015 heb ik in de Kamer verslag gedaan van mijn overleg met de VNG over dit onderwerp (Kamerstuk 26 643, nr. 357). De VNG gaf aan dat één uniforme (model-)website naar haar mening geen recht doet aan de verschillen die er tussen gemeenten bestaan. Ik blijf echter attent op de mogelijkheid om een kernwebsite dichterbij te brengen. Het Kwaliteitsinstituut Nederlandse Gemeenten (KING) ontwikkelt momenteel een proof of concept voor een Generieke Transactievoorziening waarbij gemeentelijke formulieren voor ondernemers centraal worden aangeboden. Als deze proof of concept slaagt, zal ik met de VNG gaan overleggen over de mogelijkheden om dit ook te doen met formulieren voor burgers.
Deelt u de mening dat de privacy van burgers vanuit de BIG onvoldoende gewaarborgd is? Wat vindt u van het voorstel om naast de BIG een privacy-BIG in te stellen om de privacy van burgers te waarborgen? Bent u inmiddels in gesprek met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en KING (Kwaliteitsinstituut Nederlandse Gemeenten) over de haalbaarheid van zo'n privacy-BIG en wat is de stand van zaken met betrekking tot dit voorstel?
De BIG, de naam zegt het al, biedt een baseline voor informatiebeveiliging. Een deugdelijke beveiliging van gegevens is één van de aspecten die aandacht verdienen bij het beschermen van persoonsgegevens, waaraan gemeenten gehouden zijn op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens. Daarnaast behelst het adequaat waarborgen van de privacy van burgers vele andere aspecten, die onder andere genoemd zijn in de Rijksvisie over privacy in het sociaal domein; «zorgvuldig en bewust» en in de Privacy Impact Assessment 3D.
Met het in de EU aannemen van de algemene verordening gegevensbescherming (PbEU 2016, L 119), die op 25 mei 2018 van toepassing wordt en de huidige Wet bescherming persoonsgegevens grotendeels zal vervangen, zullen gemeenten net als andere verantwoordelijken voor gegevensverwerking bovendien moeten voldoen aan diverse nieuwe plichten, zoals maatregelen van privacy by design, het uitvoeren van privacy impact assessments en het aanstellen van een functionaris voor de gegevensbescherming. Naast de BIG zijn er dus andere waarborgen voor de bescherming van persoonsgegevens.
Op ambtelijk niveau zijn de gesprekken die ik heb toegezegd tijdens het algemeen overleg op 20 april gestart. Ik zal uw Kamer over de uitkomsten daarvan informeren.
Het bericht dat het slecht gesteld is met de online vindbaarheid van beleidsstukken van de gemeente Maastricht |
|
Manon Fokke (PvdA), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Kent u het bericht dat het slecht gesteld is met de online vindbaarheid van gemeentelijke beleidsnota’s en andere (financiële) beleidsstukken van de gemeente Maastricht?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Zijn bij u berichten bekend dat dit probleem in meer gemeenten speelt? Zo ja, hoeveel voorbeelden zijn u bekend en wat was de aard van de problemen die in deze gemeenten spelen?
Op het specifieke punt van online vindbaarheid van beleidsstukken vindt geen monitoring plaats. Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor de wijze waarop zij zich op internet presenteren.
In het kader van het programma Digitaal 2017 wordt overigens wel gemonitord hoe de overheidsorganisaties bepaalde producten en diensten via hun websites aanbieden. Daaronder vallen niet gemeentelijke beleidsnota’s en andere gemeentelijke (financiële) beleidstukken.
Zijn er problemen met de vindbaarheid van beleidsstukken op specifieke beleidsterreinen of is dit een algemeen probleem? Indien het probleem alleen speelt op specifieke beleidsterreinen, wat is hiervoor de reden en waarom gaat dit op andere beleidsterreinen wel goed?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat burgers zich moeten kunnen informeren over het beleid van hun overheid en dat deze informatie makkelijk toegankelijk zou moeten zijn?
Ja. Overheidsinformatie is altijd openbaar, tenzij de Wet openbaarheid van bestuur of andere wetgeving bepaalt dat de gevraagde informatie niet geschikt is om openbaar te maken. In het kader van het actieplan Open overheid werkt de overheid stapsgewijs aan meer actieve openbaarheid van informatie.
Wat doen gemeenten eraan om de vindbaarheid van beleidsinformatie te vergroten? Zijn dit initiatieven van individuele gemeenten of werken gemeenten hierin samen? Is dit voldoende? Zo ja, waarom? Zo nee, welke maatregelen treft u om gemeenten ertoe te bewegen om de vindbaarheid van gemeentelijke beleidsinformatie te vergroten?
Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor de wijze waarop zij zich, al dan niet op internet, presenteren. Ik beschik niet over een overzicht van de activiteiten van gemeenten op dit punt.
Gemeentelijke organisaties worden door het Kenniscentrum Dienstverlening ondersteund om het gebruikersperspectief een meer centrale plaats te geven in het dienstverleningsproces. Dit Kenniscentrum Dienstverlening is een samenwerkingsverband tussen het Ministerie van BZK, VNG en KING.
De overheid werkt met het actieplan Open overheid stapsgewijs aan meer actieve openbaarheid van informatie. In dit verband zijn met name de actiepunten «Open over geld; open spending detaildata» en «Open over besluitvorming bij gemeenten: open raadsinformatie» relevant.
Met financiële steun van het Ministerie van BZK bevordert de Open State Foundation (OSF) dat op termijn alle provincies, waterschappen en gemeenten hun financiële detaildata duurzaam en volgens een gemeenschappelijke standaard openstellen. De pilot «open spending detaildata» wordt daarmee verbreed naar andere decentrale overheden. Het Ministerie van BZK ondersteunt deze activiteiten in samenwerking met onder andere de VNG en biedt daarvoor een platform via het Landelijk Expertisepunt Open Overheid.
De Open State Foundation (OSF) heeft in opdracht van het Ministerie van BZK en de VNG een pilot met 5 gemeenten uitgevoerd voor het ontsluiten van raadsinformatie in een gestandaardiseerd en machine-leesbaar formaat (als open data). De VNG heeft namens de gemeenten aangegeven deze pilot te willen verdiepen en te willen verbreden naar alle gemeenten in het kader van haar Digitale Agenda 2020. Door raadsinformatie als open data te ontsluiten kunnen raadsleden, inwoners en (lokale) journalisten de besluitvorming van de raad gerichter volgen en waar nodig invloed uitoefenen.
Deelt u de mening dat alle gemeenten hun gemeentelijk archief moeten digitaliseren om de vindbaarheid van beleidsinformatie te vergroten? Zo ja, op welke termijn zullen alle gemeentelijke archieven gedigitaliseerd zijn? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor het vraagstuk van digitalisering. De Archiefwet schrijft niet voor dat informatie moet worden gedigitaliseerd.
Hoe verhouden de problemen in de gemeente Maastricht zich tot het programma Archief 2020?
Archief 2020 is een innovatieprogramma waarin de archiefsector en alle lagen van openbaar bestuur in Nederland samenwerken om te komen tot duurzame toegankelijkheid van (digitale) overheidsinformatie en een toekomstvaste archieffunctie. De kennisproducten die in dit programma worden ontwikkeld, worden beschikbaar gesteld aan alle overheden. Een voorbeeld hiervan is het Toepassingsprofiel Metagegevens Decentrale Overheden. Het programma wordt in samenwerking met de decentrale overheden uitgevoerd door het Nationaal Archief in opdracht van de Minister van OCW.
Bent u van mening dat het voorstel van wet Open Overheid bovengenoemde problemen oplost? Deelt u de mening dat het informatieregister, dat overheidsorganen moeten bijhouden van de documenten en datasets waarover zij beschikken, behulpzaam kan zijn bij de oplossing van bovengenoemde problemen?
Een open overheid en openbaarheid van (overheid)informatie zijn belangrijk pijlers voor een democratische samenleving. Burgers zijn gebaat bij toegankelijke en vindbare informatie. Toegankelijkheid en vindbaarheid kunnen echter op vele manieren worden verbeterd. Een cultuuromslag richting meer openheid en openbaarheid kan daaraan belangrijk bijdragen. Over een informatieregister moet goed worden nagedacht, zowel qua inhoud en vormgeving als wat betreft uitvoering- en kostenaspecten. Ik ben geen voorstander van het informatieregister, zoals dat is opgenomen in het initiatiefvoorstel wet open overheid.
De Belastingdienst die in publiekscontacten in Friesland niet in het Fries communiceert |
|
Manon Fokke (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Fiskus is taalferoardering brek», het bericht «Fiscus spreekt geen Fries» en het persbericht «Dingtiid: skûtsje van de Friese taal heeft een schipper nodig»?1 2 3
Ja.
Is het waar dat Friese belastingplichtigen bij de Belastingtelefoon niet in het Fries te woord worden gestaan? Zo ja, waarom wordt er geen Fries gesproken? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Met het Belastingkantoor in Leeuwarden kan in de Friese taal worden gecommuniceerd. Dit kan zowel aan de balie als schriftelijk. Friezen kunnen schriftelijk bezwaar maken in het Fries als ze het bezwaar naar het Belastingkantoor te Leeuwarden sturen. Het klopt dat belastingplichtigen bij de Belastingtelefoon niet in het Fries te woord worden gestaan. De Belastingtelefoon is inhoudelijk georganiseerd. Dit betekent dat gesprekken naar onderwerp over de verschillende vestigingen van de Belastingtelefoon over het land worden verspreid.
Kunnen Friezen die dat willen, schriftelijk met de Belastingdienst communiceren, bijvoorbeeld als zij bezwaar tegen een aanslag willen maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn rijksdiensten zoals de Belastingdienst verplicht om op basis van de Wet gebruik Friese taal een taalverordening te hebben en er voor te zorgen dat zij in het Fries kunnen communiceren? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
De Belastingtelefoon is een landelijk opererende dienst en is niet aan te merken als een rijksdienst die in Friesland is gevestigd. Rijksdiensten waarvan het werkterrein zich uitstrekt over heel Nederland, zoals de Belastingdienst, zijn op grond van de Wet gebruik Friese taal niet verplicht om de mogelijkheid te bieden om in het Fries te communiceren.
Zijn de genoemde berichten voor u aanleiding om er voor te zorgen dat de Belastingdienst op korte termijn wel in het Fries gaat communiceren? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Is daarvoor een taalverordening nodig of kan het op een andere manier eerder worden geregeld? Zo nee, waarom niet?
Het belastingkantoor Leeuwarden is in staat om met Friezen zowel mondeling als schriftelijk in het Fries te communiceren. Landelijke onderdelen van de Belastingdienst omvormen naar deze meertaligheid is een onevenredige belasting voor de Belastingdienst. De genoemde berichten zijn voor mij geen aanleiding om de Belastingdienst te vragen om ook via de Belastingtelefoon in het Fries te communiceren.
Deelt u de menig van Dingtiid dat het ontbreekt aan sturing en monitoring op de uitvoering van de Wet gebruik Friese taal? Zo ja, hoe gaat u dit verbeteren en wat denkt u van het instellen van een «taalschipper»? Zo nee, waarom niet?4
De introductie van een «taalschipper», die onder meer tot taak heeft de bij het taalbeleid betrokken overheden te ondersteunen, is een van de vier adviezen die het Orgaan voor de Friese taal DINGtiid geeft in het rapport «verandering en verbetering». Ik zal over het rapport in gesprek gaan met DINGtiid en daarna een eventueel vervolg geven aan het advies.