Een artikel waarin wordt gesteld dat het mestbeleid een opeenstapeling is van verkeerd beleid sinds de jaren negentig |
|
Edgar Mulder (PVV) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Kabinet heeft zichzelf klemgezet»?1
Ja.
Heeft de auteur van het artikel het bij het juiste eind, dat bodemkundigen en bemestingsspecialisten verplichte mestinjectie ontraadden en dat het ministerie een wetenschappelijk onderzoek naar de gevolgen van verplichte mestinjectie heeft afgewezen?
Nee, dit klopt niet. In de evaluatie van het emissiearm aanwenden van mest van het PBL uit 2009 wordt de invoering van emissiearme aanwending van drijfmest beschreven.2 De verplichting tot emissiearm bemesten betrof in 1988 alleen onbeteeld bouwland en snijmaïspercelen. Geleidelijk is deze verplichting in de jaren daarna uitgebreid. Met ingang van 1994 geldt dat overal, behoudens enkele uitzonderingen, emissiearm moet worden bemest passend bij de grondsoort.
Er is uitgebreid onderzoek gedaan naar verschillende bemestingstechnieken. In de jaren tachtig van de vorige eeuw is uitvoerig onderzoek gedaan naar het injecteren van mest in de bodem door onder andere Prins en Snijders.3 Deze techniek werd aanvankelijk gezien als het beste alternatief voor het breedwerpig bovengronds bemesten van grasland. Hierbij werd de mest via injectietanden met ganzenvoeten (een soort schoffel in de vorm van een omgekeerde ganzenvoet) in de bodem gebracht tot een diepte van vijftien tot twintig centimeter. Deze techniek kent een aantal voordelen: een sterke beperking van de ammoniakemissie (ca. 95–100%), een sterke afname van de geuremissie, een betere benutting van de stikstof in de mest en het niet besmeuren van het gras. Maar er kleefde ook een aantal nadelen aan. De benodigde trekkracht was groot, waardoor de tractor een groot vermogen diende te hebben en de energiekosten hoog waren. Bovendien was de techniek maar een klein deel van het jaar toepasbaar. Ook trad er soms zodebeschadiging op. Uiteindelijk bleek dat op circa een derde van het graslandareaal injectie redelijk tot goed mogelijk werd geacht. Grasland werd geschikt geacht voor injectie, wanneer de grond weinig veen- of kleideeltjes bevatte, redelijk vlak was en vrij van obstakels. Vanwege genoemde nadelen is mestinjectie nooit breed ingevoerd en wordt het momenteel nauwelijks meer toegepast. De techniek die momenteel het meest wordt toegepast is de zogenaamde zodebemester, waarbij de mest verdund wordt toegepast.4 Na doorsnijding van de zode met een schijfwiel wordt de mest toegediend in de ontstane sleufjes in de grond. De sleufdiepte is 5–7 cm, waarbij de mest aan de wortels van de graszode wordt gelegd. De afstand tussen de sleuven bedraagt 15–30 cm. Via de sleufjes, die maximaal 5 cm breed mogen zijn, is er nog enig contact met de lucht (Figuur 2.5.3 van het PBL-rapport). Een variant op de zodebemester is de zode-injecteur; bij de zode-injecteur wordt de sleuf na injectie met een wiel dichtgedrukt. Deze technieken zijn uitgebreid onderzocht, waarbij zowel voor- als nadelen in kaart zijn gebracht.
Is er onderzocht wat de gevolgen zijn voor het bodemleven van verplichte mestinjectie, door het bodemleven bij mestinjectie te vergelijken met bodemleven bij bovengrondse mestaanwending? Zo ja, kunt u deze onderzoeksresultaten delen met de Kamer? Zo nee, bent u bereid dit zo spoedig mogelijk te laten onderzoeken?
Ja, emissiearm bemesten is onderzocht. Ten algemene verwijs ik naar het overzichtsrapport van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) «Emissiearm bemesten geëvalueerd» (2009), waarin uitgebreid wordt ingegaan op de voor- en nadelen van emissiearme uitrijdtechnieken, waaronder mestinjectie voor reductie van emissies van ammoniak, geur en broeikasgassen. In dit overzichtsrapport wordt geconcludeerd dat van de verschillende onderzoeken die gedaan zijn een complex beeld ontstaat, dat waarschijnlijk veroorzaakt wordt doordat de hoeveelheid
regenwormen en andere bodemorganismen al van nature sterk varieert. Recentelijk heeft de Commissie van Deskundigen Meststoffenwet een advies uitgebracht dat de effecten van mesttoediening op regenwormen als voedsel voor weidevogels in kaart heeft gebracht.5 In dat rapport wordt eveneens ingegaan op alle bekende onderzoeken die zijn uitgevoerd en wordt eveneens geconcludeerd dat deze een wisselend, complex beeld geven.
Klopt het dat door mestinjectie er meer uitspoeling van meststoffen naar water plaatsvindt dan bij bovengrondse mestaanwending? Zijn hier onderzoeksresultaten van?
Nee, er kan niet gesteld worden dat door mestinjectie meer uitspoeling van meststoffen naar water plaatsvindt. In het voornoemde PBL-rapport «Emissiearm bemesten geëvalueerd» wordt ingegaan op deze vraag. Door emissiearm aanwenden van dierlijke mest kan er meer stikstof beschikbaar komen voor opname door het gewas, doordat er minder emitteert naar de lucht. Het is niet bekend of bij de invoering rekening is gehouden met de in de praktijk totale mestgift. Dit wil niet zeggen dat deze wijze van bemesting leidt tot meer uitspoeling, zeker indien een boer rekening houdt met de hogere stikstofefficiëntie, kan juist bijdragen aan een efficiënt gebruik van nutriënten.
Is het juist dat voormalig Minister Veerman van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij een opdracht heeft gegeven voor bodemonderzoek naar de gevolgen van de bemestingswijze voor de bodem en bodemleven, maar dat het onderzoek niet is doorgegaan?
Niet bekend is aan welke onderzoeksopdracht gerefereerd wordt.
Kunt u de onderzoeksopdracht van voormalig landbouwminister Veerman, genoemd in voorgaande vraag, met de Kamer delen?
Zie het antwoord op vraag 5, het is niet duidelijk welke onderzoeksopdracht wordt bedoeld.
Wat is volgens u de invloed van de verschillende bemestingswijzen op regenwormen, insecten en weidevogels?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het eerder genoemde advies van de CDM «Effecten van mesttoediening op regenwormen als voedsel voor weidevogels».
In welke Europese Unie (EU)-landen is het injecteren van drijfmest verplicht?
Zie voor het antwoord op deze vraag het eerder genoemde PBL rapport «Emissiearm bemesten geëvalueerd». Op pagina 21 van het rapport wordt toegelicht dat emissiearm uitrijden in ons omliggende landen verplicht is en in andere Europese landen veelal wordt aanbevolen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat over mestbeleid, dat staat ingepland op 1 juni?
Ja.
Het in de problemen komen van de teelt van frietaardappelen door nieuwe Haagse regels |
|
Edgar Mulder (PVV) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met de berichten «Frietaardappel in de knel door nieuwe regels» en «Boer Evenhuis rooit niet eerder Dan maar strafkorting»?1, 2
Ja, ik ben hiermee bekend.
Deelt u de mening dat aardappelen voldoende rijp en moeten zijn afgehard voor een goede verwerking en het daarvoor noodzakelijk kan zijn dat ze in oktober nog in de grond zitten? Zo nee, waarom niet?
De ondernemer stelt zelf vast wat het goede moment is om de aardappelen te oogsten. Het moment van oogsten zal onder andere worden bepaald met het oog op een goede verwerking van de producten. Het kan dus voorkomen dat aardappelen in oktober nog in de grond zitten. Uit de informatie die ik van de Commissie Deskundigen Meststoffenwet en de sector ontving, blijkt echter dat het overgrote deel van de aardappelen voor of uiterlijk in oktober wordt gerooid.
Deelt u de mening dat door het koude en natte voorjaar de aardappels later de grond in konden, daardoor de groei later begint en alles opschuift in de tijd?
Het kan inderdaad voorkomen dat door een koud en nat voorjaar aardappels later gepoot kunnen worden en dat daardoor de groei later begint. Dit betekent echter niet per definitie dat alles opschuift in de tijd. De weersomstandigheden gedurende het seizoen zullen hiervoor medebepalend zijn.
Vindt u het ook zeer onrechtvaardig dat boeren kunnen worden gestraft als gevolg van weersomstandigheden?
De regeling ter stimulering van vanggewassen op zand- en lössgrond wordt opgesteld met als doelstelling de verbetering van de waterkwaliteit. Vroege inzaai van vanggewassen is noodzakelijk om tot een verbetering van de waterkwaliteit te komen. Daarom is de maatregel in het 7e Actieprogramma Nitraatrichtlijn opgenomen en is daarmee onderdeel van de afspraken tussen de Europese Commissie en Nederland waar Nederland aan gebonden is. Uitgangspunt is dat ondernemers op uiterlijk 1 oktober een vanggewas inzaaien, maar de ondernemer heeft de keuze om óf op uiterlijk 1 oktober een vanggewas in te zaaien óf voor het jaar erna een korting op de stikstofgebruiksnorm te accepteren bij het later dan 1 oktober inzaaien van een vanggewas. Hiermee is er voor de ondernemer nog steeds de ruimte om weerseffecten te ondervangen en om het gewas ofwel in september te oogsten en op uiterlijk 1 oktober een vanggewas in te zaaien ofwel na 1 oktober te oogsten en een korting op de stikstofgebruiksnorm voor het volgende jaar toe te passen. Deze korting loopt op naargelang het vanggewas later wordt ingezaaid. Indien inzaai van het vanggewas tussen 2 oktober en 31 oktober plaatsvindt, volgt voor het opvolgende kalenderjaar een korting op de stikstofgebruiksnorm (5 kg N/ha bij inzaai vanggewas vanaf 2 oktober t/m 14 oktober, 10 kg N/ha bij inzaai vanggewas vanaf 15 oktober t/m 31 oktober en 20 kg N/ha bij inzaai vanggewas vanaf 1 november). Indien geen vanggewas wordt ingezaaid of dit na 31 oktober wordt ingezaaid, volgt de maximale korting. Deze korting is nodig ter compensatie van de verminderde opname van stikstof door het vanggewas indien het na 1 oktober wordt ingezaaid. Hiermee wordt beoogd de nadelige effecten op de waterkwaliteit van het laat oogsten van het hoofdgewas en het niet tijdig inzaaien van een vanggewas te corrigeren, zodat een verbetering van de waterkwaliteit kan worden bereikt.
Wat is uw reactie op de constatering uit de aardappelverwerkende industrie dat er geen capaciteit is om ineens alle aardappelen in september te verwerken?
Uit de informatie die ik van de aardappelverwerkende industrie ontving, leid ik af dat 30–40% van het areaal aardappelen op zand- en lössgrond wordt geteeld. De aardappelverwerkende industrie geeft aan dat een deel daarvan nu niet voor 1 oktober geoogst wordt en een klein deel daarvan pas na 1 november wordt geoogst. Dit heeft met name te maken met de planning van de verwerking van de aardappelen door de verwerkende industrie. Vervroeging van de oogst heeft consequenties voor directe verwerking ofwel tijdelijke opslag van de aardappelen. Afhankelijk van de bedrijfsvoering hebben boeren echter opties om aardappelen te bewaren. Dit zorgt ervoor dat de aardappelverwerking verspreid kan worden over de tijd en niet alles in september verwerkt hoeft te worden. Zoals eerder aangegeven is het uitgangspunt dat ondernemers een vanggewas inzaaien op uiterlijk 1 oktober, maar hebben de ruimte, onder het accepteren van een korting op de stikstofgebruiksnorm in het volgende jaar, voor een latere inzaai te kiezen.
Is er voor het vaststellen van de betreffende regelgeving overleg geweest met de sector? Zo ja, kunt u dat toelichten? Zo nee, waarom niet?3
Tijdens het voorbereiden van het 7e Actieprogramma Nitraatrichtlijn, het opstellen en de consultatie van de lijsten met vanggewassen en winterteelten is op verschillende momenten afstemming geweest (met een aantal) sector- en ketenpartijen.
Vindt u dit ook een naar voorbeeld van regelgeving, bedacht door praktijkkennis ontberende ambtenaren, dat vooral lijkt bedoeld om boeren weg te treiteren? Zo nee, waarom niet?
De maatregel ter stimulering tot de inzaai van een vanggewas is onderdeel van het 7e Actieprogramma Nitraatrichtlijn, dat op 26 november 2021 is vastgesteld. Ter voorbereiding van het opstellen van de invulling van de betreffende regelgeving is advies gevraagd aan de Commissie Deskundigen Meststoffenwet (CDM). De CDM verstrekt onafhankelijke wetenschappelijke adviezen aan het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Met de adviezen van de CDM zijn de lijsten met vanggewassen en winterteelten opgesteld. Deze lijsten zijn vervolgens geconsulteerd en er is ook met een aantal sectorpartijen gesproken over de invulling van de gewaslijsten. Dit traject heeft op een aantal punten tot aanpassingen in de lijsten geleid. De aldus tot stand gekomen lijsten heb ik de Tweede Kamer doen toekomen. Met het stimuleren van het tijdig inzaaien van vanggewassen beoog ik een effectieve maatregel vast te stellen die een bijdrage levert aan de verbetering van de waterkwaliteit.
Wat gaat u aan dit beleid veranderen, zodat de akkerbouwsector niet zo zwaar wordt getroffen?
Ik ben niet voornemens wijzigingen aan te brengen in de maatregel ter stimulering van de teelt van vanggewassen die volgt uit het 7e Actieprogramma Nitraatrichtlijn. De uitwerking van de bepaling heeft geleid tot een invulling van deze maatregel die proportioneel is en bijdraagt aan de verbetering van de waterkwaliteit.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat over Mestbeleid, dat staat ingepland op 1 juni?
Ja.
Verslechtering van de Nederlandse waterkwaliteit in EU-rapportages terwijl de waterkwaliteit in Nederland verbetert |
|
Edgar Mulder (PVV) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Overheid veroorzaakt negatieve trends in Europese rapportage waterkwaliteit»?1
Ja, ik ben hiermee bekend.
Klopt het dat de waterkwaliteit in Nederland in de loop van de tijd is verbeterd, zoals onder andere valt af te leiden uit een rapportage van het Compendium voor de Leefomgeving?2
Het artikel van het Compendium voor de Leefomgeving waarnaar u verwijst in vraag 2 betreft de resultaten welke zijn gemeten vanuit de monitoring voor de Kaderrichtlijn Water (KRW). Deze richtlijn heeft als belangrijkste doel om de ecologische en chemische oppervlaktewaterkwaliteit en kwantiteit en kwaliteit van het grondwater in Nederland te verbeteren. Sinds de invoering van deze richtlijn is de waterkwaliteit in Nederland verbeterd. Deze bevindingen zijn ook gedeeld in de Nationale Analyse Waterkwaliteit van 2020.3
Het artikel waarnaar wordt verwezen in vraag 1 gaat over het Europese verslag4 dat is gemaakt op basis van de data die zijn aangeleverd door de verschillende lidstaten in het kader van de Nitraatrichtlijn. De Nitraatrichtlijn, vastgesteld in 1991, heeft ten doel om de verontreiniging van water door nitraten uit agrarische bronnen tegen te gaan.5 Om de effecten van het mestbeleid goed te kunnen monitoren is in 1992 het Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid (LMM) opgesteld, dat specifiek de uitspoeling van aan de landbouw gerelateerde nutriënten zoals nitraat en fosfor monitort. Hoewel het LMM een duidelijke daling van nitraatuitspoeling laat zien sinds de invoering van de Nitraatrichtlijn, is deze recentelijk (sinds 2018) weer gestegen. Dit is zeer waarschijnlijk het gevolg geweest van de droogte in recente jaren. Ondanks het feit dat er een verbetering van de ecologische en chemische waterkwaliteit waarneembaar is, betekent dit dus niet automatisch een vermindering van de nitraatuitspoeling naar waterlichamen in Nederland.
Hoewel vanuit de Kaderrichtlijn Water en de Nitraatrichtlijn een verbetering waarneembaar is sinds de invoering van beide richtlijnen, zijn de doelen van beide richtlijnen nog niet behaald. Daarom blijven maatregelen ter bevordering van de waterkwaliteit in de komende jaren ook nodig.
Klopt het dat de waterkwaliteit in Nederland de laatste jaren is verslechterd volgens de Europese Unie (EU)-landenrapportages? Kunt u ingaan op de trend in de waterkwaliteit in deze landenrapportages over de periode 2008–2011, 2012–2015 en 2016–2019?
De landenrapportage van de Europese Commissie betreft een verslag van de monitoring van ontwikkelingen in doelbereik van de Nitraatrichtlijn. Daarbij wordt vooral gekeken naar de ontwikkeling van de nitraatconcentraties in water op en rondom landbouwbedrijven en is er daarnaast aandacht voor de mate van eutrofiëring in de regionale en nationale oppervlaktewateren. Naast gegevens van het LMM wordt voor de rapportage aan Brussel (Nitraatrapportage) ook een breder beeld geschetst van de ontwikkelingen in de waterkwaliteit zoals die is af te leiden uit andere meetnetten.6
In de EU-landenrapportage over de periode 2008–20117 zijn voor Nederland voor de oppervlaktewaterkwaliteit onverhoopt de nitraatconcentraties uitgedrukt als milligram stikstof per liter (mg N/l), in plaats van milligram nitraat per liter (mg NO3/l). De resultaten lijken hierdoor aanzienlijk beter te zijn dan de twee daaropvolgende periodes, maar dit wordt dus veroorzaakt door een andere weergave van de resultaten (50 mg nitraat/l komt overeen met 11,3 mg stikstof/l). Na overleg met de Europese Commissie zijn de data destijds opnieuw aangeleverd, maar dit heeft niet geleid tot een herziening van de EU-landenrapportage over de periode 2008–2011.
Voor grondwater geldt dat het percentage grondwaterstations in Nederland met concentraties hoger dan 50 mg nitraat per liter in de periode 2016–2019 licht is toegenomen ten opzichte van de periode 2012–20158 terwijl de nitraatconcentratie in deze laatste periode ten opzichte van de periode 2008–2011 nagenoeg gelijk was. Deze verslechtering in de laatste periode heeft vermoedelijk te maken met de grote droogte die in Nederland opspeelde van 2018 tot en met 2020. De opvolgende landenrapportages over de verschillende periodes rapporteren een toename van de nitraatuitspoeling, hoewel het verschil tussen de EU-landenrapportage over de periode 2008–2011 en de EU-landenrapportage over de periode 2012–2015 dus geen goed beeld geeft (zie uitleg hierboven). Deze trendontwikkeling komt overeen met de gegevens die Nederland aan de Europese Commissie heeft gerapporteerd in de nationale nitraatrapportages, die één keer in de vier jaar worden opgesteld.9
Kunt u verklaren waarom volgens de EU-rapportages de waterkwaliteit in Nederland is verslechterd, terwijl in werkelijkheid de waterkwaliteit is verbeterd? Heeft de auteur van het artikel het bij het juiste eind, dat dit veroorzaakt is door een wijziging in de meetsystematiek (trendbreuken)?
Zoals benoemd in vraag 3 wordt in de EU-landenrapportage gekeken naar de ontwikkeling van de nitraatconcentratie in het water en de mate van eutrofiëring. Voor de Kaderrichtlijn Water wordt gekeken naar de waterkwaliteit in grotere waterlichamen waar ook andere emissies en bronnen in het buitenland van invloed zijn. Voor deze emissies zijn de afgelopen jaren verbeteringen bereikt terwijl de vermindering van de uitspoeling van nitraat de afgelopen jaren lijkt te stagneren. In combinatie met de droogte van 2018 en de jaren erna heeft dit geleid tot een toename van nitraatconcentraties in het oppervlakte- en grondwater op en rondom landbouwbedrijven. De genoemde verslechtering van de kwaliteit van het grondwater in Nederland is dan ook niet veroorzaakt door een wijziging in de meetsystematiek (trendbreuken).
De EU-landenrapportage in het artikel waarnaar u verwijst baseert zich op de data die worden aangeleverd door Nederland en voortkomen uit metingen die worden uitgevoerd binnen de verschillende meetnetten (zie voetnoot 6). In de Nitraatrapportage van 2020, die verslag doet over de periode 2016–2019, is ook een hogere nitraatuitspoeling gerapporteerd; dat duidt op een verslechtering van de waterkwaliteit door de uitspoeling vanuit agrarische bronnen. In zoverre reflecteren de bevindingen van de Europese Commissie dat wat door Nederland is gerapporteerd. Verschillen tussen de Nitraatrapportage en de EU-landenrapportage worden veroorzaakt doordat de EU in de analyse geen onderscheid maakt naar de verschillende meetdiepten zoals dat in Nederland wel gebeurt.
Kunt u uitleggen welke invloed de gerapporteerde waterkwaliteit op het wel of niet verkrijgen van de derogatie van Nederland heeft gehad?
Tijdens de onderhandelingen voor derogatie heeft Nederland intensieve gesprekken gevoerd met de Europese Commissie. Hierbij is opgemerkt dat de waterkwaliteit in Nederland nog niet voldoet aan de doelen die zijn gesteld vanuit de Nitraatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. Daarom heeft de Europese Commissie extra eisen gesteld aan Nederland om alsnog deze doelen te kunnen behalen. De beschikking, inclusief de aanvullende voorwaarden, vormt een weerspiegeling van deze gesprekken.
Is de gehanteerde meetsystematiek van de Nederlandse waterkwaliteit vergeleken met de gehanteerde meetsystematiek van de waterkwaliteit in andere EU-landen? Zo ja, hoe verhouden zich deze? Zo nee, waarom niet?
De Nitraatrichtlijn schrijft niet voor hoe lidstaten moeten meten, maar vereist wel dat de monitoring een representatief beeld geeft van de omvang van de nitraatverontreiniging uit agrarische bronnen. Lidstaten mogen zelf een meetstrategie kiezen op basis van de situatie in hun land welke vervolgens ook wordt voorgelegd aan de Europese Commissie. De keuzes die landen hierin maken hangen af van de kenmerken van het water- en bodemsysteem, het klimaat en de landbouwintensiteit. Als gevolg hiervan leveren de meetnetten van verschillende lidstaten ook niet één op één vergelijkbare resultaten.
De EU-landenrapportage waar in het artikel naar wordt verwezen, betreft de resultaten van de verschillende meetnetten (zie voetnoot 6). In Nederland wordt de monitoring van het Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid en het Landelijk Meetnet Grondwaterkwaliteit uitgevoerd door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). Omdat het belangrijk is dat een meetnet geschikt is voor het doel waarvoor het is ontworpen, vindt er regelmatig overleg plaats tussen experts van verschillende landen (o.a. België, Denemarken en Duitsland). In die overleggen worden principes getoetst en wordt de laatste stand van de techniek uitgewisseld. Het LMM wordt periodiek getoetst door een wisselend team van externe (deels internationale) experts en elke vier jaar wordt een rapport uitgebracht ter verantwoording van de gebruikte methoden. Verder worden, als er bijvoorbeeld vragen zijn vanuit landbouworganisaties, informatieve bijeenkomsten georganiseerd om uitleg te geven over de gehanteerde meetmethodes.
Voor monitoring en beoordeling van indicatoren onder de Kaderrichtlijn Water zijn methodes tussen de EU lidstaten in onderling overleg vastgesteld (intercallibratie).
Klopt het dat per definitie de doelen van de Kaderrichtlijn Water (KRW) zullen worden gehaald als Nederland stopt met meten van de waterkwaliteit? Zo ja, wat vindt u hiervan?
De Europese Commissie kijkt voor de voortgang van de Kaderrichtlijn Water naar de meetgegevens die de lidstaten aanleveren. Dit betekent dat de wateren waarvan geen meetgegevens beschikbaar zijn, niet worden meegenomen voor de beoordeling van de waterkwaliteit. Dit betekent niet dat een waterlichaam dan per definitie voldoet aan de doelen van de KRW; alleen dat er niet kan worden beoordeeld of deze voldoet. In vergelijking met andere lidstaten heeft Nederland een relatief dicht meetnet dat wordt gebruikt voor de rapportage over de KRW. De Europese Commissie stimuleert andere lidstaten het aantal meetpunten te vergroten. Een verlaging van het aantal meetpunten in Nederland zal door de EC vermoedelijk pas geaccepteerd worden als de waterkwaliteit op orde is en de doelen gehaald zijn op de betreffende meetpunten. Gezien het feit dat dat nog niet zo is, zal een vermindering van het aantal meetpunten niet worden geaccepteerd.
Zijn de gehanteerde meetsystemen en bijbehorende resultaten te controleren en te reconstrueren, door bijvoorbeeld boeren belangenorganisaties? Zo ja, hoe wordt dit mogelijk gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Zoals beschreven bij vraag 6 worden de gehanteerde methoden en procedures elke vier jaar gerapporteerd in de nationale Nitraatrapportage. De resultaten van het LMM worden, vanwege privacy afspraken met de deelnemende landbouwbedrijven, gerapporteerd per grondsoortregio en bedrijfstype en niet op individueel niveau. Deze geaggregeerde informatie is te downloaden via de website van het RIVM.
De resultaten van het Landelijk Meetnet Grondwaterkwaliteit (LMG) zijn te verkrijgen via de Basisregistratie ondergrond. De methoden en analyseresultaten zijn gepubliceerd op www.rivm.nl/landelijk-meetnet-grondwaterkwaliteit.
De meetresultaten van het Meetnet Nutriënten Landbouw Specifiek Oppervlaktewater (MNLSO) en de Kaderrichtlijn Water wateren zijn te verkrijgen via Informatiehuis Water. De opzet van het meetnet en de analyseresultaten zin gepubliceerd op Meetnet Nutriënten Landbouw Specifiek Oppervlaktewater (MNLSO) | Deltares.
Begrijpt u dat er mensen denken dat het kabinet bewust de derogatie heeft verspeeld, ook in het licht van vervuilingsbronnen buiten de landbouw in de landenrapportages, om de landbouwsector nog minder rendabel te laten zijn, waardoor boeren eerder gedwongen zijn afstand te doen van hun grond?3
In aanloop naar de vaststelling van de derogatiebeschikking op 30 september 2022, hebben mijn voorgangers u meerdere malen geïnformeerd over de voortgang van de onderhandelingen over de derogatie. Hierin wordt toegelicht dat Nederland zich actief heeft ingezet voor het behoud van de derogatie, mede vanwege het belang van derogatie voor de waterkwaliteit. Een hoger percentage grasland, verplicht vanuit de derogatiebeschikking, heeft immers een positief effect op de waterkwaliteit. Dit staat haaks op de suggestie die u wekt dat Nederland opzettelijk de derogatie verspeeld zou hebben.
Over het artikel waarnaar u verwijst in de eerste vraag zijn op 19 december 2022 Kamervragen gesteld door het lid Van der Plas (BBB). Hierin is toegelicht dat het Joint Research Centre van de Europese Commissie met het uploaden van de monitoringsgegevens geen onderscheid maakt tussen categorieën meetpunten zoals Nederland dat wel doet. Ik ben momenteel in gesprek met de Europese Commissie om te kijken hoe deze discrepantie in de toekomst voorkomen kan worden. Wel wil ik nogmaals benoemen dat het meewegen van niet-agrarische data in dit geval niet nadelig is geweest voor de beoordeling van de waterkwaliteit in Nederland.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat over Mestbeleid, dat staat ingepland op 1 juni 2023?
Ja.
Het bericht dat mogelijk 90 procent van de Urker vissersvloot de kerst niet haalt zonder compensatie voor de gestegen brandstofprijzen |
|
Edgar Mulder (PVV) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Vissers radeloos door hoge prijzen gasolie en strenge regels»?1
Ja, en ik heb begrip voor de moeilijke situatie van de vissers die in het artikel beschreven wordt.
Hoeveel viskotters zijn er in Nederland gestopt, nadat de Franse vissers van hun regering voor het eerst compensatie kregen voor de gestegen brandstofprijzen?
Van de 888 vissersvaartuigen die in het Nederlands Register van Vissersvaartuigen staan geregistreerd zijn ca. 25 vaartuigen niet meer actief sinds dit voorjaar toen de Franse overheid voor het eerst brandstofsteun heeft gegeven aan de Franse vissers. De reden voor het niet actief zijn van deze vaartuigen is niet bekend. Op dit moment zijn er ruim 60 inschrijvingen voor de saneringsregeling in het kader van de Brexit Adjustment Reserve ontvangen, half volgend jaar zal blijken voor hoeveel van deze vaartuigen daadwerkelijk tot sanering is overgegaan.
Kunt u uitleggen waarom de steun voor Nederlandse vissers vrijwel beperkt blijft tot een slooppremie, terwijl in andere Europese landen vissers wel gesteund worden zonder voorwaarde tot sloop?
Vanuit de visserijsector is er veel druk uitgeoefend om prioriteit te geven aan de saneringsregeling in het kader van de Brexit Adjustment Reserve. Mijn ambtsvoorganger heeft zich daarom sterk gemaakt voor deze regeling en urgentie hiervoor bedongen bij de Europese Commissie. Ik begrijp heel goed, dat de blijvers ook willen weten welke mogelijkheden er zijn om ondersteuning te verkrijgen. Met de enorm hoge brandstofprijzen sinds dit voorjaar is deze vraag urgenter geworden dan eerder voorzien. Dit is de reden dat tot 15 oktober de subsidiemodule Innovatieprestatiecontracten voor een duurzame visserij open heeft gestaan, zodat ook dit jaar voorstellen voor innovaties konden worden ingediend, hetgeen ook is gebeurd. Daarnaast heb, zoals ik de Kamer in mijn brief van 15 november (Kamerstuk 21 501–32, nr. 1470) heb laten weten, de overbruggingsregeling voor de visserijsector in gang gezet en ga ik aan de slag met de afrondende uitwerking van een regeling om tegemoet te komen aan de gestegen bedrijfskosten in de visserijsector. De komende tijd zal ik mij inzetten om invulling te geven aan de beschikbare middelen voor innovatie en de openstelling van de voorziene liquiditeits- en stilligregeling in het kader van de Brexit Adujstment Reserve.
Deelt u de mening dat visserijgemeenschappen een belangrijk onderdeel vormen van de Nederlandse cultuur?
Ja, daarom zet ik mij ook in voor een toekomstbestendige visserijsector.
Laat het u onverschillig dat de visserijsector in Nederland verdwijnt? Zo nee, uit welk beleid blijkt dat het u niet onverschillig laat?
Ik ben begaan met de grote zorgen die er leven. Daarom wil ik mij inzetten voor een duurzame, toekomstbestendige visserij. Omdat ik ervan overtuigd ben dat de visserijsector in Nederland niet zal verdwijnen en hier zet ik mij voor in. Met de agenda voor de visserij die de Kamer op 1 juli jl. heeft ontvangen (Kamerstuk 29 675, nr. 210) zal ik vissers ondersteunen in de omschakeling naar een kleinere, duurzamer en rendabele vloot. Die agenda bevat diverse acties waaronder het faciliteren van het Visserij Innovatie Netwerk (VIN) en het stimuleren van innovaties middels subsidies. Verder werk ik samen met het Noordzeeoverleg en andere stakeholders aan een visie op voedselwinning uit zee. Hoewel ik geen zekerheden kan bieden – daarvoor zijn we teveel afhankelijk van het Europese visserijbeleid en andere internationale ontwikkelingen – hoop ik met de visie op voedselwinning de vissers die willen blijven vissen en nieuwe ondernemers die kansen willen benutten een concreter perspectief te bieden.
Wat gaat u doen om een sterke visserijsector voor Nederland te behouden?
Zoals mijn ambtsvoorganger in de brief van 1 juli 2022 aan de Tweede Kamer heeft aangegeven wil ik de komende tijd mijn visie op voedsel uit zee en grote wateren verder ontwikkelen. Ik geloof in een toekomst voor de Nederlandse visserijsector. Maar we kunnen niet doorgaan op de huidige manier; de vloot moet kleiner, duurzamer en rendabeler worden. De hoge brandstofprijzen onderstrepen des te meer de noodzaak voor innovaties om te komen tot rendabele vangsttechnieken met minder brandstofverbruik. De pulsvisserij is helaas verboden, desondanks zal ik daar waar mogelijk mij sterk maken voor de pulstechniek. En zullen we daarnaast moeten focussen op andere technieken die brandstofbesparend zijn. Tegelijkertijd moeten we realistisch zijn en beseffen dat innovaties met vallen en opstaan tot stand komen en niet altijd een oplossing bieden voor acute problemen. Daarom is het begrijpelijk dat er ondernemers zijn die ervoor kiezen hun bedrijf te beëindigen en daarvoor gebruik maken van de saneringsregeling, die tot 30 november 2022 open staat.
Gelukkig zijn er ook ondernemers die wel willen blijven vissen en ook concrete ideeën hebben voor innovaties. Ik ga hen ondersteunen door naast de saneringsregeling de overbruggingsregeling, waar ik de Kamer op 15 november jl. over heb geïnformeerd, verder uit te werken en begin volgend jaar open te stellen. Daarnaast zal ik begin volgend jaar een liquiditeitsregeling en een stilligregeling open stellen in het kader van de Brexit Adjustment Reserve. Tevens zal ik innovatieregelingen open stellen die zich richten op uitstoot- en brandstofreductie, vistechnieken met minder bodemberoering en bijvangst, het medegebruik in windparken en nieuw ondernemerschap. Daarbij zal ik gebruik maken van de adviezen van het Visserij Innovatie Netwerk.
Daarnaast is en blijft het van groot belang ook onze positie internationaal goed te vertegenwoordigen. Hierin speelt de sector zelf een belangrijke rol via hun aanwezigheid in Europese gremia en door het sluiten van partnerschappen in innovatietrajecten. Ik kan niet genoeg benadrukken dat verdere verduurzaming in de volle breedte (minder CO2-uitstoot, minder bodemberoering, minder bijvangst) noodzakelijk is voor een gezond ecosysteem, maar ook om het draagvlak voor de Nederlandse manier van vissen op termijn in Europa te behouden. Maar bovenal blijft het van belang ook in internationale context vanuit Nederland inbreng te leveren in de trajecten die lopen. Ik zal mij hier zelf in internationale contacten ook voor inzetten.
Ik zal de sector op periodieke basis uitnodigen voor een bestuurlijk overleg om met elkaar de voortgang te bespreken. Ik wil samen met de sector werken aan de grote opgaven waar de visserij voor staat – de productie van gezond voedsel uit zee naast de winning van duurzame energie en herstel van de biodiversiteit – maar ook aan de toekomst van die jongeren die hopen later zelf met een vissersvaartuig het water op te gaan.
Het is evident dat de huidige situatie in de visserij ook gevolgen heeft voor de visserijgemeenschappen. Op dit moment laat ik een sociaaleconomische impactanalyse uitvoeren om de relatie tussen de primaire sector en de keten en gemeenschappen in beeld te brengen. Daarnaast ben ik in overleg met o.a. het Bestuurlijk Platform Visserij over de wenselijkheid en mogelijkheid voor het treffen van maatregelen ter ondersteuning.
Gaat u uw best doen om deze vragen binnen een redelijke termijn te beantwoorden, of worden ze vergeten, zoals de vragen van het lid Edgar Mulder (PVV) van 12 augustus 2022?2
Ik zet mij er altijd voor in om Tweede Kamer vragen binnen de gestelde termijn te beantwoorden.
De brandbrief “saneringsregeling visserij” |
|
Edgar Mulder (PVV) |
|
Henk Staghouwer (CU) |
|
Heeft u de brandbrief ontvangen en gelezen?1
Ja, ik heb deze brandbrief ontvangen en gelezen.
Is het juist dat tijdens eerdere overleggen over de saneringsregeling nooit de voorwaarde is genoemd dat een visserijbedrijf zijn vangstrechten (contingenten) zou moeten inleveren bij de overheid zonder dat daar een vergoeding tegenover staat?
Het klopt dat tijdens eerdere overleggen over de saneringsregeling niet gesproken is over de voorwaarde dat bij sanering de contingenten komen te vervallen. Hiervoor is gekozen omdat een vooroverleg over dit onderdeel kon leiden tot handel in contingenten met voorkennis, wat ongewenst is.
Deelt u de mening dat deze voorwaarde zeer onrechtvaardig is en het toekomstperspectief voor een rendabele visserij om zeep helpt? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deel ik niet. Omdat door de Brexit de EU, en dus ook Nederland, minder visquota ter beschikking heeft, is een sanering noodzakelijk om de omvang van de vloot in overeenstemming te brengen met de vangstmogelijkheden. Wanneer een gedeelte van de vloot voor sanering kiest en de contingenten voor dat deel van de vloot komen te vervallen, worden de betreffende contingenten tijdelijk gratis in beheer gegeven aan de producentenorganisaties of groepen (PO’s) waartoe deze contingenten eerder behoorden. Deze PO’s en groepen verdelen deze contingenten vervolgens dan over hun leden die hebben besloten om te blijven vissen. Deze contingenten worden tijdelijk in beheer gegeven van deze PO’s en groepen tot duidelijk is wat de resultaten zijn van het traject rond de herziening van het contingentenstelsel.
Is het juist dat u de visserijsector heeft toegezegd dat een toekomstperspectief voor een rendabele visserij zal worden geboden?
Ik wil mij inzetten voor een duurzame visserijvloot zoals mijn ambtsvoorganger ook heeft aangegeven in zijn brief van 1 juli jl. (Kamerstuk 29 675, nr. 210). Door de saneringsregeling wordt daar een stap in gezet. Voor visserijondernemers die geen gebruik willen maken van de saneringsregeling (en dus willen blijven vissen) kunnen de vervallen contingenten van de saneringsregeling via groepen of PO’s gratis tijdelijk over deze vissers worden verdeeld tot in 2025 het resultaat van de herziening van het contingentenstelsel helder is. Ik zal bij de herziening van het contingentenstelsel alle zorgvuldigheid en ruimte voor afstemming met de sector in acht nemen. Daarnaast is er 244 miljoen euro beschikbaar om in te zetten op innovatie en verduurzaming van de visserij.
Kunt u uitleggen waarom de Nederlandse overheid haar vissers niet/veel minder steunt dan andere EU-lidstaten hun vissers, zoals Frankrijk en België, met bijvoorbeeld compensatie voor de hoge brandstofprijzen en Brexitsteun?
Mijn ambtsvoorganger heeft tijdens het tweeminutendebat van 7 juli jl. aan de Tweede Kamer toegezegd u te informeren over de stand van zaken rondom een overbruggingsregeling. Ik span mij in dit zo spoedig mogelijk te doen. Zoals bekend werk ik momenteel aan het openstellen van andere regelingen op grond van de Brexit Adjustment Reserve (BAR), te weten een liquiditeitsregeling en een stilligregeling.
Bent u bereid binnen een week met de visserijorganisaties in overleg te treden om een oplossing te vinden en deze vragen dan ook binnen een week te beantwoorden?
Op 23 en 30 augustus 2022 heeft een bestuurlijk overleg plaatsgevonden waarin mijn ambtsvoorganger met de sector heeft gesproken over de zorgen die zij ervaren.
Deze gesprekken blijft het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit ook voeren.
Het bericht 'Pal naast Natura 2000-gebied in Barchem wil Natuurmonumenten grote huizen bouwen' |
|
Alexander Kops (PVV), Edgar Mulder (PVV) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
Bent u bekend met het bericht «Pal naast Natura 2000-gebied in Barchem wil Natuurmonumenten grote huizen bouwen»?1
Ja, dit bericht is mij bekend.
Wat vindt u ervan dat Natuurmonumenten projectontwikkelaar speelt met land waar boeren van verdreven zijn?
Het staat organisaties en bedrijven in Nederland vrij om initiatieven te ontplooien die passen binnen de wettelijke kaders.
De bouwlocatie betreft een pachthoeve van Natuurmonumenten, inclusief omliggend terrein en opstallen, waarop binnen de contouren van het bestaande bouwperceel krachtens het vigerende bestemmingsplan van de gemeente Lochem woningbouw is toegelaten.
Mede op initiatief van de Provincie Gelderland heeft de toenmalige pachter, een melkveehouder, in 2014 zijn agrarische activiteiten in goed overleg met Natuurmonumenten en geheel vrijwillig verplaatst naar een locatie die beter past bij zijn bedrijfsambities. Er waren weinig mogelijkheden tot uitbreiding vanwege het nabijgelegen Natura 2000-gebied; daarom zag de pachter meer toekomstperspectief op een andere locatie. Op het bestaande bouwperceel worden vier woningen gerealiseerd waarbij het bebouwde oppervlak afneemt t.o.v. de eerdere situatie.
Verplaatsing paste geheel in de opgaven, plannen en ambities om de condities voor het Natura 2000-gebied Stelkampsveld te verbeteren en om nieuwe natuur te realiseren, zoals vastgelegd in het natuurbeleid van de provincie Gelderland. De verplaatsing heeft mede bijgedragen aan de instandhoudingsdoelen en uitbreidingsopgave van het aanwijzingsbesluit. Vrijkomende gronden – het bebouwde perceel, plus de grond die de pachter in gebruik had voor zijn melkveebedrijf – die niet zijn ingericht als natuur of ondersteunend zijn geweest aan hydrologisch herstel van het Natura 2000 gebied – zijn verpacht aan andere bedrijven, die daarmee konden extensiveren.
Waarom mag Natuurmonumenten huizen bouwen pal naast Natura 2000-gebied en mogen boeren dat niet, of mogen boeren dat ook?
Het staat organisaties en bedrijven in Nederland vrij om initiatieven te ontplooien binnen de wet. De nieuwbouw past binnen het bestemmingsplan en (landelijke) regelgeving. Boeren mogen dat ook als ze aan de wettelijke voorwaarden voldoen.
De bouwactiviteiten vinden plaats op het bestaande bouwperceel overeenkomstig de «Rood voor Rood regeling» van de gemeente Lochem. Dit betreft een regeling waarbij leegstaande en/of verouderde agrarische gebouwen worden omgezet naar kleinschalige percelen met woningen op bestaande bouwerven. Hiermee wordt in het landelijk gebied leegstand voorkomen en ondermijning (door illegale hennepplantages of drugslaboratoria) tegengegaan. De bouwactiviteiten vinden buiten de begrenzing van het Natura 2000-gebied Stelkampsveld plaats.
Op de betreffende locatie wonen, als de plannen doorgaan, veel meer mensen dan voorheen, wellicht vier keer zoveel. Is dit volgens u goed voor de natuur? Zo ja, kunt u dit onderbouwen?
Natuurmonumenten heeft mij toegelicht dat het nieuwbouwproject de realisatie van twee vrijstaande en een twee-onder-een-kapwoning betreft, in totaal vier woningen. Op de betreffende locatie was tot 2014 een gangbaar agrarisch bedrijf gevestigd met circa 90 melkkoeien en bijbehorend jongvee. Op het terrein stonden ook twee woningen die tot die tijd bewoond werden.
Door de ontwikkeling is er sprake van een afname van stikstofuitstoot. Ook past de ontwikkeling in de opgave om de condities voor het Natura 2000-gebied Stelkampsveld te verbeteren zoals vastgelegd in het natuurbeleid van de provincie Gelderland. De door verplaatsing vrijgekomen gronden zijn deels ingericht als versterkende natuur en ondersteunen hydrologisch herstel van het gebied, en heeft mede bijgedragen aan de instandhoudingverplichting voor het Natura 2000-gebied. Een ander deel van de grond is verpacht aan andere pachtbedrijven, die daarmee konden extensiveren. Per saldo wordt er dus in velerlei opzicht aanmerkelijke natuurwinst geboekt.
Gaat u enige actie ondernemen tegen Natuurmonumenten, bijvoorbeeld de opbrengst van dit project dubbel aftrekken van de overheidssubsidies die Natuurmonumenten ontvangt? Zo nee, waarom niet?
Daar is geen aanleiding voor. Natuurmonumenten ontvangt reguliere subsidie voor natuurbeheer. De organisatie ontvangt geen subsidie voor het beheer van gebouwen. Het beheer van gebouwen moet komen uit de opbrengsten van pacht en verhuur, donaties en bijdragen van leden.
De nieuwbouw vindt plaats binnen de kaders van het bestemmingplan en natuurwetgeving. Het project past in de opgaven, plannen en ambities om de condities voor het Natura 2000-gebied Stelkampsveld te verbeteren, zoals vastgelegd in het natuurbeleid van de provincie Gelderland. Bovendien wordt door de sloop van leegstaande agrarische bedrijfspanden verrommeling van het landschap voorkomen en ongewenst gebruik van de vrijgekomen agrarische gebouwen tegengegaan.
Wilt u de Kamer informeren over alle bouwplannen van de terreinbeherende organisaties? Vindt u het prima dat de terreinbeherende organisaties pal naast de natuur bouwen?
Het staat organisaties en bedrijven in Nederland vrij om initiatieven te ontplooien binnen de wet.
De Tweede Kamer wordt twee keer per jaar geïnformeerd over de plancapaciteit en realisatie met betrekking tot de woningbouw per provincie. Verder worden nu afspraken gemaakt met de provincies over aantallen te bouwen woningen: de programmering. Zie ook Kamerbrief over de voortgang programma woningbouw van 24 juni 2022 (Kamerstuk 32 847 nr. 921). Er wordt niet gerapporteerd over afzonderlijke bouwplannen per gemeente of andere organisatie.
Vindt u het een goed idee, dat Nederland steeds voller wordt, meer en meer versteent zowel uit oogpunt van natuur als uit oogpunt van landschapskwaliteit? Zo nee, wat gaat u aan uw beleid veranderen?
Nieuwbouwprojecten zijn nodig, gezien de woningbouwopgave in Nederland, maar daarbij zal wel goed gekeken moeten worden naar de locaties.
Vanuit het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) zullen er de komende jaren meer projecten worden ontwikkeld die zijn gericht op extensivering van agrarische activiteiten in de buurt van Natura 2000-gebieden en verplaatsing van intensieve veehouderij naar locaties op ruime afstand van stikstofgevoelige natuur.
Met het NPLG stelt het kabinet een forse inzet op behoud- en herstel van natuur en landschapskwaliteit ten doel. Het NPLG voorziet in een integrale aanpak voor de realisatie van internationale verplichtingen op het gebied van natuur, klimaat, water en bodem en biedt ruimte voor duurzame economische en maatschappelijke ontwikkelingen.
Het bericht 'Kritische depositiewaarden niet geschikt voor beschermen natuur' |
|
Edgar Mulder (PVV) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
Bent u bekend met het bericht «Kritische depositiewaarden niet geschikt voor beschermen natuur»?1
Ja.
Klopt het dat praktijkonderzoek naar de kritische depositiewaarden (KDW) voor stikstof zelden heeft plaatsgevonden, dat sommige KDW’s hun basis vonden in bloempotten in kassen en dat de uitkomsten hiervan vervolgens werden geëxtrapoleerd naar regio’s of het hele land? Zo nee, kunt u gedetailleerd uiteenzetten hoe de KDW’s voor stikstof tot stand zijn gekomen?
Kritische depositiewaarden worden getrapt vastgesteld: eerst op Europees niveau in de vorm van bandbreedtes in kg/ha/jaar (Bobbink & Hettelingh 20112) en vervolgens specifiek voor de Nederlandse habitats – binnen deze bandbreedtes – in concrete KDW's in mol/ha/jaar, aangevuld met Nederlandse kennis als er Europees nog geen bandbreedtes zijn vastgesteld (Van Dobben e.a. (2012)3. Voor een gedetailleerde uiteenzetting van de totstandkoming zie beide rapporten.
Uit het eerstgenoemde rapport blijkt dat praktijkonderzoek (in de natuurgebieden zelf) veelvuldig heeft plaatsgevonden. Kasexperimenten vormen slechts een deel van de onderbouwing en de uitkomsten zijn met die van andere methoden gecombineerd zodat KDW's konden worden vastgesteld.
Het artikel van Briggs & Hanekamp (waar het bericht aan refereert) heeft uitsluitend betrekking op vegetaties van hoogvenen. Daarvoor zijn – naast veldexperimenten – ook kasexperimenten toegepast. Dat de uitkomsten van de kasexperimenten bruikbaar zijn, is gebleken uit een meta-analyse van 115 kasexperimenten en 107 veldexperimenten: de effecten van stikstoftoevoeging op veenmossen bleek in beide typen experimenten vergelijkbaar te zijn (Limpens e.a., 2012 4).
De extrapolatie heeft betrekking op het vegetatietype dat in hoogveengebieden aanwezig is, in een orde van grootte van vierkante meters tot hectares. Omdat deze extrapolatie wetenschappelijk geheel verantwoord is (zie de meta-analyse), zijn de uitkomsten representatief voor alle locaties waar dat vegetatietype voorkomt, zowel binnen als buiten Nederland.
Klopt het dat er geen kritische discussie is geweest tussen wetenschappers over de totstandkoming en de kwaliteit van de KDW’s voor stikstof, zoals gebruikelijk is bij wetenschappelijk onderzoek? Zo nee, kunt u een verslag van deze discussie delen?
Het vaststellen van de Europese KDW's heeft plaatsgevonden na een uitgebreid wetenschappelijk proces. Dat proces staat beschreven in hoofdstuk 2 en de bijlagen 5, 6 en 7 in het eindrapport van de UN-ECE (Bobbink & Hettelingh 2011; zie voetnoot 2).
Ook de methode van het in het antwoord op vraag 2 genoemde Nederlandse rapport is internationaal beoordeeld. De reviewcommissie bestond uit toonaangevende onafhankelijke experts uit Denemarken, Duitsland, Groot-Brittannië en Nederland.
Kunt u aantonen wat het verband is tussen KDW, stikstofdepositie en natuurkwaliteit in Nederlandse natuurgebieden en dit delen met de Kamer?
Dit verband is weergegeven in figuur 3.7 in de PBL-publicatie «Naar een uitweg uit de stikstofcrisis» (Vink e.a., 2021)5. Die laat zien dat er in beginsel een causaal verband te leggen is tussen de mate waarin de KDW wordt overschreden en de natuurkwaliteit. Bij deze figuur kunnen wel kanttekeningen worden gemaakt. De natuurkwaliteit wordt namelijk mede bepaald door andere factoren, zowel negatieve als positieve. Negatieve: door stikstof overbelaste habitats kunnen bijvoorbeeld ook last hebben van verdroging, wat tot een extra kwaliteitsafname leidt. Positieve: als bijvoorbeeld die verdroging wordt aangepakt, kan de kwaliteit (tijdelijk) gestabiliseerd worden of zelfs toenemen.
In ons land worden al heel lang herstelmaatregelen uitgevoerd, waardoor de natuurkwaliteit zo goed mogelijk in stand is gehouden (wat ook een juridische verplichting is vanwege de Habitatrichtlijn). Als dat niet zou zijn gedaan, was het verband tussen stikstofoverbelasting en natuurkwaliteit nog veel sterker aantoonbaar geweest dan in de genoemde figuur. Daarom zijn experimenten onder gecontroleerde omstandigheden zo belangrijk om het specifieke effect van stikstof op natuurkwaliteit te kunnen vaststellen (zie ook het antwoord op de tweede vraag).
Bent u bereid een onafhankelijke externe adviescommissie in te stellen die de bruikbaarheid van de KDW’s voor het Nederlandse natuurbeleid op wetenschappelijke wijze gaat toetsen? Zo nee, waarom niet?
Deze onafhankelijke toetsing heeft reeds plaatsgevonden, zoals blijkt uit het antwoord op vraag 3. Dit is recent nog bevestigd (Kamerstuk 33 576, nr. 251, met Bijlage 2021D36750).
Kunt u een update geven over de maatschappelijke kosten-batenanalyse van Natura 2000-gebieden in Nederland waar de Kamer in een motie uit 2020 (Kamerstuk 35 600, nr. 30) om heeft gevraagd?
De maatschappelijke kosten-batenanalyse waar in die motie om verzocht is, krijgt invulling via de paragraaf sociaaleconomische effecten van het programma stikstofreductie en natuurverbetering (zie ook Kamerstuk 35 334, nr. 160). Dit programma zal naar verwachting in het najaar van 2022 worden vastgesteld.
Vindt u het ook schandalig dat er familiebedrijven moeten wijken en 25 miljard euro van de belastingbetalers wordt verspild door aan alle kanten rammelend stikstofbeleid, of moeten boeren sowieso plaats maken voor de hobby’s van terreinbeherende organisaties, de energietransitie en massa-immigratie?
Uit bovenstaande antwoorden blijkt dat er geen reden is om te stellen dat het stikstofbeleid rammelt. Ook van de andere uitspraken in deze vraag neem ik afstand.
Kunt u de vragen beantwoorden voor het commissiedebat Stikstofproblematiek op 31 maart of voor een eerder gehouden plenair debat over stikstof?
De vragen zijn binnen de reguliere termijn beantwoord, maar helaas niet voor het drie weken vervroegde commissiedebat van 10 maart 2022.
Het artikel “Luxemburgers kijken naar Delfzijl voor industriële houtzagerij: investering van meer dan 1 miljoen” |
|
Dion Graus (PVV), Edgar Mulder (PVV) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Luxemburgers kijken naar Delfzijl voor industriële houtzagerij: investering van meer dan 1 miljoen»?1
Ja.
Herinnert u zich de aangenomen motie Graus (Kamerstuk 29 659, nr. 15), waarin de regering wordt verzocht erop toe te zien dat Staatsbosbeheer geen concurrentie- en marktverstorende activiteiten ontplooit?
Ja.
Klopt het bericht dat Staatsbosbeheer betrokken is bij de mogelijke totstandkoming van een nieuw, grootschalig houtverwerkingsbedrijf van Wood Trading & Technologies in Delfzijl? Zo ja, kunt u toelichten op welke wijze dat het geval is en welke contracten, afspraken, intenties et cetera daaraan ten grondslag liggen?
Staatsbosbeheer is inderdaad één van de partners bij het zoeken naar voldoende verwerkingscapaciteit in Nederland voor het duurzaam toepassen van Nederlands hout. WT&T is de Luxemburgse vestiging van een groot Belgisch houtverwerkend bedrijf genaamd IBV. Staatsbosbeheer heeft met IBV een intentieovereenkomst opgesteld, waarin de wederzijdse intentie is vastgelegd te komen tot een contractuele verbintenis voor de levering van rondhout. Dit hout wordt door Staatsbosbeheer momenteel met name naar Duitsland geëxporteerd.
Is de inschatting juist dat de beoogde houtzagerij en de bijbehorende investering van € 100 miljoen alleen kans maken als Staatsbosbeheer garandeert dat er een substantieel volume rondhout geleverd zal worden? Zo ja, wat betekent dit volgens u voor de kleinere, Nederlandse zagerijen en hun inkoop van hout bij Staatsbosbeheer? Vraag5 Kunt u gedetailleerd ingaan op de vraag of hiermee niet het risico dreigt dat die kleinere zagerijen minder of geen hout kunnen inkopen bij Staatsbosbeheer (of hieraan gelieerde bedrijven) en dat Staatsbosbeheer in staat wordt gesteld om de condities van de markt te bepalen?
Staatsbosbeheer is de grootste bosbeheerder van Nederland en levert een belangrijk aandeel in het Nederlandse aanbod van rondhout, waar planken, balken en plaatmateriaal uit gemaakt kunnen worden. Mede dankzij onder andere de participatie van Staatsbosbeheer kan een dergelijke grootschalige zagerij aan voldoende rondhout komen.
Staatsbosbeheer is deze verkenning naar nieuwe verwerkingscapaciteit begonnen nadat in de loop van 2017 de grootste zagerij van Nederland stopte. Sindsdien is veel rondhout naar vooral Duitsland geëxporteerd om daar verzaagd te worden. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om houtsoorten die door de kleine Nederlandse zagerijen niet worden verwerkt, zoals fijnspar. Dat deze optie onaantrekkelijk is voor Nederland, zowel vanuit het oogpunt van vervoer als lokale toepassing voor een circulaire economie, heeft tot deze verkenning geleid. Uiteraard omvat de garantie slechts een deel van de jaarlijkse beschikbare hoeveelheid hout die Staatsbosbeheer oogst. Vanuit zowel het oogpunt van natuurbehoud als financiële risicobeheersing zou een te groot volume niet verantwoord zijn. Kleinere zagerijen zullen, wanneer zij bijvoorbeeld aantrekkelijk gelegen zijn of gespecialiseerd zijn in bepaalde houtsoorten of afmetingen, nog steeds voldoende hout van Staatsbosbeheer kunnen betrekken.
Deelt u de opvatting dat als die situatie ontstaat, Staatsbosbeheer feitelijk als marktmeester op de Nederlandse houtmarkt optreedt en dit ongewenst is omdat het niet past bij een semi-overheidsinstelling die tevens actief is in de commerciële houthandel? Welke garanties bent u voornemens te geven om dit risico te voorkomen?
Staatsbosbeheer zal een deel van het totale houtoogstvolume beschikbaar houden voor kleinere zagerijen. Dit volume zal globaal gelijk zijn aan het huidige volume dat ook nu bij kleinere zagerijen wordt afgezet. Dit risico is derhalve zeer klein. Hierdoor blijven toekomstige leveringen aan kleinere zagerijen (binnen marktconforme condities) mogelijk.
Kunt u toelichten op welke wijze bij de invulling van de afspraken tussen Staatsbosbeheer en Wood Trading & Technologies rekening is gehouden met de aangenomen motie Graus (Kamerstuk 29 659, nr. 15)?
Nee, ik deel deze opvatting niet. In Nederland wordt anno 2021 jaarlijks gemiddeld zo’n 660.000 m3 hout geoogst. Staatsbosbeheer oogst in 2022 naar verwachting rond de 170.000 m3. Staatsbosbeheer is weliswaar de grootste Nederlandse boseigenaar, maar biedt slechts 25–30% van het totale houtvolume afkomstig uit Nederlandse bossen aan. Uit onderzoek van Mazars, uit 2007, naar de houtmarktactiviteiten van Staatsbosbeheer, blijkt voorts dat het marktgebied waarin Staatsbosbeheer opereert naast Nederland ook België en de Duitse deelstaten Nedersaksen en Noordrijn-Westfalen beslaat (in 2007 in totaal 16,8 miljoen m3 rondhout). Daarmee is de rol van Staatsbosbeheer in deze markt nog veel kleiner.
Staatsbosbeheer heeft de wettelijke taak rijksbossen en natuurgronden te beheren. De oogst en verkoop van hout maken integraal onderdeel uit van deze wettelijke taak. Deze activiteit krijgt vorm binnen de kaders van de Wet markt en overheid. Staatsbosbeheer heeft er de afgelopen jaren blijk van gegeven binnen de kaders van markt en overheid te opereren. Ik ben derhalve van mening dat met de huidige regelgeving voldoende kaders zijn meegegeven.
Waarom is gekozen voor levering van hout uit de productiebossen van Staatsbosbeheer aan Wood Trading & Technologies en niet om dat hout aan andere zagerijen in Nederland aan te bieden in het kader van gelijke behandeling en gelijk speelveld?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 6. Staatsbosbeheer blijft binnen de kaders van de Wet markt en overheid en de ruimte die is geboden binnen de Wet Verzelfstandiging Staatsbosbeheer.
Zoals in antwoord op schriftelijke vragen in 2014 (Kamerstuk 29 659, nr. 125) is geantwoord door de toenmalige Staatssecretaris, valt de uitvoering van commerciële activiteiten door Staatsbosbeheer onder de reikwijdte van Hoofdstuk 4b van de Mededingingswet, dat betrekking heeft op overheden en overheidsbedrijven. Artikel 25i in dat hoofdstuk vereist – evenals de Wet verzelfstandiging Staatsbosbeheer – dat als Staatsbosbeheer economische activiteiten verricht, het de afnemers van een product of dienst ten minste de integrale kosten van dat product of die dienst in rekening brengt. In het derde lid van dat artikel en in het Besluit markt en overheid zijn nadere regels gesteld over de kostendoorberekening. Staatsbosbeheer moet ten overstaan van de Autoriteit Consument en Markt kunnen aantonen dat het aan deze regels heeft voldaan. Ook stelt de Mededingingswet specifieke regels ter voorkoming van ongerechtvaardigde bevoordeling van ondernemingen waarin bestuursorganen – in casu Staatsbosbeheer – deelnemen (artikel 25j). Ook in dat verband geldt het principe van integrale kostendoorberekening, zoals uitgewerkt in het Besluit markt en overheid (artikel 10) en het verbod op de toekenning van subsidies aan de desbetreffende onderneming waar niet-overheidsbedrijven niet voor in aanmerking komen (artikel 9 Besluit markt en overheid).
Het is de Raad van Toezicht van Staatsbosbeheer die hier op toeziet. Ook de Autoriteit Consument en Markt (ACM) houdt toezicht op de vrije mededinging en kan indien nodig ingrijpen.
Kunt u tevens toelichten hoe de kennelijk voorgenomen levering door Staatsbosbeheer zich verhoudt tot de uitspraak van de Hoge Raad van 26 november 2021, waarin wordt geoordeeld dat de overheid op basis van het gelijkheidsbeginsel geen goederen exclusief aan één partij mag verkopen en gelegenheid moet bieden aan potentiële gegadigden om mee te dingen?2
De keuze om met IBV, het moederbedrijf van WT&T, de oriëntatie voor de vestiging van een nieuwe zagerij aan te gaan is gebaseerd op meerdere overwegingen:
Om voor bovenstaande uitdagingen een oplossing te bieden is een groot, modern houtverwerkingsbedrijf onontbeerlijk. Deze oplossingen kunnen niet door kleinere zagerijen worden geboden.
Is door Staatsbosbeheer gezocht naar andere potentiële gegadigden? Zo ja, hoe zag de selectieprocedure er uit en op basis van welke argumenten is vervolgens gekozen voor een nog niet bestaande zagerij? Zo nee, waarom niet?
Staatsbosbeheer zal geen goederen exclusief verkopen aan één partij. Dat schaadt bovendien de marktpositie van Staatsbosbeheer. Verder zal het volume hout dat momenteel door de kleinere Nederlandse zagerijen wordt afgenomen buiten de afspraak voor levering van hout aan het beoogde houtverwerkend bedrijf worden gehouden.
Bent u van mening dat handelsactiviteiten, waarbij ruim 20% van de omzet uit hout en biomassa van Staatsbosbeheer gerealiseerd wordt door inkoop bij derde partijen, tot de kerntaken van Staatsbosbeheer behoren (Kamerstuk 29 659, nr. 156)? Hoe gaat u valse concurrentie en marktverstoring tegen in het licht van de reeds genoemde motie Graus (Kamerstuk 29 659, nr. 15)?
Ja. Staatsbosbeheer heeft contact gehad met potentiële gegadigden, waaronder bestaande afnemers in Nederland. Er is gekozen voor een bestaande zagerij, IBV, die voornemens is zich te vestigen in Nederland.
Bent u bereid de marktverhoudingen, de positie van Staatsbosbeheer op de markt voor houtzagerijen en de levering van rondhout te onderzoeken en de resultaten hiervan vóór het zomerreces naar de Kamer te sturen?
Staatsbosbeheer heeft in 2021 minder dan 10% rondhout (23.675 m3) van derden ingekocht op het totaal omgezette volume (249.179 m3). In 2022 zal het oogstvolume rond de 170.000 m3 liggen. In het recente verleden is veel hout uit zieke of dode essen- of fijnsparrenbossen geoogst, waarna Staatsbosbeheer nu en in de nabije toekomst minder oogst.
In de Wet Verzelfstandiging Staatsbosbeheer is geregeld dat Staatsbosbeheer bevoegd is goederen (waaronder hout en biomassa) te verkrijgen en te vervreemden, alsmede alle andere handelingen te verrichten die voor een goede vervulling van zijn taken noodzakelijk zijn.
Daarnaast streeft Staatsbosbeheer naar het vergroten van inkomsten uit de markt (convenant LNV – Staatsbosbeheer) en kan Staatsbosbeheer ook andere werkzaamheden uitvoeren, mits die werkzaamheden samenhangen met de wettelijk opgedragen taken, niet leiden tot concurrentievervalsing ten opzichte van private aanbieders van vergelijkbare diensten, en tegen tenminste kostendekkende prijzen worden verricht. Dat is hier het geval.
Het artikel 'Zelfs betrokkenen ‘Bulgarenfraude’ krijgen tienduizenden euro’s compensatie' |
|
Edgar Mulder (PVV) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Zelfs betrokkenen «Bulgarenfraude» krijgen tienduizenden euro’s compensatie»1?
Ja, mijn ambtsvoorganger heeft uw Kamer hierover op 21 december jl. een brief gestuurd met nadere duiding.2
Is het artikel inhoudelijk en feitelijk correct?
Zoals mijn ambtsvoorganger in de brief van 21 december aan de Kamer heeft medegedeeld, is aan 14 personen die in het verleden betrokken zijn geweest bij de fraudeonderzoeken «Alabama» en «Florida» het forfaitaire bedrag van € 30.000 toegekend. Het fraudeonderzoek «Alabama» stond ook wel bekend als de «Bulgarenfraude». Het fraudeonderzoek «Florida» is een vergelijkbaar onderzoek dat, net als Alabama, heeft geleid tot een strafrechtelijke veroordeling van bepaalde betrokkenen.
Het staat nog niet vast of uitbetaalde herstelbedragen aan deze personen onterecht zijn geweest. Voor ouders die zich aanmelden voor herstel, geldt dat via een eerste toets wordt bepaald of zij recht hebben op het forfaitaire bedrag van € 30.000. Als sprake is van een OG/S kwalificatie en een terugvordering van ten minste € 1.500 in enig toeslagjaar dan wordt compensatie toegekend. Er wordt in de eerste toets niet gekeken of de O/GS-kwalificatie ook met de kennis van nu terecht was. Indien aan een persoon echter een vergrijpboete is opgelegd of diegene strafrechtelijk is veroordeeld in verband met de kinderopvangtoeslag, krijgt deze persoon geen beoordeling bij de eerste toets maar bij de integrale beoordeling. Bij de integrale beoordeling wordt er meer nauwkeurig bekeken of terugvorderingen terecht waren naar de huidige criteria en of iemand in aanmerking komt voor de herstelregelingen. Ook de 14 personen die bij de eerste toets de forfaitaire vergoeding hebben ontvangen, krijgen nog een integrale beoordeling.
Waarom heeft De Correspondent de beschikking over een intern onderzoek van het Ministerie van Financiën en weet de Kamer nog van niets?
Uit de berichtgeving van de Correspondent blijkt dat zij op de hoogte is van de resultaten van een inventarisatie die is gedaan binnen UHT. Ik weet niet op welke wijze de Correspondent inzicht heeft gekregen in die resultaten. Mijn ambtsvoorganger was, zoals opgenomen in de brief van 21 december, voornemens uw Kamer hier zo snel mogelijk te informeren in het debat van 16 december over te informeren. Wegens het verplaatsen van het debat is dat niet gelukt, en heeft zij u per brief geïnformeerd.
Klopt het dat exact dezelfde IP-adressen die betrokken waren bij de Bulgarenfraude, nu worden gebruikt om onterecht compensatie inzake de Toeslagenaffaire aan te vragen? Zo ja, waarom zijn die IP adressen nog steeds in gebruik?
Het is niet onderzocht of dezelfde IP-adressen worden gebruikt die destijds betrokken waren. Een IP-adres is een unieke code die wordt gekoppeld aan een apparaat dat verbinding maakt met het internet en Toeslagen kan dus niet voorkomen of dit apparaat wordt gebruikt. Voor de herstelregeling is er geen wettelijke basis om aanvragen voor compensatie via bepaalde IP-adressen te weigeren.
Zijn de daders van deze fraude opnieuw Bulgaren? Zo niet, welke nationaliteit hebben de daders?
Er is geen onderzoek gedaan dat gericht is op burgers uit specifieke landen of met een bepaalde nationaliteit. Bij de vervolganalyse van de fraudeonderzoeken «Alabama» en «Florida», waarover mijn ambtsvoorganger u heeft geïnformeerd in de brief van 21 december jl., is alleen bekeken waar de 83 personen die zich gemeld hebben voor herstel staan in het beoordelingsproces.
Ik wil benadrukken dat op dit moment nog niet duidelijk is of bij één van de 14 betrokkenen het toekennen van het forfaitaire bedrag achteraf bezien onterecht was. Dit zal blijken bij de integrale beoordeling. Ook als dit in een enkele situatie het geval zou zijn, staat niet vast dat deze persoon ook daadwerkelijk gefraudeerd heeft bij de aanvraag en/of toekenning van compensatie.
Waarom kwam bij de lichte, zogenaamd zorgvuldige, toets niet naar voren dat de aanvragers geen recht hadden op compensatie?
Het is op dit moment niet duidelijk of deze aanvragers wel of niet recht hebben op compensatie. Zoals ook in het antwoord bij vraag 2 aangegeven, doet UHT voor ouders die zich aanmelden een eerste toets tenzij aan de persoon een vergrijpboete is opgelegd of diegene strafrechtelijk is veroordeeld in verband met de kinderopvangtoeslag. Bij de eerste toets wordt mede aan de hand van data-analyse eerst bekeken of een ouder onderdeel was van een CAF-11 vergelijkbaar onderzoek en/of een terugvordering met O/GS kwalificatie. Als dit het geval is, wordt € 30.000 toegekend. In het inrichten van de eerste toets is daarbij een afweging gemaakt tussen snelheid en zorgvuldigheid. Uit eerdere steekproeven is gebleken dat 94% van de O/GS kwalificaties achteraf bezien onterecht is. Zodoende is er rekening mee gehouden dat een klein percentage van de toegekende compensatie achteraf onterecht blijkt. Op dit moment is ons beeld nog steeds dat dit een klein percentage betreft.
Hoeveel geld dat is bestemd voor echte slachtoffers van de Belastingdienst is er inmiddels onterecht uitgekeerd?
Uw Kamer is eerder geïnformeerd over het risico van achteraf bezien onterechte uitkeringen door die afweging. Zo is in de brief van 30 april 2021 het percentage van achteraf onterechte uitbetalingen na de eerste toets geschat op 2–5%.3 Dat is op dit moment nog steeds ons beeld.
Hoe gaat u de onterecht uitgekeerde compensatie terugvorderen?
Bij de brief over de Catshuisregeling van 8 februari 2021 en daarop volgende brieven heeft mijn ambtsvoorganger aangegeven dat in het proces van data-analyse en handmatige toets sprake zal zijn van betalingen aan personen die – indien onmiddellijk een integrale beoordeling zou zijn uitgevoerd – geen recht op uitbetaling zouden hebben gehad.4 Dit is onvermijdelijk. Ik wil echter geen onzekerheid creëren bij ouders door in deze situaties betalingen weer terug te vorderen. Alleen in geval van evident misbruik van de herstelregelingen kan compensatie worden teruggevorderd. Ik beraad mij momenteel om te kijken in welke gevallen een terugvordering op zijn plaats zou zijn. Dit vereist echter zeer grote zorgvuldigheid. Voorop staat het vertrouwen dat de ouders kunnen hebben en houden dat zij zorgvuldig behandeld zullen worden.
In het artikel wordt verwezen naar een presentatie uit oktober 2020 die nooit is gedeeld met de Kamer. Kunt u die alsnog aan de Kamer doen toekomen?
Ja, die presentatie over opzet/grove schuld is bijgesloten bij deze antwoorden.
Waarom is die presentatie uit oktober 2020 nooit gedeeld met de Kamer?
Het is niet gebruikelijk om een presentatie te delen met de Kamer als daar geen besluitvorming mee gemoeid is. Indien de presentatie bijdraagt aan bijvoorbeeld nieuw beleid, wordt deze in het kader van actieve openbaarmaking sinds 1 juli 2021 meegestuurd met de brief aan de Tweede Kamer waarin dit nieuwe beleid wordt voorgesteld.
Welke brandbrieven omtrent «grove overcompensatie» doen de ronde binnen de Belastingdienst en/of het Ministerie van Financien? Kunt u die aan de Kamer doen toekomen?
In de Eindrapportage Raadspersonen die op 12 oktober jl. naar uw Kamer gezonden is wordt benoemd dat verschillende melders hun zorgen hebben geuit over de Uitvoeringorganisatie Herstel Toeslagen (UHT).5 Veel van deze zorgen hebben betrekking op de zogenoemde Catshuisregeling. De meldingen die zijn gedaan bij de raadspersonen zijn conform het Besluit Personeelsraadspersonen Belastingdienst 2020 in vertrouwen gedaan.6 Over die meldingen beschik ik niet. Signalen in de organisatie over mogelijk oneigenlijk en ongericht gebruik van de herstelregelingen bij mijn ambtsvoorganger of het hogere management zijn van persoonlijke aard en zijn vaak herleidbaar tot individuele medewerkers. Ik vind het belangrijk dat medewerkers zich voldoende veilig voelen om deze en andere signalen te blijven delen. Het integraal delen met uw Kamer van deze signalen vind ik daarom onwenselijk. Om uw Kamer desondanks wel een zo goed mogelijk beeld te geven, zal ik, zoals ook toegezegd in de 9e Voortgangsrapportage Kinderopvangtoeslag7 en de brief van 21 december jl., de onderwerpen uit de interne signalen inventariseren en uw Kamer hier in de brief die ik u volgende week stuur ten behoeve van het debat op 2 februari nader over berichten. Tevens zal ik hier in de Voortgangsrapportages kinderopvangtoeslag aandacht aan besteden. Hierbij wordt dan recht gedaan aan de vertrouwelijkheid van deze signalen.
Is er ook maar één aspect van de herstelorganisatie waarop u wel grip heeft?
De hersteloperatie is veelomvattend en complex. Voorop staat het belang dat ouders en kinderen goed en snel geholpen worden. Uit de 9e Voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag blijkt dat wij voortgang boeken in het realiseren van deze missie.
Het artikel 'Stikstofnormen boerensloten veel strenger in Nederland' |
|
Edgar Mulder (PVV) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «Stikstofnormen boerensloten veel strenger in Nederland»?1
Ja.
Klopt het dat de stikstofnormen voor boerensloten en -afwateringen in Nederland een stuk strenger zijn dan in Duitsland en België? Zo ja, wat is hier de reden van?
Normen voor nutriënten (stikstof en fosfor) in oppervlaktewater zijn vastgesteld om de gewenste ecologische toestand te bereiken en eutrofiëring te voorkomen. Voor een snelstromende beek gelden daarbij andere normen dan voor een meer waarvan de doorstroming beperkt is. Boerensloten en -afwateringen wateren af op de boezem, andere onderdelen van het watersysteem en uiteindelijk op de Wadden- en Noordzee en kunnen daarmee mede de kwaliteit van die wateren beïnvloeden. Een in boerensloten goede waterkwaliteit draagt daarnaast bij aan kwaliteit van het landelijk gebied, het bereik van de ecologische doelen en het herstel van biodiversiteit aldaar. Dit krijgt onder andere aandacht in het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer2.
Uit een internationale vergelijking blijkt dat Nederland qua normstelling voor nutriënten in de middenmoot zit3. Deze informatie is tevens toegezegd in het Wetgevingsoverleg Water van 22 november jl. Het Rijk heeft de normen voor «natuurlijke watertypen» vastgesteld. Voor hydromorfologische4 sterk veranderde, kunstmatige wateren, kunnen provincies in overleg met de waterbeheerder aan de hand van een daarvoor beschikbaar document5 specifieke afgeleide normen vaststellen. Normen voor Rijkswateren worden onder de eerste verantwoordelijkheid van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat vastgesteld.
Voor buitenlandse grensoverschrijdende waterlichamen gelden soms andere normen die het behalen van de KRW-doelen in Nederland kunnen belemmeren. Het Rijk en andere waterbeheerders hebben dit met inspraakreacties op plannen van andere lidstaten aan de orde gesteld en daarnaast in de internationale commissies van Rijn, Maas, Schelde en Eems geagendeerd. Een van de resultaten is dat Duitsland een vergelijkbare norm voor stikstof van de hoofdstroom van de Rijn gebruikt als Nederland.
In welke mate draagt water dat uit Duitsland en België ons land binnenstroomt bij aan normoverschrijdingen in Zuid- en Oost-Nederland?
De Rijn voldoet bij de grensovergang (vrijwel) aan de Nederlandse norm voor zowel stikstof als fosfor en de Maas voldoet doorgaans wel aan fosfor, maar nog niet aan stikstof. Er is een aantal grensoverschrijdenden beken waarin de concentraties veel hoger zijn dan de Nederlandse norm. De uitgevoerde Nationale analyse waterkwaliteit (Kamerstuk 27 625, nr. 497) en de recent aan uw Kamer gestuurde ex ante evaluatie waterkwaliteit (Kamerstuk 27 625, nr. 555) wijzen uit dat dit van grensregio tot grensregio varieert. Dat betekent dat ook de bijdrage uit het buitenland aan de normoverschrijding in Nederlandse grensregio’s verschilt. Dit krijgt specifieke aandacht in het geregelde overleg met buurlanden, in de internationale riviercommissie en in overleg met de Europese Commissie en andere lidstaten over de implementatie van de Kaderrichtlijn Water.
Klopt het dat de normen die waterschappen hanteren voor het oppervlaktewater gemiddeld genomen drie keer zo laag zijn als het rivierwater dat uit Duitsland en België Nederland binnenstroomt?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 worden normen afhankelijk van het watertype vastgesteld. Normen variëren daarom afhankelijk van het watertype binnen Nederland, maar ook internationaal. Door waterschappen vastgestelde normen kunnen daardoor niet zomaar vergeleken worden met het rivierwater dat Nederland binnenstroomt. Uit monitoringsresultaten blijkt overigens dat in sommige situaties water dat uit de rivieren wordt ingelaten in het regionale systeem, de kwaliteit van dat water verbetert. Dit geldt het sterkst voor gebieden die in de zomer water uit het Rijnstroomgebied gebruiken, zoals Noord-Holland, de Friese Boezem en andere delen van Noord Nederland.
Hoe werkt de normoverschrijding van het oppervlaktewater door in uw beleid?
Doel van het rijksbeleid is om met implementatie van o.a. de Nitraatrichtlijn en de Richtlijn stedelijk afvalwater doelen van de KRW en de Beleidsnota drinkwater te realiseren. De recent aan uw Kamer aangeboden Ex ante evaluatie waterkwaliteit (Kamerstuk 27 625, nr. 555) geeft aan dat in ca 70% van de KRW-waterlichamen al aan de normen voor stikstof of fosfor voldaan wordt. De uitvoering van het zevende Actieprogramma Nitraatrichtlijn (2022–2025) (7e AP), dient de kwaliteit van grond- en oppervlaktewater verder te verbeteren. De Milieueffectrapportage over het 7e AP wijst uit dat de maatregelen ervoor zorgen dat voor nutriënten uit de landbouw het doel voor grondwater zeer waarschijnlijk goeddeels wordt bereikt. Voor oppervlaktewater is dat niet het geval, zo werd geconcludeerd (Kamerstuk 33 037, nr. 399). Om die reden is om voorstellen voor aanvullende maatregelen voor oppervlaktewater verzocht aan enkele kennisinstituten. Het rapport dat daarover is opgeleverd is op 26 november jl. aan uw Kamer aangeboden. Daarnaast wordt met de uitvoering van de derde generatie Stroomgebiedbeheerplannen KRW (2022–2027) de waterkwaliteit verder verbeterd. Met het oog op het halen van de KRW-doelen in 2027 zal in 2024 een tussenevaluatie plaatsvinden om vast te stellen of de voor alle bronnen van nutriënten getroffen maatregelen afdoende zijn om overal de doelen voor nutriënten te behalen.
Wilt u op korte termijn een impactanalyse van de strengere stikstofnormen voor boerensloten en -afwateringen dan in de ons omringende landen en van het hogere stikstofgehalte van het rivierwater dat via België en Duitsland Nederland binnenkomt op de agrarische sector naar de Kamer sturen?
Uit de antwoorden op de vragen 1 tot en met 5 valt op te maken dat de invloed van grensoverschrijdende wateren in de grensregio’s verschilt. De betekenis daarvan is afgewogen in de stroomgebiedbeheerplannen die voor Rijn, Maas, Schelde en Eems zijn opgesteld. Er is een kwalitatieve economische impactanalyse uitgevoerd op de scenario’s die zijn voorgelegd voor de milieueffectrapportage en het voorstel voor duurzame bouwplannen van het ontwerp 7e AP, dat op 15 oktober jl. bij brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aan uw Kamer is aangeboden. Ik zie dan ook geen noodzaak tot een extra impactanalyse.
De rampzalige gevolgen van de EU-klimaatplannen voor de landbouw |
|
Alexander Kops (PVV), Edgar Mulder (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Vernietigende analyse klimaatplan Timmermans: «Amper klimaatwinst»»1 en de studie «Ökonomische und Ökologische Auswirkungen des Green Deals in der Agrarwirtschaft»?2
Ja.
Hoe reageert u op de conclusie van de genoemde studie dat de EU-klimaatplannen voor de landbouw zullen leiden tot enorme prijsstijgingen, namelijk –/+ 58% voor rundvlees, –/+ 48% voor varkensvlees, –/+ 36% voor melk, –/+ 18% voor oliezaden, –/+ 15% voor groente en fruit en –/+ 12,5% voor graan?
Bij de conclusie en de doorrekeningen van prijsstijgingen van de door u genoemde studie kunnen enkele vraagtekens worden gezet. Zo gaat de genoemde studie alleen over de effecten van de van Boer tot Bordstrategie en slechts over een aantal van de daarin genoemde maatregelen. De (synergie) effecten van de meeste voorstellen uit de van Boer tot Bordstrategie worden namelijk niet meegerekend. Bovendien, zegt ook de studie, hangt veel af van de wijze waarop alle maatregelen worden geïmplementeerd.
Een andere belangrijke kanttekening is dat de studie de prijsstijgingen heeft berekend op basis van eigen hypothetische condities, zoals dat de landbouw onder het Europese emissiehandelssysteem zou vallen waar de sector voor 100 euro per ton CO2 emissierechten zou moeten betalen voor alle broeikasgasuitstoot en dat de import van soja, belangrijk voor diervoer, compleet verboden wordt. Deze aannames zijn niet realistisch omdat ze geen onderdeel uitmaken van de klimaatplannen van de Europese Commissie zoals gepresenteerd in het Fit-for-55 pakket of de Boer tot Bordstrategie. Desalniettemin, zijn de analyses met de hiervoor gemaakte kanttekeningen nuttig, omdat ze bijdragen aan inzichten over de mogelijke kosten voor de consument, de positie van de boer en de EU agro-handelsbalans.
Deelt u de mening dat voedsel betaalbaar moet zijn en blijven? Zo ja, deelt u dan ook de conclusie dat deze prijsstijgingen onaanvaardbaar zijn?
Ik deel uw mening dat voedsel betaalbaar moet blijven. Dat laat echter onverlet dat de reële maatschappelijke kosten van de voedselproductie hierin tot op zekere hoogte verdisconteerd zouden moeten zijn.
Gaat u deze prijsstijgingen voorkomen, bij voorkeur door de EU-klimaatplannen naar de shredder te verwijzen? Zo nee, waarom worden de burgers keer op keer gepakt voor onbetaalbare en onhaalbare klimaatgekte?
Zie de antwoorden op vragen 2 en 3.
Wat vindt u ervan dat deze EU-klimaatplannen zullen leiden tot de kaalkap van bossen voor nieuwe akkers? Doet u dat niet denken aan het drama dat biomassa heet, waarvoor complete (oer)bossen worden gekapt, zoals in Estland en Letland, om in Nederlandse centrales op te stoken?
Ik deel uw zorgen over de EU-klimaatplannen niet. De EU-klimaatplannen streven er onder andere naar om in 2030 3 miljard extra bomen aan te planten en bestaand bos te behouden en beter te beschermen. De studie focust zich alleen op een klein gedeelte van de van Boer tot Bord strategie en houdt geen rekening met de andere klimaatplannen en de effecten daarvan op landgebruik. Daarbij wordt uit de studie niet duidelijk wat de invloed is van de hypothetische conditie "soja importverbod" op de vraag naar meer akkerbouwgrond in Europa en waarom boskap noodzakelijk is om aan de vraag naar akkerbouwgrond te voldoen. De indicatie van deze studie geeft wel reden om alert te zijn op de mogelijke gevolgen van landgebruik.
Deelt u de conclusie dat dit klimaatbeleid de natuur niet beschermt, maar juist vernietigt en onmiddellijk moet stoppen?
Nee, deze conclusie deel ik niet. De EU Green Deal zorgt juist met haar «Fit for 55» pakket en de EU-biodiversiteitstrategie voor betere natuurbescherming en synergie tussen klimaatmitigatie en het versterken van biodiversiteit. Hierover bent u op 17 september jl. (Kamerstuk 22 112, nr. 329) en 10 juli 2020 (Kamerstuk 22 112, nr. 2897) geïnformeerd.
Klopt het dat het hoofddoel van klimaatbeleid, waaronder de EU-Green Deal, CO2-reductie is? Hoe kan het dan dat uit de genoemde studie blijkt dat de plannen voor de landbouw, mede als gevolg van de kaalkap, nauwelijks leiden tot een mindere CO2-uitstoot?
Het hoofddoel van klimaatbeleid is het tegengaan van de opwarming van de aarde door de emissiereductie van broeikasgassen. De genoemde studie heeft niet naar de EU-klimaatplannen gekeken. Op 17 september 2021 bent u over de EU-klimaatplannen geïnformeerd in de brief Beoordeling van het Fit-for-55-pakket van de Europese Commissie (Kamerstuk 22 112, nr. 329) en de bijbehorende BNC-fiches. De voorgestelde EU-klimaatplannen moeten leiden tot een netto-emissiereductie van ten minste 55% in 2030 ten opzichte van 1990 wat een noodzakelijke stap is op weg naar klimaatneutraliteit in 2050 in de EU. Daarnaast zal de Commissie binnenkort met een mededeling komen over de wijze waarop zij koolstofvastlegging in bodems en bossen wil gaan reguleren en stimuleren, naast het feit dat ernaar gestreefd wordt om 3 miljard extra bomen in Europa aan te planten. Verder zijn er in de het voorstel voor aanpassing van de Richtlijn Hernieuwbare energie (RED) ook voorstellen opgenomen om de duurzaamheidseisen voor gebruik van biomassa aan te scherpen. Deze voorstellen kunnen op steun van NL rekenen.
Deelt u de conclusie van prof. Henning dat de klimaatplannen «niet kostenefficiënt» en «niet klimaateffectief» zijn? Deelt u bovendien de mening dat dit geen klimaatbeleid is, maar wanbeleid dat burgers de (energie)armoede in stort?
Deze conclusie deel ik niet. Zoals hierboven beschreven heeft de Duitse studie alleen gepoogd de effecten van de van Boer tot Bordstrategie in beeld te brengen en niet het bredere EU-klimaatbeleid. Verder plaats ik kanttekeningen bij de gekozen hypothetische condities en de beperktheid in reikwijdte van hetgeen de studie aan van Boer tot Bordstrategie-maatregelen doorrekent. Het Nederlandse uitgangspunt is dat de klimaattransitie alleen op draagvlak kan rekenen als deze voor iedereen betaalbaar is en blijft. Daarom richt de Nederlandse aanpak zich op een zo kosteneffectief mogelijke transitie, waarbij negatieve sociaaleconomische effecten zoveel mogelijk worden geadresseerd door middel van algemeen sociaal beleid.
Het artikel 'Stikstofrapporten drama voor boer en natuur' |
|
Edgar Mulder (PVV) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «Stikstofrapporten drama voor boer en natuur»?1
Ja.
Kunt u de drie eerste vragen in het artikel met onderbouwing beantwoorden: Gaat de soortenrijkdom in de natuur hiermee toenemen? Hoeveel dichter brengt dit plan ons bij de gewenste natuurkwaliteit? En wat zijn de economische gevolgen voor de boeren en de van hen afhankelijke bedrijfstakken?
Het is op basis van het rapport van Jan Willem Erisman en Berno Strootman nog niet mogelijk om een onderbouwd antwoord te geven op de drie vragen die in het artikel zijn gesteld. Daarvoor zijn de ideeën, die in het rapport verwoord zijn, nog te zeer op hoofdlijnen. Veel zal afhangen van een eventuele verdere uitwerking naar gebieden. Dat neemt niet weg dat de visie op hoofdlijnen én de suggesties voor de uitvoering duidelijke overeenkomsten vertonen met tien andere rapporten die in 2020 en 2021 zijn verschenen en die op p. 116–117 van het rapport worden genoemd, zoals de beleidsevaluatie van het PAS en het advies van het Adviescollege Stikstofproblematiek.
Het rapport is op een gedegen wijze tot stand gekomen en verdient het om serieus te worden genomen bij de nadere invulling van het stikstofbeleid en – gezien de bepleite integrale aanpak – ook bij aanpalende beleidsterreinen.
Klopt het dat het stukje actief hoogveen in het Wierdense veld waar zo’n 40 miljoen euro voor nodig is en onder meer boerderijen in de omgeving voor moeten worden uitgekocht, niet bestaat?
Nee, dat klopt niet. In opdracht van mijn ministerie zijn eerder dit jaar door een team van hoogveendeskundigen alle hoogveengebieden bezocht waar actief hoogveen (H7110A) voorkomt. Bij deze herhalingskartering is in het Wierdense Veld de locatie met dit habitattype opnieuw beoordeeld en ingemeten. De locatie bleek nog steeds aan de definities te voldoen en zelfs iets groter te zijn geworden, ondanks de drie voorafgaande zeer droge zomers. Ook in de directe omgeving is de kwaliteitsverbetering van herstellend hoogveen (H7120) zodanig dat verwacht mag worden dat dit op afzienbare termijn gaat voldoen aan de criteria voor actief hoogveen, wat volgens het aanwijzingsbesluit de gewenste ontwikkeling is.
Het genoemde bedrag wordt vooral ingezet om de 384 ha herstellend hoogveen te behouden en waar mogelijk te verbeteren, niet slechts om het kleine stukje actief hoogveen te behouden. Grote delen van het gebied zijn namelijk verdroogd, en alleen met een integrale aanpak van de waterhuishouding (in en rond het gebied) kan die verdroging bestreden worden.
In hoeverre heeft u beoordeeld of gestelde natuurdoelen realistisch en haalbaar zijn?
De instandhoudingsdoelstellingen voor de Natura 2000-gebieden zijn, grotendeels voorafgaand aan het aanwijzen ervan, beoordeeld op haalbaarheid. In het rapport «Doorlichting Natura 2000» (Kamerstuk 32 670, nr. 2002, bijlage 2020D404033) is dit herbevestigd. Dat neemt niet weg dat in het proces van de Actualisatie van Natura 2000 beoordeeld zal worden op welke wijze de natuurdoelen verder geoptimaliseerd kunnen worden.
Bent u bekend met het artikel «Is er veel of juist weinig ammoniak op de Veluwe?»2
Ja.
Klopt het dat de ammoniakconcentratie in de Veluwe aanzienlijk lager is dan in de meeste andere Nederlandse natuurgebieden zoals in het artikel wordt gesteld?
In het artikel is vermeld wat de gemiddelde ammoniakconcentratie is op de zeven MAN-meetpunten op de Veluwe en hoe zich dat verhoudt tot het gemiddelde van alle MAN- en LML-meetpunten. Ook is vermeld dat de concentratie op de buitenrand van het gebied hoger is.
Uit de gepubliceerde cijfers (https://man.rivm.nl/gebied/veluwe_algemeen; figuur «Jaargemiddelde ammoniakconcentraties Veluwe Algemeen») blijkt dat de ammoniakconcentratie in 2020 gemiddeld over de zeven meetpunten 4,4 μg/m3 was (het getal 5,1 uit het artikel betreft het jaar 2018). Uit deze figuur blijkt ook dat er een tweedeling is te onderscheiden in de meetpunten: de concentratie op de vier meetpunten die ver weg liggen van de Gelderse Vallei (1, 2, 3 en 4) varieert tussen 3,3 en 3,9 en die op de drie meetpunten die er dichterbij liggen (5, 10 en 11) varieert tussen 5,0 en 5,8. Er zijn geen meetpunten in de bossen direct grenzend aan landbouwgebied, maar de concentratie is daarvoor wel berekend (https://geodata.rivm.nl/gcn/) en die komt uit op een ordegrootte van 10. Het gemiddelde over de 35 meetpunten in Nederland was in 2020 6,9 (in 2018 8,7).
De concentratie op de zeven meetpunten op de Veluwe is dus inderdaad lager dan het gemiddelde. Dat gemiddelde wordt enerzijds bepaald door gebieden waar de concentratie nog lager is dan op de Veluwe (zoals in de duinen) en anderzijds door relatief kleine gebieden die omringd worden door ammoniakbronnen, zoals de in de Gelderse Vallei gelegen Bennekomse Meent (de jaargemiddelde concentratie in dat gebied was in 2020 11,5 en in 2018 16,1).
Dat de hoge ammoniakconcentraties in de Gelderse Vallei lager worden richting het centrum van de Veluwe komt enerzijds door de toenemende afstand tot de bronnen en anderzijds doordat de rand van het Natura 2000-gebied bestaat uit bossen die relatief veel ammoniak invangen (en daardoor extra veel last hebben van verzuring en vermesting).
Gaat u de financiering van het rapport «Naar een ontspannen Nederland» terugvorderen als dit broddelwerk blijkt te zijn, of worden de schrijvers beloond voor het misleiden van de publieke opinie?
De aanvragers van de subsidie hebben voldaan aan de subsidievoorwaarden. Er is dus geen aanleiding om middelen terug te vorderen. Ik zie ook geen aanleiding om deze resultaten te kwalificeren als broddelwerk of het misleiden van de publieke opinie.
Wordt u ook zo droevig van beleid met een enorm rammelende onderbouwing waardoor boeren zwaar gedupeerd raken, of draagt u boeren helemaal geen warm hart toe?
Juist omdat ik boeren een warm hart toedraag, vind ik het belangrijk dat het kabinetsbeleid goed onderbouwd is en dat vanuit verschillende perspectieven over het stikstofvraagstuk wordt nagedacht. Het genoemde rapport is echter geen onderbouwing van het kabinetsbeleid, maar een advies voor mogelijk overheidshandelen in de toekomst.
Het artikel ‘Gebiedsgerichte aanpak één grote leugen?’ |
|
Edgar Mulder (PVV) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «Gebiedsgerichte aanpak één grote leugen?»?1
Ja.
Deelt u de mening dat ammoniak veel verder van de bron neerslaat dan zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofmonoxide? Zou dit een verklaring zijn voor bijzondere stikstofgevoelige soorten die floreren omgeven door talloze intensieve veebedrijven, of is ammoniak überhaupt niet nadelig voor stikstofgevoelige soorten?2
In vergelijking tot ammoniak (NH3) verspreiden stikstofoxiden (NOx) zich verder weg van de bron. Dit heeft deels te maken met het feit dat de droge depositie van NOx kleiner is dan die van NH3. NH3 is als puur gas lichter dan lucht, maar bij concentraties in de lucht wordt het ammoniakgas zo gemengd in de lucht dat er geen sprake meer is van een afzonderlijk gas. De wind en de turbulentie zijn belangrijke processen in de verspreiding en depositie van lucht. Die werken op de ammoniakmoleculen in de lucht dus op dezelfde manier als de lucht zelf. Ammoniak reageert met vaste stoffen, en slaat daarom neer op het aardoppervlak: depositie.
Voor zowel NH3 als NOx geldt dat de depositie dichtbij de bron het hoogst is en op afstand snel afneemt, waarbij de depositie van de stikstofoxiden iets lager is en sneller afneemt dan de depositie van ammoniak. Dat de depositie snel afneemt met de afstand van de bron komt vooral doordat de stoffen in de lucht verdunnen. Van de ammoniak die uitgestoten wordt, komt ca. 5% binnen een straal van 500 meter weer op de grond. Voor de stikstofoxiden is dit zo’n 2,5%.
Ook zwaveldioxide (SO2) wordt over grotere afstanden van de bron verspreid dan NH3. De verblijftijd van SO2 in de atmosfeer is gemiddeld 10–20 uur, waardoor het zo'n 350–700 kilometer in de atmosfeer kan afleggen, voordat het uit de atmosfeer wordt verwijderd. De concentraties van zwaveldioxide zijn de afgelopen decennia enorm gedaald en blijven laag. De EU-grenswaarde voor de zwaveldioxideconcentratie ter bescherming van ecosystemen (20 µg/m3) is sinds 1998 nergens meer in Nederland overschreden.
Dat er in het Korenburgerveen, een stikstofgevoelig Natura 2000-gebied met veel intensieve veehouderij in de omgeving, vooruitgang is geboekt, betekent niet dat stikstofdepositie als gevolg van de uitstoot van ammoniak hier geen probleem is. Naast stikstof is verdroging hier namelijk ook een knelpunt voor dit gebied. Beide zijn voor de natuur beperkende factoren. De daartoe getroffen waterhuishoudkundige maatregelen hebben een positieve uitwerking gehad. Dit betekent echter niet dat er geen maatregelen meer nodig zijn om de problemen door te hoge stikstofdepositie op te lossen.
Dat er in het Korenburgerveen sprake is van een «minimalisering» van het effect van stikstofdepositie, zoals in het artikel wordt gesteld, is niet juist. Zo blijkt bijvoorbeeld dat het habitattype Actieve hoogvenen zich heeft uitgebreid, maar dat wel degelijk effecten van stikstof zichtbaar zijn in dat habitattype, zoals een grotere bedekking van grassen dan van nature het geval is. Bij de Blauwgraslanden is dat nog veel duidelijker, omdat hier het positieve effect van de getroffen maatregelen nog onvoldoende is. Het positieve effect van alleen waterhuishoudkundige maatregelen is eindig. Dat betekent dat er daarnaast ook maatregelen nodig zijn om de negatieve effecten van stikstof op te heffen. Beide maatregelen versterken elkaar. Dit maakt dat ook in dit gebied een reductie van de stikstofdepositie, waar de structurele aanpak zich op richt, van groot belang is.
Kunt u aangeven hoeveel agrarische «piekbelasters» er zijn uitgekocht en er nog worden uitgekocht? Om welke totaalbedragen gaat het?
In 2020 heeft het kabinet € 350 miljoen beschikbaar gesteld voor de gerichte opkoop door provincies van piekbelastende veehouderijbedrijven. Het Planbureau voor de Leefomgeving heeft eerder in de analyse van de stikstofbronmaatregelen becijferd dat met dit bedrag in totaal 200 landbouwbedrijven – inclusief de bijbehorende grond van melkveebedrijven – kunnen worden aangekocht. Indien de grond van de melkveehouders niet wordt opgekocht, kunnen er ca. 100 landbouwbedrijven extra worden uitgekocht.
Op dit moment zijn er nog geen aankopen verricht. Wel zijn door de provincies de voorbereidingen gestart voor aankopen van bedrijven vanuit de eerste tranche van € 95 miljoen van de Regeling provinciale aankoop veehouderijen nabij natuurgebieden. Recent is het budget voor aankoop van piekbelastende veehouderijbedrijven opgehoogd met € 133 miljoen uit de middelen die beschikbaar zijn gekomen uit de vrijval van de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen.
Kunt u aangeven hoeveel niet-agrarische «piekbelasters» er zijn uitgekocht en er nog worden uitgekocht? Om welke totaalbedragen gaat het? Kunt u voorbeelden geven van niet-agrarische «piekbelasters» die zijn uitgekocht vanwege hun uitstoot op de natuur?
Piekbelasting kan, naast bij de landbouwsector, ook spelen bij de sectoren Industrie en Mobiliteit. Op dit moment zijn er geen industriële ondernemingen uitgekocht, noch liggen hier nu concrete plannen voor. Wel heeft het kabinet € 20 miljoen gereserveerd voor het realiseren van stikstofreductie met een maatwerkaanpak van piekbelasters in de industrie. Het RIVM onderzoekt momenteel wat de concrete bijdrage van grote industriële uitstoters van stikstof is aan de depositie van stikstof op de Nederlandse Natura 2000-gebieden. Op nationaal niveau is het industrieaandeel in die depositie 1,7 procent.3 Aan de hand van de bevindingen van het RIVM zal het kabinet bezien of de stikstofproblematiek een gebiedsgerichte aanpak met maatregelen met betrekking tot specifieke niet-agrarische piekbelasters behoeft en wat de kosteneffectiviteit van zulke maatregelen is. Daarbij zal ook aansluiting gezocht worden met andere milieuopgaven, zoals klimaat, die voor die sector(en) relevant zijn. Op dit moment wordt al met provincies geïnventariseerd of lokale industrie mogelijkheden ziet voor bovenwettelijke reductie (Kamerstuk 35 600, nr. 33, Geurts (CDA)4 c.s., De maatregel maatwerk piekbelasters voor impact lokale specifieke belasters).
Beschikt u over depositiemetingen veroorzaakt door de uitstoot van ammoniak en kunt u deze met de Kamer delen?
Er worden regulier metingen uitgevoerd door het RIVM van de droge en natte depositie. Die meetgegevens zijn publiekelijk beschikbaar.
Momenteel wordt op drie locaties permanente metingen gedaan van de droge depositie van ammoniak:
Er zijn voorbereidingen in gang gezet om de droge depositie van ammoniak op nog eens 7 nieuwe locaties te gaan monitoren.
De natte depositie metingen vinden plaats op 8 LML stations verspreid over het land. Ook hier wordt een uitbreiding voorzien met 2 meetlocaties.
Daarnaast vinden er voorbereidingen plaats om campagne-wijs (tijdelijk, wetenschappelijk studies) de droge depositie te gaan meten. In het verleden zijn de volgende campagnes uitgevoerd en gepubliceerd, weer gegeven per meetlocatie:
Deelt u de mening dat er bij ammoniakuitstoot geen sprake is van «piekbelasting» als deze ver van de bron neerslaat?
Die mening deel ik niet. Zoals aangeven in de beantwoording van vraag 2 geldt zowel voor NH3 als NOx dat de depositie dichtbij de bron het hoogst is en op afstand snel afneemt. Van de ammoniak die uitgestoten wordt, komt ca. 5% binnen een straal van 500 meter weer op de grond. Gerichte maatregelen bij piekbelasters, zoals de aankoop van veehouderijen nabij natuurgebieden, lossen het stikstofprobleem niet op, maar helpen om de stikstofdepositie te verminderen in natuurgebieden in de directe omgeving.
Deelt u de mening, dat van een Minister die boeren «een warm hart toedraagt» verwacht kan worden dat haar (stikstof)beleid uitstekend onderbouwd is, zodat het niet aan gerede twijfel onderhevig is en het niet lijkt dat boeren onnodig van hun land getreiterd worden?
De artikelen waarin in de vragen wordt gerefereerd geven mij geen reden om te twijfelen aan de onderbouwing van het stikstofbeleid. Al eerder oordeelde het Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof in zijn eindrapport «Meer meten, robuuster rekenen» dat de wetenschappelijke kwaliteit van de meet- en rekenmethodiek voor stikstof voldoende is en de data, methoden en modellen van voldoende tot goede kwaliteit zijn. In de kamerbrief (Kamerstuk 35 334, nr. 158)5 over de vervolgacties naar aanleiding van het eindrapport van het Adviescollege heb ik uw Kamer recent geïnformeerd over de resultaten van deze vervolgstappen en onderzoeken die naar aanleiding van het eindrapport van het adviescollege zijn ingesteld en de keuzes die op basis daarvan zijn gemaakt teneinde het systeem van meten en berekenen robuuster te maken.
De aankoopregeling biedt veehouders die denken aan stoppen, maar dit financieel niet rond krijgen een alternatief. De gangbare weg bij een bedrijfsbeëindiging is dat veehouders hun bedrijf verkopen aan een andere veehouder. Dat is niet voor elke locatie een reële optie. De regeling geeft veehouders een alternatief voor verkoop, voor zover het een locatie betreft die ten minste een bepaalde stikstofdepositie op een overbelast Natura 2000-gebied geeft.
Het artikel “Overheid houdt grootste stikstofbron buiten stikstofbeleid” |
|
Edgar Mulder (PVV) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel: «Overheid houdt grootste stikstofbron buiten stikstofbeleid»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de grootste stikstofbijdrage aan de natuur komt uit de bodemvoorraad en dat de omvang van deze stikstofbron niet in beeld wordt gebracht, maar juist buiten beeld wordt gehouden? Zo nee, zou u dan documentatie kunnen aanleveren waaruit blijkt wat het stikstofleverende vermogen van natuurbodems is? Zo ja, waarom wordt dit buiten beeld gehouden?
In de natuur is sprake van een stikstofkringloop: enerzijds komt stikstof vrij uit afgebroken organische stof, anderzijds wordt stikstof vastgelegd in planten en door bodemorganismen. Van nature is de toevoer vanuit de lucht heel gering; de nutriënten moeten dus vooral uit de bodem komen.
Wat van buiten, via de lucht, in het ecosysteem komt, wordt door het RIVM meegenomen in de berekeningen; dat is inclusief stikstofverbindingen die uit natuurlijke vegetaties in de lucht komen en getransporteerd worden naar andere natuurgebieden. De stikstof die onderdeel is van de stikstofkringloop in het ecosysteem wordt niet meegenomen, omdat het geen extra aanvoer betreft.
De Universiteit van Antwerpen heeft op verzoek van de provincie Drenthe berekend wat de gemiddelde hoeveelheid stikstof is die door de planten wordt opgenomen vanuit de bodemvoorraad2. Op basis van de gemeten productiviteit van de plantengroei in de onderzochte gebieden, die gemiddeld 2.512 kg droge stof per ha per jaar bedraagt, is berekend dat per jaar gemiddeld 38 kg stikstof uit de bodem wordt gebruikt. Dat is beduidend lager dan de 30 tot 250 kg die in het artikel worden genoemd. Om dit in perspectief te plaatsen: de stikstofdepositie uit de lucht voegt daar gemiddeld 21 kg (in 20193) aan toe, een extra toevoer van 55%.
Deelt u de mening dat de grootste stikstofbijdrage uit de bodemvoorraad (bijvoorbeeld door wijzigingen van de waterhuishouding) net zo goed van invloed is op stikstofgevoelige natuur als de stikstofbijdrage vanuit de lucht? Zo nee, waarom niet?
Verdroging van met name veenbodems, waarin veel stikstof is vastgelegd, heeft tot gevolg dat zuurstof gaat reageren met de vastgelegde stikstof, waardoor die stikstof beschikbaar komt voor de planten. De verhoogde stikstofbeschikbaarheid in geval van verdroging is dan ook een groot probleem voor stikstofgevoelige natuur. Dat betekent niet dat de depositie vanuit de lucht kan worden gebagatelliseerd: er is juist sprake van een optelling van extra toevoer van stikstof vanuit twee routes, met alle negatieve gevolgen van dien.
Daar staat tegenover dat de oplossing van een verdrogingsprobleem juist een (tijdelijk) bruikbare maatregel is om de natuurkwaliteit toch te kunnen verbeteren, ondanks de overbelasting door depositie.
Wat is volgens u de oorzaak dat er in de in het artikel genoemde natuurbodems in de provincie Drenthe enorm veel stikstof is opgeslagen? Was er veel intensieve veehouderij gedurende de middeleeuwen in de provincie Drenthe?
De opslag van stikstof vindt al zolang plaats als de bodem bestaat, omdat het een natuurlijk proces is. Maar deze opslag moet goed onderscheiden worden van de daadwerkelijke beschikbaarheid voor de planten. Alleen dat laatste is relevant voor de plantengroei. Dat is dan ook de reden dat bijvoorbeeld een hoogveenvegetatie zeer stikstofarme omstandigheden weerspiegelt (en daardoor zeer gevoelig is voor depositie), terwijl in de ondergrond een veenpakket aanwezig is met een enorme hoeveelheid stikstof, vastgelegd gedurende vele eeuwen van hoogveenvorming. Die stikstof is echter vastgelegd in het veen en niet beschikbaar voor de planten – tenzij het veen gaat veraarden als gevolg van grondwateronttrekkingen in de omgeving (zie het antwoord op vraag 3).
Deelt u de mening dat er veel stikstof vrijkomt door activiteiten genoemd in het artikel, zoals het kappen van bos en het omvormen natuur, en dat deze hoeveelheid stikstof de stikstof die wordt aangevoerd vanuit de emissies van landbouw, industrie en logistiek in grote mate overtreft? Zo nee, waarom niet?
Het beschikbaar komen van stikstof is op zich geen probleem, zolang het maar onderdeel is van de kringloop. Boskap veroorzaakt dus geen stikstofprobleem, omdat de stikstof daar eerst in is vastgelegd, als onderdeel van de kringloop. Extra toevoer vanuit bronnen buiten de gesloten stikstofkringloop is wél een probleem.
Kunt u beargumenteren waarom het miljarden kostende maatregelenpakket om de deposities vanuit landbouw, industrie en logistiek terug te dringen wel tot een meetbaar resultaat zal leiden (in de zin van staat van instandhouding van natuur) in tegenstelling tot wat er in het artikel wordt beweerd?
Het maatregelenpakket is gericht op het structureel fors omlaag brengen van de overbelasting met stikstof. Dat heeft reeds in het verleden geleid tot een meetbare verbetering van de natuur, met name als dat gepaard gaat met het uitvoeren van natuurherstelmaatregelen.
Deelt u de mening dat het verstandig is eerst veel meer stikstofmetingen te verrichten in de natuurbodem en deze te analyseren (vooral ook op stikstofleverend vermogen van de bodem zelf) voordat er één stap verder wordt gezet in de uitvoering van het stikstofbeleid? Zo nee, waarom niet?
Nee, omdat het duidelijk is wat de huidige depositieniveaus voor schadelijke effecten met zich meebrengen. Ook is duidelijk welke maatregelen nodig zijn om die effecten zo snel mogelijk teniet te doen.
Deelt u de mening dat er veel te veel gerede twijfels zijn aan (de onderbouwing van) het stikstofbeleid om te rechtvaardigen dat boeren worden gedwongen hun bedrijf te beëindigen en om de samenleving op te zadelen met een kostenpost van enkele miljarden? Zo nee, waarom niet?
Uit de antwoorden op bovenstaande vragen is duidelijk geworden dat het artikel dat de aanleiding vormde voor deze vragen, geen reden geeft om te twijfelen aan de wetenschappelijk onderbouwing van het stikstofbeleid.
Deelt u de mening dat van een Minister die boeren «een warm hart toedraagt» verwacht kan worden dat zij die boeren niet de dupe laat worden van een beleid waarvan de wetenschappelijke onderbouwing zeer matig is dan wel in grote mate betwist wordt?
Zie het antwoord op vraag 8.
Het bericht 'Stikstofdepositie geen bedreiging voor natuur in uiterwaarden' |
|
Edgar Mulder (PVV) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht 'Stikstofdepositie geen bedreiging voor natuur in uiterwaarden»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de voedselrijke bodem in uiterwaarden van nature al zoveel stikstof levert dat het kleine beetje uit de lucht geen verschil meer maakt en de overheid de kritische depositiewaarden in uiterwaarden dan ook moet schrappen? Zo nee, waarom niet?
Deze algemeen gestelde conclusie volgt niet uit het artikel. In het artikel blijkt namelijk dat er binnen de uiterwaarden variatie bestaat. Wel is duidelijk dat het overgrote deel van de bodemmonsters, die in het artikel worden genoemd, zijn genomen op percelen met een hoge stikstofbeschikbaarheid en goede zuurgraad. In het artikel wordt niet vermeld wat de ter plekke aanwezige vegetatie is, maar wel is vermeld dat de bodemmonsters zijn genomen op percelen van veehouders en dus mag worden aangenomen dat deze percelen in regulier agrarisch gebruik zijn of in ieder geval een vorm van bemesting kennen. Het is duidelijk dat uiterwaarden waar al vele decennia op wordt bemest, niet gevoelig zijn voor het vermestende effect van stikstofdepositie. Hoogstwaarschijnlijk zijn de bodemmonsters dan ook niet genomen op locaties waar één van de kenmerkende vegetatietypen die behoren tot het leefgebiedtype «Kamgrasweide & Bloemrijk weidevogelgrasland van het rivieren- en zeekleigebied» (Lg 11) daadwerkelijk voorkomt, ook al is het ter plaatste (volgens het artikel) wél zo op kaart gezet.
Mede ter uitvoering van de motie-Geurts/Harbers (Kamerstuk 35 600, nr. 31) worden de kaarten met stikstofgevoelige leefgebieden (o.a. in de uiterwaarden) momenteel gecorrigeerd. Een eerste ronde is inmiddels afgerond, waarbij op basis van het digitale kaartbestand Basisregistratie Gewaspercelen, zoals verwacht, een groot aantal locaties is geïdentificeerd die met zekerheid niet stikstofgevoelig zijn. De betreffende hexagonen zullen dan ook vanaf dit najaar geen deel meer uitmaken van de kaarten op basis waarvan in AERIUS wordt aangegeven dat er sprake is van een stikstofgevoelig habitat. Eveneens is van een groot aantal hexagonen bepaald dat er met zekerheid wel een stikstofgevoelig leefgebied aanwezig is. Voor twijfelgevallen is inmiddels een tweede ronde gestart, waarbij in opdracht van de provincies veldbezoeken of een nadere verkenning plaatsvinden.
Vindt u het ook schokkend dat het bepalen van de kritische depositiewaarden «provisorisch» plaatsvond en dat er geen rekening is gehouden met verschillen in de bodem en dat er dus ook met verschillen in invloed van stikstofdepositie niets is gedaan?
Uit het artikel blijkt niet dat het bepalen van de kritische depositiewaarden in zijn algemeenheid provisorisch plaatsvond, maar dat het om een specifiek onderdeel van die bepaling gaat: de KDW-bepaling van aanvullende stikstofgevoelige leefgebiedtypen. De hoofdauteur van het bekende KDW-rapport uit 2012, Han van Dobben, wordt in het artikel als volgt geciteerd: «We hadden alleen KDW's uitgerekend voor vegetatietypen en niet voor dieren van de Leefgebieden. Toen is er een noodoplossing bedacht. Ik vond dat zelf een beetje provisorisch.» Hiermee wordt gedoeld op het feit dat het (nog) niet mogelijk is om per diersoort te bepalen in welke mate stikstof een probleem is. In plaats daarvan is bepaald uit welke vegetatietypen het leefgebied van elke soort bestaat. Van die vegetatietypen kan namelijk wél worden berekend wat de stikstofgevoeligheid is. Alles overziende, bleken de voor de diersoorten relevante vegetatietypen deels te overlappen met habitattypen (waar al een KDW voor was bepaald) en deels niet. De typen die niet overlapten, zijn samengenomen in veertien aanvullende (stikstofgevoelige) leefgebiedtypen, waarvan het genoemde Lg 11 er eentje is. Voor deze typen is een KDW berekend. Anders dan bij habitattypen, is er in de gebieden nog een nadere beoordeling nodig of zo'n leefgebiedtype daadwerkelijk relevant is voor de in het gebied beschermde soorten én in hoeverre de stikstofgevoeligheid van de samenstellende vegetatie voor die soorten ook daadwerkelijk een probleem kan vormen.
Wat vindt u van de constatering dat op minimaal 93 procent van de onderzochte bodemmonsters het kleine beetje stikstof uit de lucht geen invloed heeft?
Zie het antwoord op vraag 2.
Hoe beoordeelt u de stelling dat de mate van stikstof geen beperkende factor is voor de soortenrijkdom? Gaat deze stelling volgens u alleen op voor uiterwaarden of ook voor andere gebieden?
Deze stelling gaat niet in zijn algemeenheid op voor alle locaties in uiterwaarden, zoals blijkt uit het antwoord op vraag 2. Overigens komen er buiten de locaties waar de bodemmonsters zijn genomen, op kleine schaal ook situaties voor waar bijvoorbeeld de habitattypen Stroomdalgraslanden (H6120) en Glanshaver- en vossenstaarthooilanden (H6510) aanwezig zijn. In die gevallen gaat het om betrekkelijk voedselarme gronden die niet representatief zijn voor de uiterwaarden als geheel, maar die wel behoren tot de meest waardevolle gedeelten van de uiterwaarden. Voor deze typen is stikstof met zekerheid een beperkende factor voor de soortenrijkdom. Deze verdeling in typen die wel en die niet gevoelig voor stikstof zijn, komt ook voor in andere gebieden.
Deelt u de mening dat er veel te veel schort aan de onderbouwing van het stikstofbeleid en wat gaat u doen zodat boeren en burgers niet verder door dit beleid gedupeerd worden?
Deze mening deel ik niet.
Het bericht 'EU-commissie ergert food- en agribusiness' |
|
Edgar Mulder (PVV) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «EU-commissie ergert food- en agribusiness»?1
Ja.
Klopt het dat de Europese Commissie weigert om de effecten van de Van boer tot bord-strategie door te rekenen ondanks een eerdere belofte dat wel te doen?
De Europese Commissie heeft eind vorig jaar een technische studie aangekondigd over de gevolgen van een aantal gekwantificeerde doelstellingen en beleidsinitiatieven die in de Van boer tot bord-strategie staan vermeld. Deze studie is nog niet afgerond.
Kunt u ingaan op de zorgen geuit door het samenwerkingsverband van agrarische organisaties COPA-COGECA, zoals de gevolgen van de Van boer tot bord-strategie op de productiecapaciteit, de concurrentieverhoudingen en de voedselprijzen?
De Van boer tot bord-strategie is onderdeel van de Green Deal die gebaseerd is op de maatschappelijke uitdagingen waar de wereld voor staat. Wij moeten die uitdagingen aangaan en dat betekent dat we ook ons voedselsysteem anders moeten organiseren. Daartoe doet de Van boer tot bord-strategie een voorstel dat op hoofdlijnen goed aansluit op het kabinetsbeleid. Dat er vanwege die veranderingen zorgen zijn onder boeren, kan ik me voorstellen. Maar we moeten niet vergeten dat de Van boer tot bord-strategie nog moet worden uitgewerkt in wetgeving. En dat de lidstaten, waaronder Nederland, en het Europees parlement daar invloed op hebben. De uitwerking van elk wetgevingsonderdeel van de Van boer tot bord-strategie wordt voorzien van een effectbeoordeling en ik zal uw Kamer via de gebruikelijke weg over de voorgenomen kabinetspositie per onderdeel informeren. De uitkomst van discussies tussen de Europese Commissie, de lidstaten en het Europees parlement over elk wetgevingsonderdeel bepaalt uiteindelijk in belangrijke mate het uiteindelijke ambitieniveau van de strategie en de gevolgen. Maar belangrijker nog vind ik te vermelden dat de Van boer tot bord-strategie een breed scala aan instrumenten voorstelt dat niet alleen regelgeving over te gebruiken productiemethoden aanscherpt, maar ook regelgeving voor andere methoden verruimt. En dat de Van boer tot bord-strategie ook initiatieven behelst die de positie van de primaire producent moet verbeteren. Het is daarom van belang dat de uitkomst van de uitwerking van de Van boer tot bord-strategie in zijn geheel wordt beoordeeld, de gevolgen op economisch, milieu en sociaal vlak in ogenschouw neemt, gebalanceerd is en, tegelijkertijd, de maatschappelijke uitdagingen adresseert.
Kunt u verklaren waarom er nog geen effectbeoordeling is gemaakt door de Europese Commissie maar wel de door de Amerikaanse regering?2
Ik wil u hiervoor graag verwijzen naar mijn antwoord op vraag 2. De Europese Commissie is bezig een technische studie uit te voeren. De vraag waarom de Amerikaanse regering een effectbeoordeling van de Van boer tot bord-strategie heeft laten maken en deze in het najaar van 2020 heeft uitgebracht, kan ik niet beantwoorden.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat er een belangrijke beleidswijziging wordt doorgevoerd met gevolgen voor voedselzekerheid, voedselveiligheid en de betaalbaarheid van voedsel zonder een zeer grondige effectbeoordeling?
Ik wil u hiervoor graag gedeeltelijk verwijzen naar mijn antwoord op vraag 3. De uitwerking van elk wetgevingsonderdeel van de Van boer tot bord-strategie wordt voorzien van een effectbeoordeling en ik zal uw Kamer via de gebruikelijke weg over de voorgenomen kabinetspositie per onderdeel informeren. Ook is het mijn inzet in de GLB onderhandelingen dat nationaal strategische plannen aan wettelijk bindende voorschriften worden getoetst.
Kunt u toezeggen dat u uw steun voor de Van boer tot bord-strategie intrekt en deze pas verleent als er een positieve effectbeoordeling openbaar gemaakt is? Zo nee, waarom niet?
Zie ook mijn antwoorden op vraag 3 en 5. De Van boer tot bord-strategie sluit op hoofdlijnen aan het kabinetsbeleid, zoals ook aangegeven in het BNC fiche. Ik zal daarom niet mijn steun intrekken.
De brandstofprijzen in Nederland |
|
Barry Madlener (PVV), Edgar Mulder (PVV) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Waarom de benzineprijs blijft stijgen: «Het wordt nog erger»»?1
Ja.
Realiseert u zich dat Nederlanders de hoogste prijs voor brandstof ter wereld betalen? Vindt u ook dat dit volledig onacceptabel is? Zo nee, waarom niet?
Op basis van openbare bronnen blijkt dat Nederland voor wat betreft de benzine in de hoogste regionen zit als het gaat om de brandstofprijs. Voor diesel geldt dat de prijs in bijvoorbeeld Frankrijk, Italië, België, Finland, Noorwegen, het Verenigd Koninkrijk en Zweden hoger is. De prijs van brandstof is opgebouwd uit een aantal elementen: de kostprijs van de brandstof, de accijns en de btw. De kostprijs van de brandstof is de laatste tijd door kenmerken van de wereldoliemarkt gestegen. De vraag naar olie, de grondstof van de autobrandstoffen, neemt relatief toe en het aanbod van olie neemt relatief af. Daarin zit het grootste deel van de stijging van de afgelopen maanden. Deze stijging heeft zich ook bij onze buurlanden voorgedaan. De groei van de brandstofprijzen aan de pomp is een kwestie van vraag en aanbod tussen afnemers en leveranciers.
Waarom moeten Nederlanders de hoogste brandstofprijs ter wereld betalen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens met de stelling dat deze hoge prijzen negatieve gevolgen kunnen hebben voor de koopkracht van Nederlanders?
De koopkracht van de Nederlanders is afhankelijk van een groot aantal factoren. Een daarvan is het prijsniveau van de brandstoffen ten opzichte van het reële inkomen. Het kabinet onderkent dat de hogere brandstofprijzen invloed kunnen hebben op de totale koopkracht.
Kunt u deze absurd hoge bedragen nog met droge ogen uitleggen aan de pompstationhouder in de grensregio?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de financiële consequenties voor kleine ondernemers in de grensstreek die inkomsten mislopen vanwege deze hoge brandstofprijzen?
Indien afnemers besluiten elders hun auto te tanken dan kan dat inderdaad financiële consequenties hebben voor de ondernemers in de grensstreek.
Zijn er mogelijk gevaarlijke situaties ontstaan doordat veel mensen maximaal 240 liter brandstof (in jerrycans) over de grens vervoeren?
De grens van 240 liter brandstof (in jerrycans van maximaal 60 liter) is algemeen geaccepteerd en vastgelegd in internationale regelgeving (Overeenkomst voor het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de weg). Kleinere hoeveelheden worden daarin vrijgesteld. Er zijn mij geen gegevens bekend die er op wijzen dat deze regels worden overtreden waardoor gevaarlijke situaties zouden ontstaan.
Bent u bereid om eindelijk de veel te hoge belastingen op autobrandstoffen te verlagen voor de Nederlanders? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is niet voornemens de belastingen op brandstoffen te verlagen. De prijs van brandstof wordt bepaald door de fabrikanten/leveranciers. De kostprijs van de brandstof is de laatste tijd door kenmerken van de wereldoliemarkt gestegen. De vraag naar olie, de grondstof van de brandstoffen, neemt relatief toe en het aanbod van olie neemt relatief af. Daarin zit het grootste deel van de stijging van de afgelopen maanden. Dit is een kwestie van vraag en aanbod tussen afnemers en leveranciers.
Het bericht 'Minister Schouten komt met hilarisch antwoord op Kamervragen over kritische depositiewaarden' |
|
Edgar Mulder (PVV) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Minister Schouten komt met hilarisch antwoord op Kamervragen over kritische depositiewaarden»?1
Ja.
Blijft u bij uw standpunt, ook na kennis te hebben genomen van het hierboven genoemde artikel, dat het artikel van Banin e.a. niet ten grondslag ligt aan de in Europa en in Nederland gebruikte kritische depositiewaarden (en evenmin aan de daarbij gebruikte methoden om onzekerheden mee te bepalen) en dat dit blijkt uit het feit dat de Europese resultaten in 2011 zijn gepubliceerd en de Nederlandse in 2012, dus ruim voor de analyse van Banin e.a.?2
Ja.
Bent u het eens met de constatering van onderzoeker Jaap Hanekamp dat de literatuur die ten grondslag ligt aan «Banin» (2014), ongeveer dezelfde literatuur betreft (uit 2011/2012) waarnaar u verwijst en dat de kennisbasis in «Banin 2014» dus relevant is voor de in Nederland gebruikte kritische depositiewaarden?3
De twaalf studies die worden genoemd, liggen inderdaad ten grondslag aan de onderbouwing van de empirische KDW van 5–10 kg N/ha/j voor hoogveenlandschappen (EUNIS-klasse D1) en die van 10–15 kg N/ha/j voor heideveentjes, moerasheiden en veenmosrietlanden (EUNIS-klasse D2) in het Europese KDW-rapport (Bobbink & Hettelingh 2011). Indirect liggen ze daarom ook ten grondslag aan de Nederlandse KDW's voor de habitattypen H7110A en H7120, respectievelijk H4010B, H7110B en H7140B in Van Dobben e.a. (2012).
De KDW-vaststelling in 2010 (gepubliceerd in 2011) is echter – logischerwijs – niet gebaseerd op het artikel uit 2014 van Banin e.a. en de daarin gebruikte methode om onzekerheden te kwantificeren. In dat artikel zijn, voor alle duidelijkheid, geen KDW's voorgesteld – er is alleen gepoogd een methode te ontwikkelen om onzekerheden te kunnen kwantificeren. Daarbij is gebruik gemaakt van de twaalf studies die in 2010 besproken zijn om tot KDW-ranges te komen. Daarom concludeerde ik in mijn antwoord van 13 april 2021 dat het artikel van Banin e.a. niet ten grondslag ligt aan de in Europa en in Nederland gebruikte kritische depositiewaarden en evenmin aan de daarbij gebruikte methoden om onzekerheden mee te bepalen.
Het artikel van Banin e.a. is overigens als zodanig ook niet geschikt om KDW's mee te bepalen. In het artikel wordt er melding van gemaakt dat in vrijwel alle studies al bij de laagste toevoeging van stikstof een negatief effect werd geconstateerd (dat laagste niveau was wel zeer verschillend per experiment). Dat bemoeilijkt het precies kunnen bepalen – via logistische regressie – van het niveau waarop géén significant negatief effect optreedt. Dat is dan ook te verwachten bij habitats die zeer gevoelig zijn voor stikstof, waarbij reeds een vrij beperkte toename van depositie boven de natuurlijke achtergronddepositie al tot negatieve effecten leidt. In vergelijkende veldstudies kan dat alleen nog maar aangetoond worden in de meest schone gebieden binnen Europa, zie bijvoorbeeld de studie over Noorse hoogvenen (M. Jokerud 2012: Impact of Nitrogen Deposition on Species Richness and Species Composition of Ombrotrophic Mires in Western Norway).
Bent u bekend met het bericht «Stikstof best te overleven: «Laten we ons niet blindstaren op modellen»»?
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraken: «De stikstofbelasting is wel twee keer zo hoog als bepaalde stikstofgevoelige fauna officieel kunnen verdragen, en toch zijn deze soorten stabiel» en «Met bijzondere stikstofgevoelige soorten als de waterbies, wijdbloeiende rus, heidekartelblad en moerashertshooi gaat het goed» van ecoloog en stikstofdeskundige Bart Smeets?4
Deze uitspraak moet in de context worden gezien van de door de heer Smeets opgestelde notitie met de titel «Het Korenburgerveen, een onmogelijke natuurparel?», waar het interview op aansluit. Daarin staan de geciteerde uitspraken niet. Daarentegen staat er in die notitie wel: «Op basis van oude gegevens en de onderzoeken van Berglinde uit 2007 en 2019 kunnen we concluderen dat er in totaal 27 plantensoorten die ooit in het Korenburgerveen groeiden verdwenen zijn. Van deze verdwenen soorten zijn er 12 na het jaar 2000 verdwenen.» En ten slotte wordt geconcludeerd: «De laatste tijd wordt steeds weer de discussie gevoerd over het negatieve effect van depositie van stikstof in Natura 2000 gebieden op de aanwezige natuurwaarden. Ongetwijfeld is een overmaat aan stikstof ongunstig voor kwetsbare planten die een voorkeur hebben voor voedselarme omstandigheden. Maar het is duidelijk dat door het treffen van gerichte maatregelen het effect van de enorme depositie van stikstof (en andere knelfactoren) in het Korenburgerveen geminimaliseerd wordt». De heer Smeets concludeert dus dat herstelmaatregelen voor een deel van de soorten hebben geleid tot een stabilisering, maar dat desondanks alleen al na 2000 twaalf soorten zijn verdwenen.
Hoe is het volgens u mogelijk dat het Korenburgerveen, een «parel van een natuurgebied», floreert terwijl het omringd wordt door talloze intensieve veebedrijven, als er sprake zou zijn van een enorm stikstofprobleem?
Als een gebied van twee problemen last heeft, in dit geval verdroging en stikstof, en je pakt vooral één probleem grondig aan, dan mag je gedeeltelijke verbetering verwachten. Terecht zijn degenen die die verbetering hebben geconstateerd, optimistisch gestemd.
Dit soort verbeteringen zijn dan ook de reden dat waterhuishoudkundige maatregelen onderdeel uitmaakten van de maatregelen die zijn uitgevoerd binnen het Programma Aanpak Stikstof, hoewel dat type maatregelen als zodanig het stikstofprobleem niet oplossen. En ook onder het Programma Natuur worden maatregelen ingezet die bijvoorbeeld verruiging en bodemverzuring kunnen tegengaan. Beide problemen kunnen worden veroorzaakt door stikstof maar ook door verdroging. Door de verdroging aan te pakken, wordt een verbetering bewerkstelligd ten aanzien van de kwaliteit die mede door stikstof was aangetast. Dat laat onverlet dat stikstof nog steeds tot die verruiging en bodemverzuring leidt. Het opgetelde effect van verdroging en stikstof is echter veel minder geworden door de waterhuishoudkundige maatregelen.
Wilt u stoppen met het wegtreiteren van boeren en het verkwisten van miljarden euro's aan een verzonnen stikstofprobleem?
Ik draag de boeren een warm hart toe; van het wegtreiteren van boeren was en is geen sprake.
Het stikstofprobleem is niet verzonnen, maar een realiteit. De financiën die voor het oplossen ervan zijn uitgegeven en begroot, zijn noodzakelijk, zowel voor de natuur als voor de maatschappij.
Het bericht dat de Belastingdienst de beslagvrije voet niet hanteert bij de verrekening van toeslagen |
|
Helma Lodders (VVD), Steven van Weyenberg (D66), Eppo Bruins (CU), Pieter Omtzigt (CDA), René Peters (CDA), Gerrit-Jan van Otterloo (50PLUS), Renske Leijten , Wybren van Haga (FVD), Farid Azarkan (DENK), Henk Nijboer (PvdA), Lammert van Raan (PvdD), Femke Merel Arissen (Splinter), Chris Stoffer (SGP), Bart Snels (GL), Edgar Mulder (PVV) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de brief van de Landelijke Organisatie Sociaal Raadslieden (LOSR) van 9 maart 2021 aan de Staatssecretaris van Financiën, belast met Toeslagen en Douane, over het niet toepassen van de beslagvrije voet bij de verrekening van toeslagen?1
Ja, hiervan heb ik kennisgenomen.
Klopt het dat wanneer een terugvordering van de huurtoeslag verrekend wordt met de huurtoeslag, de Belastingdienst de beslagvrije voet niet toepast op dit moment?
Dit gebeurt inderdaad bij verrekeningen in het kader van een standaard betalingsregeling. In een dergelijke situatie wordt een terugvordering verrekend met lopende voorschotten van dezelfde toeslagsoort. Vanaf 18 december 2020 worden er geen nieuwe verrekeningen meer opgestart. In de meegezonden brief is dit nader toegelicht.
Klopt het dat iemand die een inkomen heeft van 1.300 euro (inclusief toeslagen, zoals de huurtoeslag en de zorgtoeslag), een beslagvrije voet van 1.200 euro en bij wie maandelijks 200 euro huurtoeslag wordt teruggevorderd via verrekening, dus effectief 1.100 euro inkomen op zijn of haar bankrekening krijgt en dat de Belastingdienst bij deze verrekening de beslagvrije voet niet toepast?
De omschreven situatie kan zich inderdaad voordoen als op grond van een standaard betalingsregeling de verrekening vóór 18 december 2020 heeft plaatsgevonden. Dus in de geschetste situatie is de teruggevorderde huurtoeslag vóór 18 december 2020 verrekend met het voorschot van de huurtoeslag over 2021 en is daardoor het maandelijkse voorschot van de huurtoeslag in 2021 met € 200 verlaagd.
Klopt het dat op dit moment de Belastingdienst bij toeslagen wel de automatische verrekening in 24 maanden toepast, maar geen dwangverrekening? Ofwel dat bij toeslagen en verrekening de beslagvrije voet effectief een wassen neus is?
Toeslagen kent zowel de dwangverrekening als de verrekening in het kader van de standaard betalingsregeling. Op dit moment vinden er in verband met de uitvoering van de motie Azarkan sinds 18 december geen dwangverrekeningen op toeslagen plaats. Als de invordering weer opstart, zullen de Belastingdienst en Toeslagen conform de wet bij alle dwangverrekeningen vóóraf de beslagvrije voet toepassen.2
Ook nieuwe verrekeningen in het kader van een standaard betalingsregeling worden sinds 18 december 2020 niet meer opgestart in het kader van de motie Azarkan. Er zijn wel verrekeningen in het kader van de standaard betalingsregeling uitgevoerd in november 2020, waardoor de maandelijkse voorschotten in 2021 zijn verlaagd. Bij deze verrekeningen is de beslagvrije voet ten onrechte niet toegepast. Voor een nadere toelichting hierop verwijs ik u naar de meegezonden brief.
Herinnert u zich dat in de memorie van toelichting van het wetsvoorstel vereenvoudiging beslagvrije voet het volgende stond: «Voorts wordt aan de limitatieve opsomming een vordering tot periodieke betaling toegevoegd: een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel h, Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) (onderdeel j), uitgezonderd de Kinderopvangtoeslag. Bij de bedoelde tegemoetkomingen gaat het om de huurtoeslag, de zorgtoeslag en het kindgebonden budget. Ook bij beslag dan wel verrekening met betrekking tot deze toeslagen dient de beslagvrije voet in acht te worden genomen»?2
Met deze toelichting ben ik bekend. Toeslagen maakt onderscheid tussen de verrekening in het kader van de standaard betalingsregeling en de «dwangverrekening». Bij de standaard betalingsregeling wordt de terugvordering van een bepaalde toeslagsoort uitsluitend verrekend met het voorschot van diezelfde toeslagsoort.4 Bij de «dwangverrekening» wordt de terugvordering van een bepaalde toeslagsoort verrekend met de lopende voorschotten van alle toeslagsoorten.5
Als de Belastingdienst gebruik maakt van zijn verrekeningsbevoegdheid, ongeacht of dit gebeurt om de terugvordering te verrekenen met een voorschot huurtoeslag, zorgtoeslag of kindgebonden budget, dient hij op grond van de Wet vBVV de beslagvrije voet in acht te nemen.
Heeft u er kennis van genomen dat in de geciteerde passage het woord verrekening staat en dat daaronder toch echt verstaan moet worden verrekening van een te hoog voorschot in de huurtoeslag met de lopende huurtoeslag (en zorgtoeslag met de huidige zorgtoeslag en kindgebonden budget met het huidige kindgebonden budget)?
Zie antwoord vraag 5.
Herinnert u zich dat het hele traject van de vereenvoudiging van de beslagvrije voet juist begonnen is met de rapporten van de Nationale ombudsman sinds 2012 over mensen die bij verrekeningen van toeslagen in de problemen kwamen (zie het rapport van de Tijdelijke commissie Uitvoeringsorganisaties)?3
Ja, dat herinner ik mij. In het verleden hebben (maatschappelijke) organisaties, zoals de Landelijke Cliëntenraad, de LOSR, de No, de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet en de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders met regelmaat aandacht gevraagd voor problemen rond de beslagvrije voet. Er zijn verschillende onderzoeken gedaan naar de praktijk van de beslagvrije voet.7
Wat vindt u van het feit dat we na acht jaar Kamervragen, wetsvoorstellen en verhalen van mensen die in diepe ellende gestort zijn door terugvorderingen – denk aan het kinderopvangtoeslagschandaal – nu moeten constateren dat de beslagvrije voet nog altijd niet toegepast wordt bij verrekening?
Toeslagen en de Belastingdienst zijn zich ervan bewust dat verrekeningen zonder toepassing van de beslagvrije voet kunnen leiden tot onwenselijke en schrijnende situaties. Voor de dwangverrekening is de beslagvrije voet conform de wet geïmplementeerd.
Ik vind het enorm vervelend en onwenselijk dat mensen onder het bestaansminimum kunnen komen doordat in het kader van de standaard betalingsregeling door middel van verrekening een te hoog aflossingsbedrag wordt betaald en de beslagvrije voet wordt overschreden. Toeslagen en de Belastingdienst concluderen nu dat het een verkeerde veronderstelling is geweest dat mensen altijd stilzwijgend instemmen met de standaard betalingsregeling. Naast de veronderstelde instemming bij verrekeningen in het kader van de standaard betalingsregeling is meegewogen dat, als de hoogte van het aflossingsbedrag tot problemen zou leiden bij mensen, zij de verrekening daarvan kunnen stoppen door een persoonlijke betalingsregeling aan te gaan. Ik concludeer dat deze werkwijze, gezien het doel en de strekking van de Wet vBVV, onvoldoende bescherming aan burgers biedt. Ik waardeer het zeer dat de LOSR dit signaal kenbaar heeft gemaakt en dat Toeslagen en de Belastingdienst nu werken aan een oplossing.
Op welk moment heeft de regering bepaald dat verrekening met een lopende toeslag – dat toch echt de overgrote meerderheid van de gevallen betreft – niet onder deze wet zou vallen en hoe heeft de regering dat aan de Kamer meegedeeld?
Toeslagen en de Belastingdienst zijn zich er altijd van bewust geweest dat dwangverrekening met een lopende toeslag onder de Wet vBVV valt. Ik wijs daarbij op artikel 79.5a van de Leidraad Invordering 2008. Bij de verrekening in het kader van de vigerende standaard betalingsregeling zijn Toeslagen en de Belastingdienst er ten onrechte van uitgegaan dat de beslagvrije voet niet van toepassing is. Het is niet precies terug te halen op welk moment die veronderstelling is ontstaan.
Bij het opstellen van de herijking van de uitvoeringstoetsen op de Wet vBVV in 2019 hebben Toeslagen en de Belastingdienst daarom de beslagvrije voet niet meegenomen in het proces van de verrekening van het aflossingsbedrag in het kader van de standaard betalingsregeling. Dit is daarom niet opgenomen in de uitvoeringstoets zoals op 12 november 2019 aan uw Kamer is verzonden. Wel is in de toelichting op de wet8 en ook in 2019 toen er verschillende tussenmaatregelen werden genomen vooruitlopend op de uitgestelde inwerkingtreding van de wet,9 vermeld dat de beslagvrije voet toegepast zou worden bij dwangverrekeningen. Daarbij is niet ingegaan op de verrekening in het kader van de standaard betalingsregeling.
Deelt u de mening van de sociaal raadslieden dat uit twee wetten, namelijk art. 475c, eerste lid, onder j, van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering en art. 4:93, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), volgt dat de verrekening in maximaal 24 maanden gewoon onder de wet vereenvoudiging beslagvrije voet valt?
Bij het toepassen van de verrekeningsbevoegdheid van artikel 30 Awir moet op grond van artikel 475c, eerste lid, onder j, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en artikel 4:93, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht de beslagvrije voet worden toegepast, ongeacht de duur of het aantal verrekeningen.
Deelt u de mening dat de lagere regelgeving (namelijk artikel 7 van de Uitvoeringsregeling Awir, die stelt: «De Belastingdienst/Toeslagen kan ambtshalve een betaling in termijnen bewerkstelligen door middel van verrekening van de terugvordering met aan dezelfde belanghebbende periodiek uit te betalen bedragen») feitelijk indruist tegen de hogere wetgeving en dat dus deze verrekening niet kan plaatsvinden?
Artikel 7 van de Uitvoeringsregeling Awir druist niet in tegen hogere wetgeving. Het artikel is gebaseerd op artikel 31 Awir, waarin is bepaald dat bij ministeriële regeling regels worden gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling. Op grond van het derde lid van artikel 7 van de Uitvoeringsregeling Awir kan Toeslagen ambtshalve een betaling in termijnen bewerkstelligen door middel van verrekening van de terugvordering met aan dezelfde burger periodiek uit te betalen bedragen. In de context van de veronderstelde instemming met het aangeboden aflossingsbedrag en de aangeboden betaalmethode (verrekening) is de term «ambtshalve» door Toeslagen en de Belastingdienst zo uitgelegd, dat de burger niet zelf een beroep doet op verrekening, maar stilzwijgend aan Toeslagen verzoekt om te verrekenen. «Ambtshalve» interpreteerden Toeslagen en de Belastingdienst dus (achteraf ten onrechte) niet als een uitoefening van zijn verrekeningsbevoegdheid. De uitoefening van de verrekeningsbevoegdheid wordt beperkt door de beslagvrije voet.
De verrekeningsbevoegdheid van Toeslagen is gebaseerd op artikel 30 Awir. Deze luidt dat Toeslagen bevoegd is tot verrekening van een door de burger verschuldigd bedrag aan terugvordering met een aan hem uit te betalen tegemoetkoming of voorschot daarop, een en ander ongeacht de inkomensafhankelijke regeling die het betreft en ongeacht het berekeningsjaar. De beslagvrije voet die bij deze verrekeningsbevoegdheid moet worden toegepast is gebaseerd op artikel 475c, eerste lid, onder j, van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering en artikel 4:93, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Deze toepassing is verder ingevuld in artikel 79.5a van de Leidraad Invordering 2008. Voor de toepassing van een verrekeningsbevoegdheid is geen instemming van de burger vereist.
Is de Staat, indien mensen door verrekening onder de beslagvrije voet terechtkomen, aansprakelijk voor de vervolgschade omdat hij zich niet aan de wet houdt?
Indien een burger meent dat hij door overheidshandelen schade heeft geleden heeft hij de mogelijkheid om de overheid daarop aan te spreken.
Ik wil vooropstellen dat mensen die door de verrekeningen onder het bestaansminimum komen, bij Toeslagen kunnen verzoeken om de verrekeningen te stoppen door een persoonlijke betalingsregeling aan te gaan. Daarbij wordt rekening gehouden met de betalingscapaciteit van de burger. In de gesprekken die ik voerde met de No en de LOSR kwam naar voren dat mensen die onder het bestaansminimum komen met deze werkwijze niet zijn geholpen. Zij worden onvoldoende bereikt, de aanvraagprocedure voor de persoonlijke betalingsregeling sluit niet aan bij het doenvermogen van deze mensen en het duurt te lang voordat de het bestaansminimum kan worden verzekerd en de verrekening daadwerkelijk stopt. Zoals ik ook in de begeleidende brief heb aangegeven, vind ik het van zeer groot belang dat we deze mensen, die de afgelopen maanden onder het bestaansminimum hebben moeten leven, omdat bij de verrekening de beslagvrije voet niet is toegepast, tegemoetkomen door die verrekeningen actief terug te draaien en de te veel ingehouden bedragen uit te betalen tot en met januari 2021. Toeslagen gaat de mensen op wie dit betrekking heeft zo snel mogelijk per brief of waar mogelijk telefonisch informeren over hun situatie. Afhankelijk van de aantallen zal dit plaatsvinden in volgorde van de financieel vermoedelijk meest kwetsbare mensen. Ook kunnen mensen op eigen initiatief contact met de BelastingTelefoon opnemen. Ook aan stakeholders en intermediairs wordt gevraagd de mensen die Toeslagen niet heeft kunnen bereiken, te informeren en door te verwijzen naar Toeslagen om iedereen te kunnen helpen.
Ik zet samen met Toeslagen en de Belastingdienst alles in het werk om, ook als de invordering weer opstart, een passende oplossing te kunnen bieden om te voorkomen dat mensen opnieuw onder het bestaansminimum kunnen komen door verrekeningen van toeslagen. Hierbij hanteren Toeslagen en de Belastingdienst als uitgangspunt, dat een betalingsregeling recht doet aan de belangen van de burger, voorkomt dat mensen onnodig in de dwanginvordering komen en nooit tot gevolg mag hebben dat mensen onder het bestaansminimum komen. Hierover ben en blijf ik graag in gesprek met de No, de LOSR en andere stakeholders.
In het geval van een dwangverrekening, wordt de beslagvrije voet overigens al op initiatief van de Belastingdienst berekend en kan de burger desgewenst verzoeken om een herberekening indien hij van mening is dat deze berekening onjuist is.
Wat gaat u doen wanneer iemand uit zijn huis gezet wordt omdat hij door verrekening onder de beslagvrije voet komt en de Belastingdienst de wet niet naleeft? Waar kan zo’n persoon terecht voor onmiddellijk hulp (dus geen formulieren, bezwaren en beroepen)?
Voor dit soort urgente en schrijnende situaties kunnen mensen zich altijd melden bij de Stella-teams van de Belastingdienst en Toeslagen. Het Stella-team komt in actie als er sprake is van multi-problematiek, kastje-naar-de-muurervaringen of wanneer het probleem te groot is om zelfstandig of aan de balie op te lossen. Deze teams kunnen vervolgens snel handelen en helpen waar nodig.
Waarom maakt de Belastingdienst op de website onderscheid tussen verrekening en dwangverrekening: «De beslagvrije voet berekenen we alleen bij zogeheten «dwangverrekening». Dus nadat u bijvoorbeeld een aanmaning of een dwangbevel hebt gekregen»?
Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de meegezonden brief en de antwoorden bij vraag 5, 6 en 11.
Klopt het de Awb geen onderscheid kent tussen verrekening en dwangverrekening, al was het alleen maar omdat de verrekening niet vrijwillig is, maar eenzijdig door de Belastingdienst opgelegd wordt? Indien dat onderscheid in de Awb wel bestaat, kunt u dan aangeven waar dat gemaakt wordt in de Awb?
Het klopt dat de Awb dit onderscheid niet kent.
Krijgt een deurwaarder, indien deze bij de Belastingdienst opvraagt wat de huurtoeslag is van een persoon die 350 euro toeslag krijgt en een verrekening van 200 euro zodat hij effectief 150 euro per maand ontvangt, dan het bedrag van 350 euro of van 150 euro te horen? En baseert de deurwaarder de berekening van de beslagvrije voet dan op 350 euro of op 150 euro huurtoeslag per maand?
Een deurwaarder kan de hoogte van de huurtoeslag opvragen als hij voornemens is beslag te leggen. Toeslagen en de Belastingdienst geven dan aan de gerechtsdeurwaarder het bedrag door dat uitbetaald wordt. In het genoemde voorbeeld is dat het bedrag van EUR 150.
Als er ruimte is om beslag te leggen, berekent de gerechtsdeurwaarder vervolgens zelf de beslagvrije voet. Als een deurwaarder verzoekt om deze informatie te verstrekken, geven Toeslagen en de Belastingdienst het bedrag dat verrekend wordt door aan de gerechtsdeurwaarder.
Bent u bereid om op zeer, zeer korte termijn in overleg te treden met zowel de Nationale ombudsman als de sociaal raadslieden en binnen twee weken met een voorstel te komen waardoor mensen niet door verrekening van toeslagen onder de beslagvrije voet kunnen komen? Kunt u een gezamenlijk voorstel aan de Kamer doen toekomen?
Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de meegezonden brief en antwoord 11 op de vragen van het lid Lodders.
Welke lessen heeft u nu geleerd van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag en de Tijdelijke commissie Uitvoeringsorganisaties om burgers in ieder geval recht te laten houden op de beslagvrije voet?
Een belangrijke les is dat Toeslagen en de Belastingdienst moeten voorkomen dat schrijnende situaties ontstaan door de massaliteit waarmee de centrale processen worden uitgevoerd. Naast geautomatiseerde oplossingen voor de meerderheid moet er ruimte zijn voor maatwerk en uitzonderingen waar nodig. Daarbij moet aandacht zijn voor het doenvermogen van mensen met name daar waar sprake is van kwetsbare doelgroepen. In de oplossingen die wij zoeken voor de mensen die nu door verrekeningen onder het bestaansminimum uit kunnen komen, wordt aangesloten bij deze lessen. Gezocht wordt naar een wijze om deze groep te bereiken passend bij hun doenvermogen en hen vervolgens een oplossing te bieden die past bij de specifieke situatie.
Een belangrijke les is tevens dat rekening gehouden moet worden met de mogelijkheden in de uitvoering. In dit verband speelt mee dat de invoering van een geautomatiseerde berekening van de beslagvrije voet voorafgaand aan alle verrekeningen grote wijzigingen in de centrale systemen van de Belastingdienst en Toeslagen tot gevolg heeft. Dit is op korte termijn niet mogelijk. Zoals toegezegd in de kabinetsreactie op de parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag zal de invorderingsstrategie van Toeslagen en de Belastingdienst tegen het licht worden gehouden en worden de maatregelen rond stroomlijnen van de invorderingsregelgeving voor toeslagen en belastingen (Stroomlijnen Rood Blauw) – die opgenomen zijn in de Fiscale Vereenvoudigingswet 2017 – heroverwogen. Hierbij wordt onderzocht welke onderdelen, al dan niet in aangepaste vorm, wenselijk zijn voor de burger.
Zoals eerder gezegd, zal ik uw Kamer daarnaast blijven informeren over de voortgang van de oplossing bij het opstarten van de invorderingsactiviteiten, voor mensen die door verrekeningen van toeslagen onder het bestaansminimum uit kunnen komen.
Geven de gemeentes op de juiste wijze invulling van de beslagvrije voet?
Op 1 januari jl. is de Wet vBVV in werking getreden. Een deel van de gemeenten en waterschappen was per 1 januari nog niet gereed om de nieuwe wet volledig uit te voeren. Teneinde verder uitstel van inwerkingtreding van de wet te voorkomen, konden organisaties een beroep doen op de overgangstermijn. Die bood de mogelijkheid om tot uiterlijk 1 juli jl. de oude methode voor de berekening van de beslagvrije voet te hanteren. Aan andere onderdelen van de Wet vBVV, zoals de volgorderegeling en het coördinerend deurwaarderschap, moeten alle organisaties wel reeds vanaf 1 januari jl. onverkort toepassing geven.
De VNG en het Ministerie van SZW onderhouden sinds de inwerkingtreding van de Wet vBVV nauw contact over de organisaties die een beroep hebben gedaan op de overgangstermijn en de tijdige overgang van deze organisaties naar de nieuwe berekeningsmethode. Het merendeel van de organisaties was gereed om de nieuwe methode vanaf 1 juli jl. toe te passen. De resterende organisaties kunnen dat naar verwachting binnen enkele weken en uiterlijk in september. Tot die tijd leggen ze geen nieuwe beslagen, maar houden ze deze aan.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Het is, mede gezien de gesprekken met de No en de LOSR en de afstemming over de ingezette oplossingen, helaas niet gelukt om u een beantwoording te geven op de Kamervragen binnen de verzochte 3 weken.
Het data-lek bij het ziekenhuis OLVG waardoor onbevoegde studenten medische dossiers hebben ingezien |
|
Edgar Mulder (PVV) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Patiëntdossiers in te zien door lek bij ziekenhuis OLVG»?1 Wat is uw reactie hierop?
Ja, ik ben bekend met het bewuste artikel. Ik vind het zorgelijk als medische gegevens van patiënten in verkeerde handen vallen. Patiënten moeten te allen tijde kunnen vertrouwen op het veilig beschermen en delen van hun gegevens. Zorgaanbieders zijn in eerste plaats zelf verantwoordelijk voor de informatieveiligheid van hun patiënten. Ze moeten passende maatregelen nemen om ongeoorloofde inzage in patiëntendossiers te voorkomen en adequaat handelen wanneer een datalek zich voordoet.
Het OLVG heeft mij als volgt gemeld. Het OLVG heeft melding gemaakt van een datalek bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) en er zijn maatregelen genomen. Men heeft mij ook gemeld dat de autorisatie van medewerkers tot de EPD-systemen verder is aangescherpt en dat privacy een nadrukkelijker plek in het inwerkprogramma voor werkstudenten en voor alle andere medewerkers binnen het OLVG krijgt. Het OLVG doet onderzoek naar de dossiers die onrechtmatig zijn ingezien door onbevoegde werkstudenten. Betrokken patiënten en de AP zullen over de resultaten van het onderzoek worden geïnformeerd.
Is al bekend hoeveel en welke dossiers het betreft en zijn de betreffende patiënten op de hoogte gesteld? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hebben onbevoegde werkstudenten nog steeds toegang of is het data-lek inmiddels waterdicht?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u al een actieplan klaarliggen om deze en andere data-lekken in de zorgsector aan te pakken?
Zoals ik in de beantwoording op vragen 1, 2 en 3 heb aangegeven valt informatiebeveiliging in de eerste instantie onder de verantwoordelijkheid van zorgaanbieders zelf. Zorgaanbieders moeten zich reeds onder meer houden aan een aantal zorgbrede Nederlandse normen voor informatieveiligheid in de zorg (NEN-normen) en de voorschriften van de Algemene Verordening Persoonsgegevens (AVG). Datalekken of andere ICT-incidenten moeten worden gemeld bij de AP.
Gezien het belang van informatieveiligheid ondersteunt VWS de zorgsector hierbij in toenemende mate. Zoals ik in mijn Kamerbrief over «Elektronische gegevensuitwisseling in de zorg» van 20 december 2018 jl. heb aangekondigd, wil ik toewerken naar wettelijke verplichting om onder andere veiligheidsbelemmeringen in elektronische gegevensuitwisseling in de zorg aan te pakken. Daarnaast is met ondersteuning van VWS het Computer
Emergency Response Team (Z-CERT) voor de zorgsector opgezet en in januari 2018 officieel gestart. Deze organisatie helpt aangesloten zorginstellingen bij monitoring, preventie en reparatie van ICT-incidenten. VWS ziet Z-CERT als het cybersecuritycentrum voor de zorg en draagt bij aan de doorontwikkeling ervan.
Ik vind dat alle zorginstellingen aangesloten zouden moeten zijn bij een organisatie als Z-CERT. Zoals toegezegd op de aangenomen motie Ellemeet2 onderzoek ik het verplichtstellen van de deelname van zorginstellingen aan Z-CERT zal tevens de publieke rol ten aanzien van informatieveiligheid in de zorg herijken. Ik zal uw Kamer hierover in de loop van dit jaar informeren.
Tot slot hebben zorgkoepels in samenwerking met VWS een Actieplan Verhoging bewustzijn informatiebeveiliging Patiëntengegevens opgesteld en hiermee de verhoging van bewustwording van informatiebeveiliging zelf opgepakt. Het Actieplan is uitgebreid en verbreed naar alle zorgbranches. Het actieplan wordt geleid door Brancheorganisaties Zorg (BoZ). Voor het zomerreces wordt uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van het actieplan.
Deelt u de mening dat we moeten stoppen met het delen van complete medische dossiers en dit moeten beperken tot een basisset waar de patiënt zelf de regie over voert? Zo nee, waarom niet?
Er bestaat niet één basisset van gegevens die op zichzelf voldoet in alle uitwisselingen van informatie die in het kader van behandeling plaatsvinden. Elke overdracht en uitwisseling vereist een andere set gegevens die noodzakelijk is voor de (vervolg)behandeling van een patiënt.
Regie voor de patiënt omarm ik van harte. Ik vind het van groot belang dat patiënten weten waar hun gegevens zich bevinden en weten en mee kunnen bepalen wat ermee gebeurt. In de Wet op de geneeskundige behandelovereenkomst (de WGBO) is geregeld dat gegevens uit een medisch dossier alleen met toestemming van de patiënt aan anderen kunnen worden verstrekt. Uit de WGBO volgt echter ook een aantal uitzonderingen op deze regel. Zo is expliciete toestemming niet nodig voor het verstrekken van noodzakelijke inlichtingen aan degene die rechtstreeks betrokken is bij de behandelrelatie en degene die optreedt als vervanger van de hulpverlener.