De toenemende online lhbti+-haat |
|
Bouchallikh , Lisa Westerveld (GL) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Tijd voor geweld tegen deze lui» over de toenemende online lhbti+-haat?1
Ja, daar ben ik bekend mee.
Wat vindt u van de bevindingen van het onderzoek dat op alle digitale platformen de vijandigheid richting lhbti+-groepen groeit en dat met name homo- en transfobie online razendsnel zijn toegenomen? Deelt u de mening dat een stijging van anti-transgeluid van 67 procent onacceptabel is?
Ik vind de bevindingen van dit onderzoek verontrustend. Ook in de online omgeving is geen plaats voor homo- en transfobie en andere haatzaaiende discriminatoire uitingen. Iedereen, dus ook de gehele lesbische, homoseksuele, bi+, transgender, intersekse en queer (lhbtiq+) gemeenschap, moet zichtbaar zichzelf kunnen zijn zonder (online) dreiging van wie dan ook. Iedere vorm van discriminatie is volstrekt ontoelaatbaar in onze samenleving. Het gevoel van onveiligheid dat hiermee gemoeid gaat veroorzaakt veel leed en dat is onacceptabel. Deze ontwikkelingen staan haaks op het Nederlands antidiscriminatie- en emancipatiebeleid waar Nederland voor staat.
Welke aantoonbaar succesvolle maatregelen zijn er beschikbaar om homo- en transfobie online en in de publieke ruimte te lijf te gaan? Wordt hier volop gebruik van gemaakt in Nederland en is dit succesvol geweest? Zijn deze maatregelen preventief of repressief?
Het kabinet vindt het belangrijk om discriminatie, waaronder homo- en transfobie, online en in de publieke ruimte tegen te gaan. Het kabinet voert een actief antidiscriminatie en emancipatiebeleid. In de Emancipatienota 2022–2025 heeft het kabinet een overzicht gegeven van de maatregelen die het kabinet neemt om de emancipatie van lhbtiq+ personen te stimuleren.2 Het Ministerie van OCW zet zich onder andere in op het verbeteren van welzijn, sociale acceptatie en sociale veiligheid van lhbtiq+ personen door samen te werken met gemeenten in
Nederland, de Regenboogsteden en met Regenboogprovincies. Op het punt van veiligheid zet dit kabinet in op discriminatierechercheurs, versterken van het politienetwerk «Roze in Blauw», aanpassingen in het curriculum van politieopleidingen en hogere straffen bij discriminerend geweld. Ook is op 28 september 2023 de aftrap geweest van «Ons voetbal is van iedereen» (OVIVI) 2.0. Dit is een gezamenlijk initiatief van de Ministeries van VWS, SZW, JenV en de KNVB, dat inzet op een effectieve aanpak van discriminatie en racisme in het voetbal waarbij racisme en discriminatie (zoals homofobe uitingen, gedragingen of spreekkoren) op en rond de voetbalvelden niet wordt getolereerd.
Het kabinet evalueert momenteel de maatregelen uit het Actieplan Veiligheid LHBTI 2019–2022. Deze maatregelen richtten zich met name op de strafrechtelijke aanpak van discriminatie en het bevorderen van het gevoel van fysieke veiligheid bij de doelgroep. Daarnaast wordt in het voorjaar van 2024 een onderzoek opgeleverd dat inzicht zal geven in daders van geweld tegen lhbti personen. De uitkomsten van bovengenoemde trajecten zullen een belangrijke basis vormen voor het bepalen van de vervolginzet. De veiligheid van lhbtiq+ personen blijft onverminderd een aandachtspunt.
Daarnaast heeft het Kennisplatform Inclusief Samenleven (KIS) in 2022 onderzoek gepubliceerd over de Nederlandse aanpak van online discriminatie door verschillende stakeholders, waaronder de overheid.3 In het rapport worden verbeterkansen van deze aanpak, alsmede effectieve preventieve en repressieve maatregelen geïdentificeerd. Zo deed KIS de aanbeveling om voor meer bekendheid van het centrale meldpunt voor online discriminatie te zorgen: het Meld. Online Discriminatie (voorheen: Meldpunt internetdiscriminatie (MiND)).
Bij het Meld. Online Discriminatie kunnen slachtoffers van online strafbare discriminatoire content terecht. Indien hiervan sprake is, wordt door het meldpunt naar de internettussenpersoon bij wie deze content staat een verwijderverzoek gestuurd. Het Meld. Online Discriminatie heeft in 2023 concrete stappen gezet om de naamsbekendheid en vindbaarheid van het meldpunt te vergroten. Een voorbeeld hiervan is de naamswijziging van het meldpunt.
Ook benoemt KIS het gebruik maken van kunstmatige intelligentie als een kans voor verbeterde moderatie. Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) is in het kader hiervan in 2023 een pilot gestart om te onderzoeken welke uitdagingen kleine en middelgrote sociale mediaplatformen ervaren in het modereren van hun content. Binnen deze pilot wordt bekeken of, en onder welke voorwaarden, kunstmatige intelligentie hier ondersteunend in kan zijn.
Ten slotte is de strafrechtelijke aanpak van discriminatie van belang. In de Aanwijzing discriminatie van het Openbaar Ministerie (OM) is vastgelegd dat dit discriminatieaspect als strafverzwarende omstandigheid in de eis van de Officier van Justitie dient te worden betrokken. Concreet betekent dit dat bij een ingrijpend strafbaar feit met een discriminatieaspect staat voorgeschreven dat de verdachte moet worden gedagvaard en dat het uitgangspunt bij de strafeis een strafverzwaring van 100% is ten opzichte van het uitgangspunt in de richtlijn van het betreffende commune delict.
Hoe groot is de verantwoordelijkheid van de platformen om tegen online lhbti+-haat op te treden? Vertrouwt u deze taken aan de platformen toe? Waarom wel of waarom niet? Welk toezicht wordt gehouden op de acties van platformen om de vrijheid en veiligheid van lhbti+»ers online te beschermen?
De internetsector speelt een belangrijke rol in het veilig houden van de online omgeving en in het bestrijden van de verspreiding van content die de veiligheid van burgers en instituties ondermijnt. Omwille van dit belang zet het kabinet in op een goede samenwerking met de internetsector. We treden in dialoog met verschillende departementen, OM, politie en de verschillende soorten aanbieders in de internetsector. Bijvoorbeeld via de «publiek-private samenwerking online content moderatie» (Procom).
Bovendien zijn er de afgelopen jaren allerlei nieuwe verplichtingen gekomen voor tussenhandeldiensten, waaronder online platformen, om de uitwassen van hun diensten aan te pakken. Het betreft onder meer de Digital Services Act (DSA). De Digital Services Act bevat zowel regels voor illegale content als een kader voor de omgang met zeer schadelijke content. Lhbtiq+-haat kan in potentie beide vormen aannemen. Wanneer er sprake is van illegale content dan worden online platforms bijvoorbeeld verplicht om gebruikers in staat te stellen om daar een melding van te doen. De DSA stelt een aantal eisen voor de zorgvuldige behandeling van die meldingen. Belangrijk in dit kader is dat een melding ertoe kan leiden dat het online platform kennis heeft van die inhoud. Zodra die kennis er is, moet het platform prompt handelen om de illegale inhoud te verwijderen of de toegang daartoe onmogelijk te maken. Doet een online platform dat niet, dan kan dit resulteren in aansprakelijkheid. De DSA schrijft bovendien voor dat gebruikers de mogelijkheid moeten hebben om een klacht in te dienen over de afhandeling van hun melding. Verder moeten online platformen beleid hebben voor de omgang met gebruikers die frequent kennelijk illegale inhoud verstrekken.
Vanaf 17 februari 2024 geldt de DSA voor alle tussenhandeldiensten. Sinds 25 augustus jl. is de DSA reeds van toepassing op zogenaamde zeer grote online platformen en zeer grote online zoekmachines. Deze partijen moeten aan extra strenge zorgvuldigheidsverplichtingen voldoen, waaronder de verplichting om de zogenaamde systeemrisico's die voortvloeien uit hun diensten of algoritmes, te beoordelen en te beperken. Systeemrisco’s omvatten onder meer de verspreiding van illegale inhoud, zoals illegale haatzaaiende uitlatingen of content die werkelijke of voorzienbare negatieve effecten heeft op grondrechten, verkiezingsprocessen, de volksgezondheid, minderjarigen en gendergerelateerd geweld. Het is voorstelbaar dat er vormen van lhbtiq+-haat zijn die dusdanig ernstige vormen aannemen dat ze een systeemrisico vormen, en online platformen dus maatregelen moeten treffen om daar iets tegen te doen. Zie voor meer informatie het antwoord op vraag 6.
Welke verantwoordelijkheid ziet u voor uzelf weggelegd om dit tegen te gaan? Heeft u voldoende grip op online platformen om hierin op te treden?
Het toezicht over de DSA is verdeeld over de Europese Commissie en nationale toezichthouders. Het toezicht op de zeer grote online platformen en zeer grote online zoekmachines ligt voor wat betreft de bestrijding van systeemrisico’s bij de Europese Commissie. Voor het overige geldt dat de toezichthouder uit de lidstaat van vestiging bevoegd is.
De invoering van de DSA is een mooie stap, maar niet alomvattend. Voor een effectieve aanpak van online discriminatie, is inzet van veel partijen in onze samenleving nodig. Het kabinet en maatschappelijke partijen hebben in de afgelopen jaren een aantal belangrijke stappen gezet om het complexe probleem van ongewenst online gedrag beter in kaart te brengen en aan te pakken. De Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), Justitie en Veiligheid (JenV), Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en Langdurige Zorg en Sport hebben de Tweede Kamer op 22 februari een Kamerbrief4 gestuurd over online discriminatie, racisme en hate speech. In de brief is een inventarisatie gemaakt van lopend beleid en wordt benadrukt dat het kabinet de komende jaren inzet op een meer geïntegreerde, samenhangende en gestructureerde aanpak. Deze aanpak zal vorm krijgen aan de hand van de pijlers ondersteuning van slachtoffers, handhaving en wet- en regelgeving, preventie en bewustwording, betere registratie en onderzoek, zoals ook wordt opgeroepen in de aanbeveling van de Raad van Europa. Deze pijlers worden op dit moment uitgewerkt tot concrete acties door een interdepartementale werkgroep. Deze uitwerking vindt onder andere plaats door sessies met het veld over deze thematiek. Zo vinden er dit najaar bijvoorbeeld twee sessies plaats over de ondersteuningsbehoefte van slachtoffers van online discriminatie.
Tot slot is het kabinet bezig met het opstellen van een Versterkte Aanpak Online inzake extremistische en terroristische content. Hierover wordt uw Kamer binnenkort op nadere wijze geïnformeerd. Deze aanpak zal zich richten op de dialoog met de internetsector, wet en -regelgeving, de lokale aanpak en de internationale inzet.5 Tevens heeft de Minister van Justitie en Veiligheid recentelijk het WODC-onderzoek «rechts-extremisme op sociale mediaplatforms? Ontwikkelingspaden & handelingsperspectieven» verzonden.6 In dit waardevolle onderzoek worden handelingsperspectieven ten aanzien van de internetsector weergegeven. De aanbevelingen van dit onderzoek worden nader bestudeerd en gebruikt bij de Versterkte Aanpak Online inzake extremistische en terroristische content.
Welke voorschriften uit de Digital Services Act (DSA) en Digital Markets Act (DMA) voorzien in het bestrijden van online lhbti+-haat en het zonder uitleg verwijderen van lhbti+-content? Zijn deze voorschriften toereikend? Zo niet, op welk vlak moeten deze richtlijnen nog worden aangescherpt om de aanpak te verbeteren?
De DMA bevat geen specifieke regels betreffende lhtbi+-haat. Wel bevat de DSA een aantal regels die in dit kader van betekenis kunnen zijn. Deze zijn reeds gedeeltelijk beschreven in het antwoord op vraag 4.
Voor het zonder uitleg verwijderen van lhbtiq+-content is verder artikel 17 van de DSA relevant. Dit artikel schrijft voor dat online platformen bij het verwijderen van content een duidelijke en specifieke motivering moeten geven wanneer zij besluiten om informatie te verwijderen. Gebruikers moeten op grond van artikel 20 bovendien een klacht kunnen indienen over deze en andere moderatiebesluiten van online platforms. Wanneer lhbtiq+-haat de vorm van bijvoorbeeld strafbare haatzaaiing aanneemt, dan kan er op grond van artikel 16 melding van worden gemaakt bij het betreffende online platform. Die moet zo’n melding op tijdige, zorgvuldige, niet-willekeurige en objectieve wijze verwerken.
Relevant zijn mogelijk ook artikel 34 en 35 van de DSA, die uitsluitend gelden voor zogenaamde zeer grote online platformen- en zoekmachines. Deze partijen hebben maandelijks meer dan 45 miljoen actieve gebruikers in de Unie en moeten als zodanig zijn aangewezen door de Europese Commissie. Op grond van deze bepalingen moeten dergelijke partijen de zogenaamde systeemrisico’s die voortvloeien uit het ontwerp of uit de werking van hun dienst identificeren en beperken. Eventuele werkelijke of voorzienbare negatieve effecten op de uitoefening van grondrechten, zoals het grondrecht op non-discriminatie, of gendergeralateerd geweld kunnen een dergelijk systeemrisico vormen. Toezicht hierop ligt bij de Europese Commissie.
Zoals gezegd geldt de DSA sinds 25 augustus jl. voor de zeer grote online platforms en zeer grote online zoekmachines. Voor het overige wordt de DSA met ingang van 17 februari 2024 van toepassing. Het is dus nog te vroeg om uitspraken te doen over de vraag of deze voorschriften al dan niet toereikend zijn.
De DMA bevat regels over kernplatformdiensten die poortwachters verlenen of aanbieden aan zakelijke gebruikers en gaat dus niet over de wijze waarop online platformen omgaan met de inhoud van gebruikers.
Bent u het ermee eens dat, zolang het verdienmodel van online platformen gebaat is bij de aanzuigende werking van ophef, er voor deze bedrijven een perverse prikkel is om online haat ongecontroleerd te laten gaan of dit zelfs breder te delen? Is het inperken van dit verdienmodel daarmee ook een integraal deel van het Nederlandse emancipatiebeleid?
Het verdienmodel van online platformen is voor een belangrijk deel gebaseerd op de algoritmen die in de programmatuur gebruikt worden. Het is niet simpel om een algemeen oordeel te vellen over aanbevelingsalgoritmes. Voor veel mensen bieden deze algoritmes ook plezier en meerwaarde. Het internet is ook een plek om een gemeenschap en waardevolle informatie te vinden. Tegelijkertijd kunnen we onze ogen niet sluiten voor de negatieve effecten. Er kan inderdaad een prikkel zijn om content die veel reacties krijgt, breder te verspreiden.
In elk geval wordt in de DSA geregeld dat zeer grote online platformen en zeer grote online zoekmachines gebruikers de mogelijkheid moeten bieden om het aanbevelingsalgoritme uit te zetten (zie artikel 38 van de DSA). Zie ook antwoord 6 over de zogenaamde systeemrisico’s.
Binnenkort wordt aan de Tweede Kamer een algemene verkenning naar AI en lhbtiq+-emancipatie verzonden. Momenteel wordt gekeken hoe de uitkomsten hiervan in het emancipatiebeleid kunnen worden meegenomen. (Online) veiligheid is een van de maatschappelijke deelgebieden waar de verkenning naar kijkt.
Vindt u het, met oog op de groeiende onveiligheid voor lhbti+»ers online, essentieel om hun privacy en onherleidbaarheid zo goed mogelijk te borgen? Hoe weegt dit op tegen de anonimiteit van mensen die online haat en bedreigingen rondsturen?
Het kabinet vindt het van groot belang dat iedereen zich veilig voelt op het internet. Op dit moment is onze inzet en het beleid er vooral op gericht om het internet een veiligere plek te maken voor gemarginaliseerde groepen, waaronder de lhbtiq+-gemeenschap.
De Minister van BZK laat op dit moment een literatuurstudie uitvoeren naar welke aspecten van sociale media bijdragen aan de risico’s voor onze democratie. De rol van anonimiteit wordt daarin expliciet meegenomen. De Minister van BZK komt hiermee tegemoet aan een motie van het lid Gündogan. Begin 2024 wordt uw Kamer geïnformeerd over de resultaten van deze literatuurstudie.
Daarnaast coördineert de Staatssecretaris van BZK in samenwerking met het Platform voor de Informatiesamenleving (ECP) ook ethische begeleidingssessies met betrekking tot technologische hulpmiddelen die een rol spelen in de spanning tussen anonimiteit en zichtbaarheid op het internet. Gedurende deze sessies vindt er een dialoog plaats tussen wetenschappers, vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties en burgers, waarbij het ethische vraagstuk met betrekking tot het gebruik van technologie of technieken die anonimiteit of pseudonimiteit waarborgen en de effecten ervan op online discriminatie en haatzaaien wordt besproken.
Wat is uw appreciatie van de bevinding dat lhbti+-content en in het bijzonder content van transpersonen vaker wordt verwijderd op social media platforms? Wat is uw appreciatie van de bevinding dat het internet dankzij systemen met ingebouwde vooroordelen steeds conservatiever en daarmee onveiliger voor minderheden wordt? Ziet u mogelijkheden hier maatregelen tegen te treffen, bijvoorbeeld in EU-verband? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet vindt het uiteraard belangrijk dat alle personen zich kunnen uiten op het internet, waaronder ook transgender personen. Uit het artikel van de Groene Amsterdammer waar de leden Westerveld en Bouchallikh naar verwijzen, blijkt niet hoe breed het probleem van het verwijderen van content van transgender personen speelt. Als dit fenomeen inderdaad wijdverspreid en systematisch is, is dat uiteraard een onwenselijke ontwikkeling.
In Europees verband spreekt het kabinet over dergelijke ontwikkelingen en de uitwisseling van best practices om (online) discriminatie tegen te gaan, zoals met de EU High Level Group on combating hate speech and hate crime. Verder verwijzen we naar het antwoord op vraag 5 over onze inzet op de aanpak van online discriminatie, racisme en hate speech en vraag 6 ten aanzien van het verwijderen van lhbtiq+-content.
Wat is de inzet van het kabinet om online haat tegen lhbti+-personen te voorkomen en te verminderen en op welke manier wordt gemeten wat het effect van dit beleid is?
De overheid is er in Nederland voor iedereen en streeft naar een inclusieve samenleving met gelijke rechten, kansen en vrijheden voor iedereen, ongeacht genderidentiteit, seksuele oriëntatie, ideologie, kleur, religie, beperking etc. Met de blik op de toekomst gericht is het essentieel om de voedingsbodem voor lhbtiq+-haat weg te nemen. We verwijzen naar het antwoord op vraag 5 voor onze inzet op de aanpak van brede online discriminatie, racisme en hate speech.
Een overzicht van alle maatregelen gericht op de emancipatie van lhbtiq+ personen is opgenomen in de bijlage bij de Emancipatienota 2022–2025.7 Algemene maatregelen gericht op het vergroten van de acceptatie en het verkleinen van vooroordelen dragen (op termijn) ook bij aan een veiligere online omgeving voor lhbtiq+ personen.
Verder zet het kabinet zich ook in op preventief beleid om de online wereld veiliger te maken, ook voor lhbtiq+ personen. OCW stimuleert, vanuit de mediabegroting, de activiteiten van het Netwerk Mediawijsheid. Een kern van de activiteiten in het nieuwe meerjarenplan van 2024–2029 is de maatschappelijke opgave «samen sociaal online», om het online klimaat te verbeteren. Bij slachtoffers van bijvoorbeeld homo- of transfobie leidt het asociale klimaat tot een onveilig gevoel, maar ook bij omstanders. «Samen Sociaal Online» is het jaarthema van de Week van de Mediawijsheid, dit jaar van 10 tot en met 17 november.8 In de Week is het initiatief #hierniet gelanceerd, waarmee mensen en organisaties worden aangemoedigd om asociaal gedrag te normeren. De website bevat tips en handvatten om te gaan met asociaal gedrag online en kan ook worden doorgestuurd naar de «aanstichters» van dit gedrag.
Daarnaast vergoten we de bekendheid van het Meld. Online Discriminatie (voormalig Meldpunt Internetdiscriminatie/MiND), zodat mensen sneller melding zullen maken van online discriminatievormen. BZK is op dit moment bezig met een stelselherziening van de antidiscriminatievoorzieningen (adv’s). Deze voorzieningen bieden op een laagdrempelige manier bijstand aan burgers met discriminatie-ervaringen. In het huidige stelsel zijn deze adv’s op gemeentelijk niveau georganiseerd. Het nieuwe stelsel zal zorgen voor één centrale organisatie. Bezien zal worden of en hoe er in het nieuwe stelsel ook meer aandacht kan worden gegeven aan het tegengaan van online discriminatie.
Verder subsidieert JenV een project dat zich richt op het bewustmaken van jongeren op de negatieve effecten van hate speech, ze het te leren herkennen en hen handelingsperspectieven mee te geven in de praktijk. Ook wordt ingezet op onderzoek. In mei jl. is in de Monitor Online Veiligheid en Criminaliteit over het jaar 2022 door het CBS gepubliceerd. Uit deze monitor blijkt dat 2 procent van de Nederlanders zich online gediscrimineerd heeft gevoeld. Ongeveer een kwart daarvan noemde seksuele gerichtheid als discriminatiegrond. Voor de discriminatiegrond genderexpressie/genderidentiteit is dat percentage ongeveer 10 procent. Het kabinet houdt de ontwikkelingen in deze cijfers nauwlettend in de gaten.
Deelt u de zorgen dat deze online vijandigheid overslaat in meer agressie en intolerantie in de maatschappij? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen zet u om dit te voorkomen? Welke bronnen bevestigen de link tussen online haat en toenemende onveiligheid in het openbaar?
Deze zorgen delen deel ik zeker. De doorwerking van online gebeurtenissen op de offline leefwereld dient niet te worden onderschat. Uit onderzoek is bijvoorbeeld bekend dat acties online verstrekkende gevolgen heeft in de fysieke wereld (Online Ontspoord, Rathenau).
Uit bovengenoemde monitor Online Veiligheid van het CBS blijkt dat ruim een derde van de personen die online discriminatie ervoeren in 2022 problemen hebben of hebben gehad als gevolg van het voorval. Als het gaat om emotionele of psychische gevolgen gaf meer dan de helft van degenen die online discriminatie ervoeren aan dat ze daardoor minder vertrouwen in mensen hebben. Iets meer dan 30 procent voelt/voelde zich minder veilig.
Zoals in het antwoord op vraag 5 reeds genoemd wordt op dit moment de interdepartementale aanpak van online discriminatie geïntensiveerd.
Ziet u ook hoe sociale media door publieke figuren gebruikt worden om hun volgers impliciet op te hitsen tegen specifieke (organisaties die zich inzetten voor) lhbti+-personen? Bent u het er ook mee eens dat deze vorm van online aanzetten tot intimidatie aangepakt moet worden? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u hiertoe, bijvoorbeeld in EU-verband? Zo nee, waarom niet?
In hoeverre publieke figuren sociale media gebruiken om hun volgers impliciet op te hitsen tegen specifieke (organisaties die zich inzetten voor) lhbti+ personen is mij niet bekend. Maar ik ben het met u eens dat online intimidatie verwerpelijk is en bestreden moet worden. Daartoe bestaan verschillende – ook door het Europese recht gecreëerde – mogelijkheden, waarop ik in de antwoorden op de vragen 3, 5, 6 en 10 ben ingegaan.
PFAS |
|
Sandra Beckerman , Bouchallikh , Eva van Esch (PvdD), Kiki Hagen (D66), Joris Thijssen (PvdA) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Kuipers , Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Kunt u een overzicht geven van alle bedrijven die een vergunning hebben om PFAS te lozen en/of uit te stoten (inclusief de hoeveelheid die zij mogen lozen/uitstoten)?
Nee, hiervan is geen gecentraliseerd overzicht. Op dit moment zou het creëren van een nationaal overzicht van PFAS-emissies, waarbij verschillende systemen met elkaar worden verbonden, buitensporige inspanningen vergen en weinig toegevoegde waarde bieden. Het bevoegd gezag zou in dat geval aanzienlijke middelen moeten inzetten om deze lijst te maken en te onderhouden, wat ten koste zou gaan van de inspanningen om emissies effectief te reguleren en te verminderen. Een uitgebreidere toelichting staat in de Kamerbrief die de Kamer op 7 maart heeft ontvangen1. Als invulling van de motie Haverkort2 wordt een overzicht gemaakt van de belangrijkste PFAS-emissies. Hierin worden zowel de directe als indirecte lozingen meegenomen. De Kamer zal over de uitvoering van de motie voorafgaand aan het wetgevingsoverleg water worden geïnformeerd.
Kunt u een overzicht geven van alle bedrijven die in het verleden een vergunning hebben gehad om PFAS te lozen en/of uit te stoten (inclusief de hoeveelheid die zij mochten lozen/uitstoten)?
Zie het antwoord op vraag 1.
Welke instanties zijn verantwoordelijk voor het verlenen van vergunningen om PFAS te lozen en/of uit te stoten? Onder welke voorwaarden worden vergunningen verleend?
Het verlenen van vergunningen om PFAS te lozen en/of uit te stoten valt onder de verantwoordelijkheid van verschillende overheidsinstanties, afhankelijk van de locatie en bevoegdheid rondom de activiteit. Op nationaal niveau is het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat verantwoordelijk voor het ontwikkelen van het milieubeleid en het vaststellen van algemene regels en normen. De uitvoering van de vergunningverlening en het toezicht is gedelegeerd. Voor milieuvergunningen en watervergunningen voor indirecte lozingen zijn de provincies en gemeenten bevoegd gezag. Provincies zijn bevoegd gezag voor grotere milieubelastende activiteiten, zoals industriële installaties en afvalverwerkers, terwijl gemeenten bevoegd zijn voor minder complexe activiteiten, zoals horeca en kleinere bedrijven. Omgevingsdiensten zijn de uitvoeringsorganisaties namens de provincies en gemeenten.
Voor watervergunningen is de verantwoordelijkheid verdeeld tussen de waterschappen en Rijkswaterstaat. Waterschappen zijn bevoegd voor activiteiten die betrekking hebben op regionale wateren.
Rijkswaterstaat is bevoegd gezag voor de Rijkswateren (behalve voor indirecte lozingen waarvoor een gemeente of provincie bevoegd gezag is).
Milieu- en watervergunningen worden verleend onder strikte specifieke voorwaarden om ervoor te zorgen dat de activiteiten in overeenstemming zijn met de geldende wet- en regelgeving, en om de bescherming van het milieu en de volksgezondheid te waarborgen. Hoewel de voorwaarden kunnen variëren afhankelijk van de aard en omvang van de activiteit, zal de initiatiefnemer in alle gevallen de Best Beschikbare Technieken (BBT) moeten toepassen om emissies te beperken. Met BBT wordt bedoeld de meest doeltreffende methoden en werkwijzen die technisch en economisch haalbaar zijn om emissies te beperken. Hierbij zal afhankelijk van de schadelijkheid van een stof door het bevoegd gezag in meer of mindere mate inspanning worden gevraagd van de initiatiefnemer. Een initiatiefnemer is verplicht om elke maatregel uit te voeren die gezien kan worden als economisch redelijk. Vervolgens wordt met de immissietoets gecontroleerd of de emissie (na toepassing van BBT) in voldoende mate is beperkt en niet leidt tot overschrijding van de milieukwaliteitsnormen voor de ecologische toestand en drinkwaterkwaliteit. Indien een overschrijding wordt berekend met de immissietoets, zal de emissie verder moeten worden beperkt alvorens deze kan worden toegestaan (BBT+ maatregelen). Een schematische weergave van de te nemen stappen bij vergunningverlening is opgenomen in figuur 1 en een uitgebreidere toelichting staat op de website van infomil3 en de helpdesk water4.
Figuur 1: schematische weergave beoordeling wateremissie.
Kunt u aangeven welke drinkwaterbronnen op dit moment gevaar lopen door de aanwezigheid van PFAS? Kunt u een overzicht geven van de PFAS-concentraties per drinkwaterbron?
Ja, de recente RIVM studie5 heeft de humane blootstelling aan PFAS via verschillende routes in beeld gebracht. Het is duidelijk dat de concentraties PFAS-verbindingen die aangetroffen worden in winningen waar oppervlaktewater gebruikt wordt, hoger is dan de concentraties die aangetroffen worden in grondwaterwinningen, maar ook in de grondwaterwinningen worden PFAS verbindingen aangetroffen.
Bijlage C van het RIVM rapport toont de gemiddelde concentraties in drinkwater gemaakt van oppervlakte- en grondwaterbronnen, op basis van de analyses die zijn uitgevoerd door de drinkwaterbedrijven.6
De bedrijven die oppervlaktewater gebruiken voor de drinkwaterproductie, plaatsen op hun websites ook actuele informatie over de PFAS verbindingen die zij aantreffen in hun innamepunten.
Waterbedrijf Groningen
WML
PWN
Waternet
Dunea
Evides
Oasen
Kunt u aangeven wat de gezondheidskundige effecten zijn van de in Nederland aanwezige PFAS-vervuiling?
Mensen kunnen PFAS op verschillende manieren binnenkrijgen. Bijvoorbeeld via voedsel (eten en drinkwater), huisstof, lucht en via contact met materialen waarin ze zijn verwerkt. Voedsel levert de belangrijkste bijdrage aan de aanwezigheid van PFAS in het lichaam. Het RIVM heeft berekend dat mensen in Nederland uit voedsel en drinkwater samen reeds meer PFAS binnenkrijgen dan de gezondheidskundige grenswaarde. Als je er gedurende meerdere jaren te veel van binnenkrijgt, kunnen de stoffen de werking van het immuunsysteem beschadigen waardoor (kinder)vaccinaties minder effectief kunnen worden. Je wordt dan niet gelijk ziek. Maar als het immuunsysteem minder goed werkt, kun je wel sneller of vaker ziek worden. Zie ook de beantwoording van vraag 23 in deze vragenset en vraag 11 van de schriftelijke vragen van het Lid Boutkan (2023Z11914).
Kunt u aangeven wat tot op heden de economische schade is van de in Nederland aanwezige PFAS-vervuiling?
De omvang van de aanwezigheid en daarmee de economische schade van de aanwezigheid van PFAS in onze leefomgeving is niet in beeld. In opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat heeft CE Delft in februari 2023 het Handboek Milieuprijzen 2023 opgeleverd. Milieuprijzen dienen als een maatstaf voor het verlies aan welvaart dat optreedt wanneer één extra kilogram van een vervuilende stof in het milieu wordt gebracht. In het Handboek Milieuprijzen 2023 zijn echter geen milieuprijzen opgenomen voor PFAS. De aanpak die gevolgd wordt voor het bepalen van de prijs van emissies is niet zonder meer geschikt voor persistente stoffen, omdat deze geen rekening houdt met de tijdsdynamiek van effecten en kosten. Behalve het beter in kaart brengen van de aanwezigheid van PFAS, moeten de effecten van die aanwezigheid op de menselijke gezondheid en ecosysteemdiensten gewaardeerd worden. Het PFAS programma RIVM (zie ook het antwoord op vraag 10) geeft deels invulling aan deze kennisbasis.
Voor een aantal projecten van Rijkswaterstaat is wel bekend dat extra kosten gemaakt zijn voor onderzoek, opslag en afvoer van PFAS-houdende grond. Hierover is uw Kamer middels de MIRT-brieven van 9 juni 2021 (Kamerstuk 35 570 A, nr. 62) en 26 november 2020 (Kamerstuk 35 570 A, nr. 45) geïnformeerd. Daarbij is in het MIRT-overzicht opgenomen dat de realisatieprojecten A24 Blankenburgverbinding, de Nieuwe Sluis Terneuzen en de A16 Rotterdam met meerkosten zijn geconfronteerd vanwege PFAS.
Kunt u aangeven wat tot op heden de milieu en natuurschade is van de in Nederland aanwezige PFAS-vervuiling?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven waar in Nederland grondverzet en/of baggerwerkzaamheden niet zijn toegestaan als gevolg van PFAS-vervuiling? Hoeveel bouwprojecten hebben hierdoor vertraging opgelopen en/of zijn afgeblazen?
Grondverzet en baggerwerkzaamheden zijn in beginsel toegestaan als aan de wettelijke eisen wordt voldaan die zijn neergelegd in het Besluit bodemkwaliteit. Er is geen sprake van dat activiteiten als gevolg van PFAS-vervuiling niet zijn toegestaan. Beide activiteiten zijn niet vergunningplichtig, wel moet een melding gedaan worden bij het landelijk Meldpunt bodemkwaliteit. Het handelingskader PFAS geeft door middel van landelijke toepassingswaarden invulling aan de zorgplicht in de bodem- en waterregelgeving. Het gaat niet om wettelijke normen maar om advieswaarden. Diverse decentrale overheden hebben daarnaast specifiek beleid met lokale toepassingswaarden geformuleerd. Onder deze waarden kan verantwoord grond- en baggerspecie hergebruikt worden, daarboven moeten partijen worden gereinigd of gestort. In concrete projecten waar materiaal (deels) niet hergebruikt kan worden, betekent dit dat gezocht moet worden naar ander materiaal. Zowel bij reinigen als bij storten zal dat betekenen dat grondverzet, baggerwerkzaamheden en bouwprojecten duurder uitvallen.
Inmiddels zijn de belangrijkste verontreinigingslocaties wel in beeld, onder meer door onderzoek van decentrale overheden in 2022 en 2023, dat met specifieke uitkeringen van de Rijksoverheid is gefinancierd.7 Cijfers van het Meldpunt bodemkwaliteit geven geen indicatie dat nuttig hergebruik van grond- en baggerstromen stagneert. Het afgelopen jaar zijn er ook geen nieuwe signalen van stagnerende bouwprojecten ontvangen, waar eerder nog wel vertragingen in bouwprojecten gemeld zijn, zoals bij de aanleg van de Nieuwe Sluis in Terneuzen, zie ook het antwoord op vragen 6 en 7. In december 2021 gaf de sector zelf aan dat na de actualisatie van het handelingskader PFAS circa 90% van de knelpunten in het grondverzet opgelost is (Kamerstukken 35 334, nr. 172).
Waar in Nederland bevinden zich stortplaatsen die in het verleden zijn gebruikt voor het storten van PFAS-houdend afval? Kunt u garanderen dat hier geen risico’s zijn voor het milieu en de omgeving? Zo ja, op basis waarvan?
In 2010 is Europees een eerste concentratiegrenswaarde voor PFOS in afval geïntroduceerd8. Sindsdien zijn ook voor PFOA en PFHxS9 Europees concentratiegrenswaarden voor afval geïntroduceerd. Dit wil zeggen dat er sindsdien meer zicht is op de aanwezigheid van die PFAS-soorten in afval. Het is echter moeilijk om met zekerheid te weten in welke stortplaatsen in de periode vóór de introductie van die concentratiegrenswaarden afval met PFAS gestort is. Ondanks de onmogelijkheid om op basis van de beschikbare informatie een waterdicht overzicht te geven, is wel een inschatting te maken van mogelijke stortplaatsen waar afval met PFAS gestort is. Deze inschatting is gemaakt door Rijkswaterstaat op basis van 1) digitale meldgegevens van het Landelijk Meldpunt Afvalstoffen (LMA); 2) de nabijheid van de stortplaatsen tot Chemours en 3) stortplaatsen waar grondreinigingsresidu van gereinigde PFAS-houdende grond is gestort.
Afvalzorg Zeeasterweg
Lelystad
Open
Mineralz Maasvlakte
Rotterdam
Open
Afvalzorg Nauerna
Zaanstad
Open
Renewi Smink
Amersfoort
Open
Attero Wilp
Voorst
Open
Attero Spinder
Tilburg
Open
Attero Landgraaf
Landgraaf
Open
Derde Merwedehaven
Dordrecht
Gesloten (medio 2013)
Voor wat betreft de risico’s voor milieu en omgeving: de in Nederland aanwezige stortplaatsen worden conform de Europese Richtlijn betreffende het storten van afvalstoffen10 geëxploiteerd. Deze Richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in o.a. het Stortbesluit bodembescherming11 en het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen (Bssa)12. Bevoegde gezagen leggen, conform de Richtlijn, voorschriften op aan stortplaatsen. Deze voorschriften zien onder meer toe op het: 1) opvangen en afvoeren van percolaat13; 2) bemonstering van het oppervlaktewater in de nabijheid van de stortplaats; 3) toetsing van noodzakelijke voorzieningen; 4) jaarlijkse rapportage over (het functioneren van) de voorzieningen; 5) noodzakelijkheid urgentieplan als drempelwaardes overschreden worden en 6) toetsing van de bodemgesteldheid. Deze voorschriften zijn belangrijke maatregelen om eventuele risico’s te beheersen en te beperken, en worden door het bevoegde gezag van de stortplaats gehandhaafd.
Bovendien zijn stortplaatsen verplicht bij te dragen aan zogenaamde nazorgfondsen in het kader van de eeuwigdurende nazorg op stortplaatsen. Met deze nazorgfondsen wordt voor stortplaatsen tot in de eeuwigheid geborgd dat middelen beschikbaar zijn voor de nazorg van stortplaatsen wanneer deze gesloten worden. Deze stortplaatsen worden bij de sluiting afgedekt volgens de geldende technische richtlijnen en worden blijvend gemonitord. Met een dergelijke afdichting zouden geen stoffen uit de stortplaats moeten kunnen treden. Hoewel nooit met zekerheid te stellen is dat iets volledig risicoloos is, worden met de vigerende wet- en regelgeving en de monitoring daarop de (opkomende) risico’s voor mens en milieu zo beperkt mogelijk gehouden.
Kunt u een overzicht geven van alle onderzoeken die op dit moment lopen naar de effecten van PFAS op gezondheid en milieu en hoe wijdverspreid het PFAS probleem is in Nederland? Kunt u per onderzoek aangeven wanneer de resultaten van dit onderzoek worden verwacht en op welke manier deze bijdragen aan het bepalen van het beleid rondom PFAS?
Op deze onderwerpen is er sprake van een snel toenemende aandacht bij diverse overheden. Het is daarom onmogelijk om een totaaloverzicht te geven van alle lopende onderzoeken.
Het Ministerie van IenW heeft samen met de Ministeries van VWS en LNV het RIVM opdracht gegeven te onderzoeken wat er gedaan kan worden om de blootstelling van de Nederlandse bevolking aan PFAS omlaag te brengen (PFAS Programma RIVM14). Daarvoor willen we ook weten hoeveel PFAS er in het milieu zit én hoeveel PFAS mensen binnenkrijgen. Het onderzoek richt zich op heel Nederland, maar onderzoekt ook of het mogelijk is om regionale verschillen mee te nemen. Het onderzoek onderzoekt ook hoe de risico’s van blootstelling aan mengsels van PFAS het beste geduid kunnen worden. Het onderzoek duurt tot 2025. Met deze kennis wordt beoogd het beleid en maatregelen rondom PFAS te onderbouwen.
Is er zicht op de effecten van PFAS op de werkzaamheid van vaccinaties onder Nederlanders en specifiek voor mensen rondom de Westerschelde en Chemours? Zo ja, wat zijn deze effecten dan?
Het Europese Voedselveiligheidsagentschap EFSA beschouwde in 2020 de verminderde reactie van het immuunsysteem op vaccinatie als het meest kritieke effect op de menselijke gezondheid. Geen van de onderliggende onderzoeken zijn uitgevoerd in Nederland, maar de bevindingen zijn zeker relevant voor Nederland. Als iemand gedurende meerdere jaren te veel PFAS binnenkrijgt, kunnen de stoffen de werking van het immuunsysteem beschadigen, waardoor (kinder)vaccinaties minder effectief kunnen worden. Het RIVM heeft momenteel geen zicht op mogelijk verminderde werkzaamheid van vaccinaties onder Nederlanders.
Is er voldoende kennis en capaciteit aanwezig bij de omgevingsdiensten en Rijkswaterstaat om adequaat toezicht te kunnen houden op de uitstoot/lozing van PFAS?
De kennis en capaciteit voor complexe vergunningen is continue een aandachtspunt. De kennis en capaciteit om adequaat toezicht te kunnen houden op o.a. PFAS is voor verbetering vatbaar. Het is in de huidige krappe arbeidsmarkt lastig om ervaren mensen te werven. Dit heeft onze volle aandacht.
Op welke manier wordt er toezicht gehouden bij stortplaatsen die in het verleden zijn gebruikt voor de stort van PFAS-houdend afval?
Zie het antwoord op vraag 9.
Waarom is er geen aanvullend onderzoek gedaan naar aanleiding van de eerdere aflevering van Zembla waaruit naar voren kwam dat er hoge concentraties GenX zijn gemeten bij Brienenoord en Maassluis?
Er is wel aanvullend onderzoek gedaan. Rijkswaterstaat heeft de monitoringsresultaten van het rivierenonderzoek nader onderzocht, onder meer met behulp van stromingsmodellen. In de Kamerbrief van 28 oktober 202215 is aangegeven dat op basis hiervan de verhoogde GenX concentraties niet aan een bepaalde partij toegewezen kunnen worden.
In aanvulling hierop heeft Rijkswaterstaat de resultaten van bemonsteringen in nabijheid van Chemours (uit de periode dat er sprake was van tijdelijk hoge concentraties) opnieuw bekeken. Uit geen van deze metingen is naar voren gekomen dat er sprake is geweest van een overschrijding van de gestelde eis voor GenX door Chemours. Er zijn geen aanwijzingen gevonden dat er sprake is geweest van een lozing door Chemours dan wel door andere bedrijven. Chemours heeft aangegeven dat in de periode 9 september t/m 26 november 2021 alle productie-eenheden van Chemours uit bedrijf waren vanwege onderhoud.
Bent u het ermee eens dat iedere melding van een grootschalige PFAS-lozing of uitstoot onderzocht moet worden en dat de dader bestraft dient te worden? Klopt het dat de vorm van PFAS goed te herleiden is naar de bron/producent van de betreffende PFAS?
Elk bedrijf heeft zich te houden aan de voorwaarden in haar vergunning. PFAS hebben echter vele toepassingen en de stoffen kunnen dus ook op verschillende plekken gebruikt worden. Het is in veel gevallen lastig om op basis van het type PFAS deze te herleiden naar een specifieke bron of gebruiker van de stof.
Bent u bereid om het oordeel over de motie-Hagen over de mogelijkheid voor bevoegde gezagen om een minimalisatieplicht op te leggen voor potentieel zeer zorgwekkende stoffen (Kamerstuk 22 343, nr. 355) te herzien?
Nee, om de minimalisatieplicht op te leggen moet een stof voldoen aan de criteria van artikel 57 van de REACH-verordening. Van potentieel Zeer Zorgwekkende Stoffen (pZZS) is niet aangetoond dat ze aan deze criteria voldoen. Er is onvoldoende wetenschappelijke grond om voor deze stoffen een minimalisatieplicht op te leggen.
Stoffen worden door het RIVM op de pZZS lijst geplaatst omdat ze in het kader van de REACH-verordening nader onderzocht worden. Op basis van dat nader onderzoek kan soms blijken dat zo’n stof inderdaad ZZS-eigenschappen heeft, maar vaker is dat juist niet het geval. Op de pZZS lijst staan ruim 300 stoffen. Bij de jaarlijkse update gaan er doorgaans ca. 60 stoffen van de pZZS lijst af, waarvan er ca. 20 ZZS worden.
De pZZS-lijst is, o.a. vanwege dit dynamische karakter en vanwege onvoldoende wetenschappelijk onderbouwing voor ZZS-eigenschappen van de stoffen op deze lijst, niet wettelijk verankerd en is slechts bedoeld als hulpmiddel om het bevoegd gezag te informeren over stoffen die mogelijk in de toekomst als Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS) worden geïdentificeerd. Het is aan het bevoegd gezag om waar nodig passende maatregelen treffen, door bijvoorbeeld van een bedrijf dat deze stoffen wil emitteren nader onderzoek of nadere gegevens op te vragen. Bedrijven zelf kunnen de lijst gebruiken om terughoudend te zijn met het vervangen van een ZZS door een pZZS.
Overigens kunnen bevoegde gezagen op basis van de specifieke artikelen 8.30 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) en artikel 2.13, lid 5, van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) voor sommige stoffen strengere emissie-eisen op maat in te voeren.
Welke schade bent u van plan te verhalen op 3M? Zal dit zowel gaan om de door vissers geleden schade, gezondheidsschade en de schade die is aangebracht aan de natuur?
Aangezien het proces rondom de aansprakelijkheidsstelling van 3M nog loopt kan daar in het belang van de positie van de Staat nu weinig over gemeld worden. Op 17 mei jl. heeft de landsadvocaat namens de Staat 3M aansprakelijk gesteld voor de geleden schade. In de brief is ook aangegeven dat we graag met het bedrijf in gesprek gaan. Het eerste gesprek tussen de Minister van IenW en 3M heeft plaats gevonden op 24 augustus. Het Rijk staat ervoor open dat deze gesprekken gevoerd worden mede namens derde partijen zoals bijvoorbeeld vissers. Een aantal partijen heeft al aangeven hier gebruik van te willen maken zoals de Provincie Zeeland.
Hoe staat het met de uitvoering van de adviezen van de commissie-Van Aartsen? Op welke manier zal dit bijdragen aan de vergunningverlening, het toezicht en de handhaving op het gebied van PFAS?
Naar aanleiding van de commissie-Van Aartsen is de Staatssecretaris van IenW met de partners het interbestuurlijk programma «Versterking VTH-stelsel» (IBP VTH) begonnen. Hierover is de Kamer geïnformeerd16 op 4 juli jl. Deze versterking ziet met name toe op de versterking van de omgevingsdiensten. Onlangs is ook de Unie van Waterschappen tot de stuurgroep van het IBP VTH toegetreden.
Kunt u een overzicht verschaffen van alle vergunningen voor het mogen lozen van PFAS die ooit zijn verstrekt aan Dupont/Chemours (inclusief de hoeveelheid die zij mochten lozen/uitstoten)?
Ja, echter niet binnen de termijn van het beantwoorden van deze Kamervragen.
Momenteel wordt door Rijkswaterstaat en de Provincie Zuid-Holland dossieronderzoek uitgevoerd. Als onderdeel hiervan worden alle beschikbare dossierstukken met betrekking tot de vergunningen van Chemours en vanaf 1959 tot op heden doorgelopen. In deze dossierstukken wordt bekeken welke stoffen die daarin opgenomen als PFAS-verbinding kunnen worden aangemerkt. Het vraagt enige tijd om dit op een zorgvuldige manier uit te voeren. Het antwoord op deze vraag zal worden toegevoegd aan de brief die voorafgaand aan het wetgevingsoverleg water naar uw Kamer zal worden gestuurd.
Wat is de specifieke vergunning van Dupont/Chemours op dit moment voor de lozing van PFAS?
Chemours beschikt over twee vergunningen voor afvalwaterlozingen waarin PFAS aanwezig is. Voor de directe lozing heeft het bedrijf een vergunning van Rijkswaterstaat en voor de indirecte lozing een vergunning van de DCMR-milieudienst Rijnmond namens de Provincie Zuid-Holland.
Bij besluit van 11 oktober 2022 is de nieuwe revisievergunning van Chemours door de DCMR-milieudienst Rijnmond gepubliceerd. Daarin zijn de eerder genomen besluiten geïntegreerd en waar nodig geactualiseerd. De vergunde emissie van de GenX-stoffen naar het water is in stappen teruggebracht van 6.400 kg in 2013 naar 2 kg/jaar in 2021. De vergunde luchtemissie van de GenX-stoffen bedroeg in 2013 nog 660 kg/jaar en mag na inwerkingtreding van de revisievergunning 4 kg/jaar zijn en uiterlijk in 2025 uitkomen op maximaal 3,45 kg/jaar. Ook voor de vergunde emissies van de «andere PFAS» geldt dat deze in stappen verlaagd moeten worden tot gemiddeld 99% reductie in 2025.
Rijkswaterstaat heeft op 11 oktober 2022 een geheel nieuwe vergunning afgegeven voor de directe lozing van PFAS. In de vergunning zijn lozingseisen opgenomen van maximaal 5 kg/jaar voor de GenX-stoffen en 2 kg/jaar voor PFOA.
Hoeveel boetes, sancties en dwangsommen zijn er tot op heden opgelegd aan bedrijven die (te veel) PFAS uitstoten of lozen? Hoeveel boetes, sancties en dwangsommen zijn er specifiek opgelegd aan Dupont/Chemours?
Een overzicht van alle bestuursrechtelijke handhavingstrajecten is niet beschikbaar. Zoals nader toegelicht in vraag 1 van deze set is er geen gecentraliseerd overzicht van alle vergunningen t.a.v. de emissie van PFAS. Specifiek met betrekking tot Chemours vormt het maken van dit overzicht onderdeel van het dossieronderzoek zoals genoemd in de beantwoording van vraag 19.
Wat is uw reactie op de recente aflevering van Zembla over de PFAS-doofpot? Welke actie gaat u naar aanleiding van de bevindingen in deze aflevering ondernemen?
PFAS staan terecht meer in de belangstelling. Dit is mede omdat we steeds meer te weten komen over de schadelijkheid ervan. Daarom is de inzet om de verspreiding van PFAS bij de bron aan te pakken en uiteindelijk te streven naar een verbod op producten met PFAS. Mochten er inderdaad gevallen zijn waarbij bedrijven informatie achterhouden over de vervuiling van water, bodem en grondwater en daarmee de gezondheid van mensen in gevaar heeft gebracht, dan is dat ten zeerste af te keuren. Het is echter aan het OM om dat te beoordelen. Zie verder het antwoord op vraag 2 van de schriftelijke vragen van het lid Bouchallikh (2023Z11780).
Er worden tal van acties ondernomen op het gebied van PFAS. Belangrijke onderdelen hierin zijn het RIVM-vervolgonderzoek, de acties van de bevoegde gezagen om de emissies via vergunningverlening verder te beperken en het traject om te komen tot een Europees PFAS verbod. Hoewel deze trajecten al liepen voorafgaand aan de Zembla-uitzending is dit een bevestiging dat deze acties nuttig en nodig zijn.
Sinds wanneer was bij u bekend dat PFAS schadelijk zou zijn voor het milieu en de menselijke gezondheid? Vanaf wanneer was bij u bekend dat PFAS kanker kan veroorzaken?
Rond de eeuwwisseling werd steeds meer duidelijk dat er zorgen waren over PFAS, waaronder PFOA, waarbij de zorgen zich in eerste instantie concentreerden op PFOS. Er zijn sinds eind vorige eeuw diverse onderzoeken gedaan naar de effecten van PFAS op het milieu en de gezondheid. In beantwoording van vragen van de vaste Kamercommissie Infrastructuur en Waterstaat in 2017 (Kamerstukken 29 517, nr. 124) is uitgebreid aangegeven hoe de Kamer is geïnformeerd over dit onderwerp (zie bijvoorbeeld antwoorden op vragen 2 en 8 in die beantwoording).
In opdracht van het Ministerie van SZW (RIVM Briefrapport 2016–0131) is in 2016 een historisch overzicht van openbare informatie over onder andere PFOA opgesteld, toegespitst op de blootstelling van werknemers. Dit schetst een met PFOS vergelijkbaar beeld voor PFOA, namelijk dat dat rond de eeuwwisseling door de Nederlandse overheid de eerste stappen zijn gezet ter bescherming van werknemers.
De zorg over diverse PFAS, zoals PFOS en PFOA, is vooral gelegen in het feit dat ze niet of nauwelijks afbreken in het milieu, zich zeer snel door het milieu verspreiden en/of ophopen in het menselijk lichaam, in dieren en planten en daarbij ook een effect op de gezondheid veroorzaken. In wetenschappelijke bewoordingen: veel PFAS zijn (zeer) persistent, mobiel en/of bioaccumulerend en toxisch.
De kennis over de effecten van PFAS neemt in de afgelopen jaren snel toe. In de publicatie van het Europese Agentschap voor Voedselveiligheid (EFSA) van 2020 (zie Kamerstuk 28 089, nr. 179) worden de meest recente wetenschappelijke inzichten gegeven over de schadelijkheid voor menselijke gezondheid, op basis van onderzoek aan een combinatie van vier soorten PFAS. Daarin wordt aangegeven dat voor PFOS en PFOA niet kan worden bewezen dat ze kankerverwekkend zijn en dat voor andere PFAS nog onvoldoende informatie is om daar uitspraken over te doen. Wel is inmiddels een aantal PFAS aangemerkt als «verdacht kankerverwekkend» onder de CLP-verordening (Europese verordening voor de indeling van stoffen, etikettering en verpakking). Zie voor een uitgebreidere toelichting hierop het antwoord op vraag 11 van de vragenset van het lid Boutkan. Overigens zijn andere schadelijke eigenschappen van bepaalde PFAS, zoals giftig voor de voortplanting (reprotoxisch) en schadelijkheid voor het immuunsysteem, wel bewezen. Daarbij moet worden opgemerkt dat niet alle effecten even gemakkelijk in de reguliere testen worden aangetoond.
De mate waarin PFAS schadelijk zijn voor mens en milieu varieert dus en nog niet over alle PFAS is wat dat betreft evenveel bekend. Enkele tientallen PFAS zijn in Nederland inmiddels al aangemerkt als Zeer Zorgwekkende Stof, omdat is vastgesteld dat ze voldoen aan één of meer van de criteria voor schadelijke stoffen zoals aangegeven in artikel 57 van de REACH verordening.
Vanaf wanneer is bij u bekend dat het grondwater onder en rondom de Chemoursfabriek in Dordrecht vervuild is met PFAS? Op welke manier wordt hier nu toezicht op gehouden en nemen de PFAS-concentraties toe of af?
Er is in 1999 een beschikking afgegeven door de provincie Zuid-Holland (destijds bevoegd gezag Wet bodembescherming) waarmee de provincie besloot dat sprake was van een geval van ernstige bodemverontreiniging waarvoor de sanering urgent is. Daarnaast stemde zij in die beschikking in met het (raam)saneringsplan. Destijds was de provincie bevoegd gezag en inmiddels is dit overgedragen aan de gemeente Dordrecht. De beschikking ziet toe op de beheersing van een grondwaterverontreiniging door met name vluchtige koolwaterstoffen (VOCL) en freonen (koelvloeistoffen). De aanwezigheid van PFAS en specifiek PFOA kwam vanaf 2005 in beeld, toen het bedrijf dit meldde aan het bevoegd gezag. Rond 2016 hebben de gemeenten Dordrecht en Sliedrecht samen met de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid de PFAS-problematiek bij het Ministerie van IenW aangekaart.
Als onderdeel van de actieve saneringsmaatregel wordt het grondwaterbeheerssysteem gecontroleerd door permanente monitoring van de grondwaterstroming en analyses van de grondwaterkwaliteit. Chemours stuurt ieder jaar de onderzoeksresultaten aan de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid, die de namens de gemeente Dordrecht de taken voor de Wet bodembescherming (Wbb) uitvoert. De monitoring richt zich sinds 2005 ook op PFAS. Tijdens het beheersingsproces wordt grondwater onttrokken en worden de daarin aanwezige VOCL, freonen en PFAS aan de randen van de verontreiniging afgevangen. Door deze onttrekking nemen de concentraties van die stoffen en daarmee de verontreiniging af, de afname is beperkt.
Wat is uw eerste reactie op de meest recente onthulling van Zembla dat plassen en sloten in de wijde omtrek van Chemours tot wel 13.000 keer de PFAS-norm bevatten?1
Zie het antwoord op vraag 22.
Klopt het dat de concentraties die nu gemeten worden rondom Chemours vele malen hoger liggen dan de concentraties in de Westerschelde?
Ja, er zijn hotspots in de regio rondom Chemours waar de concentraties hoger liggen dan in de Westerschelde.
Wat betekenen deze hoge PFAS-concentraties voor de veiligheid om in water rondom Chemours te kunnen zwemmen en voor alle agrarische activiteiten in en rondom de Alblasserwaard?
Het RIVM heeft onderzocht of de gemeten concentraties PFAS in het water van 13 zwemlocaties in de omgeving van chemiefabriek Chemours een risico vormen. Voor 12 locaties kan het RIVM zeggen dat de berekende hoeveelheid PFAS niet schadelijk is voor de gezondheid van zwemmers. Alleen het water van recreatieplas Merwelanden moet nader worden onderzocht. Voor deze locatie is nu door de provincie Zuid-Holland een negatief zwemadvies afgegeven.
Van PFAS is bekend dat ze kunnen worden opgenomen in (landbouw)gewassen en zo in voedsel terecht kunnen komen. Dit proces is complex en van veel lokale factoren afhankelijk, daarom is een algemene uitspraak voor de regio Alblasserwaard niet mogelijk. De Europese Commissie heeft Maximale Limieten vastgesteld voor PFAS waaraan vlees en eieren dienen te voldoen.
Daarnaast heeft de Europese Commissie een aanbeveling tot monitoring gedaan van PFAS in een grote verscheidenheid van voedselproducten. Daarbij zijn indicatieve niveaus vastgesteld voor fruit, groenten, zetmeelhoudende wortels en knollen, melk en babyvoeding. Wanneer deze niveaus worden overschreden, dan moeten de oorzaken van de verontreiniging verder worden onderzocht.
Daarnaast werkt het RIVM binnen haar PFAS programma aan de afleiding van risicogrenzen voor landbouwbodems. Met deze instrumenten kan per situatie worden beoordeeld of verhoogde PFAS concentraties een risico vormen voor de landbouw.
Is de PFAS-vervuiling in de omgeving van Chemours waar Zembla over spreekt onderdeel van het gebied dat wat betreft PFAS-vervuiling goed in kaart is gebracht, zoals aangegeven tijdens het vragenuur van 20 juni jl.?
Er hebben veel onderzoeken plaatsgevonden in de regio Dordrecht, waardoor een actueel beeld is ontstaan van de aanwezige verontreiniging. Dat neemt niet weg dat er ook steeds nieuwe informatie beschikbaar komt, zowel over de aanwezigheid van stoffen als over de schadelijkheid er van, wat aanleiding kan geven om eerdere adviezen over bijvoorbeeld gebruik van water en bodem te herzien.
Hoe beoordeelt u het feit dat decennialang informatie is achtergehouden over de schadelijkheid van PFOA? Is het op dit moment strafbaar om dergelijke informatie achter te houden? Was dit in die tijd al strafbaar?
Zie het antwoord op vraag 2 van de schriftelijke vragen van het Lid Boutkan (2023Z11914).
Wat gaat u doen tegen bedrijven die willens en wetens het milieu vervuilen en mensen ziek maken, en informatie daarover achterhouden?
Indien hier sprake van is, is het aan het OM om te bepalen welke sanctie opgelegd moet worden.
Hoeveel mensen hebben schade opgelopen aan hun gezondheid op basis van de achtergehouden informatie over schadelijkheid van PFOA?
Het is onbekend hoeveel schade mensen of de natuur opgelopen hebben ten gevolge van blootstelling aan PFOA.
Hoe groot is de schade aan de natuur door het achterhouden van de informatie over de schadelijkheid van PFOA?
Zie antwoord vraag 31.
Klopt het dat Chemours tot de dag van vandaag GenX produceert en dat deze door de EU is aangemerkt als een zeer zorgwekkende stof vanwege het feit dat het kankerverwekkend zou zijn? Hoeveel GenX mag Chemours lozen en/of uitstoten volgens de geldende vergunning?
GenX (HFPO-DA) is in de EU inderdaad aangemerkt als zeer zorgwekkende stof, niet omdat het kankerverwekkend is maar op basis van de combinatie van eigenschappen Persistent, Mobiel en Toxisch. Het klopt dat er geen verbod is op de productie of het gebruik van de GenX stoffen. Wel geldt de minimalisatieplicht die de verplichting oplegt om emissies van GenX zo ver mogelijk te reduceren.
In het antwoord op vraag 20 is ingegaan op de geldende vergunning.
Wanneer verwacht u dat omwonenden rondom Chemours weer uit hun moestuin kunnen eten? Kunt u aangeven wat tot op heden de schade (moestuinen, volkstuinen etc.) is van het besluit dat omwonenden rondom Chemours geen groente en fruit meer mogen eten uit eigen tuin?
Het RIVM adviseert om geen gewassen te eten uit de moestuinen die binnen 1 kilometer ten noordoosten van Chemours liggen, omdat mensen door het eten van deze gewassen te veel PFAS binnenkrijgen. Omdat PFAS niet afbreken en zich langzaam verspreiden, zullen de concentraties in de bodem voor langere tijd bestaan. Groenten of fruit die worden gekweekt in bakken met nieuwe grond mogen wel geconsumeerd worden.
Op welke manier dragen de lopende onderzoeken bij aan het wegnemen van onzekerheid van omwonenden van de Westerschelde en Chemours? Zal hun de mogelijkheid worden geboden om hun bloed te laten testen op de aanwezigheid van PFAS? Zo nee, bent u bereid om in overleg met de GGD en het RIVM deze mogelijkheid alsnog aan te bieden?
Het RIVM is gestart met een uitgebreid onderzoek naar PFAS en hoe de blootstelling aan PFAS verminderd kan worden. Een onderdeel van dit onderzoek is humane biomonitoring, waarbij in bloed en moedermelk de concentratie aan PFAS wordt gemeten, met als doel de landelijke blootstelling aan PFAS te bepalen. Het is bij het RIVM zeker bekend dat er behoefte is aan inzicht in regionale verschillen. Op dit moment bekijkt het RIVM hoe en of dit in het onderzoek kan worden opgenomen en hoe met behulp van maatregelen blootstelling verminderd kan worden op landelijk of regionaal niveau. Over de voortgang hiervan zal de Kamer op regelmatige basis een voortgangsrapportage ontvangen.
Hoe beoordeelt u de lopende procedure tegen Chemours vanuit de gemeenten Dordrecht, Papendrecht, Sliedrecht en Molenlanden?2 Bent u bereid deze gemeenten juridisch en financieel bij te staan in deze zaak? Zo nee, waarom houdt u zich afzijdig?
We zijn geïnteresseerd in de uitspraak van de rechter in de zaak die door de vier betrokken gemeenten is aangespannen. Voor de zomer hebben de Minister en Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat een gesprek gehad met de betrokken wethouder van Dordrecht. Hierin is de bereidheid benadrukt om ondersteuning te bieden waar dat opportuun is. Ook in de huidige situatie vindt dat al plaats. Aangezien het Rijk geen onderdeel is van deze zaak en deze nog loopt kunnen hier verder geen uitspraken over worden gedaan.
Hoe beoordeelt u dat provincie Zuid-Holland in hoger beroep gaat tegen Chemours om scherpere eisen te stellen aan de uitstoot van chemicaliën?3 Bent u bereid Zuid-Holland bij te staan om te komen tot een juridisch houdbare aanscherping van de vergunning? Zo nee, waarom houdt u zich afzijdig?
De samenwerking met de Provincie Zuid-Holland is nauw en goed. Het is belangrijk dat met dit soort zaken worden voorgelegd aan de rechter, alleen al vanwege de hieruit voortkomende jurisprudentie. Ook bij de provincie Zuid-Holland zijn we bereid om ondersteuning te bieden waar dat opportuun is. In het belang van de positie van de Provincie Zuid-Holland kunnen we hier verder geen uitspraken over doen.
Hoe kijkt u naar het onderzoek dat nu in Vlaanderen rondom 3M wordt uitgevoerd? Bent u bereid om rondom Chemours eenzelfde onderzoek te starten? Zo nee, waarom niet?
Er is goed contact met de Vlaamse overheid. We kunnen elkaar versterken en dat doen we ook op tal van gebieden. We zijn bekend met het onderzoek dat plaats vindt in Vlaanderen. Nederland kent een veel breder PFAS-vervolgonderzoek dat uitgevoerd wordt door het RIVM. Een vergelijkbaar onderzoek in de omgeving van Chemours heeft daarom in Nederland weinig toegevoegde waarde.
Deelt u de mening dat schade die willens en wetens wordt aangebracht aan het milieu en de menselijke gezondheid verhaald moet worden op de veroorzaker?
Ja.
Op welke manier is de aanwezigheid van PFAS meegenomen bij het besluit over nieuwbouwwijk Baanhoek-West? Kunt u uitsluiten dat omwonenden risico’s lopen om hoge concentraties PFAS binnen te krijgen? Welke maatregelen zijn getroffen? Is er bij dit besluit ook specifiek rekening gehouden met kinderen?
De gemeente Sliedrecht geeft aan dat bij de verlening van de bouwvergunning is gekeken naar de toen geldende Indicatieve Niveaus voor Ernstige Verontreiniging (INEV’s) voor PFAS. Deze INEV’s worden door het RIVM ter beschikking gesteld en helpen bevoegde gezagen om te bepalen of er bij PFAS-verontreinigingen maatregelen, zoals sanering, nodig zijn. Op basis daarvan was er geen noodzaak om hierover voorwaarden aan de bouwvergunning te verbinden. Na de publicatie van de nieuwe INEV’s in juli 2021 heeft er een nieuwe beoordeling plaatsgevonden. Hieruit kwam naar voren dat de gevonden PFAS-concentraties licht hoger waren dan de INEV’s, maar dat er geen sprake is van onaanvaardbare humane risico’s.
Het is in algemene zin niet uit te sluiten dat mensen te veel PFAS binnenkrijgen. Door voedsel en drinkwater krijgen mensen al meer PFAS binnen dan de geadviseerde grenswaarde (Kamerstukken 28 089 nr. 190). Daarom heeft het Ministerie van IenW samen met VWS en LNV het RIVM opdracht gegeven een onderzoeksprogramma uit te voeren, waarin perspectieven worden uitgewerkt hoe de blootstelling aan PFAS verminderd kan worden (zie voor het meest recente overzicht van dit programma Kamerstukken 35 334 nr. 258). Hoewel dit programma zich richt op de hele Nederlandse bevolking, is er ook ruimte om rekening te houden met regionale verschillen.
Voor Baanhoek-West worden geen onaanvaardbare humane risico’s verwacht. Risico’s treden vooral op bij het eten uit eigen moestuin. Indien men toch eigen geteelde groente wil eten, wordt daarom geadviseerd aparte bakken te plaatsen waarin andere grond wordt gebruikt. Op de website van de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid staat informatie over de risico’s van eten uit eigen moestuin (www.ozhz.nl/pfasinmijntuin). Deze adviezen gelden voor iedereen, er zijn geen specifieke adviezen voor bijvoorbeeld kinderen. Gelet op de aangetroffen concentraties is daar ook geen reden voor.
Als PFAS niet is meegenomen bij het besluit over nieuwbouwwijk Baanhoek-West, wat gaat u dan doen om dit alsnog te regelen, zodat mensen hier veilig kunnen wonen en in hun tuin desgewenst groente kunnen verbouwen?
PFAS is door de gemeente Sliedrecht meegenomen bij de besluitvorming, zie hiervoor het antwoord op vraag 40.
Welke vergunningen zijn op dit moment afgegeven voor het verwerken en/of exporteren van PFAS-houdend afval?
De ILT is namens de Staatssecretaris van IenW het bevoegde gezag voor de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA20). De ILT hanteert een tijdelijke uitvoeringslijn voor grensoverschrijdende afvaltransporten die (mogelijk) PFAS-houdend zijn. Op dit moment zijn door de ILT 73 vergunningen afgegeven voor de uitvoer en verwerking van afval dat is aangemerkt als PFAS-houdend naar het buitenland (ongeveer 20.000 afzonderlijke vrachten), waarvan ongeveer 2/3e de bestemming België heeft. Ongeveer 30% heeft de bestemming Duitsland. Andere bestemmingen zijn locaties in Frankrijk en Denemarken. Een totaaloverzicht van het type vergunningen is te vinden via de website van de ILT21.
Op basis waarvan is eerder besloten door de ILT om de transporten van PFAS-houdend afval van Nederland naar Antwerpen (Indaver) uit voorzorg stil te leggen? Op basis waarvan heeft de Raad van State dit besluit teruggedraaid?
In oktober 2022 verleende de ILT uit voorzorg geen instemming voor deze transporten. De ILT was er na signalen en een eerste onderzoek niet van overtuigd dat het PFAS-afval voldoende juist en doelmatig werd verwerkt bij de verwerker in Antwerpen. Dat kan risico’s met zich meebrengen voor mens en milieu. Gelet op die mogelijke risico’s, besloot de ILT de transporten uit voorzorg stil te leggen.
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State draaide dit besluit niet terug, maar schorste de besluiten van de ILT nadat Indaver hier een verzoek voor indiende. Deze voorlopige voorziening werd getroffen voor de tijd die de ILT nodig had om een definitief besluit te nemen. Inmiddels heeft de ILT een definitief besluit genomen, waarmee het alsnog instemde met de oorspronkelijke vergunningaanvraag voor het transport naar Indaver. De vergunningen hebben een duur van maximaal een jaar. Dit wil zeggen dat na aflopen van de vergunningen weer nieuwe vergunningsaanvragen ingediend en dus beoordeeld zullen moeten worden.
Kunt u garanderen dat de verwerking van PFAS-houdend afval bij Indaver gebeurt op een veilige manier, volgens alle regel- en wetgeving en op basis van de beste beschikbare technieken?
België ziet toe op de bedrijven binnen haar grondgebied. Dit wil zeggen dat Nederlandse autoriteiten geen toezichthouder zijn op de dagelijkse praktijk bij Indaver in Antwerpen. Derhalve kunnen we enkel de Vlaamse autoriteit vragen of Indaver volgens de wet- en regelgeving en op basis van de Best Beschikbare Technieken opereert, maar dit niet zelfstandig controleren. Het contact met de Vlaamse collega’s loopt overigens goed en er is dan ook vertrouwen dat de Vlaamse overheid haar toezichtrol op een verantwoorde wijze invullen conform de van toepassing zijnde wet- en regelgeving.
Daar waar Nederlands afval geëxporteerd wordt naar het buitenland, is de ILT onderdeel van vergunningsverlening traject. Deze rol vervult de ILT samen met de autoriteit van het land waar het afval naartoe overgebracht wordt. Op basis van deze rol kan de ILT ontvangende afvalverwerkers in het buitenland om (aanvullende) informatie vragen als het de gegeven informatie bij de vergunningsaanvraag als ontoereikend acht. Dit heeft de ILT in geval van Indaver-Antwerpen ook gedaan. De Vlaamse overheid heeft aan de ILT laten weten dat Indaver verbetermaatregelen heeft doorgevoerd en dat de lokale autoriteiten de vergunningen hebben aangescherpt. Die maatregelen zorgen voor een betere afvalverwerking en als gevolg daarvan voor minder PFAS in het milieu.
De ILT concludeert op basis van de aanvullend gegeven informatie inmiddels dat het transport van afval met PFAS naar Indaver past binnen de regels die de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen stelt, ook voor zover best beschikbare technieken daar onderdeel van uitmaken. De ILT ziet derhalve binnen haar rol als bevoegde autoriteit EVOA geen gronden om de verzochte transporten van Nederlands afval met PFAS naar Indaver-Antwerpen te weigeren.
Heeft u zicht op de huidige PFAS-vervuiling in de Westerschelde? Neemt deze PFAS-vervuiling toe of af?
Ja, PFAS-concentraties worden in de Westerschelde en het Kanaal van Gent naar Terneuzen dertien keer per jaar gemeten door Rijkswaterstaat. Er zijn rapporten beschikbaar waarin de gemeten concentraties zijn gepubliceerd22, 23. Er is een significante afname van een aantal PFAS (PFBS en PFBA) te zien bij het meetpunt op de grens met Vlaanderen en voor alle overige concentraties PFAS is in algemene zin geen significante afname geconstateerd, zoals gerapporteerd door Jonker (memo 2022) op basis van meetgegevens van 2008 t/m mei 2021.
Bestaan er op dit moment verwerkingsmethoden van PFAS-houdend afval waarbij er vervolgens geen PFAS geloosd of uitgestoten wordt?
Afvalverwerkingstechnieken waar geheel zonder emissies en lozingen afval met PFAS verwerkt kunnen worden zijn ons niet bekend. Op dit moment zijn zogenaamde draaitrommelovens de methode om op industriële schaal afval met PFAS te vernietigen. Hoewel alle draaitrommelovens in de basis dezelfde techniek zullen hanteren, kunnen deze verschillend in staat zijn om de emissies/lozingen van PFAS te minimaliseren. Zo geldt in de chemie het basisprincipe: hoe hoger de temperatuur, hoe beter een stof wordt afgebroken24. Ook is de duur van verhitting van belang. Daarnaast kunnen draaitrommelovens eigenstandig maatregelen nemen om eventuele emissies/lozingen aanvullend in te perken, bijvoorbeeld d.m.v. rookgasreiniging.
Ten aanzien van Indaver-Antwerpen heeft de ILT laten weten dat verbetermaatregelen zijn doorgevoerd en heeft diens Bevoegde Gezag de vergunningen aangescherpt. Hiermee zouden de PFAS emissies/lozingen van Indaver-Antwerpen moeten zijn afgenomen t.o.v. afgelopen jaar. Indaver-Antwerpen stelt inmiddels 99.9999% van de PFAS te vernietigen. Deze claim wordt, naar ons bekend, door het Vlaamse bevoegd gezag gevalideerd.
Het bericht 'Zembla: Chemours wist al decennia van gezondheidsrisico's pfas' |
|
Bouchallikh |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Zembla: Chemours wist al decennia van gezondheidsrisico’s pfas»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat het verontreinigde water rondom de Chemours-fabriek leidt tot de genoemde milieu en maatschappelijke schade? Welke maatregelen gaat u treffen om de schade te verminderen of te compenseren?
Ja, deze zorg wordt gedeeld, net als de wens om schade aan het milieu zoveel mogelijk te beperken. Indien er sprake is van schade dan kan een bedrijf hiervoor aansprakelijk worden gesteld door degenen die deze schade hebben geleden. De gemeenten Papendrecht, Sliedrecht, Molenlanden en Dordrecht hebben het voortouw genomen om een civielrechtelijke zaak aan te spannen tegen de bedrijven Chemours en DuPont. De betrokken gemeenten hebben de bedrijven Chemours en DuPont gezamenlijk aansprakelijk gesteld voor de financiële schade door verontreiniging met o.a. PFOA veroorzaakt door deze bedrijven. Op 23 april 2021 hebben de gemeenten naar buiten gebracht dat zij een volgende stap zetten en beide bedrijven dagvaarden en schadevergoeding eisen. Ook heeft de Provincie Zuid-Holland Chemours al officieel aansprakelijk gesteld maar nog geen zaak aangespannen.
Aansprakelijkheidsstelling via het privaatrecht is overigens maar een van de mogelijkheden om de impact van een bedrijf op het milieu zo klein mogelijk te houden. Vanuit de betrokken overheden worden de instrumenten ingezet die in de specifieke situatie het meest effectief zijn en passen bij het doel dat moet worden bereikt. Elk bedrijf in Nederland heeft zich te houden aan de geldende wet- en regelgeving, en aan alle vergunningen. Om ervoor te zorgen dat bedrijven zich aan de regels en vergunningen houden, bestaat bij uitstek het publiekrecht als middel. Het gaat dan om het aanscherpen van vergunningen en bij overtredingen om het opleggen van bestuursrechtelijke sancties zoals een last onder dwangsom. Dat gebeurt in de praktijk ook door de betreffende overheden die als bevoegd gezag zijn aangewezen. Ook kan gebruik worden gemaakt van wet- en regelgeving die specifiek is gericht op het doen herstellen van veroorzaakte milieuschade, zoals de Wet bodembescherming en Titel 17.2 Wet milieubeheer. Voor het Openbaar Ministerie (OM) bestaat de mogelijkheid om het strafrecht in te zetten bij milieuovertredingen als deze strafbaar zijn.
Welke maatregelen gaat u treffen om te zorgen dat de informatievoorziening van bedrijven rondom vervuilende praktijken transparanter en duidelijker verloopt in de toekomst?
Informatievoorziening is een belangrijke pijler in de eigen verantwoordelijkheid van bedrijven richting haar omwonenden en zorgt voor een license to operate.
Op meerdere plekken wordt daarom gewerkt aan het versterken van de informatievoorziening in het stelsel voor vergunningverlening toezicht en handhaving (VTH).
Eén van de pijlers van het interbestuurlijk programma versterking VTH-stelsel (IBP VTH) richt zich op informatievoorziening. Doel van deze pijler is versterken van de informatievoorziening van het VTH-stelsel. Essentieel is het beschikbaar krijgen van data met een hoge datakwaliteit die door alle of meerdere VTH-partijen worden gebruikt en afspraken maken over standaarden voor opslag, ontsluiting, uitwisseling en presentatie van data en informatie, zodat partijen in staat worden gesteld data uit te wisselen en daarmee de informatiepositie van partijen in het VTH-stelsel verbetert en dit leidt tot effectievere en efficiëntere vergunningverlening, toezicht en handhaving. Een voorbeeld hiervan is de ontwikkeling van de ZZS-emissiedatabase op basis van de reeds bestaande wettelijke verplichting om de uitstoot van ZZS te rapporteren. Met de database heeft eenieder in de toekomst breder toegang tot de emissiegegevens van vergunningplichtige bedrijven.
Naast de pijler informatievoorziening zijn er ontwikkelingen omtrent de openbaarmaking van vergunningen en toezichts- en handhavingsinformatie in het IBP VTH. Zo wordt onderzocht onder welke voorwaarden gegevens die nu passief openbaar gemaakt moeten worden, actief openbaar gemaakt kunnen worden, zodat er een eenduidig openbaarmakingsregime geldt. Op dit moment zijn er steeds meer Omgevingsdiensten die handhavingsbesluiten actief publiceren.
Ook worden steeds meer gegevens zichtbaar via atlasleefomgeving.nl en wordt gewerkt aan een landelijke emissiedatabase voor zeer zorgwekkende stoffen. Via een website kan iedereen deze gegevens inzien. Door de Wet open overheid (Woo) en het verdrag van Aarhus is in Nederland ook veel milieu-informatie passief openbaar. Hiermee hebben omwonenden een belangrijk instrument om zelf ook zicht te houden op het functioneren en emissies van nabijgelegen bedrijven. Ook wordt momenteel bezien welke rol er voor de Altijd Actuele Digitale Vergunning (AADV) mogelijk is in het landelijke VTH-stelsel. Hierover is uw Kamer onlangs bericht2. Over de verdere voortgang van het IBP VTH wordt uw Kamer halfjaarlijks geïnformeerd.
Door in te zetten op het verbeteren van de informatievoorziening aan de zijde van de overheid en deze informatie ook te ontsluiten worden bedrijven gestimuleerd transparanter te zijn in hun eigen handelen.
Deelt u de mening dat op basis van dit bericht de vergunningen van Dupont/Chemours onvoldoende worden gecontroleerd om gezondheidsrisico’s te voorkomen? Zo nee, ziet u een mogelijkheid voor het herzien en eventueel aanscherpen van de vergunningverleningen van Chemours?
Op regelmatige basis worden de vergunningen bezien en eventueel aangepast. De Provincie Zuid-Holland en Rijkswaterstaat (namens de Minister van IenW) hebben in oktober 2022 respectievelijk een vernieuwde Omgevingsvergunning en een Watervergunning verleend. De huidige Watervergunning, die op 11 oktober 2022 is afgegeven, is adequaat. Chemours heeft tegen de Omgevingsvergunning van de provincie Zuid-Holland en een eerder besluit uit 2019, de zogeheten derde ambtshalve wijziging, beroep ingesteld. Chemours heeft in haar beroep tegen de derde ambtshalve wijziging deels gelijk gekregen van de bestuursrechter. De Provincie Zuid-Holland heeft op 28 maart 2023 laten weten hoger beroep in te stellen tegen deze uitspraak bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Aangezien deze procedure nog loopt kunnen hier geen verdere uitspraken over worden gedaan.
In het recent verschenen rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV) «Industrie en omwonenden»3 wordt geconcludeerd dat de gezondheid van omwonenden van de grote industrie niet altijd geborgd is en dat gemeenschappelijke van alle overheidslagen inspanningen hierop hard nodig zijn en blijven. Ook de casus Chemours/Du Pont is in dit rapport onderzocht. Het is dan ook noodzakelijk dat bedrijven hun uitstoot verlagen zodra er verhoogde gezondheidsrisico’s blijken te zijn.
Hoe oordeelt u over het feit dat omwonende lijden aan hoge concentraties van gevaarlijke stoffen als consequentie van de praktijken van Chemours?
Het is uiteraard onwenselijk dat omwonenden en anderen te maken hebben met (te) hoge concentraties van gevaarlijke stoffen in hun omgeving. Vanuit het Rijk wordt daarom onderzocht hoe de blootstelling aan PFAS omlaag kan worden gebracht.
Deelt u de mening dat deze situatie een voorbeeld is van het falen van de overheid in het vervullen van haar zorgplicht? Welke concrete maatregelen gaat u treffen, zodat de overheid aan haar zorgplicht voldoet, en de gezondheid van alle Nederlanders beschermt van de mispraktijken van Chemours?
De zorgplicht voor het beschermen en het verbeteren van het leefmilieu is neergelegd in artikel 21 van de Grondwet. De maatregelen die ter voldoening aan deze zorgplicht zijn getroffen, zijn neergelegd in het stelsel van wet- en regelgeving waaronder de Wet milieubeheer, de Wet bodembescherming, de Waterwet en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Zoals alle bedrijven en burgers dient ook Chemours zich aan deze wet- en regelgeving te houden en de op basis daarvan afgegeven vergunningen en vergunningvoorschriften. Indien dat niet het geval is kan het bevoegd gezag hiertegen handhavend optreden. Waar nodig is ook strafrechtelijk ingrijpen mogelijk door het OM.
Tegelijkertijd is het zo dat door de OvV is geconcludeerd dat zorgen over gezondheid blijven ondanks dat bedrijven voldoen aan de wettelijke normen en vergunningen. De wettelijke normen zijn namelijk niet altijd gericht op het volledig voorkomen van gezondheidseffecten. De Staatssecretaris van IenW gaat, in afstemming met de andere overheden, omwonenden en het bedrijfsleven aan de slag met de aanbevelingen uit het rapport en zal laten onderzoeken of en welke verbeteringen nodig zijn.4
Hoe apprecieert u de milieuschade die de waterverontreiniging veroorzaakt heeft in het gebied? Hoe wordt deze schade zo snel mogelijk hersteld, zodat omwonenden geen gezondheidsrisico’s meer ervaren?
Zie het antwoord op vraag 2 hierboven, en de beantwoording van vraag 22 van de schriftelijke vragen van het Lid Hagen c.s. (2023Z12309).
Is de informatie rondom de gezondheidsrisico’s beschikbaar voor de inwoners uit omringende gemeentes?
De gemeente Dordrecht heeft een uitgebreid dossier met alle relevante informatie op haar website geplaats. Hier is alle informatie te vinden over gezondheidsrisico’s en adviezen voor bijvoorbeeld zwemwater of een moestuin5. Indien inwoners uit omringende gemeentes aanvullend hierop vragen hebben kunnen zij hiervoor terecht bij de GGD Zuid-Holland-Zuid.
Worden zorgkosten van omwonenden en werknemers gedekt, indien nodig, en worden bewoners gecompenseerd voor het leed dat zij als bijkomende schade van de praktijken van Chemours hebben opgelopen?
Als er sprake is van een medische indicatie voor zorg, wordt geneeskundige zorg vergoed vanuit de zorgverzekeringswet. De verantwoordelijk arts stelt vast of er sprake is van een medische zorgvraag, die ook met een medische behandeling (of geneesmiddel) verholpen of beperkt kan worden. De arts baseert zich hiervoor op richtlijnen. Er is geen aparte schadevergoeding voor het bijkomend leed dat teweeg is gebracht door de verontreiniging met PFAS rondom Chemours.
Hoe beoordeelt u het feit dat de PFAS-metingen worden uitgevoerd door het bedrijf? Deelt u de mening dat de openbaarheid rondom industriële emissies verbeterd kan worden als metingen door omgevingsdiensten worden uitgevoerd?
De controle van milieuvergunningen is een belangrijk onderdeel van het milieubeleid om ervoor te zorgen dat bedrijven zich houden aan de gestelde strikte voorwaarden en eisen. Bij de controle van milieuvergunningen worden diverse aspecten beoordeeld:
De metingen die door het bedrijf worden uitgevoerd zijn daarmee een onderdeel van de veel bredere controle op de vergunningsvoorwaarden. Zowel de monitoringsrapportages als de monitoring door het bevoegd gezag zijn bij hetzelfde bevoegde gezag op te vragen en beschikbaar op atlasleefomgeving.nl. Zie ook de beantwoording van vraag 3.
Deelt u de mening dat dit bericht aantoont dat de huidige investeringen van het kabinet onvoldoende opvolging geven aan de aanbevelingen uit het rapport van de commissie-Van Aartsen?2
Het huidige kabinet heeft structureel 18 miljoen vrijgemaakt voor de versterking van het VTH-stelsel. Met het Interbestuurlijk Programma Versterking VTH-stelsel zet de Staatssecretaris van IenW de aanbevelingen van de commissie Van Aartsen om in echte investeringen. Naast IBP VTH zijn de omgevingsdiensten in dit kader financieel ondersteund. Aan deze zogenoemde specifieke uitkering heeft de Staatssecretaris van IenW onder andere 15 miljoen bijgedragen, daarnaast 1,5 miljoen euro aan het programmabureau, 5,1 miljoen euro aan subsidie voor ODNL en overige uitgaven voor het programma. Met dit programma is al veel bereikt. Zo is er een kennisvisie opgesteld, zijn er robuustheidscriteria vastgesteld en worden deze de komende tijd geïmplementeerd.
Bent u bereid om de geconstateerde tekortkomingen in het huidige handelen van het kabinet te agenderen? Welke stappen bent u van plan te nemen om te zorgen dat er meer geïnvesteerd wordt in het stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH)?
De Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV) concludeert in hun rapport «Industrie en omwonenden» (d.d. 13 april 2023) dat het niet vanzelfsprekend is dat de gezondheid van omwonenden voldoende wordt beschermd gezien de wijze waarop het stelsel in de praktijk vorm krijgt. De Raad heeft een aantal aanbevelingen geformuleerd om de bescherming van de gezondheid van omwonenden van industriële bedrijven te verbeteren. In het IBP VTH zetten we grote stappen om het stelsel te versterken (zie ook antwoord 11). Dit programma is nu halverwege de looptijd van 2 jaar. Het eerste jaar zijn binnen het IBP VTH veel plannen gemaakt, deze worden het komende jaar uitgevoerd. Overige verbetervoorstellen worden in de kabinetsreactie op het OvV rapport opgenomen. Deze reactie volgt voor het herfstreces.
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Miljardenschade door chemische uitstoot Shell en industrie in Rotterdamse haven» en «Duizenden doden, ieder jaar opnieuw: dit kost de chemische industrie in de Rotterdamse haven» van Follow The Money?1, 2
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat de verontreinigende lucht die veroorzaakt wordt door chemische bedrijven leidt tot de genoemde maatschappelijke schade? Welke maatregelen gaat u treffen om de schade te verminderen of compenseren?
Ik vind het belangrijk dat de leefomgeving schoon en gezond is. Wat betreft emissies is het uitgangspunt dat bedrijven primair zelf verantwoordelijk zijn om ervoor te zorgen dat er geen schadelijke uitstoot plaatsvindt. Via vergunningverlening, toezicht en handhaving worden nadere eisen gesteld aan emitterende bedrijven. Dit draagt bij aan een gezonde en veilige fysieke leefomgeving, naast ook de aanpak via andere instrumenten zoals de plannen voor de fysieke leefomgeving.
Ik zet daarnaast in op de doorontwikkeling en verbeterde uitvoerbaarheid van het chemische stoffenbeleid en werk daar onder meer aan in het Impulsprogramma Chemische Stoffen. Ik zal u zoals toegezegd dit najaar informeren over de voortgang en eerste resultaten van dit programma.
Welke concrete maatregelen gaat u treffen, zodat de overheid aan haar zorgplicht voldoet en de gezondheid van alle Nederlanders beschermt tegen de uitstoot van deze bedrijven?
Zoals ik aangaf in het antwoord bij antwoord op vraag 2 worden via het stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving nadere eisen gesteld aan emitterende bedrijven en werk met het Impulsprogramma Chemische Stoffen aan de doorontwikkeling en verbeterde uitvoerbaarheid van het chemische stoffenbeleid.
Daarnaast werk ik momenteel aan een reactie op het rapport «Industrie en Omwonenden» van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV), waarin staat dat er meer oog moet zijn voor gezondheid bij emissies van schadelijke stoffen. Ik ben hierover in gesprek met mede-overheden, omwonenden van de in het rapport genoemde bedrijven en andere stakeholders, waaronder de bedrijven zelf. De kabinetsreactie op dit rapport zal naar verwachting in oktober aan u worden verzonden, waarin ik aan u laat weten welke stappen ondernomen gaan worden.
Ziet u dit bericht, samen met het rapport van UNICEF3, als oproep om gezondheidsrisico’s als gevolg van de blootstelling aan industriële emissies van omwonende kinderen te beperken? Zo nee, waarom niet?
De huidige Europese en nationale wetgeving heeft als doel om de grootschalige emissies van de grote industrie te voorkomen, en als dat niet mogelijk is, deze te beperken. Ook is er nationaal beleid en wetgeving van kracht die grenzen stelt aan de maximale concentraties van stoffen waaraan omwonenden mogen worden blootgesteld als gevolg van industriële activiteiten. Voor zeer zorgwekkende stoffen geldt dat de uitstoot van deze stoffen, en daarmee de blootstelling van omwonenden, moeten worden geminimaliseerd. Dit beleid is gericht op het verbeteren van de leefomgeving van alle omwonenden en is niet specifiek gericht op één leeftijdscategorie, maar ik onderschrijf uiteraard dat het belangrijk is dat kinderen kunnen opgroeien in een situatie waarin zij aan zo min mogelijk gezondheidsrisico’s worden blootgesteld. De toepasselijke eisen worden regelmatig aangescherpt, bijvoorbeeld bij het actualiseren van de Europese Best Available Technology Reference documenten die van toepassing zijn op grote, industriële installaties. Tevens vinden periodiek aanscherpingen plaats van toepasselijke blootstellingsnormen. Bijvoorbeeld in het kader van de nu lopende aanscherping van de Europese Luchtkwaliteitsrichtlijn.
Hoe apprecieert u de economische schade die industriële luchtverontreiniging veroorzaakt in België?
De grootschalige uitstoot van industriële bedrijven in Nederland verwaait deels naar het buitenland en de uitstoot van buitenlandse industrie, waaronder de Belgische industrie, verwaait deels naar Nederland. Het is duidelijk dat deze gezamenlijke grootschalige emissies de Europese gemeenschap als geheel geld kosten en schade kunnen toebrengen aan het milieu en de gezondheid van mensen. Het Europese beleid is er daarom op gericht om de uitstoot zo veel mogelijk terug te dringen op basis van het toepassen van de beste, beschikbare technieken en door het stellen van normen voor maximale concentraties in lucht, water en bodem. De Europese doelstelling, die ook door het kabinet wordt onderschreven, is om de vervuiling in 2050 zo ver teruggedrongen te hebben dat er geen schade wordt toegebracht aan gezondheid en natuurlijke ecosystemen.
Bent u van mening dat de huidige emissieregistratie van het RIVM voldoende is om gezondheidsrisico’s te voorkomen?
De Emissieregistratie is het fundament voor het opstellen, uitvoeren en monitoren van emissiegerelateerd milieubeleid op zowel nationale als regionale schaal. Het registreren van emissies leidt niet in zichzelf tot het voorkomen van gezondheidsrisico’s, wel vormt het een belangrijke bijdrage aan het voeren van effectief milieubeleid met als doel het realiseren van zo veel mogelijk gezondheidswinst voor mens en milieu.
Het voornaamste doel van de Emissieregistratie is het monitoren van emissies naar bodem, water en lucht ten behoeve van het opstellen van rapportages en publicaties op internationaal, nationaal en regionaal gebied. Het gaat daarbij vooral om het inzichtelijk maken van nationale emissietotalen en trendontwikkeling. De ruimtelijk verdeelde emissiedata geeft een bruikbare indicatie van het beeld op landelijk en regionale schaal, maar is niet nauwkeurig genoeg om op lokaal schaalniveau vergaande conclusies te trekken. Wel kunnen deze data gebruikt worden voor het uitvoeren van verschillende gezondheidskundige analyses, zoals bijvoorbeeld het bereken van gerealiseerde gezondheidswinst in het kader van het Schone Lucht Akkoord.
Ziet u een mogelijkheid om in gesprek te gaan met het RIVM om meer stoffen te registreren en meetmethodes sneller te ontwikkelen?
In het kader van de jaarlijkse opdrachtverlening wordt, samen met de Ministeries van Economische Zaken en Klimaat en van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, meerdere keren per jaar het gesprek gevoerd met het RIVM over de uit te voeren taken en het vaststellen van de meerjarenstrategie. Belangrijk uitgangspunt is dat de Emissieregistratie voldoet aan de minimale vereisten ten aanzien van te registreren stoffen die volgen uit (internationale) wet- en regelgeving, waaronder het minimaal aantal te registreren stoffen. Doel van de meerjarenstrategie is dat de doelmatigheid van de Emissieregistratie behouden blijft. In dat kader ben ik bijvoorbeeld met het RIVM in overleg over het opnemen van ultrafijn stof in de Emissieregistratie, en het ontwikkelen van de benodigde meet- en modelleringsmethodes.
Daarnaast wordt er door het RIVM gewerkt aan een ZZS-emissiedatabase, waarin bedrijven hun emissies van ZZS (Zeer Zorgwekkende Stoffen) zullen gaan registreren. Ook wordt in het kader van opvolging van het OVV rapport «Industrie en omwonenden» bekeken of meer registratie van stoffen gewenst is.
Hoe beoordeelt u dat Shell, BP en Exxon wel aan de emissienormen voldoen, maar de gezondheid van omwonende klaarblijkelijk niet voldoende beschermd wordt? Ziet u aanleiding tot het aanvullen en aanscherpen van de normen?
De grootste emissies van grote industriële bedrijven bestaan uit verbrandingsemissies die vrijkomen uit hoge schoorstenen. De vervuiling die daarbij vrijkomt (met name stikstofoxiden, zwaveloxide en fijn stof) draagt honderden kilometers ver. Deze vervuiling heeft gezondheidseffecten binnen heel Europa, maar heeft geen exclusief effect op direct omwonenden. Daarnaast komen bij bedrijven emissies vrij op lage hoogte die kunnen zorgen voor blootstelling van omwonenden aan schadelijke stoffen. Aan zowel de uitstoot uit de schoorstenen als de uitstoot op lage hoogte worden Europese en nationale eisen gesteld. Deze eisen worden op periodieke basis aangescherpt.
De bestaande emissienormen dragen bij aan het bevorderen van een gezonde leefomgeving (water, bodem, lucht). Duidelijk is echter dat er meer nodig is om een gezonde leefomgeving te garanderen. Het in antwoord op vraag 3 aangehaalde OVV-rapport, waar ik een reactie op voorbereid, wijst daar ook op. Een maatregel die al is genomen is de minimalisatieplicht voor de uitstoot van zogenaamde Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS) door vergunningplichtige bedrijven. Uitgangspunt hierbij is dat het voor deze stoffen onvoldoende is te voldoen aan een bestaande emissienorm: de emissies moeten worden voorkomen of, als dat niet mogelijk is, zo ver mogelijk geminimaliseerd.
In het Impulsprogramma Chemische Stoffen dat op 16 december jl. aan de Tweede Kamer is gestuurd4 zijn diverse projecten opgenomen om een impuls te geven aan het verder voorkomen en terugdringen van vervuiling van het milieu door gevaarlijke chemische stoffen. Met dit programma zal een verdere bescherming van omwonenden worden gerealiseerd. Zo is het project «Versterking VTH-stelsel – Try-out ZZS» opgezet om bevoegde gezagen via specifieke kennis te ondersteunen en zo de uitvoeringspraktijk te verbeteren. Ook wordt gekeken naar de cumulatie van stoffen in de leefomgeving en de daarmee samenhangende risico’s die die stoffen met zich brengen als ze tegelijkertijd in het milieu terecht komen. Doel is om betere handvatten voor vergunningverleners te ontwikkelen die het mogelijk maken om via maatregelen in vergunningen en maatwerkvoorschriften rekening te houden met de cumulatie van stoffen en effecten. De eerste uitkomsten van deze projecten worden dit najaar verwacht en uiteraard zal ik de Kamer daarover informeren. Bij de komende aanpassing van de EU-stoffenverordening REACH zal cumulatie meegenomen worden bij het vaststellen van veilige grenswaarden en ook dat kan leiden tot het aanscherpen van normen.
Ziet u ruimte voor kwaliteitsonderzoek, herziening en eventuele aanscherping van de vergunningverleningen voor deze bedrijven?
Ja, die ruimte is er. Vergunningverlening, toezicht en handhaving bij industriële bedrijven vallen onder de verantwoordelijkheid van de betrokken bevoegde gezagen, in dit geval de provincie. Regelmatig wordt door het bevoegd gezag bezien of verleende vergunningen nog actueel zijn, en worden vergunningen aangescherpt in reactie op veranderingen in wet- en regelgeving, onder invloed van nieuwe beste, beschikbare technieken die op de markt zijn gekomen of als er nieuw inzicht is ontstaan over de emissies van bedrijven. Het is aan de provincie als bevoegd gezag om te besluiten over kwaliteitsonderzoek, herziening en eventuele aanscherpingen van deze vergunningen.
In het kader van het verbeteren van het stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH) wordt er binnen het interbestuurlijk programma versterking VTH-stelsel (IBP) voor milieu gewerkt aan het versterken van de effectiviteit en slagvaardigheid van de omgevingsdiensten.
Bent u van mening dat de huidige vergunningverlening voor zeer zorgwekkende stoffen nog in orde is, gebaseerd op de huidige gezondheidskosten van omwonenden?
Zoals beschreven in het antwoord op vraag 8 gaat het emissiebeleid inzake Zeer Zorgwekkende Stoffen uit van een minimalisatieplicht. Dit is het strengst mogelijke emissieregime buiten het stilleggen van betreffende bedrijven. Dit beleid is passend vanuit het oogpunt van de schadelijkheid van deze stoffen. Bedrijven dienen aan hun bevoegde gezagen inzicht te geven in de wijze waarop zij met deze verplichting omgaan, onder meer via het opstellen van vermijdings- en reductieprogramma’s. In het Impulsprogramma Chemische Stoffen is een project opgenomen ter verbetering van de uitvoering daarbij en ik verwacht de Kamer dit najaar over dit project te kunnen informeren.
Ziet u kansen om milieuwetgeving optimaal te benutten om zo strengere vergunningen te verlenen, en zo de gezondheid van omwonenden te waarborgen?
Zoals in het antwoord bij vraag 9 aangegeven, valt vergunningverlening bij industriële bedrijven onder de verantwoordelijkheid van de betrokken bevoegde gezagen, in dit geval de provincie. In het Schone Lucht Akkoord zijn afspraken gemaakt met decentrale overheden, waaronder alle provincies, om scherp te vergunnen met als doel om zo de luchtverontreinigende emissies en de hiermee samenhangende gezondheidseffecten te verlagen en zodoende de luchtkwaliteit te verbeteren. Dit doet het bevoegd gezag door de strengst mogelijke emissie-eisen te hanteren bij het verlenen of actualiseren van vergunningen.
Bent u bereid om u op Europees niveau in te zetten om milieukwaliteitsnormen voor de overige milieugevaarlijke stoffen wettelijk vast te stellen?
Binnen Europa gelden milieukwaliteitsnormen voor lucht, oppervlaktewater, grondwater en drinkwater. In Nederland zijn er (nationale) normen voor lucht (Maximaal Toelaatbaar Risiconiveau – MTR), oppervlaktewater, grondwater en drinkwater (Milieukwaliteitsnorm – MKN). Nederland werkt op dit moment in Europa op verschillende manieren aan de aanscherping van de milieukwaliteitsnormen. In het domein luchtkwaliteit zet Nederland zich in voor een aanscherping van de luchtkwaliteitsnormen in de herziening van de Richtlijn Luchtkwaliteit, en voor een verdere verbetering van de Richtlijn Industriële Emissies, onder meer door ook daar de uitstoot van Zeer Zorgwekkende Stoffen specifiek te adresseren. Dit ook met het oog op het tegengaan van grensoverschrijdende belasting. Daarnaast zet Nederland zich in voor verdere harmonisatie en duidelijke normen voor waterkwaliteit in het raamwerk van de Kaderrichtlijn Water (KRW).
Zijn de gemeenten rondom de chemische bedrijven in de Rotterdamse haven op de hoogte van de gezondheidsrisico’s in hun omgeving? Zo ja, is informatie rondom de risico’s beschikbaar voor de omwonenden?
Alle gemeenten in de Rijnmondregio, Goeree-Overflakkee, de GGD Rotterdam-Rijnmond, de provincie Zuid-Holland, het Havenbedrijf Rotterdam en DCMR Milieudienst Rijnmond werken samen in het platform «Staat van Rijnmond». Dit platform bundelt, bewerkt en presenteert data van en over de Rijnmondgemeenten op het gebied van het milieu en de leefomgeving. DCMR is de uitvoerende partij.
Door Deltalinqs (de ondernemersvereniging van de haven- en industriële bedrijven in de Mainport Rotterdam) en het havenbedrijfsleven worden periodiek omgevingsdialogen met omwonenden georganiseerd. Hierin worden ontwikkelingen bij de haven en ervaringen van omwonenden besproken. Zo is tijdens de laatste omgevingsdialoog gesproken over gezondheid door de GGD.
Hoe apprecieert u de uitspraak dat lage dosissen van fijnstof, zwaveldioxide en stikstofdioxide sterker kankerverwekkend zijn dan incidentele hoge dosissen? Bent u bereid om onderzoek te doen naar de risico’s van de dosissen van deze stoffen?
Voor de beantwoording van deze vraag heb ik het RIVM geraadpleegd. De impact op de gezondheid van langetermijnblootstelling aan lagere concentraties zijn in het algemeen ernstiger dan de effecten van korte termijn piekconcentraties.
Dat wil echter niet zeggen dat langetermijnblootstelling aan een lage dosering luchtverontreiniging erger is dan langetermijnblootstelling aan een hoge dosering. Juist lage doseringen kunnen door het menselijke immuunsysteem makkelijker onschadelijk worden gemaakt dan hoge doseringen. Het is wel zo dat bepaalde stoffen bij lage doseringen kunnen ophopen in organen en daarmee op termijn een effect kunnen sorteren.
Neemt u ontwikkelingen zoals benoemd in de berichten mee in de actualisatie van de uitvoeringsagenda van het Schone Lucht Akkoord?
In het algemeen worden bij de herziening van de uitvoeringsagenda ontwikkelingen op het gebied van luchtkwaliteit van de afgelopen jaren meegenomen. Bij het publiceren van de uitvoeringsagenda zal worden stilgestaan bij wat er is aangepast in de herziening en waarom.
Deelt u de mening dat berichten zoals deze aantonen dat de huidige houding van het kabinet onvoldoende opvolging geeft aan de aanbevelingen van de commissie-Van Aartsen?4 Zo nee, waarom niet?
Deze berichten onderstrepen het belang van een goed werkend VTH-stelsel. De commissie Van Aartsen heeft aanbevelingen geformuleerd om het VTH-stelsel te versterken. Met de Ministeries van Justitie en Veiligheid en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, het Openbaar Ministerie, provincies, gemeenten en omgevingsdiensten werk ik in het interbestuurlijk programma versterking VTH-stelsel (IBP VTH) samen aan de opvolging van deze aanbevelingen. Over de voortgang van het IBP VTH bent u voor de zomer geïnformeerd6. Daarnaast spreek ik met de stelselpartners over zaken die buiten het IBP VTH vallen. Hierbij neem ik actie als de situatie erom vraagt.
Bent u van mening dat omgevingsdiensten en het bevoegd gezag genoeg ondersteuning ontvangen vanuit het ministerie en het Rijk om ervoor te zorgen dat zij hun VTH-taken kunnen uitvoeren?
Als het gaat om financiële ondersteuning worden de omgevingsdiensten gefinancierd door de provincies en gemeenten met gelden uit het Provincie- en Gemeentefonds. Daarnaast hebben alle omgevingsdiensten vorig jaar een specifieke uitkering ontvangen. Deze specifieke uitkering wordt bekostigd vanuit de 18 miljoen euro die het coalitieakkoord structureel reserveert voor de versterking van het VTH-stelsel. De specifieke uitkering wordt door de omgevingsdiensten gebruikt voor de inzet en ondersteuning van activiteiten van het IBP VTH. Daarnaast werk ik met alle in het antwoord op de vorige vraag genoemde partijen samen in het IBP VTH aan de versterking van het VTH-stelsel. Hierbij wordt gekeken naar verbetering van de informatie-uitwisseling, datakwaliteit en kennisinfrastructuur. Ook via deze weg wordt ondersteuning aan omgevingsdiensten het bevoegd gezag gegeven.
In hoeverre bent u bereid om u op basis van dit bericht in te zetten om verder te investeren in de ontwikkeling van het VTH-stelsel om zo kennis, ervaring en de capaciteit van de omgevingsdiensten te verbeteren?
Samen met alle partijen in het IBP VTH werk ik hard aan de versterking van het VTH-stelsel. Zo wordt in pijler 4 (Kennisinfrastructuur en arbeidsmarkt) van het IBP VTH gewerkt aan kennisopbouw, kennisdeling en uitbreiding van de capaciteit van omgevingsdiensten.
Deelt u de mening dat de IPPC/Europese kwaliteitsnormen voor luchtkwaliteit niet robuust genoeg zijn om gezondheidsschade te voorkomen? Zo ja, ziet u een mogelijkheid om de richtlijnen gelijk te stellen aan de WHO-advieswaardes?
Er is nog geen drempelwaarde van luchtvervuiling bekend waaronder geen gezondheidsschade voorkomt. Zo treden er zelfs onder de WHO-advieswaarden gezondheidseffecten op. De WHO-advieswaarden zijn leidend voor mijn beleid op luchtkwaliteit. Dit is voor mij niet hetzelfde als deze advieswaarden overnemen als Europese grenswaarden. Op 15 mei7 heb ik een brief gestuurd over de inzet van Nederland in de Raad met betrekking tot de richtlijn Luchtkwaliteit. Daarin heb ik aangegeven dat het doel is: tijdig een ambitieuze, maar haalbare richtlijn die leidt tot verdere verbetering van de luchtkwaliteit in Europa, en dus ook in Nederland. Daarnaast sturen we met het Schone Lucht Akkoord op gezondheidseffecten en houden wij daarmee zicht op het eindresultaat dat wij willen bereiken: schone en gezonde lucht voor iedereen.
Het bericht 'Meer giftige zware metalen komen in grondwater dan gedacht door 'staalslakken': 'Het maakt al het leven kapot'' |
|
Bouchallikh , Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Meer giftige zware metalen komen in grondwater dan gedacht door «staalslakken»: «Het maakt al het leven kapot»» van EenVandaag1 en het bijbehorende rapport van het RIVM in opdracht van de ILT?2
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Heeft u kennisgenomen van de Statenvragen die hierover zijn gesteld door de Gelderse fracties van GroenLinks en de PvdA?3, 4
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Deelt u de mening dat het gebruik van mogelijk giftige materialen in bouwwerken op basis van het voorzorgsprincipe zo veel mogelijk voorkomen dient te worden?
In de transitie naar een circulaire economie is het doel om materiaal zo te benutten dat primaire grondstoffen uitgespaard kunnen worden. Zo voorkomen we milieuschade door de winning van primaire grondstoffen. Een voorwaarde daarbij is dat de bescherming van mens en milieu, inclusief bodem en het (grond)water, afdoende geborgd is. De bodemregels stellen hiervoor de kaders. Wanneer er door verkeerde toepassing van secundaire bouwstoffen zoals staalslakken schade is voor mens en/of milieu is er geen goede balans tussen beschermen en benutten.
Dit blijkt in de praktijk soms voor te komen. Dat is niet wat ik wil en ik neem die signalen daarom erg serieus. Net als de Signaalrapportage staalslakken van ILT (deze heb ik aan de Kamer aangeboden op 19 april 20235) waarin ILT constateert dat de bestaande regels voor het gebruik van staalslakken de risico’s voor mens en milieu niet voldoende afdekken. Daarom lopen er twee acties.
Ten eerste houd ik de regelgeving voor secundaire bouwstoffen tegen het licht. Denk bij secundaire bouwstoffen aan bodemas, recyclinggranulaat en ook staalslakken. Ik neem bovenstaande signalen nadrukkelijk mee bij het kritisch bekijken van de bodemregelgeving.
Ten tweede ga ik na hoe toezicht en handhaving kan worden versterkt. Ik ben daarover met de koepel van omgevingsdiensten in gesprek. Onder meer wordt bekeken in hoeverre een meldplicht of een vergunningplicht voor werken met staalslakken toegevoegde waarde heeft. Een vergunning of een meldplicht biedt de mogelijkheid vooraf te toetsen of een toepassing voldoet aan de eisen gesteld in het Besluit bodemkwaliteit en of er voldoende maatregelen worden genomen om risico’s te voorkomen. Beide acties worden ook toegelicht in de aanbiedingsbrief aan de Kamer bij de Signaalrapportage staalslakken.
Hoe wordt het voorzorgsprincipe momenteel toegepast in de regelgeving omtrent het gebruik van staalslakken?
Op grond van het voorzorgsbeginsel kan de overheid maatregelen nemen als er op basis van de best beschikbare informatie redelijke gronden zijn om te vrezen voor ernstige en/of onomkeerbare milieuschade. Om die reden heeft de overheid op rijksniveau specifieke milieueisen voor de vervaardiging en de toepassing van bouwstoffen (zoals staalslakken) opgenomen in het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) en de Regeling bodemkwaliteit (Rbk). Bovendien gelden ook wettelijke zorgplichten die zijn opgenomen in de Wet bodembescherming, de Wet milieubeheer, de Waterwet en het Besluit bodemkwaliteit. Op grond van die zorgplichten is iemand die staalslakken toepast verplicht om alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs mogelijk zijn om verontreiniging van de bodem of het oppervlaktewater te voorkomen. Voor staalslakken wordt dit uitgelegd in de Circulaire «Toepassing van staalslak en hoogovenslak(zand) in aanvullingen en ophogingen van 6 juli 2005». Als onderdeel van de herijking van de bodemregelgeving zal ook deze circulaire tegen het licht worden gehouden (zie ook eerder genoemde brief aan de Kamer van 19 april 2023).
Toezichthouders kunnen toetsen of er voldoende maatregelen zijn of worden genomen om risico’s te voorkomen en als zij dat nodig vinden kunnen zij handhavend optreden bijvoorbeeld door de toepasser te verplichten (meer) maatregelen te treffen of de toepassing ongedaan te maken. Ook is het mogelijk dat het Openbaar Ministerie strafrechtelijk ingrijpt.
Omdat er in de praktijk vaak (te) weinig aandacht besteed wordt aan niet-genormeerde stoffen en andere parameters, zoals de zuurgraad, zijn in de nieuwe Regeling bodemkwaliteit 2022, die gelijktijdig met de Omgevingswet in werking treedt, de bestaande verplichtingen met betrekking tot niet-genormeerde stoffen en andere relevante parameters meer expliciet uitgewerkt. Zo wordt het voor opdrachtgevers in de bouw duidelijker wat zij aan onderzoeksbureaus en laboratoria moeten vragen en wat zij van hen mogen verwachten, zodat verrassingen in de fase van toepassen van bouwstoffen beter kunnen worden voorkomen.
Waarom mogen staalslakken nog zo breed gebruikt worden, terwijl er nauwelijks zicht is op de mate van uitspoeling van zware metalen en de bijbehorende risico’s voor de leefomgeving van mens en dier?
Om toegepast te mogen worden moeten staalslakken voldoen aan milieueisen uit het Bbk en Rbk, zoals de samenstelling en de emissie van schadelijke stoffen. Dit moet blijken uit een milieuhygiënische verklaring die voldoet aan de door het Bbk gestelde voorwaarden (Kwalibo-stelsel). Bovendien is er zoals hier boven aangegeven de zorgplicht op grond waarvan er bij toepassing van staalslakken passende maatregelen moeten worden genomen om uitspoeling naar grond- en oppervlaktewater te voorkomen. Wanneer zowel aan de eisen voor het toepassen van bouwstoffen uit het Bbk als aan de zorgplicht wordt voldaan, kunnen staalslakken veilig worden toegepast.
Tegelijkertijd zie ik dat het in de praktijk niet altijd goed gaat en neem ik de zorgen die ILT uitdraagt in de signaalrapportage en zorgen van burgers die in de media doorklinken zeer serieus. Daarom wordt de komende tijd een aantal stappen gezet: de bodemregelgeving wordt herijkt en vooruitlopend daarop wordt onderzocht hoe toezicht en handhaving kunnen worden versterkt. Voor meer toelichting verwijs ik u naar eerdergenoemde brief aan de Kamer van 19 april 2023.
Heeft u een overzicht van alle plekken in Nederland waar staalslakken bloot (kunnen) worden gesteld aan hemelwater en de mate van uitloging van giftige stoffen daarbij?
Staalslakken zijn vrij toepasbare bouwstoffen. Er is geen meldplicht. Er is geen overzicht van alle toepassingen in Nederland met staalslakken. Zoals tijdens het Commissiedebat Leefomgeving van 17 mei jl. is aangegeven onderzoekt RWS of het mogelijk is een dergelijk overzicht van toepassingen in Rijkswerken op een andere wijze aan te leveren. Zoals toegezegd in het commissiedebat zal ik voor het eind van het jaar de informatie toesturen die ik op dat moment heb.
Hoe wordt er gewaarborgd dat in deze situaties een definitieve waterdichte oplossing op tijd wordt gerealiseerd, voordat de grondwaterkwaliteit en volksgezondheid in het geding komen?
Wanneer staalslakken in bepaalde situaties niet conform de regelgeving zijn toegepast en er milieueffecten optreden, is het aan het lokale bevoegd gezag om handhavend op te treden. Deze kan op grond van de zorgplicht maatregelen afdwingen ter bescherming van de grondwaterkwaliteit en volksgezondheid. Hoe dat moet gebeuren zal afhangen van de specifieke omstandigheden ter plaatse en het deskundige oordeel van de toezichthouders.
Deelt u de mening dat het redelijk is dat het Rijk financieel bijdraagt aan waterdichte oplossingen die eerder gerealiseerd moeten worden dan voorheen voorzien op basis van de geldende kennis en regelgeving (zoals dat in Eerbeek het geval is)?
Nee, daar zie ik geen aanleiding toe. Wanneer staalslakken worden toegepast volgens de geldende eisen gebeurt dit veilig. Als dat in een specifieke situatie (incidenten) niet het geval is dan dienen er op kosten van de vervuiler/toepasser maatregelen genomen te worden en niet op kosten van het Rijk.
Wat zijn de waterdichte oplossingsmogelijkheden voor situaties zoals in Eerbeek die al vroeger dan 2047 toe kunnen worden gepast, zodat de gezonde leefomgeving niet in het geding hoeft te komen?
De voormalige stort aan de Doonweg in Eerbeek is niet meer in gebruik en zal volgens planning uiterlijk in 2047 definitief worden afgedekt om vervolgens te worden overgedragen aan de provincie Gelderland. Tot die tijd wil men deze locatie benutten als zonnepark. De staalslakken die zijn aangebracht dienen als tijdelijke afdichting en als fundering voor de zonnepanelen. Bij de vergunningaanvraag werd, op grond van resultaten bij een proefopstelling, aangenomen dat de staalslakken zouden verlijmen zodat er een afdichtende laag zou ontstaan. Tegen de verwachting in is dat niet gebeurd, met als gevolg dat er stoffen uit de staalslakken via regenwater in het grondwater terecht zijn gekomen.
Uit contact met de Gelderse omgevingsdiensten blijkt dat de beste oplossing hiervoor is om de afvalberg van de voormalige vuilstort aan de Doonweg in Eerbeek zo snel mogelijk definitief af te dichten. Echter, daarvoor moet de stort voldoende stabiel zijn: de ondergrond van de stort mag niet te veel bewegen. Uit onderzoek in opdracht van de provincie Gelderland blijkt dat de stort voor deze afdichting nog niet stabiel genoeg is.
Daarom worden, vooruitlopend op het aanbrengen van deze afdichting, beschermende maatregelen getroffen. Door deze maatregelen wordt de verspreiding van stoffen uit de staalslakken naar het milieu tegengegaan. Het verontreinigde water dat van de stort afstroomt wordt door de maatregelen direct in een ringsloot opgevangen en afgevoerd naar een waterzuivering. Daarmee wordt verontreiniging van bodem en grondwater beperkt.
De uitvoering van deze beschermende maatregelen wordt vertraagd doordat in het werkgebied beschermde diersoorten zijn aangetroffen, waaronder een das, een ringworm en kleine marterachtigen. Deze beschermde diersoorten mogen niet zomaar verplaatst worden. Uit ecologisch onderzoek moet blijken op welke wijze de werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd zonder verstoring van de beschermde diersoorten.
Daarnaast veroorzaken de werkzaamheden in het kader van de beschermende maatregelen stikstofuitstoot door het inzetten van zwaar materieel en rijbewegingen van vrachtwagens. Op dit moment wordt een berekening uitgevoerd om het effect van de stikstofuitstoot in kaart te brengen. Van daaruit moet worden bepaald welke stikstof-beperkende en/of compenserende maatregelen getroffen moeten worden. De stikstofproblematiek vormt hiermee een vertragende factor bij het treffen van deze eerste maatregelen.
Wat gaat u doen om de regelgeving ten aanzien van hergebruik van afvalstoffen te verbeteren, zodat gezondheidsrisico’s worden ingeperkt?
De Europese Kaderrichtlijn afvalstoffen geeft de voorwaarden waaronder materialen die overblijven uit productieprocessen of materialen die uit afvalstoffen worden teruggewonnen opnieuw een toepassing in de economie mogen krijgen zonder dat ze de status «afvalstof» hebben. Deze voorwaarden voor de status «bijproduct» of «einde-afval» zijn overgenomen in de Wet milieubeheer. Ze komen er in het kort op neer dat het materiaal een specifiek doel moet hebben, dat er in de markt interesse voor het materiaal moet bestaan, dat het materiaal aan alle daarop van toepassing zijnde regelgeving moet voldoen en dat het gebruik ervan niet nadelig mag zijn voor de menselijke gezondheid en het milieu (ten opzichte van het materiaal dat erdoor vervangen wordt). Ook geeft de Kaderrichtlijn afvalstoffen voorwaarden voor de nuttige toepassing van materialen die wel de status «afvalstof» hebben. Kern daarvan is dat ervoor moet worden gezorgd dat de nuttige toepassing geen gevaar oplevert voor de menselijke gezondheid en geen nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Een «nuttige toepassing» is samengevat elke handeling met als voornaamste resultaat dat afvalstoffen een nuttig doel dienen door andere materialen te vervangen die anders voor een specifieke functie zouden zijn gebruikt.
De regelgeving met betrekking tot afvalstoffen biedt daarmee in de basis voldoende bescherming. Er is op dit moment geen reden om de regelgeving op het gebied van afvalstoffen aan te passen.
In het Bbk staat bovendien dat bouwstoffen die afvalstoffen zijn, alleen mogen worden toegepast wanneer deze toepassing een nuttige toepassing is (en dus geen sprake is van afvalverwijdering, bijvoorbeeld stort.)
Wat gaat u doen om het toezicht en de handhaving op het gebruik van staalslakken te verbeteren?
Er wordt samen met de omgevingsdiensten onderzocht hoe toezicht en handhaving op korte termijn kan worden versterkt. Daarin wordt onder meer bekeken in hoeverre bijvoorbeeld een meldplicht en/of vergunningplicht toegevoegde waarde heeft. Deze gesprekken lopen. Zie ook bovengenoemde brief aan de Kamer van 19 april jl.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat omgevingsdiensten weer worden versterkt, zodat het uitvoeren van controles in situaties zoals in Eerbeek niet meer alleen bij private bedrijven komt te liggen?
Uit navraag bij de Gelderse omgevingsdiensten blijkt dat in de situatie in Eerbeek de grondwatermonitoring niet uitsluitend belegd is bij een private partij. Stort Doonweg in Eerbeek is op grond van de vergunning verplicht de kwaliteit van het grondwater te controleren. Daarvoor heeft stort Doonweg een grondwatermonitoringsplan opgesteld. Dit monitoringsplan is goedgekeurd door de provincie Gelderland. Deze grondwatermonitoring wordt door stort Doonweg uitbesteed aan een gecertificeerd privaat laboratorium. De resultaten van een monstername moeten ter goedkeuring aan de provincie worden overlegd. Specialisten van de omgevingsdienst beoordelen de resultaten.
Daarnaast vinden namens de provincie inspecties plaats op de stort. Deze worden uitgevoerd door toezichthouders en bodemspecialisten van de omgevingsdiensten en een ingehuurde externe deskundige. Het doel van de inspecties is om zelf de stabiliteit van de stort en de effectiviteit van de waterafvoer te controleren.
Het toezicht door de omgevingsdiensten behoeft op deze locatie in die zin dus geen versterking. Het toezicht op deze locatie is op orde. Of er in andere situaties behoefte is aan een dergelijke versterking van omgevingsdiensten is mij niet bekend. Dit zal blijken uit de gesprekken die ik voer met de koepelorganisatie van de omgevingsdiensten over versterking van toezicht en handhaving (zie ook het antwoord bij vraag6.
Hoeveel geld krijgen aannemers doorgaans voor het afnemen van staalslakken?
Welke prijs staalslakken en andere bouwstoffen hebben is aan de markt. Het bedrijf Pelt & Hooykaas verhandelt de staalslakken op basis van contractafspraken met Tata Steel onder NL-BRL-productcertificaten in de bouwsector. Op de website van Pelt & Hooykaas staan twee producten vermeld waarin LD-staalslakken zijn verwerkt: waterbouwslak en LD mix. Navraag bij Pelt & Hooykaas levert op dat er geen algemeen antwoord te geven is op de vraag hoe hoog de prijs is. Bovendien geeft Pelt&Hooykaas aan dat de prijsstelling in individuele gevallen als bedrijfsvertrouwelijke informatie beschouwd wordt.
Wat vindt u ervan dat dergelijk afvalmateriaal door grote bedrijven zoals Tata Steel kan worden gedumpt door geld toe te geven op het afnemen ervan, waardoor risicoloze alternatieven als zand en grind niet worden gebruikt?
Staalslakken die voldoen aan geldende wet- en regelgeving kunnen als bouwstof worden toegepast. Door dit soort materialen toepasbaar te maken, kan het winnen van primair materiaal voorkomen worden. In het licht van de circulaire economie benutten we de mogelijkheden om primaire grondstoffen te vervangen met materialen die resteren uit productieprocessen. Daarbij is een voorwaarde dat het toepassen van secundair materiaal milieuverantwoord is. Dit is duidelijk in de regelgeving, zowel op het gebied van afval als de bodem, vastgelegd.
Wat gaat u doen om deze perverse verdienmodellen, waarbij aannemers geld verdienen met het innemen van afvalmateriaal zonder het op een duurzame manier te hoeven verwerken, in het afvalbeleid te voorkomen?
Momenteel kan ik aan de prijs van materialen niets veranderen. Wel ben ik voornemens om een systeemanalyse reststromen uit te voeren. Daarbij worden voor ketens van meerdere restromen onderzocht welke prikkels er zijn en of die prikkels stimuleren tot het zo schoon en hoogwaardig mogelijk opwerken van de reststroom en of die prikkels stimuleren tot het minimaliseren van effecten voor het milieu. Indien de prikkels de verkeerde kant op blijken te wijzen, zal ook antwoord gegeven worden op de vraag hoe dit kan worden aangepast.
Kan Tata Steel aansprakelijk worden gesteld voor het opruimen van het teveel aan staalslakken dat is gebruikt in Eerbeek?
De producent/leverancier van een bouwstof (in dit geval staalslakken) moet ervoor zorgen dat deze bouwstof aan de milieueisen van de Rbk voldoet, gedekt door een milieuhygiënische verklaring. De eisen voor de toepassing van bouwstoffen zoals staalslakken richten zich tot de toepasser. Een van de voorwaarden voor degene die bouwstoffen toepast is dat er geen grotere hoeveelheid wordt toegepast dan volgens gangbare maatstaven nodig is voor het functioneren van de toepassing en ook dat de toepassing volgens gangbare maatstaven nodig is op de plaats waar deze plaatsvindt of onder de omstandigheden waarin deze plaatsvindt. Aanvullend geldt er een zorgplicht voor de toepasser (zie ook het antwoord op vraag7. Het is de toepasser die zich aan deze voorwaarden moet houden en dat is logischerwijs de partij die je aanspreekt wanneer dat niet (voldoende) is gebeurd. Hierop kan langs bestuursrechtelijke en strafrechtelijke weg op worden gehandhaafd.
Hoe wordt het voorzorgsprincipe gewaarborgd bij andere potentieel schadelijke afvalmaterialen die elders hergebruikt worden?
Zoals in de beantwoording bij vraag 3 en vraag 10 benoemd, kan de overheid op grond van het voorzorgsbeginsel maatregelen nemen als er op basis van de best beschikbare informatie redelijke gronden zijn om te vrezen voor ernstige en/of onomkeerbare milieuschade. De voorwaarden die de Kaderrichtlijn afvalstoffen stelt aan de nuttige toepassing van afvalstoffen en aan de status van «bijproduct» of «einde-afval» zijn mede op het voorzorgsbeginsel gebaseerd. Hetzelfde geldt voor de voorwaarden die in het Bbk zijn opgenomen voor het vervaardingen en toepassen van bouwstoffen.
Wanneer vaststaat dat een bouwstof niet aan deze voorwaarden voldoet of wanneer daar onvoldoende zekerheid over bestaat dan is toepassen of nuttig toepassen niet toegestaan en zal het materiaal als afvalstof verwijderd moeten worden.
Wat gaat u doen om de inwoners rondom de oude stortplaats in Eerbeek zo snel als mogelijk een gezonde en veilige leefomgeving te garanderen?
Het college van gedeputeerde staten van de provincie Gelderland is in deze bevoegd gezag. De omgevingsdiensten Arnhem en Nijmegen voeren de taken op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving uit namens GS. Deze omgevingsdiensten hebben in opdracht van de provincie een team aan specialisten vrij gemaakt voor het toezicht op de locatie en toezicht op de stort bij het vinden van een oplossing voor de situatie.
Voor het herstellen van de veilige en gezonde leefomgeving zijn plannen gemaakt. Deze plannen worden in het antwoord op vraag 9 toegelicht.
Hoe bent u van plan om het stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH-stelsel) voor het afvalstelsel van de staalindustrie te verbeteren conform de aanbevelingen van de commissie-Van Aartsen?
Ik werk met de Ministeries van Justitie en Veiligheid en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, het Openbaar Ministerie, provincies, gemeenten en omgevingsdiensten in het interbestuurlijk programma versterking VTH-stelsel (IBP VTH) samen aan de opvolging van de aanbevelingen van de commissie Van Aartsen en daarmee aan de versterking van het VTH-stelsel. Over de voortgang van het IBP VTH wordt u voor de zomer geïnformeerd. In het IBP VTH wordt onder andere gewerkt aan de versterking van de informatie-uitwisseling, datakwaliteit en kennisinfrastructuur.
Samen met het IPO en ODNL werkt het ministerie aan het oprichten van het Kennisplatform «Afval of niet». In dit Kennisplatform worden kennis, ervaringen en casuïstiek met betrekking tot de vraag of een materiaal een afvalstof is of niet opgebouwd door en gedeeld met omgevingsdiensten. Waar nodig kan er een advies over worden uitgebracht.
Het beveiligingsniveau van Twitter |
|
Bouchallikh |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel van RTL Nieuws dat Twitter hun gebruikers tegen betaling de mogelijkheid gaat bieden om versleutelde privéberichten te sturen naar andere betalende gebruikers?1
Ja.
Welk basisniveau bescherming acht u noodzakelijk voor gebruikers van sociale mediaplatforms, waaronder Twitter?
Sterke versleuteling is van groot belang om veilig online te communiceren. De Rijksoverheid schrijft geen specifiek basisniveau voor in de zin van specifieke maatregelen betreffende de beveiliging van Twitter (tegenwoordig X). Wel bestaat er wetgeving waar X aan moet voldoen en wordt er gewerkt aan een verdere aanscherping van wetgeving. Hieronder wordt daar nader op ingegaan.
Hoe verhoudt de beveiliging van reguliere, niet-betalende twittergebruikers zich tot dit basisniveau?
Indien bij het gebruik van een sociale mediaplatform zoals X persoonsgegevens worden verwerkt, is daarop de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) van toepassing. Een van de beginselen van de AVG is integriteit en vertrouwelijkheid. Dit beginsel houdt onder andere in dat de nodige technische en organisatorische maatregelen dienen te worden getroffen om een passende beveiliging van persoonsgegevens te borgen. Dit kan in de praktijk betekenen dat persoonsgegevens dienen te worden versleuteld (encryptie). Daarnaast kunnen andere aanvullende beveiligingsmaatregelen ook noodzakelijk zijn, zoals het beoordelen en evalueren van de doeltreffendheid van de technische en organisatorische maatregelen. Welk basisniveau in concrete gevallen is vereist, vraagt om een risicoanalyse waarin met alle relevante omstandigheden wordt rekening gehouden. Of in concrete gevallen is voldaan aan het vereiste niveau van beveiliging uit de AVG, is uiteindelijk aan de toezichthouder om te beoordelen. In Nederland is dat de Autoriteit Persoonsgegevens (AP), die onafhankelijk toeziet op de naleving van de AVG.
Daarnaast wordt op dit moment de herziene Europese netwerk- en informatiebeveiligingsrichtlijn1 (NIS2) geïmplementeerd. Deze richtlijn heeft als doel om de cyberbeveiliging van entiteiten in de EU naar een hoger niveau te tillen. Met de komst van de NIS2-richtlijn wordt het aantal sectoren dat onder de richtlijn valt uitgebreid; één van de nieuwe sectoren zijn aanbieders van platforms voor sociale netwerkdiensten, waaronder X. De zorgplicht voortkomend uit de NIS2 houdt in dat entiteiten passende en evenredige technische, operationele en organisatorische maatregelen moeten nemen om de risico’s voor de beveiliging van hun netwerk- en informatiesystemen te beheersen. De Rijksinspectie Digitale Infrastructuur (RDI) is in Nederland de beoogde toezichthouder op de sector digitale aanbieders, waar aanbieders van platforms voor sociale netwerkdiensten onder vallen.Lidstaten dienen de NIS2-richtlijn uiterlijk op 17 oktober 2024 in hun nationale wetgeving te hebben omgezet.
Deze huidige en toekomstige wettelijke kaders zijn van toepassing ongeacht of gebruikers betalen voor de dienst.
Hoe verhoudt de nieuw voorgestelde mogelijkheid om tegen betaling versleutelde berichten te kunnen versturen en ontvangen zich tot dit basisniveau?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt zowel de beveiliging van regulier als betaald gebruik van Twitter zich tot nationale en internationale grond- en mensenrechten? Waarin zitten op dit vlak de verschillen tussen reguliere en betalende gebruikers?
Zoals hierboven beschreven zijn er een aantal wettelijke kaders waar X zich aan moet houden, ongeacht of het gaat om betalende of niet betalende gebruikers. Het is aan de desbetreffende toezichthouder om in een concreet geval te bepalen of de getroffen maatregelen passend zijn.
Ook heeft iedereen recht op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en privécommunicatie. De grond- en mensenrechten schrijven niet voor hoe die bescherming moet plaatsvinden. Ook hier geldt dat de persoonlijke levenssfeer en de veiligheid van communicatie beschermd moeten worden, onafhankelijk van betaling.
Heeft u indicaties dat privéberichten van niet-betalende gebruikers van Twitter onvoldoende beveiligd zijn, bijvoorbeeld doordat deze ingezien kunnen worden door partijen die daartoe niet bevoegd zijn? Kunt u uitsluiten dat dit gebeurt?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft u zicht op het gebruik van versleutelde communicatiekanalen, zoals dat voor betalende Twittergebruikers mogelijk wordt, door bewindspersonen? Hoe zou u een verbod daarop beoordelen, in het licht van een juiste naleving van de Wet Open Overheid?
Het gebruik van berichtenapps voor formeel zakelijke communicatie wordt zoveel mogelijk beperkt. Voor bestuurlijke aangelegenheden wordt het gebruik ontraden. Dit beleid is nog steeds van kracht. Het feit dat gegevensstromen tijdens gebruik versleuteld zijn, staat op geen enkele manier in de weg dat bestuursorganen invulling kunnen en moeten geven aan hun verplichtingen omtrent archivering en openbaarmaking.
De publicatie van het onderzoek van Investico en EenVandaag in het bericht 'Een groenstrook is niet genoeg' |
|
Bouchallikh |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Een groenstrook is niet genoeg»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat één op de vijf kinderen last heeft van astma door luchtvervuiling en circa 100.000 kinderen lessen volgen op scholen naast drukke snelwegen? Hoe bent u van plan ouders te informeren over de gezondheidsgevaren van de luchtkwaliteit waaraan hun kinderen blootgesteld worden?
Het is belangrijk dat iedereen, dus ook kinderen, schone lucht kan inademen, ook op school. Vanuit het Schone Lucht Akkoord is in januari 2023 een advies uitgebracht hoe gemeenten moeten omgaan met ruimtelijke inrichting in relatie tot gevoelige bestemmingen4. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar mensen die gevoelig zijn voor luchtvervuiling langdurig blijven, zoals scholen en kinderdagverblijven. Gevoelige mensen zijn onder andere kinderen (<18 jaar), ouderen (>65 jaar), mensen met luchtwegaandoeningen zoals astma, mensen met hart- en vaataandoeningen, mensen met diabetes, en zwangeren (vanwege de risico’s voor de ongeboren kinderen).
De bevoegdheid voor het plaatsen van (gevoelige) bestemmingen ligt bij gemeenten. Die hebben immers de lokale kennis hierover en het is belangrijk dat zij hun GGD betrekken bij zulke besluiten. Vanuit mijn verantwoordelijkheid breng ik het SLA advies over dit onderwerp onder de aandacht van de gemeenten in Nederland zodat zij hierover in gesprek kunnen met bewoners.
Door de maatregelen in het Schone Lucht Akkoord en via inzet voor bronbeleid in nieuwe normen in Europa pakken we luchtvervuiling aan de bron aan. Het voorkomen van luchtvervuiling aan de bron leidt uiteindelijk naar de meeste gezondheidswinst.
Deelt u de mening dat het uitermate belangrijk is dat de luchtkwaliteit niet leidt tot ongelijke gezondheidsbescherming op basis van de welvarendheid? Welke concrete maatregelen gaat u treffen, zodat de overheid aan haar zorgplicht voldoet, en de luchtkwaliteitsplannen de gezondheid van alle Nederlanders beschermen?
Met de maatregelen in het Schone Lucht Akkoord zet ik samen met de aangesloten gemeenten en provincies stappen om de luchtkwaliteit overal te verbeteren. Wij nemen hiertoe veel concrete maatregelen die direct op de bron van vervuiling effect hebben, zoals een roettest in de APK, aanscherping van de regels voor industrie, luchtkwaliteitseisen in aanbestedingen en walstroom voor de scheepvaart. Deze maatregelen voorkomen dat emissies ontstaan en leiden tot de meeste gezondheidswinst.
In het Schone Lucht Akkoord zetten wij ons extra in voor zogenoemde hoogrisicogroepen: hoog blootgestelde groepen en hoog gevoelige groepen. Dit moet leiden tot kleinere verschillen in blootstelling tussen mensen in verschillende delen van ons land. Het SLA heeft het Advies Bescherming Hooggevoelige Groepen in januari uitgebracht en dat breng ik onder de aandacht van de gemeenten in Nederland. Gemeenten van het SLA zijn nu aan zet om beleid ter bescherming van gevoelige groepen te maken. Ik breng dit advies ook onder de aandacht van gemeenten die nog niet bij het Schone Lucht Akkoord zijn aangesloten, die niet verplicht zijn om het over te nemen. Hiermee geef ik ook invulling aan de motie Hagen5.
Ook zijn wij met het SLA bezig met pilots om een aanpak voor hoogblootgestelde gebieden uit te werken dat handvatten voor overheden moet geven om de gezondheidswinst op locaties met de hoogste belasting te borgen.
Bent u van mening dat de huidige richtlijn over luchtkwaliteit en adviesafstanden voor gevoelige bestemmingen voldoende is om gezondheidsrisico’s te voorkomen?
Het huidige Besluit gevoelige bestemmingen gold sinds 2009 maar is in de praktijk weinig toegepast, vooral omdat het alleen gaat over situaties met (dreigende) overschrijdingen van de EU-normen terwijl die nu in de praktijk bijna overal worden gehaald.
Het besluit gevoelige bestemmingen vervalt met de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Daarom is in het Schone Lucht Akkoord gewerkt aan een nieuw Advies Bescherming Hooggevoelige Groepen dat januari dit jaar is uitgebracht. Hiermee kunnen gemeenten gevoelige bestemmingenbeleid invoeren en toepassen om gezondheidsrisico’s te voorkomen.
In hoeverre biedt de nieuwe informatie over de schadelijkheid van lage niveaus van langdurige blootstelling aan fijnstof en stikstofdioxide kansen voor aanpassingen van het huidige emissiebeleid?
Het klopt dat lagere concentraties van luchtvervuilende stoffen zoals stikstofdioxide en fijnstof meer gezondheidseffecten veroorzaken dan tot voorheen werd aangenomen. Dit hebben instituten zoals de WHO, de Gezondheidsraad en het RIVM in kaart gebracht. Daarom zijn de nieuwe WHO-advieswaarden van 2021 lager bijgesteld. De Europese luchtkwaliteitsrichtlijn wordt nu herzien, mede op basis van deze inzichten.
Ziet u een mogelijkheid om wetgeving over vervanging van luchtbehandelingssystemen te herwaarderen, zodat de regels passen bij de gevoeligheid van locaties? Zo nee, waarom niet?
Schoolbesturen in het primair onderwijs zijn verantwoordelijk voor onderhoud van hun scholen en in beginsel dus ook voor het onderhoud en eventuele vervanging van luchtbehandelingssystemen. Schoolbesturen krijgen jaarlijks middelen vanuit de lumpsum, waarmee zij budget kunnen reserveren voor onderhoudswerkzaamheden aan luchtbehandelingssystemen. Veel scholen met luchtbehandelingssystemen hebben al een onderhoudscontract met installateurs die onderhoudswerkzaamheden uitvoeren. Daarnaast heeft OCW in samenwerking met Ruimte-OK een handreiking gemaakt over optimale ventilatie waar ook aandacht wordt gevraagd voor onderhoud6.
Bent u van plan om gevoelige locaties op de hoogte te stellen van de GGD-richtlijn en de gezondheidsrisico’s van vervuilde lucht?
Het SLA heeft het Advies Bescherming Hooggevoelige Groepen in januari uitgebracht en dat breng ik onder de aandacht van de gemeenten in Nederland. Gemeenten zijn immers verantwoordelijk voor de inrichting van hun ruimte. Vanuit hun bevoegdheid en kennis over de lokale situaties kunnen zij actie ondernemen. Hierbij kunnen ze ook advies inwinnen bij hun GGD over de gezondheidsrisico’s bij huidige en toekomstige gevoelige bestemmingen.
Deelt u de mening dat de Europese kwaliteitsnormen voor luchtkwaliteit niet robuust genoeg zijn om gezondheidsschade te voorkomen?
De huidige EU-richtlijn wordt nu herzien en naar verwachting worden de normen aangescherpt. Er is nog geen drempelwaarde van luchtvervuiling gevonden waaronder geen gezondheidsschade voorkomt. Zo treden er zelfs onder de WHO-advieswaarden ook gezondheidseffecten op. Daarom sturen wij met het Schone Lucht Akkoord op gezondheidswinst en houden wij daarmee zicht op het eindresultaat dat wij willen bereiken: schone en gezonde lucht voor iedereen.
In hoeverre bent u bereid om zich op Europees niveau opnieuw in te zetten om de richtlijnen gelijk te stellen aan de WHO-advieswaardes?
De WHO-advieswaarden zijn leidend voor mijn beleid op luchtkwaliteit. Dit is voor mij niet hetzelfde als deze advieswaarden overnemen als Europese grenswaarden. Op 15 mei heb ik een brief7 gestuurd over de inzet van Nederland in de Raad met betrekking tot de richtlijn Luchtkwaliteit. Daarin heb ik aangegeven dat het doel is: tijdig een ambitieuze, maar haalbare richtlijn die leidt tot verdere verbetering van de luchtkwaliteit in Europa, en dus ook in Nederland.
Kunt u een tijdpad schetsen waarin de WHO-normen worden behaald conform de motie van de leden Bouchallikh en Van Esch?2 Welke maatregelen kunt u nemen om te verzekeren dat het beleid nagestreefd wordt?
Mijn streven is om bij het vaststellen van de SLA-uitvoeringsagenda 2024–2030 op te nemen in welk tempo en met welke tussenstappen wij in Nederland naar de WHO-advieswaarden toe kunnen werken. Ik kan op dit moment niet vooruitlopen op dat traject.
Welke concrete maatregelen kunt u treffen om de aanpak voor de luchtkwaliteitsdoelen van beleidsterreinen te harmoniseren? Hoe betrekt u in die harmonisering het onderzoek «Inventarisatie van benodigde maatregelen om WHO-advieswaarden voor luchtkwaliteit in 2030 te realiseren»3 van het RIVM, waarin de mogelijke maatregelen voor verschillende ministeries uiteen zijn gezet? Hoe werkt u in dezen met de andere ministeries samen?
Ik ben met medeoverheden en andere ministeries in gesprek over de uitkomsten van het RIVM-onderzoek naar de WHO-advieswaarden. Met hen verken ik welke aanvullende stappen we samen kunnen zetten. Ik kan daar nog niet op vooruitlopen. De resultaten neem ik op in de uitvoeringsagenda 2024–2030 van het Schone Lucht Akkoord.
Welke mogelijkheden ziet u om ervoor te zorgen dat alle gemeenten de middelen hebben om beleid te voeren om de doelstellingen van het Schone Lucht Akkoord te behalen?
Alle gemeenten in Nederland kunnen bij het Schone Lucht Akkoord aansluiten. Inmiddels zijn dat bijna 100 gemeenten met ongeveer de helft van de Nederlandse bevolking.
Via het Schone Lucht Akkoord kunnen gemeenten en provincies financiering voor emissieverlagende projecten aanvragen, via de Specifieke Uitkering Schone Lucht Akkoord. Ook delen de deelnemende overheden kennis en ervaringen met elkaar, om successen en voorbeelden te delen en om knelpunten bij de uitvoering te overbruggen.
Wij rapporteren elk jaar over de uitvoering van de SLA-maatregelen en elke twee jaar over het geprognosticeerde doelbereik. Op basis van die resultaten kijken wij of er extra inzet nodig is om de uitvoering en onze doelen te realiseren. De voortgangsmeting van maart 2022 liet zien dat het Schone Lucht Akkoord tot nu toe op koers ligt, mits de maatregelen volledig worden uitgevoerd en op voorwaarde dat het klimaat- en stikstofbeleid niet ongunstig voor de luchtkwaliteit wordt geformuleerd.10
Het bericht 'NS trapt op de rem vanwege drukte in buitenlandse treinen, reizigers woedend' |
|
Bouchallikh |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Kent u het bericht «NS trapt op de rem vanwege drukte in buitenlandse treinen, reizigers woedend»?1
Ja, van dit artikel heb ik kennis kunnen nemen.
Deelt u de mening dat ook naar België goede internationale treinen nodig zijn? Hoe beoordeelt u in dat licht het compliceren van treinreizen naar België door het invoeren van een reserveringsplicht?
Ik onderschrijf het belang van goede internationale verbindingen zeker, zowel richting Duitsland als België. NS heeft mij geïnformeerd over de tijdelijke beheersmaatregelen voor komende zomer om de verwachte drukte te kunnen beheersen en situaties zoals in de vorige zomer te voorkomen. Het gaat om een verplichte zitplaatsreservering richting Duitsland en om het voornemen van NS om een Early Bird-ticket te koppelen aan een specifieke trein. Dergelijke maatregelen zijn niet vreemd om de kwaliteit van internationale reizen te verbeteren. In dit geval worden maatregelen ingezet om de drukte te beheersen.
Bent u er mee bekend dat NS vanwege de groei van het aantal reizigers, in de voorwaarden van het zogenoemde Early Bird-ticket verdere beperkingen wil opnemen door reizigers te verplichten met een specifieke trein te reizen, door het aantal beschikbare early bird tickets te beperken en door deze tickets in de spits bovendien duurder te maken? Klopt het dat de consumentenorganisaties hierover herhaaldelijk negatief hebben geadviseerd?
Ik ben bekend met het voornemen van NS om een Early Bird-ticket te koppelen aan een specifieke trein, in plaats van dat reizigers met een Early Bird-ticket met elke trein op een bepaalde dag kunnen reizen. Ook heb ik kennisgenomen van het negatieve advies van de consumentenorganisaties van 28 april jl. met betrekking tot dit onderwerp.
Heeft NS u inzicht gegeven hoeveel reizigers straks duurder uit zijn vanwege beperking van het aantal tickets of de verhoging van het Early Bird tarief in de spits? Kunt u aangeven om hoeveel reizigers dit gaat?
NS heeft aangegeven dat ze het aantal beschikbare Early Bird-tickets per reisdag en trein heeft gebaseerd op de momenten waarop de Early Bird-tickets vorig jaar werden ingezet en op ervaringen vanuit een try-out die in 2022 en 2023 is uitgevoerd. De zogenaamde contingenten zijn vervolgens ruimer gezet, wat betekent dat NS meer Early Bird-tickets beschikbaar stelt dan wat vorig jaar is verkocht. De beschikbaarheid van Early Bird-tickets zit meer op de rustige(re) treinen en minder op de drukke(re) treinen. Daarnaast geeft NS aan dat er juist ook goedkopere tickets beschikbaar komen tijdens het weekend (vrijdag t/m zondag), waar nu alleen nog het duurdere Early Bird tarief wordt aangeboden. Ik heb, aanvullend hierop, geen inzicht in het aantal reizigers dat te maken zou krijgen met een prijsstijging.
Deelt u de mening dat NS de reizigers ook zou kunnen spreiden door de tarieven in daluren verder te verlagen, bijvoorbeeld door kortingsabonnementen zoals Dal Voordeel ook geldig te maken op het hele traject van deze trein? Heeft u NS gevraagd dergelijke reizigersvriendelijke maatregelen uit te werken in plaats van het beperken van de voorwaarden van Early Bird? Zo nee, waarom niet?
Ik hecht er waarde aan dat NS haar dienstverlening en productaanbod zo goed mogelijk laat aansluiten bij de (veranderende) reisbehoefte en daarbij rekening houdt met de spreiding van reizigers over de verschillende dagen en dagdelen. Ik heb NS, in algemene zin en niet in relatie tot de voorwaarden van de Early Bird-tickets, gevraagd om zich in te spannen om de drempel voor het reizen met de trein te verlagen. Onder andere door creatieve oplossingen op het gebied van tarifering en ticketing te onderzoeken, zodat alle reizigers- en reizigersgroepen een zo laagdrempelig mogelijke toegang hebben tot het OV. De verdere invulling hiervan is aan NS, gelet op de wettelijke tariefvrijheid die NS heeft (met uitzondering van beschermde kaartsoorten). Ik ga er vanuit dat NS bij al deze maatregelen de afspraken van het Agreement on Journey Continuation volgt dat door vervoerders onderling is vastgelegd. Tevens heeft NS benadrukt dat iemand met een Early Bird-ticket in geval van vertraging en daardoor het missen van een aansluiting op de gereserveerde IC Brussel gebruik kan maken van de volgende IC Brussel met hetzelfde Early Bird-ticket.2
Heeft u onderzocht of extra binnenlandse treinen mogelijk zijn op de HSL aangezien ICNG voor de binnenlandse treindienst wel al dit jaar beschikbaar komt? Zo nee, waarom niet?
ProRail heeft mij geïnformeerd dat er nog ruimte op het spoor is om langere treinen en/of meer treinen te rijden, uiteraard mits geschikt treinmaterieel en personeel beschikbaar is. NS is nog volop bezig met het testproces van de ICNG voor de binnenlandse treindienst op de HSL. Nadat dit proces is afgerond, kan de ICNG instromen. Dit zal naar verwachting vanaf de zomer plaatsvinden.
Bent u ermee bekend dat consumentenorganisaties eerder hebben geadviseerd extra IC Brussel treinen te rijden in de dagranden? Bent u bereid, nu er sprake is van grote drukte, NS te verplichten deze extra treinen in de dagranden te rijden? Zo nee, waarom niet?
In de concessie heb ik afspraken gemaakt met NS over een aantal prestatie-indicatoren om de kwaliteit van het aanbod te garanderen. Het is aan de NS om hieraan invulling te geven binnen de kaders van de concessie en, in dit geval, in samenspraak met buitenlandse vervoerders. Mochten er problemen ontstaan, dan is het aan NS om te komen met effectieve en haalbare maatregelen. Vanzelfsprekend blijf ik hierover met NS in gesprek.
In hoeverre heeft de drukte afgelopen zomer in IC Brussel te maken met het gebrek aan vervoercapaciteit bij Thalys? Klopt het dat deze trein in de zomer vrijwel structureel uitverkocht is?
De drukte van afgelopen zomer was in alle internationale treinen merkbaar. Een combinatie van reislust na het opheffen van reisbeperkingen als gevolg van corona, capaciteitsbeperkingen op Schiphol en een toegenomen bewustzijn van duurzaam willen reizen, maakte dat zomer 2022 een tot dan toe unieke vraagsituatie opleverde. NS geeft aan dat het gebrek aan vervoercapaciteit van Thalys hierin geen rol speelde. Thalys was afgelopen zomer net als alle andere internationale treinen goed bezet, maar NS heeft niet het beeld dat alle treinen (vrijwel) structureel uitverkocht waren.
Klopt het dat er nog geen plannen zijn voor de aanschaf van extra treinstellen voor Thalys voor de verbinding Amsterdam-Parijs? Zo ja, wat vindt u er als concessieverlener van dat die plannen er niet zijn terwijl de groei de laatste jaren fors is, de treinen op het einde van de levensduur lopen en u als doelstelling heeft het treinvervoer richting Parijs verder te laten groeien?
NS heeft mij geïnformeerd dat de Thalys treinstellen (geschikt voor het rijden tussen Nederland en Frankrijk) momenteel door Eurostar Groep en NS worden gemoderniseerd. NS herkent het beeld niet dat dit materieel op korte termijn aan het einde van haar levensduur zou zijn. NS geeft aan dat na de modernisering, per treinstel extra stoelcapaciteit beschikbaar komt, waardoor ook de vervoercapaciteit na de modernisering toeneemt.
Heeft u over het tekort aan materieel van Thalys al een gesprek gevoerd met deze vervoerder en met NS gezien het feit dat deze trein onderdeel is van de huidige concessie? Zo nee, wanneer gaat dit wel gebeuren?
Ja, ik voer regelmatig gesprekken met NS over de internationale verbindingen, waaronder de verbindingen naar Frankrijk die worden uitgevoerd door Thalys. Op dit moment voldoet NS op deze verbinding aan de concessieverplichtingen. Het is aan de vervoerder om binnen de concessieafspraken beslissingen te maken over de inzet en aanschaf van materieel.
Herinnert u zich uw brief uit september 2022 (Kamerstuk 29 984 nr. 985) waarin u aangaf dat u de concessie heeft gewijzigd waardoor er niet meer met de Eurostar tussen Amsterdam en Brussel gereisd mag worden en u dit beargumenteerde met het feit dat er voldoende alternatieven beschikbaar zouden zijn voor reizigers tussen Nederland en Belgie? Hoe beoordeelt u de huidige situatie en het voornemen van NS?
In 2022 heb ik besloten de concessie op dit punt te wijzigen omdat hierdoor de veiligheids- en grenscontroles beter kunnen worden uitgevoerd en de reistijd op de verbinding naar Londen kan worden teruggebracht. Het aanpassen van het bedieningspatroon van Eurostar waardoor reizigers met Eurostar tussen Amsterdam en Brussel zouden kunnen reizen, levert wellicht voordelen op voor de reizigers naar Brussel, maar zeker nadelen op voor de reizigers naar Londen.
Heeft u gezien de drukte al met NS gesproken om Eurostar alsnog open te stellen voor reizigers richting Brussel in plaats van het beperken van de voorwaarden van Early Bird? Wat was de reactie van NS en Eurostar? Zo nee, waarom niet en bent u van plan dit alsnog te doen?
NS heeft aangegeven dat het operationeel niet maakbaar is om tussen Amsterdam/Rotterdam en Brussel reizigers mee te nemen in Eurostar, vanwege het verplichte securityproces voor de reiziger naar het Verenigd Koninkrijk. Aanvullend geeft NS aan dat er onvoldoende ruimte in de dienstregeling hiervoor is en dat een dergelijke wijziging ook vraagt om een akkoord van de autoriteit van de kanaaltunnel.
Klopt het dat de huidige tarieven voor Intercity Brussel voor reizigers zonder early bird circa 30% hoger liggen dan de tarieven voor een binnenlandse intercity over een vergelijkbare afstand met een vergelijkbare reistijd (bijvoorbeeld Amsterdam Centraal – Groningen 29,40 euro en Rotterdam Centraal – Brussel Centraal 38,70)?
Het klopt inderdaad dat de reguliere tarieven voor de IC Brussel hoger liggen dan voor binnenlandse treinverbindingen. NS geeft aan dat dit deels komt door een afwijkende kostenstructuur voor internationale treindiensten. Over het Belgische deel van het traject worden de prijzen bepaald door de Belgische vervoerder NMBS.
Deelt u de mening dat dit verschil er in de nieuwe concessie niet meer mag zijn en dat reizen van Rotterdam naar Brussel net zo betaalbaar en laagdrempelig zou moeten zijn als reizen van Amsterdam naar Groningen? Zo nee, wat rechtvaardigt volgens u het forse prijsverschil cq. het forse verschil in voorwaarden tussen deze vergelijkbare reizen?
Het is mijn ambitie om het internationaal treinvervoer van en naar Nederland te verbeteren. Ik zie daarom graag dat NS en haar partners zich inspannen om drempels voor het maken van een internationale reis, te verlagen. Het gemakkelijk plannen, boeken en betalen van een (internationale) reis heeft een belangrijke invloed op het gebruik van het OV en kan drempelverlagend werken. Zo spant NS zich met andere vervoerders in CER-verband (Community of European Railways) onder andere in om te komen tot verbetering van beschikbaarheid van internationale treintickets. Echter heeft NS, ook in de nieuwe concessie, wettelijke tariefvrijheid, met uitzondering van beschermde kaartsoorten (binnenlandse enkele reizen voltarief tweede klas, binnenlandse tweede klas jaar-en maandtrajectkaarten en het NS-deel van de OV-jaarkaart tweede klas). Daarbij is NS voor prijzen van internationale treindiensten ook mede afhankelijk van de prijs die de buitenlandse vervoerder hanteert.
Klopt het dat via NS de nachttrein vanuit Wenen/Innsbruck in de richting Amsterdam voor de komende maanden niet te boeken is omdat er mogelijk werkzaamheden in Oostenrijk en/of Duitsland zijn en reizigers dan lastig geïnformeerd kunnen worden over gewijzigde vertrektijden? Zo ja, deelt u de mening dat het niet acceptabel is dat reizigers hierdoor voor deze trein dan maar helemaal geen tickets kunnen boeken via NS terwijl dit via de ÖBB wel gewoon mogelijk is? Op welke wijze gaat dit (technische) probleem spoedig worden opgelost? En wilt u bespoedigen dat zolang dit nog niet opgelost is reizigers in elk geval via de NS-website en klantenservice actief worden gewezen op de mogelijkheid dat de tickets via de ÖBB-site wel kunnen worden geboekt?
NS heeft laten weten dat het klopt dat in de komende periode (tot eind oktober) voor een aantal dagen per maand de verkoop voor ÖBB Nightjet gesloten is vanwege grootschalige werkzaamheden in Duitsland waarvan de impact nog niet bekend is, waardoor het niet duidelijk is of een bepaalde reis wel of niet gemaakt kan worden, of voor welk deel van het traject. ÖBB voert momenteel een pilot uit om tickets voor deze verbindingen wel te verkopen en klanten achteraf op de hoogte te stellen van een eventueel gewijzigde reis of zelfs een geheel gecancelde reis zodra de volle impact van de werkzaamheden bekend zijn. NS heeft aangegeven deze pilot met belangstelling te volgen.
Kunt u bovenstaande vragen los van elkaar beantwoorden?
Daarin is voorzien met bovenstaande beantwoording.
Het bericht ‘Slechtzienden blijven thuis door ov-staking: zorgen over actie op verkiezingsdag’ |
|
Bouchallikh , Lisa Westerveld (GL), Laura Bromet (GL) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Slechtzienden blijven thuis door ov-staking: zorgen over actie op verkiezingsdag»?1
Ja
Hoe ver moeten blinden en slechtzienden gemiddeld reizen om bij een geschikt stembureau hun stem uit te kunnen brengen?
Bij de gemeenteraadsverkiezingen in maart 2022 was de gemiddelde afstand tot het stemlokaal 409 meter.2. Vooral in dunbevolkte (landelijke) gebieden kon het voorkomen dat een beperkt aantal kiezers (aanzienlijk) langere afstanden moest afleggen om bij een stemlokaal te komen. De gemiddelde afstand tot het stemlokaal bij de aankomende verkiezingen zal worden nagegaan bij de evaluatie waarin opnieuw een data-analyse zal plaatsvinden van het aantal stemlokalen.
In alle stembureaus hebben mensen met een visuele beperking bij het stemmen recht op bijstand van een begeleider naar keuze. Voor mensen met een visuele beperking die zelfstandig willen stemmen geldt dat zij extra hulpmiddelen nodig hebben. In alle stemlokalen is daarom een loep aanwezig. Een aantal kiezers met een visuele beperking heeft andere hulpmiddelen nodig om zelfstandig te kunnen stemmen, zoals een stemmal. Niet alle gemeenten beschikken over dergelijke hulpmiddelen en als een gemeente er wel over beschikt is dit maar op een beperkt aantal locaties. Daarom kan het voorkomen dat een kiezer met een visuele beperking verder moet reizen om bij een stemlokaal te komen waar die kiezer zelfstandig kan stemmen.
Hoeveel stembureaus zijn er geschikt voor blinden en slechtzienden?
Mensen met een visuele beperking hebben recht op bijstand van een begeleider naar keuze bij het stemmen. Dit kan in alle stemlokalen. In alle stemlokalen is een loep aanwezig. In een aantal stemlokalen zijn speciale voorzieningen voor blinden en slechtzienden, zoals een stemmal met audiobox, waarmee zij volledig zelfstandig kunnen stemmen. Ook zijn op deze stemlocaties blindegeleidelijnen aangebracht, zodat iemand die blind of slechtziend is in het stemlokaal de weg kan vinden.
Uit navraag bij de Oogvereniging, een belangenorganisatie voor slechtziende en blinde mensen, blijkt de verwachting dat bij de komende provinciale staten- en waterschapsverkiezingen mensen met een visuele beperking hun stem zelfstandig met een stemmal kunnen uitbrengen in 95 (van de 342) gemeenten, op één of meerdere stemlocaties binnen die gemeente. Dat zijn vijftien gemeenten meer dan tijdens de gemeenteraadsverkiezingen vorig jaar. Informatie van de Open State Foundation uit waarismijnstemlokaal.nl wijst uit dat er minimaal 115 gemeenten zijn met een stemlokaal waar één of meerdere hulpmiddelen voor mensen met een visuele beperking aanwezig zijn. Tijdens de gemeenteraadverkiezingen van 2022 waren er minimaal 93 gemeenten met dergelijke hulpmiddelen in het stemlokaal.
Hoeveel mensen zullen vanwege de staking hun stem niet of moeilijk kunnen uitbrengen?
Ik vind het van groot belang dat deze verkiezingen zo onbelemmerd mogelijk plaats kunnen vinden en ik vind het daarom wenselijk dat iedereen die wil stemmen ook kan gaan stemmen. Op die manier kan iedereen zijn stem laten spreken. Dat vraagt dat iedereen die wil gaan stemmen of werkzaam is op een stembureau ook in de gelegenheid is een stembureau te bereiken.
Een deel van de stembureauleden, gemeenteambtenaren en kiezers is afhankelijk van het openbaar vervoer om bij een stemlokaal te komen. Onder meer kiezers met een visuele beperking hebben er daarom aandacht voor gevraagd om niet op de verkiezingsdag te gaan staken.
De gevolgen van een OV-staking op een verkiezingsdag zouden voor vrijwilligers in stembureaus en kiezers groot kunnen zijn. Volgens het Oogfonds hebben meer dan 300.000 Nederlanders een visuele beperking. De Oogvereniging schat in dat hiervan 15.000 mensen blind zijn. Voor een deel van de stemgerechtigden met een visuele beperking zou het lastig zijn om te kunnen stemmen als zij niet met het OV kunnen reizen. Maar ook voor andere kiezers kan dit problemen opleveren, zoals mensen die geen eigen vervoer hebben.
De impact van een OV-staking is lastig in kaart te brengen. Bij een eerdere staking in december 2022 reed volgens de vereniging werkgevers openbaar vervoer (VWOV) ongeveer 40 procent van de bussen niet en zijn een aantal regionale treinen gedeeltelijk of volledig uitgevallen. Per staking is de impact daarnaast afhankelijk van het aantal werknemers dat meedoet, de duur en het tijdstip van de staking en de omvang qua gebied en modaliteiten. Het is voor werkgevers niet toegestaan om te vragen of een medewerker gaat staken, vandaar dat de stakingsbereidheid altijd pas gedurende de dag bekend wordt.
Ik begrijp de zorgen die leven bij een staking op de verkiezingsdag, maar respecteer uiteraard ook het stakingsrecht. Ik heb mijn zorgen overgebracht in contacten met de FNV en CNV. Zowel de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat als ik hebben ook opgeroepen de verkiezingsdag niet te belasten met een staking. En anders op andere wijze op de verkiezingsdag de zorgen van de chauffeurs en treinpersoneel over het voetlicht te brengen, zonder dat dit kiezers belemmert in de uitoefening van hun stemrecht. Over deze oproepen blijft het kabinet graag in contact met de bonden.
Is er nagedacht over creatieve oplossingen, zoals stemmen aan huis, de mogelijkheid om eerder te stemmen of het regelen van alternatief vervoer?
De Kieswet biedt geen grondslag voor vormen als stemmen aan huis. Met het vervallen van de Tijdelijke wet verkiezingen covid-19 is er ook geen grondslag meer voor vervroegd stemmen.
Een aantal gemeenten regelt al alternatief vervoer voor mensen die moeilijk of niet zelf naar het stemlokaal kunnen komen. Op dit moment zijn de bonden nog in gesprek of de staking wel of geen doorgang zal vinden. Ik heb met de VNG gemeenten opgeroepen om te proberen alternatief vervoer aan te bieden voor de kiezers die dat vanwege een mogelijke staking nodig hebben.
Hoe wilt u blinden en slechtzienden ondersteunen zodat zij toch hun stemrecht kunnen uitoefenen?
Ik vind het wenselijk dat iedereen die wil stemmen ook kan gaan stemmen. Op die manier kan iedereen zijn stem laten spreken. Op dit moment zijn de bonden nog in gesprek of de staking wel of geen doorgang zal vinden. Ik heb met de VNG gemeenten opgeroepen om te proberen alternatief vervoer aan te bieden voor de kiezers die dat vanwege een mogelijke staking nodig hebben.
Zie ook het antwoord op vraag 3 over hoe blinden en slechtzienden worden ondersteund bij het stemmen.
Hoeveel mensen met andere beperkingen zijn afhankelijk van het OV? Hoe wilt u deze groepen ondersteunen?
Er zijn ruim 2 miljoen mensen met een beperking in Nederland. Een deel hiervan is afhankelijk van het OV, maar er zijn mij geen cijfers bekend hoe groot die groep is. Op dit moment zijn de bonden nog in gesprek of de staking wel of geen doorgang zal vinden. Ik heb met de VNG gemeenten opgeroepen om te proberen alternatief vervoer aan te bieden voor de kiezers die dat vanwege een mogelijke staking nodig hebben.
Kunt u deze vragen, met het oog op de verkiezingen, uiterlijk vrijdag 10 maart aanstaande beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Vervuilende Kooksfabriek 2 van Tata Steel blijkt verkeerd gebouwd: rookt en lekt vanaf eerste dag 'aan alle kanten'’ |
|
Bouchallikh , Suzanne Kröger (GL), Eva van Esch (PvdD), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Vervuilende Kooksfabriek 2 van Tata Steel blijkt verkeerd gebouwd: rookt en lekt vanaf eerste dag «aan alle kanten»»?1
Ja.
Klopt het dat de Kooksfabriek 2 van Tata Steel in 1972 voor een periode van 30 jaar is gebouwd en dat er al bij de ingebruikname constructiefouten bleken? Hoe kan het dat deze fabriek na 50 jaar nog altijd in bedrijf is?
Voor het beantwoorden van deze vraag heb ik contact opgenomen met de provincie Noord-Holland en de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (OD NZKG).
De mogelijke constructiefouten waarover wordt gesproken in de uitzending van EénVandaag worden door de OD NZKG onderzocht. De OD NZKG heeft EénVandaag en de melders verzocht om nadere informatie; de in de uitzending aangereikte informatie is onvoldoende om vast te kunnen stellen of er daadwerkelijk sprake is van constructiefouten. Daarnaast heeft de OD NZKG mij laten weten archiefonderzoek te doen in de archieven van de gemeente Velsen en in het Noord-Hollands archief naar de bouwvergunningverlening vanaf 1972 en daarna.
De eerste resultaten van het onderzoek verwacht de OD NZKG voor april 2023.
De leeftijd van een fabriek is in zijn algemeenheid geen reden voor het in- of uit bedrijf nemen van een fabriek. Zolang een fabriek aan wet- en regelgeving voldoet – en daarmee aan de vergunning(en) – kan Tata Steel er voor kiezen een fabriek in bedrijf te laten. Indien eventuele gebreken in de constructie nu worden geconstateerd, kan dit aanleiding zijn voor het bevoegd gezag om in te grijpen.
Hoe kunt u achter het huidige toekomstplan van Tata Steel staan, terwijl deze giftige stoffen lekkende installatie dan vooralsnog tot 2030 in bedrijf blijft?
Zoals mijn voorganger aan uw Kamer heeft gemeld (Kamerstuk 28 089, nr. 227), werkt het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, samen met de betrokken medeoverheden aan het zo snel mogelijk terugdringen van de milieu en gezondheidsrisico’s in de IJmond. Ook Kooksfabriek 2 valt onder deze aanpak.
Voor de korte termijn werkt het bevoegd gezag aan het aanscherpen van de vergunningen en het intensiveren van toezicht en handhaving. De vergunningen van Tata Steel moeten – ongeacht de toekomstplannen – voldoen aan de wettelijke eisen en aan de Best Beschikbare Technieken (BBT). Als dat niet het geval is treedt de OD NZKG handhavend op.
Een voorbeeld daarvan is de 3e Last Onder Dwangsom (LOD) en het onderzoek dat de OD NZKG doet naar de mogelijkheden om de vergunning van de Kooksfabrieken in te trekken2. Verder werken alle betrokken partijen aan een zo snel mogelijke transitie naar een groene, schone en klimaatneutrale staalindustrie, waardoor de meest vervuilende onderdelen van Tata Steel gesloten kunnen worden.
Hoe verhoudt het openhouden van de Kooksfabriek 2 zich tot de doelstelling om onacceptabele gezondheidsrisico voor omwonenden uit te bannen?
De suggestie in deze vraag over het actief openhouden van de Kooksfabriek 2 onderschrijf ik niet. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat werkt samen met de betrokken mede-overheden aan het zo snel mogelijk terugdringen van de milieu en gezondheidsrisico’s in de IJmond. Ook Kooksfabriek 2 valt onder deze aanpak.
Klopt het dat de milieudienst van de provincie Noord-Holland al jarenlang bekend is met het feit dat de constructie van Kooksfabriek 2 niet deugde? Wat is er met deze informatie gebeurd? Was dit wel of niet aanleiding om te handhaven? Welke maatregelen zijn toen getroffen? Waarom wel of waarom niet?
Voor het beantwoorden van deze vraag heb ik contact opgenomen met de provincie Noord-Holland en de OD NZKG. Naar de vermeende constructiefouten wordt nader onderzoek gedaan. De eerste resultaten van het onderzoek verwacht de OD NZKG voor april 2023. Zie ook antwoord onder vraag 2.
Wist u dat er al in 2012 over eventuele sluiting van de Kooksfabriek 2 is gesproken? Welke rol heeft de milieudienst en het bevoegd gezag gespeeld bij dit besluit? Waarom is destijds besloten de fabriek open te houden?
De provincie Noord-Holland heeft mij laten weten dat hierover gesproken is met Tata Steel. Echter voor zover mijn informatie strekt, zijn over een eventuele sluiting van kooksfabriek 2 niet eerder concrete of besluitvormende afspraken gemaakt.
Het juridisch instrumentarium ontbreekt om de kooksfabriek 2 per direct te kunnen sluiten.
Kunt u als eindverantwoordelijke voor het Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving-stelsel (VTH) voor Tata Steel een overzicht geven van alle aan de leefomgeving gerelateerde vergunningen (milieu, water- en natuurvergunningen) die betrekking hebben op de Kooksfabriek 2 van Tata Steel? Kunt u aangeven of deze vergunningen voldoen aan de Beste Beschikbare Technieken-verplichting (BBT), zoals vastgelegd in de Richtlijn Industriële Emissies (RIE-richtlijn)? Zo nee, waarom zijn deze vergunningen onvoldoende geactualiseerd?
Voor het gevraagde overzicht van de vergunningen heb ik contact opgenomen met de OD NZKG, de Omgevingsdienst Noord-Holland Noord en Rijkswaterstaat.
De OD NZKG geeft aan dat de vergunning van Tata Steel op twee procedures na, voldoet aan BBT. Tata Steel bestaat uit een groot aantal IPPC-installaties (Integrated Prevention and Pollution Control) hierdoor is sprake van de actualisering van een groot aantal (95) BBT-conclusies. Vrijwel alle BBT conclusies van de BREF IJzer en Staal en de BREF Large Volume Inorganic Chemicals – Ammonia, Acids and Fertilisers (BREF LVIC) zijn in de omgevingsvergunning van Tata Steel geïmplementeerd. Er zijn nu nog twee procedures in behandeling: monitoring (BBT-conclusie 13–15 betreffende Meet- en controleprogramma (monitoring)) en BBT-conclusie 44 (emissiebeperking vulsystemen). Voor de laatste twee procedures is een ontwerpbeschikking gepubliceerd en deze zullen dit jaar nog worden omgezet naar een definitief besluit.
Het complete overzicht van de vergunningen behorende bij de Kooksfabrieken treft u in de bijlage.
Kunt u als eindverantwoordelijke voor het VTH-stelsel uitleggen hoe het kan dat Kooksfabriek 2 zeer veel incidenten heeft waarbij schadelijke polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK's) vrijkomen, een derde last onder dwangsom opgelegd heeft gekregen, maar toch doorgaat met het uitstoten van deze schadelijke stoffen? Hoe is dit te rijmen met de BBT-verplichting in de RIE-richtlijn?
Voor het beantwoorden van deze vraag heb ik contact opgenomen met de provincie Noord-Holland en de OD NZKG. De OD NZKG geeft aan dat bij de Kooksfabrieken ongare kooks momenteel niet worden vermeden. Dat betekent dat de vergunning niet wordt nageleefd. In de vergunning zijn ongare kooks niet toegestaan. De fabriek is dus wel conform BBT vergund, maar de vergunning wordt niet goed nageleefd. Daarmee voldoet de vergunning dus wel aan de BBT verplichting. Echter, Tata Steel neemt onvoldoende maatregelen om ongare kooks te vermijden. Vandaar dat er een handhavingstraject loopt wegens het niet voldoen aan de vergunning. De derde last onder dwangsom (LOD) bedraagt € 100.000,- per overtreding tot een maximum van € 1,5 miljoen. Tata Steel heeft tegen de eerste 2 LOD’s geen bezwaar gemaakt. Door Tata Steel is bezwaar aangetekend tegen de derde LOD. Inmiddels hebben er drie verbeuringen plaatsgevonden van deze LOD. Ondertussen onderzoekt de OD NZKG de mogelijkheden om de vergunning van de kooksfabrieken in te trekken (zie ook antwoord op vraag 3).
Is er voldoende wettelijke ruimte om Tata Steel boetes op te leggen met een hoogte die aan een bedrijf als Tata Steel voldoende financiële prikkel geeft om de uitstoot van schadelijke stoffen direct te beperken? Zo ja, waarom wordt die ruimte niet benut? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Een last onder dwangsom is een zogenaamde herstelsanctie. Dat houdt in dat de sanctie is gericht op het beëindigen van een bepaalde overtreding en de rechtmatige situatie te herstellen. Een dwangsom is dus geen boete. De afweging over de hoogte van de dwangsom ligt bij het bevoegd gezag. De hoogte van de derde Last Onder Dwangsom (LOD) bedraagt € 100.000,- per overtreding tot een maximum van € 1,5 miljoen. Daarnaast onderzoekt de OD NZKG de mogelijkheden om de vergunning van de Kooksfabrieken in te trekken (zie ook antwoord op vraag 3).
Bent u bekend met de uitspraken een bestuursrechtadvocaat in de uitzending van de Hofbar op 31 januari jl. dat het bevoegd gezag de mogelijkheid heeft om de vergunning voor de Kooksfabriek 2 in te trekken als sprake is van ontoelaatbare gevolgen voor het milieu? Zo ja, hoe beoordeelt u deze uitspraken? Deelt u de opvatting dat er inderdaad sprake is van ontoelaatbare gevolgen voor het milieu als het gaat om de Kooksfabriek 2?
Ja, daarmee ben ik bekend. Ik heb begrepen dat de gedeputeerde van de provincie Noord-Holland contact heeft gehad met de betreffende bestuursrechtadvocaat. Dit gesprek heeft niet geleid tot een ander traject dan nu is ingezet. De OD NZKG zal ook nog contact opnemen met de betreffende bestuursrechtadvocaat.
Uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht volgt dat het bevoegd gezag de bevoegdheid heeft om vergunningvoorschriften te stellen en aan te passen en ook om de vergunning in te trekken als daar een wettelijk omschreven grondslag voor is. Sluiting van de gehele fabriek of onderdelen daarvan is dan het gevolg van dat intrekkingsbesluit. In de praktijk gaat het om de vraag of in het concrete geval daadwerkelijk sprake is van feiten en omstandigheden die ertoe leiden dat het proportioneel is om van die wettelijk toegekende bevoegdheid gebruik te maken. Dat wordt nu door het bevoegd gezag, in het kader van de derde dwangsom, onderzocht en vereist zorgvuldigheid.
Wat is uw oordeel over het feit dat het bevoegd gezag zegt «scherp aan de wind te varen»? Waarom maakt het bevoegd gezag dan geen gebruik van deze juridische mogelijkheid om de vergunning van Kooksfabriek 2 in te trekken?
Die uitspraak is aan het bevoegd gezag, de provincie Noord-Holland, en het is niet aan mij daarover te oordelen. Wel ben ik van mening dat door het bevoegd gezag zoals eerder aangegeven hard wordt gewerkt aan het aanscherpen van de vergunning. Met betrekking tot de mogelijkheid van intrekking van de vergunning verwijs ik u naar mijn antwoorden op vraag 8 en 9.
Gaat u, gezien uw stelselverantwoordelijkheid, het bevoegd gezag ertoe bewegen om de vergunning van de Kooksfabriek 2 in te trekken?
Nee, het bevoegd gezag de Provincie Noord-Holland is hiervoor verantwoordelijk. De omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied onderzoekt de juridische mogelijkheden om de vergunning in te trekken, als ook de derde last onder dwangsom in het kader van het voorschrift om de rauwe kooks tegen te gaan, niet afdoende gewerkt heeft.
Hoe ver is de provincie met het aangekondigde juridische onderzoek naar de mogelijkheden om de Kooksfabriek 2 te sluiten? En in hoeverre bent u in contact met de provincie over de voortgang van dit onderzoek?
De eerste resultaten van het onderzoek naar de mogelijkheden om de Kooksfabriek 2 te sluiten, worden verwacht vóór de zomer 2023. Ik heb hierover contact met de provincie Noord-Holland.
Is het huidige VTH-stelsel, zoals dat toegepast wordt op Tata Steel, in de praktijk in staat om een gezonde leefomgeving voor omwonenden te waarborgen? Zo ja, waarom wordt er in de praktijk onvoldoende gehandhaafd? Zo nee, wat gaat u aan het VTH-stelsel doen om dit wel mogelijk te maken?
Voor het antwoord op deze vraag wil ik u verwijzen naar mijn brief van 16 januari 2023 waarin is aangegeven dat de landelijke aanpak voor Tata Steel is gecontinueerd. Het gaat hierbij om het aanscherpen van vergunningen, intensiveren van toezicht, monitoring van de resultaten Roadmap+ en aanscherpen van Europese en nationale wet- en regelgeving (Kamerstuk 28 089, nr. 246). Daarnaast is het interbestuurlijke programma versterking VTH-stelsel ingericht. Doel van dit programma is om langs de lijnen van de adviezen van de commissie Van Aartsen te komen tot essentiële verbeteringen in het VTH-stelsel en de uitvoering daarvan.
Heeft u als bevoegd gezag kennis van de hoeveelheid (schadelijke) stoffen die Tata Steel in het oppervlaktewater loost? Kunt u deze gegevens delen? Wilt u aangeven of deze voldoen aan de wettelijke normen? Handhaaft u daarop?
Ja. Tata Steel rapporteert haar emissies via het elektronische milieujaarverslag (eMJV). Deze gegevens kunnen worden geraadpleegd via Bedrijfsrapporten | Emissieregistratie3. Het onderliggende meet- en registratiesysteem wordt door Rijkswaterstaat geverifieerd en de opgegeven vrachten worden gevalideerd. Hiervoor gebruikt Rijkswaterstaat haar eigen waarnemingen die in het kader van toezicht worden verzameld. Met dit stelsel ziet Rijkswaterstaat erop toe dat Tata Steel de lozingseisen uit de watervergunning, die op basis van de vigerende regelgeving worden bepaald, respecteert.
Een zeer beperkt deel van het terrein kan tot afstroming leiden naar het watersysteem van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, bijvoorbeeld bij extreme regenval. Vanuit waterkwaliteitsmetingen, die het hoogheemraadschap in dit gebied doet, zijn geen verhoogde waardes waargenomen die terug te leiden zijn naar Tata Steel.
Hoeveel waterschapsbelasting en rioolheffing betaalt Tata Steel jaarlijks?
Voor het beantwoorden van deze vraag heb ik contact opgenomen met het Hoogheemraadschap Holland Noorderkwartier. Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft laten weten dat deze gegevens niet verstrekt kunnen worden. Dit valt namelijk onder de fiscale geheimhoudingsplicht
Kunt u een overzicht geven van alle fossiele subsidies die Tata Steel jaarlijks geniet?
Op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan ik niet in gaan op de fiscale positie van een individuele belastingplichtige.
Tata Steel gebruikt elektriciteit, kolen en aardgas in haar productieproces. De elektriciteit en het aardgas die worden gebruikt voor metallurgische procedés zijn vrijgesteld van het betalen van energiebelasting. Deze vrijstelling vervalt, tezamen met de vrijstelling op elektriciteit voor mineralogische procedés, per 2025.
Voor zover Tata Steel van de vrijstelling voor metallurgische procedés en de inputvrijstelling kolenbelasting voor duaal verbruik gebruik maakt, is er sprake van fossiele subsidie. De budgettaire omvang van vrijstelling voor metallurgische procedés en metallurgische procedés tezamen bedroeg in 2022 € 122 miljoen en de budgettaire omvang van de inputvrijstelling kolenbelasting voor duaal verbruik bedroeg in 2022 € 26 miljoen (Kamerstuk 36 200, nr. 2).
Daarnaast heeft Tata Steel orig jaar heeft Tata Steel 14,1 miljoen euro ontvangen vanuit de IKC-ETS (subsidie indirecte kostencompensatie). Er zijn wel voorwaarden verbonden aan deze subsidie. Het komt erop neer dat Tata Steel vanaf 2023 een CO2-reductieplan moet inleveren waarin Tata Steel aantoont dat over de looptijd van de regeling 15% CO2 reductie is behaald. Als daar niet aan wordt voldaan, dan kan de subsidie teruggevorderd worden.
Tata heeft ook Demonstratie Energie- en Klimaatinnovatie (DEI+) subsidie gekregen ter hoogte van € 926.609,- voor het project «Pilot DRP & REF Technologie4».
Wanneer verwacht u de «Letter of Intent» tussen overheid en Tata Steel te kunnen delen met de Kamer? Hoe verlopen de onderhandelingen daartoe? Waarom is het de Minister niet gelukt om de maatwerkafspraken met specifiek Tata Steel Nederland voor einde van het jaar 2022 (zoals eerder de planning was voor de maatwerkafspraken) naar de kamer te sturen?
De Minister van Economische Zaken en Klimaat heeft het voorziene tijdspad om te komen tot een maatwerkafspraak met Tata Steel beschreven in de Kamerbrief over de maatwerkafspraken in de zomer van 2022 (Kamerstuk 29 826, nr. 148). Daarin wordt expliciet aangegeven dat er geen harde garanties gegeven kunnen worden over het tijdspad voor de maatwerkafspraken met Tata Steel. Dit geldt ook voor de Joint Letter of Intent met het bedrijf.
Het bedrijf is namelijk eerst aan zet om de weg naar groen staal en de specifieke ondersteuningsvraag aan het Rijk helder nader uit te werken.
Eind vorig jaar (2022) heeft Tata Steel informatie over haar lange termijn verduurzamingsplannen – zijnde een Direct Reduced Iron productieproces op waterstof – met het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat gedeeld. De informatie moet echter nog nader aangevuld worden door het bedrijf, zoals met de concrete financieringsplannen en de effecten van de nieuwe installaties op de leefomgeving. Alhoewel ik niet in detail kan treden over de aangeleverde bedrijfsvertrouwelijke informatie, is deze informatie en opvolgende analyses essentieel voor het Ministerie van Economische Zaken om de plannen te beoordelen. Er zal vastgesteld moeten worden of de plannen ook daadwerkelijk steun behoeven en leiden tot de beloofde verbeteringen van het klimaat- en het milieu. Vervolgens kan er een oordeel gevormd worden over de vraag of en hoe de plannen van Tata Steel gefaciliteerd kunnen worden door het Rijk. De overheden spannen zich dan ook in navolging van het Expression of Principles (bijlage bij Kamerstuk 32 813, nr. 1082) in om waar mogelijk klaar te staan om de verduurzamingsopgave van het bedrijf zo snel mogelijk te realiseren.
Verwacht u dat het sluiten van de Kooksfabriek 2 wordt opgenomen in de maatwerkafspraken met Tata Steel NL? Zo ja, welke termijn vindt de Minister dan redelijk om in de maatwerkafspraken op te nemen.
In de hernieuwde Expression of Principles (bijlage bij Kamerstuk 32 813, nr. 1082) is opgenomen dat Tata Steel onderzoek gaat doen naar het verder verbeteren van de milieu en gezondheidssituatie vóórafgaand aan de transitie in 2030, bijvoorbeeld door het al eerder sluiten van bedrijfsactiviteiten, zoals de Kooksfabriek 2, en/of het uitvoeren van extra maatregelen boven op de Roadmap+. Daarnaast is vastgelegd om in een planning de tijdstippen en voorwaarden voor de uitfasering van bestaande installaties op te nemen in de definitieve maatwerkovereenkomst.
Daarmee is sluiting van de Kooksfabriek 2 onderdeel van de besprekingen omtrent het komen tot een maatwerkafspraak met het bedrijf. In deze fase van het traject om te komen tot maatwerkafspraken kan ik nog niet ingaan op concrete afspraken, waaronder een sluitingsdatum van de Kooksfabriek 2.
Gezien de maatwerkafspraken juridisch bindend zijn, kunt u toelichten wat de consequenties zullen zijn voor Tata Steel indien zij de afspraken niet nakomen?
In het coalitieakkoord («omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst») is opgenomen dat de afspraken bindend en afdwingbaar moeten zijn. De uiteindelijke afspraken zullen daar dus aan moeten voldoen. Op dit moment is het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat nog volop in gesprek met Tata Steel over de uitwerking van hun verduurzamingsplannen en de randvoorwaarden die voor de realisatie nodig worden geacht.
Er kan daarom op dit moment nog niets worden gezegd over de aard en inhoud van de afspraken en voorwaarden.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De voortgang van de kabinetsdoelstellingen voor 2030 |
|
Bouchallikh , Laura Bromet (GL), Lisa Westerveld (GL), Songül Mutluer (PvdA), Kati Piri (PvdA), Senna Maatoug (GL), Attje Kuiken (PvdA), Joris Thijssen (PvdA), Habtamu de Hoop (PvdA), Barbara Kathmann (PvdA), Suzanne Kröger (GL), Jesse Klaver (GL), Tom van der Lee (GL), Corinne Ellemeet (GL), Julian Bushoff (PvdA), Mohammed Mohandis (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Klopt het dat dit kabinet de volgende doelstellingen heeft voor 2030: a. 60% CO2-reductie, maar in elk geval 55% CO2-reductie; b. Halvering van de stikstofuitstoot; c. 15% van landbouwgrond voor biologische landbouw (& een Europees doel van 25%); d. 50% minder grondstoffengebruik; e. 100% schoon water in 2027 (Kaderrichtlijn Water); f. Halvering van het aantal mensen in armoede (ten opzichte van 2015) g. Halvering van het aantal kinderen in armoede in 2025 (ten opzichte van 2015); h. Halvering van het aantal mensen met problematische schulden; i. 0 daklozen (Lissabon verklaring); j. 0 jongeren in de gesloten jeugdzorg; k. 0 thuiszittende kinderen; l. 1 miljoen extra huizen, waaronder 250.000 sociale huurwoningen; m. Aandeel van 30% sociale huurwoningen per gemeente; n. Isoleren van 2,5 miljoen woningen in 2030, omgerekend 300.000 woningen per jaar; o. Meer mensen met een passende huurquote (= tussen de 20% en 35%, afhankelijk van de gezinssituatie) ten opzichte van het WoonOnderzoek 2021; p. Halvering van het aantal verkeersslachtoffers; q. 3% van het bbp wordt besteed aan R&D-uitgaven (Lissabon doelstelling);
Ja, met dien verstande dat deze doelstellingen nader zijn omschreven en/of aangepast in de verschillende schriftelijke en mondelinge contacten met de Kamers van de voor deze onderwerpen eerst verantwoordelijke bewindspersonen. Het kabinet staat voor belangrijke opgaven waarbij in de aanpak hiervan en de uitvoering van het regeerakkoord door het kabinet integraal afwegingen worden gemaakt.
Kunt u per doelstelling exact aangeven wat de meest actuele prognose is voor 2030 (door bij elke doelstelling een concreet percentage/getal te noemen) en wanneer deze prognose is gemaakt?
Het aangeven van de meest actuele prognoses is een aangelegenheid van de voor deze onderwerpen eerst verantwoordelijke bewindspersonen.
Kunt u bij elk van deze prognoses aangeven of deze prognose voldoende is om de doelstelling te bereiken?
Het bij elk van deze prognoses aangeven of deze prognose voldoende is om de doelstelling te bereiken is een aangelegenheid van de voor deze onderwerpen eerst verantwoordelijke bewindspersonen.
Indien er een doelstelling is waarbij bovenstaande vraag niet beantwoord kan worden omdat de informatie ontbreekt, kunt u per doelstelling aangeven hoe u er alsnog voor gaat zorgen dat het inzichtelijk wordt voor de Kamer of deze doelstelling daadwerkelijk gehaald gaat worden?
Indien er een doelstelling is waarbij vraag 3 niet beantwoord kan worden omdat de informatie ontbreekt, kan er per doelstelling door de voor dit onderwerp eerst verantwoordelijke bewindspersoon worden aangegeven hoe deze er alsnog voor gaat zorgen dat het inzichtelijk wordt voor de Kamers of deze doelstelling daadwerkelijk gehaald gaat worden.
Bij hoeveel van de bovenstaande kabinetsdoelstellingen kunt u op basis van de meest actuele prognoses aantonen dat deze doelstelling met het huidige kabinetsbeleid bereikt gaat worden (graag een concreet getal tussen 0 en 17 noemen)?
Het aantonen bij hoeveel van de genoemde kabinetsdoelstellingen op basis van de meest actuele prognoses de doelstelling met het huidige kabinetsbeleid bereikt gaat worden, is een aangelegenheid van de voor deze onderwerpen eerst verantwoordelijke bewindspersonen. Voor de in vraag 1 genoemde onderwerpen zijn andere bewindspersonen dan de Minister-President de eerst verantwoordelijke bewindspersonen. Deze bewindspersonen kunnen in hun verschillende contacten met de Kamers, waaronder brieven, begrotingen en voortgangsrapportages, ingaan op de punten in de vragen 1 tot en met 5. Zo ontving u hierover onlangs informatie van de Minister voor Klimaat en Energie in zijn reactie op een rapport van de Algemene Rekenkamer dat op 25 januari jl. aan de Kamer is gezonden. In de ministerraad van heden heb ik bij dit onderwerp, zoals opgenomen in de openbare besluitenlijst, de aandacht van de bewindspersonen gevestigd op de gestelde vragen met het verzoek deze te betrekken bij hun contacten met de Kamers.
Kunt u deze vragen binnen drie weken een voor een beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Mbo wil financiële steun van kabinet en gemeenten voor student in armoede’ |
|
Bouchallikh , Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Mbo wil financiële steun van kabinet en gemeenten voor student in armoede»?1
Ja.
Herkent u het beeld van mbo-studenten die steeds vaker te maken hebben met armoede door de hoge inflatie en de energiecrisis?
Ja, dit beeld herken ik en het kabinet maakt zich hier ook zorgen over. Om die reden heeft het kabinet sinds 1 januari jl. het minimumloon, de zorg- en huurtoeslag en het kindgebonden budget verhoogd en een prijsplafond voor energie geïntroduceerd. Uitwonende studenten krijgen daarnaast vanwege de inflatie voor studiejaar 2023–2024 €165 per maand extra bovenop de reguliere basisbeurs. Ook zet ik me ervoor in dat studenten meer gebruik maken van de aanvullende beurs, omdat helaas nog veel studenten deze beurs niet aanvragen. Ik verwacht dat deze maatregelen een significante verbetering voor de financiële situatie van mbo-studenten opleveren.
Bent u hierover in gesprek met de mbo-instellingen en studenten?
Ja, hierover praat ik onder andere met de MBO Raad en JOBmbo. Zeker gegeven de recente signalen dat studenten vaker in financiële problemen komen, vind ik het belangrijk om het gesprek te blijven voeren.
Heeft u in kaart in hoeverre het mbo-studentenfonds toereikend is gezien de verslechterde financiële positie van mbo-studenten? Zo nee, bent u bereid dit in kaart te brengen en het mbo-studentenfonds uit te breiden als dat nodig is?
De financiële toereikendheid van het mbo-studentenfonds is meegenomen in de evaluatie waarover ik uw Kamer op 20 december 2022 heb geïnformeerd. 2 Op basis van de informatie die mbo-scholen hebben aangeleverd, concludeer ik dat de financiering voor het fonds vooralsnog toereikend is. Ik blijf de toereikendheid van de financiering voor het mbo-studentenfonds nauwlettend in de gaten houden. Dit doe ik op basis van de gegevens die scholen hierover aanleveren in hun jaarverslag.
Hoeveel instellingen hebben, naast het mbo-studentenfonds, een eigen fonds voor studenten boven de 18 jaar?
Alle scholen hebben op grond van het mbo-studentenfonds de mogelijkheid om ook studenten ouder dan 18 te ondersteunen. Sommige scholen kiezen ervoor om steun aan meerderjarige studenten in een apart fonds te positioneren, terwijl anderen de keuze maken om ook deze steun bij hun mbo-studentenfonds te laten horen. Uit de enquête aan mbo-scholen voor de evaluatie van het fonds blijkt dat de ruime meerderheid van mbo-scholen ook vanuit het fonds hulp biedt aan meerderjarige studenten.
Hoe kunt u mbo-instellingen, die geen eigen fonds hebben, ondersteunen?
Alle mbo-scholen zijn verplicht om een mbo-studentenfonds te hebben en op alle scholen is ondertussen ook een studentenfonds aanwezig. Mbo-scholen wil ik in brede zin ondersteunen bij de uitvoering van het mbo-studentenfonds. Hiervoor ga ik samen met de MBO Raad kennisdeling organiseren. In deze kennisdelingsbijeenkomsten zal ook aandacht zijn voor de vraag hoe scholen om kunnen gaan met aanvragen van mbo-studenten boven 18 jaar voor het mbo-studentenfonds.
Welke mbo-instellingen werken met budgetcoaches en wat is het effect daarvan?
Het kabinet neemt in brede zin maatregelen om mbo-studenten te helpen met eventuele financiële problemen. Binnen de aanpak Geldzorgen, Armoede en Schulden van de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen is een belangrijke doelstelling om geldzorgen te voorkomen en tegen te gaan. In dit kader zet het kabinet in op financiële educatie door ervoor te zorgen dat alle kinderen en jongeren, met name in het mbo, financiële kennis, vaardigheden en competenties ontwikkelen. Over de aanpak Geldzorgen, Armoede en Schulden heeft mijn collega-minister uw Kamer vorige zomer geïnformeerd.3 Financiële educatie of ondersteuning kan door middel van budgetcoaches op het mbo, maar ook op andere manieren. Hier bestaat geen uitputtend overzicht van. Ik vind het van belang om beter zicht te krijgen op de behoefte aan en het effect van de verschillende vormen van educatie. Ik ga daarom in gesprek met scholen en studenten om beter zicht te krijgen op hoe financiële educatie nu vorm krijgt, aan welke hulp studenten precies behoefte hebben, wat er werkt. De inzet op budgetcoaches zal onderdeel zijn van dit gesprek.
Ziet u mogelijkheden om de inzet van budgetcoaches op mbo-instellingen uit te breiden?
Zie antwoord vraag 7.
Ondersteunt u mbo-instellingen bij het faciliteren van gratis ontbijt/lunch en kunt u deze ondersteuning uitbreiden naar alle mbo-instellingen?
De keuze van enkele mbo-scholen om gratis ontbijt of lunch voor studenten te verzorgen, maken zij zelfstandig en faciliteer ik niet specifiek. Hoewel ik het zeer bewonderingswaardig vind dat scholen dit soort steun verzorgen, ben ik het met de MBO Raad en JOBmbo in hun persbericht eens dat de echte oplossing voor studenten in financiële problemen zit in het versterken van hun koopkracht en dat van de andere leden van hun huishouden. Daarop zet het kabinet dan ook in.
Op welke manier kunt u of kunnen mbo-instellingen ervoor zorgen dat de schoolkosten lager worden voor mbo-studenten?
Een belangrijke manier om schoolkosten voor mbo-studenten lager te maken is om ervoor te zorgen dat studenten niet langer leermiddelen moeten aanschaffen die zij uiteindelijk niet gebruiken. Hierover heb ik op 15 november 2022 uw Kamer per brief geïnformeerd.4 Uit onderzoek van JOBmbo blijkt dat meer dan 90% van de studenten aangeeft leermiddelen te moeten aanschaffen die niet of nauwelijks gebruikt worden.5 Ik vind dit zeer verontrustend. Met mbo-scholen is daarom de afspraak gemaakt dat zij een terugkoopregeling moeten hebben die inhoudt dat de school ongebruikte leermiddelen moet terugkopen. Helaas is het bestaan van deze regelingen niet voor iedere student duidelijk. Om die reden heb ik mbo-scholen opgeroepen om vóór 1 maart aanstaande concrete afspraken met hun studentenraad te maken over de communicatie van de regeling ongebruikte leermiddelen.
Daarnaast is het met amendement van het lid Hagen c.s. geld vrijgemaakt om de schoolboeken voor de vakken taal, rekenen en burgerschap kosteloos ter beschikking te stellen aan minderjarige studenten.6 Met deze maatregel worden de schoolkosten voor mbo-studenten lager.
Tot slot is het zo dat juist voor die studenten die onvoldoende geld voor leermiddelen hebben, het mbo-studentenfonds bestaat. Minderjarige mbo-studenten met onvoldoende geld, hebben recht op steun uit dit fonds en zoals in het antwoord op vraag 5 beschreven kunnen mbo-scholen ook meerderjarige studenten hulp vanuit het fonds bieden.
Heeft u in kaart hoeveel studenten niet in aanmerking komen voor de energietoeslag?
Begin 2023 zal de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen een onderzoek uit laten voeren onder een representatieve groep gemeenten naar het gebruik en de uitvoering van energietoeslag. Daaruit zal ook een breder beeld van de ondersteuning aan studenten naar voren komen. De Minister zal uw Kamer vóór de zomer over de uitkomsten van dit onderzoek informeren.
Welke aanbevelingen van het «Nibud mbo-onderzoek 2021»2 heeft u inmiddels uitgevoerd en wat zijn de effecten daarvan?
In de Kamerbrief over de kabinetsreactie op de Nibud Studentenonderzoeken8 heb ik aangegeven hoe ik uitvoering heb gegeven aan de aanbevelingen van het Nibud gericht op mbo-studenten. Wat betreft de aanbeveling om het stelsel van studiefinanciering te versimpelen zal ik de bijverdiengrens voor mbo-studenten schrappen en maatregelen nemen om het stopzetten van het studentenreisproduct te versimpelen. Het schrappen van de bijverdiengrens maakt onderdeel uit van het wetsvoorstel over de herinvoering van de basisbeurs en tegemoetkoming voor studenten onder het studievoorschot. Dit wetsvoorstel heb ik eind 2022 naar uw Kamer gestuurd. Het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet studiefinanciering 2000 in verband met nieuwe betaalmethoden in het openbaar vervoer is inmiddels door uw Kamer en de Eerste Kamer aangenomen. Na de (geleidelijke) overstap naar de nieuwe betaalmethoden in het ov wordt het stopzetten van het studentenreisproduct simpeler en kan het na uitschrijving van de opleiding automatisch worden stopgezet.
Het Nibud deed ook de aanbeveling om de voorlichting aan ouders en studenten te verbeteren. DUO heeft ten eerste de voorlichting over de aanvullende beurs verbeterd. Daarnaast is de informatie over financiële regelzaken nu meer in samenhang gebracht en verduidelijkt. Ook heb ik onderzocht hoe we decanen en mentoren kunnen ondersteunen om mbo-studenten te wijzen op financiële regelingen waar ze recht op hebben. Naar aanleiding van dit onderzoek ga ik dit jaar met mentoren en decanen in gesprek.
Heeft u in kaart hoeveel mbo-studenten uitvallen tijdens de studie, omdat de kosten te hoog worden en ze liever gaan werken? Zo ja, hoe wilt u dit probleem aanpakken?
Het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA) voert jaarlijks een schoolverlatersonderzoek uit waarin ook de redenen voor voortijdig schoolverlaten worden uitgevraagd. Negen procent van de ondervraagde voortijdig schoolverlaters gaf aan dat de belangrijkste reden voor uitval het gaan werken was. Dit kan bijvoorbeeld zijn omdat de student het inkomen nodig had.9
Ik vind het onacceptabel dat studenten vanwege financiële redenen niet beginnen met of stoppen met hun studie. In mijn brief over voortijdig schoolverlaten van 2 november 2022 heb ik aangegeven dat werken, als alternatief voor een opleiding, ook bij een groeiende economie aantrekkelijker wordt. Het is nog niet duidelijk in welke mate dit echt een verklaring is voor vsv. Omdat hierover wel signalen uit het veld kwamen, is in 2020 met diverse landelijke partijen een intentieverklaring getekend waarin benadrukt wordt dat het halen van een startkwalificatie de voorkeur heeft boven het ongediplomeerd aan de slag gaan bij een werkgever.10
Daarnaast is er het mbo-studentenfonds, hebben mbo-studenten recht op een basisbeurs en eventueel ook op een aanvullende beurs. Helaas zijn er nog veel studenten die geen aanvullende beurs aanvragen, ondanks dat zij hier recht op hebben. Om die reden DUO heeft de communicatie over de aanvullende beurs bijvoorbeeld geïntensiveerd. Studenten en aankomende studenten worden niet alleen op de website van DUO, maar ook in brieven, sociale mediacampagnes en door informatie op scholen gewezen op het bestaan van de aanvullende beurs. Ook verstuurt DUO berichten aan studenten die de aanvullende beurs nog niet hebben aangevraagd om hen te wijzen op het bestaan ervan. Met het wetsvoorstel herinvoering basisbeurs wordt een aanvullende maatregel getroffen zodat de aanvullende beurs altijd standaard aangevinkt staat bij het aanvragen van studiefinanciering. Hiermee verwacht ik een substantiële toename van het gebruik van de aanvullende beurs.
Heeft u in kaart voor hoeveel mbo-studenten het niet mogelijk is om in een studentenwoning te vinden en ze hierdoor een te hoge huur aan particulieren betalen? Zo ja, wat doet u hieraan?
Nee, die precieze cijfers zijn nog niet bekend. In de Landelijke monitor studentenhuisvesting worden sinds enkele jaren ook cijfers over mbo-studenten opgenomen die een indruk geven van het beroep op studentenhuisvesting. Vanaf dit jaar wordt onderzocht welk deel van de uitwonende studenten gebruik maken van studentenhuisvesting.11
Om ook het belang van de mbo-student te behartigen is voorts overleg gestart tussen de brancheorganisatie van sociale studentenhuisvesters, Kences, met de MBO Raad. Dit overleg gaat onder andere over de toegankelijkheid van studentenwoningen voor mbo-studenten.
Subsidiëring van jongerenorganisaties |
|
Bouchallikh , Lisa Westerveld (GL) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Kunt u een overzicht geven van jongerenorganisaties die faciliteiten of subsidie krijgen van de landelijke overheid?
Er is geen integraal overzicht van alle jongerenorganisaties die faciliteiten of subsidie krijgen van de landelijke overheid. Dit komt omdat bijvoorbeeld bij een subsidieverlening niet wordt geregistreerd of de aanvrager een jongerenorganisatie is.
Een deel van de subsidie die de Minister van BZK verstrekt aan politieke partijen, is geoormerkt voor politieke jongerenorganisaties (hierna: PJO’s) op basis van de Wet financiering politieke partijen (hierna: Wfpp).1 Alle politieke partijen die tijdig een PJO hebben aangewezen ontvangen deze geoormerkte subsidie.
Vanuit het Ministerie van OCW zijn er diverse faciliteiten en subsidies voor (bestuurders van) studenten- en jongerenorganisatie. Zo treft de Minister van OCW conform art. 7.51k Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: WHW) voorzieningen voor de financiële ondersteuning van een student in het hoger onderwijs die bestuurslid is van een politieke jongerenorganisatie of van een landelijke organisatie die voor het hoger onderwijs relevante activiteiten ontplooit. Hiertoe zijn de landelijke bestuursbeurzen in het leven geroepen. Sinds januari 2023 kunnen ook mbo-studenten wettelijk in aanmerking komen voor een bestuursbeurs. De regeling waarin dit is uitgewerkt treedt later dit jaar in werking.
Verder krijgen verscheidene jongerenorganisaties een subsidie van het Ministerie van OCW, waaronder:
Kunt u toelichten wat de reden is dat er maximaal 40 politieke jongerenorganisaties of landelijke organisaties aanspraak kunnen maken op een bestuursbeurs? En of het criterium «van enige omvang die voor het hoger onderwijs relevante activiteiten ontplooien» voor een «vertegenwoordiger die studeert in het bekostigd hoger onderwijs» nog actueel is?
In het verleden is in overleg met de studentenorganisaties en uw Kamer besloten om het aantal bestuursbeurzen te verdubbelen (naar het huidige aantal van 40 beurzen) en tegelijkertijd de reikwijdte van het wetsartikel over bestuursbeurzen aan te passen door bestuursbeurzen te bestemmen voor bestuurders van voor het hoger onderwijs relevante organisaties. Zo werd een versnippering bij de uitkering tegengegaan. Ik merk hierbij op dat het maximum aantal van 40 beurzen voor ho-studenten de afgelopen jaren niet is gehaald. Zo zijn er dit jaar 34 beurzen toegekend. Bovendien zijn er sinds dit jaar, dankzij de unanieme steun vanuit uw Kamer voor de Wet Verbetering rechtsbescherming mbo-studenten, structureel 40 extra bestuursbeurzen beschikbaar gekomen voor mbo-studenten. De regeling voor mbo-studenten wordt naar verwachting na de zomer gepubliceerd.
Veel studenten (en nog meer niet-studenten) hebben nevenactiviteiten in allerlei soorten en maten. Zij zetten zich bijvoorbeeld in voor een goed doel of voor een bepaalde kwetsbare groep. Veel van dit werk is op vrijwillige basis, niet al dit werk kan (door de overheid) worden gefinancierd. Voor de landelijke bestuursbeurzen wordt onderwijsgeld gebruikt, om studenten en organisaties te ondersteunen die ons onderwijs versterken. Ik zie geen reden om van deze lijn af te wijken en onderwijsmiddelen in te zetten voor het ondersteunen van organisaties die geen relatie hebben met het onderwijs.
Het bezighouden met activiteiten die relevant zijn voor het hoger onderwijs is op dit moment een criterium voor landelijke organisaties die aanspraak willen maken op een bestuursbeurs voor studenten in het hoger onderwijs. Evenzeer is het criterium voor een landelijke organisatie die aanspraak wil maken voor een bestuursbeurs voor een mbo-student dat deze voor het beroepsonderwijs relevante activiteiten verricht. Voor de volledigheid wil ik nog opmerken dat het door u genoemde criterium «van enige omvang die voor het hoger onderwijs relevante activiteiten ontplooien» niet geldt voor politieke jongerenorganisaties.
De aangenomen motie waarin mevrouw Westerveld verzoekt om de criteria in de regeling te verbreden vergt een aanpassing van de WHW. De benodigde aanpassing van wet- en regelgeving neem ik mee in een daartoe geëigend wetsvoorstel.
Wordt weleens bekeken of de organisaties, die nu in aanmerking komen voor een subsidie of beurzen, wel voldoende representatief zijn voor alle onderwerpen waar jongeren mee bezig zijn? Zo nee, bent u bereid om met jongerenorganisaties zelf deze regelingen te evalueren?
De onder het antwoord op vraag 1 genoemde jongerenorganisaties zijn voor het Ministerie van OCW vaste partners die in brede zin bij het beleid worden betrokken. Zij geven signalen door vanuit hun achterban en het ministerie gaat met hen in gesprek over beleidskeuzes in brede zin. Daarnaast zijn er nog heel veel andere organisaties waar OCW regelmatig mee in gesprek gaat op hun specifieke deelonderwerpen. Dat is heel waardevol, maar als ministerie is het niet haalbaar hen allemaal vast te financieren. Met veel van hen wordt wel met enige regelmaat op projectbasis samengewerkt. Deze organisaties zorgen ervoor dat onderwerpen bij het ministerie onder de aandacht komen, zelfs als die zouden ontbreken bij de vaste subsidiepartners. De ervaring leert bovendien dat er ook veel overlap zit in de aangekaarte onderwerpen.
Voor de organisaties die in aanmerking komen voor een landelijke bestuursbeurs gelden vastgestelde criteria. Organisaties die op de huidige selectie een aanvulling denken te zijn en aan de gestelde voorwaarden voldoen, kunnen een beurs toegewezen krijgen. Er is natuurlijk altijd ruimte voor verbetering, maar ik denk dat de huidige ontvangers al behoorlijk representatief zijn, juist ook door de inclusie van politieke jongerenorganisaties in deze regeling.
De meeste partijen die in de Tweede Kamer vertegenwoordigd zijn, zijn verbonden aan een PJO. Wel blijkt uit een recente informele interviewronde gehouden door BZK dat het actieve ledenbestand van de meeste jongerenorganisaties bestaat uit jongeren zonder migratieachtergrond, die een wo-opleiding volgen. PJO’s geven aan de laatste jaren actiever uit te reiken naar andere groepen jongeren om te zorgen dat zij een betere afspiegeling gaan vormen van alle jongeren in Nederland.
Welke nieuwe aanvragen voor bestuursbeurzen zijn in de afgelopen jaren binnengekomen? Zijn aanvragen van bepaalde jongerenorganisaties afgewezen? Zo ja, wat waren de beoordelingscriteria ten tijde van die aanvragen?
Er zijn tussen 2019 en 2022 19 nieuwe aanvragen ingediend, deze zijn alle 19 afgewezen. Deze aanvragen komen van 15 unieke organisaties. Er zijn in deze tijd geen nieuwe aanvragen van politieke jongerenorganisaties ingediend.
De voorwaarden zijn vastgelegd in de WHW en art. 10 tot en met 13 van de Regeling financiën hoger onderwijs. Deze zijn de afgelopen jaren niet veranderd en luiden:
De meest voorkomende redenen tot afwijzing in de afgelopen jaren waren een tekort aan activiteiten met onderwijskundig belang, het te laat indienen van het verzoek en het ontbreken van een landelijk karakter. Daarnaast hadden veel organisaties geen accountsverklaring bijgesloten, maar dit was nooit de enige reden voor een afwijzing. Aanvragen kunnen dan immers worden aangevuld.
Hieronder vindt u een (geanonimiseerd) overzicht van de redenen tot afwijzing in de afgelopen jaren:
1
Org. A
Aanvraag te laat ingediend
2
Org. B
Te weinig leden/donateurs
Ontplooit geen/ te weinig activiteiten van onderwijskundig belang
3
Org. C
Ontplooit geen/ te weinig activiteiten van onderwijskundig belang
Geen accountantsverklaring over het aantal leden
4
Org. D
Geen landelijke organisatie
Niet gericht op het onderwijs in Nederland
Aanvrager geen student bij Nederlandse instelling
Geen accountantsverklaring over het aantal leden
5
Org. E
Argumentatie helaas niet terug te vinden, organisatie ook afgewezen in 2020–2021 en 2021–2022
6
Org. F
Ontplooit geen/ te weinig activiteiten van onderwijskundig belang
Geen accountantsverklaring over het aantal leden
Meer dan één vertegenwoordiger opgegeven
7
Org. E
Aanvraag te laat ingediend
8
Org. G
Aanvraag te laat ingediend
9
Org. H
Aanvraag te laat ingediend
10
Org. I
Geen landelijke organisatie
11
Org. E
Ontplooit geen/ te weinig activiteiten van onderwijskundig belang
Geen accountantsverklaring over het aantal leden
13
Org. J
Aanvraag te laat ingediend
13
Org. H
Ontplooit geen/ te weinig activiteiten van onderwijskundig belang
Te weinig leden/donateurs en geen accountantsverklaring
14
Org. K
Ontplooit geen/ te weinig activiteiten van onderwijskundig belang
Geen accountantsverklaring over het aantal leden
15
Org. J
Geen landelijke organisatie
Ontplooit geen/ te weinig activiteiten van onderwijskundig belang
Geen accountantsverklaring over het aantal leden
16
Org. L
Ontplooit geen/ te weinig activiteiten van onderwijskundig belang
Geen accountantsverklaring over het aantal leden
17
Org. M
Geen landelijke organisatie
Ontplooit geen/ te weinig activiteiten van onderwijskundig belang
Geen accountantsverklaring over het aantal leden
18
Org. N
Geen landelijke organisatie
Ontplooit geen/ te weinig activiteiten van onderwijskundig belang
Geen accountantsverklaring over het aantal leden
19
Org. O
Incomplete aanvraag, na verzoek om meer informatie geen reactie gehad
Geen accountantsverklaring over het aantal leden
Kunt u toelichten waarom de regeling voor bestuursbeurzen beperkt is tot landelijke organisaties met betrekking tot het hoger onderwijs? Bent u het ermee eens dat het zorgelijk is dat organisaties, die opkomen voor het beroepsonderwijs of jongeren die niet studeren, geen toegang hebben tot deze steun? Zo nee, waarom niet? Bent u het ermee eens dat hierdoor veel onderwerpen onderbelicht blijven en een grote groep jongeren niet wordt vertegenwoordigd?
Zoals in mijn antwoord op vraag 2 aangegeven worden voor de landelijke bestuursbeurzen middelen uit de onderwijsbegroting gebruikt om studenten en organisaties te ondersteunen. Ook heb ik aangegeven dat mbo-studenten eenzelfde recht op een bestuursbeurs hebben en de criteria te gaan verruimen. Ik vind het belangrijk dat alle jongeren gehoord worden, maar zie ik geen reden om de regelingen daarnaast verder uit te breiden en mogelijk te maken onderwijsmiddelen in te zetten voor het ondersteunen van organisaties die geen relatie hebben met het vervolgonderwijs. Ik denk dat er, zeker na eerdergenoemde uitbreidingen, voor alle studenten voldoende mogelijkheden zijn om hun stem gehoord te laten worden op landelijk of instellingsniveau.
Bent u ervan op de hoogte dat de regeling er nu toe leidt dat veel besturen een bestuursbeurs onderling verdelen, zodat ook niet-studerende leden een vergoeding ontvangen voor hun werk, en dit regelmatig leidt tot een maandbedrag van enkele honderden euro’s voor een fulltime functie? Deelt u de zorgen dat dit ertoe leidt dat enkel jongeren, die kunnen rekenen op steun van hun ouders, landelijke bestuursfuncties kunnen bekleden?
De beurzenregeling is er om Nederlandse studenten te faciliteren en ondersteunen. Dit is een robuuste regeling. Iedere student die voor zichzelf de keuze maakt om een bestuursfunctie te gaan vervullen mag ter ondersteuning hiervan een beurs aanvragen. Alle studentenorganisaties die aanspraak maken op de landelijke bestuursbeurzen krijgen één beurs, op het ISO en de LSVb na, zij krijgen er beide vijf. DUO maakt deze beurs vervolgens naar de aangegeven persoon over. Onder voorwaarden kan de organisatie zelf aangeven dat er van ontvanger gewisseld wordt, zo kunnen meerdere studenten ondersteuning ontvangen. DUO raadt studenten af om de beurzen daarnaast zelf nog verder te verdelen omdat dit gevolgen kan hebben voor hun belastingaangifte.
De beurs is niet bedoeld als loon maar als tegemoetkoming ter ondersteuning van de werkzaamheden. Het gaat om ongeveer € 2.000 per maand, een niet gering bedrag. Met een driekoppig bestuur komt dat per bestuurslid uit op een bedrag tussen de € 600 en € 700 euro per maand. Hoe deze beurzen vervolgens door de student en organisatie verdeeld worden is aan hen. Ik kan mij daarbij wel voorstellen dat besturen hier rekening houden met de aard van de bestuursfunctie en de benodigde inzet. Ik heb geen signalen dat dit tot grote problemen leidt, maar ik ga hierover in gesprek met studentenorganisaties. Studentenorganisaties die zich ook inzetten voor het mbo en een mbo-student in hun bestuur hebben, kunnen binnenkort naast een ho-beurs ook aanspraak maken op een mbo-beurs. De beurzenregelingen sluiten elkaar immers niet uit.
Bent u het ermee eens dat de afwezigheid van jongeren met minder vermogende ouders, in combinatie met de voorwaarde dat iemand moet studeren, leidt tot een eenzijdige representatie van jongeren? Ziet u het risico dat de afwezigheid van representatie van groepen jongeren ook kan leiden tot eenzijdige focus in het beleid?
Jongerenorganisaties houden zich met zeer diverse thema’s bezig, zowel nationaal als op instellingsniveau: politieke jongerenorganisaties, medezeggenschapsgremia, studentensport verenigingen, studieverenigingen, geloofsverenigingen, actiegroepen, enz. Daarmee geven zij een goed beeld van de grote variatie aan interesses en standpunten van jongeren. Dat neemt niet weg dat het actieve ledenbestand van veel jongerenorganisaties gebaat zou zijn bij meer diversiteit, met name in termen van opleidingsniveau en herkomst.
Bent u het ermee eens dat het belangrijk is dat ook studenten uit het beroepsonderwijs, jongeren die niet (door)studeren, ervaringsdeskundigen in de jeugdzorg, jongeren met een blijvende handicap, een chronische of langdurige ziekte en andere groepen jongeren vertegenwoordigd zijn door landelijke organisaties? Welke maateregelen neemt u om (de totstandkoming van) dergelijke organisaties te ondersteunen?
Het is van groot belang dat jongeren zich kunnen organiseren en dat hun stem wordt gehoord in beleid. In veel gevallen worden de genoemde groepen jongeren ook vertegenwoordigd worden door landelijke organisaties. Zo vertegenwoordigt onder meer het JOB jongeren in het mbo, vertegenwoordigt JongPIT jongeren met een chronische aandoening of beperking; en Expex jongeren in de jeugdzorg. Deze organisaties zitten ook met enige regelmaat om tafel met beleidsmakers en maatschappelijk partners.2 Dit contact wordt actief gestimuleerd door het kabinet, onder meer door in interdepartementale overleggen over jongerenparticipatie contacten te delen en ervaringen uit te wisselen over hoe jongeren het beste kunnen worden betrokken. Daarbij krijgen deze organisaties, structureel dan wel op projectbasis, subsidies van de Rijksoverheid.
Daarnaast kijk ik voor het betrekken van jongeren in brede zin ook naar politieke jongerenorganisaties, die veelal ook de landelijke bestuursbeurzen ontvangen. Met het oog op hun voornemens die ik eerder in mijn antwoord op vraag 3 heb aangestipt, denk ik dat ook bij deze organisaties op het punt van diversiteit een verbetering op zal treden.
Hoe ziet de verdeling van bestuursbeurzen bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties eruit? Kunt u ons een overzicht geven van de beurzen, uitgedrukt in bedragen, per organisatie?
Het Ministerie van BZK verstrekt geen bestuursbeurzen. De complete lijst van 34 organisaties die in studiejaar 2021–2022 deze beurzen ontvingen van het Ministerie van OCW treft u hieronder:
De financiële ondersteuning middels deze beurzen is gelijk aan 115% van het brutominimumloon (voor een werknemer van 23 jaar of ouder bij een volledig dienstverband per maand). Het ISO en de LSVb krijgen ieder 5 van deze beurzen, de overige organisaties 1.
Is bekend wat de gemiddelde bedragen zijn die mbo-, hbo- en wo-instellingen besteden aan het profileringsfonds en aan middelen voor studentenorganisaties? Zo nee, bent u bereid dit samen met de onderwijsinstellingen per onderwijstype in kaart te brengen?
In het middelbaar beroepsonderwijs en in het hoger onderwijs kunnen studenten die door bijzondere omstandigheden studievertraging oplopen of verwachten op te lopen, aanspraak maken op een tegemoetkoming uit het profileringsfonds van hun instelling (in het geval van het mbo: het mbo-studentenfonds). De bedragen die instellingen besteden aan het profileringsfonds zijn in de eerste plaats sterk afhankelijk van de grootte van de instelling en het aantal studenten. Zowel in het mbo als in het hbo en wo zijn er kleine en zeer grote instellingen.
Het profileringsfonds kent drie verschillende categorieën doelgroepen. Voor studenten in overmachtssituaties (zoals ziekte of familieomstandigheden) en voor studenten in de medezeggenschap of in bestuursfuncties van studentenverenigingen (alleen voor hoger onderwijs) zijn instellingen verplicht een profileringsfonds te hebben. De hoogte en duur van de tegemoetkoming is met name voor studenten in overmachtssituaties sterk afhankelijk van de persoonlijke situatie. Instellingen hebben dan ook de ruimte en plicht om voor elke student maatwerk te leveren. Het oplopen van studievertraging zal bovendien beperkt blijven als de studiebegeleiding goed op orde is, waardoor minder (lang) aanspraak op het profileringsfonds van een instelling wordt gemaakt.
Daarnaast is het voor instellingen mogelijk om zich op vrijwillige basis te profileren door bijvoorbeeld studenten die aan topsport doen financieel te ondersteunen uit het profileringsfonds.
Al deze factoren samen maken dat de bedragen die instellingen aan het profileringsfonds besteden zeer verschillend zijn en dat het bepalen van gemiddelde bedragen niet opportuun is.
Herkent u het beeld dat het met name in het mbo voor studenten moeilijk is om tijd te krijgen voor activiteiten, die weliswaar buiten het curriculum vallen, maar wel een waardevolle aanvulling zijn op het onderwijs of hun ontwikkeling, zoals bijvoorbeeld het zijn van bestuurslid binnen een studentenorganisatie? Bent u bereid de knelpunten met studenten te inventariseren en onder de aandacht te brengen bij instellingen?
Ik herken het beeld dat tot voor kort mbo-studenten minder mogelijkheden kregen dan ho-studenten. Dat mag niet zo zijn. Iedere student moet de mogelijkheid krijgen zich naast haar studie te ontwikkelen en breder maatschappelijk in te zetten. Mijn ambtsvoorganger heeft een eerste stap gezet om dit recht te zetten, met de introductie van het mbo-studentenfonds op 1 augustus 2021. Dat fonds geeft mbo-studenten, net als studenten in het ho, het recht op financiële ondersteuning als zij zich breder inzetten voor de school. Bijvoorbeeld als lid van de studentenraad.
Met de Wet verbetering rechtsbescherming mbo-studenten zet ik een tweede stap hierin. Door deze wet hebben mbo-studenten vanaf januari 2023 ook het recht op een beurs als zij bestuurslid worden van een politieke jongerenorganisatie of van een landelijke organisatie die zich inzet voor het beroepsonderwijs. Mits zij natuurlijk aan de voorwaarden voldoen.
Daarnaast werk ik samen met onze partners aan de werkagenda MBO. In deze werkagenda beogen we een meer gelijkwaardige positie voor mbo-studenten te bewerkstelligen. We starten graag een verkenning naar een mogelijke financiële bijdrage van mbo-scholen voor bijdrage aan studentensport verenigingen en bestuursbeurzen voor studentensportverenigingen. Samen met scholen willen we ons in te zetten om een infrastructuur te creëren (in samenwerking met o.a. JOBmbo) waarin studentinitiatieven, zoals het oprichten van studieverenigingen, door scholen worden ondersteund en begeleid.
In het algemeen willen we in de werkagenda afspraken maken met gemeenten, scholen en andere partijen om de gelijkwaardige positie van mbo-studenten in het studentenleven te stimuleren. We maken graag mogelijk dat mbo-studenten kunnen participeren in studentensportverenigingen, en bij algemene studenten introductieweken, passend bij de mogelijkheden in de regio.
Kunt u toelichten op welke concrete manieren het betrekken van jongeren bij beleid dat over hen gaat veranderd is ten opzichte van de situatie zoals omschreven in het antwoord van uw ambtsvoorgangers op Kamervragen van het lid Westerveld op 4 september 2019?1
De Minister van BZK onderneemt verschillende acties om de betrokkenheid van jongeren te vergroten. Een voorbeeld is de samenwerking met de VNG, waarmee middels het project #Mijnstemttelt jongereninspraak in beleid wordt gestimuleerd op lokaal niveau. Ook zijn jongerenorganisaties betrokken geweest bij de ontwikkeling van de generatietoets. De eerste versie van de generatietoets is toegepast in een aantal pilotprojecten. De resultaten van deze pilots zijn op 12 juli 2022, 22 oktober 2022 en op 26 april 2023 aan uw Kamer verzonden.4 Voor de verdere doorontwikkeling en toepassing is de generatietoets als instrument opgenomen in het Beleidskompas, dat op 29 maart jl. is gelanceerd.5 Voor een nadere toelichting en een compleet overzicht van de inzet van de Minister van BZK verwijs ik naar de brief over de motie Bromet/ Van Dijk6 die op korte termijn naar de Kamer wordt toegezonden.
Kunt u toelichten op welke concrete manieren het betrekken van mbo-studenten bij beleid dat over hen gaat veranderd is ten opzichte van de situatie zoals het was ten tijde van de beantwoording door uw ambtsvoorgangers op de Kamervragen van het lid Westerveld op 4 september 2019?2
Net als mijn ambtsvoorgangers heb ik structureel overleg met de JOB over het beleid dat gaat over mbo-studenten. Daarnaast wordt JOB door de verantwoordelijke beleidsdirectie ook consequent betrokken bij de beleidsontwikkeling rond mbo-studenten. Deze betrokkenheid is sinds 2019 geïntensiveerd. Zo heb ik het JOB bijvoorbeeld gevraagd om vanuit het perspectief van de mbo-student mee te werken aan de werkagenda die voor het mbo wordt opgesteld. JOB is vanaf het eerste begin bij de voorbereidingen betrokken en heeft een waardevolle bijdrage geleverd aan de totstandkoming.
Niet alleen op landelijk niveau zijn stappen gezet, maar ook op het niveau van de mbo-scholen. Zo krijgen de studentenraden (net als de ondernemingsraden) instemmingsrecht op de kwaliteitsagenda’s die de mbo-scholen opstellen voor de periode 2024–2027. We spreken regelmatig met JOB om de betrokken bestuursleden te informeren over dit proces, zodat zij de studentenraden goed kunnen faciliteren in dit proces.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk te beantwoorden?
Ja
De hevige regenval en overstromingen op Bonaire |
|
Bouchallikh , Jesse Klaver (GL) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over de hevige regenval en overstromingen op Bonaire?1
Ja.
Deelt u de zorgen over de overstromingen als gevolg van de hevige regenval? Hoe groot is de huidige schade?
Ja. Er is geen informatie ontvangen over de schade, behalve dat tijdelijk de elektriciteit op het eiland is uitgevallen en tijdelijk het ziekenhuis niet bereikbaar was en het werk tijdelijk moest staken.
Zijn de lokale autoriteiten met de beschikbare middelen (materieel, personeel en geld) voldoende in staat om de overlast van de overstromingen tegen te gaan, de getroffen inwoners te helpen en milieuschade te voorkomen? Zo nee, wat doet de regering om de lokale autoriteiten hierbij te ondersteunen?
Via het Departementaal Coördinatiecentrum van het Ministerie van IenW is tijdens de dreigende crisis informatie ontvangen over de situatie ter plekke. Er speelde toen de mogelijkheid dat het eiland een bijstandsaanvraag voor extra pompcapaciteit zou doen bij het Rijk. Gelukkig kon Bonaire zelf het water wegpompen met lokaal aanwezige pompen. Er is dus geen bijstandsaanvraag gekomen, en de conclusie was daarom al snel dat er geen rol was voor het inzetten van de crisisorganisatie.
De laatste jaren is het openbaar lichaam bezig met een professionaliseringsslag op het gebied van aanleg en onderhoud van infrastructuur, mede in het kader van het Bestuursakkoord Bonaire 2018–2022, en in navolging daarop de Bestuurlijke Afspraken die dit jaar met Bonaire zijn ondertekend. Er is hard gewerkt aan de renovatie van grote wegen op het eiland en de komende jaren wordt dit doorgezet. In de planvorming rondom deze projecten ligt er een belangrijke focus op het garanderen van een goede afwatering. Ook wordt op andere manieren gewerkt aan een betere toekomstbestendigheid van gerenoveerde en nieuwe infrastructuur, bijvoorbeeld door dikkere asfaltlagen te gebruiken. Via de Stuurgroep Infrastructuur en Mobiliteit worden IenW en BZK op de hoogte gehouden van de vorderingen en kan het openbaar lichaam vanuit het Rijk geadviseerd worden.
Hoe is de situatie op de andere Caribische eilanden? Op welke wijze ondersteunt de rijksoverheid de lokale autoriteiten op de overige eilanden?
Vergelijkbare problemen zijn niet gerapporteerd vanuit de andere twee openbare lichamen in Caribisch Nederland. In zijn algemeenheid laten meerdere rapporten zien dat ook Caribisch Nederland niet ontkomt aan de gevolgen van klimaatverandering. Klimaatverandering raakt een breed spectrum van thema’s en maatschappelijke functies waarvan de belangrijkste in Caribisch Nederland zijn: bescherming tegen overstromingen, gevolgen van wateroverlast, droogte, zoetwatervoorziening, functioneren van netwerken, biodiversiteit. Het concreet maken van de risico’s en gevolgen van klimaatverandering, nu en in de toekomst, en het identificeren van maatregelen is, net als voor de Europees Nederlandse gemeenten, ook voor Caribisch Nederland van belang. Hier wordt op verschillende manieren ondersteuning aan gegeven. Bijvoorbeeld via de klimaatscenario’s van het KNMI, maar ook via de Klimaattafel die op Bonaire wordt opgezet. Verder is het Rijk bereid de openbare lichamen te ondersteunen met kennis en tools bij het uitvoeren van stresstests die nodig zijn voor risicodialogen. Op basis hiervan kunnen de openbare lichamen werken aan adaptatiestrategieën.
Zijn er Europese fondsen voor klimaatadaptatie en/of rampenbestrijding waar de Caribische eilanden mogelijk aanspraak op kunnen maken?
Er zijn geen generieke maatregelen van het Rijk voor klimaatonderzoek, mitigatie en verduurzaming in Caribisch Nederland. De specifieke situatie vraagt om maatwerk. In het kader van het Natuur- en Milieubeleidsplan zal daarom in 2023 een bredere beoordeling plaatsvinden van de gevolgen van klimaatverandering voor de eilanden. Het Rijk kan bovendien de openbare lichamen ondersteunen bij het opstellen van een klimaatadaptatiestrategie. Tot slot wordt in het kader van het Kennisprogramma Zeespiegelstijging door het KNMI in meer detail gekeken naar de klimaatverandering in Caribisch Nederland, bijvoorbeeld naar zeespiegelstijging en de ontwikkeling van stormen en droogte in het zuidelijk deel van de Caribische Zee.
Op welke wijze wordt de lokale infrastructuur om water af te voeren (zoals afwateringsgeulen, rioleringen etc.) aangepast zodat hevige regenval in de nabije toekomst voor minder overlast zal zorgen?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 3 wordt vanuit de bestuurlijke afspraken tussen het Rijk en Bonaire, en via de Stuurgroep Infrastructuur en Wegen, gestuurd op en samengewerkt aan het creëren van een toekomstbestendige infrastructuur. Het openbaar lichaam is zelf verantwoordelijk voor aanleg en onderhoud van infrastructuur op het eiland, maar door de jaren heen is vanuit het Rijk wel ondersteuning gegeven. Zo heeft IenW bijvoorbeeld een structureel budget van € 5 mln. beschikbaar gesteld voor het onderhoud van infrastructuur. In de nieuwe plannen voor renovatie van wegen is er extra aandacht voor voldoende afwatering.
Het is daarnaast belangrijk dat de openbare lichamen stresstests en risicodialogen uitvoeren om risico´s verder in kaart te brengen en gerichte adaptatiestrategieën op te stellen. Hoewel zowel gemeenten in Europees Nederland als de Caribische openbare lichamen hier zelf verantwoordelijk voor zijn, heeft de Minister van Infrastructuur en Waterstaat aangeboden de openbare lichamen hierbij te ondersteunen, zoals ook aangegeven bij vraag 4.
Zijn de taken die in Europees Nederland door de waterschappen worden uitgevoerd in Caribisch Nederland in voldoende mate belegd bij de lokale autoriteiten en/of de rijksoverheid?
Ja. Vanuit de bestaande afspraken tussen het Rijk en Caribisch Nederland (met ook middelen in het BES-fonds) en vanuit de middelen voor Caribisch Nederland in het coalitieakkoord acht ik deze taken voldoende belegd en door het Rijk ondersteund.
Klopt het dat er op de eilanden onvoldoende wateropvangbekkens (saliña's) zijn omdat deze ruimte bebouwd wordt? Zo ja, hoe wordt geborgd dat er voldoende klimaatadaptieve maatregelen worden genomen?
De dagen en weken voorafgaand aan de gebeurtenissen had het veel geregend. De wateropvangbekkens waren al vol en ook de capaciteit achter dammen was benut. Ook de bodem in de betreffende gebieden was al verzadigd. Op 8 november 2022 was er 3 uur lang hevige regenval. Deze omstandigheden hebben ervoor gezorgd dat er wateroverlast is geweest. Normaliter vangen de wateropvangbekkens voldoende regenwater op. Door de toenemende extremen met regenwater zal het openbaar lichaam van Bonaire in het voorjaar een scan doen, in het kader van watermanagement, of er veel wateropvangbekkens en dammen verbeterd, vergroot of bijgebouwd moeten worden.
Wat wordt gedaan om te voorkomen dat als gevolg van de overstromingen de koraalriffen worden aangetast door bijvoorbeeld olie en/of afval dat de zee in spoelt?
In het kader van het Natuur- en Milieubeleidsplan voor Caribisch Nederland wordt op verschillende manieren ingezet op het verbeteren van de afwatering en het voorkomen van een negatieve impact van afwatering in zee. Zo wordt ingezet op de aanpak van loslopend vee om erosie tegen te gaan en wordt ook via herbebossing gewerkt aan vermindering van erosie. Daarnaast geldt een brongerichte aanpak van waterverontreiniging op basis van specifieke regelgeving. Zo zullen op grond van het Inrichtingen- en activiteitenbesluit BES voorschriften voor bedrijven gaan gelden voor afvloeiend hemelwater, met het oog op het beschermen van het koraalecosysteem.
Het bericht ‘Chinese TikTok-medewerkers krijgen toegang tot data Europese gebruikers’ |
|
Queeny Rajkowski (VVD), Bouchallikh , Renske Leijten , Hind Dekker-Abdulaziz (D66), Farid Azarkan (DENK), Danai van Weerdenburg (PVV), Henri Bontenbal (CDA), Marieke Koekkoek (D66), Barbara Kathmann (PvdA), Joost Eerdmans (EénNL), Don Ceder (CU) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Chinese TikTok-medewerkers krijgen toegang tot data Europese gebruikers»?1
Ja, daarmee ben ik bekend.
Kunt u een schatting geven hoeveel Nederlanders momenteel gebruik maken van TikTok? Hoeveel van deze gebruikers zijn kinderen?
In januari 2022 waren er ongeveer drie miljoen Nederlandse gebruikers van TikTok.2 De minimumleeftijd voor het gebruik van TikTok, volgens het beleid van TikTok, is 13 jaar. Bij TikTok is nagevraagd hoeveel van de gebruikers in Nederland minderjarig zijn. Hierbij heeft TikTok aangegeven dat zij deze informatie niet openbaar kunnen maken, omdat het voor TikTok bedrijfsgevoelige informatie betreft. Het is moeilijk met zekerheid vast te stellen hoeveel van de Nederlandse gebruikers minderjarig zijn. Hierbij speelt een rol dat de juistheid van de door gebruikers opgegeven leeftijd door TikTok niet wordt geverifieerd. Minderjarigen kunnen zich daarom als meerderjarigen voordoen. Uit onderzoek van de Britse (telecom) toezichthouder Office of Communications (Ofcom) bleek vorige maand dat één op de drie Britse kinderen een sociale media-account voor volwassenen heeft.3 Naar alle verwachting zijn er ook in Nederland kinderen die een account voor een volwassene hebben.
Welke medewerkers hebben toegang tot de verzamelde informatie? Klopt het dat een deel van de medewerkers van TikTok een dubbelrol hebben bij de Chinese Communistische Partij en dat dus de Chinese overheid toegang krijgt tot al deze persoonlijke informatie?
Op dit moment weten we niet welke medewerkers van TikTok toegang hebben tot welke gegevens. TikTok is benaderd om hier meer informatie over te geven, maar TikTok heeft aangegeven hier geen antwoord op te kunnen geven. Uiteraard zou ik het absoluut onacceptabel vinden als persoonsgegevens in strijd met de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) worden doorgegeven aan de Chinese overheid.
De voorwaarden waaronder persoonsgegevens vanuit de EU naar derde landen kunnen worden doorgegeven liggen vast in de AVG. Doorgifte van persoonsgegevens naar derde landen, waaronder China, dient plaats te vinden volgens hoofdstuk V van de AVG. Of er bij TikTok sprake is van een onrechtmatige doorgifte, is niet aan mij of dit kabinet om vast te stellen, maar aan de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) of diens collega in de lidstaat waar TikTok haar hoofdzetel heeft.
Momenteel doet de Ierse toezichthouder (DPC) als leidende autoriteit van de EU onderzoek naar de wijze waarop TikTok persoonsgegevens verwerkt. Het betreft een tweetal onderzoeken. Het eerste onderzoek richt zich op de verwerking van persoonsgegevens van minderjarige gebruikers in de context van de platforminstellingen van het TikTok-platform met betrekking tot accounts van gebruikers jonger dan 18 jaar en leeftijdsverificatiemaatregelen. Het onderzoek gaat ook na of TikTok heeft voldaan aan de transparantieverplichtingen van de AVG in het kader van de verwerking van persoonsgegevens van gebruikers jonger dan 18 jaar. Het tweede onderzoek richt zich op de overdracht door TikTok van persoonsgegevens naar derde landen waaronder China en de naleving van de vereisten van de AVG voor deze overdrachten.
De DPC is beide onderzoeken gestart in september 2021. De DPC heeft haar ontwerpbesluit in het eerste onderzoek begin september 2022 voorgelegd aan de toezichthouders – waaronder de AP – in de andere lidstaten. Dit maakt deel uit van het proces op grond van artikel 60 van de AVG. Voor het tweede onderzoek waar het gaat om de doorgifte naar derde landen heeft de Minister voor Rechtsbescherming de AP gevraagd om bij haar Ierse collega te vragen naar de stand van zaken van dit onderzoek.
Kunt u toelichten om wat voor een data het hier gaat? Gaat het hier om persoonsgegevens, persoonlijke voorkeuren of psychologische profielen?
Het is mij niet bekend welke gegevens op welke manier verwerkt worden en welke TikTok-medewerkers toegang hebben tot welke gegevens. TikTok geeft in zijn privacybeleid aan welke gegevens worden verzameld. In zijn beleid schrijft TikTok dat gegevens onder drie categorieën wordt verzameld: (1) informatie die de gebruiker verstrekt, (2) automatisch verzamelde informatie en (3) informatie uit andere bronnen.
Het gaat hier o.a. om profielinformatie, gebruikerscontent en informatie uit directe berichten van gebruikers, maar ook om locatiegegevens van de gebruikers, technische gegevens met betrekking tot het apparaat van de gebruiker, gebruikers informatie en cookies. Ook wordt in gevallen door adverteerders op TikTok informatie over gebruikers gedeeld met TikTok.4
Acht u het wenselijk dat de Chinese overheid toegang heeft tot dit soort informatie, met name ook over kinderen?
Zoals ik in antwoord op vraag 3 schreef, zou ik het absoluut onacceptabel vinden als persoonsgegevens in strijd met de AVG worden doorgegeven aan de Chinese overheid. Binnenkort ga ik met TikTok in gesprek in het kader van een serie gesprekken met verschillende grote tech-bedrijven. In dat gesprek zullen de hierboven genoemde uitgangspunten bij TikTok onder de aandacht worden gebracht.
Bent u bereid om TikTok per direct op te roepen geen gegevens van Europese gebruikers opgeslagen binnen de Europese Unie met China te delen?
Zoals gemeld in antwoord op vraag 3 kan doorgifte van persoonsgegevens in derde landen rechtmatig plaatsvinden, mits voldaan aan de voorwaarden van hoofdstuk V van de AVG. Op 18 juni 2021 heeft het Europees Comité voor Gegevensbescherming (EDPB) richtsnoeren vastgesteld die beogen bedrijven en organisaties handvatten te bieden bij de beoordeling welke aanvullende maatregelen zij kunnen treffen bij de verwerking – waaronder doorgifte – van persoonsgegevens met derde landen om te voldoen aan de voorwaarden van de AVG.
Ik vind het onacceptabel indien gegevens van Nederlandse burgers onrechtmatig worden gedeeld met de Chinese overheid. Binnenkort spreek ik met TikTok in het kader van een serie gesprekken met verschillende grote tech-bedrijven. De hierboven genoemde uitgangspunten zullen bij TikTok onder de aandacht worden gebracht, mede naar aanleiding van de berichtgeving hierover. Het blijft aan de onafhankelijke toezichthouder om de rechtmatigheid van gegevensverwerkingen te onderzoeken en daar op te handhaven.
Welke stappen acht u noodzakelijk richting TikTok in Nederland en de Europese Unie zolang persoonlijke gegevens terecht komen in handen van de Chinese overheid?
Het is in de eerste plaats aan de onafhankelijke toezichthouder om onderzoek te doen naar rechtmatigheid van de verwerking van persoonsgegevens, en om daar vervolgens tegen op te treden. In het stelsel van de AVG zijn geen bevoegdheden toegekend aan het kabinet. Daarbij wil ik graag opmerken dat de toezichthouder binnen de AVG een breed scala aan bevoegdheden heeft tot het nemen van corrigerende maatregelen mocht zij dat nodig achten. De toezichthouder kan bijvoorbeeld de verwerkingsverantwoordelijke of verwerker waarschuwen, berispen of gelasten een verzoek van betrokkene voor de uitoefening van zijn of haar rechten in te willigen. Ook kan er ook een geldboete worden opgelegd en de toezichthouder kan ook een tijdelijk of definitief verwerkingsverbod opleggen of gelasten de gegevensstromen naar een ontvanger in een derde land op te schorten.
Zoals gezegd in het antwoord op vraag 3, voert de DPC momenteel onderzoek uit naar of de doorgifte van persoonsgegevens naar derde landen – waaronder China – voldoet aan de AVG-vereisten voor deze doorgifte. Daarnaast heeft de AP vorig jaar een boete van 750.000 euro aan TikTok opgelegd wegens het schenden van de privacy van jonge kinderen. De informatie die de Nederlandse gebruikers van TikTok kregen bij het installeren en gebruiken van de app was in het Engels en daardoor niet goed te begrijpen door jonge kinderen. Door de privacyverklaring niet in het Nederlands aan te bieden, legde TikTok onvoldoende uit hoe de app persoonsgegevens verzamelt, verwerkt en gebruikt. Tijdens het onderzoek door de AP heeft TikTok zich gevestigd in Ierland en de AP was vanaf dat moment alleen nog bevoegd om te oordelen over de privacyverklaring van TikTok, omdat de overtreding was beëindigd.
Wat betreft de inzet van TikTok voor overheidscommunicatie kan ik u melden dat de Dienst Publiek en Communicatie (DPC) van het Ministerie van Algemene Zaken (AZ) sinds september adviseert om de inzet van TikTok voor de rijksoverheid op te schorten vanwege zorgen over gegevensbescherming.
Welke stappen worden er op dit moment binnen de Europese Unie gezet om de juridische kaders ten aanzien van adequate beveiliging van data-transfers wereldwijd te verduidelijken en uit te breiden om te voorkomen dat buitenlandse inlichtingendiensten toegang krijgen tot persoonsgegevens van Europese gebruikers?
Binnen de EU zijn bepalingen uit de AVG t.a.v. adequate beveiliging van data-transfer verduidelijkt via richtsnoeren van de EDPB (zie ook antwoord op vraag 6).5 Deze richtsnoeren beogen organisaties handvatten te bieden voor veiligheidsmaatregelen bij de verwerking – waaronder doorgifte – van persoonsgegevens met derde landen om te voldoen aan de voorwaarden van de AVG. Zo worden in deze richtsnoeren praktische voorbeelden gegeven van hoe veiligheidsmaatregelen getroffen kunnen worden. In deze richtlijnen staat bijvoorbeeld hoe gegevens gepseudonimiseerd kunnen worden doorgegeven en hoe gegevens versleuteld kunnen worden om deze te beschermen tegen toegang voor overheidsinstanties van het derde land.
Welke stappen zet u richting de Europese Commissie om hier aandacht voor te vragen en actie op te ondernemen?
Zie het antwoord op vraag 10.
Hoe geeft u uitvoering aan de afspraak uit het coalitieakkoord dat we kinderen beschermen door ze het recht te geven niet gevolgd te worden en geen dataprofielen te krijgen?
Wat betreft het recht van kinderen om niet gevolgd te worden en geen dataprofiel te krijgen is Europese wetgeving van belang. In het gegevensbeschermingsrecht hebben kinderen het recht op specifieke bescherming, met name bij het gebruik van hun persoonsgegevens voor marketingdoeleinden of voor het opstellen van persoonlijkheids- of gebruikersprofielen (overweging 38 AVG). Deze bescherming zal versterkt worden door de Digital Services Act (DSA) die in 2024 in werking treedt. Het wordt dan voor zeer grote platforms zoals TikTok verboden om data van minderjarigen te verzamelen voor het profileren voor marketingdoeleinden
De Europese Commissie heeft in de geactualiseerde Better Internet For Kids (BIK+) strategie aangekondigd een EU gedragscode voor leeftijdsgeschikt ontwerpen te gaan publiceren. Deze gedragscode moet er aan bijdragen dat de verplichtingen neergelegd in de DSA en AVG worden nageleefd om zo te voorkomen dat kinderen gevolgd worden en dataprofielen krijgen. Wij zijn nauw betrokken bij deze Europese ontwikkelingen en maken ons er hard voor om de bescherming van kinderen in de digitale wereld verder te versterken.
Kunt u deze vragen nog voor het begrotingsdebat Digitale Zaken op 14 november 2022 afzonderlijk beantwoorden?2
Ja.
Het bericht 'Inspectie: NS heeft onvoldoende zicht op gevaarlijke situaties' |
|
Bouchallikh , Fahid Minhas (VVD), Lisa van Ginneken (D66), Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Kunt u de onderstaande vragen afzonderlijk en zo snel mogelijk, maar uiterlijk voorafgaand aan het debat over de huidige situatie bij de NS beantwoorden?
Ja, ik stuur u de vragen voorafgaand aan de hoorzitting met NS op woensdag 19 oktober.
Wat is uw appreciatie van de berichtgeving in het NRC dat de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) van mening is dat de NS te weinig zicht heeft op gevaarlijke situaties in treinen?1
In het onderhavige geval heeft de ILT op verzoek van het «Huis voor klokkenluiders» een onderzoek gedaan. De ILT heeft op basis van het onderzoek geen acute veiligheidsrisico’s vastgesteld. Ook is er geen sprake van een tekortkoming of overtreding. De ILT ziet wel kwetsbaarheden in de processen omtrent veiligheid en heeft NS hierover aangeschreven. NS heeft dit signaal opgepakt. De opvolging ervan blijft de ILT in haar regulier toezicht monitoren.
Bent u bereid een onafhankelijk onderzoek in te gelasten naar de gang van zaken sinds de eerste melding van de klokkenluider?
De ILT heeft in de afgelopen jaren zorgvuldig contact met de klokkenluider gehad. Dat heeft mede geleid tot het ILT-onderzoek. Vooralsnog zie ik geen reden om aanvullend onderzoek uit te laten voeren.
Kunt u de brief en het onderzoek van 2020 en 2021 van de ILT waarin de problemen (bij de NS-directie) aan de kaak worden gesteld met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Ja, bijgevoegd bij de beantwoording van de vragen ontvangt u de brief van de ILT aan NS2 en de reactie van NS daarop3. Dergelijke brieven worden op dit moment niet actief openbaar gemaakt, maar in overleg met betrokkenen is een uitzondering mogelijk.
Klopt het dat de klokkenluider heeft laten weten geen bezwaar te hebben tegen deze openbaring?
Na de recente publicatie in NRC heeft de ILT contact gezocht met de klokkenluider om te verifiëren of de klokkenluider geen bezwaar had tegen openbaarmaking. Dit heeft ertoe geleid dat de ILT de afhandelingsbrief nu openbaar maakt.
Kunt u toelichten waarom de ILT een onderzoek gericht op technische problemen waarbij mogelijk de veiligheid van treinstellen en daarmee reizigers in het geding was «te kostbaar» achtte en zodoende een kleiner en afgebakend onderzoek heeft ingelast?
De ILT heeft een zeer uitgebreid onderzoek ingesteld op het (onderhouds-)proces. Het kostenaspect heeft daarbij geen rol gespeeld. De technisch-inhoudelijke kant is door NS (driemaal) intern en door een extern bureau onderzocht en beoordeeld.
Kunt u ingaan op de actuele stand van zaken met betrekking tot het onderhoud aan treinstellen?
NS heeft mij geïnformeerd dat het aantal verstoringen in de treindienst als gevolg van technische problemen in de afgelopen jaren niet toegenomen is.
Zijn de in het bericht van NRC genoemde problemen inmiddels verholpen?
Op 18 juli 2022 heeft de ILT de hierboven aangehaalde en in bijlage 2 opgenomen brief van NS ontvangen, waarin is beschreven hoe NS opvolging geeft aan de conclusies en bevindingen van de ILT. In het reguliere overleg tussen de ILT en NS worden de hierin beschreven verbetermaatregelen zorgvuldig gevolgd. De eerste verbetermaatregelen zijn in een bijeenkomst in september 2022 met de ILT gedeeld. Verder worden de vorderingen die hiermee gemaakt worden meegenomen in een reguliere audit door de ILT die begin 2023 uitgevoerd zal worden.
Is er sprake van een acuut gevaar voor reizigers van de NS?
De ILT ziet geen acuut gevaar voor de reizigers van NS. Zie tevens het antwoord op vraag 2.
Wanneer zijn bij de NS-directie de eerste signalen ontvangen dat er sprake is van nalatigheid bij het onderhoud aan de treinen? Wanneer bereikten deze signalen u?
Mijn ambtsvoorganger is begin 2020 door de klokkenluider benaderd. Omdat het hier het veiligheidsbeheersysteem van NS betreft, ligt hier een rol voor de ILT. De ILT is in het voorjaar van 2020 door NS over eerste signalen over mogelijk nalatig onderhoud geïnformeerd. Aansluitend is dit door het «Huis voor klokkenluiders» bij de ILT gemeld. Op verzoek van het «Huis voor klokkenluiders» heeft ILT onderzoek hiernaar uitgevoerd.
Kunt u cijfers delen over de hoeveelheid treinstellen die te maken hebben gehad met onnodige vertragingen of uitval als gevolg van nalatigheid bij het onderhoud?
NS heeft mij geïnformeerd dat er geen treinstellen zijn uitgevallen of onnodige vertraging hebben gehad als gevolg van nalatigheid bij het onderhoud.
Kunt u ingaan op de stappen die de NS sinds het signaal van de ILT heeft genomen om de processen te verduidelijken en beheersen?
NS verwijst hiervoor naar de stappen zoals beschreven in de hierboven aangehaalde en in bijlage 2 opgenomen brief van NS aan de ILT van 18 juli 2022.
Beschikt de NS inmiddels over een informatiesysteem waarmee bijgehouden kan worden welke treinen nieuwe of gereviseerde onderdelen bevatten, of welke treinen onderdelen bevatten die aan vervanging toe zijn?
NS heeft mij geïnformeerd dat zij hiervoor een softwaresysteem hebben, waarin per treinstel bijgehouden wordt wanneer welk onderhoud gepland en uitgevoerd is, inclusief geplande vervanging met nieuwe of gereviseerde onderdelen.
Hoe vaak is het voorgekomen dat een volledig treintype of groep treinstellen met een te controleren onderdeel is teruggeroepen, waar mogelijk sprake was van een defect aan een enkel treinstel?
NS heeft mij geïnformeerd dat er in de periode 2021 en 2022 vijf controleacties zijn geweest die te herleiden zijn tot defecte onderdelen. Alle controleacties zijn uitgevoerd tijdens de nacht of andere rustige momenten, waardoor reizigers volgens NS geen hinder van het defect hebben ondervonden. NS informeert mij verder dat de inrichting van «tracking-and-tracing» geen verschil had gemaakt voor de doorlooptijd of kosten van de controleacties. Het door NS gebruikte softwaresysteem verschaft volgens NS voldoende informatie of slechts een enkel treinstel of alle treinstellen gecontroleerd moeten worden.
Worden situaties waar bijvoorbeeld deuren spontaan open of dicht gaan of remmen vastzitten op dit moment adequaat geregistreerd?
NS heeft mij geïnformeerd dat deze situaties adequaat geregistreerd worden in het softwaresysteem.
Zo ja, hoe is dat geborgd en hoe houdt u daar toezicht op?
Zie tevens het antwoord op vraag 15. Als er sprake is van een veiligheidsstoring wordt dit door NS door middel van een ingevuld formulier «melding bijzonder voorval» gemeld bij de ILT. Als op basis hiervan gevaarlijke situaties kunnen ontstaan voert de ILT nadere inspecties uit. Overigens voert de ILT vanzelfsprekend niet alleen naar aanleiding van dergelijke meldingen inspecties uit.
Hoeveel ernstige situaties, waarbij bijvoorbeeld een trein ontspoorde, zijn bij u bekend die te herleiden zijn tot de genoemde problematiek?
De ILT heeft bij het onderzoek gebruik gemaakt van twee casussen: de ontsporing op emplacement Binckhorst op 2 januari 20204 en de problematiek van de deursluitingen. Het is ILT niet bekend hoeveel ernstige situaties verder te herleiden zijn tot de genoemde problematiek.
Ziet u aanleiding strengere afspraken te maken over de informatie die de NS aan bijvoorbeeld de ILT moet verschaffen ten behoeve van toezicht en handhaving in het programma van eisen (PvE) van de hoofdrailnetconcessie (HRN)? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
De ILT heeft geen behoefte aan meer informatie. Alle bijzondere voorvallen moeten gemeld worden door middel van de daarvoor bestemde meldingskanalen. Daarnaast vindt er regelmatig overleg plaats tussen de ILT en NS op strategisch directieniveau, op tactisch niveau tussen de veiligheidsafdeling van NS en de Toezichteenheid Rail van de ILT en op operationeel niveau.
Kunt u de berichtgeving in het NRC bevestigen dat actief is verhuld dat sprake was van een technisch defect, in plaats van een menselijke fout, in augustus 2021 toen een reiziger aan de buitenkant van een trein is meegesleurd met een trein?
Nee, de ILT heeft op 24 augustus 2021 via de gebruikelijke wijze deze melding van NS ontvangen. Naar aanleiding van dit incident heeft de ILT opdracht gegeven aan NS om hiervoor testen uit te voeren en om aanvullende informatie te verstrekken. Op 27 augustus 2021 heeft de ILT vastgesteld dat deze testen zijn uitgevoerd en dat de zogenaamde inklembeveiliging naar behoren en volgens de daaraan gestelde eisen heeft gefunctioneerd.
Indien hier sprake is geweest van verhulling van de gang van zaken, welke sancties beoogt u richting NS?
Ik heb niet kunnen vaststellen dat er sprake is geweest van verhulling van de gang van zaken.
Het bericht ‘Rente over studielening op komst, vooral mbo'ers gaan meer betalen’ |
|
Bouchallikh , Lisa Westerveld (GL) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Rente over studielening op komst, vooral mbo'ers gaan meer betalen»?1
Ja.
Bent u het met de voorzitter van Jongeren Organisatie Beroepsonderwijs (hierna: JOB) MBO eens dat het oneerlijk is dat mbo-studenten voor dezelfde lening veel meer betalen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het eens dat er geen reden is mbo- en ho-studenten anders te behandelen. Het is echter niet zo dat onder alle omstandigheden de twee berekenmethodes (zie vraag 3) altijd ten gunste van de ho-student zullen uitvallen. Voor invoering van het leenstelsel vielen zowel de studenten in het mbo als in het ho onder dezelfde terugbetaalvoorwaarden, die nu nog voor mbo studenten gelden. Bij invoering van het leenstelsel zijn de terugbetaalvoorwaarden voor ho-studenten aangepast en socialer geworden, omdat zij geen gebruik meer konden maken van de basisbeurs. Onderdeel daarvan is ook de wijze waarop de rente wordt berekend. Voor mbo-studenten is de basisbeurs behouden en zijn de bestaande terugbetaalvoorwaarden in stand gebleven, inclusief de wijze waarop de rente wordt berekend. Het zijn dus twee verschillende stelsels met verschillende voorwaarden.
Kunt u toelichten wat de rekenmethode is voor mbo-studenten en wat de rekenmethode is voor hbo/wo-studenten?
In het mbo wordt de rente berekend door het gemiddelde te nemen van het gemiddeld effectief rendement op de 3-jarige tot 5-jarige staatsobligatie in de maand september. In het ho wordt gekeken naar het gemiddeld effectief rendement op een staatsobligatie met een looptijd van 5 jaar over het afgelopen jaar (gerekend van oktober van het voorafgaande jaar tot en met september van het lopende jaar).
Wat was de achterliggende redenering om de rekenmethode voor de studierente voor mbo-studenten af te laten wijken van de rekenmethode voor studenten op het hbo of de universiteit?
Zie het antwoord op vraag 2.
Is de achterliggende redenering en het onderscheid dat hierdoor wordt gemaakt nog steeds toepasbaar of gerechtvaardigd volgens u? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, voor zover er op dit moment nu eenmaal nog twee verschillende stelsels bestaan met elk hun eigen achtergrond en motivatie, die ook een ander terugbetaalregime hebben. Voor invoering van het leenstelsel vielen zowel de studenten in het mbo als in het ho onder dezelfde terugbetaalvoorwaarden, die nu nog voor mbo-studenten gelden. Bij invoering van het leenstelsel zijn de terugbetaalvoorwaarden voor ho-studenten gewijzigd, omdat zij niet langer gebruik konden maken van een basisbeurs. Onderdeel daarvan is ook de wijze waarop de rente wordt berekend.
Die redenering wijzigt echter met de herinvoering van de basisbeurs in het ho. Op dat moment is het onderscheid tussen mbo en ho op dit vlak niet meer rechtvaardig. Mede vanwege mijn ambitie om de verschillen zo veel mogelijk weg te werken en de kansengelijkheid te vergroten, kies ik ervoor om met de herinvoering van de basisbeurs de socialere terugbetaalvoorwaarden in het ho te laten bestaan en deze ook in te voeren voor mbo-studenten. Als het wetsvoorstel aangenomen wordt, zal de wet in werking treden voorafgaand aan studiejaar 2023–2024. De nieuwe terugbetaalvoorwaarden gaan gelden voor mbo-studenten die in dat studiejaar beginnen met studeren.
Bij wie ligt de bevoegdheid om de rente op de studieschuld op nul of lager te houden, als deze niet bij u ligt?
De wetgeving waarin bepaald wordt hoe de rente op de studieschuld wordt berekend, is opgenomen in de Wet Studiefinanciering 2000 (artikelen 6.3 en 6.4). Die wet behoort tot mijn portefeuille. Wel geldt dat om af te wijken van de huidige bepalingen een wetswijziging nodig is.
Bent u voornemens om de rente op de studieschuld op nul te houden, aangezien de basisbeurs weer wordt geïntroduceerd?
Ik zie geen aanleiding om de rente op de studieschuld op nul te houden, omdat de basisbeurs weer wordt geïntroduceerd. Ongeacht onder welk stelsel je valt – mbo, ho met basisbeurs of leenstelsel – wordt er rente gerekend over de studieschuld. Het rentepercentage voor studenten die onder het leenstelsel hebben gestudeerd, valt door de aangepaste voorwaarden ook al lager uit.
Ook voor invoering van het leenstelsel en tijdens het leenstelsel werd er over studieschulden een rente betaald als de rente die de overheid betaalde over de staatsobligaties positief was. De afgelopen jaren kwam de berekende rente op de studieschuld op nul uit, maar dit was een unicum. De stijgende rente per 2023 is daarom ook geen wijziging van beleid, maar een wijziging van de huidige economische situatie. En hoewel stijgende lasten voor iedereen, en zeker voor studenten vervelend zijn, is er mijns inziens geen argument om af te wijken van de wettelijke bepaalde en berekende rente.
Daarbij blijft staan dat de terugbetaalvoorwaarden over studieschulden zeer gunstig zijn, met lagere rentes dan consumptieve kredieten. Studenten betalen terug naar draagkracht – waarbij ook de te betalen rente wordt meegenomen – en aan het einde van de looptijd wordt de nog resterende schuld kwijtgescholden. In reële zin wordt de studieschuld zelfs kleiner, omdat de inflatie nog altijd hoger is dan de rente op de studieschuld.
Vindt u dat het huidige systeem in stand gehouden moet worden of kan er een wettelijk laag rentepercentage voor alle studieschulden worden afgesproken?
In het wetsvoorstel herinvoering basisbeurs ho wordt de rente voor zowel mbo-studenten als ho-studenten gekoppeld aan het gemiddeld effectief rendement op een staatsobligatie met een looptijd van 5 jaar over het afgelopen jaar (gerekend van oktober van het voorafgaande jaar tot en met september van het lopende jaar). Dit lijkt mij een redelijke koppeling gelet op de kosten die ook de overheid moet maken voor het aantrekken van deze financiële middelen. In de aflosperiode wordt deze namelijk slechts elke vijf jaar herzien. Door de koppeling van de rente over de studieschulden met de rente over de staatsobligaties, blijft de rente die oud-studenten betalen veel lager dan de rente die over consumptieve kredieten zou moeten worden betaald.
Om het stelsel van studieschulden ook financieel houdbaar te maken is het van belang dat de rente niet wordt vastgezet op een bepaald percentage. De overheid moet immers ook zelf leningen aangaan – en daar rente over betalen – om de leningen uit te kunnen geven. Bij een vast rentepercentage zou het kunnen zijn dat de rente die de overheid moet betalen om de lening aan te trekken veel hoger wordt dan het rentepercentage dat de student moet betalen. Daardoor zijn de kosten voor de overheid veel hoger, waardoor significante tekorten kunnen ontstaan. Bovendien zou zo’n percentage ook in het nadeel van de student uit kunnen vallen, bijvoorbeeld in de situatie van de afgelopen jaren waar de rente historisch laag was.
Bent u hierover in gesprek met studenten, specifiek mbo-studenten en JOB MBO?
Bij het opstellen van het wetsvoorstel herinvoering basisbeurs hoger onderwijs is er contact met de studentenorganisaties, inclusief JOB MBO.
Heeft u in kaart hoeveel mbo-opgeleiden hierdoor financieel in de knel komen? Zo nee, bent u voornemens dit in beeld te brengen?
Alle oud-studenten die een nieuwe rente krijgen, krijgen ook een nieuwe berekening van de maandelijkse terugbetaling aan DUO. Bij de berekening van de maandelijks terugbetaling wordt altijd gekeken naar de draagkracht van de oud-student. Zij hoeven daardoor nooit meer te betalen dan op basis van hun inkomen mogelijk is.
Op voorhand kan ik niet aangeven hoeveel oud-studenten met een studieschuld door een stijgende rente financieel in de knel komen, en bijvoorbeeld geen studieschuld kan aflossen. Het is daarbij wel goed op te merken dat de rentestijging niet tot extreem hogere termijnbedragen leidt. Ter illustratie – een mbo-student die nog 15 jaar moet aflossen en een studieschuld heeft van € 7.000 ziet zijn termijnbedrag met de nieuwe rente € 5,45 stijgen per maand. De gemiddelde studieschuld van een mbo-student bedraagt ongeveer € 6.870. Bovendien wordt op het moment dat de rente opnieuw wordt berekend ook weer naar de draagkracht van de student gekeken. Daar wordt ook de hogere rente in meegenomen. Op het moment dat een oud-student op basis van zijn inkomen de verhoging niet kan betalen, dan hoeft dat dus ook niet.
Indien iemand ondanks de draagkrachtregeling niet in staat is om te voldoen aan de terugbetaling aan DUO, kan de student contact opnemen met DUO en zal in overleg met de oud-student worden gekeken naar mogelijkheden. Ook heeft iedere oud-student de mogelijkheid om aflosvrije maanden in te zetten. In die maanden hoeft de student tijdelijk niet af te lossen.
Op welke wijze kunt u specifiek mbo-studenten (financieel) ondersteunen op dit punt?
Zie het antwoord op vraag 10.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat over het mbo op 9 november 2022?
Ja.
Het onderzoek ‘The Impacts of Climate Change on Bonaire’ |
|
Bouchallikh |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek «The Impacts of Climate Change on Bonaire»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de zorgelijke uitkomsten van dit onderzoek?
Meerdere rapporten laten zien dat ook Caribisch Nederland niet ontkomt aan de gevolgen van klimaatverandering (zie bijvoorbeeld ook Kamerstuk 30 825, nr. 218 over de staat van instandhouding van de natuur in Caribisch Nederland). Te voorzien is dat op termijn maatregelen zijn nodig om zeespiegelstijging het hoofd te bieden.
Klimaatverandering raakt een breed spectrum van thema’s en maatschappelijke functies waarvan de belangrijkste in Caribisch Nederland zijn: bescherming tegen overstromingen, gevolgen van wateroverlast, een veilige zoetwatervoorziening, functioneren van netwerken en biodiversiteit.
Het concreet maken van de risico’s en gevolgen van klimaatverandering, nu en in de toekomst, en het identificeren van maatregelen is, net als voor de Europees Nederlandse gemeenten, ook voor de openbare lichamen van Caribisch Nederland van belang. Daarbij is de ligging, uitgangssituatie en aard van te voorziene risico’s wel anders is dan in Europees Nederland.
Het gaat bij klimaatadaptatie-maatregelen ook om het nu al maken van de juiste keuzes, met name in de ruimtelijke ordening en inrichting van Caribisch Nederland. Het lokale bestuur heeft de mogelijkheden om te sturen op een ruimtelijke ordening en inrichting waarmee schade en overlast door weersextremen zo veel mogelijk wordt voorkomen. Denk hierbij aan het uitsluiten van nieuwbouw in laag gelegen gebieden direct aan zee en het inperken van het gebruik van kwetsbare gebieden.
Wat doet het kabinet concreet om de gevolgen van klimaatverandering voor Bonaire en de andere Caribische eilanden in het Koninkrijk te voorkomen? Kunt u daarbij voor Bonaire specifiek ingaan op wat het kabinet concreet doet om de verschillende gevolgen die in het onderzoek worden genoemd te mitigeren (risico op permanente overstroming, afsterven van koraal, degradatie van duikplekken, het verliezen van cultureel erfgoed, en ziekte en sterfte door hitte)?
In 2021 is een Natuur en milieubeleidsplan 2020–2030 (NMBP) opgesteld voor Caribisch Nederland met daarin onder andere opgenomen een koraalherstelplan. Dit plan heeft tot doel de afname van koraal te stoppen, te herstellen en weerbaar te maken voor klimaatverandering. Het kabinet heeft voor de periode 2022–2024 35 mln. Euro beschikbaar gesteld voor de eerste fase van het NMBP. Samen met de openbare lichamen van Caribisch Nederland is gestart met de uitvoering hiervan. Daarnaast is door de Minister voor VRO het traject gestart om te komen tot een Ruimtelijke Ontwikkelingsprogramma (ROP), waarin ook rekening gehouden wordt met klimaatverandering. Dit ROP zal in 2023 gereed zijn.
Naast bovengenoemde trajecten, kunnen de openbare lichamen gebruik maken van kennis en tools die door het Rijk beschikbaar worden gesteld om stresstesten en risicodialogen te organiseren, o.a. via de kennisportaal klimaatadaptatie (klimaatadaptatienederland.nl). Verder beschikken de openbare lichamen over wettelijke bevoegdheden om te sturen op ruimtelijke ordening en inrichting. Denk hierbij aan het uitsluiten van nieuwbouw in laag gelegen gebieden (direct aan zee) en het inperken van het gebruik van kwetsbare gebieden. Verder is van belang dat de openbare lichamen, anders dan een groot deel van Europees Nederland boven de zeespiegel zijn gelegen. Dat geeft de lokale overheden tijd om klimaatadaptatiestrategieën te formuleren voor de effecten van zeespiegelstijging. Daar waar in Europees Nederland de nadruk ligt op bescherming tegen overstromingen, ligt het handelingsperspectief in Caribisch Nederland in het tijdig waarschuwen van de bewoners en het inzetten van de crisisorganisatie om voorbereid te zijn op stormen en orkanen.
Deelt u de mening dat er meer moet gebeuren om de ernstige gevolgen van klimaatverandering voor mens en natuur op Bonaire en de andere Caribische eilanden te voorkomen? Zo ja, wat gaat u concreet extra doen? Zo nee, waarom deelt u deze mening niet?
Het kabinet vindt het belangrijk dat er goed inzicht komt in de gevolgen van klimaatverandering voor Caribisch Nederland en dat op basis daarvan adaptatiestrategieën worden opgesteld en geïmplementeerd. Belangrijke oplossingsrichtingen liggen op het vlak van ruimtelijke regels en maatregelen waarvoor de openbare lichamen de instrumenten en bevoegdheden hebben. Dit is conform de verantwoordelijkheid van gemeenten in Europees Nederland.
In het kader van het opstellen van klimaatscenario’s van het KNMI wordt bovendien in meer detail gekeken naar klimaatverandering in Caribisch Nederland, bijvoorbeeld naar zeespiegelstijging en de ontwikkeling van stormen en droogte in het zuidelijk deel van de Caribische Zee.
Het uitvoeren van stresstests en risicodialogen is van belang om risico’s verder in kaart te brengen en gerichte adaptatiestrategieën op te stellen. Hoewel zowel gemeenten in Europees Nederland als de Caribische openbare lichamen hier zelf verantwoordelijk voor zijn, heeft de Minister van Infrastructuur en Waterstaat aangeboden de openbare lichamen hierbij te ondersteunen in de vorm van kennis en tools, zoals het ontwikkelen van een klimaateffectatlas zoals ook door het Rijk is gedaan voor de gemeenten in Europees Nederland.
Deelt u de mening dat het feit dat inwoners van Bonaire een rechtszaak overwegen aan te spannen tegen de Staat reden is om in overleg te treden met de bewoners en ook met het eilandsbestuur om gezamenlijk te bespreken wat er extra gedaan moet worden om de gevolgen van klimaatverandering tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet maakt zich zorgen om de gevolgen van klimaatverandering voor alle Nederlanders, dus ook die van de bewoners van Caribisch Nederland. De Minister voor Klimaat en Energie heeft een kwartiermaker aangesteld voor de klimaattafel die door Bonaire wordt opgezet. Hierin zal naast klimaatmitigatie ook klimaatadaptatie worden meegenomen. Ook is het Rijk bereid de openbare lichamen met kennis en tools te ondersteunen bij het uitvoeren van stresstests en risicodialogen en het opstellen van klimaatadaptatiestrategieën.
Deelt u de mening dat de Nederlandse overheid verantwoordelijk is voor het beschermen van Caribisch Nederland tegen de gevaarlijke gevolgen van klimaatverandering? Zo nee, waarom niet?
Het Rijk is samen met de openbare lichamen verantwoordelijk voor de bescherming van Caribisch Nederland tegen klimaatverandering. De wettelijke verantwoordelijkheden in Caribisch Nederland verschillen van die in Europees Nederland. Specifieke wet- en regelgeving die toegespitst is op de Nederlandse situatie is in CN niet per definitie van toepassing. Dat betekent echter niet dat er in Caribisch Nederland geen wetgeving van toepassing is op klimaat- en watergerelateerde opgaven in brede zin van het woord. Ik wil u dit kader dan ook wijzen op de onderstaande wetten:
De Wet Vrom BES.
De Wet maritiem beheer BES.
De Wet grondslagen ruimtelijke ontwikkelingsplanning BES.
De Wet grondslagen natuurbeheer- en bescherming BES.
Zo kent het NMBP, met als grondslag zowel de Wet Vrom BES als ook de Wet grondslagen natuurbeheer- en bescherming BES, ook aspecten als het omgaan met klimaatverandering. Daarnaast kan de Wet grondslagen ruimtelijke ontwikkelingsplanning BES de openbare lichamen handvatten bieden voor het omgaan met de gevolgen van klimaatverandering. Het Ministerie van VRO onderzoekt momenteel op welke wijze de Wet grondslagen ruimtelijke ontwikkelingsplanning BES ter ondersteuning en versterking van het NMBP en lokale ruimtelijke ordeningsplannen kan dienen. Een belangrijk deel van klimaatadaptatie gaat om maatregelen waarvoor openbare lichamen bevoegdheden hebben, en vaak ook op het vlak van ruimtelijke ordening. Daarom is er zowel in het Europese deel als in het Caribische deel van Nederland een grote rol weggelegd voor de gemeenten en de openbare lichamen.
Deelt u de mening van de Vrije Universiteit dat de Nederlands Caribische eilanden, waaronder Bonaire, tot nu toe het ondergeschoven kindje zijn geweest van het Nederlandse klimaatonderzoek? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deel ik niet. Geografisch verschillen Europees en Caribisch Nederland sterk en zelfs tussen de openbare lichamen onderling zijn er verschillen in de gevolgen van klimaatverandering. Nederland kent met haar polders en dijkdoorbraken een lange geschiedenis van watersnoden. Caribisch Nederland kent deze door haar ligging boven de zeespiegel niet. De huidige risico’s in Caribisch Nederland zijn grotendeels storm-gerelateerd. Dat geldt met name op Saba en Sint Eustatius. De ontwikkeling van stormen en de mogelijke paden van stormen wordt daarom nauwlettend door de meteorologische diensten gevolgd. Het KNMI besteedt in het kader van het opstellen van nieuwe klimaatscenario’s ook aandacht aan het Caribisch gebied. Zie verder ook vraag 3 met uitleg over het NMBP voor Caribisch Nederland en het traject om te komen tot een Ruimtelijk Ontwikkelingsprogramma, waarin ook rekening wordt gehouden met klimaatverandering.
Deelt u de mening dat Nederlandse overheid dit onderzoek – gelet op de consequenties voor gezondheid, cultureel erfgoed en economie – zelf had moeten doen? Zo nee, waarom niet?
Er is eerder onderzoek gedaan voor Caribisch Nederland. In 2016 heeft het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat een quickscan uitgevoerd naar overstromingsrisico’s als gevolg van orkanen, tsunami’s en neerslag op Caribisch Nederland. Door het KNMI is vervolgens extra geïnvesteerd in de verbetering van het inzicht in het golfsysteem in het gebied, zodat betere voorspellingen kunnen worden gedaan ten aanzien van golfopzet.
Eind volgend jaar verschijnen de nationale klimaatscenario’s van het KNMI. De klimaatscenario´s voor Caribisch Nederland zijn daar onderdeel van. Naast de vooruitzichten voor zeespiegelstijging is er momenteel aanzienlijke onzekerheid over de mate waarin de eilanden in de toekomst door droogte zullen worden getroffen. Er is meer inzicht nodig in de ontwikkelingen van stormen en van droogte in het gebied van de eilanden, om zo een goede inschatting te maken van de risico’s die naar verwachting optreden.
Overigens kunnen de openbare lichamen ook nu al maatregelen te nemen door te sturen op ruimtelijke ordening en inrichting (zie ook het antwoord op vraag 2 en 4).
Is het kabinet zich ervan bewust dat door het onrechtvaardige sociaaleconomische beleid van de Nederlandse overheid voor Caribisch Nederland (veel mensen kunnen niet of nauwelijks rondkomen, doordat het minimumloon en uitkeringen niet gebaseerd zijn op de kosten voor het levensonderhoud – in tegenstelling tot in Europees Nederland) mensen op Bonaire onvoldoende middelen hebben om de persoonlijke gevolgen van klimaatverandering op te vangen?
Het kabinet heeft meer dan gewone aandacht voor de positie van de inwoners van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Het kabinet rekent de bestaanszekerheid in Caribisch Nederland tot haar zorg, wat tot uitdrukking komt in uiteenlopende maatregelen die op het realiseren van het ijkpunt sociaal minimum zijn gericht. In verband met de koopkrachtproblematiek gebeurt dat ten aanzien van het basisbasispensioen AOV zelfs versneld3. Daarnaast loopt Caribisch Nederland mee in de steun- en energiepakketten die ook in Europees Nederland getroffen zijn. Daar is uw Kamer over geïnformeerd.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden voor de begrotingsbehandeling Koninkrijksrelaties?
Dat is helaas niet gelukt.
De asfaltfabriek in Deventer |
|
Bouchallikh |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met de berichten over de zorgen die leven bij omwonenden van de asfaltfabriek in Deventer over de uitstoot van schadelijke stoffen?1, 2
Ja, ik ben bekend met de door u genoemde berichten.
Wat vindt u ervan dat de asfaltfabriek in Deventer bij het bevoegd gezag heeft verzocht om de uitstootnormen op te rekken, in tegenstelling tot de afspraken die al in 2016 met de sector zijn gemaakt over deze uitstoot? Wat betekent dat voor de waarde van afspraken met de asfaltfabrieken?
Binnen het stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH-stelsel) ligt het bevoegd gezag voor de asfaltcentrales bij gemeenten en provincies: zij zijn vergunningverlener, toezichthouder en handhaver. De asfaltcentrales zijn zelf primair verantwoordelijk voor de veiligheid en voor naleving van de relevante wet- en regelgeving.
De asfaltcentrale AsfaltNu Deventer (AND) heeft een aanvraag ingediend bij het bevoegde gezag voor een tijdelijke verruiming van de emissiegrenswaarde voor benzeen, middels een maatwerkvoorschrift. Deze verruiming is gevraagd voor een periode van 18 maanden vanaf juli 2022 tot het moment dat als emissie-reducerende maatregel ofwel een actief koolfilter ofwel een indirect verwarmde zwarte trommel in gebruik is genomen. Deze beoordeling ligt bij het bevoegde gezag. Op 21 oktober 2022 heeft de omgevingsdienst IJsselland het ontwerpbesluit genomen om deze aanvraag niet te honoreren en de tijdelijke verruiming niet toe te staan. Dit ontwerpbesluit ligt momenteel ter inzage.
Hoe beoordeelt u de controleerbaarheid van de geopperde oplossing om de productie tijdelijk te verlagen? Is het bevoegd gezag in staat om zelf luchtmetingen te doen? Klopt het dat de metingen alleen aangekondigd (en in opdracht van de asfaltfabriek) zullen plaatsvinden?
Het stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving is gedecentraliseerd, in dit geval is de gemeente Deventer het bevoegde gezag. De beoordeling van het meten en monitoren van de emissies van bedrijven is aan de bevoegde gezagen.
De OD IJsselland vraagt in het kader van het houden van toezicht elke week de productieplanning op bij de asfaltcentrale AND. De asfaltcentrale AND vermeldt hierin de per dag geplande tonnages per product. De OD IJsselland controleert AND in het kader van periodieke controles en in het kader van de opgelegde last onder dwangsom conform de landelijke handhavingsstrategie (LHS).
Emissiemetingen zijn een specialisme en kunnen niet door iedere meetinstantie worden uitgevoerd. Daarom is voor het uitvoeren van emissiemetingen een accreditatie verplicht. De OD IJsselland heeft geen eigen meetdienst en de metingen in het kader van de recent opgelegde last onder dwangsom worden uitgevoerd door de luchtmeetdienst van Omgevingsdienst Regio Arnhem in opdracht van de gemeente Deventer en vinden onaangekondigd plaats.
Welke opties ziet u voor zich om de uitstootnormen onaangekondigd te controleren? En bent u bereid daarover in contact te treden met de betrokken omgevingsdiensten en het RIVM?
Het RIVM beheert de gegevens van de emissieregistratie, maar heeft geen directe rol bij het meten van de uitstoot bij de asfaltcentrales. De omgevingsdienst IJsselland geeft aan dat de luchtemissie-metingen bij de asfaltcentrale alleen zinvol zijn, wanneer er op de meetdag voldoende uren achter elkaar asfalt wordt geproduceerd met een voldoende hoog gerecycled materiaal. Met de productieplanning die elke week wordt opgevraagd is de OD IJsselland in staat om onaangekondigd een meting te laten verrichten.
Wat zijn de meetuitkomsten bij de asfaltfabrieken die nog incompleet waren in juli van dit jaar?3
Bij de kamerbrief van 7 juli is een bijlage gevoegd met een inventarisatie die OD NL heeft uitgevoerd bij de betreffende omgevingsdiensten naar de uitstoot van benzeen en PAK’s bij de asfaltcentrales. De gevraagde gegevens zijn afkomstig van de omgevingsdiensten. In de bijlage treft u een door OD NL geactualiseerd overzicht aan met daarin verwerkt recente gegevens over de meetuitkomsten bij de asfaltfabrieken. Dit is een continu proces en nieuwe metingen zijn aangekondigd. Dit overzicht laat ook zien dat de omgevingsdiensten met de asfaltcentrales actief in gesprek zijn en handhavingsacties inzetten om de asfaltcentrales maatregelen te laten nemen om te voldoen aan de emissienormen.
Welke oplossingen worden bij andere asfaltfabrieken uitgevoerd om de bovenwettelijke uitstoot van schadelijke stoffen onder de norm te krijgen?
De beoordeling welke technische oplossingen geschikt zijn bij de asfaltcentrales, is ter beoordeling aan het betreffende bevoegde gezag. In opdracht van Omgevingsdienst NL is het adviesdocument Emissies Asfaltcentrales4 opgesteld. Met dit document zorgen de 29 omgevingsdiensten in Nederland voor een (meer) uniforme aanpak van vergunningverlening, toezicht en handhaving om de emissies van benzeen en PAK’s te beperken. In dit adviesdocument staat het toepassen van een paralleltrommel met lucht-voorverhitter of een indirect gestookte paralleltrommel genoemd als best beschikbare techniek. Tot het moment waarop de paralleltrommel is aangepast of vervangen, moeten de volgende emissiebeperkende maatregelen worden getroffen:
Uitzeven fijne fractie asfaltgranulaat;
Schoepen afstellen;
Vlam afschermen;
Beperken productievolume zwarte trommel; en
Verlaging eindtemperatuur van het asfaltgranulaat in de zwarte trommel (indicatief < 110 graden Celsius).
Daarnaast zijn er asfaltcentrales die filtratie met actief kool inzetten als «end-of-pipe» techniek.
Wordt er met de herziening van het Schone Lucht Akkoord een aanpak ontwikkeld voor asfaltfabrieken? Zo nee, waarom niet?
In het kader van het Schone Lucht Akkoord heb ik de Kamer toegezegd, naar aanleiding van de nieuwe WHO advieswaarden, te verkennen welke mogelijke aanvullende activiteiten en maatregelen effectief zijn om de blootstelling aan fijnstof en stikstofdioxide verder te verminderen. Daarbij kijk ik ook naar mogelijkheden binnen de industrie. In 2023 wordt de uitvoeringsagenda van het Schone Lucht Akkoord herzien.
Binnen het Schone Lucht Akkoord wordt voor industriële bedrijven onder andere gestuurd op vergunnen van zo streng mogelijk emissie-eisen (onderkant BREF-range). Er is geen aparte aanpak voor asfaltcentrales, hiervoor geldt dat ze moeten voldoen aan geldende wet- en regelgeving.
Het PFAS-schandaal |
|
Bouchallikh , Corinne Ellemeet (GL), Laura Bromet (GL) |
|
Kuipers , Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het de uitzending van Zembla over het PFAS-schandaal1?
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat baby’s in de omgeving van de Chemours-fabriek in Dordrecht door het drinken van moedermelk gemiddeld tien keer meer PFAS binnenkrijgen dan wat veilig wordt geacht? Zo nee, waarom niet?
Voor de deelnemers die mee hebben gedaan aan het onderzoek van de Vrije Universiteit (VU) van Amsterdam moet het verontrustend zijn geweest om te horen dat hun borstvoeding PFAS bevat. Echter, er is ten onrechte geconcludeerd dat de borstvoeding van deze vrouwen meer dan tien keer meer PFAS bevat dan wat op basis van de gezondheidskundige grenswaarde als veilig wordt geacht. De VU heeft naar aanleiding van de berichtgeving door Zembla een verklaring naar buiten gebracht waarin zij afstand neemt van de conclusies die in de uitzending van Zembla van 9 september jl. worden getrokken.2
De gemiddelde hoeveelheid PFAS komt in het onderzoek uit op ongeveer 77 ng/L borstvoeding. Dit blijft ruim onder de concentratie van 133 ng/L PFAS in moedermelk die de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA) als grenswaarde hanteert. Bij deze concentratie worden geen nadelige effecten van PFAS in moedermelk op het immuunsysteem van jonge kinderen verwacht. De gemeten PFAS-concentraties in de steekproef van de VU geven voor het RIVM ook geen aanleiding om te adviseren een kortere periode borstvoeding te geven of helemaal te stoppen met borstvoeding geven.
Is er zicht op de gevolgen van deze blootstelling voor de ontwikkeling van kinderen in deze regio? Zo nee, gaat u dit op korte termijn onderzoeken?
Bij de aangetroffen concentraties worden geen nadelige effecten van PFAS in moedermelk op het immuunsysteem van jonge kinderen verwacht. Er is om die reden geen specifiek onderzoek voorzien. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Geeft dit aanleiding om te adviseren om voor een kortere periode borstvoeding te geven of om daar helemaal mee te stoppen? Zo ja, hoe wordt dit gecommuniceerd en op welke termijn? Zo nee, kunt u dit wetenschappelijk onderbouwen?
Zoals toegelicht bij vraag 2 geven de gemeten PFAS-concentraties in de steekproef van de VU voor het RIVM geen aanleiding om het geldende borstvoedingsadvies aan te passen. De regionale GGD heeft samen met het RIVM een advies opgesteld voor ouders die vragen hebben over borstvoeding geven. Dat advies is ook gedeeld met verloskundigen, de jeugdgezondheidszorg en huisartsen, zodat ouders ook daar zo goed mogelijk geadviseerd kunnen worden.
Gaat u landelijk onderzoeken of de hoge concentraties PFAS in borstvoeding zich tot de omgeving Dordrecht beperken of ook in andere regio’s voorkomen? Gaat u metingen doen bij mensen die borstvoeding geven in andere delen van Nederland? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment wordt met het RIVM bekeken of nader onderzoek naar PFAS in borstvoeding nodig is. Dat PFAS in Nederland wordt aangetroffen in moedermelk is al enige jaren bekend.3 In geen enkele meting tot nu toe – inclusief de metingen uit de steekproef van de VU – wordt de gezondheidsnorm overschreden. Maar de zorgen hierover zijn begrijpelijk.
Moedermelk is niet de enige manier waarop men wordt blootgesteld aan PFAS. Daarom wordt in samenwerking met het RIVM en met de Ministeries van VWS en LNV gewerkt aan een programma waarin de verschillende blootstellingsroutes van PFAS in beeld worden gebracht en wordt onderzocht hoe de blootstelling aan PFAS teruggedrongen kan worden. Blootstelling aan PFAS via moedermelk is hier een expliciet onderdeel van. De Kamer wordt voorafgaand aan het Commissiedebat PFAS van 3 november nader geïnformeerd over dit programma.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de toezegging, gedaan aan het lid Bouchallikht tijdens het commissiedebat Externe veiligheid op 11 september 2021, dat er zou worden verkend wat de mogelijkheden zijn omtrent een publiekscampagne over blootstelling aan PFAS voor zwangere mensen?
Een afzonderlijke publiekscampagne voor zwangere mensen past niet goed bij de huidige risico’s. Op dit moment zijn zwangere mensen in Nederland geen specifieke groep met extra risico’s voor blootstelling aan PFAS. Er gelden ook geen specifieke adviezen voor zwangere mensen. Het RIVM heeft berekend dat iedereen in Nederland op dit moment wordt blootgesteld aan PFAS. Het beste advies dat daarvoor aan iedereen gegeven kan worden, is om gevarieerd te eten. Dat advies geldt ook voor zwangere mensen. Verder zijn er enkele gebieden waar voedselproducten extra vervuild kunnen zijn, in de omgeving van Dordrecht, Helmond en de Westerschelde. In die gebieden wordt aan de omwonenden geadviseerd om bijvoorbeeld geen of minder producten uit moestuinen, zelfgevangen vis en zelfgeraapte schelpdieren te eten. Gemeenten, provincie en GGD’en zorgen daar voor extra informatie. In antwoord op de toezegging is de conclusie dat er daarom geen meerwaarde van een speciale publiekscampagne voor zwangere mensen.
Deelt u de opvatting dat het zeer zorgelijk is dat PFOA nog steeds wordt aangetroffen in moedermelk ondanks het feit dat Chemours al in 2012 is gestopt met de productie van deze stof? Bevestigt dit voor u nogmaals hoe persistent deze stoffen zijn en de noodzaak om zo snel mogelijk te komen tot een volledig verbod op PFAS? Zo nee, waarom niet?
Het feit dat PFOA in moedermelk voorkomt en in feite iedereen al PFAS binnenkrijgt, onderstreept het belang van een breed Europees verbod op zoveel mogelijk PFAS. Nederland heeft hiertoe het voortouw genomen en werkt samen met Duitsland, Denemarken, Noorwegen en Zweden aan de zorgvuldige voorbereiding van dit voorstel.
Wist u dat Chemours PFAS-afval laat verwerken door het bedrijf Indaver in Antwerpen? Wist u dat dit bedrijf niet in staat is om dit afval goed te verwerken en grote hoeveelheden PFAS-stoffen, waaronder GenX loost? Is het bekend of deze stoffen afkomstig zijn van Chemours? Kan de Nederlandse overheid voorkomen dat Chemours afval laat «verwerken» door het bedrijf Indaver?
Ja, het is bekend dat Chemours PFAS-houdend afval laat verwerken door het bedrijven Indaver in Antwerpen. Hier is de Kamer al meermaals over geïnfomeerd4.
Voor het overbrengen van afvalstoffen naar een ander lidstaat moet een (openbare) kennisgevingsprocedure doorlopen worden onder de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA). De ILT is samen met de autoriteit in het ontvangende land vergunningverlener, behandelt de aanvragen («kennisgevingen») en houdt toezicht op de voorwaarden die afgegeven EVOA-vergunningen stellen. Een afvaltransport naar het buitenland krijgt alleen een vergunning als er sprake is van een doelmatige afvalverwerking. Wanneer bijvoorbeeld het overschrijden van (lozings)normen uit vergunningen afvalverwerking in de weg staat, moet de ontvangende autoriteit negatief beslissen op een EVOA-kennisgeving en de verzendende autoriteit (ILT) daar over informeren. Hiervan was bij eerdere kennisgevingen geen sprake. Voor een aantal lopende aanvragen voor exportvergunningen heeft de ILT aanvullende informatie opgevraagd bij de kennisgevers en de Vlaamse autoriteiten.
Als voldaan wordt aan de voorwaarden van de EVOA-verordening, waaronder dus de doelmatige verwerking van afval, en alle andere in Nederland geldende wet- en regelgeving, kan de Nederlandse overheid niet verhinderen dat het afval door een specifiek bedrijf wordt verwerkt.
Hoe is het mogelijk dat Rijkswaterstaat een nieuwe vergunning heeft gepubliceerd waarin staat dat 2 kg PFOA en 5kg GenX-stoffen op de Beneden Merwede geloosd mogen worden2? Waarom geeft het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat toestemming hiervoor als de gevaren van PFAS alom bekend zijn?
Bij het verlenen van lozingsvergunningen volgt het bevoegd gezag, in dit geval RWS namens de Minister, de vigerende waterkwaliteitswetgeving. Op grond daarvan worden alleen vergunningen verleend als de beste beschikbare technieken worden toegepast om emissies te voorkomen of beperken en als geen normen in oppervlaktewater worden overschreden, waardoor de lozing geacht wordt geen onaanvaardbare gevolgen te veroorzaken voor mens en milieu. Voor Zeer Zorgwekkende Stoffen geldt daarnaast een minimalisatieverplichting.
Indien een stof aangemerkt is als Zeer Zorgwekkende Stof, hetgeen hier het geval is bij de directe lozing van de betreffende PFAS-verbindingen, betekent dit niet automatisch dat de lozing verboden kan worden. Zo oordeelde recent ook de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State6. Het betekent wel dat het bevoegd gezag strengere eisen kan opleggen in vergunningen zoals een minimalisatieplicht. Zodoende worden emissies steeds verder teruggedrongen. Het verbieden van het gebruik van een ZZS in een productieproces kan alleen via Europese wetgeving (REACH) geregeld worden. Hiertoe wordt een voorstel voorbereid, zie ook het antwoord op vraag 10.
Deelt u de opvatting dat, gezien de grote gevolgen voor milieu en gezondheid van PFAS en het feit dat de PFAS-afvalverwerking totaal ontoereikend is, een stop op de productie van PFAS door Chemours de enige oplossing is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer wordt dit gerealiseerd?
De meest effectieve manier om problemen met PFAS te voorkomen, is door ervoor te zorgen dat PFAS niet in het milieu terechtkomen. Daarom heeft Nederland ingezet op een breed Europees verbod op de productie en het gebruik van PFAS, zie ook het antwoord op vraag 6. Daarnaast hanteert Nederland een streng emissiebeleid voor ZZS, waar ook een aantal PFAS onder vallen. Voor deze emissies geldt een minimalisatieplicht. Dat houdt in dat emissies van deze stoffen zoveel mogelijk voorkomen moeten worden. Het bevoegd gezag ziet hierop toe. Zodoende zijn de emissies van de GenX-stoffen door het bedrijf Chemours al met 99% gereduceerd. De minimalisatieplicht blijft van kracht tot er geen ZZS-emissies naar het milieu meer plaatsvinden. Chemours zal zich aantoonbaar voor deze minimalisatieplicht moeten inspannen.
Op welke wijze voert u de motie van de leden Bouchallikht en Van Esch uit om in Europa zo snel mogelijk te komen tot een volledig verbod op PFAS (Kamerstuk 28 089, nr. 202)? Wanneer kunnen we het EU-restrictievoorstel verwachten? Draagt u er zorg voor dat dit voorstel in lijn is met de wens van de Kamer, namelijk een totaalverbod binnen de EU zónder uitzonderingen?
Verwezen wordt Kamerbrief van 9 maart jl.7 waarin aangegeven is hoe de Kamer is geïnformeerd over het voorstel voor een brede Europese restrictie op het gebruik van PFAS via de Europese stoffenverordening REACH. Nederland werkt met een aantal andere Europese lidstaten aan dit omvangrijke voorstel. De restrictie moet ertoe leiden dat het gebruik van PFAS in de EU zo ver mogelijk wordt ingeperkt. De planning is dat het voorstel voor de restrictie in januari 2023 wordt ingediend bij het EU-chemicaliënagentschap ECHA. Daarna volgt de gebruikelijke procedures voor restrictievoorstellen in het kader van de Europese REACH verordening, inclusief de formele consultatierondes. Politieke besluitvorming in Europa, op basis van een voorstel van de Europese Commissie, wordt voorzien in 2024. In lijn met de motie-Bouchallikh/Van Esch8 blijf ik mij op deze wijze inzetten op een zo volledig mogelijk Europees verbod op PFAS.
Wilt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.