Het bericht “Ook vrijgevestigde Zorgaanbieders aan WNT gehouden” |
|
Arno Rutte (VVD), Anoushka Schut-Welkzijn (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Ook vrijgevestigde Zorgaanbieders aan WNT gehouden»?1
Ja.
Kunnen solistische zorgverleners onder de Wet Normering Topinkomens (WNT) vallen? Deelt u de mening dat de WNT niet van toepassing is op vrije beroepsbeoefenaren?
Is het CIBG (een uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van VWS; de letters CIBG stonden oorspronkelijk voor Centraal Informatiepunt Beroepen Gezondheidszorg, maar die betekenis is niet meer ladingdekkend) opgedragen een toelating tot de Wet Toelating Zorginstellingen (WTZi) als criterium te gebruiken, om te bepalen wie van de vrije beroepsbeoefenaren onder de WNT valt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom hebben ze het dan gedaan?
Deelt u de mening dat de WTZi ooit is bedoeld om te bepalen welke instelling wel of niet zorg mocht verlenen en dat het gebruik van deze toelating om te bepalen welke vrije beroepsbeoefenaar onder de WNT valt, buiten de reikwijdte van de WTZi valt? Zo nee, wat is uw reactie op het commentaar van de advocaten in het SKIPR artikel? Zo ja, wilt u met het CIBG in gesprek gaan over het ten onrechte gebruiken van de WTZi als selectiecriterium?
Wat zijn de consequenties voor de zorgaanbieders die niet op het verzoek van het CIBG zijn ingegaan om de online-vragen te beantwoorden?
Ik heb het CIBG gevraagd de uitvraag van 11 november stop te zetten en dit jaar geen vervolg te geven aan de verzamelde informatie.
Wat zijn de gevolgen voor de 1.250 zorgaanbieders die naar aanleiding van het invullen van de vragenlijst onder de WNT blijken te vallen?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Baan via gemeente of UWV? Vergeet het maar!’ |
|
Bas van 't Wout (VVD), Anoushka Schut-Welkzijn (VVD), Chantal Nijkerken-de Haan (VVD) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Baan via gemeente of UWV? Vergeet het maar!»?1
Ja. De rapportage van de Inspectie SZW2 waar het artikel in Trouw op gebaseerd is en die ook andere bevindingen bevat dan in het artikel beschreven, hebben wij op 26 oktober met een beleidsreactie aan uw Kamer gezonden3. In onze beleidsreactie zijn wij ingegaan op de bevindingen van de Inspectie en de maatregelen die wij treffen. In deze antwoorden wordt daarom regelmatig verwezen naar de Kamerbrief.
Bent u bekend met het rapport «Creatief uit de bijstand: voorbeelden uit de praktijk»?2
Ja.
Wat vindt u van de opmerking dat gemeenten en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) elkaar soms zien als concurrenten, terwijl het UWV service zou moeten verlenen aan gemeenten? Waar ligt dit aan? Kunt u uitleggen wat u doet om dit tegen te gaan?
UWV en gemeenten zorgen voor uitkeringen en re-integratie van hun werkzoekenden en werken samen bij de registratie van vacatures en werkzoekenden en bij de werkgeversdienstverlening. Er is dus sprake van samenwerking en niet van serviceverlening van de ene partij aan de andere. Waar in arbeidsmarktregio’s sprake is van afzonderlijke taakstellingen tussen partijen voor het bemiddelen van de eigen werkzoekenden, kunnen uitvoerders elkaar soms als concurrenten zien bij het plaatsen van hun werkzoekenden bij werkgevers. Waar goed wordt samengewerkt en gezamenlijke doelstellingen worden afgesproken tussen gemeenten onderling en tussen gemeenten en UWV is concurrentie niet aan de orde.
Zoals aangegeven in de Kabinetsreactie SUWI van 16 december 20155 en in de Kamerbrief van 26 oktober jl. hebben de omvangrijke bezuinigingen op UWV van het kabinet Rutte I gevolgen gehad voor de samenwerking tussen UWV en gemeenten in de arbeidsmarktregio’s. UWV trok zich terug van 98 naar 30 werkpleinen en er vond een omslag plaats van integrale naar complementaire dienstverlening, UWV schakelde over naar elektronische dienstverlening en het re-integratiebudget voor WW-ers werd afgeschaft. De Inspectie schrijft in haar rapportage dat de invoering van de Participatiewet een positieve invloed heeft gehad op de samenwerking op bestuurlijk niveau, maar dat deze nog onvoldoende doorwerkt naar de uitvoering.
In de Kamerbrief van 26 oktober is beschreven hoe wij de laatste jaren samen met UWV, gemeenten, onderwijs, SW-bedrijven en sociale partners via verschillende maatregelen geïnvesteerd hebben in de samenwerking binnen de arbeidsmarktregio’s om vraag en aanbod van werkzoekenden met afstand tot de arbeidsmarkt beter bij elkaar te brengen. Denk aan de Participatiewet en de banenafspraak met ondersteuning van gemeenten en UWV door de Programmaraad, denk aan de aanpak Jeugdwerkloosheid, aan de regionale sectorplannen, aan het actieplan «Perspectief voor vijftigplussers»6. Bij al deze maatregelen is samenwerking voorwaarde voor succes. De hieruit voortgekomen effectieve aanpakken bestendigen, het faciliteren dat regio’s van elkaar kunnen leren, het in hun kracht zetten van partijen in de regio’s bij het verbeteren van het matchen op werk, het voorkomen van versnippering tussen doelgroepen bij werkgeversdienstverlening en het verder vereenvoudigen van instrumenten voor werkgevers, zijn belangrijke elementen van de vervolgaanpak, zoals in de brief beschreven. Zoals toegezegd tijdens het AO Participatiewet van 27 oktober jl., zal uw Kamer voor 15 maart per brief geïnformeerd worden over de voortgang.
Zoals beschreven in het bericht zet de Inspectie SZW ook vraagtekens bij de kennis en kunde van de managers bij gemeenten en UWV; deelt u deze opvatting? Kunt u toelichten hoe deze kennis en kunde wordt geoptimaliseerd en gedeeld? Hoe ziet u erop toe dat dit ook daadwerkelijk gebeurt?
De Inspectie SZW adviseert in de onderzoeksrapportage «Werk aan de …uitvoering» om in te zetten op een versterking van de kennis- en informatiefunctie. Kennisontwikkeling voor (en binnen) de uitvoeringspraktijk is een belangrijk aandachtspunt.
De kennisontwikkeling bij gemeenten is nog versnipperd, de ontwikkelde kennis is niet altijd makkelijk toegankelijk en wordt bovendien nog onvoldoende toegepast.
Dat is een van de redenen geweest van het starten van het kennisprogramma Vakkundig aan het werk. Dat programma is bedoeld om systematisch en programmatisch kennis te ontwikkelen over de effectiviteit van interventies in het gemeentelijk domein van werk en inkomen. Over de opzet van dit programma bent u geïnformeerd bij brief van 9 november 20157, waarin ook is ingegaan op de motie van het lid Mulder (VVD) over de effectiviteit van het re-integratiebeleid.
Gebleken is ook dat de al ontwikkelde kennis niet altijd makkelijk toegankelijk is, en dat deze bovendien nog onvoldoende wordt toegepast. Het is de primaire verantwoordelijkheid van de gemeenten zelf om ervoor te zorgen dat de ontwikkelde kennis ook daadwerkelijk gebruikt en toegepast wordt. De gemeenteraden houden hier toezicht op.
Om het gebruik van deze kennis, en breder de professionaliteit van de uitvoering te bevorderen, wordt door Divosa sinds 2011 het programma Vakmanschap uitgevoerd. Het programma is er op gericht het leervermogen en professionalisering bij gemeenten te versterken en richt zich zowel op de klantmanagers als op de organisatorische context waarin zij werken. Het programma stimuleert methodisch werken en vooral het belang van de sturing daarop door het management.
Uit eerder onderzoek onder gemeenten is gebleken dat bij het toepassen van de kennis een belangrijke rol is weggelegd voor het (midden)management. Daarom is het management ook als belangrijke doelgroep opgenomen in het programma Vakmanschap dat sinds 2011 door Divosa wordt uitgevoerd. In de brief van 24 juni 20168 heeft de Staatssecretaris geschetst wat zij verder voornemens is op dit terrein.
Op dit moment laat Divosa onderzoek uitvoeren om inzicht te krijgen in hoe kennisproducten het beste kunnen aansluiten bij de behoeften van klantmanagers, zodat het aanbod daarop aangepast kan worden. Ook wordt door middel van een publiciteitscampagne ingezet op bewustwording bij gemeenten op dit thema. Op basis hiervan is meer gerichte verspreiding mogelijk. Dit is ook van belang voor het vervolg van het programma Vakmanschap.
Waar het gaat om de kennisontwikkeling bij management en medewerkers van UWV heeft UWV in haar reactie op het rapport aangegeven dat zij achter het voornemen van de Inspectie staat om de opgedane kennis uit de Inspectieonderzoeken meer bekendheid te geven en om actieve toepassingen van aanbevelingen te bevorderen. UWV heeft deze beweging binnen de eigen organisatie al ingezet. Zowel als het gaat om het intern delen van onderzoeksresultaten als het extern delen door middel van deelname aan het Kennisplatform Werk en Inkomen (KWI) waar UWV, SVB, het Ministerie van SZW en de Inspectie SZW aan deelnemen. Daarnaast nemen de gemeenten Amsterdam en Amersfoort en Divosa deel aan het KWI om de aansluiting tussen onderzoek en het gemeentelijk perspectief te realiseren.
Op de kennisagenda 2016–2017, waarin UWV op de onderzoeksinzet voor 2016 en 2017 focust, is het thema «samenwerking in de regio» opgenomen (UWV is inmiddels weer vertegenwoordigd in 35 regio’s). UWV brengt de kennis met betrekking tot dit en andere thema’s onder regie van het Kenniscentrum naar de uitvoering (management en medewerkers). Zowel middels nieuwsbrieven en verslagen als informatieve bijeenkomsten, waaronder kennismarkten.
Onderzoeksvoorstellen worden binnen het WERKbedrijf regelmatig besproken in bijeenkomsten met districtsmanagers en in portefeuillehoudersoverleggen. In deze portefeuillehoudersoverleggen zijn ook regionaal managers en operationeel managers aanwezig. Er is ook een portefeuilleoverleg Werkgeversdienstverlening. Gezamenlijk wordt hierin bepaald op welke uitvoeringsvraagstukken kennis nodig is. Ook worden uitkomsten van onderzoek gedeeld. Het is aan de deelnemers van de portefeuillehoudersoverleggen informatie te delen in regionale en landelijke managers overleggen.
Daarnaast worden reguliere managementdagen benut om niet alleen een toelichting te geven op uitkomsten van onderzoek, maar ook te bespreken wat toepasbaar is op de uitvoering.
Kunt u toelichten hoe groot het bereik is van het programma «Vakkundig aan het Werk»? Hoe veel mensen doen hier aan mee en wie zijn dat? Wat zijn concrete resultaten van dit programma?
Het kennisprogramma Vakkundig aan het werk is gericht op onderzoeken waarin samengewerkt wordt tussen gemeenten en kennisinstellingen.
In de eerste ronde van het kennisprogramma zijn 12 projecten gestart. De eerste resultaten van deze ronde worden begin 2017 verwacht in de vorm van afgeronde onderzoeken en bijeenkomsten voor gemeenten. In december 2016 starten 3 onderzoeken die zich richten op het aan het werk helpen van vergunninghouders. In totaal zijn op dit moment 29 verschillende gemeenten rechtstreeks en daarnaast 14 gemeenten via hun uitvoerende organisatie (bijvoorbeeld regionale uitvoerende diensten) betrokken binnen de gehonoreerde projecten van Vakkundig aan het werk.
De stand van zaken van de tweede ronde van het programma is dat er 47 projectideeën zijn ingediend die momenteel in de beoordelingsfase zijn. In totaal 104 gemeenten zijn bij deze projectideeën betrokken. In het voorjaar van 2017 wordt duidelijk hoeveel projecten er gehonoreerd worden en daarmee hoeveel gemeenten er betrokken zijn. Het uiteindelijk aantal gemeenten dat betrokken zal zijn bij de goedgekeurde projectvoorstellen in deze tweede ronde, zal dan ook lager liggen dan de 104 gemeenten die bij de projectideeën betrokken zijn, omdat vanwege de eisen aan relevantie en kwaliteit en de omvang van het budget niet alle aanvragen gehonoreerd kunnen worden.
Het is niet bekend hoeveel mensen er in de diverse onderzoeksprojecten participeren.
Hoe zorgt u ervoor dat de praktijkervaringen met re-integratie uit de bijstand, zowel de goede als de mindere, zoals beschreven in bijvoorbeeld het rapport «Creatief uit de bijstand: voorbeelden uit de praktijk» worden gedeeld tussen verantwoordelijke klantmanagers?
Verspreiding van kennis gebeurt door onder andere Divosa. Bijvoorbeeld via werkwijzers, nieuwsberichten of via Sprank. Ook de Programmaraad verspreidt goede voorbeelden via de site samenvoordeklant.nl en via Praktijkdagen. Daarbij moet opgemerkt worden dat onbekend is of de voorbeelden in de publicatie «Creatief uit de bijstand: voorbeelden uit de praktijk» daadwerkelijk tot duurzame effecten leiden. Daarvoor is monitoring en evaluatie nodig, zoals in de publicatie (blz. 5) ook wordt opgemerkt.
Er worden al vanaf de jaren »90 inspanningen verricht door verschillende (overheids)partijen om de regionale samenwerking en de samenwerking met werkgevers te versterken; hoe verklaart u dat nog geen 20% van de werkgevers contact heeft met gemeenten en UWV voor invulling van vacatures? Hoe zorgt u ervoor dat dit percentage drastisch wordt verhoogd?
Allereerst geeft de Inspectie als verklaring aan dat de vele stelselwijzigingen en bezuinigingen die verschillende kabinetten sinds de jaren «90 hebben doorgevoerd van invloed zijn geweest op de inrichting van de uitvoering en met grote regelmaat geleid hebben tot herinrichting van organisaties en werkprocessen. Dit heeft ook gevolgen gehad voor de continuïteit van de samenwerking tussen UWV en gemeenten en de toegankelijkheid en kwaliteit van de dienstverlening aan werkgevers, zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 3.
Ook moet worden opgemerkt dat de match tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt, terecht, meestal tot stand komt zonder tussenkomst van publieke dienstverlening door UWV en gemeenten aan werkzoekenden en werkgevers. Gemeenten en UWV bieden ondersteuning aan die werkzoekenden die ondersteuning nodig hebben bij het vinden van een baan, en aan die werkgevers die voor hen passende reguliere vacatures hebben en vaak zelfs bereid zijn om hun vacatures passend te maken.
Uit het deelonderzoek «Werkgeversperspectief»9 van de Inspectie SZW naar het perspectief van werkgevers (891 van 3000 hebben de vragenlijst ingevuld) blijkt dat grote bedrijven vaker gebruik maken van de publieke werkgeversdienstverlening dan kleine bedrijven. Bij werkgevers met minder dan 25 werknemers is het gebruik 15%, bij werkgevers met 25 tot 250 werknemers is het gebruik 23% en van de grote werkgevers (meer dan 250 werknemers) maakt 39% gebruik van werkgeversdienstverlening van UWV en gemeenten. Genoemde oorzaken voor niet-gebruik zijn dat werkgevers de dienstverlening niet kennen of denken dat deze voor hen niet bruikbaar is.
Het is op de eerste plaats aan gemeenten en UWV in de arbeidsmarktregio om met elkaar afspraken te maken over het omhoog brengen van het bereik onder werkgevers. Betere bekendheid van hun werkgeversdienstverlening en actieve betrokkenheid van werkgevers in de regio die aangeven waar zij behoefte aan hebben zal daar zeker bij helpen, daarom zijn werkgevers vertegenwoordigd in de regionale werkbedrijven. In de brief van 26 oktober10 hebben wij aangegeven wat voor goede werkgeversdienstverlening nodig is en hoe de partijen in de regio’s daarbij ondersteund worden, in het recente verleden en in de toekomst, zowel op de korte als op de langere termijn, zie ook het antwoord op vraag 3.
Verder lopen er – zoals aangegeven in paragraaf 4 in de Kamerbrief van 26 oktober – verschillende activiteiten vanuit de Programmaraad en de aanpak Jeugdwerkeloosheid om het matchen op werk en de dienstverlening aan werkgevers in de regio op de korte termijn te verbeteren. Zie de antwoorden 4, 5, 8, 9, 10 en 11. Tevens is inmiddels een traject gestart om samen met landelijke partijen en samen met de arbeidsmarktregio’s matchen op werk duurzaam te versterken, aansluitend op wat al gebeurt op lokaal en regionaal niveau.
Het artikel maakt ook melding van het feit dat ambtenaren nauwelijks weten wie hun werkzoekenden noch wat de wensen van de werkgevers zijn; dit kan deels worden opgelost door één bestand te maken van werkzoekenden waar bedrijven, met de nodige waarborgen, zelf op zoek kunnen gaan naar hun ideale werknemer; hoe sluiten regionale initiatieven vanuit de arbeidsmarktregio’s momenteel op elkaar en op andere initiatieven zoals de Kandidatenverkenner van het UWV aan?
Op de korte termijn vormt de beschikbaarheid en vindbaarheid van kandidaten nog geen risico voor de realisatie van de Banenafspraak. Er staan inmiddels bijna 60.000 mensen uit het doelgroepregister Banenafspraak met hun profiel in de Kandidatenverkenner. De kandidatenverkenner banenafspraak van UWV is specifiek ontwikkeld als extra service voor werkgevers om in geanonimiseerde klantprofielen naar geschikte kandidaten te zoeken. In de kandidatenverkenner zijn kandidaten in de regio’s en over de gemeente- en regiogrenzen heen direct vindbaar voor publieke en private intermediairs en werkgevers. Daarnaast verkennen wij met UWV – vanuit de inzet gericht op vereenvoudiging – of het mogelijk is gegevens die essentieel zijn voor goede matching makkelijker digitaal uit te wisselen zijn tussen gemeenten en UWV. Wij verwijzen hierbij naar de Kamerbrief van 26 oktober.
Op de middellange termijn vormt de beschikbaarheid en vindbaarheid van gemeentelijke kandidaten wel een belangrijke voorwaarde voor het succes van de banenafspraak. Het registreren van klantprofielen in het Sonar systeem van UWV kan aanzienlijk helpen bij de vindbaarheid van kandidaten in de Kandidatenverkenner en hier moeten gemeenten nog een grote inhaalslag maken. Gemeenten in arbeidsmarktregio’s worden hierbij ondersteund door de Programmaraad, onder andere met de inzet van de «vliegende brigade».
Overzichten van de voortgang per arbeidsmarktregio komen beschikbaar op de website van de Programmaraad: www.samenvoordeklant.nl. De Programmaraad is bereid «achterblijvende» gemeenten en arbeidsmarktregio’s extra ondersteuning bieden.
Opgemerkt zij, dat om klantprofielen te registreren, gemeenten hun kandidaten eerst moeten kennen en dat gemeenten hun kandidaten ook direct bemiddelen naar de vacatures van de Banenafspraak, zonder eerst klantprofielen te registeren in het systeem van UWV. Het registreren van klantprofielen in het Sonar systeem van UWV is een middel, geen doel.
Er is geen fysieke grens voor werkzoekenden en werkgevers tussen arbeidsmarktregio’s, gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor de invulling van de bestanden; maar hoe worden de interoperabiliteit en kwaliteit van al deze bestanden geborgd?
Zie antwoord vraag 8.
Welke consequenties verbindt u aan de risico’s die de Inspectie SZW schetst met betrekking op de realisatie van de Banenafspraak?
Zie antwoord vraag 8.
In het artikel staat dat er voor de zomer van 2017 wederom een plan moet liggen hoe er een betere aansluiting kan komen tussen werkzoekenden en ondernemers die mensen zoeken; wat gaat u in de tussengelegen tijd concreet doen om de samenwerking tussen alle betrokken (overheids)partijen in de uitvoeringspraktijk op orde te brengen zodat mensen en vacatures daadwerkelijk aan elkaar gekoppeld kunnen worden?
Zoals beschreven in de brief aan uw Kamer van 26 oktober, lopen er verschillende acties die gericht zijn op het versterken van de dienstverlening aan werkgevers en het versterken van matchen op werk in de arbeidsmarktregio’s op de korte termijn. In de tussengelegen tijd zijn verschillende maatregelen genomen en worden nieuwe activiteiten ontplooid.
Voor de doelgroep banenafspraak is er een premiekorting van maximaal € 2.000 per jaar alsmede het Lage-inkomensvoordeel (LIV) en de uniforme no-riskpolis via UWV voor alle werknemers die onder de banenafspraak vallen en voor mensen in een dienstbetrekking beschut werk.
Met partijen in de Programmaraad werken we aan een model om betere gezamenlijke en gecoördineerde dienstverlening aan landelijke en bovenregionaal opererende werkgevers te bieden. Dat kan in de vorm van een arrangement met deze werkgevers, waar arbeidsmarktregio’s op in kunnen tekenen.
Ook kent Programmaraad tot het eind van dit jaar nog een aantal acties die gericht zijn op het verbeteren van de werkgeversdienstverlening in de regio’s:
De Praktijkdag van de Programmaraad op 8 december staat geheel in het teken van werkgeversdienstverlening.
De vliegende brigade ondersteunt gemeenten en arbeidsmarktregio’s bij het registreren van vacatures en (potentiële) kandidaten bij het (her)kennen van diens mogelijkheden. (zie ook het antwoord op de vragen 8, 9 en 10)
Een overzicht met websites van de werkgeversservicepunten wordt actief onder de aandacht gebracht van werkgevers.
Vanuit de Aanpak Jeugdwerkloosheid wordt ingezet op het versterken van publiekprivate samenwerking tussen gemeenten en uitzendorganisaties voor het matchen op werk van jongeren zonder startkwalificatie met inzet van een scholingsvoucher. Met een pilot in acht regio’s worden jongeren zonder startkwalificatie door gemeenten overgedragen aan een uitzendorganisatie. De uitzendorganisatie bepaalt samen met de jongeren welke opleiding de jongere kan volgen met als doel de jongere een sterkere en duurzamere plek op de arbeidsmarkt te bieden.
Het bericht ‘Computers UWV crashen elke dag en info raakt zoek’ |
|
Anoushka Schut-Welkzijn (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Computers UWV crashen elke dag en info raakt zoek»?1
Ja.
Klopt het dat 14.000 berichten en rapporteringen verloren zijn gegaan?
Volgens UWV zijn door verstoringen op de server van UWV 1.000 berichten verloren gegaan die klanten via de Werkmap op Werk.nl hebben ingevoerd. UWV heeft telefonisch contact opgenomen met deze klanten om hen alsnog van dienst te kunnen zijn. Degenen die niet telefonisch bereikt konden worden, hebben via hun Werkmap een melding ontvangen. Naast de 1.000 berichten zijn 13.000 rapporteringen, bijvoorbeeld sollicitatieactiviteiten, niet direct verwerkt. Na de verstoringen konden deze alsnog verwerkt worden. Het tijdelijk ontbreken van de rapporteringen in het systeem heeft volgens UWV geen gevolgen gehad voor de klant.
Is de privacy van mensen nog wel geborgd? Wat is het risico dat persoonsgegevens in verkeerde handen komen? Hoe gaat u ervoor zorgen dat de privacy van mensen zo snel mogelijk en zo goed mogelijk wordt geborgd?
UWV heeft mij gemeld dat de privacy van klanten is geborgd. De betreffende berichten zijn verloren gegaan en niet op een andere plaats terecht gekomen. De rapporteringen zijn met vertraging op reguliere wijze verwerkt. De berichten en rapporteringen konden derhalve niet in verkeerde handen terecht komen.
In uw brief over het UWV informatieplan van 13 september 2016 schrijft u dat het van het grootste belang is dat het UWV zorgvuldig uitvoering geeft aan de werknemersverzekeringen. Dit informatieplan is een meerjarenplan. Hoe gaat u de zorgvuldigheid van de dienstverlening van het UWV, gezien de aanhoudende ICT-problemen op korte termijn, verbeteren?2
UWV blijft in reguliere updates van programmatuur en systemen problemen verhelpen die het ervaart met zijn ICT, waardoor het huidige niveau van de dienstverlening aan klanten gehandhaafd kan worden.
Voorts voert UWV de projecten uit die in het UWV Informatieplan zijn opgenomen. Projecten die bijdragen aan stabiliteit en continuïteit hebben daarbij de hoogste prioriteit. Het plan is opgesteld voor de periode 2016 tot en met 2020.
De projecten in dit plan kennen hun eigen planning. In 2016 en 2017 worden reeds projecten afgerond die bijdragen aan de stabiliteit en continuïteit van de dienstverlening.
Het bericht "Ministerie overweegt kwijtschelding subsidiefraude bij Movimientu Antiano i Arubano pa Provomé Partisipashon MAAPP (beweging ter bevordering van de participatie van Antillianen en Arubanen in Nederland)" |
|
André Bosman (VVD), Anoushka Schut-Welkzijn (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Ministerie overweegt kwijtschelding subsidiefraude bij MAAPP»?1
Ja
Op welke gronden is destijds subsidie toegekend aan MAAPP?
MAAPP heeft in 2010 een subsidieverzoek gedaan dat aansloot bij de beleidsinzet die toen gericht was op het terugdringen van de problematiek van Antilliaans-Nederlandse jongeren, waarbij de Antilliaanse gemeenschap betrokken zou worden bij de verschillende stadia van beleid en waarbij zo nodig ondersteuning zou worden geboden om de deskundigheid van de Antilliaanse organisaties te vergroten. Het verzoek richtte zich op de equipering van de lokale Antilliaanse beraden. Dit verzoek is beoordeeld aan de hand van de toen geldende criteria en er is een incidentele subsidie verstrekt.
Waaraan heeft MAAP deze subsidiegelden besteed? Wat is het effect hiervan geweest?
MAAPP heeft slechts over een deel van de subsidie ad € 47.934verantwoording af kunnen leggen. Dit deel van de middelen is conform het doel van de beschikking besteed aan het versterken van de lokale beraden.
Voor het grootste deel van de subsidie kon geen verantwoording worden afgelegd, waardoor niet het volledige project kon worden uitgevoerd. Er is zo een vordering van het Ministerie ontstaan op Stichting MAAPP.
Hoe controleert u de rechtmatige uitgave van subsidie door MAAPP?
De controle is gebeurd via toetsing van de door het bestuur van MAAPP verstrekte verantwoording aan de hand van de in de beschikking vastgestelde verantwoordingscriteria.
Zijn er nog andere van soortgelijke subsidies uitgegeven door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan deze doelgroep? Zo ja, welke en aan welke organisaties?
Er zijn geen soortgelijke subsidies door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid verstrekt.
Deelt u de mening dat het niet handhaven van fraude, in dit geval met overheidssubsidies, de solidariteit onder de sociale zekerheid ondermijnt?
Uitgangspunt bij de afhandeling van subsidies is dat niet (rechtmatig) bestede middelen in principe teruggevorderd moeten worden. Indien de subsidie ontvanger aan kan tonen hiertoe niet in staat te zijn, kunnen andere opties als buiten in vordering stelling of kwijtschelding onder voorwaarden worden overwogen. Het Ministerie heeft dan ook een vordering op stichting MAAPP. De schuld van stichting MAAPP aan de rijksoverheid is niet kwijtgescholden. Dit betekent dat deze stichting de plicht heeft om het Ministerie jaarlijks te voorzien van informatie over hun financiële situatie.
Zo ja, waarom bestraft u hier niet, terwijl fraude met uitkeringen, terecht, gepaard gaat met het terugvorderen van ten onrechte verkregen uitkering en het opleggen van boetes?
In het geval van MAAPP is desgevraagd een subsidie toegekend van € 159.608. Daarvan werd € 127.686 bevoorschot. Op grond van de subsidievoorwaarden diende MAAPP zich achteraf over de rechtmatigheid van de besteding van de subsidiemiddelen te verantwoorden. De voormalige voorzitter heef ten onrechte en zonder medeweten van zijn medebestuursleden middelen van de rekening gehaald. Dit bedrag heeft de voorzitter niet ten behoeve van MAAPP besteed waardoor de stichting slechts een bedrag van € 47.934 heeft kunnen verantwoorden. De subsidie werd vervolgens op dat bedrag vastgesteld. Als gevolg daarvan heeft SZW een vordering op MAAPP van € 79.752. Er bestaat geen wettelijke grondslag om in onderhavige situatie aan MAAPP een boete op te leggen. Wel heeft MAAPP aangifte gedaan tegen de voormalige vanwege de fraude en heeft tevens een gerechtelijke procedure tegen hem gestart. In het laatst genoemde is een vonnis uitgesproken tegen de voorzitter, die echter niet uitgevoerd kon worden omdat de voorzitter zich heeft uitgeschreven uit het GBA en niet traceerbaar is.
Op grond van de Regeling kwijtschelding en buiteninvorderingstelling 2014 heb ik besloten tot buiteninvorderingstelling.
Op welke juridische gronden wordt het bedrag aan fraude met de subsidie aan MAAP niet teruggevorderd en wordt er geen boete opgelegd?
Zie antwoord vraag 7.
De berichten ‘Rechtszaken dreigen rond deal Buurtzorg en Enschede als eerste gedaagd in TSN-zaak’ |
|
Anoushka Schut-Welkzijn (VVD) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Rechtszaken dreigen rond deal Buurtzorg»1, en «Enschede als eerste gedaagd in TSN-zaak»?2
Ja.
Wat vindt u van de opvatting van de Branchevereniging Thuiszorg Nederland (BTN) dat er sprake is van verboden staatssteun, en een ongelijk speelveld bij de deal tussen gemeenten en de Stichting Familiehulp (Buurtzorg)?
Een gelijk speelveld voor aanbieders is de basis van de Aanbestedingswet 2012 en de regels met betrekking tot staatsteun. Gemeenten zijn hieraan gehouden. In relatie tot de opvolging van de activiteiten van TSN Thuiszorg door andere aanbieders zijn mij geen voorbeelden van het overtreden van de Aanbestedingswet 2012 of het toekennen van verboden staatssteun bekend. Als de Branchevereniging Thuiszorg Nederland van mening is dat zij hiervan wel voorbeelden kent, staat het de branchevereniging vrij om een rechtszaak te starten.
Kunnen alle aanbieders een beroep doen op de innovatiegelden, en waren de criteria hiervoor bekend op het moment dat de gemeenten besloten met de Stichting Familiehulp in zee te gaan? Zo nee, waarom niet?
Ja, als zij voldoen aan de door de gemeente te stellen criteria. Het is aan gemeenten om te besluiten over het instellen van een innovatieregeling en de criteria die worden gehanteerd voor de toekenning van innovatiegelden. Als een gemeente besluit tot het instellen van een innovatieregeling is de gemeente gehouden aan alle wettelijke regels rondom aanbestedingen en staatssteun. Het is niet bekend welke gemeenten al een innovatieregeling beschikbaar hadden.
Kunt u bevestigen dat de criteria om in aanmerking te komen voor de innovatiegelden die zijn ingezet door de gemeenten Enschede en Den Haag ook hebben gegolden voor de Stichting Familiehulp? Zo nee, zijn er door deze gemeenten aparte afspraken gemaakt met de Stichting Familiehulp die niet gelden voor andere aanbieders?
De bewindvoerders van TSN Thuiszorg hebben met de Stichting Buurtzorg (en niet de Stichting Familiehulp) afspraken gemaakt omtrent de overgang van activiteiten, medewerkers, cliënten, rechten en plichten in de gemeente Den Haag. De gemeente Den Haag heeft mij geïnformeerd dat dit mogelijk is onder de aanbestedingsregels, omdat de Stichting Buurtzorg al een leveringscontract met de gemeente Den Haag had3. De gemeente Den Haag kent geen innovatieregeling.
De gemeente Den Haag heeft mij overigens geïnformeerd dat zij niet bekend zijn met gerechtelijke stappen van Branchevereniging Thuiszorg Nederland tegen de gemeente Den Haag.
De gemeente Enschede heeft mij geïnformeerd dat alle gecontracteerde aanbieders een beroep kunnen doen op de innovatiegelden, het zogenoemde transformatiebudget voor ondersteuning thuis. Dit transformatiebudget heeft als doel de gewenste ontwikkeling en transformatie van de ondersteuning bij het huishouden te realiseren. De toekomstvisie thuisondersteuning welke is gepubliceerd door de Transitiecommissie Sociaal Domein op 1 februari 2016, is volgens de gemeente de basis om naar toe te werken4. Om deze transformatie ten goede te laten komen aan cliënten en medewerkers binnen de thuisondersteuning, vindt de gemeente het noodzakelijk dat aanbieders inbreng leveren voor de inrichting van het transformatiebudget. De gemeente Enschede hecht namelijk sterk aan een duurzaam partnerschap met aanbieders en is van mening dat een dergelijk budget niet alleen ingekaderd kan worden door de gemeente. Om die reden heeft op 8 april 2016 een bijeenkomst plaatsgevonden met alle gecontracteerde aanbieders en de gemeente. Het doel van deze bijeenkomst was het verkennen van de kaders en kansen voor de transformatie van ondersteuning bij het huishouden en het gezamenlijk vertalen van deze kansen naar uitgangspunten voor inrichting van het budget. De uiteindelijke, in samenspraak overeen te komen, inrichting van het transformatiebudget zal de gemeente vormgegeven in een officiële regeling.
De gemeente Enschede heeft mij geïnformeerd dat zij met Stichting Familiehulp (of Stichting Buurtzorg) geen aparte afspraken heeft gemaakt over de besteding van het transformatiebudget voor thuisondersteuning.
Klopt het dat de zogenaamde innovatiegelden onderdeel zijn van de gelden voor de huishoudelijke hulptoelage?
Gemeenten hebben de mogelijkheid om het toegekende budget van de huishoudelijke hulptoelage in te zetten als innovatiebudget voor de vernieuwing van thuisondersteuning5. De gemeente Enschede maakt van deze mogelijkheid gebruik.
Deelt u de mening dat er geen sprake mag zijn van gedwongen winkelnering voor gemeenten, en zij vrije keuze hebben welke zorgaanbieder zij de hulp aan cliënten laten continueren?
De mogelijkheden die een gemeente heeft rondom het contracteren van een (nieuwe) aanbieder bij een faillissement zijn onder andere afhankelijk van datgene dat die gemeente daarover heeft opgenomen in zijn contracten met de failliete organisatie en de andere gecontracteerde aanbieders. Ook de wijze waarop de contracten zijn aanbesteed speelt een rol. Binnen de ruimte die hun contracten bieden, kunnen gemeenten kiezen door welke zorgaanbieder zij de hulp aan cliënten laten continueren.
Wilt u deze vragen beantwoorden twee dagen voorafgaande aan het debat «Faillissement TSN» waarvan de datum nog niet bekend is?
Ja.
Het bericht ‘Zorgwekkend tekort aan hoogopgeleide verpleegkundigen’ |
|
Anne-Wil Lucas-Smeerdijk (VVD), Anoushka Schut-Welkzijn (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het NOS-artikel «Zorgwekkend tekort aan hoogopgeleide verpleegkundigen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat niet-bekostigde opleidingen tot verpleegkundige (zowel op mbo als hbo-niveau) vaak beter aansluiten op de situatie van werkenden en zij-instromers die opgeschoond, omgeschoold of bijgeschoold willen worden en zo een welkome aanvulling zijn op het bekostigde aanbod? Zo nee, waarom niet?
Het Nederlands onderwijsstelstel voor het mbo en hoger onderwijs biedt ruimte voor zowel bekostigde als niet-bekostigde instellingen en deze vullen elkaar aan. Niet-bekostigde onderwijsinstellingen richten zich over het algemeen primair op de doelgroep werkenden, en zij zijn sterk in het aansluiten bij de wensen van werkenden. Zeker op het gebied van bijscholing, waar het gaat om kortere cursussen of onderdelen van opleidingen zijn de niet-bekostigde instellingen dan ook een goede aanvulling op het bekostigde onderwijs. In het mbo biedt de derde leerweg bovendien ruimte om aantrekkelijke leerroutes voor werkenden vorm te geven die gericht zijn op een landelijk erkend mbo diploma. In het mbo wordt het door de herziening van de kwalificatiestructuur en de introductie van keuzedelen mogelijk om beter in te spelen op ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. Dit maakt het onderwijs (bekostigd en niet-bekostigd) aantrekkelijk voor werkenden. Temeer daar in het mbo een groot deel van het leren in de praktijk plaatsvindt. In het hoger onderwijs doen veel verpleegkundeopleidingen (bekostigd en niet-bekostigd) mee in de pilots flexibilisering die als doel hebben de ruimte voor maatwerk te vergroten. Daarnaast is de verwachting dat er in 2017 ook gestart zal worden met de experimenten vraagfinanciering hoger onderwijs in de sector zorg & welzijn. Die experimenten bieden meer ruimte in de regelgeving voor het volgen van modules en het aanbieden van onderwijs op andere vestigingsplaatsen.
Kunt u bevestigen dat in het hbo wordt geëxperimenteerd met vraagfinanciering voor tekortsectoren om een grotere instroom in deeltijdopleidingen in de sectoren techniek/ict en zorg/welzijn te krijgen, maar dat juist voor de zorg de experimenten nog niet van de grond zijn gekomen? Kunt u aangeven wat de oorzaak hiervan is en of hier inmiddels vooruitgang wordt geboekt?
Zoals ik in mijn brief van 22 januari 2016 (Kamerstuk 31 288, nr. 523) heb aangegeven gaat het experiment vraagfinanciering in de sector techniek & ict dit jaar van start. Voor de sector zorg & welzijn is het nog niet gelukt voldoende concrete en harde afspraken te maken tussen de bekostigde hogescholen en werkgevers in deze sector. In het proces de afgelopen periode is echter bij de betrokken partijen (hogescholen, werkgevers, brancheorganisaties) veel energie ontstaan en er is bereidheid om zich de komende tijd in te zetten het experiment vraagfinanciering vanaf volgend jaar ook in de zorg en welzijn te gaan starten. Inmiddels is ook een onafhankelijke aanjager, de heer dr. L.J. Roborgh, van start gegaan om de partijen hierbij optimaal te ondersteunen, zoals ik aangeef in mijn brief over de aanpak van de aangenomen moties uit het VAO leven lang leren. Uiterlijk op Prinsjesdag zal ik uw Kamer informeren over de stand van zaken.
Wordt de co-financieringseis voor werkgevers bij de experimenten vraagfinanciering als drempel ervaren om hieraan mee te doen? Welke mogelijkheden ziet u om die drempel te verlagen?
Afspraken over co-financiering zijn inderdaad nog onvoldoende tot stand gekomen in de sector zorg & welzijn. Dit heeft te maken met de complexiteit van het traject. Zoals in genoemde brief van 22 januari 2016 aangegeven, gaan bekostigde hogescholen in het experiment met een totaal ander financieringsmodel werken, dat meer risico met zich meebrengt. Door de komende tijd de gesprekken uit te breiden en ook concreet te gaan spreken over business cases, is de verwachting dat partijen dichter bij elkaar komen. De aanjager kan een rol spelen in het bij elkaar brengen van de partijen.
Welke mogelijkheden ziet u om ook in het mbo te experimenteren met vraagfinanciering voor tekortsectoren, zoals de opleiding verpleegkunde, gezien de motie Lucas/Rog om zo de zij-instroom te bevorderen? Bent u bereid met private aanbieders van zorgopleidingen in het mbo en de MBO-Raad om tafel te gaan om ook hier te komen tot experimenten vraagfinanciering om tekorten in de zorg te helpen oplossen? Zo nee, waarom niet?2
In mijn brief met toelichting op de uitvoering van de moties die zijn aangenomen tijdens het VAO Leven Lang Leren ga ik nader in op de herhaalde oproep vanuit de Kamer ten aanzien van experimenten met vraagfinanciering in het mbo. Ik heb aangegeven dat ik een commissie zal instellen om hier zorgvuldig naar te kijken en daarbij ook aandacht te hebben voor tekortsectoren waaronder de zorg.
Herkent u de signalen vanuit private opleiders van zorgopleidingen dat de kwalificatiedossiers en urennormen voor mbo-opleidingen niet één op één aansluiten op de vereisten van de BIG?3
Zie het antwoord op vraag 7.
Welke mogelijkheden ziet u (bijvoorbeeld bij de komende wetswijziging van de BIG) om de kwalificatievereisten van de opleidingen en de BIG beter met elkaar in overeenstemming te brengen? Welke mogelijkheden ziet u om vereisten die nu aan private aanbieders van mbo-opleidingen in de zorg worden gesteld ten aanzien van burgerschapsvorming, zoals protocollen ten aanzien van huiselijk geweld, burgerschapsvorming en de verantwoording leertijd, te verlichten als deze opleiders vooral volwassen studenten bedienen?
Vanuit het programma Zorgpact (zie www.zorgpact.nl) bleek dat er vragen leefden bij mbo-instellingen over de manier waarop de normen over «theoretisch onderwijs» en «praktisch onderwijs» voor zorgopleidingen uit de wet Educatie en beroepsonderwijs (WEB) en Wet BIG moesten worden geïnterpreteerd. Ook leken de urennormen uit de wet BIG niet goed aan te sluiten op de normen in de wet WEB voor «begeleide onderwijstijd» en «beroepspraktijkvorming». OCW en VWS hebben daarom het initiatief genomen om samen met de Onderwijsinspectie, JOB en MBO-Raad een handreiking te ontwikkelen waarin duidelijk wordt gemaakt hoe de urennormen van de wet BIG (en de urennormen van de wet WEB) kunnen worden toegepast. Deze handreiking maakt duidelijk dat er voor de onderwijsinstellingen veel ruimte is in de wet- en regelgeving voor interpretatie van de normen. Een samenvatting daarvan is te vinden op: https://zorgpact.nl/ruimte-in-de-regels/theoretisch-onderwijs-en-praktisch-onderwijs.
De examencommissie van een onderwijsinstelling kan voor individuele gevallen vrijstelling geven als sprake is van een deugdelijk bewijs van beheersing van de betreffende kwalificatie-eisen. Met vrijstelling kan sprake zijn van verkorte maatwerktrajecten. Binnen de gestelde kaders voor kwalificatie-eisen, bepaalt het bevoegd gezag van de instelling de inspanningsverplichting voor het onderdeel burgerschap. Er geldt geen resultaatverplichting voor de student, wat betekent dat de student de kwalificatie-eisen voor dat onderdeel niet hoeft te behalen om het diploma te ontvangen. Verder is sinds 2013 de zogenoemde derde leerweg geïntroduceerd, die (voor groepen die geen voltijdopleiding kunnen volgen) de mogelijkheid biedt om minder beroepspraktijkvorming te volgen in een kortere opleidingsduur. Dit traject kent geen wettelijk vastgestelde urennorm of studieduur. Dit geeft aan private opleiders veel ruimte om maatwerk te leveren bij het onderwijs aan volwassen studenten.
Ziet u vanuit het perspectief van Volksgezondheid, Welzijn en Sport nog aanvullende mogelijkheden om het beroep van verpleegkundige aantrekkelijker te maken, gezien het ernstige tekort aan verpleegkundigen dat hier wordt voorspeld?
De signalen betreffen vooral hbo-opgeleide verpleegkundigen. De instroom in de reguliere hbo-opleiding van bijna 11.000 instromers blijft de komende jaren (2015–2019) stabiel volgens de referentieraming van het Ministerie van OC&W. Naast deze instroom in de reguliere hbo-opleiding zijn er trajecten voor mbo-opgeleide verpleegkundigen om via een aangepast traject het hbo-diploma te behalen. Tekorten worden nu vooral verwacht in de wijk en ouderenzorg. Op dit moment lopen er verschillende trajecten om deze tekorten te verminderen dan wel te voorkomen:
Het Ministerie van VWS laat via een quick scan onderzoeken of deskundigheidsbevordering van verzorgenden in de wijk kan leiden tot een meer doelmatige inzet van de hbo-opgeleide wijkverpleegkundigen in de cliëntenzorg.
Het bericht dat ZZP-ers niet langer meer in de zorg kunnen werken |
|
Helma Neppérus (VVD), Anoushka Schut-Welkzijn (VVD) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van signalen van zelfstandigen zonder personeel (ZZP-ers) in de zorg die een afwijzing hebben gekregen van de Belastingdienst op de modelovereenkomst volgens de Wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties?1
Ja.
Deelt u de mening, dat ZZP-ers onmisbaar zijn in de zorg, in het bijzonder in de palliatieve zorg, waar zij degenen zijn die mensen in de laatste fase van hun leven voor langere tijd kunnen bijstaan?
Zzp’ers kunnen van meerwaarde zijn voor de zorgverlening aan cliënten, onder meer doordat zij in bepaalde situaties meer flexibiliteit kunnen bieden. Dit geldt in het bijzonder bij palliatieve zorg. Zorgverlening door zzp’ers biedt mogelijkheden om de zorg beter aan te laten sluiten op de wensen van de cliënt en de cliënt krijgt meer keuzevrijheid. Zorgverlening door zzp’ers kan hiermee een aanvulling vormen op zorg die verleend wordt door mensen in loondienst.
De reden van de afwijzing van de modelovereenkomst door de Belastingdienst wordt gelegd bij een tegenstrijdigheid met de Wet Kwaliteit Klachten en Geschillen Zorg (WKKGZ); waar bestaat de tegenstrijdigheid uit? In deze wet is het toch mogelijk gemaakt dat ZZP-ers kunnen blijven werken in de zorg?
De Wkkgz vormt geen belemmering om als zzp’er in de zorg werkzaam te zijn. Dit geldt zowel bij directe contractering als contractering via een (zorg)instelling. Een wetswijziging is dan ook niet aan de orde.
In de kabinetsbrief Zzp’ers in de zorg, van 10 oktober 2014 (Kamerstuk 32 642, nr. 5) is aangegeven dat de Wkkgz – alhoewel niet primair bedoeld om de zzp-problematiek op te lossen – wel een oplossing biedt ten opzichte van de eerdere Kwaliteitswet zorginstellingen. De Wkkgz is – in tegenstelling tot de Kwaliteitswet zorginstellingen – namelijk ook van toepassing op de solistisch werkende zorgverlener. De Wkkgz introduceert daarmee een eigenstandige wettelijke basis, op basis waarvan een solistisch werkende zorgverlener, in casu een zzp’er, zelf verantwoordelijk is voor de kwaliteit van de geleverde zorg. Wanneer een zzp’er werkt in opdracht van een zorginstelling, blijft deze zzp’er ook een eigenstandige verantwoordelijkheid houden voor de kwaliteit van zorg. De zorginstelling is in dat geval wel eindverantwoordelijk voor de kwaliteit.
Er kan alleen sprake zijn van werken buiten dienstbetrekking als dit volgt uit de feiten en omstandigheden. Bijvoorbeeld als gewerkt wordt in opdracht van een zorginstelling, kan er alleen sprake zijn van werken buiten dienstbetrekking als de zorgverlener voor meerdere opdrachtgevers (zorginstellingen) werkt en daardoor als solistisch werkende zorgverlener kan worden aangemerkt. Dit betekent dat een zorgverlener die voor één instelling aan meerdere cliënten zorg verleent niet buiten dienstbetrekking zal werken.
Schijnzelfstandigheid dient te allen tijde te worden voorkomen. Als aan de cumulatieve criteria voor het bestaan van een dienstbetrekking wordt voldaan dan dient de zorgverlener als een werknemer behandeld te worden, met alle rechten en plichten die daarbij horen. Dit geldt in alle sectoren in de Nederlandse economie, dus ook in de zorg.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat ZZP-ers vanaf mei, na het verdwijnen van de Verklaring Arbeidsrelatie (VAR), als ZZP-er in de zorg kunnen blijven werken? Moet hiervoor de modelovereenkomst worden aangepast, of de wet? Als het de wet is, kan de Kamer de wetswijziging dan zo snel mogelijk tegemoet zien?
Zie antwoord vraag 3.
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór het aankomende Algemeen overleg Arbeidsmarktbeleid in de zorg/TSN voorzien op 18 februari 2016?
Zoals aangegeven in de brief van 18 februari 2016 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 1595) is het niet gelukt om deze vragen te beantwoorden vóór het Algemeen overleg Arbeidsmarktbeleid in de zorg/TSN op 18 februari 2016.
Suwinet |
|
Chantal Nijkerken-de Haan (VVD), Anoushka Schut-Welkzijn (VVD) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Gemeenten beschermen privacy burgers slecht»?1
Ja
Wat vindt u van de resultaten van het onderzoek van de Autoriteit Persoonsgegevens dat de beveiliging van gevoelige persoonsgegevens van burgers bij gemeenten nog altijd niet op orde is?
Het onderzoek van de Autoriteit Persoonsgegevens laat zien dat een aantal gemeenten SUWIinet beter beveiligen en dat er nog gemeenten zijn die de beveiliging niet of onvoldoende op orde hebben. Dat is zorgelijk. Ik ben van mening dat over de privacy van burgers goed moet worden gewaakt en vind het van groot belang dat overheden zorgvuldig omgaan met de informatie van burgers die zij tot hun beschikking hebben.
Gaat u naar aanleiding van de resultaten van het genoemde onderzoek actie ondernemen richting die gemeenten die hun beveiliging niet op orde hebben? Zo ja, welke actie? Zo nee, waarom niet?
De Autoriteit Persoonsgegevens kan naar aanleiding van het onderzoek handhavende activiteiten ondernemen en een last onder dwangsom opleggen. Dit is een eigenstandige bevoegdheid van de Autoriteit Persoonsgegevens.
Ik zal geen actie ondernemen naar aanleiding van het onderzoek van de Autoriteit Persoonsgegevens. Ik heb naar aanleiding van het onderzoek dat de Inspectie SZW in september 2015 is gestart naar de beveiliging van SUWInet de 198 gemeenten die niet voldoen aan alle 7 essentiële normen een aankondiging tot een aanwijzing gestuurd.
Met de Inspectie SZW, de VNG, het UWV en de Autoriteit Persoonsgegevens voer ik regelmatig overleg over de beveiliging van SUWInet bij gemeenten.
Kunt u aangeven wat de huidige stand van zaken is betreffende het escalatieprotocol afsluiten Suwinet?
De Inspectie SZW is in september 2015 met het onderzoek naar de beveiliging van SUWInet bij alle gemeenten gestart. Inmiddels hebben de 198 gemeenten die op het moment van onderzoek door de Inspectie SZW niet aan alle 7 essentiële normen voldeden, een aankondiging tot een aanwijzing van mij ontvangen. In de aankondiging wordt aangegeven binnen welke termijn de beveiliging van SUWInet op orde moet worden gebracht. Deze termijn varieert tussen de 6 en 12 weken.
De gemeente die nalaat om binnen de door mij gestelde termijn de beveiliging van SUWInet op orde te brengen, krijgt een aanwijzing. Deze aanwijzing kan eruit bestaan dat ik gemeenten verplicht om een externe deskundige aan te stellen die de beveiliging van SUWInet op orde moet brengen. De kosten van deze externe deskundige zijn voor rekening van de gemeente. Als uiterste consequentie kan een gemeente worden afgesloten van SUWInet.
Op dit moment voldoen 192 gemeenten aan alle 7 essentiële normen. Het aantal gemeenten dat voldoet aan alle 7 essentiële normen is gestegen van 17% in 2014 tot 49% in september 2015 (de peildatum van het onderzoek van de Inspectie SZW).
Er wordt nu al jaren met de Kamer gesproken over maatregelen om deze beveiliging te verbeteren, maar dat heeft tot nu toe niets opgeleverd; wanneer gaat u in plaats van de «carrot», de «stick» hanteren en gemeenten beboeten voor het niet adequaat beveiligen van de privacy van hun burgers?
Zie antwoord vraag 4.
De brief ‘Uitvoering motie Export AOW-uitkeringen’ |
|
Anoushka Schut-Welkzijn (VVD) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
In de motie over de export van AOW-uitkeringen1 wordt opgeroepen om in onderhandeling te treden met de landen waar meer dan 100 AOW-gerechtigden wonen om met die landen een sociale zekerheidsverdrag te sluiten; hoeveel mensen hebben er voordeel bij zo’n verdrag? Hoeveel van deze mensen hebben meer dan 50% van het wettelijk minimumloon (WML) aan AOW-rechten opgebouwd?
Van de landen waarnaar Nederland (blijkens cijfers van de Sociale Verzekeringsbank, peildatum: 1 april 2015, het moment dat uw Kamer deze motie aannam) meer dan 100 AOW-uitkeringen exporteerde, hebben Mexico, Dominicaanse Republiek en Maleisië positief gereageerd en laten weten de Nederlandse onderhandelingsinzet af te wachten. Ik beperk me hier tot deze drie landen. Blijkens SVB-cijfers (december 2015) gaat het in deze drie landen om in totaal 523 AOW-gerechtigden: 207 in Maleisië, 192 in Mexico en 124 in Dominicaanse Republiek.
De AOW kan naar alle landen in de wereld worden geëxporteerd ter hoogte van de zogenaamde gehuwdennorm (50% van het wettelijk minimumloon). Voor landen waarmee een verdrag met handhavingsafspraken is gesloten, kan de AOW voor alleenstaanden 70% van het wettelijk minimumloon bedragen (voor iemand die gedurende 50 jaar AOW heeft opgebouwd). Bij de hoogte van de AOW-uitkering is de feitelijke leefsituatie van de betrokken uitkeringsgerechtigde relevant.
Ervan uitgaande dat alle alleenstaande AOW-gerechtigden op basis van hun feitelijke leefsituatie ook inderdaad als alleenstaand kunnen worden beschouwd, zou het in deze drie landen kunnen gaan om maximaal 184 alleenstaande AOW-gerechtigden: 72 in Mexico, 63 in Dominicaanse Republiek en 49 in Maleisië.
Deze 184 personen zouden, indien verificatie en controle uitwijzen dat men als alleenstaand kan worden beschouwd, recht kunnen krijgen op een hogere AOW-uitkering dan zij nu ontvangen. Zie het antwoord op vraag 3 voor meer informatie over de opgebouwde AOW-rechten.
Het kabinet heeft zich voorgenomen de export van uitkeringen te beperken2; kan aangenomen worden dat de onderhandeling over deze verdragen alleen de AOW betreft en niet andere uitkeringen als de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) of de Algemene nabestaandenwet (Anw)?
Ja, dat kan aangenomen worden. De onderhandelingen ter uitvoering van deze motie zullen niet leiden tot het maken van afspraken over de export van andere Nederlandse uitkeringen. Ook niet als dit ertoe zou leiden dat geen onderhandelingsakkoord over AOW-handhaving mogelijk blijkt, bijvoorbeeld omdat de onderhandelingspartner het ook gaan exporteren van andere uitkeringen als voorwaarde stelt.
Hoe verhouden de voordelen voor AOW-gerechtigden zich tot de uitvoeringskosten van deze verdragen, bijvoorbeeld de kosten van handhaving? Wilt u hier een overzicht met een vergelijking van geven?
In het algemeen kan de AOW-uitkering van als alleenstaand aangemerkte
AOW-gerechtigden, afhankelijk van het aantal jaren dat betrokkenen AOW-rechten hebben opgebouwd, stijgen met een bedrag van maximaal € 366 bruto per maand (inclusief vakantie-uitkering en bij een maximale AOW-verzekering gedurende 50 jaar).
Uit informatie van de SVB blijkt dat in deze drie landen het merendeel van de als alleenstaand aangemerkte AOW-gerechtigden een gekorte AOW-uitkering ontvangt wegens een aantal niet-verzekerde jaren. Daarom zal hun AOW-uitkering na inwerkingtreding van een handhavingsverdrag minder stijgen dan het maximumbedrag van € 366.
Over de (extra) uitvoeringskosten die verband houden met de nog met deze landen te maken handhavingsafspraken kan ik u op dit moment nog geen betrouwbare indicatie geven.
Omdat de onderhandelingen nog moeten starten, zijn er nog teveel onzekere factoren. Zo is niet duidelijk of alle drie landen, Mexico, Dominicaanse Republiek en Maleisië, ook echt uitvoerbare en voor Nederland aanvaardbare handhavingsafspraken willen en kunnen maken en, zo ja, hoe die afspraken er precies zullen uitzien.
Ik heb toegezegd dat ik uw Kamer uiterlijk november 2016 weer over de uitvoering van deze motie zal informeren. Ik ga ervan uit dat er in de loop van dit jaar meer zicht is op eventuele budgettaire gevolgen: zowel wat betreft de extra uitkeringslastenals de extra uitvoeringskosten. Ik zal u dan daarover informeren.
Deelt u de mening dat de recente ervaring met een poging tot wijziging van het sociale zekerheidsverdrag met Marokko leert dat het niet gemakkelijk is een afgesloten verdrag te wijzigen? Deelt u de mening dat een grondige afweging van de voor- en nadelen van een af te sluiten verdrag op zijn plaats is voordat een dergelijk verdrag wordt afgesloten?
De ervaring met het sociale zekerheidsverdrag met Marokko laat inderdaad zien dat aanpassing van een sociale zekerheidsverdrag complex is.
Ik onderken terdege de noodzaak om een grondige afweging te maken van de voor- en nadelen van de te maken afspraken, alvorens tot verdragsluiting over te gaan. In dit geval maakt mijn ministerie samen met de Sociale Verzekeringsbank, mede op basis van informatie van de Nederlandse ambassades in de drie landen, voor elk land een handhaafbaarheidsanalyse. Die zal worden gebruikt om tijdens het onderhandelingsproces een grondige beoordeling te maken of de handhavingsvoorstellen van het betrokken land realistisch en uitvoerbaar zijn. Indien twijfel daarover bestaat zal Nederland niet tot verdragsluiting overgaan. Ik merk hierbij op dat verdragen op de reguliere wijze ter goedkeuring aan het parlement worden voorgelegd.
Bent u bereid een pas op de plaats te maken met nieuw af te sluiten verdragen totdat een dergelijke weging per land heeft plaats gevonden?
Met de uitvoering van genoemde motie geef ik gevolg aan de wens van een ruime Kamermeerderheid. Naar mijn oordeel heb ik bij de uitvoering van de motie voldoende waarborgen ingebouwd om die uitvoering te laten sporen met het vigerend kabinetsbeleid. Op dit punt verwijs ik naar mijn beantwoording van de vragen 2.en 4. en naar de brief (Kamerstuk 34 083, nr. 18) die ik u op 24 november 2015 over de uitvoering van deze motie heb gezonden.
Agressie tegen zorgverleners |
|
Anoushka Schut-Welkzijn (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Bij het stoffer-en-blikwerk ben ik op mijn best»?1
Ja, ik ken het artikel.
Wat is uw reactie op de constatering dat geweld en agressie in de ziekenhuiszorg de afgelopen jaren flink is toegenomen?
In 2011 gaf nog 2,1% van de werknemers in de ziekenhuiszorg aan dat ze te maken hadden met fysieke agressie, in 2015 was dat gedaald naar 1,1%. Confrontatie met verbale agressie kwam bij deze groep helaas vaker voor: van 3,8% in 2011 naar 4,5% in 2015.2 Ik ben blij met de daling van het fysieke geweld tegen ziekenhuispersoneel. Iedere vorm van agressie, inclusief verbale agressie, tegen hulpverleners is onacceptabel, onder elke omstandigheid.
Deelt u de mening dat agressie en geweld tegen zorgverleners onder welke omstandigheid dan ook onacceptabel is?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke manier wordt vervolg gegeven aan het actieplan Veilig Werken in de Zorg 2012–2015 in de komende jaren?
Samen met werkgevers en werknemers geeft het kabinet ook in 2016 een extra impuls aan de bestrijding van agressie tegen zorgverleners. Het Actieplan Veilig Werken in de Zorg wordt daarvoor nog een jaar voortgezet. Het blijft de primaire verantwoordelijkheid van de werkgever om (samen met de werknemers) te zorgen voor een veilige werkomgeving. Het jaar 2016 wordt ook benut om te bezien hoe werkgevers en werknemers in de zorg die verantwoordelijkheid na afloop van het actieplan gaan invullen. De ziekenhuizen doen dit bijvoorbeeld nu al met het project Veiligezorg.
Kunt u een stand van zaken geven over het voorstel dat de sociale partners zouden doen om in 2016 gezamenlijk agressie tegen werknemers in de zorg terug te dringen?
Ik heb het voorstel tot voortzetting van het Actieplan Veilig Werken in de Zorg in 2016 van de sociale partners ontvangen. Deze subsidieaanvraag zal ik binnenkort beoordelen.
Wat vindt u van het beleid dat de vele bolletjesslikkers die zich op de spoedeisende hulp melden hun bolletjes weer mee krijgen als ze zonder politie zijn binnengekomen? Deelt u de mening dat dit een ongewenste praktijk is? Wat kunt u hier aan doen, en wat gaat u hier aan doen?
De Handreiking Beroepsgeheim en Politie/Justitie van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) stelt dat als medisch personeel tijdens onderzoek of behandeling van een patiënt verdovende middelen op of in het lichaam aantreft, deze middelen zo spoedig mogelijk overgedragen worden aan de politie, zonder vermelding van personalia of medische gegevens. Het VUmc handelt conform deze handreiking. De geïnterviewde verpleegkundige uit het artikel heeft de verkeerde voorstelling van zaken inmiddels ook rechtgezet in een vervolgartikel in de NRC Next3.
Het bericht “UWV verbaasd over ingrijpen Asscher” |
|
Anoushka Schut-Welkzijn (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «UWV verbaasd over ingrijpen Asscher»?1
Ja.
Klopt het dat, zoals in dit artikel staat, 25.000 mensen wachten op een herbeoordeling en 47.000 mensen op een re-integratietraject?
Zoals ik uw Kamer in mijn brief van 30 oktober 2015 heb gemeld, heeft UWV op dit moment een achterstand ter grootte van 11.500 herbeoordelingen. Dit betreffen uitsluitend professionele herbeoordelingen. Het cijfer van 25.000 zoals gemeld in het artikel betreft deze achterstand inclusief een werkvoorraad die bedrijfsmatig gebruikelijk is.
Bij de activering van WGA-gerechtigden ligt het anders. UWV moet scherp prioriteren voor wie zij welke middelen en capaciteit inzet. Daarbij is de keuze gemaakt om mensen van wie de inschatting is dat zij een grote afstand tot de arbeidsmarkt hebben, niet actief te bemiddelen of te re-integreren, maar hen in beeld te houden en bij wijzigingen in de persoonlijke situatie alsnog met hen aan de slag te gaan. Het getal van circa 46.000 ziet op de WGA-gerechtigden in deze categorie.
Klopt het ook dat in 2016 9.000 mensen moeten worden her beoordeeld volgens de vijfdejaarstoets wat oploopt tot 2019 tot 12.000 mensen? Zo ja, wat zijn hiervan de gevolgen?
Ik heb in mijn brief beschreven welk beleid ten grondslag ligt aan het zoveel mogelijk activeren van WGA-gerechtigden. De vijfdejaarstoets is bedoeld om het systeem van activering, met de herbeoordeling als belangrijk instrument, sluitend te maken. Het aantal uit te voeren vijfdejaarstoetsen correspondeert met het aantal mensen dat geen actieve re-integratiebegeleiding of herbeoordeling hebben gehad. UWV prognosticeert momenteel voor de komende jaren het aantal herbeoordelingen dat als gevolg van de vijfdejaarstoetsen moet worden uitgevoerd. In mijn toegezegde plan van aanpak neem ik de vijfdejaarstoets mee en geef ik aan hoe de achterstanden, inclusief de vijfdejaarstoets, kunnen worden weggewerkt. Wat betreft de cijfers, deze herken ik als aantallen die binnen de divisie Sociaal-Medische Zaken van UWV circuleren. Zoals u eerder medegedeeld, heb ik geen cijfers over de vijfdejaarstoets opgenomen in de brief aan uw Kamer, omdat deze met grote onzekerheid zijn omgeven en UWV deze cijfers niet heeft bevestigd.
Klopt het dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) jaarlijks 60.000 herbeoordelingen zou moeten uitvoeren, maar dat er maar 40.000 herbeoordelingen mogelijk zijn?
Het aantal uit te voeren herbeoordelingen fluctueert jaarlijks. Zoals uit de cijfers in mijn brief van 30 oktober jl. blijkt, prognosticeert UWV in 2016 dat circa 60.000 herbeoordelingen uitgevoerd moeten worden. Het betreft de totale input van 2016 en de verwachte achterstand eind 2016 tezamen. Hierbij is nog geen rekening gehouden met eventuele herbeoordelingen als gevolg van de vijfdejaars toets. Aan de andere kant geldt een beperking op het aantal herbeoordelingen dat UWV kan uitvoeren. Hierbij spelen onder meer het uitvoeringsbudget en de artsencapaciteit een rol. In 2016 zijn dit er circa 36.100 binnen de bestaande kaders waarop het aantal uit te voeren herbeoordelingen gebaseerd wordt. Ik kom in januari 2016 bij de stand van zaken over aanpak achterstanden en in maart 2016 in het integrale plan van aanpak terug op de maatregelen die getroffen worden om hier evenwicht in aan te brengen. In afwachting daarvan worden op dit moment alle mogelijke maatregelen te genomen om de tekorten zo snel mogelijk terug te dringen.
Hoe verhoudt dit zich met de uitvoering van de wettelijke taak tot het rechtmatig verstrekken van de WIA-uitkering, waar een herbeoordeling voor nodig is?
UWV laat bij de inzet van capaciteit van verzekeringsartsen de vraaggestuurde herbeoordeling prevaleren. De voorrangspositie van vraaggestuurde herbeoordelingen komt voort uit de plicht die de WGA-gerechtigde heeft om wijzigingen in zijn persoonlijke en gezondheidssituatie door te geven. Wanneer deze wijzigingen tot gevolg hebben dat de rechtspositie en inkomenspositie van de uitkeringsgerechtigde verandert, kan dit uitsluitend met een herbeoordeling worden vastgesteld of gestaafd. In geval van de professionele herbeoordeling heeft de verzekeringsarts een inschatting gemaakt over de termijn waarbinnen herstel of verbetering mogelijk te verwachten is. Deze termijn is in termen van rechtmatigheid niet hard. Het gaat immers om een voorspelling van de arts dat de situatie mogelijkerwijs gewijzigd zou kunnen zijn.
De rechtmatigheid van de uitvoering van het herbeoordelingsbeleid terzijde, vind ik het onwenselijk dat de professionele herbeoordelingen door de voorrangspositie van vraaggestuurde herbeoordelingen in het gedrang komen. Met uw Kamer vind ik dat UWV in staat moet worden gesteld om alle herbeoordelingen te verrichten binnen een acceptabele termijn. Het doel is mensen niet langer dan noodzakelijk in een uitkeringssituatie te houden. Wanneer ze kunnen werken, moet dat worden geconstateerd. Voor vraaggestuurde herbeoordelingen is dat nu reeds het geval, voor professionele herbeoordelingen is dit gezien de achterstanden steeds minder het geval. Zoals toegezegd presenteer ik uw Kamer in maart een plan van aanpak hoe de achterstanden weg te werken zijn en vraag naar en productie van herbeoordelingen structureel in evenwicht te krijgen.
Het bericht ‘Zieke niet meer aan het werk' |
|
Anoushka Schut-Welkzijn (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Herkent u het signaal uit het artikel «Zieke niet meer aan het werk» dat werkgevers het voor werknemers met een chronische ziekte of handicap lastig maken om terug te keren op de werkvloer? Zo ja, zijn er andere onderzoeken die dit beeld bevestigen?1
Sinds midden jaren ’90 is het beleid erop gericht om het ziekteverzuim terug te dringen en de instroom in de arbeidsongeschiktheidsregelingen te verminderen. Sindsdien is er een reeks van maatregelen getroffen die werkgevers en werknemers hebben gestimuleerd om zich meer in te zetten voor preventie, herstel en werkhervatting. Dit beleid is onder meer neergelegd in de Wet verbetering Poortwachter (WVP), de Wet verlenging loondoorbetalingsverplichting bij ziekte (Wet VLZ) en de Wet WIA.
Dit beleid heeft zijn vruchten afgeworpen. Mede dankzij dit beleid is de instroom in de arbeidsongeschiktheidsregelingen afgenomen en is zichtbaar dat het aantal werknemers dat een beroep doet op een arbeidsongeschiktheidsuitkering (WAO of Wet WIA) is gedaald.
Uit evaluatieonderzoek van het gevoerde beleid blijkt dat financiële prikkels voor werkgevers in belangrijke mate hebben bijgedragen aan het terugdringen van de instroom van werknemers in de Wet WIA.
Het beeld, dat werkgevers het onder het huidige regime hun werknemer met een chronische ziekte of handicap lastig zouden maken om terug te keren op de werkvloer, kan ik dan ook niet bevestigen, noch vanuit het gevoerde beleid, noch vanuit de verrichtte evaluatieonderzoeken.
Deelt u de mening dat werkgevers in Nederland maximaal gestimuleerd worden om zieke werknemers te re-integreren?
Kern van de WVP en de Wet VLZ is dat de werkgever gedurende de eerste twee jaar van ziekte verantwoordelijk is voor de loondoorbetaling en – met de deskundige ondersteuning van bedrijfsarts of arbodienst – voor de verzuimbegeleiding van zijn zieke werknemer. De werkgever betaalt gedurende deze periode het loon en ervaart zodoende een financiële prikkel om het ziekteverzuim zoveel mogelijk te beperken en werk te maken van de re-integratie van zijn zieke werknemer.
Gedurende de eerste twee ziektejaren dienen werkgever en werknemer zich maximaal n te spannen om langdurig ziekteverzuim te voorkomen. De WVP geeft hiervoor richtlijnen, onder meer in de vorm van voorgeschreven processtappen tijdens de eerste twee ziektejaren. Na twee jaar ziekte stellen werkgever en werknemer een re-integratieverslag op, waarin zij verantwoorden welke stappen zij hebben gezet om langdurig ziekteverzuim tegen te gaan. Het re-integratieverslag wordt – bij de WIA-aanvraag – beoordeeld door het UWV.
Als het UWV van oordeel is dat de werkgever of de werknemer onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, wordt een (loon)sanctie opgelegd.
Zowel de werknemer, als de werkgever, worden aldus gestimuleerd om werk te maken van re-integratie.
Zouden de re-integratiemethoden die worden voorgesteld in het verdiepingsonderzoek WGA 80-100 van APE naar uw mening het re-integratieperspectief van chronisch zieken werknemers kunnen verbeteren?
Het verdiepingsonderzoek WGA 80–100 is mede uitgevoerd om sociale partners te helpen bij het treffen van maatregelen. Ik zou sociale partners voor de voeten lopen als ik nu uitgebreid in zou ingaan op dit onderzoek en de re-integratiemethoden die daarin aan de orde zijn gekomen. Op dit moment ben ik nog in gesprek met de sociale partners over de maatregelen die zij willen nemen in het kader van het Sociaal akkoord.
Het bericht dat bedrijven uit het Europees Sociaal Fonds (ESF) yogalessen voor personeel gesubsidieerd kunnen krijgen |
|
Anoushka Schut-Welkzijn (VVD) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht «Vraag subsidies aan voor yoga en mindfulness»?1
Ja.
Is er al contact geweest tussen het Agentschap SZW en yogaopdezaak waarin is toegezegd dat yoga onder de criteria van ESF-projecten valt?
Het Agentschap SZW heeft aan de eigenaresses van yoga op de zaak laten weten dat yoga niet onder de criteria van ESF-projecten valt en heeft verzocht de onjuiste informatie van hun website te verwijderen. Art. 8 van de ESF-regeling Duurzame Inzetbaarheid voor bedrijven legt namelijk vast dat alleen de kosten van een adviseur voor het opstellen van een advies of het begeleiden van de implementatie van dat advies subsidiabel zijn. Onder een adviseur wordt verstaan een persoon, niet zijnde een werknemer van de subsidieaanvrager, die in het kader van de uitoefening van zijn beroep of bedrijf als adviseur werkzaam is op het gebied van duurzame inzetbaarheid. Daar valt een yogadocent niet onder. De eigenaresses hebben laten weten de onjuiste informatie te verwijderen.
Hoe beoordeelt de Europese Commissie de effectiviteit van yoga-subsidies in het kader van Europees Sociaal beleid?
Hier heeft de Europese Commissie geen uitspraken over gedaan.
Deelt u de mening dat yoga en mindfulness voor veel mensen een zinvolle manier zijn om hun vrijetijd te besteden en te ontspannen, maar dat yoga geen bewezen effectieve manier is om duurzame inzetbaarheid te vergroten en dat daaruit de conclusie volgt dat yoga niet zou moeten worden gesubsidieerd uit het Europees Sociaal Fonds?
Ik deel de mening dat yoga en mindfulness voor veel mensen een zinvolle manier kan zijn om hun vrije tijd te besteden en te ontspannen. Voor de rest verwijs ik voor beantwoording van deze vraag naar mijn antwoord op vraag 2.
Gaat u het Agentschap verzoeken om dergelijke subsidie-aanvragen af te keuren? Zo nee, waarom niet?
Het Agentschap SZW zal dergelijke subsidie-aanvragen afkeuren conform mijn antwoord op vraag 2.
De sociale dimensie van de EU |
|
Anoushka Schut-Welkzijn (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
In uw verslag van de Informele Raad WSBVC, Onderdeel Werkgelegenheid en Sociaal Beleid, van 16–17 juli 2015 te Luxemburg schrijft u dat een meerderheid van de lidstaten voorstander is van het versterken van de sociale dimensie van de EU; wat wordt er volgens u verstaan onder een sociale dimensie? Wat was de Nederlandse inbreng op dit punt? Deelt u de mening dat sociaal beleid subsidiair een competentie is van de afzonderlijke lidstaten?1
De Europese sociale dimensie is een breed begrip, waarover in EU verband al langer gesproken wordt. De crisis heeft grote sociale gevolgen gehad. De werkloosheid in Europa is opgelopen en het aantal mensen dat in armoede leeft is gestegen. Dit roept de vraag op of het nodig is om de Europese sociale dimensie te versterken. De crisis heeft ook aangetoond dat de economieën van de lidstaten van de EU sterk met elkaar verweven zijn. Kwetsbaarheden in één land kunnen ook de andere landen raken. Verdere integratie van arbeidsmarkten en coördinatie van sociaal beleid zouden de schokbestendigheid van Europese economieën kunnen versterken.
Nederland is van mening dat een combinatie van houdbare overheidsfinanciën, het doorvoeren van noodzakelijke structurele hervormingen en het stimuleren van investeringen cruciaal zijn om een Europa met gezonde overheidsfinanciën en duurzame economische groei te realiseren. In de Nederlandse visie, zoals ook ingebracht tijdens de informele Raad WSBVC in Luxemburg, zou de Europese sociale dimensie de volgende elementen moeten bevatten:
Sociaal en werkgelegenheidsbeleid is primair een competentie van de lidstaten zelf. De rol van de Europese Unie met betrekking tot sociaal beleid is ondersteunend en coördinerend. Nederland heeft niet de intentie om deze bevoegdheidsverdeling tussen de lidstaten en de EU aan te passen. Dit zou bovendien een verdragswijziging impliceren. Lidstaten zijn dus primair aan zet als het gaat om het vormgeven van sociaal beleid. Lidstaten kunnen van elkaar leren hoe sociaal beleid het meest effectief vormgegeven kan worden door uitwisseling van ervaringen en «best practices». Ik ben er voorstander van om te bekijken hoe bestaande EU instrumenten zoals het Europees Semester, de Open Methode voor Coördinatie en het Europees Sociaal Fonds (ESF) nog beter ingezet kunnen worden om de effectiviteit van werkgelegenheids- en sociaal zekerheidsbeleid in de lidstaten te vergroten.
De verwachting is dat het Luxemburgse voorzitterschap tijdens de Raad WSBVC van december Raadsconclusies zal willen aannemen over versterking van de Europese sociale dimensie. U zult voorafgaand aan de Raad zoals gebruikelijk door middel van een geannoteerde agenda worden geïnformeerd over de Nederlandse inzet.
Hoe verhoudt een «sociale dimensie» zich tot de wens van de Nederlandse regering om tot «minder Europa» te komen»? Wanneer zal de discussie over de sociale dimensie in Europese context voortgezet worden? Wilt u aangeven wanneer u de Kamer hierover verder informeert?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u duiden wat bedoeld is met «sympathiek staan tegenover het idee van een sociale Eurogroep»? Wat was de inzet van de Nederlandse regering op dit punt? Waarom vindt u dat niet-Eurozone landen niet moeten worden uitgesloten van een sociale Eurozone-groep? Deelt u de mening dat ook in de Eurozone, sociaal beleid een competentie van de lidstaten is en moet blijven?
Ik bedoel dat ik geen bezwaar heb tegen een discussie over de sociale dimensie van EMU governance in eurozone verband, zonder vooruit te lopen op de uitkomst van een dergelijke discussie. Ik vind dat niet-eurozonelanden van deze discussie niet moeten worden uitgesloten, omdat sociaal beleid en de Europese sociale dimensie onderwerpen zijn die alle lidstaten aangaan.
Zoals ook in het antwoord op vraag 1 en 2 aangegeven, is Nederland geen voorstander van een gewijzigde bevoegdheidsverdeling tussen de lidstaten en de EU op het gebied van sociaal beleid.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor 30 september, zodat deze betrokken kunnen worden bij het Algemeen overleg Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid voorzien op 1 oktober?
Ja.
Het bericht: Artsen: 150.000 onterechte uitkeringen |
|
Anoushka Schut-Welkzijn (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het bericht in Trouw waarin keuringsartsen aangeven dat menig afgekeurde in tien jaar geen arts ziet?1
Ja, ik ken het bericht.
Klopt het dat 150.000 mensen ten onrechte een WGA-uitkering krijgen, omdat ze niet herbeoordeeld worden?
UWV heeft in nauwe afstemming met mijn ministerie afspraken gemaakt over een nieuw (her)beoordelingsbeleid UWV. Dit beleid is per 1 januari 2011 ingevoerd. Uitgangspunt van dit herbeoordelingsbeleid is dat een langdurige uitkeringssituatie die niet gericht is op participatie slechts voor een zeer beperkte groep van toepassing is (IVA, duurzaam geen arbeidsvermogen).
Participatie staat voorop. Dit betekent dat voor iedereen die arbeidsmogelijkheden heeft, wordt ingezet op het benutten van de mogelijkheden. Dit betekent het volgende:
Deze invulling van het herbeoordelingsbeleid zorgt ervoor dat alleen herbeoordelingen plaatsvinden op die momenten dat dit het meest zinvol is. Dit is vanuit het oogpunt van effectieve inzet van overheidsgeld wenselijk. In de discussie over herbeoordeling is het van belang om de effectiviteit mee te wegen. Ik vind dat in het huidige herbeoordelingsbeleid van het UWV een goede balans is gevonden. Het genoemde getal van 150.000 arbeidsongeschikten die geschikt kunnen worden verklaard als zij maar herbeoordeeld zouden worden, herken ik absoluut niet. Ook het UWV herkent dit cijfer op geen enkele wijze. Er zou hier gedoeld kunnen worden op mogelijk arbeidspotentieel onder de ontvangers van alle arbeidsongeschiktheidsuitkeringen (dit zijn er ongeveer 800.000). Het grootste deel van deze 800.000 betreft echter nog altijd WAO-uitkeringsgerechtigden. In de beleidsdoorlichting artikel 3 begroting SZW over arbeidsongeschiktheid die ik op 15 december 2014 aan de Tweede Kamer heb gestuurd (Kamerstukken 2014–2015, 30 982, nr. 18) staat al aangegeven, dat er onder ontvangers van de WAO weinig meer arbeidspotentieel zal zijn dan nu al is vastgesteld, en dat met name de begeleiding naar werk (de businesscase UWV) naar verwachting veel meer zal kosten dan het opbrengt, zodat ik heb besloten om de pilot die in de businesscase UWV was voorgesteld niet uit te voeren.
Hoe gaat u voorkomen dat dit leidt tot een groeiende groep arbeidsongeschikten die vastzitten in de uitkering, terwijl ze eigenlijk zouden kunnen werken?
Zie antwoord vraag 2.
Wilt u deze vragen uiterlijk een week voor de behandeling van de initiatiefnota «Activering uit Arbeidsongeschiktheid» (gepland op 28 september 2015) beantwoorden?2
Ja.
Het bericht dat het UWV fraudemeldingen opzij legt |
|
Anoushka Schut-Welkzijn (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Klopt het bericht «UWV legt fraudemeldingen opzij»?1
Misbruik van sociale voorzieningen moet altijd worden aangepakt. Alle meldingen van mogelijke fraude dienen daarom goed te worden beoordeeld. Niet alle meldingen zijn echter bruikbaar of van voldoende kwaliteit om tot nader onderzoek over te gaan. UWV beoordeelt daarom alle fraudesignalen op aanpak- of onderzoekswaardigheid. De aanpakwaardige signalen worden nader onderzocht. Met ingang van 2015 heeft UWV het werkproces als gevolg van een verdere verfijning van de risicoanalyse zodanig ingericht dat de beschikbare capaciteit nog gerichter kan worden ingezet voor die signalen die daadwerkelijk iets kunnen opleveren.
Het artikel refereert aan een actie van UWV in 2014 om de werkvoorraad te verkleinen. In 2014 heeft UWV meer dan 130 duizend interne en externe meldingen van mogelijke overtreding van de inlichtingenplicht ontvangen. Dit is een forse, onvoorziene, toename waarvoor ook de extra capaciteit vanuit de Businesscase Intensivering Toezicht niet voldoende was. UWV heeft besloten om circa 3.000 externe, oude meldingen waarvan UWV op basis van risicoanalyse heeft beoordeeld dat deze waarschijnlijk weinig opleveren, uit de werkvoorraad te halen. Vervolgens hebben specialisten deze 3.000 meldingen nogmaals beoordeeld. De uitkomst van deze herbeoordeling is geweest dat alsnog 140 zaken nader worden onderzocht.
Wat vindt u ervan dat het UWV fraudemeldingen die langer dan twintig weken zijn blijven liggen niet meer onderzoekt?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het feit dat de werkvoorraad te groot is, aanleiding is om, op basis van risicoanalyse, meer te handhaven en niet minder?
Zie antwoord vraag 1.
In antwoorden op mondelinge vragen op 2 juni jl.2 gaf u aan dat de prioriteit van het UWV ligt bij het opsporen en handhaven van fraude door zwart werk met een WW-uitkering; hoe strookt die uitspraak met de uitvoering die hier nu aan wordt gegeven door het UWV?
Het opsporen en aanpakken van zwarte fraude is binnen de handhaving een belangrijke prioriteit van UWV. Dit blijft ook zo. Door in toenemende mate gebruik te maken van risicoprofielen, bestandskoppelingen en themaonderzoeken is UWV beter in staat (zwarte) fraude op te sporen en aan te pakken. Ook kan UWV hierdoor steeds beter beoordelen welke signalen daadwerkelijk iets kunnen opleveren en welke signalen waarschijnlijk weinig opleveren en waarbij het inzetten van capaciteit niet effectief is. De in het artikel genoemde 3.000 signalen zijn op basis van deze aanpak beoordeeld als niet aanpakwaardig. Door deze uit de werkvoorraad te halen, kan de beschikbare capaciteit gericht worden ingezet voor signalen die wel iets kunnen opleveren.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat het UWV de aanpak van zwart werk handhaaft en dat alle meldingen dezelfde behandeling krijgen?
Zie antwoord vraag 4.
SUWINET |
|
Jeroen van Wijngaarden (VVD), Anoushka Schut-Welkzijn (VVD) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Argos van 20 juni jl.?
Ja.
Deelt u de analyse dat SUWINET gevoelige persoonsgegevens bevat? Zo ja, vindt u dat de bescherming van en omgang met thans op een adequaat niveau is geborgd?
Ik deel de analyse dat ook gevoelige persoonsgegevens via SUWInet worden ontsloten. De gemeenschappelijke elektronische voorziening SUWI (ook wel SUWInet genoemd) is een elektronische infrastructuur die is ontwikkeld om ervoor te zorgen dat de SUWI-partijen (UWV, SVB en gemeentelijke sociale diensten) gegevens met elkaar kunnen uitwisselen voor de uitoefening van hun wettelijke taak (WW, Participatiewet, IOAW, IOAZ e.a.). Er worden alleen gegevens uitgewisseld voor zover daar een wettelijke grondslag voor is.
In de Privacy Impact Asssesment (PIA) die ik heb laten uitvoeren en waar ik uw Kamer per brief op 5 februari jl. over heb geïnformeerd is geconstateerd dat er in de afgelopen jaren een aantal samenhangende kwetsbaarheden is ontstaan die elkaar op een negatieve manier beïnvloeden en daarmee tot privacyrisico’s leiden. In de brief van 5 februari jl. (Kamerstuk 26 448, nr. 530) heb ik de actielijnen geschetst waarlangs verbetermaatregelen worden genomen.
Welke mate van bescherming van en zorgvuldige omgang met de persoonsgegevens binnen SUWI-net ambieert u? Welke sanctie staat er op ernstig verwijtbare nalatigheid in de omgang met deze gegevens?
Persoonsgegevens van burgers dienen te allen tijde beschermd te zijn met passende organisatorische en technische maatregelen. Bij het SUWInet dienen de maatregelen te worden getroffen in de keten die loopt van het aanleveren van gegevens door bronleveranciers, het transporteren van gegevens naar afnemers tot en met het gebruik van de gegevens door afnemers. Op SUWInet aangesloten organisaties dienen de beveiliging van het gebruik van SUWInet op orde te hebben. Het escalatieprotocol, dat ik u dit najaar toestuur, omvat een aantal stappen met als ultimum remedium het afsluiten van een organisatie van het SUWInet.
Iedere op SUWInet aangesloten organisatie dient beleid te voeren betreffende misbruik van gegevens door medewerkers. Bij misbruik door medewerkers is de uiterste sanctie hierbij ontslag. Er zijn mij gevallen bekend van gemeenten, SVB en UWV waar medewerkers zijn ontslagen omdat zij zonder noodzaak via SUWInet gegevens raadpleegden.
Deelt u de analyse dat het onrechtmatig raadplegen van deze gegevens niet alleen in strijd is met de wet maar ook met de openbare orde en zodoende ook een aandachtspunt moeten zijn van de burgemeesters gelet op de gegevens van kwetsbare personen? Zo ja, bent u bereid de burgemeesters een brief te sturen om hen te wijzen op deze verantwoordelijkheid?
Ik deel uw analyse dat het onrechtmatig raadplegen van deze gegevens in strijd is met de wet. Uw analyse dat het in strijd is met de openbare orde deel ik niet. Hier is geen sprake van onrust of ongeregeldheden op het terrein van de openbare orde. Naar aanleiding van het onderzoek van de Inspectie SZW in 2013 heb ik alle colleges van burgemeester en wethouders een brief gestuurd en hen gewezen op het feit dat zij de beveiliging van SUWInet op orde moeten brengen. Na de gemeenteraadsverkiezingen heb ik de nieuwe colleges eenzelfde brief gestuurd en hen op hun verantwoordelijkheid gewezen.
In september 2015 start de Inspectie SZW het onderzoek naar de beveiliging van SUWInet bij alle gemeenten. In de brief met de aankondiging van dit onderzoek wordt nogmaals aandacht gevraagd voor de bescherming van gegevens van personen, waarbij specifiek aandacht wordt gevraagd voor de bescherming van gegevens van kwetsbare personen.
Op welke wijze zijn Colleges van B&W verplicht om aan gemeenteraden systematisch te rapporteren over privacybescherming en incidenten in hun gemeente?
Ingevolge artikel 5.22 van het besluit SUWI zijn gemeenten verplicht om verantwoording af te leggen over de beveiliging van SUWInet. De verantwoording moet zijn voorzien van een oordeel van een EDP-auditor en dient eens per jaar voor 15 maart opgesteld te worden. In de verantwoordingsrichtlijn SUWI is opgenomen waarover gerapporteerd dient te worden. Dit betreft onder meer het informatiebeveiligingsbeleid, de evaluatie daarvan en de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden ten aanzien van het gebruik, de inrichting, het beheer en de beveiliging van SUWInet gegevens.
Kan de Tweede Kamer per kwartaal worden geïnformeerd over de voortgang van het onderzoek dat het College bescherming persoonsgegevens (CBP) is gestart naar de gang van zaken bij het Bureau Keteninformatisering Werk & Inkomen (BKWI) en SUWINET alsmede over het verbetertraject dat door het BKWI zal moeten worden ingezet?
Op 5 juni jl. heeft het CBP aangekondigd onderzoek te gaan doen naar de beveiliging van SUWInet bij gemeenten. Het CPB zal uw Kamer informeren over de voortgang van het onderzoek. In mijn brief van 30 juni jl. heb ik opgemerkt dat ik de Tweede Kamer aanstaande oktober zal informeren over de voortgang van het programma «Borging veilige gegevensuitwisseling via SUWInet». Hierbij zal ik ook ingaan op het verbetertraject dat door BKWI is ingezet naar aanleiding van het eerdere onderzoek van het CBP naar de toegang van niet-SUWI-partijen tot SUWInet.
In welke mate vindt er periodiek overleg plaats tussen u en de ambtelijke top van het BKWI?
Ik heb naar aanleiding van het onderzoek van Inspectie SZW een zogenaamde tafel informatiebeveiliging georganiseerd met bestuurders van UWV, SVB, VNG en CBP. Het BKWI is een organisatieonderdeel van UWV. Met het UWV voer ik periodiek overleg over BKWI.
Waar kan iemand met een burgerservicenummer (BSN) terecht als hij of zij veiligheidsredenen heeft om op de zogenaamde blacklist van het SUWINET te komen waardoor zijn of haar gegevens minder makkelijk opvraagbaar zijn? Hoe wordt hieraan voldoende bekendheid gegeven?
Burgers kunnen via de gemeente bij BKWI een verzoek indienen voor geheimhouding van hun persoonlijke gegevens (o.a. adresgegevens). Gemeenten kunnen dan via de beheerder (BKWI) van SUWInet het BSN op een Blacklist laten plaatsen. Opvragingen van deze BSN worden dan binnen SUWInet geblokkeerd en medewerkers van gemeenten, UWV en SVB krijgen geen gegevens te zien van deze BSN. Naar aanleiding van de motie Van Weyenberg / Voortman om te onderzoeken welke mogelijke andere bronnen er zijn waaruit iemands adres kan worden opgemaakt, in bijzonder de polisadministratie van UWV, en met een integrale oplossing te komen, zal ik bezien hoe meer bekendheid aan burgers kan worden gegeven over de mogelijkheid gegevens binnen de (digitale) overheid geheim te houden. In een recent overleg met de Federatie Opvang, de VNG en het UWV is afgesproken om voor vrouwen die bedreigt worden een correspondentieadres op te nemen. UWV, VNG en de Federatie Opvang werken deze afspraak momenteel verder uit. Zodra dit gereed is, zal ik uw Kamer hierover informeren.
Waar kan iemand met een BSN terecht als hij of zij wil opvragen hoe vaak en met welk doel zijn gegevens door de overheid zijn geraadpleegd?
Iemand die wil weten wanneer en door wie zijn gegevens zijn geraadpleegd kan hiertoe een schriftelijk verzoek doen bij de beheerder van SUWInet, het BKWI. Dit verzoek moet voorzien zijn van naam, BSN, contactgegevens en een handtekening. Tevens dient een kopie van een geldig identiteitsbewijs, waarmee BSN en handtekening kunnen worden geverifieerd, meegestuurd te worden.
Sluit u uit dat incassobureau's of andere derden tot op heden en vanaf nu niet direct of indirect gericht naar personen in SUWINET kunnen zoeken? Zo nee, kunt u de Kamer hier dan alsnog nader over informeren?
Ik beschik niet over informatie in welke mate gemeenten incassobureaus of andere derden toegang geven tot SUWInet. De uitvoeringspraktijk zoals aan de orde gekomen in de uitzending van ARGOS wijs ik af. Op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens is het toegestaan om een derde partij gegevens te laten verwerken, waarbij het college van B&W verantwoordelijke blijft. Hiervoor dient een bewerkersovereenkomst te worden gesloten. In het geval een gemeente een incassobureau inschakelt, mogen alleen die gegevens worden verstrekt aan het incassobureau die nodig zijn voor het incassobureau om de vorderingen te kunnen innen. Het is dus niet toegestaan dat incassobureaus toegang krijgen tot meer gegevens dan noodzakelijk voor de uitoefening van hun taak. Op grond hiervan is rechtstreeks toegang tot SUWInet niet toegestaan.
De VNG heeft in juli 2015 in de notitie «uitbesteden en toegang tot SUWInet» aangegeven dat het autoriseren van medewerkers die onder het gezag staan van een partij waaraan is uitbesteed, zich niet verhoudt tot de Wet bescherming persoonsgegevens. De autorisaties aan deze medewerkers dienen te worden ingetrokken. In de brief die ik naar alle gemeenten zal versturen met daarin het escalatieprotocol, alsmede in de eerstvolgende verzamelbrief, zal ik gemeenten wijzen op het gebruik van de bewerkingsovereenkomst bij het verwerken van gegevens en het feit dat rechtstreeks toegang tot SUWInet voor incassobureaus niet is toegestaan.
Het bericht ‘Integratiesubsidies weggesluisd’ |
|
Sjoerd Potters (VVD), Anoushka Schut-Welkzijn (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht «Integratie subsidies weggesluisd»?1 Hoe waardeert u deze berichtgeving?
Ja, ik ben op de hoogte van dit bericht. Voor het antwoord op het tweede deel van de vraag verwijs ik u naar mijn antwoord op de eerste vraag van mw. Karabulut (2015Z11515)
Wat is de relatie tussen de verschillende genoemde organisaties en de rijksoverheid? Hoeveel subsidie hebben het Marokkaans Nederlands Interactieteam Jeugd en Forum gekregen? Van wie? Voor welk doel dienden de gelden te worden gebruikt?
De rijksoverheid gaf in 2002 het integratiebeleid vorm met behulp van verschillende organisaties, zoals FORUM als expertisecentrum, organisaties die op basis van de in de inmiddels ingetrokken Wet Overleg Minderhedenbeleid (Staatsblad 1997, 335) vastgelegde representativiteitscriteria werden toegelaten tot het Landelijk Overleg Minderheden (LOM) en het Nederlands-Marokkaans Interactieteam Jeugd.
FORUM vervulde een vraagbaakfunctie voor zowel individuen als organisaties waar het ging om multiculturele vraagstukken en organiseerde debatten, verzorgde trainingen en publicaties.
Het op de Wet Overleg Minderhedenbeleid gebaseerde Landelijk Overleg Minderheden vervulde vier functies, te weten:
Met verwijzing naar het instellingsbesluit van het Marokkaans-Nederlands Interactieteam Jeugd (Staatscourant 1 mei 2002, nr. 82 / pag. 9) werd dit Interactieteam Jeugd in 2002 voor twee jaar ingesteld door de Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid en de Staatssecretaris van Justitie. Overeenkomstig artikel 3 van het instellingsbesluit had dit Interactieteam de volgende taken:
Op grond van artikel 6 van het instellingsbesluit werd gedurende deze twee jaar jaarlijks een bedrag van 68.067,03 euro (inclusief btw) beschikbaar gesteld aan dit Interactieteam.
In 2002 werd FORUM, die in 1996 nog een bundeling was van negen landelijke minderhedenorganisaties, met elk hun eigen achterban en doel, gebundeld in een kennis- en expertisecentrum. In 2004 werd de subsidiëring van FORUM (een bedrag van rond zes miljoen euro op jaarbasis) overgedragen van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Cultuur naar de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie.
In 2002 was er voor de organisaties die toegelaten werden tot het Landelijk Overleg Minderheden, een bedrag van 2,3 mln. euro beschikbaar op jaarbasis.
Wat zijn de regels rondom de toegang tot rekeningen van de denktank door betrokkenen? Hoe heeft het kunnen gebeuren dat individuen overheidsgelden voor privédoeleinden gebruiken? Hoe worden organisaties die subsidies ontvangen voor antiradicaleringsprojecten geselecteerd? Op basis van welke overwegingen is gekozen met de genoemde organisaties te werken? Hoe en door wie is vervolgens gecontroleerd dat de gelden goed zijn besteed?
Het financieel beheer bij gesubsidieerde instellingen dient zo te zijn geregeld dat misbruik en oneigenlijk gebruik van subsidiegelden wordt voorkomen. Dat de betreffende rekening van het in 2002 door de Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid en de Staatssecretaris van Justitie ingestelde Interactieteam met de uiteindelijk van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid afkomstige subsidiemiddelen gebruikt zou zijn voor frauduleuze doeleinden met de beschikbaar gestelde middelen van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in 2014, is thans onderwerp van onderzoek door het Openbaar Ministerie. De uitkomsten daarvan moeten worden afgewacht om te kunnen verklaren of en zo ja hoe frauduleuze handelingen hebben kunnen plaatsvinden.
De selectie van de organisaties om in opdracht van FORUM radicalisering tegen te gaan berustte bij FORUM. FORUM was gerechtigd om externe partijen in te schakelen voor het uitvoeren van activiteiten die gericht waren op antiradicalisering.
De overweging van FORUM om met lokale externe organisaties samen te werken was ingegeven door het lokale netwerk van deze organisaties.
Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ziet toe op rechtmatigheid en doelmatigheid van de aan FORUM verstrekte subsidie op basis van de door FORUM in te dienen verantwoording en het daaraan gepaard gaande financieel beheer. In dat kader keurt het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid het werkplan goed en verleent goedkeuring aan eventuele wijzigingen van het werkplan, voert het departement periodiek en nader overleg over de voortgang van het werkplan met de subsidieontvanger, beoordeelt rapportages en jaarverslag. Voorts baseert het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zich op de verklaring van de accountant bij de jaarrekening.
Wat gaat u doen om het probleem op te lossen? Hoe worden eventueel wederrechtelijk verkregen gelden teruggehaald?
Met verwijzing naar het antwoord op de derde vraag van mw. Karabulut (2015Z11515) zal de uitkomst van de gerechtelijke procedures worden afgewacht alvorens een beslissing te nemen over het terugvorderen van eventueel onrechtmatig bestede deel van de subsidie.
Deelt u de mening dat dergelijk misbruik het draagvlak voor het verlenen van overheidssubsidies in den brede en voor integratie in het bijzonder ondermijnt?
In algemene zin kan gesteld worden dat misbruik van subsidies het maatschappelijk draagvlak voor subsidies niet ten goede komt.
Hoe gaat u dit in de toekomst voorkomen?
Bij elke subsidietoekenning stelt het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid eisen ten aanzien van de rechtmatigheid, tevens vindt een toets plaats op de eventuele registratie van de subsidieontvanger in het misbruikregister van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Daarmee is in opzet zo goed mogelijk geborgd dat fraude wordt voorkomen. Dit laat onverlet dat de kans op fraude nooit helemaal is uit te sluiten.
Het bericht “Negen manieren om je als zzp’er goedkoper te verzekeren” |
|
Aukje de Vries (VVD), Erik Ziengs (VVD), Anoushka Schut-Welkzijn (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Negen manieren om je als zzp’er goedkoper te verzekeren»?1
Ja, ik ken het bericht.
Hoe is het aanbod van verzekeraars voor de in het artikel vermelde «aangepaste» polissen voor arbeidsongeschiktheid voor zzp’ers (zelfstandigen zonder personeel)? Welke soort polissen worden wel en niet aangeboden? In hoeverre is er voldoende keuzemogelijkheid en aanbod?
Er zijn veel verschillende keuzemogelijkheden binnen de arbeidsongeschiktheidsverzekering (AOV) voor zelfstandigen. De verzekerde kan kiezen uit diverse voorwaarden, en kan daarmee ook de prijs van de individuele verzekering wijzigen. Veelal geldt: Hoe meer risico de zelfstandige zelf draagt, en dus hoe minder uitgebreid de variabelen, hoe lager de premie. Hieronder wordt een aantal manieren beschreven waarop de zelfstandige kan bepalen hoeveel risico hij wil lopen:
De meeste verzekeraars bieden ook (aangepaste) polissen met een meer beperkte dekking, ook wel de instap- of startersproducten genoemd. Dit soort verzekeringen is goedkoper dan een reguliere AOV. Soms kan de dekking op een later moment worden uitgebreid. De dekking groeit dan mee met de ontwikkeling van de onderneming/ondernemer. Ook zijn er polissen beschikbaar die alleen ongevallen of bepaalde ernstige ziekten dekken (critical illnesses-verzekeringen). Het is bij dit type polissen belangrijk dat de (initiële) beperktere dekking transparant is voor de ondernemer en in verhouding staat tot de premie.
Zelfstandigen die om medische redenen niet worden geaccepteerd voor een reguliere AOV kunnen terecht in de private vangnetverzekering. Dit vangnet kent geen medische beoordeling. Startende zelfstandigen kunnen deze verzekeringen aanvragen binnen 15 maanden na de start als ondernemer.
Welke beperkingen en belemmeringen zijn er eventueel in de wet- en regelgeving voor deze «aangepaste polissen»?
Er zijn mij geen beperkingen en belemmeringen bekend om dit soort polissen aan te bieden. De verzekeringen worden op dit moment aangeboden door verzekeraars.
Welke beperkingen zijn er op dit moment vanuit zaken zoals zorgplicht en productbeoordeling om dit soort producten ook daadwerkelijk actief aan te bieden en/of te adviseren? Welke druk is er op dit moment om maar het meest algemene standaardproduct te adviseren, om later niet het probleem te krijgen dat het product als niet passend wordt beoordeeld? Hoe kunnen adviseurs of productaanbieders eenvoudig aantonen dat het een passend advies en/of product is geweest voor een zzp’er?
Ik zie geen belemmeringen vanuit de regels inzake productontwikkeling en zorgplicht (Wet op het financieel toezicht) om dit soort producten actief aan te bieden. Deze regels zijn onder meer bedoeld om passende producten aan te bieden en/of te adviseren aan klanten. Wel is gezien de ruime keuzemogelijkheden een zorgvuldig adviestraject van belang. Hier ligt een belangrijke rol voor de aanbieder van de verzekering en/of verzekeringsadviseur. Toezichthouder Autoriteit Financiële Markten (AFM) volgt de kwaliteit van advies en ziet ruimte voor verbetering. In het onlangs (april 2015) door AFM gepubliceerde onderzoek «Arbeidsongeschiktheidverzekeringen voor zelfstandigen» geeft zij handvatten om het advies aan klanten te verbeteren.
Van belang is dat het voor de zzp-er duidelijk is wat de keuze voor een product met beperktere voorwaarden betekent als het zou komen tot een uitkeringssituatie. Het is daarnaast van belang dat de zzp-er in staat wordt gesteld een product aan te schaffen dat past bij zijn eigen risico’s en wensen.
Het is de taak van de aanbieder van de verzekering en/of de verzekeringsadviseur om de zzp-er te voorzien van correcte en volledige informatie zodat hij een afgewogen keuze kan maken. Hiernaast is het van belang om de kenmerken en wensen van de zzp-er en de overwegingen die hebben geleid tot het uiteindelijke advies vast te leggen. Op die manier kan later herleid worden hoe de (onafhankelijk) adviseur tot de aanbeveling van een bepaald verzekeringsproduct is gekomen.
Hoe is het aanbod van verzekeraars meer specifiek voor korte(re) polissen voor ziekte en arbeidsongeschiktheid, aangezien één van de opties het verkorten van de duur van de uitkering is, waardoor de kosten voor de zzp’er lager zijn en het dus eenvoudiger is een dergelijke verzekering af te sluiten? In hoeverre worden er bijvoorbeeld ook polissen voor 2 of minder dan 5 jaar aangeboden die een oplossing kunnen bieden voor de oudere zzp'er en voor de zzp’er die zich in die tijd wil omscholen?
Verzekeraars bieden op dit moment al een breed scala aan verzekeringsproducten om tegemoet te komen aan de behoeften van zzp’ers. Zie ook mijn antwoord op vraag 2. De productvariant met een kortere uitkeringsduur wordt reeds aangeboden in de markt, vaak ook voorzien van interventies voor omscholing of bemiddeling op de arbeidsmarkt.
Zijn zzp'ers bekend met het diverse aanbod? Hoe vindt voorlichting en informatievoorziening over dit soort alternatieven voor zzp’ers plaats door de verzekeraars, adviseurs, overheid, dan wel op een andere wijze?
Vanuit de overheid worden zzp’ers geïnformeerd via de website www.ondernemersplein.nl. Hierop staat alle informatie van de (semi-)overheid die men nodig heeft om te ondernemen, ook algemene informatie over arbeidsongeschiktheidsverzekeringen. Ook het UWV verstrekt informatie via hun website aan zzp’ers. Voor meer specifieke informatie over specifieke verzekeringsproducten kan men terecht bij de verzekeraars. Verzekeraars hanteren ieder hun eigen voorlichtingskanalen.
Het Verbond van Verzekeraars, Platform Zelfstandig Ondernemers (PZO), de Kamer van Koophandel en FNV Zelfstandigen hebben gezamenlijk de site www.verzekerenvoorzelfstandigen.nl in het leven geroepen. Hier is informatie te vinden over onder andere arbeidsongeschiktheid.
Het Verbond van Verzekeraars werkt aan de introductie van een sectorbrede «Verzekeringskaart» voor alle consumentenverzekeringen waaronder de arbeidsongeschiktheidsverzekeringen. In dit document kan de consument in de oriëntatiefase in één oogopslag zien wat de belangrijkste kenmerken van de verzekering zijn en welke elementen wel en niet verzekerd zijn. De kaart geeft een beter inzicht in de polisvoorwaarden en helpt de consument bij het maken van een bewuste keuze, al dan niet in overleg met een adviseur. Invoering is voorzien in de loop van 2016.
Bent u bereid om de regelgeving aan te passen voor startende zzp’ers, die zich nu binnen 13 weken na het einde van loondienst bij het UWV (Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen) moeten aanmelden voor een vrijwillige verzekering, en deze aanmeldtermijn te verlengen tot 26 weken, zodat de zzp’er iets langer de tijd krijgt om zijn zaken op orde te krijgen in de drukke tijd van het opstarten van zijn onderneming? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Startende zelfstandigen die uit een loondienst- of een uitkeringssituatie komen, kunnen hun verzekering voor de Ziektewet (ZW) en/of de Wet Werk en Inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) bij het UWV vrijwillig voortzetten. Hiervoor geldt een aanmeldtermijn van 13 weken. Voorheen gold een aanmeldtermijn van 4 weken. Omdat deze termijn als te krap werd ervaren is deze termijn in 2008 verlengd tot 13 weken. Daardoor is de mogelijkheid om zich vrijwillig te verzekeren verruimd.
Ik heb eerder in mijn brief d.d. 3 april 20142 aangegeven dat ik geen voorstander ben van het verder verruimen van de aanmeldtermijn. Het risico van het verlengen van de aanmeldtermijn is dat met name zzp’ers met «slechte» risico’s – zzp’ers die ziek of arbeidsongeschikt zijn dan wel dreigen te worden – zich aanmelden voor de vrijwillige verzekering bij het UWV (negatieve selectie). Bij negatieve selectie ontstaat het risico dat, voor de vrijwillige verzekering noodzakelijke, risicosolidariteit wordt ondergraven. Dit leidt tot hogere premies voor de Ziektewet en daardoor juist tot een slechtere toegankelijkheid van deze verzekering. Bij de vrijwillige WIA-verzekering leidt het daarbij tot een verdere stijging van de kruissubsidiëring, waardoor andere verzekerden, die geen zzp-er zijn, meer gaan meebetalen aan de hogere uitkeringslasten. Op dit ogenblik wordt al minder dan 60% van de uitkeringslasten van de vrijwillige WAO/WIA-verzekering opgebracht door premiebetalingen van zelfstandigen. Een verlenging van de aanmeldtermijn zou dit percentage verder verlagen. In het kader van het IBO zzp en de motie Weyenberg3, zal ik terugkomen op de verzekerbaarheid van het arbeidsongeschiktheidsrisico. Zoals ik uw Kamer mondeling heb laten weten tijdens het vragenuurtje dd. 30 juni, stuurt het kabinet het IBO zzp vergezeld van een kabinetsreactie na de zomer aan uw Kamer.
Het bericht “Fraude loont” |
|
Chantal Nijkerken-de Haan (VVD), Anoushka Schut-Welkzijn (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Sociaal rechercheurs: fraude loont»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat moet worden voorkomen dat «de echte fraudeur ontkomt aan een passende sanctie»?
Ik deel deze mening. Misbruik van sociale voorzieningen moet worden aangepakt om het draagvlak voor sociale voorzieningen te behouden en een eerlijke arbeidsmarkt te creëren. Daarom is wettelijk vastgelegd dat alle overtreders het onrechtmatig verkregen voordeel altijd moeten terugbetalen en dat altijd een passende sanctie geboden is.
Klopt de uitspraak in het artikel dat «veel gemeenten alleen de prioriteit leggen bij het beëindigen van de uitkering» en dat hierdoor fraude onvoldoende wordt bestreden?
Het kabinet beschikt niet over een landelijk beeld. De Inspectie SZW heeft in 2014 bij veertien gemeenten onderzoek uitgevoerd2. De inspectie stelt dat een aantal gemeenten prioriteit geeft aan de directe beëindiging van de uitkering en verder geen inspanningen verricht om de te veel betaalde uitkeringen te incasseren. Dit is onwenselijk. Gemeenten zijn gehouden de wet toe te passen. Hetzelfde rapport laat ook zien dat er gemeenten zijn die wel conform de Fraudewet handelden en in bijna alle daarvoor in aanmerking komende situaties een boete hebben opgelegd. Ik zal in mijn overleggen met gemeenten en de VNG hier aandacht voor blijven vragen.
De grens van aangifte tegen fraudegevallen ligt op € 50.000; in een aantal regio’s komt het Openbaar Ministerie in actie bij een fraudebedrag van € 20.000; waarom is deze grens verschillend per regio?
Bij de inwerkingtreding van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving (Fraudewet) per 1 januari 2013 is de strafrechtelijke aangiftegrens, behoudens enkele uitzonderingen, verhoogd naar € 50.000. Hiermee is beoogd om meer overtredingen van de inlichtingenplicht bestuursrechtelijk af te doen. In de Aanwijzing Sociale zekerheidsfraude staan de uitzonderingsgronden opgenomen op basis waarvan van de aangiftegrens van € 50.000 kan worden afgeweken door het Openbaar Ministerie.
Kunt u aangeven wat de incassoratio is van boetes die opgelegd worden na fraude door bijstandsgerechtigden? Hoe vaak leidt dit tot het beëindigen van de uitkering na 2013?
De incassoratio van de Wet Werk en Bijstand (nu: Participatiewet) voor het jaar 2013 is 19%. De incassoratio voor 2014 en de tweede meting over het jaar 2013 zijn nog niet beschikbaar en worden medio augustus 2015 opgeleverd door het Centaal Bureau voor Statistiek. Hoe vaak dit leidt tot beëindiging van een uitkering is niet bekend.
Als gevolg van een uitspraak van de rechtbank in Rotterdam hoeven bijstandsgerechtigden die verdacht worden van fraude hun informatieplicht niet meer na te komen; hoe gaat u voorkomen dat mensen die verdacht worden van fraude hiermee door kunnen gaan, zolang het onderzoek loopt?
Bijstandsgerechtigden die verdacht worden van fraude dienen wel degelijk hun informatieplicht na te komen zodat kan worden vastgesteld of er een recht op uitkering is en eventueel ten onrechte uitbetaalde uitkering kan worden teruggevorderd. Het is algemene rechtspraak dat een verklaring die is afgelegd in het kader van de inlichtingenplicht niet kan worden gebruikt als bewijs voor een boeteoplegging indien de betrokken belanghebbende niet vooraf is gewezen op zijn zwijgrecht. Het niet wijzen op het zwijgrecht heeft alleen gevolg voor de boeteoplegging en niet voor het recht op uitkering als zodanig. Dat een verklaring niet kan worden gebruikt als bewijs voor een boete oplegging hoeft nog niet te betekenen dat geen boete kan worden opgelegd. Er kan immers ook ander bewijs zijn op grond waarvan een boete kan worden opgelegd. Ik wijs in dit verband op een uitspraak van rechtbank Rotterdam van 19 december 2014 (ELCI:NL:RBROT:2014:103069).
Hoe gaat u bevorderen dat de fraudewet beter wordt gehandhaafd door gemeentes dan nu het geval is?
In mijn overleggen met de VNG en gemeenten blijf ik hen erop aanspreken dat zij hun verantwoordelijkheid oppakken als het gaat om het handhaven van de wet en het bestrijden van fraude. Ik heb daarnaast het Landelijk Kenniscentrum Fraude in 2015 een budget toegekend voor voorlichtingsbijeenkomsten voor gemeenten en het ontwikkelen van voorlichtingsmateriaal.