Het horen van slachtoffers / getuigen in de strafzaak rond de Groningse gaswinning |
|
Kathalijne Buitenweg (GL), Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kloppen de signalen dat in de strafzaak rond de Groningse gaswinning de rechter-commissaris heeft aangegeven dat afhankelijk van de inhoud van de af te leggen verklaring door getuigen/slachtoffers mogelijk een (nader) verhoor op locatie – bij de getuige thuis – plaatsvindt en dus ook in de aanwezigheid van de advocaten van de NAM? Zo ja, wat vindt u van deze aanpak?
De raadslieden van de verdachte hebben het wettelijk recht om bij het verhoor van de rechter-commissaris aanwezig te zijn.
In het geval van de strafzaak rond de Groningse gaswinning is het verzoek om de verhoren bij de getuigen thuis te laten plaatsvinden afkomstig van de getuigen zelf. Een verzoek daartoe is door de raadslieden van getuigen gedaan aan de rechter-commissaris. Zowel de officier van justitie als de raadslieden van de NAM achtten een verhoor ter plaatse niet wenselijk.
Herinnert u zich de beantwoording op eerdere vragen over politiehuisbezoeken aan Groningers die voornemens waren te demonstreren tijdens het bezoek van de Minister van Economische Zaken aan Groningen, waarvan de burgemeester van Groningen achteraf vond dat de politie op een andere manier had kunnen optreden?1 Zo ja, deelt u de mening dat ook de verhoren van de rechter-commissaris zo veel mogelijk op een andere, voor getuigen/slachtoffers minder ingrijpende manier moeten worden vormgeven?
Ja, ik ben bekend met die beantwoording. In het geval van deze strafzaak rond de Groningse gaswinning komt het verzoek om gehoord te worden in de privé omgeving van de getuigen zelf.
Deelt u de mening dat van het horen van getuigen/slachtoffers in aanwezigheid van de advocaten van de NAM een intimiderend effect kan uitgaan op getuigen die, los van de lopende strafzaak, waarschijnlijk ook nog in de afhandeling van hun mijnbouwschadezaak met de NAM van doen hebben? Zo nee, waarom niet?
In de wet staat opgenomen dat de raadslieden van verdachte het recht hebben om bij de verhoren bij de rechter-commissaris aanwezig te zijn. De rechter-commissaris is degene die beoordeelt of daarop een uitzondering gemaakt moet worden.
Bent u bereid het openbaar ministerie te vragen op welke wijze secundaire victimisatie van de te horen getuigen kan worden vermeden, althans dat kan worden bewerkstelligd dat de verhoren voor de getuigen zo min mogelijk belastend zijn? Zo nee, waarom niet?
Het Openbaar Ministerie heeft zich verzet tegen het horen van de getuigen op locatie. De rechter-commissaris heeft overigens het horen op locatie nog niet toegestaan. Alle getuigen worden tijdens het verhoor bijgestaan door een advocaat die de positie van de getuige tijdens het verhoor bewaakt.
Het bericht ‘Ruim 600 euro 'afsluitboete' voor huiseigenaar die gasloos gaat wonen, dat mag dus niet’ |
|
Tom van der Lee (GL), Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ruim 600 euro «afsluitboete» voor huiseigenaar die gasloos gaat wonen, dat mag dus niet»?1
Ja.
Welke consequenties verbindt u aan deze bindende uitspraak van de Geschillencommissie Energie?
De Geschillencommissie Energie heeft in deze casus geoordeeld dat door de betreffende netbeheerder onvoldoende aannemelijk gemaakt is dat het volledig weghalen van de aansluiting en meetinrichting de enige mogelijkheid is om de veiligheid te kunnen waarborgen. Deze uitspraak heeft geen generieke werking.
Over de eventuele gevolgen van deze uitspraak zal ik in overleg met de netbeheerders gaan, zie ook het antwoord op vraag 3.
Dit onderwerp wordt ook besproken bij de tafel Gebouwde Omgeving van het Klimaatakkoord.
Deelt u het oordeel van de Geschillencommissie dat verzegeling geen veiligheidsrisico’s oplevert? Zo nee, waarom niet?
De netbeheerder is conform artikel 10 van de Gaswet verantwoordelijk voor de veiligheid van het gastransportnet. De netbeheerders hebben eerder aangegeven dat het zogenaamde verzegelen onvoldoende waarborgen biedt dat de veiligheid op de lange termijn geborgd is.
De Geschillencommissie Energie heeft in dit geval geoordeeld dat naar haar oordeel onvoldoende aannemelijk gemaakt is door de betreffende netbeheerder dat het volledig weghalen van de aansluiting en meetinrichting de enige mogelijkheid is om deze veiligheid te kunnen waarborgen. Daarmee is het de commissie onvoldoende duidelijk geworden waarom bijvoorbeeld met het volledig drukloos maken van de leidingen het veiligheidsbeleid niet naar behoren kan worden gewaarborgd.
De gezamenlijke regionale netbeheerders zullen naar aanleiding van deze uitspraak kijken naar de noodzaak om de aansluiting te verwijderen en nader bezien of goedkopere oplossingen daadwerkelijk verantwoord zijn. Ik heb de netbeheerders gevraagd mij hierover spoedig te informeren.
Deelt u de mening dat door deze uitspraak de urgentie voor warmtenetten en elektrificatie nog hoger wordt en dat de nieuwe Warmtewet nu alweer door de praktijk wordt ingehaald? Zo nee, waarom niet?
Dat de urgentie van warmtenetten en elektrificatie in het bijzonder door deze uitspraak zou toenemen, zie ik niet direct, maar hun urgentie was wat mij betreft al onomstreden.
Ik ben overigens in overleg met net beheerders om de afsluitkosten zo laag mogelijk te houden.
Wat zou gezien deze uitspraak op dit moment uw oordeel zijn over de motie-Van Tongeren (Kamerstuk 34 775-XIII, nr. 76) waarin de regering wordt verzocht er zorg voor te dragen dat personen die op eigen verzoek hun gasaansluiting willen laten afsluiten dit tegen een zo laag mogelijk tarief kunnen doen? Deelt u de mening dat het beter zou zijn geweest pro-actiever beleid ten aanzien hiervan te voeren waardoor de Geschillencommissie Energie hierover geen uitspraken had hoeven te doen?
Zoals de Geschillencommissie ook aangeeft, worden er noodzakelijke kosten veroorzaakt en mogen deze kosten in rekening gebracht worden aan de afnemers. Mijn inzet is dat afnemers geconfronteerd worden met zo laag mogelijke kosten en tarieven, zonder dat de veiligheid in het geding is. Ik begrijp dat huishoudens deze kosten als ontmoedigend ervaren. Om die reden vindt overleg plaats met de netbeheerders om deze afsluitkosten zo laag mogelijk te krijgen. De netbeheerders hebben toegezegd hieraan te gaan werken en met één uitvoeringssystematiek te komen.
Het is echter wel zo dat de kosten voor iedereen lager worden wanneer middels een wijkaanpak een gehele wijk in één keer van het gasnet afgaat.
Zie verder mijn antwoord op de vragen 2 en 3.
Deelt u de mening dat de Wet voortgang energietransitie (Wet VET), waarin geen maatregelen zijn opgenomen om de afsluitkosten van gas te verlagen, in dit opzicht nu al achterhaald is? Zo ja, ziet u dit als een gemiste kans? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De afhandeling van oude schades door de NAM |
|
Sandra Beckerman , Liesbeth van Tongeren (GL), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «NAM te gehaast en onzorgvuldig bij afhandeling oude schades»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over de uitspraak van de onafhankelijk raadsman dat de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) de afhandeling van zeker 6.000 schadegevallen onzorgvuldig behandelt, zoals fouten in het aanbod, data die niet kloppen en zelfs hele schadedossiers die worden vergeten? Deelt u de mening dat het ongehoord is dat mensen die al zo lang tegen de NAM voor hun recht vechten op deze wijze worden behandeld?
Schademeldingen moeten zorgvuldig worden afgehandeld, dat geldt zeker ook voor de oude schademeldingen. NAM onderschrijft dit overigens ook in een reactie die naar aanleiding van de brief van de Onafhankelijke raadsman is opgesteld.2 Afgelopen week is het belang van een zorgvuldige afhandeling van schade ook door de commissaris van de Koning in Groningen en mijzelf beklemtoond in het gesprek dat wij hierover periodiek met NAM voeren.
Hoe kan het dat gedupeerden die door de rechter in het gelijk zijn gesteld niet verder worden geholpen door de NAM?2 Deelt u de mening dat de NAM in deze situaties zo snel mogelijk tot actie zou moeten overgaan en dit traineren direct moet stoppen?
Ik ga in beginsel niet in op individuele gevallen. Ik deel de mening dat de NAM na een uitspraak van de rechter zo snel mogelijk in lijn met die uitspraak moet handelen.
Bent u nog steeds van mening dat de afhandeling van alle schades voorspoedig verloopt? Bent u bereid een onafhankelijk onderzoek in te stellen naar de tevredenheid van mensen bij wie oude schades zijn afgehandeld?
Op 1 juni 2018 heb ik uw Kamer de tweede voortgangsrapportage van NAM gestuurd over de afhandeling van de oude schademeldingen. In de begeleidende brief heb ik geconstateerd dat NAM onverminderd hard werkt aan een oplossing voor de oude gevallen en dat inmiddels 5.646 aanbiedingen zijn verstuurd. Eigenaren hebben het aanbod in 59% van de gevallen (3.306) geaccepteerd.
7% van de eigenaren (392) heeft het aanbod afgewezen, in 35% van de gevallen (1.948) is nog geen reactie ontvangen. De cijfers laten zien dat met de gekozen aanpak inmiddels meer dan de helft van de schademeldingen is opgelost. Ook maken de cijfers inzichtelijk dat als eigenaren reageren, het aanbod vooralsnog in 88% van de gevallen wordt geaccepteerd. Ik heb dan ook op basis van deze gegevens geconstateerd dat NAM goed gevolg geeft aan de gemaakte afspraken.
De commissaris van de Koning in Groningen en ik volgen de verrichtingen van NAM nauwlettend. In dit kader is een onafhankelijk bejegeningsonderzoek uitgevoerd onder 378 woningeigenaren en 20 medewerkers. Dit onderzoek is ook op 1 juni jl. met uw Kamer gedeeld. Het onderzoek laat zien dat voor de afhandeling een ordentelijk proces wordt gevolgd. Gesprekken tussen medewerkers en woningeigenaren verlopen overwegend in een normale en zakelijke sfeer. In het nawoord schrijven de onderzoekers dat het aanbod dat is gedaan voor groot deel van de eigenaren redelijk is. Een kleiner deel vindt, al dan niet op voorspraak van expertisebureaus of aannemers, het aanbod ontoereikend. Een belangrijk aspect waar het onderzoek op wijst is de frustratie die zich in de afgelopen jaren heeft opgebouwd en die het proces moeizaam en emotioneel maakt voor een deel van de betrokkenen. De onderzoekers schrijven dat het cijfer 6 waarmee eigenaren de bejegening beoordelen, vooral wordt ingegeven door het moeizame communicatieproces in de afgelopen jaren. Tegelijk lijkt de meerderheid van woningeigenaren en medewerkers te zeggen dat met het aanbod een stap voorwaarts is gezet, waar een groot deel van de mensen tevreden over is.
Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat mensen die klachten over de werkwijze van de NAM hebben op goede wijze verder worden geholpen en krijgen waar ze recht op hebben?
Eigenaren met vragen en klachten kunnen zich melden bij de Onafhankelijke raadsman. Eigenaren kunnen hun zaak bovendien voorleggen aan de Arbiters bodembeweging.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de NAM alle schades op een fatsoenlijke en zorgvuldige wijze afhandelt?
De commissaris van de Koning in Groningen en ik constateren op basis van de voortgangsrapportage van NAM en het bejegeningsrapport dat stappen voorwaarts worden gezet bij de afhandeling van oude schademeldingen. NAM verwacht ook nog altijd dat op 1 juli 2018 voor alle oude schademeldingen een aanbod is gedaan. Tegelijk constateer ik ook dat er ook een groep eigenaren is die het aanbod van NAM afwijst en de schade zal voorleggen aan de Arbiter Bodembeweging. Op 1 juli 2018 zullen dan ook nog niet alle oude schademeldingen zijn opgelost. De komende periode zal worden verkend hoe het proces rondom de Arbiter Bodembeweging kan worden georganiseerd, zodat eigenaren die hier een beroep op doen zo snel mogelijk duidelijkheid krijgen.
De afhandeling van oude schades |
|
Sandra Beckerman , Henk Nijboer (PvdA), Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Vraagtekens bij succesverhaal wegwerken oude schades door de NAM»?1
Ja.
Bent u het eens met de kwalificatie dat het voorspoedig afhandelen van oude schades slechts «schone schijn» is? Zo ja waarom? Zo nee, waarom niet?
Op 26 april 2018 heb ik uw Kamer de eerste voortgangsrapportage van NAM gestuurd over de afhandeling van de oude schademeldingen (Kamerstuk 33 529, nr. 460). In de begeleidende brief heb ik geconstateerd dat NAM hard werkt aan een oplossing voor de oude gevallen en dat inmiddels 2035 aanbiedingen zijn verstuurd. Eigenaren die op het aanbod reageren (901) hebben in 95 procent van de gevallen het aanbod van NAM geaccepteerd. Ik heb mij daar positief over uitgesproken. Tegelijk besef ik dat nog niet is vast te stellen of de aanpak door NAM succesvol is. Meer duidelijkheid zal naar verwachting kunnen worden gegeven op basis van de voortgangsrapportage die op 31 mei 2018 door NAM zal worden opgeleverd. Op dat moment zal naar verwachting 90 procent van de eigenaren een aanbod hebben ontvangen.
Herkent u zich in het geschetste beeld dat gedupeerden een te laag aanbod ontvangen?
Nee. Op dit moment beschik ik enkel over cijfers over de respons op de aanbiedingen die NAM heeft gedaan. Daaruit valt niet af te leiden of en hoe vaak bewoners een bod te laag vinden.
Wat vindt u van de kritiek dat het onmogelijk is een goede calculatie te maken als er niet ter plaatse geïnspecteerd wordt?
De calculatie wordt gemaakt op basis van een rapport van de schade dat is opgesteld door een expert die wel degelijk ter plaatse heeft geïnspecteerd.
Bent u van mening dat zes weken te kort is voor gedupeerden om hun zaak aan te melden bij de arbiter?
Zes weken is een gangbare termijn. De Algemene wet bestuursrecht kent ook een termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift van zes weken (artikel 6:7 Awb). Het nieuwe Reglement Arbiter Bodembeweging, dat op korte termijn zal worden gepubliceerd, zal een clausule bevatten waarmee de Arbiter tot 1 september 2018 zaken in behandeling kan nemen als een eigenaar een goede reden heeft waarom aanmelden binnen zes weken niet mogelijk was.
Gaat u voor uw oordeel over hoe succesvol de afhandeling van de oude schades enkel af op berichten van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) en de commissaris van de Koningin in Groningen?
Een oordeel over het succes van de aanpak baseer ik op de feiten. De mate waarin aanbiedingen worden geaccepteerd en zaken worden beslecht is daarbij leidend. Daarnaast is een onafhankelijk onderzoek naar de afhandeling van oude schademeldingen gestart. Ik zal uw Kamer over de uitkomsten van dit onderzoek informeren.
Klopt het dat gedupeerden uit het voormalig «buitengebied» volgens de brief van de NAM recht hebben op de waardevermeerderingsregeling maar deze niet bij het Samenwerkingsverband Noord-Nederland (SNN) aan kunnen vragen? Kunt u toezeggen dat deze groep zo snel mogelijk gebruik kan maken van deze regeling?
SNN zal voor het voormalige buitengebied een met de waardevermeerderingsregeling vergelijkbare regeling uitvoeren, betaald door NAM. SNN is bezig om dit in te richten en online beschikbaar te maken. Bewoners kunnen zich via het mailadres waardevermeerdering@snn.nl aanmelden om een bericht te ontvangen zodra het zover is.
Kunt u toezeggen ook onafhankelijk onderzoek te laten doen naar de tevredenheid van de gedupeerden?
Op dit moment wordt in opdracht van de commissaris van de Koning in Groningen, NAM en mij onderzocht hoe de afhandeling van de oude schademeldingen verloopt. Zodra de resultaten van dit onderzoek er zijn, zal ik uw Kamer hierover informeren.
Is er een onafhankelijk meldpunt waar gedupeerden zich met vragen en klachten kunnen melden? Bent u indien dat niet het geval is bereid een meldpunt op te laten richten?
Eigenaren met vragen en klachten over de afhandeling van schademelding kunnen zich melden bij de Onafhankelijke raadsman.
Kunt u een termijn stellen waarbinnen de NAM uitspraken van de arbiter moet opvolgen?
Ik kan NAM niet dwingen een bepaalde termijn in acht te nemen. Ik zal NAM wel in gesprekken oproepen zo snel mogelijk uitvoering te geven aan uitspraken van de Arbiter Bodembeweging.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het rondetafelgesprek over gaswinning uit het Groningenveld op 17 mei 2018?
Ja.
Het verscherpte toezicht op AkzoNobel die van kracht blijft |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de brief van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) aan AkzoNobel over het blijvende verscherpte toezicht op AkzoNobel?1
Ja.
Kunt u aangeven waarom het SodM overweegt AkzoNobel pas op 1 mei 2018 een last onder dwangsom op te leggen en niet al direct nadat de deadline van 1 januari 2018 niet was gehaald?
In 2017 heeft AkzoNobel grote delen van het leidingennetwerk voor zout water en pekel vervangen. De afspraak tussen AkzoNobel en SodM was dat op 1 januari 2018 de nieuwe pijpleidingen in gebruik zouden worden genomen. Tot eind december 2017 leek dit te gaan lukken, maar bij het vereiste testen van de nieuwe leidingen voorafgaand aan ingebruikname bleek een aantal leidingen lek. Fabricagefouten in de geleverde leidingen bleken hiervan de oorzaak te zijn. SodM vond onder die omstandigheden een last onder dwangsom niet proportioneel.
Hoe verklaart u dat de putten met de nummers 144, 145 en 159 niet in een eerdere fase zijn onderzocht op lekkages? Weet u zeker dat er niet nog meer putten een verhoogd risico dragen?
Op basis van de resultaten van de eerder geteste putten is een steeds duidelijker beeld ontstaan van de mogelijke oorzaken van de lekkages. De prioritering van het testen van de verschillende putten is daarop aangepast. Na afloop van het testprogramma is nogmaals een volledige screening van alle inactieve putten uitgevoerd. Als resultaat van deze screening zijn de putten 144, 145 en 159 alsnog aangemerkt als putten met een verhoogd risico op lekkages. Deze putten zijn inmiddels getest. Tot nu toe is gebleken dat put 144 en 145 lek zijn. Op basis van de huidige kennis en inzichten zijn er nu geen inactieve putten meer met een verhoogd risico op lekkage.
Op welke data moet AkzoNobel de saneringsplannen bij het bevoegde gezag hebben ingeleverd?
AkzoNobel heeft een generiek plan van aanpak ingediend. SodM en de betrokken gemeenten bestuderen op dit moment deze plannen. Na overeenstemming over het generieke plan, zal AkzoNobel specifieke saneringsplannen moeten indienen voor sanering van de verontreinigingen rondom de vijftien lek gebleken putten.
Welke maatregelen bent u bereid te nemen wanneer AkzoNobel verontreinigingen in het grondwater niet gaat saneren?
Ik verwacht dat AkzoNobel de verontreiniging naar behoren zal opruimen. Ik ga er vanuit dat het niet nodig is om het bedrijf hiertoe te bewegen. De toezichthouder SodM is, indien daar aanleiding voor is, bevoegd om een last onder dwangsom op te leggen en kan er zo voor zorgen dat het bedrijf de verontreiniging gaat saneren.
Deelt u de zorgen van het SodM met betrekking tot het gebrek aan abandonneringsbeleid? Zo ja, welke maatregelen overweegt u te nemen?
Ik deel de zorgen. AkzoNobel heeft in Twente in de afgelopen jaren verschillende cavernes verlaten. Het aantal cavernes dat men heeft verlaten is echter kleiner dan het aantal nieuwe cavernes dat door AkzoNobel is gemaakt. SodM heeft hierover haar zorgen geuit. AkzoNobel en SodM voeren op regelmatige basis overleg waarbij het monitoren en het verlaten van inactieve cavernes besproken wordt.
SodM heeft AkzoNobel gevraagd om voor 1 september 2018 te komen met een onderzoeksplan dat moet leiden tot een intensievere aanpak van de nog te verlaten cavernes. Hiermee wordt beoogd dat AkzoNobel de huidige achterstand binnen een nog af te spreken termijn zal wegwerken.
Het toekomstbestendig verlaten van cavernes en de putten is een onderdeel van de huidige vergunning, het winningsplan en het afsluitplan dat aan het einde van de actieve periode van een caverne door SodM moet worden vastgesteld. Dit is vastgelegd in de Mijnbouwwet. In het onlangs verschenen rapport «Staat van de sector Zout»2 geeft SodM een aantal aanbevelingen over mogelijke maatregelen omtrent de zoutwinning en het verlaten van cavernes.
Op 12 juni 2018 heb ik van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat het verzoek (met kenmerk 2018Z10101/2018D33259) ontvangen om een reactie te geven op het rapport «Staat van de sector Zout». Ik zal in deze reactie nader ingaan op de mogelijke maatregelen die ik naar aanleiding van de hierboven genoemde zorgen overweeg. Ik verwacht mijn reactie medio september 2018 naar de Tweede Kamer te sturen.
Hoe verklaart u de vertraging bij AkzoNobel met betrekking tot het abandonneringsbeleid? Welke oorzaken liggen hier ten grondslag aan?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven waarom het onderzoek naar de onverklaarbare veranderingen van de Heiligerlee-caverne nog steeds niet is afgerond? Bent u bereid de onderzoeksresultaten zo snel als mogelijk is te delen met de Kamer?
Het lijkt erop dat de vorm van de caverne nabij Heiligerlee is veranderd. Een van de hypotheses voor de verandering van de cavernevorm is de aanwezigheid van een ander type gesteente. De vormverandering bevindt zich niet aan de kant van de rand van de zoutkoepel.
In de week van 21 mei 2018 zijn radarmetingen gedaan in de caverne. De radar kan als het ware door het zout heen kijken, zodat bepaald kan worden hoe ver de caverne zich bevindt van de rand van de zoutkoepel. De metingen worden momenteel uitgewerkt. De resultaten worden over enkele weken verwacht. Ik zal SodM vragen om de resultaten van dit onderzoek te duiden en openbaar te maken. Ik verwacht dat de resultaten in het najaar worden gepubliceerd.
Met behulp van een lokaal micro-seismisch monitoringsnetwerk kunnen eventuele toekomstige vormveranderingen van de caverne beter in kaart worden gebracht. Met AkzoNobel is afgesproken dat dit meetnetwerk uiterlijk 30 september 2018 operationeel dient te zijn.
Wat is de voortgang van het afgesproken onderzoek door AkzoNobel naar zoutwinning zonder het gebruik van diesel?
AkzoNobel is bezig om de voor- en nadelen van verschillende mijnbouwhulpstoffen te onderzoeken. Naast diesel zou mogelijk ook gebruik kunnen worden gemaakt van stikstofgas. Ik zal SodM vragen om de resultaten van dit onderzoek te duiden en openbaar te maken. Ik verwacht dat de eerste resultaten in het najaar van 2018 worden gepubliceerd.
Het Ontwerp-instemmingsbesluit winningsplan Pieterzijl Oost en Borgsweer |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kunt u aangeven wat de kosten/batenverhouding van het winningsplan Pieterzijl-Oost is?1 Worden daarin de eventuele schaderisico's meegenomen als kosten? Zo nee, waarom niet?
De verhouding van kosten tot baten van de Pieterzijl-Oost veldontwikkeling is bijna één staat tot drie. Hierin zijn geen kosten meegenomen voor eventuele schaderisico’s. De reden hiervoor is dat de (verplichte) Seismische Risico Analyse (SRA) laat zien dat Pieterzijl-Oost in de laagste risico categorie valt (categorie 1).
Hoe verklaart u dat het Staatstoezicht op de Mijnen (SODM) en de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) een verschillende maximale bevingskracht verwachten (respectievelijk 3 en 3.5)?
De NAM heeft in het winningsplan als maximale theoretische bevingskracht de waarden 2,5 (energiebalans) en 3,2 (breukslip) berekend. SodM stelt in zijn advies dat de analyse van de NAM conform de tijdelijke leidraad SRA is en dat de berekeningen en analyses correct zijn uitgevoerd. Het is mij niet duidelijk welke referentie hoort bij de in de vraag genoemde bevingskracht van 3,5. In het advies van SodM wordt wel in algemene termen het risico besproken voor een beving van ongeveer 3,0.
Kunt u aangeven in hoeverre deze boring gedevieerd wordt uitgevoerd? Kunt u ervoor zorgdragen dat de boor- en karteringsgegevens van de locatie WFM-03 openbaar worden gemaakt? Zo nee, waarom niet? Kunt u met kaartmateriaal per laag van de ondergrond aangeven welke breuken een rol kunnen spelen in het gebied waarin Pieterzijl-Oost ligt?
De put WFM-03 is al in 2015 geboord. De lichte deviatie in deze bestaande put is goed te zien op de figuren in Sectie B2.1 van het winningsplan (http://www.nlog.nl/opslag-en-winningsplannen-ter-inzage). Het begin van de put ligt op de NAM locatie en de plek, waar de put op 3.352 meter diepte het reservoir gesteente ingaat, ligt ongeveer 800 meter oostelijk daarvan. Boorgatgegevens worden conform de Mijnbouwwet altijd publiekelijk beschikbaar gemaakt na het verstrijken van de wettelijke termijn van 5 jaar. De figuren in Sectie B2.1 van het winningsplan tonen ook de breuken in het gebied rond Pieterzijl-Oost. Het winningsplan meldt dat de dichtstbijzijnde gekarteerde breuk 130 meter van de put verwijderd ligt.
Klopt het dat de put naar het veld Pieterzijl-Oost eindigt op een diepte van 3.707 meter en daarmee uitkomt in Ameland Claystone, een schalieformatie onder Upper Slochteren Sandstone? Kunt u aangeven op welke diepte en in welke laag de hydraulische stimulatie en productie plaats zullen vinden? Zo nee, waarom niet?
De put WFM-03 is tot een verticale diepte van 3530 m geboord (Winningsplan Sectie B4.1). De put eindigt in de «Lower Rotliegend Sandstone» (ROSLL) formatie die onder de «Ameland Claystone» (ROCLA) formatie ligt. Deze twee diepere lagen zijn geen gashoudende reservoirs en zijn direct na de boring afgesloten met cement.
Precieze informatie over de hydraulische stimulatie volgt nog in het bij SodM in te dienen werkprogramma (paragraaf 8.2.3a Mijnbouwregeling). De stimulatie wordt altijd zo ontworpen dat er tientallen meters afstand wordt gehouden tot de Ameland Claystone.
Kunt u het werkplan zo snel mogelijk naar de Kamer sturen? Wanneer kunt u het werkplan op zijn vroegst naar de Kamer sturen?
Nadat met het winningsplan is ingestemd gaat NAM verder met het ontwerpen van de stimulatie. NAM moet het werkprogramma voorafgaand aan de werkzaamheden bij SodM ter goedkeuring indienen, zoals voorgeschreven wordt in het instemmingsbesluit met het winningsplan. Het is aan het SodM of en hoe ze omgaan met de openbaarheid van de goedkeuring van dit werkprogramma. Daarnaast staat het NAM vrij, om zelf deze informatie te delen met de omgeving nadat zij goedkeuring heeft gekregen van SodM op het plan. NAM heeft dit in eerdere gevallen ook gedaan en ik zal NAM vragen dit ook nu te doen.
Klopt het dat er tussen 1 januari en 1 september 2016 ongeveer 13,6 miljoen m3 gas en 255 m3 water uit het veld Pieterzijl-Oost werd geproduceerd2, terwijl er geen winningsplan was? Heeft het SODM hierop toegezien? Uit welke laag werden de in 2016 geproduceerde stoffen gewonnen? Werd er in deze periode in 2016 hydraulisch gestimuleerd?
Bij het aanboren van een nieuw gasveld wordt vaak een zogeheten well-test uitgevoerd, wat geregistreerd wordt als productie (www.nlog.nl). Er wordt dan dus geproduceerd uit het veld om te onderzoeken hoe het veld zich vermoedelijk zal gaan gedragen en de productie zich zal ontwikkelen. Die productie heeft een tijdelijk karakter en heeft in dit geval circa 4 maanden geduurd. De informatie uit de test kan gebruikt worden om het winningsplan te onderbouwen en om de gevolgen van de winning zo goed mogelijk in te kunnen schatten. Omdat de activiteit als productie geregistreerd wordt, moet dit wel in nauw overleg met SodM. Er is tussen 11 april en 11 augustus 2016 ongeveer 13,6 miljoen m3 gas en 265 m3 water uit Pieterzijl-Oost geproduceerd bij een productietest van de Rotliegend formatie. Deze productietest is van tevoren met SodM afgestemd. Er is in deze periode geen hydraulische stimulatie toegepast. De productietest was nodig om te bepalen of hydraulische stimulatie in het winningsplan moest worden opgenomen.
Is het genoemde geproduceerde water geïnjecteerd in Borgsweer? Zo nee, wat werd er dan met dit water gedaan? Zo ja, werd dit water gezuiverd voor injectie of niet? Hoeveel water werd in 2016 gebruikt voor de productie tussen 1 januari en 1 september? Hoeveel water werd in 2015 tijdens de exploratieboring gebruikt voor de hydraulische stimulatie?
Water dat van nature in de ondergrondse formatie aanwezig is en wordt meegeproduceerd met het gas, wordt per pijpleiding afgevoerd naar de behandelingslocatie. Het geproduceerde water wordt hier gescheiden van het gas voordat het wordt geïnjecteerd in de diepe ondergrond bij Borgsweer. Er heeft in 2015 tijdens de exploratie boring of daarna geen hydraulische stimulatie plaatsgevonden en er is dus ook geen water gebruikt voor hydraulische stimulatie.
Op basis waarvan komt u tot de conclusie (Kamerstuk 33 529, nr. 459) dat er tussen de 100 en 600 m3 vloeistof nodig is voor de hydraulische putstimulatie? Hoeveel water zal voor de gehele te vergunnen periode in totaal nodig zijn voor de productie in Pieterzijl-Oost? Hoeveel zal dit per jaar zijn? Hoeveel wordt daadwerkelijk teruggevoerd en hoeveel blijft achter in de diepe ondergrond? In welke lagen blijft het betreffende water achter in de diepe ondergrond?
In de Upper Rotliegend formatie in het Pieterzijl-Oost veld wordt 1 keer een hydraulische stimulatie toegepast. Afhankelijk van het ontwerp is gebleken dat in het verleden voor hydraulische stimulatie in Nederland de volumes varieerden tussen 100 m3 en 600 m3. Het uiteindelijk ontwerp zal meer duidelijkheid geven over het precieze volume voor Pieterzijl-Oost. Minder dan de helft van de gebruikte vloeistof blijft achter in de gestimuleerde formatie.
Hoe groot is het gedeelte van de in Borgsweer geïnjecteerde hoeveelheid formatiewater en hoe groot is het gedeelte geïnjecteerd afvalwater per jaar? Als u dit niet kunt aangeven, waarom niet?
De samenstelling van het injectiewater in Borgsweer bestaat voor het grootste deel uit het gebruikelijke (formatie)water wat meekomt bij de winning van aardgas uit de velden. Het water is afkomstig uit de diepe ondergrond. Bovengronds toegevoegde mijnbouwhulpstoffen worden voorafgaand aan injectie zoveel als mogelijk verwijderd. Op basis van de criteria van de Eural (Europese afvalstoffenlijst) en de CLP-verordening wordt het injectiewater gekwalificeerd als een «niet gevaarlijke afvalstof».
Waar en hoe worden deze waterstromen gemeten? Hoe wordt toezicht gehouden op de correctheid van de aangeleverde productiecijfers?
De gezamenlijke waterstroom wordt gemeten voordat deze wordt geïnjecteerd in de diepe ondergrond. In de geldende vergunning is een voorschrift opgenomen dat NAM een jaarlijkse rapportage dient op te stellen met daarin onder andere de hoeveelheden geïnjecteerd productiewater. Door middel van jaarlijkse rapportages wordt invulling gegeven aan deze verplichting. Het toezicht op de rapportage van de waterstromen ligt bij SodM.
Klopt het dat Borgsweer een in verleden leeg geproduceerde cluster is en er daarom geïnjecteerd wordt in Borgsweer? Zo ja, hoeveel gas is voor aanvang van ingebruikname van Borgsweer als injectielocatie uit dit cluster geproduceerd? Hoe hoog is de huidige druk bij Borgsweer?
Borgsweer was in verleden geen leeg geproduceerde cluster. Sinds 1972 wordt de gezamenlijke waterstroom (productiewater en overige waterstromen) geïnjecteerd in de diepe ondergrond op de locatie Borgsweer. De locatie is op geen enkel moment in gebruik geweest als productielocatie.
Borgsweer ligt in het oostelijke deel van het Groningenveld; ook uit dit deel van het veld wordt gas geproduceerd vanuit de clusters Amsweer, Oudeweg en Schaapbulten. Bij Borgsweer wordt water geïnjecteerd in het Groningen reservoir. In april 2018 zijn de reservoir drukken gemeten in twee water injectie putten. De gemeten drukken in de hoofd injectie put BRW-5 en de plaatsvervangende injectie put BRW-2A waren respectievelijk 139.7 bar en 115.3 bar, vergeleken met een gemiddelde druk in het oosten van het Groningenveld van ongeveer 70 bar.
Het netto effect van productie en waterinjectie is dat de daling in reservoirdruk bij Borgsweer achterloopt bij andere delen van het veld. Hoewel er enkele kleine aardbevingen (magnitude <1.5) zijn geweest nabij de locatie Borgsweer, zijn deze niet in verband gebracht met waterinjectie. Borgsweer bevindt zich in een gebied van het Groningenveld met betrekkelijk weinig seismische activiteit.
Hoe heeft de druk bij Borgsweer zich de afgelopen jaren ontwikkeld? In hoeverre kan het in de onderliggende aquifer geïnjecteerde water leiden tot getriggerde bevingen en in welke aardlagen van de diepe ondergrond?
Zie antwoord vraag 11.
Hoe verhoudt de druk bij Borgsweer zich tot de dalende druk in de rest van het Groningenveld? Kunt u aangeven in hoeverre aan Borgsweer gerelateerde drukverschillen kunnen leiden tot spanning op breuken tussen compartimenten, waar en in welke aardlagen deze breuken liggen en hoe daarmee samenhangende eventuele seismische risico's eruitzien voor de omgeving van Borgsweer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Het bericht: ‘Woningstichting FCB ‘not amused’ over opstelling Knops’ |
|
Liesbeth van Tongeren (GL), Linda Voortman (GL) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Woningstichting FCB «not amused» over opstelling Knops»?1
Ja.
Is het waar dat u de woningbouwstichting Fonds Collectieve Belangen (FCB) heeft laten weten dat u niet voornemens bent om garanties te verstrekken die de sociale woningbouw kunnen faciliteren? Zo ja, waarom?
In de afgelopen jaren heeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties veelvuldig en uitvoerig contact gehad met de Bonairiaanse woonstichting Fundashon Cas Bonairiano (FCB) over de financieringsproblematiek van nieuwbouw van sociale huisvesting op Bonaire. Het probleem van FCB was dat zij naar eigen zeggen niet in staat was om een laagrentende lening aan te trekken, waardoor de huur van de nieuwe woningen te duur werd voor de beoogde sociale doelgroep. In de week van 8 januari jl. heb ik tijdens mijn bezoek aan Bonaire voor het eerst zelf met de directeur van FCB over deze problematiek gesproken. Ik heb hem toen gemeld dat de noodzaak van voldoende sociale woningbouw voor mij evident is en dat ik graag zou willen kijken op welke wijze mijn ministerie zou kunnen bijdragen aan een oplossing van dit probleem. Hij was blij met deze mogelijkheid.
Een aantal door FCB aangedragen oplossingen had daarbij niet mijn voorkeur. Zo stelde FCB graag een garantie te ontvangen vanuit de rijksoverheid op de benodigde lening van ca. 36 miljoen USD. In mijn brief aan uw Kamer d.d. 12 april 2018 (Kamerstuk 34 775 IV, nr. 37) heb ik reeds stilgestaan bij de redenen waarom dit niet de voorkeur heeft. Deze redenen heb ik eerder dit jaar ook gedeeld met de directeur van FCB in een persoonlijk gesprek. Het kabinet betracht zoveel mogelijk terughoudendheid bij het aangaan van nieuwe garanties. Daar waar alternatieven mogelijk zijn, moeten die eerst worden verkend. Een andere optie die FCB daarop heeft aangedragen is die van subsidie, zijnde een bijdrage in de onrendabele top én de infrastructuur. FCB heeft in dat kader gesteld graag een beroep te doen op de regionale envelop waarover uw Kamer is geïnformeerd bij brief van 19 februari 2018 (Kamerstuk 29 697, nr. 42). Dergelijke middelen kunnen echter maar één keer ingezet worden. Gelet op de diverse andere economische, sociale en maatschappelijke uitdagingen waarvoor Bonaire zich gesteld ziet, acht ik het daarom noodzakelijk om te bezien of er geen andere slimme alternatieven bestaan die de realisatie van betaalbare sociale huisvesting kunnen bewerkstelligen, waardoor er ruimte ontstaat voor een bredere investeringsagenda. In tegenstelling tot hetgeen gesteld werd door de directeur van FCB in zijn brief aan de voorzitter van het College voor de Rechten van de Mens ben ik daarbij dus niet op zoek naar de goedkoopste oplossing voor de Nederlandse overheid, maar naar het grootst mogelijke effect voor Bonaire met de middelen die daarvoor beschikbaar zijn.
Op 22 januari 2018 heb ik in Den Haag in dat kader een goed en constructief vervolggesprek gevoerd met de directeur van FCB en vertegenwoordigers van een tweetal Europees Nederlandse woningcorporaties. De afspraak die wij toen gezamenlijk hebben gemaakt is dat we zouden verkennen op welke wijze Nederlandse corporaties een bijdrage zouden kunnen leveren aan de realisatie van betaalbare sociale huisvesting op Bonaire. De grote en dringende maatschappelijke behoefte aan sociale huisvesting op Bonaire vraagt om een meer structurele oplossing waarbij de bouw, het beheer en de exploitatie van de 500 woningen geborgd is in de komende jaren. Om daaraan te kunnen voldoen acht ik het noodzakelijk om tot een totaalplan te komen waaraan zowel corporaties, FCB, als het openbaar lichaam zich kunnen committeren. Dit vergt tevens dat taken, rollen en verantwoordelijkheden helder belegd zijn en dat duidelijke afspraken over de financiering, uitvoering en fasering worden vastgelegd. De uitwerking van een dergelijk plan maakt onderdeel uit van de ingezette verkenning.
Sindsdien heeft FCB helaas via de media diverse malen laten blijken dat zij – in tegenstelling tot de gemaakte afspraken van januari – niet wil samenwerken met een Nederlandse corporatie en dat zij de woningen zonder hulp van Europees Nederland wil bouwen. Dit blijkt ook uit de brief van FCB aan het College voor de Rechten van de Mens waarnaar wordt verwezen in het aangehaalde bericht. Ik vind het jammer dat FCB er niet voor heeft gekozen de eventuele zorgen bij de eerder gemaakte afspraken eerst te delen met haar veronderstelde partners, zijnde het ministerie en de betrokken corporaties. Daarmee heeft FCB haar partners ook niet in de gelegenheid gesteld om in gezamenlijkheid te bezien op welke wijze die kennelijke zorgen zouden kunnen worden weggenomen. De huidige opstelling van de directeur van FCB maakt dan ook dat ik de mogelijkheid om op korte termijn in gezamenlijkheid tot een constructieve oplossing te komen voor de nieuwbouw van sociale huisvesting op Bonaire somber inschat. Dat betreur ik ten zeerste.
Op 4 mei jl. heb ik alsnog een brief van FCB ontvangen waarin zij hun kennelijke zorgen voor het eerst nader aan mij hebben toegelicht. Ik zal de komende periode gebruiken om mij hier verder in te verdiepen en opnieuw in contact treden met FCB.
Ik heb ook vernomen dat FCB inmiddels in gesprek is met diverse andere partijen over de financiering van de nieuwbouw van sociale woningen. FCB zou daarbij tevens van mening zijn dat zij de nieuwbouw alsnog zonder ondersteuning van Europees Nederland kan realiseren. Hoe dit zich verhoudt tot de eerder door FCB beargumenteerde forse tekorten op de businesscase is mij niet bekend. Ook daar zal ik mij graag nader over laten informeren.
Wat is de rol van woningbouwcorporaties uit Europees-Nederland bij de volkshuisvesting op Bonaire, Sint-Eustatius en Saba?
Op dit moment is er geen rol voor een Europees Nederlandse woningcorporatie op Bonaire. De lokale woonstichting FCB had tot eind 2016 een samenwerkingsovereenkomst met een Nederlandse corporatie, welke vooral gericht was op de professionalisering van de organisatie. Deze samenwerkingsovereenkomst is eind 2016 verlopen en nadien niet vernieuwd.
Op Saba hebben het openbaar lichaam, de lokale woonstichting OYOHF en de Nederlandse corporatie Woonlinie eind 2015 een samenwerkingsovereenkomst gesloten, waarin Woonlinie een groeiende rol op zich neemt voor het beheer en onderhoud van de woningen van OYOHF. Woonlinie heeft in 2015 zelf ook 20 woningen gebouwd op Saba en bouwt de komende jaren nog eens 20 nieuwe sociale huurwoningen op Saba. De samenwerking verloopt naar tevredenheid van alle betrokken partijen. Met deze ontwikkelingen is de kwaliteit en kwantiteit van sociale huisvesting en het onderhoud daarvan op Saba ook op de langere termijn gewaarborgd.
Woonlinie was tot eind 2014 ook actief op Sint Eustatius. Deze samenwerking is gestopt toen het bestuurscollege aangaf zich niet aan de eerder overeengekomen afspraken te willen houden. Met de komst van de regeringscommissaris zoekt het openbaar lichaam weer actief de samenwerking op met een Nederlandse woningcorporatie om hen te ondersteunen in de lokale opgave. Daartoe worden momenteel verkennende gesprekken gevoerd. Hoe die ondersteuning eruit zal zien, wordt momenteel verder uitgewerkt en is onderdeel van gesprek.
Hoe groot is het woningtekort op Bonaire, Sint-Eustatius en Saba op dit moment? Kunt u dit uitsplitsen naar de sociale woningbouw, particuliere huur en koop?
Het woningmarktbeleid betreft een eilandelijke taak. De informatie die mij ter beschikking staat laat het volgende beeld zien. Uit de Woonvisie Bonaire CN 2011–2015, welke is opgesteld in opdracht van het bestuurscollege, zou blijken dat er behoefte is aan circa 500 extra sociale woningen. Sinds 2011 heeft FCB (met behulp van subsidie door BZK) 76 nieuwe sociale huurwoningen en 25 sociale koopwoningen gerealiseerd. De woonvisie Sint Eustatius 2012–2015 liet zien dat er 80 inschrijvingen waren op de lijst van woningzoekenden in het sociaal segment. In de woonvisie kon door ontbreken van aanvullende data echter niet inzichtelijk worden gemaakt hoeveel woningen er precies bij moesten komen. Recentere versies van de woonvisies van Bonaire en Sint Eustatius zijn niet aanwezig. De woonvisie Saba 2016–2020 laat zien dat met de realisatie van de 20 te bouwen woningen door Woonlinie ook op langere termijn kan worden voorzien in de aanwezigheid van voldoende sociale woningbouw.
Deelt u de mening dat de woningnood in Caribisch Nederland zo spoedig mogelijk moet worden aangepakt? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Welke instrumenten en welke middelen hebben de openbare lichamen om het woningtekort aan te pakken? Zijn deze instrumenten en middelen voldoende om de grote woningproblemen het hoofd te bieden? Zo nee, waarom niet en welke maatregelen bent u voornemens te treffen?
Het woningmarktbeleid betreft zoals gesteld een eilandelijke taak. Op 18 april 2017 heeft de Eerste Kamer der Staten-Generaal de «Wet Maatregelen Huurwoningmarkt Caribisch Nederland» aangenomen. Deze wet is op uitdrukkelijk verzoek van het openbaar lichaam Bonaire tot stand gekomen, uiteraard met instemming van Saba en Sint Eustatius. Het wetsvoorstel beoogt een modernisering van de bestaande wet- en regelgeving en heeft tot doel het reguleren van een betrouwbare, duurzame en betaalbare woningmarkt van goede kwaliteit op Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De wet regelt onder andere de mogelijkheid tot invoering van een (vereenvoudigd) huurpuntenstelsel, waarbij woningwaardering plaatsvindt op basis van de kwaliteit in plaats van de oorspronkelijke bouwkosten. De exacte invulling van het huurpuntenstelsel dient te worden vastgesteld bij eilandsverordening door de eilandsraad. Daarmee wordt ook de mogelijkheid geboden tot differentiatie per eiland, aangezien elk eiland zijn eigen specifieke woningmarkt kent. Dit was ook de wens van Saba en Sint Eustatius. Tot op heden heeft geen van de openbare lichamen – ondanks intensieve ondersteuning door mijn ministerie – de noodzakelijke verordeningen door de eilandsraad laten vaststellen. De inwerkingtreding van de wet is daarom in overleg met de openbare lichamen uitgesteld. Dit neemt niet weg dat de openbare lichamen wel de mogelijkheden in handen hebben om zelf uitvoering te geven aan een sociaal woningmarktbeleid. Met invoering van het puntenstelsel krijgen sociale woonstichtingen mogelijk ook meer investeringsruimte. Huurders in oudere woningen die wel meer kunnen betalen, maar dat nu niet mogen volgens de huidige wetgeving, gaan dan immers via stapsgewijze huurverhoging een realistischere huur betalen. Die extra opbrengsten dekken dan voor een deel de huidige tekorten op huren van bewoners in woningen die recenter zijn gebouwd en dus een hogere investering met zich meebrachten.
Hoe verhoudt de problematiek van de sociale woningbouw zich tot de armoede in Caribisch Nederland? Bent u het eens dat opeenhoping van sociaaleconomische problemen voorkomen moet worden? Zo nee, waarom niet?
In opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wordt momenteel onderzoek gedaan naar het sociaal minimum. Woonlasten zullen uiteraard ook deel uitmaken van dit onderzoek. Ik acht het van belang om te komen met een integrale reactie op dit onderzoek, juist om een opeenhoping van sociaaleconomische problemen tegen te gaan. De openbare lichamen zijn via een klankbordgroep betrokken bij het onderzoek. Ook de kabinetsreactie op het onderzoek zal met betrokkenheid van de openbare lichamen worden opgesteld.
Het bericht ‘Klagen over ongelijke behandeling kan niet in Caribisch Nederland’ |
|
Nevin Özütok (GL), Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Ken u het bericht «Klagen over ongelijke behandeling kan niet in Caribisch Nederland»?1 Zo ja, klopt dit bericht?
Ja. In het bericht wordt geconstateerd dat op dit moment de gelijkebehandelingswetgeving niet van toepassing is in Caribisch Nederland. Dat betekent, zoals in het bericht wordt gesteld, dat de taak van het College voor de Rechten van de Mens om klachten over ongelijke behandeling te beoordelen, alleen geldt voor Europees Nederland. Dit neemt niet weg dat inwoners van Caribisch Nederland op dit moment wel naar de rechter kunnen gaan als zij menen slachtoffer te zijn van ongelijke behandeling. Artikel 1 Grondwet, waarin het discriminatieverbod is neergelegd, is onverkort van toepassing, evenals diverse internationale verdragen waarin een discriminatieverbod is neergelegd en enkele vormen van discriminatie zijn verboden in het Burgerlijk Wetboek van Caribisch Nederland, het BWBES.
Welke wetten en regelingen op het gebied van mensenrechten zijn op dit moment wel in het Europese deel van Nederland van toepassing, maar niet in Caribisch Nederland? Kunt u daarbij specifiek ingaan op de bescherming van discriminatie op de arbeidsmarkt?
De belangrijkste mensenrechtenverdragen zijn van toepassing in Caribisch Nederland, zoals het Europese Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) en het Internationale Verdrag inzake de Burgerlijke en Politieke Rechten van de Verenigde Naties. Beide verdragen kennen bepalingen die discriminatie verbieden. Daarnaast zijn ook het Internationale Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie en het Internationale Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen geldig in Caribisch Nederland. Voor een overzicht van mensenrechtenverdragen die van toepassing zijn in Europees en/of Caribisch Nederland verwijs ik u naar het rapport van de Adviesraad voor Internationale Vraagstukken (AIV), getiteld: «Fundamentele rechten in het Koninkrijk: eenheid in bescherming door verdragen. Theorie en praktijk van territoriale beperkingen bij de ratificatie van mensenrechtenverdragen». Dit rapport is op 10 juli 2018 openbaar geworden en is te vinden op de website van de AIV, https://aiv-advies.nl/.
De wetgeving met betrekking tot arbeidsverhoudingen is neergelegd in het Burgerlijk Wetboek BES (BWBES). In artikel 7A:1614aa van het BWBES is bepaald dat de bepalingen over gelijke behandeling uit het Burgerlijk Wetboek (BW) dat in Europees Nederland geldt, van overeenkomstige toepassing zijn, behalve voor zover het de bevoegdheid van het College voor de Rechten van de Mens betreft om in individuele gevallen te onderzoeken of onderscheid is of wordt gemaakt. Dit betekent dat het ook in Caribisch Nederland verboden is om onderscheid te maken tussen mannen en vrouwen, op grond van het al dan niet tijdelijke karakter van de arbeidsovereenkomst en op grond van de arbeidsduur van de werknemer. Daarnaast is in artikel 7A:1614y een verplichting opgenomen tot goed werkgeverschap. Daaronder kan ook een verbod om te discrimineren worden begrepen.
Inwoners van Caribisch Nederland kunnen zich tot de rechter wenden als zij zich gediscrimineerd voelen, met een beroep op artikel 1 Grondwet, internationale verdragen of de bovengenoemde bepalingen van het BWBES.
Wat kunnen mensen in Caribisch Nederland die zich gediscrimineerd voelen nu concreet doen en op basis van welke regelgeving?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van het College voor de Rechten van de Mens dat meer wetten en regelingen op het gebied van mensenrechten van toepassing zouden moeten worden verklaard in Caribisch Nederland? Zo nee, waarom niet?
Met de eilanden die samen Caribisch Nederland vormen is, toen de huidige staatkundige indeling in werking trad op 10-10-2010, afgesproken dat legislatieve terughoudendheid zou worden betracht en dat bij de invoering van nieuwe wet- en regelgeving rekening zou worden gehouden met de specifieke omstandigheden van de eilanden. Ook nu, in 2018, is het nodig om rekening te houden met het absorptievermogen van de eilanden. Dit geldt ook ten aanzien van wet- en regelgeving die uitvoering geven aan de mensenrechten. Dit neemt niet weg dat het doel is – op termijn – ongerechtvaardigde verschillen (in wet- en regelgeving) te minimaliseren.
Overigens merk ik op dat de implementatie van de verplichtingen die voortvloeien uit de mensenrechten, op diverse manieren vorm kan krijgen: ook bijvoorbeeld door het aanleggen van wegen of het zorgdragen voor goed onderwijs. De inspanningen van het kabinet om de mensenrechtensituatie in Caribisch Nederland te verbeteren, zijn dan ook breder dan enkel het invoeren van nieuwe regelgeving of het bieden van een klachtrecht.
Bent u bereid om, zoals het College voor de Rechten van de Mens adviseert, met een stappenplan te komen tot geleidelijke invoering van wetten en regels die de gelijke behandeling van burgers in Caribisch Nederland verbetert? Zo nee, waarom niet?
Ik ben, mede naar aanleiding van de aanbeveling van het College in zijn rapport «Vijf jaar College voor de Rechten van de Mens», voornemens om een verkenning te laten uitvoeren naar de mogelijkheid om de gelijkebehandelingswetgeving in te voeren in Caribisch Nederland. Hierover heb ik u bericht in de kabinetsreactie op voornoemd rapport van het College, dat gelijktijdig aan uw Kamer is gezonden.
Het bericht 'Woonarken aan Weesper dijk moeten áán het aardgas: ‘Gas is toch op z’n retour?' |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Woonarken aan Weesper dijk moeten áán het aardgas: «Gas is toch op z’n retour?»»1, waaruit blijkt dat bewoners door de gemeente Weesp worden gedwongen over te stappen op aardgas, met alle kosten van dien, terwijl geen mogelijkheid wordt gegeven om voor een duurzaam alternatief te kiezen? Zo ja, wat is uw oordeel over dit bericht?
Ik ben bekend met het bericht «Woonarken aan Weesper dijk moeten áán het aardgas: «Gas is toch op z’n retour?». In het bericht wordt aangegeven dat enkele bewoners van woonboten, die op dit moment een tank voor propaangas of stookolie hebben, een verzoek om een gasaansluiting bij hun netbeheerder hebben gedaan. Zij hebben dit verzoek gedaan, omdat de gemeente de huidige propaantanks onveilig vindt. De netbeheerder heeft dit verzoek beoordeeld en besloten dat zij vanwege de aansluitplicht uit de Gaswet verplicht zijn deze bewoners op het gastransportnet aan te sluiten.
Ik deel de mening dat het terugdringen van gasaansluitingen in de gebouwde omgeving van groot belang is, om de klimaatdoelstellingen te halen. In de Wet voortgang energietransitie wordt door de wijziging van de Gaswet een eerste stap gezet, zodat nieuw te bouwen bouwwerken in beginsel niet langer op het gastransportnet worden aangesloten. Ik streef ernaar om dit onderdeel van het wetsvoorstel zo spoedig mogelijk, dat wil zeggen per 1 juli 2018, in werking te laten treden. Dit is essentieel om te voorkomen dat nieuw te bouwen woningen nog een gasaansluiting krijgen.
Deelt u de mening dat er met deze maatregel geïnvesteerd wordt in een netwerk dat niet strookt met het voornemen van de overheid om na 2050 aardgasvrij te zijn en dat het risico bestaat dat dit netwerk vroegtijdig buiten gebruik zal raken?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat deze investeringen niet bijdragen aan het feit dat we per jaar honderdduizenden woningen los moeten maken van het aardgas om de doelstellingen van het klimaatakkoord van Parijs te halen?
In het bericht gaat het om bestaande bouwwerken, waarvan de bewoner om een gasaansluiting vraagt. Dit is op basis van de wet- en regelgeving gewoon mogelijk en kan ook na inwerkingtreding van de Wet voortgang energietransitie nog steeds. Sommige bewoners hebben gekozen voor een duurzaam alternatief. Andere bewoners door de aardgasoplossing. Het is op dit moment niet mogelijk voor gemeenten om bewoners van bestaande woningen te dwingen om te kiezen voor een alternatief voor een gasaansluiting.
Daarnaast wordt in het Klimaatakkoord, bij de sectortafel gebouwde omgeving, gekeken hoe de afbouw van gas verder kan worden vormgegeven. Als de gebouwde omgeving in 2050 CO2-arm moet zijn, betekent dit dat er gemiddeld 200.000 woningen en andere gebouwen per jaar aardgasvrij gemaakt moeten worden tot 2050. In het Regeerakkoord is aangegeven dat aan het eind van de kabinetsperiode nieuwe gebouwen in de regel niet meer op aardgas verwarmd worden. Stapsgewijs zal de markt voor verduurzaming van de bestaande woningvoorraad en bestaande utiliteitsgebouwen (zoals kantoren, zorg, onderwijs, bedrijfshallen, horeca en winkels) op gang gebracht worden. Naarmate de expertise en ervaring in de bouwsector toenemen, is de verwachting dat de kosten zullen dalen en kan de verduurzamingsmarkt meer op eigen benen staan. In het Regeerakkoord is aangegeven dat met gemeenten, provincies, waterschappen en netbeheerders per regio een plan voor verduurzaming van de gebouwde omgeving wordt gemaakt. Gemeenten hebben bij de invulling van de klimaatdoelstellingen voor de gebouwde omgeving een regierol op het gebied van aardgasvrije buurten en wijken.
Ik heb er alle vertrouwen in dat in het Klimaatakkoord, de sectortafel gebouwde omgeving voor bestaande bouw een passende oplossing wordt gevonden.
Deelt u de mening dat de gemeente beter tot een duurzaam alternatief had kunnen besluiten? Zo ja, kunt u in gesprek gaan met de VNG om te voorkomen dat in de toekomst woningen onnodig op het gas worden aangesloten?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de drempel om over te stappen op duurzame energiebronnen lager zou moeten zijn? Zo ja, hoe bent u van plan dit te bereiken?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Van Engelshoven stelt 17 miljoen euro beschikbaar voor Gronings erfgoed’ |
|
Sandra Beckerman , Henk Nijboer (PvdA), Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Van Engelshoven stelt 17 miljoen euro beschikbaar voor Gronings erfgoed»?1
Ja.
Deelt u de mening dat Rijksmonumenten, ongeacht de ligging, van groot belang zijn voor de identiteit van een gebied en er alles aan moet worden gedaan om deze gebouwen te behouden?
Ja.
Deelt u de mening dat Rijksmonumenten die getroffen zijn door mijnbouwschade, ongeacht waar in Nederland het Rijksmonument zich bevindt, moeten worden onderhouden en behouden voor de toekomst?
Ja, die mening deelt het kabinet. Tegelijkertijd geldt dat álle rijksmonumenten goed moeten worden onderhouden en behouden voor de toekomst. Daar is de bescherming van rijksmonumenten op gericht. In de Erfgoedwet is daarom een instandhoudingsplicht voor rijksmonumenten opgenomen. Van een eigenaar wordt verwacht dat hij of zij het monument zodanig onderhoudt dat behoud gewaarborgd is.
Klopt het dat Rijksmonumenten die zijn getroffen door mijnbouwschade, maar buiten de tien aangewezen aardbevingsgemeenten liggen, niet in aanmerking komen voor de regelingen die in het bericht worden genoemd? Deelt u de mening dat dit niet rechtvaardig is en schadelijk voor de identiteit van het betreffende gebied? Bent u bereid er zorg voor te dragen dat ook Rijksmonumenten die buiten deze aardbevingsgemeenten liggen in aanmerking komen voor deze regeling?
Het klopt dat deze rijksmonumenten niet in aanmerking komen voor de betreffende subsidieregelingen. Dit is opgenomen in het Erfgoedprogramma, dat ik in de zomer van 2017 mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) naar uw Kamer heb gestuurd, en dat tot stand is gekomen door samenwerking van de NCG, provincie Groningen, OCW en de tien aardbevingsgemeenten. Dit laat overigens onverlet dat het herstel van schade aan monumenten (en andere gebouwen) als gevolg van mijnbouwactiviteiten te allen tijde vergoed behoort te worden, ongeacht de ligging. De subsidieregelingen zijn bedoeld voor aanvullend onderhoud, niet voor schadeherstel.
De mening dat dit niet rechtvaardig is, deelt het kabinet niet. Bij de tien aangewezen bevingsgemeenten is de urgentie en prioriteit het grootst. Buiten de aardbevingsgemeenten kunnen eigenaren van rijksmonumenten gebruik maken van andere regelingen. Voor eigenaren van niet-woonhuis rijksmonumenten bestaan bijvoorbeeld de Subsidieregeling Instandhouding Monumenten van het Rijk en de restauratieregeling van de provincie Groningen. Eigenaren van rijkswoonhuismonumenten kunnen onder meer gebruik maken van de laagrentende leningen van het Nationaal Restauratiefonds.
Bent u bekend met de klachten van eigenaren van monumentale panden over het feit dat de NAM in haar schadeaanbod geen rekening houdt met de bijzondere waarde van monumentale panden, het advies van Monumentenwacht terzijde wordt geschoven en Rijksmonumenten op niet-specialistische wijze dreigen te worden opgeknapt, waardoor de historische waarde van deze gebouwen wordt aangetast?
Dit soort klachten is bekend. In het Erfgoedprogramma is onder meer vastgelegd dat schadeopname en schadeherstel bij monumenten op deskundige wijze moet plaatsvinden. In de schadeafhandeling door de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (TCMG) blijft dit uitgangspunt onverminderd van kracht.
Deelt u de mening dat er rekening moet worden gehouden met de monumentale status van gebouwen en er alles aan moet worden gedaan om hun historische en culturele waarde te behouden? Wat bent u van plan te doen om hiervoor zorg te dragen?
Ja, het kabinet deelt deze mening. Hiervoor is onder andere het Erfgoedprogramma opgesteld en is extra geld beschikbaar gekomen voor rijksmonumenten. De provincie heeft het Cultuurfonds voor monumenten aangevuld, dat tot doel heeft het behoud van gemeentelijke monumenten en karakteristieke panden binnen beschermde stads-en dorpsgezichten. Een andere actie uit dit programma is de inventarisatie en bescherming van karakteristieke panden, die de tien gemeenten uitvoeren.
Vergunningsaanvragen van energie-intensieve activiteiten |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Klopt het dat bij de toetsing van vergunningsaanvragen voor energie-intensieve activiteiten de omgevingsdiensten geen eisen kunnen stellen met betrekking tot de energiebron en het energieverbruik van de activiteit waar een vergunning voor is aangevraagd?
Nee, dit klopt niet helemaal. In de Wet milieubeheer wordt het begrip «inrichting» gebruikt. Inrichtingen die niet onder het EU Emissions Trading System (hierna: ETS) vallen kunnen via een vergunning eisen met betrekking tot doelmatig verbruik van energie opgelegd krijgen. ETS-inrichtingen zijn in wet- en regelgeving uitgezonderd van vergunningvoorschriften op het gebied van energie-efficiëntie.
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat decentrale overheden gedwongen lijken te zijn om vergunningen toe te kennen voor bedrijfsactiviteiten die de doelstellingen van de regering op het gebied van energie, klimaat en vermindering van de gaswinning tegenwerken?
Ik deel deze mening niet. Zoals bij het antwoord op vraag 1 aangegeven zijn vergunningen als instrument onder meer geschikt om (milieu)eisen aan energie-efficiëntie te stellen.
Deelt u de mening dat omgevingsdiensten ook criteria zouden mogen opstellen op basis van gemeentelijk en/of provinciaal beleid, waarin bijvoorbeeld klimaatdoelen of energiedoelen zijn vastgelegd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid dit mogelijk te maken?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 1 kunnen gemeenten en provincies eisen opstellen op basis van de Wet milieubeheer. Dit is op basis van nationaal beleid. Indien gemeenten en provincies behoefte hebben aan nadere criteria en eisen op basis van gemeentelijk en/of provinciaal beleid kunnen zij dit inbrengen in de gesprekken over het Klimaatakkoord.
Kunt u een overzicht geven van vergunningsaanvragen voor bedrijfsactiviteiten waarbij men meer dan 100.000 m3 aardgas per jaar wil gebruiken? Zo ja, kunt u aangeven in hoeverre de herkomst van het aardgas laagcalorisch is?
Het is niet mogelijk om een overzicht te geven voor bedrijfsactiviteiten die voldoen aan het criterium dat u noemt. Het Rijk registreert omgevingsaanvragen wanneer deze binnen komen tijdelijk in het Omgevingsloket, maar dit is geen databank waarin informatie op landelijk niveau wordt bewaard.
Het bericht ‘Groningen en Drenthe in gevaar door falende aanpak bij catastrofe kerncentrale Lingen Case’ |
|
William Moorlag (PvdA), Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Groningen en Drenthe in gevaar door falende aanpak bij catastrofe kerncentrale Lingen»?1
Ja.
Klopt het dat er bij een kernramp in de kerncentrale in Lingen een verouderd rampenplan wordt gevolgd dat niet is verbeterd sinds de kernramp in Fukushima?
Op dit moment is het rampenbestrijdingsplan van de deelstaat Nedersaksen nog niet volledig in lijn met de laatste federale aanbevelingen uit 2016 van het Bundeministerium für Umwelt, Naturschutz, Bau und Reaktorsicherheit (BMUB). Naar verwachting zullen de aanbevelingen in 2019 ingevoerd zijn door deelstaat Nedersaksen.
Klopt het dat volgens dit oude rampenplan mensen in Nederland niet geëvacueerd zouden hoeven worden, terwijl sommige bewoners van Nederland wel degelijk geëvacueerd zouden moeten worden?
Voor de Nederlandse burgers geldt dat planvorming met betrekking tot evacuatie in relatie tot de kerncentrale Lingen niet aan de orde is. Zowel de oude evacuatiezone van 2 en 10 km als de nieuwe van 5 en 20 km liggen in zijn geheel op Duits grondgebied. Hierdoor zijn er geen gevolgen voor de preparatie voor de bevolking aan Nederlandse zijde.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de relevante autoriteiten hierover in Duitsland en op actualisatie van de rampenplannen aan te dringen? Zo nee, waarom niet?
Afstemming met onze buurlanden over samenwerking bij de crisisbeheersing van kernongevallen vind ik van groot belang. Nederland en Duitsland hebben sinds de jaren »70 een gezamenlijke commissie met betrekking tot de uitwisseling van informatie over de nucleaire installaties alsmede over informatie-uitwisseling gerelateerd aan incidenten bij nucleaire installaties. Uiteraard zullen Duitsland en Nederland blijven afstemmen over de voorbereiding op kernongevallen en volgen we de voortgang van de actualisatie.
Bent u ook bereid om er in gesprekken met de Duitse autoriteiten op aan te dringen dat de samenwerking met betrekking tot de rampenplannen in de grensregio verbetert, zoals experts aanbevelen?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn alle relevante rampenplannen in Nederland wel geactualiseerd sinds de ramp in Fukushima?
Ja, sinds 1 januari 2017 is de nieuwe samenwerkingsstructuur in het kader van het beheer van het Nationaal Crisisplan Stralingsincidenten (NCS) in werking getreden. Dit betreffen het Nationaal Crisisplan Stralingsincidenten en het Responsplan NCS, naast het Crisiscommunicatieplan Stralingsincidenten.
Het huidige rampbestrijdingsplan voor kerncentrale Lingen van Veiligheidsregio Twente «Kernkraftwerk Emsland» is opgesteld in 2012 en herzien in 2015. Eind 2018 wordt een nieuwe versie opgeleverd, waarin tussentijdse wijzigingen vanwege de actualisatie van nationale planvorming zijn verwerkt.
Het rapport ‘OPERA Safety Case’ |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het eindrapport van de Centrale Organisatie Voor radioactief Afval (COVRA) «OPERA Safety Case», dat op 29 januari 2018 is gepresenteerd?1
Ja. Zoals u eerder bent geïnformeerd (Kamerstuk 25 422, nr. 217), verwacht ik u in de loop van dit jaar een integrale beleidsreactie te sturen op de eindrapporten van het OnderzoeksProgramma Eindberging radioactief Afval (OPERA) en het advies van de kwartiermaker van de klankbordgroep.
Deelt u de mening dat de absolute grenzen van de eigenschappen van de overwogen eindberging van radioactief afval in klei niet zijn bepaald en dat daardoor de veiligheid van deze eindberging niet is aangetoond? Zo nee, waarom niet?
Het was niet het doel van het onderzoekprogramma OPERA om absolute grenzen van eigenschappen van eindberging in Boomse klei te bepalen. OPERA heeft onderzocht hoe eindberging van radioactief afval mogelijk is in Boomse klei en dat vastgelegd in een initiële Safety Case. Deze initiële Safety Case is een eerste aanzet voor een veiligheidsstudie voor een mogelijk ontwerp van een eindberging voor radioactief afval in Boomse klei. Er zal nog veel onderzoek moeten plaatsvinden om te komen tot een complete veiligheidsstudie voor een concrete eindberging die door de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) beoordeeld kan worden op volledigheid en juistheid. Aangezien de keuze voor het type eindberging is voorzien rond 2100, is hier tijd voor. Deze tijd zal ook worden benut voor verder onderzoek naar eindberging van radioactief afval in de andere mogelijke geologische lagen.
Deelt u de mening dat het toch verklaren dat deze berging veilig is, past bij het vaak door de COVRA genoemde doel van het onderzoek om aan te tonen dat deze eindberging veilig is en niet bij wat het doel zou moeten zijn, namelijk het nagaan of en hoe een veilige eindberging mogelijk is?
Ik deel deze mening niet. De doelstelling voor de OPERA Safety Case was om na te gaan of veilige, lange termijn opberging («eindberging») van radioactief afval in Nederland mogelijk is. Daarnaast is de technische haalbaarheid van het eindbergingsconcept in Boomse klei onderzocht.
Wilt u de grenzen van de eigenschappen van de berging alsnog laten bepalen uit metingen in een nader onderzoek, begeleid door onafhankelijke deskundigen op dat gebied (dus niet noodzakelijk op nucleair gebied), zodat daarmee kan worden gezocht naar een zeker veilige berging? Zo nee, waarom niet?
Zover zijn we nu nog niet. Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, is de OPERA Safety Case een initiële Safety Case in een reeks van Safety Cases die gaan volgen tot het moment van vergunningaanvraag. Naarmate het proces van besluitvorming vordert, zullen de Safety Cases gedetailleerder worden. Uiteindelijk zal de ANVS beoordelen of een eindberging op een dan gekozen locatie veilig is.
Deelt u de mening dat het voor de geloofwaardigheid van het vervolgonderzoek nodig is dat dit wordt gecoördineerd door een organisatie die geen baat heeft bij de voortzetting van het gebruik van kernreactoren? Zo nee, waarom niet?
Radioactief afval ontstaat op meer plaatsten dan enkel bij kernreactoren. COVRA is de aangewezen organisatie om dit afval in ontvangst te nemen en te beheren en neemt geen besluiten over de nut en noodzaak van kernreactoren. COVRA zal, als vergunninghouder met de taak om het radioactief afval veilig te beheren, onderzoek moeten doen om deze taak goed uit te kunnen voeren.
De onderzoeken binnen OPERA zijn uitgevoerd door onafhankelijke (inter-)nationale wetenschappelijke instituten. Zodoende was er een scheiding tussen de coördinatie van het onderzoek door COVRA en het daadwerkelijke onderzoek. De onderliggende onderzoeken aan het eindrapport zijn allemaal openbaar gemaakt.
Op dit moment verkeert het onderzoek zich nog in de fase van het verkennen van de haalbaarheid van verschillende opties voor eindberging van radioactief afval. Dit sluit aan bij het beleid zoals beschreven in het nationale programma voor het beheer van radioactief afval en verbruikte splijtstoffen (Kamerstuk 25 422, nr. 149) waarin besluitvorming over eindberging rond 2100 is voorzien. Bij vervolgonderzoeken in het kader van dit nationale programma, zal steeds gekeken worden hoe deze onderzoeken het beste georganiseerd kunnen worden. Dit zal afhankelijk zijn van de fase waarin de beleidsontwikkeling zich bevindt en van het doel van de onderzoeken. Het is geen beleidskeuze dat de coördinatie van deze onderzoeken altijd bij COVRA ligt.
Wilt u zich inzetten voor wijziging van het beleid waarmee wordt bepaald dat deze taak nu bij de COVRA ligt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat de producenten van kernafval verantwoordelijk zijn voor de financiering van het op een correcte wijze verwerken van dat afval? Zo nee, waarom niet?
Eén van de uitgangspunten van het beleid voor het beheer van radioactief afval is dat «de vervuiler betaalt». COVRA wordt geacht op bedrijfsmatige manier en kostendekkend te opereren. In het algemeen worden grote investeringen voor de realisatie van nieuwe gebouwen voor opslag direct door de grote aanbieders van radioactief afval – zoals EPZ (Borssele) en URENCO – gefinancierd. Daarnaast betalen de aanbieders van radioactief afval een (contractueel) tarief aan COVRA voor verwerking, opslag en eindberging van het afval. In het Besluit Basisveiligheidsnormen Stralingsbescherming is vastgelegd dat COVRA de kosten die het in rekening brengt voor beheer (inclusief onderzoek) op transparante, objectieve en niet-discriminerende wijze vaststelt.
Een deel van de kosten die zijn verbonden aan het opruimen van het historisch afval in Petten, betreffen de tarieven die ECN/NRG aan COVRA moet betalen. COVRA hanteert hierbij hetzelfde principe als voor andere aanbieders van radioactief afval. Aangezien dit historisch afval niet zonder meer binnen de reguliere afvalstromen naar COVRA past, worden door COVRA en ECN/NRG specifieke afspraken gemaakt over de acceptatiecriteria en kosten. Zoals toegezegd in het Algemeen Overleg Nucleaire veiligheid van 20 december 2017, wordt u in het voorjaar nader geinformeerd over dit vraagstuk.
Zoals eerder met uw Kamer gedeeld, zijn er bepaalde risico’s waaraan COVRA is blootgesteld (Kamerstuk 25 422, nr. 142). COVRA neemt het eigendom van het afval immers over van de producenten van het afval. Toekomstige ontwikkelingen op het gebied van aangroei van de middelen die COVRA beheert en kostenramingen voor voornamelijk eindberging zijn onzeker en vormen een financieel risico. Dit financiële risico is inherent aan het lange termijn karakter van de activiteiten. Aan de andere kant is er zekerheid over de verantwoordelijkheid nadat het afval is overgedragen, die ligt namelijk bij COVRA, waarbij de betaling voor de verwerking en het beheer bij de overdracht van het radioactief afval wordt voldaan door de leveranciers. Er blijven op deze wijze geen (eeuwigdurende) vorderingen bestaan op ondernemingen, waarvan het voortbestaan op de lange termijn onzeker is.
Over de ontmanteling van de Kerncentrale Dodewaard is onlangs aan uw kamer medegedeeld dat vertegenwoordigers van de betrokken partijen – GKN, NEA, de 4 elektriciteitsproductiebedrijven en de Staat – op dit moment gesprekken voeren om te onderzoeken of een mogelijkheid bestaat voor een minnelijke regeling (Kamerstuk 29 697, nr. 41).
Deelt u de mening dat hier nog steeds sprake van is, nu alle verantwoordelijkheid (en risico's en onverwachte meerkosten) voor rekening komt van de COVRA (een 100% staatsbedrijf), er onlangs bekend is gemaakt dat de overheid 117 miljoen extra uittrekt voor het opruimen van historisch kernafval en de producenten van kernafval van alle toekomstige risico's zijn gevrijwaard? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u er zeker van dat de belastingbetaler niet zal opdraaien voor de rekening van het kernafval van kerncentrale Dodewaard, kerncentrale Borssele en URENCO? Zo ja, op basis waarvan kunt u hiervan zeker zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
De houding van de NAM bij een arbitragezaak |
|
Sandra Beckerman , Henk Nijboer (PvdA), Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «burgemeester Pieter Smit: NAM, verander je houding», waarin de burgemeester zijn zorgen uit over de houding van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) in de arbitragezaak van de familie Tepper uit zijn gemeente?1
Ja.
Heeft u uw aansporingen aan de NAM, dat zij vooral op ruimhartige wijze snel tot een fatsoenlijke schadeafhandeling moeten komen met alle gedupeerden, inmiddels aan het bedrijf overgebracht?
Samen met de commissaris van de Koning in Groningen heb ik regelmatig overleg met de directeur van NAM over de wijze waarop zij uitvoering geeft aan de afspraak dat zij zich maximaal inspant om openstaande oude schadegevallen (gemeld vóór 31 maart 2017) voor 1 juli aanstaande naar tevredenheid van de bewoners af te handelen. Voor inhoudelijke toelichting op de wijze waarop NAM dit aanpakt verwijs ik u naar mijn brief van 9 maart 2018. Deze invulling is met mij en de commissaris van de Koning van de provincie Groningen besproken en door ons onderschreven. De komende maanden zullen wij in gezamenlijkheid het verdere verloop van de afhandeling van de oude schademeldingen nauwlettend blijven volgen.
Voor individuele schadezaken die in procedure zijn bij de Arbiter Bodembeweging geldt dat ik vertrouwen heb in de werkwijze en het onafhankelijke oordeel van de Arbiter. NAM heeft zich in beginsel verbonden aan uitspraken van de Arbiter en heeft tot op heden altijd uitvoering gegeven aan diens uitspraken.
Deelt u de mening dat de NAM in betreffende arbitragezaak, waar de NAM niet alleen weigert nieuwe schade op de foto te zetten maar ook een contra-expertise wil laten uitvoeren bij een gezin waar al voor tonnen aan schade is vastgesteld, zich absoluut niet van een betere kant laat zien? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat betekent deze onwelwillende houding van de NAM voor de overige zaken die met dit bedrijf afgehandeld moeten worden? Heeft u er nog wel vertrouwen in?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u nu verder doen om de NAM tot fatsoenlijke schadeafhandelingen te bewegen?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Cijfers NRG: Pallas-reactor overbodig voor 98,8% nucleaire geneeskunde’ |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Cijfers NRG: Pallas-reactor overbodig voor 98,8% nucleaire geneeskunde»?1
Ja.
Klopt het dat de businesscase van de Pallas-reactor vooral gebaseerd is op de productie van technetium (Tc-99m)?
Pallas beoogt een breed scala aan isotopen te produceren. De marktvraag bestaat de komende jaren voor een groot deel uit molybdeen-99, het moederproduct van technetium-99. Pallas beoogt daarnaast ook een belangrijke rol te spelen bij de productie van benodigde therapeutische isotopen (onder andere jodium-131, lutetium-177 en iridium-192) en bij het onderzoek naar nieuwe therapeutische toepassingen van isotopen. Therapeutische isotopen zijn essentieel voor de behandeling van kankerpatiënten. Er wordt door het RIVM een stijging in de vraag naar therapeutische isotopen verwacht, waardoor het belang van deze isotopen voor de businesscase in de tijd ook toeneemt. PALLAS voorziet in de business case tevens een stabiele markt voor industriële toepassingen van isotopen.
Deelt u de inschatting van het Internationaal Atoomenergieagentschap met betrekking tot de productie van medische isotopen waaruit blijkt dat op korte termijn technetium kan worden gefabriceerd door middel van deeltjesversnellers?
Ja. Het is echter nog onduidelijk op welke termijn er eventueel sprake kan zijn van grootschalige productie. In het betreffende IAEA-rapport wordt ook aangegeven dat de directe productie van technetium, middels deeltjesversnellers, met name een lange termijn oplossing kan zijn om te voorzien in de regionale vraag naar technetium-99.
Bent u op de hoogte van de ontwikkeling van het Lighthouse project van ASML waarmee naar verwachting al in 2020 technetium kan worden geproduceerd?
Ik ben bekend met het Lighthouse project van ASML, dat als Nationaal Icoon als veelbelovend is aangemerkt. Ligthouse streeft ernaar om medische radioisotopen te produceren met nauwelijks radioactief afval.
De technologische haalbaarheid van Lighthouse is op dit moment zover dat de individuele onderdelen van het concept om molybdeen-99 te produceren natuurkundig zijn bewezen. Momenteel onderzoekt Lighthouse in hoeverre de voorziene technische risico’s gemitigeerd kunnen worden. De technologische aspecten zouden hierna ook nog in samenhang met elkaar moeten worden getest. Indien risico’s gedurende deze periode optreden kan dit leiden tot een vertraging van onbekende duur.
De hoogambtelijke werkgroep nucleair landschap doet momenteel onderzoek naar de samenhang van Lighthouse en de beoogde Pallas-reactor. Het doel van het onderzoek is om te weten hoe beide trajecten zich tot elkaar verhouden en in hoeverre ze elkaar op onderdelen kunnen versterken of vervangen. Dit onderzoek is een vervolg op het eindrapport van de hoogambtelijke werkgroep nucleair landschap (Kamerstuk 30 196, nr. 203). In het voorjaar van 2018 wordt u Kamer geïnformeerd over de resultaten van dit onderzoek.
Klopt het dat de Pallas-reactor pas uiterlijk 2025 in bedrijf komt?
Het doel van Pallas is om in 2025 operationeel te zijn.
Deelt u de conclusie dat met de snelle ontwikkeling van alternatieven voor nucleaire productie van technetium de businesscase van de Pallas-reactor in gevaar komt? Zo nee, waarom niet?
Pallas houdt in de businesscase rekening met zowel andere reactoren als verschillende alternatieve manieren om molybdeen-99/technetium-99m te maken. Afhankelijk van onder andere (1) de technische haalbaarheid, (2) de omvang van de productie, (3) de locatie waar de productiefaciliteit wordt gerealiseerd, en (4) het type isotopen dat geproduceerd wordt hebben deze verschillende initiatieven impact op de businesscase van Pallas. Daarnaast zijn uiteraard ook ontwikkelingen in de andere markten van Pallas van belang voor de businesscase van Pallas.
Ten behoeve van de besluitvorming over de laatste tranche van de lening die de Staat en de provincie Noord-Holland verlenen aan Pallas wordt de businesscase opnieuw bekeken. Op dat moment kan uw Kamer op basis van de meest recente informatie nader worden geïnformeerd over de robuustheid van de businesscase van Pallas.
Deelt u de conclusie dat met de ontwikkeling van deze alternatieven het niet meer van nationaal strategisch belang is om de Pallas-reactor te ontwikkelen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals aangegeven in het eindrapport van de interdepartementale hoogambtelijke werkgroep nucleair landschap (Kamerstuk 30 196, nr. 203) is door het RIVM geconcludeerd dat er na sluiting van de Hoge Flux reactor (voorzien in 2025) een reactor nodig is om de risico’s op tekorten van medische isotopen te beperken. Op dit moment is er geen volwaardige alternatieve productiemethode beschikbaar die op voldoende schaal het gehele spectrum aan medische radioisotopen kan leveren. Het is onzeker of en, zo ja, wanneer een dergelijke productiemethode beschikbaar komt. Gezien de wereldwijde markt voor isotopen, hoeft een toekomstige reactor niet per se in Nederland te komen. Pallas is op dit moment wel het meest vergevorderde Europese initiatief om in de toekomstige vraag naar medische radioisotopen te voorzien.
Hoeveel subsidie zal er naar verwachting in totaal, inclusief de verwerking van het kernafval, worden besteed gedurende de ontwikkeling en de gehele levensduur van de Pallas-reactor?
De rijksoverheid en de Provincie Noord-Holland hebben beide een bedrag van maximaal € 40 mln. in de vorm van een lening beschikbaar gesteld voor fase 1 van het Pallas-project. Fase 1 omvat het ontwerp van de reactor, de aanbesteding en de vergunningverlening.
Uitgangspunt bij de lening is dat de bouw en exploitatie van Pallas, inclusief de afvoer van het radioactief afval naar COVRA, privaat gefinancierd worden.
Het bericht ‘Enschede ontevreden over zoutwinningsplan Ganzebos’ |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Enschede ontevreden over zoutwinningsplan Ganzebos»?1
Ja.
Hoe verklaart u dat de gemeente Enschede in haar brief van 16 januari2 en de provincie Overijssel3 in haar brief van 23 januari opmerken dat het ministerie niet reageert op adviesonderdelen?
Met voldoende verbeeldingskracht kan een mens zich veel voorstellen, maar ik vind die voorstelling van zaken in dit geval niet terecht. Ik ben me wel degelijk bewust van de betrokkenheid van gemeentes bij mijnbouwactiviteiten en houd hier ook rekening mee in mijn (ontwerp) instemmingsbesluiten. Ook in het ontwerpinstemmingsbesluit Ganzenbos heb ik de adviezen meegewogen en gemotiveerd in de overwegingen van het besluit. De aanvraag inclusief de adviezen worden getoetst en gewogen in het licht van de in de Mijnbouwwet opgenomen toetsingsgronden. Uitsluitend die onderdelen van een advies die relevant zijn voor de beoordeling van een aanvraag aan de hand van de in de Mijnbouwwet opgenomen gronden, kunnen eventueel leiden tot voorschriften die de Minister verbindt aan het besluit. Onderdelen van een advies die zien op andere zaken dan waar de toetsingsgronden op zien, worden gemotiveerd in de overwegingen van het besluit, maar leiden niet tot het opnemen van een voorschrift in het besluit.
Zie ook het antwoord op vraag 3, waarin ik nader inga op de zienswijzen.
Kunt u toelichten waarom u het advies van de gemeente Enschede en de provincie Overijssel over onder andere trillingsmetingen, het gebruik van andere hulpstoffen dan diesel bij de zoutwinning, het hergebruik van de cavernes en de communicatie niet heeft overgenomen? Kunt u een reactie geven op de twee zienswijzen?
Het advies en de zienswijze ten aanzien van het meten van bodemtrilling is zorgvuldig door mij gewogen en betrokken bij de besluitvorming omdat ik het belang ervan inzie voor de omgeving. Als vergunningverlener moet ik ook kijken naar alle maatregelen en voorzieningen die al bestaan.
Op grond van de Wet meteorologie en seismologie heeft de Minister van Infrastructuur en Waterstaat de verantwoordelijkheid voor het verzamelen en beheren van seismologische gegevens. De uitvoering van de in de wet neergelegde zorgtaken is belegd bij het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI). Het KNMI onderhoudt dan ook een seismologisch netwerk dat dekkend is voor heel Nederland, registreert de meetgegevens en maakt deze ook openbaar. Sinds 2015 is het KNMI-netwerk dicht genoeg om bevingen met een magnitude vanaf 0,5 op de schaal van Richter waar te nemen. Deze gegevens worden geregistreerd en zijn beschikbaar via het dataportaal van het KNMI.
De bestaande seismometers die deel uitmaken van het KNMI-netwerk in de provincie Overijssel, Utrecht en Drenthe zullen eventuele trillingen in het gebied Ganzebos kunnen registreren. Het meetnetwerk van KNMI geeft voldoende dekking en de meetresultaten daarvan zijn ook voor iedereen beschikbaar. In de afweging van het advies heb ik beoordeeld dat het bestaande netwerk van seismometers van de KNMI al voldoet om eventuele trillingen ten gevolge van de zoutwinning te kunnen detecteren.
Bij de afweging van het belang van alternatieve mijnbouwhulpstoffen speelt het aspect veiligheid een belangrijke rol. De dieselolie wordt gebruikt ter bescherming van de bovenkant van de zoutcaverne. De diesel drijft op de pekel en voorkomt het oplossen van het dak van de caverne. Op deze wijze kan men het volume en de vorm van de caverne goed beheersen. Dit is van belang omdat hierdoor de bodemdaling beperkt blijft en er nagenoeg geen effecten optreden in de omgeving.
Op dit moment wordt door AkzoNobel onderzocht of ook lichtere vloeistoffen dan dieselolie gebruikt kunnen worden. Aan de uitvoering van het advies wordt dus al gewerkt door AkzoNobel. Het onderzoek dat AkzoNobel uitvoert heeft ook de aandacht van SodM. Het is de verwachting dat, als men een geschikt alternatief vindt, dit op termijn landelijk verplicht zal worden gesteld. Omdat AkzoNobel al een onderzoek is gestart naar mogelijke alternatieven en de wens voor een alternatief voor deze mijnbouwhulpstof zich niet beperkt tot enkel deze instemmingsbesluiten, wordt er geen voorwaarde hierover opgenomen.
Ik deel de mening dat nagedacht moet worden over het eventuele hergebruik van een zoutcaverne voordat deze afgesloten en verlaten is. Het winningsplan is daar echter niet het geschikte document voor. Het winningsplan beschrijft de effecten van de zoutwinning, en de eventuele effecten van de bodembeweging ten gevolge van de winning. De nadruk bij de beoordeling van het winningsplan wordt gelegd op de veiligheid van de winning.
De zoutwinning van Ganzebos fase II en III zal tot 2035 duren. In de tussenliggende periode zal onze energievoorziening ingrijpend veranderen. De energietransitie zal zeer waarschijnlijk leiden tot een ander gebruik van de diepe ondergrond. Het is op voorhand heel lastig om de behoefte voor het hergebruik goed in te schatten. Daarnaast zullen vooral technische en geologische gegevens bepalend zijn of het mogelijk en veilig is om een of meerdere van deze zoutcavernes voor een andere toepassing te gebruiken. Voor eventueel hergebruik zal te zijner tijd een separate opslagvergunning aangevraagd moeten worden waarin deze aspecten beoordeeld worden. Om deze redenen is het hergebruik van cavernes niet als voorwaarde opgenomen in de instemming met het winningsplan.
Ik hecht belang aan open en transparante communicatie. Al ruim een jaar vindt er regelmatig overleg plaats tussen het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, AkzoNobel, de provincie Overijssel en de gemeenten Hengelo en Enschede. Tijdens dit overleg worden diverse aspecten aangaande de zoutwinning in Twente besproken.
Zie ook de Nota van Antwoord op de zienswijze die gepubliceerd is op www.nlog.nl.
Kunt u zich voorstellen dat de gemeente Enschede en de provincie Overijssel zich afvragen of het adviesrecht door u serieus wordt genomen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid het adviesrecht van andere overheden beter te verankeren en dat op ieder gegeven advies(onderdeel) voortaan wordt gereageerd?
Het adviesrecht van de decentrale overheden is stevig verankerd in artikel 34, vijfde lid van de Mijnbouwwet. In artikel 3:50 van de Algemene wet bestuursrecht is al verankerd dat in een besluit dat afwijkt van een krachtens wettelijk voorschrift gegeven advies, gemotiveerd dient te worden waarom van dit advies wordt afgeweken. Zie verder ook het antwoord op vraag 2 en 4.
Welke gevolgen heeft het loskoppelen van AkzoNobel Specialty Chemicals van AkzoNobel voor de reeds verleende vergunningen voor zoutwinning?
De concessiehouder en vergunninghouder is en blijft Akzo Nobel Salt B.V. dat onderdeel is van Akzo Nobel Chemicals en verantwoordelijk is voor de reeds bestaande en de nieuw aan te leggen zoutcavernes en eventuele gevolgen daarvan. De vergunninghouder is op grond van het artikel 6:177 van het Burgerlijk Wetboek (BW) aansprakelijk voor schade als gevolg van aanleg of het in gebruik hebben van het mijnbouwwerk.
Voor wat betreft bodemverontreiniging volgt uit de artikelen 6:175 en 6:177 BW dat de aansprakelijkheid rust bij de vergunninghouder bij de aanvang van de tot verontreiniging leidende gebeurtenis. Indien na de lekkage een ander bedrijf vergunninghouder wordt van het mijnbouwwerk, blijft de aansprakelijkheid voor deze schade rusten op degene die ten tijde van de lekkage aansprakelijk was. Volgens artikel 3:310 BW tweede lid, geldt voor verontreiniging van de bodem door een gebeurtenis zoals bedoeld in artikel 6:175 BW, een verlengde termijn van 30 jaar. Bestaat de gebeurtenis uit een voortdurend feit, dan begint de termijn van dertig jaren te lopen nadat dit feit is opgehouden te bestaan. Bestaat de gebeurtenis uit een opeenvolging van feiten met dezelfde oorzaak, dan begint deze termijn te lopen na dit laatste feit.
Welk bedrijf wordt de concessiehouder van de vergunningen voor zoutwinning die nu in procedure zijn genomen?
Zie antwoord vraag 6.
Welk bedrijf is na splitsing verantwoordelijk voor de (instabiele) zoutcavernes en voor hoelang?
Zie antwoord vraag 6.
Welk bedrijf is na splitsing verantwoordelijk voor de veroorzaakte bodemverontreinigingen en voor hoelang?
Zie antwoord vraag 6.
De NAM-uitspraken en technische mogelijkheden voor het verminderen van gaswinning |
|
Sandra Beckerman , Henk Nijboer (PvdA), Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u de brief van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) waarin zij aangeeft dat er «thans geen aanleiding is om aanvullende maatregelen te treffen vanuit een persoonlijk veiligheidsperspectief op basis van de toepasselijke Meijdam norm»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u deze uitspraak?
Met «code rood» bedoelt SodM te zeggen dat een grenswaarde is overschreden, waarmee het meet- en regelprotocol in werking treedt. Dit protocol houdt in dat NAM binnen een korte tijd een analyse maakt over de achtergronden van de grenswaardeoverschrijding en een voorstel doet voor eventuele beheersmaatregelen. NAM legt deze analyse voor aan SodM, waarna SodM aan mij advies uitbrengt. NAM heeft er in haar brief aan SodM op gewezen, dat het meet- en regelprotocol betrekking heeft op zowel fysieke veiligheid als veiligheidsbeleving.
De uitspraak van NAM over de risicomodellen is een constatering op basis van rekenresultaten. SodM heeft de constateringen van NAM getoetst en komt tot de conclusie dat zij zich kan vinden in de analyse van NAM. Het gaat dan om een analyse waaruit blijkt dat het patroon van de grondversnelling (PGA), de grondsnelheid (PGV) en de magnitude van de beving binnen de verwachtingen valt en daarom geen onverwachte elementen bevat. Ik verwijs hiervoor naar het rapport van SodM (p.31), dat ik gevoegd heb bij mijn brief aan uw Kamer van 1 februari 2018 (Kamerstuk 33 529, nr. 424).
Wat vindt u ervan dat de NAM stelt dat code rood onterecht is afgegeven en dat de aardbeving binnen de bestaande risicomodellen past?
Zie antwoord vraag 2.
Begrijpt u dat Groningers die al maanden en soms zelfs jaren zitten met onopgeloste schades woest worden als de NAM zulke brieven stuurt?
Ik heb begrip voor de emoties van Groningers die een goede oplossing willen voor schade die zij door aardbevingen hebben ondervonden. Daarom heb ik mij vanaf het begin van mijn aantreden als Minister ingezet voor een goed schadeprotocol Recent is hierover overeenstemming bereikt (zie Kamerstuk 33 529, nr. 423). Ik ga echter niet over de wijze waarop NAM zijn cijfers, rapporten en brieven presenteert.
Wordt u ook niet bijkans misselijk van deze houding en benadering? Bent u bereid de NAM, maar ook aandeelhouders Shell en Exxon, hierop stevig aan te spreken?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe beoordeelt u de door experts van de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO) en Gasunie Transport Services (GTS) gemaakte opmerking in een technische briefing over leveringszekerheid op 17 januari 2018 in de Kamer dat er nog minder gaswinning mogelijk is zonder de leveringszekerheid in gevaar te brengen? Hoe verhoudt zich dat tot eerdere uitspraken van uw ambtsvoorganger dat de leveringszekerheid bij hogere winning in het gedrang komt (een besluit dat de Raad van State overigens heeft vernietigd)?
In de genoemde technische briefing hebben GTS en TNO een toelichting gegeven op het onderwerp leveringszekerheid en het gebruik van laagcalorisch gas in binnen- en buitenland. Tijdens deze briefing is ook ingegaan op mogelijkheden om de vraag naar laagcalorisch gas te verminderen. Uit de vraag kan ik niet opmaken aan welke van deze mogelijkheden door de vragenstellers wordt gerefereerd. Ik maak daarom een onderscheid tussen de korte en de langere termijn.
Bij het verlagen van de gaswinning nog binnen dit gasjaar (tot 1 oktober 2018) kan alleen gebruik worden gemaakt van de bestaande infrastructuur. Daarnaast is in 2015 het onderzoek naar een andere benadering van de gaswinning uitgevoerd (Kamerstukken 33 529, nr. 212). De hoofdconclusie van dit onderzoek was dat het mogelijk is het gassysteem zodanig in te richten dat zoveel mogelijk gas uit andere bronnen dan het Groningenveld wordt gebruikt, waarmee de winning uit het Groningenveld temperatuurafhankelijk wordt. Het kabinet heeft destijds echter besloten om niet volledig tot deze andere benadering van de gaswinning over te gaan omdat de temperatuurafhankelijke winning uit het Groningenveld zou leiden tot sterke productiefluctuaties, die het, op basis van het advies hierover van SodM, juist zoveel mogelijk wilde beperken (Kamerstuk 33 529, nr. 278). Naar aanleiding van de nieuwe adviezen van SodM en GTS van 1 februari jl. zal ik dit opnieuw bezien voor de aankomende jaren. Zoals ik in mijn brief van 1 februari jl. aan uw Kamer schreef, heb ik NAM en GasTerra gevraagd binnen de voorwaarden van de voorlopige voorziening, voor het lopende gasjaar hier reeds invulling aan te geven en de gaswinning te verlagen (Kamerstuk 33 529, nr. 424).
Op de langere termijn zijn er ook andere mogelijkheden om de vraag naar Gronings gas structureel terug te brengen, bijvoorbeeld via de bouw van een aanvullende stikstofinstallatie in Zuidbroek, de ombouw van industriële grootverbruikers naar hoogcalorisch gas en verduurzaming in de gebouwde omgeving. Ik inventariseer nu wat de mogelijkheden van deze en andere opties zijn en wil uw Kamer hierover zoals eerder toegezegd dit kwartaal informeren.
Komt het voor dat er laagcalorisch (Groningen)gas wordt geëxporteerd en dat dat omgezet wordt naar hoogcalorisch gas? Zo ja, om welke hoeveelheden gaat dat en hoe is dat mogelijk?
Als gas kwalitatief wordt omgezet, wordt dit gedaan door de landelijke netbeheerder die de taak heeft om de netten te balanceren. In het buitenland zijn er ook mogelijkheden om laagcalorisch gas in het hoogcalorische gasnet bij te mengen. Uw Kamer is hier eerder al over geïnformeerd (Kamerstuk 33 529, nr. 285).
Het is mij bekend dat er met name in Frankrijk laagcalorisch gas in het hoogcalorisch gasnet wordt gemengd om het gasnetwerk te balanceren. Het afgelopen gasjaar ging het daarbij om iets minder dan 0,5 miljard Nm3. Dat is vergelijkbaar met eerdere jaren en valt binnen de bandbreedte waar GTS in haar prognoses van de export naar België en Frankrijk rekening mee heeft gehouden. Overigens ben ik inmiddels met mijn collega’s in Duitsland, Frankrijk en België in gesprek over de mogelijkheden de buitenlandse vraag naar laagcalorisch gas versneld af te bouwen.
In mijn gesprekken met buitenlandse collega’s stel ik uiteraard ook het bijmengen van laagcalorisch gas in het hoogcalorische net aan de orde. Daarbij plaats ik wel de kanttekening dat enige overloop door netbeheerders die verschillende gassystemen in balans moeten houden nooit volledig te vermijden zal zijn. Het gaat daarbij overigens wel om een overloop die twee kanten op werkt: laagcalorisch gas in het hoogcalorische systeem en hoogcalorisch gas in het laagcalorische systeem.
Zijn er mogelijkheden om in de bestaande exportcontracten de export van laagcalorisch (Groningen)gas af te bouwen? Zo ja, wilt u dat per onmiddellijke ingang doen?
Nee. Contracten kunnen weliswaar met wederzijds goedvinden worden aangepast, maar dit heeft geen effect op de fysieke vraag naar laagcalorisch gas in het buitenland. In het buitenland wordt het gas namelijk, net als in Nederland, gebruikt door huishoudens en bedrijven en ook daar bestaat hiervoor op de korte termijn geen alternatief. Buitenlandse afnemers nemen het gas af, omdat ze het fysiek nodig hebben. De contracten van GasTerra met energiebedrijven spelen daarbij geen rol. Deze contracten zijn alleen een vorm aan de hand waarvan aan de vraag wordt voldaan. Als er geen contracten zouden zijn, dan zouden partijen dit gas op de Nederlandse gashandelsplaats TTF inkopen, waarbij er ook geen mogelijkheid is om te discrimineren tussen binnen- en buitenland. Om de vraag naar buitenlands gas terug te brengen worden in Duitsland, België en Frankrijk tussen nu en 2030 alle aansluitingen naar het gebruik van hoogcalorisch gas omgebouwd. Zoals reeds toegezegd ben ik met mijn buitenlandse collega’s in gesprek om te kijken of en waar dit proces kan worden versneld.
Zijn er mogelijkheden om niet alleen in Nederland, maar ook in het buitenland de vraag naar laagcalorisch Groningengas af te laten nemen door stikstofinstallaties, bijmenging of ander gebruik door de industrie? Bent u bereid afnemers voor de benodigde investeringen te compenseren? Zo nee, waarom niet?
In de gesprekken die ik momenteel met mijn buitenlandse collega’s voer verken ik ook welke mogelijkheden zij zien om op een andere manier in de vraag naar gas te voorzien dan via het gebruik van het gas uit Groningen. Ik neem dit mee in mijn inventarisatie van mogelijkheden om de vraag naar gas uit Groningen te verlagen die ik eind maart aan uw Kamer wil aanbieden.
Klopt het dat het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) later advies uitbrengt? Deelt u de mening dat dit ongewenst is gezien de enorme urgentie en het belang voor Groningen?
De Inspecteur-generaal der Mijnen heeft, om tot een zorgvuldig afgewogen analyse te komen, een week later advies uitgebracht dan aanvankelijk voorzien. Gelet op het gewicht van dit advies voor de verdere besluitvorming over de gaswinning in Groningen heb ik hiervoor begrip. Het advies heb ik op 1 februari jl. aan uw Kamer gestuurd (Kamerstuk 33 529, nr. 424).
Waterzijdig inregelen |
|
Tom van der Lee (GL), Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het waterzijdig inregelen van CV-installaties, waarbij de retourtemperatuur van belang is en het CV-water op een goede manier wordt verdeeld over radiatoren waardoor er veel energie kan worden bespaard?
Ja, ik ben bekend met deze maatregel. Door middel van waterzijdig inregelen worden cv-waterstromen in de installatie in balans gebracht. Een goed werkende verwarmingsinstallatie kan een bijdrage leveren aan de vermindering van het energieverbruik in woningbouw en utiliteitsbouw. Het blijkt dat veel installaties niet goed ingeregeld zijn vanwege het meerwerk dat gepaard gaat bij deze techniek.
Bent u bekend met het feit dat dit in veel gebouwen niet geregeld is, of oorspronkelijk wel, maar later nooit meer gecontroleerd, en dat dit veel energieverspilling tot gevolg heeft?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u naar aanleiding van de aangenomen motie-Van Tongeren (Kamerstuk 34 775 XIII, nr. 75) al in gesprek gegaan met MKB-Nederland over het efficiënter gebruik van aardgas en is hierbij het waterzijdig inregelen ook aan de orde gekomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn de plannen voor het stimuleren van het waterzijdig inregelen van CV-installaties bij het midden en kleinbedrijf (mkb)? Klopt de inschatting dat het mkb daar jaarlijks zo'n 300 miljoen euro aan energiekosten mee kan besparen?
Ik geef uitvoering aan de motie van het lid Van Tongeren door in gesprekken met het bedrijfsleven, decentrale overheden en andere Energieakkoord-partijen afspraken te maken over verbeteringen van het wettelijke systeem rond de energiebesparingsverplichting in de Wet milieubeheer en informatievoorziening aan de bedrijven.
In het kader van de voorgenomen afspraken in het Energieakkoord over aanpassing van het Activiteitenbesluit komt in deze gesprekken een efficiënter gebruik van aardgas en (waterzijdig) inregelen van installaties aan de orde. Naast het verbeteren van het Activiteitenbesluit zullen ook de erkende maatregellijsten worden geactualiseerd om voortschrijdend inzicht en nieuwe technieken maximaal te benutten. Uitgangspunt daarbij blijft een terugverdientijd van 5 jaar.
De maatregel waterzijdig inregelen van cv-installaties komt op basis van inschattingen van de terugverdientijd door de installatiebranche in aanmerking voor plaatsing op de lijst van erkende maatregelen, of indien blijkt dat dit beter past bij de systematiek, opname als onderhoudsmaatregel bij een erkende maatregel (ook bekend als doelmatig beheer en onderhoud). De Energieakkoord-partijen hebben daarom afgesproken om de maatregel waterzijdig inregelen mee te nemen in het proces. Op dit moment baseren de Energieakkoord-partijen zich op inschattingen. In het actualisatieproces zal ik onderzoeken in welke branches de maatregel aan het criterium van 5 jaar terugverdientijd voldoet. Hierbij ontstaat dan ook een beter beeld of de inschatting van de energiekostenreductie klopt.
Klopt het dat de terugverdientijd van het goed inregelen van CV-installaties over het algemeen een minder dan vijf jaar is?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid het waterzijdig inregelen van CV-installaties te plaatsen op de lijst van verplichte maatregelen voor ondernemers in het kader van de nog verder aan te scherpen Wet milieubeheer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Deel nieuw netwerk AkzoNobel lek als een mandje’ |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Deel nieuw netwerk AkzoNobel lek als een mandje»?1
Ja.
Welke conclusies trekt u uit het feit dat er op zoveel plekken in de transportleiding problemen zijn? Zijn de maatregelen die in uw brief beschreven wel voldoende?2 Zo nee, welke extra maatregelen zullen er worden genomen?
In september 2016 heeft Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) de zoutactiviteiten van AkzoNobel onder verscherpt toezicht gesteld. De aanleiding voor het verscherpte toezicht was een aantal vastgestelde lekkages van diesel bij boorputten en een groot aantal lekkages van pekel en brakwater uit de horizontale transportleidingen sinds 2014. Het verscherpt toezicht op AkzoNobel heeft drie speerpunten, namelijk:
AkzoNobel zou de pijpleidingen met hoog risico op lekkage voor 1 januari 2018 vervangen, maar dit is niet gelukt. Het leidingnetwerk is wel voor 1 januari 2018 aangelegd, maar vijf van de dertig kilometer aan leidingen is op dit moment nog niet geschikt om in gebruik genomen te worden.
Tijdens het testen van het nieuw aangelegde leidingnetwerk bleek een aantal leidingen niet dicht. Nader onderzoek heeft inmiddels aangetoond dat er maximaal vijftien leidingdelen aan AkzoNobel zijn geleverd met een fabricagefout. Deze leidingen zullen met een speciale test worden opgespoord en vervangen. Naar verwachting zal het ongeveer drie maanden duren voor de pijpleidingen met hoog risico op lekkage succesvol zijn vervangen. De maatregelen zijn wat SodM betreft voldoende, maar het werk is nog niet afgerond. SodM heft het verscherpt toezicht daarom nog niet op.
Hoe kan het dat er lekke buizen zijn gebruikt en niet goed geïnstalleerde afdichtringen zijn aangebracht bij het herstel van 5 km (van de in totaal 30 km) transportleiding?
De kwaliteitscontrole van de geleverde pijpleidingen namens AkzoNobel bestaat uit een visuele controle op beschadigingen van de pijpen bij levering en toezicht tijdens de aanleg. Uiteindelijk worden de kwaliteit van de leidingdelen en de kwaliteit van de aanleg beproefd door het op hoge druk met water afpersen van de aangelegde leiding. Dit is een standaard methode die door SodM wordt onderschreven. Eventuele niet visueel waarneembare fabricagefouten en fouten gemaakt tijdens de aanlegfase worden pas opgemerkt tijdens een druktest. Het is gebruikelijk dat tijdens het afpersen een klein percentage niet goed geïnstalleerde afdichtringen wordt gevonden. Het is echter ongebruikelijk dat nieuwe leidingdelen lek blijken te zijn. Dergelijke afwijkingen behoren door de kwaliteitscontrole van de fabrikant te worden voorkomen.
Welke garanties zijn er dat in de andere 25 km van de transportleiding ook niet buizen zijn gebruikt die van slechte kwaliteit zijn?
AkzoNobel heeft een ervaren en professionele leverancier geselecteerd voor de levering van de leidingdelen. Hierbij zijn afspraken gemaakt over de kwaliteitseisen van de geleverde pijpleidingdelen. De delen die niet voldeden aan de productspecificaties en die abusievelijk toch zijn uitgeleverd door de leverancier, bevinden zich in de sectie van vijf kilometer die momenteel nog niet in gebruik is genomen. Deze sectie heeft de druktesten niet doorstaan vanwege deze defecte leidingdelen. In het grootste deel van het vernieuwde netwerk van transportleidingen (25 kilometer) zijn de druktesten succesvol uitgevoerd.
Welke garanties zijn er dat er bij de andere 25 km van de transportleiding ook niet de afdichtingsringen verkeerd zijn aangebracht?
Zie antwoord vraag 4.
Welke stappen heeft de toezichthouder gezet op basis van bovenstaande gebreken?
In het kader van het verscherpte toezicht heeft SodM de ontwikkelingen bij AkzoNobel nauwgezet gevolgd en is er intensief contact geweest over de noodzakelijke reparaties aan het nieuwe pijpleidingnetwerk.
Zijn er aanvullende onderzoeken uitgevoerd naar de reeds in gebruik genomen transportleidingen? Zo nee, waarom niet?
Zie de beantwoording op vraag 4. Een succesvol uitgevoerde druktest is afdoende bewijs dat de leidingen lekdicht zijn.
Is het volgens de eerder gemaakte afspraken toegestaan dat het oude leidingstelsel nu langer in gebruik blijft? Zo ja, hoe duidt u de risico’s?
Sinds het instellen van het verscherpt toezicht heeft Staatstoezicht op de Mijnen bij AkzoNobel aangedrongen om de meest risicovolle leidingen met prioriteit uit bedrijf te nemen. De delen van het oude leidingnetwerk met hoog risico op lekkage worden daarom niet meer gebruikt. Totdat de laatste sectie (vijf kilometer) van het nieuwe leidingnetwerk in gebruik genomen kan worden, maakt AkzoNobel nog gebruik van een beperkt stuk (drie kilometer) bestaande uit oude leidingen. Dit stuk van het oude leidingnetwerk is versterkt op kritieke punten waardoor het nu een lager risico op lekkage heeft.
Kunt u achterhalen aan welke andere bedrijven dezelfde lekke leidingen nog meer zijn geleverd? Zo ja, welke bedrijven zijn dit en zijn zij op de hoogte van deze defecten?
Het onderzoek hiernaar wordt door de fabrikant uitgevoerd en loopt nog.
Door de politie afgelegde huisbezoeken aan aardbevingsdemonstranten |
|
Kathalijne Buitenweg (GL), Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht dat mensen die van plan waren te demonstreren tijdens het bezoek van de Minister van Economische Zaken aan Groningen de politie op huisbezoek kregen?1 Zo ja, klopt dit bericht?
Wat was de precieze aanleiding en rechtsgrond voor deze politiebezoeken? Waarom is niet voor minder ingrijpende maatregelen gekozen, bijvoorbeeld door betrokkenen gewoon even te bellen?
Deelt u de mening dat het in politie-uniform thuis opzoeken van demonstranten een intimiderende indruk maakt en afbreuk doet aan de grondwettelijk verankerde demonstratievrijheid? Zo nee, waarom niet?
Welke maatregelen neemt u zich voor om herhaling van dit soort politiebezoeken te voorkomen?