De dreigende sluiting van het Walaardt Sacré Kamp in Huis ter Heide |
|
Derk Boswijk (CDA), Kati Piri (PvdA) |
|
Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de voorgenomen sluiting van het Walaardt Sacré Kamp in Huis ter Heide, dat sinds de zomer 2021 fungeert als opvanglocatie voor Afghaanse vluchtelingen en hun gezinsleden?1
Kunt u een stand van zaken geven wat betreft de invulling van het Walaardt Sacré Kamp na 1 juli 2024?
Klopt het dat na 1 juli 2024 er geen ruimte meer is voor de verlening van de asielopvang in het Walaardt Sacré Kamp? Zo ja, kunt u toelichten hoe u tot dit besluit bent gekomen?
Is er vervangende huisvesting, medische zorg en onderwijs voor de Afghaanse vluchtelingen gevonden die nu verblijven in het Walaardt Sacré Kamp? Zo ja, betreft dit een permanente oplossing?
Welke gesprekken en bestuurlijke overleggen hebben er plaatsgevonden inzake de ingebruikname van het Walaardt Sacré Kamp tot nu toe en wat waren de resultaten van die gesprekken?
Welke onderzoeken heeft u uitgevoerd naar de mogelijkheden van het verlengen van de asielopvang op het Walaardt Sacré Kamp? Heeft u bijvoorbeeld gekeken naar de mogelijkheid om een deel van het terrein beschikbaar te stellen voor de asielopvang of de mogelijkheid om de kinderen het schooljaar af te laten maken? Zo nee, waarom niet?
Hoe staat het met de uitbreiding van de werkzaamheden op het naastgelegen Camp New Amsterdam, waardoor het Walaardt Sacré Kamp nodig is voor legering, facilitaire en andere ondersteunende functies?
Hoe beoordeelt u in het licht van de opvangcrisis het terugtrekken van deze Rijksgronden en daarmee van honderden plekken in een goed functionerende en in de omgeving ingebedde opvang?
Het aanbieden van alternatieve behandelingen aan getraumatiseerde veteranen |
|
Jimme Nordkamp (PvdA) |
|
Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Defensie stuurt special forces voor hun gezondheid op cursus sjamanistisch ademhalen» gepubliceerd door Follow the Money over het aanbieden van alternatieve behandelingen aan getraumatiseerde veteranen?1
Klopt het dat getraumatiseerde veteranen via defensieprojecten worden geïntroduceerd aan behandelaars die zonder de benodigde BIG- en VEN-registraties of academische opleiding traumatherapie (EMDR) aanbieden?
Deelt u de zorgen van experts dat alternatieve behandelingen het herstel van kwetsbare en getraumatiseerde veteranen juist kan ontsporen met ernstige extra schade tot gevolg?
Kunt u, gezien het risico op psychotische episodes, garanderen dat er voldoende medisch toezicht geboden wordt bij interventies waarin psilocynine gebruikt wordt door alternatieve behandelaren?
Deelt u de opvatting dat een alternatieve behandeling nooit in de plaats vanevidence basedbehandelingen met gecertificeerde experts dient te worden aangeboden?
Worden er naast het BaseQamp-project ook nog andere alternatieve behandelingen aangeboden namens Defensie, en zo ja, kunt u aangeven om hoeveel alternatieve behandelaars het dan gaat?
Hoe verhoudt het aanbieden door Defensie van alternatieve behandelingen, waar experts zeer kritisch op zijn, zich tot de zorgplicht van Defensie jegens diens personeel?
Deelt u de opvatting dat veteranen zoveel mogelijk via het Landelijk Zorgsysteem van Veteranen (LZV) behandeld moeten worden? Zo ja, hoe wilt u mensen dan motiveren om zich te laten behandelen via het LZV?
In hoeverre worden psychologische en HR-experts geraadpleegd door het Transitieteam Defensie en op grond van welke criteria wordt besloten alternatieve behandelingen binnen te halen?
Vindt u dat er aan de door de Centrale Organisatie Integriteit Defensie (COID) gestelde voorwaarde om de werkzaamheden tussen het project BaseQamp en de commerciële tak van BaseQamp duidelijk te scheiden is voldaan?
Vindt u ook dat zowel preventie als beleid bij posttraumatische stressstoornis (PTSS) en moral injury (morele verwondingen) onder veteranen grote aandacht behoeft? Wat is in de huidige praktijk het preventieve beleid binnen Defensie voor morele verwondingen onder (toekomstige) veteranen? Hoe zijn de bevindingen uit de verhalen uit het proefschrift van Tine Molendijk (2020) geïmplementeerd in het defensiebeleid?2
Bent u bereid om deze vragen voor het commissiedebat Personeel van 30 mei 2024 te beantwoorden?
Het rapport Optimising Dutch Air and Space Power Policy Recommendations" van het Royal United Services Institute (RUSI) |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Hoe beoordeelt het kabinet de aanbevelingen in het rapport «Optimising Dutch Air and Space Power Policy Recommendations» van het Royal United Services Institute (RUSI) met betrekking tot het optimaliseren van de Nederlandse slagkracht in het lucht- en ruimtedomein?
Welke stappen heeft het kabinet ondernomen of plant het te ondernemen naar aanleiding van de aanbevelingen in het rapport betreffende de operationele gereedheid van de F-35 squadrons?
Is het kabinet het eens met de stelling in het rapport dat de huidige geluidsnormen een beperkende factor vormen voor het maximale gebruik van luchtmachtbases? Zo ja, welke acties worden overwogen?
Kan het kabinet een tijdslijn schetsen voor eventuele aanpassingen in wet- en regelgeving omtrent geluidsnormen voor militair luchtverkeer?
Kan het kabinet uiteenzetten welke specifieke maatregelen worden overwogen om de SEAD/DEAD-capaciteiten van de Nederlandse Luchtmacht te verbeteren? Bent u het eens met het gestelde in het rapport dat Nederland hier een onderscheidende capaciteit kan leveren?
Deelt u de aanname in het rapport dat Nederland een van de weinige Europese landen is die een SEAD/DEAD-capaciteit kan ontwikkelen op korte termijn, mogelijk samen met Noorwegen?
Zou een dergelijke onderscheidende capaciteit de positie van Nederland versterken op het gebied van militaire besluitvorming samen met Europese partnerlanden?
Zijn er plannen om de trainingsprogramma's voor F-35-piloten te herzien in reactie op de aanbevelingen uit het rapport?
Welke financiële implicaties verwacht het kabinet als de aanbevelingen in dit rapport opgevolgd zouden worden?
Het artikel 'Defensie stuurt special forces voor hun gezondheid op cursus sjamanistisch ademhalen' |
|
Gijs Tuinman (BBB) |
|
Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Defensie stuurt special forces voor hun gezondheid op cursus sjamanistisch ademhalen»?1
Welke behoefte vulde het programma BaseQamp in voor medewerkers en veteranen van het Ministerie van Defensie?
Kunt u de doelstellingen formuleren om BaseQamp te faciliteren en van subsidie te voorzien met de bijbehorende (beleids)documenten, waaronder de subsidieaanvraag en afhandeling?
Welke overwegingen liggen er achter het besluit om BaseQamp tot nader order te pauzeren?
Zijn er vergelijkbare programma’s zoals BaseQamp op dit moment in gebruik, gepauzeerd of in opstart? Zo ja, wilt u die benoemen met een korte beschrijving?
Op welke wijze is BaseQamp door Defensie gefinancierd en kunt u daarbij ingaan op de rol die het «transitieteam» daarin heeft gespeeld?
Hoe past BaseQamp in de grotere HR-transitie van Defensie?
In het artikel komt naar voren dat BaseQamp wel degelijk een behoefte invult voor actief dienende militairen en veteranen naast de staande therapieën, behandelingen en initiatieven; onderschrijft u die behoefte en hoe denkt u daar als werkgever een rol in te kunnen spelen?
In hoeverre heeft de lange wachtlijst voor veteranenzorg en psychische zorg voor trauma’s te maken met de populariteit en de behoefte van militairen en postactieven om aan psychisch herstel en weerbaarheid te werken?
Waarom geeft Defensie geregeld ruimte en podium aan coaches en trainers uit het alternatieve circuit, wat goed zichtbaar is op de activiteitenkalender op de intranetpagina van Defensie?
Kunt u de evaluatieresultaten toelichten met betrekking tot programma’s, trainingen en workshops uit het alternatieve circuit die Defensie faciliteert?
Kunt u aangeven op welke wijze Duurzaam Gezond Inzetbaar (DGI) betrokken is bij BaseQamp?
Welke resultaten boekt het team Duurzaam Gezond Inzetbaar, dat de militair en burger helpt om op een duurzame en gezonde manier inzetbaar te blijven, en op welke wijze evalueert u dit programma?
Vindt u het bezwaarlijk dat BaseQamp en vergelijkbare programma’s gebruikmaken van ervaringsdeskundigen, veelal zonder accreditaties en wetenschappelijke onderbouwing?
Welke rol moeten ervaringsdeskundigen in de militaire wereld volgens u binnen Defensie vervullen om te voldoen aan een prettige en effectieve werksfeer?
Bent u niet bang dat vernieuwing en innovatie vanaf de werkvloer een knauw heeft gekregen aangezien BaseQamp nu op non-actief staat, gezien het feit dat BaseQamp staat voor vernieuwing en innovatie vanaf de werkvloer en een daadwerkelijke behoefte invult, gezien de populariteit en de rol die het vervulde in de HR-transitie?
Welke ervaringen met soortgelijke initiatieven als BaseQamp ziet u bij andere krijgsmachten binnen bijvoorbeeld de NAVO?
Waarom heeft u gekozen voor de financiering van BaseQamp binnen de HR-transitie en het transitieteam en niet via de Militaire Geestelijke Gezondheidszorg?
Kunt u uitleggen op welke wijze BaseQamp en aanverwante initiatieven passen in de zorgplicht voor veteranen, voortkomend uit de Nederlandse Veteranenwet?
Doet de Inspectie Militaire Gezondheidszorg onderzoek naar BaseQamp of de inzet van ervaringsdeskundigen bij revalidatie, psychische- of traumagerelateerde zorg of initiatieven voor actief dienende militairen, postactieven en veteranen? Zo ja, wat zijn de signalen die ze onderzoeken?
Kan de Kamer voor het notaoverleg Veteranen inzage krijgen in deze uitkomsten?
Kunt u de vragen een voor een beantwoorden en de week voor het notaoverleg Veteranen op 24 juni 2024 naar de Kamer sturen?
Het bericht 'Poland's capital Warsaw earmarks $30 million for bomb shelters and other security' |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Poland's capital Warsaw earmarks $ 30 million for bomb shelters and other security»?1
Ziet u ook de noodzaak om op de meest negatieve scenario’s voorbereid te zijn, kijkend naar de huidige geopolitieke context?
Welke rol kunnen schuilkelders spelen bij een eventueel conflict waarbij Nederland betrokken is?
Wat is het aantal schuilkelders in Nederland? Zijn deze evenredig over het land verdeeld? Zijn er gebieden in Nederland met een tekort aan schuilkelders?
In hoeverre zijn oude schuilkelders uit de Koude Oorlog voldoende onderhouden?
Wat zouden de kosten zijn van het opknappen van schuilkelders uit de Koude Oorlog? Wat zijn de kosten van de bouw van nieuwe schuilkelders?
Zijn er vergelijkbare plannen in Nederland voor de bouw van nieuwe schuilkelders? Zo nee, waarom niet?
Zijn er, buiten Polen, andere Europese landen die extra schuilkelders bouwen?
Het bericht 'IT-bedrijf Atos dieper in schulden, overheidsklanten nemen maatregelen' |
|
Gijs Tuinman (BBB) |
|
Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat Atos al jarenlang financiële problemen ervaart? Heeft u deze berichten meegenomen in de risicoanalyses in de derde voortgangsrapportage Grensverleggende IT (GrIT)?1
Defensie monitort de ontwikkelingen bij Atos nauwlettend, dit gebeurt onder de coördinatie van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Samen met de hoofdaannemer van het consortium Athena, Kyndryl, worden maatregelen voorbereid voor het geval Atos wegvalt. In de derde voortgangsrapportage bent u aan de hand van de op dat moment actuele informatie geïnformeerd over de situatie rondom Atos. In de vertrouwelijke bijlage van de vierde voortgangsrapportage (Kamerstuk 35 728, nr. 14) heb ik u op basis van de op dat moment beschikbare informatie geïnformeerd over de situatie rondom Atos.
De, nu openbaar bekende, grote financiële problemen (waar ook naar is gevraagd tijdens de technische briefing GrIT op 7 maart jl.) betekent voor Atos dat ze moeten overleggen met banken over hoe om te gaan met een miljardenschuld; kunt u aangeven in hoeverre dit invloed heeft op het project GrIT?
Atos is een onderaannemer van het consortium. Kyndryl is de hoofdaannemer en daarmee verantwoordelijk voor de continuïteit van de dienstverlening van het consortium. Defensie bereidt samen met Kyndryl maatregelen voor om adequaat te kunnen reageren op de ontwikkelingen bij Atos. Deze voorbereidingen zijn in een vergevorderd stadium. Doordat deze voorbereidingen tijdig worden getroffen is het op dit moment niet nodig om de doelen van het programma GrIT te wijzigen.
Vanwege de commerciële vertrouwelijkheid kan ik op dit moment niet verder ingaan op de situatie rondom Atos of de maatregelen die worden voorbereid.
Kunt u de mogelijke risico's meenemen in de vierde voortgangsrapportage GrIT?
De situatie rondom Atos en de risico’s voor het programma zijn behandeld in de vierde voortgangsrapportage dan wel de vertrouwelijke bijlage. De situatie rondom Atos wordt nauwgezet gevolgd door Defensie zodat er tijdig kan worden ingespeeld op relevante ontwikkelingen. In de komende voortgangsrapportages zal aandacht blijven voor de samenwerking met het consortium in het algemeen en de situatie rondom Atos in het bijzonder.
In hoeverre beïnvloeden de financiële problemen bij Atos de kerndoelen van het GrIT-project en zijn er risico's groter geworden waardoor doelverschuiving noodzakelijk is?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de mogelijke richtingen waarin het project GrIT zou moeten gaan om in deze gewijzigde situatie succesvol afgerond te kunnen worden?
Met de herijking van het programma worden maatregelen genomen zodat er snel resultaten behaald kunnen worden (Kamerstuk 35 728, nr. 13). Daarnaast bereidt Defensie, samen met de hoofdaannemer Kyndryl, maatregelen voor om adequaat te reageren op de situatie rondom Atos.
Kunt u de vragen beantwoorden voorafgaand aan het publiceren van de vierde voortgangsrapportage GrIT?
In het kader van de zorgvuldige beantwoording van de gestelde vragen heb ik deze niet beantwoord voor het publiceren van de vierde voortgangsrapportage GrIT op 2 april.
De voorbereidingen voor opschaling van het dienjaar |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat een goed functionerend dienjaar belangrijk is voor de opschaling van de instroom bij Defensie en dat dit uitgebreide voorbereidingen vergt?
Ja, een goed functionerend dienjaar is een belangrijk onderdeel van de opschaling van de instroom bij Defensie. Met het dienjaar bereikt Defensie op een laagdrempelige manier een brede doelgroep. Het heeft daardoor veel potentie. De groei van het aantal deelnemers moet zorgvuldig verlopen om de kwaliteit van het dienjaar te kunnen borgen. Dit vergt een gedegen voorbereiding.
Hoe wordt gegarandeerd dat er voldoende ruimte is voor training, huisvesting, eetfaciliteiten en opslag? Wat zijn de plannen om deze aspecten te regelen vóór de opschaling plaatsvindt? Zijn de plannen in het nationaal programma Ruimte voor Defensie afdoende voor onze grotere ambities? Hoe sluiten de tijdslijnen op elkaar aan?
Binnen de grenzen van het absorptievermogen van de krijgsmacht wordt het dienjaar opgeschaald. Voor de geplande opschaling in 2025 naar 1000 dienjaarmilitairen zijn de randvoorwaarden op orde. De randvoorwaarden voor de opschaling van het dienjaar naar uiteindelijk 4000 dienjaarmilitairen per jaar, waaronder voldoende opleidingscapaciteit, vastgoed, ruimte, eetfaciliteiten en uitrusting, zullen tijdig moeten worden ingevuld. Defensie wenst de opschaling naar 4000 dienjaarmilitairen te realiseren maar onderkent tegelijkertijd de grote uitdaging die dit met zich meebrengt voor het absorptievermogen van de krijgsmacht en het behoud van de kwaliteit van het dienjaar. Het behoeftestellingsproces van Defensie borgt dat alle genoemde aspecten, maar ook (in)directe ruimte, in samenhang worden beschouwd. In de behoefte aan vastgoed wordt voorzien, rekening houdend met het Strategisch Vastgoedplan, door gebruik te maken van een combinatie van bestaande en nieuwe voorzieningen al naar gelang de behoefte per locatie en de beschikbaarheid. Indien aan de orde wordt de behoefte aan extra (in)directe ruimte afgestemd met het nationaal programma Ruimte voor Defensie.
Kunt u beschrijven welke voorbereidingen worden getroffen met betrekking tot het opleiden en/of inhuren van meer militaire instructeurs? Hoe sluiten deze aan bij de grotere ambities op het gebied van het dienjaar?
De groei van de opleidingscapaciteit evenals de innovatie van opleidingen zijn belangrijke randvoorwaarden voor het opschalen van het dienjaar. Defensie heeft een tekort aan militaire instructeurs. De opschaling van het dienjaar laat die tekorten verder oplopen. Daarom investeren de krijgsmachtdelen momenteel in hun eigen opleidingscapaciteit en worden opleidingen in voorkomend geval uitbesteed Zo huren we militaire instructiecapaciteit ook in om de ambities op het gebied van het dienjaar te kunnen realiseren. Andere voorbeelden zijn het opleiden van vliegtuigonderhoudstechnici bij het MBO en de inhuur van instructeurs voor medische opleidingen van Defensie. Er dient een goede balans te worden gevonden tussen vaste instructeurs bij de krijgsmachtdelen, inhuur van instructeurs en uitbesteden van opleidingen.
Hoe wordt de prioriteit voor het opleiden van extra militaire instructeurs bepaald binnen het personeelsbestand, en zijn er capaciteitsknelpunten die moeten worden aangepakt?
Instructie- en opleidingsfuncties worden met prioriteit gevuld door de Operationele Commando’s. Desondanks is er sprake van een tekort aan militaire instructeurs. Daarom wordt er voor additionele instructiecapaciteit voor het Dienjaar gekozen voor inhuur. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Verwacht u mogelijke gevolgen voor de opschaling van het dienjaar naar aanleiding van de vertraging bij de ontwikkeling van het programma Grensverleggende IT (GrIT)?
Nee, de opschaling van het dienjaar is niet afhankelijk van de realisatie van het programma GrIT.
Kunt u aangeven welke overleggen er plaatsvinden met sociale partners over het dienjaar en de geplande opschaling en hoe zij kunnen helpen bij het versneld opschalen van het programma?
Op dit moment wordt met de centrales van overheidspersoneel gesproken over de rechtspositie van dienjaarmilitairen. Het is van groot belang dat Defensie en de vakcentrales met elkaar in gesprek blijven over de ontwikkelingen rondom de opschaling van het dienjaar en dat wij met hen overeenstemming bereiken over de rechtspositie van dienjaarmilitairen in het bijzonder.
Welke voordelen brengt het organiseren van meerdere instroommomenten per jaar met zich mee? Draagt een periodieke instroom bij aan een grotere aantrekkingskracht voor deelname aan het dienjaar?
Voor 2024 zijn drie instroommomenten voorzien. Bij meerdere instroommomenten voor het dienjaar kunnen studenten die tussentijds stoppen met hun studie, na gebleken geschiktheid, snel instromen in het dienjaar. Gegeven de huidige krappe arbeidsmarkt is het van belang om belangstellenden voor het dienjaar snel te kunnen binden aan Defensie. Daarnaast kan met meerdere instroommomenten de beschikbare opleidingscapaciteit optimaal worden benut.
Hoe beschouwt u de bijdrage van degenen die een dienjaar vervullen met betrekking tot inzet? Bestaat er ook een optie voor deelnemers om vrijwillig te kiezen voor een actieve militaire status in plaats van die van reservist?
Eén van de uitgangspunten van het dienjaar is dat het een directe bijdrage levert aan de personele gereedheid. Tegelijkertijd is het dienjaar nog in ontwikkeling. Dat vraagt om het voortdurend maken van afwegingen. Het stelt Defensie ook in staat te ontdekken waar nog aanpassingen in huidig beleid nodig zijn.
Deelname van dienjaarmilitairen aan diverse type activiteiten van Defensie, waaronder inzet, is wat Defensie betreft mogelijk als een drietal belangrijke uitgangspunten is gewaarborgd. Deelname moet vrijwillig zijn, de dienjaarmilitairen moeten voldoen aan gestelde vaardigheidseisen en de rechtspositie moet passend en beschermend zijn.
Er varen op dit moment twee dienjaarmilitairen mee aan boord van de Zr.Ms. Tromp en twee aan boord van de Zr.Ms. Karel Doorman in het kader van de Amerikaans geleide operatie Prosperity Guardian respectievelijk de EU-operatie Aspides in de Rode Zee. Om volledig te voldoen aan bovenstaande uitgangspunten voor inzet, is de aanstellingsvorm van de dienjaarmilitairen aangepast van reservist naar beroepsmilitair op grond van artikel 11 van het AMAR.
Ik ben mij ervan bewust dat de bonden en ik, als strategische en sociale partners, de rechtspositie van dienjaarmilitairen in alle opzichten zo spoedig mogelijk goed moeten hebben geregeld. Daarover zijn wij reeds in overleg.
Hoe wordt gewaarborgd dat deelnemers van het dienjaar kunnen opereren in een eenheid met dezelfde kwalitatieve vaardigheden, bij bijvoorbeeld een uitzending of bij het vervullen van andere functies, zodat militair personeel vrijgespeeld kan worden? Hoe vrijblijvend is dit? Wat acht u wenselijk?
Binnen de operationele eenheden wordt op basis van de vereiste kwalificaties, kennis en ervaring bezien wat een passend en uitdagend takenpakket is voor dienjaarmilitairen. Een zorgvuldige afweging tussen het organisatiebelang, de vereiste kwalificaties, het ontwikkelen van de talenten van deelnemers en het borgen van de veiligheid is vereist. Dit vergt maatwerk.
Kunt u beschrijven hoe de pilot van het specialistisch dienjaar verloopt? Is hier mogelijkheid tot opschaling? Hoeveel capaciteit verwacht u in het specialistisch dienjaar?
De pilot van het specialistisch dienjaar is in het eerste kwartaal gestart bij de Marine met circa 10 deelnemers. Zij worden op basis van hun ervaring en expertise individueel geplaatst. In de huidige vorm is dit traject arbeidsintensief en beperkt schaalbaar. Daarom wordt bezien hoe dit traject beter schaalbaar te maken is en of het uitgebreid kan worden naar de andere krijgsmachtdelen.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden?
Ja.
Vrouwen in de krijgsmacht |
|
Derk Boswijk (CDA), Gijs Tuinman (BBB), Tjebbe van Oostenbruggen (NSC), Laurens Dassen (Volt), Jimme Nordkamp (PvdA), Sarah Dobbe , Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Wat ziet u als de grootstebottlenecks bij de verschillende krijgsmachtdelen ten aanzien van het doorgroeien van vrouwen naar leidinggevende posities?
Alle leidinggevende functies staan open voor zowel vrouwen als mannen. Tegelijkertijd zien we dat het aantal vrouwen in topfuncties nog onvoldoende en niet representatief is. Dit stijgt wel gestaag. Op 1 januari 2024 was 15% van het totaal aantal topfunctionarissen (militair vanaf brigadegeneraal, burger vanaf schaal 16) vrouw (meer dan verdubbeld, in 2020 was dit nog 7.6%). Die groei moeten we bestendigen en dat kost tijd. Dit hangt ook samen met het feit dat het totaal aantal vrouwen dat binnen de krijgsmacht werkzaam is, nog steeds beperkt is (op 1 januari 2024 was 12.4% van de militairen vrouw). Hoe meer vrouwen er bij Defensie werken, hoe groter de vijver waaruit de doorstroom gerealiseerd kan worden.
Deelname aan uitzendingen is niet voorwaardelijk om door te groeien in rang. De kennis en ervaringen die militairen opdoen tijdens een missie en voorbereiding op operationele inzet zijn van onschatbare waarde voor militairen. Dit geldt voor alle militairen, vrouwen en mannen. Een groot aantal functies vereist dan ook operationele kennis en ervaring. Die operationele ervaring kan opgedaan worden tijdens een uitzending of door geplaatst te worden bij een operationele eenheid. Dit gebeurt in samenspraak met de P&O-organisatie, om zo goed mogelijk aan te sluiten bij de wensen en behoeften van het personeel.
Voor operationele functies geldt vaker dat de druk om fulltime te werken hoger is, de optie voor deeltijdwerken staat dan onder druk. Dit wordt, met name door vrouwen maar ook steeds meer door mannen, als een uitdaging gezien in de combinatie met bijvoorbeeld ouderschap of zorgtaken. Hier wordt, indien mogelijk, rekening mee gehouden door vroegtijdig met elkaar in gesprek te gaan en afspraken te maken over inzet op (varende) operationele functies of een uitzending.
In het arbeidsvoorwaardenakkoord 2024, zoals hieronder verder beschreven in antwoord op vraag 4, is daarom overeengekomen dat er een aanvullende variant van deeltijdverlof voor militairen wordt geïntroduceerd, waarbij voor een bepaalde (vooraf vastgestelde) periode wordt afgesproken dat de commandant geen gebruik zal maken van de mogelijkheid om het deeltijdverlof op te schorten. Ik ben ervan overtuigd dat het verbeteren van de mogelijkheden voor militairen om in deeltijd te werken Defensie tot een aantrekkelijker werkgever maakt voor vrouwen én mannen. Ook draagt het bij aan een goede werk-privé balans en een meer diverse beeldvorming over wat het betekent om militair te zijn.
Klopt het dat voor bepaalde rangen in bepaalde krijgsmachtdelen het deelnemen aan uitzendingen voorwaardelijk is? Kunt u zich voorstellen dat vrouwen en mannen er hierdoor vaker voor kiezen de krijgsmacht te verlaten, omdat dit niet (meer) past bij hun levensfase? Wat wordt hier op dit moment aan gedaan?
Zie antwoord vraag 1.
Wat wordt op dit moment verder gedaan om doorstroming van vrouwen naar leidinggevende posities in de krijgsmacht te bevorderen?
Het is voor Defensie belangrijk om als uitgangspunt gelijke kansen te creëren, talentgerichte ontwikkeling te stimuleren en te faciliteren, op alle niveaus. Dat geldt niet alleen voor vrouwen maar voor alle (potentiële) medewerkers. Echter, het is duidelijk dat versterkte inzet nodig blijft om het aantal vrouwen bij Defensie, inclusief in leidinggevende posities, te vergroten. Dit doen Defensieonderdelen door het in beeld hebben en ontwikkelen van leidinggevend talent, het aanbieden van loopbaanbegeleiding en talent(ontwikkel)programma’s. Daarnaast zet Defensie in op het verbeteren van de zichtbaarheid naar buiten toe door D&I actief te integreren in arbeidsmarktcommunicatie met als doel een positieve trend te realiseren in de instroom van onder andere vrouwelijke medewerkers.
Alleen inzetten op instroom is niet voldoende, behoud van vrouwelijk personeel is minstens zo belangrijk. Daarom zetten Defensieonderdelen tijdens informatiebijeenkomsten specifiek in op het interesseren van vrouwen in leidinggevende functies op alle niveaus, bijvoorbeeld ook bij onderofficieren. Daarnaast worden bijvoorbeeld de Middelbare Defensievorming (MDV) en Hogere Defensievorming (HDV) inmiddels in modulaire vorm aangeboden. Dit biedt deelnemers meer flexibiliteit om de opleiding te volgen en dit aan te passen aan de persoonlijke situatie, of dit beter te kunnen combineren met ouderschap. Ook wordt ingezet op het schrijven van vacatureteksten die een bredere doelgroep aanspreken.
Op welke wijze wordt de mogelijkheid tot meer parttime werken door de krijgsmacht gefaciliteerd? Klopt het dat dit bij sommige krijgsmachtdelen of in sommige functies alleen kan als militairen zelf zorgen voor iemand die bereid is een functie gezamenlijk fulltime te vervullen? Zo ja: wat kan er vanuit Defensie worden gedaan om dit eenvoudiger te maken?
Voor militairen is in deeltijd werken wettelijk geregeld door het verlenen van deeltijdverlof. Militairen kunnen deeltijdverlof aanvragen in de vorm van onbetaald verlof. Dit hoeft niet in combinatie met een andere militair die deeltijd werkt. Bij deze vorm van parttime werken bestaat de mogelijkheid tot afwijzing en het opschorten van het verlof, bijvoorbeeld in overweging van operationele redenen. Ik ben me ervan bewust dat de onzekerheid die de huidige regeling met zich meebrengt de werk-privé balans negatief kan beïnvloeden. In het arbeidsvoorwaardenakkoord 2024 is daarom overeengekomen dat er een aanvullende variant van deeltijdverlof voor militairen wordt geïntroduceerd, waarbij voor een bepaalde (vooraf vastgestelde) periode wordt afgesproken dat de commandant geen gebruik zal maken van de mogelijkheid om het deeltijdverlof op te schorten. Hiermee heeft de militair gedurende een periode van maximaal zes jaar, die op te splitsen is in meerdere periodes van 1 jaar, dus zekerheid over het werken in deeltijd. Deze vorm van deeltijdverlof wordt gedurende de looptijd van het arbeidsvoorwaardenakkoord 2024 ingevoerd.
Medewerkers kunnen daarnaast ouderschapsverlof opnemen totdat het kind de leeftijd van acht jaar bereikt. Het opnemen van het ouderschapsverlof kan voor maximaal 26 keer de arbeidsduur per week. Hiervan krijgt de medewerker de eerste 13 weken salaris (75% van het inkomen) en de laatste 13 weken niet. Het ouderschapsverlof kan flexibel worden opgenomen voor bijvoorbeeld een aantal uren per week voor een bepaalde periode. Opnemen in meerdere periodes is ook mogelijk.
Op welke wijze wordt op dit moment kinderopvang voor kinderen van medewerkers van Defensie gefaciliteerd – op dagelijkse basis, maar ook waar het gaat om opvang gerelateerd aan de unieke uitdagingen van defensiepersoneel, zoals tijdens uitzendingen? Wat kan er op dit vlak meer worden gedaan?
Defensie faciliteert op dit moment geen kinderopvang. De omstandigheid dat militairen periodiek van functie wisselen, hetgeen regelmatig wijziging van de werklocatie betekent, maakt dat militairen kiezen voor een kinderopvang in de nabijheid van hun woonomgeving en sociale vangnet. Om die reden is Defensie in het verleden dan ook gestopt met het aanbieden van kinderopvanglocaties op de werkplek van de militair.
Bij uitzendingen worden vrouwelijke militairen niet ingezet tot het kind de leeftijd van één jaar heeft bereikt. Voor vrouwelijke en alleenstaande mannelijke militairen met kinderen, geldt dat zij op aanvraag niet hoeven worden ingezet tot het kind de leeftijd van vijf jaar bereikt. Ik ben me er van bewust dat hier een bepaalde mate van ongewenste ongelijkheid in zit en Defensie beschouwt welke mogelijkheden er zijn om dit gelijkwaardig te maken. Hierbij is het belangrijk mee te nemen dat de operationele inzetbaarheid van de eenheid gewaarborgd blijft.
Tot slot biedt Defensie ouders met jonge kinderen tot de leeftijd van vijf jaar en militairen met zorgtaken voor kinderen en/of de partnerkinderen gedurende de uitzending een financiële tegemoetkoming van maximaal € 150 netto per maand.
Wordt er binnen Defensie actief gekeken op welke wijze de balans tussen werk en privé kan worden verbeterd – met inachtneming van het unieke werk van Defensie? Op welke wijze worden hierover gesprekken met vrouwen en mannen in de krijgsmacht gevoerd, wordt maatwerk mogelijk gemaakt en hoe worden goede voorbeelden gedeeld en breder toegepast?
De leidinggevende draagt in samenspraak met de medewerker zorg voor een goede werk-privé balans tijdens uitoefening van de functie, bijvoorbeeld door afspraken te maken over hybride werken. Dit is een belangrijk bespreekpunt bij functioneringsgesprekken. Loopbaanbegeleiding bespreekt de balans tussen toekomstige functies en privé. Er wordt actief gezocht naar functies die voor beide partijen goed passen of naar mogelijkheden om bepaalde operationele functies op een ander moment te plannen. Ook wordt bij partners bij Defensie gekeken of operationele plaatsingen niet (of juist wel) tegelijk plaatsvinden, afhankelijk van de behoefte.
Daarnaast worden er binnen de organisatie meerdere mogelijkheden aangeboden om medewerkers te ondersteunen bij hun eigen inzetbaarheid, zoals workshops, trainingen en yoga en verscheidene gesprekspartners, waaronder leefstijl- en collega-coaching, bedrijfsmaatschappelijk werk en geestelijke verzorging. Ook de rol en verantwoordelijkheid van de leidinggevende in werk-privé balans van de medewerker wordt uitgelicht in verschillende leiderschapsopleidingen.
Als gevolg van de HR-Vernieuwing zullen de mogelijkheden om maatwerk te kunnen leveren verder toenemen, onder meer door de invoering van strategisch talentmanagement, strategische personeelsplanning en meer flexibiliteit in aanstellings- en contractvormen.
Bent u bereid de Kamer periodiek (bijvoorbeeld in de staat van Defensie) te informeren over de voortgang ten aanzien van de aanpassing van uniformen, materieel en uitrusting welke deze meer geschikt moet maken voor vrouwen in de krijgsmacht, zodat zij hun werk effectiever, veiliger (bij voorbeeld in relatie tot ballistiek en vesten) en met meer trots (pasvorm) kunnen vervullen?
We vinden het belangrijk om, meer dan we tot nu toe hebben gedaan, rekening te houden met verschillende behoeften op het gebied van materieel en uitrusting. We spannen ons er dan ook voor in hier om in de toekomst rekening mee te houden bij aanbestedingen. Een eerste stap hebben we hierbij gezet rondom het aanbestedingstraject voor het Defensie Operationeel Kleding Systeem (DOKS) (Kamerstuk 27 830, nr. 429, 28 maart 2024). Met dit project is een kledingsysteem ontwikkeld en verworven dat het gevechtstenue voor de Nederlandse krijgsmacht en het huidige boordtenue van de Nederlandse en Belgische marine vervangt. Defensie toetste DOKS niet alleen op kwalitatieve aspecten, maar ook op basis van waardering vanuit de gebruikers, waaronder vrouwelijke collega’s.
Binnen project DOKS staan bescherming, individuele veiligheid en draagcomfort centraal. Hiermee zorgt Defensie ervoor dat iedere militair de juiste en passende kleding krijgt. Er wordt rekening gehouden met lichaamsvormen, bewegingsbereik, mogelijkheden tot aanpassing, uiterlijke kenmerken en comfort. Om DOKS voor al het defensiepersoneel passend te maken, maakt het systeem daarom gebruik van voorvorming, diverse materiaalsoorten op specifieke plekken en wordt verstellen op verschillende plekken mogelijk. Daarmee wordt het nieuwe kledingsysteem geschikt voor alle militairen ongeacht geslacht, lengte of lichaamstype.
Daarnaast is binnen de innovatieomgeving van het Centrum voor Mens en Luchtvaart de zoektocht naar een scherfvest voor vrouwen gestart. De ontwikkelingen op dit gebied zijn op dit moment nog beperkt. We zijn wel blij dat we hiermee weer een stap zetten in de goede richting.
De Kamer wordt periodiek geïnformeerd over de voortgang van het DOKS-project via de begroting van het Defensiematerieel-begrotingsfonds, het jaarverslag en het Defensie Projectenoverzicht. Over andere initiatieven word u via deze weg ook geïnformeerd.
Kunt u de Kamer informeren over de maatregelen die u reeds genomen heeft ten aanzien van seksueel grensoverschrijdend gedrag binnen Defensie? Kunt u de Kamer informeren over de aantallen en aard van de klachten? Welke mogelijkheden ziet u om de situatie van vrouwen, met name die in lagere rangen, te verbeteren daar waar het gaat om (seksueel) grensoverschrijdend gedrag?
Het integriteitsbeleid van Defensie richt zich op het bevorderen van gewenst gedrag en het tegengaan van ongewenst gedrag – waaronder seksueel grensoverschrijdend gedrag – voor alle defensiemedewerkers, ongeacht rang of stand. Zo komt integriteit in opleidingen terug en beschikt Defensie over een groot netwerk van vertrouwenspersonen en andere ondersteuners die laagdrempelig benaderbaar zijn. Daarnaast voeren wij periodieke metingen uit naar verschillende onderdelen van het beleid, zoals het gebruik van de Gedragscode en de meldingsbereidheid. Op dit moment ontwikkelt Defensie een communicatiecampagne, gericht op aanspreken en met elkaar in gesprek gaan, om zo bewustwording bij medewerkers te vergroten. Hierbij wordt waar mogelijk en nuttig aangesloten bij Rijksbrede initiatieven.
Specifiek voor het tegengaan van seksueel grensoverschrijdend gedrag heeft de Centrale Organisatie Integriteit Defensie (COID) een kennisgroep met specialisten. Deze draagt zorg voor kennisuitwisseling en het ontwikkelen van een betere aanpak van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Zo geven de groepsleden trainingen voor onder meer de vertrouwenspersonen en verzorgen zij lezingen op symposia en landelijke bijeenkomsten binnen Defensie. Eind 2023 heeft de kennisgroep een leidraad voor leidinggevenden uitgebracht. Leidinggevenden kunnen deze gebruiken wanneer zij te maken krijgen met een signaal of melding over seksueel grensoverschrijdend gedrag in hun team.
Het aantal meldingen rondom seksuele intimidatie wordt centraal geregistreerd door de COID. De cijfers hierover worden opgenomen in het Jaarverslag Integriteit Defensie, dat elk jaar in mei op Verantwoordingsdag aan uw Kamer wordt verzonden. Het aantal meldingen van «seksuele intimidatie» in de afgelopen jaren is als volgt: 34 in 2021, 58 in 2022 en 43 in 2023. Voorzichtigheid is geboden bij het interpreteren van deze cijfers. In het Jaarverslag wordt uitgebreider ingegaan op de context van de aantallen.
Kunt u specifiek ingaan op de wijze waarop het ministerie omgaat met de bijzondere rol van vrouwen in de frontlinie en de impact die dat kan hebben op enerzijds militaire gevechtseenheden en anderzijds de dynamiek van vrouwen in de frontlinie op het conflict, de-escalatie en representatie van vrouwen in de lokale bevolking in een conflictgebied?
Defensie zet in missiegebieden vrouwen en mannen in diverse functies en rollen in en werkt met het Defensie Actieplan (DAP) 1325, waarvan de uitvoering wordt geleid door twee genderadviseurs. Het DAP 1325 draagt bij aan de implementatie van de Women, Peace and Security (WPS) agenda. Binnen Defensie werken we aan het versterken van het gender-perspectief bij het plannen, uitvoeren en evalueren van operaties en activiteiten. Er wordt zoveel mogelijk gestreefd naar optreden in gemengde teams. Gemengde teams zijn sterkere teams omdat het diversiteit in denkkracht met zich meebrengt. Onze militairen kunnen in gemengde teams beter in contact komen met mannen én vrouwen die deel uitmaken van de lokale bevolking. Dat versterkt onze informatiepositie en daarnaast is het de taak van onze militairen om te luisteren naar de lokale vrouwen, naar hun ervaringen, uitdagingen en veiligheidsbehoeftes zodat Defensie daar de operaties/activiteiten beter op kan afstemmen.
Vrouwelijke militairen worden vaak door de lokale bevolking gezien als makkelijker benaderbaar, zowel door mannen als vrouwen. Een ander positief effect is dat vrouwelijke militairen vaak worden gezien als rolmodel. Binnen de eigen eenheden brengen gemengde teams een andere, vaak minder masculiene dynamiek teweeg. Defensie streeft dus naar een grotere variatie van kwaliteiten en perspectieven. Daar ben ik blij mee omdat ik ervan overtuigd ben dat dit Defensie sterker maakt.
Herkent u het beeld uit Brits onderzoek, waarin wordt geschetst dat vrouwen zich over het algemeen minder herkennen in het beeld van «de veteraan», dat zij zich minder herkend en erkend voelen als veteraan en dat zij gemiddeld minder gebruik maken van dienstverlening (nazorg) gericht op veteranen? Bent u bereid in samenwerking met het veteraneninstituut onderzoek te doen naar de Nederlandse situatie en wat er gedaan kan worden om dit te verbeteren?
In Groot-Brittannië wordt een andere definitie gehanteerd als het gaat over veteranen, hetgeen het moeilijk maakt om de resultaten van het onderzoek direct te vertalen naar de situatie in Nederland. Ondanks het verschil in definitie worden wel overeenkomsten gezien met de uitkomsten van het Brits onderzoek. Onderzoek door het Nederlands Veteraneninstituut (NLVi) onder Nederlandse veteranen laat ook zien dat vrouwen zich minder veteraan lijken te voelen dan mannen. Het meerjarig onderzoek «Zorgbehoeften van vrouwelijke en mannelijke veteranen», uitgevoerd door de Nederlandse Defensieacademie en waarvan in het tweede kwartaal 2024 het onderzoeksrapport wordt gepresenteerd, besteedt ook aandacht aan de identificatie als veteraan van zowel mannen als vrouwen. Daarnaast wordt ingegaan op de zorgvragen van mannen en vrouwen en de verschillen die mogelijk bestaan. Dit onderzoek wordt toegelicht in de Veteranennota 2023/2024, die begin juni aan de Kamer wordt aangeboden. Indien nodig, zal Defensie opvolging geven aan de resultaten.
Maakt Defensie gebruik vanbest practices uit andere landen ten aanzien van de positie van vrouwen in de krijgsmacht? Zo ja, kunt u aangeven wat hiervan wordt geleerd en geïmplementeerd in de Nederlandse krijgsmacht?
Defensie werkt op verschillende terreinen aangaande diversiteit en inclusie samen met andere overheden, bedrijven en kennisinstituten om kennis te delen en innovatie toe te passen. Waar mogelijk en relevant gebeurt dit ook internationaal. Nederland draagt bijvoorbeeld sinds oktober 2015 structureel bij aan het werk van het Nordic Centre for Gender in Military Operations (NCGM), wat tevens fungeert als het NAVO expertise centrum voor dit onderwerp. Vanuit project DOKS is ook contact met Scandinavische landen (Nordic Combat Uniform), België (Belgium Defence Clothing System) en Duitsland. De koers die de Scandinavische landen hebben gekozen komt erg overeen met de koers van Nederland, namelijk een focus op een systeemgedachte en intensief testen met gebruikers. In 2023 hebben daarnaast twee buitenlandse delegaties van het Noorse en Japanse leger een werkbezoek gebracht aan de Centrale Organisatie Integriteit Defensie. Tijdens deze bezoeken werden ervaringen uitgewisseld over (beleid rondom) sociale veiligheid, opvolging van meldingen van (seksueel) grensoverschrijdend gedrag, hoe om te gaan met cultuurverandering en diversiteit en inclusie. Op 8 maart 2024, internationale vrouwendag, zijn tenslotte digitaal ervaringen uitgewisseld met vrouwelijke militairen in Oekraïne. Hierbij was aandacht voor het integreren van een genderperspectief in de operationele realiteit van Oekraïne en hoe om wordt gegaan met (seksueel) grensoverschrijdend gedrag. Dergelijke uitwisselingen zijn waardevol, zowel voor de Nederlandse krijgsmacht als voor partners, en zullen daarom ook blijvend aandacht krijgen.
De door de Verenigde Staten geleide aanvallen op Houthi trainings-, lanceer- en opslaglocaties van drones, raketten, kruisvluchtwapens en radarstations |
|
Gijs Tuinman (BBB) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «US Destroyers, IKE Aircraft Shoot Down Houthi-Launched Missiles, Drones over Red Sea», dat een gedetailleerd overzicht geeft van de complexe Houthi-aanval van dinsdag 9 januari 2024 met een mix aan diverse drones, kruisraketten en ballistische anti-schipraketten?1
Ja.
In hoeverre is Nederland als maritieme natie, die de belangen van vrije doorvaart en ongestoorde koopvaardijvaart wereldwijd beschermt, in staat met de huidige middelen van de Koninklijke Marine en de Koninklijke Luchtmacht een vergelijkbare dreiging op zee het hoofd te bieden?
Nederland draagt op verschillende manieren bij aan het tegengaan van de huidige dreiging in de Rode Zee. Dit kunnen we niet alleen. Daarom werkt Nederland samen met bondgenoten om dergelijke dreigingen op zee het hoofd te bieden.
Het kabinet steunt in dat kader diverse initiatieven. Zo draagt Nederland sinds 2009 bij aan de EU-geleide anti-piraterijmissie operatie Atalanta en neemt Nederland sinds 2020 deel aan EMASoH-AGENOR (European-led Maritime Awareness in the Strait of Hormuz), ter bevordering van de vrije doorvaart en de-escalatie in de Golfregio. Ook draagt Nederland met maximaal twee stafofficieren bij aan Operation Prosperity Guardian (OPG), gericht op het waarborgen van vrije en veilige doorvaart in de Rode Zee en de westelijke Golf van Aden. Daarnaast levert Nederland politieke en niet-operationele militaire steun met één stafofficier aan de door de Verenigde Staten geleide kinetische operaties tegen Houthi-systemen (Kamerstuk 2024D01 708, nr. 19 januari 2024).
In EU-verband wordt gewerkt aan de oprichting van een operatie onder EU-vlag voor de begeleiding en bescherming van schepen die door de Rode Zee en de westelijke Golf van Aden varen.
Het kabinet onderzoekt de mogelijkheden om een aanvullende bijdrage te leveren aan het waarborgen van de maritieme veiligheid in het Rode Zee gebied. We kijken hierbij naar mogelijk aanvullende inzet in Operation Prosperity Guardian of een bijdrage aan de EU-operatie die momenteel wordt opgericht. Mogelijk zal het luchtverdedigings- en commandofregat Zr.Ms. Tromp hiervoor worden ingezet (Kenmerk 2024D03 293, nr. 30 januari 2024). Zodra het onderzoek hier aanleiding toe geeft, zal uw Kamer worden geïnformeerd.
Hoe ziet u de mix aan middelen en effecten die in het Defensie Projecten Overzicht (DPO) zijn opgenomen in samenhang met elkaar functioneren bij een vergelijkbare dreiging, zoals die van de Houthi’s in de Rode Zee?
Nederland beschikt over meerdere air and missile defence (AMD) capaciteiten (C2, sensoren, effectoren), zowel airborne als surface based. Deze capaciteiten zijn verdeeld over de Operationele Commando’s van Defensie en kunnen in nationaal verband of onder centrale aansturing van de NAVO worden ingezet.
Gezamenlijke oefeningen en trainingen dragen zorg voor een geïntegreerde en gecoördineerde air and missile defence. Defensie werkt aan het verwerven van systemen om de bestrijding van drones efficiënter te maken en te optimaliseren.
Specifieke projecten aangaande luchtdoelbestrijding opgenomen in het DPO zijn:
Kunt u uitleggen hoe een air and missile defense zone, met de middelen die Defensie nu heeft en de nieuwe en/of vervangingsprojecten uit het DPO, in samenhang functioneren? Kunt u ook aangeven welke materieelprojecten uit het DPO u daarin voorziet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven, op basis van de bovenstaande vraag, welke capaciteiten (sensor, shooterof commandovoering/integratie) Nederland met de uitvoering van het DPO straks niet bezit om air and missile defense in een maritieme omgeving uit te voeren? Kunt u aangeven welke (NAVO-)partners wel over deze capaciteiten beschikken en of daar plannen voor klaarliggen om mee samen te werken?
Nederland beschikt niet over de (shooter) mogelijkheid om in een maritieme omgeving ballistische raketten te onderscheppen buiten de dampkring. Nederland neemt deel aan wapenstudies en ontwikkelingstrajecten in Europese en Amerikaanse samenwerkverbanden voor de ontwikkeling van toekomstige interceptiecapaciteiten tegen hypersone wapensystemen. Nederland doet geen uitspraken over de capaciteiten van NAVO bondgenoten.
Was de beperkte bijdrage van slechts één niet-operationele stafofficier een bewuste strategische keuze van het kabinet? Of, in hoeverre was er sprake van de niet-beschikbaarheid (onderhoud, andere afspraken, etc.) van een waardevolle operationele bijdrage in de zin van een LC-fregat of M-fregat?
Voor zowel Operatie Prosperity Guardian als de inzet in de VS-geleide coalitie zijn alle mogelijke opties bekeken en gewogen. Voor de VS-geleide coalitie geldt dat de niet-operationele bijdrage met één stafofficier aansloot bij het verzoek van onze bondgenoten VS en VK. Met de huidige bijdrage geven we een signaal af richting de scheepvaart, onze bondgenoten en de Houthi’s dat dergelijke illegale aanvallen niet zonder consequenties kunnen en mogen passeren. Naast Nederland hebben ook Denemarken, Nieuw-Zeeland, Canada, Australië en Bahrein niet-operationele steun geleverd aan de meest recente aanvallen (d.d. 4 februari jl.). Italië, Duitsland, Zuid-Korea en sinds 22 januari ook Albanië, Kroatië, Tsjechië, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Polen en Roemenië gaven politieke steun.
Aanvullend onderzoekt het kabinet momenteel de mogelijkheid om een aanvullende bijdrage te leveren aan het waarborgen van de maritieme veiligheid in de Golfregio. Zodra het onderzoek hier aanleiding toe geeft, zal uw Kamer worden geïnformeerd.
Is het kabinet voornemens om de militaire bijdrage aan het beveiligen van scheepvaart in de Rode Zee in de nabije toekomst te vergroten, te handhaven of af te bouwen? En waarom?
Het kabinet onderzoekt momenteel de wenselijkheid en mogelijkheid om een aanvullende bijdrage te leveren aan het waarborgen van de maritieme veiligheid in de Golfregio. Zodra het onderzoek hier aanleiding toe geeft, zal uw Kamer worden geïnformeerd (Kamerstuk 29 521, nr. 465 en kenmerk 2024Z01451).
Klopt het dat Nederlandse LC-fregatten en het M-fregat op dit moment niet beschikken over de mogelijkheid om vanaf zee gronddoelen aan te vallen?
De Nederlandse LC- en M-fregatten beschikken over raket- en kanonsystemen om in kustgebieden gronddoelen aan te grijpen.
Klopt het dat de Maritime Strike Capability pas op zijn vroegst in 2027 operationeel is op de fregatten, in 2029 op de onderzeeërs en de Air Deep Strike(JASM-ER) voor de F-35 ook pas vanaf 2027 operationeel is? (Kamerstuk 27 830, nr. 391)
Middels de D-brief Maritiem Strike Capabilityen de BD- briefDeep Air Precision Strike,beide verwacht in de tweede helft van 2024, wordt uw Kamer nader geïnformeerd over de planning.
Gezien de relevantie en noodzaak tot een volwaardige deep strike capaciteit, zoals bijvoorbeeld in de Rode Zee en Oekraïne, ziet u noodzaak om deze deep strike projecten te versnellen?
Voor het verkrijgen van een Deep Strike Capaciteit voor de Luchtmacht en de Marine wordt het snelst mogelijke tijdspad doorlopen. Het verwerven, produceren, integreren en implementeren van deze capaciteit is een complexe taak en kost daarom tijd. Omdat de productiecapaciteit van deze wapens de vraag nog niet aankan, ontstaat schaarste en moeten beschikbare wapens verdeeld worden over meerdere klanten, waaronder de Amerikaanse krijgsmacht. Defensie rapporteert jaarlijks over alle DMP-plichtige projecten in het DPO en eventueel in gesprek met uw Kamer. De keuzes die ten grondslag liggen aan de materieelverwerving worden daar ook gemeld, zoals het type materieel, de relatie met andere projecten, de maximale kosten en het moment wanneer het instroomt in onze krijgsmacht.
Ziet u noodzaak of mogelijkheden om bijvoorbeeld de raketartilleriesystemen die per 2025 operationeel worden uit te breiden?
Met de Defensienota 2022 heeft Defensie gekozen om te investeren in raketartillerie als nieuwe capaciteit. Zoals in de D-brief raketartillerie vermeld, vindt in 2024 de engineering voor de serieproductieversie plaats (Kamerstuk 27 830, nr. 392 van 3 april 2023). In 2025 en 2026 vindt de serieproductie plaats: de assemblage van PULS lanceersystemen op nieuw te verwerven DVOW-voertuigen met pantsercabine. Defensie heeft vooralsnog geen plannen om het te verwerven aantal PULS raketartilleriesystemen te vergroten.
Ziet u noodzaak en mogelijkheden om de munitievoorraden voor raketartillerie uit te breiden en te bezien of de raketartillerie van de Landmacht ook in andere domeinen kan worden ingezet, bijvoorbeeld vanaf een Landing Dock Platform (LPD) of een ander maritiem platform?
In het project raketartillerie worden ook raketten ten behoeve van de inzetvoorraden verworven. In de vertrouwelijke bijlage bij de D-brief Raketartillerie (Kamerstuk 27 830, nr. 392) is de Kamer geïnformeerd tot welk niveau van de opgedragen NAVO-norm de inzetvoorraad met de beschikbare financiële ruimte aangevuld kan worden.
Defensie beziet in fase 3 van het bovengenoemde project de mogelijkheden voor het verwerven van Europese munitiesoorten. Deze fase omvat ook een verdere integratie met andere wapen-, sensor- en C4I-systemen, waarmee een volgende stap gezet wordt naar informatiegestuurd optreden. De inzet van raketartillerie vanaf maritieme systemen waaronder een LDP is operationeel niet voorzien en technisch niet door Defensie onderzocht.
Welke lessen trekt het kabinet uit de bescherming tegen vliegtuigen, raketten, drones en kruisvluchtwapens in de oorlog in Oekraïne? Over welke capaciteiten (sensor, shooter en commandovoering) vindt u dat een defensieorganisatie, van bijvoorbeeld de NAVO, in samenhang moet beschikken om de vitale componenten uit haar eigen krijgsmacht, maar ook haar steden, industrie, energie en overige kritische infrastructuur te beschermen?
Defensie is voortdurend bezig met het verder ontwikkelen van haar strategie en krijgsmacht gebaseerd op een doorlopende analyse van veranderende dreigingen en geopolitieke ontwikkelingen. Zo leert Defensie ook van de recente ontwikkelingen waaronder de oorlog in Oekraïne om de relevantie en effectiviteit van haar optreden constant te waarborgen. Tegelijkertijd zijn de huidige en toekomstige dreigingen dermate groot, talrijk en diffuus, dat we niet zelfstandig op alles voorbereid kunnen zijn. Onze (inter)nationale partners blijven essentieel bij het gezamenlijk kunnen optreden tegen de veelheid en complexiteit van dreigingen die op ons af komen. Zo doorlopen we samen met onze bondgenoten het NAVO Defensieplanningsproces (NDPP) waarin we gezamenlijk kijken naar de capaciteitendoelstellingen.
Eerder heb ik uw Kamer aangegeven op welke wijze en met welke investeringen wij onze krijgsmacht op dit moment voldoende toerusten om onze veiligheid en vrijheid te beschermen.2 Het is aan het nieuwe kabinet om gelet op internationale afspraken en de huidige en toekomstige dreigingen een nieuwe balans te bepalen tussen ambities en middelen in het (inter)nationale domein voor de komende kabinetsperiode.
Bent u op de hoogte van het artikel «Intensified Russian airstrikes are stretching Ukraine’s air defense resources, officials say» van Associated Press, dat laat zien dat Oekraïne aan het koorddansen is qua aantallen wapensystemen (Patriot, Amraam, etc.), maar nog meer qua kapitale munitievoorraden?2
Ja.
Kunt u in een vertrouwelijk brief aangeven hoe Nederland ervoor staat op het gebied van kapitale munitievoorraden voor lucht- en raketverdediging en in hoeverre we, in een vergelijkbaar conflict als de oorlog in Oekraïne, het zelf en binnen de NAVO vol zouden houden?
De oorlog in Oekraïne laat zien dat munitieverbruik gedurende een grootschalig conflict (high intensity warfare) zeer groot is. Daarom heeft de NAVO besloten tussentijds de normen voor de strategische voorraad munitie te verhogen. De opgedragen voorraadnormen voor luchtverdediging en grondgebonden gevechtssystemen zijn midden-2023 naar boven bijgesteld. Naar verwachting worden de normen voor wapensystemen in het lucht- en maritieme domein ook bijgesteld.
Met de beschikbare financiële middelen van de Defensienota 2022 kan de inzet-voorraad nog niet volledig aangevuld worden tot een eerste hoofdtaak niveau (Kamerstuk 27 830, nr. 395 van 18 april 2023). Uw Kamer is in de vertrouwelijke bijlage bij de brief «Aanvulling munitievoorraden eerste hoofdtaak» geïnformeerd tot welk niveau van de opgedragen NAVO-norm de inzetvoorraad aangevuld kan worden, evenals welk bedrag nodig is voor een vervolgstap.
Welke initiatieven onderneemt Defensie om ons tegen goedkope en in grote aantallen beschikbare drones te verdedigen, zoals bijvoorbeeld gebruikt door de Houthi's, zonder dat de krijgsmacht in de eerste dagen van een gevecht al zonder hoogwaardige munitie komt te staan?
De dreiging van drones neemt toe en er bestaat geen enkelvoudige oplossing die alle vormen van deze dreiging kan pareren. Effectieve bescherming van eenheden en objecten vraagt om een mix van oplossingen, die uiteenloopt van het beperken van de mogelijke effecten van een aanval tot het actief bestrijden van drones en/of drone-bedienaars.
Defensie werkt aan het verwerven van systemen om de bestrijding van drones efficiënter te maken en te optimaliseren, zoals met het project «Initiële Counter-Unmanned Aircraft Systems (C-UAS)» dat is opgenomen in het DPO in september 2023 (kamerstuk 27 830, nr. 417).
Naast het inrichten van specialistische capaciteit is in de Defensienota 2022 ook geld gealloceerd voor de verwerving van middelen ter zelfbescherming tegen kleine UAS. Voor verwerving van deze middelen is een project in voorbereiding.
Ook is in materieelvervangingsprojecten en bij Mid Life Updates aandacht voor het aanbrengen van zelfbeschermingsmogelijkheden tegen kleine drones en wordt naast verwerving van middelen om drones te bestrijden, bijvoorbeeld ook geïnvesteerd in middelen die bijdragen aan camouflage en misleiding. Een drone maakt deel uit van een systeem, waarin bijvoorbeeld ook bedienaar en verbindingen aangegrepen kunnen worden om onszelf te beschermen. Defensie onderneemt diverse initiatieven om ook offensieve en verstoringscapaciteiten te versterken.
Kunt u aangeven of er al dergelijke projecten in het DPO staan of dat er projecten met een kleiner volume lopen? Lopen er reeds onderzoeks- of innovatietrajecten of staan deze klaar om te worden opgestart?
Zie het antwoord op vraag 16. Naast de grotere projecten worden ook op kleinere schaal middelen verworven voor specifieke missie-ondersteuning en voeren we diverse Concept Development & Experimentation(CD&E) projecten uit om beter inzicht te krijgen in de effectiviteit en inpasbaarheid van bepaalde oplossingen zoals jammers, verschietbare netten, richtmiddelen, interceptiedrones en munitiesoorten. Bij de kennisinstituten is een kennisopbouwprogramma ingericht, specifiek ten behoeve van C-UAS (Kamerstuk 34 919, nr. 52).
Kunt u deze vragen een voor een en vóór 29 januari 2024 beantwoorden?
Hoewel de gebruikelijke termijn van drie weken is gehanteerd, is er zorg gedragen u de beantwoording voor de begrotingsbehandeling Defensie te sturen.
Het artikel 'Extra munitie voor Oekraïne vergt enorme investeringen' |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Extra munitie voor Oekraïne vergt enorme investeringen»?1
Ja.
Hoe kan het kabinet beter samenwerken met andere Europese landen om de productie van Defensiematerieel, zoals de gangbare kalibers artilleriegranaten en klein kaliber munitie, op korte termijn te stimuleren? Welke rol ziet u hier voor Nederland?
Het kabinet zet in op samenwerking met onze NAVO-bondgenoten en Europese partners om de productie van defensiematerieel te stimuleren. Vraagbundeling draagt bij aan het vergroten van deze productiecapaciteit, omdat dit producenten de benodigde zekerheid op afname van grote hoeveelheden biedt. Dit is recent en in lijn met motie-Dassen over meer gezamenlijke Europese inkoop van munitie (Kamerstuk 36 124, nr. 20) gebeurd door Roemenië, Spanje, Duitsland en Nederland, onder coördinatie van de NAVO Supply and Procurement Agency (NSPA) voor de nieuwe productielijn van Patriot luchtverdedigingsraketten in Europa. Een ander voorbeeld is het contract voor levering van deze Very Short Range Anti-Tank (VSRAT) systemen dat midden-2022 namens 13 NAVO-bondgenoten door de NSPA is getekend. Door schaalvoordelen zijn de eerste raketten een jaar eerder dan voorzien aan de eenheden geleverd.2
Nederland heeft sinds begin deze eeuw3 geen nationale munitieproducerende industrie meer. Daarom hanteert Defensie langlopende raamcontracten, bijvoorbeeld voor klein kaliber munitie (KKM) voor geweren en mitrailleurs. Circa 80% van de klein- en middenkaliber munitie wordt door Nederland in Europa besteld. In lijn met de motie-Tuinman en van Campen over het plaatsen van orders voor gangbare munitiesoorten (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1978) treft Defensie voorbereidingen om voor de korte termijn binnen de Defensiebegroting versneld aanvullend munitie te bestellen. Wij zullen uw Kamer door middel van een DMP-brief zo spoedig mogelijk informeren over de invulling hiervan en de daarbij behorende consequenties. Daarnaast speelt Nederland een actieve rol bij mogelijkheden tot vraagbundeling zoals hierboven beschreven. We zoeken samen met het Ministerie van EZK actief naar mogelijkheden om de Nederlandse Defensie industrie te betrekken bij de productie van Battle Decisive Munitions (BDM) en klein kaliber munitie (KKM), onder meer door licentieproductie in Europa, consortiumvorming en afspraken m.b.t. industriële participatie.
In hoeverre zouden belastingkortingen een rol moeten spelen in het bevorderen van investeringen in de Europese wapenindustrie ten opzichte van subsidies en directe investeringen vanuit de overheid zelf?
Wat het effect zou zijn van een belastingkorting op investering in de wapenindustrie wordt momenteel op Europees en nationaal niveau onderzocht. Anticiperend op een mogelijk voorstel van de Europese Commissie (EC) gaan wij met Financiën in gesprek over de positieve of negatieve gevolgen van zo’n maatregel. In deze analyse worden ook naar alternatieve beleidsopties gekeken ter bevordering van investeringen in de defensie-industrie. De uitkomsten van de studie door de EC van 11 januari naar de financieringsproblemen van MKB in de defensie-industrie zijn hier behulpzaam. Tenslotte wordt gekeken hoe een dergelijke maatregelen samenhangen met bestaande nationale en Europese initiatieven in deze richting, zoals Defence Equity Facility(€ 175 miljoen) specifiek gericht op MKB in de defensie-industrie.4
Kunt u een overzicht geven van de stappen die worden genomen om pensioenfondsen en banken aan te moedigen om te investeren in de Europese Defensie-industrie? Kunt u hierbij specifiek aangeven wat u heeft gedaan sinds de motie Valstar aangenomen is bij de begrotingsbehandeling van 2023? Met welke partijen heeft u wanneer gesproken? Welke acties heeft u uitgezet?
Tijdens de Bestuursraad van het Europees Defensie Agentschap (EDA) op 14 november 2023 namen de Ministers van Defensie een gezamenlijke verklaring aan. Hierin zijn de financiële instellingen aangespoord om hun investeringsbeleid aan te passen en daarbij meer oog te hebben voor het maatschappelijk belang van de defensie-industrie. Nationaal verkent het Ministerie van EZK samen met Defensie, ook in gesprekken met pensioenfondsen en banken, de mogelijkheden voor verbetering van de financiering voor de defensie-industrie. In 2024 zetten we onze verkennende gesprekken met vermogensbeheerders voort, met als doel om de financieringspositie van de defensie-industrie structureel te verbeteren.
Wat zijn de belemmeringen voor Europese landen om vrijwillig gezamenlijk Defensiematerieel in te kopen en hoe kan dit proces worden verbeterd? Hoe beoordeelt u de rol van de Europese Vredesfaciliteit bij het ondersteunen van gezamenlijke inkoopinitiatieven voor Defensiematerieel?
Het gezamenlijk inkopen van defensiematerieel kan worden belemmerd doordat partners elkaar onvoldoende informeren over de nationale planning of te weinig concessies doen aan hun nationale eisen waardoor ze niet goed met elkaar kunnen samenwerken aan geharmoniseerde behoeftestellingen. Ook zijn de leveringsketens in de defensiemarkt vaak nationaal georiënteerd en is dat moeilijk te doorbreken. Samen met onze NAVO-bondgenoten en Europese partners zet Nederland zich er daarom voor in om aanknopingspunten en genoemde sleutelelementen voor samenwerking te verbeteren, bijvoorbeeld via het EDA en de NAVO Defence Industrial Production Board(DIPB). Hiermee willen wij de interoperabiliteit, en daarmee de slagkracht van de Europese landen, vergroten.
Wij verwelkomen de rol van de Europese Vredesfaciliteit bij het ondersteunen van gezamenlijke inkoopinitiatieven voor defensiematerieel. Vorig jaar werd € 1 miljard uit de Europese Vredesfaciliteit ingezet voor de gezamenlijke aanschaf van munitie, als onderdeel van de EU munitie-initiatieven ten behoeve van leveringen aan Oekraïne. In dat kader heeft het kabinet vorig jaar via twee sporen meegedaan aan gezamenlijke aanschaf van 155mm munitie: voor € 130 miljoen aan het inkoopproject van het EDA en voor € 130 miljoen aan het door Duitsland geleide inkoopproject.
Welke maatregelen overweegt het kabinet om de Nederlandse Defensie-industrie op lange termijn te versterken?
De «Defensie Industrie Strategie in een nieuwe geopolitieke context»5 omschrijft welke maatregelen het kabinet hanteert om dat te realiseren. Het kabinet zet daarbij in op de versterking, bescherming en (internationale) positionering van de Nederlandse Defensie Technologische & Industriële Basis (NLDTIB).
In de veranderende veiligheidscontext is er geen enkel Europees land dat geheel zelfstandig voor zijn eigen veiligheid kan zorgen. Nederland wil daarom met vertrouwde partners en in samenspraak met vertegenwoordigers van de NLDTIB en Europese Defensie Technologische en Industriële Basis (EDTIB), een voorstrekkersrol spelen in gemeenschappelijke verwerving, waarbij de weerbaarheid en voortzettingsvermogen van de toeleveranciersketens cruciaal is. De inzet is onder andere gericht op het verstevigen van Nederlandse industriële sterktes. Een voorbeeld daarvan is de inzet op de maritieme maakindustrie, waarover de Kamer onlangs is geïnformeerd6.
Voor de leveringszekerheid geldt dat in een markt die door opgelopen geopolitieke spanningen, een snel groeiende vraag en een achterblijvend aanbod meer onder druk komt te staan, Nederland de strategische nationale belangen sterker borgt. Naast product, levertijd en prijs zal Defensie in het vervolg ook, productiezekerheid, leveringszekerheid en strategische autonomie sterker meewegen. Dit kan betekenen dat Defensie een hogere prijs moet betalen voor Defensiematerieel omdat het bijvoorbeeld in Nederland of een ander Europees land wordt geproduceerd in plaats van daar buiten.
Zijn er plannen om de Nederlandse Defensie-industrie ook meer te richten op nieuwe technologieën zoals drones?
Defensie gaat extra investeren in samenwerkingen met de Nederlandse defensie-industrie om zo de innovatiekracht te verhogen zoals gemeld in de «Uitvoeringsagenda onderzoek en innovatie»7. Drones en dronetechnologie maken deel uit van de technologiegebieden in deze uitvoeringsagenda. Hierbij zetten we ook in op samenwerking met Europese ecosystemen en initiatieven zoals het Europees Defensiefonds. Wij informeren de Kamer uiterlijk Q2 2024 met een uitgebreidere brief over de voortgang van deze agenda en de concrete vervolgstappen.
Op welke manier wordt met industrieën buiten Europa samengewerkt om tekorten aan Defensiematerieel aan te vullen?
Nederland werkt bij voorkeur samen met NAVO-bondgenoten en Europese partners. Met de Verenigde Staten wordt voor de aanschaf van bijvoorbeeld bepaalde typen BDM samengewerkt via het Amerikaanse Foreign Miltary Sales-proces. Voor specifieke types defensie-materieel werkt Nederland ook samen met gelegenheidspartners. Zo is er bijvoorbeeld in juni 2023 met Zuid-Korea een Memorandum of Understanding afgesloten voor versterkte internationale materieelsamenwerking.
Een ander voorbeeld van internationale industriesamenwerking is de Europese productielijn van F35 jachtvliegtuigen. Defensie heeft recent een zestal F-35’s en een viertal MQ-9’s versneld besteld8. De assemblage van de F-35’s, die door een Amerikaans bedrijf worden geleverd, vindt plaats bij de productielijn in Italië. Uw Kamer ontvangt dit kwartaal een brief over de doorontwikkeling van het F-35 programma.
Hoe kan de Europese Defensie-industrie worden gestimuleerd om flexibeler om te gaan met langlopende contracten buiten Europa en zo beter in te spelen op urgente behoeften?
Het kabinet is in gesprek met de defensie-industrie over hoe we in nauwere samenwerking beter kunnen inspelen op de urgente behoeften van Defensie. Defensie kiest ervoor om de ruimte in de bestaande (raam)contracten maximaal uit te nutten zodat we onze munitievoorraden laten doorgroeien richting de geldende NAVO-normen9. De Kamer zal nader geïnformeerd worden over plannen om de productie- en leveringszekerheid in Nederland en Europa te verhogen, zodat de urgente behoeften snel kunnen worden ingevuld.
Wat is de laatste stand van zaken van de gesprekken om aan te sluiten bij het Frans-Duits-Spaanse wapenexportverdrag om zo de industrie meer zekerheid te verlenen?
De Tweede Kamer is op 14 juli 2023 per brief geïnformeerd over het kabinetsvoornemen van Nederlandse toetreding tot het verdrag inzake exportcontrole in het defensiedomein waar op het moment Duitsland, Frankrijk en Spanje bij zijn aangesloten. Na verzending van deze brief zijn de Ministers van Buitenlandse Zaken van de drie huidige verdragspartijen formeel per brief geïnformeerd over de Nederlandse wens tot toetreding waarbij zij zijn verzocht de Nederlandse wens tot toetreding onderling te bespreken.
De verdragspartijen hebben de ontvangst van deze brief bevestigd en toegezegd de Nederlandse wens tot toetreden te bespreken. Het kabinet is in afwachting van de uitkomst van deze besprekingen. Indien de andere verdragspartijen instemmen met de Nederlandse toetreding zal het kabinet toetreding tot het verdrag ter goedkeuring aan het parlement voorleggen.
Kunt u deze vragen uiterlijk op 5 februari 2024 beantwoorden, zodat deze betrokken kunnen worden bij de begrotingsbehandeling?
Ja.
Het artikel ‘NATO’s Vilnius summit: the consequences for the Allies’ |
|
Derk Boswijk (CDA), Gijs Tuinman (BBB), Silvio Erkens (VVD) |
|
Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Deelt u de zorgen van de heer Zandee dat het NATO New Force Model qua personele vulling vooral voor kleine NAVO lidstaten, waaronder Nederland, uitdagend gaat worden, zoals geuit in het artikel «NATO’s Vilnius summit: the consequences for the Allies»?1
De implementatie van het NATO Force Model (NFM) heeft verstrekkende gevolgen voor alle bondgenoten. Het vraagt onder andere om investeringen in en verdere adaptatie en versterking van onze krijgsmachten. Een voorwaarde voor groei zijn mensen en materieel. Een belangrijke afspraak is dat bondgenoten structureel minimaal 2% van het bbp aan Defensie besteden, conform de Defence Investment Pledge (DIP) van vorig jaar.
Bondgenoten zullen gezamenlijk voldoende eenheden met voldoende personeel beschikbaar moeten stellen voor de vulling van het NFM. Dat is nodig om de nieuwe militaire plannen voor afschrikking en verdediging van het bondgenootschap uit te voeren. Het kabinet investeert dan ook fors in het versterken en toekomstbestendig maken van de krijgsmacht, zoals beschreven in de Defensienota 2022. Dat zal komende periode de hoogste prioriteit moeten blijven. Gezien de omvang van deze uitdaging heeft Nederland binnen de NAVO aangedrongen op een realistische vulling van de plannen en een gefaseerde implementatie, omdat sommige benodigde militaire capaciteiten – inclusief benodigd personeel – pas in de komende jaren gereed en inzetbaar zijn.
Wat is de totale nationale behoefte aan personeel voor het invullen van de Nederlandse bijdragen aan regionale plannen zoals de NAVO heeft besloten in Vilnius vorig jaar?
De gevolgen voor de Nederlandse krijgsmacht en daarbij behorende personele behoefte worden volledig inzichtelijk zodra de NAVO de totale invulling van het NFM in detail heeft uitgewerkt. Bovendien zal het NATO Defence Planning Process (NDPP) de capaciteitsdoelstellingen voor bondgenoten herzien en de operationele behoefte voor de nieuwe plannen die voortvloeit uit het NFM mede bepalen (Force Structure Requirements). Zoals aangegeven in de beantwoording van schriftelijke vragen naar aanleiding van de geannoteerde agenda (Kamerstuk 28 676, nr. 444 van 17 oktober 2023) informeert het kabinet uw Kamer, zo nodig vertrouwelijk, zodra meer bekend is over de implicaties voor Nederland.
Wat is de personele behoefte voor de territoriale verdediging en de bescherming van het Nederlandse grondgebied?
Collectieve verdediging en de afschrikking van agressie tegen het NAVO verdragsgebied is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle NAVO bondgenoten. De militaire verdedigingsplannen van NAVO voorzien in deze kerntaak. Nederland levert een militaire bijdrage via het NFM.
Zoals beschreven in de brief «Stand van zaken maatregelen «Behouden, binden, inspireren»» van 27 september jl. (Kamerstuk 36 410 X, nr. 7) is het binden en behouden van personeel één van de grootste uitdagingen voor Defensie. De vulling van de krijgsmacht moet worden verbeterd om de uitvoering van de grondwettelijke taken te kunnen garanderen. De voorgenomen investeringen en ontwikkelingen op het gebied van personeel blijven derhalve hard nodig. In de Kamerbrief «Contouren behouden, binden en inspireren» van 1 september 2022 (Kamerstuk 36 200 X, nr. 8) zijn onze plannen uiteen gezet om de personele gereedheid te verbeteren. In de eerder genoemde brief «Stand van zaken maatregelen «Behouden, binden, inspireren»» is uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken. Defensie zal aanvullende maatregelen moeten blijven nemen om de personele gereedheid te verbeteren.
Zijn de personele tekorten van dien aard dat de grondwettelijke taken niet kunnen worden nagekomen?
Zie antwoord vraag 3.
Gezien het feit dat Het Multi Domain Optreden (MDO) het nieuwe operationeel concept van de NAVO vormt: in hoeverre stelt het MDO andere eisen aan personeel, materieel en commandovoering dan het New Force Model dat niet alleen gaat over meer mensen en middelen, maar ook over een andere manier van eenheden inzetten?
Het op 19 mei 2023 vastgestelde Alliance Concept for Multi Domain Operations (NATO MDO-concept) vormt samen met andere (deel)concepten het conceptuele kader voor de wijze van inzet van militaire capaciteiten van de NAVO binnen het Concept for the Deterrence and Defence of the Euro-Atlantic Area (DDA-concept) en de onderliggende Regional Plans (RPs). Dit concept richt zich op het orkestreren van militaire activiteiten binnen de vijf militaire domeinen, gesynchroniseerd met niet-militaire activiteiten. De krijgsmacht hanteert het NAVO MDO-concept als centraal gedachtegoed voor concept- en capaciteitsontwikkeling. De implicaties voor personeel, materieel en commandovoering worden op dit moment in kaart gebracht. Het MDO-concept en het NFM zijn complementair aan elkaar en stellen in die zin geen aanvullende eisen aan personeel, materieel en commandovering.
Draagt Nederland actief bij aan het observeren, identificeren, analyseren en definiëren van lessen die Nederland en de NAVO mee moeten nemen in de ontwikkeling van de Nederlandse / NAVO krijgsmacht op de korte en lange termijn? Zo ja, welke elementen in uw organisaties doen dat (wetenschappelijk, strategisch, operationeel en tactisch)?
Nederland en de NAVO werken doorlopend aan het observeren, identificeren, analyseren en definiëren van lessen voor de ontwikkeling van de Nederlandse krijgsmacht en de NAVO op zowel de korte en lange termijn. Nederland speelt een voortrekkersrol bij het versterken van de samenwerking met bondgenoten, het tegengaan van strategische tekortkomingen en capaciteiten, het opschalen van de defensie-industrie en het versterken van (kennis)specialisaties, waaronder onderwerpen zoals kritieke infrastructuur op de Noordzee. Het ontwikkelen van de krijgsmacht is een kernonderdeel van het werken bij de Nederlandse krijgsmacht en de NAVO.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het WGO Personeel/Materieel van maandag 29 januari 2024?
Ja.
De zorgen van Commandant der Strijdkrachten Onno Eichelsheim over de capaciteit van de Defensieindustrie |
|
Gijs Tuinman (BBB) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het interview dat NRC heeft afgenomen met de Commandant der Strijdkrachten (CDS) Onno Eichelsheim?1
Het interview dat NRC heeft afgenomen met de CDS is bekend.
Op welke datum verwacht u dat de eerste granaat op Nederlandse bodem zal worden geproduceerd?
Het kabinet onderkent dat de munitie-producerende industrie moet opschalen, zowel binnen het NAVO bondgenootschap voor de noodzakelijke afschrikking en verdediging, als binnen Europa voor het verminderen van afhankelijkheden. Defensie zet nu stappen, zoals vraagbundeling, om het effect van vergroting van de productiezekerheid en leverings-zekerheid op de middellange termijn te bereiken.
Specifiek voor 155mm artilleriegranaten voor de Pantserhouwitser, maar ook voor 35mm granaten voor het CV90 infanteriegevechtsvoertuig beschikt Defensie over langlopende raamcontracten met de Europese industrie. Een eerste marktanalyse wijst uit dat deze bestaande Europese fabrikanten voldoende opschaalvermogen hebben om de Nederlandse meerbehoefte aan granaten voor de inzetvoorraad binnen vier jaar te kunnen vervullen. Daarom kiest Defensie er voor om de ruimte in de bestaande raamcontracten nog verder uit te nutten zodat we onze munitievoorraden – sneller dan in de Defensienota 2022 aangegeven – laten doorgroeien richting de geldende NAVO-normen.
Specifiek voor battle decisive munitions kijken we, samen met het Ministerie van EZK, naar een betekenisvolle bijdrage op munitiesoorten waar nog geen of nauwelijks Europese opschaling plaatsvindt. Bijvoorbeeld luchtverdedigingsraketten die nu nog van een Amerikaanse productielijn komen. Voor Patriot raketten wordt een Europese productielijn geopend in Duitsland, dit biedt een handelingsperspectief voor andere raketten.
Gezien het feit dat 30% van alle moderne wapensystemen onbemand zijn en de Landmacht een testeenheid Robots and Autonomous Systems heeft opgericht, hebben de Luchtmacht, Marine en Koninklijke Marechaussee (KMAR) plannen voor vergelijkbare eenheden?
De Koninklijke Marine heeft vooralsnog geen plan voor het oprichten van een aparte eenheid voor onbemande systemen. Deze systemen zullen organiek ondergebracht worden bij bestaande en toekomstige (bemande) eenheden. Voorbeelden zijn de onbemande systemen voor het bestrijden van zeemijnen die aan boord van de vervangende capaciteit voor de huidige mijnenjagers worden geplaatst en de nieuwe Anti Submarine Warfare-fregatten die met onbemande systemen zullen worden uitgerust. Daarnaast werkt de Koninklijke Marine al decennia met (deels) onbemande wapensystemen zoals de luchtverdedigingssystemen.
De Luchtmacht beschikt over een afdeling die werkt aan onbemande systemen. In 2024 wordt bij kennisinstituten onderzoek uitgevoerd naar potentiële toekomstige concepten. Dit onderzoek is een opstap naar een eventueel toekomstig Concept Development en Experimentation traject (net als de RAS eenheid nu voor het land domein uitvoert), afhankelijk van de uitkomsten van het genoemde onderzoek.
De Koninklijke Marechaussee (KMar) heeft vooralsnog geen plannen voor de oprichting van een aparte eenheid voor onbemande systemen. De onbemande systemen worden op het moment getest en zijn organiek ondergebracht bij bestaande eenheden. Deze systemen zijn onbemand, maar niet autonoom. De KMar werkt wel samen met de RAS eenheid bij gezamenlijke onderzoeksprojecten. Bovendien heeft de KMar op het gebied van robotica een formele samenwerking met het Ministerie van Justitie en Veiligheid, Politie, Dienst Justitiële Inrichtingen en TNO.
Zo niet, bent u bereid om de oprichting van zulke eenheden te onderzoeken?
Zie antwoord vraag 3.
Gezien het feit dat de Koninklijke Luchtmacht acht drones ter waarde van 400.000.000 euro in gebruik heeft en de ervaring in Oekraïne leert dat dit type drones een beperkte overlevingstijd heeft waardoor de Verenigde Staten deze niet meer aan Oekraïne leveren, kunt u aangeven of dit het type «drones van de toekomst' is waar de CDS het over heeft in het NRC-artikel?
In het NRC-artikel wordt gedoeld op andere type drone of onbemande (wapen)systemen dan de MQ-9 Reaper. Niettemin is en blijft de MQ-9 onderdeel van een toekomstige krijgsmacht die steeds meer zal bestaan uit onbemande sensor- en wapensystemen in het land, zee- en luchtdomein.
Defensie beschikt met de MQ-9 over een Airborne Intelligence, Surveillance and Reconnaissance (ISR) capaciteit die in staat is gelijktijdig op twee assen, boven land en boven zee, hoogwaardige informatie te verzamelen. De MQ-9 maakt deel uit van een breder bereik aan toekomstige onbemande (airborne) systemen met onder andere de kleinere onbemande systemen zoals de Raven, Puma en X-300 integrator. Uitbreiding van dit bereik met ISR-platformen en wapendragers, die een hogere overlevingskans hebben, worden onderzocht binnen EU- en NAVO-verband. Daarnaast zal naar verwachting het aantal lichte relatief goedkope onbemande systemen, die als verbruiksartikel worden ingezet, toenemen.
Zo niet, welk type dan wel?
Zie antwoord op vraag 5.
Is de Defensievisie 2035 nog steeds actueel in verband met toegenomen dreigingen en de lessen geleerd uit de oorlog in Oekraïne?
Nee. De Defensievisie 2035 is gepubliceerd in 2020 en keek vijftien jaar vooruit. De analyse en richting zijn nog steeds valide. Tegelijkertijd is Defensie voortdurend bezig met het verder ontwikkelen van haar strategie en krijgsmacht gebaseerd op een doorlopende analyse van veranderende dreigingen en geopolitieke ontwikkelingen. De recente ontwikkelingen waaronder de oorlog in Oekraïne en dreigingen elders in de wereld nopen voortdurend tot adaptatie om de relevantie en effectiviteit van het optreden van de krijgsmacht constant te waarborgen. Ook de NAVO (New Force Model) en EU (Strategisch Kompas) werken voortdurend aan hun voorbereiding voor de langere termijn.
Zou u deze vragen een voor een willen beantwoorden?
Ja.
Zou u deze vragen zo snel mogelijk kunnen beantwoorden?
Ja.
De mogelijke oprichting van een eigen tankbataljon |
|
Diederik van Dijk (SGP), Derk Boswijk (CDA), Gijs Tuinman (BBB) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Bent u bekend met Kamerstuk 27 830, nr. 410 en het nieuwsartikel «Defensie heeft uitgewerkt plan voor terugkeer tanks klaarliggen»?1
Ja
Deelt u de mening dat het van wezenlijk belang is dat Nederland weer de beschikking krijgt over een eigen tankbataljon, eventueel binnen de Duits-Nederlandse samenwerking, voor het landgevecht van nu en de toekomst en om te voldoen aan de NATO Defence Planning Capability Review waarin Nederland tot nog toe in gebreke blijft met betrekking tot de prioriteitsdoelstelling voor het leveren van een zware en een medium infanteriebrigade?
Gezien de verslechterde veiligheidssituatie sinds 2022 is het van wezenlijk belang dat onze krijgsmacht verder wordt versterkt. In de NATO Defence Planning Capability Review (DPCR, Kamerstuk 28 676, nr. 421 van 15 november 2022) oordeelt de NAVO dat de Nederlandse krijgsmacht met de Defensienota ’22 (DN22) over de gehele linie een opwaartse lijn heeft ingezet, maar dat er ook aanhoudende tekortkomingen zijn, met name op het terrein van slagkracht en (operationele) gevechtsondersteuning in het landdomein. Daarbij is de NAVO kritisch over het niet voldoen aan de prioriteitsdoelstelling voor het leveren van een zware en medium infanteriebrigade.
In de Defensienota 2022 is op basis van de beschikbare financiële middelen en het nationale militaire advies besloten de slagkracht gericht te versterken. Daarom is binnen de keuzes van de Defensienota 2022 geen tankbataljon opgericht. Sinds 2022 is de veiligheidssituatie verder verslechterd. Tegen de achtergrond van de aanhoudende Russische aanvalsoorlog in Oekraïne en de sterk toegenomen dreiging richting het NAVO-verdragsgebied, hebben de bondgenoten daarom tijdens de NAVO-top in Vilnius met de Defence Investment Pledgeafgesproken om minimaal 2 procent van het BBP uit te geven aan Defensie (Kamerstuk 28 676, nr. 440). Indien er extra budget voor de Krijgsmacht komt, dan kijken we over de volle breedte naar capaciteiten. Een besluit over een tankbataljon is daarom aan een volgend Kabinet.
Kunt u aangeven hoe Nederland en Duitsland de oprichting van een mogelijk nieuw tankbataljon in gezamenlijkheid gaan organiseren?
Een mogelijk nieuw tankbataljon zou kunnen worden gespiegeld met het huidige Duits-Nederlandse 414 Tankbataljon. De tanks zouden dan volledig Nederlands eigendom zijn en 20% Duits bemenst.
Kunt u aangeven wat de oprichting van een mogelijk nieuw tankbataljon voor de gezamenlijke Duits-Nederlandse gevechtskracht betekent en wat dit voor de Nederlandse gevechtskracht betekent?
Een nieuw tankbataljon zou betekenen dat Nederland extra slagkracht toevoegt aan de gezamenlijke gevechtskracht van NAVO. Hiermee wordt tevens de prioriteitsdoelstelling voor een Heavy Infantry Brigade (HIB) verder ingevuld. Een tankbataljon biedt de HIB versterking in slagkracht, bescherming en genetwerkte sensoren. Dit betekent eveneens een versterking voor het divisie- en legerkorpsniveau waarbij de Nederlandse brigade is ingedeeld. In de Defensienota 2022 zijn al stappen gezet om de slagkracht van de krijgsmacht te vergroten. Keuzes over de verdere versterking van de krijgsmacht zijn aan een volgend kabinet.
Worden er ook verdere vervolgstappen gezet naar aanleiding van de inventarisatie inzake de oprichting van een eigen tankbataljon? Zo ja, welke? Of blijft het vooralsnog bij deze informatiebrief?
Uitbreiding van de krijgsmacht met een tankbataljon is thans niet begroot (Kamerstuk 27 830, nr. 410). Er worden op dit moment dan ook geen verdere vervolgstappen gezet.
Staat u nog steeds achter uw stellingname dat financiën de grote bottleneck is? Hoe verhoudt zich dit tot de onderbesteding van de afgelopen jaren en het feit dat waarschijnlijk ook de komende jaren sprake zal zijn van onderuitputting? In hoeverre is het mogelijk om de aanschaf van tanks te financieren uit de onderuitputting op de begroting van Defensie, inclusief het Defensiematerieelbegrotingsfonds?
Defensie heeft ten opzichte van 2022 in 2023 € 2 miljard meer uitgegeven en is € 5 miljard meer verplichtingen aangegaan. Een tankbataljon kost jaarlijks tussen € 260–315 miljoen. Dit omvat over een planperiode van 15 jaar zowel de investeringskosten, de materiële en personele exploitatiekosten als gerelateerde kosten voor zogeheten «tweede en derde orde effecten». De huidige begroting biedt geen financiële ruimte voor uitbreiding van de krijgsmacht met een tankbataljon. Ook niet vanuit onderbesteding. Er zijn namelijk al verplichtingen aangegaan voor dit budget. Het DMF biedt juist ruimte om budget te schuiven naar jaren dat het budget nodig is voor betalingen. Met incidenteel geld kan daarom geen structurele capaciteit worden gefinancierd. Een besluit over een tankbataljon is daarom aan een volgend Kabinet.
Wat zijn volgens u de consequenties op het gebied van personele en materiele gereedheid en geoefendheid van het eventueel stationeren van een op te richten tankbataljon in Nederland (Havelte bijvoorbeeld)?
De samenwerking met Duitsland levert diverse (schaal)voordelen op. Zo bieden de oefen- en schietterreinen bij de Nederlandse kazernes onvoldoende ruimte om realistisch met een tankbataljon te kunnen trainen of schieten; biedt stationering op Bergen-Hohne voordelen voor opleiden & trainen; legt het geen beslag op schaarse bouw-, stikstof- en geluidsruimte in Nederland; biedt het instandhoudingsvoordelen vanwege geografische nabijheid van de industrie en opleidingsvoordelen vanwege nabijheid van het tankopleidingscentrum. Daarnaast is in Duitsland de meeste infrastructuur, zoals legering, les- en kantoorgebouwen, logistieke magazijnen en technische ruimtes al beschikbaar.
Kunt u nader toelichten hoe de observatie over technologische ontwikkelingen en wenselijkheid van geïntegreerde bemande en onbemande systemen mee zijn genomen in de analyse over het oprichten van een eigen tankbataljon?
Technologische ontwikkelingen en voortschrijdend inzicht maken het mogelijk en wenselijk dat een eventueel tankbataljon in de toekomst 2/3 bemand en 1/3 onbemand wordt. Nederland werkt nationaal aan de ontwikkeling van Future Ground Combat Systems, o.a. door de Robotics & Autonomous Systems (RAS) eenheid en het kennisproject Combat Unmanned Ground Systems (CUGS). Met het project CUGS werkt Defensie toe naar oplossingen, die op de middellange termijn invulling kunnen geven aan de eerste onbemenste operationele capaciteit. Nederland zoekt daarbij, zoals in de motie-Stoffer (Kamerstuk 35 570 X, nr. 53) opgeroepen, internationale aansluiting bij het Frans-Duitse project Main Ground Combat System (MGCS). MGCS voorziet vanaf 2040 de eerste Europese next generation combat systems te leveren, waaronder de integratie met volledig onbemenste gevechtssystemen.
Kunt u de Kamer een nadere kostenspecificering toedoen hoe de jaarlijks terugkerende kosten (geraamd op € 260–315 miljoen) zijn opgebouwd? Welke schaalwinsten zijn daarin opgenomen, daar gezamenlijk in te kopen met Duitsland en gezamenlijk ketens te gebruiken op het gebied van voorraad, onderhoud, herstel en kennismanagement?
Deze kostenspecificatie bevat commercieel vertrouwelijke elementen. Derhalve is de specificering in de bijgaande vertrouwelijke bijlage opgenomen. Het Europese Leopard 2A8 Procurement Initiative biedt schaalvoordelen op het gebied van levertijd, prijs en Europese interoperabiliteit. Deze effecten op het benodigde budget voor de gevechtstanks en het bijbehorende pakket reservedelen zijn in het investeringsbedrag in de vertrouwelijke bijlage verwerkt. Daarnaast is voor alle afnemende landen de tank identiek, dus zonder land-specifieke eisen, met als enige uitzondering de voorzieningen voor nationale command & control middelen. Dit levert binnen de gehele Europese gebruikersgroep voordelen op voor kennismanagement,instandhouding, standaardisatie en interoperabiliteit.
Klopt het dat de Duitsers Nederland hebben gevraagd of wij mee willen doen aan een Duits-Europees initiatief om nieuwe Leopard 2A8-tanks te bestellen? Klopt het dat u Duitsland in augustus heeft laten weten dat Nederland meer tijd nodig heeft om een besluit te nemen?
Ja, Nederland is door de Duitse regering uitgenodigd om aan het vraagbundelingsinitiatief voor de Leopard-2A8 gevechtstanks deel te nemen. De Staatssecretaris heeft, mede vanwege de demissionaire status van het kabinet, in de zomer van 2023 uitstel-van-opgave aan zijn Duitse ambtsgenoot gevraagd en gekregen.
Hoeveel tijd heeft Nederland nog om tot een besluit tot deelname te komen?
Er is met Duitsland geen nadere datum voor opgave afgesproken. Keuzes voor de verdere versterking van de krijgsmacht zijn aan een nieuw kabinet.
Kunt u deze vragen ruim voor de begrotingsbehandeling Defensie beantwoorden?
Ja
De voortgang van het dienjaar |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Hoe staat het met de opschaling van het dienjaar bij Defensie? Ligt alles op schema om in 2024 met 625 deelnemers aan de slag te gaan?
De opschaling van het dienjaar ligt op schema. In 2023 is het dienjaar van start gegaan met 132 dienjaarmilitairen. De eerste lichting van 2024 bestaat uit circa 190 mensen. De verwachting is dat de doelstelling van 625 deelnemers in 2024, verspreid over drie lichtingen, zal worden behaald.
Is het primaire doel van het dienjaar het structureel ophogen van de vulling van militaire functies doordat deelnemers vaker kiezen voor een carrière bij Defensie? Zo nee, zou dit niet het doel moeten zijn?
Ja, in de Kamerbrief Dienjaar Defensie van 1 november 2022 (Kamerstuk, 36 200 X, nr. 16) wordt de verhoging van de instroom in de krijgsmacht en de directe bijdrage aan de personele gereedheid als belangrijke doelstelling van het dienjaar genoemd. De verwachting is dat een substantieel aantal deelnemers na het dienjaar kiest voor een carrière bij Defensie, als beroepsmilitair, reservist of burger, en zo bijdraagt aan de verhoging van de personele gereedheid.
Waarom is gekozen voor een doel van 1.000 deelnemers in 2025? Is dat niet te beperkt om de vullingspercentages van de militaire functies snel en substantieel te verhogen? Hoe verdeelt u de 1.000 deelnemers over verschillende krijgsmachtonderdelen?
Bij de vaststelling van het doel van 1.000 deelnemers in 2025 is rekening gehouden met het absorptievermogen van de verschillende krijgsmachtdelen. Gelet op het animo voor het dienjaar onderzoekt Defensie de mogelijkheden om sneller op te schalen.
Gedurende de eerste lichtingen zal ongeveer de helft van de dienjaarmilitairen bij de Landmacht worden ingezet en de rest worden verdeeld over de andere krijgsmachtdelen.
Heeft u al onderzocht wat noodzakelijke aantallen deelnemers zijn voor het dienjaar om daarmee binnen 5 jaar de vullingspercentages van militaire functies naar het gewenste niveau te krijgen? Wat is dit gewenste niveau indien het niet 100% is? Als dit niet onderzocht is, zou u dit niet moeten onderzoeken en gaat u dit nu doen?
Voor het op sterkte krijgen van de krijgsmacht is vanaf 2028 een instroom van 3.000 à 4.000 dienjaarmilitairen per jaar nodig, naast de reguliere instroom van 4.500 beroepsmilitairen per jaar. Daarnaast zet Defensie actief in op meer samenwerking met overheden en het bedrijfsleven om te kunnen beschikken over noodzakelijke capaciteiten bij dreigingssituaties. Onze veiligheid is niet alleen een verantwoordelijkheid van Defensie, maar van de gehele samenleving. Ten slotte wordt de reservisten-capaciteit verder versterkt. Het resultaat van deze inspanningen is een schaalbare krijgsmacht waarbij Defensie in crisistijd kan beschikken over capaciteiten die buiten crisistijd niet voortdurend benodigd zijn.
Hoe krijgt u het dienjaar onder de aandacht van de te bereiken doelgroep? Heeft u al gekeken naar de optie een verplichte enquête te koppelen aan de dienstplichtbrief? Zo nee, bent u bereid deze optie uit te werken?
Het dienjaar wordt onder meer via sociale media onder de aandacht gebracht bij jongeren. Het dienjaar moet gezien worden als een zinvolle en waardevolle invulling van bijvoorbeeld een tussenjaar.
Mede als gevolg van mijn werkbezoek aan Zweden heb ik opdracht gegeven in kaart te brengen hoe een verplichte enquête voor alle 17-jarigen in Nederland vorm zou kunnen krijgen. Met zo’n enquête wordt jongeren gevraagd na te denken over de vraag of ze een vrijwillige bijdrage willen leveren aan de krijgsmacht. Hoewel het aan een nieuw Kabinet is om hierin verdere keuzes te maken, worden verschillende mogelijkheden hiervoor alvast verkend.
Hoe ziet de selectie en/of keuring van deelnemers aan het dienjaar eruit in 2024? Ziet u daar nog ruimte voor verbetering?
De dienjaarmilitairen worden regulier gekeurd als militair. Er wordt gewerkt aan een andere inrichting van het selectie- en keuringsproces die beter aansluit bij de doelgroep van het dienjaar.
Bent u in contact met uw collega’s in Scandinavië over hun varianten van het dienjaar en wat we van hen kunnen leren op dit vlak? Ziet u dat in deze landen de vulgraad van militaire functies hoger is doordat men een variant op het dienjaar heeft? Wat doen ze daar goed waar wij nu van kunnen leren? Hoe zorgen zij voor een permanente binding met de krijgsmacht in hun programma?
In mei vorig jaar heb ik een bezoek gebracht aan mijn Zweedse ambtgenoot en uitvoerig gesproken over het Zweedse dienstplichtmodel. Elk jaar ontvangen ruim 100.000 Zweedse 18-jarigen een verplichte vragenlijst. Op grond van de ingevulde vragenlijsten worden circa 25.000 jongeren opgeroepen voor selectie en keuring. Circa 40% van de jongeren blijkt geschikt om de militaire dienstplicht te vervullen. De selectie van dienstplichtigen vindt plaats op grond van competenties, motivatie en cijferlijst middelbare school. Uiteindelijk worden 6.000 jongeren per jaar opgeroepen voor de militaire dienstplicht. In Zweden is nog discussie over de haalbaarheid van het verder opschalen naar 10.000 jongeren per jaar. Er is nu nog sprake van onvoldoende instructeurs voor dienstplichtigen, problemen met de levering van kleding en persoonsgebonden uitrusting, en onvoldoende legering en oefenterreinen.
De interesse onder Zweedse dienstplichtigen om door te stromen binnen de krijgsmacht na voltooiing van de dienstplicht is 50%: voltijds beroepsmilitair niet zijnde officier (27%), reservist/deeltijd (10%), home guard (4%), officier (3%), reserveofficier (2%), burger (2%). Na voltooiing van de dienstplicht beveelt 82% de dienstplicht aan bij vrienden en/of familie.
Hoe bent u voornemens de opleidingscapaciteit de komende jaren te vergroten om meer deelnemers aan het dienjaar te faciliteren?
De krijgsmacht versterkt de opleidingscapaciteit en innoveert opleidings- en trainingsconcepten vanwege de toename van de instroom van dienjaarmilitairen. Daarbij moet rekening worden gehouden met een goede balans tussen direct beschikbare operationele capaciteit en capaciteit voor opleiding en training. De benodigde opleidings- en trainingscapaciteit zal geleidelijk worden vergroot om meer deelnemers aan het dienjaar te kunnen faciliteren.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat zoveel mogelijk deelnemers aan het dienjaar na afloop kiezen voor een carrière bij Defensie? Hoe gaat u ervoor zorgen dat deelnemers die niet besluiten te gaan voor een carrière bij Defensie wel kiezen voor de rol van reservist?
Het is cruciaal dat dienjaarmilitairen hun tijd bij Defensie als waardevol ervaren. Dienjaarmilitairen worden intensief begeleid en doen ervaring op met de operationele aspecten van het militaire beroep. Defensie blijft gedurende het dienjaar met de militairen in gesprek over hun ervaringen en de mogelijkheden van doorstroom naar een functie als militair, reservist of burger.
Welke vergoedingen krijgen deelnemers aan het dienjaar? Zijn deelnemers hier tevreden over? Bent u voornemens dit de komende jaren nog aan te passen?
Dienjaarmilitairen ontvangen hetzelfde salaris als beroepsmilitairen in dezelfde rang, inclusief vaartoelage en oefentoelage. Tot dusver zijn de dienjaarmilitairen hier positief over.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden voorafgaand het Wetgevingsoverleg personeel & materieel dat gepland staat op 29 januari?
Ja.
De Maatschappelijke Diensttijd |
|
Isa Kahraman (NSC), Tjebbe van Oostenbruggen (NSC) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Pleidooi voor een dienjaar»?1
Ja.
Deelt u de mening van scheidend commandant Landstrijdkrachten Martin Wijnen dat een dienjaar bijdraagt aan de weerbaarheid van de krijgsmacht en de Nederlandse maatschappij als geheel?
Ja. Het dienjaar heeft, zoals aangegeven in de Kamerbrief Dienjaar Defensie van 1 november 2022 (Kamerstuk, 36 200 X, nr. 16, de volgende doelstellingen:
Heeft u in uw beantwoording van feitelijke vragen eerder aangegeven dat in 2023 er 2 lichtingen waren, en dat dit in 2024 wordt opgeschaald naar 3 lichtingen, terwijl de heer Wijnen het getal 600 ingestroomde vrijwilligers voor 2023 noemt? Is hieruit op te maken dat de ambitie van Defensie voor 2024 op 3x300 = 900 vrijwilligers ligt?
Defensie kiest voor het geleidelijk opschalen van het aantal deelnemers aan het Dienjaar Defensie, rekening houdend met het absorptievermogen van de krijgsmacht. In 2023 is het dienjaar van start gegaan met 132 dienjaarmilitairen, verdeeld over de vier krijgsmachtdelen. In 2024 zijn drie lichtingen gepland met in totaal circa 625 deelnemers. In 2025 staat een opschaling naar 1.000 deelnemers per jaar gepland.
Indien ja, vindt u deze ambitie dan in lijn liggen met de breed gedragen wens om de krijgsmacht na jaren van bezuinigen weer op sterkte te krijgen?
Voor het op sterkte krijgen van de krijgsmacht is vanaf 2028 een instroom van 3.000 à 4.000 dienjaarmilitairen per jaar nodig, naast de reguliere instroom van 4.500 beroepsmilitairen per jaar. Daarnaast zet Defensie actief in op meer samenwerking met overheden en het bedrijfsleven om te kunnen beschikken over noodzakelijke capaciteiten bij dreigingssituaties. Onze veiligheid is niet alleen een verantwoordelijkheid van Defensie, maar van de gehele samenleving. Ten slotte wordt de reservisten-capaciteit verder versterkt. Het resultaat van deze inspanningen is een schaalbare krijgsmacht waarbij Defensie in crisistijd kan beschikken over capaciteiten die buiten crisistijd niet voortdurend benodigd zijn.
Deelt u de mening van de heer Wijnen dat er idealiter structureel 2000–3000 vrijwilligers gevonden moeten worden om het personeelstekort bij Defensie (deels) op te lossen en op lange termijn de reservisten-capaciteit op peil te brengen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om de capaciteit structureel op 3000, ofwel 10 lichtingen, te begroten?
Defensie zal aanvullende maatregelen moeten nemen om de personele gereedheid te verbeteren. Er wordt geïnvesteerd in verantwoorde opschaling van het dienjaar. We schalen het dienjaar zo snel als mogelijk op naar 1.000 deelnemers in 2025. Ook bij de verdere uitbreiding na 2025 wordt rekening gehouden met het absorptievermogen van de organisatie, de belangstelling vanuit de doelgroep, de financiering en de borging van de kwaliteit. Het vergroten van de ambitie met betrekking tot het dienjaar betekent overigens niet automatisch een verhoging van het aantal lichtingen.
De forse uitbreiding van de formatie van Defensie vraagt ook andere maatregelen om de vulling te verbeteren. Daarom onderzoekt Defensie initiatieven om invulling te geven aan een schaalbare krijgsmacht.
Zo ja, welke maatregelen gaat u dan nemen om op zo kort mogelijke termijn de opleidings- en kazerneruimte op orde te brengen?
Zie antwoord vraag 6.
Indien ja op vraag 6, welke randvoorwaarden gaat u nog meer op orde brengen? Wat is uw beeld bij de salariëring, opleidingsaanbod en wervingscampagnes die benodigd zijn voor het werven van 3000 vrijwilligers?
Zie antwoord vraag 6.
Acht de heer Wijnen het van groot belang dat het bedrijfsleven wordt betrokken bij de weerbaarheid van ons land? Zo ja, kunt u aangeven hoe het staat met de initiatieven die momenteel op dit punt worden ontplooid?
Ja. Onze weerbaarheid is niet alleen een verantwoordelijkheid van Defensie, maar van de gehele samenleving. Daarom zet Defensie actief in op meer samenwerking met het bedrijfsleven om te kunnen beschikken over noodzakelijke capaciteiten bij dreigingssituaties. Zo heeft Defensie recentelijk twee overeenkomsten gesloten met Thales en Jan de Rijk Logistics over de uitwisseling van HR-ecoreservisten met het Vuursteun Commando (Vustco) respectievelijk het Bevoorrading- en transportcommando (B&Tco) van de Landmacht. De HR-ecoreservist heeft niet langer twee werkgevers, maar alleen een dienstverband bij de civiele werkgever. Defensie vergoedt het bedrijf voor het aantal uren inzet van de reservist. Over die inzet worden goede afspraken gemaakt tussen het bedrijf en Defensie. Thales gaat een aantal reservisten leveren die gaan werken met producten die zij zelf ontwikkelen. Jan de Rijk levert een chauffeur aan Defensie en naar verwachting zullen andere chauffeurs volgen, die als reservist worden ingezet.
Defensie versterkt met deze nieuwe constructie de positie van de reservist en verwacht ook met andere civiele werkgevers vergelijkbare overeenkomsten te kunnen sluiten.
Vindt u de initiatieven die reeds worden ontplooid voldoende om aan het ambitieniveau te komen dat de heer Wijnen schetst in zijn interview? Zo nee, welke initiatieven gaat u dan nog extra ontplooien in 2024?
Nee, de stappen die Defensie de afgelopen periode heeft gezet om de instroom te verhogen, de uitstroom te beperken en schaalbaarheid te introduceren om zo te groeien en te transformeren naar een toekomstbestendige krijgsmacht zijn vooralsnog onvoldoende. In de Kamerbrief stand van zaken BBI (Kamerstuk 36 410 X, nr. 7) en de Stand van Defensie najaar 2023 (Kamerstuk 36 410 X, nr. 5 is gesteld dat de BBI-maatregelen de kans moet krijgen om effect te sorteren, maar dat er tegelijkertijd meer nodig is om de personele gereedheid te verbeteren. Mede als gevolg van mijn werkbezoek aan Zweden heb ik opdracht gegeven in kaart te brengen hoe een verplichte enquête voor alle 17-jarigen in Nederland vorm zou kunnen krijgen. Met zo’n enquête wordt jongeren gevraagd na te denken over de vraag of ze een vrijwillige bijdrage willen leveren aan de krijgsmacht. Hoewel het aan een nieuw Kabinet is om hierin verdere keuzes te maken, worden verschillende mogelijkheden hiervoor alvast verkend.
De voorgenomen sluiting van het Walaardt Sacré Kamp dat sinds de zomer 2021 fungeert als opvanglocatie voor Afghaanse vluchtelingen |
|
Eddy van Hijum (CDA), Isa Kahraman (NSC), Caspar Veldkamp (NSC) |
|
Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de voorgenomen sluiting van het Walaardt Sacré Kamp in Huis ter Heide (gemeente Zeist), dat sinds de zomer 2021 fungeert als opvanglocatie voor Afghaanse vluchtelingen en hun gezinsleden?1
Ja.
Klopt het dat Ministerie van Defensie aan het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) heeft laten weten dat in maart alle vluchtelingen vertrokken moeten zijn?
Defensie ondersteunt al geruime tijd de opvang van ontheemden uit Oekraïne en asielzoekers op verzoek van civiele autoriteiten, zoals COA en gemeenten. In de afgelopen jaren heeft Defensie een helpende hand geboden bij capaciteitstekorten in de opvang. Dit geschiedt altijd met een duidelijke einddatum. Wat betreft het Walaardt Sacré Kamp in Huis ter Heide was deze einddatum voorzien op 31 december 2023. Het COA en het Ministerie van Justitie en Veiligheid zijn met Defensie en in samenspraak met de gemeente Zeist een geleidelijke afbouw richting juli 2024 overeengekomen. Defensie gaat de kazerne in 2024 weer gereed maken voor de groeiende, eigen organisatie, onder andere om operationele eenheden gereed te stellen.
Bent u er van op de hoogte dat het gemeentebestuur en omwonenden achter de locatie als opvangplek voor Afghaanse vluchtelingen staan?
Ja.
Hoe verhoudt de voorgenomen sluiting zich tot uw oproep van 8 december aan gemeenten om vierduizend extra opvangplekken beschikbaar te stellen, waarbij u locaties van defensie expliciet als optie noemde?
Op de locatie in Huis ter Heide worden op dit moment ca. 250 Afghaanse asielzoekers opgevangen. De locatie zou, in verband met renovatiewerkzaamheden, per 1 januari 2024 gesloten worden. De gemeente Zeist alsmede meerdere omwonenden van het Walaardt Sacré Kamp hebben, in verband met het tekort aan opvangplekken, verzocht om de locatie open te houden. Op 21 december jl. is door uw Kamer een motie aangenomen waarin u het kabinet verzoekt om te onderzoeken of er een mogelijkheid is om de locatie langer open te houden, of om het afbouwpad naar sluiting te verlengen.2 In het verlengde van deze motie zijn het COA en het Ministerie van Justitie en Veiligheid met Defensie in samenspraak met de gemeente Zeist een geleidelijke afbouw richting juli 2024 overeengekomen. Defensie gaat de kazerne in 2024 weer gereed maken ten behoeve van de groeiende, eigen organisatie. Defensie houdt met de gemeente Zeist contact over de periode tot aan 1 juli 2024.
Defensie blijft, ook na juli 2024, in nauwe verbinding met het COA en met gemeenten om steeds opnieuw te kijken waar Defensie tijdelijk de opvang van asielzoekers kan ondersteunen.
Bent u bereid om de voorgenomen sluiting te heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
In overeenstemming met het COA en in samenspraak met de gemeente Zeist heeft Defensie besloten om de locatie langer beschikbaar te stellen. Tegelijkertijd moet het Walaardt Sacré Kamp in 2024 weer gereed worden gemaakt voor gebruik door de eigen organisatie. Op het naast gelegen Camp New Amsterdam worden de werkzaamheden uitgebreid, hierdoor is het Walaardt Sacré Kamp nodig voor legering, facilitaire en andere ondersteunende functies.
Voor overige informatie wordt u verwezen naar het antwoord op vraag 4.
Kunt u aangeven of er nog meer locaties van het Ministerie van Defensie zijn die worden ingezet voor asielopvang en waarbij de termijn op korte termijn afloopt?
Ja. De overeenkomst voor de opvang van Oekraïense ontheemden op de Generaal Winkelmankazerne in De Harskamp is verlengd. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid en Defensie zijn in samenspraak met de gemeente Zeist overeengekomen dat deze opvang verlengt wordt tot 30 juni 2024, waarbij een afbouwplan van toepassing is vanaf 1 april 2024. Over de periode tot aan 1 juli 2024 houdt Defensie contact met de gemeente Zeist.
In hoeverre wordt door het Ministerie van Defensie actief (mee)gezocht naar tijdelijke opvanglocaties en worden gemeentebesturen actief benaderd met het verzoek om toestemming?
Defensie staat in nauwe verbinding met het COA en met gemeenten om steeds opnieuw te kijken waar Defensie tijdelijk de opvang van asielzoekers kan ondersteunen. Defensie draagt hiermee bij aan de landelijke opvang problematiek, maar dat is geen structurele oplossing. Defensie ondersteunt waar mogelijk. Tegelijkertijd onderstreep ik het belang dat militaire locaties kunnen worden gebruikt om operationele eenheden gereed te stellen.
Welke mogelijkheden bieden het nationaal programma Ruimte voor Defensie en het Strategisch Vastgoedplan (waaronder het afstoten van kazernes) voor de tijdelijke opvang van vluchtelingen?
Het Walaardt Sacre Kamp maakt onderdeel uit van de Transformatie van het Vastgoed van Defensie, het programma dat is opgezet voor de uitvoering van het Strategisch Vastgoedplan (SVP) 2022. Elk verzoek van het COA aan Defensie om tijdelijk locaties beschikbaar te stellen voor asielopvang wordt met het oog op de noodzaak van de resultaten van het SVP bezien op de (on)mogelijkheden.
Het SVP is nauw verweven met het Nationaal Programma Ruimte voor Defensie (NPRD). De groei van Defensie vertaalt zich in meer militairen en burgers, meer en nieuw materieel en meer militaire activiteit. Dat betekent ook meer ruimte voor opleiden, trainen en oefenen. Aan deze concrete (direct en indirect) ruimtelijke behoefte wordt met het NPRD invulling gegeven. Op dit moment ligt de Notitie Reikwijdte en Detailniveau ter inzage, waarin beschreven wordt welke concrete locaties worden onderzocht. Het gaat hierbij om bestaande locaties, die al door de krijgsmacht in gebruik zijn en eventuele nieuwe locaties. Of en zo ja welke consequenties dit heeft voor de tijdelijke opvang van asielzoekers is op dit moment niet te zeggen. Een besluit over deze locaties wordt door een volgend kabinet genomen en op basis daarvan volgt uitwerking in planologisch-juridische besluiten. Gelet op de doorlooptijden worden naar verwachting de huidige, tijdelijke afspraken niet door het NPRD geraakt.
Begeleiding van probleemjongeren door de krijgsmacht. |
|
Harmen Krul (CDA), Anne Kuik (CDA) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over probleemjongeren die bij Defensie een tweede kans hebben gekregen?1
Ja.
Klopt het dat in de voorgaande twee jaar 240 probleemjongeren, veelal met een strafblad, de kans hebben gekregen een opleiding te volgen bij de Landmacht om zo hun leven weer op de rit te krijgen, van wie 31 jongeren daadwerkelijk militair zijn geworden?
Van de 240 deelnemende jongeren in de periode januari 2020 tot december 2022 zijn 136 jongeren weer succesvol naar school of aan het werk gegaan. Van deze 240 deelnemers zijn 28 jongeren militair geworden.
Klopt het dat nog eens 136 probleemjongeren op het rechte pad zijn gebleven door hen structuur, regelmaat en duidelijkheid te bieden en terug zijn gegaan naar school of aan het werk zijn gegaan?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt dit zich tot de uitspraken van de Minister voor Rechtsbescherming dat de proef van de Landmacht met probleemjongeren «weinig succesvol» was, omdat er maar één jongere gekozen zou hebben voor een militaire carrière en de rest uitgevallen zou zijn? (Kamerstuk 28 741, nr. 105, blz. 38)
Wat de Minister voor Rechtsbescherming met zijn antwoord tijdens het commissiedebat bedoelde te zeggen was dat het Bijzonder Begeleidingstraject Jongeren-Koninklijke Landmacht (BBJ-KL) voor een deel van de doelgroep, namelijk jongeren met justitiële antecedenten, minder geschikt is. Dit is gelegen in het feit dat veel van de jongeren met justitiële antecedenten die worden aangemeld via een professionele hulpverlener of instantie een te zwaar strafblad hebben. Te zware justitiële antecedenten (waaronder gewapende straatroof, handel in harddrugs, heling, pinpas fraude, afpersing, witwassen) en veroordelingen tot meer dan 40 uur taakstraf of vrijheidsstraffen worden genoemd als de belangrijkste reden voor het niet opnemen in het BBJ-KL. Ook een gebrek aan intrinsieke motivatie was regelmatig een reden om iemand niet op te nemen in het traject. Van de 319 jongeren die via een professionele hulpverlener of instantie zijn aangemeld bij BBJ-KL in de periode januari 2020 – december 2022 zijn 79 kandidaten niet opgenomen in het traject. Het aantal kandidaten hiervan dat specifiek vanwege hun justitiële antecedenten is afgevallen is niet bekend. De uitspraak dat slechts één jongere gekozen zou hebben voor een militaire carrière was inderdaad onjuist, zoals blijkt uit het antwoord op vraag 2.
Acht u het Bijzonder Begeleidingstraject Jongeren-Koninklijke Landmacht (BBJ-KL) succesvol? Bent u bereid de resultaten onder de aandacht te brengen bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid?
Het begeleiden van jongeren is geen primaire taak van Defensie. Met het BBJ-KL wil Defensie in verbinding staan met de samenleving en binnen de afgesproken kaders een bijdrage leveren aan het verminderen van de jongerenproblematiek in Nederland. Het succes van dit project is tweeledig: 136 deelnemers zijn weer succesvol naar school of aan het werk gegaan waarvan 28 militair zijn geworden. De Minister voor Rechtsbescherming is op de hoogte van het traject en er wordt gekeken hoe het Ministerie van Justitie en Veiligheid in de toekomst betrokken kan worden bij het BBJ-KL.
Deelt u het standpunt van toenmalig Minister van Defensie Kamp «De opvang en behandeling van probleemjongeren valt niet onder de taken en verantwoordelijkheden van Defensie» of deelt u de mening dat Defensie een belangrijke vormende, maatschappelijke rol kan vervullen om jongeren discipline en normbesef bij te brengen en uit de handen van de criminaliteit te houden?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid de mogelijkheden te onderzoeken om het project BBJ-KL te verbeteren en uit te breiden?
De Landmacht beschikt over een klein projectteam BBJ KL. Uitbreiding van deze capaciteit is niet aan de orde. Defensie moet haar schaarse (instructie)capaciteit immers primair inzetten voor haar kerntaken. Wel is er nog ruimte om binnen de bestaande capaciteit het aantal deelnemers uit te breiden tot maximaal 200 jongeren per jaar.
Gemeenten kunnen jongeren voordragen voor dit begeleidingstraject. Maar niet alle gemeenten weten de Landmacht te vinden. Daarom spant het projectteam BBJ-KL, dat overigens volledig is samengesteld uit veteranen, zich in om haar netwerk in gemeenten verder uit te breiden via onder meer jeugdzorg, HALT, jongerenloketten en jeugdhulporganisaties.
Welke lering kan er getrokken worden uit het project «Een Nieuw Begin» van het Korps Mariniers op Curaçao om jongeren uit de handen van de criminaliteit te houden? Klopt het dat 75 procent van de jongeren het traject succesvol afrondt?
Het project «Een nieuw begin» beoogt jongeren op Curaçao en Aruba perspectief op werk te bieden en is geïnitieerd door het landsbestuur op deze eilanden. Het project bestaat uit vijf fasen: werving en selectie, sociaal vormingstraject, leer-werktraject, stageperiode, overgang naar werk. Het Korps Mariniers is verantwoordelijk voor het sociaal vormingstraject. Dit traject wordt in samenspraak met het landsbestuur op Curaçao en Aruba uitgevoerd.
Het succes van dit project op de eilanden − 75 procent van de jongeren rondt het traject succesvol af − hangt samen met de fasering, de continue begeleiding van de jongeren door maatschappelijk werkers en een passende onkostenvergoeding. De positieve mond-tot-mondreclame zorgt voor aanwas van gemotiveerde jongeren. Initieel werd het project opgezet voor alleen mannen, sinds vorig jaar draait er op Curaçao en Aruba ook een pilot voor vrouwen.
Is het succes hiervan te verklaren doordat de jongeren naast disciplinering en teambuilding ook een leer-werk traject krijgen aangeboden met een baangarantie en gedurende het hele traject worden begeleid door maatschappelijk werkers?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid de begeleiding van probleemjongeren door Defensie te betrekken bij het programma Preventie met Gezag van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, dat erop gericht is om te voorkomen dat jongeren zich op het criminele pad begeven, en om criminele carrières van jongeren in de kiem te smoren?
Preventie met Gezag, de brede preventie-aanpak van (georganiseerde en ondermijnende) jeugdcriminaliteit, wordt ingericht bij en door de deelnemende gemeenten met inzet van de (lokale) justitiële partners. Het is dan ook aan hen om interventies gericht op de lokale problematiek en doelgroep in te zetten.
Kunnen gemeenten kansarme jongeren voordragen bij de Landmacht voor het BBJ-KL? Welke mogelijkheden ziet u om bij gemeenten uit te vragen wat hun behoeften zijn en welke rol Defensie kan vervullen, bijvoorbeeld ook met inzet van veteranen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid overheidsbreed de samenwerkingsmogelijkheden te versterken om de projecten bij Defensie voor probleemjongeren te combineren met toekomstmogelijkheden, werk en opleiding?
De kracht van het project BBJ-KL zit in de kleinschaligheid en het intensieve persoonlijke contact. Verbreding van de doelstelling van het project naar werk- en opleidingsmogelijkheden voor jongeren draagt niet bij aan de doelstelling van het traject.
Chroom-6 zaken |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Bent u ermee bekend dat al in de jaren tachtig bij de Prepositioned Organizational Materiel Storage (POMS) locaties het middel chroom-6 werd gebruikt? Zo ja, kunt u een kopie van de toen aanwezige veiligheidsblad of -bladen zoals door de fabrikant opgesteld aan de Kamer doen toekomen?
Ja. Met de brief van 4 juni 2018 (Kamerstuk 34 775 X, nr. 126) is uw Kamer geïnformeerd over de bevindingen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) naar aanleiding van het onderzoek naar de mogelijke effecten voor de gezondheid voor (ex-)medewerkers van de Prepositioned Organizational Materiel Storage van de NAVO (POMS-locaties) als gevolg van blootstelling aan chroom-6 tijdens hun werkzaamheden. Uit het rapport van het RIVM blijkt dat tussen 1984 en 2006 op de vijf POMS-locaties chroom-6-houdende verf is gebruikt en dat Defensiemedewerkers op de vijf POMS-locaties hieraan kunnen zijn blootgesteld (RIVM rapport 2018-0016).
Een Veiligheidsinformatieblad (VIB) – of in het Engels: Material Safety Data Sheet (MSDS) – wordt door de fabrikant opgesteld voor een bedrijfsstof (middel). Chroom-6 kan een van de bestanddelen van een middel zijn maar is geen middel op zich. De beschikbare VIB’s zijn in 2018 openbaar gemaakt, ook die uit de jaren tachtig.1
Deelt u de mening dat in de Material Safety Data Sheets (MSDS) een aantal risico’s stond vermeld, waaronder een aantal voor de mens gevaarlijke ziektes, onder andere het gevaar op darmkanker?
Op een VIB staan de risico’s vermeld die op het moment van uitgifte bekend zijn. Op een VIB hoeft, indien relevant, alleen te staan dat een bepaalde stof kanker kan veroorzaken. De specifieke soort van kanker, bijvoorbeeld darmkanker, wordt daarbij niet genoemd.
Kunt u verklaren waarom juist deze dodelijke aandoening, darmkanker, door het RIVM van de lijst is geschrapt van mogelijke gevolgen van het gebruik van chroom-6 terwijl de fabrikant deze ziekte wel als risico heeft benoemd?
Van chroom-6 is bekend dat blootstelling daaraan het risico op het krijgen van een aandoening, waaronder kanker, kan verhogen. De mate waarin bewijs is voor een oorzakelijk verband tussen een aandoening en chroom-6, verschilt echter per aandoening. De manier van blootstelling (blootstellingsroute) bepaalt mede het risico op het krijgen van een aandoening.
Darmkanker heeft nooit op de RIVM-lijst gestaan. Het RIVM is in 2015 gestart met het onderzoek naar mogelijke blootstelling aan chroom-6 bij het werken op de POMS-locaties van Defensie.
In afwachting van de resultaten van dit langlopende onderzoek, is door Defensie met de Centrales voor Overheidspersoneel de Tijdelijke regeling tegemoetkoming en ondersteuning slachtoffers blootstelling chroom VI houdende stoffen defensie (Tijdelijke Coulanceregeling) ingesteld. Zo kon, vooruitlopend op de uitkomsten van het RIVM-onderzoek, hulp worden geboden aan de (oud-)medewerkers die ziek zijn en in een schrijnende situatie zitten en hoefden zij niet te lang te wachten om toch een tegemoetkoming te krijgen. Hiervoor heeft Defensie een lijst met mogelijke aandoeningen laten opstellen. Het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (NCvB) heeft in december 2014 daarvoor een oriënterend literatuuronderzoek uitgevoerd waarin is gekeken welke chronische aandoeningen verband kunnen houden met blootstelling aan chroom-6 op de werkplek. Uit dit onderzoek kwamen beperkte aanwijzingen voor een verband tussen blootstelling aan chroom-6 en kanker in het maag-darmkanaal.
Het RIVM heeft parallel aan het uitvoeren van de onderzoeken naar blootstelling en manier van werken bij de POMS, in 2018 de chroom-6 «ziektelijst» opgeleverd (RIVM-rapport 2018-0166). Voor het bepalen van de waarschijnlijkheid dat een ziekte kan worden veroorzaakt door blootstelling aan chroom-6, gebruikt het RIVM de standaard wetenschappelijke benadering, zie ook de brief aan uw Kamer van 15 mei 2020 (Kamerstuk 35 300 X). Dit onderzoek was diepgaander en ook werd, specifieker dan bij het opstellen van de lijst voor de Tijdelijke Coulanceregeling, gekeken naar de relevante blootstellingsroutes bij mensen in de werksituatie. Er werd gebruik gemaakt van de op dat moment beschikbare literatuur en een beoordeling door experts van buiten en binnen het RIVM. De aandoeningen werden ingedeeld in vier categorieën, op basis van de mate van waarschijnlijkheid van een oorzakelijk verband met blootstelling aan chroom-6.
In tegenstelling tot het NCvB heeft het RIVM bovendien alle kankers van het maagdarmkanaal apart beoordeeld. Voor maagkanker werd geconcludeerd dat chroom-6 ervan wordt verdacht deze aandoening te kunnen veroorzaken (categorie 2). Voor dunnedarmkanker werd geconcludeerd dat onvoldoende duidelijk is of chroom-6 deze ziekte kan veroorzaken bij mensen (categorie 3). Andere aandoeningen van het maag-darmkanaal vallen in categorie 4; er zijn geen, of geen overtuigende aanwijzingen, dat blootstelling aan chroom-6 deze aandoeningen kan veroorzaken bij mensen.
Specifiek voor dikkedarmkanker bleek uit de beschikbare studies bij mensen geen bewijs voor een verhoogd risico bij mensen. Alleen uit dierstudies kwam een aanwijzing voor een verband uit een studie met hoge blootstelling via chroom-6-houdend drinkwater.
De Tijdelijke Coulanceregeling is op deze uitkomsten aangepast.
Op basis van het volledige onderzoek van het RIVM, is een definitieve Regeling uitkering chroom-6 Defensie (Uitkeringsregeling) vastgesteld in 2018. Hierbij zijn niet alleen aandoeningen die in categorie 1 waren ingedeeld opgenomen maar ook die in categorie 2, waarbij er slechts een verdenking is. Dit betekent dat aandoeningen in categorie 3, waarvoor onvoldoende duidelijk is dat blootstelling aan chroom-6 deze kan veroorzaken, of categorie 4, waarvoor geen (overtuigende) aanwijzing is dat blootstelling aan chroom-6 deze kan veroorzaken, niet opgenomen zijn in de Uitkeringsregeling. Dit is in lijn met andere soortgelijke schadevergoedingsregelingen, zoals de asbestregeling en de regeling Tegemoetkoming Stoffengerelateerde Beroepsziekten.
Dit onderzoek naar de gezondheidsrisico’s wordt op verzoek van Defensie elke twee jaar geactualiseerd (RIVM-briefrapport 2020-0019 en 2021-0176). Op dit moment loopt de derde actualisatie, waarin opnieuw gekeken wordt naar nieuwe wetenschappelijke inzichten en of dit mogelijk een aanpassing van de ziektelijst noodzakelijk maakt.
Kunt u verklaren waarom darmkanker oorspronkelijk wel op de RIVM-lijst van mogelijke ziektes ten gevolge van chroom-6 gebruik stond en later van die lijst is verwijderd, in tegenspraak met de mening daarover van de fabrikant en de risicolijsten van de Amerikaanse Defensie?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom schrapt het RIVM gevaren van de lijst die de fabrikant juist wel als gevaarlijke risico’s aanmerkt?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u ervan op de hoogte dat de aan het personeel verstrekte persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM’s) in de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw van inferieure kwaliteit waren en aan geen enkele norm voldeden, waardoor Defensiemedewerkers ondanks dat er PBM’s gebruikt werden toch onnodig aan de gevaarlijke risico’s van chroom-6 werden blootgesteld?
In de brief aan uw Kamer van 4 juni 2018 (Kamerstuk 34 775 X, nr. 126) werd geschreven dat het tot medio jaren negentig ontbrak aan tijdige aandacht voor beheersmaatregelen, zorgvuldige registratie van het gebruik van gevaarlijk stoffen, voldoende kwaliteit en beschikbaarheid van persoonlijke beschermingsmiddelen, effectief toezicht op naleving van de gebruiksvoorschriften en periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek voor medewerkers die risico’s liepen in hun werk. De zorg voor een veilige werkplek voldeed bij Defensie destijds niet aan de wettelijke verplichtingen. Daarbij is Defensie tekortgeschoten en heeft Defensie als werkgever toen niet voldaan aan haar zorgplicht. Daarvoor heeft de toenmalig Staatssecretaris haar excuses aangeboden.
Bent u ervan op de hoogte dat medewerkers van Defensie die in de jaren tachtig en negentig bij POMS-faciliteiten werkten en uiteindelijk aan darmkanker zijn overleden tot op heden geen cent schadevergoeding, noch smartengeld hebben ontvangen?
Defensie baseert zich op de uitkomsten van de onderzoeken van het RIVM naar de gezondheidsrisico’s van werken met chroom-6 op de POMS-locaties. Om een uitkering te kunnen krijgen, is het nodig dat het werken met chroom-6 de ziekte kan veroorzaken bij mensen (er is voldoende bewijs; categorie 1) of dat chroom-6 ervan wordt verdacht deze te kunnen veroorzaken (er is beperkt bewijs; categorie 2). Nu er onvoldoende bewijs is dat dunnedarmkanker (categorie 3) en dikkedarmkanker (categorie 4) kunnen worden veroorzaakt door chroom-6, wordt hiervoor geen uitkering (waaronder smartengeld) verstrekt.
Bent u ermee bekend dat er door het werken met chroom-6 op enige termijn daarna psychische problemen dan wel hersenschade kan optreden?
Het RIVM is niet bekend met studies naar psychische effecten van chroom-6 blootstelling.
In het onderzoek naar gezondheidsrisico’s zijn geen, of geen overtuigende aanwijzingen gevonden in de huidige wetenschappelijke studies bij mensen en proefdieren dat blootstelling aan chroom-6 onomkeerbare aandoeningen van het centrale zenuwstelsel kan veroorzaken.
Als u met psychische problemen doelt op angstklachten, dan verwijs ik u naar mijn brief van 31 maart 2023 (Kamerstuk 36 200 X, nr. 71). Claims in verband met angstschade worden op individuele basis beoordeeld. Daarbij moet de (angst)schade gemotiveerd worden. In situaties waarin de (oud-)medewerker aantoonbaar schade lijdt door angst voor de blootstelling aan chroom-6, of een andere gevaarlijke stof, wordt de schade vergoed.
Ik begrijp dat (oud-)medewerkers die blootgesteld zijn aan chroom-6 en als gevolg daarvan tot een risicogroep behoren, zorgen kunnen hebben over hun gezondheid. Aan deze (oud-)medewerkers biedt Defensie het Persoonlijk Gezondheidskundig Consult aan dat door de Polikliniek Mens & Arbeid van het Amsterdam Medisch Centrum wordt uitgevoerd. Indien uit het consult volgt dat nader medisch chroom-6 gerelateerd onderzoek wenselijk is, kan de Polikliniek Mens & Arbeid hiervoor doorverwijzen. De eventuele kosten van het verplicht eigen risico voor de ziektekostenverzekering worden in dit geval door Defensie vergoed.
Bent u ermee bekend dat in de POMS-werkplaatsen tot wel 500 keer hogere concentraties van onder andere chroom-6 voorkwamen dan bij andere locaties waar met chroom-6 werd gewerkt?
Daarmee ben ik niet bekend. Meetgegevens die deze uitspraak onderbouwen heeft het RIVM gedurende het onderzoek niet aangetroffen. Wel wordt in het rapport over blootstelling bij de POMS-locaties (Universiteit Utrecht – Eindrapport WP4 Blootstelling, van 26 januari 2018) in paragraaf 4.4 een vergelijking gemaakt tussen de beschikbare meetgegevens bij de POMS-locaties en andere Defensieonderdelen. Hierin wordt geconcludeerd dat de uitkomsten van de metingen naar chroomverbindingen op POMS-locaties (Tabel 12) en de Koninklijke Landmacht (Tabel 15) vergelijkbaar zijn.
Bent u ermee bekend dat de NS, waar ook werknemers schade leden door het gebruik van chroom-6, tot bedragen van 42.000 euro zijn gecompenseerd voor de zware ziektegevallen?
Ik ben er van op de hoogte dat de Regeling uitkering chroom-6 Nederlandse Spoorwegen in 2022 in werking is getreden.
Waarom wordt door Defensie zonder verder voorbehoud vastgehouden aan het rapport «Begrensde Ruimhartigheid' van de commissie Uitkeringsregeling chroom-6 vastgehouden, terwijl daar aantoonbaar onjuiste zaken in staan?
De Commissie heeft haar onderzoek zorgvuldig en volledig uitgevoerd en met haar analyse en antwoorden de gevraagde duidelijkheid verschaft. Daarmee heeft zij bijgedragen aan de verbetering van de Uitkeringsregeling chroom-6 en de uitvoering daarvan. Ik ben niet bekend met onjuiste zaken in het rapport.
Bent u ermee bekend dat een voorman van Defensie, werkzaam bij POMS in de jaren tachtig, die bij zijn superieur vroeg om betere beschermingsmiddelen te horen kreeg dat er voor hem tien anderen op een baan stonden te wachten en hij daarom tevergeefs om betere bescherming vroeg?
Ja. In de rapportage van het RIVM-onderzoek Arbeidsbescherming en veiligheid bij de POMS (RIVM rapport 2018-0052) wordt deze specifieke situatie beschreven, namelijk in paragraaf 3.3.5.2.1.
Waarom houdt u vast aan het adagium dat de compensatie voor ex-chroom-6-gebruikers niet mag afwijken van ex-werknemers die met andere gevaarlijke stoffen werkten? Ontkent u dat niet alle toxische stoffen dezelfde gevaren en risico’s hebben en dat juist chroom-6, zoals ruimschoots aangetoond, zijn eigen bijzondere risico’s kent en daarom niet vergelijkbaar is met andere toxische middelen?
Verschillende gevaarlijke stoffen brengen verschillende gezondheidsrisico’s met zich mee. Wat chroom-6 onderscheidt van andere stoffen is dat naar chroom-6 relatief veel onderzoek is gedaan wereldwijd. Dit betekent echter niet dat dit een ander (aansprakelijkheids)regime met zich mee brengt. De hoogte van de schade die door Defensie als (oud-)werkgever moet worden vergoed, hangt voornamelijk af van de aard en de ernst van de (letsel)schade.
Kunt u uitleggen waarom een weduwe van een chroom-6 slachtoffer, overleden aan darmkanker ten gevolge van zijn werk bij POMS in de jaren tachtig en negentig en overleden in 2009, tot op de dag van vandaag nul euro compensatie heeft ontvangen?
Vanwege privacy redenen kan ik niet in gaan op individuele dossiers. Wel wijs ik u op het antwoord op vraag 7. Om in aanmerking te kunnen komen voor compensatie, moet aannemelijk gemaakt worden dat de ziekte is ontstaan door de blootstelling tijdens de werkzaamheden.
Is het juist dat er aan sommige ex-werknemers van POMS wel grote compensatiebedragen zijn betaald maar dan slechts onder voorwaarde van het akkoord moeten gaan met een zwijgplicht? Zo ja, hoeveel ex-werknemers betrof dit en welke bedragen zijn aan deze ex-werknemers als compensatie betaald?
Nee, dit is niet juist. Nadat een regeling is getroffen in een letselschadezaak, stelt Defensie een vaststellingsovereenkomst op die door beide partijen wordt ondertekend. In deze overeenkomst wordt vastgelegd welk bedrag aan schadevergoeding wordt betaald en waarvoor deze schadevergoeding wordt betaald. In de vaststellingsovereenkomst staat niets over een geheimhoudingsplicht. Dit is geen voorwaarde voor het treffen van een regeling.
Bent u ermee bekend dat slachtoffers van chroom-6 persoonlijk moesten tekenen om in aanmerking te kunnen komen voor compensatie en dat inmiddels overleden slachtoffers dat uiteraard niet konden en dat daarom hun nabestaanden geen enkele compensatie ontvingen?
Ook als de (oud-)medewerker was overleden voordat de Tijdelijke regeling tegemoetkoming en ondersteuning slachtoffers blootstelling chroom VI houdende stoffen defensie (Tijdelijke regeling) in werking trad, kunnen nabestaanden op grond van de Uitkeringsregeling chroom-6 in aanmerking komen voor het materiële deel van de uitkering van € 4.374,22 (prijspeil 2023) waar de (oud-)medewerker voor in aanmerking zou zijn gekomen. Daarbij krijgt de nabestaande dan ook het materiële deel voor de nabestaande. Dit bedrag is ook € 4.374,22 (voor bijvoorbeeld begrafeniskosten). Dit komt neer op in totaal € 8.748,44. Hierover informeerde ik uw Kamer in mijn brief van 31 maart 2023 (Kamerstuk 36 200 X, nr. 52). Daarin informeerde ik u ook over de verhoging van het nabestaandenuitkering en over de verruiming van de mogelijkheid op het recht op een uitkering. Het gaat dan om de situatie waarin de (oud-)medewerker concreet kenbaar heeft gemaakt dat hij of zij een aanvraag wil indienen, maar dat nog niet had gedaan. Het moet duidelijk (objectiveerbaar) zijn dat de (oud-)medewerker de intentie had een aanvraag in te dienen. Over beide wijzigingen vindt thans overleg plaats met de Centrales voor Overheidspersoneel.
Daarnaast kan de nabestaande – naast de uitkeringen uit de Uitkeringsregeling – een claim indienen bij Defensie voor de overlijdensschade die ontstaat door het overlijden van de (oud-)medewerker. Overlijdensschade is de materiële schade die ontstaat doordat de overleden (oud-)medewerker de nabestaande niet meer kan onderhouden of verzorgen. Hieronder vallen ook de kosten van de begrafenis en de kosten van gederfd levensonderhoud.
Bent u ermee bekend dat er in de jaren tachtig geen PBM’s werden verstrekt als die niet door de Amerikanen werden betaald en dat terwijl er door Defensie mensen ter beschikking werden gesteld om voor de Amerikanen werkzaamheden uit te voeren waarbij er met ondere andere chroom-6 werd gewerkt?
Ja. Het Nederlandse Ministerie van Defensie was als werkgever verantwoordelijk voor het arbobeleid op de POMS-locaties. De verantwoordelijkheid voor het inrichten van de POMS-locaties, inclusief de veiligheidsvoorzieningen voor het gebruik van verf, lag bij het Amerikaanse Ministerie van Defensie. De Amerikaanse veiligheidsvoorschriften voor deze voorzieningen waren leidend, tenzij de Nederlandse wet- en regelgeving strenger was – dan moest deze laatste worden gevolgd. Nederland moest in voorkomende gevallen een verzoek voor de financiering van extra maatregelen bij de Amerikanen indienen, onderbouwd met de Nederlandse wet- en regelgeving.
Kunt u aangeven hoe vaak (middels onderhoudslogs of anderszins) in die tijd de filters van de afzuiging werd vervangen of gereinigd? Is het uit te sluiten dat door te weinig vervanging er vrijwel constant te hoge concentraties chroom-6 stof in de lucht hingen die door de werknemers werd ingeademd?
Op de vijf POMS-locaties waren op verschillende afdelingen verschillende soorten afzuigingen met filters operationeel. Het RIVM-onderzoek, gebaseerd op zowel documenten als gesprekken met medewerkers en leidinggevenden uit die tijd, stelt dat een aantal van de filters op specifieke locaties één à twee keer per jaar werden vervangen. Bij het beoordelen van de blootstelling aan chroom-6 per functie (en daarmee de risicobeoordeling) is rekening gehouden met de taken vervanging en reiniging van verschillende soorten filters. Er is echter geen compleet beeld verkregen van het regime van vervanging en/of reiniging van alle typen filters. Een uitspraak over mogelijk verhoogde concentraties chroom-6 in de lucht als gevolg hiervan is niet te geven.
Bent u ermee bekend dat er ten tijde van de Golfoorlog een enorme toename was in de werkzaamheden met chroom-6 omdat alles op dat moment in zandkleur moest worden gespoten en geverfd? Is het niet zo dat juist in die tijd er wederom een hele groep werknemers onnodig en te vaak aan hoge concentraties chroom-6 werd blootgesteld?
De tijdsdruk van de werkzaamheden rond verschillende buitenlandse missies is in het RIVM-onderzoek naar voren gekomen (zie rapport WP4, o.a. op pagina 60 e.v.).
De bijdragen aan missies vanaf 1990 (Golfoorlog, Balkanoorlog) vereisten aanmerkelijk meer (over)verfactiviteiten, waarbij honderden voertuigen in enkele weken op de POMS-locaties moesten worden overgespoten in andere kleuren. Dit gebeurde echter met niet-chroom-6- houdende verf en het schuren gebeurde oppervlakkig. De toename van werk bracht met zich mee dat werkzaamheden die tevoren in daarvoor geschikte ruimtes werden uitgevoerd, nu ook buiten die ruimtes werden gedaan. Uit het onderzoek onder leiding van het RIVM is niet gebleken dat als gevolg daarvan meer medewerkers aan hogere niveaus chroom-6 zijn blootgesteld.
Deelt u de mening dat vanwege alle tekortkomingen in de bedrijfsvoering, waardoor veel werknemers ten onrechte bloot zijn gesteld aan hoge concentraties chroom-6, Defensie een ereschuld heeft aan de slachtoffers van chroom-6, ongeacht of ze inmiddels aan de gevolgen ervan zijn overleden of nog in leven zijn maar dagelijks de gevolgen van een of meerdere ziektes ten gevolge van blootstelling aan chroom-6 aan den lijve ervaren?
Het welzijn van (oud-)medewerkers gaat mij zeer aan het hart. Toen er in 2014 veel meldingen kwamen van gezondheidsklachten van onder andere oud-medewerkers van de POMS is het RIVM door Defensie gevraagd hiernaar een onafhankelijk onderzoek uit te voeren. In mijn antwoord op vragen drie, vier en vijf informeerde ik u over de Uitkeringsregeling die naar aanleiding van de onderzoeksresultaten is opgesteld. Deze Uitkeringsregeling is laagdrempelig en maakt het mogelijk om op snelle en relatief eenvoudige wijze een vergoeding te kunnen krijgen. Daarnaast blijft de mogelijkheid tot het indienen van een individuele letselschadeclaim bestaan.
Mocht u doelen op een vergoeding voor medewerkers die zijn blootgesteld, ongeacht of zij ziek zijn geworden, het volgende. Dit aspect is op verzoek van uw Kamer ook voorgelegd aan de Commissie Uitkeringsregeling chroom-6 Defensie, voorgezeten door prof. mr. G.J.J. Heerma van Voss (Commissie). Ik heb uw Kamer hierover geïnformeerd in mijn brief van 31 maart 2023 (Kamerstuk 36 200 X, nr. 52). De Commissie constateert dat uitbreiding van de Uitkeringsregeling door het loslaten van de eis van een causaal verband tussen aandoening en blootstelling aan chroom-6 tot onrechtvaardigheden zou leiden, los van de mogelijk onoverzienbare omvang van de financiële gevolgen. Het ontbreekt hiervoor aan voldoende duidelijke criteria. Dit betekent dat ik het vereiste van een causaal verband tussen de ziekte en de blootstelling aan chroom-6 blijf hanteren.
De Nedcar-fabriek in Born helpen omschakelen naar een fabriek voor militaire voertuigen |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch), Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Bent u er bekend mee dat BMW de productie van auto’s («Mini’s») bij de Limburgse autobouwer VDL Nedcar vanaf 1 maart 2024 gaat stoppen en deze productie gaat verplaatsen naar China?1
Ja.
Ziet u het verdwijnen van werkgelegenheid voor ruim 3.500 mensen in de regio Born ook als een significant probleem?2
VDL Nedcar telt momenteel circa 3.800 werknemers, waarvan het overgrote deel afkomstig is uit Limburg. Bovendien leidt de aanwezigheid van de fabriek tot een significant aantal (exacte cijfers zijn niet voorhanden) indirecte banen in de regio, onder meer bij toeleverende industrie, de diensten- en transportsector en de lokale en regionale detailhandel. VDL Nedcar is daarmee een van de grootste werkgevers in Zuid-Limburg en een belangrijke factor in de Limburgse economie. Het kabinet acht de werkgelegenheid bij VDL Nedcar van groot belang voor de regionale arbeidsmarkt en de leefbaarheid van het gebied en heeft dan ook haar medewerking toegezegd om oplossingen te vinden voor het behoud ervan.
Ziet u het ook als een probleem dat onze militaire pantservoertuigen door een Chinees staatsbedrijf gebouwd worden?3
Zou u kunnen overwegen om hulp te bieden om de autofabriek van Nedcar na 2024 om te schakelen naar een fabriek waar militaire voertuigen kunnen worden gebouwd? Zo nee, laat Nederland dan niet een enorme kans schieten om een stap te maken richting een autonomere defensie-industrie, innovatie binnen onze maakindustrie te bevorderen en de baanzekerheid van mogelijk duizenden banen in de provincie Limburg te behouden?
De huidige faciliteiten op het VDL Nedcar terrein zijn gericht op vergaand geautomatiseerde serieproductie van personenvoertuigen in grote volumes (capaciteit 200.000 auto’s per jaar). De fabriek leent zich daarmee niet voor de productie of assemblage van militaire voertuigen, waar het vaak om kleine series met veel maatwerk gaat en de vraag niet constant is. Daarnaast wijken de specificaties voor militaire voertuigen significant af van personenvoertuigen.
Mochten marktpartijen echter kansen zien om zo’n faciliteit voor deze doeleinden rendabel te maken dan is het in eerste instantie aan deze partijen om hierover in contact te treden met VDL Groep en VDL Nedcar om de mogelijkheden te bespreken. Als ik een rol kan spelen om partijen met elkaar in contact te brengen dan pak ik die graag op. Ook kunnen we dan als overheid bezien hoe we dat binnen onze mogelijkheden kunnen faciliteren en succesvol ondersteunen.
Ziet u andere mogelijkheden om de kennis en vaardigheid die mogelijk verloren gaat na 2024 in te zetten voor de militaire maakindustrie van voertuigen?
Het initiatief ligt bij de directie van de fabriek en bij eigenaar VDL Groep om nieuwe klanten te vinden voor grootschalige voertuigproductie en om de geplande verbreding van activiteiten op het fabrieksterrein in te vullen. En daarmee zoveel als mogelijk de werkgelegenheid, kennis en vaardigheden te behouden. Ik ben daarover geïnformeerd en daarom weet ik dat hier hard aan gewerkt wordt. Waar dat mogelijk is, krijgt VDL Nedcar daarbij ondersteuning van het kabinet. In hoeverre productie voor de militaire maakindustrie van voertuigen een passende invulling kan zijn binnen de beoogde verbreding van activiteiten bij VDL Nedcar kan ik niet inschatten. Zusterbedrijven binnen VDL Groep zijn in het verleden betrokken geweest bij opdrachten voor militaire voertuigen en zullen waarschijnlijk ook bij nieuwe tenders kansen willen pakken. Denkbaar is ook dat andere ondernemingen met opdrachten binnen dit domein, die gebrek aan ruimte en personeel ervaren, de faciliteiten bij VDL Nedcar zouden kunnen benutten. Mochten hier kansen liggen om de kennis en vaardigheid bij Nedcar te behouden, dan geldt ook voor dergelijke scenario’s dat het kabinet bereid is om te bezien of en hoe we dit kunnen ondersteunen.
Bent u bereid zich publiekelijk uit te spreken voor een militaire maakindustrie in Born en mogelijk investeerders en bedrijven bij elkaar te brengen om van de huidige situatie alsnog een succes te maken en in te zetten op een pad waarin Nedcar-werknemers weer toekomst kunnen zien?
Zie antwoord vraag 4.
Ziet u het ook als een doel om zo veel mogelijk van ons militaire materieel in de eigen industrie te kunnen investeren?
Op basis van de Defensie Industrie Strategie (DIS) en het Industrieel Participatiebeleid, waarover de Minister van Economische zaken uw kamer tweejaarlijks rapporteert (Kamerstuk 26 231), spant de overheid zich actief in om de Nederlandse industrie optimaal te betrekken in de productie en toeleveringsketens van de grote eindproducenten van militair materieel (de zogenaamde Original Equipment Manufacturer [OEM]).
Het bericht dat militairen zelf moeten boeten voor de misstanden die ze melden |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Militairen die misstanden melden moeten daar vaak zelf voor boeten. «Ik moest naar de ggz. Maar ik ben niet gek»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van de berichtgeving in NRC. In mijn antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Futselaar (SP) die de Kamer ontving op 17 mei 2023, heb ik aangegeven dat Defensie doorlopend werkt aan een veilige werkomgeving voor alle medewerkers waarin iedereen zich veilig voelt om meldingen te doen (Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2022–2023, nr. 2644). Defensie probeert dan ook het melden van vermoedens van integriteitsschendingen en misstanden zo makkelijk mogelijk te maken. Een positieve meldcultuur waarbij medewerkers zich durven te melden is hier onderdeel van. Ik betreur het dan ook dat de (oud-)medewerkers die in NRC aan het woord komen geen positieve ervaringen hebben.
Voorafgaand aan het verder beantwoorden van de door het lid Piri (PvdA) gestelde vragen is het belangrijk te benoemen dat er een onderscheid bestaat tussen een integriteitsschending en een vermoedelijke misstand. Voor een toelichting hierop verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 1 van de schriftelijke vragen Futselaar (SP).
Op welke manier worden melders actief ondersteund in het melden van een misstand bij Defensie? Hoe worden zij na de melding ondersteund?
Het beleid rondom meldingen en de stappen die horen bij het doen en behandelen van meldingen zijn voor alle medewerkers benaderbaar via het interne publicatieportaal. Deze meldingen kunnen onder meer gedaan worden bij de direct of hogere leidinggevende, de Centrale Organisatie Integriteit Defensie (COID) en het extern bemenste Meldpunt Integriteit Defensie (MID), of direct extern bij bijvoorbeeld het Huis voor Klokkenluiders. Defensie biedt melders de mogelijkheid om bijgestaan te worden door deskundige ondersteuners, zoals een vertrouwenspersoon of een integriteitsadviseur. Wanneer een melder een vermoeden van een misstand wil melden maar niet wil dat zijn identiteit kenbaar wordt binnen de organisatie, kan een coördinator vertrouwenspersoon als tussenpersoon optreden.
Tijdens en na afloop van het meldproces wordt (na)zorg aan de melder geboden. Dit is altijd maatwerk en hier wordt in voorzien op basis van de behoeften van de melder. Defensie blijft dan ook (na)zorg verbeteren. Recent is bijvoorbeeld in de interne procesbeschrijving voor het melden van misstanden opgenomen dat het meldproces standaard met melders geëvalueerd gaat worden.
Wat zijn de gevolgen voor de verdere carrière van een militair wanneer deze een melding doet over een misstand? Op welke manier wordt erop toegezien dat er geen consequenties zijn voor diens carrière?
Defensie werkt doorlopend aan een positieve en veilige meldcultuur, waarin medewerkers zich veilig voelen om een melding te doen. Aangiftes, andere vormen van straffen of dreigingen met straffen tegen melders vanwege het feit dat zij een melding hebben gedaan, passen hier niet in. Dit geldt ook voor het ondervinden van negatieve gevolgen voor de carrière.
Defensie wil niet dat medewerkers worden benadeeld vanwege het feit dat zij een melding doen. Melders van een vermoeden van een misstand (zowel burgermedewerkers als militairen) hebben recht op wettelijke bescherming en mogen tijdens en na de behandeling van een vermoeden van een misstand niet worden benadeeld. Het ondervinden van negatieve gevolgen voor de carrière en het doen van aangiftes of dreigen met straffen vanwege het feit dat iemand een melding heeft gedaan, zijn vormen van benadeling. Defensie accepteert het dan ook niet wanneer commandanten of leidinggevenden melders hiermee confronteren. Indien dit wel gebeurt wordt met hen in gesprek gegaan en worden, afhankelijk van de situatie, passende maatregelen genomen.
Indien een melder zich benadeeld voelt, wil Defensie graag dat de melder dit kenbaar maakt, zodat dit kan worden onderzocht en hiertegen kan worden opgetreden. Melders kunnen zich wenden tot hun vertrouwenspersoon, een leidinggevende, een integriteitsadviseur of het bevoegd gezag. Ook kunnen deze functionarissen proactief met de melder bespreken of de melder deze benadeling ervaart. Afhankelijk van de situatie wordt in overleg met de melder bezien hoe de ervaren benadeling moet worden behandeld.
Hoe wordt er opgetreden tegen het (dreigen met) doen van aangifte en andere vormen van «straffen» zoals het afnemen van de vaste slaapplek van een militair die een melding doet van een misstand of een andere militair daarin ondersteunt?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u dat de Centrale Organisatie Integriteit Defensie (COID) een melder advies heeft gegeven over het doorzetten van een melding in relatie tot diens ontslagregeling? Is het COID voldoende onafhankelijk in haar rol als integriteitsorgaan?
Integriteitadviseurs van de COID informeren melders over het gehele meldproces. Onderdeel hiervan is het schetsen van de verschillende mogelijkheden van het behandelen van een melding. Het is hierbij nadrukkelijk niet de bedoeling om het doorzetten van meldingen te ontmoedigen, integendeel. Indien melders toch het gevoel hebben dat het doen van een melding ontmoedigd wordt, wil Defensie graag dat een melder dit kenbaar maakt. Dit kan bij een vertrouwenspersoon, een leidinggevende, de behandelaar van de melding of het MID. Verder verwijs ik u naar mijn antwoorden op vraag 9, 10 en 11 van de schriftelijke vragen Futselaar (SP) (Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2022–2023, nr. 2644).
Hoe verklaart u dat er uit het jaarverslag van de COID uit 2021 blijkt dat slechts bij 11 van de 216 gemaakte meldingen van vermoedelijke integriteitsschendingen onderzoek werd gedaan?
Ons integriteitsbeleid is erop gericht dat de betrokken personen met elkaar in gesprek gaan om de situatie te bespreken en te verbeteren. In overleg met de melder en een integriteitsadviseur wordt bekeken wat, gegeven de omstandigheden, de meest passende manier is om op een situatie te reageren, tot een oplossing te komen en recht te doen aan de behoeften van betrokkenen.
Concrete voorbeelden zijn bemiddeling en mediation. Deze interventies worden begeleid door mediators van Defensie, welke zijn aangesloten bij het landelijke kwaliteitsregister. Betrokkenen kunnen bij dit soort gesprekken ondersteund worden door een vertrouwenspersoon of een integriteitsadviseur.
In de meeste gevallen zijn de gesprekken effectief en zijn de betrokkenen het erover eens dat de situatie zonder onderzoek kan worden afgerond. Daardoor is voor de meeste meldingen van een vermoedelijke integriteitsschending geen onderzoek nodig of gewenst.
Waarom wordt er in beginsel voorkeur gegeven aan minder ingrijpende maatregelen dan een onderzoek, zoals blijkt uit het jaarverslag van de COID uit 2021? Doet dit recht aan de gemaakte meldingen?
Zie antwoord vraag 6.
Is het feit dat een behandelaar van de COID dezelfde baas heeft als de melder wiens casus wordt behandeld wat u betreft in alle gevallen een onzuiverheid van de behandeling? Maakt het deel uit van het reglement van de COID dat de behandelaar niet dezelfde baas mag hebben als de melder?
De behandelaar van een melding is het bevoegd gezag van degene over wie gemeld is. Vaak is dit de direct leidinggevende. Deze persoon is namelijk verantwoordelijk voor een veilige werkomgeving en in staat de situatie waar nodig te verbeteren. De behandeling kan belegd worden bij het naasthogere bevoegd gezag, bijvoorbeeld wanneer het primaire bevoegd gezag niet op voldoende afstand staat van de te onderzoeken kwestie of personen. Het bevoegd gezag kan hiertoe besluiten. Ook kan de melder zelf de melding bij het naasthogere niveau neerleggen. De integriteitsadviseur kan hierbij ondersteunen. Bovengenoemde procedure geldt ook voor meldingen binnen de COID.
Wat is er gedaan met de aanbevelingen van commissie-Giebels? Op welke manier wordt het effect van de maatregelen gemonitord?
Naar aanleiding van de aanbevelingen van de commissie-Giebels is het plan van aanpak ter versterking van de sociale veiligheid opgesteld. Dit plan is in 2022 verankerd in het verbeterde integriteitsbeleid (Kamerstuk 36 124, nr. 8). Zoals de commissie-Giebels heeft aanbevolen, richt het beleid voor het herkennen en behandelen van signalen en meldingen zich in eerste instantie op het bespreken van de situatie met alle betrokkenen. Het doel hierbij is om met een mensgerichte aanpak de onderlinge relaties te herstellen en de situatie te verbeteren.
De effecten van de maatregelen worden op verschillende manieren gemonitord. Onder andere door evaluatieonderzoek – zoals de evaluatie van het MID en de COID (Kamerstuk 35 000-X, nr. 97) – peilingen onder medewerkers, doorlopend Just-cultureactie-onderzoek en onderzoek naar specifieke onderwerpen, zoals het onderzoek naar het stelsel van vertrouwenspersonen.
Hoe gaat de procedure van een melding bij het externe meldpunt op dit moment in zijn werk? Worden meldingen die bij het externe meldpunt gemaakt worden ook extern onderzocht? Kunnen meldingen net zo makkelijk bij het externe meldpunt gedaan worden als bij de COID? Hoe kunnen militairen het externe meldpunt vinden?
Alle medewerkers van Defensie (militairen en burgers) en externen kunnen een melding doen van een vermoedelijke integriteitsschending of misstand bij het extern bemenste MID. Dit kan telefonisch, via e-mail, of via een webformulier. De contactgegevens van het MID zijn te vinden op www.defensie.nl, op het intranet van Defensie en in de «Mijn Defensie»-app.
Het MID is niet bevoegd om meldingen te onderzoeken. Het MID zet de melding, alleen met instemming van de melder, binnen 24 uur door aan de COID. Een integriteitsadviseur adviseert de melder en het bevoegd gezag over de verdere behandeling van de melding. Als het bevoegd gezag vaststelt dat er sprake is van een vermoeden van een misstand, wordt altijd een onderzoek ingesteld. Zoals genoteerd in het antwoord op vraag 12 kan dit een intern of extern onderzoek zijn.
Wanneer het een melding van een (vermoedelijke) integriteitsschending betreft, wordt in samenspraak met de melder en andere betrokkenen bepaald op welke wijze met de situatie wordt omgegaan. Zoals aangegeven is niet voor elke melding van een integriteitsschending een onderzoek nodig. Wanneer er wel een onderzoek wordt uitgevoerd, is dit in de regel een intern onderzoek.
Waarom wordt er niet voor alle meldingen gebruikgemaakt van het externe meldpunt? Wat is de meerwaarde van een interne integriteitsorganisatie zoals de COID?
Als uitgangspunt geldt dat klachten en meldingen binnen Defensie zelf worden behandeld. Ten eerste omdat dit bijdraagt aan het veranderen van de cultuur waarbij de organisatie kan leren van klachten en leidinggevenden hierop sneller kunnen acteren, maar juist ook aangesproken kunnen worden. Ten tweede heeft Defensie een wettelijke verplichting om zelf klachten in behandeling te kunnen nemen. Zo stelt de algemene wet bestuursrecht dat het aan een bestuursorgaan is om klachten zelf in behandeling te nemen. Ook heeft Defensie een wettelijke verplichting om een procedure voor de behandeling van meldingen van integriteitsschendingen en vermoedens van misstanden intern te borgen. Ik acht het daarmee vanuit de zorg voor het personeel van belang dat Defensie zelf verantwoordelijkheid draagt voor de afhandeling van klachten, integriteitsmeldingen en meldingen van vermoedens van misstanden.
Defensie beschikt over een onafhankelijk meldpunt, het MID. Dit meldpunt is extern bemenst, valt organiek rechtstreeks onder de secretaris-generaal en staat los van de COID (Kamerstuk 35 000-X nr. 86). De positionering van het MID is in lijn met de bevindingen van de Commissie-Giebels. Zij prefereert een intern meldpunt boven een extern meldpunt vanwege de acceptatie (Kamerstuk 34 775-X nr. 130).
Een medewerker die een vermoeden van een misstand wil melden kan zich ook richten tot het Huis voor Klokkenluiders.
Tot in hoeverre zijn de onderzoekscommissies die meldingen onderzoeken onafhankelijk? Wat zijn hier de vereisten voor?
Het bevoegd gezag kan een interne commissie van onderzoek instellen. Een vermoeden van een misstand kan het bevoegd gezag ook door een externe onderzoekscommissie laten onderzoeken. In alle gevallen mogen de leden van de commissie niet betrokken zijn of zijn geweest bij het voorval en moeten zij op voldoende afstand staan van de te onderzoeken kwestie of personen. De melder heeft de mogelijkheid om bezwaar te maken tegen de samenstelling van de commissie.
Hoe verklaart u dat er de afgelopen vijf jaarverslagen van de COID 1224 meldingen zijn gedaan bij het meldpunt, en er slechts zeven militairen zijn erkend als klokkenluider?
In de praktijk is een (melding van een vermoeden van een) misstand niet vaak aan de orde. Vaker gaat het om een (melding van een vermoeden van een) integriteitsschending in meer algemene zin. In het antwoord op vraag 1 van de schriftelijke vragen Futselaar (SP) heb ik toegelicht wanneer sprake is van een (vermoeden van een) integriteitsschending en een (vermoeden van een) misstand (Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2022–2023, nr. 2644).
Wat zijn de vereisten om officieel aangemerkt te worden als klokkenluider, en zijn deze vereisten in verhouding met een realistisch profiel van een klokkenluider? Waarin wijken de vereisten van Defensie af van de vereisten die het Huis voor Klokkenluiders hanteert?
Zoals genoteerd in het antwoord op vraag 1 van de schriftelijke vragen Futselaar (SP) is in de Wet bescherming klokkenluiders gedefinieerd wanneer sprake is van een melder van een vermoeden van een misstand, ook wel een «klokkenluider» (Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2022–2023, nr. 2644). Zowel Defensie als het Huis voor Klokkenluiders toetsen bij het toekennen van de status van klokkenluider aan deze definitie.
Hoe beoordeelt u de beschreven situatie dat klokkenluiders van Defensie een schadevergoeding krijgen in ruil voor een verdere zwijgplicht (ook als de casus niet wordt opgelost)? Wanneer is de laatste vaststellingsovereenkomst met daarin een geheimhoudingsclausule gesloten?
Zoals aangegeven in het antwoord op vragen 7 en 8 van de schriftelijke vragen Futselaar (SP), is voor Defensie het uitgangspunt dat in een vaststellingsovereenkomst geen afspraak wordt gemaakt die de (voormalig) medewerker belet om te spreken over het gemelde vermoeden van een misstand. Mocht een dergelijk afspraak toch in een vaststellingsovereenkomst zijn opgenomen, dan zal Defensie de melder hier niet aan houden (afgezien van wettelijke en op andere (interne)regelgeving gebaseerde geheimhoudingsverplichtingen).
Wat is de standaardprocedure als er melding wordt gemaakt over een fysieke veiligheidssituatie door een militair?
Medewerkers kunnen een onveilige situatie in alle gevallen met hun leidinggevende bespreken. Daarnaast moeten onveilige situaties (ook) gemeld worden. Meldingen over een fysieke veiligheidssituatie worden gedaan in het centrale interne systeem «PeopleSoft Melden Voorvallen» (PSMV). De meldingen worden afhankelijk van de ernst van de schade en/of het letsel gecategoriseerd in vier «ernstcategorieën». Hierbij is categorie 1 de laagste en categorie 4 de zwaarste. De procedure voor het melden via PSMV is uniform voor alle typen meldingen.
De verantwoordelijkheden voor het onderzoeken en afdoen van een melding voor categorieën 1 en 2 ligt bij de commandant van de zelfstandige eenheid en voor categorie 3 bij de commandant van het defensieonderdeel. De Inspecteur-Generaal Veiligheid (IGV) doet in beginsel onderzoek naar meldingen die vallen in categorie 4, maar is daartoe niet beperkt. De verantwoordelijkheid voor het initiëren van acties, zoals het treffen van maatregelen, ligt primair bij de verantwoordelijke commandanten.
Worden leidinggevenden geïnstrueerd over de te hanteren procedure bij een melding? Op welke manier wordt erop toegezien dat deze wordt gevolgd?
Leidinggevenden worden geïnstrueerd over de te hanteren procedure bij een melding. Indien de melding een (vermoedelijke) integriteitsschending betreft wordt de leidinggevende geïnstrueerd en geadviseerd door een integriteitsadviseur. De integriteitsadviseur begeleidt het proces en ziet erop toe dat deze zoals voorgeschreven wordt gevolgd.
Wanneer het een melding gaat over een fysieke veiligheidssituatie worden leidinggevenden geïnstrueerd door de veiligheidsadviseur van de eenheid. Deze adviseurs bewaken dat de standaardprocedure wordt gevolgd. Ook is een instructiekaart beschikbaar en biedt het PSMV-systeem de mogelijkheid om aanvullende informatie over de meldprocedure weer te geven.
Wordt er zorgvuldig omgegaan met de vertrouwelijkheid van een melding? Hoe kunt u ervoor zorgen dat militairen er zeker van kunnen zijn dat een melding in alle vertrouwelijkheid gedaan kan worden?
De regelgeving bij Defensie is als volgt. Bij de behandeling van meldingen van een vermoeden van een misstand wordt informatie over de melding en de melder alleen gedeeld met functionarissen die noodzakelijkerwijs bij de melding betrokken zijn. Het is niet de bedoeling dat buiten deze groep informatie wordt gedeeld die herleidbaar is tot de identiteit van de melder.
In de praktijk komt het voor dat binnen delen van de organisatie bekend wordt wie een melding heeft gedaan, bijvoorbeeld omdat dit door collega’s kan worden afgeleid uit veranderde omstandigheden, het onderzoeken van de melding, of zelf door de melder wordt gedeeld. Mocht dit gebeuren dan wordt afhankelijk van de situatie samen met de relevante betrokkenen bepaald hoe hier op moet worden gereageerd. Hierbij adviseert de integriteitsadviseur het bevoegd gezag.
Wordt er na het doen van een melding (over veiligheid) ook op geacteerd als dit het nadrukkelijke verzoek van de melder is? Hoe wordt een melding vervolgens (anoniem) besproken door leidinggevenden?
Defensie neemt elke melding serieus en bekijkt in overleg met de melder en overige betrokkenen wat de meest passende manier van behandeling is. Dit geldt voor alle soorten meldingen, zowel voor (vermoedelijke) integriteitsschendingen als voor fysieke veiligheidssituaties.
Ons beleid omtrent integriteitsschendingen is erop gericht om met alle betrokkenen te bespreken wat er nodig is om met de situatie om te gaan. Hierbij wordt er rekening gehouden met de rechten, belangen, en wensen van alle betrokkenen. Integriteitsschendingen kunnen anoniem gemeld worden bij het MID. Een melding vervolgens volledig anoniem bespreken is in de praktijk lastig. Informatie moet namelijk gedeeld worden en deze is mogelijk herleidbaar naar de melder. Wel kan een (coördinator) vertrouwenspersoon als tussenpersoon optreden, zodat de melding zo vertrouwelijk mogelijk wordt besproken en de melder zelf hier niet direct betrokken hoeft te zijn. Meldingen omtrent fysieke veiligheidssituaties kunnen in het PSMV-systeem niet anoniem worden gemeld.
Wordt er pas iets met een melding gedaan wanneer de misstand iets illegaals betreft (zie de uitspraak van de commandant in het genoemde NRC-artikel)? Wordt de veiligheid van militairen op die manier voldoende gewaarborgd volgens u?
Defensie neemt elke melding in behandeling. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 en 7 wordt altijd bekeken wat de meest passende manier is om op een situatie te reageren en tot een oplossing te komen. Ik heb er dan ook vertrouwen in dat de veiligheid zoals bedoeld in de vraag voldoende gewaarborgd is, doordat ons beleid en procedures met zorg zijn ontwikkeld en de medewerkers betrokken bij het proces voldoende zijn gekwalificeerd.
De uitvoering van het meldproces blijft mensenwerk, waarbij het een uitdaging kan zijn om aan alle belangen en partijen evenredig recht te doen. Daarom bespreken medewerkers betrokken bij het meldproces regelmatig met elkaar over de uitvoering hiervan. Tevens voert Defensie regelmatig onderzoek uit omtrent meldingen en hoe het meldproces verloopt en ervaren wordt door medewerkers. De komende periode gaat het hierbij onder meer om een validatie naar de uitvoering van de Wet bescherming Klokkenluiders, een onderzoek naar het stelsel van vertrouwenspersonen en een peiling naar de ervaren meldingsbereidheid.
Is het actief ophalen van feedback van militairen over de veiligheid van hun werk standaard deel van het plan van aanpak voor (sociale) veiligheid bij Defensie? Zo nee, waarom niet?
Ja. Bij alle eenheden worden structureel werkbelevingsonderzoeken uitgevoerd, geregeld wordt de mening van medewerkers over veiligheid gepeild, waaronder over sociale veiligheid en commandanten lopen safety walks -veiligheidsrondes om met hun medewerkers op de werkvloer te spreken over veiligheid.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het doen van een melding bij Defensie in de toekomst wel veilig is voor de melder?
Verwijzend naar mijn antwoorden op vragen 2, 4, 12 en 18 ben ik van mening dat binnen Defensie veilig een melding kan worden gedaan. Defensie werkt doorlopend aan een veilige werkomgeving voor alle medewerkers waarin iedereen zich veilig voelt om meldingen te doen. Defensie probeert dan ook het melden van vermoedens van integriteitsschendingen en misstanden zo makkelijk mogelijk te maken. Een positieve meldcultuur waarbij medewerkers zich durven te melden is hier onderdeel van. Met de resultaten van frequente evaluaties, onderzoeken en peilingen blijft Defensie werken aan het verder verbeteren van de veiligheidscultuur en het verder vergroten van de meldingsbereidheid. Ook laat ik in de procedure voor het melden van misstanden opnemen dat het meldproces met de melders wordt geëvalueerd, zodat Defensie met de resultaten hiervan de uitvoering van het proces kan blijven verbeteren.
Zoals benoemd in mijn antwoord op vraag 5 van het lid Futselaar (SP) onderken ik dat sommige, reeds ingezette, verbetermaatregelen nog niet (volledig) het gewenste effect hebben bereikt. Dit geldt voornamelijk voor de ingezette cultuurverandering en voor de rol en het voorbeeldgedrag van leidinggevenden. Daarom blijf ik hier de komende jaren op investeren, met als doel een veilige werkomgeving te garanderen en melden zo veilig mogelijk te maken.