Het artikel ‘Russia plotting sabotage across Europe, intelligence agencies warn’. |
|
Derk Boswijk (CDA), Henri Bontenbal (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Russia plotting sabotage across Europe, intelligence agencies warn»1?
Herkent u de waarschuwingen die door verschillende Europese inlichtingendiensten worden gegeven over een significant grotere dreiging voor gewelddadige sabotageacties door Rusland binnen Europa?
In hoeverre is deze dreiging voor gewelddadige sabotageacties ook op Nederlands grondgebied toegenomen?
Deelt u de mening dat deze dreiging serieus genomen moet worden en dat de waarschuwing van Europese inlichtingendiensten ook in Nederland zou moeten leiden tot hogere waakzaamheid?
Heeft u goed in beeld wat de mogelijke doelwitten van Russische sabotageacties in ons land kunnen zijn? In hoeverre is het identificeren van deze potentiële doelwitten een continu proces?
Welke maatregelen neemt u om de mogelijke dreiging van gewelddadige Russische sabotageacties in Nederland nog beter in kaart te brengen en om deze informatie continu up-to-date te houden?
Herinnert u zich de Kamermotie uit november 2021 waarin de regering werd verzocht om samen met andere landen een strategie te ontwikkelen voor de bescherming van cruciale infrastructuur in de Noordzee2?
Is de financiering van het actieplan voor de Strategie ter bescherming van de Noordzee Infrastructuur inmiddels rond3? Zo nee, waarom niet?
Op welke termijn verwacht u het actieplan voor de Strategie ter bescherming van de Noordzee Infrastructuur met de Kamer te kunnen delen?
Welke aanknopingspunten biedt dit actieplan voor de eventuele ontwikkeling van een breder actieplan ter bescherming van andere cruciale en/of kwetsbare infrastructuur? Wordt daar al over nagedacht en/of aan gewerkt?
Wat is uw reactie op de uitspraak van één van de in het artikel geciteerde beambten van een inlichtingendienst dat Putin zich momenteel «aangemoedigd» voelt en de grenzen opzoekt met betrekking tot Russische activiteiten in Europa zoals het verspreiden van desinformatie, sabotageacties en hacken?
Hoe kijkt u naar de volgende uitspraak van de tevens in het artikel geciteerde expert Keir Giles van Chatham House? «These pinprick attacks we’ve seen so far are of course to create disruption, but they can also be used for disinformation. And then there is what Russia learns from these attacks if they want to immobilise Europe for real... They’re practice runs.»
Deelt u de inschatting dat de tot nu toe geïdentificeerde Russische sabotageacties in Europa deels kunnen worden gezien als «oefeningen»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat betekent dat dan voor de stappen die ook Nederland moet zetten om beter voorbereid te zijn op het voorkomen van grootschaligere sabotage en het vergroten van de weerbaarheid tegen Russische sabotageacties?
Welke rol ziet u voor Europese samenwerking bij het vergroten van de weerbaarheid en de waakzaamheid voor mogelijke gewelddadige sabotageacties? In hoeverre is/wordt het Europese overleg en samenwerking op dit thema geïntensiveerd?
Het artikel 'Netbeheerders kunnen weinig met prioriteit voor Brainport' |
|
Henri Bontenbal (CDA), Inge van Dijk (CDA) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Netbeheerders kunnen weinig met prioriteit voor Brainport»1?
Ja.
Hoe kan het dat de brief van 21 november 2023 (Kamerstuk 33 009, nr. 136), waarin u aankondigde dat de Brainportregio voorrang zou krijgen bij het oplossen van congestieproblemen voor de netbeheerders als verrassing kwam?
In de brief van 21 november 2023 is aangegeven dat de Brainportregio een prioritair gebied gaat worden voor de aanpak van netcongestie, met als doel om de instrumenten die in het Landelijke Actieprogramma Netcongestie (LAN) worden ontwikkeld zo snel mogelijk toe te passen in de Brainportregio. In de brief zijn mogelijke oplossingen zoals energiehubs, batterijopslag en congestiemanagement genoemd. Verder is aangegeven dat hierbij ook zou worden gekeken naar de relatie met het Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat (MIEK). Met de prioritaire status van Brainport is niet bedoeld dat het aansluiten van individuele bedrijven die op de wachtlijst staan in de regio per definitie een hogere prioriteit zou krijgen dan in andere regio’s. Daarvoor gelden immers aparte regels. Voor het prioriteren op aansluiting heeft de Autoriteit Consument & Markt (ACM) op 18 april jl. een definitief besluit gepubliceerd over het prioriteringskader voor transportverzoeken (individuele gevallen)2. Het is de exclusieve bevoegdheid van de ACM om dit soort kaders op te stellen. Ik heb na de publicatie van de Kamerbrief contact gehad met Netbeheer Nederland om de «prioritaire status» en onze voorgestelde aanpak voor de Brainportregio toe te lichten.
In de brief schrijft u dat er intensieve sessies met de regio plaatsvinden over de vorm en inhoud van deze prioritering, zijn en waren de netbeheerders daar dan niet bij aangesloten?
Gedurende de afgelopen maanden hebben er meerdere overleggen plaatsgevonden over de netcongestie in de Brainportregio. In de Kamerbrief van 28 maart 2024 over investeringen in het ondernemingsklimaat van de microchipsector en het convenant tussen Rijk en regio3 is hier ook aan gerefereerd. Onze aanpak voor netcongestie in de Brainportregio richt zich hierbij zowel op de korte, als de lange termijn. Voor de kortere termijn ondersteunt het Rijk waar nodig Brainport Development bij het inrichten en uitvoeren van een proces waarbij zij als gebiedsregisseur met provincie, gemeenten, netbeheerders Enexis en TenneT oplossingsmogelijkheden identificeren ten behoeve van de meest urgente netcongestie-casussen. Het LAN dient hierbij als uitgangspunt. Daarnaast wordt momenteel samen met provincie Noord-Brabant, gemeenten, Brainport Development, TenneT en Enexis een MIEK-verkenning uitgevoerd. Het doel is de toekomstige energievraag van de Brainportregio en ASML in kaart te brengen, inclusief de bijbehorende energie-infrastructuur. Besluitvorming over het nationale MIEK-proces vindt plaats in het vierde kwartaal van 2024.
Wat is uw reactie op de uitspraak van TenneT dat de brief van november eigenlijk te laat kwam om de investeringsplannen noemenswaardig aan te passen? Kan daaruit worden opgemaakt dat er voor het verzenden van de brief geen contact is geweest met TenneT en de regionale netbeheerder? Zo ja, waarom is dat dan niet gebeurd?
Zoals ook aangegeven in mijn antwoord op vraag 2, heeft mijn brief van 21 november 2023 destijds niet als doel gehad om uitbreidingsprojecten in de Brainportregio voorrang te geven in de investeringsplannen van TenneT of Enexis. Daarvoor is een Kamerbrief ook niet het juiste instrument. Met het opnemen van een project in het nationale of provinciale MIEK is het wel mogelijk om een uitbreidingsinvestering extra gewicht, en daarmee voorrang te geven. Dit is vastgelegd in de kaders binnen de Regeling investeringsplan en kwaliteit elektriciteit en gas die de netbeheerders toepassen bij het opstellen van hun investeringsplannen4.
Wat is daarnaast uw reactie op de stelling van TenneT dat de roep om prioriteit deels overbodig is omdat alle projecten van TenneT in de Brainportregio ofwel al prioriteit hebben gekregen in de investeringsplannen ofwel al in uitvoering zijn? Op welk vlak kan er dan nog wel worden bijgestuurd op de prioritering en het aanpakken van congestieproblemen in de Brainportregio?
De projecten voor de Brainportregio zijn in het eerste pMIEK van de provincie Noord-Brabant5 opgenomen en hebben daarmee een prioriterende doorwerking in de investeringsplannen van Enexis en TenneT. Voor deze uitbreidingsinvesteringen is het vooral van belang dat deze zo snel mogelijk uitgevoerd worden. Dit vraagt niet alleen inzet en prioriteit van de netbeheerders, maar ook van de overheden die bevoegd gezag zijn voor de ruimtelijke inpassing van de netuitbreidingen. Gezien het belang van de ontwikkeling van de Brainportregio acht ik het essentieel dat prioriteit wordt gegeven aan deze samenwerking tussen partijen. Via het instrumentarium uit het LAN en het MIEK wordt gestuurd op de prioritering en aanpak van congestieproblemen in de Brainportregio.
Kunt u uitleggen in welke mate er wordt ingezet op de verzwaring van het elektriciteitsnet in de Brainportregio en voor welk deel de inzet zich richt op innovatieve oplossingen in de vorm van energiehubs, batterijopslag en congestiemanagement? Waar zou wat u betreft de nadruk op moeten liggen om de congestieproblematiek in de Brainportregio zo effectief en snel mogelijk aan te pakken?
De aanpak voor de Brainportregio kent een aantal acties voor de korte, middellange en lange termijn. Voor de korte termijn wordt er met name gekeken naar mogelijkheden om de capaciteit die momenteel (op bepaalde momenten) in het netwerk beschikbaar is, zo goed mogelijk te gebruiken. Verder wordt in kaart gebracht welke projecten op dit moment al lopen in de regio, wat de verwachte tijdlijnen van die projecten zijn, wat dit betekent voor extra capaciteit die ontstaat in het netwerk, en hoe die capaciteit kan worden gebruikt om de wachtlijsten in de regio te verkleinen.
Voor de middellange termijn wordt daarnaast gekeken of er binnen de Brainportregio mogelijkheden zijn voor het vormen van één of meerdere energy hubs. Zoals ook gemeld in de brief over de voortgang van het LAN6, is het doel van zo’n hub dat dicht bij elkaar gelegen partijen onderling energie uitwisselen waardoor ze het net minder belasten. In het convenant met de regio is afgesproken dat een deel van de middelen uit het Klimaatfonds voor de stimulering van energiehubs via de provincie Noord-Brabant beschikbaar zal worden gesteld voor de Brainportregio. Voor de langere termijn wordt gekeken in hoeverre de investeringen die nu in de investeringsplannen van TenneT en Enexis staan, voldoende zijn om te voorzien in de verwachte energievraag van de Brainportregio vanaf 2030 en verder. Afhankelijk van de uitkomst van deze analyse worden, in afstemming met de netbeheerders, aanvullende projecten aangedragen voor het provinciale en/of nationale MIEK.
Er is een team gevormd van Brainport Development, provincie Noord-Brabant, gemeenten, TenneT, Enexis en het Ministerie van EZK die deze acties momenteel uitvoert. Waar mogelijk wordt hierbij aangesloten bij de reguliere processen die in de provincie Noord-Brabant lopen in het kader van integraal programmeren en het opstellen van het pMIEK 2.0 (deadline 1 februari 2025). Er is niet één actie waar een grotere nadruk op ligt ten opzichte van de andere acties. Juist met het samenspel van acties willen we proberen de netcongestie op zowel de korte als de langere termijn te verlichten.
Het bericht dat honderd oudere Surinamers een verblijfsstatus aanvragen |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de situatie van ongedocumenteerde Surinamers zoals beschreven in het bericht «Honderd oudere Surinamers vragen verblijfsstatus aan op grond van «oud-Nederlanderschap». «Je gunt ze een menswaardige oude dag»»?1
Ja
Kunt u de juridische basis voor wedertoelating uiteenzetten en in algemene zin toelichten waarom eerdere verzoeken van Surinamers geboren voor 1975 hierop geen aanspraak hebben kunnen maken?
De voorwaarden voor wedertoelating als oud-Nederlander, d.w.z. het opnieuw verkrijgen van verblijfsrecht in Nederland op grond van het feit dat men ooit in het bezit is geweest van de Nederlandse nationaliteit zijn opgenomen in artikel 3.51 van het Vreemdelingenbesluit 2000 en zijn nader uitgewerkt in de Vreemdelingencirculaire.
Men moet geboren zijn in het Nederlands deel van het Koninkrijk of men is een meerderjarige, buiten Nederland geboren oud-Nederlander, voor zover deze in een ander land woont dan waarvan hij onderdaan is en die naar het oordeel van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid bijzondere banden heeft met Nederland. Voor diegenen die als oud-Nederlander buiten het grondgebied in Europa zijn geboren, geldt dat zij voor wedertoelating een beroep kunnen doen op bijzondere banden met Nederland.
De criteria om bijzondere banden aan te nemen zijn echter strikt (de vreemdeling heeft als Nederlander in Europees of Caribisch Nederland of op Aruba, Sint-Maarten of Curacao minstens de helft van het basisonderwijs gevolgd; de vreemdeling heeft gedurende zijn minderjarigheid een opleiding gevolgd, die meer dan in die tijd gebruikelijk was, op Nederland zelf was gericht; of er is sprake van bijvoorbeeld een opvoeding, maatschappelijke positie en/of dienstbetrekking die op Nederland gericht is (bijvoorbeeld als ambtenaar in Nederlandse dienst of als KNIL-militair met pensioen). Dit is echter niet limitatief. Op voorhand wil ik wel benadrukken dat een jarenlang verblijf zonder verblijfsvergunning in Nederland geen bijzondere banden met Nederland heeft doen ontstaan.
Had de regeling en verkenning door uw ministerie waarover in het bericht wordt gesproken ten doel om deze groep Surinamers een legale status te verlenen?
Samen met de gemeente Amsterdam en enkele maatschappelijke organisaties die zich inzetten voor deze groep, is door ambtenaren van het Ministerie van JenV naar verschillende opties gekeken voor deze groep. Daarbij is gekeken of er bestaande verblijfsregelingen zijn waar zij voor in aanmerking komen en is de mogelijkheid onderzocht om tot een afgebakende en eenmalige regeling voor deze groep te komen, waarmee aan de hand van vastgestelde criteria getoetst zou kunnen worden of in betreffende gevallen alsnog rechtmatig verblijf verleend kon worden. Gedurende deze verkenning viel het kabinet. De keuze voor nieuw beleid is – gezien de demissionaire status – daarmee aan een volgend kabinet.
Welke voorwaarden waren eraan verbonden om te komen tot een juiste beoordeling van wie wel en wie niet niet aanspraak kunnen maken op deze regeling?
Zie antwoord vraag 3.
Via welke juridische weg was u dit van plan en waren er nog andere organisaties bij betrokken in de uitvoering hiervan en welke rolverdeling was daarin voorzien?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u alsnog bereid de gesprekken over deze regeling opnieuw ter hand te nemen om de groep ongedocumenteerde Surinamers geboren voor 1975 een legale status te verlenen?
Gelet op de demissionaire status van het kabinet zie ik hiertoe geen mogelijkheden. Het is aan een nieuw kabinet om al dan niet stappen te zetten m.b.t. deze problematiek.
Congestiemanagement op het elektriciteitsnet |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u het eens met de volgende opmerking van de Autoriteit Consument & Markt (ACM): «marktpartijen die hun eigen regelbaar vermogen meenemen, moeten van netbeheerders de mogelijkheid krijgen om een vast transportrecht (in combinatie met congestiemanagementdiensten) te contracteren, totdat de financiële- of technische grens bereikt is»?1
Het is in de eerste plaats aan de ACM om wet- en regelgeving te interpreteren en toe te passen. Na navraag bij de ACM kan ik concluderen dat dit juist is, met een kleine aanvulling. Een netbeheerder mag een aanbod voor de levering van congestiemanagementdiensten weigeren als de gevraagde vergoeding hoger is dan in het economisch verkeer gebruikelijk. Daarmee wordt voorkomen dat de kosten voor deze vergoedingen buitensporig hoog worden. Deze kosten worden uiteindelijk via de nettarieven opgebracht door alle aangeslotenen.
In hoeverre wordt deze stelregel in de praktijk door de netbeheerders opgevolgd? Hoe vaak is er bij het afwijzen van een aansluitingsverzoek (in combinatie met congestiediensten) inderdaad sprake van het bereiken van de financiële- of technische grens en hoe vaak liggen er andere redenen ten grondslag aan een weigering?
Aansluitverzoeken worden niet afgewezen. Er geldt altijd recht op een aansluiting, ook in congestiesituaties. Voor verzoeken om (extra) transportcapaciteit zijn er wachtlijsten voor grootverbruikers. Daarbij geldt dat marktpartijen die eigen regelbaar vermogen meenemen, recht hebben op transportcapaciteit indien gecombineerd met congestiemanagementdiensten, onder de voorwaarden zoals toegelicht in antwoord 1. Voor invoeding is de technische of financiële grens in de meeste congestiegebieden nog niet bereikt en liggen er dus andere redenen aan een weigering van transportcapaciteit ten grondslag. Voor afname is het probleem niet de financiële grens maar de technische grens, hoeveel flexibel vermogen beschikbaar is. Er is dan weinig vermogen dat kan worden gereduceerd of afgeschakeld. Netbeheerders doen momenteel veel moeite om congestiediensten te contracteren, zowel voor invoedingscongestie als afnamecongestie. Dit lukt echter slechts beperkt. Dat komt doordat er weinig tot geen aanbod voor de levering van congestiediensten wordt gedaan door aangeslotenen, doordat aangeslotenen geen regelbaar vermogen hebben (zij kunnen hun productie of verbruik niet gemakkelijk aanpassen) of doordat zij een te hoge vergoeding voor congestiediensten vragen. Daarnaast is een probleem dat bilaterale onderhandelingen met alle bedrijven in de wachtrij over de vergoedingen en voorwaarden voor congestiediensten veel tijd kosten. Om op grote schaal congestiemanagement in te zetten, is standaardisatie van de contracten en vergoedingen voor congestiediensten daarom van groot belang.
Is het juist dat het toepassen van marktgebaseerd congestiemanagement aangeslotenen zelf kunnen aangeven hoe hoog de vergoeding voor deelname aan congestiemanagement moet zijn en dat netbeheerders biedingen alleen kunnen weigeren als zij duidelijk kunnen maken dat de gevraagde vergoedingen onacceptabel hoog zijn?
Ja, dat is juist. Zie ook het antwoord op vraag 1. Het uitgangspunt van congestiemanagement is dat de vergoedingen marktgebaseerd worden bepaald en dus begrensd worden door wat in het economisch verkeer gebruikelijk is. De netbeheerder kan een zogenoemde «deelnameplicht» afroepen in congestiegebieden om partijen te dwingen een marktgebaseerd aanbod te doen. Dit zal er in de praktijk ook toe leiden dat eerder duidelijk wordt welke prijzen voor congestiediensten kunnen worden gezien als «in het economisch verkeer gebruikelijk».
Kunt u uitleggen hoe dit in de praktijk in zijn werk gaat? Welke redenen kan een netbeheerder aanvoeren om een bod van een aangeslotene voor het leveren van congestiediensten te weigeren en welke onderbouwing is daarbij nodig? In hoeverre en op welke wijze ziet de ACM hierop toe?
Het is aan de netbeheerder om een weigering te onderbouwen. De ACM volgt de netbeheerders nauwlettend en gaat bij signalen met netbeheerders in gesprek. Als de aanvrager het niet met de onderbouwing eens is, dan is het mogelijk om een geschil in te dienen of de stap naar de rechter te zetten. De ACM benadrukt ook dat het belangrijk is dat de deelnameplicht voor congestiemanagement door netbeheerders wordt ingezet. De deelnameplicht houdt in dat aangeslotenen met een aansluiting groter dan 1 MW moeten aangeven welk deel van het vermogen regelbaar is en dat zij dit regelbare vermogen bij de netbeheerder moeten aanbieden voor congestiemanagement. Zo’n deelnameplicht zorgt ervoor dat niet alleen partijen in de wachtrij een aanbod voor de levering van congestiediensten doen, maar ook de bestaande aangeslotenen. Daardoor ontstaat een biedladder voor congestiediensten in een congestiegebied. Die informatie kan worden gebruikt om te bepalen of een gevraagde vergoeding marktconform is. Doordat ook reeds aangeslotenen verplicht worden een aanbod te doen, ontstaat er mogelijk ruimte voor aanvragen op de wachtlijst.
Kunt u uitleggen waarom ook bij opslag en productie de situatie optreedt dat de aangeslotene en de netbeheerder het niet eens worden over de hoogte van de vergoeding voor het leveren van congestiediensten? Wordt er in de praktijk door ontwikkelaars een veel hogere vergoeding gevraagd of zijn er andere redenen waarom er toch geen overeenstemming kan worden bereikt over de hoogte van de vergoeding voor congestiemanagement?
Discussie over de prijs is de belangrijkste reden. Daarnaast blijkt in de praktijk dat de financiering van projecten in het geding komt door een gebrek aan standaardisatie van congestiediensten. Financiers moeten namelijk ook per individueel project de bilateraal onderhandelde contracten en vergoedingen voor congestiediensten beoordelen. Daarom juich ik het toe dat Energie Samen en Holland Solar met netbeheerders afspraken hebben gemaakt voor een standaard prijsformule. Deze afspraken zijn onlangs – op 21 maart 2024 – door de ACM goedgekeurd.2 Energie Samen en Holland Solar zijn voornemens om gezamenlijk te communiceren dat deze standaard prijsformule leidt tot een redelijke vergoeding van de ten gevolge van netcongestie gemiste productievolumes. Ook de risico’s voor de initiatiefnemer en zijn financiers worden zo beter hanteerbaar, zodat ook belemmeringen op dit vlak weggenomen kunnen worden.
Kunt u tevens verduidelijken waarom de hoogte van de vergoeding voor het leveren van congestiediensten in de periode van meer dan tien jaar dat congestiemanagement wordt toegepast eerder niet of nauwelijks tot discussie leidde, maar nu wel?
De aard en omvang van de congestieproblematiek is nu anders dan in de afgelopen 10 jaar. In de afgelopen 10 jaar kwam congestie met name voor bij te veel invoeding, waardoor overbelasting van het hoogspanningsnet dreigde. De omvang van de congestie was relatief beperkt. Bovendien was het redelijk eenvoudig om congestiemanagement toe te passen omdat er veel regelbaar (gasgestookt) vermogen aanwezig was, bijvoorbeeld van tuinders met WKK-installaties of gascentrales.
De situatie nu is dat er in het overgrote deel van Nederland congestie is. Dat zorgt ervoor dat:
Klopt het dat er ook door Energie-Nederland een voorstel is gedaan voor een standaardregeling voor deelname aan congestiemanagement, maar dat dit voorstel is afgewezen door de netbeheerders? Kunt u aangeven wat het verschil was tussen dit voorstel en de afspraak over standaardregels die de netbeheerders hebben gemaakt met Energie Samen en Holland Solar en waarom er uiteindelijk niet is gekozen voor deze alternatieve variant?
Ja dat klopt. Dit voorstel is afgewezen door de netbeheerders, omdat met het voorstel van Energie-Nederland alsnog bilaterale onderhandelingen met elke partij in de wachtrij nodig zijn. Daarmee gaat een groot voordeel van de standaard prijsformule verloren, namelijk dat geen onderhandeling meer nodig is waardoor op korte termijn op veel grotere schaal congestiemanagement kan worden toegepast en er veel sneller duidelijkheid ontstaat voor veel meer partijen die nu nog in de wachtrij staan. Het wegnemen van de noodzaak voor uitgebreide onderhandelingen door een vaste opslag, boven op de gederfde inkomsten van de producenten, was de sleutel tot deze versnelling. Netbeheerders zullen waarschijnlijk aan een groot aantal partijen die (bovenaan) op de wachtlijsten staan een aanbod doen op basis van de standaardcondities die met Holland Solar, EnergieSamen, NVDE en anderen overeengekomen zijn. Partijen die andere voorwaarden met de netbeheerder willen bespreken kunnen dit nog steeds doen.
Deelt u de mening dat er weliswaar een veelheid aan websites, webinars, seminars en campagnes bestaan over congestiemanagement, maar dat eenvoudige en eenduidige informatie nog steeds moeilijk te vinden is voor partijen die te maken krijgen met netcongestie? Welke maatregelen worden er genomen om ervoor te zorgen dat bedrijven eenvoudige en eenduidige informatie krijgen over de contracten en voorwaarden voor deelname aan congestiemanagement?
De informatievoorziening voor ondernemers die te maken krijgen met netcongestie, waaronder de kansen en mogelijkheden die congestiemanagement biedt, is inderdaad nog te zeer versnipperd. Binnen het Landelijk Actieprogramma Netcongestie werken alle partners aan een gezamenlijke communicatie-aanpak om informatie gericht te delen. Onderdeel daarvan is de inrichting van een webpagina waar elke ondernemer of organisatie die tegen de beperkingen van het elektriciteitsnet aanloopt en op zoek is naar oplossingen, terecht kan. Het streven is om deze pagina voor deze zomer online te hebben.
Integratie van de Europese elektriciteitsmarkten. |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Unity in power, power in unity: why the EU needs more integrated electricity markets»?1
Ja.
Wat is uw appreciatie van de conclusie uit het artikel dat het verder integreren van de Europese elektriciteitsmarkten verschillende belangrijke voordelen oplevert, bijvoorbeeld m.b.t. de kosten van de energietransitie (stabielere en lagere prijzen), de veerkracht van het Europese energiesysteem en competitie en innovatie?
Het kabinet deelt de conclusie van het artikel dat verdere integratie van de Europese elektriciteitsmarkt de veerkracht van het energiesysteem kan versterken, en daarmee ook de concurrentiekracht en innovatiekracht van Europese bedrijven. Dit geldt ook voor de constatering dat marktintegratie kan bijdragen aan het inperken van de kosten van de Europese energietransitie.
Het kabinet is – net als de auteurs van het artikel – van mening dat een grotere en verder geïntegreerde elektriciteitsmarkt met voldoende interconnectiecapaciteit tussen EU-landen zal leiden tot minder prijsfluctuaties op de korte termijnmarkten en meer flexibiliteit in het energiesysteem. Daarbij geldt dat gezamenlijke marktregels binnen de EU bijdragen aan het eenvoudiger behalen van gezamenlijke energie- en klimaatdoelen en het beter borgen van leveringszekerheid tegen lagere kosten. Gezamenlijke regels zorgen voor een gelijk speelveld en leiden tot meer vertrouwen en investeringszekerheid bij marktpartijen.
Deelt u de constatering van de auteurs van het artikel dat verdere integratie van de Europese elektriciteitsmarkt niet vanzelfsprekend is en dat deze juist meer gefragmenteerd dreigt te raken?
Het vergroten van de interconnectiecapaciteit tussen landen en de harmonisatie van marktregels binnen de EU hebben in belangrijke mate bijgedragen aan de integratie en grotere efficiëntie van de Europese elektriciteitsmarkt. Niettemin deelt het kabinet de constatering in het artikel dat verdere marktintegratie geen vanzelfsprekendheid is. Tijdens het eerdere stapsgewijze integratieproces van de Europese elektriciteitsmarkt is ook gebleken dat de snelheid en richting van integratie in zeker mate wordt bepaald door de maatschappelijke en politieke discussie over de voor- en nadelen van deze integratie. Het artikel benoemt relevante elementen zoals politieke keuzes over de rol van de markt versus de overheid, herverdelingsvraagstukken en interventies door EU-lidstaten in de vorm van stimulering van hernieuwbare energie. Ook wijst het artikel op de bevoegdheid van lidstaten om hun eigen energiemix te bepalen. De integratie van elektriciteitsmarkten is dus niet enkel een technische en juridische aangelegenheid, maar ook een politiek vraagstuk.
Het kabinet herkent de constatering in het artikel dat er op dit moment binnen Europa een vraagstuk op tafel ligt over de te volgen richting in de integratie van de Europese elektriciteitsmarkt. Tijdens de energiecrisis van 2022 bleek dat de geïntegreerde Europese elektriciteitsmarkt een cruciale rol speelde bij het behouden van leveringszekerheid en het dempen van prijsstijgingen2.
In de voorstellen van de recente hervorming van de Europese elektriciteitsmarkt speelde dit ook. Enerzijds bevatte deze hervorming technische wetsvoorstellen die beogen bij te dragen aan efficiënte integratie van de elektriciteitsmarkt, maar anderzijds vergrootte dit voorstel de ruimte voor overheden om in te grijpen in de uitkomsten van de elektriciteitsmarkt. Dit is een punt van aandacht, aangezien verschillende marktuitkomsten als gevolg van nationaal beleid kunnen leiden tot verstoring van het gelijke speelveld voor producenten en afnemers van elektriciteit.
Verdere integratie van de Europese elektriciteitsmarkt kan wenselijke uitkomsten opleveren vanuit het oogpunt van betaalbaarheid, betrouwbaarheid en duurzaamheid van het elektriciteitssysteem. Nu de Europese elektriciteitsmarkt al grote stappen heeft gezet in integratie zullen grote wijzigingen mogelijk steeds politieker gewogen worden omdat deze sneller kunnen raken aan nationale competenties. Ook regionale verschillen binnen de EU kunnen een rol spelen in de beoordeling van wijzigingen, zie verder het antwoord op vraag 5. Anderzijds moeten we blijven werken aan technische verbeteringen, die ons bijvoorbeeld aangereikt worden door de transmissiesysteembeheerders en/of de toezichthouders.
Deelt u de mening dat meer Europese samenwerking ook nodig is om de strategische onafhankelijkheid op energiegebied te vergroten?
Ja, dit onderschrijft het kabinet. De reactie vanuit de EU op de energiecrisis heeft dit laten zien. Met name de getroffen maatregelen en ingezette versterkte afstemming en samenwerking op het terrein van leveringszekerheid voor gas en elektriciteit en energiebesparing hebben aangetoond dat Europese samenwerking de strategische autonomie op energieterrein kan vergroten. Door binnen de EU samen te werken, versterken we onze weerbaarheid en onafhankelijkheid van derde landen. Dit is zeker ook voor Nederland van belang, omdat het Nederlandse energiesysteem in hoge mate verbonden is met dat van omliggende landen. Nederland is dan ook een actieve deelnemer in verschillende fora ten behoeve van Europese samenwerking op het gebied van elektriciteitsmarkten, zoals het Pentalateraal forum en het Noordzee samenwerkingsverband (NSEC).
Wat is uw reactie op de stelling uit het artikel dat er een duidelijke visie nodig is op de mate waarin integratie (van de Europese elektriciteitsmarkt) haalbaar en wenselijk is, en hoe deze op de juiste manier kan worden geïmplementeerd en beheerd?
Het kabinet deelt deze stelling. Het Nederlandse kabinet heeft altijd positief gestaan tegenover verdere integratie van de Europese elektriciteitsmarkt en behoudt dit als uitgangspunt. Het kabinet deelt de conclusie in het artikel dat keuzes over de mate van verdere integratie een politieke discussie vereisen.
Daarbij staat voorop het belang om deze toekomstige keuzes samen met andere landen af te stemmen, met name de landen in onze Noordwest-Europese regio waarmee Nederland zeer nauw is verbonden. Het kabinet hecht om die reden sterk aan voortzetting van de samenwerking binnen het Pentalateraal verband op het terrein van marktintegratie, leveringszekerheid en de ontwikkeling van flexibiliteit in het energiesysteem, en ook aan de uitwerking van afspraken die onder mijn voorzitterschap recent (december 2023) zijn vastgelegd in de politieke Penta-verklaring om gezamenlijk te streven naar een CO2-vrije elektriciteitssector in 2035.
Een specifiek aandachtspunt welke ik bij deze politieke discussie ook zie, is de kostendeling tussen lidstaten van (grensoverschrijdende) infrastructuur om hernieuwbare elektriciteitsproductie te kunnen transporteren van locatie met relatief veel productie, bijvoorbeeld de Noordzee, naar locaties elders waar juist relatief veel afname gecentreerd is. Over hoe deze kosten gedeeld moeten worden tussen lidstaten loopt een Europese discussie waarbij ik nauw betrokken ben. Hiervoor is een betere guidance wenselijk en hiervoor zie ik een belangrijke taak voor de Europese Commissie weggelegd.
In hoeverre heeft u hier reeds een visie op ontwikkeld? Indien u hier nog geen duidelijke visie op hebt, bent u dan bereid deze te ontwikkelen?
Het Nederlandse kabinet heeft een duidelijke visie op de integratie van de Europese elektriciteitsmarkt, zoals hierboven beschreven. Recentelijk is deze visie ook naar voren gekomen bijvoorbeeld in het BNC-fiche over de Verordening ter verbetering van het EU-elektriciteitsmarktontwerp of de non-paper dat het voorafgaand aan publicatie van deze Verordening publiceerde samen met zes andere EU-lidstaten.3, 4 Ook is hierover regelmatig met uw Kamer van gedachten gewisseld.
In hoeverre zijn de implicaties en kosten van het niet nastreven van grotere integratie van de Europese elektriciteitsmarkt in beeld?
In feite wordt gevraagd naar de «counterfactual» van de voordelen van de verdere Europese marktintegratie. Er zijn voorafgaand en tijdens het EU-integratieproces in de afgelopen 25 jaar veel studies gedaan naar de voordelen en potentiële welvaartswinst van verdere marktintegratie. Conclusie van deze studies was steevast dat de integratie van de EU-elektriciteitsmarkt jaarlijks vele miljarden aan welvaartswinst zou kunnen opleveren. ACER (het EU Agentschap van energie-toezichthouders) stelt bijvoorbeeld in haar rapport over de Europese groothandelsmarkt voor elektriciteit van april 2022 dat de voordelen van marktintegratie jaarlijks ongeveer € 34 miljard zijn. Ook in het artikel worden diverse recente Europese studies en onderzoeken aangehaald die dit positieve welvaartseffect aantonen. Gezien de grote hoeveelheid studies over de opbrengsten en positieve welvaartseffecten van verdere marktintegratie ziet het kabinet geen reden om de implicaties van verdere marktintegratie nader in beeld te brengen.
Bent u bereid om zowel de kosten en opbrengsten en de implicaties van het al dan niet nastreven van grotere integratie van de Europese elektriciteitsmarkt beter in beeld te brengen en de Kamer daarover op korte termijn te informeren?
Zie antwoord vraag 7.
De voortgang van de Delta Rhine Corridor |
|
Henri Bontenbal (CDA), Silvio Erkens (VVD) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Hoe groot is het belang van de Delta Rhine Corridor (DRC) voor de verduurzamingsroute van Chemelot en de haven van Rotterdam?
De DRC is een strategisch project dat bijdraagt aan de noodzakelijke schaalsprong voor de realisatie van klimaat- en duurzaamheidsdoelstellingen van de industriële clusters langs deze corridor, waaronder de energie- en grondstoffentransitie. De DRC is niet alleen vanuit het oogpunt van de energietransitie en duurzaamheid van belang, maar heeft ook een positief effect op de leefomgeving langs het tracé en de concurrentiepositie van de Rotterdamse haven en Chemelot. De bovengenoemde schaalsprong (en daarmee lagere kosten) leidt tot nieuwe investeringen in de haven zelf (productiefaciliteiten, terminals, opslag etc.) ten behoeve van de energie- en grondstoffentransitie.
Een belangrijk deel van de duurzame energiedragers zal worden geïmporteerd via de haven van Rotterdam en verder vervoerd worden via de DRC naar Chemelot. De buizen en kabels bieden via de transportcapaciteit de mogelijkheid voor zowel de industrie in de Rotterdamse haven als het achterland (waaronder Chemelot) om kosteneffectief en relatief snel te verduurzamen. Dat geldt met name voor de waterstof- en CO2-leidingen in de DRC, maar ook voor de gelijkstroomkabels en de mogelijkheid van een ammoniakleiding.
Tot slot biedt dit project kansen om de samenwerking met de buurlanden te versterken, passend bij EU-ambities op het gebied van het gebruik van duurzame energiebronnen en het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen.
Hoe gaat u borgen dat de investeringsbeslissing voor de DRC daadwerkelijk genomen wordt in 2026?
Het Rijk heeft twee rollen in de DRC. In mijn brief van 5 oktober jl.1 heb ik uw Kamer geïnformeerd over deze rollen. Ten eerste ondersteunen we een ambitieuze realisatie van de DRC en schep ik samen met de Minister van EZK en mijn collega’s van andere departementen de randvoorwaarden hiervoor. Ten tweede coördineer ik als Minister voor Klimaat en Energie, samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de ruimtelijke inpassing en de vergunningenprocedures, in afstemming met initiatiefnemers. We zoeken daarnaast actief en regelmatig afstemming met de Duitse autoriteiten. Als laatste bestaat de ondersteuning uit het gezamenlijk in kaart brengen van mogelijke financieringsconstructies die nodig zijn voor de realisatie. Het nemen van de investeringsbeslissingen is aan de initiatiefnemers en toekomstige leiding- en kabeleigenaren. De initiatiefnemers nemen ieder voor zich een investeringsbeslissing over iedere buisleiding en kabel. Er wordt in die zin niet één investeringsbeslissing genomen, maar meerdere investeringsbeslissingen die in tijd kunnen variëren, afhankelijk van de businesscase en ontwikkelingen in de gehele keten van waterstof, CO2, groene stroom of ammoniak. Dit maakt de DRC een groot en complex project. Het Rijk draagt zorg voor een ruimtelijke procedure waardoor de onderlinge samenhang van de verschillende modaliteiten wordt geborgd. In dat proces stemt het Rijk af met decentrale overheden. Het Rijk is dus ondersteunend aan de initiatiefnemers van de buisleidingen en kabels en zet zich vanuit deze rol in om de komst van de DRC te bespoedigen.
Hoe borgt u dat uiterlijk 2029 de DRC gerealiseerd is aangezien er al meerdere malen vertraging is opgetreden rondom de realisatiedatum?
Ik span mij in voor een voortvarende realisatie, door middel van coördinatie van de ruimtelijke inpassingen en vergunningen van de DRC. Ik ben daarbij wel afhankelijk van de informatie van de verschillende initiatiefnemers. We hebben in dit project te maken hebben met verschillende commerciële belangen, complexe procedures en vraagstukken met betrekking tot ruimte, veiligheid, financiering en de beschikbaarheid van materialen en menskracht. Dit zijn omstandigheden die effect hebben op de realisatiedatum. In nauw overleg met de verschillende initiatiefnemers worden momenteel de afhankelijkheden tussen de modaliteiten en mogelijke gevolgen van geschetste onzekerheden voor de planning en aanleg in kaart gebracht. Het Rijk blijft daarbij kijken naar mogelijkheden om deze risico’s zoveel mogelijk te beheersen. Ik spreek de betrokken initiatiefnemers aan op het nemen van verantwoordelijkheid en het zetten van stappen. Ik informeer uw Kamer voor de zomer van dit jaar met een brief over het effect van deze exercitie op de planning van het project.
Waarom heeft u geen actievere rol gespeeld bij het vinden van een initiatiefnemer voor propeen en liquefied petroleum gas (LPG) in de buisleidingen? Heeft u bij het zoeken van een initiatiefnemer er rekening mee gehouden dat het eigenaarschap van Chemelot relatief gefragmenteerd is? Wat voor voordelen zou de opname in de DRC van propeen en LPG hebben gehad? Hoeveel extra CO2-uitstoot en andere uitstoot zal er jaarlijks plaatsvinden in Nederland doordat propeen en LPG niet per buisleiding vervoerd zal worden? Bent u bereid hier nogmaals naar te kijken?
In de brief van 5 oktober jl. is uw Kamer geïnformeerd over de scope van de DRC die het Rijk ondersteunt. In de afgelopen twee jaar is voor de buisleidingen met LPG en propeen geen initiatiefnemer opgestaan. Ik heb in de brief van oktober en in de recente MIEK-brief2 uw Kamer geïnformeerd welke inspanningen daar vanuit het Rijk zijn verricht. Sinds de zomer van 2021 is actief gezocht naar initiatiefnemers voor LPG en propeen. Eerder is uw Kamer erover geïnformeerd dat daarvoor ook contact is geweest met bedrijven op Chemelot die initiatiefnemer zouden kunnen zijn voor de LPG en propeenleidingen. In de zomer van 2023 zijn er nog extra bijeenkomsten georganiseerd om initiatiefnemers bereid te vinden in te stappen. Daaruit is geen initiatiefnemer naar voren gekomen, ook niet nadat is aangegeven dat zonder initiatiefnemer er geen buisleiding zal komen voor deze stoffen. Een initiatiefnemer kan overigens ook een consortium van verschillende bedrijven zijn. Bovendien kunnen ook andere bedrijven (dan de bedrijven op Chemelot) initiatiefnemer zijn als zij daar een businesscase in zien.
Op 11 januari jl. is een gesprek gevoerd door mijn ministerie met de betrokken provincies en de bedrijven op Chemelot. Daaruit bleek dat propeen momenteel grotendeels via binnenvaart naar Chemelot vervoerd wordt vanuit Antwerpen en Vlissingen. Het alternatief van een buisleiding vanuit Rotterdam via de DRC ligt daarom niet voor de hand. Mijn ministerie is daarnaast in contact met een Belgische partij die concrete plannen heeft voor een buisverbinding voor propeen van Antwerpen naar Chemelot. Voor LPG vindt het transport grotendeels plaats via spoor. Dit komt vanuit de grote zeehavens. Een buisleiding zou hier een alternatief kunnen zijn voor spoorvervoer, maar dat is met veel onzekerheden omgeven. Tijdens het gesprek op 11 januari zijn geen initiatiefnemers opgestaan.
Na het overleg op Chemelot hebben er nog wel gesprekken plaatsgevonden door mijn ministerie met een mogelijke initiatiefnemer voor een lpg-buis. Daarbij zijn ook partijen op Chemelot, het Ministerie van IenW en de desbetreffende provincies betrokken geweest. De betrokken partij heeft zich echter na een korte oriëntatie afgemeld als mogelijke initiatiefnemer vanwege te grote onzekerheid met betrekking tot de businesscase, onvoldoende zicht op de financiering en het ontbreken van draagvlak bij hun grootste aandeelhouder.
In de volgende fase van de ruimtelijke inpassing, die na de zomer staat gepland, wordt de scope vastgelegd waarmee we het vergunningenproces verder volgen. Voorbereidingen hiervoor vergen enkele maanden. Het is daarom niet meer mogelijk om alsnog een (lpg-)buisleiding toe te voegen aan de scope van de DRC, zonder dat dit leidt tot substantiële vertragingen van de andere modaliteiten in de DRC.
Buisleidingen zijn (als zij eenmaal zijn aangelegd) een goedkope, betrouwbare en constante manier van het vervoeren van stoffen met vaste herkomst en bestemming over een grote afstand en in grote hoeveelheden. Een buisleiding betekent een alternatief voor het transport van stoffen via andere modaliteiten (zoals spoor en binnenvaart) met voorbehoud van de bovenstaande opmerking over volume, afstand en bestemming. Transport per buisleiding pakt ook goed uit voor het milieu. In algemene zin blijkt dat ten opzichte van een buisleiding per vervoerde ton:3
Wat zijn de vervolgstappen die u met de Duitse overheid en de deelstaatregering van NoordRijn Westfalen gaat afleggen na het recent ondertekenen van de Joint Declaration of Intent? Wat is het indicatieve tijdsschema?
Na de mijlpaal van het ondertekenen van de Joint Declaration of Intent ligt de focus dit jaar op het uitwerken van de afspraken met Noordrijn-Westfalen. Dit betekent dat we werken aan vervolgstappen op het gebied van (ruimtelijke) planning en vergunningverlening aan beide zijden van de grens en elkaar hierover actief informeren. Ook houden we elkaar op de hoogte over beleidsontwikkelingen die relevant zijn voor het project. Ten slotte werken we een gezamenlijke governance structuur uit, waarbij we ook private partijen betrekken. Zo kunnen we in gezamenlijkheid vervolgstappen nemen. De afspraken met de Duitse overheid en Noordrijn Westfalen helpen om voldoende zicht te krijgen op realisatie van het Duitse deel van de DRC.
Het bericht ‘Oekraïners gelokt: vanuit heel Europa komen mensen nu af op gratis woning en zorg.’ |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Oekraïners gelokt: vanuit heel Europa komen mensen nu af op gratis woning en zorg»?1
Ja, dat bericht ken ik.
Kunt u aangeven a) hoeveel Oekraïners zich per week gemiddeld aanmelden bij het centrale aanmeldcentrum in Utrecht, b) hoe de samenstelling van de groep is (man, vrouw, kinderen), en c) de reden waarom zij naar Nederland zijn gekomen (vlucht voor de oorlog, arbeidsmigratie)?
Bij het aanmeldcentrum in Utrecht melden zich gemiddeld 300 tot 400 ontheemden per week. Dit is ongeveer 66% van de landelijke instroom. Het landelijke beeld is dat de verhouding tussen vrouwen en mannen afgelopen 5 weken tussen 50/50 en 60/40 schommelt.
Voor een uitgebreidere toelichting op de motieven verwijs ik graag naar de beantwoording van de openstaande vragen uit de plenaire behandeling van de Tijdelijke wet opvang ontheemden Oekraïne.
Is er in de afgelopen maanden een verschil waar te nemen in de motieven waarom Oekraïners naar Nederland komen? Klopt het dat steeds meer alleenstaande mannen zich melden en dat arbeid steeds vaker de reden van hun komst is?
Het signaal dat Oekraïners de laatste tijd vaker voor arbeidsmogelijkheden naar Nederland komen, horen wij regelmatig. Zo zijn er signalen uit informeel onderzoek van onder meer de HUB in Utrecht dat de laatste tijd meer alleenstaande mannen al dan niet via doormigratie vanuit andere lidstaten naar Nederland komen voor werk. Hoewel we de zorgen van deze gemeenten en veiligheidsregio’s daarover erkennen, hebben alle ontheemden uit Oekraïne, mits zij onder de Europese Richtlijn Tijdelijke Bescherming vallen, recht op bescherming, opvang en toegang tot de arbeidsmarkt in Nederland. Dit volgt uit de Europese beslissing om de Richtlijn Tijdelijke Bescherming (RTB) te activeren. De RTB loopt tot 4 maart 2025. Mede naar aanleiding van deze signalen zal er op korte termijn een formeel (kwalitatief betrouwbaar) monitoringsonderzoek worden opgestart bij de HUB in Utrecht met onder andere als doel het in kaart brengen van welke aantallen ontheemden rechtstreeks uit Oekraïne komen, de aantallen die via andere lidstaten naar Nederland reizen, hun motivering daarvoor en de trends daarin.
Uit de laatste cijfers van het CBS over het aantal werkende ontheemden uit Oekraïne blijkt dat op 1 november 2023 55% van de 31.780 mannen tussen 15 en 65 jaar aan het werk is. Dit is een toename van 4% ten opzichte van mei 2023, toen 51% van de 27.025 mannen werkte. Van het aantal vrouwen tussen de 15 en 65 jaar werkt eveneens 55% op 1 november 2023, waarbij het totale aantal vrouwen in deze leeftijdscategorie wel hoger ligt, namelijk op 51.440. In mei 2023 was het aantal werkende vrouwen in de leeftijdscategorie tussen 15 en 65 jaar ook 51% van 46.730. Daarmee is het aantal werkende Oekraïense ontheemden tussen 15 en 65 jaar op 1 november 2023 62% vrouw en 38% man ten opzichte van mei 2023 waarop de verhouding 63% vrouw en 37% man is. Dit is voor wat betreft het aandeel werkende mannen ten opzichte van de vrouwen een toename van 1%.
Klopt het dat van de 90.000 opvangplekken in het land 99 procent bezet is en daardoor het enige overgebleven aanmeldcentrum nu in de problemen komt, waardoor ze de komende dagen bijna niet anders kunnen dan tijdelijk de deuren te sluiten? Welke gevolgen heeft dit concreet voor de Oekraïners die zich de komende dagen aanmelden bij het aanmeldcentrum?
Ontheemden uit Oekraïne kunnen zich direct bij een gemeente of bij een van de hubs melden. De hubs zijn locaties op centrale punten in het land waar ontheemden kort worden opgevangen en van waaruit zij een opvangplek krijgen toegewezen elders in het land. Bij een (tijdelijke) sluiting van de hubs kunnen ontheemden zich nog steeds direct melden bij gemeenten. Als een ontheemde zich meldt bij de gemeente en de opvangplek is beschikbaar, dan dient de gemeente opvang te bieden en de ontheemde in te schrijven in de BRP. Als er geen opvangplek beschikbaar is in deze gemeente, dan verwijst de gemeente de ontheemde door naar een gemeente in de regio waar opvangplekken beschikbaar zijn. Mochten er geen opvangplekken in de regio beschikbaar zijn dan dient hiervoor een verzoek ingediend te worden bij het Knooppunt Coördinatie Informatie Oekraïne (KCIO)/ Landelijk Centrum Vluchtelingen Spreiding (LCVS). Zij zullen vervolgens een opvangplek zoeken elders in het land.
Herkent u het beeld van de Veiligheidsregio die het aantal Oekraïense migranten ziet toenemen die niet per se is gevlucht voor oorlog, maar komen voor arbeidskansen, goede voorzieningen of voor een complexe medische operatie omdat de zorgkosten worden betaald?
Voor Oekraïense ontheemden is in Nederland de Regeling Medische zorg Oekraïne (RMO) ingericht. Het zorgpakket van de RMO is vrijwel gelijk aan het zorgpakket voor asielzoekers onder de Regeling Medische zorg Asielzoekers (RMA). De RMO dekt verzekerde zorg uit het basispakket, daar vallen ook complexe medische operaties onder. Voor de RMO hoeven de ontheemden inderdaad geen zorgpremie of eigen risico te betalen. Werkende ontheemden betalen wel de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet en dragen op die manier financieel bij aan ons zorgstelsel.
Ik heb ook het signaal ontvangen dat het risico toeneemt dat meer ontheemden met een zorgbehoefte naar Nederland komen vanwege de relatief gunstige voorzieningen op het gebied van zorg. Het klopt dat de Nederlandse zorgvoorzieningen gunstiger zijn voor ontheemden uit Oekraïne vergeleken met landen in Oost-Europa, zoals Slowakije en Moldavië. Daarentegen zijn de voorzieningen voor ontheemden in landen als Duitsland vergelijkbaar met of zelfs beter dan die in Nederland. Er is echter geen cijfermatig inzicht in de mate waarin de toename van ontheemden met een zorgbehoefte in Nederland kan worden toegeschreven aan de relatief gunstige voorzieningen of dat dit een gevolg is van de voortdurende oorlog. De kans op fysieke verwondingen en psychologische trauma’s als gevolg van de oorlog en de daaruit voortvloeiende zorgbehoeften zijn groter onder ontheemden die onlangs uit Oekraïne zijn gevlucht dan onder ontheemden die Oekraïne in een eerder stadium van de oorlog zijn ontvlucht.
Zie antwoord 3 met betrekking tot de mogelijkheden om arbeid te verrichten.
Klopt het dat Nederland ruimhartiger is dan andere Europese landen als het gaat voor de opvang van Oekraïners en de mogelijkheid om te werken? Kunt u aangeven hoe de andere Europese landen omgaan met het Europese welkomstbeleid ten aanzien van Oekraïense vluchtelingen?
Bij aanvang van de opvang van ontheemden in Nederland is ervoor gekozen om het voorzieningenniveau zoveel mogelijk gelijk te houden aan dat van andere asielzoekers, maar is wel rekening gehouden met uitvoerbaarheid gezien de grote opgave voor gemeenten en veiligheidsregio’s. Sinds die tijd zijn er verschillende aanpassingen in het beleid geweest. Begin 2023 zijn de bedragen voor leefgeld en verstrekkingen verlaagd en wordt gestaffeld zodat de bedragen in lijn zijn met verstrekkingen aan andere vluchtelingen. In de ons omringende landen, zoals België en Duitsland is het systeem anders ingericht, wat betekent dat het niet goed mogelijk is een vergelijking te maken tussen de verschillende systemen.
Op het gebied van werk heeft Nederland de RTB zo geïmplementeerd dat er direct toegang tot de arbeidsmarkt is, zonder dat er een arbeidsmarkttoets en/of tewerkstellingsvergunningsplicht van toepassing is. Werk brengt autonomie, economische zelfstandigheid, zingeving en afleiding. Ik vind participatie daarom van groot belang. In Nederland geldt voor arbeid in loondienst een vrijstelling van de tewerkstellingsvergunningsplicht voor werkgevers die ontheemden uit Oekraïne arbeid willen laten verrichten (onder voorwaarde dat de werkgever de indiensttreding meldt bij het UWV). Nederland sluit hiermee aan bij de praktijk zoals die geldt in veel andere lidstaten. Bij het aan de slag gaan als zelfstandige is de tewerkstellingsvergunningsplicht nog wel van kracht. Op dit moment onderzoekt de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid of met aanpassing van de ministeriële regeling de mogelijkheden voor zelfstandigen kunnen worden verruimd zonder dat dit in bepaalde sectoren bovenmatige risico’s op misstanden met zich meebrengt. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid streeft er naar uw Kamer voor het zomerreces hierover te informeren.
Welke mogelijkheden zijn er om de zelfredzaamheid en participatie van Oekraïense vluchtelingen te stimuleren? En op welke termijn kunnen deze ingevoerd worden?
Ik onderschrijf het belang van het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie van ontheemden in de Nederlandse samenleving. Dit is belangrijk voor de ontheemden zelf, hiermee verlicht de huidige druk op maatschappelijke voorzieningen en dit draagt bij aan het draagvlak voor de opvang van deze groep. Concreet kijkt het kabinet in deze context de komende periode naar de bijdrage die ontheemden kunnen leveren aan hun eigen opvang wanneer ze daar genoeg inkomen voor hebben (zie vraag 8). Ook wordt gekeken naar mogelijkheden voor taalonderwijs en vrijwillige inburgering, zodat ontheemden gemakkelijker op het niveau aan de slag kunnen waar ze in Oekraïne voor zijn opgeleid. Om ontheemden uit Oekraïne te ondersteunen bij het volgen van taallessen is in 2023 door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid € 15 miljoen beschikbaar gesteld. Een goede Nederlandse taalbeheersing zorgt er daarnaast voor dat de veiligheid op de werkplek verbetert, en dat een goed gesprek bij de huisarts, op de school van de kinderen of bij een werkdesk van de gemeente gevoerd kan worden. Tevens wordt een verkenning uitgevoerd naar een overgang van ontheemden van de RMO naar de Zorgverzekeringswet onder de RTB.
De termijn van mogelijkheid tot uitvoering van voorstellen in het kader van participatie en zelfredzaamheid varieert. De invoering van de eigen bijdrage kan vermoedelijk op redelijk korte termijn uitgevoerd worden, terwijl de uitvoering van voorstellen waar een wetswijziging voor nodig is doorgaans lang(er) in beslag neemt.
Hoe kijkt u aan tegen het voorstel om Oekraïners te verplichten om bij te dragen aan hun opvang wanneer ze daar genoeg inkomen voor hebben? Moeten hiervoor regels worden aangepast? Zo ja, welke en op welke termijn kan dit?
Het kabinet blijft inzetten op het bevorderen van de zelfredzaamheid en participatie van ontheemden in de Nederlandse samenleving. Dit betekent onder meer dat ontheemden zullen gaan bijdragen aan hun opvang wanneer ze daar genoeg inkomen voor hebben. Op dit moment bereid ik een wijziging van de regelgeving voor om een uniforme eigen bijdrage te gaan vragen. Zie daarvoor een uitgebreidere toelichting in de beantwoording van de openstaande vragen uit de plenaire behandeling van de Tijdelijke wet opvang ontheemden Oekraïne. Ik verwacht dat dit voor de zomer wordt afgerond.
Wanneer Oekraïense vluchtelingen bijdragen aan hun opvang, betekent dit dan ook zij bepaalde rechten opbouwen (bijvoorbeeld vanuit het huurrecht)? Hoe gaat dit in zijn werk?
Het is mogelijk om ontheemden een eigen bijdrage te vragen voor andere zaken (bijvoorbeeld gas, water en elektra) dan de woonruimte zelf, zonder dat de situatie kwalificeert als huur en de daarbij behorende huurbescherming. Wanneer een vergoeding wordt gevraagd voor de (al dan niet zelfstandige) woonruimte zelf, kan de situatie als huur gekwalificeerd worden en bouwen zij huurrechten op. Of de situatie kwalificeert als huur, hangt af van de omstandigheden.
Is het mogelijk om een koppeling tussen systemen (Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en Suite van sociale diensten) tot stand te brengen en zo ja, welke wet- en regelgeving moet hiervoor worden aangepast zodat gemeenten een koppeling met leefgeld kunnen controleren?
Om gegevensdeling tussen het UWV en gemeenten mogelijk te maken, is een juridische grondslag nodig. In artikel 7 van de Tijdelijke wet opvang ontheemden Oekraïne is in deze grondslag voorzien. Bij de totstandkoming van de koppeling wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de bestaande praktijk van gegevensuitwisseling tussen UWV en gemeenten.
Heeft het kabinet een lange termijn perspectief met betrekking tot de opvang van de Oekraïners zoals ten aanzien van het realiseren van (semi-permanente) huisvesting, integratie in de samenleving, medische begeleiding (bijvoorbeeld het verwerken van trauma’s die opgelopen zijn in de oorlog) en het verrichten van arbeid als blijkt dat ook na maart 2026 (datum dat de financiering van de gemeentelijk opvang is gegarandeerd) de oorlog nog niet is beëindigd en/ of de situatie te onveilig is om terug te keren?
In de verzamelbrief Oekraïne van 26 januari jl. is toegelicht dat Nederland inzet op een EU gecoördineerde aanpak van verblijf dan wel terugkeer van ontheemden uit Oekraïne na 4 maart 2025. Daarbij is aangegeven dat de Europese Commissie momenteel inventariseert welke mogelijkheden er zijn voor langer verblijf indien de situatie daarom vraagt.
Daarnaast is er in de afgelopen periode verder verkend of en op welke wijze een tijdelijke nationale verblijfstitel zou kunnen worden toegepast zolang de terugkeer naar Oekraïne nog niet aan de orde is en een EU-gecoördineerde aanpak uitblijft. Om tijdig de benodigde voorbereidingen te treffen, dienen de benodigde beleidsopties uiterlijk medio 2024 gereed te zijn. Ondertussen blijft het kabinet zo lang dat nodig is inzetten op het bevorderen van de zelfredzaamheid en participatie van ontheemden in de Nederlandse samenleving. Dit verlicht ook de huidige druk op maatschappelijke voorzieningen en draagt bij aan het draagvlak voor de opvang van deze groep.
Het bericht dat de Autoriteit Consument & Markt (ACM) de hoogte van terugleverkosten bij zonnepanelen onderzoekt |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Toezichthouder ACM onderzoekt hoogte van terugleverkosten bij zonnepanelen»?1
Ja.
Mogen we uit de berichtgeving van de Autoriteit Consument & Markt (ACM) concluderen dat het energieleveranciers is toegestaan terugleverkosten in rekening te brengen bij klanten met zonnepanelen? Klopt het dat de ACM alleen kijkt naar de redelijkheid van de hoogte van deze kosten en dus niet naar het in rekening brengen van deze kosten an sich?
Uw conclusie is juist. Het in rekening brengen van kosten voor het terugleveren van elektriciteit is in beginsel niet verboden onder de Elektriciteitswet 1998. Wel dienen de energietarieven, waar de terugleverkosten onderdeel van uitmaken, redelijk te zijn. Een leverancier mag dus niet onbeperkt kosten in rekening brengen. De ACM zal hier als onafhankelijk toezichthouder op toezien. Ook heeft de ACM aangegeven dat leveranciers transparant moeten zijn over de totstandkoming van deze kosten.
Hoeveel energiebedrijven brengen momenteel terugleverkosten in rekening bij klanten met zonnepanelen?
Momenteel (maart 2024) zijn er zeven energieleveranciers die terugleverkosten in rekening brengen2. Daarnaast hanteren leveranciers ook andere methoden, zoals een hoger vastrecht of hogere leveringstarieven voor klanten met zonnepanelen.
Waarom is de ACM een onderzoek gestart naar de hoogte van de terugleverkosten? Zijn er aanwijzingen dat er energieleveranciers zijn die ten onrechte te hoge terugleverkosten in rekening brengen?
Bij mij zijn geen signalen bekend dat energieleveranciers ten onrechte te hoge terugleverkosten in rekening brengen. De ACM heeft haar verkennende studie3, die op 12 maart 2024 is gepubliceerd, uitgevoerd omdat uit de Monitor Consumentmarkt Energie blijkt dat steeds meer leveranciers bij het aanbieden van contracten onderscheid maken tussen klanten met en zonder zonnepanelen. Ik vind het goed dat de ACM hier onderzoek naar doet en reken erop dat de ACM vanuit haar wettelijke taken scherp let op de transparante totstandkoming van de kosten en het feit dat de energietarieven redelijk moeten zijn.
De ACM voert een vervolgonderzoek uit bij vier energieleveranciers. Dit om beter inzicht te krijgen in de werkelijke meerkosten die zonnepaneelbezitters veroorzaken bij de leveranciers en de manier waarop de leveranciers deze doorberekenen in hun tarieven. De ACM verwacht de resultaten van dit vervolgonderzoek in de eerste helft van april bekend te maken. De vier leveranciers zijn overigens niet geselecteerd omdat er een vermoeden is dat zij onredelijke tarieven in rekening brengen, maar omdat ze allemaal op een andere manier onderscheid maken tussen klanten met en zonder zonnepanelen.
Hoe kijkt u naar het verband tussen het rekenen van terugleverkosten en het sneuvelen van de Wet Afbouw salderingsregeling voor kleinverbruikers in de Eerste Kamer? Zouden meer energieleveranciers ook, als de salderingsregeling wél werd afgebouwd, genoodzaakt zijn om terugleverkosten in rekening te gaan brengen? Verwacht u dat in de nabije toekomst nog meer energieleveranciers terugleverkosten in rekening zullen brengen nu duidelijk is dat de salderingsregeling vooralsnog niet zal worden afgebouwd?
Nu salderen in stand blijft, verwacht ik dat waarschijnlijk alle of vrijwel alle leveranciers op de een of andere wijze de door klanten met zonnepanelen veroorzaakte kosten zullen doorberekenen aan deze groep klanten. Dit in plaats van het socialiseren van deze kosten over het volledige klantenbestand zoals eerst werd gedaan4. Zoals eerder aangegeven in het antwoord op vraag 3, hanteren leveranciers verschillende methoden om deze kosten door te berekenen aan klanten met zonnepanelen. Hoewel ik de onduidelijkheid die dit kan veroorzaken onder consumenten niet fraai vind, dragen deze methoden in principe wel bij aan een eerlijkere verdeling van de kosten.
Met de afbouw van de salderingsregeling zouden leveranciers minder noodzaak hebben gehad om kosten door te rekenen aan klanten met zonnepanelen. Onder meer Vandebron5 en Eneco6 geven aan de terugleverkosten niet meer in rekening te zullen brengen als salderen niet meer mogelijk is.
Wat zal hiervan de impact zijn op de stimulans voor particulieren om zonnepanelen aan te schaffen? En hoe schat u de impact van het in rekening brengen van terugleverkosten in bij particulieren die al zonnepanelen bezitten?
Een investering in zonnepanelen is aantrekkelijk en ik verwacht dat dit zo blijft. Wel zal de terugverdientijd van een investering in zonnepanelen stijgen door het rekenen van terugleverkosten of een hoger vastrecht. De precieze impact hiervan is afhankelijk van meerdere factoren, zoals de opwek, het eigen verbruik en de specifieke contractvoorwaarden. Onafhankelijk adviesbureau Milieu Centraal werkt op haar site enkele voorbeelden uit7. Wel begrijp ik dat deze terugleverkosten kunnen bijdragen aan de onzekerheid die mensen ervaren als ze voor de beslissing staan om wel of niet te investeren in zonnepanelen. Ik vind het dus ook belangrijk dat consumenten goed weten hoe hun kostenplaatje eruitziet en dat de ACM toezicht kan houden op de vraag of deze terugleverkosten transparant tot stand komen.
Welke mogelijkheden hebben particulieren met zonnepanelen om in te spelen op deze ontwikkeling en welk inzicht hebben zij van tevoren over op welke momenten er wel en niet terugleverkosten in rekening worden gebracht door hun energieleverancier? Hoe kunnen consumenten worden beschermd tegen het in rekening brengen van onredelijke terugleverkosten?
Het rekenen van terugleverkosten kan niet worden doorgevoerd zonder dat de voorwaarden van het contract zijn aangepast, en de consument daarmee vooraf instemt na door de leverancier goed geïnformeerd te zijn. De leverancier is verplicht om de klant ten minste 30 dagen voorafgaand aan deze wijziging hiervan op de hoogte te stellen. De consument krijgt op dat moment de mogelijkheid om kosteloos over te stappen. Aangezien leveranciers op verschillende manieren omgaan met het doorrekenen van kosten aan zonnepaneelbezitters, kunnen consumenten vervolgens bezien wat het voor hun situatie meest gunstige aanbod is. Overigens kunnen de terugleverkosten niet zomaar aan een lopend vast contract toegevoegd worden. Deze klanten krijgen dus pas te maken met de terugleverkosten als het contract afloopt.
Verder zijn de leveranciers verplicht om een modelcontract met variabele tarieven aan te bieden aan al hun klanten. Het rekenen van terugleverkosten is niet toegestaan in dit modelcontract. Zonnepaneelbezitters kunnen dus altijd een contract afsluiten zonder deze kostencomponent. Ik ben voornemens om in de Energiewet te regelen dat energieleveranciers ook een modelcontract met vaste tarieven moeten aanbieden, ongeacht of de consument zonnepanelen heeft of niet.
Tot slot, zoals eerder aangegeven in het antwoord op vraag 2, ziet de ACM erop toe dat de energietarieven die leveranciers rekenen aan hun klanten redelijk zijn. Een leverancier mag dus niet zomaar onbeperkt kosten in rekening brengen aan bijvoorbeeld een klant met zonnepanelen. Daarnaast dienen de deze terugleverkosten transparant tot stand te komen. Ook hier zal de ACM als onafhankelijk toezichthouder op toezien.
Zijn terugleverkosten onderdeel van het contract dat consumenten met een energieleverancier afsluiten? Is het dan wettelijk toegestaan om tijdens de looptijd van het contract terugleverkosten in rekening te gaan brengen, als dat geen onderdeel was van het afgesloten contract?
Nee, zie ook het antwoord op vraag 7.
De wachtlijst voor aanvragen voor transportcapaciteit op het elektriciteitsnet |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met de uitzending van Studio Energie van 30 januari jongstleden over netcongestie?1
Ja.
Hoeveel partijen met een aanvraag voor transportcapaciteit staan momenteel op de wachtlijst voor een nieuwe of zwaardere aansluiting op het elektriciteitsnet? Zijn dat nog steeds zo’n 6000 bedrijven zoals in de zomer van 2023 werd gerapporteerd of is dat aantal sindsdien nog verder opgelopen?2
Op dit moment staan er circa 9.400 aanvragen op de wachtlijst voor een nieuwe of zwaardere aansluiting voor stroomafname. Het merendeel van deze aanvragen betreft partijen die een zwaardere aansluiting wensen. Zoals TenneT en Netbeheer Nederland onlangs hebben toegelicht is dit getal vermoedelijk vertroebeld door dubbele aanvragen en aanvragen waar nog geen concreet plan achter zit3. Ik bezie in overleg met netbeheerders en ACM de mogelijkheden om de wachtrij op te schonen.
Zodra de netbeheerder congestieonderzoek aankondigt, komt elke nieuwe aanvraag op de wachtlijst. Zolang uitbreiding van het stroomnet of nieuw ontsloten flexibel vermogen bij reeds aangeslotenen niet leidt tot vrijkomen van transportcapaciteit blijft dit de procedure bij nieuwe aanvragen. Uitbreidingen van het stroomnet zijn niet van vandaag op morgen gereed. Naar verwachting wordt het merendeel van de nu geplande uitbreidingen pas gerealiseerdtussen 2027 en 2030. De wachtlijst zal de eerstkomende jaren naar verwachting echter nog toenemen.
Kunt u aangeven hoe lang partijen die op de wachtlijst terechtkomen gemiddeld moeten wachten voordat zij kunnen worden aangesloten? Om hoeveel transportcapaciteit gaat het daarbij in totaal?
Hoe lang een partij op de wachtlijst zal staan is van verschillende factoren afhankelijk en daardoor niet eenduidig in te schatten.
Ten eerste kan ruimte op het stroomnet ontstaan door gerealiseerde uitbreiding. Partijen worden in dat geval aangesloten volgens het «first come, first serve» principe. Later ingediende aanvragen staan lager op de wachtlijst. De ACM werkt momenteel aan een maatschappelijk prioriteringskader. Een definitief besluit daarover wordt verwacht in april 2024. Dit kader biedt de mogelijkheid aanvragen met maatschappelijk belang, zoals woningbouw en onderwijs, voorrang te geven bij het toekennen van beschikbare transportcapaciteit.
Ten tweede verschilt het moment waarop een uitbreiding is gerealiseerd per station. Hoe lang partijen op de wachtrij staan, is daardoor afhankelijk van de fysieke locatie waarvoor zij een aansluiting hebben aangevraagd en van de realisatietijd van de netuitbreiding op die locatie.
Ten derde kan bij congestieonderzoeken flexibel vermogen worden ontsloten. Hierdoor komt zonder uitbreiding capaciteit op het stroomnet vrij. Deze ruimte kan worden aangewend om partijen in de wachtrij aan te sluiten.
Elk station kent daarmee een eigen wachtrij. Deze varieert van enkele MW tot enkele honderden MW. De totale wachtrij beslaat op dit moment voor afname 110 GW (waarvan 99 GW op TenneT vlak) en voor invoeding 105 GW (waarvan 84 GW op TenneT vlak). Ook de omvang van de geplande uitbreiding varieert sterk per station. Daarnaast kan de netcongestie gevolg zijn van congestie op het hoogspanningsvlak, waardoor uitbreiding van een middenspanningstation geen oplossing is en niet alle klanten in de wachtrij geholpen kunnen worden.
Klopt het dat er partijen met een aanvraag voor transportcapaciteit zijn die onterecht op de wachtlijst terechtkomen, omdat zij eigenlijk wel recht hebben op transportcapaciteit vanwege het feit dat zij bereid zijn om deel te nemen aan congestiemanagement op het moment dat congestie optreedt?
Er zijn inderdaad partijen die aangeven bereid te zijn flexibiliteit beschikbaar te stellen aan de netbeheerder als zij worden aangesloten op het stroomnet, waarmee zij voorkomen dat hun aansluiting het net op piekmomenten verder belast. Dit betreft overigens vooral partijen die elektriciteit op het netwerk willen invoeden; onder afnemers is beperkte animo voor het aanbieden van flexibiliteit. Een aanbod van flexibiliteit leidt in de praktijk zelden tot een daadwerkelijke aansluiting op het net, waardoor partijen alsnog in de wachtrij komen. Dit heeft verschillende oorzaken.
Een partij kan weliswaar flexibiliteit aanbieden, maar daarbij is het van belang dat deze flexibiliteit in omvang voldoende en toepasbaar is. De aangeboden flexibiliteit moet aansluiten bij de piekbelasting van het stroomnet en daarmee zorgen voor ontlasten van deze piek. Vervolgens, om daadwerkelijk in aanmerking te komen voor een aansluit- en transportovereenkomst (ATO) met de bijbehorende transportcapaciteit moeten de netbeheerder en de betreffende partij het eens worden over de voorwaarden die daarbij van toepassing zijn. In de praktijk leidt een algemeen aanbod van flexibiliteit lang niet altijd tot overeenstemming en concrete afspraken. In de Netcode elektriciteit is opgenomen dat een prijs in het «normaal economisch verkeer» als gebruikelijk moet gelden. Hierover bestaat soms verschil van inzicht tussen netbeheerders en aangeslotenen. De netbeheerder accepteert het bod voor de levering van congestiediensten dan niet. Indien de gesprekken succesvol verlopen, dan moet, met het oog op het non-discriminatiebeginsel, ook aan de partijen hoger op de wachtlijst worden gevraagd of zij onder diezelfde condities flexibiliteit beschikbaar willen stellen. Het bieden van flexibiliteit mag immers niet leiden tot het omzeilen van de wachtrij. Het is dan goed mogelijk dat partijen verder in de wachtrij die eerder geen flexibiliteit aanboden, de keuze maken dit toch te doen, waarmee de nieuwe aanvraag in de wachtrij komt.
Het proces van overleg met alle partijen hoger op de wachtlijst is, kortom, tijdrovend en ingewikkeld. Om dit proces te versnellen zet ik samen met netbeheerders en de ACM in op vereenvoudiging van dit proces en standaardisering van de voorwaarden voor het aanbieden van congestiediensten. Afgelopen najaar hebben Netbeheerders, Energie Samen en Holland Solar overeenstemming bereikt over een standaard contract en standaard vergoeding. Onderdeel van deze afspraak is dat partijen in de wachtrij die een aanbod doen om deel te nemen aan congestiemanagement en zich daarbij committeren aan de standaard vergoeding en standaard contractvoorwaarden, direct toegang kunnen krijgen. Wie andere voorwaarden wil bespreken met de netbeheerders, komt daardoor mogelijk pas later aan bod.
Op dit moment voeren netbeheerders, de ACM en de sector soortgelijke gesprekken om het aanbod van congestiediensten voor afnamecongestie verder te stroomlijnen. Het is hierbij zaak een balans te vinden tussen enerzijds standaardisatie om schaal en tempo te kunnen maken en anderzijds maatwerk om rekening te kunnen houden met verschillende typen aangeslotenen. Te denken valt bijvoorbeeld aan een aantal verschillende standaard contractvormen en vergoedingen, waaruit aangeslotenen dan kunnen kiezen. Deze gesprekken lopen nog.
Waar ligt het aan dat deze partijen toch op de wachtlijst terechtkomen? In hoeverre heeft dat er mee te maken dat de opties voor congestiemanagement niet bekend zijn bij deze partijen en ook niet met hen worden besproken door bijvoorbeeld de netbeheerder?
Zie antwoord vraag 4.
Hebt u in beeld bij hoeveel partijen die nu op de wachtlijst staan deelname aan congestiemanagement een optie zou zijn en in hoeverre is van partijen op de wachtlijst bekend of zij bereid en in staat zijn om deel te nemen aan congestiemanagement?
Ik ben niet bekend met het exacte aantal partijen in de wachtrij waarvoor deelname aan congestiemanagement een optie zou zijn. Dat verschilt per type aangeslotene, omdat de mate waarin aangeslotenen flexibel het net kunnen gebruiken sterk verschilt. Ook de aard en omvang van de congestie ter plaatse maakt daarbij uit, omdat de aangeslotenen productie of verbruik zodanig moeten kunnen aanpassen dat de congestie wordt voorkomen.
Hoeveel partijen staan er op dit moment op de wachtlijst voor het terugleveren van elektriciteit aan het net? Staan er nog steeds zo’n 8000 partijen op de wachtlijst voor teruglevering zoals in de zomer van 2023 werd gerapporteerd of is dat aantal sindsdien nog verder opgelopen?3
Er staan in totaal circa 10.000 aanvragen op een wachtlijst voor invoeding (teruglevering), waarbij ik aanteken dat ook hier mogelijk sprake is van vertroebeling door dubbelingen en niet onderbouwde aanvragen (zie het antwoord op vraag 2). Ook voor invoeding geldt dat zolang er sprake is van netcongestie of een lopend congestieonderzoek nieuwe aanvragen op de wachtrij komen. Net als bij afname zullen ook deze wachtrijen in afwachting van vrijkomend flexibel vermogen en uitbreiding van het stroomnet naar verwachting de komende jaren verder toenemen. Samen met de netbeheerders zet ik sterk in op het informeren van zowel afnemers als invoeders over de mogelijkheden die flexibiliteit hen kan bieden. Zie verder het antwoord op vraag 9.
Kunt u ook voor de wachtlijst voor teruglevering aan het net aangeven in hoeverre er daarbij voldoende inzicht is voor de mogelijkheid voor deelnamen aan congestiemanagement en of deze optie ook met partijen die op de wachtlijst staan wordt besproken?
Zie antwoord vraag 7.
Welke inspanningen worden er gedaan om beter inzicht te krijgen met betrekking tot partijen op de wachtlijst waarbij deelname aan congestiemanagement een optie zou zijn en met hen de mogelijkheden voor deelname aan congestiemanagement te bespreken? Bent u daarover bijvoorbeeld in gesprek met de netbeheerders?
De netbeheerders spannen zich in om inzicht in de wachtrij te geven. Zo publiceren Stedin5, Enexis6 en Liander7 actuele data over de wachtrij op hun website. Begin dit jaar ben ik met de netbeheerders overeengekomen dat zij toewerken naar een gezamenlijk dashboard. Dit dashboard zal per regio, bijvoorbeeld per station, inzicht geven in de huidige wachtrij en de geplande uitbreiding. De omvang van de wachtrij, geplande uitbreiding en het moment waarop uitbreiding gereed is zal hiermee inzichtelijk worden, en periodiek worden geüpdatet.
Samen met de netbeheerders breng ik de mogelijkheid van congestiemanagement op allerlei manieren actief onder de aandacht van reeds aangesloten partijen en partijen op de wachtlijst. Netbeheerders ondernemen een veelheid aan initiatieven om de systematiek van congestiemanagement en de mogelijke oplossingen die dit biedt, onder de aandacht te brengen, zoals websites, webinars, seminars, e-mail en briefcampagnes en bedrijfsbezoeken. Daarnaast spreekt de Bestuurlijk Aanjager Slim met Stroom een breed scala aan ondernemingen en brancheverenigingen over de uitdagingen die zij ervaren als gevolg van netcongestie en oplossingen waar zij aan kunnen bijdragen. Aan de hand van de uitkomsten van deze gesprekken wordt het beleidsinstrumentarium verder ontwikkeld.
De berichten ‘Steeds meer arbeidsmigranten op straat: 'De opvang moet humaner'’, ‘Een half miljoen arbeidsmigranten: uitbuiting en maatschappelijke onrust’, ‘Veel meer dakloze arbeidsmigranten dan gedacht: zeker 6000’ en ‘Gemeenten blijven dakloze migrant opvang weigeren’. |
|
Henri Bontenbal (CDA), Inge van Dijk (CDA), Marieke Koekkoek (D66) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Steeds meer arbeidsmigranten op straat: «De opvang moet humaner»»1, «Een half miljoen arbeidsmigranten: uitbuiting en maatschappelijke onrust»2,«Veel meer dakloze arbeidsmigranten dan gedacht: zeker 6000»3, «Gemeenten blijven dakloze migrant opvang weigeren»4 en Staatscommissie migratie: weg met de «onwenselijke verdienmodellen»5 ?
Ja
Kloppen de cijfers van Stichting Barka waaruit blijkt dat vorig jaar zo'n 2500 tot 3000 arbeidsmigranten uit de 11 laatst toegetreden lidstaten van de Europese Unie in Nederland op straat waren beland? Zo nee, kunt u de juiste cijfers aan de Kamer doen toekomen? Waarom worden de cijfers alleen bijgehouden door De Regenboog voor Amsterdam en Barka voor 14 andere steden en niet voor heel Nederland?
De cijfers waar u naar verwijst komen uit 2022 en dit zijn ook de cijfers die wij terugkrijgen van stichting Barka. De monitoring van het aantal dakloze arbeidsmigranten is echter zeer complex. Ten tijde van het opstellen van het Plan van Aanpak kwetsbare dakloze EU-burgers (september 2022) zijn schattingen opgenomen van het aantal dakloze EU-burgers omdat het precieze aantal dakloze EU-burgers in Nederland niet bekend is (het betreft hier niet-Nederlandse dakloze mensen). Het Rode Kruis schatte dat in 2021 in Nederland zo’n 2.500 tot 3.000 EU-burgers dakloos waren (Rode Kruis, Valente, Dokters van de Wereld, 2021). Stichting Barka geeft aan dat zij in 2021 in heel Nederland binnen al hun projecten ongeveer 3.100 kwetsbare EU-burgers hebben ontmoet, waarvan 70% dakloos was (2.170).
Iedere dakloze EU-burger is er één teveel en aantallen van 2.500 tot 3.000 vindt het kabinet te veel. Het is daarom van belang dat we onverkort en met urgentie het Plan van Aanpak kwetsbare dakloze EU-burgers blijven uitvoeren.6
Om meer inzicht te krijgen in de omvang van de groep dakloze mensen, zijn het Kansfonds en Hogeschool Utrecht gestart met een nieuwe telling middels de ETHOS light methode. Hierbij worden op één dag (peildatum) alle dakloze mensen in een bepaalde regio in kaart gebracht. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt in nationaliteit of verblijfstatus. In 2023 is in twee regio’s geteld en in 2024 vindt de telling plaats in zes regio’s.7
Door gebruik te maken van deze methode in Nederland hopen we ook beter zicht te krijgen op de omvang van de groep dakloze arbeidsmigranten die op straat of in de opvang verblijven.
Wat is de reden dat steeds meer arbeidsmigranten op straat komen?
Ook wij ontvangen signalen dat er meer arbeidsmigranten op straat komen. In 2022 is daarom in opdracht van de Ministeries van VWS, SZW en J&V door het IVO nader onderzoek gedaan naar oorzaken waarom arbeidsmigranten op straat terecht komen. Hieruit zijn twee producten voortgekomen.8 In dit onderzoek komt helder naar voren dat er een veelvoud aan redenen is waardoor mensen op straat komen. Deze redenen worden ook benoemd in de door u genoemde artikelen.
In het onderzoek naar «Routes naar dakloosheid» worden 5 voorname redenen opgesomd waarom mensen dakloos raken: 1) werkverlies; 2) voortdurende kwetsbaarheden (opgelopen in het thuisland); 3) verbroken relatie en werkverlies; 4) direct dakloos na aankomst en 5) ernstige gezondheidsproblemen. Het valt in dit onderzoek op dat veel mensen op straat belanden door persoonlijke omstandigheden, onafhankelijk van de werk- en woonomstandigheden (inclusief de zogenaamde «package deals», wat inhoudt dat zowel werk, woning als zorgverzekering door dezelfde partij geregeld wordt). Behalve slechte en onzekere werk- en woonomstandigheden vergroten persoonlijke individuele factoren de kans op dakloosheid, zoals (problematisch) middelengebruik, psychische problematiek en de (nog) ontbrekende binding met Nederland. In het onderzoek blijkt dat 60% van de onderzochte populatie (N=42) vanwege deze persoonlijke omstandigheden op straat kwam. Dit is een belangrijk nuance op het beeld dat dakloosheid onder arbeidsmigranten voor het merendeel veroorzaakt wordt door slecht werkgeverschap en/of package deals. Deze informatie is door de Ministeries van VWS, SZW en J&V gebruikt om passende beleidsmaatregelen op te nemen in het Plan van Aanpak kwetsbare dakloze EU-burgers. Dat is terug te zien in de opbouw van het Plan van Aanpak, dat preventieve maatregelen beschrijft rond bijvoorbeeld slecht werkgeverschap (aanpakken malafide uitzendbureaus), maar ook maatregelen die zien op de persoonlijke situatie van de EU-burger (betere toeleiding naar zorg).
Hebben u en de gemeenten sinds de invoering van het verplicht registreren van tijdelijke verblijfadressen van arbeidsmigranten in de Basisregistratie Personen (BRP) van mensen die korter dan vier maanden in Nederland blijven voor werk of studie in 2022, beter zicht gekregen in waar de arbeidsmigranten verblijven en of de verblijfplaatsen voldoen aan de wettelijke eisen? Wordt sindsdien op handhaving meer gecontroleerd?
Sinds 2022 is het mogelijk – maar niet verplicht – om een tijdelijk verblijfadres en contactgegevens te registreren in de BRP. Een groot deel van de arbeidsmigranten werkt mee aan het vrijwillig registreren van een verblijfadres. Deze gegevens zijn een eerste stap in de goede richting om meer zicht te krijgen op het verblijf van arbeidsmigranten in Nederland. Er wordt ook een applicatie ontwikkeld waarmee arbeidsmigranten vanaf de tweede helft van 2024 zelf digitaal wijzigingen in hun adresgegevens kunnen doorgeven als zij verhuizen. Voorts zijn recent tellingen van de aantallen tijdelijke verblijfadressen per gemeente gepubliceerd.9
Op dit moment worden aan de eerste gemeenten tijdelijke verblijfadressen verstrekt, zodat deze ook gebruikt kunnen worden in de handhaving van wet- en regelgeving. Als er verblijfplaatsen worden aangetroffen die niet voldoen aan wettelijke eisen kunnen er maatregelen worden getroffen door gemeenten op basis van onder andere de Wet Goed Verhuurderschap.
Herkent u de signalen dat gemeenten vaak onterecht om allerlei bewijzen vragen aan arbeidsmigranten als zij zich melden aan het loket voor opvang en/of Werkloosheidswet (WW)-uitkering? Zo ja, bent u bereid gemeenten hierop aan te spreken?
Het kabinet herkent de signalen dat de juridische werkelijkheid ten aanzien van de rechten van EU-burgers complex is. Om te bepalen of iemand recht heeft op opvang en/of andere sociale voorzieningen, moeten gemeenten daarvoor bepaalde stappen doorlopen en soms vraagt dat ook om bewijs. Daarom hebben de Ministeries VWS, SZW en JenV conform het Plan van Aanpak dakloze EU-burgers in 2023 een rechtentool ontwikkeld. De rechtentool biedt een overzicht van alle reeds bestaande Europese en nationale wet- en regelgeving. De rechtentool biedt gemeenten handvatten om rechten van de persoon die het betreft, beter en gemakkelijker in kaart te brengen. Met de rechtentool wordt in feite onderzocht of de EU-burger recht heeft op gelijke behandeling. Als dat blijkt uit de rechtentool moet de EU-burger ook de reguliere stappen in de Wmo-toets doorlopen op basis waarvan de gemeente beslist over de toegang tot de opvang. Het kan zijn dat bewijs nodig is om bijvoorbeeld vast te stellen hoe lang iemand in Nederland verblijft en/of wat iemands arbeidsverleden is. Dit volgt ook uit de verschillende wet- en regelgeving, met name de Europese richtlijnen. Met de rechtentool in de hand kunnen gemeenten de juiste bewijzen vragen die passen binnen de geldende wet- en regelgeving.
In de oorspronkelijke planning was voorzien dat de rechtentool eind 2023 beschikbaar zou zijn. Op verzoek en in nauwe samenwerking met de gemeenten is besloten de rechtentool eerst te testen om te garanderen dat deze uitvoerbaar is in de praktijk. Daarom wordt de rechtentool in het eerste kwartaal van 2024 getest in zes gemeenten (G4, Eindhoven en Venlo) die ook deelnemen aan de pilot voor kortdurende opvang.
Waarom is de toegezegde «rechtentool» die het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport na de brandbrief van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) een jaar geleden heeft toegezegd en eind 2023 beschikbaar zou zijn, vertraagd? Wanneer kunnen de gemeenten beschikken over dit hulpmiddel waarmee ze meer inzicht krijgen in wie recht heeft op opvang?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat een taalbarrière en het niet kennen van de weg in de Nederlandse bureaucratie ertoe leidt dat arbeidsmigranten geen WW-uitkering aanvragen? Kunt u aangeven/inschatten hoe groot deze groep is? Welke stappen gaat u ondernemen om deze arbeidsmigranten te wijzen op en te helpen bij het aanvragen van een WW-uitkering waar ze recht op hebben?
De taalvaardigheid van arbeidsmigranten is enorm belangrijk. Het zorgt ervoor dat de veiligheid op de werkplek verbetert, maar ook dat een goed gesprek bij de huisarts of op de school van de kinderen gevoerd kan worden. Daarom vind ik het belangrijk dat arbeidsmigranten een betere Nederlandse taalvaardigheid ontwikkelen. Uit een recente peiling van het Kenniscentrum Arbeidsmigranten (onder 1550 arbeidsmigranten) blijkt dat 55% de Nederlandse taal niet of nauwelijks machtig is.10 Dat is te veel.
Er zijn voor arbeidsmigranten verschillende mogelijkheden om de taal te leren. Allereerst kunnen zij gebruik maken van het taalaanbod dat gemeenten aanbieden. Hiervoor hebben de gemeenten gelden beschikbaar uit de Wet Educatie en Beroepsonderwijs. Het is ook mogelijk voor EU-arbeidsmigranten om onder bepaalde voorwaarden een lening van maximaal 10.000 euro aan te vragen om vrijwillig in te burgeren.11 Bovendien wil ik dat werkgevers meer verantwoordelijkheid nemen door taalcursussen aan te bieden aan de bij hen werkzame arbeidsmigranten. Hiervoor kunnen zij onder meer subsidie krijgen via het programma Tel mee met Taal van OCW. Verschillende O&O-fondsen bieden ook subsidies aan om taalonderwijs te bekostigen.
Om arbeidsmigranten te helpen bij het effectueren van hun rechten en plichten, waaronder bijvoorbeeld bij het aanvragen van een WW-uitkering, heb ik uw Kamer op 20 oktober 2023 de brief «Verbeteren toegang tot het recht voor kwetsbare werknemers» doen toekomen.12 In deze Kamerbrief heb ik uiteengezet hoe arbeidsmigranten verder ondersteund gaan worden langs 3 sporen: 1) versterkte informatievoorziening en dienstverlening; 2) adviesverlening aan rechtzoekenden (met mogelijkheid van doorverwijzing naar bemiddeling en rechtsbijstand) en 3) laagdrempelige geschilbeslechting via de kantonrechter. Met name onder het eerste spoor gaat het kabinet arbeidsmigranten beter ondersteunen om hun rechten beter te effectueren. Onder dat spoor wordt een landelijk dekkend netwerk van informatiepunten tot stand gebracht (aanvullend op de bestaande punten in bijvoorbeeld Noord-Brabant, Den Haag en Rotterdam). Arbeidsmigranten kunnen bij deze punten terecht voor betrouwbare, eenduidige en begrijpelijke overheidsinformatie. De informatievoorziening heeft ook de functie om de hulpzoekende de weg te wijzen naar de juiste instanties, zoals bijvoorbeeld UWV. Het is namelijk van belang dat bij voorkomende problemen voor kwetsbare werknemers de informatievoorziening naadloos kan overgaan in advies en ondersteuning. Daarnaast versterken we de (meertalige) digitale informatievoorziening via onder andere www.workinnl.nl en zoeken we de samenwerking met landen van herkomst om mensen daar ook beter te informeren.
In dit traject betrekken we werkgevers- en werknemersorganisaties om een aanvullend aanbod te realiseren, waar onder andere taalonderwijs en andere opleidingen in kunnen worden aangeboden.
Vooruitlopend hierop zijn werkgevers- en werknemersorganisaties in Noord-Brabant (als onderdeel van de pilot Brabants Migratie Informatiepunt) reeds bezig met de oprichting van een stichting, waarmee zij onder meer taalonderwijs voor arbeidsmigranten gaan aanbieden.
Worden arbeidsmigranten die dakloos zijn vanwege het verliezen van hun baan begeleid bij een terugkeer naar hun thuisland? Zo ja, op welke schaal gebeurt dit en ziet u mogelijkheden om dit breder op te pakken? Zo nee, waarom wordt dit nog niet opgepakt?
In lijn met het Plan van Aanpak dakloze EU-burgers loopt momenteel in zes pilotgemeenten (G4, Eindhoven en Venlo) een pilot voor kortdurende opvang. Binnen deze pilot wordt aan EU-burgers kortdurende opvang aangeboden in combinatie met hulp om weer aan het werk te gaan of om terug te keren naar het land van herkomst (en waar mogelijk toeleiding naar zorg). Uit een tussenevaluatie blijkt dat de eerste resultaten voorzichtig positief zijn. Voor een deel van de mensen is het gelukt om terug te keren naar werk of naar het land van herkomst. De pilot wordt medio 2024 geëvalueerd waarna zal worden besloten hoe het vervolg vorm te geven.
Deelt u de mening dat wanneer een (uitzend-)onderneming arbeidsmigranten naar Nederland haalt en het werk bij deze onderneming stopt ze of van werk-naar-werk moeten begeleiden of moeten helpen met terugkeer naar hun thuisland? Zo ja, zijn er mogelijkheden om dit in wet- en regelgeving vast te leggen?
Zoals bij vraag 3 aangegeven zijn er meerdere redenen waarom arbeidsmigranten dakloos raken. Waar dit kan worden toegeschreven aan de werkgever, kan verwacht worden dat in het kader van goed werkgeverschap hulp geboden wordt om arbeidsmigranten te begeleiden naar (ander) werk of thuisland. Het kabinet kent voorbeelden van bedrijven die deze verantwoordelijkheid voelen en nemen. Het kabinet verwacht dat het onverkort en met urgentie uitvoeren van de Aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten zal leiden tot een structurele en stevige verbetering van de positie van de arbeidsmigrant. Met de uitvoering van het Plan van Aanpak kwetsbare dakloze EU-burgers verkennen we tegelijkertijd hoe we arbeidsmigranten die dakloos raken zo goed en snel mogelijk kunnen helpen. Het is nog te vroeg om te concluderen dat die initiatieven onvoldoende effect sorteren. Daarnaast lijkt dergelijke wetgeving moeilijk handhaafbaar te zijn, omdat het niet altijd duidelijk is welk bedrijf verantwoordelijk is voor het op straat belanden van een kwetsbare arbeidsmigrant. Daarnaast kan het ook aan de persoonlijke omstandigheden van de EU-burger zelf liggen. Hoewel het kabinet van mening is dat meer werkgevers hun verantwoordelijkheid kunnen nemen in deze situaties, verwacht het kabinet dat de reeds ingezette weg het meeste effect sorteert.
Welke stappen naast het wetsvoorstel rondom toelating tot de uitzendbranche6 zijn er mogelijk en noodzakelijk om de uitbuiting van arbeidsmigranten tegen te gaan?
Het wetsvoorstel rondom toelating tot de uitzendbranche is één onderdeel van de puzzel om misstanden bij arbeidsmigranten tegen te gaan. Het wetsvoorstel behelst 7 van de ruim 50 aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten die momenteel onverkort en met urgentie door het kabinet worden uitgevoerd. Op 1 december 2023 heeft uw Kamer de Jaarrapportage arbeidsmigranten 2023 ontvangen waarin per aanbeveling de voortgang beschreven wordt.14 Daarnaast lopen er nog verscheidene trajecten die ook de uitbuiting van arbeidsmigranten tegengaan, zoals bijvoorbeeld de modernisering van art. 273f Wetboek van Strafrecht en het nieuwe Actieplan Samen tegen Mensenhandel.
Deelt u de opvatting dat omdat Nederland werknemers uit andere Europese Unie (EU-)lidstaten niet kan weigeren, er minder vergunningen moeten worden geven voor nieuwe distributiecentra, er strenger gecontroleerd moet op misstandenen en de arbeidsvoorwaarden moeten worden verbetererd zodat sectoren die drijven op goedkoop werk niet meer rendabel zijn?
Arbeidsmigranten kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan verschillende sectoren in onze economie. Dat is ook wat de Staatscommissie Demografische Ontwikkelingen 2050 in haar recent verschenen rapport duidelijk maakt. Tegelijkertijd zijn de lusten en lasten van arbeidsmigratie lang niet altijd eerlijk verdeeld. Er blijven nog steeds misstanden bestaan, zeker in laagbetaalde banen met veel onzekerheid. Voor werk, huisvesting en vervoer zijn arbeidsmigranten nog te vaak afhankelijk van hun werkgever.
Met de aanstaande hervorming van de arbeidsmarkt krijgen mensen in flexibele contracten meer zekerheid over hun inkomen en hun rooster, en wordt schijnzelfstandigheid teruggedrongen. Daarnaast kunnen we de positie van arbeidsmigranten verbeteren door onverkort en met urgentie door te gaan met de uitvoering van de aanbevelingen van het Aanjaagteam bescherming arbeidsmigranten. Het inzichtelijk maken van de gevolgen van nieuwe bedrijvigheid voor huisvesting (de effectrapportage voor nieuwe bedrijvigheid) en het versterken van de handhaving zijn onderdelen van die uitvoering. Met deze maatregelen wordt Nederland minder aantrekkelijk voor laagbetaalde arbeid en zullen (malafide) werkgevers minder inzetten op de werving van laagbetaalde arbeidsmigranten.
De oorzaken van geconstateerde misstanden liggen dieper. Mede op verzoek van uw Kamer heb ik de Staatscommissie Demografische Ontwikkelingen 2050 ingesteld om de consequenties van verschillende demografische ontwikkelingen in kaart te brengen en hier advies over uit te brengen. Dat advies is op 15 januari 2024 uitgebracht. Het kabinet werkt aan een kabinetsreactie waarin hier op teruggekomen wordt.
Aan welke knoppen kan het kabinet draaien zodat het voor een werkgever minder aantrekkelijk wordt om arbeidsmigranten te halen dan te investeren in een robot die er voor zorgt dat er minder arbeidskrachten nodig zijn?
De toegang tot laagbetaalde arbeidsmigratie kan in sommige gevallen de prikkel bij werkgevers verkleinen om zich in te zetten voor verbetering van arbeidsvoorwaarden en investeringen in innovatie. Daarnaast kan arbeidsmigratie gevolgen hebben voor de leefbaarheid van wijken en druk kan verhogen op voorzieningen zoals de zorg, de woningmarkt en het onderwijs.
Het kabinet werkt aan een economie met vier pijlers: een duurzame, innovatieve en weerbare economie waar de samenleving van meeprofiteert. Het kabinet sluit geen sectoren categorisch uit. Voor vestiging of uitbreiding van de bedrijven is plek zolang deze in voldoende mate aan deze vier pijlers voldoen. Dit zijn bijvoorbeeld bedrijven die steeds slimmer werken en met behulp van technologie en andere (sociale) innovaties minder arbeid nodig hebben. Bedrijven die aandacht hebben voor de ontwikkeling en het welzijn van hun medewerkers door «reskilling» en «upskilling». Bedrijven die midden in de samenleving staan: die weten wat er leeft en hun maatschappelijke verantwoordelijkheid nemen.
We moeten meer kijken of economische activiteiten bijdragen aan onze brede welvaart. Nederland werkt toe naar een arbeidsmarkt met meer hoogwaardige banen. Hierbij hoort ook het inzetten op de eerste pijler: innovatie. Daarnaast past hierbij dat we arbeid als schaars goed beschouwen en nadenken over welke arbeidsvraag we aan wensen te moedigen via beleid.
Het is daarbij van belang kritisch te blijven kijken naar de vraag of de bestaande randvoorwaarden en prikkels voor economische activiteiten tot maatschappelijk wenselijke uitkomsten leiden.
Bij de beantwoording van vraag 11 heb ik aangegeven welke stappen dit kabinet zet om de inzet van laagbetaalde arbeid tegen te gaan. Het is aan een volgend kabinet om keuzes te maken ten aanzien van economie en arbeidsmarkt.
Het persbericht ‘’Oekraïense school in Breda moet sluiten, onbegrip is groot’’ |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het feit dat de Oekraïense School in Breda op 14 juli 2024 haar deuren moet sluiten?
Ja.
De Oekraïense School in Breda is een tijdelijke onderwijsvoorziening (hierna: tov). Grondslag voor de tov is de Wet tijdelijke onderwijsvoorzieningen bij massale toestroom van ontheemden die op 14 juli 2022 in werking is getreden. De wet biedt ruimte om af te wijken van de reguliere deugdelijkheidseisen voor de inrichting van het onderwijsprogramma en onderwijspersoneel en maakt het mogelijk om tijdelijk of gedeeltelijk Oekraïens onderwijs te bieden. Deze ruimte is in tijd begrensd, om kinderen voldoende kansen te bieden om de aansluiting met het Nederlandse onderwijs te maken, te participeren in de Nederlandse samenleving en een Nederlandse startkwalificatie te behalen. In het belang van de ontwikkeling van leerlingen is deze wet van tijdelijke aard en vervalt de ruimte binnen twee jaar na inwerkingtreding. De vervaldatum voor het afwijken van de voorschriften in het primair en het voortgezet onderwijs is respectievelijk 13 juli 2024 en 1 augustus 2024.
Is het correct dat het wenselijk is dat de Oekraïners in Nederland na de oorlog terugkeren naar Oekraïne?1
In de verzamelbrief Oekraïne van 26 januari jl. heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid uw Kamer geïnformeerd over de strategische beleidsopties die worden uitgewerkt voor verblijf en terugkeer van ontheemden uit Oekraïne na 4 maart 2025.2 Gegeven het onzekere en onvoorspelbare verloop van het conflict is de verwachting dat een aantal ontheemden uit Oekraïne noodgedwongen een langere periode in ons land zal verblijven. Nederland zal – het liefst in Europees verband – inzetten op het maximaal ondersteunen van terugkeer van een groot deel van de ontheemden. De ontwikkelingen in Oekraïne worden hierbij nauwlettend gevolgd. Daarbij kijken we ook naar nieuwe initiatieven of opties in relatie tot (vrijwillige) terugkeer zoals hulp- en wederopbouwprogramma’s. Eén van de belangrijkste redenen hiervoor is dat de ontheemden straks in Oekraïne kunnen gaan bijdragen aan de wederopbouw. Gedurende het verblijf van ontheemden in Nederland blijft het kabinet zich inzetten op het bevorderen van de zelfredzaamheid en participatie van ontheemden. Dit is zowel in het belang van de Nederlandse maatschappij als in het belang van ontheemden zelf, ook met het oog op mogelijke terugkeer.
Begrijpt u dat het wenselijk is dat de Oekraïense kinderen zowel de Nederlandse taal als de Oekraïense taal machtig worden om in beiden samenlevingen te kunnen participeren, en op termijn ook naar Oekraïne terug te kunnen keren?
Om scholen te ondersteunen bij het organiseren van voldoende onderwijs voor de Oekraïense kinderen, heb ik uit noodzaak tijdelijk ruimte geboden om, waar het niet mogelijk was voldoende Nederlands onderwijspersoneel en/of lesmateriaal in te zetten, Oekraïens onderwijs te bieden. Deze maatregel is niet alleen begrensd in tijd, maar ook is aangegeven dat een schoolbestuur altijd toe moest werken naar het voldoen aan de reguliere voorwaarden. In het belang van de kinderen is de ruimte voor het inrichten van tov begrensd naar ten hoogste twee jaar, ongeacht het ongewisse verloop van de oorlog in Oekraïne.
Het is van belang om kinderen een veilige en zo stabiel mogelijke situatie te bieden. Veel Oekraïense kinderen volgen inmiddels hun derde schooljaar in Nederland. Zij moeten, ook op grond van internationale verdragen3, voldoende kansen krijgen om hun weg in het Nederlandse onderwijs te vinden. Dit draagt ook bij aan de mentale gezondheid en het welbevinden van deze kinderen. Specifiek voor Oekraïense ontheemden is in artikel 14 van de Europese Richtlijn tijdelijke bescherming voor Oekraïense ontheemden bepaald dat zij recht hebben op onderwijsvoorzieningen van voldoende kwaliteit in het land waar zij verblijven.
De UNHCR4 beschrijft in haar rapport over onderwijs voor Oekraïense kinderen dat het Oekraïense Ministerie van onderwijs ouders adviseert om kennis te nemen van het onderwijssysteem van het gastland en hun kinderen ook in te schrijven op een lokale school, onder meer met verwijzing naar de sociale voordelen. Daarbij kunnen ouders ervoor kiezen om hun kind daarnaast enkele Oekraïense lessen te laten volgen (zoals in vakken die niet onderwezen worden in gastlanden, zoals Oekraïense taal en cultuur). De UNHCR adviseert ouders daarbij om dan te kiezen voor in Oekraïne erkende lessen en een afweging te maken over de belastbaarheid van hun kind.
Net zoals in veel andere landen zijn er in Nederland mogelijkheden voor kinderen om de verbinding met Oekraïne en het Oekraïense onderwijs te houden via buitenschoolse activiteiten en vormen van informeel leren, zoals weekendscholen. Ook organisaties als War Child Holland, UNICEF en de Oekraïense overheid bieden online apps en programma’s waar kinderen spelenderwijs een taalaanbod kunnen volgen.
De onderwijswetgeving biedt ook ruimte om, als ouders en Oekraïense overheid daarvoor willen kiezen, de leerplicht in te vullen door een particuliere Oekraïense school in te richten en hun kinderen daar onderwijs te laten volgen5. Een particuliere buitenlandse school kiest haar eigen organisatie, statuten, governance, huisvesting en ouderbijdrage, het toezicht wordt verzorgd door het land van herkomst. De voertaal is dan niet het Nederlands en de school ontvangt geen Rijksbekostiging. Deze onderwijsvorm verhoudt zich minder goed tot het uitgangspunt van de rijksoverheid om participatie en zelfredzaamheid te stimuleren, maar de mogelijkheid bestaat.
Ik begrijp het belang voor Oekraïense kinderen om de verbinding te houden met de eigen taal en cultuur. Dit is echter geen taak van het formele bekostigde onderwijs, zoals het dat ook voor andere nieuwkomers niet is. Binnen het bekostigde onderwijs is ruimte voor ieders eigenheid, maar vormt de Nederlandse taal en curriculum wel het uitgangspunt.
Deelt u het belang van deze school waar Oekraïense kinderen de Oekraïense taal machtig blijven met het oog op mogelijke terugkeer na de oorlog?
We denken, samen met de inspectie, met de school mee hoe zij hier het beste invulling aan kan geven en hoe zij de kinderen het beste kan voorbereiden op de komende verandering. Zoals ik echter in mijn voorgaande antwoorden heb aangegeven wil ik met ingang van 13 juli 2024 niet langer een tijdelijke onderwijsvoorziening voor Oekraïense leerlingen in stand houden. De school in Breda zal daarom met ingang van komend schooljaar het onderwijsaanbod van de leerlingen moeten herzien.
Deelt u de mening dat zolang de tijdelijke beschermingsstatus van Oekraïense ontheemden Europees loopt, het wenselijk is dat Oekraïners zowel de Nederlandse als de Oekraïense taal in het onderwijs zoals in Breda kunnen krijgen?
Het is in het belang van kinderen die in Nederland verblijven, dat zij Nederlands leren spreken, lezen en schrijven zodat zij in de eigen wijk en omgeving mee kunnen doen. Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven, deel ik ook de mening dat het wenselijk is dat ontheemde kinderen de aansluiting met Oekraïne kunnen houden. De verantwoordelijkheid voor deze verbinding ligt echter niet bij het bekostigd funderend onderwijs.
Is het correct dat de regeling op 14 juli 2024 afloopt?
Zie het antwoord op vraag 1. Verder heb ik uw Kamer op 12 oktober 2023 in het kader van de wettelijke voorgeschreven voorhangprocedure6 de mogelijkheid geboden om zich uit te spreken over het ontwerp koninklijk besluit en de ontwerpregeling uitfasering tijdelijke onderwijsvoorzieningen bij massale toestroom van ontheemden. Op verzoek van de Eerste Kamer is de termijn van de voorhang verlengd tot 3 november. Er is geen reactie ontvangen. Op 13 november heb ik de ondertekende regelgeving ter publicatie aangeboden aan het Staatsblad en de Staatscourant. De bepalingen zijn op 1 januari 2024 in werking getreden. In de regelingzijn nadere voorschriften gegeven om de uitfasering van de tov tijdig en zorgvuldig vorm te geven.
Vorderen de gesprekken tussen het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en de Tijdelijke Onderwijsvoorziening voor ISK dusdanig dat dit initiatief mogelijk voortgezet kan worden?
De regiocoördinatoren van het ministerie en de inspectie zijn in gesprek met de school en de gemeente. Er wordt nu gesproken over de wijze waarop het onderwijs voor deze leerlingen vanaf komend schooljaar invulling kan krijgen.
Welke mogelijkheden ziet u om dit onderwijsinitiatief in stand te houden?
Het onderwijsinitiatief kan in deze vorm niet binnen het reguliere bekostigde onderwijs aangeboden worden. Over eventuele alternatieven vindt het gesprek plaats met schoolbestuur en gemeente.
Bent u bereid om op korte termijn, in overleg met het ministerie OCW en de Tijdelijke Onderwijsvoorziening voor ISK, te onderzoeken hoe deze vorm van onderwijs voortgezet kan worden voor deze groep kinderen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 7 en 8.
Zonneparken die in financiële problemen komen door het uitblijven van een voorschot van de Stimulering Duurzame Energieproductie (SDE) subsidie |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het feit dat (met name nieuwere) zonprojecten te maken hebben met liquiditeitsproblemen vanwege het feit dat zij ook in 2024 geen voorschot op de SDE-subsidie ontvangen van de Rijksdienstvoor Ondernemend Nederland (RVO)?
Als gevolg van de daling van de energieprijzen zijn de maandelijkse voorlopige voorschotten in de SDE gebaseerd op energieprijzen die hoger liggen dan de huidige en verwachte prijzen. Hiermee vallen de subsidievoorschotten naar verwachting lager uit dan de uiteindelijke subsidie. Voor veel projecten betekent dit dat geen voorschotten worden verstrekt. Deze vragen gaan specifiek over zonprojecten, maar het probleem speelt breder in de SDE.
Is het juist dat de RVO de berekening van het voorschot op de SDE nog deels baseert op de prijzen van 2022? Klopt het dat er dus niet naar meer recente en verwachte elektriciteitsprijzen voor het komende jaar wordt gekeken en er ook geen rekening wordt gehouden met het feit dat de elektriciteitsprijzen in 2022 uitzonderlijk hoog waren?
Ja, het voorschot van de SDE in 2024 wordt gebaseerd op de gemiddelde energieprijs in de periode 1-9-2022 tot 31-8-2023. Deze werkwijze is opgenomen in het Besluit stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie en wordt sinds het begin van de SDE++ in 2008 elk jaar gehanteerd. De periode waarover de voorschotten worden berekend, is daarmee vooraf bekend bij de aanvragers van subsidie. Projecten in de SDE++ 2024 krijgen een relatief laag voorschot omdat in de periode die gehanteerd wordt voor het bepalen van de gemiddelde energieprijs (paarse stippellijn) de prijspiek van eind 2022 wordt meegenomen, zoals kan worden afgeleid uit onderstaande grafiek die is overgenomen uit het PBL advies over de voorlopige correctiebedragen voor de SDE++ 2024. Dit advies is gebruikt bij het opstellen van de Regeling vaststelling voorschotverlening duurzame energieproductie en klimaattransitie 2024 conform de gebruikelijk methodiek.
Klopt het dat de definitieve SDE-subsidies over 2023 pas in mei of juni van dit jaar uitbetaald worden en de subsidies over 2024 nog een jaar later?
Ja, het definitieve voorschot wordt na afloop van het jaar uitgekeerd nadat de productiedata beschikbaar zijn en de regeling definitieve correctiebedragen zijn gepubliceerd.
Begrijpt u dat het voor met name kleine zelfstandigen of andere kleinere initiatieven (vaak energiecoöperaties) erg moeilijk is om de lange periode tot aan de eindafrekening te overbruggen als zij geen voorschot (hebben) ontvangen? Acht u het wenselijk dat dit er in sommige gevallen zelfs toe kan leiden dat initiatiefnemers zich genoodzaakt zien om een betalingsregeling met hun bank te treffen voor de tussenliggende periode? Zeker voor initiatieven die hun eerdere voorschotten, die nu door de RVO worden teruggevraagd, al terug hebben betaald?
Ik begrijp dat dit een uitdaging kan zijn voor projecten. Het is echter een voor aanvragers bekende werkwijze die al sinds het begin van de SDE++ wordt gehanteerd. Ik ga ervan uit dat projecten hier kennis van hebben genomen en hier rekening mee hebben gehouden toen zij subsidie aanvroegen en financiering voor hun project hebben verkregen. Een SDE-subsidie heeft een looptijd van 12 tot 15 jaar. Over deze periode zijn er schommelingen te verwachten in inkomsten en uitgaven waar een project mee rekening kan houden. Zo hebben veel zonprojecten de afgelopen jaren te hoge voorschotten ontvangen. Deze teveel betaalde voorschotten zijn in veel gevallen nog niet terugbetaald. Bij deze projecten is de impact op de liquiditeit dus beperkt, omdat ze het eerdere voorschot kunnen gebruiken ter overbrugging. Voor de projecten die dit wel hebben terugbetaald, is de situatie nu inderdaad ingewikkelder omdat ze dit geld niet kunnen gebruiken voor hun verplichtingen.
Op welke wijze kunnen initiatieven die door de hierboven geschetste situatie in de problemen komen, worden geholpen?
De stabiliteit en voorspelbaarheid van de SDE++ is belangrijk voor projecten en hun financiers. Dit is ook voor de uitvoerbaarheid van de SDE++ van belang. Ik ben daarom terughoudend bij het aanpassen van de methodiek van de bevoorschotting in de SDE++. Dat was voor mij ook een belangrijke reden om in het verleden de voorschotten niet naar beneden bij te stellen toen de energieprijzen sterk stegen. Partijen zijn bekend met deze berekeningsmethodiek en kunnen hier van uitgaan bij het vormgeven van hun project en financiering. Daarom zie ik het nu ook primair als een verantwoordelijkheid van projecten en hun financiers om voor deze tijdelijke situatie een oplossing te vinden.
Welke opties ziet u om dit soort problemen in de toekomst te voorkomen? Zijn er bijvoorbeeld mogelijkheden in de berekening om het voorschot op de SDE-subsidie te bepalen meer rekening te houden met de actuele elektriciteitsprijzen of meer ruimte te laten om in het geval van uitzonderlijke situaties op de elektriciteitsmarkt – zoals het jaar 2022 – een andere berekeningswijze toe te passen?
Zie antwoord vraag 5.
Welke mogelijkheden ziet u daarnaast om het proces van de definitieve jaarlijkse afrekening van de SDE-subsidies te versnellen, zodat initiatiefnemers minder lang hoeven te wachten op uitbetaling?
De mogelijkheden hiervoor zijn beperkt. Het tijdspad voor de publicatie van de definitieve correctiebedragen voor 1 april van het jaar erna is op dit moment reeds zeer strak. Een belangrijk element hierbij is de bepaling van de profiel- en onbalansfactor voor de marktprijs van windenergie en zonne-energie. Daarvoor gebruikt PBL marktdata van diverse bronnen die verwerkt en geverifieerd moet worden.
Bent u bereid om op korte termijn, in overleg met de sector, te werken aan een voorstel om individuele initiatiefnemers die in de problemen zijn gekomen te helpen met het zoeken naar (maatwerk)oplossingen en om vergelijkbare problemen in de toekomst te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Projecten die in ernstige financiële problemen verwachten te komen kunnen contact zoeken met RVO. In sommige gevallen kan door een passende verrekening van openstaande vorderingen een oplossing worden geboden. Mijn ministerie en ik hebben regulier contact met de sector en daarbij komt deze problematiek aan bod. Maatwerk voor dit type projecten is binnen de SDE++ niet mogelijk. RVO heeft ook niet de mogelijkheid om voorschotten te verstrekken als er op basis van de vaststelling van de correctiebedragen geen recht op is.
Het bericht ‘Zinkfabriek Nyrstar in Budel legt productie stil’ |
|
Henri Bontenbal (CDA), Silvio Erkens (VVD), Pieter Grinwis (CU) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het stilleggen van de zinkfabriek Nyrstar in Budel vanwege hoge energiekosten, gebrek aan overheidssteun, en het verslechterde investeringsklimaat in Nederland?1
Het is betreurenswaardig dat een industriebedrijf dat zo vergaand verduurzaamd is, zich genoodzaakt ziet de productie stil te leggen. Gelukkig is er daarbij nog geen sprake van ontslagen, gedwongen of vrijwillig. De huidige realiteit is dat de energiekosten voor bedrijven in Europa structureel hoger zijn dan in landen zoals China en de VS. Dit, in combinatie met steun die andere (EU) landen geven aan hun industrie, zorgt voor een ongelijk speelveld, en is dan ook een blijvend punt van aandacht. Overheidssteun zou immers geen voorwaarde moeten zijn om een fabriek renderend te laten produceren. Naast toegenomen kosten zie ik tegelijkertijd een sterke prijsafname van zink en andere (non-ferro) metalen, zoals aluminium en koper. Die prijs wordt op de wereldmarkt bepaald. Dat is natuurlijk een belangrijke factor voor de winstgevendheid van de productie bij Nyrstar Budel waar de overheid geen invloed op heeft.
Beschouwt u dit incident als onderdeel van een bredere trend waar ook andere energie-intensieve industrieën mee te maken hebben?
De totale elektriciteitskosten voor de industrie zijn in Nederland hoger dan in ons omringende landen. Dat raakt in het bijzonder bedrijven die al vergaand verduurzaamd zijn en (grote delen van) hun productieprocessen hebben geëlektrificeerd. Dat is een zorgelijke ontwikkeling met het oog op de nabije toekomst omdat de gehele energie-intensieve industrie de komende jaren moet verduurzamen om de klimaatdoelen te halen en dit grotendeels gepaard gaat met elektrificatie. Wel beschouw ik Nyrstar Budel als een uniek geval dat uitzonderlijk hard getroffen wordt door de fiscale maatregelen. Dat komt doordat kwalitatief hoogwaardige zink met behulp van elektrolyse geproduceerd wordt en het bedrijf met zijn productieomvang goed is voor één procent van het totale Nederlandse elektriciteitverbruik. Dat geldt zeker niet voor alle energie-intensieve industriebedrijven. Tegelijkertijd kennen andere landen meer regelingen die de kosten voor de energie-intensieve industrie beperken. We brengen op dit moment preciezer in beeld in welke mate dit het geval is.
In hoeverre heeft u, door het afschaffen van fiscale voordelen en het verhogen van de hoogste schijven in de energiebelasting, bijgedragen aan de moeilijkheden van energie-intensieve bedrijven zoals Nyrstar ten opzichte van buurlanden?
Het Nederlands klimaatbeleid voor de industrie is ambitieus en om die reden relatief stringent. Nederland kent bijvoorbeeld als één van de weinige EU-lidstaten een CO2-minimumprijs voor de industrie naast het EU ETS. Nederland kan qua beprijzing en normering ambitieus zijn en vooroplopen in de industrie, maar er zitten ook nadelen aan, zoals een reëel risico op weglek.2 Voor het behalen van de klimaatdoelen worden daarom verschillende instrumenten ingezet; naast normeren en beprijzen ondersteunt de overheid de bestaande en nieuwe bedrijven met verduurzaming, bijvoorbeeld met verschillende subsidieregelingen.
Hoe beoordeelt u de concurrentiepositie van Nederlandse industriebedrijven ten opzichte van buurlanden, inclusief het verschil in fiscale behandeling en de uitvoering van de motie Erkens c.s. (36 418, nr. 70) met betrekking tot fiscale lasten?
Daar ben ik alert op en dit wil ik beter in kaart brengen. Zoals al toegelicht in mijn antwoord op vraag 2 laat mijn ministerie momenteel onderzoek uitvoeren naar de effectieve elektriciteitskosten voor de industrie in Nederland en andere Europese landen, in aanvulling op eerder onderzoek zoals de speelveldtoets die afgelopen zomer is gepresenteerd en dit voorjaar opnieuw wordt uitgevoerd en gepubliceerd. Ik zal dit onderzoek ook met uw Kamer delen zodra dit gereed is.
De invulling van motie Erkens c.s. (36 418, nr. 70) wordt geleid door het Ministerie van Financiën. Ik verwacht dat het kabinet de Kamer later dit kwartaal zal inlichten over de bevindingen.
Wat is uw visie op de toekomst van de energie-intensieve industrie in Nederland, rekening houdend met de genoemde problemen en de oproep tot verschuiving naar hoogwaardigere productie?
De industrie is van belang voor de economie, de export, onze innovatiekracht, onze strategische autonomie en de werkgelegenheid in Nederland. Producten van de industrie hebben we nodig in ons dagelijks leven; denk aan voedselverpakkingen, medicijnen, schoonmaakmiddelen en zo zijn er nog vele voorbeelden. Ook zorgt de industrie voor circa 1 miljoen banen door heel Nederland. Met haar emissies heeft de industrie echter een schadelijke invloed op onze leefomgeving en het klimaat, en daarom moet zij verduurzamen.3 De Europese en nationale klimaatdoelen, ondersteund door het EU-ETS, schetsen een duidelijke opgave voor de (energie-intensieve) industrie: Netto nul CO2-uitstoot in 2040. Deze verduurzaming willen we in Nederland realiseren. Het motto is dan ook: liever groen hier dan grijs elders. Zo voorkomen we dat we onze vervuiling exporteren naar andere landen en nemen we onze verantwoordelijkheid om de transitie naar een schone industrie te stimuleren. De overheid stuurt hierbij op de randvoorwaarden voor verduurzaming, mede met het Nationaal Programma Verduurzaming Industrie (NPVI) en een goed investeringsklimaat.4 Naast normeren (het stellen van emissiegrenswaarden) en beprijzen (met het EU-ETS en de CO2-heffing) ondersteunt de overheid de industrie bij de verduurzaming met verschillende (subsidie)instrumenten en bijvoorbeeld de maatwerkaanpak.
Wat is de reden achter het stopzetten van de indirecte kostencompensatie en het afschieten van de volumecompensatieregeling, en hoe beïnvloedt dit volledig verduurzaamde bedrijven zoals Nyrstar?
Op 14 juli 2023 heb ik u geïnformeerd over de evaluatie van de Indirecte-Kostencompensatie ETS (IKC) en over het al dan niet voortzetten ervan.5 In de evaluatie is geconstateerd dat de IKC-regeling waarschijnlijk doeltreffend en doelmatig is. Aanbevolen werd om de voortzetting van de IKC-regeling te overwegen, omdat de regeling waarschijnlijk bijdraagt aan het verminderen van weglekrisico’s terwijl de compensatie vergelijkbaar met die van onderzochte omringende landen is. Tegelijkertijd zou het benodigde budget voor de regeling stijgen onder meer door de stijgende CO2-prijs. Het kabinet heeft destijds besloten de regeling stop te zetten en in plaats daarvan de verduurzaming van een grotere groep industriebedrijven te stimuleren door extra middelen voor generieke energiebesparende maatregelen vrij te maken, zoals voor de instrumenten VEKI en EIA.
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) heeft per 1 januari 2024 de volumecorrectieregeling (VCR) afgeschaft naar aanleiding van een rechterlijke uitspraak van het Europees Hof van Justitie. Dat hof oordeelde dat lidstaten geen aanwijzingen mogen geven aan de onafhankelijke toezichthouder met betrekking tot het vaststellen van de nettarieven. Naar aanleiding daarvan heeft de ACM beoordeeld of de VCR voldeed aan de Europese uitgangspunten voor de nettarieven, waaronder het kostenveroorzakingsbeginsel. De ACM concludeerde dat de VCR hier niet aan voldeed en heeft daarom de regeling afgeschaft. De VCR zorgde voor een korting op transporttarieven voor circa 35 grootverbruikers met een continue elektriciteitsafname (baseload), die kon oplopen tot circa 90% van het nettarief.
De mate waarin deze ontwikkelingen (de winstgevendheid van) geëlektrificeerde bedrijven beïnvloedt, hangt sterk af van de mate waarin de elektriciteitskosten de totale productiekosten bepalen. Bij Nyrstar Budel doen zij dat in uitzonderlijk grote mate en dit kan spelen bij meer bedrijven die van elektrolyse gebruik maken. Daarbij geldt dat hoe meer elektronen per ton product nodig zijn, hoe hoger de elektriciteitskosten zijn. Voor de productie van aluminium en zink zijn veel elektronen nodig; in bijvoorbeeld specifieke chemische processen is dat veel minder. Tegelijkertijd is dit dus een zorgelijk signaal voor de nabije toekomst omdat de gehele energie-intensieve industrie de komende jaren moet verduurzamen om de klimaatdoelen te halen en dit grotendeels gepaard gaat met elektrificatie.
Geeft de discussie over «fossiele» subsidies een genuanceerd beeld, gezien het effect op volledig verduurzaamde bedrijven zoals Nyrstar? Hoe kijkt u in dat kader nu aan tegen de inzet van de IKC?
Het is inderdaad belangrijk deze discussie genuanceerd te voeren. Specifiek voor een verregaand verduurzaamd, elektriciteitsintensief bedrijf als Nyrstar, dat merendeels groene elektriciteit inkoopt, is dat zeker nodig. De IKC-regeling en bijvoorbeeld ook de degressiviteit in de energiebelasting worden in de recente Miljoenennota aangemerkt als fossiele subsidie omdat zij energie goedkoper maken dan voor de consument. Die degressiviteit wordt toegepast zowel met betrekking tot het gasverbruik als het elektriciteitsverbruik. Ten opzichte van aardgas is het gebruik van elektriciteit relatief duurzaam, te meer omdat in Nederland inmiddels ongeveer de helft van de elektriciteit6 van duurzame oorsprong is. Zoals al gezegd is elektrificatie een voorname route naar verduurzaming voor veel bedrijven. Daarom heeft het kabinet in de afgelopen jaren juist ingezet op het relatief zwaarder belasten van aardgas dan van elektriciteit. De IKC-regeling, die ontvangende bedrijven bovendien verplicht de helft van het ontvangen bedrag in CO2-reducerende maatregelen te investeren, en de degressiviteit van de energiebelasting maken de aanwending van elektriciteit goedkoper. Dat bevordert juist de verduurzaming van onze industrie.
Wat doet u om het negatieve sentiment rond de industrie in Nederland te adresseren en duidelijk te maken wat het land wil met de industrie? Bent u het eens met de vraagstellers dat het bij reductie van CO2 moet gaan om verbetering van het klimaat en niet om verplaatsing van CO2-uitstoot? Zo ja, hoe werkt dat door in uw industriebeleid? Zo nee, waarom niet?
Het huidige demissionaire kabinet is hier vanaf het coalitieakkoord7 duidelijk in geweest: Het is de ambitie om in de kopgroep te zitten van de transitie naar een groene industrie en daarvoor is een groene industriepolitiek nodig. Waarbij het motto is: Liever groen hier dan grijs elders. Dat wordt gedaan door in te zetten op een mix van normeren, beprijzen en subsidiëren. De overheid stuurt hierbij bovendien op de randvoorwaarden voor verduurzaming, mede met vorig jaar opgerichte Nationaal Programma Verduurzaming Industrie (NPVI) en door de maatwerkaanpak met de grootste uitstoters. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 5.
Wat is de rol van Nyrstar bij het verlichten van netcongestie in de regio, en overweegt u de uitwerking van het amendement Erkens c.s. (36 410 XIII, nr. 7) hierbij te betrekken?
Nyrstar Budel levert op dit moment geen congestiediensten aan TenneT aangezien een reductie van het elektriciteitsgebruik van Nyrstar Budel nu nog geen significant effect heeft op de congestieknelpunten in Noord-Brabant. Dit komt door de geografische ligging van Nyrstar Budel en de vermazing van het netwerk.
Het amendement Erkens c.s. (Kamerstuk 36 410 XIII, nr. 7) richt zich op het verlichten van netcongestie in gebieden waar de nood het hoogst is doordat netverzwaring nog jaren gaat duren. Wegens de locatie van Nyrstar Budel in het netwerk, zal de flexibiliteit die het bedrijf kan leveren op dit moment nog niet significant bijdragen aan het verlichten van netcongestie.
Wat zijn de gevolgen van het stilleggen van Nyrstar voor de rol die de fabriek zou kunnen spelen bij het opvangen van pieken en dalen in groene stroomproductie, en hoe groot is het gemis voor netbeheerder TenneT bij het aanpakken van netcongestie zonder deze rol?
Nyrstar Budel kan een significante bijdrage leveren aan het balanceren van het elektriciteitssysteem. In tegenstelling tot netcongestie, gaat het hier om een locatie-onafhankelijke markt in geheel Nederland. De geleverde balanceringsdiensten kunnen dus ingevuld worden door verschillende partijen in heel Nederland.
Het bericht 'Australische haatprediker ongemoeid naar Utrecht: terreurdaden Hamas ’een opsteker’' |
|
Henri Bontenbal (CDA), Mirjam Bikker (CU), Lilian Helder (PVV), Diederik van Dijk (SGP) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Deelt u de zorg dat nu Mohamed Hoblos (terecht) de fysieke toegang is ontzegd, hij zijn boodschap digitaal zal verkondigen tijdens dit evenement? Begrijpt u dat deze zorg ondermeer wordt ingegeven doordat de prediker stelt niet «fysiek deel te kunnen nemen» aan het evenement?1
In de eerste plaats is het aan de organisatoren van een evenement om te voorkomen dat extremistische sprekers een podium krijgen. Wanneer extremistische sprekers toch een podium krijgen, is het zaak dat gemeenten met de organisatie in gesprek treden. De gemeente Utrecht heeft goede gesprekken gevoerd met zowel de organisator van het evenement als de Jaarbeurs. De organisatie heeft de gemeente te kennen gegeven dat zij niet bekend waren met de uitlatingen van de spreker en hij, ook niet op een andere manier, bijvoorbeeld via een livestream, zal spreken tijdens de bijeenkomst.
In algemene zin is een burgemeester verantwoordelijk voor handhaving van de openbare orde en zal binnen de lokale driehoek in dit kader een beoordeling worden gemaakt. Het bestaande wettelijke kader brengt met zich mee dat sprekers of predikers worden beoordeeld op de boodschap die zij daadwerkelijk uitdragen. Het vooraf verbieden is alleen mogelijk als sprake is van een concrete en ernstige bedreiging van de openbare orde. In zeer uitzonderlijke gevallen, indien er gerede vrees ontstaat dat de komst van een spreker tot acute wanordelijkheden ter plekke zal leiden, kan de burgemeester een gebiedsverbod opleggen. Ook kan er strafrechtelijk worden opgetreden, bijvoorbeeld in de gevallen waarin sprake is van haatzaaien, groepsbelediging en aanzetten tot haat, geweld of discriminatie. Of er in een specifiek geval sprake is van een strafbaar feit wordt door het Openbaar Ministerie beoordeeld aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval.
Deelt u het uitgangspunt dat wanneer we het niet toestaan dat iemand extremistisch gedachtegoed verkondigt, dit ook van toepassing zou moeten zijn op het digitaal toespreken van een groot publiek met zijn extremistisch gedachtegoed? Zo ja, hoe krijgt dat uitgangspunt in deze zaak vorm? Zo nee, waarom niet?
Wij delen uw zorgen over het online domein ten aanzien van extremistische boodschappen en de verspreiders van deze boodschappen. Gezien de urgentie hiervan is de Minister van Justitie samen met haar betrokken collega’s bezig met een Versterkte Aanpak Online inzake het voorkomen en tegengaan van extremistische en terroristische content. De contourenbrief van deze Versterkte Aanpak Online is in december jl. naar uw Kamer gestuurd.1 Wij zijn het namelijk met de leden Bikker (ChristenUnie), Diederik van Dijk (SGP), Helder (BBB) en Bontenbal (CDA) eens dat we ernaar moeten streven fysiek en online zoveel mogelijk dezelfde normen te hanteren. Via diverse pijlers, zoals een dialoog met de internetsector, de lokale aanpak en een ambitieuze internationale inzet spant de Minister van Justitie en Veiligheid zich hier, nationaal en internationaal, zo maximaal mogelijk voor in. De uitwerking van de Versterkte Aanpak Online inzake extremistische en terroristische content kunt u medio 2024 verwachten. Waar het gaat om terroristische content online zorgen wij dat deze verwijderd wordt. De Autoriteit Online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal is sinds eind 2023 voor deze content bevoegd om verwijderingsbevelen te sturen naar aanbieders van hostingdiensten. Wat betreft het opleggen van een last onder dwangsom, «in de vorm van» een online gebiedsverbod, heeft de Minister van Justitie en Veiligheid uw Kamer onlangs geïnformeerd dat zij in het eerste kwartaal van dit jaar de inhoudelijke reactie op de analyse van de Landsadvocaat en de laatste stand van zaken van de aanpak van online aangejaagde openbare-ordeverstoringen zal doen toekomen.2
Zet u alles in het werk om te voorkomen dat wat we fysiek niet toestaan, digitaal ook niet gebeurt? Welke mogelijkheden heeft de regering om hierop te handelen, bijvoorbeeld middels een online gebiedsverbod? Zijn er andere mogelijkheden die ten aanzien van de prediker zelf of het evenement kunnen worden getroffen?
Zie antwoord vraag 2.
Indien de huidige maatregelen niet afdoende handelingskader bieden, bent u bereid te kijken wat er voor nodig is om dit handelingskader wél te bieden in deze en andere gevallen van een inreisverbod?
Zie antwoord vraag 2.
Welke middelen heeft de burgemeester ten aanzien van organisatie en evenementenlocatie?
Zie antwoord vraag 1.
Is voor burgemeesters voldoende duidelijk wat het handelingskader is in geval van risico-evenementen zoals deze casus? Hoe wordt deze risico-analyse gemaakt? Waarom werd de vergunning aanvankelijk afgegeven en geen hoge dreiging aan het evenenent toegekend? Is hier verschil met Duitsland?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid een klemmend beroep te doen op de Jaarbeurs Utrecht om, als men inderdaad voornemens is de prediker digitaal te laten spreken, het evenement geen doorgang te laten vinden?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u deze vragen vandaag beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Australische haatprediker ongemoeid naar Utrecht: terreurdaden Hamas ’een opsteker’’ |
|
Ingrid Michon (VVD), Henri Bontenbal (CDA), Diederik van Dijk (SGP), Mirjam Bikker (CU), Lilian Helder (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Australische haatprediker ongemoeid naar Utrecht: terreurdaden Hamas «een opsteker»»?1
Ja.
Deelt u de zorg dat hier sprake kan gaan zijn van extremistische uitingen die ondermijnend zijn aan de democratische rechtsorde en daarom een bedreiging kunnen vormen voor de openbare orde en/of nationale veiligheid?
De wijze waarop wij in Nederland met elkaar samenleven is een groot goed. In Nederland is ruimte voor een grote diversiteit van beschouwingen, opvattingen, leefstijlen en kritiek. De grens van die ruimte ligt bij het ondermijnen of bedreigen van de democratische rechtsorde zelf. Voor discriminatie, het oproepen tot haat of onverdraagzaamheid en geweld in welke vorm dan ook, is geen plaats in een democratische rechtsstaat als de onze. Het kabinet is er daarom alles aan gelegen om op te treden tegen sprekers die met het verspreiden van hun denkbeelden de vrijheden van anderen inperken, of zelfs aanzetten tot haat of geweld en hiermee de democratische rechtsorde ondermijnen en een bedreiging kunnen vormen voor de openbare orde en/of nationale veiligheid. Zo is uw Kamer op 25 oktober 2023 geïnformeerd over het versterken van de maatregel om extremistische vreemdelingen uit Nederland te weren.4
De spreker is door een Schengen lidstaat ter fine van toegangsweigering in het SIS informatiesysteem gesignaleerd. Indien hij Nederland tracht in te reizen, zal zijn toegang geweigerd worden door de Koninklijke Marechaussee. Deze toegangsweigering geldt, in lijn met de Schengengrenscode, ook voor alle andere Schengen lidstaten.
Is het juist dat de betreffende haatprediker visumvrij door Europa reist? Klopt het dat er nog geen inreisverbod is opgelegd? Waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hebben andere lidstaten pogingen gedaan hem te weren? Met welk resultaat?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt dit zich tot de brief van oktober jongstleden2 die zag op het versterken van de aanpak van extremistische sprekers en de positie van de NCTV hierin, en tot de aangenomen motie Diederik van Dijk3 en de mogelijkheid om haat- en angstzaaiers te weren?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u mogelijkheden om de haatprediker een inreisverbod op te leggen? Zo ja, gaat u dat doen? Zo nee, hoe komt dat?
Zie antwoord vraag 2.
Indien dit niet mogelijk is, ziet u andere mogelijkheden – zoals bijvoorbeeld een gebiedsverbod – om te voorkomen dat de betreffende prediker zaterdag kan opereren en treedt u hiertoe ook in overleg met de burgemeester van Utrecht? Hoe wordt daarnaast voorkomen dat deze prediker ook op andere plekken in Nederland opereert?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid een klemmend beroep te doen op de Jaarbeurs om dit evenement niet door te laten gaan?
De gemeente Utrecht heeft aangegeven dat er in Utrecht geen plaats is voor extremistische sprekers. Hiertoe is de gemeente in gesprek gegaan met de Jaarbeurs en organisatie van het evenement om te bekijken wat de mogelijkheden waren om te voorkomen dat deze spreker een podium zou krijgen. Ook is er goed contact geweest tussen het Ministerie van Justitie en Veiligheid, de gemeente en veiligheidsdiensten om te zorgen dat deze spreker de toegang tot Nederland zou worden geweigerd.
Welke regelgeving is van toepassing voor de stichting die dit organiseert?
Zie antwoord vraag 8.
Welk contact is er geweest met de gemeente Utrecht? Bent u bezorgd dat dit leidt tot radicalisering van jongeren? Zo ja, wat gaat u daar dan tegen doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u deze vragen uiterlijk vrijdag 19 januari beantwoorden?
Ja.
De uitspraak van de Raad van State dat ecologisch onderzoek nodig bij het isoleren van spouwmuren |
|
Inge van Dijk (CDA), Henri Bontenbal (CDA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van de uitspraak van de Raad van State1 van 2 augustus jl. waarin wordt gesteld dat als een eigenaar van een bestaande woning de spouwmuren wil isoleren, hij eerst voldoende ecologisch onderzoek moet laten doen om vast te stellen of er vleermuizen in deze muren kunnen zitten?
Ja.
Kunt u een inschatting geven van de gevolgen van deze uitspraak voor o.a. de snelheid en de kosten (voor de overheid en voor particulieren) van de verduurzaming van de gebouwde omgeving en het terugbrengen van de energiearmoede in Nederland?
De meeste particuliere woningeigenaren zijn niet op de hoogte van de plichten uit de Wnb, al is dit door de toegenomen berichtgeving in diversie media sinds de RvS uitspraak gedeeltelijk wel veranderd. Het is voorstelbaar dat sommige woningbezitters het isoleren hierdoor uitstellen, of dat zij eerst voor andere vormen van isolatie kiezen, waar geen plichten uit de wet natuurbescherming voor gelden, of voor andere manieren om hun huis te verduurzamen. In de Kamerbrief: «aanpak natuurinclusief isoleren: handvatten en vervolgstappen» (hierna Kamerbrief), heb ik samen met de Minister voor Natuur en Stikstof het handelingsperspectief voor de huiseigenaar, zowel op korte termijn als op (middel)lange termijn, verhelderd.
Voor (sociale) huurwoningen geldt dat de meeste woningcorporaties en grotere verhuurders nu al handelen conform de Wnb. We zien dat het merendeel van de (sociale) verhuurders het doen van ecologisch onderzoek en het aanvragen van ontheffingen in hun werkproces heeft opgenomen.
Om de particuliere woning- en gebouweigenaren te ontzorgen zet ik in op een landelijke uitrol van het gebiedsgerichte Soortenmanagement plan (SMP). Dit betreft de oplossing voor de middellange termijn. Met deze SMP’s kunnen gemeenten op gebiedsniveau (bijvoorbeeld per gemeente of in sommige gevallen een regio die meerdere gemeenten dekt) onderzoek doen en maatregelen nemen, waardoor er geen individuele aanpak per woning benodigd is. Het gebiedsgerichte SMP licht ik verder toe onder vraag 3.
Welke maatregelen neemt u om te voorkomen dat deze uitspraak betekent dat energiearmoede langer zal blijven bestaan en dat de verduurzaming van de gebouwde omgeving vertraging oploopt en veel meer gaat kosten?
De meeste mensen in energiearmoede wonen in huurwoningen: 75% in corporatiewoningen en 12% in particuliere huurwoningen. Zoals hierboven reeds toegelicht, zien we dat de meeste woningcorporaties en grotere particuliere verhuurders goed op de hoogte zijn van de zorgplicht uit de Wnb en handelen hiernaar.
Voor de kleinere particuliere verhuurders en voor woningeigenaren is het doen van ecologisch onderzoek daarentegen tijdrovend, ingewikkeld en buitenproportioneel kostbaar. Precies om deze reden werk ik samen met onder andere het Ministerie van LNV, de provincies en gemeenten aan de uitrol van een middellange termijn oplossing: de soortenmanagementplannen (SMP’s). Met een SMP kan een gemeente op gebiedsniveau ecologisch onderzoek doen en waar nodig maatregelen nemen. Gemeenten kunnen op basis van een SMP een gebiedsgerichte ontheffing van het bevoegd gezag (de provincie) krijgen tot 10 jaar.
Voor 2023 heb ik uit het Nationaal Isolatieprogramma (NIP) € 44 mln. beschikbaar gesteld voor een landelijke uitrol van het SMP. De middelen worden middels een specifieke uitkering (SPUK) toebedeeld aan gemeenten en provincies. Onder voorbehoud van parlementaire besluitvorming wordt de regeling uiterlijk dit jaar opengesteld.
Gemeenten krijgen met de middelen een bijdrage voor het opstellen, monitoren en uitvoeren van een SMP. Provincies krijgen ook een bijdrage voor het ondersteunen van de uitrol van SMP’s bij gemeenten.
In de SPUK is het uitgangspunt dat provincies als bevoegd gezag een rol hebben om te prioriteren welke gemeenten alvast aan de slag zijn of kunnen met hun SMP-aanpak. In gezamenlijk overleg met gemeenten kan een gezamenlijke aanpak (meerdere gemeenten samen bijvoorbeeld) worden bekostigd. Hierin kan voorrang geboden worden aan gemeenten en wijken met de slechtste energielabels.
Het streven is om in 2024 een tweede tranche open te stellen. Hierover moet nog financiële besluitvorming plaatsvinden, naar verwachting in het voorjaar van 2024. In de tussentijd kunnen gemeenten ook van andere potjes gebruik maken om de kosten te dekken, zoals de Tijdelijke regeling capaciteit decentrale overheden voor klimaat- en energiebeleid (CDOKE), en de middelen uit de lokale aanpak van het NIP.
Daarnaast bied ik in de eerdergenoemde Kamerbrief handelingsperspectief voor zowel huiseigenaren als isolatiebedrijven waar zij in afwachting van de soortenmanagementplannen al mee verder kunnen.
Voor het ondersteunend beleid dat nodig is om er voor te zorgen dat de soortenmanagementplannen goed en snel van de grond komen, heb ik recent de «Taskforce natuurinclusief isoleren» opgezet waar o.a. IPO, VNG, Aedes, BZK, LNV, natuurorganisaties, ecologen en andere belanghebbende partijen onderdeel van zijn. In de taskforce wordt aan de hand van een actieplan gewerkt aan meerdere actiepunten zoals de beschikbaarheid van voldoende ecologen, standaardisatie in de werkwijze met isolatiebedrijven, en een landelijk informatiepunt.
Samen met de Minister voor Natuur en Stikstof werk ik ten slotte aan het ontwikkelen van innovatieve oplossingen met betrekking tot de onderzoekstechnieken voor het opsporen van vleermuizen. Deze ontwikkelingen dragen onder andere bij aan het efficiënter tot stand laten komen van een SMP.
Welke aanpassingen in de huidige wet- en regelgeving zijn er mogelijk om ervoor te zorgen dat een individueel ecologisch onderzoek voor de aanwezigheid vleermuizen per woning niet nodig is?
Zie de Kamerbrief.
Welke rol zou het faciliteren van ecologisch onderzoek door provincies en gemeenten kunnen spelen in het voorkomen dat individueel ecologisch onderzoek per woning nodig is?
Een gemeentelijk soortenmanagementplan kan individueel ecologisch onderzoek door woning- en gebouweigenaren vervangen. Zie voor meer informatie het antwoord op vraag 2 en 3.
Gaat u in gesprek met provincies, gemeenten en bijvoorbeeld woningcoöperaties over mogelijke maatregelen? Zo ja, op welke wijze zult u de Kamer hierover terugkoppelen?
In de taskforce natuurinclusief isoleren ben ik doorlopend in gesprek met belanghebbende partijen, waaronder provincies en gemeenten, om samen de nodige maatregelen vast te stellen en uit te voeren.
In de eerdergenoemde Kamerbrief geef ik aan welk handelingsperspectief er is op de korte termijn voor huiseigenaren en isolatiebedrijven, totdat de SMP’s zijn ingevoerd. Er worden afspraken hierover verkend met het Ministerie van LNV, de isolatiebranche, IPO en VNG. Corporaties werken momenteel al volgens een door het Ministerie van LNV goedgekeurde gedragscode.
Wat zijn de gemiddelde kosten voor een particulier indien deze toch ecologisch onderzoek moet laten uitvoeren, voordat een bestaande woning kan worden geïsoleerd? Hoe lang duurt het gemiddeld voordat dit ecologisch onderzoek is uitgevoerd (inclusief eventuele wachttijd)?
In de Kamerbrief licht ik toe aan welke tussentijdse methodiek wordt gedacht als handelingsperspectief voor huiseigenaren en bedrijven.»
Welke mogelijkheden bestaan er ter ondersteuning van particulieren waarvoor een ecologisch onderzoek te duur is of die vertraging oplopen bij het isoleren van hun huis door een verplicht ecologisch onderzoek? Welke mogelijkheden ziet u om, indien nodig, aanvullende maatregelen te nemen ter ondersteuning van particulieren?
Hiervoor verwijs ik u naar de Kamerbrief.
Het bericht ‘Het internet is vervuilender dan de luchtvaart, met dank aan alle mails, crypto’s, videogesprekken, streams en de cloud’ |
|
Evert Jan Slootweg (CDA), Henri Bontenbal (CDA) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Het internet is vervuilender dan de luchtvaart, met dank aan alle mails, crypto’s, videogesprekken, streams en de cloud»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Klopt het dat volgens nauwkeurige schattingen het digitale leven goed is voor zo’n 4 procent van de totale wereldwijde uitstoot van broeikasgassen?
Er doen vele schattingen de ronde over de uitstoot van digitale technologieën, als gevolg waarvan verschillende percentages worden gehanteerd. Deze percentages liggen veelal rond de 4 procent of komen op een lagere inschatting uit. Hieraan ligt ten grondslag dat de ontwikkelingen op dit gebied snel gaan en deze schattingen vaak verschillen in hun reikwijdte. Hoewel het percentage wellicht niet met zekerheid te benoemen is staat vast dat digitale technologie bijdraagt aan de uitstoot van broeikasgassen en dat de ontwikkeling van deze bijdrage in absolute en relatieve zin verband houdt met de adoptie van digitale technologieën.
Voor Nederland laat ik momenteel een tweetal onderzoeken uitvoeren, waarin de bijdrage aan de verduurzaming van Nederland en de uitstoot van Nederlandse digitale sector wordt meegenomen. Ik zal deze onderzoeken met uw Kamer delen, zoals eerder meegedeeld.
Heeft u de beschikking over soortgelijke cijfers of schattingen over het energieverbruik van het digitale leven en welk deel daarvan wordt veroorzaakt door Nederland?
Zie antwoord bij vraag 2.
In hoeverre levert Nederland wereldwijd een positieve of negatieve bijdrage aan de kosten van het digitale leven, gezien de hoge mate van digitalisering van de Nederlandse samenleving?
Het is niet mogelijk een exact antwoord te geven op de netto bijdrage van de Nederlandse digitale economie aan de totale mondiale milieukosten van digitalisering. Er is hierbij sprake van een complexe wisselwerking tussen het intensieve gebruik van digitale producten en diensten in Nederland en de positieve milieu-impact die het gebruik hiervan kan opleveren. Bovendien vereist dit een diepgaand inzicht in de precieze locaties van digitale infrastructuur die gebruikt wordt voor in Nederland gebruikte digitale producten en diensten.
Ik vind het belangrijk om te benadrukken dat in de Europese interne markt er een vrij verkeer van goederen en diensten is. De verspreiding van digitale diensten over de unie en het aanbod van deze diensten is daarmee vanwege het innovatie gedreven karakter inherent aan verandering en ontwikkeling onderhevig. Mede hierdoor is een feitelijk juist antwoord op de vraag moeilijk te geven. Bovendien hebben de vigerende beleidskaders op het gebied van economische ontwikkeling en klimaatmitigatie ook geen specifieke doelstellingen met betrekking tot de spreiding van digitale diensten over de interne markt.
In het algemeen kan gesteld worden dat Nederland relatief sterk gedigitaliseerd is. Het is echter zo dat niet alleen het gebruik maar ook het aanbod van digitale diensten in Nederland groot is. Een studie van de Europese Commissie over datastromen in de Unie toont aan dat in Nederland relatief veel data worden verwerkt, ook voor dienstverlening in andere lidstaten2. Dit heeft onder andere met de hoge kwaliteit van de Nederlandse digitale infrastructuur en onze positie als internetknooppunt te maken. Deze hoge dataverwerkingscapaciteit is positief voor de innovatiekracht van het Nederlandse digitale bedrijfsleven. Het beeld dat deze studie schetst is in die zin onvolledig dat datastromen naar derde landen hier niet in worden meegenomen. Op basis hiervan kan dus geen volledig beeld worden geschetst met betrekking tot de relatieve bijdrage die Nederland levert aan de kosten van het digitale leven.
Indien er geen of onvoldoende cijfers beschikbaar zijn over de kosten van het digitale leven in termen van CO2-uitstoot, energieverbruik en elektriciteitsverbruik, bent u bereid onderzoek te (laten) doen naar deze kosten en deze te delen met de Kamer?
Op dit moment beschik ik niet over een integraal beeld van de duurzaamheidseffecten van onze digitale economie. Zoals eerder aangegeven wordt hier op dit moment onderzoek naar uitgevoerd. Wanneer deze onderzoeken afgerond zijn zal ik deze delen met de Tweede Kamer.
Wordt binnen de rijksoverheid de digitale voetafdruk gemonitord, om er bijvoorbeeld voor te zorgen dat overbodige data wordt verwijderd? Zo nee, waarom niet?
Er is op dit moment geen beeld van de digitale voetafdruk van de Rijksoverheid. Dit heeft ermee te maken dat er een overlap is met de andere domeinen van onze bedrijfsvoering. Het energieverbruik van onze ICT-hardware is bijvoorbeeld opgenomen in het energieverbruik van onze gebouwen, bijvoorbeeld voor monitors of wanneer medewerkers hun apparatuur op kantoor opladen.
Op deelaspecten wordt wel onze digitale voetafdruk gemonitord, zoals het energieverbruik van onze datacenters of de voetafdruk van alle ICT-hardware die we inkopen. In de Werkagenda Waardengedreven Digitaliseren (4.3.7) heeft mijn collega, de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, opgenomen dat we duurzaamheidsdata over onze ICT op het rijks ICT-dashboard zullen plaatsen. Hier wordt momenteel voorbereidend werk voor gedaan, zoals het valideren en structureren van de betreffende data. In 2023 zullen de eerste gegevens op het dashboard worden geplaatst. Wanneer nieuwe data beschikbaar komen zal dit verder worden aangevuld.
Daarnaast geeft u aan dat overbodige data mogelijk verwijderd kunnen worden. In de verschillende programma’s op het gebied van informatiehuishouding binnen het Rijk wordt hier aandacht aan besteed. Uiteraard wordt daarbij rekening gehouden met wettelijke kaders als de WOO en de archiefwet. Naast het verwijderen van overbodige data werken we ook aan het beperken van het ontstaan van overbodige data. Bijvoorbeeld door dataminimalisatie en het faciliteren van online samenwerking, waarmee mailverkeer en versiebeheer van documenten wordt beperkt.
Om de digitale voetafdruk van de Rijksoverheid verder te reduceren zullen ook interbestuurlijke en publiek-private coalities nodig zijn. In de agenda «Coalities voor de digitale samenleving» staat duurzaamheid dan ook genoemd als één van de vier thema’s. Onderzocht wordt of en op welke wijze een coalitie van toegevoegde waarde kan zijn op dit thema.
Deelt u de zorg dat het aandeel energieverbruik en CO2-uitstoot van het digitale leven in absolute zin en als percentage van het wereldwijde verbruik sterk stijgen zalmet de komst van de 5G- en 6G-netwerken en kunstmatige intelligentie waarvoor steeds meer rekenkracht en dus energie nodig is?
Ja, ik deel deze zorg voor zover het gaat om situaties waar de toename van het gebruik van nieuwe netwerktechnologieën en AI leiden tot een groter energiegebruik. Ik constateer dat digitale ontwikkelingen elkaar tegenwoordig in hoog tempo opvolgen en dat de economie en maatschappij steeds verder digitaliseren. Met een steeds groter deel van onze economische en maatschappelijke activiteit online is het evident dat energieverbruik en de CO2-uitstoot als gevolg van deze activiteit zullen stijgen wanneer er niet wordt geïnnoveerd op het gebied van duurzaamheid van deze technologieën. Het is daarom belangrijk dat nieuwe technologieën zelf ook zo duurzaam mogelijk zijn. Op dit vlak zien wij ook dat er door bedrijven veel stappen worden gezet, waardoor de toepassing van nieuwe technologieën niet a priori gelijkstaat met een toenemend energieverbruik.
Deelt u de mening dat nog flinke stappen gemaakt moeten worden in het monitoren van de digitale voetafdruk door overheden, bedrijven en consumenten?
Bewustwording en betere monitoring van de digitale voetafdruk is een proces dat binnen alle economische sectoren en activiteiten ontstaat. Voorbeelden van stappen die al genomen worden zijn bijvoorbeeld de Corporate Social Responsibility Richtlijn (CSRD-richtlijn) die vanaf 2024 steeds meer bedrijven verplicht om te rapporteren over hun klimaatimpact en de vierjaarlijkse rapportageplicht die voortkomt uit de energiebesparingsplicht. Ik deel met uw Kamer dat naast deze voorbeelden nog volop stappen te zetten zijn.
Bent u bereid te bezien of extra maatregelen nodig zijn om de digitale voetafdruk van de overheid en bedrijven te monitoren en daarmee ook te verminderen, bijvoorbeeld via nieuwe wettelijke normen, protocollen of gedragscodes? Wilt u hierover in gesprek gaan met het bedrijfsleven en de digitale sectoren?
Het goede nieuws is dat dit gesprek al volop gaande is. De Nationale Coalitie voor Duurzame Digitalisering heeft mij afgelopen jaar een Manifest aangeboden met ideeën voor een duurzame digitale sector. Dit manifest bevat handvatten voor de sector en overheden om actie te kunnen nemen. Ik vind het belangrijk dat we bij het aanpakken van dit probleem samenwerken met bedrijven, kennisinstellingen en medeoverheden.
Onder andere op basis van de onderzoeken die nu worden gedaan zal ik uitvoering geven aan de motie-Kathmann voor een duurzame digitale sector, hierbij is de NCDD een natuurlijke gesprekspartner. U kunt dit plan eind dit jaar verwachten. Ik kan daarbij nog niet stellen welke extra maatregelen nodig zijn.
In hoeverre zijn bedrijven en consumenten zich voldoende bewust van hun digitale voetafdruk? Vindt u dat er een rol is voor de overheid om dit bewustzijn te vergroten en zo ja, welke stappen neemt u hiertoe?
Zoals ook eerder gesteld: de bewustwording is nog zeker niet compleet binnen samenleving en bedrijfsleven. Ik wil met mijn collega’s inventariseren welke rol de Rijksoverheid hierin kan nemen.
Wat vindt u van het Franse principe Sobriété digitale, digitale gematigdheid, dat staat voor het bewust matigen met sommige digitale technologieën die weinig toevoegen maar vooral vervuilen?
Sobriété digitale is een interessante benadering van digitale ontwikkeling, niet alles wat kan hoeft immers ook gedaan te worden. Desalniettemin ben ik van mening dat de overheid terughoudend moet zijn in het sturen op de omvang van maatschappelijke activiteiten sector. De rol van de overheid ligt primair bij het voorkomen en terugdringen van negatieve effecten van activiteiten, waarbij steeds zorgvuldig zal moeten worden gekeken of sturen op de omvang een effectieve optie is. Hoe dit principe dan wel kan worden toegepast is een vraagstuk waar nog naar gekeken dient te worden samen met betrokkenen uit maatschappij en economie.
In hoeverre zou het Sobriété digitale-principe ook in Nederland als uitgangspunt voor nieuw beleid kunnen dienen?
Als het gaat om digitaliseringsbeleid binnen de overheid krijgt duurzaamheid een steeds prominentere plek in de belangenafwegingen, naast bijvoorbeeld belangen als informatieveiligheid, privacy en dienstverlening. De beleidskeuzes die we maken moeten het immers mogelijk maken dat we de klimaatdoelstellingen die we onszelf opleggen gaan realiseren.
Als het gaat om beleid richting bedrijfsleven en samenleving zetten we flinke stappen met de eerdergenoemde energiebesparingsplicht en CSRD-richtlijn. Ik onderschrijf het belang van bewustzijn over de digitale voetafdruk van bedrijven en de verantwoordelijkheid die bedrijven hebben. Ik hecht echter ook aan het belang van ondernemersvrijheid.
De rol van ijzerpoeder in het energiesysteem van de toekomst |
|
Joris Thijssen (PvdA), Henri Bontenbal (CDA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «IJzerpoeder succesvol toegepast om woningen te verwarmen»1 Bent u bekend met ijzerpoeder en de bijbehorende iron power technology, zoals ontwikkeld aan de TU Eindhoven?
Ja.
Hoe beoordeelt u de potentie van ijzerpoeder en iron power technology in het energiesysteem van de toekomst? Kan ijzerpoeder een significante rol spelen in het decarboniseren van ons energiesysteem? Zo ja, krijgt deze iron power technology dan ook een plek in het Nationaal Plan Energiesysteem? Welke toepassingen zijn denkbaar voor deze technologie in ons energiesysteem?
IJzerpoeder is een mogelijk veelbelovende techniek waarvoor in Nederland ook de benodigde kennisbasis aanwezig is om dit verder door te ontwikkelen.
Flexibiliteit in het energiesysteem is essentieel vanwege de toenemende afhankelijkheid van zon- en windenergie. In de verschillende ketens van het Nationaal Plan Energiesysteem is het realiseren van een hoge graad van systeemintegratie één van de ontwikkelpaden. Hiervoor moeten verschillende technologieën voor conversie en opslag ontwikkeld, gedemonstreerd en opgeschaald worden. IJzerpoeder kan in potentie deel uitmaken van deze technologieën, bijvoorbeeld voor toepassingen als energie-import en seizoensopslag. Hiervoor moet de technologie nog wel verder ontwikkeld en gedemonstreerd worden. De eerste stappen zijn hierin al gezet met verschillende projecten en pilots in o.a. de omgeving Helmond.
Met ijzerpoeder kan de energie uit waterstof worden opgeslagen in vaste vorm. Dit betekent dat de technologie in principe zal moeten gaan concurreren met andere waterstofdragers, zoals ammoniak, methanol, vloeibare organische waterstofdragers (LOCH) en zouten. Hierin moet ijzerpoeder zich nog in bewijzen. Hierbij heeft ijzerpoeder het voordeel dat opslag en transport relatief makkelijk en veilig is, waardoor bepaalde toepassingen aantrekkelijker worden. Een nadeel daarbij is het relatief zware gewicht van ijzerpoeder. Daarnaast is het restproduct roestpoeder groter in gewicht en volume dan het ijzerpoeder waarmee de verbrandingsreactie begint. Het importeren van goedkope duurzame energie uit zonnige landen met enorme overschotten via ijzerpoeder lijkt daarmee minder voor de hand liggend. Waterstof of ammoniak als alternatief hebben geen retourvrachten nodig en water en stikstof zijn overal beschikbaar.
Hoe beoordeelt u de maturiteit van deze technologie? Deelt u de constatering dat «de meest cruciale beginselen» van deze technologie «succesvol en reproduceerbaar bewezen [zijn] in een industriële omgeving»?
Met de proef uit het artikel zoals vermeld in vraag 1 is bewezen dat deze technologie in principe kan worden toegepast. Hiermee deel ik de constatering dat de beginselen van deze technologie in principe reproduceerbaar bewezen zijn in een industriële omgeving. De stap naar opschaling en grootschalige toepassing van ijzerpoeder zijn bij een aantal toepassingen ook op beperkte schaal bewezen, maar nog niet op grote schaal en reproduceerbaar. Daarnaast zijn er nog andere uitdagingen, zoals het afvangen en reduceren van (een groter deel van) het restproduct roest naar ijzerpoeder met behulp van groene waterstof (of blauwe waterstof) en het verhogen van de efficiëntie van het totale proces. De beschikbaarheid van groene waterstof zal de komende jaren nog een schaars goed zijn.
Welke rol kan ijzerpoeder spelen in het vraagstuk van seizoensopslag van energie? Ziet u naast waterstofopslag een rol voor ijzerpoeder in seizoensopslag?
Ik zie voor ijzerpoeder een mogelijke rol als waterstofdrager met als toepassing seizoensopslag. IJzerpoeder is veilig (het kan tijdens bulkopslag geen vlam vatten) en daarmee ook erg stabiel en kan dus relatief gemakkelijk opgeslagen en vervoerd worden. Zoals gezegd is het restproduct roest nog wel een punt waarvoor een oplossing nodig is.
Welke rol zou ijzerpoeder kunnen spelen in het opbouwen van voldoende strategische reserves voor energiedragers om daarmee de kwetsbaarheid van ons energiesysteem te verkleinen?
Ook in de toekomst zullen we te maken hebben met periodes waar er zowel geen wind als zon is en het dus niet mogelijk zal zijn om met deze bronnen energie op te wekken. Er zijn reserves nodig voor het toekomstige energiesysteem om deze gaten dan op te kunnen vangen. Hiervoor zijn verschillende invullingen mogelijk en er zal een verscheidenheid aan technologieën nodig zijn om verantwoord reserves aan te leggen, ook om daarmee verder bij te dragen aan een meer energie-onafhankelijk Nederland. Gelet op de stabiliteit van ijzerpoeder als opslagvorm, kan ijzerpoeder mogelijk een rol spelen in het opbouwen van voldoende strategische reserves gezamenlijk met andere oplossingen om verschillende omstandigheden zoveel als mogelijk op te kunnen vangen.
Klopt het dat de iron power technology voor aanzienlijke lagere NOx-uitstoot zorgt dan bijvoorbeeld waterstof?
Dit is afhankelijk van de toepassing waarin ijzerpoeder gebruikt wordt. Als ijzerpoeder weer omgezet wordt naar waterstof vindt er geen verbranding plaats en zal er in dit proces geen NOx-uitstoot plaatsvinden. Uiteraard was er ook geen NOx-uitstoot geweest als dit waterstof was gebleven. Wanneer ijzerpoeder direct verbrand wordt, is de NOx-uitstoot afhankelijk van de condities van de verbranding, met name de verbrandingstemperatuur. In de regel is NOx-uitstoot hoger naarmate de verbrandingstemperatuur hoger is. De NOx-uitstoot van ijzerpoeder is dus afhankelijk van het proces waarin het toegepast wordt. Of de NOx-uitstoot dan daadwerkelijk lager is, is ook afhankelijk van de alternatieve optie. Het kan zeker het geval zijn dat waterstofverbranding in bepaalde toepassingen leidt tot hogere NOx-uitstoot. Echter, er geldt ook dat als directe elektrificatie (geen verbranding) de alternatieve optie is voor een warmtevraag, de NOx-uitstoot van ijzerpoeder hoger is.
Kan deze iron power technology een rol spelen in het leveren van voldoende schone elektriciteit en warmte op plekken waar binnen afzienbare tijd geen waterstofbackbone aanwezig is en ook het elektriciteitsnet niet tijdig verzwaard kan worden, zoals bij tal van bedrijven in het zogenaamde «zesde cluster»?
Het is, zoals met elke energie-technologie, van belang dat ijzerpoeder wordt toegepast in de best mogelijke vorm op de plek waar de technologie het beste tot haar recht komt. Daarbij is het streven om het energiesysteem zo efficiënt mogelijk te maken. Het minimaliseren van omzetting naar andere vormen van energiedragers is hierbij belangrijk. Elke stap/omzetting naar ander vormen van energie/energiedragers leidt immers tot energieverlies (en dus kosten). In dat opzicht is elektrificatie het meest efficiënt, dan volgt directe toepassing van waterstof en daarna vanuit opslag in waterstofderivaten en vaste-vorm opslag zoals ijzerpoeder. Voor het leveren van schone warmte wordt ijzerpoeder systeemtechnisch dus een nuttige optie in situaties waar directe elektrificatie en directe waterstoftoepassing niet mogelijk is.
Voor het leveren van schone elektriciteit zie ik geen of een zeer beperkte rol voor ijzerpoeder. De energieverliezen om de potentiële energie in ijzerpoeder weer om te zetten in elektriciteit zullen waarschijnlijk te groot zijn om op kosten nog te kunnen concurreren met andere opties die schone elektriciteit kunnen leveren.
Daarnaast is het van belang voor het gehele energiesysteem, om verschillende technologieën voor een bepaalde toepassing beschikbaar te hebben om zo de kwetsbaarheid en afhankelijkheid van ons energiesysteem zo klein mogelijk te maken.
Op welke wijze kan deze iron power technology het beste worden gestimuleerd? Zijn stimuleringsregelingen zoals de SDE++, de MIA/EIA of andere stimuleringsinstrumenten geschikt (te maken)?
Technieken zoals ijzerpoeder kunnen binnen meerdere instrumenten aan bod komen afhankelijk van de mate waarin de techniek zich al bewezen heeft en de mate waarin er sprake is van een voorspelbare business case. Er is bijvoorbeeld al binnen de MOOI-regeling een subsidie verstrekt in december 2022 van € 3,4 mln. aan een innovatieproject rondom Iron Fuel Technology. In dit project gaat een consortia aan de slag om een pilotinstallatie op circa 1MW schaal te ontwikkelen en te testen. Daarnaast is het in de DEI+ waterstof en groene chemie voor Groenvermogen NL (komt voort uit het project van het Nationaal Groeifonds) mogelijk om pilot- en demoprojecten in te dienen die raken aan opslag en conversie van waterstof. Hier valt ijzerpoeder in principe ook onder. Een kanttekening hierbij is dat volgens de Europese staatsteunkaders, steun aan demoprojecten moet leiden tot directie CO2-reductie, waardoor er dus gebruik gemaakt zal moeten worden van weinig beschikbare groene waterstof bij deze ijzerpoeder projecten.
Daarnaast wordt er ook binnen de opschalingsprogrammering van het Klimaatfonds gekeken naar innovatieve opslagtechnieken. Er wordt onder andere gekeken naar de relevantie van ijzerpoeder in het eindbeeld en welke ondersteuning hier dan nog passend bij is.
In de marktconsultatie voor de openstelling van de SDE++ in 2024, die in de eerste helft van 2023 door PBL is uitgevoerd, is ijzerpoeder ook meegenomen. PBL gaat op basis van de aangereikte informatie bezien of ijzerpoeder past binnen de uitgangspunten voor de SDE++. Hierbij is de voorspelbaarheid van de business case nog wel een uitdaging. Het is onzeker of PBL hiervoor ook al in 2024 een advies zal uitbrengen gegeven de complexiteit van deze techniek.
De beantwoording van eerdere vragen over de regels rond verlichting van windmolens |
|
Henri Bontenbal (CDA), Harmen Krul (CDA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Zou u meer inzicht willen geven in de verschillende statussen van de aanvragen bij de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) voor het gebruik van naderingsdetectie bij windparken, in het bijzonder voor het windpark Wieringermeer?1
Zie het antwoord op vraag 2.
Zou u willen toelichten of het proces zo is ingericht of zo verloopt dat de ILT nog voor 1 januari 2024 toestemming geeft voor de invoering van naderingsdetectie bij windparken die hiervoor een aanvraag hebben gedaan, in het bijzonder het windpark Wieringermeer? Zo ja, op welke datum verwacht u deze toestemming? Zo nee, wat is dan de verwachte datum?
De mogelijkheid bestaat om bij de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) een aanvraag in te dienen om naderingsdetectie toe te passen bij het in- en uitschakelen van de obstakelverlichting. Enkele exploitanten van windparken hebben een aanvraag voor instemming met het gebruik van naderingsdetectie ingediend bij de ILT, waaronder het windpark Wieringermeer. De aanvraag wordt beoordeeld aan de hand van de vereisten die zijn opgenomen in de Bepalingen gebruik naderingsdetectiesystemen, zoals vastgesteld door de Landelijke Projectgroep Obstakelverlichting. Deze bepalingen en de noodzakelijke instemming van de ILT moeten het toepassen van naderingsdetectie mogelijk maken om de veiligheid van de luchtvaart te waarborgen. Indien het windpark Wieringermeer voldoet aan deze bepalingen wordt er ingestemd met het gebruik van het naderingsdetectiesysteem. Dit proces is gestart met de aanvraag van het windpark Wieringermeer en loopt op dit moment. Het is niet mogelijk om gedurende het beoordelingsproces van de aanvraag een uitspraak te doen over het moment waarop besloten wordt over de instemming door de ILT.
Zou u meer inzicht willen geven in de verschillende mogelijkheden die bij het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat aanwezig zijn om, zoals beschreven in de beantwoording van de voorgaande vragen, bij aanvragen voor naderingsdetectie waarbij er sprake is van hoge kosten, zowel het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat als de betreffende provincie, een financiële bijdrage te laten leveren?
Voor nieuw te realiseren windparken heb ik het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) gevraagd om de kosten hiervoor mee te nemen in de berekeningen voor de SDE++-bedragen. Vanaf de openstelling van de SDE-ronde van 2023 zijn de kosten voor de invoering van naderingsdetectie reeds onderdeel van de totale businesscase en de daaraan gerelateerde SDE++-bedragen.
Voor bestaande windturbines op land die al een SDE+(+)-beschikking hebben is voor de provincies die hiermee aan de slag willen een verdeling van 60/20/20 (windsector/provincie/rijk) afgesproken voor de kosten van een naderingsdetectiesysteem. Het is aan de provincie om hiervoor een kader op te stellen, bijvoorbeeld via een subsidieregeling. Via een specifieke uitkering aan de provincies draag ik 20% van het totaalbedrag bij.
Zou u meer inzicht willen geven in de status van het opstellen van een kader voor die financiële bijdrage?
Op dit moment stel ik een regeling op voor het verstrekken van een eenmalige specifieke uitkering aan provincies voor de kosten voor naderingsdetectiesystemen voor bestaande windturbines of windparken. Een voorwaarde hierbij is dat provincies zelf ook bijdragen. Ik verwacht dat de specifieke uitkering in de herfst opengesteld kan worden voor de provincies.
Heeft u inzicht in welke provincies momenteel werken aan een dergelijk kader?
Ja, de provincies Zuid-Holland, Noord-Brabant, Noord-Holland, Gelderland, Flevoland zijn momenteel bezig met een eigen traject voor het opstellen van een kader. De provincie Groningen heeft haar subsidieregeling transponder- en radartechniek windparken sinds 20 juni 2023 opengesteld voor exploitanten van een of meerdere windturbines op land. De vorm en het moment van openstelling zullen dus per provincie verschillen.
Op welke wijze heeft u contact met deze provincies over de voortgang van de ontwikkeling van dit kader?
Regelmatig kom ik met de provincies die aan de slag zijn met het opstellen van een kader voor transponder- en radartechniek op windturbines op land bijeen om de voorgang van de ontwikkelingen te bespreken.
Kunt u uit uw contacten met deze provincies een verwachte datum voor realisatie van een dergelijk kader opmaken?
Elke provincie die hiertoe bereid is, doorloopt een individueel traject tot het vaststellen van een kader voor transponder- en radartechniek op windturbines op land. Er valt dus geen eenduidige realisatiedatum vast te stellen per provincie. De specifieke uitkering die door het rijk wordt opgesteld zal naar verwachting in de herfst van 2023 worden opengesteld voor de provincies.
Ziet u mogelijkheden tot versnelling van het proces om tot een dergelijk kader te komen?
Nee, ik zie geen mogelijkheid om de specifieke uitkering voor herfst 2023 gereed te hebben.
Zou u in dit gehele proces niet alleen nauw willen samenwerken met provincies, maar ook met de betreffende gemeenten, in het bijzonder bij het proces rondom het windpark Wieringermeer met de gemeente Hollands Kroon?
We werken via de provincies samen met de betreffende gemeente. De provincies zijn verantwoordelijk voor het opstellen van een kader, en zij zijn dus het eerste aanspreekpunt voor de desbetreffende gemeente.
Energiecoöperaties die gebruik maken van de postcoderoosregeling |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met de problemen die spelen bij energiecoöperaties die gebruik maken van de postcoderoosregeling en te maken hebben met hoge administratieve lasten, onzekerheid over vergoedingen, moeizame samenwerking met de energieleveranciers en de moeite om bestuursleden te vinden?
Ik heb regelmatig contact met de coöperatieve energiesector en ben bekend met deze signalen.
Hoeveel energiecoöperaties maken momenteel nog gebruik van de postcoderoosregeling en hoe groot is de groep die nu in de problemen dreigt te komen?
De postcoderoosregeling wordt uitgevoerd door de energieleveranciers. De gegevens die met de postcoderoosregeling gepaard gaan bevinden zich dan ook op dat niveau. Ik heb geen inzage in deze gegevens.
Klopt het dat er enige tijd geleden met de energiecoöperaties is gesproken over een afkoopregeling? Waarom is deze regeling er uiteindelijk niet gekomen?
Ik heb vorig jaar meermaals met de coöperatieve energiesector gesproken over de mogelijkheid tot een afkoopregeling en heb deze mogelijkheid nader onderzocht. Een dergelijke regeling blijkt complex in de uitvoering. Een afkoopsom berekenen voor elk individueel project is ingewikkeld, omdat dit afhankelijk is van lastig te voorspellen variabelen zoals de energieprijs en de energiebelasting gedurende de resterende looptijd van de regeling. Er is daarnaast geen garantie dat de afkoopsom door coöperaties aan de leden zal worden uitgekeerd. Ook staat een afkoopregeling op gespannen voet met de staatssteunregels: er wordt staatssteun geboden zonder dat sprake is van een stimulerend effect. De regeling leidt immers niet tot nieuwe energieprojecten.
Deelt u de mening dat het enorm zonde zou zijn als mensen die zich inzetten voor een lokale energiecooperatie gedemotiveerd raken of afhaken door de administratieve rompslomp en financiele risico’s?
Het is zeer waardevol dat burgers zich inzetten voor een lokale energiecoöperatie en dat de energietransitie ook lokaal wordt gedragen. Ik ondersteun dit dan ook door de Subsidieregeling Coöperatieve Energieopwekking (SCE) – de opvolger van de postcoderoosregeling, die lokale en kleinschalige hernieuwbare energieprojecten subsidieert. Hierin kunnen energiecoöperaties en VvE’s subsidie aanvragen voor projecten met zonnepanelen, windturbines of waterkracht. De overgang van de postcoderoosregeling naar een subsidieregeling heeft onder andere de complexiteit verminderd en een beter gerichte (hoogte van) stimulering mogelijk gemaakt.
Ik ben regelmatig in gesprek met de coöperatieve energiesector over de SCE en pas deze waar mogelijk aan om de regeling zo goed mogelijk te laten aansluiten op de behoeften van energiecoöperaties. Op deze manier kan de SCE een positieve bijdrage blijven leveren aan de betrokkenheid van burgers bij de lokale energietransitie.
Bent u bereid om (opnieuw) met de energiecoöperaties in gesprek te gaan om een oplossingen te vinden voor de problemen waar zij tegenaan lopen met betrekking tot de postcoderoosregeling? Wilt u daarbij ook nadrukkelijk de optie van een afkoopregeling verkennen en juridisch onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven aangegeven sta ik in regelmatig contact met de coöperatieve energiesector en daarbij bespreek ik ook opties om de problematiek die energiecoöperaties ervaren te adresseren. Zoals ik in antwoord op vraag 3 heb aangegeven, blijkt een afkoopregeling niet haalbaar en uitvoerbaar te zijn.
Naast het contact met de coöperatieve energiesector, sta ik tevens open voor een gesprek met energieleveranciers over de uitvoering van de postcoderoosregeling. Ik vind het belangrijk om nieuwe coöperatieve projecten te blijven stimuleren middels reeds beschikbaar instrumentarium. Naast eerdergenoemde SCE staat ook de SDE++ open voor energiecoöperaties. De gesprekken kunnen helpen om het instrumentarium te blijven verbeteren.