Noodstroom in ziekenhuizen |
|
Eeke van der Veen (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Sluipmoordenaar» loert op noodstroom ziekenhuizen?1
Ja
Kunt u de belangrijkste beweringen uit dit artikel, te weten dat de noodstroomvoorzieningen bij ziekenhuizen vaak verouderd zijn en niet toereikend zijn om de in de loop der tijd aangeschafte nieuwe, hoogtechnologische medische elektrische apparatuur in ziekenhuizen van de juiste voedingsspanning te voorzien, dat ziekenhuizen bij tests met noodstroomvoorzieningen bewust niet alle medische apparatuur mee laten draaien uit angst dat deze kapot zal gaan of beschadigd zal raken waardoor niet bekend is of en hoe deze werkt indien op noodstroomvoorziening aanspraak dient te worden gemaakt en dat er een grote kans is dat deze vaak dure apparatuur beschadigd raakt en kapot gaat indien van de noodstroomvoorziening gebruikt moet worden gemaakt, bevestigen? Zo ja, heeft u hiertegen actie ondernomen? Zo niet, bent u bereid de bevindingen uit het genoemde artikel te verifiëren en daarna zo nodig actie te ondernemen?
Het artikel geeft aan dat er problemen zijn rondom de noodstroomvoorziening van ziekenhuizen. Om de kwaliteit en veiligheid te waarborgen is het van belang dat de elektrische infrastructuur van goede kwaliteit is. Het is de verantwoordelijkheid van de instelling zelf om ervoor te zorgen dat de apparatuur en de infrastructuur voldoet aan de eisen die de hedendaagse praktijk hieraan stelt.
Herkent u het signaal dat er op dit moment geen partij is die een totaaloverzicht heeft over de elektrische infrastructuur en dat de verantwoordelijkheid voor goed functionerende stroomvoorziening nu vaak onvoldoende is geborgd?
Nee, dit signaal herken ik niet. In de voortgangsbrief Nationale Veiligheid van juni 2009 aan de Tweede Kamer is aangekondigd dat de weerbaarheid van vitale sectoren tegen uitval van elektriciteit (en telecommunicatie) zou worden onderzocht. Eén van de vitale sectoren is de gezondheidszorg.
Het Platform voor Cybersecurity CPNI.NL heeft in opdracht van de ministeries van V&J en EL&I onderzoek gedaan naar de weerbaarheid van o.a. de gezondheidszorg bij langdurige uitval van elektriciteit (en telecommunicatie). De belangrijkste bevinding is dat de onderzochte sectoren – en dus ook de sector gezondheidszorg – zich bewust zijn van hun afhankelijkheid van elektriciteit respectievelijk telecommunicatie. Per sector en soms ook binnen de sector zit er verschil in de maatregelen die getroffen zijn om de weerbaarheid tegen uitval van elektriciteit en telecommunicatie te vergroten. In het algemeen lijken de sectoren voorbereid te zijn op voorstelbare gebeurtenissen, daar waar het gaat om grootschalige uitval van elektriciteit en telecommunicatie. In dit rapport zijn aandachtspunten en aanbevelingen opgenomen voor de zorgsector. Bijvoorbeeld dat instellingen en koepelorganisaties in de gezondheidszorg er op worden geattendeerd een aansluiting op de Nood Communicatie Voorziening (NCV) te realiseren en dat Raden van Bestuur worden betrokken bij het verhogen van de bewustwording op het gebied van «business continuity management» (BCM) en om een platform op te zetten voor kennis- en informatie-uitwisseling over BCM.
Hoe is bij ziekenhuizen de verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid voor (de gevolgen van) het niet of ondeugdelijk werken van elektrische infrastructuur en elektrische apparatuur geregeld tijdens normaal bedrijf op het elektriciteitsnet, tijdens de omschakeling van elektriciteitsnet naar de noodstroomvoorziening en tijdens het bedrijf op de noodstroomvoorziening?
De Raad van Bestuur van het ziekenhuis is verantwoordelijk voor de werking van de elektrische infrastructuur en de gevolgen hiervan als de werking te wensen overlaat.
Zijn er op dit moment normen of richtlijnen met betrekking tot noodstroomvoorziening die de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) bij het toezicht hierop hanteert? Zo niet, bent u bereid deze tot stand te (laten) brengen?
Het organisatorische beheer van elektrische voorzieningen – waaronder de noodstroomvoorziening – ligt besloten in de NEN 1010. De inspectie betrekt in geval van een incident of calamiteit deze norm bij haar toezicht.
Contractering Audiologie |
|
Eeke van der Veen (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat geen enkel zelfstandig Audiologisch Centrum tot 24 april jl. een concreet contract heeft met zorgverzekeraars?1 Wat is uw mening hierover?
Ik heb het bericht gelezen. Audiologische centra waren tot 31 december 2011 begrotingsgefinancierd waardoor zij geen eigen vermogen konden opbouwen. De begrotingssystematiek was gebaseerd op zogenaamde jaarkaarten en een loonkostentoets. Aan de hand van een verrekenpercentage werden aan het einde van het jaar de opbrengsten aangesloten bij de exploitatiekosten. Per 2012 is deze systematiek losgelaten en kunnen de audiologische centra eigen vermogen opbouwen. Dit kan zowel via de prijzen voor audiologische producten die ingedeeld zijn in het vrije segment, als via het schaduwbudget als onderdeel van het transitiemodel dat voor de audiologische centra van toepassing is bij de overgang naar prestatiebekostiging. De opbouw van eigen vermogen is in de onderhandelingen tussen audiologische centra en zorgverzekeraars een issue dat tot vertraging leidt in de onderhandelingen.
Over de ontstane situatie is gesproken met de vertegenwoordigers van zorgverzekeraars en audiologische centra. Afgesproken is de problematiek bij deze centra op te lossen binnen het beschikbare macrokader. Zorgverzekeraars hebben aangegeven dat zij wat betreft de afspraken over groeiruimte voor 2012 coulant zullen zijn richting de audiologische centra. Gezamenlijk uitgangspunt is dat wordt voorkomen dat op de korte termijn knelpunten bij deze instellingen ontstaan.
Bent u bekend met het bericht dat zelfstandige audiologische centra tot 31 december 2011 geen eigen vermogen mochten hebben? Welke gevolgen heeft dat op dit moment voor de audiologische centra?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de transitie van het huidige zorgstelsel op zich niet mag leiden tot het omvallen van zorginstellingen en in dit specifieke geval de audiologische centra?
Omdat ik ook van mening ben dat de transitie naar prestatiebekostiging op zichzelf niet mag leiden tot het omvallen van zorginstellingen heb ik ervoor gekozen om in overleg met de betrokken aanbieders een transitiemodel in te stellen waarin de systeemrisico’s als gevolg van de transitie naar prestatiebekostiging afdoende beheerst worden.
Voor de audiologische centra in het bijzonder is gekozen voor een driejarig transitiemodel (in plaats van 2 jaar bij de ziekenhuizen) vanwege het gebrek aan eigen vermogen bij aanvang van de transitie.
Bent u bekend met het bericht dat banken de kredieten terugtrekken bij deze aanbieders vanwege de bedrijfsrisico’s die nu ontstaan door onduidelijkheid in contractering en verplichte opbouw van eigen vermogen binnen de afgesproken transitieperiode? Welke concrete gevolgen heeft dit volgens u?
Ik ben op de hoogte van genoemd bericht. Met de afspraken die recentelijk met de vertegenwoordigers van zorgverzekeraars en audiologische centra zijn gemaakt heb ik er vertrouwen in dat de bedoelde bedrijfsrisico’s en daarmee de onzekerheden ten aanzien van kredieten van banken weggenomen kunnen worden.
Bent u bekend met het bericht dat ook patiënten inmiddels afspraken afzeggen doordat men geen zekerheid heeft dat hun verzekeraar de basisverzekerde audiologische zorg ook daadwerkelijk gaat inkopen bij deze centra? Welke zekerheid kunt u deze patiënten op korte termijn bieden? Hoeveel patiënten worden per jaar geholpen in de audiologische centra?
Met gezamenlijke oplossing die nu is gevonden verwacht ik dat verzekeraars om richting hun verzekerden te kunnen voldoen aan hun zorgplicht voldoende basisverzekerde audiologische zorg zullen inkopen. Mocht er geen contract tot stand komen tussen een verzekeraar en een instelling die audiogische zorg levert, dan heeft dat in beginsel geen gevolgen voor al gestarte behandelingen. In die situatie is volledige vergoeding het uitgangspunt. In andere gevallen is de vergoeding afhankelijk van de voorwaarden in de afgesloten polissen, en die kunnen onderling verschillen. In 2011 zijn ruim 72 000 patiënten behandeld in de zelfstandige audiologische centra.
Deelt u de mening dat het Bestuurlijk Hoofdlijnen Akkoord onvoldoende rekening houdt met het structurele vraagstuk dat zich nu acuut openbaart in de audiologie? Zo nee, waarom niet? In welke andere sectoren binnen de zorg spelen dergelijke problemen?
Insteek van het bestuurlijk hoofdlijnenakkoord is dat er binnen een beheerste kostenontwikkeling een basis wordt gelegd voor meer dynamiek en kwaliteitsverbetering in de ziekenhuiszorg. Met name het beperken van de jaarlijkse groei (niet hoger dan 2,5%) vergt veel inspanning van alle betrokken partijen. Dit is ook aan de orde bij de audiologie. Ik wil daarbij benadrukken dat de noodzaak om gezamenlijk hier aan te werken door alle partijen wordt onderkend. De specifieke situatie over de opbouw van eigen vermogen speelt overigens alleen in de audiologische centra en is niet van toepassing op overige sectoren.
Bent u bereid om met de sector op de kortst mogelijke termijn een oplossing te zoeken voor de specifieke problemen die zich nu manifesteren in de transitie van de bekostiging van de audiologie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe en wanneer kunt u de Kamer informeren over deze oplossing?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 1 en 2.
Een aanpassing van de Wet geneesmiddelenprijzen (Wgp) |
|
Eeke van der Veen (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw toezegging om de Kamer in het najaar 2012 een analyse van de Wet geneesmiddelenprijzen te sturen?1
Ja.
Is het waar dat u een onderzoek heeft laten verrichten door Conquaestor naar de mogelijke opbrengst van aanpassing van de Wet geneesmiddelenprijzen?
Ten behoeve van de toegezegde analyse heb ik het onderzoeksbureau ConQuaestor opdracht verleend om onderzoek te doen naar de werking en toekomstbestendigheid van de Wgp.
Het onderzoek strekt tot het verkrijgen van meer inzicht in de werking en de resultaten van de Wgp. Naast deze analyse zal het onderzoek moeten ingaan op de te verwachte effecten, de toegevoegde waarde en risico’s en de juridische mogelijkheden van een wijziging van de Wgp ten opzichte van de huidige situatie.
Is hierbij de mogelijkheid onderzocht van een verdergaande prijsdaling door in plaats van de gemiddelde prijs in de vier ons omringende landen als basis voor de WGP te nemen, uit te gaan van het gemiddelde van de drie laagste prijzen in alle lidstaten van de Europese Unie? Zo nee, waarom niet? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te laten onderzoeken?
In de analyse zal ik ingaan op het hanteren van de drie laagste prijzen in alle lidstaten van de Europese Unie. ConQuaestor onderzoekt hoe het Nederlandse prijsniveau zich in internationaal perspectief verhoudt
In welke andere landen worden de drie laagste prijzen in alle lidstaten van de Europese Unie als basis genomen voor de berekening van de maximumprijs van geneesmiddelen? In welke andere landen van de Europese Unie wordt een systeem van prijsmaximering toegepast, waarbij een lagere maximumprijs tot stand komt dan in Nederland? Hoe is zo'n systeem opgebouwd?
Voor zover mij bekend, wordt in geen van de Europese landen uitgegaan van een systeem waarbij maximumprijzen voor geneesmiddelen worden gebaseerd op de drie laagste prijzen in alle lidstaten van de Europese Unie. In Noorwegen hanteert men een gemiddelde van de laagste drie prijzen in negen referentielanden als basis voor de berekening van de geneesmiddelenprijzen. Het onderzoek van ConQuaestor richt zich niet op een beschrijving van alle systemen die door andere landen van de Europese Unie worden gehanteerd. Zie verder het antwoord op vraag 3.
Wat zijn de resultaten van het onderzoek van Conquaestor? Sinds wanneer zijn deze resultaten bekend?
Het rapport is nog niet klaar en dus ook nog niet in mijn bezit. Op 1 maart jl. heb ik bij brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer laten weten dat ik naar verwachting het onderzoeksrapport met mijn reactie vóór de zomer 2012 aan de Tweede Kamer kan doen toekomen (Kamerstukken II, 2011–2012, 29 248, nr. 227).
Bent u bereid dit onderzoek per omgaande aan de Kamer te zenden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het feit dat tandartspatiënten te veel hebbeb betaald voor implantaten |
|
Attje Kuiken (PvdA), Eeke van der Veen (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat tandartspatiënten jaren lang te veel hebben betaald voor implantaten, en dat een aanzienlijk aantal tandartsen hoge kortingen van fabrikanten niet door heeft berekend aan de patiënt?1 Wat is uw mening hierover?
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik u naar de antwoorden op de vragen terzake van de leden Van Gerven en Leijten (beiden SP), ingezonden 4 april 2012 (vraagnummer 2012Z06937, zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 2577) en de vragen van het lid Kuiken (PvdA), ingezonden 4 april 2012 (vraagnummer 2012Z06939, zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 2578).
Bent u het eens met de zorgverzekeraars die stellen dat hier sprake is van een economisch delict?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw mening over het feit dat tandartsen ten gevolge van invoering van marktwerking de implantaten, kronen en bruggen nu wel met winst mogen doorverkopen aan hun patiënten? Vindt u het een juiste ontwikkeling dat tandartsen nu bovenop de al bestaande kortings- en sponsorregelingen zelf nog een extra winstmarge leggen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zijn de prijzen voor behandeling en voor materialen in Nederland ten opzichte van andere landen? Is het waar dat in andere landen de prijzen voor tandtechniek en producten altijd lager zijn dan voor behandeling?
In mijn brief van 17 april 20122 inzake hulpmiddelenbeleid in de gezondheidszorg heb ik u mijn reactie op het rapport «Sectorstudie medische hulpmiddelen; onderzoek naar de structuur en werking van de markt voor medische hulpmiddelen» doen toekomen. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat een vergelijking van prijzen van medische hulpmiddelen in Nederland en andere Europese landen complex is vanwege onder andere de verschillen in de zorgsystemen van landen en de zeer beperkte publieke beschikbaarheid van prijzen. In vergelijking met andere Europese landen als België, Zwitserland en het Verenigd Koninkrijk lijken de prijzen voor medische hulpmiddelen in Nederland niet hoger te liggen. In vergelijking met Duitsland worden wel prijsverschillen gevonden. Ondanks dat er geen specifiek onderzoek op dit punt, of een prijsvergelijking op productniveau is uitgevoerd werd geconstateerd dat er economische factoren zijn die een deel van het prijsverschil met Duitsland zouden kunnen verklaren.
De prijzen voor tandtechniek zijn in andere landen dus niet altijd lager dan in Nederland.
Deelt u de mening dat deze gang van zaken betekent dat dit tot hogere kosten in de zorg leidt, omdat geld dat bespaard kan worden blijft hangen bij fabrikanten, handelaren en bij tandartsen? Om welk bedrag gaat het? Deelt u de mening dat dit ook betekent dat dit tot hogere kosten leidt voor verzekerden omdat veel mensen met een verzekering hun rekeningen voor de tandarts grotendeels zelf betalen? Wat is uw mening?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg ooit meldingen ontvangen over valse mondproducten of andere medische hulpmiddelen?
Desgevraagd heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg mij laten weten dat er bij haar geen formele meldingen zijn gedaan over valse mondzorg producten of andere medische hulpmiddelen met een toepassingsbereik binnen de mondzorg.
Is er naar uw mening sprake van wurgcontracten en intimidatie door fabrikanten van mondproducten? Is er sprake van het beperken van parallelle import en het afschermen van markten?
Van geen van dergelijke zaken ben ik op de hoogte. Het inkopen van tandheelkundige materialen acht ik primair een zaak van de tandarts. Als minister treed ik niet in de vrije handelsrelatie van deze partijen. Overigens acht ik vanwege het ruime aanbod binnen de tandheelkundige groothandel (dental depots) de kans gering dat tandartsen zich zouden laten intimideren tot het aangaan van wurgcontracten. Van de invoering van de vrije prijsvorming verwacht ik tevens een versterking van de onderhandelingspositie van de tandarts. Door het vrijgeven van de tarieven heeft de tandarts een prikkel om scherp in te kopen. Ofwel om hiermee zijn omzet te verhogen ofwel om door een gunstige prijsstelling meer consumenten aan te trekken. Als gevolg van dit hogere kostenbewustzijn bij de tandarts verwacht ik dat de dentale toeleverindustrie onder een verhoogde marktdruk komt te staan.
Bent u van plan de toezichthouder, de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), te vragen zo snel mogelijk een onderzoek te verrichten naar de gang van zaken in de mondzorg? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
de kostenstijging in de zorg ten gevolge van het huidige systeem |
|
Eeke van der Veen (PvdA) |
|
|
|
Bent u op de hoogte van het onderzoek van het instituut Nyfer dat stelt dat de oorzaak voor de explosieve kostenstijging in de zorg vooral veroorzaakt wordt door het feit dat het huidige zorgstelsel zorgaanbieders aanzet tot het maximaliseren van omzet en productie?1 Wat is uw reactie?
Bent u het eens met de stelling dat er op dit moment sprake is van verkeerde prikkels en dat zorgaanbieders nu te weinig belang hebben bij doelmatigheid, omdat de inkomsten afhangen van de zorg die zij leveren? Zo nee, waarom niet? Welke onderzoeken bevestigen het tegendeel? Zo ja, welke maatregelen zou u kunnen nemen om de prikkel meer op doelmatigheid en minder op omzet en productie te richten?
Welke andere onderzoeken bevestigen de uitkomst van het onderzoek van Nyfer dat het huidige zorgstelsel gericht is op het maximaliseren van omzet en productie?
Zijn dit onderzoek, en andere onderzoeken die wijzen op de kostenstijging ten gevolge van het huidige systeem, voor u aanleiding wijzigingen in het huidige systeem aan te brengen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke?
Wat zou er naar uw mening moeten gebeuren om investeringen in preventie, verbetering van de leefstijl en ondersteuning van mensen om zelf hun gezondheid te managen, te stimuleren? Is dit mogelijk binnen het huidige systeem, waarbij marktwerking als sturingsinstument wordt gebruikt? Zo ja, hoe?
Op welke wijze wilt u werknemers in de zorg meer invloed geven op lokale zorgprocessen en hen verantwoordelijk maken voor resultaten in plaats van voor verrichtingen? Deelt u de mening dat een regionale organisatie van de zorg dit proces zou stimuleren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze gaat u dit vormgeven?
Onrust rondom de contractering tussen verzekeraars en ziekenhuizen |
|
Eeke van der Veen (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent het bericht «Chronisch zieke de dupe», waaruit blijkt dat veel ziekenhuizen nog geen contract afgesloten hebben met een verzekeraar, waardoor patiënten zelf hun behandeling dreigen te moeten gaan betalen?1
Ja.
Wat is uw oordeel over de uitspraak van de voorzitter van de Raad van Bestuur van het Martini Ziekenhuis in Groningen dat voor veel ziekenhuizen in het noorden geldt dat zij voor verzekerden van de zorgverzekeraars VGZ en Achmea passantenprijzen gaan hanteren waarvan de prijs 10 procent hoger ligt? In hoeverre acht u deze opstelling gewenst en constructief?
Ik heb geen opvatting over deze opstelling. Voor wat betreft het al dan niet hanteren van passantenprijzen verwijs ik naar mijn brief van 5 april jongstleden.
Is het waar dat de kans reëel is dat verzekerden, die gewoon hun premie hebben betaald, toch deels of in het geheel zelf de rekening voor verzekerde zorg moeten betalen omdat hun verzekeraar nog geen contract heeft afgesloten met het betreffende ziekenhuis? Zo ja, wat is uw oordeel hierover?
In mijn brief van 5 april ben ik ingegaan op de geschetste situatie en heb ik aangegeven dat ik verwacht dat partijen in staat zullen zijn de contractering voor 2012 op een goede manier af te ronden. Dit neemt niet weg dat in een individueel geval een zorgverzekeraar en/of een ziekenhuis kunnen/kan besluiten geen contract aan te gaan. Dit betekent dat zorgverzekeraars hun verzekerden, gelet op hun zorgplicht, goed moeten informeren over de gevolgen daarvan voor de vergoeding van kosten. Ook de ziekenhuizen moeten hun patiënten adequaat informeren. De Nederlandse Zorgautoriteit heeft afgelopen week in een brief de ziekenhuizen en zorgverzekeraars nog eens gewezen op deze reeds bestaande informatieverplichting. In het overleg dat is gevoerd hebben zorgverzekeraars en ziekenhuizen bevestigd zich bewust te zijn van het belang hun verzekerden respectievelijk patiënten tijdig te informeren. Naast deze informatieverplichting is van belang dat bij al lopende behandelingen bij niet meer gecontracteerde aanbieders volledige vergoeding uitgangspunt is. Ook voor acute zorg is dat het geval.
Wat vindt u van de uitspraak van een woordvoerder van VGZ in het genoemde artikel: «We streven er nog steeds naar met alle ziekenhuizen een contract af te sluiten. Mocht dat toch niet lukken, dan zullen we onze verzekerden ruim van te voren informeren», en dat acute zorg en »lopende behandelingen» sowieso wel worden vergoed? Deelt u de mening dat dit op zijn minst de indruk wekt dat voor nieuwe behandelingen geen of onvoldoende vergoeding zal plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u de stelling van de voorzitter van de Raad van Bestuur van het Martini Ziekenhuis, de heer Feenstra, bevestigen dat verzekeraars bij de onderhandelingen prijs en efficiëncy voorop zetten en niet kwaliteit van de zorg? Is dit een beeld dat u herkent?
Ik ben geen partij in deze onderhandelingen; ik kan deze stelling daarom bevestigen noch ontkennen. Wel stel ik vast dat de uitvoering van het hoofdlijnenakkoord in volle gang is. Mijn indruk is dat de ziekenhuizen en zorgverzekeraars hier serieus werk van maken. Ik verneem dat er stevig maar op constructieve wijze wordt onderhandeld.
Bent u bereid de Kamer uiterlijk 6 april a.s. te informeren over de stand van zaken van alle onderhandelingen tussen verzekeraars en ziekenhuizen? Kunt u daarbij tevens een overzicht geven van de reeds afgesloten en nog niet afgesloten schaduw-fb’s?
Ik verwijs hiervoor naar genoemde brief van 5 april. Overigens merk ik daarbij aanvullend op dat het niet mogelijk is om (bedrijfsgevoelige) gegevens over individuele contractsafspraken te verstrekken.
Bent u bereid deze vragen uiterlijk 6 april a.s. te beantwoorden in verband met de mogelijke onrust die onder verzekerden kan ontstaan naar aanleiding van de uitlatingen van de voorzitter van de Raad van Bestuur van het Martini Ziekenhuis?
Dit is helaas niet gelukt.
De kosten van bloed |
|
Eeke van der Veen (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u de uitzending «Wat is mijn bloed waard»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat een zak bloed in Nederland vanaf 210 euro wordt verkocht aan ziekenhuizen? Kunt u tevens bevestigen dat de prijs van een zak bloed in Duitsland en België ongeveer de helft lager is? Hoe verklaart u dit verschil?
In 2012 bedraagt in Nederland de verkoopprijs van een eenheid rode bloedcellen (gefilterd erytrocytenconcentraat) € 210,50. Eerder zond mijn voorganger u een internationale benchmark naar de prijzen van de kort houdbare bloedproducten, uitgevoerd door het onderzoeksbureau Plexus.2 Bij deze benchmark zijn (naast Nederland) Finland, Frankrijk, Ierland en Franstalig Wallonië betrokken. Mij is daarom niet uit eigen onderzoek bekend wat in Vlaams België en Duitsland op het moment wordt gerekend voor de kort houdbare producten en hoe die prijzen tot stand komen. Het reikt mij te ver daar nu verder onderzoek naar te laten doen. Zoals u weet heb ik namelijk al naar aanleiding van de benchmark nader onderzoek laten uitvoeren door ConQuaestor. Dit rapport is aan uw Kamer gezonden.3 U kunt mijn standpunt op het ConQuaestor-onderzoek op korte termijn verwachten.
Kunt u aangeven hoe Sanquin de prijs van bloed en plasma vaststelt? Kunt u daarbij aangeven wat de kostenstructuur is die Sanquin hanteert bij de verkoop van bloed en plasma aan ziekenhuizen en medicijnfabrikanten?
De kostprijs van een eenheid rode bloedcellen is opgebouwd uit vier verschillende onderdelen, te weten: donorwerving en behoud; inzameling en bewerking van het bloed4; veiligheid en transfusieadvies en ondersteunende diensten.5
Uit het ConQuaestor-rapport blijkt verder dat de verkoopprijzen van de bloedbank worden berekend door de totale kosten van de Bloedbank (de publieke divisie) te begroten en de jaarlijkse kostenmutaties evenredig om te slaan over alle producten van de Bloedbank. Er worden dus geen kostprijzen per product berekend. Overigens is het niet zo dat Sanquin in Nederland ingezameld plasma aan producenten van plasmageneesmiddelen mag verkopen. Dit «om niet» gedoneerd plasma wordt door Sanquin zelf bewerkt. Wel is het zo dat de Bloedbank (de publieke divisie) een geschatte marktprijs voor plasma doorrekent aan Sanquin Plasmaproducten (de private divisie). In het hierboven genoemde standpunt zal ik nader op deze onderwerpen ingaan.
Is het waar dat Sanquin inmiddels een eigen vermogen heeft opgebouwd van 280 mln. euro? Deelt u de mening dat dit een onnodig hoge reserve is voor een stichting die vrijwel geen risisco’s draagt en draait op vrijwillig en belangeloos gegeven bloed?
Het eigen vermogen op de geconsolideerde balans per 31 december 2010 bedroeg circa € 260 miljoen. Dit betreft het eigen vermogen van alle (publieke en private) divisies samen.
Het eigen vermogen van de publieke divisie is circa € 65 miljoen. In mijn standpunt over het ConQuaestor-rapport zal ik verder ingaan op het eigen vermogen van Sanquin.
Wist u dat de vier bestuursleden van Sanquin samen ruim 8 ton euro verdienen en de voorzitter van de raad van bestuur ruim 3 ton euro? Vindt u dit te verantwoorden voor een stichting die bestaat bij de gratie van mensen die vrijwillig en belangeloos bloed afstaan? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u doen om de beloningen bij Sanquin te versoberen?
Het is mij bekend dat in 2010 de beloning van de leden van de Raad van Bestuur van Sanquin € 861 000,– bedroeg; dat is inclusief de werkgeverslasten voor sociale zekerheid en pensioen (zie hiervoor ook het jaarverslag 2010). Het is overigens niet zo dat de voorzitter van de Raad van Bestuur meer dan € 300 000,– heeft verdiend in 2010. De inkomens van de bestuurders van Sanquin zijn in de afgelopen jaren diverse keren onderwerp van vragen uit uw Kamer geweest. Ik heb in mijn beantwoording aangegeven dat ik met de Raad van Toezicht Sanquin ben overeengekomen dat zij nieuwe bestuurders gaan honoreren conform de Beloningscode voor bestuurders in de zorg (BBZ).
Ook bij de schriftelijke en de mondelinge behandeling van het wetsvoorstel normering topinkomens in de publieke en de semipublieke sectoren (TK 32 600) is de beloningsstructuur bij Sanquin regelmatig aan de orde geweest. In het wetsvoorstel is, conform de toezegging aan de Kamer, neergelegd dat Sanquin onder hetzelfde normeringsregime komt als de rest van de zorg. Hierbij zou conform mijn afspraken met de Raad van Toezicht van Sanquin het tweede regime gaan gelden, dat van de sectorale beloningsnorm. Door amendering is echter de hele zorg, en daarmee ook Sanquin, onder het eerste normeringsregime gebracht. Het eerste normeringsregime houdt een norm van 130% van het huidige ministersalaris in. Het wetsvoorstel ligt inmiddels bij de Eerste Kamer. Die heeft aanvullende voorlichting gevraagd aan de Raad van State.
Tot inwerkingtreding van de WNT geldt dus de aan de Kamer gemelde afspraak om de BBZ te hanteren voor nieuwe bestuurders. Na inwerkingtreding geldt het wettelijke regime voor de oude en de nieuwe bestuurders.
De veiligheid van geneesmiddelen en de rol van het CBG |
|
Eeke van der Veen (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw mening over de werkwijze van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) ten aanzien van de beoordeling van nieuwe geneesmiddelen?1
Het CBG beoordeelt nieuwe geneesmiddelen aan de hand van de daarvoor geldende regels. De beoordelingscriteria voor nieuwe geneesmiddelen zijn identiek voor alle lidstaten van de Europese Unie. De registratieautoriteiten in de EU delen in elkaars expertise. Beoordelingen door het CBG worden in beginsel overgenomen door andere lidstaten. Het CBG bestaat uit deskundigen die hun sporen in de praktijk hebben verdiend. Ik heb geen enkele reden om te twijfelen aan de kwaliteit of de werkwijze van het CBG.
Wat stelt de verplichting voor fabrikanten, om alle testresultaten van een nieuw geneesmiddel aan te leveren, nog voor als de dossiers toch niet gelezen worden door de beoordelaars van het CBG? Is het waar dat de beoordelaars de schriftelijke conclusies die ook door de fabrikant worden aangeleverd maar gewoon overnemen? Zo ja, wat stelt de toetsing van nieuwe geneesmiddelen door het CBG dan nog voor? Hoe gemakkelijk is het voor fabrikanten om de aangeleverde gegevens wat te bewerken om toelating te vergemakkelijken?
Het CBG doet een volledige beoordeling van de zogenaamde «benefit-risk» balans van een geneesmiddel. Werkzaamheid en risico’s worden tegen elkaar afgewogen. Het CBG stelt hiervoor altijd een beoordelingsrapport op. Dit beoordelingsrapport bevat een objectief wetenschappelijk oordeel over de onderzoeksopzet en over alle testresultaten uit het registratiedossier. Al deze klinische en preklinische gegevens worden door het CBG kritisch beoordeeld en voorzien van commentaar om tot een conclusie te komen. Indien het een Europese aanvraag voor een geneesmiddel betreft, wordt het beoordelingsrapport tevens vooraf beoordeeld door alle betrokken lidstaten. Het toelatingssysteem is dus voorzien van verscheidene checks-and-balances.
Een geneesmiddel wordt uitsluitend geregistreerd indien er sprake is van een positieve benefit-risk balans. Het CBG geeft inzage in de besluitvorming en de daarbij behorende afwegingen en conclusies in een publiek beoordelingsrapport dat op de website wordt gepubliceerd na afronding van de procedure. In alle gevallen vindt gedegen afweging plaats en er is dus nooit sprake van dat het CBG conclusies van fabrikanten zomaar overneemt.
Wanneer gegevens worden «bewerkt» door de fabrikant zou er sprake zijn van (wetenschappelijke) onregelmatigheden of mogelijk zelfs van fraude. Door de verplichting om alle onderzoeksresultaten en onderliggende gegevens in te dienen, kunnen mogelijke inconsistenties in de uiteindelijke restresultaten makkelijker worden herleid. Indien er tijdens een beoordeling het vermoeden is van wetenschappelijke onregelmatigheden in de gegevens, dan bestaat er tevens de mogelijkheid om de Inspectie voor de Gezondheidszorg te verzoeken een inspectie uit te voeren.
Wat is de rol van de contract research organizations? Wat is uw mening over het feit dat deze bedrijven er op gericht zijn de toelating van een geneesmiddel voor de fabrikant te vergemakkelijken?
De farmaceutische industrie en academische ziekenhuizen verrichten geneesmiddelenonderzoek met mensen in Nederland. Hiervoor moet vooraf toestemming worden verleend door medisch-ethische toetsingscommissies of door de Centrale Commissie Mensgebonden Onderzoek (CCMO).
De organisatie en/of de uitvoering van het klinisch geneesmiddelenonderzoek kunnen (gedeeltelijk) worden uitbesteed aan Contract Research Organisations (CRO’s). De organisatie van klinisch geneesmiddelenonderzoek is complex. CRO’s zijn gespecialiseerd in onderdelen daarvan, zoals het monitoren van onderzoek, datamanagement, kwaliteitsborging, statistische analyse, bepaalde therapeutische gebieden, en onderwerpen met betrekking tot de registratie van geneesmiddelen. Er zijn ook CRO’s die het gehele onderzoek uitvoeren. Daarom is het voor de verrichter van geneesmiddelenonderzoek aantrekkelijk om gebruik te maken van de diensten van CRO’s. De verrichter van het onderzoek blijft echter te allen tijde eindverantwoordelijk voor het geneesmiddelenonderzoek. De vormgeving van het klinisch geneesmiddelenonderzoek in Nederland is in lijn met de van toepassing zijnde Europese richtlijnen. De IGZ heeft onlangs aan het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) opdracht gegeven om de in Nederland actieve CRO’s en hun kwaliteitsniveau in kaart te brengen. Het rapport van het RIVM is gepubliceerd op 23 januari 20122. De IGZ heeft het voornemen om de CRO’s in 2012 en 2013 verder te onderzoeken.
Deelt u de mening dat er nu sprake is van een situatie waarin alle geld, invloed en macht er op gericht zijn een nieuw geneesmiddel zo snel mogelijk op de markt toe te laten, terwijl de veiligheid van patiënten ondergeschikt wordt gemaakt?
Ik deel deze mening niet.
In hoeverre kunnen mensen er op vertrouwen dat de geneesmiddelen die ze krijgen voorgeschreven ook zijn bekeken op bijwerkingen en werkelijk veilig zijn? Bent u van mening dat het CBG als taak heeft de risico's en kwaliteit van geneesmiddelen te beoordelen en te bewaken, deze taak in voldoende mate uitvoert of werkt het CBG slechts als tussenpersoon?
Geneesmiddelen worden vóór de toelating getest op bijwerkingen. Deze bijwerkingen en hun prevalentie staan ook vermeld in de patiëntenbijsluiter. Wel is het zo dat een (nieuw) geneesmiddel in de ontwikkelingsfase getest wordt op een relatief klein aantal patiënten. Deze proefpersonen melden zich hiervoor vrijwillig aan. Na de toelating wordt het geneesmiddel toegepast op een veel grotere patiëntenpopulatie, die bovendien anders kan zijn samengesteld dan de onderzoekpopulatie. Hierdoor kan het zijn dat bijwerkingen gemeld worden die in de ontwikkelingsfase niet zijn opgemerkt, of in een andere prevalentie. Daarom is het van belang dat geneesmiddelen na hun toelating constant gemonitord worden. Dit wordt ook wel geneesmiddelenbewaking genoemd.
In Nederland is het CBG belast met de geneesmiddelenbewaking. Het CBG zelf verzamelt en analyseert meldingen van bijwerkingen vanuit de farmaceutische industrie. Het verzamelen en analyseren van meldingen van bijwerkingen door professionals uit de zorg en door patiënten is belegd bij het Nederlands Bijwerkingencentrum Lareb. Ook bij de geneesmiddelenbewaking werkt het CBG nauw samen met de autoriteiten van andere lidstaten.
Kan worden aangegeven waaruit de inkomsten van het CBG precies bestaan? Hoeveel wordt betaald door de farmaceutische industrie bij beoordeling van een nieuw geneesmiddel? Hoeveel is bijvoorbeeld betaald voor toelating van middelen als Vioxx en Seroxat? Hoe is dit in andere landen geregeld?
De farmaceutische industrie betaalt een vast tarief voor elk geneesmiddel dat geregistreerd is, een soort jaarlijkse onderhoudsvergoeding voor het registratiedossier van geneesmiddelen die op de markt zijn. Dit zijn de basisinkomsten van het CBG. Daarnaast betaalt de farmaceutische industrie een vast tarief voor nieuwe aanvragen voor de beoordeling van een geneesmiddel.
Het CBG opereert kostendekkend en maakt geen winst.
De tarieven worden vastgesteld door de minister van VWS en zijn gepubliceerd in Hoofdstuk 7 van de Regeling Geneesmiddelenwet. De tarieven worden vooraf geïnd door een apart Agentschap, het ACBG, dat valt onder de verantwoordelijkheid van de minister van VWS. Er is geen enkele relatie tussen de inhoudelijke beoordeling door het CBG en de inning van het tarief door het Agentschap CBG. Het tarief dat het ACBG ontvangt is gelijk of het middel nu wordt toegelaten of niet.
Het geneesmiddel Vioxx is in 1999 geregistreerd via een zogenaamde wederzijdse erkenningprocedure (het CBG werd verzocht om erkenning van een handelsvergunning die in een andere lidstaat is verleend). Voor een dergelijke beoordelingsprocedure is de aanvrager – in het geval het een nieuwe werkzame stof betreft zoals bij Vioxx het geval was – thans een vergoeding verschuldigd van € 19 780 (artikel 7.4 Regeling Geneesmiddelenwet).
Het geneesmiddel Seroxat is in 1991 geregistreerd via de nationale procedure (het CBG is verzocht om een Nederlandse handelsvergunning af te geven). Voor een dergelijke beoordelingsprocedure is de aanvrager – in het geval het een nieuwe werkzame stof betreft, zoals bij Seroxat het geval was, thans een vergoeding verschuldigd van € 43 900 (artikel 7.1 Regeling Geneesmiddelenwet). Destijds waren deze bedragen (in guldens) respectievelijk voor Vioxx fl. 10 000,= en voor Seroxat fl. 30 000,=.
In vrijwel alle lidstaten van de EU wordt een vergoeding gevraagd voor de beoordelingskosten. Ook het Europees Geneesmiddelenbureau vraag hiervoor een vergoeding.
Hoe kan het zo geregeld worden dat onderzoekers geen belang meer hebben bij een positieve uitkomst van onderzoek naar een nieuw geneesmiddel?
Alle verrichters en uitvoerders van geneesmiddelenonderzoek moeten voldoen aan de regels van Good Clinical Practice (ICH-GCP). Daarnaast moeten zij voldoen aan alle andere internationale en Nederlandse regels op dit gebied, zoals de Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) houdt toezicht op de uitvoering van klinisch geneesmiddelenonderzoek.
Bent u bereid de Kamer vóór 1 april een brief te sturen, waarin de knelpunten van het huidige systeem worden aangegeven en waarin de mogelijke verbeteringen ten aanzien van de beoordeling van geneesmiddelen uitgebreid worden aangegeven?
Ik zie geen aanleiding voor het sturen van een dergelijke brief.
Wat is uw mening over het feit dat het CBG zich tot nu toe van commentaar heeft onthouden? Deelt u de mening dat, gezien het feit dat het CBG de organisatie is die de risico's en kwaliteit van geneesmiddelen beoordeelt en bewaakt, een reactie wel op zijn plaats is? Bent u bereid het CBG om een reactie in deze te vragen en deze aan de Kamer door te sturen?
In de uitzending van Brandpunt wordt gesuggereerd dat het CBG zijn beoordelend werk onder grote tijdsdruk moet doen en dat dit ten koste gaat van de kwaliteit van de beoordelingen. Het CBG heeft mij laten weten dat het zich niet herkent in dit beeld.
Denkt u dat de 3 februari j.l. aangeboden code belangenverstrengeling voldoende garantie biedt om belangenverstrengeling te voorkomen? Hoe dwingend is deze code en wie controleert deze? Hoe staat het met het wettelijke register naar aanleiding van de motie Arib2? Hoe verhoudt zich dat tot deze code?
Ik ben blij met het initiatief dat heeft geleid tot de Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling. En het is goed om daarbij op te merken dat het CBG als één van de eerste organisaties de Code heeft onderschreven. Het CBG werkte ook al in hoge mate langs de lijnen van deze code. Een goede en zorgvuldige naleving van de Code zal het gevaar van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling sterk reduceren. Het invullen van belangenverklaringen, het bediscussiëren van welke relatie wel of niet toelaatbaar is en het afwegen van de noodzaak van de inbreng in een commissie of werkgroep is en blijft echter mensenwerk. Bovendien zullen verschillende mensen ook verschillende opvattingen kunnen blijven houden over wat wel of niet aanvaardbaar en nodig is. Ik heb partijen al aangesproken op het feit dat de kracht van deze Code valt of staat met het naleven en handhaven ervan.
Daarnaast zijn de gedragsregels over de openbaarmaking van financiële relaties tussen beroepsbeoefenaren en farmaceutische ondernemingen per 1 januari 2012 van kracht geworden. De eerste publicatie van deze relaties vindt plaats in het eerste kwartaal van 2013. Met dit transparantieregister wordt invulling gegeven aan de motie Arib (Kamerstukken II, 2009–2010, 22 894, nr. 243). Het transparantieregister ziet op het transparant maken van dienstverleningsrelaties tussen beroepsbeoefenaren en de farmaceutische industrie. Deze relaties zijn vrij specifiek omschreven en zien uitsluitend op relaties met de farmaceutische industrie. Het bereik van de Code is niet specifiek gericht op relaties met de farmaceutische industrie maar op alle (persoonlijke en financiële) relaties die de onafhankelijkheid zouden kunnen beïnvloeden. De Code is breed in het zorgveld onderschreven maar strekt verder dan alleen het zorgveld. De Code is bijvoorbeeld ook onderschreven door organisaties als de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen (KNAW) en de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR). De Code en het transparantieregister vullen elkaar dus aan.
Diabetes op het werk |
|
Roos Vermeij (PvdA), Eeke van der Veen (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek Diabetes op het werk?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de bevinding dat de werkgevers van nu nog niet voorbereid zijn op de toekomst, en dat organisaties vooral reactief te werk gaan? Deelt u de mening dat tijdige onderkenning en goede zorg niet alleen goed is voor werknemers maar ook voor werkgevers? Stimuleert u (direct of indirect) bedrijven om een proactiever beleid te voeren op het tijdig onderkennen van diabetes? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Ik herken mij niet in een algemene conclusie dat werkgevers zich niet voorbereiden op de toekomst. Wel zie ik dat er nog grote verschillen zijn. Steeds meer bedrijven voeren beleid op het gebied van vitaliteitmanagement en preventie op de werkvloer2. Maar met name in kleinere bedrijven vraagt de bewustwording en het inzetten van gericht beleid nog aandacht.
Het kabinet ondersteunt gezondheidsbeleid zoals neergelegd in het Vitaliteitspakket3. Gezonde en vitale werknemers zijn doorgaans langer met plezier aan het werk en daarmee productiever. Zowel de werknemer als de werkgever is hierbij gebaat. Bij hen ligt dan ook een primaire gezamenlijke verantwoordelijkheid om dit te bewerkstelligen. Ter ondersteuning van werkgevers en werknemers in het MKB stel ik samen met mijn collega van VWS en in afstemming met de sociale partners een actieplan Gezond Bedrijf op. In het actieplan Gezond Bedrijf besteed ik ook aandacht aan werkenden met een chronische aandoening, zoals diabetes. In de loop van maart 2012 informeren wij uw Kamer over de inhoud van het actieplan op hoofdlijnen.
Deelt u de mening dat het in het kader van duurzame inzetbaarheid van belang is om de rol van de bedrijfsarts te versterken en de bedrijfsarts vaker dan nu het geval is proactief in te zetten? Ziet u een rol voor uzelf bij het stimuleren hiervan? Zo nee waarom niet? Zo ja, welke?
Bedrijven kunnen zich laten ondersteunen bij het ontwikkelen en uitvoeren van een beleid gericht op preventie en duurzame inzetbaarheid. Daarvoor zijn vele dienstverleners, waaronder bedrijfsartsen, op de markt actief. Ik verwacht dat er door de toenemende bewustwording van werkgevers over de impact van een chronische ziekte, zoals diabetes, meer aandacht zal komen voor de rol die de werkgever samen met zijn ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging kan spelen. Naast de bedrijfsarts kunnen ook andere deskundigen bijdragen aan een meer proactieve aanpak in bedrijven.
Bewustwording vergroten is ook de intentie van het actieplan Gezond Bedrijf. Het kabinet wil daarnaast, zoals omschreven in de brief aan uw Kamer van 14 oktober 20114«Zorg en ondersteuning in de buurt», ook voor mensen met een chronische ziekte de kwaliteit van de zorg en leven verbeteren.
Welke oplossingen bieden het Actieplan Gezond bedrijf en het bevorderen van langdurige inzet voor de problemen die in het onderzoek gesignaleerd worden? Bent u van mening dat het huidige beleid een adequate oplossing biedt voor de in het rapport geschetste problemen? Zo nee, overweegt u aanvullend beleid en waar bestaat dit beleid dan uit?
Zoals eerder aangegeven zet ik in op een Actieplan Gezond Bedrijf. Het bevorderen van de bewustwording van het belang bij werkgevers en werknemers om verantwoordelijkheid te nemen voor hun gezondheid en het delen van kennis, zullen belangrijke aangrijpingspunten hierin zijn.
Daarnaast wordt met financiële ondersteuning van de overheid een op de kwaliteit van de zorg gerichte multidisciplinaire richtlijn «Diabetes en Arbeid» ontwikkeld in het kader van het ZonMw Programma Kennis Kwaliteit Curatieve Zorg. Deze komt in 2012 na autorisatie beschikbaar. Het doel van deze richtlijn is om de betrokken disciplines, waaronder de bedrijfsartsen en verzekeringsartsen, te ondersteunen bij hun begeleiding en beoordeling van patiënten met diabetes. Bij de totstandkoming van deze richtlijn «Diabetes en Arbeid» wordt ook de inbreng van patiënten zelf meegenomen. Deze richtlijn zal ook worden doorvertaald naar een versie die kan worden gebruikt door werkenden met diabetes, hun collega’s en direct leidinggevenden.
Het Coördinatieplatform Zorgstandaarden voert op dit moment in opdracht van de overheid, een bredere verkenning uit naar de mogelijkheid een module arbeid in de zorgstandaarden op te nemen. De uitkomsten daarvan verwachten we eind maart 2012. Het is ook voor andere bestaande richtlijnen, standaarden en protocollen van belang dat de factor arbeid hier een plaats in krijgt.
Overstappen en concurrentie tussen zorgverzekeraars |
|
Eeke van der Veen (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u aangeven hoe de groep van 900 000 overstappende verzekerden per 1 januari 2012 is opgebouwd? Stappen deze verzekerden enkel over van basisverzekering, van aanvullende verzekering, of allebei?
Op dit moment heb ik onvoldoende betrouwbare informatie om antwoord te kunnen geven op de vragen 1 t/m 3. Ik wacht daarvoor de marktscan van de NZa af in het tweede kwartaal van dit jaar.
Hoeveel mensen stappen over van verzekering binnen één verzekeringsconcern, door over te stappen van het ene label naar het andere label, en hoeveel tussen twee verzekeringsconcerns?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel overstappers maken deel uit van een collectief contract dat per 1 januari 2012 overgesloten is van de ene naar de andere zorgverzekeraar, al dan niet binnen hetzelfde concern? Worden verzekerden die overstappen omdat hun collectieve verzekering vervalt ook meegeteld?
Zie antwoord vraag 1.
Als sinds de invoering van de Zorgverzekeringswet (Zvw) in 2006 ongeveer 95% van de verzekerden elk jaar gewoon bij hun zorgverzekeraar blijft, ook de voorlopige cijfers van 2012 herbevestigen dit met 94,5%, wat zegt dit dan over de concurrentie op de zorgverzekeringsmarkt?
In de vraag wordt uitgegaan van een voorlopig overstapcijfer voor 2012 dat overeen komt met dat van vorig jaar. Uit de marktscan zorgverzekeringsmarkt die de NZa in juli 2011 heeft gepubliceerd blijkt dat 5,5% van de verzekerden (906 313) in 2011 is ingestroomd bij een andere zorgverzekeraar. Hierbij past de kanttekening dat het niet elk jaar dezelfde groep is die overstapt, waardoor over meerdere jaren een grotere groep dan 5 á 6 % van zorgverzekeraar is gewisseld. Los van de vraag of een overstappercentage in orde van 5 á 6% als hoog of laag moet worden gekwalificeerd wil ik benadrukken dat ook bij een relatief gering aantal overstappers voor de zorgverzekeraars een dreiging van overstappen kan uitgaan; deze groep kan immers groter worden als niet aan hun wensen wordt voldaan. Op deze wijze voelen zorgverzekeraars toch concurrentiedruk.
Hoe beoordeelt u het dat de verzekeraars hun nominale premie jaarlijks tientallen euro’s boven de geraamde premie door VWS vaststellen en het prijsverschil tussen de vier grootste verzekeraars in 2012 slechts 1,75 euro bedraagt, terwijl in 2006 dit verschil in 2006 nog 4 keer zo groot was? Wat zegt dit over de concurrentie tussen verzekeraars en de coördinatiemogelijkheid van prijzen?
Allereerst wil ik het in de vraag opgeroepen beeld nuanceren dat de verzekeraars hun premie altijd tientallen euro’s vaststellen boven het niveau van de door VWS geraamde premies. Uitgaande van de geraamde gemiddelde premie exclusief collectiviteitskortingen, was de werkelijke premie € 45 lager in 2006, € 16 hoger in 2007, € 40 hoger in 2008, € 20 lager in 2009, € 28 hoger in 2010, € 1 hoger in 2011 en € 27 hoger in 2012. Dat de premieverschillen tussen zorgverzekeraars kleiner zijn geworden in de loop der jaren zou zowel verklaard kunnen worden vanuit een theorie van toegenomen concurrentie als vanuit een theorie van afgenomen concurrentie. Het kleiner geworden verschil zegt daarmee op zichzelf ook niets over de coördinatiemogelijkheid van prijzen.
Wat zegt het dat zorgverzekeraars Agis, Achmea, VGZ en Univé allemaal op dezelfde dag dezelfde premie van 108,25 euro bekend maakten? Lijkt hier sprake te zijn van onderlinge coördinatie van prijzen?
Dat Agis en Achmea op dezelfde dag met dezelfde premie kwamen is niet verwonderlijk omdat ze tot hetzelfde verzekeringsconcern behoren. Hetzelfde geldt voor VGZ en Univé. Uit het feit dat beide concerns op dezelfde dag met dezelfde premie komen, kan ik geen eenduidige conclusie trekken. Dat hier sprake zou zijn van onderlinge coördinatie van prijzen is een speculatieve suggestie, die niet op bij mij bekende feiten is gebaseerd.
Bent u het eens met de uitspraak «het is lastig op te treden tegen dit soort zaken. Wij kunnen dit alleen als we bewijs hebben, bijvoorbeeld via verhoren. Verzekeraars weten heel goed dat zij van de wet geen prijsafspraken mogen maken. Maar ze zijn heel handig om het zo te doen dat wij er niet achter komen. Al deze dingen gebeuren vaak in het geniep. Ze zijn slim en innovatief» van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) in het Parool van december 2011, in reactie op berichtgeving dat er prijsafspraken tussen verzekeraars zouden zijn? Bent u het met de NMa eens dat zorgverzekeraars heel handig zijn om zulke wijze prijsafspraken te maken dat het toezicht op de zorgverzekeraarmarkt hier niet achter komt?
Navraag bij de NMa over deze kwestie heeft de volgende verduidelijking opgeleverd. In het gesprek met de betreffende journalist heeft de NMa de bredere context geschetst over hoe kartelafspraken in het algemeen gemaakt worden. Daarbij is aangegeven dat ondernemingen dit meestal heimelijk doen, om te voorkomen dat de NMa achter de kartelafspraken komt. Deze algemene uitingen zijn in het bewuste artikel ongelukkigerwijs toegeschreven aan het gedrag van zorgverzekeraars. De NMa betreurt dat hierdoor een beeld is geschetst dat zij niet heeft willen oproepen.
Klopt het dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) Marktscan Zorgverzekeringsmarkt van juli 2011 laat zien dat er provincies zijn waar de Herfindahl-Hirsschman Index (HHI) boven de 4000 punten uitkomt, zoals Friesland en Zeeland? Klopt het dat de fusie tussen de zorgverzekeraars Achmea en De Friesland hier nog niet eens in is verwerkt? Klopt het dat de vuistregel is dat concentratie een goede werking van de markt belemmert, indien de HHI hoger is dan 1800 punten, omdat dit wijst op een sterk geconcentreerde markt? Als er in alle provincies sprake is van een HHI hoger dan 1 800, punten en landelijk gezien van 2105 punten, is er in bepaalde provincies dan sprake van economische machtsposities van zorgverzekeraars? Is het u bekend of deze macht wordt gebruikt in onderhandelingen met zorgaanbieders?
Ja, het klopt dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) Marktscan Zorgverzekeringsmarkt van juli 2011 laat zien dat er provincies zijn waar de Herfindahl-Hirsschman Index (HHI) boven de 4 000 punten uitkomt, zoals in Friesland en Zeeland. Het klopt ook dat de fusie tussen de zorgverzekeraars Achmea en De Friesland hier nog niet in is verwerkt. In de zienswijze van de NZa op de fusie Achmea de Friesland heeft de NZa erop gewezen dat er verschillende factoren zijn die een toename van inkoopmacht van Achmea en De Friesland op de zorginkoopmarkt, ook in de provincie Friesland, disciplineren en daarmee voorkomen dat als gevolg van de concentratie de publieke belangen in het geding komen. De factoren die de NZa noemt zijn de concurrentie op de landelijke zorgverzekeringsmarkt, de zorgplicht van de zorgverzekeraar en dat de vertrouwensrelatie tussen zorgaanbieders en verzekerden sterker is dan die tussen zorgverzekeraar en verzekerden.
Ik heb geen signalen ontvangen dat zorgverzekeraars met een groot marktaandeel misbruik maken van hun positie. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft hiervoor de beleidsregel Aanmerkelijke marktmacht en de handreiking goed contracteren gepubliceerd. De hoogte van de HHI per provincie, zoals weergegeven in de Marktscan Zorgverzekeringsmarkt van de NZa, kan een eerste indicatie zijn voor de werking van de zorgverzekeringsmarkt. Andere indicaties zijn (de mogelijkheden voor) nieuwe toetreding, waar ik momenteel door de NZa een onderzoek naar laat doen, alsook de mogelijkheden voor verzekerden om over te stappen naar een andere zorgverzekeraar en de mate waarin zij daarvan in de praktijk gebruik maken.
Waarom worden in de NZa Marktscan Medisch specialistische zorg van december 2011 de marktaandelen per regio Noord, Zuid, West en Oost gepresenteerd, en bijvoorbeeld niet per provincie? Waarom wordt Agis als aparte inkoopcombinatie gezien, terwijl Agis onderdeel is van Achmea? Hoe verandert dit het gepresenteerde beeld? Wat zeggen de kleine relatieve verschillen in marktaandelen over de jaren 2007–2011 die de NZa rapporteert over de concurrentie tussen zorgverzekeraars?
De NZa heeft gekozen voor de indeling in de regio’s Noord, Zuid, West en Oost in verband met de presenteerbaarheid: de vier afbeeldingen per regio zijn overzichtelijker dan twaalf afbeeldingen per provincie. Een weergave van de twaalf provincies biedt ten opzichte van de vier regio’s geen meerwaarde aan informatie. Achmea en Agis worden apart weergegeven omdat er voor beide aparte contractprijzen worden aangeleverd en deze van elkaar kunnen verschillen. Worden de marktaandelen van Achmea en Agis bij elkaar opgeteld, dan ontstaat voor de verschillende regio’s het volgende beeld:
Noord
Oost
West
Zuid
Achmea
A-segment
15,7
15,6
17,2
5,8
B-segment
7,4
6,1
7,4
2,6
Agis
A-segment
2,9
6,3
10,5
0,5
B-segment
1,4
3,0
3,8
0,2
Achmea + Agis
A-segment
18,6
21,9
27,7
6,3
B-segment
8,8
9,1
11,2
2,8
De kleine relatieve verschillen in marktaandelen over de jaren 2007–2011 die de NZa rapporteert over de concurrentie tussen zorgverzekeraars zeggen op zichzelf weinig over of er veel of weinig concurrentie is tussen zorgverzekeraars. Wel geeft het aan dat de marktaandelen redelijk stabiel zijn. Voor een oordeel over concurrentie op de zorgverzekeringsmarkt moet niet alleen naar verschuiving in marktaandelen worden gekeken, maar onder andere ook naar de mate van switchen of dreiging van switchen (zie het antwoord op vraag 4).
Hoe komt het dat het Koninklijk Nederlands Genootschap Fysiotherapie van de NMa haar leden niet mag adviseren contracten met verzekeraars uit te stellen, terwijl Zorgverzekeraars Nederland (ZN) haar leden wel mag oproepen tot het hanteren van een nulgrens voor 2012, en gezamenlijke afspraken maakt over de bevoorschotting van ziekenhuizen, die zo vertraagd worden dat ze als dwangmiddel kunnen worden gebruikt tijdens de zorginkoop?
De NMa heeft de KNGF nadrukkelijk verzocht om haar leden duidelijk te maken dat zij individueel moeten beslissen om wel of geen contract met de verzekeraar te sluiten. Een oproep van de KNGF aan haar leden om geen contract met de verzekeraar af te sluiten kan als collectieve boycot functioneren en zo de concurrentie tussen fysiotherapeuten beperken. De KNGF heeft in haar gesprek met de NMa aangegeven niet de intentie te hebben gehad de concurrentie te beperken en zich aan de Mededingingswet te willen houden.
De NMa heeft de oproep van ZN beoordeeld als een gezamenlijke interpretatie van de zorgverzekeraars over wat er in het bestuurlijk akkoord over macrogroei is afgesproken. De brief waarin ZN deze interpretatie naar buiten heeft gebracht is geen afspraak tussen verzekeraars om voor ieder individueel ziekenhuis een nullijn te hanteren en heeft ook geen betrekking op de inkoop van afzonderlijke dbc’s.
Waarom mogen zorgaanbieders zich niet verenigen om collectief prijsafspraken met verzekeraars te kunnen maken, terwijl 6 zorgverzekeraars wel collectief onder de Multizorg VRZ inkoopcombinatie mogen inkopen bij zorgaanbieders? Op deze wijze maken zorgverzekeraars DSW, ASR, Eno, Zorg & Zekerheid en ONVZ toch dezelfde prijsafspraken en vermindert de concurrentie tussen deze zorgverzekeraars?
Er is een verschil in beoordeling tussen samenwerking bij inkoop en samenwerking bij verkoop. Zowel voor zorgverzekeraars als voor zorgaanbieders geldt dat er mededingingsrechtelijk gezien meer mogelijkheden zijn voor samenwerking bij de inkoop dan voor samenwerking bij de verkoop.
Het doel van samenwerking bij inkoop is namelijk niet om de onderlinge concurrentie te beperken, maar om de kosten van de in te kopen zorg te verlagen. Zolang verzekeraars op de markt voor verzekeringspolissen met elkaar concurreren, komen kostenvoordelen bij de inkoop via lagere premies aan verzekerden ten goede. Een gezamenlijk optrekken op dit vlak door de zes kleinste zorgverzekeraars heeft dan ook geen beperking van de mededinging op de markt voor polissen tot gevolg. Voor zorgaanbieders geldt evenzeer dat samenwerking bij inkoop, bijvoorbeeld ten aanzien van operatiemateriaal, niet gauw zal leiden tot een beperking van de mededinging.
Waar het collectieve prijsafspraken aan de verkoopzijde betreft, hetzij door zorgaanbieders hetzij door zorgverzekeraars, zal de kopende partij met een onnodig hoge prijs worden geconfronteerd. Zorgaanbieders die prijzen onderling afstemmen beperken daarmee de onderlinge concurrentie en zullen daarom al snel de Mededingingswet overtreden. Ditzelfde geldt wanneer zorgverzekeraars gezamenlijk de hoogte van de premie voor de Nederlandse verzekerden zouden bepalen. Scherp toezicht door de NMa acht ik van groot belang om te voorkomen dat partijen door prijsafspraken de kosten van de zorg onnodig hoog maken.
Als zorgverzekeraar Achmea een aandeel van 77% in de vergelijkingssite Independer neemt, mag deze site zich dan blijven aanprijzen als onafhankelijk en objectief? Wat kunnen de gevolgen voor de concurrentie zijn, als de grootste Nederlandse zorgverzekeraar een organisatie overneemt die de consumenten vertrouwen onafhankelijk en objectief inzicht in de zorgmarkt aan te bieden?
Achmea heeft per 1 januari 2012 inderdaad 77% van de aandelen van de vergelijkingswebsite Independer.nl in handen. Om de objectiviteit te kunnen blijven garanderen, heeft Independer aangegeven een Raad van Toezicht te zullen instellen. Deze raad ziet erop toe dat Independer het belang van de consument voorop blijft stellen, onder meer op het gebied van objectiviteit en privacy. Als bemiddelaar in de zin van de Wet op het financieel toezicht (Wft) dient Independer informatie te verstrekken die correct, duidelijk en niet misleidend is. Voor die gevallen waarin Independer adviseert gelden er nadere regels met betrekking tot de kwaliteit en passendheid van het advies. De AFM houdt hier toezicht op. In december 2011 heeft de AFM een nadere toelichting gegeven op de regels waaraan vergelijkingssites zich dienen te houden, om op die manier de informatieverstrekking via deze websites te verbeteren. Ik heb geen signalen ontvangen dat Independer deze regels zou overtreden.
De voorgenomen concentratie van Sanquin en het daardoor dreigende banenverlies |
|
Eeke van der Veen (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Sinds wanneer bent u op de hoogte van het voornemen van Sanquin om alle activiteiten in Amsterdam en Nijmegen te concentreren en de bloedbank in Groningen grotendeels op te heffen, met banenverlies in Groningen tot gevolg?1
Op 7 juni 2011 is VWS geïnformeerd over Bloedbank 2015, het voornemen van Sanquin om te reorganiseren.
In hoeverre bent u het eens met dit voornemen, en hoe heeft u dit met Sanquin gecommuniceerd?
Een voornemen tot reorganisatie wordt door mij niet getoetst op bedrijfsvoeringsaspecten, zoals werkgelegenheid. De door mij uitgevoerde toets hierop beperkt zich tot de wettelijke uitgangspunten van het beleid op het gebied van de bloedvoorziening, met name de eisen op het gebied van veiligheid, doelmatigheid en kwaliteit. Ook eventuele wijzigingen in de taakverdeling tussen de publieke en private tak van Sanquin als gevolg van een reorganisatie worden getoetst.
Is het waar dat tot concentratie wordt overgegaan om kosten te besparen? Zouden ook op andere wijze kosten bespaard kunnen worden, bijvoorbeeld door het verminderen van salarissen? Kan een overzicht gegeven worden van de salariskosten bij Sanquin, met name van het management?
Het wegnemen van doublures van bepaalde werkzaamheden en het concentreren van gelijksoortige bedrijfsactiviteiten op één locatie zoals beoogd met deze reorganisatie leidt tot efficiencyvoordeel en harmonisatie van producten en diensten. De concentratie van activiteiten leidt daarmee voor Sanquin tot besparing van kosten en tevens tot verbetering van de kwaliteit van de serviceverlening.
Kosten besparen door de salarissen te verlagen is moeilijk omdat deze in de CAO zijn vastgelegd. Een overzicht van de salarissen bij Sanquin wordt gepubliceerd in het jaarverslag en de jaarrekening van Sanquin. In 2010 bedroegen de totale salariskosten van Sanquin circa € 135 miljoen, waarvan € 861 000 voor de Raad van Bestuur. Overigens wordt het salaris van de leden van de Raad van Bestuur van Sanquin binnenkort onder het kader van de Wet Normering Topinkomens gebracht.
Kan worden aangegeven wat het doel is van de voorgenomen concentratie, en waarom concentratie absoluut noodzakelijk zou zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel mensen zullen een andere baan moeten zoeken? Op welke manier worden zij daarbij geholpen? Ligt er een sociaal plan? Zo nee, wanneer is dat er wel?
Op dit moment worden de gevolgen van de reorganisatie door Sanquin nader uitgewerkt, ondermeer in het formatieplaatsenplan. Er vindt thans ook overleg plaats met de vakbonden over de invulling van het sociaal plan.
Hoeveel mensen zal aangeboden worden hun werk voort te zetten op een andere locatie van Sanquin? In hoeverre vindt u het reëel een werknemer uit Groningen aan te bieden in Amsterdam te gaan werken?
Zie antwoord vraag 5.
Kan precies worden aangegeven welke onderdelen van Sanquin wel in Groningen blijven, en welke gevolgen voor de dienstverlening in de praktijk de voorgenomen concentratie heeft? Wat wijzigt er in de levering van bloed in spoedsituaties?
In Groningen blijven de donorkeuring en de bloedafname, de eindbewerking van het bloedproduct, therapeutische aferese, een uitgiftecentrum, een laboratorium voor immunohematologische diagnostiek, HRM-ondersteuning, kwaliteitsborging, de klinisch consultatieve dienst en het aan het UMCG verbonden stamcellaboratorium.
De reorganisatie zal geen negatieve gevolgen hebben voor de dienstverlening in de praktijk, ook niet voor de levering van bloed in spoedsituaties.
Kan precies worden aangegeven per welke datum deze voorgenomen concentratie is beoogd? Kan precies worden aangegeven per welke datum de werknemers duidelijkheid krijgen over hun toekomst?
Sanquin verwacht de reorganisatie in 2015 te hebben afgerond. De specifieke gevolgen voor de individuele werknemers zijn afhankelijk van het verloop van het overleg met de vakbonden en de Ondernemingsraad.
De beslissingsmacht van zorgverzekeraars over een ambulancepost op Walcheren |
|
Kees van der Staaij (SGP), Eeke van der Veen (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u aangeven of u nog steeds van mening bent dat het onverantwoord is dat de ambulancepost op Walcheren verdwijnt, zoals u in uw brief van februari 2011 aan de voorzitter van het Regionaal Overleg Acute Zorgketen (ROAZ) Zuidwest Nederland schreef?1
Gezien het unieke karakter van de situatie in Zeeland en van het verzoek om dit specifieke budget te verhogen was het voor de NZa zaak om zorgvuldig te werk te gaan. De NZa is immers onafhankelijk in haar oordeelsvorming. Van belang was hierbij dat de verzekeraar informatie zou verschaffen over de vraag in hoeverre de zorgplicht in het gedrang zou komen bij uitblijven van de extra financiering. Op 10 februari 2012 heeft de NZa, mede op basis van haar gesprek met de betrokken verzekeraar, besloten om het budget van Connexxion Ambulancezorg met terugwerkende kracht per 1 januari 2011 te verhogen.
Waarom schrijft u in uw brief van december 2011 aan de voorzitter van Gedeputeerde Staten Provincie Zeeland dat «gebleken is dat de betreffende beleidsregels geen ruimte bieden voor het honoreren van het specifieke verzoek van RAV Zeeland», en «dat beschikbaarstelling van extra middelen alleen aan de orde zou kunnen zijn ingeval door de zorgverzekeraar aannemelijk wordt gemaakt dat hij niet meer zou kunnen voldoen aan de op hem rustende wettelijke zorgplicht in geval de extra ambulance zou komen te vervallen»? Erkent u dat er hiermee – ondanks dat u het als minister van VWS onverantwoord vindt de extra ambulance te laten verdwijnen, en ondanks de op 22 april 2010 aangenomen motie-Van der Vlies2 – geen ambulancepost zal blijven als de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), en de grootste regionale zorgverzekeraars, hiertoe besluiten? Wat is dan de betekenis van de krachtens de Wet toelating zorginstellingen vastgestelde 45-minutennorm voor de bereikbaarheid van acute ziekenhuiszorg?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat regering en volksvertegenwoordiging het beslissende woord hebben over de bereikbaarheid van collectieve zorg in Nederland en niet de grootste verzekeraars in een regio, of een toezichthouder als de NZa? Als de volksvertegenwoordiging, de regering en andere betrokken partijen, waaronder de Provincie Zeeland, van oordeel zijn dat deze post aanvullend noodzakelijk is, kan het toch niet zo zijn dat een toezichthouder als de NZa alsnog aan de verzekeraar vraagt »aannemelijk te maken dat hij niet meer zou kunnen voldoen aan de op hem rustende zorgplicht in geval de extra ambulance zou komen te vervallen»? Wiens mening geeft in een dergelijke situatie dan de doorslag?
In de inrichting van de acute zorg geldt een heldere verantwoordelijkheidsverdeling. Als gezegd hebben zorgverzekeraars een wettelijke zorgplicht. Op het moment dat zij onvoldoende budget hebben om deze zorgplicht in de acute zorg uit te oefenen is het zaak dat daar een oplossing voor komt. Om die reden heeft de RAV Zeeland een verzoek bij de NZa ingediend om het budget op te hogen. Ik heb de NZa gevraagd om deze casus grondig te bekijken gezien mijn eerdere toezegging in de Kamer. Vervolgens is het aan de NZa om in deze specifieke casus oordeel te vormen en een besluit te nemen.
Hoe ziet u in het licht van het voorgaande uw eindverantwoordelijkheid als minister voor de 45-minutennorm? Erkent u dat het erop lijkt dat u in deze zaak uw verantwoordelijkheid als minister van VWS afschuift naar de zorgverzekeraars en de NZa, u het proces hierdoor onnodig vertraagt en daarmee de ambulancezorg in Zeeland tekort doet?
Naar mijn mening is de ambulancezorg in Zeeland niet tekort gedaan. De RAV heeft de ambulancepost de afgelopen periode zelf in de lucht gehouden en krijgt hier met terugwerkende kracht financiering voor. Ik hecht er daarbij aan dat de betrokken partijen hun verantwoordelijkheid nemen.
Wat bent u voornemens te doen in geval de zorgverzekeraar zou besluiten de definitieve financiering voor de extra ambulance niet structureel te regelen, mede in het licht van uw uitspraak dat u eindverantwoordelijk bent voor de borging van de cruciale zorg (in uw brief van 27 april jl.3 geeft u immers aan dat u voor de cruciale zorg, naast uw verantwoordelijkheid voor het zorgsysteem op zich, een extra verantwoordelijkheid hebt, en dat dit betekent dat, wanneer de zorgverzekeraar of het zorgkantoor ondanks alle inspanningen niet in staat zijn deze vormen van zorg beschikbaar te houden, de overheid zal zorgen voor de continuering ervan)? Hoe ziet u in het licht van deze specifieke situatie uw opmerking dat «de bekostiging van deze functies (waaronder de ambulancezorg) daar waar dat noodzakelijk is, vormgegeven zal worden via een zogenaamde beschikbaarheidsvergoeding», en dat «de hoogte van deze vergoeding zodanig dient te worden vastgesteld dat in alle gevallen (dus ook in krimpgebieden) dergelijke voorzieningen in stand gehouden moeten kunnen worden, zonder andere zorgaanbieders te benadelen»?
Het kan niet zo zijn dat als een zorgaanbieder of zorgverzekeraar aangeeft meer budget nodig te hebben, zonder aannemelijk te maken dat daarvoor goede redenen zijn, dat automatisch zou worden toegekend. De NZa toetst de redelijkheid van dat verzoek en handelt daarnaar. Zie verder mijn antwoord op vraag 1 en 2. Aangezien de NZa heeft besloten het budget van de RAV op te hogen is er geen reden voor mij om een beschikbaarheidsvergoeding in te zetten.
Het verzoeken van Europese steun om ontslagen medewerkers van Zalco weer aan het werk te helpen |
|
Eeke van der Veen (PvdA), Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u bereid per omgaande een aanvraag in te dienen bij de Europese Commissie voor steun uit het Europese Globaliseringsfonds waardoor de ontslagen medewerkers van Zalco inclusief de toeleveringsbedrijven en de provincie Zeeland geholpen kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben bereid een aanvraag in te dienen bij de Europese Commissie voor steun uit het Europese Globaliseringsfonds. Voorwaarde is uiteraard dat een aanvraag aan de voorwaarden voldoet. Momenteel wordt door de provincie Zeeland en het bedrijf Zalco hard gewerkt aan het opstellen van de concept-aanvraag plus de vereiste onderbouwing, die de basis vormt voor de formele aanvraag door Nederland. Dit gebeurt in nauwe en constructieve samenwerking met medewerkers van mijn ministerie, waarbij alles erop is gericht de aanvraag tijdig ingediend te krijgen.
Kunt u deze vragen per omgaande beantwoorden, aangezien de aanvraag door het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid uiterlijk 30 december 2011 door de Europese Commissie ontvangen moet zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Selectieve zorginkoop door verzekeraars |
|
Eeke van der Veen (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de tussenuitspraak van de College van Beroep voor het Bedrijfsleven (CBB)-rechter in de zaak van de Stichting Afweerstoornissen en de Schildklierstichting Nederland tegen de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa)?1
Ik neem aan dat u doelt op de uitspraak die u aanhaalt in voetnoot 2. Daarvan ben ik op de hoogte.
Wat is uw mening over deze uitspraak in relatie tot de uitspraak van College voor Zorgverzekeringen (CVZ)?1 Bent u van mening dat de aanspraak van een specialistisch geneesmiddel beperkt dient te kunnen worden tot een bepaalde zorgverlener als er sprake is van een dubbele aanspraak? Wat is de mening van het CVZ in deze?
In beginsel ben ik van oordeel dat de handelswijze van Menzis om de aanspraak te beperken tot een bepaalde zorgverlener in lijn is met het beleid ten aanzien van selectieve inkoop. De definitieve uitspraak van het CBB is echter bindend. Ik ga er vanuit dat de definitieve uitspraak in overeenstemming zal zijn met de tussenuitspraak van 8 december 2011. Daarom onderzoek ik op dit moment of een andere manier van toepassing dan wel wijziging van de regelgeving tegemoet kan komen aan dit vraagstuk. Ik ben voornemens uw Kamer in maart nader te informeren over deze kwestie.
In hoeverre heeft de NZa de polisvoorwaarden van 2010, 2011 en 2012 goedgekeurd van verzekeraars die de aanspraak van bijvoorbeeld immunoglobulines beperken tot de aanspraak geneeskundige zorg? Wat is uw mening over deze uitspraak in relatie tot de beantwoording van schriftelijke vragen ?2 3
De NZa is bij het toetsen van polissen uitgegaan van de duidingen van het CVZ. Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 2 en 10 heb geschreven ga ik er vanuit dat de definitieve uitspraak in overeenstemming zal zijn met de tussenuitspraak van 8 december 2011. Verzekeraars zullen alsdan extramurale aanspraken op de betreffende middelen moeten honoreren. Daarnaast zullen zij hun polissen zo nodig in overeenstemming moeten brengen met de definitieve uitspraak van het CBB. Menzis heeft de polissen inmiddels al aangepast.
Bent u van mening dat verzekeraars selectieve zorginkoop moeten toepassen? Bent u van mening dat selectieve zorginkoop noodzakelijk is voor doelmatigheid in de zorg? Hoe is dit te rijmen met deze uitspraak?
Ik ben van oordeel dat het wenselijk is dat zorgverzekeraars selectieve zorginkoop toepassen. Ook ben ik van oordeel dat dit noodzakelijk is om de doelmatigheid van de zorgverlening te vergroten en verwacht ik dat dit leidt tot een geleidelijke verhoging van de kwaliteit van de Nederlandse gezondheidszorg.
Deze uitspraak van het CBB beperkt de vrijheidsgraden van de verzekeraar tot selectieve zorginkoop. Zoals reeds in het antwoord op de vragen 2 en 10 is aangegeven beraad ik mij op de ontstane situatie en ben ik voornemens uw Kamer in maart nader te informeren over deze kwestie.
Wat is het verschil in gedeclareerde kosten van bijvoorbeeld immunoglobuline IV tussen de extramurale aanspraak (Z-index prijs) en de gemiddelde prijs in de nacalculatie van ziekenhuizen (enquete NZa GNIP)?
De prijzen die ziekenhuizen momenteel bedingen zijn mij niet bekend. Uit 2008 zijn mij wel cijfers bekend. Uit onderzoek van de NZa (Advies bekostiging dure – en weesgeneesmiddelen – onderzoeksresultaten X-factor, NZa oktober 2008) volgde dat er bij immunoglobulinen kortingen van 43% werden bedongen door ziekenhuizen.
Kunt u aangeven hoe groot de kostenstijging zal zijn als de immunoglobuline IV niet meer via de aanspraak geneeskundige zorg wordt gefinancierd, maar extramuraal tegen de taxe-prijs?
Dit is lastig in te schatten. Ik heb geen zicht op de actuele inkoopprijzen voor immunoglobulinen door ziekenhuizen. De huidige gedeclareerde totale uitgaven door ziekenhuizen aan immunoglobulinen bedroegen in 2010 ongeveer 20 miljoen euro. Zoals volgt uit het antwoord op vraag 5 heeft de NZa in 2008 bekend gemaakt dat er bij immunoglobulinen kortingen van 43% werden bedongen door ziekenhuizen.
In hoeverre acht u het mogelijk en realistisch dat een verzekeraar afspraken met ziekenhuizen kan maken over de financiering van specialistische geneesmiddelen (zoals voorgesteld in de CBB-uitspraak) terwijl het ziekenhuis financieel voordeliger uit is wanneer van de dubbele aanspraak gebruik wordt gemaakt?
De zorgverzekeraar kan de aanspraak op specialistische geneesmiddelen die zowel onder farmaceutische zorg als onder geneeskundige zorg vallen, niet meer via de polis beperken tot geneeskundige zorg. In het kader van de zorginkoop is het echter in beginsel nog steeds mogelijk om hierover afspraken te maken met ziekenhuizen. Op voorhand is niet in te schatten in hoeverre zorgverzekeraars alsnog afspraken gaan maken met ziekenhuizen.
Zijn de kosten van bestaande behandelingen met specialistische geneesmiddelen meegenomen in de tariefberekening van de Diagnose Behandelingscombinaties (DBC)-zorgproducten? Wat betekent het voor deze tariefberekening dat door de CBB-uitspraak een zorgverzekeraar geen doelmatigheidskeuze meer mag maken en (dure) specialistische geneesmiddelen, zoals bijvoorbeeld reserve antibiotica zowel onder de aanspraak geneeskundige zorg zijn opgenomen, als een Geneesmiddelen Vergoedingssysteem (GVS)-vergoeding kennen?
De kosten van bestaande behandelingen met specialistische geneesmiddelen zijn alleen in de tariefberekening van een DBC meegenomen indien deze middelen niet zijn opgenomen op de lijst dure geneesmiddelen. Voor middelen op de lijst van dure geneesmiddelen is de beleidsregel dure geneesmiddelen van toepassing, die de vergoeding in het budget voor de instelling bepaalt. Uitgangspunt voor de overige middelen is dat deze in de tariefberekening van de DBC worden meegenomen.
De CBB uitspraak heeft geen invloed op de huidige tariefberekening van DBC’s. Voor zover behandelingen samenhangen met geneeskundige zorg zal het middel bekostigd worden via de beleidsregel dure geneesmiddelen of via de DBC indien het middel niet op de lijst van dure geneesmiddelen staat.
Is het waar dat de uitspraak van de CBB rechter de tariefberekening voor de DBC-zorgproducten voor ziekenhuisverplaatste zorg met specialistische geneesmiddelen die niet als aanvullende zorgprestaties (add)-on kunnen worden gefinancierd, ontkracht? Zo nee, waarom niet?
Nee. In de zorgproducten zijn alle met de behandeling samenhangende kosten meegenomen. Dit betekent dat de zorgverzekeraar en het ziekenhuis een integrale prijsafspraak maken, dus inclusief de kosten voor geneesmiddelen. Alleen bij dure geneesmiddelen (die op de beleidsregel dure geneesmiddelen staan) ontvangen ziekenhuizen afzonderlijke financiering via de zogenoemde add-ons.
Bent u van plan het Besluit zorgverzekering aan te passen, zoals de CBB-rechter in zijn uitspraak, aanbeveelt zodat doelmatige zorginkoop kan plaatsvinden en geen dubbele aanspraken mogelijk zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het weigeren van patiënten door te weinig budget van zorgverzekeraar Achmea |
|
Eeke van der Veen (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht dat het TweeSteden ziekenhuis in Tilburg en Waalwijk dit jaar geen verzekerden van Achmea meer wil behandelen, omdat Achmea te weinig budget beschikbaar heeft gesteld?1
Ja.
Deelt u de mening dat zorgverzekeraar Achmea een zorgplicht voor haar verzekerden heeft en dus verantwoordelijk is voor tijdige, kwalitatieve en bereikbare verzekerde zorg? Vervult Achmea op deze wijze haar zorgplicht?
Ja, Achmea heeft een zorgplicht. De wijze waarop de zorgplicht moet worden nagekomen is afhankelijk van of de zorg in natura verzekerd is of op basis van restitutie. Ik heb geen aanwijzingen dat Achmea de zorgplicht niet nakomt.
Klopt het dat Achmea voor 2011, kijkende naar het aantal verzekerden bij Achmea in de regio, relatief minder budget met het TweeSteden ziekenhuis is overeengekomen dan de andere verzekeraars?
Ik heb begrepen dat Achmea in mei met het TweeSteden Ziekenhuis een overeenkomst met volumebeperking heeft afgesloten en dat partijen op basis van maandelijkse rapportages van het ziekenhuis zouden bekijken of het afgesproken volume voldeed. Hoe de overeenkomst van het TweeSteden Ziekenhuis met Achmea zich verhoudt tot de overeenkomsten met andere verzekeraars weet ik niet.
Klopt het dat de volumeafspraken tussen Achmea en het TweeSteden ziekenhuis over 2011 op dit moment al zijn bereikt?
Op basis van de mij beschikbare informatie kan ik daar het volgende over zeggen. Eind november heeft Achmea van het TweeSteden Ziekenhuis een signaal gekregen dat het afgesproken volume voor 2011 niet geheel toereikend zou zijn. In het hierop volgende overleg, begin december, heeft Achmea niet de conclusie getrokken dat een aanpassing van de in mei gesloten overeenkomst noodzakelijk was. Relevante overwegingen van Achmea daarbij zijn geweest dat het bereikte volumeplafond geen belemmering zou zijn voor mensen met een spoedeisende hulpvraag of voor mensen die al in behandeling waren. Voorts heeft voor Achmea meegespeeld dat, voor het in 2011 betrekkelijk kleine aantal verwachte electieve zorgvragen, een goede terugvaloptie beschikbaar was in Tilburg of in andere ziekenhuizen in Zuid Nederland.
Deelt u de mening dat de bewering dat «het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de verzekeraars en de ziekenhuizen hebben afgesproken dat de budgetten voor 2012 niet stijgen» in het artikel onjuist is? In het bestuursakkoord is toch een ongecorrigeerde omzetgroei van 2,5% afgesproken? De zorgverzekeraars hebben toch zelfstandig besloten voor 2012 een nulgrens te hanteren?
Op eerdere schriftelijke vragen van de heer Van der Veen over de brief waarin de zorgverzekeraars aan de ziekenhuizen hun voornemen kenbaar maken dat zij bij de inkoopcontracten voor 2012 zullen uitgaan van nul procent stijging, heb ik op 28 september j.l. het volgende geantwoord: «Blijkens de brief van ZN is de inzet van verzekeraars voor 2012 gebaseerd op de afspraak in het hoofdlijnenakkoord, met daarin verdisconteerd de verwachte ontwikkeling van de uitgaven van vorig jaar en dit jaar. Zorgverzekeraars geven hiermee aan dat zij oog hebben voor de noodzaak van de beheersing van de gezondheidszorg uitgaven. De keuze voor een brief is de keuze van ZN. Zij hadden ook kunnen kiezen voor een andere manier van communiceren, zoals een gesprek.» Aan dit antwoord heb ik niets toe te voegen.
Het verdwijnen van spoedeisende hulp in het Dokkumer ziekenhuis voor Noordoost Friesland |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA), Eeke van der Veen (PvdA) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van berichtgeving over ziekenhuis De Sionsberg in Dokkum waar drie afdelingen moeten sluiten en van de berichten dat tegen deze sluiting veel verzet is?1
Ja, ik heb van de berichtgeving kennisgenomen.
Hoe beoordeelt u de verontwaardiging en bezorgdheid van veel inwoners van deze regio over het wegtrekken van belangrijke medische voorzieningen?
De minister van VWS kan zich heel goed voorstellen dat de ontwikkelingen ten aanzien van het ziekenhuis leiden tot zorgen bij de mensen in de regio. Het ziekenhuis gaat immers bepaalde functies niet meer aanbieden. De minister van VWS vindt het belangrijk dat de patiënt keuzevrijheid heeft. De zorgverzekeraar heeft via het inkoopbeleid een belangrijk instrument in handen om deze keuzevrijheid te bevorderen. De minister van VWS is verantwoordelijk voor de kwaliteit en continuïteit van de zorg. Er zijn voldoende ziekenhuizen in de omgeving die de zorg in de regio kunnen aanbieden zonder dat de kwaliteit en continuïteit van de zorg in het geding is.
Voor de inrichting van de verloskundige zorg in de regio volgt uiterlijk op 1 mei aanstaande een aanvullend plan. Speciaal voor deze opdracht zal een werkgroep in het leven worden geroepen. In deze werkgroep zullen mogelijkheden van regionale samenwerking en nieuwe en innovatieve vormen van geboortezorg worden verkend.
Deelt u de mening dat het wegtrekken van onderdelen van een belangrijke regionale ziekenhuisfunctie een nadrukkelijke verslechtering is van de vitaliteit en leefbaarheid van een krimpregio als Noordoost Friesland? Zo ja, wat betekent dit concreet voor uw inzet? Zo nee, waarom niet?
Er is zeker een relatie tussen voorzieningen als zorg en leefbaarheid en vitaliteit. Het is alleen heel goed mogelijk om een hoog niveau van leefbaarheid te borgen zonder dat voorzieningen zeer nabij zijn. Kwaliteit en bereikbaarheid van voorzieningen zijn namelijk belangrijker dan nabijheid. In een aantal gevallen is het noodzakelijk om afspraken te maken over concentratie van voorzieningen in een beperkter aantal vestigingen om de kwaliteit ervan te kunnen handhaven. In de interbestuurlijke aanpak van krimp wordt in samenwerking tussen maatschappelijke organisaties, gemeenten en in een aantal gevallen provincies daarom afspraken gemaakt over de spreiding van voorzieningen als zorg in regionale en provinciale actieplannen bevolkingsdaling. Een belangrijk punt in de actieplannen is de bereikbaarheid van publieke en private voorzieningen.
Kunt u aangeven hoe deze situatie van verschraling van lokale zorgvoorzieningen past binnen de intenties van de rijksoverheid om krimpregio’s te versterken?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag drie, kunnen regionale afspraken over spreiding en bereikbaarheid van onder andere zorgvoorzieningen de leefbaarheid in krimpregio’s ook op langere termijn borgen.
Welke mogelijkheden zijn er naar uw mening om er toch voor te zorgen dat zorgdiensten zoals de spoedeisende hulp en de afdeling verloskunde voor deze regio behouden kunnen worden?
Voor de acute zorg (inclusief de verloskundige zorg) is inmiddels in de regio voorzien in extra ambulancecapaciteit zowel in auto’s als een extra ambulancestandplaats. Daarnaast zijn afspraken gemaakt met het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) over eventuele inzet van de helikopter voor de achterwachtfunctie. Met deze maatregelen is de bereikbaarheid van de acute zorg in de regio binnen 45 minuten geborgd. Het zorgbeleidsplan van De Sionsberg moet antwoord geven op datgene wat verantwoord in De Sionsberg kan worden uitgevoerd in de komende jaren. Voorts zijn er voldoende ziekenhuizen in de omgeving die de zorg in de regio kunnen aanbieden zonder dat de kwaliteit en continuïteit van de zorg in het geding zijn.
De provincie Friesland onderschrijft het belang van kwalitatief goede en bereikbare zorg, maar is als provincie alleen verantwoordelijk voor het vaststellen van het spreidingsplan van de ambulancezorg. De provincie spreekt de Regionale Ambulancevoorzieningen (RAV) aan op het realiseren van de norm: ambulances moeten binnen 45 minuten bij de spoedeisende hulp (SEH) van een ziekenhuis kunnen zijn.
Op welke vormen van beschikbaarheidsbijdragen kan ziekenhuis De Sionsberg per 2012 aanspraak maken? Deelt u de mening dat er een beschikbaarheidsbijdrage voor kleine streekziekenhuizen moet komen?
Voor 2011 heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) De Sionsberg een beschikbaarheidstoeslag van circa € 3 672 026,– toegekend. De minister van VWS heeft De Sionsberg bij brief van 23 december 2011, kenmerk CZ/IPZ-3099092, laten weten dat de NZa voor de beschikbaarheidstoeslag 2012 zal aansluiten bij de toeslag voor 2011, onder de voorwaarde dat er een adequaat plan wordt opgesteld dat de acute zorg in de regio voldoende waarborgt. De minister van VWS heeft u deze brief op 23 december 2011 in afschrift doen toekomen.
In de brief van 27 april 2011 over de continuïteit van zorg heeft de minister van VWS uw Kamer gemeld dat zij een verantwoordelijkheid heeft voor de continuïteit van cruciale zorg, waaronder de bereikbaarheid van spoedeisende zorg binnen 45 minuten. Juist in de rurale gebieden vereist de naleving van de randvoorwaarden voor kwaliteit en bereikbaarheid van de spoedeisende zorg binnen 45 minuten extra aandacht. Die ziekenhuizen die nodig zijn voor de bereikbaarheid binnen 45 minuten en die als gevolg van onvoldoende zorgvraag de spoedeisende zorg niet kostendekkend in stand kunnen houden, kunnen in aanmerking komen voor een beschikbaarheidstoeslag. De exacte voorwaarden voor deze toeslag worden in de loop van 2012 nader uitgewerkt.
Deelt u de mening dat er onverkort voldaan moet worden aan de normen die gelden voor aanrijtijden naar regionale voorzieningen voor o.a. spoedeisende hulp en verloskunde? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot de beschikbaarheid van deze diensten in het ziekenhuis van Dokkum?
De minister van VWS deelt de mening dat er onverkort voldaan moet worden aan de normen die gelden voor aanrijtijden naar regionale voorzieningen voor onder andere spoedeisende hulp en verloskunde. Om die reden zijn er per direct maatregelen getroffen om de bereikbaarheid van de acute zorg in de regio binnen de normtijd van 45 minuten te borgen. Zie hiervoor het antwoord onder vraag 5.
Op welke wijze bent u bereid of voornemens om een rol te spelen in het zoveel mogelijk overeind en bereikbaar houden van dergelijke zorgvoorzieningen voor Dokkum en omstreken?
Zie het antwoord op vraag 2 en 5.
De brancheanalyse gezondheidszorg |
|
Eeke van der Veen (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de brancheanalyse 2011 van PricewaterhouseCoopers (PwC) voor wat betreft de ziekenhuizen?1
Ik heb begrepen dat PriceWaterhouseCoopers (PwC) in zijn brancheanalyse de jaarrekeningen over 2010 van ziekenhuizen heeft geaggregeerd en geanalyseerd. Het algemene beeld dat uit de analyse naar voren komt is inmiddels bekend: in 2010 zijn zowel de resultaten als de weerstandsvermogens van ziekenhuizen verbeterd. PwC gaat in het bijzonder in op de complexiteit door de invoering van DOT en prestatiebekostiging, alsook de strengere solvabiliteitsregels voor verzekeraars en de mogelijke consequenties hiervan voor het al dan niet continueren van de bevoorschotting van ziekenhuizen door verzekeraars.
Over dat laatste punt merk ik op dat in het bestuurlijk hoofdlijnenakkoord 2012–2015 ten aanzien van sturing en informatievoorziening afspraken zijn gemaakt over de monitoring van de productieontwikkeling bij zorgaanbieders. In dat kader is ook vastgelegd dat verzekeraars en aanbieders afspraken zullen maken over de bevoorschotting van onderhanden werk, en dat verzekeraars en aanbieders zich zullen inspannen om zo snel mogelijk tot afronding van de contractering inclusief afspraken over bevoorschotting te komen.
Ik ga er van uit dat verzekeraars en aanbieders tijdig gevolg zullen geven aan deze afspraken en daarmee de bevoorschotting in 2012 in onderling overleg zullen borgen. Inmiddels heeft hierover ook bestuurlijk overleg plaatsgevonden. Verzekeraars hebben in dat overleg aangegeven dat afspraken over de bevoorschotting wat hen betreft op lokaal niveau thuishoren. Tegelijkertijd hebben zij aangegeven er op te vertrouwen dat er tijdig constructieve afspraken zullen worden gemaakt met de zorgaanbieders.
Deelt u de zorgen dat de risico's toenemen en er in 2012 acute betalingsproblemen kunnen ontstaan als gevolg van een nieuw declaratiesysteem en het terugtrekken van voorschotten door verzekeraars, mede ingegeven door aangescherpte kapitaaleisen?
Ten aanzien van de bevoorschotting is mij bekend dat verzekeraars zich voor 2012 terughoudender opstellen dan voorheen, mede als gevolg van aangescherpte kapitaaleisen.
DBC-Onderhoud is inmiddels namens alle betrokken partijen aan de slag met het technisch mogelijk maken van een uniforme wijze van bevoorschotting op basis van onderhanden werk via een zogenaamde liquiditeitsgrouper die uiterlijk medio 2012 gereed zal zijn.
Zoals eerder aangegeven heb ik er vertrouwen in dat veldpartijen in samenspraak tot een bevredigende oplossing voor de periode tot medio 2012 zullen komen, waarmee eventuele betalingsproblemen zullen worden voorkomen.
Deelt u de mening dat patiënten hier in zorgverlening geen nadelige gevolgen van mogen ondervinden, en u als minister van VWS daar eindverantwoordelijk voor bent? Hoe gaat u voorkomen dat patiënten nadelige gevolgen ondervinden?
Ik heb op dit moment geen enkele aanleiding te veronderstellen dat de zorgverlening nadelige gevolgen zal ondervinden van de lopende discussie over bevoorschotting tussen verzekeraars en zorgaanbieders.
Hoe groot is naar schatting de actuele schuld van ziekenhuizen aan verzekeraars?
PwC constateert in zijn brancheanalyse op basis van de jaarrekeningen 2010 dat ziekenhuizen cumulatief nog 1,6 miljard euro aan schuld hebben uitstaan bij verzekeraars met betrekking tot reeds verleende voorschotten op onderhanden werk. VWS heeft op dit punt geen recentere cijfers beschikbaar.
Gaat u concrete acties ondernemen, al dan niet via de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), richting zorgverzekeraars of ziekenhuizen, zoals een landelijke voorschotregeling?
Wanneer gaat u de Kamer informeren over de inhoud en uitkomst van die acties?
Ik ben van mening dat de bevoorschotting eerst en vooral een zaak is tussen verzekeraars en ziekenhuizen onderling.
Wel heb ik, zoals eerder aangegeven, DBC-Onderhoud opdracht gegeven om een zogenaamde liquiditeitsgrouper te bouwen. Daarnaast heb ik de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en het College voor zorgverzekeringen (CVZ) gevraagd om te bezien op welke wijze bevoorschotting van transitiebedragen vormgegeven zou kunnen worden. Langs die weg zouden instellingen die forse transitiebedragen verwachten uit hoofde van het transitiemodel dat de invoering van prestatiebekostiging in 2012 en 2013 ondersteunt aanzienlijk eerder over de bijbehorende financiële middelen kunnen beschikken.
Verder laat ik me vanzelfsprekend op de hoogte houden van de vorderingen die verzekeraars en ziekenhuizen maken bij de onderhandelingen over de contractering voor 2012 en bijbehorende afspraken over de bevoorschotting.
Het uitblijven van een structurele financiering van de toegezegde extra ambulancepost op de Kop van Walcheren |
|
Henk van Gerven , Kees van der Staaij (SGP), Eeke van der Veen (PvdA), Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de brief aan de minister, die gisteren in de Gedeputeerde Staten van Zeeland besproken is, waarin aandacht wordt gevraagd voor de definitieve afwikkeling van de toegezegde structurele financiering van de extra ambulance op de Kop van Walcheren?
Ja.
Kunt u aangeven wat de reden is dat de financiering van de extra ambulance op de Kop van Walcheren nog steeds niet structureel geborgd is, ondanks de toezegging die u in februari 2011 gedaan hebt aan de voorzitter van het Regionaal Overleg Acute Zorg Zuid-West-Nederland, en ondanks de oproep van de Kamer ter uitvoering van motie Van der Vlies?1
In het voorjaar van 2011 heb ik de NZa verzocht stappen te nemen, waardoor het budget van de RAV Zeeland zodanig uitgebreid kan worden, zodat extra ambulancezorg in regio Zeeland mogelijk is. In mijn verzoek aan de NZa heb ik aangegeven dat een en ander, met terugwerkende kracht, per 1 januari 2011 in zou moeten gaan.
De aanvraag dient te worden beoordeeld aan de hand van het NZa-beleid inzake ambulancezorg en daarbij is het zaak om zorgvuldig te werk te gaan. Naast een goede onderbouwing van de hoogte van de financiering is hierbij ook een onderbouwd standpunt door de betrokken verzekeraars van belang. De NZa heeft mij laten weten contact te hebben met de RAV Zeeland en de betrokken verzekeraars om zo de juiste gegevens te ontvangen. Ondanks diverse correspondentie over en weer heeft de NZa nog niet de juiste gegevens ontvangen. Vanwege eerder genoemde zorgvuldigheidsoverwegingen kan de NZa nog niet besluiten over de financiering.
Kunt u aangeven wanneer inhoud gegeven wordt aan deze toezegging, ervan uitgaande dat zulks in elk geval met terugwerkende kracht geldt?
De beoordeling van dit verzoek is aan de NZa. De NZa heeft toegezegd vanuit haar toezichtrol zonodig te handhaven op de zorgplicht van betrokken verzekeraars en daarover een besluit te nemen. Dit besluit wordt uiterlijk binnen enkele weken genomen.
Artsen die 1 miljard extra declareren |
|
Eeke van der Veen (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Weet u dat artsen tussen 2006 en 2008 voor 1 miljard Euro extra inkomsten bij elkaar sjoemelden?1 Wat vindt u hiervan?
Ik heb kennis genomen van het door het lid Van der Veen aangehaalde Volkskrant-artikel waarin gerefereerd wordt aan een promotieonderzoek van dr. Hasaart. Laat ik vooropstellen dat ik het woord «sjoemelen» in de kop van dit artikel misplaatst vind. De onderzoeker spreekt zelf over onbedoelde en onjuiste declaraties. Daarbij mist het artikel belangrijke nuances die wel zijn gemaakt in het eigenlijke onderzoek, waar ik inmiddels eveneens kennis van heb mogen nemen. De 1 miljard Euro betreft een cumulatief en een geëxtrapoleerd bedrag tussen 2006 en 2008 waar nog niet de gebruikelijke controles door de onderzochte verzekeraar over hadden plaatsgevonden. Zorgverzekeraars hebben op grond van dergelijke controles een deel van dit bedrag teruggevorderd.
Wat vindt u ervan dat 5% van de zorg die artsen en ziekenhuizen in rekening brachten dubbel werd gedeclareerd?
Het onderzoek richt zich in feite op twee verschillende soorten onwenselijk declaratiegedrag van ziekenhuizen: upcoding en overdeclaratie. Bij upcoding wordt er een duurdere DBC gekozen dan strikt medisch noodzakelijk. Bij overdeclaratie worden meerdere DBC's geopend bij een bepaalde behandeling, waardoor sommige activiteiten dubbel worden gedeclareerd. Als dit opzettelijk gebeurt, is er sprake van fraude.
Verzekeraars voeren formele en materiële controles uit om te kijken of er juist wordt gedeclareerd. In de formele controles wordt gecheckt of de declaraties juist zijn ingediend volgens de wet en regelgeving. In de materiële controles gaat de zorgverzekeraar na of de gedeclareerde zorg ook daadwerkelijk is geleverd. Van zorgverzekeraar CZ heb ik vernomen dat er over het algemeen geen sprake bleek van kwade opzet, dus van fraude, maar dat onduidelijkheden in het declaratieproces de oorzaak waren van veel dubbele declaraties. Meestal komen de verzekeraar en de specialist er in hoor en wederhoor samen uit en wordt het teveel gedeclareerde bedrag teruggestort.
Ik acht het van groot belang dat eventuele verkeerde prikkels of onduidelijkheden in het systeem weggenomen worden. Met de invoering van DOT worden de prikkels voor dergelijk declaratiegedrag voor een belangrijk deel ondervangen, onder andere door de invoering van vaste afsluitregels en automatische afleiding van het juiste DOT-zorgproduct. Medisch specialisten kunnen straks niet meer zelf een DBC sluiten en een nieuwe openen voor dezelfde zorgvraag: de DBC sluit 42 (operatief) of 90 dagen (poliklinisch) na het laatste contact met de patiënt. Daarbij wordt het DOT-zorgproduct niet meer door de medisch specialist gekozen, maar leidt een onafhankelijk computersysteem (de Grouper) af welk DOT-zorgproduct het best past bij de geregistreerde diagnose en zorgactiviteiten.
Ook de rol van de verzekeraar wordt steeds belangrijker in de afspraken en controle bij ziekenhuizen. Verzekeraars krijgen meer belang en mogelijkheden bij de kostenbeheersing. De invoering van prestatiebekostiging, het vervallen van de collectieve afspraken, de vergroting van de mogelijkheden tot prijsonderhandeling, het vergroten van de risicodragendheid van verzekeraars, zullen alle leiden tot een actievere rol voor verzekeraars. Dit is ook bevestigd in het hoofdlijnenakkoord dat ik enkele maanden geleden met veldpartijen heb gesloten. Hiernaast ben ik samen met veldpartijen een project «intensivering controle en toezicht» gestart om de mogelijkheden tot verbetering van het systeem vanuit het controle- en toezichtperspectief te bezien.
Wat vindt u ervan dat medische ingrepen die relatief veel geld opleveren met de huidige Diagnose Behandeling combinatie (dbc) structuur, zoals heupoperaties, vaker werden uitgevoerd dan behandelingen waarop niet wordt verdiend?
De onderzoeker noemt in haar onderzoek geen oorzaak voor het vaker uitvoeren van bepaalde behandelingen: «De volume-effecten die we hebben gevonden kunnen we niet direct interpreteren als overproductie. Er kunnen ook andere redenen zijn voor de toename in volume zoals eerder bestaande wachtlijsten, onderbehandeling of verschillen in behandelstijl.»
Als de uitgevoerde behandelingen hebben geleid tot overbehandeling, dan is dat geen goede zaak, zowel vanuit financieel oogpunt, als vanuit kwaliteitsoogpunt. Ten algemene laat dit het belang zien van het inrichten van de juiste financiële prikkels in het bekostigingssysteem. Dit vraagt om passende tarieven voor de DBC’s. Ik ben van mening dat die voor een groot deel in de onderhandelingen tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars het beste tot stand kunnen komen. De afgelopen overgangsjaren is er veel ervaring opgedaan met het onderhandelen over DBC’s. Met de uitbreiding van het vrije segment naar 70% krijgt de sector de ruimte om over meer zorg goede prijsafspraken te maken. De invoering van DOT helpt hierbij. De nieuwe DOT-zorgproducten zijn medisch herkenbaarder en kostenhomogener. Dit draagt bij aan goede onderhandelingen over kwaliteit, volume en prijs. Ik ben me er wel van bewust dat bij de invoer van een nieuw systeem er altijd opstartproblemen zijn, en onduidelijkheden. Partijen hebben nog geen ervaring opgedaan met het declararen van DOT-zorgproducten. Ik houd een vinger aan de pols hoe het loopt.
In dit verband wijs ik u er graag op dat het bevorderen van gepast gebruik en het terugdringen van praktijkvariatie en daarmee van onnodige zorg, een belangrijk speerpunt is in het bestuurlijk hoofdlijnenakkoord dat ik met de sector heb gesloten. Overigens geeft de NZa via het vereveningsonderzoek extra aandacht aan gepast gebruik ten behoeve van de controle op de middelen die ten laste van het zorgvereveningsfonds mogen worden gebruikt. Tot slot wil ik u wijzen op het convenant over gepast gebruik dat ondertekend is door de NPCF, de KNMG, ZN, DBC-Onderhoud, de Nza, de Regieraad Kwaliteit van Zorg, ZonMw en het CVZ. Deze partijen hebben de intentie uitgesproken om gezamenlijk inzicht te krijgen in de aard en omvang van ongepast gebruik en welke verbeteringen hiervoor zouden moeten worden doorgevoerd.
Wat is volgens u de reden dat op locaties met vrijgevestigde artsen vaker duurdere behandelingen, zoals operaties met overnachting, werden ingezet dan in ziekenhuizen met artsen in loondienst?
In het onderzoek wordt geconcludeerd dat er een variatie bestaat tussen ziekenhuizen in de verhouding goedkopere en duurdere DBC’s bij een aantal aandoeningen. Hierbij spelen patiëntenkenmerken een rol. De onderzoeker wijst echter terecht ook op andere kenmerken die van invloed zijn op de mate waarin upcoding voorkomt. De «declaratiecultuur» van een ziekenhuis wordt hierbij genoemd. Het is daarom van belang dat zorgverzekeraars naast het maken van prijsafspraken ook toezicht houden en acties ondernemen bij onjuist declaratiegedrag, door bijvoorbeeld de verhouding tussen bepaalde DBC’s te benchmarken tussen ziekenhuizen. Zorgverzekeraars zijn hier steeds beter toe in staat.
Het is van belang om de financiële prikkels in de zorg in balans te brengen. Betere kwaliteit en het wegwerken van wachtlijsten door extra inspanningen moeten beloond worden. Daar staat tegenover dat dit niet moet doorslaan naar uitsluitend omzetgedreven zorgaanbod. Met het invoeren van het beheersmodel voor medisch specialisten per 2012 wordt de prikkel om «te veel» te declareren beperkt. Meer verrichtingen doen levert vrijgevestigd medisch specialisten boven de honorariumgrens niet meer honorariumomzet op, aangezien er in dat beheersmodel een vast plafond geldt voor de honorariumomzetten van alle medisch specialisten werkzaam in een instelling. Er blijft echter wel een prikkel bestaan voor individuele specialisten om meer te declareren. Met de invoering van de grouper en de vereenvoudiging van de productstructuur verwacht ik evenwel dat de mogelijkheden hiertoe verkleind worden. Ook de zorgverzekeraar heeft hier, zoals gezegd, een belangrijke rol.
Wie is er verantwoordelijk voor het beperken en controleren van het sjoemelen met declaraties? Zijn dat de zorgverzekeraars, de artsen zelf, of de minister van VWS?
Juist registreren en declareren van de geleverde zorg is een verantwoordelijkheid van de arts en andere registrerende zorgprofessionals alsmede van de organisatie waarbinnen de arts of andere zorgprofessionals werken. De wijze waarop geregistreerd en gedeclareerd dient te worden is vastgelegd in de registratie- en declaratieregels van de NZa.
De zorgverzekeraars controleren de declaraties. Zij willen alleen correcte declaraties vergoeden vanwege de premiestelling en omdat zij alleen correcte declaraties ten laste van de Zvw mogen brengen. Hiertoe voeren zorgverzekeraars formele controles (voldoet de declaratie aan de voorwaarden?) en materiële controles (is de gedeclareerde zorg daadwerkelijk en doelmatig geleverd?) uit. Dit geldt ook voor de controle op de DBC’s waarbij met name gekeken wordt of voldaan wordt aan de registratieregels en declaratiebepalingen van de NZa.
Bent u het ermee eens dat patiënten vaak niet in staat zijn dit sjoemelen te ontdekken en te stoppen, zelfs als ze de dbc rekening ontvangen hebben?
Het is de verantwoordelijkheid van aanbieders om goed te declareren. Daarna is het de verantwoordelijkheid van zorgverzekeraars om de gedeclareerde zorg te controleren op onrechtmatigheden en van de NZa om toezicht te houden op hoe de zorgverzekeraars deze taak uitvoeren.
Patiënten hebben een signaalfunctie en kunnen misstanden melden bij de zorgverzekeraar en/of de toezichthouders. Ik ben het met u eens dat het voor patiënten lastig is om op basis van de zorgrekening onjuiste declaraties te ontdekken. Dit heb ik ook in de begrotingsbehandeling aan de orde gesteld. Het heeft voor een patiënt weinig zin als er een rekening wordt opgestuurd waarop alleen maar codes staan. Sommige verzekeraars doen dit al heel goed, maar de meeste hebben hier nog echt een verbeterslag te maken.
Bent u het eens met de conclusie van econome Hasaart dat de financiering van het zorgstelsel, sinds 2005 op basis van dbc’s, strategisch gedrag uitlokt bij artsen en zorginstellingen om hun inkomen op te krikken?
In het onderzoek wordt geconcludeerd dat de invoering van het DBC-systeem een effect heeft op het gedrag van medisch specialisten en ziekenhuizen. Het is van belang dat we de prikkels juist leggen. Dat houdt in dat extra inzet met als doel meer gezondheidswinst wordt beloond.
Afgezien van de gezondheidswinst hebben we de laatste jaren enorme verschillen in de honorering van medisch specialisten geconstateerd. De DBC-systematiek die in 2005 is ingevoerd heeft veel positieve effecten. De DBC-systematiek maakt de zorg transparant, beloont extra inzet van zorgaanbieders, heeft positief effect op wachtlijsten gehad en stimuleert doelmatigheid in de zorg. Ieder systeem heeft risico’s. Binnen de DBC-systematiek en prestatiebekostiging bleek er een risico te zijn dat DBC’s leidden tot overproductie. Ik verwacht dat door DOT dergelijke risico’s beperkt worden. De NZa zal de werking van DOT in de praktijk gaan monitoren.
Er is ook een rol voor zorgverzekeraars. Door het vrije segment uit te breiden naar 70% kunnen zorgverzekeraars over meer zorg voor een countervailing power zorgen. Door de toenemende rol van verzekeraars, zoals het onderhandelen over prijzen en de vergrootte risicodragendheid, worden zorgverzekeraars hier ook meer toe gestimuleerd.
Naast een goede DBC-systematiek zijn hier ook goede richtlijnen en behandelprotocollen voor nodig. Met de komst van het Kwaliteitsinstituut wordt samen met het veld gewerkt aan betere richtlijnen en behandelprotocollen. Kwaliteit is natuurlijk primair de verantwoordelijkheid van de professionals. Als professionals komen tot richtlijnen, dan zijn die via de kwaliteitswetgeving algemeen verbindend verklaard. Blijven de professionals in gebreke, dan hebben we een Kwaliteitsinstituut met doorzettingsmacht. Ik doe mijn uiterste best het Instituut in de loop van 2013 operationeel te maken.
Vindt u deze conclusie in lijn met waarschuwingen dat de dbc’s zouden leiden tot onnodige productie bij vrijgevestigde specialisten?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat er een beloningssysteem komt dat ziekenhuizen en artsen op behaalde gezondheidswinst beloont en niet vooral omzet stimuleert?
Zie antwoord vraag 7.
Hoeveel premie heeft de belastingbetaler sinds 2005 onnodig betaald, omdat 5% dubbel werd gedeclareerd, medische ingrepen die relatief veel geld opleverden vaker werden uitgevoerd, en er bij vrijgevestigde specialisten in hogere mate een prikkel was om strategisch hun inkomen op te krikken?
Het is niet mogelijk om aan te geven of en hoeveel premie onnodig is betaald. Zoals aangegeven in het antwoord op de eerste twee vragen, betreft de 1 miljard Euro een cumulatief en een geëxtrapoleerd bedrag tussen 2006 en 2008 waar nog geen controles over hadden plaatsgevonden. Zorgverzekeraars hebben een deel van dit bedrag teruggevorderd.
Ruimte in het Budgettair Kader Zorg (BKZ) |
|
Eeke van der Veen (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Is het waar dat voor de premiegefinancierde zorguitgaven voor farmaceutische hulp voor 2011 en 2012 resp. € 5459,8 mln en € 5391,4 mln is begroot? Is hierbij rekening gehouden met volumegroei, en de beschikbaarheid van nieuwe (dure) geneesmiddelen)? Is de gevolgtrekking juist dat u een kostendaling van € 68,4 miljoen verwacht?
Ja, de geraamde uitgaven voor (extramurale) geneesmiddelen zijn voor 2011 € 5 459,8 mln. en voor 2012 € 5 391,4 mln. Daarmee zijn de geraamde uitgaven voor 2012 € 68,4 mln. lager dan in 2011. Daarbij is (onder meer) rekening gehouden met volumegroei en de beschikbaarheid van nieuwe geneesmiddelen en de overheveling van TNF-alfaremmers naar het ziekenhuiskader (-/- € 450 mln.).
Klopt het dat in 2012 de extramurale kosten van de TNF-alfa-remmers worden overgeheveld naar de intramurale financiering (– € 425 mln; prognose GIP databank, april 2011), de maagzuurremmers voor niet chronische patiënten uit het pakket gaan (– € 75 mln) en daarnaast de herberekening van de Wet geneesmiddelenprijzen (WGP) en preferentiebeleid van zorgverzekeraars (– € 100 mln) zullen leiden tot verdere kostenreductie?
Het klopt dat per 1 januari 2012 de TNF-alfaremmers worden overgeheveld naar de ziekenhuisbekostiging en dat het extramurale kader is hiervoor vermindert (met € 450 mln.). Het is eveneens juist dat maagzuurremmers voor niet- chronische patiënten uit het pakket gaan en dat het extramurale farmaciekader op grond daarvan met € 75 mln. is verlaagd. De periodieke herberekening van de WGP-maximumprijzen en een uitbreiding van het preferentiebeleid in 2012 zullen negatieve invloed hebben op de stijging van de uitgaven voor de extramurale geneesmiddelenvoorziening. Welke bedragen daarmee gemoeid zijn is vooraf niet precies aan te geven en hangt af van het marktgedrag en de feitelijke ontwikkelingen in 2012.
Betekent bovenstaande dat het budget voor farmacie met € 600 mln zal dalen ten gevolge van deze maatregelen? Klopt het dat u netto rekent met een budgetdaling van € 68,4 mln? Betekent dit dat er een ruimte wordt verwacht van ongeveer € 530 mln. op dit dossier? Is deze berekening juist? Zo nee, op welke punten wijkt uw berekening af?
Als gevolg van de overheveling van de TNF-alfaremmers en de pakketuitname van de maagzuurremmers dalen de geraamde uitgaven voor extramurale geneesmiddelen met € 525 mln. Alles in aanmerking nemende, zijn de geraamde uitgaven voor extramurale farmaceutische zorg in 2012 € 68,4 mln. lager dan in 2011. Dit betekent echter niet dat er een ruimte wordt verwacht van ongeveer € 530 mln. op dit dossier. Het budget voor de TNF-alfaremmers wordt immers overgeheveld naar het ziekenhuiskader, onder gelijktijdige verlaging van het kader voor de extramurale geneesmiddelenvoorziening. De ruimte als gevolg van de getroffen maatregelen is binnen het totaal van de begroting 2012 reeds volledig ingezet.
Hoe plaatst u de opmerking van de directeur van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP) dat er 7% ruimte is om apothekers meer geld te geven?1 Is deze prijsstijging ook in de berekening van het Budgettair Kader Zorg (BKZ) verwerkt? Vindt u deze prijsstijging wenselijk en/of noodzakelijk? Welke ruimte in het BKZ is bestemd voor prijsverhoging apotheekhoudenden?
In het kader voor de extramurale farmaceutische zorg wordt rekening gehouden met groei van de uitgaven voor farmaceutische zorg. Deze groeiruimte is niet gereserveerd voor het beter belonen van apotheekhoudenden. Deze groeiruimte is bestemd voor het kunnen betalen van volumestijgingen (waaronder extra werk van apotheekhoudenden) en voor het financieren van meer en nieuwe (vaak) duurdere geneesmiddelen. Ook is rekening gehouden met een generieke loon- en prijsbijstelling. In het aangehaalde artikel in het Pharmaceutisch Weekblad wordt overigens vermeld dat de 7% groeiruimte is bedoeld voor «prijs-volume en innovatieontwikkelingen» en niet «dat er 7% ruimte is om apothekers meer geld te geven».
De prijzen en tarieven voor farmaceutische zorg zullen in onderhandeling tussen apotheekhoudenden en zorgverzekeraars tot stand moeten komen. Uitgangspunt daarbij is dat goede apothekers beter beloond worden dan minder goede apothekers. In plaats van het belonen van volume (de hoeveelheid) zal de kwaliteit van de dienstverlening en het resultaat voor de patiënt voorop staan. Daarbij kan specialisatie een rol spelen. Overigens zal een zorgaanbieder/onder-nemer altijd moeten nagaan of hij de farmaceutische zorg nog doelmatiger en efficiënter kan aanbieden. Er is daarom geen afzonderlijke ruimte aangegeven in het BKZ die bestemd is voor prijsverhogingen voor apotheekhoudenden.
Welke kostenstijgingen verwacht u vanwege het feit dat u de prijzen van geneesmiddelen vrij geeft?
Ik verwacht geen kostenstijging vanwege het feit dat de prijzen die apothekers aan patiënten en zorgverzekeraars in rekening brengen per 1 januari 2012 vrij zullen zijn. Als er contracten tot stand komen hebben apotheekhoudenden en zorgverzekeraars overeenstemming over de hoogte van de prijzen. Zorgverzekeraars zullen in de contracten naar verwachting niet zomaar prijsstijgingen accepteren. Een aantal zorgverzekeraars zal in 2012 een eigen clawback hanteren in plaats van de afgeschafte wettelijke clawback. De prijzen zullen in 2012 ook beheerst worden door bijvoorbeeld het zogenaamde pakjesmodel, waarbij een vaste gemiddelde prijs voor ieder afgeleverd geneesmiddel geldt. Voor niet-gecontracteerde zorg (als er geen contracten tot stand komen) geldt een restitutievergoeding. Een zorgverzekeraar zal die vergoeding (voor de zorg en de geneesmiddelen) niet hoger vaststellen dan de zorgverzekeraar redelijk acht.
Klopt het dat u eerder heeft aangegeven dat bij de vrije prijzen de zorgverzekeraar de apotheker moet betalen voor zijn toegevoegde waarde, en niet zomaar meer geld moet geven? Is dat nog steeds uw standpunt, en hoe kwalificeert u in dit licht de uitlatingen van de KNMP?
Ja. Zie verder het antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat, indien het waar is dat er minder kosten gemaakt zullen worden in de premiegefinancierde zorguitgaven voor farmaceutische hulp dan uit huidige berekeningen blijkt, deze ruimte aangewend dient te worden om maatregelen die verzekerden direct treffen terug te draaien? Zo nee, waar wilt u dit geld dan voor gebruiken?
In algemene zin kan ik hierover opmerken dat meevallers in principe niet aangewend worden om maatregelen terug te draaien. De budgettaire spelregels (de zgn. regels budgetdiscipline) brengen met zich dat meevallers mogen worden ingezet voor tegenvallers. Zie ook mijn antwoord op vraag 3 ten aanzien van het inzetten van de beschikbare ruimte.
Bent u bereid de antwoorden op deze vragen aan de Kamer te zenden vóór aanvang van de behandeling van de begroting 2012?
Ja.