Een uitzending van Argos over de dood van Sammy Baker |
|
Corinne Ellemeet (GL), Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Ken u de uitzending van Argos «Het laatste kwartier van Sammy»?1
Ja.
Is de uitzending aanleiding voor de Rijksrecherche om een nader onderzoek naar deze zaak te doen dan wel is de uitzending aanleiding voor het Openbaar Ministerie (OM) om de zaak te heroverwegen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het is altijd triest als iemand in de context van een politieoptreden komt te overlijden. Onder leiding van het Openbaar Ministerie heeft de Rijksrecherche destijds onderzoek verricht naar de toedracht van het overlijden van Sammy Baker. Het Openbaar Ministerie heeft op basis van het onderzoek destijds besloten de betrokken agenten niet te vervolgen, aangezien volgens het Openbaar Ministerie sprake was van noodweer.
Het Openbaar Ministerie laat weten niet over de officiële stukken te beschikken die ten behoeve van de betreffende civiele procedure tussen nabestaanden en politie zijn opgemaakt en heeft deze ook nooit via officiële kanalen ontvangen. Het Openbaar Ministerie reageert niet via de media op rapporten die in een lopende civiele procedure – waar het Openbaar Ministerie geen procespartij in is – zijn uitgebracht. Het Openbaar Ministerie ziet bij deze stand van zaken geen aanleiding om af te wijken van het eerder ingenomen standpunt.
Kent u het Handelingskader aanpak personen verward gedrag2 waarin op pagina 21 gesteld wordt dat de politie niet «de aangewezen partij is als er sprake is van personen met verward gedrag, tenzij er sprake is van strafbare feiten, openbare orde problematiek, gevaar of dreiging»? Wat is de status van dit handelingskader?
Ik ben bekend met het Handelingskader aanpak personen verward gedrag. Het Handelingskader is opgesteld door een brede werkgroep bestaande uit de Politie, Aedes, GGD GHOR Nederland, de Nederlandse ggz, Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland en de Vereniging Nederlandse Gemeenten, in opdracht van de Ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties. Het biedt handvatten voor de samenwerking en gegevensdeling tussen medewerkers van woon-, zorginstellingen, woningcorporaties, gemeenten en de politie bij de aanpak van personen met verward gedrag en/of onbegrepen gedrag.
Het Handelingskader biedt geen handvatten voor het aanhouden van personen. Dit is alleen toegestaan in specifieke – in de wet omschreven – gevallen. Geweldgebruik door de politie kan daarbij soms noodzakelijk zijn en is altijd aan strikte voorwaarden en regels gebonden. Zo moeten politieambtenaren zich houden aan hun geweldsinstructie. Dat betekent onder meer dat geweld alleen mag worden gebruikt met inachtneming van de beginselen van proportionaliteit, subsidiariteit, redelijkheid en gematigdheid. Ten aanzien van sommige geweldsmiddelen, waaronder het vuurwapen, zijn deze beginselen nader uitgewerkt in regelingen zoals de Ambtsinstructie.
Biedt dit handelingskader afdoende handvatten voor de politie in het geval dat de politie tot aanhouding van een persoon met verward gedrag moet overgaan? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en bent u bereid om de politie te vragen om een dergelijk handelingskader op te stellen en dat met de Kamer te delen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om onderzoek te laten doen hoe fatale incidenten met verwarde personen door de politie, het OM en bij rechtelijke macht worden behandeld? Zo ja, bent u bereid om de beoordeling van de rechtmatigheid van geweldsaanwendingen door de politie daarin te betrekken? Zo nee, waarom bent u niet bereid tot een dergelijk onderzoek?
Er wordt middels het Handelingskader primair ingezet op zorg voor personen met verward en/of onbegrepen gedrag. Wanneer sprake is van overlast of een strafbaar feit kan de politie worden ingeschakeld. Bij eventueel geweldgebruik van de politie moet er altijd een melding worden gedaan aan de hulpofficier van justitie. Vervolgens wordt het geweldgebruik beoordeeld. In bepaalde gevallen wordt het geweld tevens beoordeeld door het Openbaar Ministerie.
Het is altijd triest als iemand in de context van een politieoptreden komt te overlijden. Helaas is dit – ondanks deze waarborgen – niet altijd te voorkomen. Wanneer sprake is van een fataal incident in de context van politieoptreden worden deze incidenten te allen tijde onderzocht door de Rijksrecherche. Het is daarna aan andere autoriteiten – in voorkomende gevallen de rechter – om te beoordelen of er wel of niet sprake is van een rechtmatige geweldsaanwending. Ik kan en zal niet in die beoordeling treden en zie geen aanleiding om het onderzoek waarnaar u vraagt te laten uitvoeren.
Bent u bekend met het rapport «Fatale incidenten» van Bureau Beke3, waarin staat dat 91% van de slachtoffers van fatale incidenten met psychische problematiek kampte? Zo ja, wat is er tot op heden met dit rapport gedaan?
Ik ben bekend met dit rapport. Bij een groot deel van de onderzochte slachtoffers was sprake van multiproblematiek (bijvoorbeeld gedragsproblematiek, middelengebruik of financiële problemen), eerdere politiecontacten en verward gedrag en/of onbegrepen gedrag ten tijde van het incident. Ook was er een toename te zien in het aantal politiecontacten in de maanden voorafgaand aan het incident.
Het is niet uit te sluiten dat er zich situaties voordoen waarbij de politie zich genoodzaakt ziet om geweld te gebruiken jegens mensen met verward en/of onbegrepen gedrag, wanneer andere vormen van de-escalerend handelen niet tot het gewenste effect hebben geleid. In opleiding van de politie is aandacht voor zowel het de-escalerend handelen, als voor gepaste inzet van geweldsmiddelen indien nodig.
Daarnaast zet ik mij samen met de Minister voor Langdurige Zorg en Sport en veldpartijen al jaren in voor het verbeteren van de domein overstijgende aanpak voor personen met verward en/of onbegrepen gedrag. Zoals aangegeven in onze Kamerbrief van 26 juni 2023 moeten diverse maatregelen binnen deze aanpak ertoe leiden dat personen met verward en/of onbegrepen gedrag tijdig passende zorg krijgen en minder onnodig in aanraking komen met politie en justitie.4 Hiermee moet ook escalatie van problematiek worden voorkomen. Met deze aanpak hebben we de afgelopen jaren al goede resultaten bereikt. Zo is het Meldpunt Zorgwekkend Gedrag ingericht en in gebruik genomen, wordt via het Dashboard beveiligde bedden inzicht verkregen in de capaciteit van beveiligde bedden en zijn er afspraken gemaakt over passend vervoer van personen met verward gedrag voor en na psychiatrische beoordeling.
De onterechte verdenking van aanwezigheid bij een klimaatprotest op luchthaven Schiphol |
|
Corinne Ellemeet (GL), Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Kent u het bericht1 dat het Openbaar Ministerie (OM) een waarschuwingsbrief heeft gestuurd naar 176 mensen die zouden hebben deelgenomen aan een klimaatprotest op luchthaven Schiphol? Klopt het dat dit in een aantal gevallen onterecht is geweest en betrokkenen aantoonbaar niet in de buurt van deze demonstratie zijn geweest?
Ja, wij kennen het bericht en het klopt dat een aantal personen onterecht een waarschuwingsbrief van het openbaar ministerie (hierna: OM) heeft ontvangen. Daarnaast is het zo dat acht personen een tweede brief hebben ontvangen van het OM waarin hiervoor verontschuldigingen worden gemaakt en uitleg is gegeven. Het gaat om mensen die hebben aangegeven niet aanwezig te zijn geweest bij de genoemde betoging. Onderzoek heeft uitgewezen dat hun identiteit, gevolglijk hun aanwezigheid bij de betoging op 5 november 2023, onjuist door de Koninklijke Marechaussee (KMar) is vastgesteld.
Kunt u uiteenzetten wat de precieze werkwijze van politie, Koninklijke Marechaussee en het OM is geweest bij het achterhalen van de identiteit van de demonstranten op luchthaven Schiphol op 5 november 2022? Welke systemen worden daarvoor gebruikt en hoe betrouwbaar is deze aanpak? Klopt het dat bij het achterhalen van de identiteit van betrokkenen ook gebruik is gemaakt van sociale media van betrokkenen én van vrienden en familieleden? Welke rol speelt (automatische) gezichtsherkenning hierbij? Mogen dit soort systemen worden toegepast op niet-verdachten?
De KMar en het OM hebben ons hierover als volgt geïnformeerd.
Op 5 november 2022 heeft de KMar ongeveer 400 betogers aangehouden op het afgeschermde terrein van Schiphol-Oost. Het onbevoegd betreden van dit terrein is strafbaar als misdrijf op grond van de Luchtvaarwet.
De KMar was daarom de aangewezen organisatie om handhavend op te treden op grond van de aan haar toegewezen wettelijke taak in art. 4, eerste lid, sub c van de Politiewet 2012.
Onderdeel van het reguliere opsporingsproces is het vaststellen van de identiteit van de aangehouden personen. De wijze van identificatie is in beginsel de verantwoordelijkheid van de KMar. Overleg hierover met het OM is niet nodig, omdat voor identificatie een procedure is vastgelegd.2
Een deel van de aangehouden personen werkte mee met de identificatie. Zij hebben zich geïdentificeerd aan de hand van een identiteitsbewijs, dan wel hebben zij hun vingerafdrukken laten nemen. Verder heeft een aantal personen hun naam opgegeven, die via een fotovergelijking is geverifieerd. Het merendeel van de aangehouden personen heeft echter niet meegewerkt aan de identificatie. Zij waren niet in het bezit van een identiteitsbewijs. Een deel van hen had bovendien verschillende maatregelen genomen om niet geïdentificeerd te kunnen worden.
Het bleek, onder andere door toedoen van de betogers zelf, ter plaatse niet mogelijk kwalitatief hoogwaardige foto´s of vingerafdrukken te nemen door middel van de identificatiezuil die aangesloten is op de politiesystemen (de zogeheten Progris zuil). Gezien de grote aantallen aangehouden personen en de beperkte tijd die een opsporingsdienst heeft om de identiteit van een aangehouden persoon vast te kunnen stellen, is besloten van de ongeïdentificeerde aangehouden personen een foto te maken. De aangehouden personen zijn vervolgens allen heengezonden.
Na de heenzending heeft de KMar in overleg met het OM het opsporingsonderzoek voortgezet met behulp van de gemaakte foto’s. Om tot een identificatie te komen is in deze situatie de ondersteuning ingezet van een opsporingsambtenaar van de KMar met digitale expertise, naast de inzet van personeel van Team Vervolg Onderzoeken (TVO). Hierbij is een vergelijking gemaakt van de door de KMar gemaakte foto’s met afbeeldingen uit politiesystemen (bedrijfsprocessensysteem en bijbehorende database) en aanvullend van social media en open bronnen. Voor dit laatste was toestemming gegeven door de officier van justitie.
Het gebruik van social media is in dit onderzoek als volgt toegepast: de op 5 november 2022 gemaakte foto´s zijn vergeleken met de foto´s van personen die lid waren van openbare fora of social media-pagina´s gelieerd aan XR.
Hierbij is door de KMar, conform art. 55c Wetboek van Strafvordering, bij enkele foto´s gebruik gemaakt van een gezichtsherkenningsprogramma. Dit programma maakt het mogelijk om gezichtsafbeeldingen uit de opsporing te vergelijken met een database van gezichten van verdachten en veroordeelden. De werkzaamheden ten aanzien van de identificatie op basis van foto’s, via open bronnen, waaronder social media, dan wel politiesystemen, worden altijd door mensen uitgevoerd en gecontroleerd. Het NFI is niet betrokken geweest bij de identificatie. Dit is ook niet gebruikelijk.
De grondslag voor de handelingen tot vaststelling van de identiteit, zijn vastgelegd in art. 27a en 55c Wetboek van Strafvordering (vingerafdrukken en foto’s van verdachten) en art. 3 en 4, eerste lid onder c Politiewet 2012. Het gebruik van open bronnen (social media) is juridisch (conform jurisprudentie) toegestaan op grond van de politietaak artikel 4, eerste lid, sub c Politiewet zolang er sprake is van slechts een geringe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer.
Een aantal personen heeft aangegeven dat zij ten onrechte zijn geïdentificeerd door de KMar. Om te achterhalen of nog meer personen onterecht zijn geïdentificeerd, is de KMar in opdracht van het OM bezig om per geïdentificeerd persoon een proces-verbaal op te maken waarin wordt vastgelegd op welke wijze diegene is geïdentificeerd. Dit zal naar verwachting in oktober worden afgerond. Vervolgens wordt door het OM gecontroleerd of de identificatie juist is gedaan. Indien dat niet het geval is, zullen deze personen hier ook nog een brief over ontvangen.
Gegeven de eerder genoemde omstandigheden, niet in de laatste plaats de opstelling van de betogers zelf, moet bij dergelijke aantallen aanhoudingen binnen korte tijd – en uiteraard binnen de grenzen van de wettelijke bevoegdheden –, een bepaalde foutmarge in het identificatieproces worden geaccepteerd. Dat betreuren we, maar is helaas bij dergelijke situaties nooit geheel uit te sluiten. Des te belangrijker is een adequate opvolging door de autoriteiten indien dat voorkomt.
Het OM heeft ons verder laten weten dat in juni 2023 is besloten om slechts vier personen te vervolgen; de rest van de personen niet. De personen die een waarschuwingsbrief hebben gehad, zijn door het OM daarom niet als verdachte geregistreerd. Er was daarom ook geen aanleiding om deze personen te horen.
Waarom zijn betrokkenen niet, voorafgaande aan het verzenden van de gewraakte brief, door het OM gehoord over de vermeende aanwezigheid bij de bedoelde demonstratie? Wat is het precieze juridische kader voor deze aanpak en vindt u dit toereikend om een strafrechtelijke beslissing op te baseren, met als evident risico dat onschuldige burgers zonder enige vorm van proces als daders van een strafbaar feit worden aangemerkt?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe heeft het kunnen gebeuren dat onverdachte burgers onterecht zo’n brief hebben kunnen ontvangen? Heeft hierbij het karakter van de demonstratie, klimaatprotest, een rol gespeeld?
Zie het antwoord op de voorgaande vragen 2 en 3.
Er vindt op dit moment nader onderzoek plaats naar de hele werkwijze bij de betoging van 5 november 2022. Mogelijk volgen hieruit handvatten voor hoe in het vervolg bij grote demonstraties of betogingen het beste gehandeld kan worden. Het karakter van de betoging heeft bij de keuze voor de toegepaste werkwijze in ieder geval geen rol gespeeld, en mag dat wat mij betreft ook nooit doen.
Bent u het met ons eens dat hier sprake is van zeer onzorgvuldig handelen dat, nu het om een beschuldiging van betrokkenheid bij strafbare feiten gaat, niet had mogen voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen worden getroffen om dit soort fouten in het vervolg te voorkomen? Kunt u garanderen dat de gegevens van onschuldige burgers ook écht uit alle systemen worden verwijderd? Zo nee, waarom niet?
Tijdens de betoging op Schiphol op 5 november 2022 heeft een groep van honderden personen zich de toegang verschaft tot het beveiligde deel van de luchthaven, door hekken te vernielen en eroverheen te klimmen. Er is besloten om deze groep personen aan te houden.
De Koninklijke Marechaussee (hierna: de KMar) heeft vervolgens ongeveer 400 demonstranten aangehouden wegens verdenking van het wederrechtelijk binnendringen van het luchtvaarterrein (art. 62a Luchtvaartwet en/of art. 352 Wetboek van Strafrecht).
Het merendeel van de aangehouden personen was niet in het bezit van een identiteitsbewijs. Een deel van hen had bovendien verschillende maatregelen getroffen om niet via de reguliere methoden geïdentificeerd te kunnen worden. Gezien de grote aantallen aangehouden personen is toen besloten van deze personen een foto te maken. Ter identificatie van deze verdachten heeft de KMar de foto’s onder meer via een gezichtsherkenningsprogramma vergeleken met foto´s uit politiesystemen en relevante openbare bronnen, waaronder social media. Het openbaar ministerie (hierna: OM) heeft vervolgens op 12 juli, op basis van de verkregen matches, aan 175 personen een waarschuwingsbrief gestuurd om de betrokkenen bewust te maken van het gevaarzettende karakter van hun daden, en om dergelijke acties in het vervolg te voorkomen. Bij een aantal personen bleek achteraf sprake te zijn van een onjuiste identificatie. Deze personen hebben daarom een tweede brief ontvangen van het OM, waarin excuses zijn aangeboden en is uitleg gegeven over de toedracht en afhandeling.
De persoonsgegevens van deze personen die in het kader van de betoging op 5 november 2022 zijn verwerkt, zullen door de KMar en het OM worden verwijderd uit hun systemen. De persoonsgegevens worden op dit moment nog gebruikt ten behoeve van eventuele correspondentie en om eventuele aanvullende vragen van de betrokkenen te beantwoorden.
In opdracht van het OM is de KMar een onderzoek gestart om te achterhalen hoe dit heeft kunnen gebeuren. Zo wordt onderzocht op welke wijze de KMar de identiteit van de andere geïdentificeerde klimaatbetogers heeft vastgesteld. Die verificatie is naar verwachting in oktober afgerond. Als blijkt dat van meer mensen ten onrechte is vastgesteld dat ze bij de betoging aanwezig waren, zullen ook zij daarvan op de hoogte worden gesteld. Daarnaast wordt het gehele proces geëvalueerd om daaruit lessen te trekken voor de toekomst.
De gegevens van de personen waarvan is vast komen te staan dat zij niet aanwezig zijn geweest bij de betoging maar toch een waarschuwingsbrief hebben ontvangen, zijn uit de systemen verwijderd.
Bent u bereid om afstand te nemen van deze handelwijze en betrokken diensten te instrueren om in het vervolg de vereiste zorgvuldigheid aan de dag te leggen in dit soort identificatieprocessen, om zoveel mogelijk te voorkomen dat onschuldige burgers slachtoffer worden van dit soort misstanden?
Wij hechten eraan te benadrukken dat wij de in de identificatieprocedure gemaakte fouten, als gevolg waarvan verscheidene personen abusievelijk een waarschuwingsbrief hebben ontvangen, betreuren en dat dit wordt rechtgezet in de registratie van persoonsgegevens bij het OM en bij de KMar. Tegelijkertijd signaleer ik de grote druk waaronder de KMar en het OM in dit soort situaties moeten werken.
Het bericht 'Nieuwe Wet Zeggenschap nog onbekend onder zorgmedewerkers' |
|
Judith Tielen (VVD), Corinne Ellemeet (GL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nieuwe Wet Zeggenschap nog onbekend onder zorgmedewerkers»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht «Nieuwe Wet Zeggenschap nog onbekend onder zorgmedewerkers».
Bent u het met de initiatiefnemers van de Wet Zeggenschap eens dat het op zijn minst niet-bemoedigend is dat slechts 11 procent van de zorgmedewerkers meldt op de hoogte te zijn van de Wet Zeggenschap, terwijl deze wet 1 juli jl. al is ingegaan?
Ik vind het belangrijk dat zorgmedewerkers en werkgevers op de hoogte zijn van de wijziging van de Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg (Wkkgz). Het is wenselijk dat de wijziging van de Wkkgz op dit punt voldoende bekendheid krijgt. Ik kan mij voorstellen dat werkgevers en werknemers de tijd nodig hebben om de wijziging van de Wkkgz in te bedden in hun organisatie. Meer zeggenschap voor zorgmedewerkers vraagt namelijk in veel organisaties om een cultuurverandering.
Deelt u de mening dat bekendheid met de wet essentieel is om de bedoeling van de wet in de praktijk terug te zien? Wat gaat u doen om de bekendheid met de wet onder alle professionals in alle zorgdomeinen te verhogen?
De bedoeling van de wijziging van de Wkkgz is dat de zorgmedewerker die zorg verleent aan zijn cliënten in de gelegenheid wordt gesteld om invloed uit te oefenen op het beleid, voor zover dat beleid direct van belang is voor hun bijdrage aan het verlenen van goede zorg. Om het effect van de wetswijziging in de praktijk terug te kunnen zien ben ik het met u eens dat bekendheid met de wetwijziging voorwaardelijk is. Het is dan ook wenselijk dat hierover gecommuniceerd wordt. Om die reden heb ik op 26 juni een nieuwsbericht doen uitgaan over de inwerkingtreding van de wijziging van de Wkkgz2. Ik zie daarnaast ook vooral een rol voor de beroepsverenigingen en brancheorganisaties om de wetswijziging van de Wkkgz onder de aandacht van werkgevers en werknemers te brengen. Onder andere de beroepsvereniging van Verpleegkundigen en Verzorgenden (V&VN) heeft hierin een rol gepakt en op een gebruiksvriendelijke manier, op hun website en sociale media, informatie gedeeld3. Daarnaast is het, om het effect van de wetswijziging in de praktijk terug te kunnen zien, essentieel dat geïnvesteerd wordt in praktische initiatieven die leiden tot meer zeggenschap. Dat doe ik onder meer via de Subsidieregeling Veerkracht en Zeggenschap en de projectsubsidie voor de projectorganisatie van het Landelijk Actieplan Zeggenschap (LAZ). Het LAZ bestaat uit een samenwerkingsverband van de beroepsverenigingen van Professionals in Sociaal Werk (BPSW) en Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland (V&VN) en de vijf branchepartijen in de zorg. Ik ben in gesprek met de projectorganisatie van het LAZ voor een meerjarenplan om ook de aankomende jaren werk te maken van zeggenschap.
Bent u op de hoogte van de actieplannen die er in organisaties zijn ingezet om de zeggenschap van professionals te verbeteren? En is bij u bekend hoeveel zorginstellingen nog geen enkel plan hebben opgesteld?
Ja, ik ben op de hoogte van de actieplannen die gesubsidieerd zijn met de Subsidieregeling Veerkracht en Zeggenschap. Vanaf september 2023 wordt de ervaren en formele zeggenschap gemonitord. Uit de monitor moet ook blijken of werkgevers initiatief nemen om zeggenschap binnen de organisatie te bevorderen. De projectorganisatie van het LAZ heeft een belangrijke rol in het motiveren van werkgevers en werknemers om actieplannen voor zeggenschap te maken.
Waar kunnen zorgprofessionals melden dat zeggenschap binnen hun organisatie, zoals omschreven is in de Wet Zeggenschap, niet van de grond lijkt te komen? Wat wordt met deze meldingen gedaan? Deelt u de mening dat het Landelijk Meldpunt Zorg het aangewezen meldpunt kan zijn voor zorgverleners die ontevredenheid ervaren binnen hun eigen organisatie? Zo ja, op welke manier kan dat in de praktijk worden toegepast?
Zorgmedewerkers kunnen in eerste plaats binnen hun eigen organisatie hun ervaringen delen dat zeggenschap niet van de grond lijkt te komen en hier het gesprek over aangaan met hun directe leidinggevende, bestuurder, ondernemingsraad, deskundige of vertrouwenspersoon binnen de organisatie4. Indien er geen oplossing wordt gevonden dan kan contact opgenomen worden met het Landelijk Meldpunt Zorg.
In hoeverre wordt de in 2022 beschikbaar gestelde subsidie (12,75 miljoen euro) voor veerkracht en zeggenschap zorgaanbieders, gebruikt voor bekendheid, communicatie en invulling van de Wet Zeggenschap? Hoe kwalificeert u de mate waarin zorgaanbieders hier gebruik van maken en hoe beoordeelt u het feit dat bijna een derde van de subsidieontvangers een ziekenhuis betrof? Welke sectoren uit de zorg betroffen de overige subsidieontvangers? En wat bent u bereid te doen om het aandeel zorgaanbieders dat aan de slag gaat met veerkracht en zeggenschap te vergroten en te verbreden?
De beschikbare subsidie is door veel organisaties gebruikt om praktisch uitvoering te kunnen geven aan het bevorderen van zeggenschap, bijvoorbeeld door het inrichten van een verpleegkundig adviesraad of het aanbieden van trainingen in het kader van zeggenschap. In totaal hebben 136 organisaties subsidie ontvangen. Naast ziekenhuizen en UMC’s hebben ook organisaties uit overige branches subsidie aangevraagd, waaronder de gehandicaptenzorg, geestelijke gezondheidszorg, jeugdzorg, huisartsenzorg, gezondheidscentra, verzorgingstehuizen, verpleeghuizen en thuiszorg. Om het aandeel zorgaanbieders dat aan de slag gaat met veerkracht en zeggenschap te vergroten en te verbreden ben ik in gesprek met de projectorganisatie van het LAZ voor een meerjarenplan om ook aankomende jaren werk te maken van zeggenschap. Daarnaast monitor ik vanaf september 2023 de ervaren en formele zeggenschap5. Op basis van de resultaten van de monitor wordt voor werkgevers ook inzichtelijk gemaakt wat aanvullend nog nodig is om zeggenschap te versterken.
Kunt u al signalen delen vanuit de projectorganisatie van het Landelijk Actieplan Zeggenschap en de monitor Zeggenschap over de effectiviteit van de regeling?
De actieplannen die zijn gefinancierd met de subsidieregeling Veerkracht en Zeggenschap lopen tot eind 2023. Na de verantwoording van subsidieontvangers over de uitgevoerde projecten alsmede na de oplevering van de nulmeting van de Monitor Zeggenschap ontstaat een completer beeld over de effectiviteit van de regeling.
Het niet uitvoeren van de aangenomen motie Van Esch/Ellemeet over het verder uitbreiden van de pilot met heruitgifte van medicijnen. |
|
Eva van Esch (PvdD), Corinne Ellemeet (GL) |
|
Kuipers |
|
Herinnert u zich uw reactie op de petitie «Red levens, vernietig geen bruikbare medicijnen»? waarin u aangeeft dat u het verzoek in de petitie en de aangenomen motie Van Esch/Ellemeet hierover weigert uit te voeren, omdat hiermee Europese wetgeving zou worden overtreden?1, 2
Ja.
Bent u het ermee eens dat in het belang van mens en milieu het belangrijk is dat ongebruikte geretourneerde geneesmiddelen niet worden vernietigd, maar worden heruitgegeven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom weigert u dan de motie uit te voeren en zoekt u niet naar meer mogelijkheden om heruitgifte mogelijk te maken?
Het tegengaan van verspilling verkleint de milieuvoetafdruk van de zorg en is dus in het belang van mens en milieu. Dit geldt dus ook voor het tegengaan van verspilling van geneesmiddelen. Heruitgifte zou een van de manieren kunnen zijn om verspilling van geneesmiddelen tegen te gaan. Feit is echter dat heruitgifte van geneesmiddelen met de huidige Europese wetgeving niet is toegestaan en dat ik daarom deze motie niet kan uitvoeren. Zoals in mijn eerdere Kamerbrieven3 beschreven ga ik in de komende periode proberen draagvlak in Europa te vinden voor een juridische basis voor heruitgifte.
Het borgen van veiligheid en kwaliteit van medicatie is een absolute vereiste. Dat is onderwerp van het wetenschappelijke onderzoek naar heruitgifte van orale oncolytica. Ik bied extra ruimte om dit verder uit te breiden van vier naar veertien ziekenhuizen. Deze kennis is nodig als onderbouwing voor het gesprek in Europa over de belemmerende Europese wetgeving.
Welke Europese wetgeving wordt precies overtreden als het project «Retourmedicatie» van Logistics Community Brabant (LCB) wordt doorgestart?
Heruitgifte van geneesmiddelen is nu wettelijk niet mogelijk vanwege de Europese Geneesmiddelenrichtlijn (2001/83/EG) die geïmplementeerd is in de Geneesmiddelenwet. Deze gaat uit van een gesloten keten door middel van een vergunningensysteem: het European Medication Verification System (EMVS). Dit uitgangspunt is aangescherpt door de komst van Richtlijn 2011/62/EU, de Falsified Medicines Directive (FMD). Hiermee is regelgeving ingevoerd om vervalsingen te bestrijden, om ervoor te zorgen dat geneesmiddelen veilig zijn en om de handel streng te controleren. De specifieke uitwerking van de FMD met betrekking tot het EMVS staat beschreven in de gedelegeerde verordening 2016/161. Heruitgifte is zowel in strijd met het doel en de systematiek van de Europese Geneesmiddelenrichtlijn, als specifiek met artikel 13 van de gedelegeerde verordening 2016/161.
Welke reden heeft u om te veronderstellen dat bij heruitgifte van ongebruikte geretourneerde geneesmiddelen – ook als deze geneesmiddelen geen bijzondere bewaarcondities hebben, nog niet zijn aangebroken en nog niet over de datum zijn – de kwaliteit en de veiligheid niet is gegarandeerd?
Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) beoordeelt de houdbaarheid van geneesmiddelen op basis van houdbaarheidsstudies. De farmaceutische industrie voert deze studies uit onder gestandaardiseerde bewaarcondities. Op basis daarvan wordt in de productinformatie een houdbaarheid en bewaarcondities vastgesteld. De gevoeligheid van het geneesmiddel en de verpakking voor onder meer temperatuur, licht, lucht, vocht en mechanische krachten verschilt per product. De condities na uitgifte bij de patiënt thuis worden niet gemonitord en daarom is niet bekend wat de invloed is op de kwaliteit en veiligheid van het geneesmiddel. Een apotheek beschikt niet over de informatie en mogelijkheden om de kwaliteit van een geretourneerd geneesmiddel opnieuw vast te stellen.
Daarom zijn de drie in de vraag genoemde voorwaarden niet afdoende om kwaliteit en veiligheid te kunnen garanderen. Ook voor een geneesmiddel zonder bijzondere bewaarcondities moet duidelijk zijn hoe het is bewaard. Dit kan van invloed zijn op de kwaliteit van het medicijn.
Buiten de vastgestelde en onder onbekende bewaarcondities opslaan van geneesmiddelen (bijvoorbeeld in een vochtige badkamer of op de vensterbank in de zon) kan leiden tot ongewenste chemische reacties, waardoor de werkzaamheid van de werkzame stof sneller achteruit gaat of erger, er giftige verbindingen ontstaan, waardoor het geneesmiddel niet veilig meer kan worden gebruikt. Binnen de bestaande pilot heruitgifte zijn strenge voorwaarden gesteld aan de kwaliteitsborging voordat een apotheker overgaat tot heruitgifte. De gevestigd apotheker is bij heruitgifte verantwoordelijk voor de kwaliteit van het heruitgegeven geneesmiddel.
Kunt u de wetenschappelijke basis en bronnen delen die de bewering ondersteunen dat heruitgifte van geneesmiddelen de kwaliteit en veiligheid in gevaar brengt?
Voor zover bekend, zijn er geen onderzoeken die deze specifieke bewering ondersteunen of tegenspreken. In het lopende onderzoek naar de heruitgifte van orale oncolytica is het waarborgen van de kwaliteit en veiligheid uiteraard een belangrijk onderdeel.
Waarom krijgt de heruitgifte van dure orale kankermedicijnen (oncolytica) wél een pilotstatus waarbij niet hoeft te worden gehandhaafd, maar kan heruitgifte van goedkope(re) geneesmiddelen – zoals in het project van LCB – niet via een pilot worden uitgezonderd van de regelgeving?
Heruitgifte van orale oncolytica is gekoppeld aan wetenschappelijk onderzoek dat nodig is om inzicht te krijgen in de haalbaarheid, veiligheid en effecten van heruitgifte van die medicatie. Om de veiligheid te garanderen in het onderzoek, worden de teruggebrachte orale oncolytica alleen opnieuw uitgegeven onder strenge voorwaarden. Er wordt onder andere gewerkt met een gestandaardiseerde werkwijze, een gesealde verpakking met een temperatuurlogger, een authentificatiecheck en de patiënt wordt geïnformeerd over het onderzoek. Dit kost extra tijd van het apotheekteam en vraagt om het gebruik van specifieke materialen. De extra tijd en kosten maken dat heruitgifte vooral financieel haalbaar is bij dure medicatie.
Als Nederland kunnen we geen uitzonderingspositie creëren voor Europese regelgeving. Ik vind het belangrijk dat we de kennis over heruitgifte van dure orale oncolytica opdoen als onderbouwing voor het gesprek in Europa over de belemmerende Europese wetgeving, en daarom heb ik de IGJ gevraagd om in de gecontroleerde setting van dat onderzoek niet te handhaven.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het LCB-project voldoet aan de Europese wetgeving óf kan worden uitgezonderd van de Europese wetgeving, net zoals bij de pilot met oncolytica?
In Europa zoek ik de ruimte om de belemmerende regelgeving bij heruitgifte onder de aandacht te brengen. Dit is een langdurig, potentieel moeizaam, proces waar Nederland niet zelf regie over heeft. Ik ben bezig concrete stappen te zetten om medestanders te vinden in Europa (zie ook mijn antwoord op vraag 21). Het LCB zal, net als andere heruitgifte initiatieven moeten wachten, op de uitkomst van dit proces.
In afwachting van dit proces, kan het veld wel aan de slag met projecten die wel binnen de huidige (Europese) regelgeving vallen. Een mooi voorbeeld is het zorgplein van het LCB, een digitale omgeving voor het aanbieden en afnemen van ongebruikt incontinentiemateriaal, verband-, verpleeg- en verzorgingsartikelen.
Gaat u met LCB in gesprek om te kijken hoe het project «Retourmedicatie» wél kan worden voortgezet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u de kosten en baten van het project «Retourmedicatie» van LCB vergelijken met de kosten en baten van medicijnverspilling en -vernietiging, zowel op het gebied van gezondheidszorg als milieueffecten? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen inzicht in de kosten en baten van het project «Retourmedicatie». Bovendien is het (nog) niet mogelijk om de precieze kosten en baten ten gevolge van medicijnverspilling vast te stellen voor de gezondheidszorg en het milieu.
Hecht u belang aan projecten waarmee de ecologische voetafdruk van de zorg wordt verminderd, zoals het project «Retourmedicatie» van LCB? Zo ja, hoe ondersteunt u dit soort projecten? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet hecht aan het verminderen van de ecologische voetafdruk in de zorg. Naast alle grote opgaven op het gebied van toegankelijkheid, betaalbaarheid en uitvoerbaarheid van de zorg, is het belangrijk om in te zetten op een duurzamer en groener zorgstelsel. Zo hebben ik in de Green Deal Duurzame Zorg 3.0 samen met betrokken partijen doelen geformuleerd om de ecologische voetafdruk te verkleinen.
Ik zet mij op verschillende manieren in om projecten te ondersteunen. De expertise van het zorgveld is hiervoor essentieel. Daarom onderhoud ik actief contact met verschillende veldpartijen, zoals de Groene Zorgalliantie, om knelpunten te identificeren en waar mogelijk weg te nemen. Voorbeelden hiervan zijn het meldpunt van de Inspectie Gezondheidzorg en Jeugd (IGJ)en de brede verkenning die ik momenteel laat uitvoeren naar knelpunten in wet- en regelgeving die het zorgveld ervaart bij het verduurzamen van de zorg. Daarnaast verstrekken we subsidie om initiatieven van de grond te helpen. Een voorbeeld hiervan is de subsidie voor de Groene OK om het gebruik van milieubelastende narcosegassen zoveel mogelijk te verminderen.
Bent u ervan op de hoogte dat de Surinaamse Minister van Volksgezondheid aan heeft gegeven dat de Surinaamse bevolking erg gebaat is bij heruitgifte van Nederlandse geneesmiddelen, zoals bedoeld in de aangenomen motie Van Esch/Ellemeet over het LCB-project?3
Het is mij bekend dat deze brief is verstuurd.
Heeft u contact gehad met de Surinaamse Minister van Volksgezondheid over het opnieuw opstarten van het LCB-project? Zo nee, waarom niet?
De betreffende brief was niet aan mij gericht. Ik heb daarover ook geen contact gehad.
Wat vindt u ervan dat de belanghebbende farmaceutische industrie nu zelf de verloopdatum van hun geneesmiddelen bepaalt, terwijl er bewijs is dat bepaalde geneesmiddelen veel langer houdbaar zijn dan die verloopdatum?4
De farmaceutische industrie stelt de verloopdatum niet volledig zelf vast. De fabrikant is verplicht om houdbaarheidsonderzoeken voor het betreffende geneesmiddel uit te voeren volgens internationale regels. De houdbaarheidsdatum die op de verpakking van een geneesmiddel staat vermeld wordt door registratie-autoriteiten, zoals het CBG, beoordeeld en vastgesteld aan de hand van de resultaten van de houdbaarheidsonderzoeken.
Het uitgangspunt bij het vaststellen van de houdbaarheidstermijn is dat de algehele kwaliteit en daarmee de werkzaamheid en veiligheid van het geneesmiddel gewaarborgd zijn binnen deze periode. De vastgestelde houdbaarheidstermijn is meestal zo lang als mogelijk op basis van de overlegde resultaten van de houdbaarheidsonderzoeken. Voor producten die geen afname in kwaliteit laten zien, bestaat geen wettelijke verplichting om de studie te continueren tot er daadwerkelijk kwaliteitsverlies optreedt.
Verlengen of verkorten van de houdbaarheid van geneesmiddelen wordt door de farmaceutische industrie over het algemeen aangevraagd op basis van additionele houdbaarheidsgegevens die ten tijde van registratie niet beschikbaar waren. Het CBG beoordeelt de aanvraag volgens dezelfde criteria als bij de initiële aanvraag.
Bent u ervan op de hoogte dat het mogelijk is om door middel van een volgsysteem uitgegeven medicijnen te traceren vanaf het moment dat ze door de apotheek worden ontvangen, tot aan het moment van heruitgifte, waardoor er een gedetailleerd overzicht is van de reis van het medicijn, inclusief informatie over de leverancier, opslagcondities, vervaldatum, datum van uitschrijven en datum van terugboeken? Zo ja, deelt u dan de mening dat een dergelijk volgsysteem de kans op vervalsing van medicijnen zeer klein maakt en de veiligheid van medicijnen daarmee waarborgt?
Ik ben niet op de hoogte van een volgsysteem, zoals u beschrijft, tenzij u doelt op het systeem dat volgt uit de FMD. Dit systeem traceert echter geen verpakkingen van apotheek tot moment van heruitgifte, maar van geneesmiddelenfabrikant tot aan uitgifte in de apotheek aan de patiënt.
Voor zover u doelt op het systeem van de FMD kan ik u meegeven dat sinds de introductie van het controleren van de veiligheidskenmerken in 2019 er in vier jaar (2019–2022) bij IGJ verschillende meldingen zijn ontvangen van vermoedelijke vervalste geneesmiddelen in de legale distributieketen die onderschept zijn voordat ze een Nederlandse patiënt hadden kunnen bereiken. Deze meldingen zijn door IGJ onderzocht en, waar nodig, is daar actie op ondernomen.
Zijn er bij u voorbeelden van vervalsing bekend waarbij gebruik werd gemaakt van een dergelijk volgsysteem? Zo ja, kunt u hiervan een overzicht aan de Kamer sturen?
Zie antwoord vraag 14.
Bent u ervan op de hoogte dat patiënten zelf op internet opzoek gaan naar restmedicatie die zij van andere patiënten kunnen overnemen?5
Naast de voorbeelden zoals verschenen in de media is mij via de IGJ bekend dat geneesmiddelen, waaronder restmedicatie, worden aangeboden via internet. Buiten de legale distributieketen aanbieden en verhandelen van geneesmiddelen is verboden en is in strijd met de Geneesmiddelenwet. De kwaliteit, veiligheid en echtheid kunnen niet worden gegarandeerd. Derhalve is heruitgifte niet toegestaan. Dit geldt ook voor geneesmiddelen die patiënten onderling uitwisselen.
Daarnaast is het niet verstandig om (receptplichtige) geneesmiddelen te gebruiken zonder arts en apotheker te raadplegen. Adequate geneesmiddelenzorg is alleen mogelijk als de behandelaars van de patiënt volledig zijn geïnformeerd.
Zijn er bij u ook voorbeelden bekend van patiënten die zelf op internet opzoek gaan naar restmedicatie, terwijl de benodigde medicatie beschikbaar is maar wordt vernietigd omdat heruitgifte niet mag? Zo ja, hoe reflecteert u hierop?
Zie antwoord vraag 16.
Bent u ervan op de hoogte dat in Griekenland medicijnen kunnen worden gedoneerd en vervolgens worden heruitgegeven aan mensen die deze nodig hebben? Zo ja, hoe verklaart u dat heruitgifte in Griekenland is toegestaan, terwijl u aangeeft dat heruitgifte in strijd is met de Europese wetgeving?6
Griekenland heeft (net als Italië) tot 2025 een uitzonderingspositie wat betreft de FMD. Dat wil zeggen dat zij tot die tijd niet aangesloten hoeven te zijn op het European Medication Verification System (EMVS). Zij werken nu met een eigen landelijk systeem, maar vanaf 2025 moet dit systeem voldoen aan de eisen van de FMD.
Heruitgifte naar het voorbeeld van Griekenland is hier dus niet mogelijk, omdat Nederland geen uitzonderingspositie op de FMD heeft en ook niet kan verkrijgen. De enige optie om heruitgifte mogelijk te maken is om de belemmerende wetgeving in Europa aan te passen.
Gaat u contact opnemen met uw collega in Griekenland, om te bespreken hoe Griekenland heruitgifte mogelijk heeft gemaakt en wat Nederland hiervan kan leren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 18.
Kunt u, naar voorbeeld van Griekenland, heruitgifte ook in Nederland mogelijk maken?
Zie antwoord vraag 18.
Bent u inmiddels in Europa al in gesprek gegaan om medestanders te vinden voor aanpassing van de belemmerede wet- en regelgeving voor heruitgifte? Zo ja, kunt u aangeven welke concrete stappen u al heeft gezet in Europa? Zo nee, waarom niet?
Het gesprek in Europa wordt op verschillende niveaus gevoerd.
Op 14 juli 2023 heb ik een brief verstuurd gericht aan de Europese Commissie8 ten behoeve van draagvlak voor heruitgifte van geneesmiddelen. In deze brief roep ik op het gesprek aan te gaan over de beperkende aspecten van de Europese wetgeving.
Verder organiseer ik een Europese ronde tafel over duurzame medische producten komend najaar. Er zijn in dit kader informele gesprekken gestart met een aantal lidstaten dat belangstelling heeft om hierover te spreken en van elkaar te leren
Een andere belangrijke route loopt via het veld via het (uitbreiden van) het contact dat de onderzoekers van de pilot en de beroepsvereniging hebben met hun collega’s in Europa om hen te informeren en enthousiasmeren voor de potentie van heruitgifte van bepaalde medicatie.
Kunt u de Kamer periodiek op de hoogte houden van uw vorderingen in Europa ten aanzien van dit onderwerp?
Zodra er concrete vorderingen in Europa worden gemaakt, zal ik de Kamer hierover informeren.
Kunt u al een inschatting maken van het krachtenveld en het draagvlak in Europa voor het wijzigen van belemmerende wet- en regelgeving voor heruitgifte?
Helaas kan ik die nog niet maken. Het is een spanningsveld tussen duurzaamheid en betaalbaarheid aan de ene kant en een veilige medicijnketen aan de andere kant. Ik heb op informele wijze vernomen dat een aantal lidstaten interesse hebben om hierover te spreken. Daarentegen zijn er ook lidstaten met sterke principes op het gebied van een gesloten medicatieketen.
Hoe lang denkt u nodig te hebben voordat u in Europa genoeg medestanders heeft gevonden?
Hier kan ik moeilijk een inschatting van maken, maar ik hoop voor het einde van het jaar een beeld te hebben van hoe andere Europese landen aankijken tegen heruitgifte.
Het bericht ‘Politie keek heimelijk mee in chatgroepen van Extinction Rebellion’ |
|
Corinne Ellemeet (GL), Christine Teunissen (PvdD), Laurens Dassen (Volt), Songül Mutluer (PvdA), Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Politie keek heimelijk mee in chatgroepen van Extinction Rebellion» van Investico van 21 maart 2023?1
Ja.
Klopt het dat een politieagent wekenlang mee keek in twee besloten chatgroepen van actiegroep Extinction Rebellion?
Op deze concrete vraag kan ik niet ingaan omdat de rechter zich nog buigt over de zaak betreffende de verdenking wegens opruiing. Via de media heb ik begrepen dat de advocaat van de verdachten in deze zaak de rechter zal vragen om hierop in te gaan. Het past mij niet als Minister hier uitspraken over te doen. Ik wacht het oordeel van de rechter af.
Zo ja, kunt u uitleggen met welk doel en welke opdracht deze agent dit heeft gedaan?
In algemene zin kan ik aangeven dat politie informatie verzamelt ten behoeve van diverse politietaken, zoals de openbare orde. De politie treedt bij de handhaving van de openbare orde op onder gezag van de burgemeester. Het behoort tot de politietaak om in te schatten of er ernstige verstoringen van de openbare orde te verwachten zijn om vervolgens te bepalen of en hoeveel politie aanwezig moet zijn om de (verkeers-) veiligheid te kunnen waarborgen tijdens een demonstratie. Dit doet de politie voor de veiligheid van alle burgers, dus ook voor de demonstranten zelf. Het past mij niet om in dit concrete geval in te gaan op de opdracht en het doel van de vergaring van gegevens, zie hiervoor mijn antwoord op vraag 2.
Klopt het dat er een informant is ingezet door de politie om informatie in te winnen over Extinction Rebellion?
Zie mijn antwoord op vraag 2 en 3. In zijn algemeenheid kan ik zeggen dat de politie contact heeft met mensen uit uiteenlopende doelgroepen met het oog op (het voorkomen van) ernstige verstoringen van de openbare orde. Hiervoor kunnen ook zogenoemde informanten worden ingezet.
Welke wettelijke bevoegdheid is gebruikt voor de inzet van online agenten en informanten voor spionage en op basis waarvan achtte u de inzet noodzakelijk en proportioneel?
Zie mijn antwoord op vraag 2 en 3. In algemene zin kan ik zeggen dat politie in veel gevallen gebruik kan maken van het taakstellende artikel 3 Politiewet 2012 om online te kijken of er openbare ordeverstoringen worden voorbereid, mits daarmee niet meer dan een geringe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer wordt gemaakt. De politie mag daarbij vragen stellen aan burgers waarvan zij verwachten dat deze over relevante informatie beschikken.
Het kan noodzakelijk zijn dat de politie niet voor een ieder kenbaar haar werk doet, bijvoorbeeld wanneer zij spreekt met informanten. Op het moment dat het noodzakelijk is de identiteit van een burger af te schermen, krijgt de betreffende persoon de status van informant.
Wordt er meer dan een geringe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer gemaakt, dan is een bevel van de officier van justitie nodig. Dan moet er sprake zijn van onderzoek naar aanleiding van een verdenking van een misdrijf (artikel 126j SV). Voor de openbare orde is deze bevoegdheid er niet.
Welke afweging hebt u gemaakt voor de inzet van deze middelen? Welke belangen en grondrechten hebt u daar bij gewogen en welke waarde hebt u aan de verschillende belangen en grondrechten gehecht?
Deze afweging wordt niet door mij gemaakt, maar door de politie onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag. Bij wie dit gezag berust en hoe dit wordt ingevuld verschilt per politietaak. Het gezag voor de handhaving van de openbare orde berust bij de burgemeester. Voor de rechtshandhaving is dit de officier van justitie. Binnen het wettelijk kader behorend bij de taak dienen wettelijke bevoegdheden (indien aanwezig) op proportionele wijze en met in achtneming van de uitgangspunten van het grondwettelijk demonstratierecht te worden toegepast. De beoordeling in het concrete geval is aan de politie en het gezag.
Zijn dergelijke middelen ook ingezet voor andere actiegroepen en/of activisten, bijvoorbeeld agrarische actiegroepen die acties voorbereidden het afgelopen jaar?
Het meekijken in publiek toegankelijke chatgroepen wordt toegepast in diverse online groepen, afhankelijk van de te verwachten ernstige verstoring van de openbare orde en/ of het plegen van misdrijven. Het behoort tot de taak van de politie om dit te kunnen signaleren en vervolgens te kunnen optreden. Uiteraard dient dit te geschieden binnen de wettelijke kaders en met inachtneming van proportionaliteit en subsidiariteit. Over hoe vaak de inzet heeft plaatsgevonden zijn geen cijfers bekend. Voor besloten groepen is deze bevoegdheid er in het kader van de openbare orde niet.
Zo ja, waarom en hoe vaak is dit ingezet? En bent u voornemens om dit opsporingsmiddel in de toekomst te blijven inzetten? Zo nee, waarom wel bij Extinction Rebellion en niet bij andere actiegroepen?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe oordeelt u over de commentaren van advocaten Jebbink en Buruma, het OM en het College voor de Rechten van de Mens in het artikel? Kunt u op de verschillende commentaren afzonderlijk reageren?
Reactie Minister: Het is mij niet helemaal duidelijk op welke combinatie van opsporingsmethoden hier gedoeld wordt, hierdoor is het lastig om in te gaan op het commentaar van Mr. Buruma. In algemene zin kan ik zeggen dat het verzamelen van online- gegevens niet alleen is voorbehouden voor terroristische misdrijven.
Reactie Minister: Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 2.
Reactie Minister: Zoals eerder aangegeven, wacht ik het oordeel van de rechter hierop af.
Reactie Minister: zie hiervoor mijn antwoord op vraag 10
Hoe verhoudt de inzet van dit opsporingsmiddel zich tot het demonstratierecht en hoe beoordeelt u de inzet van het opsporingsmiddel ten aanzien van de kritiek van het College voor de Rechten van de Mens dat het demonstratierecht in Nederland onder druk staat? Kunt een reflectie geven op de geschetste kritiek?2
De politie heeft een belangrijke rol bij het handhaven van de openbare orde en veiligheid. De burgermeester maakt beslissingen over het faciliteren van het demonstratierecht en houdt daarbij rekening met de mate waarin de openbare orde en veiligheid door de politie onder zijn gezag kan worden gewaarborgd. Om een juiste inschatting te maken over te nemen maatregelen en te kunnen beoordelen of en hoeveel politie aanwezig moet zijn, is informatie nodig. Wettelijke kaders en beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit begrenzen de vergaring van deze informatie. Zie verder het antwoord op vraag 7 en 8.
De betreffende uitlatingen van het College voor de Rechten van de Mens hebben betrekking op de inzet van strafrechtelijke bevoegdheden. Ik onderschrijf het pleidooi van het College om dergelijke middelen terughoudend in te zetten op basis van een beoordeling van noodzakelijkheid en proportionaliteit.
Het bericht ‘Poliklinieken moeten patiënten met postcovid weigeren, de zorg is niet meer te betalen’ |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt), Lisa Westerveld (GL), Corinne Ellemeet (GL), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met de berichtgeving «Poliklinieken moeten patiënten met postcovid weigeren, de zorg is niet meer te betalen»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de twee grote poliklinieken voor patiënten met post-COVID, het Erasmus MC en Amsterdam UMC, hebben besloten tot een patiëntenstop omdat de standaardvergoedingen niet uit kunnen?
Het is belangrijk dat patiënten toegang hebben tot de meest optimale zorgverlener voor hun zorgvraag. In het geval van post-COVID zal dit in veel gevallen niet een academische polikliniek zijn. Daar ligt de focus op derdelijnszorg. Zorgverlening aan post-COVID patiënten zal grotendeels plaatsvinden in de eerste en de tweede lijn.
Bent u bereid om op korte termijn ervoor te zorgen dat de vergoedingen voor poliklinieken voor patiënten met post-COVID wél uitkunnen? Zo ja, wat bent u van plan te ondernemen en binnen welk termijn? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van VWS gaat niet over de hoogte van de vergoeding die ziekenhuizen ontvangen van zorgverzekeraars, dit is tussen ziekenhuizen en zorgverzekeraars onderling. Indien ziekenhuizen van mening zijn dat deze vergoeding ontoereikend is dienen zij dit aan te kaarten bij de zorgverzekeraar. Tegelijkertijd wijs ik er ook op dat de zorg voor deze patiënten niet zozeer vast loopt op achterblijvende vergoedingen, maar in het vooralsnog niet voorhanden zijn van een bewezen effectieve behandeling.
Wat vindt u van de noodkreet van een longarts uit het Erasmus MC die oproept om meer biomedisch onderzoek te verrichten naar post-COVID en naar een behandelplan? Hoe rijmt dit met uw appreciatie bij eerdere voorstellen van de oppositie (onder andere het amendement Omtzigt c.s. en het amendement Omtzigt) waarin u betwijfelt of aanvullend onderzoek noodzakelijk is?2, 3
Er is door het Ministerie van VWS tot nu toe ruim € 14 miljoen vrijgemaakt aan onderzoek naar post-COVID. Om te identificeren welke kennis nog mist en (nog) niet onderzocht wordt, heb ik ZonMw de opdracht gegeven voor het opstellen van een kennisagenda. De kennisagenda zal in de tweede helft van 2023 gereed zijn. Hieruit zal blijken welk aanvullend onderzoek nodig is. Daarnaast ben ik voornemens om extra budget beschikbaar te maken voor meerjarig onderzoek en een expertisecentrum post-COVID. Ik verwacht daarover in mei definitief uitstelsel te kunnen geven en zal uw Kamer daarover dan informeren. Daarbij wordt er wereldwijd veel onderzoek naar deze nieuwe aandoening verricht en hopen we dat er uit dit onderzoek zo snel mogelijk inzichten komen die kunnen leiden tot een effectieve behandeling. Zoals aangegeven in het debat op 8 maart ten behoeve van de EU Gezondheidsraad maak ik mij ook hard in Europees verband voor meer inzet rondom deze aandoening en het goed delen van de kennis die uit deze internationale onderzoeken komt. Van mijn EU-collega’s kreeg ik de volle steun voor het opzetten van een Europees netwerk voor onderzoek naar de gevolgen en behandeling van post-COVID. Tot slot heeft de Europese Commissie € 50 miljoen extra uitgetrokken voor onderzoek naar de oorzaak en behandeling van post-COVID.
Bent u bereid om op korte termijn extra middelen uit te trekken voor onderzoek naar post-COVID?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u bovenstaande vragen vóór 22 maart aanstaande beantwoorden?
Dit is helaas niet gelukt.
De grootschalige verzameling van data over demonstranten door de politie |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het bericht1 dat de politie op grote schaal data verzamelt over demonstranten? Zo ja, wat vindt u van dit bericht?
Ja, ik ben bekend met dit bericht. Allereerst wil ik benadrukken dat het demonstratierecht een grondrecht is en dat dit een belangrijk onderdeel van onze democratische rechtsstaat is. De politie heeft een belangrijke rol bij het waarborgen van de veiligheid van demonstranten en omstanders en het in goede banen leiden van demonstraties onder het gezag van de burgemeester.
De politie heeft hiervoor informatie nodig, om daarmee een risico inschatting te kunnen maken van mogelijke verstoring van de openbare orde en zo de benodigde politie inzet te bepalen. Om zich goed op een demonstratie voor te bereiden, kijkt de politie onder andere naar het aantal te verwachten demonstranten, de locatie van de demonstratie, hoe de demonstratie van de betreffende organisatie een eventuele vorige keer verliep en hoeveel personen er toen aanwezig waren.
In dit kader kan sprake zijn van verwerking van persoonsgegevens. Een voorbeeld hiervan is de verwerking van naam, adres en woonplaats gegevens van organisatoren van demonstraties en andere betrokkenen waarmee politie gesprekken voert voorafgaand aan de demonstratie. Daarnaast kijkt de politie bijvoorbeeld of er bij eerdere demonstraties sprake was van openbare orde verstoringen. Indien er inderdaad sprake was van een openbare orde verstoring wordt de informatie over dat specifieke geval bekeken. Zo kan de politie zien wat voor type incident het betrof en welke personen daarbij betrokken waren.
Daarnaast kan er tijdens de demonstratie aanleiding zijn om de identiteit van aanwezigen te controleren. Dat kan op grond van artikel 8 Politiewet juncto artikel 2 Wet op de identificatieplicht. Hierbij vordert de politie inzage van een identiteitsbewijs. Bij het controleren van een identiteitsbewijs wordt de Basisregistratie Personen (BRP) geraadpleegd.
Het is belangrijk om op te merken dat deze bevragingen zich niet richten op demonstranten in het algemeen, maar bijvoorbeeld verband kunnen houden met de aanwezigheid van personen die eerder betrokken waren bij verstoringen van de openbare orde of strafbare feiten. Om een inschatting te kunnen maken van de risico’s voor verstoring van de openbare orde kan dit aanleiding zijn voor het opvragen van persoonsgegevens.
Op grond van artikel 3.2 Wet basisregistratie personen is aan de politie een autorisatiebesluit afgegeven waarin wordt bepaald dat de politie voor de uitvoering van artikel 3 Politiewet 2012 gegevens uit de BRP mag verkrijgen. Dit kan om uiteenlopende redenen nodig zijn, bijvoorbeeld als onrust ontstaat of dreigend geweld lijkt te ontstaat bij een demonstratie. De politie dient altijd terughoudend om te gaan met het opvragen van gegevens van burgers. De politie zal steeds goed moeten afwegen of de bevraging noodzakelijk en proportioneel is voor de uitvoering van de politietaak. Een bevraging is bijvoorbeeld noodzakelijk en proportioneel als een persoon die bij een vorige demonstratie betrokken is geweest bij verstoringen van de openbare orde bij de aangekondigde demonstratie weer aanwezig zal zijn en mogelijk weer aandacht vereist van de politie. De bevraging heeft dan als doel om informatie over de vorige verstoring van de openbare orde door deze persoon op te zoeken. Zonder deze informatie kan de politie niet inschatten wat de risico’s bij een demonstratie zijn en hoeveel politie capaciteit zij moeten inzetten om de demonstratie in goede banen te leiden.
Het bewustzijn van deze proportionaliteitsafweging bij het bevragen van persoonsgegeven is van groot belang, en daarom wordt hier voortdurend extra aandacht aan besteed binnen de politie. Zo zijn er interne kwaliteitstrajecten gericht op systeemvaardigheid en op het bewustzijn van politiemedewerkers met betrekking tot het omgaan met persoonsgegevens. Deze kwaliteitstrajecten zijn afhankelijk van functie of benodigde ontwikkeling van een team of individuele medewerker en bestaan onder andere uit trainingen over de Wpg, trainingen in systeemvaardigheden, e-learnings, briefings en ontwikkelingsgesprekken.
Krachtens welke wettelijke bevoegdheden worden deze data verzameld? Wat is de precieze aanleiding voor de politie om deze data te verzamelen? Is in alle gevallen waarin deze data wordt opgevraagd een reële dreiging die deze handelwijze rechtvaardigt?
De politie heeft de taak om in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven. De politie doet dit op grond van artikel 3 van de Politiewet 2012. Waar het gaat om het in goede banen leiden van demonstraties werkt de politie onder het gezag van de burgemeester.
De politie heeft informatie nodig om demonstraties in goede banen te kunnen leiden en zo de veiligheid van demonstranten en omstanders te waarborgen. Om zich goed op een demonstratie voor te bereiden, kijkt de politie onder andere naar het aantal te verwachten demonstranten, de locatie van de demonstratie, hoe de demonstratie van de betreffende organisatie een eventuele vorige keer verliep en hoeveel mensen er toen aanwezig waren. Het kan hierbij gaan om persoonsgegevens (NAW-gegevens), bijvoorbeeld wanneer bekend is dat personen die tijdens een eerdere demonstratie betrokken waren bij verstoringen van de openbare orde of bij strafbare feiten aanwezig zullen zijn. Om een inschatting te kunnen maken van de risico’s voor verstoring van de openbare orde en de benodigde politie inzet kan dit aanleiding zijn voor het opvragen van persoonsgegevens uit de Basisregistratie personen (BRP). Om vooraf een inschatting van de benodigde capaciteit te maken en om een veiligheidsbeeld op te stellen kan deze informatie worden vastgelegd. Dit is noodzakelijk voor een goede uitvoering van de politietaak uit artikel 3 Politiewet.
Voor de bescherming van persoonsgegevens bij de politie geldt de Wet politiegegevens (Wpg). Het verwerken van gegevens voor de algemene dagelijkse politietaak is toegestaan op grond van artikel 8 Wet politiegegevens. Het kan hierbij gaan om gegevens die vooraf of tijdens een demonstratie worden verwerkt.
Ik verwijs u verder naar het antwoord op vraag 1.
Wat is het precieze afwegingskader voor deze aanpak? Deelt u de mening dat bij de inperking van een grondrecht een hele zorgvuldige afweging moet worden gemaakt conform de bestaande jurisprudentie en de eventuele op basis van de wetsgeschiedenis ontwikkelde beperkingssystematiek? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid dit afwegingskader met de Kamer te delen?
Het vergaren van informatie en het opvragen van gegevens op basis van bovengenoemde wet- en regelgeving is onderdeel van het werkproces om demonstraties in goede banen te leiden. Ik ben het zeker met u eens dat bij deze aanpak een zorgvuldige afweging moet worden gemaakt. Het is aan de professionele afweging van politieambtenaren of het noodzakelijk is om de BRP te bevragen. De noodzaak om dit te doen verschilt per demonstratie, afhankelijk van onder andere de te verwachten hoeveelheid mensen, mogelijke ongeregeldheden of de verkeersveiligheid.
Kunt u aangeven of, en zo ja waaruit, de reële dreiging voor de samenleving van demonstranten waarover data wordt verzameld naar het oordeel van de politie bestaat? Is deze onderbouwing aanwezig bij ieder afzonderlijk individueel geval waarbij de data wordt opgevraagd? Zo ja, bent u bereid de Kamer hierin inzage te geven?
De politie heeft informatie nodig om demonstraties in goede banen te kunnen leiden en zo de veiligheid van demonstranten en omstanders te waarborgen. Om zich goed op een demonstratie voor te bereiden, kijkt de politie onder andere naar het aantal te verwachten demonstranten, de locatie van de demonstratie, hoe de demonstratie van de betreffende organisatie een eventuele vorige keer verliep en hoeveel mensen er toen aanwezig waren. Het opvragen van persoonsgegevens uit de BRP kan hier onderdeel van zijn.
Bij het opvragen van gegevens door de betreffende politieambtenaar wordt aangegeven met welk doel hij of zij dit doet. Hierbij wordt aangesloten bij de doeleinden van de Wet politiegegevens (Wpg). Dat betekent dat wordt aangegeven of de gegevens worden opgevraagd ten behoeve van de uitvoering van de dagelijkse politietaak (artikel 8 Wpg), ten behoeve van onderzoek in verband met de rechtsorde in een bepaald geval (artikel 9 Wpg), het verkrijgen van inzicht in de betrokkenheid van personen bij bepaalde ernstige bedreigingen van de rechtsorde (artikel 10 Wpg) of informantenbeheer (artikel 12 Wpg).
Het is niet mogelijk om de Kamer inzage te geven in de bevragingen, omdat dit persoonsgegevens van individuen betreffen. Als een individu wil weten welke gegevens van hem of haar bij de politie bekend zijn, dan kan een inzage-verzoek bij de politie worden gedaan.
Hoe vaak zijn sinds 2020 door de politie persoonsgegevens van demonstranten opgevraagd? Kunt u deze cijfers uitsplitsen naar de afzonderlijke groepen demonstranten, zoals bijvoorbeeld coronasceptici, anti-zwarte piet demonstranten, boerendemonstranten en klimaatactivisten?
De politie beschikt niet over deze cijfers. De politie registreert niet in haar systemen wie demonstrant is of tot welke «groep» demonstranten een persoon behoort. In de politiesystemen wordt iemand bijvoorbeeld geclassificeerd als getuige, betrokkene, verdachte, slachtoffer of aangever, niet als demonstrant.
Hoe vaak gaat het hierbij om personen die niet eerder bij de politie in beeld zijn gekomen en om personen die niet zélf bij demonstraties betrokken zijn? Wat wordt met deze dataverzameling precies gedaan? Wie heeft toegang tot deze dataverzameling, hoe lang worden deze data bewaard en worden betrokkenen geïnformeerd over de verzamelde data?
In het onderzoek van Investico wordt geschreven over het opvragen van gegevens van familieleden. Een bevraging in de BRP levert persoonsgegevens van de opgevraagde persoon op. Tot die persoonsgegevens behoren onder andere naam, adres en woonplaats gegevens (NAW-gegevens). Onderdeel van deze persoonsgegevens zijn ook enkele basisgegevens van mensen met wie zij een directe familiale relatie hebben, ouders en kinderen.
Bij een bevraging op een persoon in het BRP wordt van deze familieleden ook automatisch een beperkte set gegevens opgehaald, namelijk hun BSN, naam, geslacht en geboortedatum. Dit wordt geregistreerd en is daarmee zichtbaar bij een verzoek tot inzage in de BRP bij de gemeente.
De persoonsgegevens van familieleden zijn echter niet standaard zichtbaar voor de politiefunctionaris die de bevraging uitvoert. Enkel wanneer het in belang is van een eventueel onderzoek mogen deze gegevens ook daadwerkelijk worden geraadpleegd. Dat gebeurt dan door de betreffende politiefunctionaris die hiervoor extra handelingen in het systeem moet doen. Geraadpleegde gegevens worden niet standaard bewaard. Alleen indien daar aanleiding toe is gebeurd dat conform de bewaartermijnen van de Wet politiegegevens. Op grond van de Wet politiegegevens worden persoonsgegevens verwijderd indien er voor de politie geen verwerkingsgrond meer bestaat. Uit onderzoek van de politie is niet gebleken dat gegevens van familieleden op grote schaal en zonder legitieme reden zijn geraadpleegd door de politie.
Wat vindt u van de opvatting van de Rotterdamse hoogleraar Digital Surveillance Schuilenburg dat met het oog op de demonstratievrijheid juist terughoudendheid van de politie geboden is? Bent u het met de Leidse hoogleraar Privacy en Cybercrime Schermer eens dat door deze «datahonger» van de politie het recht op betoging in het geding is? Zo nee, waarom niet?
De Autoriteit Persoonsgegevens is niet gevraagd om een oordeel over deze werkwijze. Het toezicht op de naleving van de Wet politiegegevens ligt in algemene zin bij de Autoriteit Persoonsgegevens en in het specifieke geval van een strafrechtelijk onderzoek bij de rechter. Het staat de Autoriteit Persoonsgegevens vrij om, binnen haar mandaat, zelfstandig te oordelen over de verwerking van persoonsgegevens door de politie. Op dit moment zie ik geen aanleiding om een oordeel te vragen. Uiteraard ben ik constant in gesprek met de politie over gegevensverwerking.
Deelt u de mening dat deze handelwijze op zeer gespannen voet staat met het grondwettelijk erkende recht van demonstratievrijheid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om de politie op te dragen hiermee te stoppen?
De burgemeester faciliteert de uitoefening van het grondwettelijk demonstratierecht. De politie heeft daarbij een belangrijke rol door het waarborgen van de veiligheid van demonstranten en omstanders en het in goede banen leiden van demonstraties onder het gezag van de burgemeester.
Gegevens worden in voorkomende gevallen opgevraagd in het kader van deze taak, zodat demonstraties veilig kunnen verlopen voor zowel de demonstranten als de omgeving
De politie dient altijd terughoudend om te gaan met het opvragen van gegevens van burgers. De politie zal steeds goed moeten afwegen of de bevraging noodzakelijk en proportioneel is voor de uitvoering van de politietaak.
Het bewustzijn van deze proportionaliteitsafweging bij het bevragen van persoonsgegeven is van groot belang, en daarom wordt hier voortdurend extra aandacht aan besteed binnen de politie.
Zo zijn er interne kwaliteitstrajecten gericht op systeemvaardigheid en op het bewustzijn van politiemedewerkers met betrekking tot het omgaan met persoonsgegevens.
Bent u bereid om de Autoriteit Persoonsgegevens te laten onderzoeken of deze handelwijze van de politie legitiem is en tot die tijd de politie te laten afzien van het verzamelen van data over onverdachte burgers? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
De rechtszaak van stichting Farma ter Verantwoording tegen farmaceut AbbVie |
|
Lisa Westerveld (GL), Corinne Ellemeet (GL) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het artikel «Aanklacht tegen farmaceut van het lucratiefste medicijn: «De hoge prijs schendt de mensenrechten»?1
Ja.
Deelt u de zorgen van de stichting Farma ter Verantwoording dat overmatige winsten bij gepatenteerde geneesmiddelen andere zorg kan verdringen?
Ik maak mij zorgen over de alsmaar stijgende uitgaven aan geneesmiddelen. Die worden mede veroorzaakt door hoge prijzen en leggen een grote druk op onze solidariteit.
Deze geneesmiddelen gaan steeds vaker gepaard met onzekerheid over de effectiviteit en de juiste plaats in de behandeling. Daarom is in het coalitieakkoord afgesproken om het bestaande beleid voor dure geneesmiddelen aan te scherpen en ervoor te zorgen dat ze tegen een eerlijke prijs op de markt komen.
Deelt u de mening dat de excessieve winsten in de farmaceutische industrie uiteindelijk ten koste gaan van de betaalbaarheid van de zorg?
Hoge prijzen van geneesmiddelen gaan ten koste van de betaalbaarheid van zorg. Het is niet aan mij om een waardering te geven aan de winsten die bedrijven maken. Maar ik vind wel dat bedrijven een morele plicht hebben om de balans te houden tussen publieke inspanningen om geneesmiddelen te ontwikkelen en bij de patiënt te krijgen, en prijzen die bedrijven voor geneesmiddelen vragen.
Vorig jaar heb ik een onderzoek met de Tweede Kamer gedeeld naar het ecosysteem rond de financiering van geneesmiddelenonderzoek2. Daaruit blijkt dat er een relatie is tussen enerzijds het investeringsgedrag van financiers en anderzijds de verwachtingen die zij hebben over de bereidheid van overheden en verzekeraars om te betalen voor een nieuw geneesmiddel, nu en in de toekomst. Door uitgekiende investeringsstrategieën is de geneesmiddelensector nog altijd één van de meest lucratieve sectoren ter wereld. Het is echter ook in het belang van bedrijven om bij te dragen aan de houdbaarheid van zorgsystemen. Dat gebeurt mijns inziens nu onvoldoende.
Deelt u de inzichten die Farma ter Verantwoording verstrekt over de excessieve winsten voor de periode 2004–2018 voor het middel Adalimumab (Humira) van AbbVie in Nederland?
Op de individuele zaak van AbbVie en het medicijn Humira ga ik niet in omdat de zaak onder de rechter is. Ik ken de levensloop van Humira wel en wacht de uitspraak van de rechter met interesse af.
De prijs van een geneesmiddel bepaalt de firma zelf. Behalve het bepalen van een Nederlandse maximumprijs op basis van de prijzen in de ons omringende landen, heb ik daar geen invloed op. Evenmin is het aan mij om winsten van bedrijven al dan niet te beperken. Ik kan ook niet sturen op de winst van bedrijven, eens te meer omdat het geneesmiddelen op een mondiale markt met internationale bedrijven betreft.
Nationaal richt ik mij op het beheersen van de uitgaven aan geneesmiddelen. Daarbij is de kosteneffectiviteit van een geneesmiddel bepalend. Instrumenten om kosten voor nieuwe geneesmiddelen te beheersen, liggen deels besloten in Europese wet- en regelgeving en in nationaal vergoedingsbeleid. Voor dure, nieuwe geneesmiddelen met een hoog kostenbeslag staat de geneesmiddelensluis tot mijn beschikking. De voorwaarden voor de sluis heb ik recent aangescherpt, waardoor naar verwachting meer prijsonderhandelingen (en daarmee beheersing van uitgaven) gaan plaatsvinden.
Het is teleurstellend dat bedrijven de in Europa vastgestelde beschermingsmogelijkheden die bedoeld zijn om innovatieve middelen op de markt te kunnen brengen, nu gebruiken voor het maximaliseren van hun winsten. Bijvoorbeeld door voor geneesmiddelen waarvan alle beschermingsperioden al verlopen zijn, toch onverminderd hoge prijzen te blijven vragen omdat er geen concurrentie komt in de vorm van een generiek of biosimilar.
Een ander voorbeeld is met beperkte onderzoekskosten kleine wijzigingen aan te brengen in al bestaande middelen, waarmee een nieuwe periode van bescherming wordt gestart, bijvoorbeeld voor weesgeneesmiddelen. Dat maakt het mogelijk om prijzen hoog te houden. Dit doet men bijvoorbeeld door voor het aflopen van de beschermingsperiode een nieuwe indicatie voor een bestaand middel te registreren, of door een andere toedieningsvorm van het medicament te introduceren.
Ik roep firma’s op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid te nemen om na afloop van alle beschermingsperiodes de prijs te verlagen.
Bent u van mening dat het ministerie genoeg instrumenten tot zijn beschikking heeft om excessieve winsten te voorkomen? Zo ja, welke instrumenten zijn dat dan en wat is er dan niet goed gegaan bij de prijsbepaling van Humira van Abbvie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat een rechtszaak als deze voorkomen kan worden als de overheid meer regie neemt en grenzen stelt aan wat de maximum winstpercentages mogen zijn?
Het is niet aan mij om te oordelen over winstpercentages. Wel is het van belang om duidelijk aan te geven aan welke geneesmiddelen de maatschappij behoefte heeft en wat we bereid zijn om daarvoor te bepalen: meer van een aanbod gestuurde naar een vraag gestuurde situatie.
Dat vraagt om twee belangrijke en complexe stappen: allereerst moet bepaald worden wat onze «unmet medical needs», onze grootste onvervulde medische behoeften, zijn. Ten tweede moet een breed gedragen maatschappelijk kader ontwikkeld worden voor het bepalen van de hoogte van geneesmiddelenprijzen en -uitgaven3. Daarmee kan vastgesteld worden wat we voor geneesmiddelen aanvaardbare uitgaven vinden. Beide vragen om een bredere maatschappelijke discussie.
Zoals ik in de voornoemde brief rond het ecosysteemonderzoek heb aangegeven, voorzie ik met deze twee instrumenten in de hand, twee routes. Enerzijds is het van belang om een duidelijker signaal af te geven aan onderzoekers en investeerders aan welke geneesmiddelen maatschappelijk gezien behoefte is. Mogelijk ook met een afgebakende financiële beloning in het vooruitzicht. Anderzijds zou de overheid, al dan niet in samenwerking met private of Europese fondsen, meer invloed kunnen uitoefenen op geneesmiddelenontwikkeling door de gerichte inzet van onderzoeksgelden. Zo kan de overheid zowel aan de voorkant als aan de achterkant meer regie nemen op geneesmiddelenontwikkeling.
Vindt u dat het publieke belang van gezondheid altijd voorrang moet krijgen op commerciële belangen van farmaceutische bedrijven?
Als Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) ligt mijn verantwoordelijkheid altijd bij patiënten. Daarbij zoek ik een verantwoorde balans tussen toegang tot geneesmiddelen enerzijds en houdbaarheid van zorg op langere termijn anderzijds. Dat is in het publieke belang: zonder winstoogmerk of lage vergoedingen worden nauwelijks geneesmiddelen ontwikkeld, terwijl hoge winsten de toegang tot die geneesmiddelen bedreigen.
Bij een kapitaalintensieve sector met aanzienlijke bedrijfsrisico’s als deze spelen onvermijdelijk commerciële belangen en winstoogmerk een rol. Dat mag echter nooit de houdbaarheid van ons zorgsysteem ondermijnen.
Vindt u het de taak van de overheid om het publieke belang van gezondheid te beschermen en te zorgen voor eerlijke prijzen van medicijnen?
Het is de taak van de overheid om te komen tot verantwoorde uitgaven aan geneesmiddelen, zodat zorg ook op langere termijn toegankelijk en betaalbaar blijft.
Kunt u een inschatting geven wat het gemiddelde financiële aandeel is van publiek gefinancierd wetenschappelijk onderzoek in de totaalkosten van het research & development-traject van een hedendaags, gepatenteerd, geneesmiddel?
Het onderzoek4 dat ik heb laten uitvoeren door SiRM, L.E.K. en Rand Corporation naar het financiële ecosysteem van geneesmiddelenonderzoek geeft aan dat er wereldwijd jaarlijks 300 miljard dollar aan R&D wordt besteed. Hiervan komt circa 195 miljard van biofarma bedrijven, waarvan meer dan de helft van de tien grootste bedrijven wereldwijd. Circa 65 miljard dollar komt van de publieke sector en circa 10 miljard dollar van non-profits. Circa 30 miljard dollar komt van durfinvesteerders. Dus het publiek gefinancierde deel is iets meer dan 20% (65/300). Dit betreft bedragen die daadwerkelijk zijn uitgegeven («out of pocket costs»), zonder dat rekening is gehouden met de kosten van het benodigde kapitaal («cost of capital»).
Hetzelfde onderzoek (par 2.3.2, p. 17) geeft aan dat het ontwikkelen van een geneesmiddel het systeem tussen de 1,2 en 1,7 miljard dollar kost. Publiek geld wordt met name ingezet voor fundamenteel onderzoek. Daardoor is de directe relatie met de relatieve bijdrage aan een ontwikkeld geneesmiddel niet makkelijk aan te geven.
Denkt u dat u betere onderhandelingen had kunnen voeren als farmaceuten verplicht worden om een redelijke prijsberekening op te nemen in het vergoedingsdossier dat zij aanbieden aan het Zorginstituut?
Voor mij is het advies van het Zorginstituut leidend. Daarin wordt een oordeel geveld over de kosteneffectiviteit van een geneesmiddel. Indien een geneesmiddel als niet kosteneffectief wordt beoordeeld, volgt een advies over de benodigde prijsverlaging. Omdat mijn doel is om te komen tot een kosteneffectieve en daarmee maatschappelijk aanvaardbare vergoeding, is de vraagprijs van de firma niet mijn uitgangspunt bij onderhandelingen.
Deelt u de mening dat het Zorginstituut Nederland een beter advies kan geven over de opname in het basispakket als het, naast de huidige informatie die het ontvangt van farmaceutische bedrijven, ook informatie ontvangt over de R&D en productie- en marketing kosten van het individuele geneesmiddel?
Hoewel ik voorstander ben voor het vergroten van inzicht in de prijsopbouw van geneesmiddelen, staat bij het Zorginstituut de kosteneffectiviteit van een geneesmiddel centraal. Dat staat los van de daadwerkelijke prijs of prijsopbouw. De genoemde kosten zijn daarbij niet relevant.
Hoe gaat u op nationaal niveau wettelijke uitvoering geven aan WHO-resolutie 72.8 «Improving the transparency of markets for medicines, vaccines, and other health products», waarin WHO-lidstaten nadrukkelijk wordt verzocht om de netto prijzen van farmaceutische producten publiek te maken?2 En wanneer kan de Kamer hiervan concrete resultaten zien?
Ik heb u in het Commissiedebat over geneesmiddelenbeleid van 22 maart jongstleden toegezegd hierop nader in te gaan.
Transparantie is geen doel op zich. Het is een middel om meer inzicht te krijgen in de mechanismen van de kosten van de ontwikkeling van geneesmiddelen en de prijs waarvoor het geneesmiddel uiteindelijk op de markt wordt gebracht. Het maakt het mogelijk om waar mogelijk, gericht beleid in te zetten.
Bij mijn onderhandelingen voor een financieel arrangement streef ik steeds weer naar een transparante uitkomst en publicatie van nettoprijzen. Helaas weigeren firma’s dit categorisch. Het bedrijf zal uiteindelijk mee moeten gaan in de wens om meer transparantie.
De WHO resolutie heeft mijns inziens dan ook tot doel om meer inzicht in de sector te krijgen en landen te ondersteunen keuzes te maken voor de geneesmiddelen die ze nodig hebben en de prijzen vast te stellen die zij bereid zijn daarvoor te betalen.
Juist op dit punt heb ik mij de afgelopen tijd ingezet. Voorbeelden van mijn inspanningen zijn onder meer:
Bent u ervan op de hoogte dat de bestuursvoorzitter van Intravacc, de heer Groen, denkt van Intravacc een groot «commercieel succes» te kunnen maken na de privatisering vanwege veelbelovende OMV-technologie? Bent u ervan op de hoogte dat Intravacc het overgrote deel van de patenten voor deze nieuwe technologie in handen heeft? Bent u ervan op de hoogte dat de ontwikkeling van deze technologie bekostigd is met overheidsgeld en na verkoop in handen komt van een, naar het zich laat aanzien, grote farmaceut die vervolgens voor de afname van deze techniek commerciële prijzen vraagt bekostigd door diezelfde belastingbetalers die voor de ontwikkeling al hebben betaald? Hoe voorkomt u, nu u besluit Intravacc te verkopen, dat deze technologie niet tot woekerprijzen gaat leiden?
Ik heb kennisgenomen van de uitspraken van de heer Groen in het Financieel Dagblad d.d. 20 februari 2023. Mijn voorganger heeft uw Kamer eerder geïnformeerd dat bij de verkoop van Intravacc B.V. contractueel zal worden vastgelegd, dat zodra Intravacc een vaccin, dat (mede) tot stand is gekomen door inzet van publieke middelen, overdraagt aan een producent, Intravacc met de producent afspraken zal maken over de prijs die de producent aan de Staat zal rekenen.
Stel het corona neussprayvaccin Avacc10 wordt een doorslaand succes voor Intravacc – en zij delen het patent daarvan niet meer vrijuit met C-TAP/WHO omdat zij dan in handen zijn van een groot commercieel farmaceutisch bedrijf – hoe voorkomt u dat de nieuwe eigenaar van Intravacc woekerprijzen kan vragen voor het Avacc10 vaccin?
Dit kandidaat product is momenteel nog in ontwikkeling en in het najaar van 2022 is de fase van het pre-klinische onderzoek ingegaan. Mijn voorganger heeft uw Kamer eerder geïnformeerd dat bij de verkoop van Intravacc B.V. contractueel zal worden vastgelegd, dat zodra Intravacc een vaccin, dat (mede) tot stand is gekomen door inzet van publieke middelen, overdraagt aan een producent, Intravacc met de producent afspraken zal maken over de prijs die de producent aan de Staat zal rekenen.
Vindt u dat het verdienmodel van de farmaceutische industrie nog houdbaar en uitlegbaar is? Ook nu uw ministerie zelf heeft geconstateerd dat niet de publieke gezondheid maar de winstgevendheid van een geneesmiddel leidend is in deze industrie?
Zie mijn antwoord op vraag 7.
Acht u het wenselijk dat er voor farmaceuten een wettelijk afdwingbare zorgplicht komt, zoals Farma ter Verantwoording betoogt?3
Vooralsnog zie ik geen meerwaarde in het opleggen van een zorgplicht. Het opleggen van een zorgplicht aan geneesmiddelenfabrikanten is een vergaande maatregel die enige gelijkenis heeft met het instrument van dwanglicentie. Het is de vraag in hoeverre het ook echt afdwingbaar is en een langetermijn oplossing biedt voor toegang.
Kunt u bovenstaande vragen één voor één beantwoorden?
Voor zover dat geen doublures veroorzaakte, heb ik dat gedaan.
De renseigneringsverplichting |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de renseigneringsverplichting?
Ja.
Kunt u aangeven waarom deze verplichting ook geldt voor zorgaanbieders, aangezien zij een btw-vrijstelling hebben voor het inhuren van personeel?
De renseigneringsplicht «Uitbetaalde Bedragen aan Derden» (UBD) is bedoeld om een aantal gegevens over betalingen die naar verwachting tot belastbare inkomsten leiden, aan de Belastingdienst te verstrekken.1
De Belastingdienst heeft de gegevens nodig om de aanslag vast te kunnen stellen en in het kader van de benodigde informatie voor de vooraf ingevulde aangifte (VIA). De Belastingdienst gebruikt de gegevens als zogenaamde contra-informatie bij het beoordelen van de aangifte en het vaststellen van de aanslag. Veel van deze contra-informatie vult de Belastingdienst al vooraf in de aangifte in zodat de burger deze gegevens bij het indienen van de aangifte alleen maar hoeft te controleren en zo nodig aan te vullen. Met het vooraf invullen van de gegevens in de aangifte helpt de Belastingdienst de belastingplichtige de juiste gegevens in de aangifte inkomstenbelasting te vermelden. De contra-informatie die wordt verkregen vanuit de renseignering van de gegevens heeft een groot heffingsbelang voor de inkomensheffing.2 Over betalingen voor werkzaamheden en diensten waarvoor geen btw in rekening wordt gebracht ontvangt de Belastingdienst nog geen gegevens. Dit maakt dat de renseignering door zorgaanbieders van aan derden uitbetaalde bedragen (waar inderdaad veel voor de btw onbelaste werkzaamheden worden verricht) juist van belang is. Om die reden zijn zorgaanbieders niet uitgesloten van de verplichting om gegevens te verstrekken. Uit informatie van de Belastingdienst volgt dat veel partijen, ook partijen uit de zorg, tijdig hebben voldaan aan de renseigneringsverplichting.
Waarom is ervoor gekozen om alle zorgaanbieders voor 1 februari alle betalingen aan derden in 2022 te laten melden? Begrijpt u dat de zorgaanbieders hierdoor in tijdnood komen?
De gegevens over een bepaald kalenderjaar moeten uiterlijk op 31 januari van het daaropvolgende kalenderjaar worden aangeleverd. Zoals in de nota van toelichting bij de publicatie van het besluit met de verplichting in het Staatsblad3 (7 juli 2021) is vermeld moest de nieuwe renseigneringsstroom feitelijk voor het eerst per 1 januari 2023 gaan plaatsvinden. Dit moest zowel de Belastingdienst als de betreffende administratieplichtigen voldoende tijd geven om het nieuwe proces tijdig en toereikend in te richten. Zorgaanbieders hebben derhalve sinds 7 juli 2021 de tijd gehad om zich hierop bedrijfsmatig voor te bereiden. Bij een latere aanlevering zouden de gegevens niet meer kunnen worden gebruikt voor de VIA zoals deze beschikbaar wordt gesteld per 1 maart. Om zowel administratieplichtigen als de inspecteur in staat te stellen zich zorgvuldig en tijdig voor te bereiden op de nieuwe verplichte gegevensstroom is in de artikelsgewijze toelichting op het besluit vermeld dat de inspecteur voor het jaar 2022 geen gebruik zal maken van de mogelijkheid voor het reeds in de loop van het belastingjaar laten aanleveren van gegevens. Voor de renseignering over het jaar 2022 had de aanlevering van de gegevens in alle gevallen verplicht in januari 2023 moeten plaatsvinden.
Wat betreft het handhaven op de renseigneringsverplichting zal de Belastingdienst maatwerk bieden. Dit houdt onder meer in dat per geval bekeken wordt welke ruimte wordt gegeven om op een ander moment te voldoen aan de renseigneringsverplichting, in situaties waarin de deadline van 1 februari 2023 niet gehaald kon worden. Wanneer organisaties derhalve meer tijd nodig hebben voor de nieuwe manier van aanleveren kunnen zij de Belastingdienst om uitstel vragen voor het aanleveren van die opgaven.
Waarom is ervoor gekozen om de maatregel met terugwerkende kracht te laten gelden voor zorgaanbieders?
Het besluit is van 7 juli 2021 en is in werking getreden met ingang van 1 januari 2022. Er is geen sprake van terugwerkende kracht.
Bent u zich, door deze maatregel met terugwerkende kracht te laten gelden, bewust van de grote administratieve lasten van zorgverleners? Deelt u de mening dat dit botst met de doelstellingen uit het programma (Ont)Regel de Zorg?
In het antwoord op vraag 4 wordt toegelicht dat er geen sprake van is om deze maatregel met terugwerkende kracht te laten gelden. Ik constateer dat de communicatie over deze verplichting verschillende werkgevers (in de zorg) niet goed heeft bereikt, waardoor men in de praktijk heeft ervaren dat gegevens op een korte termijn aangeleverd zouden moeten worden. In het programma [Ont]Regel de Zorg 2022–2025 gaat er specifieke aandacht uit naar het (nog meer) meewegen van de werkbaarheid en uitvoerbaarheid van regelgeving in de zorg bij besluitvorming. De renseigneringsverplichting betreft echter generieke regelgeving voor álle werkgevers. In de totstandkoming van de regeling heeft het Ministerie van Financiën aan het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) in 2020 advies gevraagd inzake de administratieve lasten. De ATR heeft geadviseerd de regeldrukberekening aan te vullen. De gevolgen voor de regeldruk voor bedrijven, burgers en beroepsbeoefenaren zijn als volgt toegelicht:
«De verplichting voor inhoudingsplichtigen en cbo’s4 om gegevens aan de Belastingdienst te verstrekken over betalingen voor werkzaamheden en diensten betekent een incidentele verzwaring van de administratieve lasten van circa € 4,1 miljoen (waarvan circa € 0,1 miljoen voor burgers en circa € 4 miljoen voor het bedrijfsleven). Dit betreft de verplichting dat natuurlijke personen die lid zijn van een cbo hun bsn eenmalig moeten opgeven en voor de administratieplichtige organisaties dat de (geautomatiseerde) administratie moet worden aangepast en van betrokkenen het bsn moet worden uitgevraagd en in de administratie moet worden vastgelegd. De structurele administratieve lasten voor de verplichte gegevensverstrekking nemen toe met circa € 1,3 miljoen voor het bedrijfsleven.»
Op welke wijze zijn zorgaanbieders geïnformeerd over deze verplichting?
Om de nieuwe wetgeving bekend te maken onder de beoogde doelgroep is er door de Belastingdienst gecommuniceerd via de daarvoor geëigende kanalen:
Zorgaanbieders zijn niet specifiek als aparte doelgroep geïnformeerd, omdat het generieke regelgeving voor alle werkgevers betreft. Uit informatie van de Belastingdienst blijkt dat veel partijen, ook partijen uit de zorg, tijdig hebben voldaan aan de renseigneringsverplichting.
Op welke wijze is de regeldruk van deze maatregel voor zorgaanbieders getoetst? Hoe zijn de resultaten daarvan meegenomen in de uitvoering van de maatregel?
In het antwoord op vraag 5 wordt toegelicht hoe de regeldruk is getoetst. Hierbij is geen onderscheid gemaakt in sectoren omdat de maatregel sectoronafhankelijk is.
Bent u bereid om zorgaanbieders, vanwege hun btw-vrijstelling, (tenminste tijdelijk) uit te zonderen van deze maatregel?
Nee, ik wil zorgaanbieders niet uitzonderen van deze verplichting. Zoals in het antwoord op vraag 2 is toegelicht is de renseignering van deze gegevens door zorgaanbieders (waar veel voor de btw onbelaste werkzaamheden worden verricht) juist van belang. Dit is van belang als contra-informatie voor de inkomensheffing en voor de VIA. Wel is het mogelijk dat de zorgaanbieder die problemen ervaart (of heeft ondervonden) om de UBD-opgaven tijdig (vóór 1 februari 2023) in te zenden in overleg kan met de Belastingdienst om maatwerkafspraken te maken voor het aanleveren van die opgaven. Hierna licht ik nader toe waarom ik geen uitzondering wil maken.
Ten eerste is er sprake van een algemeen geldende regeling en is er voor een uitzondering voor de zorg (of andere sector) geen goede rechtvaardigingsgrond. Ten tweede wil ik vanwege het belang van de belastingheffing geen categorale uitzondering maken voor zorgaanbieders. De gegevens over uitbetalingen aan derden gebruikt de Belastingdienst met name voor het voorinvullen van het resultaat uit overige werkzaamheden in de aangiften inkomstenbelasting, en als contra-informatie bij de controle van deze aangiften. De belastingplichtigen die een belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden moeten aangeven, worden door de voorinvulling geholpen bij het doen van een juiste en volledige aangifte. De Belastingdienst heeft op basis van steekproeven aangegeven dat het nalevingstekort voor wat betreft de belasting van het resultaat uit overige werkzaamheden naar zijn inschatting aanzienlijk is6. Het tijdelijk uitzonderen van een belangrijke groep die gegevens over veel betalingen aan derden moeten verstrekken zou afbreuk doen aan de beoogde ondersteuning van belastingplichtigen en aan de bedoeling van de regeling.
Ik onderken dat voor zorgaanbieders die veel uitbetalingen doen waarop vrijstelling van btw van toepassing is, het verzamelen en verstrekken van gegevens een opgave is die tijd en inspanning kost. Ik ben daarom met bovengenoemde maatwerkmogelijkheden tegemoet gekomen aan administratieplichtigen die problemen ondervinden bij de invoering van deze renseigneringsverplichting.
Kunt u deze vragen voor 1 februari a.s. beantwoorden?
Nee. De vragen zijn beantwoord binnen de termijn van drie weken die geldt voor de beantwoording van Kamervragen.
De aanhouding van klimaatactivisten |
|
Corinne Ellemeet (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het bericht dat vanochtend vroeg een zestal klimaatactivisten door de politie is gearresteerd wegens opruiing? Zo ja, klopt dit bericht? Waarom zijn precies deze klimaatactivisten aangehouden? Is deze aanpak normaal in dit soort situaties? Welke concrete dreiging rechtvaardigde precies deze ingrijpende aanpak? Kunt u aangeven hoe het besluit om tot de arrestatie over te gaan tot stand is gekomen?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht en kan bevestigen dat het klopt dat er die ochtend zes mensen zijn aangehouden. In totaal zijn er acht personen voor opruiing aangehouden voorafgaand aan de demonstratie. In mijn antwoord op vraag 2 zal ik ingaan waarom deze mensen zijn aangehouden.
Houden deze arrestaties en de eerdere aanhouding van een woordvoerder van Extinction Rebellion verband met een aangekondigde actie om aandacht te vragen voor de klimaatcrisis? Zo ja, deelt u de mening dat dit preventief aanhouden op gespannen voet staat, zo niet in strijd is met de in artikel 9 Grondwet verankerde demonstratievrijheid? Kunt u bij de beantwoording van deze vraag ook de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van vorig jaar, waarin werd gesteld dat het oproepen tot een blokkade geen strafbaar feit is, betrekken?
De acht aanhoudingen zijn verricht als gevolg van de verdenking tot een strafbaar feit, namelijk opruiing. De opruiing had op dat moment al plaatsgevonden. De verdachten zijn dezelfde dag weer op vrije voeten gesteld. Wel is aan deze verdachten een gedragsaanwijzing in de vorm van een gebiedsverbod opgelegd waardoor zij zich niet op of bij de Utrechtsebaan (de A12) mochten begeven. Vijf van de acht opgelegde gedragsaanwijzingen zijn inmiddels door de rechtbank in stand gehouden.2 Deze verdachten mogen zich gedurende een bepaalde periode niet op de Utrechtsebaan begeven, zij mogen wel weer in de naastgelegen straten komen. De gedragsaanwijzing van de andere drie verdachten is niet in stand gehouden. De verdachten konden op 28 januari jl. wel demonstreren op andere plekken die door de gemeente zijn aangedragen. Door de rechtbank Den Haag is bovendien onlangs nog geoordeeld dat een blokkade van de A12 gevaarlijk is en strafbaar kan zijn.3 Hierbij heeft de rechtbank uitdrukkelijk rekening gehouden met het demonstratierecht en de vreedzaamheid van de voorgenomen actie en geoordeeld dat het ingrijpen van de politie noodzakelijk en proportioneel was. Het Gerechtshof Amsterdam heeft eerder geoordeeld dat de oproep tot het blokkeren van wegen een potentieel strafbaar feit is, maar dat de verdachte in deze specifieke zaak niet strafbaar was aangezien naar het oordeel van het Hof niet bewezen kon worden dat de verdachte opzet had op het aansporen tot enig strafbaar feit of tot gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag, of dat hij bewust de aanmerkelijke kans daartoe op de koop heeft toegenomen.4
Deelt u de mening dat deze handelwijze intimiderend is en valt te kwalificeren als een poging om demonstranten te ontmoedigen om uiting te geven aan hun zorgen? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven aangegeven zijn deze aanhoudingen verricht als gevolg van een verdenking van een strafbaar feit dat al had plaatsgevonden. Deze demonstranten zijn niet ontmoedigd om uiting te geven aan hun zorgen en konden demonstreren op de andere aangewezen plekken door de gemeente. In het kader van de aanhouding treedt de politie op onder het gezag van de officier van justitie. De politie maakt zelf een operationele afweging in de wijze van aanhouden.
In hoeverre zijn in dit geval de door het College voor de Rechten van de Mens, Amnesty International en andere mensenrechtenorganisaties geformuleerde uitgangspunten voor demonstraties gevolgd? Is bijvoorbeeld in dit geval een afweging gemaakt of ingrijpen in de demonstratievrijheid gerechtvaardigd en noodzakelijk is? Vindt u dat dit ingrijpen is gebaseerd op voldoende informatie? Welke informatie is nog meer gebruikt, naast de oproepen tot vreedzame demonstraties op sociale media? Deelt u de mening dat het preventief arresteren van klimaatactivisten ter voorkoming van verkeershinder een disproportionele maatregel is? Zijn andere minder vergaande opties overwogen? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar mijn antwoorden op de vragen 1, 2 en 3.
Deelt u de mening dat deze preventieve arrestatie van deze klimaatactivisten indruist tegen de beginselen van de democratische rechtstaat? Zo nee, waarom niet en wordt dit staand beleid bij (aangekondigde) demonstraties? Zo ja, welke maatregelen neemt u zich voor om vrijlating te bespoedigen en de aangekondigde klimaatactie volgens de regels van de Grondwet en de Wet openbare manifestaties te laten plaatsvinden?
Zoals in de beantwoording op de vragen 1, 2 en 3 opgenomen zijn de aanhoudingen verricht als gevolg van de verdenking van een strafbaar feit dat op dat moment al was gepleegd, namelijk opruiing. De verdachten zijn diezelfde dag nog in vrijheid gesteld, met een gedragsaanwijzing om zich gedurende een bepaalde periode niet te begeven op of bij de Utrechtsebaan te Den Haag. Het stond hen vrij om op andere door de gemeente aangewezen plekken te demonstreren.
Bent u bereid om deze vragen per omgaande (in elk geval voor de aanvang van de aangekondigde demonstratie) en afzonderlijk van elkaar te beantwoorden?
Het is mij niet gelukt om uw vragen binnen één dag te beantwoorden.
De voortgang van de kabinetsdoelstellingen voor 2030 |
|
Bouchallikh , Laura Bromet (GL), Lisa Westerveld (GL), Songül Mutluer (PvdA), Kati Piri (PvdA), Senna Maatoug (GL), Attje Kuiken (PvdA), Joris Thijssen (PvdA), Habtamu de Hoop (PvdA), Barbara Kathmann (PvdA), Suzanne Kröger (GL), Jesse Klaver (GL), Tom van der Lee (GL), Corinne Ellemeet (GL), Julian Bushoff (PvdA), Mohammed Mohandis (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Klopt het dat dit kabinet de volgende doelstellingen heeft voor 2030: a. 60% CO2-reductie, maar in elk geval 55% CO2-reductie; b. Halvering van de stikstofuitstoot; c. 15% van landbouwgrond voor biologische landbouw (& een Europees doel van 25%); d. 50% minder grondstoffengebruik; e. 100% schoon water in 2027 (Kaderrichtlijn Water); f. Halvering van het aantal mensen in armoede (ten opzichte van 2015) g. Halvering van het aantal kinderen in armoede in 2025 (ten opzichte van 2015); h. Halvering van het aantal mensen met problematische schulden; i. 0 daklozen (Lissabon verklaring); j. 0 jongeren in de gesloten jeugdzorg; k. 0 thuiszittende kinderen; l. 1 miljoen extra huizen, waaronder 250.000 sociale huurwoningen; m. Aandeel van 30% sociale huurwoningen per gemeente; n. Isoleren van 2,5 miljoen woningen in 2030, omgerekend 300.000 woningen per jaar; o. Meer mensen met een passende huurquote (= tussen de 20% en 35%, afhankelijk van de gezinssituatie) ten opzichte van het WoonOnderzoek 2021; p. Halvering van het aantal verkeersslachtoffers; q. 3% van het bbp wordt besteed aan R&D-uitgaven (Lissabon doelstelling);
Ja, met dien verstande dat deze doelstellingen nader zijn omschreven en/of aangepast in de verschillende schriftelijke en mondelinge contacten met de Kamers van de voor deze onderwerpen eerst verantwoordelijke bewindspersonen. Het kabinet staat voor belangrijke opgaven waarbij in de aanpak hiervan en de uitvoering van het regeerakkoord door het kabinet integraal afwegingen worden gemaakt.
Kunt u per doelstelling exact aangeven wat de meest actuele prognose is voor 2030 (door bij elke doelstelling een concreet percentage/getal te noemen) en wanneer deze prognose is gemaakt?
Het aangeven van de meest actuele prognoses is een aangelegenheid van de voor deze onderwerpen eerst verantwoordelijke bewindspersonen.
Kunt u bij elk van deze prognoses aangeven of deze prognose voldoende is om de doelstelling te bereiken?
Het bij elk van deze prognoses aangeven of deze prognose voldoende is om de doelstelling te bereiken is een aangelegenheid van de voor deze onderwerpen eerst verantwoordelijke bewindspersonen.
Indien er een doelstelling is waarbij bovenstaande vraag niet beantwoord kan worden omdat de informatie ontbreekt, kunt u per doelstelling aangeven hoe u er alsnog voor gaat zorgen dat het inzichtelijk wordt voor de Kamer of deze doelstelling daadwerkelijk gehaald gaat worden?
Indien er een doelstelling is waarbij vraag 3 niet beantwoord kan worden omdat de informatie ontbreekt, kan er per doelstelling door de voor dit onderwerp eerst verantwoordelijke bewindspersoon worden aangegeven hoe deze er alsnog voor gaat zorgen dat het inzichtelijk wordt voor de Kamers of deze doelstelling daadwerkelijk gehaald gaat worden.
Bij hoeveel van de bovenstaande kabinetsdoelstellingen kunt u op basis van de meest actuele prognoses aantonen dat deze doelstelling met het huidige kabinetsbeleid bereikt gaat worden (graag een concreet getal tussen 0 en 17 noemen)?
Het aantonen bij hoeveel van de genoemde kabinetsdoelstellingen op basis van de meest actuele prognoses de doelstelling met het huidige kabinetsbeleid bereikt gaat worden, is een aangelegenheid van de voor deze onderwerpen eerst verantwoordelijke bewindspersonen. Voor de in vraag 1 genoemde onderwerpen zijn andere bewindspersonen dan de Minister-President de eerst verantwoordelijke bewindspersonen. Deze bewindspersonen kunnen in hun verschillende contacten met de Kamers, waaronder brieven, begrotingen en voortgangsrapportages, ingaan op de punten in de vragen 1 tot en met 5. Zo ontving u hierover onlangs informatie van de Minister voor Klimaat en Energie in zijn reactie op een rapport van de Algemene Rekenkamer dat op 25 januari jl. aan de Kamer is gezonden. In de ministerraad van heden heb ik bij dit onderwerp, zoals opgenomen in de openbare besluitenlijst, de aandacht van de bewindspersonen gevestigd op de gestelde vragen met het verzoek deze te betrekken bij hun contacten met de Kamers.
Kunt u deze vragen binnen drie weken een voor een beantwoorden?
Ja.
De druk van de zorgverzekeraar op de huisarts voor het gebruik van een nieuw, onbekend en goedkoper spiraaltje |
|
Corinne Ellemeet (GL), Julian Bushoff (PvdA) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het nieuws dat zorgverzekeraar VGZ huisartsen heeft proberen op te leggen om een nieuw, onbekend en goedkoper spiraaltje te gaan gebruiken?1
Ja.
Vindt u het wenselijk dat de soort spiraal en bijbehorende methode van inbrengen waar een huisarts mee moet werken, afhankelijk is van de voorkeur van individuele verzekeraars? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe zou hier eenduidig landelijk beleid op gevoerd kunnen worden?
Allereerst vind ik het belangrijk dat de patiënt kwalitatief goede zorg ontvangt.
De voorkeur van de zorgverzekeraar voor de Levosert spiraal betreft een toepassing van het preferentiebeleid. Het preferentiebeleid geldt voor een aantal onderdelen binnen de Zorgverzekeringswet. Het houdt in dat een individuele zorgverzekeraar kan bepalen welke vorm van zorg aangewezen wordt. Deze keuze mag echter niet ten koste gaan van de te leveren kwaliteit of beschikbaarheid van zorg. De gevolgen voor kwaliteit en beschikbaarheid van zorg moeten de verzekeraars ook meenemen in hun beleid. Het preferentiebeleid levert een bijdrage aan de betaalbaarheid en beschikbaarheid van geneesmiddelen. Ik sta dan ook achter het preferentiebeleid en vind niet dat hier een eenduidig landelijk beleid gevoerd moet worden. Wel ben ik van mening dat de uitvoering van het preferentiebeleid zorgvuldig dient te gebeuren en de kwaliteit en beschikbaarheid van zorg voor de patiënt daarbij goed geborgd wordt.
In het geval van hormoonspiraaltjes is goede afstemming met de beroepsgroep die de spiraaltjes moet plaatsen van belang. Dat is in deze specifieke casus in eerste instantie niet goed gegaan; inmiddels heeft VGZ het voorkeursbeleid voor de hormoonspiraal herzien.
Wat vindt u ervan dat een zorgverzekeraar uit kostenoverweging in dit geval een spiraal en in algemeenheid iets oplegt aan huisartsen/zorgverleners terwijl het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) uit zorgvuldigheid dit juist niet opneemt in praktijkrichtlijnen?
Zoals eerder aangeven in mijn antwoord op vraag 2, mag de keuze voor een preferent middel niet ten koste gaan van de kwaliteit van zorg.
Het NHG heeft aangegeven dat het niet helemaal juist is dat zij de Levosert niet heeft opgenomen in de NHG-Standaard Anticonceptie. Het NHG heeft voor deze spiraal nog geen plaats bepaald in de standaard, omdat deze nog niet beschikbaar was bij de vorige herziening van de standaard. Het NHG heeft in nieuwsberichten al wel aangegeven dat ze deze spiraal niet zonder meer aanbevelen, omdat bij de plaatsbepaling van spiralen niet alleen werkzame stof en dosering, maar ook het inbrengmechanisme meeweegt. De NHG-Standaard Anticonceptie beveelt aan dat de huisarts die de spiraal inbrengt, bepaalt welke spiraal hij/zij inbrengt, vanwege de verschillen die er zijn in inbrengmechanismen. De huisarts kiest voor de spiraal waar hij of zij ervaring mee heeft. Het NHG pleitte daarom in deze specifieke casus, vanwege de onbekendheid van veel huisartsen met het inbrengmechanisme van de Levosert, voor zorgvuldige introductie op kleine schaal, op basis van vrijwillige keuze door de huisarts2.
VGZ heeft aangegeven dat zij in eerste instantie op 4 november 2022 de nieuwe hormoonspiraal als preferent middel hadden aangewezen, omdat het dezelfde werking en hetzelfde kwaliteitsniveau heeft als het bestaande middel. Om de huisartsen zo goed mogelijk te informeren en te ondersteunen heeft VGZ afspraken gemaakt met de leverancier ter ondersteuning van de implementatie bij huisartsen. VGZ heeft een uitleg opgesteld en beschikbaar gemaakt via een instructievideo, er is gelegenheid geboden tot het stellen van vragen bij de leverancier en indien gewenst is het mogelijk om een demo pakket of hands-on training te krijgen. Dit past binnen het preferentiebeleid dat zorgverzekeraars mogen voeren.
Naar aanleiding van het bericht van 4 november ontving VGZ echter veel klachten en vragen van huisartsen over de bekendheid van de spiraal en plaatsing ervan bij patiënten. VGZ heeft deze signalen serieus genomen en vindt het belangrijk dat huisartsen vertrouwd zijn met de hormoonspiraal. Op basis van deze signalen en na overleg met huisartsen, de LHV en het NHG, heeft VGZ vervolgens besloten het voorkeursbeleid per 1 januari 2023 regionaal en gefaseerd te implementeren op basis van gezamenlijke ervaringen en afspraken3. Dit houdt in dat VGZ een project is gestart waarin een groep huisartsen kan ervaren en leren wat er nodig is om vertrouwd te raken met de nieuwe hormoonspiraal. Tijdens dit project wordt onder andere onderzocht welke scholing huisartsen nodig hebben en worden de ervaringen van huisartsen in de praktijk onderzocht. Totdat het project is afgerond vergoedt VGZ tijdelijk hormoonspiraaltjes van andere merken. En VGZ heeft toegezegd de huisartsen tijdig over deze vergoeding te informeren.
Hoe worden zorgverleners, zoals huisartsen, in positie gesteld om met zorgverzekeraars een gelijkwaardig gesprek te voeren over niet alleen de kosten, maar ook de kwaliteit van de te leveren zorg?
Zorgverzekeraars kunnen eigenstandig een afweging maken hoe zij de vergoedingsvoorwaarden van verzekerden invullen. Om doelmatigheidsredenen begrijp ik heel goed dat zorgverzekeraars keuzes maken ten aanzien van het preferentiebeleid. Maar ik vind het ook belangrijk dat zorgverzekeraars daarbij aandacht hebben voor de werkwijze van huisartsen (voorschrijvers) en apothekers. Indien het beleid van een zorgverzekeraar invloed heeft op de werkwijze van de behandelaar zou ik graag zien dat dit vooraf met de zorgverleners wordt besproken. Ik heb van VGZ begrepen dat zij de gang van zaken betreuren en hier in de toekomst rekening mee zullen houden.
Deelt u de mening dat deze casus laat zien dat te vaak een lage prijs leidend is boven kwaliteit? Zo nee, waarom niet? Hoe duidt u dit voorbeeld?
Zorgverzekeraars hebben de wettelijke taak om betaalbaarheid, toegankelijkheid en kwaliteit van zorg voor hun verzekerden te borgen. Voorkeurskeuzes die zorgverzekeraars binnen het preferentiebeleid maken, moeten altijd aan de gestelde kwaliteitskaders voldoen. Ik verwacht ook van zorgverzekeraars dat zij hun preferentiebeleid vormgeven met de hele zorgketen in gedachten; de rol van de behandelaar en de voorschrijver is immers ook relevant om betaalbaarheid, kwaliteit en toegankelijkheid te garanderen. In deze casus ging VGZ er in eerste instantie vanuit dat de nieuwe hormoonspiraal gelijkwaardig was aan de bestaande hormonspiraal voor wat betreft werkzame stof, dosering en afgiftepatroon. Zie verder het antwoord op vraag 3.
Vindt u dat er voldoende waarborgen in het huidige systeem zijn om veiligheid en kwaliteit in plaats van prijs leidend te laten zijn? Zo ja, welke waarborgen zijn dat en werken deze voldoende? Zo nee, welke stappen gaat u zetten zodat er beter op kwaliteit gestuurd wordt?
Ja, ik ben van mening dat deze waarborgen voor veiligheid en kwaliteit er in het stelsel zijn. Zorgaanbieders zijn op grond van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg verplicht om zorg van goede kwaliteit en van goed niveau aan te bieden. Zorg die in ieder geval veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht is, tijdig wordt verleend en is afgestemd op de reële behoefte van cliënt.
Voor zorgverzekeraars geldt dat zij bij de inkoop van zorg op de kosten letten, zodat de premie betaalbaar blijft. Maar zij zijn in het kader van zorgplicht ook verplicht om er op te letten dat de ingekochte zorg van voldoende kwaliteit is en voldoende beschikbaar is. Dit geldt ook voor de inzet van het preferentiebeleid.
Om de kwaliteit en betaalbaarheid op langere termijn te garanderen, heb ik ook het Integraal Zorgakkoord afgesloten4. Hierin zijn afspraken gemaakt om ook in de toekomst er voor te zorgen dat er beter op kwaliteit wordt gestuurd.
De behandeling van politieagenten die hebben meegewerkt aan de documentaire De Blauwe Familie |
|
Corinne Ellemeet (GL), Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht waarin staat dat de politieagenten die hebben meegewerkt aan de documentaire De Blauwe Familie over racisme binnen de politie geen enkele erkenning of rehabilitatie hebben gekregen? Zo ja, wat vindt u van dit bericht?1
Het bericht is mij bekend. Ik vind racisme en discriminatie in de samenleving onaanvaardbaar en dus ook in de politieorganisatie. De documentaire De Blauwe Familie heeft op indringende wijze laten zien hoe discriminatie en uitsluiting eruitziet binnen de politie en welk persoonlijk leed dit met zich brengt voor medewerkers. Het is daarom van groot belang dat incidenten van racisme en discriminatie bij de politie worden aangepakt.
De korpschef heeft mij aangegeven dat met elk van de (oud-)collega’s uit de documentaire De Blauwe Familie vanuit de politieleiding contact is geweest. De reacties van de betrokkenen tonen aan hoeveel pijn zij ervaren en de gedane inspanningen hebben tot nu toe nog niet in voldoende mate geleid tot het herstel van vertrouwen. Ik zal er bij de korpschef op aandringen zich voor herstel en verzoening in te blijven spannen, voor zover dat mogelijk is.
Op 19 oktober jl. heb ik uw Kamer het Plan aanpak Uitsluiting, Discriminatie en Racisme aangeboden.2 Door de korpsleiding is expliciet uitgesproken dat er voortaan altijd een reactie volgt op discriminatie en daar waar nodig zelfs ontslag kan worden verleend. De politieorganisatie heeft een voorbeeldfunctie bij het bestrijden van discriminatie en racisme. Ik ben daarom blij dat de korpsleiding de documentaire heeft aangegrepen als versneller bij de aanpak van uitsluiting, discriminatie en racisme.
De korpsleiding heeft daarnaast een landelijk coördinator aanpak uitsluiting, discriminatie en racisme aangesteld. Hij werkt binnen de opgave Politie voor Iedereen en in nauwe samenwerking met de portefeuilles Integriteit en Beweging in Leiderschap. In de afgelopen maanden zijn op alle thema’s acties gestart om te komen tot een heldere norm, passende reacties en sancties bij het overschrijden van de norm, volgen en reflecteren op casuïstiek, het versterken van het leiderschap op dit thema en werken aan het herstel, erkenning en verzoening. Het doel is om sociale veiligheid binnen teams te bevorderen en duidelijkheid te bieden over de geldende normen en de wijze van sanctionering bij de overschrijding daarvan. De politie werkt hard om het plan aanpak Uitsluiting, Discriminatie en Racisme in de praktijk te brengen en deze te monitoren. Hiervoor worden nieuwe en bestaande instrumenten (door)ontwikkeld en beschikbaar gesteld.
Bent u het eens met de stelling dat discriminatie en racisme binnen de politieorganisatie keihard moet worden bestreden? Zo ja, wat vindt u ervan dat het in deze documentaire aangekaarte racisme bij de politie wordt doodgezwegen? Is dit symptomatisch en hoe verhoudt dit zich tot de reacties van de politietop op deze documentaire om racisme in eigen kring strenger aan te pakken? Begrijpt u dat de zes politiemensen uit De Blauwe Familie dit nu vooral als een manifestatie van schijnheiligheid ervaren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat slechts één van de politiecollega’s die meewerkten aan de documentaire een gratificatie «wegens moedig uitspreken in de documentaire» heeft gekregen en de anderen zelfs strafrechtelijk zijn aangepakt? En klopt het dat één van de betrokkenen hierover door de politiekorpschef zou worden gebeld over zijn strafzaak, maar dat tot op heden nooit contact is geweest?
Het past mij niet om in te gaan op individuele casuïstiek.
Wat vindt u van de manier waarop de politiekorpsleiding met betrokkenen is omgesprongen? Wat vindt u van deze gang van zaken? Bent u het eens met de stelling dat dit absoluut onaanvaardbaar is, een uiterst slecht voorbeeld is voor hoe in Nederland moet worden omgegaan met discriminatie en potentiële klokkenluiders zal afschrikken om melding te maken van misstanden, waardoor racisme en discriminatie kunnen blijven voortbestaan? Zo nee, waarom niet?
De korpschef heeft mij aangegeven dat met elk van de collega’s uit de documentaire De Blauwe Familie vanuit de politieleiding contact is geweest. Hun oproep is gebruikt als versneller bij de aanpak van uitsluiting, discriminatie en racisme in de politieorganisatie en ik ben de deelnemers aan de documentaire dan ook dankbaar voor hun getoonde moed. Het artikel geeft de persoonlijke beleving van de betrokken collega’s weer en het is duidelijk dat deze inspanningen tot nu toe nog onvoldoende hebben geleid tot het herstel van vertrouwen. Ik zal er bij de korpschef op aandringen zich voor herstel en verzoening in te blijven spannen, voor zover dat mogelijk is.
Ik vind het belangrijk dat politiemedewerkers die op de hoogte zijn van gedragingen of activiteiten binnen de organisatie die het algemeen belang kunnen schaden of bedreigen, moeten worden beschermd als zij dit melden. Door deze misstanden te melden dragen zij namelijk bij aan het onthullen of voorkomen van dergelijke inbreuken, waardoor zij een belangrijke bijdrage leveren aan het maatschappelijk welzijn van alle medewerkers. De korpschef en plaatsvervangend korpschef hebben uw Kamer op 29 september jl. persoonlijk een toelichting gegeven over hun plan om discriminatie en racisme te bestrijden. Zij werden hierin bijgestaan door de landelijk coördinator in het korps en het hoofd Veiligheid Integriteit en Klachten. Dit werd door de korpsleiding ervaren als een open gesprek met uw Kamer en deze lijn vervolg ik graag met u.
Bent u bereid om bij de politiekorpsleiding aan te dringen op voortvarendheid bij rehabilitatie van de betrokkenen en te onderzoeken hoe rechts- en eerherstel kan worden bevorderd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze vragen voorafgaande aan het commissiedebat politie van donderdag 22 december aanstaande beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Terhandstellingskosten |
|
Corinne Ellemeet (GL), Lisa Westerveld (GL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat de terhandstellingskosten de kosten van medicijnen, zeker als het gaat over medicijnen die maar in kleine hoeveelheden geleverd mogen worden, vele malen overstijgen?
Ja, ik ben ervan op de hoogte dat de terhandstellingskosten de kosten van medicijnen kunnen overstijgen. Terhandstellingkosten staan los van de kosten van een geneesmiddel. De terhandstellingskosten zijn de vergoeding voor de door de apotheek geleverde zorg. Deze zorg bestaat onder andere uit het nagaan of een patiënt een medicijn veilig kan gebruiken, het controleren of de sterkte van het voorgeschreven medicijn juist is en het informeren van de patiënt over juist gebruik van het medicijn. Een apotheker overlegt regelmatig met de voorschrijvende arts of gaat op zoek naar alternatieven in het geval van een tekort. De tijd die een apotheker hier in steekt is ook verwerkt in de terhandstellingskosten. De apotheker speelt als medicatiespecialist een belangrijke rol in goed en veilig geneesmiddelengebruik.
Welke afspraken zijn er met apothekers en andere zorgverleners over de terhandstellingskosten?
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) is verantwoordelijk voor de prestaties en prestatiebeschrijvingen in de farmaceutische zorg. Deze prestaties zijn vastgelegd in een beleidsregel van de NZa.1 In de apotheekzorg gelden vrije tarieven. Dit betekent dat de NZa geen landelijke tarieven vaststelt, maar dat zorgverzekeraars en zorgverleners (in dit geval apotheken) zelf tarieven afspreken die gemiddeld voldoende kostendekkend zijn om kwalitatief goede zorg te kunnen leveren.
Hoe kan het dat de hoogte van de terhandstellingskosten zo verschillend is? Is het mogelijk om hier concrete landelijke afspraken over te maken en bijvoorbeeld een maximumprijs af te spreken?
Voor ieder afzonderlijk geneesmiddel moet de apotheker zorgactiviteiten verrichten, zoals de eerder genoemde controles. Een apotheek mag daarom over het algemeen voor ieder receptgeneesmiddel dat ter hand wordt gesteld een terhandstellingsprestatie in rekening brengen bij de patiënt of diens zorgverzekeraar.
Dat betekent dat de totale terhandstellingskosten voor de patiënt of diens zorgverzekeraar hoger zijn wanneer meerdere geneesmiddelen ter hand worden gesteld.
Zoals bij vraag 2. beschreven kunnen er geen landelijke tarieven worden vastgesteld aangezien de tarieven zijn vrijgegeven.
Is het mogelijk terhandstellingskosten, zeker als deze kosten herhaaldelijk worden gemaakt bij dezelfde patient, uit te sluiten van het eigen risico? Zo nee, waarom niet?
Op verzekerde zorg is in beginsel het eigen risico gewoon van toepassing en dus ook op alle zorg zoals apothekers die plegen te bieden. Ik vind het niet wenselijk om de terhandstelling uit te zonderen van het eigen risico, ook niet als het gaat om herhaalde terhandstellingen bij dezelfde patiënt. Ik verwacht ook dat een uitzondering voor de (herhaalde) terhandstelling voor de meeste verzekerden geen financieel voordeel zou opleveren. Het eigen risico is namelijk ook van toepassing op de verstrekte geneesmiddelen zelf en op de meeste andere zorg waar de verzekerden gebruik van maken.
Bent u bereid om, met oog op de kwetsbare financiële positie van chronisch zieken, met zorgverzekeraars en apothekers afspraken te maken om de hoogte van herhaaldelijke terhandstellingskosten naar beneden te brengen?
In de apotheekzorg gelden vrije tarieven. Dit betekent dat de NZa geen landelijke tarieven vaststelt. Het is aan zorgverzekeraars en zorgverleners (in dit geval apotheken) zelf om passende tarieven af te spreken. Om rekening te houden met de kwetsbare financiële positie van chronisch zieken neemt het kabinet al enkele maatregelen die zien op eigen betalingen voor o.a. geneesmiddelen. Zo wordt het verplicht eigen risico bevroren op € 385,00 per jaar tot en met 2025. Die maatregel is met name voordelig voor patiënten die het verplicht eigen risico volledig betalen en een zodanig inkomen hebben dat zij zorgtoeslag ontvangen. De zorgtoeslag wordt in 2023 bovendien met € 412,00 verhoogd. Ook worden de eigen bijdragen voor extramurale geneesmiddelen in het jaar 2023 gemaximeerd op € 250,00 per jaar.
De inhuur van externe arbeid in publieke sectoren |
|
Lisa Westerveld (GL), Senna Maatoug (GL), Corinne Ellemeet (GL) |
|
Kuipers , Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Meerderheid jonge zorgmedewerkers overweegt vaste baan in te ruilen voor flexbaan»?1
Ja
Deelt u de opvatting dat de continuïteit, betaalbaarheid en de kwaliteit van zorg onder druk staat door de toename van flexwerkers en zelfstandigen?
Voor de kwaliteit en continuïteit van zorg nu en in de toekomst is het belangrijk dat de zorgsector voor alle zorgmedewerkers aantrekkelijk is om in te werken. Medewerkers kiezen er vaker voor zich als zelfstandige in te laten huren, omdat ze het gevoel hebben op die manier meer te kunnen verdienen en prettiger te kunnen werken met minder werkdruk, minder regels en meer vrijheid. Naast de hogere kosten die dit voor zorgaanbieders meebrengt, zet het de kwaliteit en continuïteit van zorg onder druk waardoor de werkdruk bij het overige personeel juist nog verder toeneemt.
Door het werken in loondienst aantrekkelijker te maken en de balans tussen medewerkers in loondienst en flexwerkers te herstellen, kunnen we deze negatieve spiraal doorbreken. In dit kader bereidt de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid onder meer maatregelen voor om de balans te herstellen rondom het werken met en als zelfstandige(n), flexibele arbeidsovereenkomsten verder te reguleren en de wendbaarheid voor ondernemingen te vergroten.
Het stimuleren van goed werkgeverschap en het verkennen van nieuwe vormen van flexwerken is daarom expliciet onderdeel van het programmaplan «Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn», dat door de Minister voor Langdurige Zorg en Sport op 30 september jl. aan uw Kamer is gezonden.2
Wat is het aandeel van externe arbeid in de (semi-)publieke sectoren, en met name in de sectoren onderwijs en zorg en welzijn? Kunt u voor de sector onderwijs een opsplitsing maken naar deelsectoren, waaronder de deelsector huiswerkbegeleiding? Kunt u voor de sector zorg en welzijn ook een opsplitsing maken naar deelsectoren, waaronder de jeugdzorg en de ziekenhuiszorg?
Behalve onderstaande cijfers over inhuur van externe arbeid binnen de Rijksoverheid, het onderwijs en zorg en welzijn, worden geen data bijgehouden voor (semi)-publieke (deel)sectoren.
Voor wat betreft de Rijksoverheid geldt dat uit de Jaarrapportage bedrijfsvoering Rijk3, waarin jaarlijks wordt gerapporteerd over het aandeel externe inhuur binnen de Rijksoverheid, blijkt dat in 2021 het aandeel externe inhuur 13,4 procent bedraagt van de totale personele uitgaven.
De grootste inhuurcategorieën zijn net als een jaar eerder te vinden in de IT-gerelateerde uitgaven (advisering opdrachtgevers automatisering 44%) en in de uitvoering van de beleidsondersteuning (formatie en piek 36%).
Voor de onderwijssectoren geldt dat de uitgaven aan personeel niet in loondienst (PNIL), als percentage van de totale personeelslasten, in 2021 zijn: primair onderwijs (po) 3,8%, voortgezet onderwijs (vo) 3,9%, mbo 7,0%, hbo 7,6% en wo 5,3%. Dit blijkt uit de financiële jaarverslagen van onderwijsinstellingen. Het gaat bij PNIL om alle externe inhuur, bijvoorbeeld zelfstandigen (zzp’ers) en inhuur via een uitzendbureau of van een flexpool. We hebben geen cijfers over arbeidscontracten in de huiswerkbegeleiding. In de jaarlijkse Trendrapportage Arbeidsmarkt Leraren po, vo en mbo zijn al eerder cijfers opgenomen over het aandeel PNIL in de onderwijssectoren.4
Voor de sector zorg en welzijn geldt tot slot dat in 2021 13,3% procent van de werkenden in die sector uit zzp’ers, zelfstandigen met personeel en uitzendkrachten (exclusief kinderopvang; bron: azwstatline5) bestaat. In onderstaande tabel is een uitsplitsing gemaakt per branche.
AZW branches
x 1.000
x 1.000
x 1.000
x 1.000
x 1.000
Universitair medische centra
86
3
1
0
0
4,7%
Ziekenhuizen en overige med. spec. zorg
258
4
8
4
0
6,2%
Geestelijke gezondheidszorg
94
0
9
1
0
10,6%
Huisartsen en gezondheidscentra
45
1
8
8
0
37,8%
Overige zorg en welzijn
237
26
45
19
1
38,4%
Verpleging, verzorging en thuiszorg
454
10
20
1
0
6,8%
Gehandicaptenzorg
166
2
2
1
0
3,0%
Jeugdzorg
34
1
2
0
0
8,8%
Sociaal werk
75
3
9
0
0
16%
Wat is het aandeel externe arbeid dat hiervoor in dienst was als werknemer binnen diezelfde sector? Hoe vaak gebeurt het dat zelfstandigen in (semi-)publieke sectoren maar voor één opdrachtgever werken? Kunt u dit uitsplitsen per sector? In hoeverre is er sprake van schijnzelfstandigheid?
Met betrekking tot deze vraag zijn, zover ik heb kunnen nagaan, geen cijfers bekend.
Hoe staat het met de toezegging over het toepassen van de webmodule in de gezondheidszorg en de toezegging over het toepassen van de webmodule in de culturele sector?
De webmodule is een instrument dat nu al ingezet kan worden om ongeacht de sector te gebruiken voor verduidelijking van de aard van de arbeidsrelatie. De inzet van de webmodule is in de huidige vorm van dit instrument niet verplicht, maar indicatief. Deze kan dus ook binnen sectoren ingezet worden door werkgevenden (evt. samen met de werkende) om duidelijkheid te verkrijgen over de aard van de arbeidsrelatie bij het aangaan van een overeenkomst tot het verrichten van werk. In het breed gesprek over de beoordeling van arbeidsrelaties dat ik als Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid samen met de Staatssecretaris van Financiën en Fiscaliteit voer, is onder meer met de genoemde sectoren gesproken over het instrument van de webmodule en hoe die een rol zou kunnen spelen bij het bieden van meer duidelijkheid in de betreffende sectoren. De webmodule geeft immers in circa 70% van de gevallen een indicatie van de arbeidsrelatie en kan daarmee in veel gevallen voor duidelijkheid zorgen. Het is aan de betreffende sectoren om het gebruik van de webmodule in de praktijk te stimuleren.
De webmodule zal inhoudelijk niet worden toegespitst op specifieke sectoren. Juist ook om oneigenlijke effecten tussen sectoren onderling te veroorzaken, zou de vraag of een arbeidsovereenkomst bestaat niet af moeten hangen van in welke sector iemand werkzaam is. De huidige webmodule blijft vooralsnog beschikbaar voor iedere werkgevende die er gebruik van wil maken en fungeert als voorlichtingsinstrument.
De Minister van Primair en Voortgezet Onderwijs heeft in antwoord op schriftelijke vragen2 aangegeven dat hij samen met de sectorraden strengere eisen gaat opstellen voor de samenwerking van scholen met private partijen, waaronder uitzendbureaus; hoe staat het daarmee?
In een overleg tussen OCW en de PO-Raad, VO-raad, MBO Raad, VH, WVOI en NFU is inmiddels gesproken over de mogelijkheid dat sociale partners in de cao’s bepalingen kunnen opnemen over een maximumtarief voor inhuur van medewerkers.
Daarnaast werkt de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs aan maatregelen om het private aanbod (de instituten voor huiswerkbegeleiding) in het publieke onderwijs tegen te gaan, in reactie op de moties van Kwint en Westerveld.7 Er zijn bijvoorbeeld gesprekken met de sectorraden om richtlijnen op te stellen om het private aanbod op school te beperken en te voorkomen dat scholen reclame maken voor commerciële diensten en producten. De Minister maakt hier haast mee en informeert u hier komend voorjaar nader over.
Ook komt er dit voorjaar een geactualiseerde handreiking Inhuur derde partijen voor scholen met o.a. een stappenplan. Verder is een wetsvoorstel in voorbereiding dat regelt dat het personeel van huiswerkinstituten altijd in bezit moet zijn van een verklaring omtrent het gedrag. Dit voorstel wordt dit najaar ter internetconsultatie gebracht. Begin 2023 zal de monitor naar aanvullend onderwijs starten. Hierin wordt bijvoorbeeld onderzocht wat de marktomvang is, hoe hoog de deelname van leerlingen is en welke kosten er per leerling worden gemaakt aan aanvullend onderwijs.
Ook moet deze monitor inzicht geven in hoeveel onderwijsbudget er naar externe onderwijsbureaus doorstroomt.8 Tot slot is de branche bezig met het opstellen voor een keurmerk voor bijlesbureaus en huiswerkbegeleidingsinstituten.
Gaat u zich als stelselverantwoordelijke over de werking van de arbeidsmarkt, werkgever in publieke sectoren en financierder van (semi-)publieke sectoren inspannen om (de kosten van) externe inhuur te beperken?
Het kabinet vindt, als stelselverantwoordelijke, dat zowel vormen van werknemerschap als zelfstandig ondernemerschap een belangrijke functie en waarde hebben. Bovendien zijn partijen in Nederland in principe vrij om afspraken te maken over hoe ze het werk inrichten en de contractuele relatie vormgeven. Dit moet wel gebeuren binnen de grenzen van de wet. Tegelijkertijd heeft het kabinet in de Hoofdlijnenbrief arbeidsmarkt van 5 juli jl. duidelijk gemaakt dat voor structureel werk arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd in beginsel de aangewezen contractvorm zijn. In diezelfde brief is uiteengezet via welke lijnen het kabinet het verschil tussen werknemerschap en schijnzelfstandigheid wil verkleinen. Over de voortgang hierop wordt uw Kamer nog dit jaar geïnformeerd. Daarnaast zal in bredere zin ook de Hoofdlijnenbrief over de hervorming van de arbeidsmarkt op dit punt ingaan. Deze ontvangt uw Kamer in het eerste kwartaal van 2023.
Sturing op uitgaven aan externe inhuur krijgt binnen het Rijk aandacht vanuit het werkgeverschap voor de sector Rijk. Uitgangspunt hierbij is dat deze uitgaven niet meer dan 10% van de totale personele uitgaven betreffen (de zogenaamde Roemernorm naar aanleiding van de motie Roemer). Daarnaast geldt een maximum uurtarief (excl. btw) van € 225 (n.a.v. de motie De Pater-Van der Meer). Dit maximum uurtarief geldt voor overeenkomsten buiten mantelcontracten. In het geval de norm of het uurtarief wordt overschreden, is het uitgangspunt «leg uit» (comply-or-explain). De verantwoordelijkheid voor het voldoen aan de norm en het maximum uurtarief ligt bij de vakministers. Zij leggen verantwoording af in hun departementale jaarverslag.
In aanvulling hierop geldt dat het kabinet, als financier van (semi)publieke sectoren, per sector waar nodig maatregelen neemt. Zo zijn er in het programma «Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn» diverse acties opgenomen om (de kosten van) externe inhuur te beperken. Dat programma is door de Minister voor Langdurige Zorg en Sport op 30 september jl.9 aan uw Kamer gezonden. Inzet is om het werken in loondienst aantrekkelijker te maken en de balans tussen medewerkers in loondienst en flexwerkers te herstellen. Daarmee wil de Minister voor Langdurige Zorg en Sport de uitstroom uit vaste dienst beperken. Het stimuleren van goed werkgeverschap en het verkennen van nieuwe vormen van flexwerken zijn daarom expliciet onderdeel van het programmaplan Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn. Nieuwe vormen van werken in loondienst kunnen voorkomen dat mensen het loondienstverband (of eventueel zelfs de zorg) uit onvrede verlaten. Ook dragen dergelijke initiatieven bij aan een betere balans op de arbeidsmarkt, meer regie bij de zorginstellingen en lagere kosten. Dergelijke initiatieven dragen er verder aan bij dat werkgevers conform de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties kunnen handelen.
Kunt u zich inspannen om het in dienst zijn met een (vaste) arbeidsovereenkomst in de (semi-)publieke sectoren aantrekkelijker te maken, in termen van primaire arbeidsvoorwaarden (loon), secundaire arbeidsvoorwaarden en (andere) niet-materiële zaken die van belang zijn voor goed werk? Kunt u er bijvoorbeeld op sturen dat zelfstandigen geen voorrang krijgen bij de inroostering of zich niet kunnen onttrekken aan verantwoordelijkheden die werknemers wel hebben? Kunt u hierbij concrete doelen en streefcijfers benoemen?
Zoals hiervoor onder vraag 7 ook al genoemd, hanteert het kabinet als uitgangspunt dat arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd in beginsel de aangewezen contractvorm zijn voor het organiseren van structureel werk. Tegelijkertijd mag het belang van wendbaarheid voor ondernemingen evenzeer niet uit het oog worden verloren. In de Hoofdlijnenbrief van 5 juli jl. 10 is uitvoerig uiteengezet welke generieke inspanningen het kabinet hierbij levert. Hierna treft u de inspanningen aan die specifiek binnen de sectoren zorg en welzijn, onderwijs en Rijksoverheid op dit punt worden geleverd.
In aanvulling op deze generieke maatregelen wordt, zoals in eerdere antwoorden op Kamervragen11 is genoemd, door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap verkend op welke manier normen en prikkels voor vaste contracten opgenomen kunnen worden in onderwijswetgeving.
Voor de Rijksoverheid spant de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zich in om een aantrekkelijk werkgever te zijn en te blijven. Goede arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden zijn hiervoor de bouwstenen. De Rijksoverheid scoort altijd goed in de verschillende lijstjes van aantrekkelijke werkgevers.
Een voorbeeld van de aandacht voor arbeidsvoorwaarden is de recent afgesloten CAO Rijk met een looptijd van 1 april 2022 tot en met 30 juni 2024. Daar waar er binnen de Rijksoverheid sprake is van (externe) inhuur van zelfstandigen, is het aan de betreffende leidinggevende en de zelfstandige om goede afspraken te maken over de inhoud van het werk. In het maken van dit soort afspraken zal er ook rekening worden gehouden met de uitstraling richting medewerkers. Tegelijkertijd is het ook voorstelbaar dat ingehuurde zelfstandigen juist heel specifiek ingezet worden om optimaal gebruik te maken van hun expertise.
In de sector zorg en welzijn is er, naast de activiteiten genoemd onder vraag 7, binnen het Integraal Zorg Akkoord en het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn afgesproken dat alle branches in deze sector voor 1 januari 2024 afspraken maken waarin de verantwoordelijkheden tussen medewerkers in loondienst en zzp’ers eerlijk verdeeld zijn, onder andere rondom ANW-diensten, scholing en beloning.
Bent u bereid om onderlinge uitwisseling van personeel mogelijk te maken, zonder dat daar btw over hoeft te worden betaald, met als doel dat zorgverleners ten behoeve van de kwaliteit vaker en langer op dezelfde plek werken en de betaalbaarheid van de zorg niet onder druk staat?
Zoals ook aangegeven in de Kamerbrief over het programma «Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn», die door de Minister voor Langdurige Zorg en Sport op 30 september jl. aan uw Kamer is gezonden, is het vraagstuk rondom de vrijstelling van btw op detachering in de zorg onderdeel van het interdepartementale traject gericht op de arbeidsmarkt in den brede (gecoördineerd door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid). Hierbij is geconcludeerd dat de ruimte die de Europese btw-richtlijn en (Europese) jurisprudentie bieden, reeds is benut. De wens om extra mogelijkheden binnen het fiscale terrein te krijgen vergt een wijziging van de Europese btw-richtlijn, hetgeen op de korte termijn geen kans van slagen heeft. Een te actieve opstelling met betrekking tot verruiming van de huidige btw-vrijstelling kan mogelijk zelfs contraproductief werken en leiden tot gedwongen inperking van de bestaande vrijstelling. Extra ruimte kan vooral worden gevonden door regionale samenwerkingsinitiatieven (onderling) te (laten) wijzen op de bestaande mogelijkheden van btw-vrije uitleen van personeel.
Bent u bekend met het bericht «Negen ziekenhuizen spannen samen om flexwerkprobleem aan te pakken»?3
Ja, de Minister voor Langdurige Zorg en Sport is bekend met dit bericht.
Deelt u de opvatting dat het maken van afspraken over een minimale inzet van externe arbeid ten goede komt van de kwaliteit van de zorg? Kunt en wilt u dergelijke afspraken stimuleren?
De Minister voor Langdurige Zorg en Sport is van mening dat een dergelijk oordeel afhankelijk is van de concrete invulling. In het programmaplan «Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn», dat door de Minister voor Langdurige Zorg en Sport op 30 september jl. aan uw Kamer is gezonden zijn hiervoor onder opgave 5 – aantrekkelijker maken van werken in loondienst – twee beoogde afspraken geformuleerd; te weten afspraak 9 en 10.
Bij opgave 5 uit het programmaplan staat als doel van deze afspraken om de negatieve spiraal, zoals ook genoemd bij vraag 2, te doorbreken, zodat de mensen in loondienst behouden blijven en de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de zorg binnen de diverse branches door meer schouders gedragen wordt.
Hierbij hoort ook dat werkgevers conform de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties handelen en zo schijnzelfstandigheid tegengaan.
Wat is precies de opzet van Workflow? Hoeveel mensen die gebruik van deze dienst zijn werknemer en hoeveel zelfstandige? Wat vindt u van dergelijke initiatieven?
WorkFlow is een alternatieve arbeidspropositie ontwikkeld door de ziekenhuizen in de regio Rijnmond. Met dit alternatieve regionale dienstverband kunnen zorgmedewerkers via ondernemend werknemerschap flexibel werken bij meerdere ziekenhuizen in de regio Rotterdam-Rijnmond. Er zijn nu veel zzp’ers actief bij deze ziekenhuizen. Met deze hybride vorm van werknemerschap willen de samenwerkende ziekenhuizen een aantrekkelijk alternatief voor het zzp-schap bieden. Ook zorgmedewerkers die nu in loondienst zijn bij één van de ziekenhuizen, kunnen kiezen voor deze meer flexibele vorm van loondienst. Voor de werknemer biedt WorkFlow een basiscontract, waarin de «basisuren» en zekerheden als inkomen bij ziekte en langdurige arbeidsongeschiktheid en pensioenbijdrage vanuit de werkgever/ het ziekenhuis zijn geregeld.
Via het online WorkFlow-platform kan een zorgmedewerker, indien gewenst en passend bij de persoonlijke omstandigheden, extra diensten aannemen bij aangesloten zorginstellingen. Voor de werkgever is het voordeel dat hij voor meer diensten kan beschikken over medewerkers in loondienst en daarmee conform de Wet DBA handelt.
Alle medewerkers die gebruik (zullen) maken van WorkFlow zijn in loondienst bij een van de aangesloten ziekenhuizen, of later mogelijk breder bij een van de aangesloten zorginstellingen.
De Minister voor Langdurige Zorg en Sport juicht dergelijke initiatieven zeer toe. Nieuwe vormen van werken in loondienst kunnen voorkomen dat mensen het loondienstverband (of eventueel zelfs de zorg) uit onvrede verlaten. Ook dragen dergelijke initiatieven bij aan een betere balans op de arbeidsmarkt, meer regie bij de zorginstellingen en lagere kosten. Dergelijke initiatieven dragen er verder aan bij dat werkgevers conform de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties kunnen handelen.
Is er aanleiding om te geloven dat de werkenden die via Workflow voor het ziekenhuis werken schijnzelfstandigen zijn? Zo ja, wat kunt en gaat u eraan doen om ervoor te zorgen dat deze mensen in dienst gaan?
Degenen die bij WorkFlow zijn aangesloten, zijn in dienst bij één van de betrokken zorginstellingen. Zij zijn daarmee dus geen zelfstandigen en zeker geen schijnzelfstandigen.
Deelt u de opvatting dat het goed is dat werkenden verzekerd zijn tegen arbeidsongeschiktheid en pensioen opbouwen? Deelt u de opvatting dat het voor zelfstandigen die eigenlijk werknemer zijn goed is dat de opdrachtgever deze premies betaalt? Deelt u de opvatting dat het echter beter is als schijnzelfstandigen conform de aard van de arbeid in dienst gaan?
Ik deel het principe dat het goed is dat werkenden verzekerd zijn tegen arbeidsongeschiktheid. Naast de bestaande WIA voor werknemers, zet het kabinet een grote stap door ook zelfstandigen (verplicht) te verzekeren tegen het arbeidsongeschiktheidsrisico. Zie daarvoor ook uitgebreider de hoofdlijnenbrief arbeidsmarktbeleid. 13
Ook ben ik het met de leden eens dat werkenden in staat moeten zijn een adequaat pensioen op te bouwen. Het kabinet faciliteert pensioenopbouw op verschillende manieren, onder meer fiscaal en via de verplichtstelling. Specifiek voor zelfstandigen is het kabinet voornemens om de facilitering van pensioenopbouw door zelfstandigen te verbeteren. Zie daarvoor ook uitgebreider de eerder genoemde hoofdlijnenbrief arbeidsmarktbeleid.14
Uiteraard geldt in algemene zin dat, als blijkt dat een arbeidsrelatie kwalificeert als werkgever – werknemerrelatie, de bijbehorende financiële verplichtingen die uit de wet- en regelgeving volgen moeten worden nageleefd.
Maatregelen zoals meer duidelijkheid in regelgeving over het onderscheid tussen werknemers en zelfstandigen, inzet van een rechtsvermoeden van werknemerschap en intensivering van toezicht en handhaving, dragen bij aan het voorkomen dat de verplichting wordt ontweken om voor werknemers bij te dragen aan een pensioenfonds. Onder meer deze maatregelen zijn in de eerder genoemde hoofdlijnenbrief aangekondigd. Nog dit jaar wordt u over de voortgang op deze maatregelen nader geïnformeerd.
Worden dergelijke initiatieven ook elders opgepakt?
Zoals bij vraag 7 en 8 benoemd, zijn er binnen het Programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn en ook binnen het Integraal Zorg Akkoord diverse initiatieven in gang gezet om werken in loondienst te bevorderen en schijnzelfstandigheid tegen te gaan.
In de «Rapportage Cao-afspraken 2021» die onlangs naar de Kamer is verzonden staat dat in vier collectieve arbeidsovereenkomsten (cao’s) bepalingen zijn opgenomen over het hanteren van tarieven voor zelfstandigen; kunt en gaat u dergelijke afspraken over tarieven stimuleren?
Het is aan zelfstandigen, hun vertegenwoordigers en hun opdrachtgevers om te bepalen of zij – binnen de wettelijke mogelijkheden – collectief willen onderhandelen over hun tarieven.
Uit de «Rapportage Cao-afspraken 2021» blijkt dat er met name in de culturele en creatieve sector in een aantal cao’s afspraken gemaakt zijn over minimumtarieven voor zzp’ers. De afspraken passen binnen de arbeidsmarktagenda voor de culturele sector, waar de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap achter staat.
Ik blijf de cao-bepalingen over het hanteren van minimumtarieven voor zelfstandigen monitoren en uw Kamer daar jaarlijks over informeren.
Wat voor instrumenten heeft u nog meer om (de kosten van) externe inhuur te beperken? Gaat u deze inzetten?
Alle maatregelen die worden genomen zijn in bovenstaande antwoorden benoemd. Graag wijzen wij u daarbij expliciet op de antwoorden bij vragen 7 en 8.
Het bericht 'Krappe roosters en mondige patiënten: steeds drukker op huisartsenposten in Overijssel' |
|
Corinne Ellemeet (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het bericht «Krappe roosters en mondige patiënten: steeds drukker op huisartsenposten in Overijssel»?1
Bent u het eens dat het huisartsentekort al een langer lopend probleem is, dat enkel groter is geworden de afgelopen jaren?
Wat ziet u als de belangrijkste oorzaken voor de druk op de huisartsenzorg?
Welke stappen heeft u ondernomen om de druk op huisartsen te verminderen?
Wie is volgens u verantwoordelijk om het huisartsentekort op te lossen?
Welke rol ziet u hierbij voor uw ministerie, voor de zorgverzekeraars, voor de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), voor de gemeenten en voor huisartsen zelf?
Klopt het dat volgens de nieuwe handreiking Gemeentelijke Opvang Oekraïners (uit augustus 2022), de gemeente waar de opvanglocatie is gevestigd, «afspraken dient te maken met lokale huisartsen en huisartsenposten over de zorg aan ontheemden uit Oekraïne, en zorg dient te dragen voor randvoorwaarden om huisartsenzorg goed te kunnen leveren»?
Bent u bekend met het probleem dat er gemeenten zijn waar huisartsen weigeren mee te werken aan het leveren van zorg voor Oekraïners, omdat de huisartsenpraktijken vol zitten en zij er niet een grote groep patiënten bij willen krijgen?
Hoe moet in die gevallen de eerstelijnszorg georganiseerd worden? Wie heeft daarin welke verantwoordelijkheid?
Bent u bereid een oplossing te bieden aan de gemeenten/regio’s waar huisartsenpraktijken uit de buurt geen zorg aan Oekraïners willen/kunnen leveren?
Het bericht 'Cardiologen krijgen zonder toestemming miljoenen euro’s van medische bedrijven' |
|
Corinne Ellemeet (GL), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het bericht «Cardiologen krijgen zonder toestemming miljoenen euro’s van medische bedrijven»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat cardiologen miljoenen euro’s ontvangen van medische bedrijven zonder het ziekenhuisbestuur hierover te informeren? Zo ja, welke conclusies verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw mening. In de gedragscode medische hulpmiddelen (GMH) is opgenomen dat afspraken omtrent vergoeding van kosten van individuele zorgprofessionals schriftelijk moeten worden vastgelegd en dat de betrokken zorgprofessional deze afspraken meldt aan het bestuur van de zorginstelling2. Naar aanleiding van het nieuwsbericht ga ik op korte termijn met de Stichting Gedragscode Medische Hulpmiddelen (GMH) en de inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) in gesprek over de naleving en het toezicht hierop. Over de opbrengsten van deze gesprekken zal ik, zoals eerder toegezegd, uw Kamer in het eerste kwartaal van 2023 informeren.
Deelt u de mening dat ondanks uw beantwoording op eerdere Kamervragen (2022Z12943) waarin u nog stelde dat u voldoende maatregelen neemt tegen fraude in de zorgsector, er gezien dit bericht meer maatregelen genomen moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment is er geen aanleiding om voor de aanpak van fraude in de zorg maatregelen te treffen anders dan die zijn beschreven in de brief van de Minister voor Langdurige Zorg en Sport van 29 juni3 en die ik heb genoemd in de beantwoording van eerdere Kamervragen4. In het geval van ongeoorloofd gunstbetoon is mijn beeld dat bestaande regelgeving en maatregelen adequaat zijn, het komt aan op naleving en toezicht.
Hoe beoordeelt u de beslissing van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), die hier een rol in heeft omdat zij handhaaft op basis van de Wet medische hulpmiddelen, dat handhaving van de beleidsregels van deze zelfde wet is geregeld via zelfregulering?
Het is goed om een onderscheid te maken tussen toezicht en zelfregulering in het geval van gunstbetoon. De IGJ houdt namelijk toezicht op naleving van de Wet medische hulpmiddelen (Wmh), waarin een verbod op gunstbetoon is opgenomen. In artikel 6 lid 3 van de Wet medische hulpmiddelen (Wmh) is dit verbod opgenomen, waarbij er ook enkele uitzonderingen zijn gemaakt. De beleidsregels gunstbetoon geven een nadere uitleg aan het wettelijk verbod op gunstbetoon.
Zelfregulering vindt alleen plaats bij de Gedragscode Medische Hulpmiddelen (GMH), waarin afspraken door het veld zijn gemaakt ten aanzien van gunstbetoon. De IGJ en de Stichting GMH hebben afspraken gemaakt over de zelfregulering op het gebied van gunstbetoon. Aangezien zelfregulering bevorderlijk is voor het toezicht op en de naleving van de vereisten op het gebied van gunstbetoon, onderschrijf ik het belang hiervan.
Deelt u de mening dat de Gedragscode medische hulpmiddelen niet naar behoren functioneert? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De uitzending van Nieuwsuur laat zien dat er belangrijke aandachtspunten zijn ten aanzien van de gedragscode. De aandachtspunten geven, zoals eerder aangegeven, aanleiding om met de IGJ en de Stichting GMH in gesprek te gaan over de gedragscode.
Deelt u onze mening dat de IGJ een actievere rol moet gaan spelen in het handhaven van de Wet medische hulpmiddelen, inclusief beleidsregels? Zo ja, hoe gaat u dit regelen? Zo nee, waarom niet?
De uitzending van Nieuwsuur geeft voor mij aanleiding om met de IGJ in gesprek te gaan over welke acties zij kunnen oppakken op dit dossier. Ik wil hierbij aangeven dat de IGJ al langere tijd aandacht heeft voor het thema gunstbetoon. De casuïstiek uit de Nieuwsuur-uitzending zal ook als belangrijk signaal worden meegenomen in het lopende toezicht op dit dossier. Daarnaast gaat de IGJ op korte termijn in gesprek met de betrokken veldpartijen om de zelfregulering te evalueren.
Het PFAS-schandaal |
|
Bouchallikh , Corinne Ellemeet (GL), Laura Bromet (GL) |
|
Kuipers , Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het de uitzending van Zembla over het PFAS-schandaal1?
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat baby’s in de omgeving van de Chemours-fabriek in Dordrecht door het drinken van moedermelk gemiddeld tien keer meer PFAS binnenkrijgen dan wat veilig wordt geacht? Zo nee, waarom niet?
Voor de deelnemers die mee hebben gedaan aan het onderzoek van de Vrije Universiteit (VU) van Amsterdam moet het verontrustend zijn geweest om te horen dat hun borstvoeding PFAS bevat. Echter, er is ten onrechte geconcludeerd dat de borstvoeding van deze vrouwen meer dan tien keer meer PFAS bevat dan wat op basis van de gezondheidskundige grenswaarde als veilig wordt geacht. De VU heeft naar aanleiding van de berichtgeving door Zembla een verklaring naar buiten gebracht waarin zij afstand neemt van de conclusies die in de uitzending van Zembla van 9 september jl. worden getrokken.2
De gemiddelde hoeveelheid PFAS komt in het onderzoek uit op ongeveer 77 ng/L borstvoeding. Dit blijft ruim onder de concentratie van 133 ng/L PFAS in moedermelk die de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA) als grenswaarde hanteert. Bij deze concentratie worden geen nadelige effecten van PFAS in moedermelk op het immuunsysteem van jonge kinderen verwacht. De gemeten PFAS-concentraties in de steekproef van de VU geven voor het RIVM ook geen aanleiding om te adviseren een kortere periode borstvoeding te geven of helemaal te stoppen met borstvoeding geven.
Is er zicht op de gevolgen van deze blootstelling voor de ontwikkeling van kinderen in deze regio? Zo nee, gaat u dit op korte termijn onderzoeken?
Bij de aangetroffen concentraties worden geen nadelige effecten van PFAS in moedermelk op het immuunsysteem van jonge kinderen verwacht. Er is om die reden geen specifiek onderzoek voorzien. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Geeft dit aanleiding om te adviseren om voor een kortere periode borstvoeding te geven of om daar helemaal mee te stoppen? Zo ja, hoe wordt dit gecommuniceerd en op welke termijn? Zo nee, kunt u dit wetenschappelijk onderbouwen?
Zoals toegelicht bij vraag 2 geven de gemeten PFAS-concentraties in de steekproef van de VU voor het RIVM geen aanleiding om het geldende borstvoedingsadvies aan te passen. De regionale GGD heeft samen met het RIVM een advies opgesteld voor ouders die vragen hebben over borstvoeding geven. Dat advies is ook gedeeld met verloskundigen, de jeugdgezondheidszorg en huisartsen, zodat ouders ook daar zo goed mogelijk geadviseerd kunnen worden.
Gaat u landelijk onderzoeken of de hoge concentraties PFAS in borstvoeding zich tot de omgeving Dordrecht beperken of ook in andere regio’s voorkomen? Gaat u metingen doen bij mensen die borstvoeding geven in andere delen van Nederland? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment wordt met het RIVM bekeken of nader onderzoek naar PFAS in borstvoeding nodig is. Dat PFAS in Nederland wordt aangetroffen in moedermelk is al enige jaren bekend.3 In geen enkele meting tot nu toe – inclusief de metingen uit de steekproef van de VU – wordt de gezondheidsnorm overschreden. Maar de zorgen hierover zijn begrijpelijk.
Moedermelk is niet de enige manier waarop men wordt blootgesteld aan PFAS. Daarom wordt in samenwerking met het RIVM en met de Ministeries van VWS en LNV gewerkt aan een programma waarin de verschillende blootstellingsroutes van PFAS in beeld worden gebracht en wordt onderzocht hoe de blootstelling aan PFAS teruggedrongen kan worden. Blootstelling aan PFAS via moedermelk is hier een expliciet onderdeel van. De Kamer wordt voorafgaand aan het Commissiedebat PFAS van 3 november nader geïnformeerd over dit programma.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de toezegging, gedaan aan het lid Bouchallikht tijdens het commissiedebat Externe veiligheid op 11 september 2021, dat er zou worden verkend wat de mogelijkheden zijn omtrent een publiekscampagne over blootstelling aan PFAS voor zwangere mensen?
Een afzonderlijke publiekscampagne voor zwangere mensen past niet goed bij de huidige risico’s. Op dit moment zijn zwangere mensen in Nederland geen specifieke groep met extra risico’s voor blootstelling aan PFAS. Er gelden ook geen specifieke adviezen voor zwangere mensen. Het RIVM heeft berekend dat iedereen in Nederland op dit moment wordt blootgesteld aan PFAS. Het beste advies dat daarvoor aan iedereen gegeven kan worden, is om gevarieerd te eten. Dat advies geldt ook voor zwangere mensen. Verder zijn er enkele gebieden waar voedselproducten extra vervuild kunnen zijn, in de omgeving van Dordrecht, Helmond en de Westerschelde. In die gebieden wordt aan de omwonenden geadviseerd om bijvoorbeeld geen of minder producten uit moestuinen, zelfgevangen vis en zelfgeraapte schelpdieren te eten. Gemeenten, provincie en GGD’en zorgen daar voor extra informatie. In antwoord op de toezegging is de conclusie dat er daarom geen meerwaarde van een speciale publiekscampagne voor zwangere mensen.
Deelt u de opvatting dat het zeer zorgelijk is dat PFOA nog steeds wordt aangetroffen in moedermelk ondanks het feit dat Chemours al in 2012 is gestopt met de productie van deze stof? Bevestigt dit voor u nogmaals hoe persistent deze stoffen zijn en de noodzaak om zo snel mogelijk te komen tot een volledig verbod op PFAS? Zo nee, waarom niet?
Het feit dat PFOA in moedermelk voorkomt en in feite iedereen al PFAS binnenkrijgt, onderstreept het belang van een breed Europees verbod op zoveel mogelijk PFAS. Nederland heeft hiertoe het voortouw genomen en werkt samen met Duitsland, Denemarken, Noorwegen en Zweden aan de zorgvuldige voorbereiding van dit voorstel.
Wist u dat Chemours PFAS-afval laat verwerken door het bedrijf Indaver in Antwerpen? Wist u dat dit bedrijf niet in staat is om dit afval goed te verwerken en grote hoeveelheden PFAS-stoffen, waaronder GenX loost? Is het bekend of deze stoffen afkomstig zijn van Chemours? Kan de Nederlandse overheid voorkomen dat Chemours afval laat «verwerken» door het bedrijf Indaver?
Ja, het is bekend dat Chemours PFAS-houdend afval laat verwerken door het bedrijven Indaver in Antwerpen. Hier is de Kamer al meermaals over geïnfomeerd4.
Voor het overbrengen van afvalstoffen naar een ander lidstaat moet een (openbare) kennisgevingsprocedure doorlopen worden onder de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA). De ILT is samen met de autoriteit in het ontvangende land vergunningverlener, behandelt de aanvragen («kennisgevingen») en houdt toezicht op de voorwaarden die afgegeven EVOA-vergunningen stellen. Een afvaltransport naar het buitenland krijgt alleen een vergunning als er sprake is van een doelmatige afvalverwerking. Wanneer bijvoorbeeld het overschrijden van (lozings)normen uit vergunningen afvalverwerking in de weg staat, moet de ontvangende autoriteit negatief beslissen op een EVOA-kennisgeving en de verzendende autoriteit (ILT) daar over informeren. Hiervan was bij eerdere kennisgevingen geen sprake. Voor een aantal lopende aanvragen voor exportvergunningen heeft de ILT aanvullende informatie opgevraagd bij de kennisgevers en de Vlaamse autoriteiten.
Als voldaan wordt aan de voorwaarden van de EVOA-verordening, waaronder dus de doelmatige verwerking van afval, en alle andere in Nederland geldende wet- en regelgeving, kan de Nederlandse overheid niet verhinderen dat het afval door een specifiek bedrijf wordt verwerkt.
Hoe is het mogelijk dat Rijkswaterstaat een nieuwe vergunning heeft gepubliceerd waarin staat dat 2 kg PFOA en 5kg GenX-stoffen op de Beneden Merwede geloosd mogen worden2? Waarom geeft het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat toestemming hiervoor als de gevaren van PFAS alom bekend zijn?
Bij het verlenen van lozingsvergunningen volgt het bevoegd gezag, in dit geval RWS namens de Minister, de vigerende waterkwaliteitswetgeving. Op grond daarvan worden alleen vergunningen verleend als de beste beschikbare technieken worden toegepast om emissies te voorkomen of beperken en als geen normen in oppervlaktewater worden overschreden, waardoor de lozing geacht wordt geen onaanvaardbare gevolgen te veroorzaken voor mens en milieu. Voor Zeer Zorgwekkende Stoffen geldt daarnaast een minimalisatieverplichting.
Indien een stof aangemerkt is als Zeer Zorgwekkende Stof, hetgeen hier het geval is bij de directe lozing van de betreffende PFAS-verbindingen, betekent dit niet automatisch dat de lozing verboden kan worden. Zo oordeelde recent ook de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State6. Het betekent wel dat het bevoegd gezag strengere eisen kan opleggen in vergunningen zoals een minimalisatieplicht. Zodoende worden emissies steeds verder teruggedrongen. Het verbieden van het gebruik van een ZZS in een productieproces kan alleen via Europese wetgeving (REACH) geregeld worden. Hiertoe wordt een voorstel voorbereid, zie ook het antwoord op vraag 10.
Deelt u de opvatting dat, gezien de grote gevolgen voor milieu en gezondheid van PFAS en het feit dat de PFAS-afvalverwerking totaal ontoereikend is, een stop op de productie van PFAS door Chemours de enige oplossing is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer wordt dit gerealiseerd?
De meest effectieve manier om problemen met PFAS te voorkomen, is door ervoor te zorgen dat PFAS niet in het milieu terechtkomen. Daarom heeft Nederland ingezet op een breed Europees verbod op de productie en het gebruik van PFAS, zie ook het antwoord op vraag 6. Daarnaast hanteert Nederland een streng emissiebeleid voor ZZS, waar ook een aantal PFAS onder vallen. Voor deze emissies geldt een minimalisatieplicht. Dat houdt in dat emissies van deze stoffen zoveel mogelijk voorkomen moeten worden. Het bevoegd gezag ziet hierop toe. Zodoende zijn de emissies van de GenX-stoffen door het bedrijf Chemours al met 99% gereduceerd. De minimalisatieplicht blijft van kracht tot er geen ZZS-emissies naar het milieu meer plaatsvinden. Chemours zal zich aantoonbaar voor deze minimalisatieplicht moeten inspannen.
Op welke wijze voert u de motie van de leden Bouchallikht en Van Esch uit om in Europa zo snel mogelijk te komen tot een volledig verbod op PFAS (Kamerstuk 28 089, nr. 202)? Wanneer kunnen we het EU-restrictievoorstel verwachten? Draagt u er zorg voor dat dit voorstel in lijn is met de wens van de Kamer, namelijk een totaalverbod binnen de EU zónder uitzonderingen?
Verwezen wordt Kamerbrief van 9 maart jl.7 waarin aangegeven is hoe de Kamer is geïnformeerd over het voorstel voor een brede Europese restrictie op het gebruik van PFAS via de Europese stoffenverordening REACH. Nederland werkt met een aantal andere Europese lidstaten aan dit omvangrijke voorstel. De restrictie moet ertoe leiden dat het gebruik van PFAS in de EU zo ver mogelijk wordt ingeperkt. De planning is dat het voorstel voor de restrictie in januari 2023 wordt ingediend bij het EU-chemicaliënagentschap ECHA. Daarna volgt de gebruikelijke procedures voor restrictievoorstellen in het kader van de Europese REACH verordening, inclusief de formele consultatierondes. Politieke besluitvorming in Europa, op basis van een voorstel van de Europese Commissie, wordt voorzien in 2024. In lijn met de motie-Bouchallikh/Van Esch8 blijf ik mij op deze wijze inzetten op een zo volledig mogelijk Europees verbod op PFAS.
Wilt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
De problemen met zorg voor mensen in CNO locaties |
|
Corinne Ellemeet (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met de brief van Dokters van de Wereld en Artsen Zonder Grenzen over de problemen rondom de zorg voor mensen in Crisisnoodopvang (CNO)-locaties, gezien de praktijk op veel plekken al was dat deze mensen bij overbelaste huisartsen terecht moeten?
Ja.
Hoe bent u betrokken bij de zorg voor asielzoekers met en zonder verblijfsvergunning op en rond CNO-locaties, gegeven het feit dat gemeentes verantwoordelijk zijn op en rond CNO-locaties en niet het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA)?
Het Rijk heeft met het Veiligheidsberaad en de gemeenten de afspraak gemaakt dat er voldoende medische zorg geregeld wordt. Dit wordt door het COA georganiseerd. Er wordt nauw samengewerkt met gemeenten en veiligheidsregio’s om deze zorgvoorziening snel en adequaat op te tuigen.
Welke stappen zet u om de medische zorg rondom asielzoekerscentra en crisisnoodopvang te verbeteren?
Zie vraag 2.
Wie coördineert de zorg voor asielzoekers in het Asielzoekerscentrum (AZC) en de CNO?
Het COA organiseert de curatieve zorg (contractpartner Gezondheidszorg Asielzoekers, GZA) en de publieke zorg (contractpartner GGD GHOR) voor alle COA-locaties. Aanvullend heeft het COA in opdracht van JenV afspraken gemaakt met GZA over de huisartsenzorg op CNO-locaties. Ook is een andere zorgpartner gecontracteerd, namelijk Arts en Specialist, waarmee afspraken worden gemaakt over het leveren van aanvullende zorg op specifieke (CNO-)locaties. Deze aanvullende afspraken zijn nodig, omdat het voor GZA niet mogelijk is om volledig aan de alsmaar groeiende vraag naar zorg te voldoen. Op sommige locaties is de zorg door de regio georganiseerd en worden de kosten daarvan gedeclareerd bij het COA. De daadwerkelijke invulling van de zorgvraag is maatwerk en varieert per locatie.
Bent u bereid zelf een coördinerende rol op u te nemen, tenminste totdat weer zorg van volwaardig niveau wordt geleverd? Zo nee, waarom niet?
Nee, omdat de wettelijke verplichting voor de organisatie van zorg aan asielzoekers is belegd bij het COA onder verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Uiteraard blijf ik nauw betrokken bij deze organisatie van zorg om aan de Staatssecretaris ondersteuning te bieden waar mogelijk.
Welke ondersteuning krijgen huisartsen, Gezondheidszorg Asielzoekers (GZA) en de Gemeentelijke gezondheidsdienst (GGD) om zorg te leveren op (nieuwe) AZC's en CNO's? Bent u bereid om extra ondersteuning te bieden aan (lokale) zorgverleners?
Zie ook het antwoord op vraag 4.
Op reguliere COA-locaties wordt de zorg verzorgd en gecoördineerd door de zorgpartners van het COA (GZA en GGD GHOR). Beide partners voeren hun werkzaamheden uit op basis van de contractafspraken met het COA waarbij het COA de zorgverleners faciliteert en ondersteunt (de gidsfunctie gezondheidszorg). Voor het leveren van zorg op CNO-locaties worden maatwerkafspraken gemaakt, niet alleen met GZA maar ook met een andere gecontracteerde zorgpartner, namelijk Arts en Specialist. Deze partner is gecontracteerd om de druk op het COA en haar reguliere zorgpartner te verlichten en om extra te ondersteunen. Ook dit gebeurt op basis van contractafspraken tussen het COA waarbij het COA de zorgverleners faciliteert en ondersteunt.
Kunnen zorgverleners zorg declareren voor asielzoekers die niet geregistreerd zijn? Zo ja, waar? Hoe worden zorgprofessionals hiervan op de hoogte worden gesteld? Zo nee, waarom niet?
Ja, de zorgverleners kunnen kosten voor ongeregistreerde bewoners declareren bij het COA conform het afgesproken proces. Deze informatie maakt deel uit van het informatiepakket dat verstrekt wordt aan de CNO-gemeente en betrokken zorgverleners.
Kunt u deze schriftelijke vragen voorafgaand aan het debat over de asielcrisis beantwoorden?
Ja.
Het vastleggen van het recht op abortus in het Europees Handvest van grondrechten van de Europese Unie |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Laurens Dassen (Volt), Corinne Ellemeet (GL) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Deelt u onze afschuw over het feit dat vrouwen in de Verenigde Staten (VS) het fundamentele recht op abortus is ontnomen door het intrekken van Roe v. Wade, waardoor in de helft van de Amerikaanse staten abortus een strafbaar feit wordt?
Het Amerikaanse Hooggerechtshof heeft op 24 juni j.l. in de zaak Dobbs v. Jackson Women’s Health Organization geoordeeld dat er in de Verenigde Staten geen grondwettelijk verankerd recht op abortus is. Hiermee werd de uitspraak uit 1973 in de zaak Roe v. Wade teruggedraaid. Als gevolg van deze uitspraak wordt abortuswetgeving weer een statelijke in plaats van federale aangelegenheid. De precieze gevolgen van de uitspraak van 24 juni zijn op dit moment nog niet volledig te duiden. Sinds het besluit van het Hof hebben twaalf staten abortus reeds verboden. Aangenomen wordt dat in 20 tot 25 staten abortuswetgeving zal worden aangenomen die restrictiever is dan het recht op abortus tot 24 weken zwangerschap, zoals dat gold tot deze uitspraak van het Hooggerechtshof. Er zijn ook staten die proberen het recht op toegang tot abortus nu juist sterker te verankeren.
Het kabinet staat pal voor de gezondheid en rechten van vrouwen en meisjes over de wereld, inclusief hun gezondheid, keuzevrijheid en toegang tot veilige abortus. Naar aanleiding van de uitspraak van het Amerikaans Hooggerechtshof heb ik langs deze lijnen op twitter gereageerd. Ook andere leden van het kabinet hebben een reactie gegeven.
Deelt u de zorgen dat anti-abortusbewegingen vaak gesteund en soms zelfs gefinancierd worden door organisaties uit de VS? Deelt u dat het onwenselijk is dat het recht op abortus in EU lidstaten wordt beknot?
Het kabinet maakt zich zorgen over landen binnen de EU waar abortuswetgeving is aangescherpt, of waar discussies over zulke aanscherping plaatsvinden. Dit is onderdeel van een bredere druk op vrouwenrechten en keuzevrijheid. In dit licht maakt het kabinet zich ook zorgen over de groeiende wereldwijde verbinding tussen en financiering van anti-gender organisaties, waaronder veel organisaties die tegen abortus zijn. In juni 2021 lanceerde het European Parliamentary Forum (EPF) het onderzoeksrapport «Tip of the Iceberg» waarin de sterke verbanden tussen zulke allianties en organisaties worden beschreven. Zo identificeerde het rapport USD 707.2 miljoen anti-gender financiering in Europa over de periode 2009–2018. Een deel van die financiering komt van Amerikaanse organisaties. De andere twee grootste geografische bronnen zijn Rusland en Europa zelf. Anti-gender groeperingen richten zich vaak op advocacy tegen abortus, seksuele voorlichting maar ook bijvoorbeeld tegen rechten en gelijke behandeling van lhbtiq+ personen.
Bent u het ermee eens dat vrouwen in de hele Europese Unie (EU) toegang moeten hebben tot veilige en betaalbare abortus?
Ja, ik ben het ermee eens dat vrouwen in de hele EU toegang zouden moeten hebben tot veilige en betaalbare abortus, en ben bekend met de abortusrestricties in Polen en Malta. Gezondheidszorg is grotendeels een competentie van de lidstaten. In EU-verband draagt Nederland actief het belang uit van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, inclusief legale en veilige abortus. In Europees en bilateraal verband vraagt Nederland met regelmaat aandacht voor Europese kernwaarden zoals vrouwenrechten en gendergelijkheid. Daarbij bepleit Nederland toegang tot veilige en legale abortus als onderdeel van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten.
Bent u bekend met dat in Polen en Malta de facto een abortusverbod geldt? Wat voor rol ziet u voor Nederland om te voorkomen dat dit zich verder door Europa verspreidt?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat nu de VS een grote stap terug zet, de EU juist nu de sprong naar voren moet maken en het fundamentele recht op abortus beter moet verankeren? Zo nee, waarom niet?
Zoals in de antwoorden op de eerste en tweede vraag aangegeven, deel ik uw zorg over de ontwikkelingen in de VS en de bredere druk op vrouwenrechten en keuzevrijheid.
Vrouwenrechten en gendergelijkheid zijn Europese kernwaarden die tevens verankerd zijn in artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), waaraan alle lidstaten zich derhalve hebben gecommitteerd. In de EU zet het kabinet zich dan ook in voor het beschermen en bevorderen van de genoemde kernwaarden. Tevens heeft de Europese Raad sinds 2015 in meerdere conclusies het belang van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten erkend.
Sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon op 1 december 2009 heeft het Handvest dezelfde juridische waarde als de EU-verdragen. Dit is vastgelegd in artikel 6, lid 1, van het VEU. Dat betekent dat er een verdragswijziging nodig is om het recht op een veilige en legale abortus aan het Handvest toe te voegen. Hiertoe zal de gewone herzieningsprocedure van artikel 48, leden 2 t/m 4, van het VEU moeten worden gevolgd. Ook wanneer er bijvoorbeeld een bijlage (annex) aan het Handvest zou worden toegevoegd, vergt dat een verdragswijziging. Het is dus niet mogelijk het recht op het abortus in het Handvest te verankeren zonder verdragswijziging.
Het kabinet volgt de discussie over het verankeren van het recht op abortus in het Handvest op de voet en zal zich verder verdiepen in de haalbaarheid van dit initiatief. Op 7 juli j.l. stemde het Europese Parlement voor een resolutie die oproept het recht op abortus op te nemen in het Handvest. Ook kondigde dit jaar Franse president, Emmanuel Macron, aan zich hiervoor in te zetten. Abortuswetgeving verschilt sterk per EU lidstaat, omdat o.a. volksgezondheid binnen de EU een competentie van lidstaten is. Lidstaten kunnen dus zelf bepalen of en onder welke omstandigheden abortus legaal is. In algemene zin geldt wel dat de lidstaten bij het maken van de keuzes, en het uitoefenen van hun eigen bevoegdheden, de betrokken EU-kaders en basisverplichtingen dienen te respecteren. Door deze verschillen is het te betwijfelen of er voldoende steun is onder EU lidstaten om het recht op abortus te verankeren in het Handvest.
Bent u bereid om zich in Europa in te zetten voor het verankeren van het fundamentele recht op abortus in het Handvest van grondrechten van de Europese Unie? Bent u bereid daarbij aan te sluiten bij de eerdere oproep van Macron op 19 januari 2022? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om de mogelijkheden te onderzoeken om abortus aan het Handvest van grondrechten van de Europese Unie toe te voegen, zonder dat het verdrag daarvoor gewijzigd hoeft te worden? Zou er bijvoorbeeld een annex aan het Handvest toegevoegd kunnen worden? Bent u bereid dit te onderzoeken en eventueel te steunen in de EU?
Zie antwoord vraag 5.