Het artikel ‘Herstel toeslagenaffaire dreigt ongekende strop te worden: nog 5 miljard extra’ |
|
Luc Stultiens (GroenLinks-PvdA), Inge van Dijk (CDA) |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Herstel toeslagenaffaire dreigt ongekende strop te worden: nog 5 miljard extra»?1
Ja.
Kunt u de notitie over de oplopende kosten van de hersteloperatie, waarnaar in dit artikel verwezen wordt, naar de Kamer sturen?
Zoals eerder gemeld aan de Tweede Kamer zal op basis van een evaluatie van de pilot van deze nieuwe schaderoute binnenkort een kabinetsbesluit worden genomen. Over het vervolg van deze route zal de Tweede Kamer met een brief worden geïnformeerd.2 Zoals uw Kamer heeft gevraagd, is het streven de brief over de aanvullende schaderoutes eind mei aan uw Kamer te sturen. Deze nota zal in het kader van actieve openbaarmaking met uw Kamer gedeeld worden op het moment dat de hiervoor genoemde brief wordt verstuurd.
Kunt u deze € 5 miljard aan extra kosten nader uitsplitsen? Welk deel komt door een hoger aantal gedupeerden? Welk deel door hogere uitvoeringskosten? En welk deel door het gebruik van de herstelroute van de Stichting Gelijkwaardig Herstel?
Dit bedrag is geen vaststaand bedrag. Het kabinet zal in de hiervoor genoemde brief ingaan op de totstandkoming van dit bedrag.
Kunt u beschrijven wat de oorzaak is van het feit dat de compensatiebedragen in deze herstelroute gemiddeld hoger lijken dan bij de andere herstelroutes? Betekent dit dat andere herstelroutes de gedupeerde ouders niet volledig compenseren?
Deze analyse wordt in de hiervoor genoemde brief gedeeld met uw Kamer. De evaluatie die is gedaan op de pilot van de nieuwe schaderoute route gaat in op dit punt.
Kunt u een overzicht maken van de uitvoeringskosten per onderdeel van de hersteloperatie, en per herstelroute? Kunt u eventuele verschillen in uitvoeringskosten tussen de verschillende herstelroutes verklaren?
Een vergelijking van de schaderoutes komt aan bod in de hiervoor genoemde brief en evaluatie.
Wordt deze € 5 miljard aan extra kosten betaald door de staatsschuld te verhogen of kiest u voor een andere dekking?
Het gaat hierbij niet om één vaststaand bedrag. In de hiervoor genoemde brief zal nader worden ingegaan op de bedragen. Uw Kamer heeft hierin uiteraard het budgetrecht.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het plenaire debat met de Minister-President over de hersteloperatie (aangevraagd door het lid Omtzigt)?
Ja, de precieze antwoorden op uw vragen kunnen helaas nog niet worden gegeven. Naar aanleiding van de evaluatie wordt binnenkort een besluit genomen. Uw Kamer wordt hierover nader geïnformeerd middels de eerdergenoemde brief, die nog voor dit debat naar u wordt gezonden. Hiermee vertrouw ik erop dat uw vragen beantwoord worden.
Ombouwen onzelfstandige studentenkamers |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Herkent u de ontwikkeling dat in studentensteden particuliere verhuurders onzelfstandige woningen ombouwen tot studio’s?
Kunt u aangeven hoeveel onzelfstandige kamers zijn omgebouwd naar studio’s in de grootste tien studentensteden gedurende de laatste vijf jaar?
Klopt het dat voor een studio gemiddeld meer huur gevraagd kan worden is dan voor onzelfstandige studentenkamers?
Klopt het dat de netto-huur van studio’s vaak juist lager ligt dan die van onzelfstandige studentenkamers door de huurtoeslag en dat de overheid hiermee een prikkel in stand houdt voor het realiseren van zelfstandige studio’s in plaats boven onzelfstandige kamers? Vindt u dit wenselijk?
Deelt u de mening dat het aantal onzelfstandige kamers zou moeten toenemen, in plaats van verminderen? Zo ja, hoe gaat u hier, naast de modernisering van het woningwaarderingsstelsel voor onzelfstandige woonruimte (WWSO), voor zorgen?
U heeft aangegeven dat huurtoeslag voor onzelfstandige kamers niet mogelijk is vanwege het feit dat deze niet geregistreerd staan in de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG). Zou het mogelijk zijn de registratie van kamers te verplichten, of bewoners van kamers de mogelijkheid te geven hun kamer zelf aan te melden, zodat huurtoeslag voor onzelfstandige woonruimte wel mogelijk wordt?
Welke andere mogelijkheden ziet u om de huurtoeslag ook voor onzelfstandige woonruimten toch mogelijk te maken?
Klopt het dat het voor een deel van de onzelfstandige woonruimten – aangewezen voor de huurtoeslag vóór 1 juli 1997 – wel mogelijk is om huurtoeslag aan te vragen? Waarom is dat? Vindt u dit rechtvaardig?
Is het mogelijk om alle onzelfstandige kamers te laten aansluiten bij deze methodiek? Zo nee, waarom niet?
Klopt het dat uit onderzoek blijkt dat het welzijn van studenten sterk gebaat is bij het gezamenlijk wonen op kamers in plaats van alleen in studio’s? Kan de Minister een overzicht geven van de positieve effecten die gezamenlijk wonen kan hebben voor studenten?
Kunt u de vragen apart van elkaar beantwoorden, voor de plenaire behandeling van de Wijziging van de Wet op de huurtoeslag (vereenvoudiging van de huurtoeslag)?
Het bericht ‘Schadeproces toeslagenaffaire volledig op de schop: ‘Het is bij de wilde konijnen af’’ |
|
Jimmy Dijk , Inge van Dijk (CDA) |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Klopt het dat het hele concept van schadeafhandeling door de Commissie Werkelijke Schade (CWS) opnieuw wordt bedacht, zoals in het artikel «Schadeproces toeslagenaffaire volledig op de schop: «Het is bij de wilde konijnen af»»1 staat?
Aan de CWS is de vraag gesteld met een plan van aanpak te komen dat ziet op drie doelstellingen: capaciteitsvergroting, bejegening van ouders en het inlopen van achterstanden. In de brief d.d. 7 september 2023 zijn deze doelstellingen uitgebreider met uw Kamer gedeeld. Tevens is steeds met CWS gecommuniceerd dat er aandacht moet zijn voor de ruimhartigheid bij het bepalen van de aannemelijkheid van causaliteit.
De CWS werkt aan bovengenoemd plan van aanpak en heeft daarbij aandacht te geven voor bovenstaande punten. De CWS werkt aan bovengenoemd plan van aanpak en heeft daarbij aangegeven aandacht te hebben voor onder andere de invulling van ruimhartigheid, de snelheid van het proces en de bejegening van ouders.
Dit plan bespreek ik met CWS. Eventuele aanvullende acties die hieruit volgen, deel ik gelijktijdig met het plan met uw Kamer. Ik vind het zorgvuldig richting ouders hierover te communiceren wanneer helderheid bestaat over de inhoud en gevolgen van het plan.
Klopt het dat alle reeds behandelde dossiers van gedupeerde ouders opnieuw tegen het licht worden gehouden?
Desgevraagd laat CWS weten dit niet voornemens te zijn.
Waarom heeft u tijdens het commissiedebat over de voortgang van de hersteloperatie, waar ernstige zorgen over de schadeafhandeling door CWS zijn geuit, met geen woord gesproken over het voornemen van de CWS om het hele concept opnieuw te bedenken?
CWS is gevraagd met een plan van aanpak te komen ten aanzien van capaciteitsvergroting, bejegening en ruimhartigheid. De Kamer is hierover bij brief d.d. 7 september geïnformeerd. Dit plan is tevens ter sprake gekomen tijdens het commissiedebat van 19 maart.
Deelt u de mening van deze leden van het CDA en de SP dat het ronduit schadelijk is dat ouders die gedupeerd zijn door de toeslagenaffaire dit nieuws uit de krant moeten vernemen en dat dit het vertrouwen van deze ouders in de overheid geen goed doet?
De opdracht aan CWS met een plan te komen is in september met uw Kamer gedeeld. Dat berichtgeving via de media over aanpassingen in het herstelproces tot verwarring kan leiden bij ouders snap ik. Juist daarom is het voor mij van belang eerst kennis te nemen van het plan van aanpak van de CWS en hierover met hen in gesprek te gaan, zodat hier op een afgewogen manier over gecommuniceerd kan worden.
Bent u bereid de Kamer binnen een week per brief te informeren over hoe het nieuwe schadeafhandelingsproces eruit zou moeten komen te zien, de vertraging die het oplevert en hoe gedupeerde ouders meegenomen worden in het proces?
Het is zorgvuldig het plan van CWS eerst met hen te bespreken om helder te hebben wat eventuele vervolgacties zijn, zodat ouders zekerheid hebben over wat er gaat gebeuren. Daarna informeer ik u op zo kort mogelijke termijn over het definitieve plan. Dat lukt helaas niet al deze week.
Barrières voor sociaal advocaten om toeslagenouders juridisch bij te staan en de haperende uitvoering van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) |
|
Jimmy Dijk , Michiel van Nispen |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Klopt het dat de waardering van zaken voor het ondersteunen van ouders bij het herstelproces toeslagen in 2024 is veranderd van 0,5 per toevoeging naar 1,0 per toevoeging waardoor er onder de streep minder toeslagenouders kunnen worden geholpen per advocaat?1
Het klopt dat de Raad voor Rechtsbijstand (hierna: de Raad) het reguliere beleid van 1,0 toevoegeenheid weer hanteert. Hiermee draait de Raad een eerdere uitzondering voor toeslagenzaken terug. De uitzondering was een tijdelijke maatwerkoplossing voor toeslagenzaken, die afwijkt van de reguliere gang van zaken in de gesubsidieerde rechtsbijstand. Zie verder het antwoord onder vraag 3.
Klopt het dat deze beslissing is genomen zonder dat de advocaten die werken in dit systeem hierin gehoord zijn?
Voorafgaand aan de beslissing om te stoppen met de tijdelijke maatwerkoplossing voor toeslagzaken, heeft de Raad gesprekken gevoerd met de advocaten die veel zaken in behandeling hebben onder de subsidieregeling «pakket rechtsbijstand herstelregelingen kinderopvangtoeslag». Het ging hierbij om enkele advocaten (kantoren) die dreigden het maximum toegestane aantal zaken per jaar te overschrijden. Daarnaast stuurt de Raad altijd aankondigingen aan advocaten die het maximum aantal zaken naderen. Vorig jaar heeft de Raad twee kantoren bezocht die dit maximum hadden bereikt, voor een persoonlijk gesprek. Tijdens deze ontmoetingen is besproken hoe deze kantoren omgingen met het hoge aantal zaken en hoe zij ervoor konden zorgen dat er voldoende kwalitatieve aandacht kan worden besteed aan de (vervolg) zaken van deze ouders. Ook is gesproken over de wens van beide kantoren om nog meer ouders te vertegenwoordigen. De uitkomst van deze gesprekken is zorgvuldig meegewogen en afgestemd met de toezichthouder van de advocaten, de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten (hierna: de NOvA). In het belang van de gedupeerde ouders, heeft de Raad besloten om het reguliere beleid, dat voor alle zaken in de gesubsidieerde rechtsbijstand geldt, weer in acht te nemen en dus te stoppen met het tijdelijke maatwerk voor de herstelregeling Kinderopvangtoeslag.
Ook de NOvA onderkent ten volle dat er grenzen zijn aan het aantal uren dat een advocaat jaarlijks aan zaken kan besteden. Wordt die grens overschreden, dan is de kwaliteit van de rechtsbijstand in het geding.
Waarom is ervoor gekozen deze eenheid te verhogen aangezien het in de praktijk voor veel advocaten al moeilijk was om alle ouders te helpen en door deze verhoging nog minder procedures per advocaat kunnen worden gevoerd?
Er is niet zozeer gekozen voor een verhoging, er is gekozen voor het terugdraaien van een tijdelijke maatwerkoplossing.
Om de kwaliteit van gesubsidieerde rechtsbijstand te waarborgen, stelt de Raad, in nauwe samenwerking met de NOvA voorwaarden aan de inschrijving van advocaten. Deze voorwaarden omvatten onder meer de vereiste expertise en het maximale aantal toevoegingen dat per jaar kan worden aangevraagd door een advocaat. De Raad heeft het maximum aantal toevoegingen vastgesteld op 250 toevoegeenheden per jaar, waarbij één toevoegeenheid staat voor een werklast van 6 of meer uren. Met 250 toevoegeenheden per jaar komt een advocaat uit op een werklast van (minimaal) 1.500 uur. In de juridische sector is een werklast van 1.200 declarabele uren per jaar de norm. Het beleid van de Raad dat er maximaal 250 toevoegeenheden afgegeven worden, die staan voor een werklast van meer dan 1.500 uur per jaar, overschrijdt deze norm al ruimschoots. De Raad voert dit maximumbeleid om ervoor te zorgen dat een advocaat voldoende tijd heeft om een client goed bij te staan. Het overschrijden van de jaarlijkse norm brengt de kwaliteit van de geboden rechtsbijstand in gevaar.
Tijdens de opstart van de herstelregelingen voor de toeslagenaffaire heeft de Raad het besluit genomen om de wegingsnorm voor een toevoeging voor deze zaken tijdelijk te verlagen van 1 toevoegingseenheid naar 0,5. De Raad heeft hiervoor gekozen omdat de hersteloperatie tijd nodig had om op gang te komen, waardoor deelnemende advocaten gedurende de opstartfase niet voldoende declarabele werkzaamheden konden verrichten. Dit omdat advocaten pas kunnen declareren voor de toevoeging als de activiteiten die onder een toevoeging vallen zijn afgerond. In het geval van toeslagenzaken kan dat lang duren, omdat er toevoegingen worden afgegeven voor de verschillende fases in het herstelproces, zoals bijvoorbeeld de integrale beoordeling of bezwaar. Pas als de desbetreffende fase is afgerond, kan een advocaat daarvoor declareren. Gedurende de wachttijd van bijvoorbeeld de behandeling van de integrale beoordeling kan een advocaat niet declareren en heeft de advocaat ook weinig werk aan zo’n zaak. Met de verlaging van de wegingsnorm heeft de Raad het voor de deelnemende advocaten mogelijk gemaakt om gedurende de opstartfase van de hersteloperatie tijdelijk een hoger aantal zaken aan te trekken om aan voldoende declarabele werkzaamheden te komen.
Op basis van de declaraties en de berichten van de werkgroep van toeslagadvocaten heeft de Raad de afgelopen periode geconstateerd dat de werkzaamheden die voortvloeien uit de hersteloperatie op gang zijn gekomen en tot declaraties leiden. Hiermee vervalt de bovenstaande reden voor het tijdelijke maatwerk. Omdat de werkzaamheden die voortvloeien uit de herstelzaken op gang zijn gekomen, is het van belang om het maximaal aantal zaken dat een advocaat kan aanvragen weer te normaliseren zodat de kwaliteit van rechtsbijstand wordt geborgd.
Het is niet wenselijk dat er voor de bijstand van gedupeerde ouders een andere kwaliteitsstandaard wordt gehanteerd dan voor reguliere zaken. Ook gedupeerde ouders moeten kunnen rekenen op kwalitatief goede rechtsbijstand en een grondige behandeling van hun zaak.
Vindt u het een teken van goed functioneren van de Wht dat er signalen zijn van advocaten die middels de Wht toeslagenouders helpen zonder dat hier nog een toevoeging tegenover stond omdat het aantal toevoegingen te weinig is om alle ouders te helpen?
Alle ouders die dat willen, kunnen worden geholpen door een advocaat. Op dit moment zijn er ruim 280 aangemelde advocaten die zich bij de Raad hebben gemeld om rechtsbijstand te verlenen aan gedupeerde ouders. Nu er voldoende gekwalificeerde advocaten beschikbaar zijn om alle gedupeerde ouders bij te staan, bestaat over de hele linie de indruk dat daar in voldoende mate in wordt voorzien.
Een enkel kantoor heeft zoveel zaken aangenomen, dat ze het jaarlijkse maximum aan toevoegingen hebben overschreden. Die keuze van het advocatenkantoor heeft tot gevolg dat ze voor een deel van die gedupeerde ouders geen (nieuwe) toevoeging kan aanvragen. Deze ouders kunnen echter wel aanspraak maken op gesubsidieerde rechtsbijstand. In zo’n geval geldt dat het kantoor de betreffende ouders kunnen doorverwijzen naar de Raad, zodat de Raad hen kan koppelen aan een beschikbare en gekwalificeerde advocaat. Een te hoge werkdruk is niet bevorderlijk voor de kwaliteit van de rechtsbijstandverlening. Het is van belang dat advocaten voldoende tijd hebben voor elke zaak.
Wat vindt u van de hoge barrières waar advocaten in het proces van de Wht tegenop lopen, zoals een gebrek aan gevraagde informatie, geen processtukken, het overslaan van oudergesprekken door zaakbehandelaars, het niet toezenden van een vooraankondiging en het onthouden van het recht om zienswijzen in te dienen waardoor het proces kwalitatief niet zorgvuldig verloopt?
De hersteloperatie richt zich op laagdrempelig herstel, bijvoorbeeld door ouders tijdens de integrale beoordeling te laten begeleiden door een persoonlijk zaakbehandelaar (hierna: PZB-er) die beschikbaar is voor vragen. Tegelijkertijd kampt de hersteloperatie ook met achterstanden en uitdagingen, bijvoorbeeld ten aanzien van het tijdig leveren van de informatie die ouders en hun advocaten nodig hebben. In dat kader zijn meerdere verbetermaatregelen doorgevoerd, waardoor beter informatie met ouders wordt gedeeld en eerder processtukken kunnen worden verstrekt.
In de zestiende voortgangsrapportage (hierna: VGR) is toegelicht dat de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT) diverse maatregelen heeft doorgevoerd om de informatievoorziening aan ouders en advocaten te versnellen en verbeteren. Allereerst ontvangen ouders sinds het najaar van 2023 tijdens de integrale beoordeling (hierna: IB) standaard een feitenoverzicht. Ook ontvangen ouders het informatie- en beoordelingsformulier aan het eind van de beoordeling. Ouders krijgen hiermee meer inzicht in wat er is gebeurd en waarom zij wel of niet gedupeerd zijn in een bepaald toeslagjaar. In januari 2024 heeft UHT nieuwe laksoftware in gebruik genomen. Ten tweede wordt sinds eind 2023 het nieuwe ouderdossier verstrekt, dat samen met ouders en advocaten is ontwikkeld. De reacties op dit ouderdossier zijn positief. Naast verstrekking van dit dossier bij bezwaren en werkelijke schade zet UHT zich ook in om het ouderdossier al tijdens de IB te verstrekken aan ouders die behoefte hebben aan meer informatie dan het informatie- en beoordelingsformulier. Om deze verbetermaatregelen voor het verstrekken van het dossier te ondersteunen heeft een opschaling van de organisatie plaatsgevonden, in combinatie met vereenvoudiging van de lakinstructie, schrappen van controles en de invoering van nieuwe laksoftware.
Het kabinet herkent niet dat er nu stappen worden overgeslagen zoals een oudergesprek of een vooraankondiging. UHT voert in principe altijd een oudergesprek, tenzij de advocaat aangeeft dit niet te willen en het ouderverhaal schriftelijk overhandigd.
Ouders ontvangen daarnaast een vooraankondiging voordat zij een definitieve beschikking krijgen. Hierin staat per jaar aangegeven op welke regeling de ouder recht heeft en hoe het bedrag is opgebouwd dat de ouder ontvangt. Zij kunnen hierop hun zienswijze uitbrengen en ten behoeve hiervan ook een ouderdossier opvragen.2 De zienswijze is opgenomen in de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna: Wht). Uitgangspunt is dat er geen stappen in dit proces worden overgeslagen, zelfs als er voortvarende behandeling van de integrale beoordeling is geboden, bijvoorbeeld doordat een rechter heeft beslist dat een IB binnen een bepaalde termijn moet worden afgehandeld naar aanleiding van een beroep niet tijdig beslissen.
Als dit in incidentele gevallen misloopt, dan wordt daar een passende oplossing voor gezocht, zonder dat een ouder daarvoor in bezwaar hoeft te gaan.
Wat vindt u ervan dat de informatieachterstand voor advocaten hierdoor heel groot is en tevens omdat er, zonder duidelijke wettelijke basis, flinke stukken tekst worden weggelakt en persoonlijke dossiers niet beschikbaar zijn voor advocaten?
Advocaten moeten beschikken over de informatie die nodig is om hun cliënt bij te staan. Dat is de afgelopen periode niet altijd voldoende gelukt. Dat leidt er bijvoorbeeld toe dat advocaten in bezwaar gaan om zo alsnog een dossier te krijgen. Dat is onwenselijk. Zoals uit het antwoord op vraag 5 blijkt zijn er meerdere maatregelen genomen om informatie beter en eerder te delen en dossiers tijdiger ter beschikking te stellen.
De reden dat dossiers geanonimiseerd worden verstrekt is gelegen in de bescherming van de privacy en heeft daarmee een wettelijke basis (Algemene Verordening Gegevensbescherming, «AVG»). In de dossiers staan niet alleen gegevens van ouders, maar kunnen ook persoonsgegevens, financiële gegevens of meldingen van derden, ex-partners of inwonende anderen staan, of persoonsgegevens van medewerkers. Deze vallen onder de bescherming van de AVG. Het anonimiseren van dossiers zorgt niet voor informatieachterstand voor advocaten omdat voor de zaak relevante informatie niet wordt gelakt. Inmiddels is de instructie voor het anonimiseren door UHT vereenvoudigd, waardoor er veel minder wordt gelakt in een dossier.
Wat gaat u doen aan de klachten van advocaten waarin zij stellen dat het in 2023 ingevoerde feitenoverzicht ter vervanging van de tijdlijn totaal tekortschiet in de informatievoorziening waardoor ook om deze reden advocaten het verweer niet goed kunnen voeren?
In het algemeen geven advocaten en ook ouders aan dat het feitenoverzicht een goed inzicht geeft in wat er gebeurd is. Het feitenoverzicht is compact, overzichtelijk en leesbaar opgesteld voor de ouder. De eerder gebruikte tijdlijn bevatte ook informatie die niet relevant was. Bovendien was een deel van de informatie in de tijdlijn van meer technische aard, wat de leesbaarheid niet ten goede kwam.
Het feitenoverzicht wordt opgesteld door de PZB-er. De PZB-er kan ouders tijdens het oudergesprek aan de hand van het feitenoverzicht goed meenemen in alle relevante feiten en gebeurtenissen uit het verleden.
UHT krijgt soms het signaal terug van advocaten dat het feitenoverzicht niet toereikend is in de informatievoorziening. Ouders ontvangen tijdens de integrale beoordeling naast het feitenoverzicht ook standaard het informatie- en beoordelingsformulier. Als advocaten of ouders de informatie die hierin staat niet voldoende vinden kunnen zij er ook voor kiezen om het ouderdossier op te vragen. In de zestiende VGR is toegezegd om vanaf april 2024 het ouderdossier zo vroeg mogelijk in het proces te verstrekken. De vraag naar dossiers en de beschikbare capaciteit om deze te verstrekken kan zich uiteraard in de loop van de tijd verder ontwikkelen. Zoals opgenomen in de brief aan uw Kamer van 25 maart 2024 zet UHT alles op alles om te blijven voldoen aan de vraag naar ouderdossiers tijdens de integrale beoordeling.3
Wat gaat u doen om het fundamentele beginsel van de «equality of arms» te verbeteren zodat de toeslagenouders een redelijke kans krijgen om hun verhaal te doen en tot een rechtvaardig herstel kan worden gekomen?
Het kabinet onderschrijft dat ouders het recht hebben om goed geïnformeerd te worden. In het verleden moesten ouders lang op hun dossier wachten. Hier is met diverse verbetermaatregelen actie op ondernomen, zoals in de voorgaande antwoorden is toegelicht.
Het is belangrijk dat gedupeerde ouders een kans krijgen om hun verhaal te doen en rechtsbijstand krijgen om hun rechtsbescherming te borgen. Gedupeerde ouders krijgen op verschillende momenten in het herstelproces de mogelijkheid om hun verhaal te doen. In de integrale beoordeling is het oudergesprek een standaard onderdeel van het proces. Ook de vooraankondiging en de mogelijkheid tot het geven van een zienswijze is een onderdeel van de integrale beoordeling. Daarnaast is het tijdens de integrale beoordeling ook mogelijk om een driegesprek te doen met UHT en de gemeente. Een driegesprek brengt de ondersteuning van gemeente en UHT samen. Ook bij de Commissie werkelijke schade is een gesprek met de ouder een standaard onderdeel van de procedure en er is een start gemaakt met het doorvoeren van een informele zienswijze waarin het advies aan UHT aan de ouders wordt toegelicht. Bij de route van Stichting Gelijkwaardig Herstel (SGH) wordt de ouder met veel aandacht in staat gesteld zijn of haar verhaal te doen.
Bij elk van deze onderdelen kan een gedupeerde ouder zich kosteloos laten bijstaan door een advocaat. Hiervoor is de subsidieregeling pakket rechtsbijstand herstelregelingen kinderopvangtoeslag in het leven geroepen.
Wat vindt u van de analyse uit de praktijk waaruit blijkt dat er gemiddeld minstens drie procedures per toeslagenouder nodig zijn in de afhandeling vanwege de gebruikelijke gang naar de bezwaarschriftenadviescommissie, omdat in de integrale beoordeling geen stukken en informatie wordt gedeeld en de toeslagenouders hiervoor steevast naar de bezwaarprocedure worden verwezen en de gang naar de Commissie Werkelijke Schade (CWS) moeten maken wanneer sprake is van meer dan alleen forfaitaire schade, en er vaak nog wel meer dan drie procedures nodig zijn?
Het voeren van onnodige procedures is onwenselijk en moet worden voorkomen. Er is reeds ingezet op het standaard beschikbaar stellen van het feitenoverzicht en informatie- en beoordelingsformulier tijdens de integrale beoordeling. Het is verder de inzet om ouderdossiers eerder op verzoek te verstrekken, zodat ouders of hun gemachtigden geen bezwaar hoeven te maken om de enkele reden dat zij hun dossier willen ontvangen. Het ouderdossier is bruikbaar in alle procedures in het kader van financieel herstel, dus zowel de integrale beoordeling, werkelijke schade als eventuele vervolgprocedures zoals bezwaar.
Dat betekent niet dat procedures altijd voorkomen kunnen worden, ouders hebben het recht om in bezwaar te gaan. De Wht is zo ingericht dat er een vorm van forfaitaire vergoeding van schade plaatsvindt tijdens de integrale beoordeling en dat eventuele aanvullende werkelijke schade kan worden vergoed. Dat heeft als voordeel dat in de integrale beoordeling mensen sneller geholpen kunnen worden, voor veel mensen is dat ook voldoende. Ook is na de integrale beoordeling duidelijk welke toeslagjaren het precies betreft, hetgeen een belangrijk vertrekpunt is voor de aanvullende schadevergoeding.
Het vergoeden van aanvullende werkelijke schade duurt lang en dat is onwenselijk. Daarom wordt er ook ingezet op het bieden van meerdere routes voor het vergoeden van werkelijke schade. De ouders zelf kunnen de keuze maken welke route het beste bij hen past. Ook anderszins zijn er maatregelen genomen die moeten zorgen voor versnelling en waarbij de inzet is om te voorkomen dat mensen in bezwaar moeten gaan. Zo zorgt UHT er voor dat de integrale beoordeling wordt afgerond met één beschikking, waar het voorheen kon voorkomen dat er voor verschillende toeslagjaren en voor OG/S meerdere beschikkingen werden uitgevaardigd.
Ziet u dat op basis van de grote hoeveelheid procedures en dus toevoegingen per ouder en de verandering van de eenheid per toevoeging dat het aantal ouders dat kan worden geholpen per advocaat heel veel minder zal worden aangezien het aantal toevoegingen per advocaat wordt gemaximeerd op 250?
Het is inderdaad niet wenselijk dat toeslagouders tussentijds moeten wisselen van advocaat. Dit vraagt van advocaten dat zij rekening houden met het aantal ouders dat zij bijstaan. Met het beëindigen van het tijdelijke maatwerk wil de Raad juist het noodgedwongen wisselen van advocaat in de toekomst voorkomen. Op deze manier wil de Raad, net als bij andere zaken, tegengaan dat advocaten teveel zaken op zich (blijven) nemen waardoor ouders naar een andere advocaat moeten overstappen. Zoals ook toegelicht in de antwoorden op vragen 3 en 4, kan het verruimen van het maximum aantal toevoegeenheden er juist toe leiden dat de kwaliteit en beschikbaarheid van de rechtsbijstand voor gedupeerde ouders, in het gedrang komt.
Zoals ook vermeld in het antwoord op vraag 4, hebben op dit moment ruim 280 advocaten zich aangemeld om rechtsbijstand aan gedupeerde ouders te verlenen. Hiermee kan aan de vraag naar rechtsbijstand worden voldaan. De Raad heeft tot nou toe alle gedupeerde ouders die op zoek zijn naar en advocaat kunnen koppelen aan een beschikbare en gekwalificeerde advocaat. Dreigt dat niet (meer) te lukken dan zal de Raad in overleg met de NOvA passende maatregelen treffen.
Ziet u dat hiermee het gevolg zal zijn dat toeslagenouders, bij het bereiken van dit maximum aantal toevoegingen voor advocaten, zo ook worden doorverwezen naar een nieuwe advocaat, als die al gevonden kan worden, die opnieuw moet beginnen, hetgeen ten koste zal gaan van de kwaliteit van de hulp?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u het eens met de stelling dat hiermee ook het vertrouwen dat gedupeerde ouders hebben in het proces ernstig kan worden geschaad, nadat zij ook al eerder zijn teleurgesteld en benadeeld door de overheid?
Zoals in het antwoord op vragen 2 en 3 is aangegeven, stelt de Raad juist voorwaarden op aan advocaten die deelnemen aan de subsidieregeling om de kwaliteit van de juridische bijstand te waarborgen. Deze criteria zijn opgesteld in het belang van de gedupeerde ouders, om ervoor te zorgen dat ze allemaal kunnen rekenen op grondige behandeling van hun zaak. Het tegengaan van onnodige wisselingen vraagt ook van advocaten dat zij rekening houden met het aantal ouders dat zij kunnen bijstaan, en niet te veel zaken aannemen.
Bent u ermee bekend dat de kinderen van de gedupeerde ouders geen zelfstandig recht hebben om de toegang naar de CWS te maken en slechts in het kader van de behandeling van het verzoek van hun ouders, als die nog niet doorlopen is, hun situatie aan de CWS kunnen voorleggen terwijl zij het leed van hun ouders veelal zwaarder hebben ondervonden en verminderde levenskwaliteit hebben gehad?
Het Kabinet vindt het belangrijk om kinderen van gedupeerde ouders te helpen bij het opbouwen van hun toekomst. Om deze reden is de kindregeling tot stand gebracht, als een steun in de rug voor jongeren die getroffen zijn door de toeslagenaffaire om het leven weer op de rit te krijgen. De kindregeling omvat erkenning van het leed van jongeren, een leeftijdsafhankelijke financiële tegemoetkoming, brede ondersteuning op vijf leefdomeinen door de gemeenten en een breed aanvullend aanbod op het gebied van financiële voorlichting, persoonlijke ontwikkeling, mentaal welzijn alsook een aanvullend schuldhulpverleningsaanbod bij problematische schulden.
Aan de kindregeling ligt een proces van dialoog, reflectie en analyse met kinderen en jongeren ten grondslag. Zij zijn ook betrokken geweest bij de nadere uitwerking van de regeling. In samenspraak met getroffen kinderen is een indeling per leeftijd gemaakt. Alle kinderen en jongeren die in hetzelfde leeftijdscohort vallen krijgen een even grote tegemoetkoming, ongeacht de duur of de aard van het leed. Er is gekozen om in de Wht geen zelfstandig recht voor jongeren op te nemen om hun schade voor te leggen aan CWS.
Bent u ermee bekend dat de kinderen van de gedupeerde ouders wanneer zij een advocaat willen inschakelen om tegen de vergoeding van maximaal € 10.000 vanuit de Kindregeling in bezwaar te gaan, hiervoor slechts een lichte adviestoevoeging krijgen, hetgeen betekent dat er maar twee punten voor een volledige bezwaarprocedure wordt toegekend en veel advocaten het zich niet kunnen veroorloven om rechtsbijstand te verlenen voor deze minimale vergoeding?
De kindregeling zoals die in de Wet hersteloperatie toeslagen is opgenomen bestaat uit een forfaitaire vergoeding tussen de € 2.000 en € 10.000 euro afhankelijk van de leeftijd van het kind. De criteria om in aanmerking te komen voor een forfaitaire vergoeding zijn eenduidig en UHT heeft de doelgroep in beeld. De regeling wordt dan ook ambtshalve uitgevoerd. Het indienen van een bezwaar tegen de beschikking is een relatief eenvoudige handeling en vraagt maar beperkt tijd van een advocaat.
In dit specifieke geval ging het om een toevoegingsaanvraag voor het maken van een pro forma bezwaar. De werkzaamheden daarvoor zijn beperkt. Daarom volstaat in deze gevallen en in dit stadium een Lichte Advies Toevoeging (LAT) van twee punten. Indien op een later moment alsnog de gronden voor bezwaar worden ingediend en blijkt dat de advocaat daar voor meer dan drie uur werk aan heeft gehad, dan kan de verleende LAT omgezet worden naar een reguliere toevoeging van 9 punten. Dit heeft de Raad bij de verlening van de LAT ook aan de betreffende advocaat kenbaar gemaakt.
Het klopt dat de Raad, in dit soort zaken, voor het maken van een pro forma bezwaar een toevoeging afgeeft voor meerdere kinderen. Dit komt omdat het nog niet duidelijk is of er sprake is van dezelfde bezwaargronden per kind. Indien er bij het aanleveren van de gronden blijkt dat de belangen van kinderen in één gezin uiteen lopen, dan zal de Raad alsnog besluiten een afzonderlijke reguliere toevoeging van 9 punten per kind af te geven. Ook dit heeft de Raad bij de afgifte van de LAT kenbaar gemaakt aan de betreffende advocaat.
Bent u ermee bekend dat sinds kort door de Raad voor Rechtsbijstand is besloten om voor alle kinderen uit een gezin slechts één lichte adviestoevoeging toe te kennen en het er op neerkomt dat als een gezin bijvoorbeeld vier kinderen heeft, van de advocaten wordt verwacht dat zij vier bezwaarprocedures moeten voeren voor slechts twee punten?
Zie antwoord vraag 14.
Kunt u reflecteren op het feit dat de Staatssecretaris haar toezegging van 8 maart 2023 in reactie op de gezamenlijke brief van de Kinderombudsman en de Nationale ombudsman van 26 januari 2023 dient na te komen en er oog zal moeten zijn voor de behoefte van de kinderen om een zelfstandige erkenning te krijgen en tevens oog zal moeten zijn voor de persoonlijke omstandigheden van het kind?
In de reactie op de brief van de (Kinder)Ombudsman op 26 maart 2023 is aangegeven dat het Kabinet er waarde aan hecht om in de erkenningsbehoefte van getroffen jongeren te voorzien. Er is aangegeven dat deze erkenning enerzijds plaatsvindt door het toesturen van een erkennings- en excusesbrief. In een persoonlijke brief aan kinderen en jongeren geeft het Kabinet rekenschap voor de fouten die gemaakt zijn met de kinderopvangtoeslag. Ook wordt de erkenning geboden dat kinderen en jongeren daaronder hebben geleden.
Erkenning wordt echter ook op andere wijze kenbaar gemaakt. Door jongeren nauw te betrekken bij de totstandkoming en doorontwikkeling van de kindregeling (o.a. via het Ontwikkelnetwerk Herstel van Diversion) toont het Kabinet zich verantwoordelijk en betrokken. Een groot deel van de kindregeling is rechtstreeks gestoeld op de behoeften van getroffen kinderen die zij in verschillende participatietrajecten aan kenbaar hebben gemaakt. Door goed naar hen te luisteren en opvolging te geven aan hun behoeften toont het Kabinet ook in daad de erkenning van jongeren.
Bent u bereid om te kijken naar een systeem binnen de Wht waarin alle procedures voor één ouder tezamen op één eenheid worden gewaardeerd waardoor veel meer toeslagenouders kunnen worden geholpen?
Allereerst wordt verwezen naar de antwoorden op de vragen 2 en 3 waarin wordt uitgelegd waarom de Raad ervoor heeft gekozen de tijdelijke aanpassing terug te draaien. De Raad heeft een maximaal aantal toevoegingen vastgesteld dat een advocaat mag aanvragen. De hersteloperatie is op gang gekomen, de werklast loopt op, en er zijn voldoende advocaten beschikbaar om alle ouders die dat willen bij te staan. Er bestaat geen reden meer om voor de zaken van gedupeerde ouders een ander maximum te hanteren. Er is geen aanleiding meer voor het opnieuw toepassen van de verlaging van de wegingsnorm. Een dergelijke aanpassing zal leiden tot minder tijd en aandacht voor de gedupeerde ouder, hetgeen niet wenselijk is.
Mocht u hier beide niet toe bereid zijn, is er dan wel bereidheid om te kijken of de eenheden voor toevoegingen net als in 2023 kan worden gewaardeerd op 0,5?
Zie antwoord vraag 17.
Wat gaat u doen om de voorwaarden voor het verlenen van bijstand door advocaten aan gedupeerden in de hersteloperatie te verbeteren?
Er is op regelmatige basis contact tussen het Ministerie van Financiën, de Raad en de NOvA. In deze gesprekken kunnen ook signalen naar voren worden gebracht over uitvoeringsaspecten van de bijstand door advocaten.
Voor de reactie op de signalen die concreet gaan over het toevoegingenbeleid van de Raad verwijs ik u naar de antwoorden op bovenstaande vragen.
Wat gaat u doen aan het vergroten van de rechtsbescherming die aan de kinderen van de toeslagenouders toekomt?
Kinderen van gedupeerde ouders hebben recht op een forfaitair bedrag op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen. Zij ontvangen dit bedrag met een beschikking. Indien zij het niet eens zijn met de beschikking, staat de route van bezwaar en beroep open die met voldoende waarborgen omkleed is. Kinderen die daarbij hulp van een advocaat willen, kunnen hiervoor een reguliere toevoeging aanvragen.
Een advies van de landsadvocaat |
|
Pieter Omtzigt (NSC), Folkert Idsinga (VVD), Sandra Palmen (NSC) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Herinnert u zich dat u in de ministerraad gesproken heeft over een advies van de landsadvocaat?1
De ministerraad is op 26 januari jl. op hoofdlijnen geïnformeerd over het lopende adviestraject met de landsadvocaat en het feit dat een Kamerbrief hieromtrent in voorbereiding was. Daarbij is aangegeven dat de Kamerbrief zou worden geagendeerd voor de Ambtelijke Commissie Uitvoeringsorganisaties (ACU) van 5 februari 2024 en de Ministeriële Commissie Uitvoeringsorganisaties (MCU) van 6 februari 2024.
Kunt u dit advies conform de lijn van de regering in reactie op het Parlementair Onderzoek Kinderopvangtoeslag openbaar maken en voor vrijdag 23 februari aan de Kamer doen toekomen, aangezien het relevant kan zijn voor de parlementaire enquête die op maandag 26 februari verschijnt?
Het advies van de landsadvocaat is bijgevoegd. Bij brief van 23 februari jl. hebben wij u reeds laten weten dat het advies nog niet was afgerond aangezien de landsadvocaat nog bezig was met de beantwoording van verduidelijkende vragen die zijn gesteld naar aanleiding van een bespreking met de landsadvocaat d.d. 31 januari jl. en na agendering in de Ministeriële Commissie Uitvoering (MCU) d.d. 6 februari jl.
Kunt u aangeven op welke punten de brief hierover die op 13 februari aan de Kamer gestuurd is en later is ingetrokken is aangepast in de veel kortere versie die op 19 februari aan de Kamer is gestuurd? Kunt u de punten een voor een toelichten?
Het hoofdzakelijke punt van verschil is dat de eerder toegestuurde versie een paragraaf bevat over de analyse van de grondslag voor internetonderzoek door Dienst Toeslagen, waarin het loggingsysteem «Heidi» aan de orde komt. Deze passage was uit de eerdere versie verwijderd omdat de analyse rondom internetonderzoek nog niet was afgerond. Daarbij was uw Kamer in de Stand van Zakenbrief2 al geïnformeerd over Heidi.
Kunt u aangeven hoe «Heidi», in versie 1 en versie 2 eruitzag, welke data verzameld werden en waarvoor de data gebruikt werden?
Zoals in de Stand van Zakenbrief Dienst Toeslagen van 15 januari jl. aan uw Kamer is gemeld geldt voor Toeslagen dat Heidi werd gebruikt als een loggingsysteem waarbij portaldata werd gelogd van bezoekers van de toeslagenportal. Het doel van Heidi was het kunnen traceren of er sprake was van opvallend gedrag wat een indicatie kan zijn voor een verhoogd risico op misbruik van toeslagen. Op deze manier kon worden achterhaald of rekeningnummers massaal worden gewijzigd vanaf één het hetzelfde IP-adres, dat veel aanvragen worden ingediend vanaf één en hetzelfde IP adres (in korte tijd) en in voorkomende gevallen kon ook DigiD misbruik (identiteitsfraude) worden gesignaleerd. Dit is data die wordt gewonnen bij het inloggen in het burgerportaal. Het tweede doel had betrekking op het uitvoeren van effectmetingen om de effecten van handhaving- en dienstverleningsacties te meten.
Zoals staat beschreven in de gegevensbeschermingseffectbeoordeling (GEB) die met de Stand van Zakenbrief is meegestuurd, is het gebruik van Heidi in september 2017 binnen Toeslagen «on hold» gezet omdat het systeem in de loop van de tijd niet meer zou voldoen aan de eisen van de Wet bescherming persoonsgegevens. In november 2017 besloot het Management Team Toeslagen dat het systeem Heidi weer opgestart zou worden in een beperktere vorm. Deze beperkte versie zag op het afbouwen van de dataset in Heidi. Deze afgeslankte versie staat binnen Toeslagen bekend als Heidi II.
Sinds het stopzetten van het Intensief Toezicht (ITO) proces in 2020 wordt geen gebruik meer gemaakt van portaldata voor wat betreft het detecteren van risico’s op misbruik. Tot december 2023 werd portaldata nog wel gebruikt voor de effectmetingen. Zoals gemeld in de Stand van Zakenbrief Dienst Toeslagen van 15 januari jl. is in december 2023 ook dit gebruik van Heidi tijdelijk stopgezet, omdat de gegevensverwerking in de brede context niet voldoende in beeld was. Geconstateerd is in elk geval dat niet alle gegevens die werden verwerkt noodzakelijk waren voor de effectmetingen van Dienst Toeslagen. Dit is wel een vereiste van de AVG om gegevens te mogen verwerken. Op dit moment wordt geïnventariseerd welke gegevens uit de portaldata precies geleverd en verwerkt worden, welke noodzakelijk zijn voor het doen van effectmetingen en of de benodigde privacy-waarborgen hierbij wel voldoende zijn geïmplementeerd.
Ook bij de Belastingdienst, waar de Dienst Toeslagen destijds onderdeel van uitmaakte, wordt gekeken naar het gebruik van Heidi. Het is binnen deze termijn echter onhaalbaar gebleken te onderzoeken op welke manier de dienstonderdelen van de Belastingdienst gebruik hebben gemaakt van Heidi. Uw Kamer wordt uiterlijk over 3 weken geïnformeerd over hoe andere onderdelen van de Belastingdienst gebruik hebben gemaakt van Heidi, voor welke doeleinde en welke gegevens hierbij verwerkt werden. Daarbij zal ook worden aangegeven of er redenen zijn om het beeld van het gebruik van Heidi binnen Toeslagen bij te stellen.
Wanneer was duidelijk dat Heidi niet voldeed aan de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en welke actie is toen ondernomen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven welke koppeling er was tussen Heidi-1 en de Fraude Signalering Voorziening (FSV) en wat daarvan de gevolgen waren?2
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden en kunt het u het advies van de landsadvocaat – dat echt geen concept is – per ommegaande aan de Kamer doen toekomen?
De vragen zijn hiermee binnen drie weken beantwoord. Het advies van de landsadvocaat is bij deze beantwoording gevoegd.
De uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, nr. AMS 23/2601, van 5 februari 2024 |
|
Jimmy Dijk , Inge van Dijk (CDA) |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Herinnert u het zich dat veel partijen in de Kamer, waaronder het CDA en de SP, op meerdere momenten zeer kritisch zijn geweest op het vereiste van een notariële akte bij een informele schulden die toeslagouders in het verleden zijn aangegaan om onterechte terugvorderingen van kinderopvangtoeslag te betalen?
Ja.
Herinnert u zich ook uw consequente reactie dat niet van dit vereist kon worden afgeweken vanuit de uitvoering, omdat anders niet de hoofdsom van eventuele achterstanden te scheiden was?
De Tweede Kamer is bij brief van 22 juni 2021 geïnformeerd over de eerste contouren en de uitgangspunten van de schuldregeling voor gedupeerde ouders die uitvoerbaar was voor Sociale Banken Nederland.1 De hoofdlijn van deze regeling richt zich op het overnemen van openstaande betalingsachterstanden van private schulden die opeisbaar waren in de periode 31 december 2005 tot en met 1 juni 2021. Er is eerder voor gekozen om enkel opeisbare achterstanden over te nemen die een belemmering zouden vormen voor de ontvangen compensatie van € 30.000. Zonder een dergelijke regeling zou dat namelijk betekenen dat de ouder de ontvangen financiële compensatie direct kwijt zou zijn aan het afbetalen van private schulden. Wat onwenselijk zou zijn. Met deze regeling, die nadien verankerd is in de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht), is beoogd om de opeisbare achterstanden ontstaan in de toeslagenaffaireperiode over te nemen en niet om gedupeerden volledig te vrijwaren van betalingsverplichtingen2.
Het dilemma met betrekking tot het kunnen bewijzen van een opeisbare achterstand bij informele schulden is veelvuldig met de Tweede Kamer besproken. Het komt neer op de vraag op welke wijze opeisbare achterstanden voor informele schulden op een eenduidige en objectieve wijze kunnen worden vastgesteld, welke wijze tevens uitvoerbaar moet zijn. Daarbij speelde ook het dilemma in hoeverre het realistisch zou zijn dat een informele schuldeiser de betalingsachterstanden vóór 1 juni 2021 opeisbaar had gesteld. Met beide dillema’s als vertrekpunt, is in de wetsbehandeling van de Wht aan SBN verzocht een uitvoeringstoets te verrichten naar een andere manier dan via een notariële akte of gerechtelijk vonnis bewijs te leveren voor de opeisbare achterstanden van informele schulden. De belangrijkste conclusie van SBN was dat een alternatieve bewijslast voor informele schulden niet uitvoerbaar is. Het is niet uitvoerbaar om op een eenduidige en consequente manier vast te stellen wat de hoogte van de opeisbare achterstanden van de informele schuld zou zijn. Vervolgens is naar aanleiding van de Eerste Kamer motie Van Apeldoorn (SP) c.s. over het bewijs van de aangegane informele schulden SBN nogmaals verzocht een aanvullende analyse op te leveren over mogelijke alternatieve bewijslasten voor informele schulden3. De nadere analyse leidde eveneens tot de conclusie dat het niet uitvoerbaar is om op een andere manier eenduidig en objectief de bewijscontrole in te richten met daarbij een objectieve wijze van controle op de opeisbare achterstanden van de informele schuld.
Wat vindt u van het oordeel van de Rechtbank Amsterdam, te vinden in haar uitspraak van 5 februari 2024, dat bij een informele schuld van een toeslagouder sprake is van bijzondere omstandigheden die zodanig in strijd zijn met algemene rechtsbeginselen, dat in dat geval moet worden afgeweken van het wettelijke vereiste van een notariële akte?1
De rechtbank Amsterdam heeft haar oordeel gebaseerd op de wijze van vastlegging van de informele schuld en is daarom afgeweken van de wettelijke vereiste notariële akte. Ik snap de keuze van de rechter om de alternatieve bewijslast voor de informele schuld te accepteren, gezien de unieke vastlegging van de informele schuld in deze zaak. De wet biedt de ruimte om bijzondere omstandigheden van gedupeerde ouders te laten meewegen. Overigens is in 15 gerechtelijke uitspraken door verschillende rechters eerder wel geconcludeerd dat de formele eis van een notariële akte of een gerechtelijk vonnis gesteld kon worden. In deze uitspraken is meermalen bevestigd dat de wetgever, mede gezien de uitgangspunten van de Wht en de uitvoerbaarheid, weloverwogen de formele eis van een notariële akte of gerechtelijk vonnis heeft gesteld.
De opeisbare achterstand in deze zaak is enkel gebaseerd op een mondelinge verklaring van de schuldeiser tijdens de rechtszaak in plaats van objectieve informatie. Daarmee wijkt, zoals de rechtbank zelf ook constateert, deze uitspraak af van de wijze waarop de opeisbare achterstanden op grond van de Wht en door andere rechters worden vastgesteld. Er moet namelijk blijken op welke wijze de informele schuldeiser de achterstanden vóór 1 juni 2021 opeisbaar heeft gesteld. Met dit deel van het vonnis kan ik me niet volledig verenigen, omdat de opeisbare achterstanden van de informele schuld niet in lijn met de Wht zijn vastgesteld. Vanwege het bijzonder en unieke karakter van de schuldsituatie van de gedupeerde ouder (zie hiervoor het antwoord op vraag 8 en 9) zal ik niet in hoger beroep gaan.
Bent u het met de rechtbank eens dat uit deze zaak blijkt dat wél op een andere manier dan via een notariële akte voldaan kan worden aan de vereisten en doelen van de Wet herstel toeslagen, namelijk het verschaffen van duidelijkheid in de wijze waarop, wanneer en onder welke voorwaarden een informele schuld moet worden terugbetaald?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven of volgens u die duidelijkheid inderdaad voldoende verschaft wordt op basis van de bijzondere omstandigheden van het geval die in de uitspraak zijn benoemd, te weten: a) er is sprake van (financiële) nood door ten onrechte teruggevorderde bedragen van de kinderopvangtoeslag; en b) de toeslagouder had vanwege die (financiële) nood geen geld om een notaris in te schakelen, maar heeft er wel bewust voor gekozen de leningen zo officieel mogelijk vast te leggen? Indien u van mening bent dat deze omstandigheden niet voldoende duidelijkheid verschaffen, kunt u die mening dan toelichten? Wilt u in uw antwoord ook ingaan op de door de rechtbank genoemde feiten:
Registratie van informele schulden in onderhandse aktes, (financiële) jaarstukken en in aangiftes bij de Belastingdienst of informele schulden die onder toeziend oog van de boekhouder en/of met een aflosschema zijn opgesteld als alternatief van de notariële akte of gerechtelijk vonnis, kunnen duidelijkheid verschaffen over het bestaan van een informele schuld. Deze feitelijke stukken verschaffen daarentegen geen informatie over de opeisbare achterstanden die van belang zijn om een informele schuld over te kunnen nemen. Een aflosschema bij een informele schuld biedt informatie over de betalingsverplichting tussen schuldenaar en schuldeiser, maar biedt geen informatie over de daadwerkelijke opeisbaarheid van de achterstanden van de informele schuld. Daarvoor zou de informele schuldeiser inzichtelijk moeten maken op welke wijze de schuld opeisbaar is gesteld in de periode 1 januari 2006 en 1 juni 2021 (zie antwoord vraag 2).
In de casus van rechtbank Amsterdam was er een aflosschema aanwezig, maar er waren geen documenten waar uit bleek dat de schuldeiser het openstaande bedrag wilde ontvangen vóór 1 juni 2021. Dit is pas kenbaar gemaakt op de zitting toen de rechtbank daar specifiek naar vroeg. In een soortgelijke zaak heeft Rechtbank Midden-Nederland geoordeeld dat het, ondanks de aanwezigheid van een aflosschema voor een informele schuld, niet objectief vastgesteld kon worden wat de opeisbare achterstanden zijn en verklaarde het beroep ongegrond5.
Bestaat er in deze casus volgens u een uitvoeringsprobleem met het onderscheiden van de hoofdsom, die in de onderhandse akte is vastgelegd, en eventuele achterstanden?
De wijze waarop de opeisbare achterstanden van de informele schuld door de Rechtbank Amsterdam is vastgesteld, zal leiden tot uitvoeringsproblemen. Ik kan me daarom niet volledig verenigen met de overweging van de rechtbank op dit punt. De rechter heeft namelijk wegens gebrek aan bewijs van de opeisbare achterstanden haar oordeel gebaseerd op één mondelinge verklaring van de schuldeiser en niet op basis van eenduidige en objectieve stukken. Het kunnen vaststellen van een opeisbare achterstand vergt een zorgvuldig proces en kan niet enkel op basis van één of meerdere mondelinge verklaringen worden vastgesteld. Als uitvoering van de wijze waarop de opeisbaarheid door de Rechtbank Amsterdam is vastgesteld zou worden overgenomen, dan zou het betekenen dat de uitvoeringspartij SBN bij elke informele schuld de opeisbare achterstand moet vaststellen op basis van een mondelinge verklaring van de schuldeiser, wat niet wenselijk is. Uit de eerdere uitvoeringstoets en de nadere analyse van SBN is ook alternatieve bewijslast als niet uitvoerbaar gekwalificeerd.
Bent u het eens met de overweging van de rechtbank dat op dit punt moet worden gekeken naar de realistische gang van zaken, en niet naar een papieren werkelijkheid?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u het eens met het oordeel van de rechtbank dat indien wordt vastgehouden aan de eis van de notariële akte, sprake is van strijd met het evenredigheidsbeginsel? Zo niet, waarom niet?
De Rechtbank Amsterdam is, op grond van de specifieke bijzondere omstandigheden in deze casus, afgeweken van de Wht. Gezien deze bijzondere omstandigheden, begrijp ik de overweging van de rechter van Rechtbank Amsterdam dat is afgeweken van de bewijslast voor het kunnen vaststellen van de informele schuld. Daarentegen is de opeisbaarheid van de informele schuld in deze zaak niet conform de Wht vastgesteld. Ik kan me daarom niet volledig verenigen met deze uitspraak, maar ik zal desalniettemin niet in hoger beroep gaan vanwege de specifieke en bijzondere situatie.
Het instellen van hoger beroep is niet in het belang van deze gedupeerde ouder. Bovendien is de unieke wijze van vastlegging van de informele schuld zeer uitzonderlijk. De informele lening was namelijk vastgelegd in een jaarrekening van een besloten vennootschap met daarbij een verklaring van een gecertificeerde boekhouder over het bestaan van die lening. Die informele lening is vervolgens consequent geregistreerd in de aangiftes vennootschapsbelasting. De unieke wijze van vastlegging van de informele schuld is mede aanleiding waarom ik geen zwaarwegend juridisch belang zie om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak. Bij brief van 17 mei 2023 is de Tweede Kamer geïnformeerd over welke overwegingen een rol spelen om niet hoger beroep te gaan6.
Het niet instellen van hoger beroep tegen de uitspraak van Rechtbank Amsterdam zal niet automatisch betekenen dat in vergelijkbare gevallen het mondeling opeisen van achterstanden van informele schulden zal worden geaccepteerd. Indien andere rechters deze werkwijze zullen overnemen, dan kan in deze gevallen het instellen van hoger beroep worden heroverwogen om zo meer duidelijkheid over dit punt te krijgen bij een hogere rechter.
Vindt u het vanuit de menselijke maat gerechtvaardigd tegen de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep te gaan?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u het zich voorstellen dat er meer zaken zijn zoals die van deze gedupeerde ouder, waarin de informele schuld op een andere manier dan via een notariële akte, maar wel materieel voldoende is vastgelegd?
In de praktijk is te zien dat informele schulden op uitlopende wijze zijn vastgelegd. Deze wijze is variërend van een handgeschreven briefje, het overleggen van een bankafschrift, (terug)betaalafspraken tot een notariële akte. Uitgangspunt is dat de opeisbare achterstanden van een informele schuld op een objectieve wijze zijn gedocumenteerd en eenduidig kunnen worden vastgesteld. Het niet eenduidig kunnen vaststellen leidt tot uitvoeringsproblemen. Het is namelijk niet uitvoerbaar om op een andere manier eenduidig en objectief een helder onderscheid te maken tussen de hoofdsom en de opeisbare achterstanden van de informele schuld. De aanwezigheid van alleen een aflosschema biedt onvoldoende houvast.
Vindt u dat deze uitspraak moet leiden tot een aanpassing van de omgang met informele schulden, waarin kan worden afgeweken van het wettelijke vereiste van de notariële akte, wanneer op andere wijze voldoende duidelijkheid wordt verschaft? Bent u bereid de wet te wijzigen om dit te regelen?
De Wht biedt ruimte om in bijzondere omstandigheden af te wijken van wettelijke vereisten. Rechters in de 15 uitspraken over informele schulden hebben tot nu toe getoetst in hoeverre de bijzondere omstandigheden van de gedupeerde ouder in verhouding staan tot de eis notariële akte of gerechtelijk vonnis bij een informele schuld. In één geval heeft de rechter van Rechtbank Amsterdam geoordeeld dat, gezien de bijzondere omstandigheden van de wijze van vastlegging van de informele schuld, deze alternatieve bewijslast moet worden geaccepteerd voor het kunnen aantonen van de informele schuld. Bovendien ontstaat het risico van dubbele compensatie als zonder helder onderscheid tussen een schuld en de opeisbare achterstand een informele schuld wordt overgenomen. De ouder kan mogelijkerwijs ook voor deze schuld zijn gecompenseerd in de integrale beoordeling. Er is daarom geen noodzaak om de wet op dit punt te wijzigen, aangezien er voldoende juridische waarborgen zijn die oog hebben voor de bijzondere omstandigheden van de gedupeerde ouder.
Hoe kijkt u naar overweging 6.1 van de uitspraak, waarin staat dat de rechtbank met deze uitspraak een signaal wil afgeven dat het toeslagenschandaal de rechtspraak juist moet hebben geleerd niet altijd blind te varen op en te verwijzen naar eerder gedane uitspraken en de wet?
Het is belangrijk oog te blijven hebben voor de menselijke maat en de bijzondere omstandigheden van de gedupeerde ouder, uiteraard met de Wht als basis voor de uitvoering.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het debat over de voortgang van de hersteloperatie toeslagen, dat nu op 19 maart 2024 gepland is?
Ja.
Het bericht ‘Kabinet moet alerter zijn op spionage met Chinese scanners bij douane’ |
|
Wendy van Eijk-Nagel (VVD), Ingrid Michon (VVD), Ruben Brekelmans (VVD) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u bekend met bovenstaand bericht? Zo ja, hoe beoordeelt u bovenstaand bericht?1
Ik ben bekend met het bericht. Niet alle stellingen en conclusies in het bericht kunnen worden onderschreven. Uw Kamer is in september vorig jaar geïnformeerd over de scanapparatuur bij de Douane. Daarbij is onder meer aangegeven dat in 2022 onderzoek heeft plaatsgevonden onder regie van TNO met betrokkenheid van de veiligheidsketen. Hieruit volgt dat de Douane scanapparatuur met de huidige inrichting, welke sindsdien niet is gewijzigd, op dit moment kan blijven inzetten zonder dat de nationale veiligheid in gevaar komt.2 Dit geldt ook voor de apparatuur van Nuctech.
Ondermijnende drugscriminaliteit is een groot maatschappelijk probleem en het kabinet geeft hoge prioriteit aan de aanpak daarvan. De inzet van de Douane bij het opsporen en tegengaan van drugssmokkel is daarbij een onmisbare schakel, waardoor het ook van belang is dat de Douane kwalitatief hoogwaardige scanapparatuur kan inzetten. Tegelijkertijd moeten we constant alert zijn op de risico’s en dreigingen die uit kunnen gaan van landen met een offensief cyberprogramma tegen Nederlandse belangen. Om die reden zijn verschillende zaken in gang gezet om de veiligheid van scan- en detectieapparatuur bij de Douane te toetsen en te verbeteren.
Zo past de Douane bij aanbestedingen sinds 2021 de Quickscan nationale veiligheid toe. Dit is een instrument om in kaart te brengen of een aanbesteding raakt aan nationale veiligheid en te bepalen welke maatregelen kunnen worden getroffen om bijbehorende risico’s te beheersen. Bij nieuwe aanbestedingen worden daarnaast aangescherpte eisen ten aanzien van informatiebeveiliging als uitgangspunt genomen. Als een leverancier niet aan deze eisen kan voldoen, vindt er geen verdere beoordeling plaats van de inschrijving en wordt de leverancier uitgesloten van verdere deelname aan de aanbesteding.
Daarnaast is de veiligheid van scan- en detectiesystemen bij de Douane onderzocht. In 2021 heeft PwC onderzoek gedaan naar de informatiebeveiliging van scan- en detectiesystemen in gebruik bij de Douane en aanbevelingen gedaan om het beveiligingsniveau te verbeteren. Deze aanbevelingen zijn door de Douane opgepakt. Daarnaast heeft, zoals hierboven genoemd, onder regie van TNO in 2022 onderzoek plaatsgevonden naar mogelijke risico’s voor de nationale veiligheid, ook vanuit het perspectief van statelijke dreiging. Bij dat onderzoek was de veiligheidsketen betrokken. In dat onderzoek wordt geconstateerd dat de centrale scan- en detectienetwerken gescheiden zijn van het netwerk dat in gebruik is bij de Douane. Scanapparatuur bevat zelf geen informatie die omwille van de nationale veiligheid vertrouwelijk moet blijven, en kan door deze scheiding ook geen opstap vormen naar vertrouwelijke informatie. Op basis van dit onderzoek is geconcludeerd dat de Douane scanapparatuur met de huidige inrichting, welke sindsdien niet is gewijzigd, op dit moment kan blijven inzetten zonder dat de nationale veiligheid in gevaar komt3.
Wel wordt in het TNO-onderzoek aanbevolen deze conclusies opnieuw tegen het licht te houden als bijvoorbeeld de wijze van inzet van scanapparatuur bij de Douane verandert. De Douane werkt inmiddels aan slimme techniek (algoritmiek) waarvoor een koppeling nodig kan zijn tussen scanapparatuur en het netwerk van de Douane en scanapparatuur dus op een andere wijze wordt ingezet. Momenteel wordt onder regie van TNO, met betrokkenheid van de veiligheidsketen, onderzocht of dit veilig en verantwoord kan, en als dat zou kunnen, welke maatregelen er eventueel aanvullend getroffen zouden moeten worden om veiligheidsrisico’s zoveel mogelijk te beperken. Aan de hand van de conclusies van deze hertoets zal dus ook opnieuw worden geoordeeld of scanapparatuur bij de Douane ook in de beoogde toekomstige situatie veilig ingezet kan worden. De uitkomsten van dit onderzoek worden rond het aankomende zomerreces verwacht en zullen ook met uw Kamer worden gedeeld.
Hoeveel Nuctech veiligheidsscanners worden momenteel ingezet door de Nederlandse douane?
De Douane heeft momenteel ruim 120 scanners waarvan er ruim 80 van Nuctech zijn. Ruim 70 van die scanners worden op dit moment ook daadwerkelijk ingezet. Het gaat daarbij om verschillende soorten scanners – groot en klein – die worden ingezet op verschillende locaties. Zo werkt de Douane met acht grote scans in de mainports Rotterdam (7) en Schiphol (1), die in zeer korte tijd een hele container voor zee- of luchtvracht in beeld kunnen brengen. Hiermee kunnen dus snel veel controles worden uitgevoerd. Van de acht grote scans is de helft afkomstig van Nuctech.
Hoe beoordeelt u het feit dat na de Verenigde Staten, Australië en Canada, recenter ook België heeft besloten om Nuctech douanescanningsapparatuur in de ban te doen vanuit (nationale) veiligheidsoverwegingen? Hoe reflecteert u op dit besluit?
In België is bij recente aanschaf van scanapparatuur besloten om Nuctech niet uit te nodigen om een inschrijving te doen op basis van een rapport van de Belgische veiligheidsdiensten. Daarbij is meegewogen dat de Belgische douane het voornemen heeft om deze scanapparatuur niet meer in een stand alone-situatie te gebruiken, maar op te nemen in een meer omvattend netwerk. Tot het moment dat nieuwe scanapparatuur in gebruik wordt genomen, blijft de Belgische douane de huidige scanners (ook Nuctech) gebruiken.
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 1 zijn bij de Nederlandse Douane de centrale scan- en detectienetwerken gescheiden van het netwerk dat in gebruik is bij de Douane, vergelijkbaar met de Belgische stand-alonesituatie. Mede daardoor is geconcludeerd dat de Douane scanapparatuur in de huidige situatie kan blijven inzetten zonder dat de nationale veiligheid in gevaar komt. De Nederlandse Douane werkt aan slimme techniek (algoritmiek) waarvoor een koppeling nodig kan zijn tussen scanapparatuur en het netwerk van de Douane. Momenteel wordt onder regie van TNO, met betrokkenheid van de veiligheidsketen, onderzocht of en hoe dit veilig en verantwoord kan.
Eerder heeft u aangegeven de risico’s en dreigingen die uit kunnen gaan van landen met een offensief cyberprogramma, zoals China, wel degelijk te zien; hoe verhoudt dit inzicht zich tot het besluit om door te gaan met de Nederlandse inzet van Nuctech douanescanningsapparatuur?
Het kabinet heeft inderdaad oog voor de genoemde risico’s en dreigingen, zoals blijkt uit het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren4 en ten aanzien van China uit de Kamerbrief over ontwikkelingen in het China-beleid5. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 1 is eerder, op basis van de huidige technische inrichting van scanapparatuur, geconcludeerd dat de Douane scanapparatuur op dit moment kan blijven inzetten zonder dat de nationale veiligheid in gevaar komt. In dat onderzoek – onder regie van TNO – zijn statelijke dreigingen specifiek meegewogen. Daarnaast heeft PwC onderzoek gedaan naar de informatiebeveiliging van scan- en detectiesystemen. Omdat de Douane onderzoekt of ten behoeve van algoritmiek een koppeling kan worden gemaakt tussen scanapparatuur en het netwerk van de Douane vindt nu een hertoets plaats van het onderzoek onder regie van TNO. Aan de hand van de conclusies van deze hertoets zal dan ook opnieuw worden geoordeeld of scanapparatuur bij de Douane ook in de beoogde toekomstige situatie veilig ingezet kan worden.
Kunt u aangeven in hoeverre nationale veiligheidsoverwegingen worden meegewogen bij de inkoop en aanbesteding van douanescanningsapparatuur van Nuctech, wetende dat de Chinese overheid wettelijk toegang heeft tot de data van Nuctech apparatuur conform de geldende Chinese cyberveiligheidswet? Hoe verhoudt zich dit tot de bestaande inzet van het kabinet om risicovolle strategische afhankelijkheden binnen de vitale infrastructuur te verminderen?
De Douane volgt overheidsbeleid bij inkoop en aanbesteding van scanapparatuur. Overheidsbeleid schrijft voor dat nationale veiligheidsoverwegingen worden meegewogen bij de inkoop en aanbesteding van producten en diensten.6 Volgens dit beleid dient bij de aanschaf en implementatie van apparatuur rekening gehouden te worden met zowel eventuele risico’s in relatie tot de leverancier, als met het concrete gebruik van de systemen, bijvoorbeeld waar het gaat om toegang tot systemen door derden. Een belangrijk middel ter ondersteuning van dit beleid is het in 2018 ontwikkelde en in 2024 herijkte instrumentarium (de Quickscan nationale veiligheid) om nationale veiligheidsrisico’s bij inkoopopdrachten en aanbestedingen te identificeren en mitigeren.
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 1 past de Douane bij aanbestedingen sinds 2021 dit instrumentarium toe. Daarnaast worden bij nieuwe aanbestedingen aangescherpte eisen ten aanzien van informatiebeveiliging als uitgangspunt genomen. Als een leverancier niet aan deze eisen kan voldoen, vindt er geen verdere beoordeling plaats van de inschrijving en wordt de leverancier uitgesloten van verdere deelname aan de aanbesteding.
Over de kabinetsaanpak van risicovolle strategische afhankelijkheden en de voortgang daarvan bent u geïnformeerd bij brief van respectievelijk 12 mei 20237 en 15 december 2023.8 In deze kabinetsaanpak wordt onder meer geschetst wanneer sprake kan zijn van een risicovolle strategische afhankelijkheid.
Kunt u aangeven wat de laatste stand van zaken is van het toegezegde overleg met de Minister van Economische Zaken om mogelijkheden te verkennen om de afhankelijkheid van een enkele leverancier te verminderen? Welke mogelijkheden zijn ter sprake gekomen?
Met de Minister van Economische Zaken is besproken dat het verminderen van de afhankelijkheid van één leverancier voor scanapparatuur bij de Douane een relevante en gezamenlijke uitdaging is. Uit het overleg zijn geen mogelijkheden gekomen die de Douane al op korte termijn in aanbestedingen kan inzetten om afhankelijkheid te verminderen. Wel zijn er perspectieven besproken die op de langere termijn kunnen helpen om minder afhankelijk te zijn van één leverancier. Daarbij is bijvoorbeeld gesproken over manieren om de markt voor scanapparatuur verder te ontwikkelen, onder meer door het verkennen van een gezamenlijke strategie met andere Europese douane-organisaties. Deze perspectieven voor de langere termijn worden de komende periode in gezamenlijkheid verder uitgewerkt.
Hoe beoordeelt u de conclusie van het TNO-onderzoek dat de nationale veiligheid op dit moment niet in gevaar komt als de vertrouwelijkheid, integriteit of beschikbaarheid van scan- en detectie- processen van de Douane worden aangetast in het licht van recente bevindingen van onze inlichtingen- en veiligheidsdiensten dat China de grootste bedreiging vormt voor de economische veiligheid en in zekere mate ook de nationale veiligheid van Nederland?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 4 heeft het kabinet oog voor de genoemde risico’s en dreigingen en is het van belang om daar alert op te reageren. Met de huidige technische inrichting van scanapparatuur bij de Douane, waarin de centrale scan- en detectienetwerken zijn gescheiden van het netwerk dat in gebruik is bij de Douane, is geoordeeld dat de nationale veiligheid op dit moment niet in gevaar komt. Er is op dit moment geen reden om van die conclusie af te wijken. Momenteel vindt opnieuw onderzoek plaats naar mogelijke risico’s voor de nationale veiligheid vanwege de wens van de Douane om scanapparatuur in een andere technische inrichting in te zetten.
Hoe verklaart u dat België er in is geslaagd Nuctech scanapparatuur uit te sluiten van aanbestedingen, ondanks eerdere argumenten van het kabinet dat dit juridisch niet mogelijk zou zijn? In hoeverre hebben andere Europese lidstaten soortgelijke stappen ondernomen om Nuctech uit te sluiten van aanbestedingen? Welke lidstaten hebben soortgelijke stappen ondernomen? Welke alternatieven gebruiken andere landen zoals de Verenigde Staten?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 3 heeft België bij recente aanschaf van scanapparatuur besloten om Nuctech niet uit te nodigen om een inschrijving te doen op basis van een rapport van de Belgische veiligheidsdiensten. Daarbij is meegewogen dat de Belgische Douane het voornemen heeft om deze scanapparatuur niet meer in een stand alone-situatie te gebruiken, maar op te nemen in een meer omvattend netwerk. Dat besluit is dus genomen op basis van een situatie die niet vergelijkbaar is met hoe de Nederlandse Douane scanapparatuur op dit moment inzet. Na het onderzoek van TNO, met betrokkenheid van de veiligheidsketen, is op basis van de manier van inzet van scanapparatuur door de Nederlandse Douane geoordeeld dat op dit moment de nationale veiligheid niet in gevaar komt.
Met betrekking tot andere Europese lidstaten is bij de Douane bekend dat België en Litouwen stappen hebben ondernomen om Nuctech uit te sluiten van bepaalde aanbestedingen en deels apparatuur van andere leveranciers inzetten. Er is een klein aantal, van oorsprong Amerikaanse en Britse bedrijven dat doorgaans inschrijft op aanbestedingen.
Deze bedrijven leveren ook de gangbare alternatieven voor Nuctech-apparatuur die door andere Douane-organisaties worden ingezet. Het kabinet heeft geen totaaloverzicht van beleid van derde landen ten aanzien van douanescanners. Het is aan landen zelf om invulling te geven aan het mitigeren van nationale veiligheidsrisico’s.
Scanapparatuur wordt door de Douane aangeschaft via wettelijk voorgeschreven inkoopprocedures op grond van nationale aanbestedingswetgeving. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de Quickscan nationale veiligheid. Opdrachten worden conform wetgeving gegund op basis van een combinatie van prijs en kwaliteit. Bij een aantal Nederlandse aanbestedingen voor scanapparatuur zijn scanners van de hierboven genoemde leveranciers als beste uit een procedure gekomen, terwijl in andere aanbestedingen juist Nuctech als beste leverancier naar voren kwam.
Op basis van de Aanbestedingswet 2012 is het in principe niet mogelijk om een (in de Europese Unie gevestigde) leverancier, die wel aan de gestelde eisen en voorwaarden voldoet, uit te sluiten. Indien er sprake is van een risico voor de nationale veiligheid, dan kan een gedeelte van de Aanbestedingswet 2012 niet van toepassing zijn en kan er worden gekozen voor het rechtstreeks uitnodigen van leveranciers. Deze maatregel is niet getroffen omdat na onderzoek van TNO is geconcludeerd dat de nationale veiligheid op dit moment niet in gevaar komt.
Gelet op de evidente veiligheidsrisico’s en eerdere bevindingen en adviezen van cyberexperts, de AIVD en de NCTV met betrekking tot de inzet van Nuctech douanescanningsapparatuur, bent u het met de VVD eens dat het gebruik van Nuctech-scanners een risico vormt voor de Nederlandse economische en nationale veiligheid en derhalve dient te worden heroverwogen?
Het kabinet vindt het belangrijk om continu oog te hebben voor geopolitieke en technische ontwikkelingen en daar alert op te reageren. Dat gebeurt ook ten aanzien van de scanapparatuur van de Douane. In dat kader is relevant dat op dit moment de scanapparatuur van de Douane ingezet kan worden zonder dat de nationale veiligheid in gevaar komt. Omdat de Douane onderzoekt of ten behoeve van algoritmiek een koppeling kan worden gemaakt tussen scanapparatuur en het netwerk van de Douane vindt nu een hertoets plaats om mogelijke risico’s voor de nationale veiligheid opnieuw te beoordelen. Bij dat onderzoek is de veiligheidsketen betrokken. Aan de hand van de conclusies van deze hertoets zal dan ook opnieuw worden geoordeeld of scanapparatuur bij de Douane ook in de beoogde toekomstige situatie veilig ingezet kan worden.
Het artikel 'Aantal huishoudens met schulden door toeslagen in vijf jaar verdubbeld' |
|
Sandra Palmen (NSC), Folkert Idsinga (VVD) |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «Aantal huishoudens met schulden door toeslagen in vijf jaar verdubbeld»?1
Ja.
Klopt het dat dit jaar ruim 726.000 huishoudens kampten met problematische schulden?
Het CBS heeft het aantal huishoudens met problematische schulden inzichtelijk gemaakt aan de hand van verschillende definities van problematische schuld per soort openstaande schuld. Voor toeslagen hanteert het CBS de definitie van schulden voor tenminste één persoon in het huishouden die langer dan 27 maanden openstaan en minimaal € 50 bedragen. Het Ministerie van Sociale zaken en werkgelegenheid is in de rijksbrede samenwerking met gemeenten, uitvoeringsorganisaties en maatschappelijke organisaties voor het terugdringen van (kinder)armoede en problematische schulden aangesloten bij de definitie problematische schulden die is opgenomen in de gedragscode van NVVK.2 Volgens de NVVK is er sprake van een problematische schuldsituatie als iemand zijn schulden niet meer kan blijven betalen of is gestopt met betalen. In ieder geval een situatie waarin alle openstaande schulden niet binnen 36 maanden (met een betalingsregeling) kunnen worden betaald.3
Kunt u een uitsplitsing maken naar de aard van de schulden/schuldeisers?
De cijfers in de tabel geven weer hoeveel Nederlandse huishoudens op januari 2023 te maken hadden met geregistreerde problematische schulden uitgesplitst per schuldeiser. Deze huishoudens hebben op basis van de cijfers van het CBS mogelijk bij meerdere schuldeisers tegelijkertijd een openstaande schuld, waardoor er overlap van dezelfde huishoudens in meerdere categorieën kan zijn.
Belastingdienst – overige aanslagen
45.2
328.360
Betalingsachterstand geregistreerd bij BKR
34.8
252.500
Zvw wanbetaler
26.9
195.490
Belastingdienst – toeslagen
22.4
163.010
Wet Mulder-boetes (CJIB)
17
123.680
Belastingdienst – oninbare schulden
12.8
92.920
Betalingsachterstand studieschuld (DUO)
10.4
75.620
Bijstandsvorderingen
4.9
35.360
Schuldregeling (BKR)
4.8
35.090
Betalingsachterstand bij UWV
1.8
12.790
WSNP
0.8
6.160
Betalingsachterstand bij SVB
0.4
2.590
Betalingsachterstand eigen bijdrage Wlz/Wmo
0.1
720
Bron: CBS Schuldenproblematiek in beeld
Klopt het dat er in vijf jaar tijd zo’n 80.000 huishoudens zijn bijgekomen met toeslagschulden?
Dat klopt. De belangrijkste verklaring voor de stijging is dat het aantal huishoudens met betalingsachterstanden toenam door de pauzering van schulden tijdens de coronacrisis. Hierdoor is het aantal schulden dat langer dan 27 maanden open stond, maar waarvan de terugbetaling tijdelijk is gepauzeerd, toegenomen. (Zie het antwoord op vraag 6 waarin de oorzaken van de toename nader worden toegelicht).
Op basis van de door het CBS gehanteerde definitie is het aantal huishoudens met een problematische schuld met ongeveer 80.000 huishoudens toegenomen in de periode 2018–2023. Uitgaande van de resultaten in het onderzoek van het CBS waren er in 2018 78.760 huishoudens met problematische schulden bij Dienst Toeslagen en is dit toegenomen tot 163 010 in 2023.
Kunt u een uitsplitsing maken naar de specifieke soort van toeslag?
Een uitsplitsing naar specifieke soort van toeslag wordt weergegeven in de onderstaande tabel. Deze tabel bevat de aantallen unieke debiteuren per januari 2018 en per januari 2024, en de bijbehorende vorderingen per januari 2018 en per januari 2024. Een individuele debiteur kan voor meer dan één toeslag en voor meer dan één toeslagjaar een openstaande schuld hebben.
Aantal vorderingen:
Zorgtoeslag
152.000
314.000
Huurtoeslag
95.000
145.000
Kindgebondenbudget
32.000
82.000
Kinderopvangtoeslag
48.000
49.000
Toeslagen komt tot een hoger aantal debiteuren dan het CBS. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat een individu tegelijkertijd voor meerdere toeslagen een openstaande schuld kan hebben, en een huishouden kan uit meerdere individuen bestaan. Dit kan deels het verschil verklaren tussen de cijfers van het CBS en de cijfers van Toeslagen. Om hier duidelijkheid over te krijgen zal in gesprek worden gegaan met het CBS. Zie ook antwoord op vraag 6 voor een verdere toelichting op de toename.
Wat zijn volgens u de belangrijkste verklaringen voor de toename van de toeslagschulden, uitgesplitst per soort toeslag?
Tussen 2018 en 2022 is het bedrag aan uitbetaalde toeslagen gestegen van € 12 miljard naar € 19,5 miljard. Gezien het gestegen bedrag aan uitbetaalde toeslagen is er relatief gezien een daling van het totaalbedrag aan openstaande schulden ten opzichte van 2018. In 2018 stond ongeveer € 1,5 miljard aan openstaande schulden open. In 2023 ging dit ongeveer om hetzelfde bedrag.4 Dit neemt niet weg dat het ontstaan van schulden verder moet worden teruggebracht, zodat er minder terugvorderingen ontstaan (zie ook het antwoord op vraag 10).
Daarnaast is een belangrijkste verklaring voor de toename van de problematische toeslagschulden de pauzering van toeslagschulden vanwege de coronacrisis. Om burgers tijdens de coronapandemie niet verder in financiële moeilijkheden te brengen, werd de invordering van alle toeslagschulden gepauzeerd van maart 2020 tot augustus 2020. Daarna zijn er weer betalingsherinneringen en aanmaningen verstuurd. Naar aanleiding van de motie Azarkan5 van 15 december 2020 zijn betalingsherinneringen en aanmaningen vanwege de aanhoudende coronapandemie en nieuwe maatregelen opnieuw stilgelegd en vanaf april 2022 werden deze vorderingen geleidelijk opnieuw opgestart. Vanaf april 2022 is de invordering gefaseerd opgestart en hebben burgers een nieuwe betalingsregeling van 24 maanden aangeboden gekregen om al hun openstaande schulden alsnog af te betalen. Burgers die moeite hadden met terugbetalen, konden ook een persoonlijke betalingsregeling krijgen, waarbij rekening gehouden wordt met de betalingscapaciteit.
De omvang van de populatie toeslagontvangers met gepauzeerde vorderingen en de totale schuld besloeg in januari 2022 ruim 1 miljoen burgers met een schuld van ruim € 1 miljard.6 Dit betekent dat aanzienlijk meer schulden dan normaal voor een langere periode dan 27 maanden openstonden. Omdat deze schulden gedurende de pauzering niet afbetaald hoefden te worden, is deze situatie wezenlijk anders dan in de periode voor (en na) de pauzering.Het is aannemelijk dat het aantal huishoudens met betaalachterstanden door de pauzering van invorderingen tijdens de coronacrisis is opgelopen en volgens de definitie van het CBS daardoor meer huishoudens problematische toeslagschulden verkregen. Indien de periode van de gepauzeerde invordering niet meegenomen zou worden in dit onderzoek, of als in de definitie van het CBS rekening zou zijn gehouden met de pauzering en de nieuw aangeboden betalingsregeling zouden deze aantallen naar verwachting lager zijn uitgevallen.
Wat is de relatie, zoals genoemd in het artikel, tussen de toename van de schulden door toeslagen en de coronacrisis?
Zie het antwoord op vraag 6.
Hoe worden deze burgers die door de coronacrisis (verder) in de problemen zijn gekomen door de overheid nu ondersteund/geholpen?
Dienst Toeslagen heeft de invordering van openstaande schulden vanaf april 2022 gefaseerd opgestart, waardoor er ruimte ontstond voor persoonlijke begeleiding van burgers die dat nodig hebben. Iedereen met een openstaande toeslagvordering kreeg een hernieuwd aanbod om in 24 maanden terug te betalen. Burgers die moeite hadden met terugbetalen konden onder voorwaarden ook een persoonlijke betalingsregeling krijgen, waarbij rekening wordt gehouden met de betalingscapaciteit van de burger. Dit gold ook voor burgers die voor de gepauzeerde invordering van openstaande schuld een of meerdere betalingsherinneringen, een aanmaning of dwangbevel hebben gekregen. Indien burgers niet reageerden op het aanbod voor de standaard betalingsregeling, werd een herhaald aanbod gestuurd. Met deze aanpak werd burgers meer tijd geboden, bijvoorbeeld voor het organiseren van ondersteuning.
Het voorkomen en oplossen van problematische schulden is voor het kabinet een zeer belangrijk thema. Met de Aanpak Geldzorgen, Armoede en Schulden wordt hier stevig op ingezet en wordt uw Kamer door de Minister voor Armoede, Participatie en Pensioenen middels de voortgangsrapportages op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen. Deze landelijke aanpak kent een divers palet aan initiatieven om een substantiële bijdrage te leveren aan het verminderen van het aantal burgers in armoede en/of te maken hebben met problematische schulden. Dienst Toeslagen is aangesloten bij diverse initiatieven uit deze aanpak waaronder de deelname van Dienst Toeslagen en de Belastingdienst aan het experiment vroegsignalering van probleemschulden, die gericht zijn op het vroegtijdig signaleren en voorkomen van probleemschulden.7
In het huidige toeslagenstelsel ontstaan toeslagschulden relatief eenvoudig omdat toeslagen zijn gebaseerd op voorschotten die achteraf definitief worden vastgesteld. Daarom wordt er actief ingezet op het voorkomen van toeslagschulden, en wordt in het eindrapport traject «Toekomst Toeslagen» – dat in het eerste kwartaal aan uw Kamer zal worden aangeboden – gekeken naar fundamentele aanpassingen die mogelijk zijn inclusief afschaffing van het toeslagenstelsel.
Binnen het huidige toeslagenstelsel worden burgers geattendeerd op mogelijke terugvordering van toeslagschulden. Dit doet Dienst Toeslagen door zoveel mogelijk te werken in de actualiteit en burgers aan te sporen de gegevens actueel te houden. De publiekscampagne «check, pas aan en door» is hier een voorbeeld van. Ook worden bij life-events (zoals een scheiding, het krijgen van een kind of wisseling van inkomen) toeslaggerechtigden opgeroepen om hun gegevens aan te passen en zo terugvordering van toeslagschulden te voorkomen. Daarnaast heeft Dienst Toeslagen een app ontwikkeld die dit jaar voor alle toeslagsoorten wordt uitgerold. De app geeft alle toeslagontvangers inzicht in de actuele gegevens van hun toeslag(en).Veranderingen in het jaarinkomen kunnen op een eenvoudige en veilige wijze met de app worden doorgegeven. Met de app kan Dienst Toeslagen toeslagontvangers ook attenderen en ondersteunen om via de app wijzigingen door te geven.
Daarnaast heeft Dienst Toeslagen een herijkte invorderingsstrategie vastgesteld waarbinnen het voorkomen van probleemschulden één van de vijf uitgangspunten is. Verschillende verbetermaatregelen uit de invorderingsstrategie dragen bij aan het tijdig signaleren van probleemsituaties en het voorkomen van verdere schuldophoping.8
Kunt u uitgebreid reflecteren op de suggestie in het artikel dat er mogelijk een verband is tussen het oplopen van het aantal huishoudens met een problematische toeslagschuld en de onverwacht hoge loonstijgingen in 2022 in relatie tot de huurtoeslag?
De suggestie vloeit waarschijnlijk voort uit het feit dat in 2022 over de gehele linie de lonen sterker zijn gestegen dan waar met indexering eind 2021 is uitgegaan. Een hoger inkomen leidt tot een lagere toeslag, waardoor het kan voorkomen dat burgers een bedrag terug moeten betalen. Vanwege de definitie van een problematische schuld van het CBS (een schuld die minimaal 27 maanden openstaat) kan de loonstijging in 2022 geen verklaring zijn voor het oplopen van het aantal huishoudens met een problematische schuld.
Dienst Toeslagen heeft verschillende maatregelen genomen om burgers te attenderen op het belang van het doorgeven van inkomensstijgingen, en bij de jaarovergang naar 2023 is uitdrukkelijk aandacht besteed aan het zo realistisch mogelijk indexeren van de bij de Dienst Toelagen bekende inkomens. De schulden die zijn ontstaan als gevolg van de onverwacht hoge loonstijgingen in 2022 in de door het CBS onderzochte periode zijn niet meegenomen in de cijfers van het CBS over 2023. Ze vallen immers niet onder de problematische schuld volgens de definitie van het CBS, namelijk een toeslagschuld die voor tenminste één persoon in het huishouden langer dan 27 maanden openstaat voor een bedrag van minimaal € 50.
Hoe worden mensen in het huidige stelsel geholpen bij het actueel houden en doorgeven van relevante (gewijzigde) gegevens zodat onverwachte terugvorderingen kunnen worden voorkomen?
Dienst Toeslagen voert meerdere keren per jaar een publiekscampagne «check, pas aan en door» om burgers te informeren over het belang van doorgeven van wijzigingen. Ten tijde van de publiekscampagnes is ook een toename te zien van het aantal mutaties. Ook ontvangen toeslaggerechtigden vaker individuele attenderingen met het verzoek om te controleren of hun grondslagen nog actueel zijn. Zo is er in 2023 ruim 1 miljoen keer geattendeerd, dat is meer dan eerdere jaren. Deze attenderingen hebben voornamelijk betrekking op mogelijke wijzigingen van inkomen en op de afgenomen uren kinderopvang. Ook worden toeslaggerechtigden in het jaar waarin zij de AOW gerechtigde leeftijd bereiken, erop gewezen dat zij hun inkomensgegevens moeten checken en de relevante wijzigingen kunnen doorgeven. Verder ontvangen burgers met ingang van september 2023 hun voorschotbeschikking weer per post, met het verzoek om de gegevens te checken en zo wijzingen door te geven. Dienst Toeslagen maakt ook gebruik van gegevens uit basisregistraties om toeslagengegevens van burgers actueel te houden. Bovendien kunnen burgers die hup nodig hebben bij hun toeslagzaken, terecht bij de intermediairs en/of toeslagenservicepunten. Zie verder ook de maatregelen genoemd in het antwoord op vraag 8.
Daarnaast wordt binnen het programma Werken in de actualiteit (Wida) bekeken waar binnen het huidige toeslagenstelsel verbeteringen mogelijk zijn om de toekenningszekerheid te verbeteren. In het bijzonder wordt bezien welke potentiële verbeteringen kunnen bijdragen aan het verminderen van terugvorderingen. Onderwerp daarbij is ook hoe gegevensdeling en dienstverlening daar een rol bij kunnen spelen.
Kunt u reflecteren op de geciteerde uitspraak van de lector armoede-interventies aan de Hogeschool van Amsterdam die spreekt over de «achilleshiel van het toeslagenstelsel» wanneer het gaat over de verantwoordelijkheid van burgers om actuele gegevens door te geven aan de overheid?
In het huidige toeslagenstelsel ontstaan toeslagschulden relatief eenvoudig omdat toeslagen zijn gebaseerd op voorschotten die achteraf definitief worden vastgesteld. Daarom wordt er actief ingezet op het voorkomen van toeslagschulden, en wordt in het eindrapport traject «Toekomst Toeslagen» – dat in het eerste kwartaal aan uw Kamer zal worden aangeboden – gekeken naar fundamentele aanpassingenveranderingen die mogelijk zijn inclusief afschaffing.
Het kabinet is zich bewust van de voor- en nadelen van het feit dat burgers binnen het huidige toeslagenstelsel zelf verantwoordelijk zijn voor het tijdig doorgeven van wijzigingen. Burgers hebben zelf het beste beeld van de eigen actuele financiële situatie en omstandigheden.
Een groot voordeel is dat de toeslagen gelijk aangepast kunnen worden aan veranderende omstandigheden, bijvoorbeeld wanneer het inkomen (onverwachts) hard daalt. Dit resulteert vrijwel onmiddellijk in een recht op meer toeslag. Een nadeel van de voorschotsystematiek is dat wanneer burgers wijzigingen niet doorgeven – maar wel te maken krijgen met veranderingen, zoals een hoger inkomen – zij naar verwachtingen een deel van de toeslag(en) moeten terugbetalen. Afhankelijk van de omstandigheden kan dit (zeer) problematisch zijn. Ter voorkoming van problematische terugvordering(en) is het essentieel dat burgers die recht hebben op toeslagen hun gegevens, en dus ook hun inkomen, actueel houden en eventuele veranderingen hierin tijdig doorgeven. Dat blijkt in de praktijk voor een deel van de burgers niet goed haalbaar (zie het antwoord op vraag 10 en 12 voor de acties die bedoeld zijn om burgers daarbij te ondersteunen).
Wat zou de overheid op dit punt en op korte termijn meer kunnen doen om kwetsbare groepen hierbij te ondersteunen?
Dienst Toeslagen wil burgers beter ondersteunen door onder andere meer te werken in de actualiteit. Dit houdt in dat tijdens de voorschotfase steeds wordt gekeken naar de actuele grondslagen op basis waarvan het voorschot zo nodig kan worden aangepast. Het doel hiervan is om hoge en onverwachte terugvorderingen van toeslagschulden na de definitieve beschikking te voorkomen. Dit heeft geleid tot minder terugvorderingen in de afgelopen jaren. Dienst Toeslagen verstuurt jaarlijks al ongeveer 1 miljoen attenderingen naar burgers om te wijzen op een mogelijke afwijking in de aanvraag. Zoals beschreven in het jaarplan van Dienst Toeslagen is een van de speerpunten in 2024 om bij nieuw aanvragen eerder te controleren op het recht, meer en slimmer te attenderen en waar mogelijk mutatie in te zetten in situaties waarin de burgers het risico lopen op een hoge terugvordering van toeslagschuld (zoals ook gesuggereerd in het artikel).
Binnen het programma Wida wordt onderzocht waar binnen het huidige toeslagenstelsel verbeteringen mogelijk zijn om de toekenningszekerheid te verbeteren. In het bijzonder wordt bezien welke potentiële verbeteringen kunnen bijdragen aan het verminderen van terugvorderingen. Onderwerp daarbij is hoe gegevensdeling en dienstverlening daar een rol bij kunnen spelen. Binnen programma Wida zal ook de aansluiting worden gezocht met de opties die worden verkend in het eindrapport «Toekomst Toeslagen» om de samenhang te borgen.
Wanneer verwacht u concreet uitgewerkte voorstellen/beleidsopties en/of een visie te presenteren rondom de toekomst van het stelsel van toeslagen?
Het eindrapport Toekomst toeslagenstelsel is toegezegd voor aanbieding eerste kwartaal 2024. U zult dit rapport binnenkort ontvangen.
Welke «quick fixes» binnen het huidige stelsel worden op korte termijn getroffen? Wanneer wordt de Kamer daarover geïnformeerd?
Het kabinet beziet doorlopend welke verbeteringen mogelijk zijn binnen het huidige toeslagenstelsel, zowel in het beleid als in de uitvoering ervan. Het gaat hierbij om potentiële maatregelen die de complexiteit reduceren en openstaande schulden verminderen of schrijnende situaties oplossen. Zo kunnen burgers die bijvoorbeeld vanwege huiselijk geweld van de noodopvang gebruik maken vanaf 1 januari 2023 los van hun partner een toeslag aanvragen. Ook wijst Dienst Toeslagen via onder meer brieven op mogelijke afwijkingen in de aanvraag (attenderen). Verbetermaatregelen zijn echter geen «quick fixes». Ook hier spelen afruilen. Bij afruilen kan gedacht worden aan bijvoorbeeld hoe extra uitgaven gedekt kunnen worden binnen het stelsel of een vereenvoudiging die zorgt voor minder complexiteit.
De Kamer wordt op regelmatige basis op de hoogte gehouden van de stappen die dit kabinet zet, bijvoorbeeld in de stand van zakenbrieven toeslagen en het jaarplan van Dienst Toeslagen. Het kabinet heeft aangekondigd om per 2025 de 27-jaarsgrens voor eerstegraadsbloedverwanten in het toeslagpartnerschap af te schaffen. Hierdoor worden een ouder en een meerjarig kind die op hetzelfde adres wonen met een minderjarig kind niet meer gezien als toeslagpartner.9 In het eindrapport toekomst toeslagen wordt ook een aantal verdere verbeteringen van het huidige stelsel uitgewerkt.
Bent u het eens dat het proces van stelselherziening (te) lang op zich heeft laten wachten?
Er zijn geen eenvoudige alternatieven voor het huidige stelsel. Bij elk alternatief- waaronder het afschaffen – bestaan er nadelen en is er sprake van een uitruil tussen zekerheid en tijdigheid en eenvoud voor burger/uitvoering en de mate waarin het stelsel gericht is. Ook is de transitie naar een nieuw of herzien stelsel omvangrijk, waarbij niet alles tegelijk kan en tijd kost omdat de gevolgen voor mensen groot zijn.
Zo is uit het greenfieldtraject over de herziening van het financieringsstelsel van kinderopvang gebleken dat de optelsom van verschillende keuzes uiteindelijk bepaalt hoe een nieuw stelsel er uitziet en wat de effecten zijn op de beleidsdoelstellingen, ouders, kinderen, sector en uitvoering. De afzonderlijke keuzes kunnen werkbaar zijn, maar in combinatie met elkaar toch leiden tot een niet doenbaar en uitvoerbaar stelsel. De combinatie van keuzes in een concept-stelselontwerp is cruciaal.
Het is mogelijk om op korte termijn de problematiek van het stelsel deels te mitigeren door verbeteringen binnen het huidige toeslagenstelsel door te voeren. Dit zal echter niet alle fundamentele problemen van het stelsel oplossen. Binnen een stelsel dat werkt met voorschotbepaling zal er altijd een mate van terugvordering noodzakelijk zijn.
Wilt u de vragen afzonderlijk beatwoorden binnen een termijn van twee weken?
In verband met de vereiste zorgvuldigheid en afstemming van de antwoorden op de Kamervragen was het niet mogelijk om binnen de gebruikelijk termijn van drie weken te antwoorden.
Deelt u met ons de mening dat de relevantie van de motie wederom is bewezen met het recent vallen van het kabinet, waarna er weer een nieuwe bewindspersoon zal aantreden die verantwoordelijk wordt voor het voortzetten van de hersteloperatie toeslagen?
Ja. Zoals aangegeven in de brief die over deze motie naar de Kamer is gestuurd1, vindt het kabinet het juist met het oog op kabinetswisselingen van belang om de continuïteit van de hersteloperatie nog verder te waarborgen.
Bent u het met ons eens dat een kabinetswissel vertraging oplevert in lopende beleidsprocessen?
Nee. Door middel van de ingevoerde herstelwetten zijn kaders voor de hersteloperatie gesteld. Ook zijn gedurende 2023 een groot aantal versnel- en verbetermaatregelen doorgevoerd. Daarnaast heeft het kabinet aangegeven dat ze op het gebied van het toeslagenschandaal doorgaat alsof ze missionair is en blijft het kabinet sturen op gerichte versnelling en verbetering van de hersteloperatie. De kabinetswissel zorgt daarom niet voor vertraging in lopende beleidsprocessen. Bovendien zijn er, zoals benoemd in de brief die over deze motie naar de Kamer is gestuurd, verschillende actoren en instanties die de continuïteit in het herstelproces waarborgen.
Deelt u met ons de mening dat het voor ouders op dit moment toch vooral de bewindspersoon is die het gezicht is van de hersteloperatie?
De bewindspersoon speelt weliswaar een belangrijke rol, maar is niet de enige rol om de continuïteit en voortgang te bewaken zoals ook in de brief is aangegeven. Daarom is invulling gegeven aan de motie vanuit het uitgangspunt om opties te verkennen die de continuïteit kunnen waarborgen over kabinetsperiodes heen. Deze opties zijn beschreven in de eerdergenoemde kamerbrief. Zoals aangegeven ziet het kabinet het als een vruchtbare optie om met de voorzitter van de oudercommissie in gesprek te gaan over het versterken van zijn rol, omdat dit de continuïteit bevordert zonder de bestuurlijke drukte rondom de hersteloperatie te vergroten.
Waarom bent u van mening dat de waarborging van continuïteit vooral volgt uit het sturen op voortgang in de uitvoering en koersvastheid van het huidige beleid, terwijl we veel klachten krijgen over deze voortgang en het beleid, wettelijke termijnen niet worden gehaald en steeds meer ouders naar de rechter stappen?
Het ingrijpend wijzigen van de hersteloperatie zou ten koste gaan van de ingezette versnellingen en verbeteringen van de hersteloperatie en daarom kunnen leiden tot een algehele vertraging van de hersteloperatie. Dit is daarom niet wenselijk.2 Juist door te sturen op koersvastheid en voortgang in de uitvoering kan de continuïteit worden gewaarborgd. Daarbij worden, aan de hand van ontvangen signalen en adviezen van ouders, gerichte en uitvoerbare versnel- en verbetermaatregelen doorgevoerd die voor ouders daadwerkelijk tot versnelling leiden. In het afgelopen jaar zijn er daarom ook al verschillende versnel- en verbetermaatregelen in gang gezet, bijvoorbeeld bij de integrale beoordeling en de alternatieve schaderoute.
Hoe kunnen de oudercommissie en haar voorzitter of de IBTD fungeren als bewaker van de continuïteit van de hersteloperatie, als zij geen formele bevoegdheden hebben bij het vormen en vaststellen van beleid, anders dan dat zij vrijblijvend advies geven?
De oudercommissie en haar voorzitter zorgen vanuit een signalerende rol dat de hersteloperatie op koers blijft. De IBTD heeft het domein van Toeslagen, en daarmee ook de hersteloperatie, in haar scope en heeft op die wijze ook een signalerende rol bij het bewaken van de continuïteit van het herstelproces. Hierdoor fungeren deze partijen vanuit een signalerende rol als continuïteitsbewaker. De IBTD rapporteert rechtstreeks aan de Kamer en haar rol is vastgelegd in het organisatiebesluit van het Ministerie van Financiën. De adviezen en aanbevelingen van de IBTD en de oudercommissie zijn bovendien openbaar (en hierover wordt eveneens gerapporteerd in de voortgangsrapportages).
Gelet op de waarborgen die er volgens u al zijn om de continuïteit van de hersteloperatie veilig te stellen, bent u van mening dat u die waarborgen ook als zodanig behandelt en serieus neemt?
Vanzelfsprekend worden deze waarborgen zeer serieus genomen.
Vindt u bijvoorbeeld dat de IBTD daadwerkelijk een rol heeft in de waarborging van continuïteit, als u geen opvolging heeft gegeven aan het advies van de IBTD om de zwaarst gedupeerde ouders met maatwerk te gaan behandelen?
De IBTD heeft een continue rol in het zorgen dat de hersteloperatie op koers blijft. Het kabinet herkent zich niet in de bewering dat er niets wordt gedaan met het signaal met de titel «Levens in de wachtstand» dat de IBTD heeft gegeven. In de kabinetsreactie op dit signaal van de IBTD is reeds ingegaan op de diverse maatregelen die zijn getroffen om gedupeerden met urgente problemen zo snel mogelijk te helpen.3 Daarnaast is er opvolging gegeven door in gesprek te gaan met de IBTD en de door de inspectie naar voren gebrachte ouders en deskundigen over hun suggesties met betrekking tot het eerder in beeld krijgen van de groep zwaarst gedupeerden en hoe de door de IBTD geformuleerde definitie van deze groep daarbij kan helpen. De toetssteen hierbij is dat de maatregelen echte versnelling opleveren en uitvoerbaar zijn.
Is onderzocht op welke manier een vertrouwd gezicht de continuïteit zou kunnen verbeteren, en een positief effect zou kunnen hebben op de beleving van de ouders, en heeft u deze vraag voorgelegd aan de ouders zelf?
Uit gesprekken met ouders en de oudercommissie is gebleken dat het aangaan van de dialoog, ontvankelijkheid voor signalen en het terugkoppelen van deze signalen heel belangrijk is voor ouders. De oudercommissie en haar voorzitter vervullen hierin reeds een belangrijke rol. Om nog nadrukkelijker te kunnen fungeren als zichtbare, continue factor in de samenleving is het voornemen om de positionering van de voorzitter te versterken. De intentie is om de rol van de voorzitter verder uit te breiden door, als bestaand vertrouwd gezicht, nog sterker naar buiten te treden als vertolker van het stemgeluid van alle ouders en op te treden als verbindende schakel tussen alle betrokkenen. Hierdoor wordt een positief effect verwacht op de rol van de voorzitter als bewaker van de continuïteit, op de zichtbaarheid van de voorzitter en daarmee de beleving van ouders. Over de wijze waarop dit concreet vorm dient te krijgen wordt nog overlegd.
Bent u bereid de adviezen van de oudercommissie en de brede groep ouders en kinderen via het platform in de voortgangsrapportage op te nemen en aan te geven hoe u hieraan opvolging geeft?
De adviezen van de oudercommissie en de opvolging die hieraan wordt gegeven worden al in elke voortgangsrapportage opgenomen. Op het onderzoeksplatform wordt aan de hand van concrete onderzoeksvragen input opgehaald onder een bredere groep ouders. De opbrengst van deze onderzoeksvragen en andere relevante opbrengsten kunnen in de volgende voortgangsrapportages met de Kamer worden gedeeld.
Welke concrete acties bent u bereid verder te nemen ter verbetering van de continuïteit?
Zoals benoemd bij vraag 8 wordt er op dit moment verkend hoe er concreet invulling gegeven kan worden aan het uitbreiden van de rol van de voorzitter.
Het bericht ‘Belastingdienst blijft wet overtreden met mogelijk discriminerende fraude-algoritmen’ |
|
Jimmy Dijk |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Waarom is ervoor gekozen om algoritmes die niet voldoen aan de algemene verordening gegevensbescherming (AVG) nog steeds te gebruiken bij de Belastingdienst, zelfs na de blootlegging van het toeslagenschandaal? Klopt het dat de risicomodellen OBCF, ABN en OB Negatief op 20 januari 2021 tijdelijk zijn stopgezet, maar dat er na een interne discussie over het belang van het gebruik van deze algoritmes deze weer aan zijn gezet?1
Het klopt dat de risicomodellen OBCF, ABN en OB Negatief op 20 januari 2021 tijdelijk zijn uitgezet, omdat de modellen mogelijk niet voldeden aan de vereisten vanuit de AVG. De Belastingdienst heeft vervolgens een risico-afweging gemaakt bij het gebruik van deze modellen, waarin verschillende belangen zijn gewogen. De privacy van de burger en bedrijven, de dienstverlening aan hen en het toezicht op hen. Die weging is zo uitgevallen, dat de modellen weer in gebruik zijn genomen en risico’s die zich daarbij kunnen voordoen geaccepteerd worden. In die weging is ook betrokken op welke punten niet werd voldaan aan de AVG, namelijk het ontbreken van een gegevensbeschermingseffectbeoordeling (GEB) en transparantie. Het model OB Negatief wordt voorzien van een GEB en van de modellen wordt voorzien dat zij in het algoritmeregister van de Belastingdienst worden opgenomen ter bevordering van de transparantie.
De geautomatiseerde selectietechnieken die worden aangehaald in de Kamerbrief voortgang wetstraject Wet waarborgen gegevensverwerking Belastingdienst, Toeslagen en Douane2 hebben ook betrekking op ABN en OB Negatief. De vervolgstappen die volgen naar aanleiding van de analyse naar de grondslagen voor geautomatiseerde analyse van aangiften en het geautomatiseerd opleggen van aanslagen die hieruit voortkomen zijn dan ook relevant voor deze modellen.
Nu dat de risicomodellen OBCF en ABN gewijzigd zijn, voldoen zij nu volledig aan de AVG? Bent u ook van plan om de risicomodellen te toetsen op discriminatie? Is OB Negatief ook in gebruik? Zo ja, voldoet deze volledig aan de AVG? Als OB Negatief niet voldoet aan de AVG, gaat u het gebruik van dit algoritme onmiddellijk stopzetten? Zijn er andere algoritmes of datasets in gebruik die in strijd zijn met de AVG? Gaat u gebruik van deze algoritmes en datasets onmiddellijk stopzetten?
In het kader van het voldoen aan de AVG wordt een risicoafweging van relevante belangen gemaakt en vervolgens op managementniveau gekeken of restrisico’s geaccepteerd kunnen worden. Sinds het op 27 januari 2021 genomen besluit om de modellen weer aan te zetten, heeft de Belastingdienst aanpassingen doorgevoerd:
In het jaarplan 20243 van de Belastingdienst heb ik uw Kamer meegenomen in de ethiek rondom analytics. In 2024 bouwt de Belastingdienst voort op de al ingezette sporen rondom ethische aspecten. Zo implementeert de Belastingdienst de normen van de IAMA (Impact assessment voor Mensenrechten bij de inzet van Algoritmes), gaat de Belastingdienst verder met bias en fairnesstoetsing (controleren of de algoritmes niet (onbewust) discrimineren) en wordt het algoritmeregister gevuld. In dit landelijk overheidsregister4 neemt de Belastingdienst haar hoog risico algoritmen op. Op de eigen website geeft die Belastingdienst hier ook inzicht in5.
Ook wordt van alle bedrijfsprocessen van de Belastingdienst (waaronder die van de OB) getoetst of die voldoen aan de vereisten van AVG, BIO en archiefwet. Tot slot is een waarborgenkader opgesteld om de rechtmatigheid en transparantie van risicoselectie en algoritmen te garanderen. Het ontwikkelde waarborgenkader selectie-instrumenten, kan hier ondersteuning aan bieden
Heeft u niets geleerd van de analyse risicoclassificatiemodel toeslagen van 21 april 2022, waaruit blijkt dat de hoogste risicoscores worden gegeven aan mensen met een laag inkomen, alleenstaande ouders en mensen met een andere nationaliteit? Vindt u het acceptabel dat gelijkwaardige data nog steeds gebruikt wordt bij de Belastingdienst? Dit is toch simpelweg klassenjustitie?2
Ik ben het niet eens met de vraagstelling dat er niets is geleerd. Het gebruik van het Risicoclassificatiemodel Toeslagen is in juli 2020 stopgezet. De Belastingdienst gaat ontoelaatbaar onderscheid op meerdere wijzen tegen. Dit doet de Belastingdienst door hier in de ontwikkeling van modellen aandacht aan te besteden, bijvoorbeeld door het uitsluiten van gevoelige variabelen. Na de ontwikkeling vindt monitoring plaats op de algoritmes. Indien er een aanwijzing is van indirect ongewenst en ontoelaatbaar onderscheid worden maatregelen getroffen.
Worden alle algoritmes en datasets in gebruik bij de Belastingdienst meegenomen in het onderzoek over vervuilde data naar aanleiding van de motie-Marijnissen c.s.?3
De aanpak voor de motie Marijnissen c.s. is opgenomen in mijn brief van 30 mei 20228 en bijbehorende rapportage Herstellen, Verbeteren, Borgen. Voor datasets en algoritmen van destijds geldt dat processen die mogelijk ongelijk uitwerken zijn geïdentificeerd. In oktober 2020 is bij medewerkers van de Belastingdienst geïnventariseerd welke lijsten er bestaan op het gebied van nationaliteit en/of risico- of fraudesignalen. Er zijn 119 lijsten gevonden, waar vervolgonderzoek naar verricht wordt. Ook heeft onderzoek plaatsgevonden naar 969 applicaties binnen de Belastingdienst op het gebruik van bijzondere typen persoonsgegevens binnen deze applicaties. Dit onderzoek is afgerond.
Wat denkt u dat dit soort nieuws doet met het vertrouwen van mensen in de overheid, wat nu al zo laag is? Heeft u en het kabinet niets geleerd heeft van de eigen fouten in het toeslagenschandaal?
Van de fouten die gemaakt zijn in de toeslagenaffaire is nadrukkelijk geleerd. Het bewustzijn voor algoritmen met onbedoelde effecten is enorm toegenomen. Daarnaast worden diverse verbetermaatregelen genomen. Zo toetst de Belastingdienst alle bedrijfsprocessen aan de vereisten van de AVG, BIO en archiefwet en wordt gewerkt aan de implementatie van het waarborgenkader selectie-instrumenten. Ook is er een kwaliteitsframework dat alle afspraken, beschrijvingen, processen, templates, standaarden en richtlijnen omvat die moeten garanderen dat de kwaliteit van analytische toepassingen kunnen worden bepaald, beheerst en verbeterd. Daarmee krijgt de juiste werking van deze bedrijfsprocessen meer aandacht dan tevoren. De Belastingdienst moet structureel laten zien dat wordt gewerkt aan verbeteringen om de processen op orde te brengen om het vertrouwen van burgers en ondernemers in de Belastingdienst te herstellen, waarbij ik besef dat dit vertrouwen niet van de één op de andere dag terug te winnen is.
Deelt u de mening dat inwoners altijd moeten kunnen zien waar en op welke manier hun persoonsgegevens en data gebruikt worden door de overheid, en dat als een besluit over een persoon (deels) wordt genomen door een algoritme, dat die persoon daarover geïnformeerd moet worden? Zo ja, wat gaat u doen om daarvoor te zorgen?
Ja, ik deel de mening dat burgers moeten kunnen zien waar hun persoonsgegevens worden gebruikt. De Belastingdienst werkt hier op meerdere manieren aan. Van algoritmen wordt getoetst of uitlegbaar is op welke manier selectie plaatsvindt. Het ontwikkelde waarborgenkader selectie-instrumenten, kan hier ondersteuning aan bieden.
De afhandeling van het toeslagenschandaal |
|
Nicole Temmink |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Hoe gaat u de aangenomen motie-Temmink (kamerstuk 31 066, nr. 1306) uitvoeren, die u ontraadde, over het schrappen van de deadline van 31 december 2023 voor gedupeerden in het toeslagenschandaal om zich aan te melden?
Tegelijkertijd met de beantwoording van deze vragen is een brief aan uw Kamer verstuurd waarin hierop wordt ingegaan.
Hoe gaat u de aangenomen motie-Temmink (kamerstuk 31 066, nr. 1305) uitvoeren, die u ontraadde, over het niet categorisch uitsluiten van DUO-schulden die kinderen van toeslagenouders hebben gemaakt?
Tegelijkertijd met de beantwoording van deze vragen is een brief aan uw Kamer verstuurd waarin hierop wordt ingegaan.
Waarom heeft u niet voldaan aan het verzoek binnen twee weken met een brief te komen over de uitvoering van deze moties?
Er was afstemming nodig met andere partijen die betrokken zijn bij de uitvoering van de hersteloperatie. Hiervoor was tijd nodig.
Hoeveel van de gedupeerde ouders hebben aangegeven voldoende compensatie te hebben ontvangen van de UHT, en zijn daarom gestopt met de procedures? En na welke procedures hebben ouders dit aangegeven?
Circa 7.500 ouders (peildatum 27 oktober 2023) hebben aangegeven af te willen zien van een integrale beoordeling, waarvan 2.900 bij de eerste toets zijn beoordeeld als gedupeerde en € 30.000 hebben ontvangen. Daarnaast zijn er circa 13.800 ouders die na hun laatst ontvangen beslissing naar aanleiding van de integrale beoordeling, een ingediend bezwaar/beroep of een verzoek bij de CWS (vooralsnog) geen vervolgprocedure hebben gestart (zie pagina 3 van VGR mei-aug 2023).
Welke precieze opdracht heeft de UHT aan gemeenten gegeven voor de brede ondersteuning? Welke taken zijn gemeenten verplicht om uit te voeren, en bij welke taken kunnen gemeenten zelf bepalen of ze deze uitvoeren?
Het rijk heeft gemeenten gevraagd om, naast het financieel herstel dat UHT uitvoert, brede ondersteuning te bieden aan (mogelijk) gedupeerde ouders, ex-toeslagpartners en kinderen van erkend gedupeerde ouders op vijf leefgebieden: financiën, wonen, zorg, gezin en werk. Brede ondersteuning kan op ieder moment worden aangevraagd of stopgezet door de (mogelijk) gedupeerde ouder, ex-toeslagpartner of het kind van de gedupeerde ouder. De gemeente legt op het moment dat de ouder, ex-toeslagpartner of het kind zich meldt eerst contact. Daarna wordt gezamenlijk bekeken welke hulp nodig is bij het maken van een nieuwe start en wat op dat moment aan inzet nodig is per leefgebied om deze nieuwe start te faciliteren.
Bij het bepalen welke ondersteuning wordt ingezet geldt slechts één kader, namelijk dat de ingezette ondersteuning helpt om een nieuwe start te maken. Gemeenten hebben daarmee veel ruimte om maatwerk te bieden. De ondersteuning wordt gemotiveerd in een plan van aanpak.
Waarom worden kinderen van gedupeerde ouders alleen geholpen met problematische schulden, en niet alle schulden die zij hebben opgelopen door het toeslagenschandaal? Zorgt deze aanpak wel voor rechtvaardig herstel?1
In de Kamerbrief van 4 juli 20232 is toegelicht wat we allemaal doen voor deze kinderen en waarom er geen generieke schuldenregeling bestaat voor kinderen van gedupeerde ouders.
Kunt u aangeven of bedragen die toeslagenouders ten onrechte moesten terugbetalen aan kinderopvangtoeslag, en die verrekend zijn met andere toeslagen of een teruggave inkomstenbelasting, volledig worden vergoed? Zo nee, waarom niet?
De bedragen die gedupeerde ouders destijds hebben terugbetaald en/of zijn verrekend – als gevolg van de terugvorderingsbeschikking die het gevolg is van een vooringenomen handeling en/of hardheid van het stelsel – worden volledig vergoed. Het totale compensatiebedrag waar gedupeerde ouders recht op hebben bestaat uit verschillende componenten. Zo heeft de gedupeerde ouder onder andere recht op een vergoeding van 25% over het bedrag dat onterecht is teruggevorderd of niet is verstrekt. Daarnaast heeft de gedupeerde ouder ook recht op een immateriële schadevergoeding van € 500 per half jaar en andere kostenvergoedingen zoals rente.
Kunt u uitleggen hoe het kan dat, indien iemand ten onrechte een betalingsregeling is geweigerd vanwege de onterechte kwalificatie opzet/grove schuld, daarvan 30% vergoed wordt?
De groep ouders met een onterechte opzet/grove schuld-kwalificatie (O/GS-kwalificatie) is gedupeerd doordat de Belastingdienst er te snel vanuit is gegaan dat er sprake was van opzet en/of grove schuld. Deze O/GS-kwalificaties zorgden ervoor dat ouders voor hun (terechte) terugvorderingen niet in aanmerking kwamen voor een persoonlijke betalingsregeling die rekening hield met hun betaalcapaciteit.
Bij deze gedupeerden waren de terugvorderingen op zichzelf dus niet onterecht. Daarbij is geen sprake van institutioneel vooringenomen handelen of gedupeerdheid door de hardheid van het stelsel. Deze terugvorderingen worden daarom ook niet gecompenseerd. Omdat ouders echter indirecte negatieve effecten ondervonden van een O/GS-kwalificatie, is door de Tweede Kamer met het amendement van het lid Leijten c.s.3 besloten om deze ouders herstel te bieden. Gedupeerde ouders krijgen daarom naar aanleiding van dit amendement in de integrale beoordeling een financiële tegemoetkoming voor het ondervonden nadeel van 30% van de betreffende terugvorderingen.
Is matiging van bedragen door de UHT gerechtvaardigd volgens u, als de Staat erkend heeft onrechtmatig te hebben gehandeld? Zo ja, waarom?
Bij deze vraag is ervan uitgegaan dat met «matiging van bedragen» bedoeld wordt dat gedupeerde ouders een financiële tegemoetkoming voor het ondervonden nadeel van 30% van de terugvorderingen ontvangen in het geval een van O/GS-kwalificatie, zoals benoemd in vraag 8.
Zoals benoemd bij de beantwoording op vraag 8, waren de terugvorderingen in het geval van een O/GS-kwalificatie niet onterecht. Er is dan ook geen sprake van matiging door UHT van onterecht gevorderde bedragen, maar van een financiële compensatie voor het nadeel dat ouders hebben ondervonden.
Kunt u de brief over de uitvoering van de moties binnen een week aan de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet, aangezien dit verzoek al op 27 oktober is gedaan?
De betreffende brief is tegelijkertijd met de beantwoording van deze vragen aan uw Kamer verstuurd.
De kinderopvangtoeslag |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat het CBS een nieuwe rekenmethode hanteert voor het berekenen van de inflatie?1
Ja, hiermee ben ik bekend.
Realiseert u zich dat deze nieuwe rekenmethode van het CBS een verkeerd beeld geeft van de inflatie en de daarmee gepaard gaande prijsstijgingen in de samenleving, omdat vergelijkingen op basis van twee verschillende rekenmethoden geen accuraat beeld geven van de situatie en dat de toeslagen voor ouders met kinderen op de kinderopvang, ook na de verhoging van de te vergoeden uurprijs per 2024, daardoor ontoereikend zijn in combinatie met het realistisch besteedbaar inkomen van Nederlandse gezinnen?2
De nieuwe rekenmethode van het CBS houdt in dat bij het meten van de energieprijzen naast gegevens van nieuwe energiecontracten ook gegevens van lopende energiecontracten zijn meegenomen. De nieuwe, verbeterde methode wordt sinds juni 2023 toegepast in het berekenen de consumentenprijsindex (cpi). De invoering is zodanig gekozen dat de cpi in juni 2023 geen trendbreuk laat zien. Tegelijkertijd realiseer ik me dat als gevolg van de nieuwe rekenmethode van het CBS een enigszins vertekend beeld van de inflatie kan ontstaan, doordat bij het berekenen van de inflatie (tijdelijk) sprake is van vergelijking op basis van twee verschillende rekenmethoden.
Het beeld dat de kinderopvangtoeslag voor ouders met kinderen op de kinderopvang daardoor ontoereikend is, deel ik niet.
Het CPB heeft in het Centraal Economisch Plan 2023 een zogeheten «alternatieve consumentenprijsindex» berekend. Met deze alternatieve cpi wordt een inschatting gemaakt van de inflatie volgens de nieuwe CBS-rekenmethode die rekening houdt met zowel nieuwe als bestaande energiecontracten. Het achtergrondrapport verdiepingsbijlage vermeldt de volgende inflatiepercentages:
2021
2022
2023
2024
Nationale consumentenprijsindex (cpi)
2,7
10,0
3,0
3,1
Alternatieve cpi
2,0
6,7
6,5
3,2
Voor de maximum uurprijzen 2024 betekent dit het volgende:
Onderkent u dat, wanneer dezelfde berekening van het CBS wordt toegepast over het afgelopen jaar, er berekend behoort te worden met een inflatie van respectievelijk 9 en 10 procent? Zo ja, onderkent u dan ook dat de prijsstijgingen van de kinderopvang en het beslag dat dat legt op het besteedbaar inkomen van gezinnen veel hoger zijn dan volgens de nieuwe rekenmethode wordt geraamd?
Bovengenoemde stellingname kan ik op basis van de beschikbare cijfers niet onderkennen. Bij de indexering voor het afgelopen jaar (2023) is gekeken naar de verwachte inflatie in 2023 en een herberekening gemaakt voor 2022 (beide op basis van de Macro Economische Verkenning voor 2023 van het CPB). Concreet was voor 2023 rekening gehouden met een inflatie van 2,6% en voor 2022 met 9,9%. Als voor beide jaren de nieuwe rekenmethode wordt toegepast, zou de inflatie voor 2023 waarschijnlijk hoger zijn uitkomen, maar die van 2022 juist lager.
Realiseert u zich dat ouders door de stijgende kosten van het levensonderhoud in Nederland steeds vaker genoodzaakt zijn om beiden en/of meer te gaan werken, waardoor vervolgens de behoefte aan kinderopvang en daarmee dus ook de kosten daarvan voor ouders toenemen?
Ik kan mij voorstellen dat als de kosten van het levensonderhoud stijgen ouders meer kunnen gaan werken, zodat zij deze kosten kunnen betalen. Om werk en zorg voor de kinderen te combineren is kinderopvang een belangrijk voorwaarde. Het is daarom belangrijk dat kinderopvang betaalbaar en toegankelijk is.
Als meer ouders gebruik maken van kinderopvang kan het zijn dat kinderopvangorganisaties meer personeel nodig hebben om aan de extra vraag te voldoen. Samen met de sector werk ik er hard aan personeelstekorten in de kinderopvang zo veel mogelijk terug te dringen. Dit doen we door in te zetten op het aantrekken van nieuw personeel, het behoud van het huidige personeel en door mensen die dat willen en kunnen, te stimuleren meer uren te werken. Ik heb u hierover in eerdere Kamerbrieven geïnformeerd.3
Organisaties kunnen de keuze maken om extern personeel in te huren, zoals zzp’ers. Zoals ik u echter in de Kamerbrief van 2 juni 20234 heb laten weten, lijkt het aantal zzp’ers in de kinderopvang zich op dit moment weer te stabiliseren, juist ook vanwege de hogere kosten. Samen met de sector zetten we in op het stimuleren van modern werkgeverschap, om het voor personeel aantrekkelijk te maken en houden in loondienst te werken. Dit heeft voordelen voor de kwaliteit en leidt tot minder kosten voor werkgevers.
Als organisaties hogere personeelskosten maken door de inhuur van externe krachten, kunnen ze deze kosten doorberekenen in hun uurtarieven. In de vraag wordt erop gewezen dat in dat geval sprake is van een vicieuze cirkel van loon-prijsstijgingen. De indexeringssystematiek van de kinderopvangtoeslag is echter ook gericht op het willen voorkomen van een andere mogelijke loonprijs-spiraal die kan ontstaan door prijsontwikkelingen in de kinderopvangsector één op één te volgen.
Bent u zich ervan bewust dat kinderopvangorganisaties daardoor meer capaciteit moeten hebben om aan de opvangvraag te voldoen en daardoor gebruik moeten maken van inhuur van externen om aan deze vraag te voldoen en dat de personeelskosten voor kinderopvangorganisaties daardoor steeds verder toenemen? Zo ja, hoe reflecteert u dan op deze vicieuze cirkel van loon-prijsstijgingen die zichzelf in stand houdt?
Zie antwoord vraag 4.
Onderkent u dat werken hierdoor niet loont, waardoor in gezinnen de arbeidsproductiviteit steeds verder zal afnemen, steeds meer mensen thuis komen te zitten, steeds meer vrouwen onttrokken zullen worden aan de arbeidsmarkt en steeds meer gezinnen afhankelijk zullen worden van staatssteun in de vorm van toeslagen?3
Ondanks dat de kosten voor kinderopvang hoog kunnen zijn voor ouders, loont het doorgaans om (meer uren) te werken. Dat komt niet alleen door de kinderopvangtoeslag, maar ook omdat er de afgelopen jaren flink is geïnvesteerd in het verhogen van de arbeidskorting.
Tegelijkertijd zie ik ook dat de instellingstarieven de afgelopen jaren flink zijn gestegen. De ontwikkeling van tarieven is een groot aandachtspunt voor mij, vanwege het belang voor toegankelijkheid van kinderopvang. Daarom monitor ik de ontwikkeling van tarieven doorlopend middels de kwartaalrapportages kinderopvang. Uit de tweede kwartaalrapportage van dit jaar blijkt overigens dat het verschil tussen de maximum uurprijs en de gemiddelde instellingstarieven in het tweede kwartaal van 2023 kleiner was dan in het tweede kwartaal van 2022. Ook blijkt uit de rapportage dat zowel het gebruik van kinderopvang als de arbeidsparticipatie nog steeds toenemen. Ook deze indicatoren blijf ik in de gaten houden. Daarbij zal ik ook monitoren wat het effect is van de extra verhoging van de maximum uurpijzen naar aanleiding van het amendement op de SZW-begroting van het lid Van der Lee (GroenLinks) c.s. op de ontwikkeling van de gemiddelde instellingstarieven (zie ook vraag 9).
Bent u zich ervan bewust dat de kosten van personeel tussen maar liefst 74 en 80 procent van de totale kosten in de kinderopvang bedragen en dat er in deze branche door de aanhoudende en toenemende/fluctuerende inflatie een loon-prijsspiraal ontstaat, die bovendien onder de radar blijft door de gewijzigde rekenmethode van het CBS? Hoe reflecteert u op deze discrepantie en deze problematiek?
Het klopt dat het grootste deel van kosten in de kinderopvang bestaat uit loonkosten. In de Kamerbrief van 15 september 2023 heb ik een kostprijsonderzoek aangekondigd, dat meer inzicht zal geven in het aandeel van loonkosten in de kinderopvang.
De hoogte van lonen in de kinderopvang is vastgelegd in de Cao kinderopvang, die wordt afgesloten door vertegenwoordigers van werknemers en werkgevers in de sector. Ik herken niet dat door loonstijgingen in de kinderopvang een loonprijs-spiraal ontstaat. Zoals ik hierboven heb aangegeven, indexeer ik de maximum uurprijzen voor de kinderopvangtoeslag aan de hand van een gewogen gemiddelde van de ontwikkeling van de loonvoet van alle bedrijfssectoren (aandeel 80%) en de ontwikkeling van de consumentenprijsindex (aandeel 20%). Er is dus geen directe link tussen de lonen in de kinderopvangsector en de kinderopvangtoeslag.
Hoewel een loonstijging in de kinderopvang wel degelijk kan leiden tot hogere tarieven voor ouders, zie ik niet hoe een loonstijging in de kinderopvang een substantiële invloed zou hebben op de algemene inflatie. De kosten voor kinderopvang maken immers maar een klein deel uit van de algemene consumentenprijsindex.
Weet u wat de gevolgen zijn voor ouders/verzorgers wanneer de kinderopvangtoeslag niet evenredig meestijgt met de tarieven van de kinderopvang voor 2024? Zo ja, kunt u een analyse geven van deze gevolgen en de (maatschappelijk-economische) problematiek die hiermee gepaard gaat?4
Als de gemiddelde tarieven harder stijgen dan de maximum uurprijzen, kan de betaalbaarheid onder druk komen te staan. Dat kan gevolgen hebben voor de toegankelijkheid. Met name voor de lagere inkomens kan dit zwaar wegen. Daarom monitor ik de tarieven en het gebruik van kinderopvang doorlopend. Ik zie dat de deelname nog steeds stijgt. Dit voorjaar heeft het CBS een onderzoek naar het gebruik van kinderopvangtoeslag7 gepubliceerd waaruit blijkt dat het gebruik, onder huishoudens die daar recht op hebben, in de jaren 2015 tot en met 2021 is gestegen, onder alle inkomensgroepen. Dit blijkt ook uit de kwartaalrapportages die wij opstellen aan de hand van de data van Dienst Toeslagen.
Een directe koppeling tussen de tarieven en de maximum uurprijzen voor de kinderopvangtoeslag acht ik onwenselijk. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vragen 4 en 5 wil ik voorkomen dat een prikkel ontstaat waarbij hogere tarieven enkel zouden leiden tot hogere winsten en kosten hiervan worden afgewenteld op de belastingbetaler. Daarom indexeer ik de maximum uurprijzen voor de kinderopvangtoeslag aan de hand van de gemiddelde loon- en prijsontwikkeling zoals vastgelegd in het CEP.
Op welke wijze wordt de verhoging voor de tegemoetkoming voor kinderopvang toegepast voor 2024?
Bij de Algemene Financiële Beschouwingen heeft het lid Van der Lee (GroenLinks) c.s. een amendement op de begroting van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ingediend om de maximum uurprijzen vanaf 2024 met € 508 miljoen te verhogen. Op 24 oktober is dit amendement door een meerderheid van uw Kamer aangenomen.
Op basis van dit amendement kan de maximum uurprijs voor alle opvangsoorten worden verhoogd tot 2,95 procent boven het huidige gemiddelde instellingstarief (o.b.v. de eerste kwartaalrapportage 2023). Dit levert een extra verhoging van de maximum uurprijs op met € 0,60 (6,22 procent) in de dagopvang, € 0,82 (9,90 procent) in de buitenschoolse opvang en € 0,29 (4,00 procent) in de gastouderopvang. Deze verhoging komt bovenop de gebruikelijke jaarlijkse aanpassing als gevolg van de loon- en prijsontwikkeling. De reguliere verhoging bedraagt voor 2024 ongeveer 6 procent en het besluit hierover is op 15 september 2023 gepubliceerd in het Staatsblad (Stb. 2023, 295). In combinatie met deze zogeheten reguliere indexering komt de maximum uurprijs in 2024 uit op € 10,25 in de dagopvang, € 9,12 in de buitenschoolse opvang en € 7,53 in de gastouderopvang. Dienst Toeslagen zal vooruitlopend op de wijziging van het Besluit kinderopvangtoeslag vanaf december 2023 hogere voorschotten uitkeren op basis van bovengenoemde bedragen.8
Op welke manier gaat u zorgen voor een realistische doorrekening van de werkelijke inflatie en de effecten daarvan op de koopkracht en het bestedingsvermogen van ouders voor kinderopvang? Gaat u het inflatiecijfer met de oude berekeningsmethode corrigeren en daar de kinderopvangtoeslag op aanpassen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 2 reeds is vermeld, heeft de nieuwe berekeningsmethode voor de hoogte van de maximum uurprijzen voor 2024 vrijwel geen effect. Daarom zie ik hierin geen aanleiding om het inflatiecijfer dat met de oude berekeningsmethode was bepaald, te corrigeren en de maximum uurprijzen in de kinderopvangtoeslag daarop aan te passen.
Onderkent u dat het vergelijken van de inflatie en de prijsstijgingen met twee verschillende rekenmethoden verkeerde financieel-maatschappelijke inzichten geeft, wat leidt tot een vertekend beeld van de economische werkelijkheid en daarop gebaseerde toekomstscenario’s en besluitvorming voor gezinnen die gebruik (moeten) maken van de kinderopvangtoeslag? Wat gaat u doen om dit te voorkomen?
De inflatie – oftewel de prijsstijging – wordt tijdelijk berekend door het vergelijken van de cpi op basis van twee verschillende rekenmethoden. Hoewel ik onderken dat dit tot een enigszins vertekend beeld van financieel-maatschappelijke inzichten kan leiden, heeft het CPB in zowel het Centraal Economisch Plan 2023 als in de Macro Economische Verkenning 2024 in de berekening van koopkracht- en armoedecijfers al rekening gehouden met vertraagde doorwerking van de energieprijzen als gevolg van bestaande energiecontracten (door middel van een zogeheten alternatieve cpi). Tot slot wordt vanaf juni 2024 voor het bepalen van de inflatie alleen nog de cpi met de nieuwe, verbeterde methode voor energieprijzen gebruikt.
Meldingen van gedupeerden in het toeslagenschandaal |
|
Nicole Temmink |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Kloppen de signalen dat er gemeenten zijn, zoals Amsterdam, die vragen aan kinderen die onder de kindregeling vallen om aan te tonen wat zij hebben gedaan met het compensatiegeld dat zij hebben ontvangen als kind van een gedupeerde ouder in het toeslagenschandaal? Zo ja, kunt u uitleggen waarom deze ambtenaren dit van gedupeerde ouders en kinderen vragen?
Er is geen verplichting voor gedupeerde ouders of kinderen om verantwoording aan gemeenten af te leggen over besteding van compensatiegeld als voorwaarde voor de toegang tot brede ondersteuning. Van gemeenten wordt niet verwacht dat zij hiernaar vragen.
Deelt u de mening dat dit een zeer ongepaste vraag is, aangezien het geld dat deze kinderen hebben ontvangen een compensatie is voor geleden schade en dit niet bedoeld is als armoedevoorziening?
Als deze vraag aan kinderen gesteld is, begrijp ik dat dit mensen kan raken. In het algemeen kan het doel van gemeentelijke dienstverlening wel zijn om ouders en kinderen te helpen om financieel weer op eigen benen te staan, waarbij ook gekeken kan worden naar de huidige financiële situatie. Het voeren van die gesprekken is aan gemeenten, maar het is hoe dan ook belangrijk dat deze gesprekken open, eerlijk en respectvol verlopen.
Klopt het dat er gemeenten zijn, zoals Eindhoven, die aanvragen van gedupeerde ouders op brede ondersteuning weigeren als ouders niet in de schuldhulpverlening gaan voor schulden die onder de pauzeknop vallen?
Brede ondersteuning staat open voor alle gedupeerde ouders en kinderen zonder vooraf gestelde voorwaarden. Een van de doelen van brede ondersteuning is het bereiken van financiële stabiliteit. Daarom kan het voorkomen dat de gemeente ouders adviseert om financiële hulp te zoeken als er sprake is van blijvende financiële problemen, maar dit is geen vereiste om in aanmerking te komen voor brede ondersteuning.
Kunt u uitleggen waarom dit besluit wordt genomen?
Zie antwoord op vraag 3.
Kunt u aangeven welke voorwaarden gemeenten hanteren indien zij een SPUK-uitkering krijgen en hiermee ondersteuning financieren voor getroffen ouders en kinderen? Zijn hier richtlijnen voor vanuit het ministerie?
De Specifieke Uitkering (SPUK) regelt voor welke doeleinden financiële middelen beschikbaar worden gesteld en hoe deze verantwoord moeten worden. Gemeenten dienen jaarlijks alle gemaakte kosten te verantwoorden. Hoe dit wordt ingezet om ouders en kinderen te helpen ligt bij de gemeente en is maatwerk, want elke ouder heeft andere behoeften. De VNG heeft een handreiking opgesteld waarin de financiële verantwoording voor het bieden van brede ondersteuning aan (mogelijk) gedupeerde ouders en hun gezinnen wordt beschreven.1 Er is bij het kabinet altijd bereidheid om met gemeenten van gedachten te wisselen over de financiering vanuit de SPUK en deze gesprekken vinden regelmatig en in goede afstemming plaats.
Klopt het dat een aanvraag bij de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) kan worden afgewezen indien een gedupeerde samenwoont met meerdere mensen, ook als dit in een opvanglocatie van het Leger des Heils is? Zo ja, waarom en vindt u dit eerlijk?
Een aanvraag bij UHT wordt niet afgewezen op grond van de actuele woonsituatie van de gedupeerde, ook niet als dit een opvanglocatie betreft. De woonsituatie in het verleden kan wel invloed hebben op het toeslagpartnerschap.
Deelt u de mening dat dit soort vragen en besluiten het vertrouwen van gedupeerde ouders en kinderen in de overheid alleen maar verder doet afbreken?
Het is van belang dat gemeenten de volledige situatie van ouders en kinderen in overweging nemen en samen met hen een plan opstellen voor eventuele benodigde ondersteuning op de vijf leefgebieden: financiën, wonen, werk, gezondheid en gezin. Het bieden van maatwerk is van groot belang, want aan de hand van het gesprek wordt de hulpvraag in kaart gebracht en wordt besproken wat nodig is en dit is afhankelijk van de situatie en specifieke behoeften van ouder en kind. Het is daarom van belang dat het ministerie de rol van gemeenten niet overneemt, zodat maatwerk behouden kan blijven. Het kabinet vertrouwt er in algemene zin op dat gemeenten ambtenaren hun keuzes weloverwogen en zorgvuldig maken.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat er bij gemeenten de kennis is over het oerwoud aan regels zodat zij hun uiterste best kunnen doen om gedupeerde ouders zo veel mogelijk te ondersteunen?
De VNG heeft een pakket aan ondersteuningsmiddelen beschikbaar en een servicedesk voor vragen van gemeenten2. In dit pakket is onder andere een opleiding beschikbaar, worden wekelijks (be)spreekuren georganiseerd, en worden gemeenten wekelijks geïnformeerd middels een nieuwsbrief. Daarnaast is UHT beschikbaar om vragen van gemeenten te beantwoorden.
Het bericht ‘4 op de 10 mensen met laag inkomen verwachten problemen met betalen van zorgverzekering’. |
|
Wieke Paulusma (D66), Hülya Kat (D66) |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD), Kuipers , Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «4 op de 10 mensen met laag inkomen verwachten problemen met betalen van zorgverzekering»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het gegeven dat een grote groep mensen met een lager inkomen (42 procent) de komende tijd moeite denkt te krijgen met het betalen van de zorgverzekering?
Ik snap goed dat mensen zich zorgen maken over de stijgende zorgkosten. We zien de afgelopen jaren steeds meer mensen die moeite hebben met rondkomen mede door de gestegen energiekosten en kosten voor levensonderhoud. In de Miljoenennota voor 2024 stelt het kabinet daarom mede met het oog op de aanbevelingen uit het eerste rapport van de Commissie sociaal minimum een pakket aan structurele maatregelen voor. Het is van belang om enerzijds de uitgavenontwikkeling in de zorg in de hand te houden en anderzijds de koopkracht bij lagere inkomens op peil te houden en hen hierover ook meer zekerheid te bieden. De begrotingsplannen voor 2024 ontvangt uw Kamer binnenkort.
Zorgverzekeraars geven aan dat het betaalgedrag van de zorgpremie gelijk is aan vorig jaar en nog steeds goed is. Ook het aantal wanbetalers zorgpremie bij het CAK is al twee jaar stabiel op 170.000. Dit is het laagste aantal in de afgelopen 10 jaar. Voor het betalen van het eigen risico en andere eigen betalingen vragen wel meer verzekerden een betalingsregeling aan. Wat hier mede speelt is dat het gebruik van zorg weer is gestegen na de corona periode. Ik blijf vinger aan de pols houden.
Wat is uw reactie op het vermoeden dat in 2024 de zorgpremie met 10 tot 15 euro per maand hoger kan worden dan in 2023?
De inschatting van de omvang van de stijging van de zorgpremie in het artikel komt overeen met de inschatting van het Ministerie van VWS. Voor 2024 raamt het kabinet de zorgpremie op € 1.792 per jaar. Dat komt neer op bijna € 12 extra per maand, of € 142 op jaarbasis, ten opzichte van 2023.
Deze premiestijging is vergelijkbaar met de premiestijging van vorig jaar en groter dan de premiestijging in de jaren ervoor. De stijging wordt grotendeels verklaard door de hogere zorguitgaven als gevolg van stijging van de lonen en prijzen. Dit effect is vergelijkbaar aan vorig jaar en fors groter dan in eerdere jaren. Met name de verwachte ontwikkeling van de lonen in de zorg drukt komend jaar een stempel op de verwachte premie. Salarissen stijgen overal, zo ook in de zorg. Dit betekent aan de ene kant dat werkende mensen veelal meer te besteden hebben, maar betekent dus ook dat de zorguitgaven en daarmee de zorgpremie toeneemt, wat gevolgen kan hebben voor minima.
Het is overigens belangrijk te realiseren dat zorgverzekeraars zelf over hun premie gaan; het kabinet maakt slechts een inschatting hiervan. Zorgverzekeraars maken hun premie uiterlijk 12 november bekend.
Welke mogelijkheden ziet u om de mensen die wel in aanmerking komen voor zorgtoeslag, maar deze niet gebruiken (in 2020 was dit 11 procent), te wijzen op de zorgtoeslag?
De dienst Toeslagen van de Belastingdienst zet voor komende jaren actief in op het tegengaan van niet-gebruik van zorgtoeslag. Jongeren worden met een zogeheten 17-jarigenbrief vlak voordat ze 18 jaar worden gewezen op hun mogelijk recht op toeslagen, teruggave van de Belastingdienst en studiefinanciering vanuit DUO. Bovendien heeft de Dienst Toeslagen in juli 2023 een persoonlijke brief gestuurd naar circa 20.000 burgers om hen te attenderen op hun mogelijke recht op zorgtoeslag met terugwerkende kracht. Gedurende de zomerperiode worden mensen jaarlijks via verschillende mediaberichten op de hoogte gebracht van hun mogelijk recht op zorg- en huurtoeslag.
De dienst Toeslagen van de Belastingdienst is in 2023 gestart met een brede aanpak op niet-gebruik. In dit programma zijn bestaande activiteiten geïntensiveerd en uitgebreid. De Dienst Toeslagen zet momenteel in op vier sporen: benadering via brede publiekscampagnes; een doelgroep- en themagerichte benadering; benutten van (natuurlijke/bestaande) contactmomenten; en waar mogelijk het persoonlijk benaderen van individuele burgers2. Met de inzet van publiekscampagnes wijst de Dienst Toeslagen niet-gebruikers op hun mogelijk recht en wordt hen gestimuleerd bij recht hiervan gebruik te maken. Deze activiteiten worden in 2024 gecontinueerd.
Welke mogelijkheden ziet u om te zorgen dat mensen met een laag inkomen een passende zorgverzekering kunnen afsluiten, aangezien een grote groep mensen beperkt zelfredzaam is en moeite heeft met het kiezen van de juiste zorgverzekering?
Ik ben me er van bewust dat het voor mensen met laag inkomen soms moeilijk is een passende zorgverzekering af te sluiten. Aan het einde van het jaar, als het overstapseizoen start, zorg ik voor communicatie aan burgers over zorgverzekeringen. Dat gebeurt via verschillende kanalen. Er is een website opgezet (ikregelmijnzorggoed.nl), waar informatie is opgenomen over zorgverzekeringen. Ik let er in de communicatie op dat de informatie begrijpelijk is voor alle burgers. Ook de gemeente kan helpen bij het kiezen voor een zorgverzekering. Bovendien biedt een groot deel van de gemeenten een Gemeentepolis aan. De Gemeentepolis is een collectieve zorgverzekering voor mensen met een laag inkomen, chronische ziekte en/of lichamelijke beperking. In Nederland hebben 655.000 mensen een Gemeentepolis, peiljaar 2022. In alle gemeentepolissen is mondzorg aanvullend verzekerd.
Hoeveel gemeenten bieden op dit moment collectieve zorgverzekeringen aan?
In 2022 bieden 326 gemeenten een Gemeentepolis aan.
Wat is uw reactie op het gegeven dat een aanvullende zorgverzekering voorkomt dat mensen plots grote zorguitgaven moeten doen die ze eigenlijk niet kunnen betalen en daarmee schulden voorkomt?
Het is belangrijk dat mensen zelf, al dan niet met hulp, afwegen of een aanvullende zorgverzekering voor zorg die buiten het basispakket valt voor hen opportuun is. Het gaat daarbij doorgaans om veel beperktere zorguitgaven dan in het basispakket.
Ik realiseer mij dat de afweging om wel of geen aanvullende zorgverzekering af te sluiten onder druk van geldzorgen niet door iedereen gemaakt kan worden. Dat kan er toe leiden dat er situaties bij mensen kunnen ontstaan waarbij achteraf geconstateerd kan worden dat men met een aanvullende zorgverzekering financieel voordeliger uit was geweest.
Er zijn verschillende commerciële vergelijkingssites die verzekerden helpen bij het vinden van een passende zorgverzekering. Voor het bepalen of de gemeentepolis een geschikte zorgverzekering is kunnen verzekerden bijvoorbeeld gebruikmaken van Gezondverzekerd.nl. Zij organiseren samen met gemeenten hiervoor ook spreekuren (fysiek en online). Een ander voorbeeld is Voorzieningenwijzer. Zij bieden in sommige gemeenten ook ondersteuning bij het aanvragen van voorzieningen waar de inwoner recht op heeft.
Ten algemene is het van belang om te investeren in voorkomen en oplossen van armoede en schuldenproblematiek. Dit kabinet heeft daarvoor ambitieuze doelen gesteld en flinke koopkrachtmaatregelen genomen. Het is aan een volgend kabinet om dit bredere vraagstuk verder op te pakken. In de tussentijd werkt het kabinet aan oplossingen in het zorg- en sociaal domein, zoals beschreven in de voortgangsrapportages van het project mondzorg3 en de Aanpak Geldzorgen, Armoede en Schulden4.
Wat is uw reactie op het gegeven dat gemeenten de eis stellen dat er geen betalingsachterstand of schuld bij de huidige zorgverzekeraar mag zijn en daarna de aanvraag voor een gemeentepolis afwijst?
Op basis van artikel 8a, Zorgverzekeringswet, kan een verzekeringsnemer met een betalingsachterstand zijn zorgverzekering niet opzeggen. Een zorgverzekeraar kan dit wel doen. In sommige situaties doet de zorgverzekeraar dit ook. Op basis van de uitstroomregelingen voor bijstandsgerechtigden en onder bewind gestelden kunnen verzekerden met een betalingsachterstand in veel gemeenten een gunstige betalingsregeling treffen met de zorgverzekeraar en direct deelnemen aan de gemeentepolis. In enkele Twentse gemeenten is dat ook mogelijk voor verzekerden die niet verzekerd zijn bij de zorgverzekeraar die de gemeentepolis aanbiedt.5 Daarnaast zetten veel gemeenten in op saneringskrediet, waardoor een inwoner nog maar één schuldeiser heeft en direct weer kan overstappen naar een andere zorgverzekering, omdat er geen betalingsachterstand meer is bij de zorgverzekeraar.
Worden deze collectieve zorgverzekeringen voor mensen met een laag inkomen voldoende gevonden en gebruikt?
In 2022 namen 655.000 mensen deel aan de Gemeentepolis. Mede vanwege de daling van het aantal bijstandsgerechtigden (ruim 5%) en de extra aandacht van gemeenten voor toetsing op rechtmatigheid, is dit een lichte daling (2%) t.o.v. 2021. De gemeentepolis is zeer bekend en vooral voordelig voor minima die veel zorg gebruiken die gedekt wordt door de aanvullende verzekering, zoals mondzorg, fysiotherapie en een bril. Vaak wordt ook het eigen risico meegenomen in de te betalen premie. De gemeente geeft op het aanvullende deel van de gemeentepolis een korting op de premie.
Hoe kunt u er mede voor zorgen dat alle lage inkomens met een beperkte financiële redzaamheid terecht kunnen bij de gemeente voor een gemeentepolis – ook degenen die geen uitgebreide aanvullende verzekering nodig hebben?
Gemeenten bieden op verschillende wijze ondersteuning aan hun inwoners met een laag inkomen en/of beperkte financiële zelfredzaamheid. Het bieden van de gemeentepolis is een veel gebruikt instrument daarvoor, maar niet voor iedereen geschikt.
Het kan ongunstig zijn voor verzekerden met een laag inkomen en weinig zorgvraag om deel te nemen aan de gemeentepolis. De gemeentepolis bestaat altijd uit de basisverzekering en een aanvullende zorgverzekering. De gemeente biedt een premiekorting op de premie van de aanvullende zorgverzekering.
Bent u bereid om met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) in gesprek te gaan om ook in de laatste gemeenten collectieve zorgverzekeringen aan te bieden?
Alle gemeenten zijn op de hoogte van de gemeentepolis en maken daar, in samenwerking met zorgverzekeraars, eigen afwegingen in. De gemeentepolis is een van de instrumenten die gemeenten kunnen inzetten. Ik acht het derhalve niet noodzakelijk hierover met gemeenten in overleg te treden.
Hoe kunt u zorgmijding en stapeling van problemen mede voorkomen, gezien mensen met schulden en mensen die hun gezondheid als slecht ervaren vaker aangeven dat ze moeten bezuinigen op zorg of hun zorgverzekering niet kunnen betalen?
De mate en redenen voor zorgmijding, en de stapeling van zorgkosten, worden goed gemonitord. Er wordt bijvoorbeeld jaarlijks door Nivel onderzoek gedaan naar zorgmijding ten behoeve van de Staat van Volksgezondheid & Zorg. In 2021 gaf 8% van de volwassenen aan weleens afgezien te hebben van zorg vanwege de kosten. Dit percentage lag in 2016 met 16% een stuk hoger. De laatste jaren is het percentage vrij stabiel. Daarnaast wordt er gewerkt aan een monitor die de stapeling van eigen betalingen in kaart brengt en daarmee ook inzicht geeft in de kosten die verschillende groepen burgers maken voor zorg.
Naast het algemene koopkrachtbeleid, neemt het kabinet verschillende specifieke maatregelen om ongewenste zorgmijding om financiële redenen tegen te gaan.
Ik noem de volgende maatregelen:
Kinderopvang voor kinderen van ouders met een ernstige ziekte |
|
Fonda Sahla (D66) |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Kinderopvangtoeslag is «Russisch roulette» voor mensen met kanker»?1
Ja, ik ben bekend met dit artikel.
Denkt u dat kinderen van ouders die de diagnose kanker krijgen, niet naar de kinderopvang zouden hoeven? Zo nee, waarom krijgen deze ouders geen kinderopvangtoeslag meer?
Kinderopvang is een belangrijk instrument om arbeid en zorg te kunnen combineren en kinderen te stimuleren in hun ontwikkeling. Ik vind een goede toegankelijkheid van de kinderopvang van groot belang en heb daar verschillende instrumenten voor. Zo is er kinderopvangtoeslag (KOT) voor werkende ouders en specifieke doelgroepen zoals studenten; peuteropvang gericht op alle peuters; voorschoolse educatie (VE) vanuit OCW voor kinderen met risico op een (taal)achterstand; en de regeling Sociaal Medische Indicatie (SMI) voor gezinnen die zich in een kwetsbare sociaal medische situatie bevinden. Ik vind het heel belangrijk dat daar waar ouders en kinderen vanwege sociale en/of medische problematiek kinderopvang nodig hebben, gemeenten ze hierin ondersteunen. Bij SMI draait het om maatwerk, waarbij gemeenten (een deel van) de kosten van kinderopvang op zich kunnen nemen. Zo ook voor kinderen van ouders met een ernstige ziekte zoals kanker.
Aanvullend op bovenstaande is het goed nog te benoemen dat werkende ouders bij een diagnose van kanker niet direct hun recht op KOT verliezen. Bij ziekte betalen werkgevers tot maximaal 2 jaar het loon door. Tijdens deze periode behouden ouders hun recht op KOT. Als daarna het arbeidscontract beëindigd wordt, hebben ouders nog drie maanden recht op KOT (dit is de werkloosheidstermijn). Ook ZZP’ers kunnen tot maximaal 2 jaar recht op KOT behouden als zij door hun ziekte niet kunnen werken. Wanneer er geen recht op KOT meer bestaat, kunnen ouders zich tot hun gemeente wenden voor compensatie via SMI.
Ziet u dat kinderen van ouders die de diagnose kanker krijgen in de ene gemeente wel en in de andere gemeente niet naar de kinderopvang zouden moeten kunnen gaan? Zo nee, welke verklaring heeft u voor de gesignaleerde lokale verschillen?
Ik voel mee met de ouders uit het artikel die in een zeer moeilijke situatie zitten. SMI is er onder andere om ouders in dit soort (sociaal medische) situaties te ondersteunen. Middels de regeling kunnen kinderen van ouders die zich in een kwetsbare situatie bevinden naar de kinderopvang. Het is daarmee een belangrijke regeling. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van SMI en hebben daarbij beleidsvrijheid. Dit stelt gemeenten in staat maatwerk te leveren aan ouders die een beroep doen op SMI. Elke problematiek is anders en elk gezin is anders. Daarmee kan ook de behoefte aan ondersteuning verschillen. Ook kunnen gemeenten een integrale afweging maken in de verschillende instrumenten die zij hebben om ouders te ondersteunen. Tegelijkertijd vind ik het belangrijk dat verschillen tussen gemeenten uitlegbaar zijn, zo klein mogelijk zijn en dat gelijke gevallen zo veel mogelijk gelijk behandeld worden. Ik ga hierover het gesprek aan met de VNG en gemeenten.
Wat zijn de landelijke richtlijnen voor het verlenen van een Sociaal Medische Indicatie (SMI) en op welke onderdelen ontstaan verschillen tussen gemeenten?
De SMI regeling is in 2005 ingesteld om gezinnen die geen recht hebben op KOT, maar die ook niet in staat zijn de zorg voor kun kinderen volledig te dragen vanwege sociale of medische problematiek, een vergoeding te kunnen bieden voor het gebruik van kinderopvang. Het gaat dan bijvoorbeeld om (chronische) lichamelijke, verstandelijke of psychische beperkingen, ziekte, of een crisissituatie in een gezin. Het kan ook voorkomen dat er voor kinderen geen gezond opvoedklimaat is. Destijds is de keuze gemaakt de uitvoering van SMI bij de gemeenten te beleggen en gemeenten beleidsvrijheid te geven. Juist zodat zij maatwerk kunnen leveren aan ouders die dat nodig hebben. Er is destijds niet gekozen voor landelijke richtlijnen. Wel heeft de VNG in 2021 een factsheet gepubliceerd met daarin handvatten die kunnen helpen bij het vormgeven van het SMI-beleid. Verder hebben zowel de VNG als mijn voorganger eerder gecommuniceerd geen voorstander te zijn van bijvoorbeeld het stellen van een inkomensgrens als hard criterium bij de toekenning van SMI. Juist vanwege het belang echt maatwerk te kunnen blijven bieden aan gezinnen die dit nodig hebben. Ook heeft mijn voorganger eerder aangegeven dat wanneer gemeenten er voor kiezen tijdelijke toekenningen als uitgangspunt te nemen voor SMI-indicaties, het van belang is dat verlengingen mogelijk zijn wanneer dat nodig is.
Verschillen in hoe gemeenten SMI vormgeven zijn er met name waar het gaat om de toekenning van het aantal uren per week dat kinderen naar de opvang kunnen, in de hoogte van de vergoeding of in de duur van de periode waarvoor SMI wordt toegekend.
Vindt u het ook gek dat het uitmaakt in welke gemeente iemand woont als iemand kanker krijgt voor hoeveel dagen, welk bedrag en hoeveel maanden diegene kinderopvangtoeslag kunt krijgen? Zo nee, wat is uw uitleg hierbij? Zo ja, wat gaat u doen om deze verschillen te verkleinen?
Een ziekteverloop verschilt van persoon tot persoon. Gemeenten kijken daarom per situatie welke behoefte aan ondersteuning er is en sluiten hier hun steun zo goed mogelijk op aan. In de uitvoering van beleid waarvoor gemeenten verantwoordelijk zijn en beleidsvrijheid genieten kunnen verschillen ontstaan tussen gemeenten. Ik vind het belangrijk dit soort verschillen met elkaar te blijven bespreken en ervoor te zorgen dat verschillen zo klein mogelijk en uitlegbaar zijn. Ik zal daarom met de VNG in gesprek gaan over de wijze waarop gemeenten SMI uitvoeren, waar ze tegenaan lopen en hoe we hiermee om kunnen gaan.
Hoe sluiten de verschillen in de praktijk aan bij het onderzoek dat uw ambtsvoorganger Van Ark al in 2019 heeft aangekondigd?2 Wat waren de resultaten van dit onderzoek en welke acties zijn er ondernomen nadat het onderzoek is afgerond? Kunt u dit onderzoek met de Kamer delen?
De verschillen tussen gemeenten komen ook naar voren in het onderzoek dat bureau Significant in 2020 heeft uitgevoerd en aan uw Kamer is verzonden3. In het onderzoek geven gemeenten aan SMI als effectief te beschouwen en geven ouders aan dat SMI hen rust geeft en bijdraagt aan de ontwikkeling van hun kinderen. Mede door het maatwerk dat gemeenten kunnen bieden. Naar aanleiding van het rapport heeft het kabinet destijds geen aanpassingen gedaan. Wel is in dezelfde periode de Wko gewijzigd om een aantal groepen die tot dan toe op SMI waren aangewezen, recht te geven op KOT (gezinnen waarin een ouder een permanente of tijdelijke Wlz-indicatie heeft en de andere ouder werkt en gezinnen waarin de ene ouder werkt en de andere ouder minimaal 3 maanden gedetineerd is). Op dit moment bekijk ik of het mogelijk is om aanvullende groepen te identificeren die mogelijk ook recht op KOT kunnen krijgen. Ik voer hierover overleg met diverse gemeenten en de VNG, waar ook uitvoeringstechnische afwegingen vanuit Dienst Toeslagen in mee zullen worden genomen.
Wat zijn uw observaties rond willekeur bij verschillen in de uitvoering van gemeentelijke regelingen en welk oordeel kunt u daarover geven? Bent u met gemeenten in gesprek om de ogenschijnlijke willekeur rond gemeentelijke regelingen in brede zin te minimaliseren?
Met de VNG en gemeenten voer ik met regelmaat het gesprek over het SMI-beleid en andere gemeentelijke regelingen. Ik vind het van belang om hierover in gesprek te blijven en met elkaar te kijken naar de verschillen die er zijn, of die uitlegbaar zijn en hoe we verschillen kunnen beperken.
Heeft u ook signalen ontvangen van afwijzingen voor een SMI omdat een gemeente geen financiering meer heeft? Wat vindt u daarvan? Hoe kunt u voorkomen dat ouders «pech hebben» omdat ze niet alleen ziek zijn, maar de gemeente ook geen geld meer heeft voor kinderopvangtoeslag?
Ja, ik heb van gemeenten signalen ontvangen dat het budget voor SMI knelt, waardoor gemeenten zich genoodzaakt voelen keuzes te maken in de wijze waarop zij het budget inzetten. Gemeenten geven aan dat het aantal aanvragen toeneemt en ook dat de sociaal medische problematiek van gezinnen in zwaarte toeneemt. Hierdoor zijn vaker toekenningen voor een langdurige periode of verlengingen nodig, terwijl gemeenten zich gegeven het budget genoodzaakt zien om vaker tijdelijke toekenningen af te geven. Ik vind het belangrijk dat alle ouders die SMI nodig hebben, daarvoor in aanmerking kunnen komen. Samen met gemeenten en VNG kijk ik naar deze knelpunten en wat voor mogelijkheden er zijn om hiermee om te gaan. Ik zal uw Kamer informeren over de opbrengst hiervan, zodat een volgend kabinet hierover kan besluiten.
Omdat het artikel stelt dat het uitmaakt wie iemand aan de lijn krijgt als diegene naar de gemeente belt en de aanbeveling doet om het opnieuw te proberen bij een afwijzing: hoe kijkt u naar de duidelijkheid van (gemeentelijke) richtlijnen en ziet u de noodzaak van verduidelijking om te voorkomen dat iemand geluk moet hebben om een welwillende ambtenaar aan de lijn te krijgen?
De situatie die in het artikel wordt geschetst is pijnlijk. Indien de richtlijnen van gemeenten voor de eigen medewerkers onvoldoende duidelijk zijn, wat tot onduidelijkheid kan leiden bij ouders, dan is het van belang dat gemeenten dit verbeteren. Uit het onderzoek van Significant blijkt dat gemeenten zelf ook hun interne processen willen verbeteren om zo onder meer de informatievoorziening naar ouders te verbeteren. Om dat te bereiken heeft de VNG in afstemming met mijn ministerie in 2021 een factsheet voor beleidsmedewerkers en uitvoerders van SMI gepubliceerd.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) over deze richtlijnen en om afspraken te maken over een minimum aan kinderopvangtoeslag dat alle ouders die een diagnose van een ernstige ziekte, zoals kanker, krijgen, altijd moeten ontvangen?
Ik ga met de VNG en gemeenten in gesprek over hoe zij hun SMI-beleid vorm geven, om te bezien of er verbeteringen kunnen worden doorgevoerd om gezinnen die in een dergelijke kwetsbare situatie zitten, beter te helpen. Daarbij zullen wij ook kijken naar de verschillen die er zijn, of die uitlegbaar zijn en hoe we verschillen, bijvoorbeeld ten aanzien van de duur of de hoogte van de vergoeding, kunnen beperken. Ik zal daarbij ook verkennen of centrale richtlijnen wenselijk zijn.
Sluit u zich aan bij de oproep van Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) om kinderopvang zo snel mogelijk gratis te maken voor iedereen, ongeacht of ouders een betaalde baan hebben of niet, zodat SMI en voor- en vroegschoolse educatie niet langer nodig zijn en alle kinderen zich op de kinderopvang kunnen ontwikkelen? Zo ja, wat doet u om de stelselherziening zo uitgebreid mogelijk voor te bereiden zodat een volgend kabinet er verder mee aan de slag kan? Zo nee, waarom niet?
Gezien de huidige demissionaire status laat ik dit aan een volgend kabinet. Ter voorbereiding op die besluitvorming worden, in samenwerking met de uitvoerders en andere betrokken partijen, de beleidsmatige, uitvoeringstechnische en budgettaire gevolgen van deze keuzes in kaart gebracht.
Kunt u deze vragen uiterlijk op 14 september, twee weken voor het commissiedebat over kinderopvang, beantwoorden?
Ja.
De aankomende alternatieve behandeling van werkelijke schade in het toeslagenschandaal |
|
Nicole Temmink |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Kunt u aangeven wanneer u denkt de alternatieve behandeling voor het afhandelen van werkelijke schade met de Kamer te kunnen delen?
De begeleidende kamerbrief1 bij de meest recente VGR bevat de eerste contouren van de alternatieve aanvullende schaderoute. Kort daarop heeft uw Kamer een brief2 ontvangen met een eerste voorlopige uitwerking ervan. Hierover is uitgebreid met de Kamer gesproken in het debat van 29 juni jl.
Dit najaar wordt gestart met een proef voor deze route. De verwachting is dat we de eerste resultaten met de Kamer kunnen delen via de Voortgangsrapportage over de periode september–december 2023. Deze rapportage wordt begin 2024 aan de Kamer gestuurd.
Waarom denkt u dat werkelijke schade gecompenseerd kan worden met forfaitaire bedragen?
In het civiele schaderecht is het gebruikelijk om te werken met forfaitaire bedragen voor het compenseren van schade, daar waar geen concrete bepaling mogelijk is (bijvoorbeeld omdat dit een te grote bewijslast op de betrokkene legt of de concrete vaststelling zeer tijdrovend is).
In het geval van schade ontstaan door de KOT-problematiek is concrete bepaling soms lastig doordat de schade vaak (deels) een immaterieel karakter heeft, of omdat de schade lang geleden heeft plaatsgevonden. Het is hierdoor belastend en zeer tijdrovend voor de gedupeerde ouder om de schade in detail te kwantificeren. Forfaitaire bedragen, gebaseerd op de letselschadepraktijk, zijn hierdoor in veel gevallen passend om de schade te compenseren.
Indien het forfaitaire bedrag niet past bij de werkelijke schade van de ouder, staat de weg naar maatwerk open bij de Commissie Werkelijke Schade (CWS).
Ziet u de grote kans op ondercompensatie niet, aangezien de forfaitaire bedragen niet een-op-een gebaseerd zijn op de opgelopen schade van de gedupeerde persoon?
De forfaitaire bedragen worden gebaseerd op de letselschadepraktijk en zorgvuldig vastgesteld en gevalideerd door onafhankelijke experts op dit gebied, in samenspraak met een groep gedupeerde ouders. Hierdoor is de verwachting dat de bedragen voor veel ouders passend zijn om de aanvullende schade te compenseren.
Er zullen zeker ouders zijn die in een situatie zitten, of hebben gezeten, die vraagt om een ander bedrag voor de geleden schade dan een gemiddeld bedrag. Voor deze ouders staat de mogelijkheid voor een behandeling bij de CWS altijd open.
Waar kan een gedupeerde naartoe als zij na de alternatieve behandeling nog steeds niet voldoende gecompenseerd is?
In het kader van «meer regie voor de ouder» kan de ouder zelf kiezen tussen de alternatieve behandeling of een behandeling bij de CWS. Als de ouder het aanbod in de alternatieve behandeling onvoldoende vindt kan de ouder alsnog naar CWS.
Waarom is niet mogelijk een dergelijke behandeling in te voeren aan het begin bij de integrale beoordeling, zodat het langst durende traject versneld wordt?
De integrale beoordeling stelt vast hoeveel gedupeerde ouders terugkrijgen aan onterecht teruggevorderde kinderopvangtoeslag. Daarbovenop krijgt een ouder een forfaitair bedrag voor materiele en immateriële schade. Pas nadat deze bedragen zijn vastgesteld is het voor ouders mogelijk om te bepalen of een behandeling voor aanvullende schade relevant is. Momenteel vraagt 8% van de ouders na een integrale beoordeling een behandeling voor aanvullende schade aan.
Daarnaast is een reden waarom de behandeling van werkelijke schade lang duurt dat hiervoor schaarse expertise in letselschade nodig is. Als we deze expertise voor alle ouders inzetten aan de start van een integrale beoordeling betekent dit dat er veel minder integrale beoordelingen tegelijk kunnen plaatsvinden.
Kunt u toezeggen dat wanneer men kiest voor een forfaitair bedrag, een reeds toegekend bedrag op basis van een integrale beoordeling niet verrekend zal worden? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Het reeds toegekende bedrag in de integrale beoordeling bestaat uit verschillende componenten, zoals de onterecht teruggevorderde kinderopvangtoeslag, een bedrag voor immateriële schade en een bedrag voor materiële schade.
De onterecht teruggevorderde kinderopvangtoeslag zal niet worden verrekend met het uit te keren bedrag voor aanvullende schade. De uitgekeerde bedragen voor immateriële en materiële schade worden wel verrekend.
Met deze methodiek sluiten we aan bij de werkwijze van de CWS.
Wat vindt u van dit advies van de Raad van State: «De bevindingen met betrekking tot de hersteloperatie tot nu toe laten zien dat hierin complexe en onverwachte vraagstukken opkomen. De ervaring om daarmee om te gaan is bij de huidige uitvoeringsinstanties geconcentreerd. Verwacht mag worden dat daarom de uitvoerder die deze taken zal gaan uitvoeren met grote regelmaat zal moeten overleggen met het ministerie en andere uitvoerders. Dit roept de vraag op welke efficiëntiewinst hiermee daadwerkelijk zal worden bereikt»?1 Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Er is reeds ervaring opgedaan met het uitbesteden van onderdelen van de hersteloperatie. Denk hierbij aan het uitvoeren van de schuldenregeling en herstel voor ouders in het buitenland. We zien in de praktijk dat er zeker informatie-uitwisseling nodig is tussen de uitvoeringsinstanties, maar dat het ontlasten van de instanties in capaciteit en expertise opweegt tegen deze tijd die het kost om informatie uit te wisselen.
Er wordt gestart met een proef om te leren welke complexe en onverwachte vraagstukken opkomen. Daarbij wordt gezorgd voor een passende governance tussen de externe partij en het ministerie om deze vraagstukken tijdig op te lossen. Op basis hiervan vindt continu verbetering van het proces plaats.
Denkt u een externe partij te vinden die genoeg ervaring heeft om met deze talloze complexe en onverwachte vraagstukken om te gaan?
De verwachting is dat een coalitie van partijen gezamenlijk voldoende expertise heeft om een alternatieve behandeling voor aanvullende schade uit te voeren.
Denkt u dat het inschakelen van een externe partij daadwerkelijk effectiever en voordeliger is en zo ja, voor wie?
Ouders hebben in gesprekken aangegeven graag hun aanvullende schade te laten behandelen bij een partij buiten de overheid. Daarnaast is reeds ervaring opgedaan met het uitbesteden van onderdelen van de hersteloperatie. Denk hierbij aan het uitvoeren van de schuldenregeling en herstel voor ouders in het buitenland. De resultaten daarvan zijn positief. De UHT kan zich op deze manier focussen op het behalen van de doelstellingen voor de integrale beoordeling.
Opnieuw een rechtszaak van een gedupeerde vanwege uitblijvende beslissing van de herstelorganisatie UHT van de Belastingdienst |
|
Nicole Temmink |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Toeslagenouder Loes van Dam (38) neemt het in de rechtbank op tegen de Belastingdienst»?1
Ja.
Kunt u uitleggen waarom de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) pas besloot met mevrouw in gesprek te gaan nadat er een rechtszaak diende?
Voorafgaand aan de beantwoording van deze vraag en de volgende vragen wordt opgemerkt dat het beleid is om niet in te gaan op individuele lopende rechtszaken.
Het uitgangspunt bij de hersteloperatie is om niet tegenover gedupeerde ouders te staan, en al helemaal niet in de rechtszaal. In de hersteloperatie wordt veelvuldig contact gezocht met ouders en wordt groot belang gehecht aan dat contact met de ouder. Eenzelfde geldt wanneer ouders verzoeken om informatie. Hierbij wordt samen met de ouder of diens vertegenwoordiger gekeken of en op welke wijze aan diens verzoek tegemoet gekomen kan worden. Zo wordt er aangeboden om specifieke stukken die de ouder zoekt te verstrekken en wordt bij deze verstrekking aangeboden om uitleg te geven om deze stukken te duiden. Dit alles om te voorkomen dat ouders zich tot een rechter behoeven te wenden. Dat is ook in deze zaak uiteraard gebeurd.
Dat betekent helaas niet dat altijd volledig aan de wensen van ouders tegemoet kan worden gekomen. Bijvoorbeeld omdat een verzoek om informatie wordt gedaan dat niet is afgebakend en na overleg ook niet tot afbakening gekomen kan worden, waardoor om die reden feitelijk niet kan worden tegemoet gekomen. Wanneer aan een verzoek om informatie niet tegemoet kan worden gekomen, staat het een ouder uiteraard vrij om een juridische procedure aanhangig te maken. Dat neemt niet weg dat het wordt betreurd dat ouders zich genoodzaakt zien om naar de rechter te stappen.
Erkent u dat het inzetten van de Landsadvocaat tegen de wil van de Kamer is, en kunt u verklaren waarom de Landsadvocaat toch is ingezet?2
Met de motie van het Lid Leijten c.s.3 is door de Kamer gevraagd om te onderzoeken hoe in bredere zin de inzet van de Landsadvocaat in toeslagenherstelzaken te stoppen, ook in lopende zaken. In reactie daarop hebben we reeds aangegeven de inzet van de Landsadvocaat breder te zullen beperken. Wanneer de Staat echter in een civiele procedure gedagvaard wordt, dan zal hij verweer moeten voeren. Zoals in de brief van 2 juni 20234 kenbaar is gemaakt, wordt de inzet van de Landsadvocaat beperkt tot de verplichte procesvertegenwoordiging in civiele procedures, zoals de onderhavige procedure.
Welke inzet heeft de UHT met de Landsadvocaat bepaald in deze zaak? Waarom is bijvoorbeeld niet ingezet op het voorkomen van een rechtszaak? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar het antwoord op vraag 2.
Erkent u dat het aangaan van een rechtszaak ten opzichte van de UHT komt door de weigerachtige houding om in gesprek te gaan en fatsoenlijk te luisteren naar gedupeerden? Zo nee, waarom was naar uw mening deze rechtszaak nodig?
Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar het antwoord op vraag 2.
Is het uw (en die van de UHT) bedoeling om gedupeerden af te schrikken van een integrale behandeling door ze abominabel te behandelen? Zo nee, waarom worden achterstanden dan niet fatsoenlijk opgelost?
UHT doet er alles aan om gedupeerden zo snel mogelijk te compenseren.
In de tweede helft van 2022 is gestart met het invoeren van een aantal relevante (proces)verbeteringen rondom de integrale beoordeling en de afhandeling van bezwaren. De meest recente Voortgangsrapportage over de periode januari–mei 20235 gaat nader in op de voortgang die inmiddels op deze maatregelen is geboekt. Hiermee lijkt het nog steeds haalbaar om circa 57.000 integrale beoordelingen te hebben afgerond in het eerste kwartaal van 2025, waar eerder nog moest worden uitgegaan van 2027.
In de Kamerbrief van 2 juni 20236 is ingegaan op een betere aanpak op voor ouders belangrijke punten waar momenteel onvoldoende voortgang is. De hoofdlijnen hiervoor zijn een alternatieve wijze van omgaan met verzoeken om vergoeding van aanvullende schade, waarbij anders dan voorheen de oorzaak van de schade (causaliteit) minder precies bekeken wordt en gewerkt wordt met standaard (forfaitaire) bedragen, een efficiëntere afhandeling van bezwaarzaken met minder processtappen en een eenduidigere wijze van dossierverstrekking.
Met de introductie van nieuwe laksoftware is de verwachting dat eind van dit jaar de achterstand op de verstrekking van hersteldossiers is weggewerkt. Daarnaast is in de Kamerbrief inzake Nadere uitwerking maatregelen Versneld Duidelijkheid voor Ouders van 23 juni 20237 een verdere versnelling op het verstrekken van dossiers aangekondigd, waarbij het zwaartepunt meer wordt gelegd bij snelheid en eenvoud, en minder bij de uitgebreide controle die nu op elk dossier plaatsvindt. Met het verkorten van het controleproces kan de komende maanden de oplevering van dossiers worden verdubbeld ten opzichte van het huidige tempo. Daarmee krijgen zo’n 1500 ouders de beschikking over hun dossier. Er wordt toegewerkt naar een situatie waarin ouders desgewenst direct bij de beschikking van hun integrale beoordeling hun dossier kunnen ontvangen.
Hoeveel geld is de UHT kwijt aan juridische procedures omdat zij niet bereid is om met gedupeerden in gesprek te gaan en snel met een besluit tot compensatie te komen? Kunt u deze kosten uitsplitsen in kosten voor mediation, kosten voor ingebrekestelling, kosten voor het voorbereiden van rechtszaken en advocaatkosten, en ook vermelden wat de kosten zijn van de inzet van personeel?
Het wordt ten zeerste betreurd dat het niet altijd mogelijk is om binnen een redelijke termijn besluiten te nemen die ook aan de wensen van de ouder tegemoet komen. We doen er daarbij alles aan om te voorkomen dat ouders zich genoodzaakt voelen om een juridische procedure te starten. We gaan daarbij altijd in gesprek met gedupeerde ouders, die al dan niet voornemens zijn om een rechtszaak te starten. Vanuit de UHT is er voortdurend contact met ouders, onder meer door persoonlijk zaakbehandelaren.
Uw vraag wordt zo begrepen dat wordt gevraagd naar kosten van juridische procedures, zowel civielrechtelijk en bestuursrechtelijk, als mediation, die worden gevoerd tegen ouders of waarbij ouders op een andere manier partij zijn. Het is evenwel niet mogelijk om alle kosten die in de vraag genoemd worden af te splitsen. Het is bijvoorbeeld niet mogelijk om personeelskosten die specifiek zien op (het voorkomen van) juridische procedures en het onverhoopt voeren van die procedures af te splitsen van reguliere personeelskosten. Een aantal kosten kan wel worden gegeven, namelijk de kosten voor mediation die geraamd zijn voor de komende drie jaar, de kosten die worden gemaakt voor het betalen van dwangsommen naar aanleiding van ingebrekestellingen en kosten voor verplichte vertegenwoordiging in civiele procedures.
Zoals in de meest recente Voortgangsrapportage over de periode januari–mei 20238 is aangegeven, is er tot peildatum 30 april 2023 ruim 25 miljoen euro aan dwangsommen naar aanleiding van ingebrekestellingen uitgekeerd. Voor 2023 is tot en met juli ruim 12,5 miljoen euro aan dwangsommen naar aanleiding van ingebrekestellingen uitgekeerd. Voor mediation in het bezwaarproces wordt naar verwachting over drie jaar ruim 38,5 miljoen euro uitgegeven, waarbij de verwachting ook is dat zonder deze mediation de totale kosten van het bezwaarproces ruim 44 miljoen euro zouden zijn.
Tot op heden is er ongeveer 300.000 euro uitgegeven aan advocaatkosten voor verplichte vertegenwoordiging in civiele procedures tegenover gedupeerde ouders.
Kunt u aangeven of in deze rechtszaak álle op de zaak betrekking hebbende stukken zijn overlegd en ook zijn gedeeld met de gedupeerde? Zo nee, waarom niet?
In algemeenheid geldt dat in elke rechtszaak de op de zaak betrekking hebbende stukken verstrekt worden. Vaak gebeurt dit door het hersteldossier te overleggen. Dit hersteldossier bevat in elk geval wat betreft de compensatie de op de zaak betrekking hebbende stukken. Wanneer er behoefte is aan specifieke aanvullende stukken, worden deze uiteraard verstrekt.
Het bericht ‘België verbiedt aankoop van Chinese röntgencamera’s voor de douane, Nederland (nog) niet’ |
|
Queeny Rajkowski (VVD), Nilüfer Gündoğan (Volt), Ruben Brekelmans (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «België verbiedt aankoop van Chinese röntgencamera’s voor de douane, Nederland (nog) niet»?1
Ja.
Hoeveel Nuctech-veiligheidsscanners zijn momenteel in gebruik bij de Nederlandse douane voor het controleren van goederen? Klopt het dat deze scanners onder andere worden ingezet in onze mainports, zoals in de Rotterdamse haven? Worden alleen Nuctech-scanners gebruikt om deze taken uit te voeren? Zo nee, worden ook veiligheidsscanners van andere fabrikanten ingezet? Zo ja, welke?
Douanebreed wordt op dit moment gewerkt met ca. 100 scanners. Daarvan zijn er ruim 70 van leverancier Nuctech. Het gaat daarbij om verschillende soorten scanners – groot en klein – die worden ingezet op verschillende locaties. Van de 8 grote containerscans die de Douane heeft in de mainports Rotterdam (7) en Schiphol (1) is de helft van Nuctech. Er wordt door de Douane ook gewerkt met scanners van andere leveranciers, zoals Rapiscan, Leidos, Bavak/AS&E en Seceurtronics.
Bent u bekend met het arrest van 31 mei jongstleden, waarin de Belgische Raad van State bepaalde dat de Belgische overheid het Chinese bedrijf Nuctech mag uitsluiten van deelname aan een aanbestedingsprocedure voor de levering van scanners, omdat die een «veiligheidsrisico» zouden vormen? Zo ja, hoe beoordeelt u deze uitspraak in het kader van de aanwezigheid en het gebruik van Nuctech-scanners in Nederlandse mainports?
Ja, ik ben bekend met het arrest van de Belgische Raad van State. België heeft besloten om bij de aanschaf van nieuwe scanners twee leveranciers uit te nodigen, waartegen een leverancier in beroep is gegaan. De rechterlijke uitspraak stelt dat België dit heeft mogen doen, waarbij meegewogen is dat de scanners niet meer in een stand alone situatie zullen worden gebruikt maar zullen worden opgenomen in een meer omvattend netwerk. De aanschaf van nieuwe scanners ziet op de toekomst en tot die tijd blijft België de huidige scanners gebruiken. De relevantie van deze uitspraak voor de Nederlandse Douane ziet op twee elementen, namelijk het proces rondom de aanschaf van scanners en de (technische) inrichting van de scanprocessen. Ik zal eerst ingaan op het proces rondom de aanschaf van scanners en vervolgens de inrichting van scanprocessen.
Op basis van de Aanbestedingswet 2012 is het niet mogelijk om een (in de Europese Unie gevestigde) leverancier, die wel aan de gestelde eisen en voorwaarden voldoet, uit te sluiten. Indien er sprake is van een gevaar voor de nationale veiligheid, dan kan een gedeelte van de Aanbestedingswet 2012 niet van toepassing zijn en mogen leveranciers rechtstreeks uitgenodigd worden. In het gedane onderzoek van TNO is gekeken naar de vraag welke risico’s er bestaan rond de scan- en detectiesystemen. In het eerste deel van het onderzoek is aangegeven dat de nationale veiligheid op dit moment niet in gevaar komt als de vertrouwelijkheid, integriteit of beschikbaarheid van scan- en detectieprocessen van de Douane worden aangetast.
Bij de aanschaf en implementatie van gevoelige apparatuur wordt rekening gehouden met zowel eventuele risico’s in relatie tot de leverancier, als met het concrete gebruik van de systemen, bijvoorbeeld waar het gaat om toegang tot systemen door derden. Ter ondersteuning hiervan is eind 2018 instrumentarium ontwikkeld (quick scan nationale veiligheid) dat organisaties bij inkoop en aanbesteding van diensten en producten handvatten biedt bij het maken van een risicoanalyse en het nemen van mitigerende maatregelen. De Douane past dit instrumentarium in het kader van alle aanbestedingen sinds 2021 toe. Bij de aanbesteding van scanapparatuur wordt, naar aanleiding van het gedane (vertrouwelijke) onderzoek naar de informatiebeveiliging, door de Douane meer gedetailleerde en minder vrijblijvende eisen geformuleerd t.a.v. de (informatie)beveiliging van de scanapparatuur dan voorheen.
Met uw Kamer zie ik de risico’s en dreigingen die uit kunnen gaan van landen met een offensief cyberprogramma. Het vraagstuk van economische (on)afhankelijkheid staat kabinetsbreed hoog op de agenda. Om hieraan invulling te geven treed ik met de Minister van Economische Zaken in overleg om mogelijkheden te verkennen de afhankelijkheid van een enkele leverancier verder te verminderen.
Ten tweede treedt de Douane met in achtneming van de kaders van de Aanbestedingswet 2012, nog gerichter in overleg met scanleveranciers om hen te interesseren tot het doen van een deelname aan onze aanbestedingen.
Ten derde wil de Douane hierin optrekken met andere Europese Douane-organisaties, waaronder bijvoorbeeld de Belgische Douane. Dit moet ertoe leiden dat de scanleveranciers een kwalitatief hoger aanbod doen, zodat op kwaliteitsaspecten een groter aanbod (van inschrijvingen) wordt ingediend.
Hoe beoordeelt u bovenstaande uitspraak van de Belgische Raad van State mede in het licht van eerdere constateringen en waarschuwingen van onze inlichtingendiensten dat China een offensief cyberprogramma voert tegen Nederlandse belangen, waarbij digitale spionage en sabotage inmiddels een reëele dreiging vormen voor de Nederlandse economie en dat de afhankelijkheid van Chinese producten en diensten binnen de vitale infrastructuur een risico vormt voor onze nationale veiligheid?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u bevestigen dat de Voorzitter van de Europese Commissie in een brief aan het lid Groothuis van het Europees Parlement heeft bevestigd dat de veiligheid van Chinese scanningmaterialen en -diensten in ernstige twijfel wordt getrokken?2
Ik ben bekend met de door u genoemde de brief van de Voorzitter van de Europese Commissie aan de leden van het Europees Parlement. De brief is een reactie op een brief waarin meerdere leden van het Europees Parlement hun zorgen hebben geuit over gebruik van apparatuur van leverancier Nuctech. In de antwoordbrief geeft de Commissievoorzitter geen oordeel over gebruik van Nuctech apparatuur, maar benadrukt dat lidstaten in aanbestedingsprocedures de relevante overwegingen van (data-)veiligheid en cybersecurity moeten betrekken en dat deze overwegingen zwaarder moeten wegen dan andere selectiecriteria, zoals prijs. Dit doen we in Nederland en bij de Douane.
Nationale veiligheidsoverwegingen worden meegewogen bij de inkoop en aanbesteding van producten en diensten. Bij de aanschaf en implementatie van gevoelige apparatuur dient rekening gehouden te worden met zowel eventuele risico’s in relatie tot de leverancier, als met het concrete gebruik van de systemen, bijvoorbeeld waar het gaat om toegang tot systemen door derden. Ter ondersteuning hiervan is eind 2018 instrumentarium ontwikkeld (quick scan nationale veiligheid) dat organisaties bij inkoop en aanbesteding van diensten en producten handvatten biedt bij het maken van een risicoanalyse en het nemen van mitigerende maatregelen. De Douane past dit instrumentarium in het kader van alle aanbestedingen sinds 2021 toe.
Bij de aanbesteding van scanapparatuur wordt, naar aanleiding van het gedane (vertrouwelijke) onderzoek naar de informatiebeveiliging, door de Douane meer gedetailleerde en minder vrijblijvende eisen geformuleerd ten aanzien van de (informatie)beveiliging van de scanapparatuur dan voorheen.
In deze brief worden EU-lidstaten opgeroepen Europese veiligheid – dus ook die van de individuele burgers – voorrang te geven boven financiële overwegingen, bent u voornemens aan deze oproep gevolg geven? Zo nee, waarom niet?
Scanapparatuur wordt door de Douane aangeschaft via wettelijk voorgeschreven inkoopprocedures op grond van nationale aanbestedingswetgeving.
Nationale veiligheidsoverwegingen worden meegewogen bij de inkoop en aanbesteding van producten en diensten. Bij de aanschaf en implementatie van gevoelige apparatuur wordt rekening gehouden met zowel eventuele risico’s in relatie tot de leverancier, als met het concrete gebruik van de systemen, bijvoorbeeld waar het gaat om toegang tot systemen door derden. Ter ondersteuning hiervan is eind 2018 instrumentarium ontwikkeld (quick scan nationale veiligheid) dat organisaties bij inkoop en aanbesteding van diensten en producten handvatten biedt bij het maken van een risicoanalyse en het nemen van mitigerende maatregelen. De Douane past dit instrumentarium in het kader van alle aanbestedingen sinds 2021 toe en volgt de procedures van de Aanbestedingswet 2012.
Wel worden er bij de aanbesteding van scanapparatuur, naar aanleiding van het gedane (vertrouwelijke) onderzoek door PWC naar de informatiebeveiliging, door de Douane meer gedetailleerde en minder vrijblijvende eisen geformuleerd ten aanzien van de (informatie)beveiliging van de scanapparatuur dan voorheen. Indien een leverancier hier niet aan voldoet, dan wordt deze uitgesloten.
Is het u bekend dat de Chinese leverancier van de materialen en diensten aan Nederlandse grenzen op veiligheidsgebied samenwerkt met Rusland? Heeft dit invloed op de positiebepaling van de Nederlandse regering? Zo nee, waarom niet?
Het is bekend dat Chinese bedrijven belangrijke spelers op de private veiligheidsmarkt zijn, maar het kabinet heeft geen zicht op alle wereldwijde activiteiten van Chinese partijen die in Nederland actief zijn.
De Douane richt zich op het treffen van passende en effectieve beveiligingsmaatregelen rond de scan- en detectieprocessen. Mogelijke risico’s in de toeleveranciersketen worden daar in brede zin aan de hand van de eerder genoemde onderzoeken bij betrokken.
Hoe beoordeelt u het feit dat andere landen zoals de Verenigde Staten, Canada en Litouwen al eerder hebben besloten om Nuctech-scanners te weren vanuit vergelijkbare veiligheidsoverwegingen? Hoe reflecteert u op deze besluiten, gelet op het Nederlandse gebruik van Nuctech-scanners en de bijkomende veiligheidsrisico’s?
Ik ben bekend met de besluiten van deze landen. Scanapparatuur wordt door de Douane aangeschaft via wettelijk voorgeschreven inkoopprocedures op grond van nationale aanbestedingswetgeving. Zoals hierboven aangegeven, worden nationale veiligheidsoverwegingen meegenomen in de aanbesteding. Bij de aanschaf en implementatie van gevoelige apparatuur wordt rekening gehouden met zowel eventuele risico’s in relatie tot de leverancier, als met het concrete gebruik van de systemen, bijvoorbeeld waar het gaat om toegang tot systemen door derden. Ter ondersteuning hiervan is eind 2018 instrumentarium ontwikkeld (quick scan nationale veiligheid) dat organisaties bij inkoop en aanbesteding van diensten en producten handvatten biedt bij het maken van een risicoanalyse en het nemen van mitigerende maatregelen. De Douane past dit instrumentarium in het kader van alle aanbestedingen sinds 2021 toe en volgt de procedures van de Aanbestedingswet 2012. Op basis van de Aanbestedingswet 2012 is het niet mogelijk om een (in de Europese Unie gevestigde) leverancier, die wel aan de gestelde eisen en voorwaarden voldoet, uit te sluiten. Indien er sprake is van een gevaar voor de nationale veiligheid, dan kan een gedeelte van de Aanbestedingswet 2012 niet van toepassing zijn en mogen leveranciers rechtstreeks uitgenodigd worden. In het gedane onderzoek van TNO is gekeken naar de vraag welke risico’s er bestaan rond de scan- en detectiesystemen. In het eerste deel van het onderzoek is aangegeven dat de nationale veiligheid op dit moment niet in gevaar komt als de vertrouwelijkheid, integriteit of beschikbaarheid van scan- en detectieprocessen van de Douane worden aangetast. De Douane stelt wel meer gedetailleerde en minder vrijblijvende eisen ten aanzien van de (informatie)beveiliging van de scanapparatuur dan voorheen.
Gelet op eerdere waarschuwingen van inlichtingendiensten en genomen besluiten van andere landen, heeft u in de afgelopen jaren actie ondernomen om over te stappen op alternatieve leveranciers van vergelijkbare scanapparatuur? Zo ja, welke stappen heeft u gezet om dit voor te bereiden? Zo nee, waarom niet?
Aanbestedingen van Douane worden binnen de kaders van nationale aanbestedingswetgeving gegund op basis van een combinatie van prijs en kwaliteit, waarbij expliciet gekeken wordt naar risico’s vanuit het perspectief van nationale veiligheid gebruikmakend van het instrumentarium zoals eerder aangegeven.
Het vraagstuk van economische (on)afhankelijkheid staat kabinetsbreed hoog op de agenda. Om hieraan invulling te geven treed ik met de Minister van Economische Zaken in overleg om mogelijkheden te verkennen de afhankelijkheid van een enkele leverancier verder te verminderen.
Ten tweede treedt de Douane met in achtneming van de kaders van de Aanbestedingswet 2012, nog gerichter in overleg met scanleveranciers om hen te interesseren tot het doen van een deelname aan onze aanbestedingen.
Ten derde wil de Douane hierin optrekken met andere Europese Douane-organisaties, waaronder bijvoorbeeld de Belgische Douane. Dit moet ertoe leiden dat de scanleveranciers een kwalitatief hoger aanbod doen, zodat op kwaliteitsaspecten een groter aanbod (van inschrijvingen) wordt ingediend.
Hoe staat het met het toegezegde aanvullende vervolgonderzoek naar de kwetsbaarheden van specifieke onderdelen van de scan- en detectie infrastructuur in het kader van risico’s voor de nationale veiligheid en de rol die statelijke actoren hierin spelen? Is het onderzoek al afgerond? Zo ja, wat waren de uitkomsten? Zo nee, wanneer kunnen we de uitkomsten van het onderzoek verwachten?
Met mijn brief aan uw Kamer van 23 december 2022 heb ik u de onderzoeksrapporten aangeboden van het onderzoek dat onder regie van TNO is uitgevoerd naar risico’s rond het gebruik van scan- en detectieprocessen bij de Douane vanuit het oogpunt van nationale veiligheid en breder. In het onderzoek staat dat de nationale veiligheid op dit moment niet in gevaar komt als de vertrouwelijkheid, integriteit of beschikbaarheid van scan- en detectieprocessen van de Douane worden aangetast. Het onderzoek concludeert verder dat het van belang is deze conclusie te heroverwegen als de (technische) inrichting van de scanprocessen verandert en op het moment dat scanapparatuur bij de Douane nadrukkelijker wordt ingezet voor controletaken die aan de nationale veiligheid appelleren.
Om het hoofd te kunnen blijven bieden aan de grote opgave op het gebied van ondermijning onder sterk groeiende goederenvolumes, werkt de Douane aan slimme techniek (algoritmiek) om de effectiviteit van de handhaving te vergroten. Daarvoor kan in de toekomst een koppeling nodig zijn tussen scanapparatuur en het netwerk van de Douane. Dit kan alleen als het veilig en verantwoord gebeurt. Voordat dat gebeurt, wordt onderzocht of dit op een veilige manier kan.
Concreet betekent dit dat de Douane dit najaar in kaart brengt hoe de inrichting op dataveiligheid rond scanapparatuur eruit zou moeten zien als er in de toekomst gebruik wordt gemaakt van slimme techniek die connectiviteit vereist. Dit wordt vervolgens zorgvuldig extern, met betrokkenheid van de veiligheidsketen, getoetst aan de conclusies van het eerder uitgevoerde onderzoek van TNO naar de risico’s rond het digitale domein van scan- en detectieapparatuur bij de Douane. Tot die tijd wordt er geen koppeling tot stand gebracht met het Douane netwerk.
Bent u het ermee eens dat, gelet op de evidente veiligheidsrisico’s en bovenstaande rechterlijke uitspraak, de aanwezigheid en het gebruik van Nuctech-scanners door de Nederlandse douane dienen te worden heroverwogen langs de meetlat van de huidige regels, voorwaarden en normen die gelden voor aanbestedingen van het Rijk? Zo ja, hoe beoordeelt u de Nederlandse overheidsaanbestedingen van Nuctech scanners naar de maatstaven van het huidige aanbestedingsinstrumentarium van het rijk en de eisen en voorwaarden die hiervoor gelden ten aanzien van de nationale veiligheid? Zo nee, waarom niet? Indien een heroverweging van het gebruik van Nuctech-scanners zou aangeven dat gebruik hiervan niet tegen te houden is op basis van huidige regelgeving rond aanbestedingen, kunt u dan aangeven welke regel dit is?
Op basis van de Aanbestedingswet 2012 is het niet mogelijk om een (in de Europese Unie gevestigde) leverancier, die wel aan de gestelde eisen en voorwaarden voldoet, uit te sluiten. Indien er sprake is van een gevaar voor de nationale veiligheid, dan kan een gedeelte van de Aanbestedingswet 2012 niet van toepassing zijn en mogen leveranciers rechtstreeks uitgenodigd worden. In het gedane onderzoek van TNO is gekeken naar de vraag welke risico’s er bestaan rond de scan- en detectiesystemen. In het onderzoek is aangegeven dat de nationale veiligheid op dit moment niet in gevaar komt als de vertrouwelijkheid, integriteit of beschikbaarheid van scan- en detectieprocessen van de Douane worden aangetast.
Bij de aanschaf en implementatie van gevoelige apparatuur dient rekening gehouden te worden met zowel eventuele risico’s in relatie tot de leverancier, als met het concrete gebruik van de systemen, bijvoorbeeld waar het gaat om toegang tot systemen door derden. Ter ondersteuning hiervan is eind 2018 instrumentarium ontwikkeld (quick scan nationale veiligheid) dat organisaties bij inkoop en aanbesteding van diensten en producten handvatten biedt bij het maken van een risicoanalyse en het nemen van mitigerende maatregelen. De Douane past dit instrumentarium in het kader van alle aanbestedingen sinds 2021 toe.
Per wanneer wordt de geïntegreerde lijst statelijke dreigingen zoals door de Kamer gevraagd (motie-Brekelmans, Kamerstuk 36 200-V, nr. 26) uitgebracht? Hoe verhoudt het gebruik van apparatuur uit deze landen binnen de vitale infrastructuur zich tot plaatsing van een land op deze lijst?
De Minister van Buitenlandse Zaken heeft in het Commissiedebat China toegezegd om de Kamer voor de begrotingsbehandeling Buitenlandse Zaken een uitwerking van de Motie Brekelmans (Kamerstuk 36 200 V, nr. 26) toe te sturen. Dit gebeurt in samenwerking met de Minister van Justitie en Veiligheid.
Deelt u de mening dat het uit nationaal veiligheidsoogpunt onwenselijk is dat de Nederlandse douane Nuctech-scanners inzet op strategische plekken voor het uitvoeren van haar taken? Zo nee, hoe verhoudt zich dit tot de inzet van het kabinet om risicovolle strategische afhankelijkheden binnen de vitale infrastructuur te verminderen als onderdeel van de bredere Kabinetsaanpak Strategische Afhankelijkheden? Zo ja, bent u bereid om een overgangsperiode in te stellen waarin Nuctech-scanners worden uitgefaseerd en worden vervangen door veiligere alternatieven? Zo nee, waarom niet?
Met uw Kamer zie ik de risico’s en dreigingen die uit kunnen gaan van landen met een offensief cyberprogramma en onderschrijf ik het belang om scanprocessen veilig in te richten. Tevens is het gebruik van kwalitatief goede scanapparatuur door de Douane van essentieel belang voor de aanpak van ondermijnende criminaliteit. Vanwege deze redenen zijn de eerdere onderzoeken gedaan. Het vraagstuk van economische (on)afhankelijkheid staat kabinetsbreed hoog op de agenda. Om hieraan invulling te geven treed ik met de Minister van Economische Zaken in overleg om mogelijkheden te verkennen de afhankelijkheid van een enkele leverancier verder te verminderen.
Ten tweede treedt de Douane met in achtneming van de kaders van de Aanbestedingswet 2012, nog gerichter in overleg met scanleveranciers om hen te interesseren tot het doen van een deelname aan onze aanbestedingen.
Ten derde wil de Douane hierin optrekken met andere Europese Douane-organisaties, waaronder bijvoorbeeld de Belgische Douane. Dit moet ertoe leiden dat de scanleveranciers een kwalitatief hoger aanbod doen, zodat op kwaliteitsaspecten een groter aanbod (van inschrijvingen) wordt ingediend.
Op basis van de Aanbestedingswet 2012 is het niet mogelijk om een (in de Europese Unie gevestigde) leverancier, die wel aan de gestelde eisen en voorwaarden voldoet, uit te sluiten. Indien er sprake is van een gevaar voor de nationale veiligheid, dan kan een gedeelte van de Aanbestedingswet 2012 niet van toepassing zijn en mogen leveranciers rechtstreeks uitgenodigd worden. In het gedane onderzoek van TNO is gekeken naar de vraag welke risico’s er bestaan rond de scan- en detectiesystemen. In het onderzoek is aangegeven dat de nationale veiligheid op dit moment niet in gevaar komt als de vertrouwelijkheid, integriteit of beschikbaarheid van scan- en detectieprocessen van de Douane worden aangetast.
Mogelijke spionage via Chinese röntgencamera’s voor de douane |
|
Attje Kuiken (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het bericht «België verbiedt aankoop van Chinese röntgencamera’s voor de douane, Nederland (nog) niet»1 en herinnert u zich de antwoorden op de eerdere vragen over dit onderwerp van het lid Kuiken (PvdA)?2
Ja.
Bent u bekend met het arrest van 31 mei jongstleden, waarin de Belgische Raad van State bepaalde dat de Belgische overheid het Chinese bedrijf Nuctech mag uitsluiten van deelname aan een aanbestedingsprocedure voor de levering van scanners, omdat die een «veiligheidsrisico» zouden vormen? Heeft u enige reden om te denken dat deze uitspraak ook van toepassing zou kunnen zijn in Nederland om dit bedrijf uit te sluiten van een aanbestedingsprocedure?
Ik ben bekend met het arrest van de Belgische Raad van State en met het besluit van de Belgische autoriteiten. België heeft besloten om bij de aanschaf van nieuwe scanners twee leveranciers uit te nodigen, waartegen een leverancier in beroep is gegaan. De rechterlijke uitspraak stelt dat België dit heeft mogen doen, waarbij meegewogen is dat de scanners niet meer in een stand alone situatie zullen worden gebruikt maar zullen worden opgenomen in een meer omvattend netwerk. De aanschaf van nieuwe scanners ziet op de toekomst en tot die tijd blijft België de huidige scanners gebruiken.
De relevantie van deze uitspraak voor de Nederlandse Douane ziet op twee elementen, namelijk het proces rondom de aanschaf van scanners en de (technische) inrichting van de scanprocessen.
Op basis van de Aanbestedingswet 2012 is het niet mogelijk om een (in de Europese Unie gevestigde) leverancier, die wel aan de gestelde eisen en voorwaarden voldoet, uit te sluiten. Indien er sprake is van een gevaar voor de nationale veiligheid, dan kan een gedeelte van de Aanbestedingswet 2012 niet van toepassing zijn en mogen leveranciers rechtstreeks uitgenodigd worden. In het gedane onderzoek van TNO is gekeken naar de vraag welke risico’s er bestaan rond scan- en detectiesystemen. In het eerste deel van het onderzoek is aangegeven is dat de nationale veiligheid op dit moment niet in gevaar komt als de vertrouwelijkheid, integriteit of beschikbaarheid van scan- en detectieprocessen van de Douane worden aangetast.
Bij de aanschaf en implementatie van gevoelige apparatuur dient rekening gehouden te worden met zowel eventuele risico’s in relatie tot de leverancier, als met het concrete gebruik van de systemen, bijvoorbeeld waar het gaat om toegang tot systemen door derden. Ter ondersteuning hiervan is eind 2018 instrumentarium ontwikkeld (quick scan nationale veiligheid) dat organisaties bij inkoop en aanbesteding van diensten en producten handvatten biedt bij het maken van een risicoanalyse en het nemen van mitigerende maatregelen. De Douane past dit instrumentarium in het kader van alle aanbestedingen sinds 2021 toe. Bij de aanbesteding van scanapparatuur wordt, naar aanleiding van het gedane (vertrouwelijke) onderzoek naar de informatiebeveiliging, door de Douane meer gedetailleerde en minder vrijblijvende eisen geformuleerd ten aanzien van de (informatie)beveiliging van de scanapparatuur dan voorheen.
Om scanleveranciers te interesseren tot het doen van een deelname aan onze aanbestedingen wil de Douane samen met andere Europese Douane-organisaties optrekken, waaronder bijvoorbeeld de Belgische Douane.
Vindt u het van belang om in dit soort kwesties gelijk op te trekken met Europese partners? Zo ja, hoe rijmt u dan het gevoerde beleid met de uitspraak van de Raad van State in België?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de leveranciersrelatie tussen Nederland en Nuctech te heroverwegen, mede in het licht van de waarschuwing in het Jaarverslag 2022 van de AIVD omtrent de belangen van China bij economische spionageactiviteiten en de oproep van de VS en Canada om in dit verband geen Nuctech apparatuur te gebruiken? Zo nee, waarom niet?
Allereerst verwijs ik naar het antwoord op de 2 en 3. Met uw Kamer zie ik de risico’s en dreigingen die uit kunnen gaan van landen met een offensief cyberprogramma en onderschrijf ik het belang om scanprocessen veilig in te richten. Tevens is het gebruik van kwalitatief goede scanapparatuur door de Douane van essentieel belang voor de aanpak van ondermijnende criminaliteit. Vanwege deze redenen zijn de eerdere onderzoeken gedaan. Het vraagstuk van economische (on)afhankelijkheid staat kabinetsbreed hoog op de agenda. Om hieraan invulling te geven treed ik met de Minister van Economische Zaken in overleg om mogelijkheden te verkennen de afhankelijkheid van een enkele leverancier verder te verminderen.
Ten tweede treedt de Douane met in achtneming van de kaders van de Aanbestedingswet 2012, nog gerichter in overleg met scanleveranciers om hen te interesseren tot het doen van een deelname aan onze aanbestedingen.
Ten derde wil de Douane hierin optrekken met andere Europese Douane-organisaties, waaronder bijvoorbeeld de Belgische Douane. Dit moet ertoe leiden dat de scanleveranciers een kwalitatief hoger aanbod doen, zodat op kwaliteitsaspecten een groter aanbod (van inschrijvingen) wordt ingediend.
In hoeverre speelt de veiligheidscomponent een rol bij een aanbestedingsprocedure voor apparatuur die mogelijke andere gevoelige gegevens kan registreren? Bent u van mening dat dit voldoende gebeurt?
Nationale veiligheidsoverwegingen worden meegewogen bij de inkoop en aanbesteding van producten en diensten. Bij de aanschaf en implementatie van apparatuur wordt rekening gehouden met zowel eventuele risico’s in relatie tot de leverancier, als met het concrete gebruik van de systemen, bijvoorbeeld waar het gaat om toegang tot systemen door derden.
Een belangrijk middel ter ondersteuning hiervan is het in 2018 ontwikkelde instrumentarium om nationale veiligheidsrisico’s bij inkoopopdrachten en aanbestedingen te identificeren en mitigeren. Dit instrumentarium biedt organisaties onder andere handvatten om per casus een risicoanalyse te maken en mitigerende maatregelen te bepalen. De Douane past dit instrumentarium sinds 2021 toe in het kader van alle aanbestedingen.
Daarnaast besteedt de Douane structureel aandacht, onafhankelijk van welke leverancier apparatuur levert, aan de bescherming en beveiliging van gegevens.
Deelt u de mening dat het beleid rondom strategisch kwetsbare processen/infrastructuur meer ad hoc lijkt te gebeuren in plaats van dat dit getoetst wordt op basis van een duidelijk strategisch autonomiekader? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel die mening niet. De bescherming van de vitale infrastructuur is al langere tijd onderdeel van het kabinetsbeleid. Het dreigingslandschap verandert als gevolg van actuele ontwikkelingen en wordt veelzijdiger. In de Kamerbrief over de Aanpak vitaal heeft het kabinet u geschetst op welke manier er structureel wordt gewerkt aan een aanpak ter bescherming van de vitale infrastructuur.3 Onder andere door versterking van de wet- en regelgeving en het actualiseren en toekomstbestendiger maken van, het huidige beleidsinstrumentarium. Veilig inkopen van producten en aandacht voor risicovolle strategische afhankelijkheden, sector-overstijgende risico’s en cascade-effecten is hier nadrukkelijk onderdeel van. Daarnaast vormt het verminderen van risicovolle strategische afhankelijkheden binnen de vitale infrastructuur ook onderdeel van de Kabinetsaanpak Strategische Afhankelijkheden4. Het bredere nationale beleid ten aanzien van economische veiligheid is uiteengezet in de Kamerbrief Aanpak Statelijke Dreigingen5.
Daarnaast werkt het kabinet actief mee aan Europese trajecten over het vormgeven van Europese open strategische autonomie en economische veiligheid. Dit eerste begrip voorziet in een EU die niet met economische middelen onder druk kan worden gezet (zie kamerbrief van 8 november 2022), het tweede aspect wordt uitgewerkt in de recent uitgekomen EU mededeling over Economische Veiligheid. Deze mededeling wordt nog nader geapprecieerd in het kader van het reguliere BNC traject.
Aanvullend hierop werkt het kabinet tevens aan het ontwikkelen van beveiligingseisen ten aanzien van haar leveranciers. Hiertoe wordt een regeling opgezet voor aanbestedingen van de rijksoverheid en de Nationale Politie die de nationale veiligheid raken: de ABRO (Algemene beveiligingseisen rijksoverheid Opdrachten). Voor een toelichting over de opzet van de ABRO verwijs ik naar een eerdere brief aan uw Kamer.6
Deelname aan het arbeidsproces wordt in sommige gevallen moeilijk gemaakt voor gepensioneerden c.q. AOW-gerechtigden. |
|
Liane den Haan (Fractie Den Haan) |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Bent u het eens dat werk moet lonen en dat dit principe ook zou moeten gelden voor de doelgroep gepensioneerden c.q. AOW-gerechtigden die aan het arbeidsproces willen blijven deelnemen?
Het kabinet vindt dat werken moet lonen, zo ook voor AOW-gerechtigden. Het faciliteren van het werken na de AOW-leeftijd is belangrijk omdat op deze manier langer gebruik kan worden gemaakt van de ervaring en kennis van de generaties die nu aan het werk zijn. Ook kan het helpen bij het tegengaan van de krapte op de arbeidsmarkt. Daarnaast kan het voor werknemers belangrijk zijn na de AOW-leeftijd door te werken, bijvoorbeeld omdat werken voldoening kan geven of vanwege de extra inkomsten.
Met de invoering van de Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd (2016) zijn stappen gezet het werken na de AOW-gerechtigde leeftijd te faciliteren. Hierdoor is het aantrekkelijker geworden voor werkgevers om werknemers die de AOW-leeftijd hebben bereikt in dienst te nemen of te houden. Zo hoeft de werkgever bij ziekte een kortere periode loon door te betalen (vanaf 1 juli 2023 is dat 6 weken) en is de werkgever bij ontslag geen transitievergoeding verschuldigd. Bovendien hoeft de werkgever onder meer geen WW- en AOW-premie meer te betalen.
Om werkgevers en werknemers bekend te maken met de mogelijkheden die er zijn om na de AOW-leeftijd (door) te werken, wordt uiterlijk na de zomer gestart met voorlichting, onder meer over de mogelijkheden (die de wet biedt) om dit te kunnen doen.1 Ook zullen AOW’ers worden geïnformeerd over het werken na het pensioen. Hierbij gaat het met name om praktische informatie, bijvoorbeeld dat inkomen naast een AOW-uitkering geen gevolgen heeft voor de hoogte van de AOW-uitkering. Daarnaast zullen werkgevers en werknemers worden opgeroepen om het gesprek met elkaar aan te gaan over de mogelijkheden om door te werken na de AOW-leeftijd.
Klopt het dat het voor bepaalde deelgroepen binnen de groep van gepensioneerde werknemers nauwelijks lonend is om te werken door afbouw van toeslagen?
Als het toetsingsinkomen van zowel gepensioneerden als niet-gepensioneerden boven het drempelinkomen van toeslagen komt, dan bouwen deze toeslagen geleidelijk af. Werken is voor veel gepensioneerden aan de andere kant relatief juist meer lonend door het lagere tarief in de eerste schijf van box 1 van de inkomstenbelasting (omdat gepensioneerden geen AOW-premie betalen) en doordat gepensioneerden ook recht hebben op arbeidskorting. Ik heb op dit moment geen signalen dat het voor gepensioneerde werknemers nauwelijks loont om te werken.
Bent u bereid om uw voornemen tot het nemen van gerichte maatregelen rond regelgeving die onbedoeld op elkaar inwerkt (specifiek ten behoeve van mensen rond het sociaal minimum)1 ook tot de doelgroep gepensioneerden die aan het arbeidsproces wensen deel te nemen uit te breiden?
Bij de beantwoording ga ik ervan uit dat wordt gedoeld op alleenverdieners met een WW- of WIA-uitkering die door een samenloop van regelgeving een lagere uitkering krijgen dan een vergelijkbare bijstandsuitkering. Het kabinet is op dit moment samen met gemeenten en uitvoeringsorganisaties op zoek naar een structurele oplossing voor deze problematiek.3 Deze situatie komt overigens niet voor bij gepensioneerden omdat deze groep de AOW als basisinkomen heeft (met bij onvolledige opbouw van de AOW mogelijk aanvulling via de aanvullende inkomensvoorziening ouderen (aio).
Acht u het in het kader van het stimuleren van de arbeidsparticipatie van gepensioneerden verstandig dat er bij een keten van tijdelijke of uitzendcontracten in de nieuwe wetgeving rond de hervorming van de arbeidsmarkt sprake zal zijn van een onderbrekingstermijn (wachttijd) van vijf jaar?2
Ja. Uit onderzoek blijkt dat de arbeidsparticipatie van AOW-gerechtigden afneemt met de leeftijd. Dat is een natuurlijk gegeven en de invoering van een administratieve vervaltermijn van vijf jaar staat daar los van. Rond de leeftijd van 66 jaar is de arbeidsparticipatie het hoogst, circa 19%, en daalt jaarlijks en is bij de leeftijd 70 jaar, circa 12%5.
Echter, om werknemers die de AOW-leeftijd bereiken te stimuleren tot arbeidsparticipatie zijn ze uitgezonderd van de hoofdregel van de ketenbepaling. Voor hen geldt een periode van 4 jaar en maximaal 6 contracten alvorens een werkgever een vast contract moet bieden. Dit betekent dat de administratieve vervaltermijn van 5 jaar voor hen daarna pas geldt.
Verder betekent de administratieve vervaltermijn niet dat een werkgever afscheid moet nemen van zijn werknemer. De arbeidsrelatie kan worden voortgezet middels een vast contract. Onderzoek laat zien dat dit momenteel ook gebeurt. AOW-gerechtigden hebben vaker een vast contract als aandeel van reguliere contracten als ze ouder zijn 70 jaar dan als ze net de AOW-leeftijd gepasseerd zijn6. De werknemers krijgen een vast contract, omdat de ketenbepaling ten volle is benut. Ook hierom verwacht ik niet dat het invoeren van een administratieve vervaltermijn negatief zal uitpakken op de arbeidsparticipatie.
Bent u bereid om in navolging van voorgenomen uitzonderingsmaatregelen voor scholieren en studenten te onderzoeken wat er kan worden gedaan om een zekere mate van «permanente tijdelijkheid» mogelijk te maken voor gepensioneerden in het arbeidsproces, bijvoorbeeld door voor hen een uitzondering te maken op de voorgenomen verplichte onderbrekingstermijn van vijf jaar na opeenvolgende contracten bij dezelfde werkgever?
Nee, ik verwijs hiervoor naar de beantwoording van vraag 4. Ik zie geen noodzaak om extra onderzoek uit te voeren naast het reeds verrichte onderzoek «evaluatie Wet werken na de AOW» door SEO7. Bij de uitwerking van de regelgeving rond flexibele arbeid worden ook meerdere toetsen gedaan waarbij breed gekeken wordt naar de gevolgen bij wijziging van de regelgeving. Zoals ik in het debat van 1 juni jl. heb aangegeven zal ik daarbij naar de mogelijke gevolgen van deze regelgeving voor AOW’ers kijken en dit mee te nemen in het wetgevingstraject.8