Het noodgedwongen stoppen van het lokale beleid inzake beschermingsbewind in de gemeente Groningen |
|
Bart van Kent |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de gemeente Groningen noodgedwongen stopt mensen toe te leiden naar een niet commerciële gemeentelijke bewindvoerder? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Bent u ermee bekend dat de manier waarop de gemeente Groningen het beleid inzake bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering sinds 2018 uitvoerde resulteerde in een lagere instroom, een hogere uitstroom en kortere onder bewindstelling? Deelt u in dat licht de opvatting dat het te betreuren is dat de gemeente Groningen nu dit beleid moet loslaten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Deelt u mijn opvatting dat het in het belang is van de onder bewind gestelde dat het bewind nooit langer dan strikt noodzakelijk duurt? Bent u van mening dat de werkwijze van de gemeente Groningen precies dat bewerkstelligde? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bent u het ermee eens dat de werkwijze van de gemeente Groningen – waardoor inwoners zich in de regel voor hulp bij de gemeente melden – als groot voordeel had dat zij daardoor andere – lichtere – vormen van financiële ondersteuning zoals budgetbeheer konden aanbieden waardoor de ondersteuning altijd op de persoon kon worden afgestemd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Deelt u de opvatting dat het adviesrecht dat gemeenten nu hebben na instelling van schuldenbewind moet worden vervroegd omdat advies uitbrengen na een periode van drie maanden in de praktijk niet functioneert omdat het bewindvoeringstraject al loopt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bent u bereid om te onderzoeken of het gemeenten ook mogelijk kan worden gemaakt om voorafgaand aan de uitspraak over de onderbewindstelling te adviseren over de meest passende ondersteuning en ziet u ook andere manieren om de regierol van gemeenten te versterken?
Bent u zich ervan bewust dat gemeenten een steeds groter deel van hun budget voor bijzondere bijstand besteden aan bewindvoering? Wat vindt u daarvan?
Hoe duidt u het dat de gemeente Groningen met haar manier van werken de kosten juist wist te beperken, terwijl bij andere gemeenten de kosten juist stegen?
Deelt u de opvatting dat het gemeenten mogelijk moet worden gemaakt desgewenst bewindvoering publiek te organiseren? Zo ja, wat bent u van plan te doen om het de gemeente Groningen weer mogelijk te maken haar manier van werken voort te zetten?
Het bericht 'Vervangen spoor Vroomshoop kost mogelijk miljoenen' |
|
Bart van Kent |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Vervangen spoor Vroomshoop kost mogelijk miljoenen»?1
Hoe verhouden deze maatschappelijke kosten zich tot uw inspanningen om dergelijke calamiteiten te voorkomen door preventief deze daken te vervangen?2
Zijn er verzekeringen die de volledige schade na een brand in een pand met een asbestdak dekken, ook als het pand volledig afbrandt en asbesthoudende deeltjes verspreid zijn in de wijde omgeving?
Bent u van mening dat er daarmee voldoende dekking is voor de te verwachten opruimkosten?
Als de verzekering niet alles vergoedt en de eigenaar onvoldoende middelen heeft, wie betaalt dan de resterende (opruim)kosten?
Kunt u ervoor zorgen dat er leningen beschikbaar komen voor het vervangen van asbestdaken van zowel particuliere als zakelijke eigenaren?
Welke overige financiële en niet-financiële instrumenten zet u in om eigenaren te stimuleren en te ondersteunen om hun asbestdak snel te vervangen?
Kunt u elke vraag afzonderlijk beantwoorden?
Het bericht dat gepensioneerden zich niet serieus genomen voelen |
|
Bart van Kent |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Wat is uw reactie op de noodkreet die gepensioneerden, de Nederlandse Bond voor Pensioenbelangen (NBP), de Federatie Onafhankelijke Gepensioneerden-Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (FOG-ABP) en de Koninklijke Vereniging van Eervol ontslagen Officieren van de Nederlandse Krijgsmacht (KVEO) mede aan u hebben gericht?1
Ik heb kennisgenomen van het persbericht waar u naar verwijst en waarin gepensioneerden zorgen uiten over zowel de omgang met gepensioneerden als de inhoud van de plannen van sociale partners. In de antwoorden op de overige vragen die u stelt ga ik hier verder op in.
Bent u van mening dat de overheid als werkgever er mede voor moet zorgen dat gepensioneerden serieus worden genomen bij de transitieplannen van het ABP? Zo nee, waarom niet?
Eén van de met de Wet toekomst pensioenen (Wtp) geïntroduceerde collectieve waarborgen rondom de evenwichtige belangenafweging bij invaren is het hoorrecht voor verenigingen van gepensioneerden en voor verenigingen van gewezen deelnemers. De verenigingen die zich hebben gemeld, worden in de gelegenheid gesteld om gehoord te worden of schriftelijk inbreng te geven over het transitieplan. Van de betrokken sociale partners, en daarmee van elke werkgever als één van de sociale partners, verwacht ik dat ze de inbreng van de verenigingen die het hoorrecht uitoefenen serieus neemt.
Neemt u de signalen serieus? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen?
Ik neem de signalen zeker serieus. Het hoorrecht maakt onderdeel uit van de arbeidsvoorwaardelijke fase ter vaststelling van het transitieplan. In het transitieplan worden de afspraken en overwegingen die leiden tot een gewijzigde pensioenregeling vastgelegd. Het transitieplan bevat tevens de verantwoording waarom volgens sociale partners sprake is van een evenwichtige transitie. Het transitieplan dient ter uitoefening van het hoorrecht voorgelegd te worden aan verenigingen van gepensioneerden en verenigingen van gewezen deelnemers. Sociale partners dienen aan te geven wat zij doen met de inbreng van de betreffende verenigingen. In de onderhavige casus zijn de belangen van gepensioneerden in het transitieplan geadresseerd en gewogen. Dat neemt overigens niet weg dat partijen inhoudelijk verschillende inzichten kunnen hebben en uiteindelijk verschillende afwegingen maken.
Hierbij wil ik tevens van de gelegenheid gebruik maken om de sociale partners die nog geen transitieplan hebben vastgesteld, op te roepen in gesprek te gaan en te blijven met de verenigingen van gepensioneerden en verenigingen van gewezen deelnemers om er voor te zorgen dat ieders belangen in voldoende mate zijn geadresseerd en meegewogen.
Kunt u nagaan of gepensioneerden op de juiste wijze zijn betrokken bij het transitieplan? Zo ja, kunt u aangeven welke stappen er zijn gezet? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de sociale partners om het hoorrecht vorm te geven. De sociale partners in de Pensioenkamer die gaan over de wijziging van de pensioenregeling voor overheids- en onderwijswerknemers geven dan ook het hoorrecht voor die regeling vorm.
De stappen die sociale partners hebben gezet in het kader van het hoorrecht en de bijbehorende correspondentie zijn openbaar gemaakt en te raadplegen via de website van de Raad voor het Overheidspersoneel.2
Uit nadere inlichtingen die ik heb ingewonnen en berichten die mij onder andere via diverse media hebben bereikt, maak ik op dat de meeste verenigingen al voordat het concept-transitieplan gereed was hun inbreng hebben gegeven. Op het moment dat het concept-transitieplan gereed was, is er vervolgens een kennissessie georganiseerd met de betrokken hoorrechtverenigingen. Vervolgens hebben twee gespreksrondes plaatsgevonden tussen de verenigingen en de hoorrechtcommissie bestaande uit de betrokken sociale partners en is een dialoog gevoerd waarbij inhoudelijk is gediscussieerd. Ook is er op verzoek van de hoorrechtverenigingen uitgebreid schriftelijk informatie verstrekt. De sociale partners geven aan de ontvangen inbreng van de verenigingen te hebben meegewogen bij het finaliseren van het transitieplan. Zoals in het antwoord op vraag 3 aangegeven, hebben sociale partners aangegeven wat zij met de inbreng van de betreffende verenigingen hebben gedaan. Ook in het transitieplan geven sociale partners aan wat zij hebben gedaan met de oordelen die in het kader van het hoorrecht zijn uitgesproken over de voorgenomen keuzes en de verantwoording daarvan in het transitieplan.3
Welke risico’s zijn er volgens u verbonden aan het ontbreken van draagvlak vanuit gepensioneerden voor het transitieplan?
Draagvlak onder alle betrokken partijen is belangrijk. Een breder gedragen transitieplan zal in de volgende fases van uitwerking en communicatie naar pensioengerechtigden, deelnemers en gewezen deelnemers een stevigere basis geven. In het proces zijn meerdere waarborgen ingebouwd. Zo stelt het hoorrecht verenigingen van gepensioneerden en verenigingen van gewezen deelnemers in de gelegenheid een oordeel over het transitieplan van sociale partners te geven. Vervolgens wordt het transitieplan, na eventuele aanpassingen naar aanleiding van het hoorrecht, voorgelegd aan achterbannen van werkgevers en bonden. Daarna volgt het verzoek aan het pensioenfonds de opdracht te aanvaarden. In het daarop volgende traject zullen de werknemers, gepensioneerden en werkgevers opnieuw een rol spelen, bijvoorbeeld aan de hand van het versterkt adviesrecht van de verantwoordingsorganen van pensioenfondsen.
Bent u van mening dat informatie en berekeningen beschikbaar moeten zijn zodat organisaties van gepensioneerden een oordeel kunnen vormen en hun achterban kunnen informeren en betrekken? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het belangrijk dat er voldoende informatie en berekeningen beschikbaar zijn voor de beoordeling van de keuzes die sociale partners hebben gemaakt en in het transitieplan zijn beschreven en onderbouwd. Ik heb dan ook begrip voor het feit dat verenigingen van gepensioneerden deze informatie nodig hebben om zich goed te laten informeren en een oordeel te vormen. Het beoordelen en verantwoorden van de evenwichtigheid van de gevolgen van die keuzes en de transitie voor verschillende groepen, waaronder ook gepensioneerden, is belangrijk.
Een deel van informatie waarover deze verenigingen mogelijk willen beschikken, behoort wellicht bij de volgende fase, de implementatie- en communicatiefase en niet bij de arbeidsvoorwaardelijke fase. Na de arbeidsvoorwaardelijk fase volgt het verzoek aan het pensioenfonds de opdracht te aanvaarden en daarbij hoort nog een heel traject met nadere invulling, waaronder het opstellen van het implementatie- en communicatieplan door het pensioenfonds.
Ook in deze fase is opnieuw die brede evenwichtigheid een belangrijk thema. Het transitieplan wordt door pensioenuitvoerders als informatiebron gebruikt ten behoeve van het opstellen van het implementatieplan en de beoordeling in het kader van de opdrachtaanvaarding.
Kortom, ik ga er vanuit dat sociale partners, rekening houdend met hun verantwoordelijkheid, de verenigingen al die beschikbare informatie verstrekt die toeziet op hun rol in het hoorrecht met betrekking tot de gemaakte keuzes in het transitieplan.
De uitspraak van het gerechtshof Den Haag dat de Nederlandse Staat en twee drinkwaterbedrijven onrechtmatig handelen |
|
Bart van Kent , Don Ceder (CU), Mohammed Mohandis (PvdA), Marieke Koekkoek (D66), Marijke Synhaeve (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de rechter dat de Nederlandse Staat en twee drinkwaterbedrijven onrechtmatig handelen door niet al het redelijkerwijs mogelijke te doen om te voorkomen dat minderjarige kinderen in een situatie terechtkomen waarin zij niet voldoende toegang hebben tot drinkwater?1
Ja.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de rechter?
Het arrest vraagt om actie op twee gebieden.
Allereerst is het zaak dat gevolg wordt gegeven aan de rechterlijke bevelen aan de Staat en de gedaagde drinkwaterbedrijven om de door de rechter vastgestelde onrechtmatige situatie op te heffen. Dat betekent dat ten aanzien van huishoudens met kinderen bestaande afsluitingen wegens wanbetaling moeten worden opgeheven en nieuwe afsluitingen moeten worden voorkomen, dan wel dat in gevallen van afsluiting in elk geval hoeveelheden water moeten worden verstrekt die beantwoorden aan de richtlijnen van de Wereldgezondheids-organisatie (WHO) zoals die in het arrest worden aangehaald. Gelet op de aard en strekking van de rechterlijke bevelen hebben deze ook gevolgen voor de drinkwaterbedrijven die niet in de rechtszaak partij waren.
Ten tweede zal met belanghebbenden, waaronder de drinkwaterbedrijven, maar ook met VNG, de brancheorganisatie voor schuldhulpverlening NVVK, het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en andere stakeholders, op basis van de lijnen in het arrest moeten worden bezien op welke wijze de Regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers van drinkwater het beste kan worden aangepast. Daarvoor wordt ook ingezet op overleg met Defence for Children en het Nederlands Juristen Comité voor de Mensenrechten.
Welke maatregelen worden genomen om ervoor te zorgen dat huishoudens met kinderen per direct niet meer worden afgesloten van water?
De drinkwaterbedrijven Dunea en PWN (medegedaagden in de gerechtelijke procedure) hebben toegezegd huishoudens per direct niet meer af te sluiten wegens wanbetaling, totdat de incassotrajecten zijn aangepast op de uitspraak van het gerechtshof.
Het is wenselijk dat de overige drinkwaterbedrijven dit beleid volgen. Zij hebben hiertoe een brief ontvangen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat huishoudens met kinderen die nu afgesloten zijn weer worden aangesloten?
De drinkwaterbedrijven Dunea en PWN hebben toegezegd alle particuliere adressen langs te gaan die wegens wanbetaling zijn afgesloten:
Het is wenselijk dat de overige drinkwaterbedrijven dit beleid volgen. Zij zullen hiertoe een brief ontvangen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het belang van het kind als eerste overweging wordt meegenomen en inzichtelijk wordt gemaakt bij nieuw beleid?
Zie antwoord op vraag 2.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat drinkwaterbedrijven zo snel als mogelijk inzichtelijk hebben of er kinderen op een adres wonen?
In beginsel is het niet nodig dat drinkwaterbedrijven van alle aansluitingen weten of er minderjarige kinderen woonachtig zijn. Alleen in geval van dreigende afsluiting wegens wanbetaling is dit inzicht nodig. Voor de adressen die op dit moment zijn afgesloten wordt verwezen naar het antwoord op vraag 4.
Voor de langere termijn moet een wijze worden gevonden waarmee met grote zekerheid kan worden vastgesteld of er kinderen woonachtig zijn op een adres. In overleg met de VNG, de Nederlandse koepelorganisatie voor schuldhulpverlening NVVK en de drinkwaterbedrijven wordt bezien wat de mogelijkheden zijn en hoe we dit het beste kunnen vormgeven.
Gaat u in lijn met de met een brede Kamermeerderheid aangenomen motie Kat2 en in lijn met de uitspraak van de rechter een drinkwaterfonds oprichten? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet onderschrijft het belang van de toegang tot basisvoorzieningen voor huishoudens met kinderen. Met het oog op dit belang is door de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen de toezegging gedaan om te bezien welke mogelijkheden er zijn om kinderen beter te beschermen tegen de afsluiting van drinkwater. Er loopt nu een onderzoek naar de instrumenten die ingezet kunnen worden om kinderen beter te beschermen. Ook wordt in dit onderzoek gekeken naar de mogelijkheid om een drinkwaterfonds op te richten. Dit onderzoek bevindt zich in de eindfase en zal voor de zomer aan de Kamer worden toegestuurd, voorzien van een kabinetsreactie.
Gaat u de richtlijnen voor het afsluiten van water bij huishoudens aanpassen, in aanloop van de uitvoering van motie Kat, in lijn met de uitspraak en de met een brede Kamermeerderheid aangenomen motie Synhaeve cs.?3 Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
De motie Synhaeve verzoekt de Regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers van drinkwater aan te passen zodat deze minstens gelijkgetrokken wordt met Regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers van elektriciteit en gas. De laatst genoemde regeling is per 1 april 2023 aangepast. In de regeling afsluitbeleid voor energie zijn twee mogelijkheden opgenomen tot het uitwisselen van signalen van energieleverancier naar gemeente ten behoeve van schuldhulpverlening. Zo wordt er een vroegsignaal gestuurd na twee gemiste termijnbedragen of wanneer de betalingsachterstand aanmerkelijk hoger is geworden en is er een eindeleveringssignaal op het moment dat de leverancier overgaat tot ontbinding van het contract. De gemeente krijgt na dit laatste signaal nog vier weken de tijd om tot een hulpaanbod te komen alvorens de leverancier het contract opzegt en de netbeheerder tot afsluiting over dient te gaan. Door het sturen van twee signalen op verschillende momenten in het proces, kunnen gemeenten beter in positie worden gebracht om huishoudens met geldzorgen te ondersteunen.
Als vaste lastenpartner werken drinkwaterbedrijven nu reeds veelal samen met instanties ten behoeve van schuldhulpverlening om te voorkomen dat burgers in problematische schulden terecht komen.
Het ministerie zal onderzoeken welke onderdelen van de Regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers van elektriciteit en gas kunnen worden overgenomen in de Regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers van drinkwater. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 kan het arrest van het Hof aanleiding zijn om in overleg met alle betrokkenen de regeling verder aan te passen.
Gaat u in lijn met motie Synhaeve cs.[3] schuldhulpverlening voor deze huishoudens laagdrempeliger aanbieden? Zo ja, op welke manier en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
De motie verzocht de regering tevens om te bezien of het aanbieden van schuldhulpverlening voor deze huishoudens laagdrempeliger kan worden aangeboden, bijvoorbeeld door de inzet van maatschappelijk organisaties en sociale wijkteams. De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen heeft u over dit deel van de motie al geïnformeerd op 28 maart 2024.5
In hoeverre neemt u de uitspraak mee in het beleid van het afsluiten van huishoudens zonder kinderen van water, ondanks dat de uitspraak zich richt op kinderen? In hoeverre is het volledig afsluiten van water van ieder persoon in uw ogen in strijd met een waardig bestaansminimum?
Dit wordt meegenomen in de herbezinning op de regeling naar aanleiding van het arrest zoals aangegeven in vraag 2.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de mensenrechtenorganisaties die de zaak hebben aangespannen (het Nederlands Juristen Comite voor de Mensenrechten (NJCM) en Defence for Children), maar ook andere relevante organisaties zoals de drinkwaterbedrijven over vervolgstappen?
Ja. Zie ook het antwoord op vraag 2.
De financiële situatie van de gemeente Vlissingen |
|
Bart van Kent |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van Kassa van zaterdag 9 maart waarin de schrijnende situaties van inwoners van de gemeente Vlissingen worden geportretteerd?1
De verhalen die in de uitzending van Kassa van 9 maart 2024 naar voren kwamen, zijn aangrijpend om te horen. Het kabinet hecht aan het realiseren van bestaanszekerheid voor iedereen en beseft – zoals ook blijkt uit de betreffende uitzending – dat er nog belangrijke stappen te zetten zijn om dit in Nederland te borgen.
Dit kabinet heeft in 2022 de ambitie uitgesproken om de bestaande armoede- en schuldenproblematiek in Nederland stevig aan te pakken: een halvering van het aantal mensen in armoede in 2030 (t.o.v. 2015), een halvering van het aantal kinderen dat in armoede opgroeit in 2025 (t.o.v. 2015) en een halvering van het aantal huishoudens met problematische schulden in 2030. In de aanpak Geldzorgen, Armoede en Schulden werkt het kabinet samen met gemeenten, maatschappelijke organisaties, vrijwilligersorganisaties en ervaringsdeskundigen aan diverse maatregelen om deze doelstellingen te realiseren.
Het is niet aan mij om in te gaan op individuele casuïstiek bij Vlissingen, die behandeld werd in de Kassa-uitzending. Het is aan de gemeente Vlissingen om te bepalen hoe zij hiermee omgaat. Er is destijds bij de decentralisatie bewust voor gekozen om gemeenten in specifieke situaties maatwerk te laten leveren, in aanvulling op het landelijk vastgestelde sociaal minimum en hen hierbij beleidsvrijheid te geven, aangezien zij dicht bij de burger staan. Tegelijkertijd kan ongelijkheid in gelijke gevallen ongewenst zijn. Dit vraagstuk is ook door de Commissie sociaal minimum aangekaart. Zoals ook in de reactie op het rapport van de Commissie is vermeld, is het aan een volgend kabinet om hier verder keuzes in te maken.
Wat is uw reactie op de persoonlijke verhalen die in het item naar voren komen en de reactie van de burgemeester?
Zoals bij vraag 1 aangegeven, grijpen de persoonlijke verhalen mij aan. Uit de reactie van de gemeente Vlissingen blijkt dat zij het lokale minima- en armoedebeleid gaat herzien en dat zij werkt aan het actualiseren van het lokale beleidsplan. Hierin zal de gemeente afwegen om het recht op minimaregelingen te versoepelen, zodat meer huishoudens hier gebruik van kunnen maken. In algemene zin vertrouw ik erop dat de gemeente Vlissingen haar verantwoordelijkheid ten aanzien van de zorgplicht voor haar inwoners invult binnen de beleidsvrijheid die de gemeenten hierin is geboden.
Bent u het met de gemeente Vlissingen eens dat zij voldoen aan de zorgplicht? Hoe rijmt u dat met de verhalen die in de uitzending naar voren komen?
In het lopende artikel 12-traject van Vlissingen wordt conform artikel 12-beleid rekening gehouden met het voldoen aan wet- en regelgeving, haalbaarheid van bezuinigingen en mogelijke consequenties voor de burgers. Op basis daarvan heb ik niet het beeld dat Vlissingen haar zorgplicht niet nakomt.
Wat is uw reactie op de aanbeveling in het rapport van de inspecteur van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties waarin wordt voorgesteld de wachtlijsten in de zorg te laten toenemen?2
In het artikel 12-traject Vlissingen zijn op basis van onderzoek, onder meer bij andere gemeenten, vele mogelijke opties en maatregelen geïnventariseerd voor Vlissingen, waarmee de lasten in het sociaal domein beter beheerst zouden kunnen worden. Eén van die opties was om in te zetten op wachtlijsten, waarbij mensen meer zelf op zoek zouden gaan naar alternatieven. In het rapport van de inspecteur is echter te lezen dat ervoor gekozen is dat Vlissingen niet inzet op wachtlijsten als instrument. Er is dan ook geen sprake van een aanbeveling van de inspecteur op dit vlak; dit is enkel benoemd als één van de vele opties.
De artikel 12-inspecteur heeft een eigenstandige rol, waarbij hij samen met de gemeente beziet hoe de gemeente weer financieel op eigen benen kan staan. Uiteindelijk beslist de gemeente(raad) altijd zelf, hoe ze haar begroting weer sluitend wil krijgen. De inspecteur kijkt mee of een gemeente dat volgens de afspraken doet. Zijn bevindingen geeft hij weer in een jaarlijks inspectierapport. Dat is een advies aan de fondsbeheerders van het gemeentefonds (BZK en Financiën). Zij besluiten uiteindelijk over de hoogte van een extra uitkering aan de gemeente en de daaraan gekoppelde voorwaarden.
Bent u het ermee eens dat dit soort aanbevelingen ontoelaatbaar zijn en het niet van je postcode mag afhangen of iemand recht heeft op fatsoenlijke zorg- en inkomensvoorzieningen?
Zoals aangegeven bij vraag 4, is er geen sprake van een aanbeveling, maar is dit als één van de vele opties benoemd. Binnen de kaders van de wet- en regelgeving is het aan de gemeente om te bepalen hoe uitvoering wordt gegeven aan de zorg- en inkomensvoorzieningen. Het is inherent aan de keuze voor beleidsvrijheid van gemeenten, binnen de kaders van wet- en regelgeving, dat er dan ook verschillen (kunnen) ontstaan tussen gemeenten.
Wat vindt u ervan dat er door alle financiële bezuinigingen in Vlissingen ook regelingen voor kinderen zoals muziek- en zwemles zijn verdwenen of sterk afgebouwd?
Het kabinet vindt het belangrijk dat kinderen kunnen participeren, ook als ouders als gevolg van hun financiële situatie hun kinderen dit zelf niet kunnen bieden. Om deze reden heeft het kabinet de ambitie uitgesproken om kinderarmoede in 2025 te willen halveren. Gemeenten, en ook verschillende landelijke armoedefondsen, krijgen financiële middelen van het Rijk om kinderen uit gezinnen met een laag inkomen te ondersteunen, zodat zij zich kunnen ontwikkelen en kansrijk kunnen opgroeien. Via de armoedefondsen is het onder meer mogelijk om zwemles, een sportabonnement, een laptop voor onderwijsdoeleinden en een verjaardagspakket (vergoed) te krijgen.
Hiermee kunnen gemeenten hun inzet op kinderen met kindvoorzieningen vergroten en versterken. Ook ondersteunt het kabinet professionals en vrijwilligers rond kind en gezin actief bij het signaleren van en omgaan met kinderarmoede.
Navraag bij de gemeente Vlissingen leert dat de gemeente Vlissingen een aanbod kent van minimaregelingen waar in de basis huishoudens met een inkomen tot 110% van de bijstandsnorm gebruik van kunnen maken. Bij sommige regelingen ligt deze inkomensgrens hoger. Het Jeugdfonds, waarmee onder meer een tegemoetkoming in de kosten voor zwemles kan worden verkregen, kent een inkomensgrens van 120% van de bijstandsnorm. Naast een tegemoetkoming in de bovengenoemde specifieke kosten kent Vlissingen bijvoorbeeld ook de individuele inkomenstoeslag en studietoeslag. Van afbouw of het verdwijnen van deze regelingen is geen sprake. Daarnaast geeft de gemeente Vlissingen aan dat zij als gevolg van groeiende inkomensproblematiek van de laatste jaren sowieso al werkt aan een herziening van het lokaal armoedebeleid. Een mogelijkheid is dat bij deze herziening minimaregelingen (deels) worden verruimd en/of versoepeld, zodat meer huishoudens hier gebruik van kunnen maken.
Vindt u dat ieder kind recht heeft op zwemles, en zeker een kind dat opgroeit in een gemeente omringt door water?
Het kabinet ziet, net als u, de meerwaarde van zwemles voor kinderen. Op verschillende manieren wordt gestimuleerd dat ook kinderen van ouders met een laag inkomen op zwemles kunnen. Gemeenten spelen hier een rol in, bijvoorbeeld via hun minimabeleid, maar het komt ook voor dat men dit via schoolzwemmen mede mogelijk maakt. De rol van gemeenten is hierin echter niet exclusief. Verschillende armoedefondsen krijgen subsidie om kinderen mee te laten doen.
De gemeente Vlissingen heeft aangegeven dat er twee zwemscholen zijn waar kinderen zwemlessen kunnen volgen. Ouders met een laag inkomen kunnen via de uitvoeringsorganisatie Orionis Walcheren een tegemoetkoming in de kosten van zwemlessen voor hun kinderen aanvragen bij het Jeugdfonds Sport & Cultuur. Voor deze regeling geldt een inkomensgrens van 120% van de bijstandsnorm.
Gemeenten zijn nu niet wettelijk verplicht om zwemles mogelijk te maken; dit is een besluit dat de gemeenten nemen binnen de lokale context.
Bent u het ermee eens dat de inkomens van inwoners van een gemeente nooit onder het sociaal minimum mogen zakken, ook niet als een gemeente een Artikel 12-gemeente is?
Het is van groot belang dat mensen bestaanszekerheid kennen. Dit is een verantwoordelijkheid van de rijksoverheid. Het kabinet heeft daarom, naar aanleiding van het advies van de Commissie sociaal minimum, eerste stappen gezet om het sociaal minimum toereikend te maken. Hiermee is de bestaanszekerheid van mensen verbeterd, maar het kabinet is zich ervan bewust dat de maatregelen er nog niet altijd voor zorgen dat iedere inwoner voldoende heeft om van te leven.
Gemeenten leveren op verschillende wijzen een bijdrage aan bestaanszekerheid voor hun inwoners. Dit doen zij met name door het verstrekken van bijstandsuitkeringen. Hierbij zijn zij gebonden aan regelgeving, waarmee geborgd is dat voor iedere Nederlander dezelfde criteria gelden. Dit vormt daarmee de basis. Gemeenten hebben hierin geen beleidsvrijheid. Gemeenten verstrekken daarnaast individuele bijzondere bijstand. Hierin is sprake van maatwerk; elke situatie dient op zichzelf beoordeeld te worden. Binnen het gemeentelijk minimabeleid hebben gemeenten meer beleidsvrijheid.
Wat vindt u van het voorstel van de SP om een basisafspraak te maken waarin wordt gesteld dat het zorg- en inkomensbeleid van gemeenten altijd op peil blijft ondanks de financiële situatie van de gemeente?
Alle gemeenten, dus ook gemeenten met financiële problemen, moeten voldoen aan de vereisten van de wet- en regelgeving op het vlak van zorg- en inkomensvoorzieningen. Dit betekent echter niet dat er geen bezuinigingen zijn te realiseren. Het is ook niet zo dat alle gemeenten hetzelfde beleid voeren ten aanzien van zorg- en inkomensvoorzieningen. De Commissie sociaal minimum constateerde verschillen tussen gemeenten, en de gevolgen daarvan voor inwoners. Deze vormen een belangrijk punt van aandacht. Hoe hiermee om te gaan, is een grote vraag waar zorgvuldig naar gekeken moet worden, en waar potentieel grote consequenties aan verbonden zijn voor de verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk en gemeenten. Dit is om deze redenen aan een nieuw kabinet. Er is destijds bij de decentralisatie bewust voor gekozen om gemeenten in specifieke situaties maatwerk te kunnen laten leveren, in aanvulling op het landelijk vastgestelde sociaal minimum, en hen hierbij beleidsvrijheid te geven, aangezien zij dicht bij de burger staan. Besluitvorming hierover vindt in de gemeenteraad plaats.
Ik ben dan ook geen voorstander om bij artikel 12 bepaalde beleidsterreinen, zoals de zorg en ondersteuning, geheel uit te sluiten van bezuinigingen of aanpassingen, daar een groot deel van deze taken ook onder de reikwijdte van de (individuele) beleidsruimte van gemeenten vallen. De aanvullende uitkering via artikel 12 wordt immers verstrekt ten laste van het Gemeentefonds, ofwel ten laste van de collectiviteit van de Nederlandse gemeenten. Het artikel 12-stelsel is dan ook gebaseerd op solidariteit tussen de gemeenten. Dit zou ernstig onder druk komen te staan als er bij de zorg geen maatregelen zouden kunnen worden genomen en daardoor de artikel 12-status onnodig langer duurt en de aanvullende uitkering veel hoger uitvalt.
Kunt u ingaan op de gevolgen die de bezuiniging van drie miljard bij gemeenten gaan hebben op zorg- en inkomensbeleid?
In zijn algemeenheid geldt dat de gemeenteraden vrij zijn in de besteding van de middelen uit het Gemeentefonds. Het valt dan ook niet te zeggen wat de implicaties van de beschikbare budgettaire middelen op lokaal niveau zijn. Dergelijke keuzes worden gemaakt door de gemeenteraad.
Het kabinet heeft in samenspraak met de koepels van de medeoverheden besloten om de oploop van de opschalingskorting te schrappen vanaf 2026 en tegelijkertijd de nieuwe financieringssystematiek op basis van bbp vervroegd vanaf 2024 in te voeren. Het doel hiervan is een stabiele(re) financiering en meer autonomie voor medeoverheden. Gemeenten en provincies worden incidenteel grotendeels gecompenseerd voor de overgang naar de nieuwe bbp-systematiek. Het schrappen van de opschalingskorting resulteert in een plus van 675 miljoen voor gemeenten en een plus van ruim 40 miljoen voor provincies.
Ook is gesproken over een gedeelde verantwoordelijkheid om aan de balans tussen ambities, taken, middelen en uitvoeringskracht te werken. Zo gaan Rijk en gemeenten gezamenlijk werken om de beheersbaarheid van de uitgaven in relatie tot de wettelijke zorgtaken van de Wmo 2015 te borgen.
Kunt u garanderen dat door de voorgestelde bezuinigingsmaatregel geen inwoners met een zorg- of inkomensbehoefte in de knel zal komen? Kunt u deze vraag met ja of nee beantwoorden?
Zoals aangegeven, is het binnen de kaders van de wet- en regelgeving aan een gemeente zelf om een afweging te maken over de zorg- en inkomensvoorzieningen.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Olievervuiling op Bonaire |
|
Bart van Kent |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Christianne van der Wal (minister zonder portefeuille landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (VVD), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de berichten over olievervuiling aan de kust van Bonaire?1 2
Een dergelijk incident heeft grote impact voor een prachtig stukje Nederland. Dat geldt voor de inwoners, het bestuur, de crisisorganisatie maar ook voor de natuur en biodiversiteit. Ik betreur de gevolgen voor alle getroffenen in welke zin dan ook en heb begrip voor de zorgen die leven op Bonaire. Het Kabinet ondersteunt het Openbaar Lichaam Bonaire (OLB) waar mogelijk bij de bestrijding van de verontreiniging, zowel gedurende als na de crisisfase.
Kunt u de Kamer informeren over de ontstane milieu en natuurschade op Bonaire?
Zoals beschreven in de informerende brief [IENW/BSK-2024/83781] aan de vaste Commissie voor Koninkrijksrelaties lijkt de impact op de natuur en biodiversiteit vooralsnog beperkt. De exacte en lange termijn schade aan de natuur is op dit moment nog niet vast te stellen.
Welke maatregelen zijn reeds genomen om het onderwatermilieu, de kustnatuur en bewoners te beschermen tegen de olievervuiling en welke aanvullende maatregelen gaat u nemen?
In de eerder genoemde informerende brief staan zowel de preventief als correctief genomen maatregelen beschreven waaronder de ondersteuning van militairen. Daarnaast is beschreven hoe de monitoring vanuit de lucht en via satellieten voortgezet wordt. Afgaande op de verantwoordelijken ter plaatse is de situatie onder controle en zijn nadere maatregelen op dit moment niet nodig.
Hoe schat u de risico’s op gezondheidsschade en sterfte in voor mens en dier?
Het risico op gezondheidseffecten voor de mens wordt als klein ingeschat en ook de impact op de natuur en biodiversiteit lijkt vooralsnog beperkt. De exacte en lange termijn schade aan de natuur is op dit moment nog niet bekend. Er is door het Openbaar Lichaam Bonaire aan de lokale natuurorganisaties gevraagd naar de verwachtingen van de lange termijn gevolgen op de natuur in relatie tot de olievervuiling.
Klopt het dat de olie afkomstig is uit het verlaten tankschip Gulfstream?
Die kans is aannemelijk. Het is echter op dit moment niet uit te sluiten dat de substantie afkomstig is uit een andere bron. Er zijn geen feiten die stellig onderbouwen dat het uit de Gulfstream komt. Resultaten vanuit het laboratoriumonderzoek moeten daar duidelijkheid over geven. Die resultaten zijn nog niet bekend.
Wat kunt u doen om de veroorzaker van de ontstane schade aansprakelijk te stellen en de ecologische aantasting als gevolg van dit ongeluk voor de langere termijn in kaart te brengen?
Er wordt bezien of er mogelijkheden zijn om schade te kunnen verhalen. Op dit moment ontbreekt het daarvoor nog aan voldoende informatie. Zo is de eigenaar van het schip nog niet achterhaald, mede omdat de sleepboot «Solo Creed» direct na het ontstaan van de lekkage is verdwenen.
De exacte en lange termijn schade aan de natuur is op dit moment nog niet bekend. Er is door het Openbaar Lichaam Bonaire aan de lokale natuurorganisaties gevraagd naar de verwachtingen van de lange termijn gevolgen op de natuur in relatie tot de olievervuiling.
Misgelopen lijfrentepolis of pensioen in Radar uitzending |
|
Bart van Kent |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Bent u op de hoogte van de problematiek rond misgelopen lijfrentepolis en pensioen, zoals besproken in het Radar-programma van maandag 26 februari 2024?1
Ja.
Wist u dat de overdracht tussen banken en verzekeraars in de praktijk veel te lang duurt en dat daardoor consumenten vele euro’s mislopen?
Voor het overdragen van fiscaal gefaciliteerde producten, zoals lijfrentepolissen of pensioenkapitaal, bestaat het Protocol Stroomlijning Kapitaaloverdrachten (PSK). Dit zijn werkafspraken tussen financiële instellingen om de waardeoverdracht van verschillende fiscaal gefaciliteerde producten zonder fiscale consequenties te regelen. Zo is onder andere afgesproken dat de overdragende partij ervoor zorgt dat de betaling binnen veertien dagen plaatsvindt.2
Ik heb kennis genomen van de Radar-uitzending waarin de overdrachtstijd tussen verzekeraars en banken aan bod komt. Naar aanleiding hiervan heb ik bij De Nederlandsche Bank (DNB), de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid) gevraagd in hoeverre zij deze signalen herkennen. DNB en AFM hebben geen soortgelijke signalen ontvangen van consumenten. Kifid geeft aan dat er sprake is van een beperkt aantal klachten over dit onderwerp. Daarbij geeft Kifid aan van mening te zijn dat het PSK bijdraagt aan het vinden van oplossingen in het geval van een (te) trage waardeoverdracht van kapitaal. Gelet hierop vind ik het huidige zelfregulerende beleidsinstrument van het PSK voor nu voldoende. Wel heb ik van het Verbond van Verzekeraars en de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) begrepen dat zij kijken naar mogelijke verbeteringen in de zelfregulering van het PSK. Ik zal in contact treden met deze partijen om te monitoren in hoeverre hier opvolging aan wordt gegeven.
Wat gaat u hiertegen doen? Vindt u ook dat dit soort schandalige praktijken door banken en verzekeraars moet worden bestreden?
Zie antwoord vraag 2.
Wie moet er toezicht houden op deze slechtlopende overdrachten door banken en verzekeraars?
Het PSK is een zelfregulerend beleidsinstrument. Dat betekent dat er geen afdwingbare verplichting bestaat en dat er tevens geen wettelijke grondslag is voor toezichthouders om te controleren op naleving van deze bepalingen, zoals de overdrachtstermijnen die genoemd zijn in het PSK.
Vindt u ook dat de termijn van overdracht zoals genoemd in het Protocol Stroomlijning Kapitaaloverdrachten van vier naar zes weken moet veranderen?
In het PSK wordt geen termijn van vier weken genoemd. Wel wordt een termijn genoemd van twee weken waarbinnen de overdragende financiële instelling zorg moet dragen voor de uitbetaling van de overdrachtswaarde en verzending van het PSK-formulier aan de ontvangende instelling. Een verlenging van deze termijn zou juist nadelig uitwerken voor consumenten, omdat de overdacht van kapitaal dan langer zal duren.
Een termijn van vier weken komt wel aan bod in de betreffende Radar-uitzending. Het gaat daarbij om de tijd dat een productaanbod aan de consument stand houdt. Het verlengen van die termijn zou wel in het belang van de betreffende consument zijn. Daarmee neemt het risico af dat een kapitaaloverdracht langer duurt dan het initiële (voor de consument gunstiger) aanbod. Ik interpreteer deze vraag dan ook als een verzoek om de duur van het productaanbod te verlengen.
Hoe lang een productaanbod precies geldig is, maakt onderdeel uit van de productvoorwaarden van individuele financiële ondernemingen. Het is dan ook primair aan de ondernemingen om te bepalen hoe snel hun aanbod vervalt. Hierbij maken zij een eigen afweging tussen onder meer de belangen van de consument en de hogere risico’s en kosten als gevolg van een langere aanbodperiode. Ik vind het niet aan de overheid om deze productvoorwaarden bindend voor te schrijven.
Kunt u pleiten voor een veilige online omgeving bij overdracht van pensioen of lijfrentepolis? Hoe gaat u dit doen?
Ik vind het uiteraard wenselijk als de overdracht van fiscaal gefaciliteerd kapitaal tijdig plaatsvindt. Een verzending van het PSK-formulier per post kan mogelijk vertragend werken. Er zijn echter meerdere mogelijkheden om het formulier digitaal te verstrekken, waarvan een gezamenlijke online omgeving voor alle financiële instellingen er slechts één is. Er zijn bijvoorbeeld financiële instellingen die nu al gebruik maken van een eigen onlineomgeving om de kapitaaloverdracht te faciliteren, andere gebruiken aangetekende emailverzending.
De NVB en het Verbond van Verzekeraars, als opstellers van het PSK, erkennen dat een digitale verzending de voorkeur heeft boven verzending per post. Ik heb van hen vernomen dat zij de deelnemers aan het PSK voortaan oproepen om een digitaal proces te gebruiken. De financiële ondernemingen mogen daarbij zelf bepalen op welke wijze zij hier gehoor aan geven, omdat het een bedrijfseigen proces van de ondernemingen betreft.
Ik onderschrijf de oproep aan de deelnemers van het PSK om een digitaal proces te hanteren voor de kapitaaloverdracht. Ik zal in contact blijven met de NVB en het Verbond van Verzekeraars om te monitoren in welke mate hieraan opvolging wordt gegeven.
Kan de Autoriteit Persoonsgegevens hier op toezien?
Bij iedere vorm van verwerking van persoonsgegevens moet worden voldaan aan de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Deze wetgeving zal geen belemmering vormen in de zin dat het een onlineomgeving onmogelijk maakt, zolang de financiële instellingen een werkwijze hanteren die voldoet aan de AVG. Dit geldt overigens zowel bij de huidige processen, waaronder het gebruik van een eigen onlineomgeving door individuele financiële instellingen, alsook bij een potentiële gedeelde onlineomgeving. In al deze situaties is er dus een rol voor de Autoriteit Persoonsgegevens, die als toezichthouder is belast met de controle op de naleving van deze wetgeving.
Is de Algemene Verordening Persoonsgegevens een belemmering voor een online omgeving voor overdracht van pensioen of lijfrente, zoals het Verbond van Verzekeraars reageerde op een dergelijk voorstel?
Zie antwoord vraag 7.
De chaos bij busvervoerder EBS |
|
Bart van Kent |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het nieuws dat busvervoersbedrijf EBS van plan is om per april tien procent van de ritten te schrappen in haar vervoersgebieden in Flevoland, Gelderland en Overijssel?1 2 3 4
Ik ben op de hoogte van de berichtgeving over de geschrapte ritten in de concessie IJssel-Vecht. Het aanbod van betrouwbaar openbaar vervoer voor de reiziger is voor mij van belang. Ook voor de provincies staat het belang van de reiziger voorop. Die moet kunnen vertrouwen op het ov. Daarnaast is het ook belangrijk dat het ov-personeel in staat is om het werk goed uit te kunnen voeren.
De concessieverleners hebben besloten dat de dienstregeling tijdelijk afgeschaald moet worden. Zij hebben liever een afgeschaalde, maar betrouwbare dienstregeling dan de oorspronkelijke dienstregeling met te veel risico op ongeplande rituitval. De concessieverleners hebben toestemming gegeven voor een aangepaste dienstregeling die is afgestemd op de hoeveelheid beschikbaar personeel. Deze dienstregeling start op 14 april. EBS heeft kaders ontvangen voor deze dienstregeling zodat de ov-bereikbaarheid van het gebied goed geborgd is. De aangepaste dienstregeling bevat ongeveer 8% minder dienstregelingsuren dan die van december 2023.
Wat is uw reactie op de problemen die EBS heeft met haar vervoer in Noord-Holland?5
Ik ben op de hoogte van de situatie in de concessie Zaanstreek-Waterland. De Vervoerregio Amsterdam (VRA) is als opdrachtgever verantwoordelijk voor het aanbod van het busvervoer. Vlak na de start van de concessie bleek dat de rituitval ver boven de norm lag, er problemen waren met betrekking tot de reisinformatie en er in mindere mate een tekort aan materieel was.
Naar aanleiding hiervan is er door de Vervoerregio een verbeterplan geëist van EBS. Als onderdeel van het verbeterplan heeft EBS ervoor gekozen om met een aangepaste dienstregeling te rijden om de reiziger meer betrouwbaarheid te bieden. De Vervoerregio heeft in reactie daarop aangegeven géén ontheffing te verlenen voor de aanpassingen aan de dienstregeling zoals opgenomen in het verbeterplan omdat de reiziger zo snel mogelijk moet kunnen rekenen op een betrouwbare én volwaardige dienstregeling.6 EBS rijdt echter wel volgens de ingediende dienstregeling. Dat de Vervoerregio hier niet mee instemt, betekent onder andere dat EBS geen subsidie ontvangt voor de ritten die ze niet rijden. Daarnaast houdt de Vervoerregio de mogelijkheid om te sturen op de naleving van dat wat oorspronkelijk door EBS geboden is. De Vervoerregio en EBS werken samen om terug te keren naar een volledige dienstregeling en om de betrouwbaarheid voor de reiziger in de tussentijd zo hoog mogelijk te houden.
Sinds de invoering van de wijziging van de dienstregeling is er steeds meer verbetering ten aanzien van de dienstuitvoering van EBS in de concessie Zaanstreek-Waterland. Het percentage ongeplande rituitval is flink omlaaggegaan en de punctualiteit is verbeterd. Wel vallen er nog steeds ongepland ritten uit. Het aantal ritten dat ongepland uitvalt, is aanzienlijk minder dan eerder het geval was. De laatste weken is gemiddeld nog 0 tot 2 op de 100 bussen uitgevallen.
Klopt het dat 25 procent van de ritten en het materieel op dit moment uitvallen?
Het percentage ritten dat uitvalt, ligt ver beneden de 25%. De meeste rituitval in IJssel-Vecht wordt veroorzaakt door personeelstekort. De uitval lag begin dit jaar tussen de 5% en 6,5% voor de gehele concessie. In Flevoland was de rituitval aanmerkelijk hoger, omdat daar het personeelstekort groter is. Hier was de rituitval in het begin van het jaar tussen de 11% en 13%.
Na de start van de concessie IJssel-Vecht in Flevoland in december 2023 (de concessiedelen Gelderland en Overijssel zijn al in december 2022 gestart) zijn er een aantal (elektrische) storingen geweest vanwege een korte vorstperiode. Op dit moment is er nagenoeg geen rituitval als gevolg van materieelstoringen.
In Zaanstreek-Waterland zijn de uitvalcijfers altijd lager geweest, ook tijdens de uitvoering van de oorspronkelijke dienstregeling. Voordat de dienstregeling is afgeschaald viel gemiddeld 8,5% van de ritten uit. Vanaf de (gedeeltelijke) aanpassing van de dienstregeling op 8 januari was de rituitval van 4,5% in januari, 3,9% in februari en in maart is er een verdere verbetering zichtbaar.
Kunt u per vervoersgebied aangeven welke problemen EBS heeft met technische mankementen aan bussen en laadinfrastructuur, rituitval en personeelstekorten?
Voor IJssel-Vecht zijn de mankementen aan de bussen verholpen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 zijn er enkel problemen geweest gedurende een korte vorstperiode, samenhangend met verminderde batterijprestaties tijdens koude periodes. EBS geeft aan te onderzoeken hoe dit in de toekomst kan worden voorkomen. Er zijn bij de overgang van de concessie aanloopproblemen geweest bij het gebruik van de laadinfrastructuur. Deze hebben geen structurele aard.
In Zaanstreek-Waterland is de levering van de nieuwe ZE-bussen vertraagd. Hierdoor wordt er noodgedwongen door EBS gereden met oud dieselmaterieel. Dit materieel heeft enkele mankementen vertoond. Hierop is door de Regioraad, de vertegenwoordiging van de gemeente in de Vervoersregio, verzocht om een technische audit van de bussen. Hierbij werd bij een aantal bussen mankementen geconstateerd. Deze mankementen zijn inmiddels door EBS opgelost. Feit blijft dat de bussen behoorlijk oud zijn en door de ouderdom eerder technische gebreken vertonen. Dit leidt ertoe dat er soms rituitval is die te wijten is aan materieel. EBS probeert dit op te vangen door een grote technische reserve achter de hand te houden.
Voor beide concessies geldt dat het personeelstekort de hoofdoorzaak is voor de rituitval. Er wordt op dit moment door EBS hard gewerkt aan het werven van nieuw personeel. EBS geeft aan hierbij succes te hebben. Er is op dit moment een behoorlijk aantal nieuwe personeelsleden in (afwachting van) de opleiding voor het D-rijbewijs en Code95 (een aanvullende opleiding voor buschauffeurs). Voor Zaanstreek-Waterland zijn er inmiddels zoveel mensen ingestroomd dat de formatie voor de huidige dienstregeling op peil is. Voor IJssel-Vecht is dat voor de dienstregeling die vanaf 14 april geldt ook het geval.
Welke gevolgen hebben de technische problemen met het rijdend materieel gehad voor de buschauffeurs?
EBS geeft aan dat er vrijwel geen ziekteverzuim is dat herleidbaar is naar problemen met het materieel.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat EBS zo snel mogelijk weer haar volledige dienstregelingen gaat rijden?
De decentrale ov-autoriteiten zijn als concessieverleners bevoegd om de afspraken die in concessies worden gemaakt met vervoerders te wijzigen dan wel te handhaven. In de concessie IJssel-Vecht zijn met EBS afspraken gemaakt over het oplossen van de problemen. EBS krijgt de gelegenheid om meer chauffeurs te werven. Vanaf medio december verwachten de provincies dat EBS weer de volledige dienstregeling rijdt. Er zijn afspraken gemaakt over geregelde voortgangsrapportages tussen de concessieverleners en EBS. De concessieverleners beraden zich nog over het opleggen van boetes.
Hoewel de Vervoerregio Amsterdam niet heeft ingestemd met het door EBS voorgestelde verbeterplan, worden er wel doorlopende gesprekken gevoerd tussen de Vervoerregio en EBS over verbeteringen waarbij wordt teruggekeerd naar de oorspronkelijke dienstregeling. Hierover wordt wekelijks een voortgangsrapportage gegeven. Ook krijgt de Vervoerregio wekelijks een aparte update met betrekking tot de invulling van de diensten en eventuele bijzonderheden. Aan de hand van de rapportages en de gesprekken kijkt de Vervoerregio, samen met EBS, naar de mogelijkheden om de dienstregeling weer uit te breiden. Hierbij is de belangrijkste factor het personeelsbestand.
Gaat u onderzoek instellen naar de klachten die de personeelsleden en vakbonden hebben over het functioneren van EBS? Zo ja, kunt u hierbij borgen dat medewerkers anoniem hun ervaringen kwijt kunnen?
Ik ben niet bevoegd om te interveniëren in de concessierelatie tussen decentrale ov-autoriteiten en EBS en heb er vertrouwen in dat de decentrale overheden voldoende in staat zijn om te zorgen voor voldoende en betrouwbaar openbaar vervoer.
Als stelselverantwoordelijke bewindspersoon voer ik wel gesprekken met alle betrokken partijen over de ontwikkelingen in het openbaar vervoer, waaronder ook met medewerkers in het openbaar vervoer en met vertegenwoordigers van de vakbonden die hen vertegenwoordigen. Daarnaast heb ik regelmatig overleg in het NOVB met de decentrale overheden en vervoerders. Ik zal in die overleggen ook aandacht blijven vragen aan het zorgdragen voor de instroom van voldoende personeel zodat dienstregelingen niet tijdelijk afgeschaald hoeven te worden en de werkdruk en het ziekteverzuim beheersbaar blijven.
Deelt u de mening dat openbaar aanbesteden heeft geleid tot verslechtering van het streekvervoer? Zo ja, welke alternatieven ziet u hiervoor?
Ik deel deze mening niet. Zowel in concessies die zijn aanbesteed als die zijn inbesteed, zie ik momenteel de gevolgen van personeelskrapte. Ondanks de mogelijkheid dat zich bij concessiewisselingen aanloopproblemen voordoen blijkt uit onderzoek daarnaast dat aanbestedingen in het (regionaal) ov in de afgelopen 20 jaar in Nederland hebben geleid tot meer en beter ov.7
Kunt u samen met de verantwoordelijke provincies kijken naar de mogelijkheden om de concessies over te nemen in eigen beheer?
Op basis van de Wet personenvervoer 2000 kunnen de provincies hun vervoerconcessies niet inbesteden aan een eigen provinciaal vervoersbedrijf. Daarvoor moet de wet gewijzigd worden. Op 10 januari jl. heb ik de Tweede Kamer per brief8 hierover geïnformeerd naar aanleiding van door de fracties van de SP, GroenLinks-PvdA, CDA en CU ingediende moties.
Zoals ik in mijn brief schreef, is de verplichting tot openbaar aanbesteden – naast decentralisatie van regionaal ov – in 2006 geïntroduceerd om een kwaliteitsverbetering in het ov te bereiken.9 Onderzoek uit 2020 laat zien dat de prestaties in het openbaarvervoer sindsdien zijn toegenomen en de reiziger een beduidend beter ov-aanbod heeft dan voor de invoering van de Wp2000.10
Op dit moment staan de decentrale overheden voor lastige keuzes om hun concessies weer in balans te brengen als gevolg van veranderde reizigerspatronen na corona, inflatie en personeelstekorten. Dit is breed te zien voor zowel aanbestede als inbestede concessies. Hierbij moet ook in ogenschouw genomen worden dat het oprichten van een provinciaal vervoersbedrijf een ingrijpende en kostbare organisatorische verandering is.
Op dit moment zie ik geen aanleiding om samen te kijken naar de mogelijkheden om concessies meer in eigen beheer te nemen. Ik heb geen signalen ontvangen vanuit provinciebesturen dat zij de concrete wens hebben om een eigen vervoerbedrijf op te richten. Wel kijken enkele fracties in provinciale staten van de provincies Overijssel en Limburg met interesse naar het initiatiefwetsvoorstel van Kamerlid De Hoop wat zou moeten regelen dat het oprichten van provinciale vervoerbedrijven mogelijk wordt. De provincie Limburg heeft aangekondigd pas na de aanname van het initiatiefwetsvoorstel een onderzoek te willen doen naar de kansen en bedreigingen van een eigen vervoersbedrijf.
Wat gaat u ondernemen om afgehaakte reizigers in deze vervoersgebieden terug te winnen voor het reizen per openbaar vervoer?
Het is van belang dat de personeelskrapte zo min mogelijk voelbaar is voor de reiziger. Hierbij is het bieden van een betrouwbaar vervoersaanbod het meest van belang. Alhoewel het afschalen van dienstregelingen in vervoersregio’s een pijnlijke beslissing is, is dit de meest optimale manier om met deze noodgedwongen uitval om te gaan.
Ik zet mij in het Nationaal Openbaar Vervoerberaad (NOVB) in om tot een sector brede aanpak te komen voor de personeelskrapte. Ik spreek daarom met decentrale overheden en vervoersbedrijven over de aanpak die zij hebben voor de personeelskrapte en hoe een sector brede aanpak eruit zou kunnen zien.
Als onderdeel van deze gesprekken heb ik de afgelopen maand ook gesproken met ov-personeel dat recent is overgestapt uit een andere sector om beter inzicht te krijgen in de goede en minder goede kanten van het werk in de ov-sector. Daarnaast heb ik een gesprek gevoerd met de vakbonden over de aanpak van de personeelskrapte.
Daarnaast is de afgelopen begrotingsbehandeling € 300 mln. structureel beschikbaar gemaakt voor het voorkomen van de voorziene prijsstijgingen in het regionaal openbaar vervoer en voor het structureel verbeteren van de beschikbaarheid van het regionaal openbaar vervoer. Dit stelt de provincies en vervoerregio’s in staat om maatregelen te nemen die de beschikbaarheid en kwaliteit van het openbaar vervoer verbeteren en er daarmee aan bijdragen dat de reizigers weer sneller teruggewonnen kunnen worden voor het openbaar vervoer.
De uitzending van Pointer rond geluidsnormen op de werkvloer |
|
Bart van Kent |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van Pointer van 15 februari 2024 waarin blijkt dat op veel werkplekken, waaronder gymzalen, geluidsnormen voor veilig werken worden overtreden?1
Ik vind het belangrijk dat te allen tijde wordt voorkomen dat mensen gezondheidsschade oplopen door hun werk. Iedereen heeft het recht om veilig en gezond te kunnen werken. Dat is op grond van artikel 3 van de Arbowet primair de verantwoordelijkheid van werkgevers.
De verplichting tot het voorkomen van gehoorschade is geregeld in artikel 6.8 van het Arbobesluit. Onderdelen van dit artikel zijn aangemerkt als zware overtredingen2. In dat geval moet de Nederlandse Arbeidsinspectie direct een boete opleggen aan de werkgever en kan niet worden volstaan met een waarschuwing. Dat onderstreept het belang van maatregelen door werkgevers om hun personeel te beschermen tegen de schadelijke effecten van het geluid in bijvoorbeeld gymzalen.
Hoeveel van de door de Nederlandse Arbeidsinspectie geconstateerde overtredingen hadden er de afgelopen vijf jaar betrekking op blootstelling aan geluid boven de norm?
Ik geef een toelichting op hoe de Nederlandse Arbeidsinspectie werkt. De Arbeidsinspectie werkt risicogericht. Daarbij geeft zij voorrang aan het uitvoeren van inspecties op terreinen waar de risico's het grootst zijn. Er zijn veel werkzaamheden die tot gezondheidsschade kunnen leiden. De Arbeidsinspectie gebruikt data en informatie uit in- en externe bronnen in haar risicoanalyses om onderbouwde en doordachte keuzes te maken voor de aan te pakken arbeidsrisico’s en de daarbij passende interventies. De meeste gezondheidsschade komt door drie grote boosdoeners: psychosociale arbeidsbelasting, fysieke belasting en blootstelling aan gevaarlijke stoffen.3 Daarom besteedt de Arbeidsinspectie juist hier aandacht aan met specifieke programma’s.4 Het risico op gezondheidsschade door geluid komt als relatief minder prioritair uit die risicoanalyses naar voren. De Arbeidsinspectie controleert daarom doorgaans niet actief op gezondheidsschade door geluid of lawaai.
Bij inspecties op het gebied van arbeidsomstandigheden neemt de Arbeidsinspectie risico op gezondheidsschade door geluid wel mee in de inspectie, ook al is dat niet de aanleiding van de inspectie. In de afgelopen vijf jaar zijn ruim 80 overtredingen geconstateerd die te maken hadden met blootstelling aan geluid boven de norm. Deze overtredingen zijn geconstateerd tijdens inspecties die zijn uitgevoerd naar aanleiding van een melding, het zogeheten reactief toezicht. Dit betreft in de meeste gevallen meldingen die om een andere reden zijn gedaan, zoals een arbeidsongeval.
Bij die inspecties wijzen de inspecteurs van de Arbeidsinspectie op de blootstelling aan geluid en geven zij aan dat dit risico in de Risico-Inventarisatie & -Evaluatie (RI&E) opgenomen dient te worden.
Hoeveel van de werkgevers waarbij deze overtredingen zijn geconstateerd hadden een kloppende risico-inventarisatie & -evaluatie (RI&E) waarin duidelijke en juiste aanwijzingen over werken met geluid stonden?
In het antwoord op vraag 2 is aangegeven dat de Arbeidsinspectie overtredingen geconstateerde tijdens inspecties die zijn uitgevoerd naar aanleiding van een melding, die in de meeste gevallen niet over werken met (mogelijk te veel) geluid ging. Bij die reactieve inspecties inspecteert de Arbeidsinspectie primair op het onderwerp waar de melding over gaat. Daarover maakt de inspecteur een rapport van bevindingen op. De Arbeidsinspectie registreert niet in welke mate de risico’s omtrent geluid adequaat vastgesteld zijn in de RI&E.
Hoe vaak zijn er in de afgelopen vijf jaar controles in gymzalen uitgevoerd door de Nederlandse Arbeidsinspectie?
De Arbeidsinspectie registreert de meldingen onder zogenaamde SBI-codes, die zijn gekoppeld aan de sectoren zoals deze bij de Kamer van Koophandel geregistreerd staan. Gymzalen vallen onder de groep sporthallen, sportzalen en gymzalen geregistreerd. De Arbeidsinspectie heeft dus geen aparte registratie van gymzalen als inspectielocatie. De hieronder genoemde cijfers betreffen waarschijnlijk dus meer typen locaties dan enkel gymzalen. De Arbeidsinspectie heeft ook een handmatige zoekslag met een aantal specifieke zoektermen gemaakt. Gymzalen vallen namelijk niet altijd onder voornoemde SBI-code maar worden in sommige gevallen ook onder scholen gerekend. Hieruit volgt dat de Arbeidsinspectie in de afgelopen vijf jaar in totaal ruim 40 inspecties heeft uitgevoerd in gymzalen. Deze inspecties waren niet specifiek gericht op blootstelling aan geluid. Als inspecties op arbeidsomstandigheden plaatsvinden, inspecteert de Arbeidsinspectie ook op de bescherming van werknemers tegen gezondheidsschade door lawaai/geluid.
Hoe vaak zijn er daarbij overtredingen geconstateerd? Hoeveel van deze overtredingen hadden betrekking op blootstelling aan geluid boven de norm?
Bij de ruim 40 controles bij sporthallen, sportzalen en gymzalen geconstateerde de Arbeidsinspectie geen enkele overtreding die betrekking had op blootstelling aan geluid boven de norm.
Hoeveel van de werkgevers waarbij deze overtredingen zijn geconstateerd hadden een kloppende RI&E waarin duidelijke en juiste aanwijzingen over werken met geluid stonden?
De Arbeidsinspectie heeft geen overtredingen vastgesteld die betrekking hebben op werken met geluid bij de geïnspecteerde werkgevers.
Hoe vaak zijn er in de afgelopen vijf jaar controles in zwembaden uitgevoerd door de Nederlandse Arbeidsinspectie?
De Arbeidsinspectie heeft in de afgelopen vijf jaar in totaal bijna 50 inspecties in zwembaden uitgevoerd.
Hoe vaak zijn er daarbij overtredingen geconstateerd? Hoeveel van deze overtredingen hadden betrekking op blootstelling aan geluid boven de norm?
Bij deze bijna 50 inspecties constateerde de Arbeidsinspectie in totaal bijna 20 overtredingen. Van deze bijna 20 overtredingen had geen enkele overtreding betrekking op blootstelling aan geluid boven de norm.
Hoeveel van de werkgevers waarbij deze overtredingen zijn geconstateerd hadden een kloppende RI&E waarin duidelijke en juiste aanwijzingen over werken met geluid stonden?
De Arbeidsinspectie heeft geen overtredingen vastgesteld die betrekking hebben op werken met geluid bij de geïnspecteerde werkgevers.
Kunt u een update geven over uw beleid om het aantal RI&Es te laten toenemen? Met hoeveel procent is het aantal RI&Es toegenomen sinds het aantreden van dit kabinet?
In de afgelopen vier jaar, van 2020 tot eind 2023, liep een meerjarenprogramma rondom RI&E met als doel de naleving en kwaliteit te verbeteren bij kleine bedrijven. De middelen daarvoor waren: communicatie, hulpmiddelen bij het uitvoeren van een RI&E, en een andere manier van handhaven5. Het meerjarenprogramma is inmiddels afgerond en ik ben nu bezig met de evaluatie.
Er is nog geen duidelijk beeld over de stijging van de naleving van de RI&E sinds het aantreden van dit kabinet in 2022. Ik verwacht in de loop van dit jaar nieuwe cijfers van de Arbeidsinspectie in het kader van hun monitor Arbo in Bedrijf. De afgelopen jaren is een licht stijgende trend de zien. De naleving was 45% in 2016, 49% in 2018, en 50% in data die is verzameld in 2019 en 20216. Vooral kleine bedrijven hebben geen RI&E en dat vind ik onacceptabel. De RI&E vormt immers de basis van een goed arbobeleid. De verplichte RI&E helpt bedrijven om gestructureerd zicht en grip te krijgen op risico’s, het gesprek daarover te voeren en zo een degelijk arbobeleid te voeren. Zoals ik de Kamer in mijn brief over de Arbovisie 20407 heb laten weten, ben ik ervan overtuigd dat er andersoortige inzet nodig is om een werkelijke trendbreuk te bewerkstelligen. In het kader van de uitwerking van de Arbovisie 2040 werk ik daaraan, waarbij de RI&E één van de prioriteiten is.
Gaat u met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in gesprek over het strikter naleven van geluidsnormen in sporthallen en zwembaden zodat docenten hier zonder gevaar kunnen werken? Zo ja, kunt u ons hierover voor het debat Gezond en veilig werken informeren?
De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs is reeds bekend met het onderzoek van Pointer en heeft hierop ook al gereageerd8.
Het is de verantwoordelijkheid van de werkgever om voor een gezonde en veilige werkomgeving te zorgen. De werkgever is primair verantwoordelijk voor maatregelen in relatie tot geluidsnormen, ook op scholen. De werkgever kan aan de slag met de tips die onder meer via Arboportaal worden gegeven.
Verder worden in het Kwaliteitskader Huisvesting dat is opgesteld door kenniscentrum Ruimte-OK ook wenselijke geluidsnormen benoemd. Het Kwaliteitskader Huisvesting is tot stand gekomen op verzoek van PO-Raad, VO-raad en VNG en met inbreng van huisvestingsprofessionals uit het onderwijs en van gemeenten. Ook de Koninklijke Vakvereniging Lichamelijke Opvoeding (KVLO) heeft normen opgesteld voor de huisvesting-akoestiek.
Daar waar de gemeente de gymzalen beheert, kunnen schoolbesturen hierover afspraken maken met de gemeente. Die kan waar nodig hulp inschakelen van deskundigen op het gebied van arbozorg en akoestiek.
De aanhoudende problemen met het busvervoer van Arriva in Twente |
|
Bart van Kent |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de berichten «Vakbond is problemen met busvervoer in Twente zat: «Werkdruk is moordend»» en «Klachtenregen bij Rover over nieuwe busvervoer in Twente: «Vergoeding zou pijn verzachten»»?1 2
Het openbaar vervoer is zeer belangrijk voor de bereikbaarheid in Nederland. Reizigers moeten kunnen rekenen op een goed en betrouwbaar ov. Daarover maken decentrale overheden afspraken met vervoerbedrijven. Om de kwaliteit te waarborgen is het van belang dat personeel in de ov-sector goede arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden heeft. Vervoerbedrijven zijn daarvoor als werkgever verantwoordelijk en maken hierover afspraken met vakbonden in de cao’s.
De provincie Overijssel geeft aan dat Arriva zich houdt aan de geldende cao. Na aanvang van de nieuwe concessie heeft Arriva de invulling van de cao in lijn met de rest van het bedrijf in andere regio’s gebracht. Hierdoor zijn bepaalde extra afspraken die bij de vorige concessiehouder golden komen te vervallen.
De werkdruk in de sector wordt op dit moment door meerdere oorzaken als relatief hoog ervaren. De gehele sector spant zich daarom in om de werkdruk te verlagen. Ik vind het belangrijk dat de vervoerbedrijven zich blijven inspannen om de personeelstekorten op te lossen, de werkdruk te verlagen en het werken in de ov-sector aantrekkelijk houden. Daarom voer ik hierover ook gesprekken in het NOVB. Deze gesprekken gaan over het oplossen van het personeelstekort en de oorzaken van het relatief hoge ziekteverzuim. Zie hierover verder het antwoord op vraag 5.
Herkent u de klachten van buschauffeurs en vakbond FNV over de werkdruk, te korte pauzetijden en de hoge rituitval? Zo ja, wat kunt u ondernemen om deze problemen op te lossen?3
Ik herken de signalen over hoge rituitval. Hierover heeft Provincie Overijssel contact met de vervoerder. De opdrachtgever accepteert de hoge rituitval niet. De klachten van de vakbond worden besproken in het overleg tussen werkgever en medezeggenschap.
Daarnaast zie ik de uitval van ritten door personeelskrapte in meer regio’s terug. Deze maand ga ik daarom in gesprek met werknemers in de sector en met de vakbonden om beter zicht te krijgen op de personeelskrapte en mij te laten informeren over het werken in de ov-sector.
Deelt u de constatering van FNV dat de hoge werkdruk voor chauffeurs een gevolg is van de marktwerking in het streekvervoer?
Ik deel de constatering van FNV niet. In zowel ov-concessies die zijn aanbesteed als die zijn inbesteed of onderhands gegund, zie ik werkdruk als thema terugkomen. Ook hier ligt de verantwoordelijkheid bij de vervoerders en vakbonden om daarover afspraken te maken. Ook andere sectoren hebben hier last van.
Wat kunt u -samen met de provincie Overijssel- doen om tegemoet te komen aan de eisen van de buschauffeurs?
Ik heb geen rol in de gesprekken over de arbeidsvoorwaarden. De eisen van de vakbonden zijn onderwerp van gesprek tussen de betrokken vervoerder, de medezeggenschap en vakbonden. Ook de provincie heeft hierin op dit moment geen directe rol. De Provincie Overijssel heeft wel aan de chauffeurs toegezegd om bij een volgende aanbesteding de programma’s van eisen aan het ov-personeel voor te leggen voor duiding van onbedoelde neveneffecten die bepaalde eisen kunnen hebben voor de uitvoering van het werk.
Kunt u een actueel overzicht geven van de tekorten aan buschauffeurs waarmee OV-bedrijven in Nederland kampen?
Er is geen landelijk overzicht van personeelstekorten in de ov-sector. De personeelskrapte verschilt sterk per concessie. Arriva geeft aan dat in de concessie Twente geen groot kwantitatief probleem met onvervulde vacatures bestaat.
Omdat de personeelskrapte in het landelijke en regionale ov in meerdere concessies een thema is, bespreek ik dit ook in het NOVB. Dit gesprek gaat over de oorzaken van en oplossingsrichtingen voor de personeelskrapte. Vervoerders en decentrale overheden bespreken hier werkende oplossingen, wat landelijke uitdagingen zijn bij het verminderen van de personeelskrapte en er wordt aangeduid hoe de voortgang is van het terugkeren naar volledige dienstverlening voor de verschillende regio’s. Ikzelf ga in dit kader deze maand ook in gesprek met werknemers en vakbonden.
Welke plannen heeft u om het beroep van buschauffeur aantrekkelijker te maken en de aanhoudende personeelstekorten in het streekvervoer aan te pakken?
De ov-sector als geheel heeft te maken met vergrijzing en zet op dit moment in op werving van nieuw personeel. Het percentage van de medewerkers dat vroegtijdig uitstroomt is erg laag en er zijn in de sector lange dienstverbanden. Dit geeft aan dat het een aantrekkelijk beroep is.
In het NOVB bespreek ik niettemin met de ov-sector de mogelijkheden om het imago van werken in de ov-sector te verbeteren. Vanuit de sector hoor ik positieve signalen dat het personeel tevreden is over de arbeidsvoorwaarden. Ik ga daarom in gesprek met «zij-instromers» in de sector om hun eigen ervaringen te horen. Daarnaast spreek ik met de bonden om een beter beeld te krijgen van de oorzaken en mogelijke oplossingen om het imago van werken in de ov-sector aantrekkelijker te maken.
Wordt onderzocht of de technische (opstart)problemen met de bussen van Arriva hebben geleid tot overtredingen van arboregels? Zo ja, kunt u de resultaten hiervan met de Tweede Kamer delen?
Vervoerders in Nederland moeten voldoen aan alle geldende Arbowetgeving en daar wordt door de bevoegde instanties op toegezien. De provincie Overijssel heeft van de toezichthoudende instanties geen signalen ontvangen dat Arriva niet voldoet aan de Arbowetgeving.
Op welke manier worden de Twentse reizigers gecompenseerd voor de problemen tijdens de overgang van Keolis naar Arriva/RRReis, zoals de hoge rituitval van 10 tot 15 procent?
Voor compensatie bij vertraging is een landelijk afsprakenkader vastgesteld. Dit wordt vastgesteld tussen de provincie als opdrachtgever en de vervoerder en verschilt per regio. In Overijssel kan de reiziger bij vertraging vanaf 30 minuten 50% en vanaf 60 minuten 100% restitutie krijgen.
Deelt u de mening van de SP-fractie dat concessiewisselingen in het streekvervoer vaak gepaard gaan met onrust voor reizigers, hoge uitval en overvraging van medewerkers? Zo ja, wat kunt u hieraan doen?
Bij concessiewisselingen treden vaker overgangsproblemen op. Het is belangrijk dat concessieverleners en -houders dit evalueren en de lessen bij een volgende aanbesteding toepassen. Ik zie in de sector dat dit ook gebeurt. Zie ook het antwoord op vraag 4. Ondanks de mogelijkheid dat zich bij concessiewisselingen aanloopproblemen voordoen blijkt uit onderzoek dat aanbestedingen in het (regionaal) ov in de afgelopen 20 jaar in Nederland hebben geleid tot meer en beter ov.4
Het bericht ‘Zo worden Oekraïners onder valse voorwendselen door schimmige uitzendbureaus naar Nederland gehaald’ |
|
Bart van Kent |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Zo worden Oekraïners onder valse voorwendselen door schimmige uitzendbureaus naar Nederland gehaald»?1
In een welvarend land als Nederland is het onacceptabel hoe wij nog te vaak met mensen omgaan, die in Nederland willen werken. Dat is Nederland onwaardig. Dat uitzendbureaus Oekraïners gericht werven onder valse voorwendselen, beschouw ik als zeer ongewenst. Ik breng dit continu onder de aandacht van werkgeversorganisaties. Ik blijf werkgevers oproepen om hun brede maatschappelijke verantwoordelijkheid hierin te nemen. In de Kamerbrief «stand van zaken Oekraïense ontheemden», die ik op 5 maart jl. naar de Kamer heb verzonden, heb ik dit benadrukt. Alle werknemers in Nederland hebben recht op gezonde en veilige arbeidsomstandigheden. Zij moeten beschermd worden tegen bijvoorbeeld onderbetaling, illegale arbeid of slechte arbeidsomstandigheden. Wetten en handhaving zouden geen voorwaarde moeten zijn voor goed werkgeverschap en het tegengaan van uitbuiting. Werkgevers in Nederland zijn verantwoordelijk voor het bieden van fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden. Inleners hebben een belangrijke verantwoordelijkheid hierbij. De mensen werken immers bij hen. Inleners kunnen in de praktijk zorgen voor een open cultuur waarin mensen zich kunnen uitspreken en gehoord weten.
Om ontheemden te informeren over hun rechten op de arbeidsmarkt, is de website WorkinNL aangepast en beschikbaar in het Oekraïens, inclusief een verwijzing naar de Nederlandse Arbeidsinspectie voor het melden van misstanden op het werk. Daarnaast ontvangt FairWork subsidie van het kabinet om ontheemden uit Oekraïne te informeren en ondersteunen met betrekking tot hun rechten op de arbeidsmarkt.
Wat vindt u ervan dat Oekraïners op grote schaal via de A1-constructie in Nederland tewerk worden gesteld? Bent u het eens dat dit totaal niet de bedoeling van de richtlijn is?
Zoals aangegeven bij vraag 1 vind ik de werving door schimmige uitzendbureaus onder voorwendselen zeer ongewenst. Temeer omdat de Oekraïense ontheemden, als zij onder de Richtlijn Tijdelijke Bescherming (RTB) vallen, binnen de EU mogen wonen en werken.
Uit het bericht van EenVandaag blijkt niet of het hier (alleen) gaat om Oekraïense ontheemden die onder de RTB vallen. Als een vreemdeling met de Oekraïense nationaliteit aan de voorwaarden van de RTB voldoet, dient hij zich na inschrijving in de BRP te melden bij de IND voor zijn sticker/verblijfsbewijs. Aldaar wordt door de IND getoetst of de Oekraïense ontheemde voldoet aan de voorwaarden van de RTB. Hierbij kan men denken aan de voorwaarde dat de Oekraïense ontheemde niet al tijdelijke bescherming verkrijgt in een andere EU-lidstaat, of al voor de oorlog werkte en woonde in een andere EU-lidstaat. Voor alle voorwaarden van de RTB in Nederland verwijs ik u graag naar website van de IND over de Richtlijn Tijdelijke Bescherming Oekraïne2.
Als een Oekraïense ontheemde via een uitzendbureau in een andere EU-lidstaat wordt uitgeleend aan een werkgever in Nederland, is er waarschijnlijk sprake van detachering binnen de EU op basis van de Detacheringsrichtlijn (Richtlijn 96/71/EG). Om een goed beeld te verschaffen over detacheringen binnen de EU, is het belangrijk om de voorwaarden voor detachering van derdelanders uiteen te zetten.
In het algemeen is het detacheren van derdelanders bij een Nederlands inlener door een uitzendbureau in een andere EU-lidstaat legaal, mits aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. De betrokken derdelanders moeten in de betreffende EU-lidstaat recht op werk en verblijf hebben gekregen en daar gewoonlijk werken. Zij moeten voor hun werkgever op detacheringsbasis tijdelijk werkzaamheden verrichten in een andere EU-lidstaat in het kader van een dienstverlening. Daarbij wil ik benadrukken dat als derdelanders via een uitzendbureau in een andere lidstaat worden gedetacheerd naar Nederland, zij vanaf dag één recht hebben op ten minste dezelfde arbeidsvoorwaarden, zoals loon en overige vergoedingen, als een werknemer die in dienst is van de inlener en een gelijke of gelijkwaardige functie heeft (artikel 8 van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi)). Dit zijn de arbeidsrechtelijke voorwaarden voor detachering zoals vastgesteld in de detacheringsrichtlijn.
Voor de sociale zekerheid geldt dat een persoon in beginsel sociaal verzekerd is in de lidstaat waar diegene werkt. Bij detachering kan iemand echter sociaal verzekerd blijven in de lidstaat van waaruit de detachering plaatsvindt. Hiervoor moet wel aan een aantal voorwaarden zijn voldaan. Deze voorwaarden zien onder meer op de band tussen de detacherende werkgever, de werknemer en de lidstaat van herkomst. Met een A1-verklaring kan worden aangetoond in welke lidstaat de werkende verzekerd is. Dit is vastgesteld in Verordening 883/2004 over de coördinatie van sociale zekerheid.
De detachering van derdelanders is dus een legale route. In de praktijk blijkt echter dat er soms sprake is van oneigenlijke detachering of schijnconstructies. Dit is niet de bedoeling van de Detacheringsrichtlijn. De feitelijke situatie wijkt bij schijnconstructies af van de (papieren) situatie zoals die wordt voorgespiegeld met als doel het oneigenlijk concurreren op arbeidsvoorwaarden. Deze constructies zijn onwenselijk omdat werknemers in een slechtere positie worden gebracht dan zonder de constructie. Bovendien leiden deze constructies tot oneerlijke concurrentie tussen bedrijven. Dergelijke detacheringsconstructies, die langs of over de randen van de wet scheren, zijn niet de bedoeling van de Detacheringsrichtlijn.
In de uitzending van EenVandaag wordt door FairWork aangegeven dat ze klachten ontvangen over het niet of te laat ontvangen van (het afgesproken) loon.
Ook bestaan er twijfels over de onderwerping aan de Poolse socialezekerheidswetgeving, waardoor er een risico is dat bijvoorbeeld premiebetalingen voor sociale zekerheid aldaar niet plaatsvinden.
De Adviesraad Migratie heeft op 13 maart jl. een rapport uitgebracht: «Geen derderangsburgers. De risico’s voor gedetacheerde arbeidsmigranten en de Nederlandse samenleving». De Adviesraad constateert in het rapport dat detachering (van zowel EU-burgers als derdelanders) een groeiend fenomeen is met ongewenste gevolgen. Misstanden en overtredingen van regelgeving, zoals oneigenlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden en premieshoppen die dikwijls komen kijken bij het oneigenlijk gebruik van detacheringsmogelijkheden, zijn ongewenst. Het kabinet zet zich er op meerdere vlakken voor in om dit aan te pakken, zoals bij de evaluatie van het mandaat van de ELA en de herziening van Verordening 883/2004 over de coördinatie van sociale zekerheid. Ik ga bij vraag 3 verder in op herziening van Verordening 883/2004.
Met betrekking tot de Detacheringsrichtlijn benut ik in Europa elke gelegenheid om mijn zorgen over de uitdagingen rond de detachering van derdelanders te uiten, mede gezien hun kwetsbare positie. Ik doe dat zowel richting de Europese Commissie als in mijn bilaterale contacten met andere lidstaten om de uitdagingen hoog op de Europese agenda te krijgen. Ik trek daarbij samen op met verschillende lidstaten die ook met deze problematiek geconfronteerd worden om sterker te staan in de Europese discussies en aanpak. Ook werk ik actief samen met landen van herkomst op het gebied van informatievoorziening, het tegengaan van postbusconstructies, en grensoverschrijdende handhaving.
Met andere lidstaten dringen we bij de Europese Commissie en bij de ELA aan op de concretisering van concepten en voorwaarden die door de jurisprudentie3 gesteld worden aan detachering van derdelanders, die gedetacheerd worden vanuit een andere lidstaat.
De Europese Commissie komt in de tweede helft van 2024 met een evaluatie van de ELA en een mogelijke herziening van het mandaat. Ik pleit onder andere voor een stevige verankering van de detachering van derdelanders in het mandaat van de ELA.
Met deze stappen kunnen we waarborgen dat de Detacheringsrichtlijn wordt gebruikt waar hij voor bedoeld is.
Waar gaat het volgens u mis met de A1-constructie? Welke veranderingen in de richtlijn zouden kunnen voorkomen dat er op deze manier misbruik van wordt gemaakt?
Ik ga eerst verder ingaan op de juridische kaders en de verschillende begrippen zoals A1-verklaring en A1-constructie. De Coördinatieverordening (883/2004) regelt welke nationale socialezekerheidswetgeving van toepassing is bij detachering. De hoofdregel in deze verordening is dat een persoon onderworpen is aan de socialezekerheidswetgeving in het land waar hij werkt. Voor detachering geldt een uitzondering op deze hoofdregel in de verordening. Verordening 883/2004 geldt voor EU-burgers. Het geldt ook voor derdelanders, wanneer sprake is van een grensoverschrijdende situatie en van legaal verblijf (via Verordening 1231/2010). Zoals aangegeven bij vraag 2 is een A1-verklaring een bewijsstuk waarmee werknemers binnen de EU kunnen aantonen in welk land zij sociaal verzekerd zijn.
Een A1-verklaring wordt afgegeven door de lidstaat waar iemand sociaal verzekerd is. De socialezekerheidswetgeving van de lidstaat van waaruit gedetacheerd wordt, blijft van toepassing als aan een aantal voorwaarden is voldaan. Zo moet de werknemer voordat de detachering plaatsvindt al onderworpen zijn aan de socialezekerheidswetgeving van de zendende lidstaat. Een andere voorwaarde is dat de onderneming die de werknemer detacheert substantiële werkzaamheden in de zendende lidstaat verricht. De detachering mag dus niet plaatsvinden via een postbusonderneming. Deze voorwaarden staan in de Europese coördinatieverordening 883/2004 en de Europese toepassingsverordening 987/2009.
Onder de A1-constructie versta ik het fingeren van situaties om premievoordelen te bereiken (premieshoppen). Het gaat dan om oneigenlijk gebruik van de regelgeving met als doel kosten te besparen door het verlagen van de premielasten. Dit gebeurt bijvoorbeeld wanneer werkgevers gebruik maken van postbusondernemingen of als A1-verklaringen op basis van valse informatie worden aangevraagd. Om premieshoppen tegen te gaan moeten de regels voldoende restrictief zijn vormgegeven en moet er goed worden gehandhaafd.
Nederland zet daarom bij de herziening van Verordening 883/2004 onder andere in op een minimale periode van voorafgaande verzekering van 3 maanden. Daarmee zou iemand verplicht drie maanden in een land sociaal verzekerd moeten zijn, voordat via de detachering de socialezekerheidswetgeving van de zendende lidstaat van toepassing blijft. Dit gaat de constructie tegen dat werknemers via een andere lidstaat gedetacheerd worden naar Nederland, zonder dat ooit in de andere lidstaat gewoond of gewerkt is.
Daarbij is het wel van belang om op te merken dat er op dit moment nog geen akkoord is bereikt op de herziening, omdat de partijen (met name het Europees Parlement en de Raad) het niet eens kunnen worden over de aanpassingen in twee hoofdstukken, namelijk het hoofdstuk toepasselijke wetgeving (waar detacheringen en A1-verklaringen onder vallen) en het hoofdstuk werkloosheid. Nederland verzet zich tegen de herziening, zoals uw Kamer ook heeft aangegeven, omdat het pakket ook een verruiming van de export van werkloosheidsuitkeringen zou betekenen.
Welke misstanden met Oekraïense gedetacheerden heeft de Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA) in 2023 geconstateerd? Kunnen deze worden uitgesplitst per onderwerp?
De Arbeidsinspectie registreert in haar systemen of een werkgever een of meer arbeidswetten overtreedt. Zij registreert dan op geaggregeerd niveau welke wetsartikelen de werkgever overtreedt. Zij registreert niet op geaggregeerd niveau met welk verblijfsdocument of welke status werknemers van buiten de EU/EER in Nederland verblijven. Dit betekent dat de Arbeidsinspectie in haar systemen geen onderscheid kan maken tussen overtredingen van werkgevers ten aanzien van werkenden die via een bedrijf in een andere EU-lidstaat naar Nederland zijn gedetacheerd en mensen die beschikken over een bepaalde verblijfsvergunning en/of voor wie de werkgever een tewerkstellingsvergunning heeft verkregen. Over de misstanden bij Oekraïense gedetacheerden en de aard van de misstanden is hierdoor geen informatie beschikbaar.
In welke sectoren heeft de NLA deze misstanden geconstateerd?
Aangezien de Arbeidsinspectie op geaggregeerd niveau alleen informatie heeft over overtredingen van de arbeidswetten door werkgevers en niet over de status van werknemers (bijvoorbeeld gedetacheerd), is er geen informatie beschikbaar over de sectoren waarin de bedoelde misstanden zouden plaatsvinden.
Herkent de NLA de in het item aangehaalde misbruik van de A1-constructie?
Het fenomeen dat in de uitzending van Een Vandaag werd behandeld is niet nieuw voor de Arbeidsinspectie. Zij komt dit fenomeen al langer tegen4. De werknemers die hierbij betrokken waren, zijn niet alleen afkomstig uit Oekraïne, maar ook uit andere landen.
In de rapportage van het Inspectieprogramma Schijnconstructies, cao-naleving en fraude 2019–20225, worden postbusfirma’s in het buitenland beschreven als een van de onderzochte schijnconstructies.
Mijn voorganger heeft u eerder over dit fenomeen (premieshoppen) geïnformeerd6. Ik benut daarnaast in Europa elke gelegenheid om mijn zorgen over de uitdagingen rond de detachering van derdelanders te uiten, mede gezien hun kwetsbare positie. Het misbruik wordt niet veroorzaakt door specifiek Europees of nationaal beleid gericht op de opvang van Oekraïners. Om dit misbruik aan banden te leggen, maakt Nederland zich in Europa hard voor strikte regelgeving en een stevige verankering van de detachering van derdelanders bij de evaluatie van het mandaat van de ELA zoals ook toegelicht bij vraag 2.
Een aanscherping van de regels is echter nooit de volledige oplossing. Mogelijk zijn de detacheringen met A1-verklaring, waar de betreffende EenVandaag-uitzending naar verwees, afgegeven in strijd met de huidige regelgeving. Om dit te onderzoeken is meer informatie nodig over de individuele gevallen. Goede handhaving is daarom essentieel. De Sociale Verzekeringsbank (SVB) heeft een team dat controleert op A1-verklaringen. In het samenwerkingsverband Aanpak Misstanden Uitzendsector (AMU) richtende, Arbeidsinspectie, SVB, UWV en de Belastingdienst zich onder andere op constructies waarbij arbeidskrachten uit derde landen via elders in de EU gevestigde uitzendbureaus in Nederland tewerk worden gesteld. Als uit onderzoek van de SVB blijkt dat de A1-verklaring mogelijk onterecht is afgegeven, kan de SVB aan het buitenlandse zusterorgaan vragen om de A1-verklaring opnieuw te bekijken en zo nodig in te trekken.
In welke sectoren wordt het meest gebruik gemaakt van deze manier van detachering van Oekraïners?
In welke sectoren het meest gebruik gemaakt wordt van deze manier van detachering van Oekraïense ontheemden via uitzendbureaus in Polen is niet bekend. Dit komt omdat uitzendkrachten, zoals in een brief aan uw Kamer7 is toegelicht, nog niet duidelijk gescheiden worden van andere gedetacheerden in het Nederlandse online meldloket voor buitenlandse dienstverrichters die werknemers detacheren naar Nederland. Daarom moet sinds enkele maanden in het meldloket expliciet worden aangegeven of er sprake is van uitzending. De periode dat dit wordt geregistreerd is nog te kort om hierover uitspraken te kunnen doen. Gedetacheerde Oekraïense werknemers in het algemeen zijn naast de sector goederenvervoer voornamelijk werkzaam in de sectoren bouwnijverheid, industrie en landbouw.
Heeft u al een gesprek gevoerd met FairWork over hun constatering van deze misstanden? Zo ja, welke handelingen heeft u naar aanleiding van dat gesprek uitgevoerd?
Het Ministerie van SZW en de Arbeidsinspectie onderhouden goede contacten met FairWork. De Arbeidsinspectie voert periodiek overleg met deze organisatie. In de weken voorafgaand aan de uitzending van Een Vandaag heeft FairWork de daarin behandelde misstanden niet aangekaart in gesprekken met de Arbeidsinspectie.
Naar aanleiding van de uitzending van EenVandaag hebben SZW en de Arbeidsinspectie gesproken met FairWork.
FairWork gaf aan dat zij de laatste maanden een stijging ziet van het aantal klachten over werk door Oekraïense ontheemden. De klachten variëren in ernst. Het gaat bijvoorbeeld om het niet betalen van loon, ontbreken van schriftelijke arbeidsovereenkomsten, dwang en huisvesting. Niet alle klachten van Oekraïners betreffen mogelijke overtredingen van de arbeidswetten waarop de NLA toezicht houdt. FairWork gaf verder aan dat Oekraïense ontheemden niet altijd willen melden bij overheidsorganisaties, omdat zij bijvoorbeeld bang zijn voor de gevolgen voor hun werk of omdat zij denken dat het hen niets oplevert. Met FairWork is besproken hoe de overheid het belang van het melden door werknemers meer kan benadrukken.
FairWork gaf in het gesprek aan een lijst meldingen over werkgevers van gedetacheerde Oekraïners met de Arbeidsinspectie te willen bespreken. Het betreft meldingen die door hun medewerkers of cliënten bij de Arbeidsinspectie zijn gedaan. Het Meldingen Informatie Centrum (MIC) van de Arbeidsinspectie en FairWork zijn al in gesprek over terugkoppeling over meldingen van cliënten aan FairWork met het oog op de geldende privacyregels.
Welke sancties heeft de NLA uitgedeeld naar aanleiding van de geconstateerde misstanden met gedetacheerde Oekraïners?
De Arbeidsinspectie houdt alleen gegevens bij over organisaties en personen die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van haar taken. Zij neemt alleen informatie over werknemers (bijvoorbeeld of iemand gedetacheerd is) op in een boeterapport als dit voor de casus, de overtreding van een of meer arbeidswetten door een werkgever, van belang is. Deze informatie neemt de Arbeidsinspectie niet separaat in de systemen. Op geaggregeerd niveau heeft de Arbeidsinspectie alleen informatie over overtredingen van de arbeidswetten door werkgevers en niet over de status van werknemers (bijvoorbeeld gedetacheerd). Daaruit volgt dat er geen informatie beschikbaar over de sancties die aan werkgevers van gedetacheerde Oekraïners zijn opgelegd.
Kan u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
De gevolgen van recente asbestbranden |
|
Bart van Kent |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de recente branden in Vroomshoop, Kloetinge en op de A50 bij Beekbergen, waarbij asbest is vrijgekomen?1 2 3
Branden waarbij asbest vrijkomt, komen helaas (nog steeds) voor zolang er in bestaande panden nog asbest uit het verleden aanwezig is. Door in geval van brand omwonenden te waarschuwen en instrueren en zo snel mogelijk asbestresten op te ruimen, worden de risico’s zo veel mogelijk beperkt.
Bij brand zijn asbestdaken vaak de belangrijkste bron van asbestverspreiding. Het overheidsbeleid is erop gericht om de eigenaren van asbestdaken te bewegen deze daken te (laten) saneren. Uw Kamer wordt regelmatig over de voortgang geïnformeerd4.
Het bij wijze van protest in brand steken van asbesthoudende materialen is van geheel andere orde. Dit is moedwillig de gezondheid van anderen in gevaar brengen. Dit is onacceptabel en ik betreur zeer dat dit soort incidenten voorkomen.
Kunt u een overzicht geven van de veiligheidsmaatregelen die bij deze ongelukken en protesten zijn genomen om omwonenden en passanten te beschermen tegen blootstelling aan asbest?
Voor de veiligheidsmaatregelen, aard en omvang van de opruimwerkzaamheden en de gezondheidsrisico's van omwonenden is de verantwoordelijkheid belegd bij het lokaal bevoegde gezag en de betrokken uitvoeringsorganisaties (gemeenten, provincies, Rijkswaterstaat, Veiligheidsregio’s etc.). De veiligheidsmaatregelen zullen dan ook per situatie verschillen.
Kunt u een overzicht geven van de aard en omvang van de opruimwerkzaamheden als gevolg van deze branden en kunt u ook aangeven of de Aanpak asbestincidenten hierbij is gevolgd?4
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze is in kaart gebracht welke gezondheidsrisico’s omwonenden hebben gelopen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat medewerkers die de omgeving van de brand in Vroomshoop saneerden, werkten zonder beschermende maskers? Zo ja, hoe kon dit gebeuren?
Het is niet bekend waar dit signaal vandaan komt. Bij dergelijke calamiteiten waarbij gevaar voor omwonenden het meest pregnant is, houden de Omgevingsdiensten toezicht op de werkzaamheden. Voor wat betreft de regels ter bescherming van de veiligheid en gezondheid van werknemers is de Nederlandse Arbeidsinspectie (hierna: Arbeidsinspectie) de aangewezen toezichthouder. De Arbeidsinspectie heeft noch van de Omgevingsdiensten, noch van anderen een melding gekregen over het onbeschermd werken door werknemers bij het opruimen. Hierdoor is er vooralsnog geen aanleiding om het signaal verder te onderzoeken.
Hoe zijn omwonenden van de branden ingelicht over de gezondheidsrisico’s die gepaard gaan met het vrijkomen van asbest?
Het zal per situatie verschillen wat de beste wijze is om omwonenden in te lichten. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij het lokaal bevoegde gezag.
Hoeveel asbestbranden vinden er jaarlijks plaats in Nederland?
Het aantal branden waarbij asbest vrij komt, wordt niet centraal geregistreerd. Ook het Nederlands Instituut Publieke Veiligheid (NIPV) heeft geen (betrouwbare) data over branden waarbij asbest vrijkomt.
Deelt u de mening dat de maatschappelijke risico’s van asbestbranden onaanvaardbaar hoog zijn?
De overheid deelt de zorg over het vrijkomen van asbest bij branden. Zoals bij vraag 1 aangegeven is het beleid erop gericht om de eigenaren van asbestdaken (vaak de oorzaak van asbestverspreiding bij brand) te bewegen deze te (laten) saneren. Een voorstel van mijn ambtsvoorganger om per eind 2024 te komen tot een wettelijk verbod op asbestdaken is in 2019 afgewezen door de Eerste Kamer.
Wie is verantwoordelijk voor de kosten die worden gemaakt voor de saneringswerkzaamheden bij asbestbranden?
Het uitgangspunt is dat de eigenaar verantwoordelijk/financieel aansprakelijk is. Het kan voorkomen dat de gemeente een deskundig asbestbedrijf opdracht geeft om de omgeving van de brand schoon te maken. De gemeente zal de kosten dan verhalen op de gebouweigenaar.
Welke mogelijkheden ziet u om de Meerjarenaanpak asbest te versnellen en gebouwen met bestaand asbestmateriaal in Nederland zo spoedig mogelijk te saneren?5
De Meerjarenaanpak asbest is erop gericht om verbeteringen op het gebied van arbeidsomstandigheden door te voeren in het asbeststelsel omdat het van groot belang is dat het verwijderen van asbest op een gezonde en veilige manier gebeurt. Zoals aangekondigd in mijn brief van 21 december 2023 zal ik uw Kamer op korte termijn nader informeren over de voortgang van de Meerjarenaanpak. De Meerjarenaanpak is er niet op gericht om de gebouwen met asbest in Nederland zo spoedig mogelijk te saneren. Met de Meerjarenaanpak wordt beoogd het stelsel voor asbestverwijdering te verbeteren, met als onderliggend doel een nog betere bescherming van de veiligheid en gezondheid van de werknemers die met asbest werken.
Voor het beleidsdoel om gebouwen met bestaand asbestmateriaal zo spoedig mogelijk te saneren heeft het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat de afgelopen jaren vooral ingezet op de verwijdering van asbestdaken. U wordt voor de zomer geïnformeerd over de plannen om eigenaren te stimuleren zoveel mogelijk asbestdaken te saneren.
Het nieuws dat werknemers op Schiphol worden blootgesteld aan kankerverwekkende stoffen |
|
Bart van Kent |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Steven van Weyenberg (D66) |
|
Wat is uw reactie op het nieuwsbericht: «Arbeidsinspectie: werknemers Schiphol blootgesteld aan kankerverwekkende stoffen»?1 2
Ik vind het zorgwekkend dat de Nederlandse Arbeidsinspectie (hierna: Arbeidsinspectie) heeft vastgesteld dat Schiphol en de werkgevers van de platformmedewerkers nog onvoldoende doen om hun werknemers te beschermen tegen schadelijke blootstelling. Iedereen heeft recht op een veilige en gezonde werkplek. Dat geldt ook voor de platformmedewerkers op Schiphol. Het is belangrijk dat de Arboregels worden nageleefd en dat de werkgevers hun werknemers beschermen, zodat zij gezond kunnen werken. Ik ga ervan uit dat Schiphol en de werkgevers de eisen die zijn gesteld door de Arbeidsinspectie opvolgen.
Wat is uw reactie op de bevindingen van de Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA), die stelt dat Schiphol onvoldoende doet om structurele blootstelling aan kankerverwekkende stoffen te voorkomen?
Zoals ik ook in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven, vind ik het zorgwekkend dat de Arbeidsinspectie heeft vastgesteld dat Schiphol en de werkgevers van de platformmedewerkers nog onvoldoende doen om hun werknemers te beschermen tegen schadelijke blootstelling aan met name vliegtuigmotoremissies. Het gaat hier om blootstelling aan kankerverwekkende stoffen. Daarvoor gelden op grond van de Arboregelgeving strenge regels. Als er onvoldoende bescherming is kunnen de gevolgen voor de gezondheid van de medewerkers immers groot zijn. Het is belangrijk dat er maatregelen worden genomen, zodat de medewerkers de bescherming krijgen die nodig is.
Kunt u een overzicht geven van alle maatregelen die u de afgelopen vijftien jaar, samen met Schiphol, heeft ingezet om de arbeidsomstandigheden voor werknemers die worden blootgesteld aan vliegtuiguitstoot, veiliger te maken?
Het is op basis van de Arbowet de verantwoordelijkheid van de werkgevers om alle risico’s waar medewerkers mee in aanraking komen, te beheersen en om te zorgen voor een veilige werkomgeving. De werkgevers zijn verplicht om hiertoe een risico-inventarisatie en evaluatie (RI&E) te maken. Zij zijn ook degenen die op basis van de RI&E maatregelen moeten nemen om hun mensen te beschermen. De Arbeidsinspectie ziet toe op de naleving van de Arbowet- en regelgeving. In mijn brief van 11 januari 20233 heb ik uw Kamer een rapportage van de Arbeidsinspectie toegezonden. Daarin geeft de Arbeidsinspectie inzicht in haar toezichtactiviteiten de afgelopen 10 jaar in algemene zin op Schiphol.
In 10 jaar tijd heeft de Arbeidsinspectie ruim 800 keer inspecties uitgevoerd op bij werkgevers die actief zijn op Schiphol.
Om de blootstelling voor platformmedewerkers aan vliegtuiguitstoot te verminderen werkt Schiphol met de andere werkgevers en partijen op Schiphol aan het zo weinig mogelijk gebruiken van vliegtuigmotoren en -hulpmotoren (APU) op het luchthaventerrein en het vergroten van de afstand tussen werknemers en draaiende vliegtuigmotoren. Op een deel van Schiphol is daarom zogeheten walstroom aangelegd. Ook zijn apparaten aangeschaft die ervoor zorgen dat vliegtuigen hun eigen (hulp)motoren niet hoeven aan te zetten als ze op een vliegtuigopstelplaats staan. Het tweede deelbesluit van de Arbeidsinspectie geeft aan dat die voorzieningen nog niet toereikend zijn en wat er de komende jaren moet gebeuren.
Verder moeten vliegtuigen al op de luchthaven tijdens het taxiën tussen de banen en de vliegtuigopstelplaatsen zoveel mogelijk motoren uitschakelen, voor zover dat veilig kan en technisch mogelijk is. Dat betekent dat het vliegtuig tijdens het taxiën niet alle motoren gebruikt, wat tot minder uitstoot leidt.
Daarnaast voert Schiphol met de sectorpartijen het project Duurzaam taxiën uit. Dat project heeft tot doel om zoveel mogelijk vliegtuigen door elektrisch aangedreven voertuigen te verplaatsen tussen de banen en de vliegtuigopstelplaatsen, zodat de vliegtuigen daarvoor niet hun eigen motoren hoeven te gebruiken. De brief van de Minister van IenW van 11 oktober 20234 gaat hierop nader in.
Het vergroten van de afstand tussen werknemers en draaiende (met name startende) motoren van vliegtuigen is mogelijk door vliegtuigen met speciale trucks zover mogelijk van de werknemers weg te duwen (pushback) of te trekken (pull). Dit vereist wijziging van de aankomst- en vertrekprocedures. Daarvoor heeft de sector een aparte taskforce ingesteld. Bij deze maatregel speelt de veiligheid op de luchthaven een grote rol. Het mag immers niet zo zijn dat het verder weg duwen of trekken van de vliegtuigen tot onveilige situaties elders op het luchthaventerrein leidt.
Deelt u de mening dat deze maatregelen volstrekt onvoldoende hebben gewerkt? Zo ja, wat is hiervan volgens u de oorzaak?
Uit de eisen van de Arbeidsinspectie blijkt dat Schiphol en de werkgevers van de platformmedewerkers nog onvoldoende doen om hun werknemers te beschermen tegen schadelijke blootstelling. De bescherming van de werknemers moet meer prioriteit krijgen. Ik vind het van groot belang dat de maatregelen die de Nederlandse Arbeidsinspectie voorschrijft genomen worden zodat werknemers beschermd worden tegen blootstelling aan schadelijke stoffen en gezond hun werk kunnen doen.
Ziet u in dat het verplichten van het elektrificeren van grondbewegingen van vliegtuigen en grondvervoer niet langer kan wachten, en zeker niet tot 2030? Zo ja, bent u bereid om dit per direct verplicht te stellen en alle luchtvaartbedrijven op Schiphol die hier niet aan meewerken de toegang tot de luchthaven te ontzeggen?
In deze handhavingseis van de Arbeidsinspectie wordt rekening gehouden met de technische en operationele uitvoerbaarheid en met redelijkheid en billijkheid.
In het tweede deelbesluit eist de Arbeidsinspectie dat per 30 juni 2024 de hulpmotor van een vliegtuig (auxiliary power unit, APU) zo min mogelijk moet worden gebruikt. Het gaat hierbij om de periode dat het vliegtuig stilstaat aan de vliegtuigopstelplaats (VOP). Een eventueel alternatief moet daar waar mogelijk elektrisch aangedreven zijn (fixed power units (FPU) of mobiele ground power units (GPU)).
Ook moet Schiphol vanaf nu tot eind 2027 stapsgewijs een groene zone implementeren. Binnen de groene zone moet Schiphol verschillende maatregelen nemen om blootstelling aan vliegtuigmotoruitstoot te beperken. In deze zone worden platformmedewerkers daardoor veel minder blootgesteld aan diesel- en kerosine-uitstoot. Dat kan bijvoorbeeld door de afstand tussen platformmedewerkers en vliegtuig(straal)motoren bij vertrekkende vliegtuigen zo groot mogelijk te maken en te zorgen dat de straalstroom niet meer richting de werknemer staat. Dit vergt een aanpassing van de aankomst- en vertrekprocedures. Dat moet zorgvuldig gebeuren vanwege de veiligheid op de luchthaven (zie ook het antwoord op vraag 3). Uiterlijk eind 2030 moet op Schiphol emissievrij taxiën voor alle aankomende en vertrekkende vliegtuigen binnen de groene zone geïmplementeerd zijn voor zover technisch uitvoerbaar door Schiphol, de op Schiphol opererende grondafhandelaren en de luchtvaartmaatschappijen. Alle andere termijnen die de Arbeidsinspectie heeft gesteld, eindigen eerder.
Ook de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) handhaaft op het APU-gebruik, vanuit haar toezicht op grond van het Luchthavenverkeerbesluit Schiphol. Schiphol heeft er inmiddels voor gezorgd dat op 26 vliegtuigopstelplaatsen (VOP’s) schonere alternatieve voorzieningen voor de APU beschikbaar zijn. Dit zijn nog niet de 61 wettelijk verplichte VOP’s5. De ILT ziet er in afstemming met de Arbeidsinspectie op toe dat Schiphol de resterende VOP’s zo snel mogelijk volledig op orde krijgt.
Bij de VOP’s met alternatieven handhaaft de ILT op het APU-gebruik. Dit heeft geleid tot acht waarschuwingen en tweemaal het opleggen van een last onder dwangsom aan luchtvaartmaatschappijen voor het ongeoorloofd gebruik van de APU. De ILT geeft aan inmiddels verbetering in de naleving op het platform te zien.
Gaat u vliegtuiguitstoot in de vorm van kerosinemotorenemissie (KME) toevoegen aan de lijst met kankerverwekkende stoffen? Zo nee, waarom niet?
Van meerdere stoffen uit vliegtuigmotoruitstoot staat vast dat ze kankerverwekkend zijn. Deze stoffen staan al op de SZW-lijst met kankerverwekkende stoffen. Voor de meeste van deze bestanddelen is geen veilig niveau van blootstelling vast te stellen.
Ook een zeer lage blootstelling leidt tot een verhoogde kans op kanker. Onderdeel van de eis van de Nederlandse Arbeidsinspectie is daarom dat de werkgever is gehouden aan het minimaliseren van de blootstelling van werknemers aan KME.
Ik heb de Gezondheidsraad gevraagd te bepalen of kerosinemotoremissie als geheel als kankerverwekkend moet worden geclassificeerd en daarmee als mengsel kan worden opgenomen in de SZW-lijst van kankerverwekkende stoffen en processen. Daarnaast gaat de Gezondheidsraad beoordelen of een gezondheidskundige grenswaarde kan worden afgeleid voor maximale blootstelling aan kerosinemotoremissie.
Welke andere maatregelen kunt u nemen om de kankerverwekkende werkzaamheden op Schiphol veilig te maken?
De primaire verantwoordelijkheid voor het nemen van maatregelen ter bescherming van de platformmedewerkers ligt op grond van de Arbowet bij Schiphol en bij de werkgevers van de platformmedewerkers op Schiphol. Zij dienen hun medewerkers te beschermen tegen schadelijke blootstelling in het werk. Zie ook mijn antwoorden op de vragen 1, 2 en 3.
De Ministers van IenW, SZW en Financiën zijn nauw betrokken bij de verbetering van de werkomstandigheden en arbeidsvoorwaarden op Schiphol. Er zijn regelmatig gesprekken met de luchthaven. Ook is het Rijk lid van het Samenwerkingsverband Vliegtuig- en Dieselmotoremissies (zie antwoord 8).
De verschillende betrokken Ministers zullen het gesprek met Schiphol blijven voeren, waarbij we de directie kritisch zullen blijven bevragen en de voortgang bij het verbeteren van de arbeidsomstandigheden nauwgezet zullen blijven volgen.
Op welke wijze wordt in kaart gebracht welke gezondheidsschade medewerkers van Schiphol door vliegtuiguitstoot hebben opgelopen?
In 2022 is door de sector op Schiphol het Samenwerkingsverband Vliegtuig- en Dieselmotoremissies Stakeholder Platform (VDME) ingesteld. Dat samenwerkingsverband heeft onder meer tot taak om maatregelen te ontwikkelen en in te voeren om de blootstelling van platformmedewerkers aan luchtverontreinigende stoffen te verminderen en om meer inzicht te verkrijgen in de uitstoot van en blootstelling aan vliegtuig- en dieselmotoremissies bij platformmedewerkers.
Het verkrijgen van inzicht is een uitwerking van het RIVM-rapport «Verkenning haalbaarheid gezondheidsonderzoek werknemers Schiphol», dat per brief van 1 oktober 2021 aan de Kamer is aangeboden.
Het aanbieden van een periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek (PAGO) aan werknemers is een wettelijke verplichting voor werkgevers. In de eis van de Arbeidsinspectie is opgenomen dat er voor werknemers die blootgesteld (kunnen) worden aan gevaarlijke stoffen een PAGO moet komen en dat de maatregelen die de werkgevers nemen in het Plan van Aanpak moeten worden opgenomen.
De sectorpartijen hebben aangegeven dat zij inmiddels een vernieuwd PAGO in gang hebben gezet en dat bij het afnemen van het PAGO wordt gewerkt met een Protocol arbeidsgezondheidskundig onderzoek, specifiek gericht op vliegtuig- en dieselmotoremissies. Ook geven zij aan dat men bezig is met het uitvoeren van een blootstellingsonderzoek, eveneens een wettelijke verplichting voor werkgevers.
Daarnaast bezien de sectorpartijen de mogelijkheid van het uitvoeren van een zogeheten dwarsdoorsnedeonderzoek. Op basis van de uitkomsten van het PAGO en het blootstellingsonderzoek kijken ze naar biologische en/of functionele indicatoren van gezondheidseffecten.
Voor een onafhankelijke beoordeling van de opzet van de onderzoeken en de resultaten ervan is een VDME Expert Panel ingesteld, waarin experts vanuit de medische sector en wetenschap zitting hebben. Het Ministerie van IenW bekostigt de deelname van het RIVM aan dit VDME Expert Panel.
Er vinden herinspecties door de Nederlandse Arbeidsinspectie plaats om te bezien of en in welke mate aan de eisen is voldaan.
Op welke wijze worden medewerkers die gezondheidsschade hebben opgelopen als het gevolg van het werken op Schiphol gecompenseerd?
Het Burgerlijk Wetboek (artikel 7:658, lid 2) regelt dat de werkgever een zorgplicht heeft voor zijn werknemers. Het schadeverhaal bij beroepsziekten loopt via het civiele aansprakelijkheidsrecht. Daarmee is het een zaak tussen werknemers en werkgevers. Ik vind het belangrijk dat zij hierover goed met elkaar in gesprek gaan. De werknemer die ziek is geworden door het werk kan de werkgever hiervoor aansprakelijk stellen en zo in aanmerking komen voor een schadevergoeding.
Is het volgens u mogelijk om ook onder oud-medewerkers gezondheidsonderzoeken uit te voeren? Zo ja, bent u bereid om dit samen met Schiphol in gang te zetten en hiervoor oud-werknemers uit alle risicogroepen te benaderen?
In 2021 heeft de Minister van Infrastructuur en Waterstaat gevraagd of het RIVM platformmedewerkers kon meenemen in het grotere onderzoek naar de mogelijke effecten van langdurige blootstelling aan ultrafijnstof op de gezondheid van omwonenden van Schiphol.
Het RIVM heeft in zijn rapport «Verkenning haalbaarheid gezondheidsonderzoek werknemers Schiphol»6 aangegeven dat het gevraagde niet mogelijk is. Er zijn administratieve gegevens nodig over de aard en werkomstandigheden van oud-platformmedewerkers. Volgens het RIVM is de administratie van de vele organisaties waar platformmedewerkers voor werkten onvolledig of gaat deze niet ver genoeg terug in de tijd. De weinige gegevens die er wel zijn, mogen maar beperkt gebruikt worden vanwege de Algemene Verordening Gegevensbescherming.
Het RIVM heeft vervolgens in zijn rapport aangegeven welk type gezondheidsonderzoek wel mogelijk is. De luchtvaartsector is vervolgens aan de slag gegaan met deze aanbevelingen van het RIVM. Zo heeft de sector een vernieuwd arbeidsgezondheidskundig onderzoek onder werknemers in gang gezet, ook wordt het aanbevolen dwarsdoorsnedeonderzoek uitgewerkt. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 8.
Bent u bereid om op korte termijn samen met de SP-fractie een werkbezoek af te leggen aan Schiphol, zodat met de risico lopende medewerkers kan worden gesproken over de meest dringende maatregelen?
Afgelopen woensdag 13 maart jl. heb ik deelgenomen aan een inspectiebezoek van de Arbeidsinspectie op Schiphol. Om de lopende handhavingstrajecten door de Arbeidsinspectie niet te beïnvloeden kan ik hier verder niet op in gaan. Om dezelfde reden zijn de andere aangeschreven bewindspersonen en ikzelf terughoudend met verdere werkbezoeken op Schiphol op korte termijn. Wij blijven wel op andere wijzen nauw betrokken en geïnformeerd over de situatie op Schiphol.
Het rapport ‘De (on)menselijke maat van het UWV’ |
|
Bart van Kent |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het rapport «De (on)menselijke maat van het UWV», aangeboden door Steungroep ME en Arbeidsongeschiktheid? Kunt u ingaan op de conclusies die in het rapport worden getrokken?1
ME/CVS is een aandoening die kan leiden tot substantiële beperkingen van de functionele mogelijkheden en wordt conform in het beleid van UWV als zodanig herkend. De 59 ME/CVS-patiënten die in het rapport hun verhaal doen, hebben helaas een andere ervaring. Zij voelen zich niet gehoord en erkend. Dit zijn schrijnende verhalen en ik vind het belangrijk om deze signalen serieus te nemen. In het rapport staat een aantal aanbevelingen, onder meer ten aanzien van goede scholing, meer maatwerk en oplossingen voor mensen die de ervaring hebben dat zij in het verleden niet goed zijn behandeld.
Goede scholing en nascholing, richtlijnen en protocollen zijn waarborgen voor zorgvuldige beoordelingen. UWV stelt zich voortdurend op de hoogte van nieuwe inzichten over het ziektebeeld en leert als organisatie via (na)scholing, intercollegiale toetsing, vak-overleggen en themabijeenkomsten. In de opleiding van verzekeringsartsen is veel aandacht voor moeilijk objectiveerbare aandoeningen zoals ME/CVS. Een betere diagnostisering en behandeling voordat iemand bij een verzekeringsarts komt, helpt ook bij de sociaal-medische beoordeling. Het is dan ook belangrijk dat er uitgebreid onderzoek wordt gedaan en er meer aandacht komt voor ME/CVS in de curatieve sector en dat er behandelcentra komen.
Gelukkig wordt er steeds meer bekend over ME/CVS. In december 2021 is een onderzoeksprogramma2 van start gegaan dat is gericht op biomedisch onderzoek naar ME/CVS. Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) ziet toe op dit proces. Onderdeel van het onderzoeksprogramma is een nieuwe multidisciplinaire richtlijn/kwaliteitsstandaard. Deze wordt naar verwachting medio 2026 opgeleverd.
Voor wat betreft maatwerk geldt dat er veel ruimte is binnen de beoordeling voor maatwerk. Bij een sociaal-medische beoordeling wordt per definitie gekeken naar de individuele omstandigheden. De oorzaak van de klachten of de diagnose is daarbij niet leidend. In de beoordeling staat centraal wat iemand nog wel kan doen.
Specifiek ten aanzien van de 59 patiënten uit het rapport, geldt dat UWV na een gesprek op 5 februari jl. met de Steungroep ME/CVS heeft vastgesteld dat het rapport nader onderzoek verdient. Daarom zal UWV een dossieronderzoek uitvoeren naar de 59 patiënten uit het rapport, door een speciaal daarvoor ingesteld team. Dit gebeurt uiteraard alleen wanneer de betreffende cliënten dat willen en in overleg met de steungroep ME/CVS.
Klopt het dat mensen met ME een onjuist toekomstbeeld geschetst krijgen door keuringsartsen van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV)? Om hoeveel mensen gaat het die wellicht een onjuiste beoordeling hebben gekregen?
Zoals bij veel aandoeningen, variëren de klachten van patiënten met ME/CVS qua aard en ernst per individu. Daarom is een individuele beoordeling nodig om recht te doen aan verschillende mogelijkheden tot functioneren in arbeid, onafhankelijk van de oorzaak van de klachten.
Verzekeringsartsen van het UWV schetsen bij de beoordeling geen toekomstbeeld. Zij geven bij de beoordeling wel een prognose van de mogelijkheden voor arbeid. Zo’n prognose kent per definitie een mate van onzekerheid, zeker omdat – zoals de Gezondheidsraad in 2018 schreef – er over het verloop van de aandoening ME/CVS weinig met zekerheid te zeggen is. Dat betekent dus ook dat er weinig met zekerheid is te zeggen over het verloop van de beperkte belastbaarheid van deze patiënten. Naast het ziektebeeld spelen ook factoren mee in het persoonlijk- en sociaal functioneren, zoals opleiding, arbeidsomstandigheden en het sociale netwerk. Een verzekeringsarts is als sociaal-geneeskundig specialist opgeleid om dat te kunnen beoordelen.
Hoe kan het gebeuren dat mensen door keuringsartsen niet worden geloofd? Waar gaat het dan mis in de beoordeling?
Het staat buiten kijf dat iedereen die zich meldt bij UWV voor een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling, recht heeft op een respectvolle behandeling en een rechtvaardige beoordeling. Zoals bij vraag 1 aangegeven, erkent UWV ME/CVS als serieuze aandoening. Volgens de nu geldende richtlijn Chronisch vermoeidheidssyndroom moeten verzekeringsartsen deze klachten op eenzelfde wijze beoordelen als andere ziekten. Daarbij is een vastgestelde oorzaak van de klachten en beperkingen of een diagnose niet leidend voor het bepalen van de belastbaarheid en daarmee de uitkomst van de beoordeling. Het gaat om de consistentie tussen een stoornis, beperkingen en de presentatie van de klachten. Daarin spelen ook persoonlijke- en sociale factoren een rol. Zoals bij iedere aandoening variëren aard en de ernst bij ieder individu en staat bij de beoordeling centraal wat iemand nog kan doen.
UWV is in gesprek met patiënten met klachten als gevolg van ME/CVS en gaat patiënten uit het rapport benaderen. Uit dit onderzoek zal mogelijk blijken wat beter kan in de beoordeling.
Waarom is er door het UWV niet gehandeld naar aanleiding van eerdere signalen, zoals het advies van de Gezondheidsraad uit 2018 waarin werd opgeroepen ME/CVS te erkennen als ernstige ziekte?
Naar aanleiding van het advies van de Gezondheidsraad uit 2018, heeft de toenmalig medisch adviseur binnen UWV een bericht gedeeld over ME/CVS. Zoals hiervoor ook aangegeven wordt ME/CVS door UWV erkend als ziekte en op eenzelfde wijze beoordeeld. De Gezondheidsraad stelde in dit advies ook dat de keuze van een patiënt om af te zien bewegings- en gedragstherapieën zoals «Graded exercise therapy» (GET) of Cognitieve Gedragstherapie (CGT) niet mag leiden tot het oordeel dat de patiënt zijn kans op herstel mist, niet meewerkt aan zijn of haar herstel of verwijtbaar handelt. Hierop heeft UWV in het beleid opgenomen dat het weigeren van deze bewegings- en gedragstherapieën nooit een reden voor afwijzing van een uitkering mag zijn. Er is dus opvolging gegeven aan dit advies van de Gezondheidsraad.
Over welke ziekten heeft het UWV nog meer signalen waaruit blijkt dat er misschien met willekeur wordt geoordeeld door keuringsartsen? Om hoeveel mensen kan dit wellicht gaan?
UWV behandelt alle WIA-aanvragen op dezelfde manier en beoordeelt de mate van arbeidsongeschiktheid op basis wat iemand gegeven zijn ziekte of beperking nog kan. Daarbij is de diagnose niet leidend. Er wordt altijd naar de individuele omstandigheden gekeken. Bij iedere ziekte, aandoening of gezondheidsprobleem variëren de aard en ernst van klachten en de belemmeringen die mensen ervaren per individu: de een kan er mee doorwerken, de ander niet. Naast het ziektebeeld spelen ook andere factoren in het persoonlijk en sociaal functioneren een rol. Daarom kan de uitkomst van de WIA-beoordeling voor twee mensen met dezelfde gezondheidsproblemen verschillend zijn. Het is daarom ook niet mogelijk om aantallen te noemen van situaties waarin mensen misschien willekeur ervaren op basis van specifieke ziekten.
De omgang met moeilijk objectiveerbare aandoeningen bij de sociaal-medische dienstverlening, verdient blijvend aandacht. Daarom investeert UWV daar ook in, als het gaat om informatievoorziening, scholing en opleiding. In zijn algemeenheid is kennis over ME/CVS en vergelijkbare moeilijk objectiveerbare gezondheidsproblemen volop in ontwikkeling. Deze ontwikkeling wordt door UWV en zeker ook door de professionals zelf, al dan niet verenigd in beroepsgroepen, nauwgezet gevolgd.
Wat gaat het UWV doen om te voorkomen dat er situaties zoals van deze ME/CVS patiënten plaatsvinden? Welke stappen zijn er al eerder genomen en waarom gaat het dan alsnog mis?
UWV wil als organisatie leren van het rapport en streeft voortdurend naar beoordelingen die recht doen aan de cliënt. Zowel als het gaat om de bejegening als om de juistheid van de beoordeling. UWV is over dit onderwerp al langere tijd in gesprek, waaronder ook met patiëntenorganisaties van andere moeilijke zichtbare en objectiveerbare gezondheidsproblemen. Ook stelt UWV zich, zoals beschreven in het antwoord op vraag 1, voortdurend op de hoogte van nieuwe inzichten over het ziektebeeld en investeert zij als organisatie in de opleiding van verzekeringsartsen, (na)scholing en intercollegiaal overleg als waarborgen voor zorgvuldige beoordelingen.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1, gaat UWV een dossieronderzoek verrichten ten aanzien van de patiënten die in het rapport van de Steungroep ME en Arbeidsongeschiktheid aan het woord komen, met een speciaal daarvoor ingesteld team. Dit dossieronderzoek zal antwoord geven op de vraag wat UWV hier aanvullend van kan leren en aanvullende kan doen. De uitkomsten en de vervolgacties deelt UWV met mijn ministerie en met de Steungroep ME/CVS. Zo nodig worden naar aanleiding hiervan maatregelen genomen.
Hoe staat het met de uitvoering van de aangenomen motie van Kent2 die oproept om tot een protocol te komen waardoor moeilijk objectiveerbare ziektes als ME/CVS worden erkend en serieus worden genomen door keuringsartsen van het UWV?
Er is een vragenlijst uitgezet door SZW bij belanghebbenden over de motie van Van Kent en over ervaringen met de sociaal-medische beoordeling door UWV. Er zijn ook verschillende gesprekken gevoerd met patiëntenorganisaties, UWV en verzekeringsartsen. Momenteel wordt de input geïnventariseerd en vervolgacties onderzocht. Er wordt breed gekeken naar wat er mogelijk is om problemen die mensen ondervinden met moeilijk objectiveerbare gezondheidsproblemen zoveel mogelijk op te lossen.
Hier is UWV nauw bij betrokken, maar ook andere partijen zoals cliëntenorganisaties en de beroepsvereniging van verzekeringsartsen (NVVG).
Het Ministerie van VWS zal daar bij betrokken worden en zo nodig de curatieve sector. Over de voortgang zal ik de Kamer dit voorjaar nader informeren.
De problemen met communicatiesystemen aan boord van bussen bij Qbuzz. |
|
Bart van Kent |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het nieuwsbericht «FNV: Grote zorgen om veiligheid chauffeurs en reizigers Qbuzz in Drenthe en Groningen vanwege haperend communicatiesysteem»?1
Naar aanleiding van de berichtgeving heb ik contact gehad met het OV-bureau Groningen-Drenthe en Qbuzz. Hieruit is gebleken dat de veiligheid van de chauffeurs en reizigers nooit in het geding is geweest. De noodknop die de veiligheid garandeert, heeft te allen tijde gewerkt.
Wat is uw reactie op de resultaten van de enquête die FNV heeft uitgezet onder personeel van Qbuzz over de problemen met de IVU-box?2
Naar aanleiding van de berichtgeving heb ik contact gehad met het OV-bureau Groningen-Drenthe en Qbuzz. Hieruit is gebleken dat de veiligheid van de chauffeurs en reizigers nooit in het geding is geweest. De noodknop die de veiligheid garandeert, heeft te allen tijde gewerkt.
Wat vindt u ervan dat maar liefst 97% van de chauffeurs van Qbuzz aangeeft dat de IVU-box onvoldoende functioneert?
Moderne bussen hebben meerdere systemen aan boord die opgestart moeten worden bij aanvang van de dienst. Enkel het betaalsysteem heeft af en toe te maken met een langere opstartstarttijd. Dit betreft een ander systeem dan de IVU-box.
Welke risico’s kleven er volgens u aan de haperende communicatiesystemen op busdiensten van Qbuzz?
Er kleven geen veiligheidsrisico’s aan de communicatiesystemen die in het artikel genoemd zijn. De communicatiesystemen hebben altijd gewerkt. Wel heeft het haperen van het betaalsysteem in een klein aantal van de ritten tot vertraging geleid.
Bent u bereid om de problemen met de IVU-box nader te inventariseren en zo snel mogelijk op te lossen?
De werking van technische systemen is onderdeel van de afspraken tussen de concessieverlener en concessiehouder. Anders dan volgens de berichtgeving van FNV waren er geen problemen met de IVU-box. Alleen het betaalsysteem heeft storingen ondervonden. Op 17 januari jl. heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de FNV en Qbuzz, waarna de berichtgeving recht is gezet. Dit is per brief medegedeeld aan de provincies Groningen en Drenthe en de gemeente Groningen3. Qbuzz heeft aangegeven verbeteracties voor het betaalsysteem in gang te hebben gezet.
Heeft u hierover reeds contact gehad met de provincies Drenthe, Groningen en vervoerder Qbuzz?
Ik heb contact gehad met het OV-bureau Groningen-Drenthe en Qbuzz. In de provinciale staten van Groningen zijn vragen gesteld over dit onderwerp. Hier is een uitgebreidere toelichting gegeven op de technische problemen4.
Kunt u onderzoeken in hoeverre chauffeurs te maken hebben (gehad) met agressie van reizigers vanwege deze technische problemen?
Er zijn geen chauffeurs die te maken gehad met agressie van reizigers vanwege de technische problemen van de betaalsystemen.
Welke nadelen ondervinden reizigers door de problemen met de IVU-box?
Er waren geen problemen met de IVU-box. De storingen die wel optraden hebben betrekking op de betaalsystemen op een klein aantal ritten. Wanneer de systemen haperen bij de opstartprocedure kan dit leiden tot vertraging vanwege een reset of het omwisselen van de bus. In enkele gevallen is de bus gaan rijden zonder dat reizigers konden inchecken.
Kunt u, indien een oplossing niet snel wordt gevonden, de Nederlandse Arbeidsinspectie vragen om onderzoek te verrichten naar de problemen met IVU-box, zoals door FNV wordt voorgesteld?
Na de publicatie heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen Qbuzz en FNV. Hieruit is gebleken dat de technische problemen geen gevolgen hadden voor de veiligheid van chauffeurs en dit is ook door FNV erkend. Ik zie dan ook geen aanleiding om op basis van deze bevindingen een onderzoek te laten verrichten naar de werking van de IVU-box.
Voldoet Qbuzz als vervoerder met de huidige technische problemen aan alle wettelijke normen omtrent arbeidsomstandigheden voor chauffeurs en aan zijn verplichtingen richting reizigers?
Qbuzz voldoet volgens het OV-bureau Groningen-Drenthe aan de wettelijke normen. De prestaties naar reizigers toe zijn onderdeel van de concessieafspraken op regionaal niveau.
Kernwapenoefeningen op luchtmachtbasis Volkel |
|
Bart van Kent , Sarah Dobbe |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Is het juist dat het 312e squadron van de 1e Wing op Volkel deel is van de zogeheten «NATO nuclear sharing-overeenkomst» waarin de Verenigde Staten (VS) de Nederlandse F-16’s uitrusten en de piloten trainen in het gebruik van kernwapens?1 Zo nee, wat zijn dan de feiten?2
Zoals bij uw Kamer bekend is (meest recentelijk in de Kamerbrief inzake uitvoering van de motie Van Dijk over de stand van zaken rond nucleaire ontwapening en de modernisering van kernwapens, d.d. 22 december 2022, Kamerstuk 36 200 V, nr. 73), heeft Nederland binnen de NAVO een kernwapentaak. Nederland draagt daarmee bij aan de bondgenootschappelijke afschrikking, en dus aan de veiligheid van de NAVO-bondgenoten en daarmee van Nederland zelf. Met de uitvoering van deze taak is één squadron F-16’s belast en deze dual-capable jachtvliegtuigen zijn gestationeerd op de vliegbasis Volkel. Om veiligheidsredenen kunnen geen mededelingen worden gedaan over details die verband houden met de kernwapentaak van Nederland.
Is het juist dat een of meerdere piloten van het 312e squadron een afbeelding van een atoomontploffing op hun helm hebben? Zo ja, geldt dat voor alle leden van het squadron of slechts enkele?
Zie antwoord vraag 1.
Is het juist dat dit onderdeel van de Nederlandse luchtmacht sinds 2021 heeft geoefend met de procedures voor het gebruik van de B-61-12-kernbom?
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld, meest recentelijk in de antwoorden op Kamervragen van de leden Karabulut, Ploumen en Van Ojik d.d. 8 december 2020 (kenmerk 2020Z22450), wordt binnen de NAVO geoefend met nucleaire scenario’s, op alle niveaus, met als doel om de veiligheid en effectiviteit van de bondgenootschappelijke nucleaire afschrikking te garanderen. Over de precieze aard van deze oefeningen kunnen onder de geldende bondgenootschappelijke afspraken geen mededelingen worden gedaan.
Wanneer zijn de oefeningen precies begonnen?
Zie antwoord vraag 3.
Is het juist dat het daarbij een oefenversie betrof van de B-61-12, zoals op een van de bijgeleverde foto’s in de bron is te zien? Zo nee, hoe zijn dan de feiten?3
Zie antwoord vraag 3.
Kan hieruit worden afgeleid dat de F-16 geschikt is voor het gebruik van de B-61-12, die immers is voorzien voor de F-35?
De F-35 zal in de komende tijd de kernwapentaak van de F-16 overnemen. Op basis van bondgenootschappelijke afspraken kunnen geen mededelingen worden gedaan over de details van de transitie naar de F-35 voor de kernwapentaak. Over de modernisering van in Europa aanwezige Amerikaanse kernwapens is uw Kamer in de afgelopen jaren herhaaldelijk geïnformeerd. Daarbij is aangegeven dat de Verenigde Staten een levensduurverlengingsprogramma (Life Extension Program) uitvoeren, met als doel de veiligheid en effectiviteit van onder meer het type B-61 kernwapen blijvend te garanderen. Vanwege veiligheidsredenen en op grond van bondgenootschappelijke afspraken kunnen geen mededelingen worden gedaan over aantallen en locaties van in Europa aanwezige Amerikaanse kernwapens.
Kan worden uitgesloten dat de F-16 staat gepland voor gebruik van de B-61-12? Zo nee, waarom niet en hoe is de planning van de F-16 voor dat gebruik?
Zie antwoord vraag 6.
Wanneer verwacht u dat de F-35 de echte B-61-12 kan gebruiken?
Zie antwoord vraag 6.
Wanneer verwacht u dat de B-61-12-bommen in Volkel aankomen?
Zie antwoord vraag 6.
Het advies van de landsadvocaat over invaren in het nieuwe pensioenstelsel |
|
Bart van Kent |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Bent u bekend met de uitspraken van prof. dr. Erik Lutjens in het derde rondetafelgesprek over de hervorming van het pensioenstelsel1 dat invaren inbreuk zou maken op het eigendomsrecht wanneer dit zou resulteren in verlaging van de pensioenaanspraak en hier geen compensatie voor wordt geboden of wanneer er onevenwichtige benadeling ontstaat? En bent u bekend met zijn uitspraak daar dat hij niet de rechtvaardiging ziet voor een verlaging voortkomend uit de rekenmethode die gehanteerd wordt bij het invaren? Hoe reageert u op deze uitspraken, mede in het licht van het advies van de landsadvocaat hierover?
Het invaren is getoetst aan de drie criteria voor regulering van eigendomsrecht zoals die door de Europese rechter zijn geformuleerd. De inmenging moet bij wet zijn geregeld, er moet een legitiem doel in het publieke belang worden nagestreefd en de inbreuk moet proportioneel en gerechtvaardigd zijn. De uitgebreide analyse is opgenomen in de memorie van toelichting bij de Wet toekomst pensioenen. De Raad van State heeft deze analyse bevestigd. De regering is en blijft dan ook van mening dat het invaren in algemene zin juridisch houdbaar is.
Door het wettelijk kader wordt zoveel mogelijk voorkomen dat in het individuele geval het invaren een onevenredig zware last voor het individu oplevert. De voorgeschreven rekenmethode, de begrenzing van de bestuurlijke ruimte van het pensioenfondsbestuur en de voorgeschreven medezeggenschap zorgt ervoor dat keuzes van het pensioenfondsbestuur worden getoetst.
Voor de goede orde wijs ik nog expliciet op de wettelijke kaders van de vermogenstoedeling bij het invaren zoals geregeld in de derde nota van wijziging bij de Wet toekomst pensioenen waardoor een onevenredige uitkomst als gevolg van de omrekenmethode groep verder is beperkt. Deze inkadering, die op verzoek van uw Kamer en naar aanleiding van het debat in de Kamer is opgesteld, is in oktober 2022 onderdeel geworden van de Wet toekomst pensioenen, derhalve na de rondetafelbijeenkomsten.
Het blijft evenwel niet uitgesloten dat een individu als gevolg van het invaren een onevenredig zware last ervaart. Dan kan hij daarover een klacht indienen bij het pensioenfonds, zijn casus voorleggen aan de geschilleninstantie pensioenfondsen of aan de rechter.
Wanneer is er sprake van onevenwichtige benadeling en zou een 5% of 10% korting van het pensioen hieronder vallen?
Dat kan niet in algemene zin worden gezegd. Bij het invaren is sprake van regulering van het eigendomsrecht omdat andere regels op het pensioen van toepassing worden. De omzetting geschiedt volgens een voorgeschreven rekenmethode en binnen de hierboven genoemde wettelijke kaders van vermogenstoedeling. De gevolgen voor de hoogte van de pensioenen van alle deelnemers in het pensioenfonds is afhankelijk van de dekkingsgraad bij invaren.
Sociale partners en pensioenfondsbestuur hebben in het kader van de complete besluitvorming helder bij welke dekkingsgraden nog zal worden ingevaren en wanneer niet. Dit wordt ook vastgelegd in het transitieplan en het implementatieplan.
Het wettelijk kader beoogt individuele uitschieters zoveel als mogelijk te voorkomen. Als het individu van mening is dat sprake is van een onevenredig zware last dan kan hij daarover een klacht indienen bij het pensioenfonds, zijn casus voorleggen aan de geschilleninstantie pensioenfondsen of aan de rechter.
Kan, in de situatie van een fonds met 100% dekkingsgraad of lager, invaren door de gehanteerde rekenmethode leiden tot kortingen?
Ja, dat zou kunnen omdat de omrekenmethode het financieel toetsingskader voor uitkeringsovereenkomsten nabootst. Immers, onder dit financiële toetsingskader zou het pensioen gekort moeten worden als de dekkingsgraad van een pensioenfonds te laag is om aan de langjarige verplichtingen te voldoen. Ook als het pensioenfonds niet invaart, zou in dat geval gekort moeten worden.
Hoeveel fondsen hebben op of onder de 105% dekkingsgraad? Hoeveel daarvan op of onder de 100%? Welke omvang qua vermogen en mensen betreft dit?
De dekkingsgraad in de sector was eind november gemiddeld 118,5%. Uit navraag bij DNB blijkt dat er op die peildatum één pensioenfonds was met een DB-regeling en een dekkingsgraad lager dan 100%. Het gaat hier om een relatief klein fonds. De andere fondsen hadden allen een dekkingsgraad groter dan 105%.
Verdere informatie over welk fonds dit betreft is toezichtsvertrouwelijk en wordt daarom door DNB niet verstrekt.
Hoeveel gesloten fondsen zijn er in totaal? Welke omvang qua vermogen en mensen betreft dit?
Ik ga ervan uit dat u met gesloten pensioenfonds een pensioenfonds, of een gesloten kring binnen een algemeen pensioenfonds, bedoelt dat geen actieve deelnemers meer heeft en waar dus geen pensioenpremie meer wordt ontvangen en geen pensioenopbouw meer plaatsvindt.
Volgens de openbare gegevens zijn er per eind september 2023 22 gesloten pensioenfondsen, danwel gesloten kringen binnen een algemeen pensioenfonds.2 In totaal gaat het om zo’n 200.000 personen. Het bijbehorende vermogen kan niet uit de betreffende openbare statistieken worden afgeleid.
De verhoging van de AOW leeftijd zonder dat de gemiddelde levensverwachting stijgt |
|
Bart van Kent |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Wat is uw mening over het in uw brief aan de Kamer1 gepresenteerde feit dat de Algemene Oudersdomswet (AOW-)leeftijd verhoogd wordt ondanks dat de gemiddelde levensverwachting niet stijgt en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) niet verwacht dat deze zal stijgen voor de betreffende periode?
De AOW-leeftijd is in 2028 verhoogd van 67 jaar naar 67 jaar en drie maanden. Voor 2029 is de AOW-leeftijd op dit niveau stabiel gebleven. Het vaststellen van de AOW-leeftijd gebeurt op basis van demografische prognoses van het CBS, vijf jaar voor het kalenderjaar van vaststelling. Recentelijk heeft het CBS haar prognoses voor de levensverwachting aangepast. In de prognose uit december 2022 ging het CBS ervan uit dat de levensverwachting binnen enkele jaren weer op het oude niveau van voor de coronapandemie zou komen. In de Kamerbrief over de vaststelling van de AOW-leeftijd voor 2029 is ingegaan op de onzekerheid van de impact van het coronavirus op sterftecijfers2. Uit de prognoses van najaar 2023 is nu gebleken dat het herstel van de levensverwachting langzamer gaat dan eerder werd verwacht vanwege de aanhoudende oversterfte veroorzaakt door het coronavirus. Het CBS stelt daarom de stijging van de levensverwachting tot en met 2070 naar beneden bij, maar deze blijft wel structureel stijgen zoals blijkt uit onderstaande grafiek. Op basis van de nieuwe levensverwachting uit december 2023 zou de AOW-leeftijd in 2028 niet verhoogd worden en in 2029 ook nog niet.
Toen de verhoging van de AOW-leeftijd voor 2028 werd vastgesteld in het najaar van 2022 verwachtte het CBS dat de oversterfte een ander effect had op de lange termijntrend van de levensverwachting. In het najaar van 2023 heeft het CBS de prognose aangepast. De AOW-leeftijd wordt tenminste vijf jaar van tevoren vastgesteld, zodat mensen genoeg tijd hebben om zich hierop voor te bereiden.
Grafiek: levensverwachting vanaf de 65e verjaardag
Deelt u de mening dat het in de geest van de afspraken en wet is om de AOW-leeftijd níet te verhogen wanneer de gemiddelde levensverwachting niet stijgt? Hoe legt u uit aan de gewone werkende Nederlander dat het omgekeerde plaatsvindt?
Uit de nieuwe prognoses van het CBS is gebleken dat de levensverwachting structureel langzamer zal stijgen en dat de AOW-leeftijd in 2028 eigenlijk nog niet verhoogd had hoeven worden en in 2029 ook nog niet. Ik kan mij goed voorstellen dat dit voor mensen lastig te begrijpen is. Op basis van de huidige systematiek kan de AOW-leeftijd niet meer naar beneden worden bijgesteld. Indien gewenst, kan de AOW-leeftijd alleen per wetswijziging eenmalig voor 2028 en 2029 verlaagd worden naar 67 jaar. Dit is een besluit met grote impact. Het ligt daarom niet in de rede dat dit kabinet hier nog een besluit over neemt.
Deelt u de mening dat het toch verhogen van de AOW-leeftijd het vertrouwen in de overheid en het pensioenstelsel schaadt?
De vergrijzing is een grote uitdaging voor onze samenleving. Daarom verhogen we de AOW-leeftijd. Dit gebeurt geleidelijk, om recht te doen aan de maatschappelijke verwachtingen en mogelijkheden. Daarnaast verschaffen we mensen tijdig duidelijkheid door vijf jaar van tevoren de AOW-leeftijd vast te stellen. Het is van belang dat de AOW-leeftijd gekoppeld is aan de ontwikkeling van de levensverwachting. De groep gepensioneerden ten opzichte van het aantal werkenden neemt de komende jaren hard toe en deze ontwikkeling piekt in 2040. De AOW-leeftijd stijgt daarom geleidelijk mee met de levensverwachting.
Welke boodschap heeft u voor mensen (met een zwaar beroep) die aan de ene kant zien dat de onderhandelingen over een goede regeling om op tijd te stoppen met werken geklapt zijn, ondanks dat dat is een afspraak was uit het pensioenakkoord, en aan de andere kant de AOW-leeftijd nog verder verhoogd zien worden, ondanks dat de gemiddelde levensverwachting niet verder stijgt?
De tijdelijke drempelvrijstelling voor regelingen voor vervroegde uittreding (RVU) en de Maatwerkregeling Duurzame Inzetbaarheid en Eerder Uittreden (MDIEU) lopen tot en met 2025. In het Pensioenakkoord is afgesproken dat kabinet en sociale partners tijdig met elkaar in gesprek gaan over de vraag of er aanvullend maatregelen nodig zijn na 2025 om zo veel mogelijk mensen in staat te stellen gezond werkend het pensioen te bereiken, en zo ja welke. Helaas ligt het gesprek tussen sociale partners in de Stichting van de Arbeid over gezond doorwerken tot het pensioen op dit moment stil. Ik vind het belangrijk dat we verder komen met dit vraagstuk en dat het gesprek hierover wordt hervat. Ik zet mij daarom in om het gesprek hierover tussen sociale partners verder te brengen en het vraagstuk in de volle breedte te verkennen. Hoe werkenden gezond werkend hun pensioen kunnen bereiken, is bij uitstek een vraagstuk waar de sociale partners het verschil kunnen maken samen met de overheid. In het voorjaar van 2024 zal ik de Kamer verder informeren over de stand van zaken.
Waarom is ervoor gekozen dat de AOW-leeftijd wel kan stijgen, maar niet kan dalen in lijn met de levensverwachting? Bent u bereid de wet zodanig aan te passen dat een daling wel mogelijk wordt?
Toen de koppeling aan de levensverwachting werd ingevoerd, was de algemene verwachting dat de levensverwachting structureel zou blijven stijgen. Er was geen reden om aan te nemen dat de levensverwachting op lange termijn zou dalen. Het inzicht dat de coronapandemie ons opgeleverd heeft, is dat het denkbaar is dat een pandemie (of een andere gezondheidsontwikkeling) de levensverwachting negatief kan beïnvloeden, mogelijk ook langdurig.
In recente cijfers gaat het CBS nog steeds uit van een structurele stijging, maar wel op een lager niveau. Omdat sterftecijfers op korte termijn kunnen fluctueren wordt met de koppeling aangesloten bij de lange termijn-ontwikkeling. Om mensen op tijd zekerheid te bieden en te voorkomen dat er een jojo-effect ontstaat, wordt de AOW-leeftijd vijf jaar van tevoren vastgesteld en vindt bij een daling van de levensverwachting geen daling van de AOW-leeftijd plaats. Wanneer er een wens bestaat dit anders te doen, moet de wet hiertoe aangepast worden. Het ligt daarom niet in de rede dat dit kabinet hier nog een besluit over neemt.
Waarom stijgt de pensioenrichtleeftijd dusdanig snel terwijl de daadwerkelijke stijging van de levensverwachting pas veel later aan de orde is en onzeker is?
De pensioenrichtleeftijd is op een vergelijkbare wijze als de AOW-leeftijd gekoppeld aan de levensverwachting. Aangezien een wijziging van de pensioenrichtleeftijd alleen van belang is voor nieuw op te bouwen pensioenrechten, en geen invloed heeft op de al bestaande pensioenopbouw, wordt voor de pensioenrichtleeftijd de resterende levensverwachting op een tijdstip verder in de toekomst dan voor de AOW genomen. Overigens is sinds de inwerkingtreding van de Wet Toekomst Pensioenen (WTP) de pensioenrichtleeftijd niet meer van belang voor het fiscale kader, anders dan voor het overgangsrecht. Zoals nader is toegelicht bij het wetsvoorstel van de WTP wordt de fiscale premiegrens niet beïnvloed door de ontwikkeling van de levensverwachting, omdat de pensioenleeftijd en de levensverwachting met elkaar in evenwicht blijven.
De geklapte onderhandelingen over de regeling voor zware beroepen om op tijd te kunnen stoppen met werken |
|
Bart van Kent |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Deelt u de mening dat nadat het deel van het pensioenakkoord dat goed was voor werkgevers is uitgevoerd, nu ook de afspraak voor een goede regeling om op tijd te kunnen stoppen met werken nagekomen dient te worden?1
Het Pensioenakkoord hebben kabinet, werkgeversorganisaties en werknemersorganisaties gezamenlijk gesloten en doet recht aan de belangen van elk van deze partijen. Als onderdeel van het Pensioenakkoord zijn ook afspraken gemaakt rondom gezond werkend het pensioen halen. Hiervoor zijn naast structurele maatregelen ten behoeve van gezond werkend naar het pensioen ook tijdelijke overgangsmaatregelen afgesproken. De tijdelijke drempelvrijstelling voor regelingen voor vervroegde uittreding (RVU) en de Maatwerkregeling Duurzame Inzetbaarheid en Eerder Uittreden (MDIEU) lopen tot en met 2025. In het Pensioenakkoord is afgesproken dat kabinet en sociale partners tijdig met elkaar in gesprek gaan over de vraag of er aanvullend maatregelen nodig zijn na 2025 om zo veel mogelijk mensen in staat te stellen gezond werkend het pensioen te bereiken, en zo ja welke. Ik vind het belangrijk dat we met dit vraagstuk verder komen. Vanzelfsprekend spelen sociale partners hierin een essentiële rol. Ik ben voornemens de Kamer in het voorjaar van 2024 te informeren over uitkomsten van de gesprekken hierover.
Hoe reageert u op de opstelling van werkgeversorganisaties als VNO-NCW in deze onderhandelingen? Hoe gaat u hen onder druk zetten om alsnog hun afspraken na te komen en tot een oplossing te komen met de werknemersorganisaties?
Sociale partners waren de afgelopen periode onderling in gesprek in de Stichting van de Arbeid over de vraag wat eventueel nog aanvullend na 2025 nodig is om zo veel mogelijk mensen in staat te stellen gezond werkend het pensioen te bereiken. Helaas liggen de gesprekken op dit moment stil. Om verder te komen met dit vraagstuk heb ik de twee voorzitters van de Stichting van de Arbeid uitgenodigd om met mij hierover te spreken. Gezond doorwerken tot je pensioen is namelijk een belangrijk onderwerp. Het is een gedeelde verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers dat werkenden in staat worden gesteld om gezond werkend hun pensioen te kunnen bereiken, waarbij de overheid een ondersteunende rol vervult. Ik vind het daarom van belang dat het gesprek wordt hervat en dat het vraagstuk over wat nodig is om mensen in staat te stellen gezond te kunnen doorwerken tot het pensioen in de volle breedte wordt verkend. Dat gaat, zoals ik heb benoemd in de Kamerbrief op Prinsjesdag, zowel om preventie en duurzame inzetbaarheid als de overgang van werk naar pensioen. Het vraagstuk hoe werkenden gezond werkend hun pensioen kunnen bereiken is bij uitstek een vraagstuk waar de sociale partners het verschil kunnen maken samen met de overheid.
Wat gaat u doen om dit proces te versnellen en te zorgen dat de inadequate huidige Regeling voor Vervroegde Uittreding (RVU) vervangen wordt en de werkgevers en werknemersorganisaties ondersteund worden om tot een oplossing te komen?
Om verder te komen met dit vraagstuk heb ik de twee voorzitters van de Stichting van de Arbeid uitgenodigd om met mij hierover te spreken. Gezond doorwerken tot het pensioen is een belangrijk onderwerp waar de sociale partners het verschil kunnen maken samen met de overheid. Een brede verkenning helpt om te zien waar kansen liggen om werkenden in staat te stellen zo veel mogelijk gezond werkend de pensioenleeftijd te laten halen. Dat gaat zowel om preventie en duurzame inzetbaarheid als de overgang van werk naar pensioen.
Wat gebeurt er wanneer in 2025 de huidige RVU afloopt? Wat is de uiterste datum dat het nog mogelijk is om tot een nieuwe regeling te komen die ingaat voordat de huidige regeling afloopt?
De tijdelijke RVU-drempelvrijstelling loopt tot en met 2025. Hoeveel tijd nodig is om te komen tot een eventuele nieuwe maatregel die aansluit op de overgangsmaatregelen hangt af van wat de maatregel inhoudt. Het is het van belang om niet alleen tijd in te rekenen voor eventuele regelgeving, maar ook voor het overleg hierover. Ik wil de Kamers in het voorjaar van 2024 informeren over uitkomsten van de gesprekken over het vraagstuk rond gezond doorwerken tot het pensioen. Dit biedt dan nog voldoende tijd om eventuele nieuwe maatregelen aansluitend in te laten gaan op de huidige overgangsmaatregelen eind 2025, mocht een volgend kabinet daartoe besluiten.
Deelt u de mening dat er niet nog meer tijdelijke regelingen, maar juist een structurele regeling moet komen om op tijd te kunnen stoppen met werken bij zware beroepen?
In het Pensioenakkoord is afgesproken dat de RVU-drempelvrijstelling een tijdelijke overgangsmaatregel is voor oudere werknemers die zich niet hebben kunnen voorbereiden op de verhoging van de AOW-leeftijd en niet gezond kunnen doorwerken tot aan de AOW-leeftijd. In diezelfde periode wordt met de MDIEU fors geïnvesteerd in duurzame inzetbaarheid. Daarnaast is afgesproken dat kabinet en sociale partners tijdig met elkaar in gesprek gaan over de vraag of er aanvullend maatregelen nodig zijn na 2025, en zo ja welke. Bij de verkenning van wat mogelijk nog aanvullend na 2025 nodig is om zo veel mogelijk mensen in staat te stellen gezond te kunnen doorwerken tot het pensioen zijn de ervaringen met de huidige overgangsmaatregelen belangrijk. We weten ook dat het vraagstuk rond zwaar werk divers is en uitdagingen kunnen afhangen van de persoonlijke situatie van mensen. Juist daarom is het van belang om de tijd die we hebben te benutten om breed te kijken naar het vraagstuk in het kader van gezond doorwerken, en daarbij ook aandacht te hebben voor de arbeidsmarkteffecten, gezien de vergrijzing en de krapte op de arbeidsmarkt. In het voorjaar zal ik de Kamer over de uitkomsten van de gesprekken hierover informeren.
Kunt u rekenvoorbeelden geven van bijvoorbeeld een bouwvakker die nu gebruik zou willen maken van de RVU? Kunt u hierbij ook voorbeelden geven van deze zelfde bouwvakker die eerder wil stoppen nadat de RVU in 2025 afgelopen is?
Het RVU-drempelbedrag is in netto termen gelijk aan een netto AOW-uitkering voor een alleenstaande. Het RVU-drempelbedrag biedt een werkgever ruimte om een uitkering mee te geven aan een oudere werknemer ter hoogte van de AOW om de periode tot aan AOW te overbruggen. Hiermee biedt de RVU-drempelvrijstelling iedereen dezelfde basis, net als bij de AOW. De werknemer zelf zal in veel gevallen de RVU-uitkering ter hoogte van AOW aanvullen, bijvoorbeeld door het aanvullend pensioen naar voren te halen. Bij het aflopen van de RVU-drempelvrijstelling vanaf 2026 dient de werkgever heffing te betalen over een RVU-uitkering voor een werknemer. Indien een werkgever geen RVU-uitkering meegeeft aan de werknemer, dient de werknemer het eerder uittreden zelf te bekostigen. Daarnaast zijn er alternatieven voor een RVU, zoals de inzet van opgespaard verlof. Hiertoe is als onderdeel van het Pensioenakkoord ook de mogelijkheid voor verlofsparen substantieel verruimd. Rekenvoorbeelden zijn in deze context niet passend, omdat deze sterk afhangen van de persoonlijke situatie en keuzes van de werknemer.
Klopt het dat van de mensen die aanspraak maken op de huidige RVU minder dan een op de drie mensen hier gebruik van maakt? Deelt u de mening dat dit laat zien dat deze regeling qua hoogte tekortschiet?
De tijdelijke RVU-drempelvrijstelling is bedoeld voor oudere werknemers die zich niet hebben kunnen voorbereiden op de verhoging van de AOW-leeftijd en niet gezond kunnen doorwerken tot aan de AOW-leeftijd. De eerste voortgangsrapportage van de subsidieregeling MDIEU schetst dat bij gesubsidieerde RVU-regelingen ongeveer 30% van de afgebakende RVU-doelgroep naar verwachting gebruik maakt van het aanbod. Eerder onderzoek laat zien dat redenen om al dan niet deel te nemen aan een RVU-regeling verschillen.2 Vaak spelen financiële overwegingen een rol om door te werken, maar er zijn ook mensen die afzien van deelname aan een RVU-regeling omdat ze nog plezier hebben in hun werk of omdat ze graag nog gedeeltelijk willen doorwerken. In het eerste kwartaal van 2024 zal ik de Kamer informeren over de voortgang van de subsidieregeling en de tweede voortgangsrapportage.
In welke sectoren wordt de RVU niet gebruikt en in welke sectoren komt dit doordat de werkgever niet kan of wil betalen voor de RVU?
De rapportage over cao-afspraken in 2023 laat zien dat 53% van de werknemers in de steekproef valt onder een cao met een collectieve RVU-regeling.3 Echter kunnen een werkgever en werknemer ook individueel, dus zonder RVU-regeling in de cao, een RVU afspreken. Zo zijn er in de cao’s binnen de sector Onderwijs geen collectieve RVU-regelingen, maar komen er wel RVU-regelingen tot stand tussen individuele werkgevers en werknemers.
Bij eerder onderzoek naar cao-afspraken over RVU werden de huidige arbeidsmarktkrapte en de kosten van de regeling genoemd als reden voor werkgevers om geen collectieve RVU-regeling af te spreken.4 Het Ministerie van SZW heeft verder geen inzicht in de beweegredenen van sociale partners in specifieke sectoren of bedrijven om geen RVU-regeling af te spreken.
Klopt het dat er ongeveer een miljoen mensen zijn met zware beroepen?
Wat zwaar werk is, is moeilijk te definiëren en kan voor iedereen anders zijn. Het is daarom niet mogelijk om uitspraken te doen over hoeveel mensen in Nederland zwaar werk verrichten.
Welke mogelijkheid ziet u voor het opstellen van overkoepelende minimumcriteria voor zware beroepen waarmee kaders worden geschetst van wat op zijn minst een zwaar beroep is, zodat er geen groepen mensen meer zijn die overduidelijk een zwaar beroep hebben maar niet in aanmerking komen voor de RVU?
De tijdelijke RVU-drempelvrijstelling is een fiscale faciliteit die werkgevers en werknemers ruimte biedt om een arbeidsvoorwaardelijke afspraak te maken over eerder uittreden. Het is dus ook aan werkgevers en werknemers om, al dan niet op cao-niveau, te bepalen wie voor een RVU-regeling in aanmerking komt. Zij weten het beste wat speelt binnen het bedrijf of de sector. Daarbij is zwaar werk divers en verschillen uitdagingen rond gezond doorwerken per bedrijf of sector. Daarom is afgesproken dat het aan sociale partners is om hierover afspraken te maken. Het opstellen van overkoepelende minimumcriteria vanuit de overheid is dan ook niet passend.
Het voorgenomen besluit om arbeidsmigranten te huisvesten aan de Havendijk in Bergen op Zoom |
|
Bart van Kent |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Wat vindt u van het voorgenomen besluit om 425 arbeidsmigranten te huisvesten op de Havendijk in Bergen op Zoom en het verzet van omwonenden daartegen?
Ik ben van mening dat het belangrijk is om bij de huisvesting van arbeidsmigranten zorgvuldig te kijken naar de huisvestingsbehoefte en de inpassing in wijken of kernen, en ook om het schaalniveau van huisvesting daarin mee te nemen. Het is nuttig en noodzakelijk dat buurtbewoners, lokale overheden en huisvesters in een vroeg stadium hierover het gesprek met elkaar aan gaan. Bovendien is het belangrijk om wanneer de huisvesting tot stand gekomen is, met elkaar in gesprek te blijven over onder andere de leefbaarheid in de wijk.
Bent u op de hoogte van de zorgen die zijn geuit door inwoners van Bergen op Zoom met betrekking tot de grootschalige huisvesting van arbeidsmigranten en de mogelijke impact op de leefbaarheid en veiligheid van de betrokken wijken? Wat vindt u van deze zorgen?
Ja, ik ben hiermee bekend. Vanuit mijn departement is contact gezocht met de gemeente. Voor wat betreft de leefbaarheid en veiligheid verwijs ik naar antwoord 1.
Deelt u de mening dat de huisvesting van de 425 arbeidsmigranten pal tegen de percelen van deze inwoners aan onwenselijk is? Zeker als het huidig aantal inwoners lager is dan het voorgenomen aantal arbeidsmigranten?
Ik ben van mening dat de afweging tussen economische belangen door vestiging van bedrijvigheid en het bewaken van de leefbaarheid door de desbetreffende gemeente moet plaatsvinden, en de huisvesting van (toekomstige) werknemers daarin moet worden meegewogen.
Wat vindt u ervan dat er nooit een omgevingsdialoog heeft plaatsgevonden vóórdat er een principeakkoord en koopcontract is getekend met de projectontwikkelaar?
Volgens informatie van de gemeente Bergen op Zoom zijn zowel door de gemeente als de initiatiefnemer van de huisvestingslocatie initiatieven ondernomen om tot een omgevingsdialoog te komen. Omwonenden zijn door de initiatiefnemer uitgenodigd voor een eerste kennismaking en informatiebijeenkomst op 7 juli 2022. De initiatiefnemer heeft tijdens die bijeenkomst, en ook in latere contacten, omwonenden uitgenodigd deel te nemen aan een klankbordgroep over de verdere uitwerking van de beoogde logieshuisvesting. In die klankbordgroep kon concreet ingegaan worden op eventuele onduidelijkheden, wensen en zorgen. Deze initiatieven tot een omgevingsdialoog vonden volgens informatie van de gemeente plaats voor ondertekening van de koopovereenkomst, die medio 2023 plaatsvond.
Hoe verenigt u de komst van 425 arbeidsmigranten met het tekort aan huisartsenzorg? Wat vindt u er van dat hier nog niks voor geregeld is?1
Ik deel de zorgen met betrekking tot de druk op voorzieningen die arbeidsmigratie kan leggen. Daarom test de VNG op dit moment in opdracht van BZK en in samenwerking met EZK en SZW de effectrapportage bij nieuwe bedrijvigheid (ER), één van de aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten (Commissie Roemer). Met behulp van dit instrument krijgen gemeenten meer inzicht in de huisvestingsvraag van arbeidsmigranten als er sprake is van nieuwe grootschalige bedrijvigheid. Gemeenten kunnen zo constructief met bedrijven het gesprek voeren over de inzet en huisvesting van arbeidsmigranten en hier heldere afspraken over maken. Inzicht in de huisvestingsvraag van arbeidsmigranten zorgt ervoor dat ook consequenties voor andere bestaande voorzieningen als gevolg van de vestiging van arbeidsmigranten duidelijk worden. Naar de mening van het demissionaire kabinet zou de ER op termijn ook deze vraag inzichtelijk moeten maken. Gemeenten moeten hier rekening mee houden en hun voorzieningen voor onder meer zorg en welzijn op afstemmen. Ook zorgverzekeraars hebben een rol vanwege de zorgplicht voor de arbeidsmigranten die bij hen een zorgverzekering aangaan. Voor de Havendijk in Bergen op Zoom liet de gemeente mij weten dat de huisvester voornemens is huisartsenzorg op locatie te organiseren.
Hoe verenigt u de komst van 425 arbeidsmigranten met het tekort aan politiecapaciteit in de regio?2
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning zal de gemeenten alle relevante belangen moeten afwegen die gemoeid zijn bij de verlening van de vergunning, waaronder een goed woon- en leefklimaat en veiligheid. De gemeente Bergen om Zoom liet mij weten dat de huisvester voornemens is te organiseren dat 24 uur per dag een sociaal beheerder op de locatie aanwezig is.
Deelt u de mening dat dit op orde zou moeten zijn voor er waar dan ook huisvesting wordt gerealiseerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wordt hier dan toch een vergunning voor verleend?
Het is belangrijk dat we als samenleving blijven zoeken naar de juiste balans. Dit geldt voor onze woningmarkt, maar ook voor onze arbeidsmarkt. Het is nodig om met elkaar in gesprek te blijven en passende oplossingen te vinden voor complexe problemen zoals huisvesting en tekorten op de arbeidsmarkt. De effectrapportage is een manier om gemeenten en provincies zo goed mogelijk te ondersteunen om passende keuzes te maken bij nieuwe bedrijvigheid en de huisvesting van arbeidsmigranten. Het is daarom aan hen om na te gaan wat nodig is om de leefbaarheid in de regio te behouden of te bevorderen.
Deelt u de mening dat hierdoor de veiligheid in het gebied in het geding komt vanwege een verlaagde capaciteit in zowel de huisartsenzorg als bij de politie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom kan deze huisvesting dan toch gerealiseerd worden?
Uiteraard vind ook ik het ontzettend belangrijk om de leefbaarheid van een gemeente te waarborgen. De druk die op een lokale gemeenschap kan ontstaan, kan door het bieden van voldoende en kwalitatieve voorzieningen worden verdeeld of verlicht. Zoals eerder vermeld helpt de effectrapportage gemeenten en provincies om vroegtijdig inzicht te krijgen in de gevolgen van arbeidsmigratie op het huisvestingsvraagstuk. Op basis van de lokale woonopgave, waarin gekeken wordt naar wat kan en wat nodig is, kunnen gemeenten samen met bedrijven het gesprek voeren over de huisvesting van arbeidsmigranten.
Wilt u de vragen één voor één beantwoorden?
Ja.