Het bericht 'Vrouwenquotum voor bedrijven is zwaktebod' |
|
Anouchka van Miltenburg (VVD) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Vrouwenquotum voor bedrijven is zwaktebod»?1
Ja.
Klopt het dat u bij de presentatie van de bedrijvenmonitor topvrouwen 2016 het vrouwenquotum een“paardenmiddel» hebt genoemd waarvan u hoopt het nooit te hoeven inzetten?
Ja.
Klopt het dat u op dezelfde bijeenkomst de suggestie heeft gedaan om bedrijven die niet aan het streefcijfer van 30% voldoen en onvoldoende weten te verklaren waarom ze dat niet hebben gehaald een boete op te leggen?
Ik heb gezegd dat ik vind dat men zich aan de wet moet houden. De Wet bestuur en toezicht gaat uit van het principe «pas toe of leg uit». Als in dit geval de Wet bestuur en toezicht vraagt van bedrijven dat ze – als ze het streefcijfer niet halen – uitleggen waarom dat is en wat ze er aan gaan doen, dan verwacht ik dat bedrijven zich daaraan houden en rapporteren als ze het streefcijfer niet gehaald hebben. Als bedrijven zich niet houden aan wat de wet vraagt, zou dat mijns inziens een boete kunnen rechtvaardigen. Uit het onderzoek blijkt dat in veel gevallen bedrijven die het streefcijfer niet halen, daarover niet rapporteren.
Deelt u de mening dat er bij het opleggen van een boete de facto sprake is van een verplicht quotum? Zo ja, hoe verhouden deze twee uitspraken zich met elkaar? Zo nee, wat zou de consequentie dan zijn voor een bedrijf dat het quotum niet haalt?
Het gaat niet om het opleggen van een verplicht quotum. Mijn aanpak samen met de werkgeversvoorzitter gaat uit van zelfregulering door bedrijven. Dat sluit aan bij het principe «pas toe of leg uit» in de wet. Op die wijze hebben bedrijven de ruimte tot zelfregulering terwijl het streefcijfer helder is. Bedrijven wordt daarmee gevraagd om serieus werk te maken van diversiteit. Als een evenwichtige verdeling in de top van het bedrijf nog niet lukt, is een bedrijf verplicht om dat toe te lichten. Als die toelichting ontbreekt houdt een bedrijf zich niet aan de wet.
Kunt u uitleggen hoe dit voorstel zich verhoudt tot uw eigen opmerking dat u die verplichting nooit hoopt in te zetten? Hoe verhoudt zich dit tot het actuele standpunt van het kabinet? Heeft u eerder een boete gesuggereerd?
Mijn inzet samen met de werkgeversvoorzitter is erop gericht om een evenwichtige deelname van mannen en vrouwen aan de top te realiseren zonder dat daarvoor verplichte quotumbepalingen nodig zijn. Het onderzoek van de Commissie Monitoring wijst uit dat deze aanpak vruchten afwerpt. Ik wil daarom doorgaan op de ingeslagen weg en deze aanpak voortzetten en intensiveren. Mijn uitspraak over boetes heeft ermee te maken dat ik van mening ben dat bedrijven zich aan de wet moeten houden. Binnen het kabinet is het uitgangspunt dat iedereen zich aan de wet moeten houden. Als dat niet of onvoldoende gebeurt, kan er nagedacht worden over de vraag of de sancties wel effectief genoeg zijn. Dit wordt betrokken bij de evaluatie van de Wet bestuur en toezicht. Het belang van een betere naleving is ook eerder uitgebreid aan de orde gekomen in mijn brief van 16 november 2015 en in ons debat op 10 februari 2016.
Hoe verhoudt uw standpunt zich tot het concept-verkiezingsprogramma van de Partij van de Arbeid, dat stelt dat het tijd is voor wettelijke quota?
Zoals ik in mijn brief van 15 december jl. aangegeven heb, stelt de huidige voortgang nog niet gerust. De Commissie Monitoring heeft eerder de aanbeveling gedaan als doelstelling voor de komende termijn van vier jaar te hanteren, dat er op 31 december 2019 een aandeel van 20% vrouwen in de raad van bestuur en in de raad van commissarissen dient te zijn gerealiseerd. Is dit aandeel niet gerealiseerd, dan heeft de commissie het voorstel gedaan om in 2020 het streefcijfer van 30% te vervangen door een quotum van 30%, d.w.z. een target waarvoor sancties gelden indien het niet wordt gerealiseerd. Is het aandeel van 20% wel gerealiseerd, dan geldt als nieuwe doelstelling een aandeel van 30% op 31 december 2023, aldus de Commissie Monitoring. Ik heb in mijn brief van 16 november 2015 aangegeven dat ik in 2019 wederom de balans wil opmaken. Intussen zal ik strikt monitoren om te bezien of we op de goede koers zitten voor 2019.
De commissie signaleert dat de impuls van de werkgeversvoorzitter en mij werkt, zij het dat het tempo omhoog moet. De aanpak laat zien dat de noodzakelijke inhaalslag voor raden van commissarissen bij de top 200 bedrijven nu gaande is. Zij zitten voor 2019 op de goede koers. Het is nu zaak om dit effect ook te bereiken voor de raden van bestuur en voor de brede groep bedrijven die onder de Wet bestuur en toezicht vallen.
Ik zie het pleidooi van de Commissie Monitoring voor intensivering van de aanpak als een positieve stimulans om door te gaan met deze aanpak die ik samen met Hans de Boer heb opgezet en om deze verder te intensiveren.
Voor mij blijft een quotum een paardenmiddel. Mijn hoop is dat met de aanpak van de werkgeversvoorzitter en mij, een dergelijk paardenmiddel niet nodig zal blijken. Zoals gezegd, zal ik in 2019 de balans opnieuw opmaken.
De berichten “De bangalijst van Vindicat”, “Vindicat gaat door stof en stuurt 13 leden naar huis” en “Studentencorps Vindicat schorst makers ‘bangalijst’ |
|
Anouchka van Miltenburg (VVD) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Kent u de berichten over de bangalijst van het Groningse studentencorps Vindicat?1 2 3
Ja.
Hoe beoordeelt u de opstelling van het bestuur van de Rijksuniversiteit van Groningen die de bangalijst een interne verenigingszaak noemt? Heeft u het gevoel dat het universiteitsbestuur voldoende opgekomen is voor de belangen van de 22 slachtoffers?
De eerste reactie van een woordvoerder van de Rijksuniversiteit Groningen was onvoldoende. Ik heb dit ook kenbaar gemaakt aan het college van bestuur. De collegevoorzitter heeft zich terecht een stuk steviger uitgelaten over dit incident, evenals het incident rondom de ontgroening. De collegevoorzitter heeft eveneens aangegeven het volstrekt onacceptabel te vinden wat er is gebeurd.
Deelt u de mening dat van het universiteitsbestuur, als orgaan dat midden in de samenleving en academische wereld staat, een meer normerende uitspraak mag worden verwacht?
Ja. Een universiteit kan dit verwerpelijke gedrag tegenover vrouwen niet accepteren. Daarom heb ik ook opheldering gevraagd bij de Rijksuniversiteit Groningen en het college van bestuur gevraagd zich te beraden op stappen tegen de studentenvereniging.
Bent u bereid de slachtoffers van de bangalijst van Vindicat (persoonlijk) op te roepen om aangifte te doen van smaad? Zo nee, waarom niet?
Als deze vrouwen van oordeel zijn dat zij smadelijk bejegend zijn, moeten zij zich vrij voelen om aangifte te doen, al blijft dat uiteraard een persoonlijke keuze.
Wat vindt u ervan dat sommige jonge mensen denken dat het leuk is om een dergelijke lijst te maken? Hoe beoordeelt u de uitspraken van de rector van Vindicat die de bangalijst een slechte studentengrap noemt? Deelt u de mening dat kwalificaties als een «(slechte) grap» of «slechte smaak» misplaatst zijn als het om een dergelijk ernstig verschijnsel gaat?
Voor mij is dit meer dan een slechte grap of slechte smaak: het is een diepe inbreuk op de privacy van deze slachtoffers en deze seksuele intimidatie verdient iedere mogelijke afkeuring.
Bent u bereid bij toekomstige overleggen met (vertegenwoordigers van) onderwijsinstellingen van alle niveaus en leerlingen- en studentenvertegenwoordigers het onderwerp seksuele intimidatie en geweld op en rond onderwijsinstellingen aan de orde te stellen en de Kamer over de resultaten van dat overleg te rapporteren vóór het Algemeen overleg emancipatie voorzien op 27 oktober 2016?
Over dit onderwerp ben ik, ook in het licht van incidenten rondom de ontgroening, in gesprek met de koepels van hogescholen en universiteiten en de Landelijke Kamer van Verenigingen (LKvV), waar Vindicat ook lid van is. In het Algemeen overleg emancipatie zal ik u hierover berichten.
Voor het hoger onderwijs geldt dat veel instellingen regelingen kennen rondom ongewenste omgangsvormen en klachtenregelingen. Onwenselijke gedragingen, waaronder op het vlak van seksuele intimidatie en geweld, kunnen op deze manier aangepakt worden. Ik heb geen signalen dat instellingen hier niet tegen optreden. Tegelijkertijd zal ik dit onderwerp, ook in het licht van incidenten rondom de ontgroening, bespreken met de koepels van hogescholen en universiteiten.
In het po en vo is sinds vorig jaar de Wet veiligheid op school van kracht. De Raden zijn nauw betrokken bij de invoering- én uitvoeringsaspecten van deze wet. Scholen zijn op grond van die wet expliciet verantwoordelijk voor de sociale veiligheid in en rond school. Zij dienen daartoe een coördinator sociale veiligheid aan te stellen, een jaarlijkse monitoring te doen en een sociaal veiligheidsplan te hebben. De inspectie ziet met ingang van dit jaar toe op de naleving van deze wet en krijgt daartoe ook inzage in de jaarlijkse monitorgegevens van de scholen. In de monitor Sociale veiligheid in en rond scholen die OCW tot nu toe iedere twee jaar heeft laten uitvoeren in het po en vo, komen de thema’s seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld overigens al expliciet aan de orde. Voor het eind van het jaar zal de nieuwe monitor Sociale veiligheid in en rond scholen naar de Kamer worden gestuurd.
In het mbo zijn onderwijsinstellingen op grond van de Arbowet verplicht een veilige leeromgeving te bieden. Het voorkomen en tegengaan van alle verschijningsvormen van seksueel grensoverschrijdend gedrag valt onder de verantwoordelijkheid van de instelling. Het Platform Veiligheid ondersteunt mbo-scholen bij hun verantwoordelijkheid door om de twee jaar in opdracht van OCW, «de monitor sociale veiligheid» in en rond mbo-scholen uit te voeren. De uitkomsten gebruiken mbo-scholen om nodige beleidsmaatregelen te nemen. Stichting School en Veiligheid ondersteunt scholen bij het bevorderen van een sociaal veilig klimaat via trainingen, conferenties en op de website een helpdesk en een kennisbank over onder andere seksualiteit en onveiligheid.
Het bericht “OM kan aangiften discriminatie niet aan, slechts kwart behandeld” |
|
Anouchka van Miltenburg (VVD), Foort van Oosten (VVD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht van RTL Nieuws van 22 september 2016 «OM kan aangiften discriminatie niet aan, slechts kwart behandeld»?
Ja.
Klopt het bericht dat slechts een kwart van de aangiftes behandeld worden door het openbaar ministerie (OM)?
Ja, dat klopt. Voor een verklaring hiervoor verwijs ik naar het antwoord op de vragen 2 en 3 van het lid Marcouch (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 563).
Waarom wordt slechts een klein deel van de aangiftes door de politie doorgestuurd naar het OM? Hoe beoordeelt u het feit dat er zoveel aangiftes bij de politie blijven liggen?
Zie antwoord vraag 2.
In het WODC rapport «Discriminatie: van aangifte tot vervolging» uit 2015 kon het OM niet verklaren waarom het aantal geregistreerde specifieke discriminatiezaken bij het OM afneemt; hoe kan het dat het OM het nu wel kan verklaren?
Het WODC-onderzoek waar u naar verwijst heeft een wetenschappelijke status. Er kan geen wetenschappelijk geverifieerde verklaring worden gegeven voor de afname van het aantal bij het OM geregistreerde discriminatiezaken.
Hoe verhoudt dit lage percentage zich tot de oproep van het kabinet om altijd aangifte van discriminatie te doen? Hoe is de prioritering bij de politie en het OM ten opzichte van aangiftes over andere zaken?
Het beleid ten aanzien van de opvolging van aangiftes van discriminatie staat opgenomen in de Aanwijzing Discriminatie. Vigerend beleid is dat alle aangiften betreffende discriminatie door de politie worden opgenomen. Een aangifte leidt tot opname op de lijst van discriminatie-incidenten.
Daarnaast is het beleid dat een aangifte altijd leidt tot een strafrechtelijk gevolg (dagvaarding, strafbeschikking, sepot e.d.), tenzij de aangifte geen betrekking heeft op een strafbaar feit en in overleg met het OM wordt besloten dat de aangifte achteraf als melding wordt bestempeld. Ook meldingen en aangiften met betrekking tot internet worden conform het bovenstaande behandeld. Internet aangiften worden in beginsel regionaal afgedaan.
De politie dient ten tijde van de melding zorgvuldig af te wegen of deze melding dient te leiden tot een aangifte. Het criterium daarvoor is of er enige kans is op een strafzaak die eindigt in een strafbeschikking of dagvaarding. Indien dit het geval is dient de politie dit aan de melder in overweging te geven. Een melding heeft in beginsel geen strafrechtelijk vervolg. In het geval dat de melding niet tot een aangifte leidt, verwijst de politie – indien dit in de rede ligt – de melder zoveel mogelijk door naar een antidiscriminatievoorziening (ADV).
Deelt u de mening dat deze berichtgeving over het OM geen positieve impuls zal geven aan de aangiftebereidheid van slachtoffers? Wat vindt u hiervan? Hoe gaat u de aangiftebereidheid juist stimuleren?
Ja, die mening deel ik en ik heb hierover ook mijn zorgen geuit aan de voorzitter van het College van Procureurs-Generaal. Over de maatregelen die worden getroffen om de aangiftebereidheid te verhogen bent u geïnformeerd in de brief over het Nationaal Actieprogramma tegen Discriminatie 2016–20201.
Deelt u de mening dat iedere vorm van discriminatie een ernstige zaak is en dat hier serieus naar gekeken dient te worden? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet? Wat vindt u ervan dat het OM voornemens is de richtlijn aanwijzing discriminatie aan te passen?
Die mening deel ik. De opsporing en vervolging van discriminatiezaken blijft onverminderd een prioriteit. Het is van belang dat mensen die zich schuldig maken aan discriminatie en discriminatoir geweld ter verantwoording worden geroepen en bestraft. Daarop is het beleid ook gebaseerd.
Voor een antwoord op het tweede gedeelte van uw vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 5 van het lid Marcouch (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 563).
Het artikel “De overheid discrimineert?” |
|
Anouchka van Miltenburg (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Kent u het artikel «De overheid discrimineert?» van de heer Van Someren?1
Ja.
Bent u het eens met de stelling van de heer Van Someren dat het volgens de wet niet is toegestaan op een groot aantal gronden te discrimineren en dat het daarom dus ook verboden is om in een sollicitatieprocedure actief vragen te stellen naar zaken die te maken hebben met wettelijke discriminatiegronden? Zo nee, hoe beoordeelt u dan de conclusie van de heer Van Someren?
Discriminatie op het werk, waaronder de werving- en selectie, is in Nederland verboden. Een werkgever mag zich niet schuldig maken aan discriminatie, ofwel het maken van «verboden onderscheid». Dit verbod houdt in dat een persoon niet op een andere wijze mag worden behandeld dan een ander in een vergelijkbare situatie wordt behandeld c.q. zou worden behandeld.
Het door de werkgever vragen naar bepaalde informatie in de sollicitatieprocedure kan op voorhand niet als verboden onderscheid worden aangemerkt, omdat deze vraagstelling niet direct een ongelijke behandeling oplevert als hierboven benoemd. Zo luidde ook het oordeel van het College voor de Rechten van de Mens in reactie op een klacht waarin een werkgever op het sollicitatieformulier vroeg naar burgerlijke staat, nationaliteit en BSN2. Wel kan het vragen naar deze informatie (ten onrechte) de suggestie wekken dat de informatie voor de sollicitatieprocedure relevant is.
Daarnaast bestaat voor een werkgever in het kader van het werkgelegenheids- en arbeidsmarktbeleid de mogelijkheid om een vacature specifiek open te stellen voor twee bepaalde leeftijdsgroepen. Zo wordt werkgevers de mogelijkheid geboden om bij te dragen in de aanpak van jeugdwerkloosheid door vacatures specifiek open te stellen voor jongeren tot 27 jaar. Daarnaast wordt werkgevers in het kader van de aanpak van werkloosheid onder 50-plussers de mogelijkheid geboden om vacatures specifiek open te stellen voor sollicitanten met een leeftijd van 50 jaar en ouder. Indien een werkgever van deze mogelijkheid gebruik maakt, dient hiervan expliciet melding te worden gemaakt in de vacaturetekst. Het gebruik maken van deze mogelijkheid laat onverlet dat ook sollicitanten buiten de gevraagde leeftijdscategorie reageren op de sollicitatie. Een werkgever is immers vrij om ook met andere sollicitanten het gesprek aan te gaan. Mocht bijvoorbeeld blijken dat de sollicitanten binnen de doelgroep waarvoor de vacature is opengesteld niet geschikt zijn, dan staat het de werkgever vrij om een persoon met een andere leeftijd aan te nemen indien deze wel geschikt wordt geacht voor de functie.
Kent u de huidige praktijk waarbij solliciteren steeds vaker via een sollicitatieformulier op internet gaat?
Ja.
Mogen werkgevers in dat sollicitatieformulier vragen naar bijvoorbeeld leeftijd, geslacht of de huwelijkse staat? Zo ja, hoe verhoudt zich dit dan tot onze antidiscriminatiewetten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u het feit, dat de heer Van Someren in zijn artikel stelt, dat er bedrijven en ook overheden zijn die het onmogelijk maken om een sollicitatieformulier te verzenden, te solliciteren dus, zonder deze persoonlijke informatie te verschaffen? Zijn er bij u cijfers bekend die deze stelling onderschrijven?
Het door de werkgever vragen naar bepaalde informatie in de sollicitatieprocedure kan, zoals reeds benoemd bij het antwoord op vraag 2 en 4, op voorhand niet als verboden onderscheid worden aangemerkt. Het is een werkgever derhalve op voorhand niet verboden om naar bepaalde persoonsinformatie in de sollicitatieprocedure te vragen, tenzij andere wetgeving dat verbiedt, waarbij bijvoorbeeld gedacht kan worden aan de Wet op de medische keuringen.
In hoeverre werkgevers in de praktijk het onmogelijk maken om een sollicitatieformulier te verzenden als persoonlijke gegevens worden gevraagd, is mij niet bekend.
De rijksoverheid maakt gebruik van de mobiliteitsbank: www.loopbaanportaalrijk.nl. Hierin staan nagenoeg alle vacatures die bij het Rijk beschikbaar zijn. In het elektronische sollicitatieformulier wordt weliswaar gevraagd naar de leeftijd en het geslacht, maar het invullen van die velden is niet verplicht. Naar de huwelijkse staat wordt in het geheel niet gevraagd.
Bent u het ermee eens dat bedrijven en overheden zich conform de wet moeten gedragen en, als blijkt dat ze dit niet doen, dat hier krachtig tegen opgetreden moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Bedrijven en overheden dienen zich, zoals iedere burger in Nederland, te houden aan de wet- en regelgeving.
De rijksoverheid wil hierbij het goede voorbeeld geven en een duidelijke norm stellen door geen zaken meer te doen met bedrijven die discrimineren op de arbeidsmarkt. Zo worden vanaf oktober 2015, daar waar dit proportioneel is, geen nieuwe overeenkomsten meer aangegaan met bedrijven die zich schuldig maken aan discriminatie en lopende overeenkomsten met deze bedrijven beëindigd. In de tweede voortgangsrapportage over het Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie die u in oktober 2016 wordt aangeboden, wordt nader op deze maatregel ingegaan.
Bent u bereid om via onderzoek vast te stellen of er inderdaad via sollicitatieformulieren wordt gediscrimineerd? Zo nee, waarom niet?
Er is op dit moment geen duidelijke aanleiding om een dergelijk onderzoek te starten. Een ieder die vermoed dat er door een werkgever verboden onderscheid wordt gemaakt, kan kosteloos een klacht indienen bij het College voor de rechten van de mens.
Het bericht van de stichting Hart van Homo’s: “Nieuwe organisatie voor homoseksuele jongeren” |
|
Anouchka van Miltenburg (VVD) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Kent u het bericht van de stichting Hart van Homo’s «Nieuwe organisatie voor homoseksuele jongeren»1 en het bericht «Bussemaker wil met Hart van Homo’s praten over lessenreeks»?2
Ja.
Is de stichting uit het bericht dezelfde stichting waarover het Reformatorisch Dagblad schrijft?
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat in de visie van de stichting staat: «We willen informatie geven en steun bieden aan jongeren die zoeken naar een manier om met hun homoseksualiteit om te gaan. We denken daarbij vooral aan jongeren die willen nadenken over de keuze voor een celibataire levensstijl (geen seksuele relatie). Hart van Homo’s is een plek waar deze jongeren in alle rust en veiligheid kunnen zoeken naar wie ze zijn als mens – gelovig en homoseksueel.»?3
Ik ben ervan op de hoogte dat deze formulering onderdeel was van de visie van de stichting zoals die op de site stond vermeld. Dit was een van de aanleidingen om op 20 juni jongstleden met de stichting Hart van Homo’s in gesprek te gaan.
Tijdens dat gesprek heeft de stichting toegelicht dat het tot doel heeft LHBT-jongeren meer inzicht te geven in hoe ze met hun homoseksualiteit om kunnen gaan. De stichting verschaft informatie en probeert homoseksualiteit op orthodox-christelijke scholen bespreekbaar te maken. Docenten worden getraind door hun kennis te vergroten en hun handelingsperspectief om homoseksualiteit te bespreken in de klas, uit te breiden. Hiermee wil de Stichting de sociale veiligheid op orthodox-christelijke scholen bevorderen. Het lesmateriaal dat hiervoor wordt ontwikkeld wordt ingebed in bestaand lesmateriaal waarin wordt gesproken over weerbaarheid in seksualiteit. LHBT-jongeren ontvangen daarnaast steun, worden gecoacht en werken aan zelfacceptatie. Hierdoor kunnen LHBT-jongeren hun identiteit versterken, waardoor zij weerbaar zijn. Het is vervolgens aan jongeren zelf om te kiezen hoe zij invulling geven aan hun homoseksualiteit.
Naar aanleiding van het gesprek heeft de stichting haar visie verhelderd en is dientengevolge de formulering op de site aangepast. Deze luidt: «We willen informatie geven en steun bieden aan jongeren die zoeken naar een manier om met hun homoseksualiteit om te gaan. Daarbij gaat het om vragen als: «Wie ben ik?», «Hoe kan ik mezelf zijn?», «Wie is God voor mij?», «Wat mag ik verwachten van de (kerkelijke) gemeente?» Ook vragen over het al dan niet aangaan van een (seksuele) relatie of een vriendschap kunnen aan de orde komen.»
Klopt het dat uw ministerie de oprichting en de werkzaamheden van de stichting financieel mogelijk maakt middels een subsidie? Zo ja, sinds wanneer krijgt de stichting subsidie en om welk bedrag gaat het?
Ja dat klopt. De stichting ontvangt in 2015, 2016 en 2017 een subsidie van € 45.000,– p.j.
Waarom heeft u een subsidie toegekend die propageert om een wezenlijk onderdeel van homo-zijn, namelijk seksualiteit, te ontkennen?
De subsidie is toegekend om orthodox-christelijke jongeren de gelegenheid te bieden om open te zijn over hun homoseksualiteit in een gemeenschap die daar zeer afwijzend tegenover staat. Het biedt jongeren uit deze gesloten gemeenschappen een kans om in contact te komen met gelijkgestemden wat betreft beleving van hun seksualiteit én van hun geloof.
Deelt u de observatie dat u door toekenning van een subsidie ook de handelwijze en doelstelling van een gesubsidieerde organisatie onderschrijft of in ieder geval goedkeurt?
Ja, die deel ik, met de nuancering dat een subsidieverstrekking met name een erkenning is van de veronderstelde bijdrage die een organisatie heeft op de door mij vastgestelde emancipatiedoelen. In dit geval is dat het doel om LHBT-emancipatie binnen gesloten gemeenschappen – vanuít die gemeenschappen zelf – te stimuleren en te bevorderen.
Deelt u de mening dat de overheid nooit financiële ondersteuning vanuit het rijk moet geven aan een organisatie die de vrijheid om te zijn wie je bent beperkt? Deelt u daarnaast de mening dat ieder individu in principe zelf zijn eigen leven mag inrichten?
Ja, die deel ik.
Bent u bereid te onderzoeken of de subsidie niet voortijdig stopgezet kan worden en elke overgemaakte euro terug te laten storten?
Ik heb dat onderzocht en zie geen aanleiding tot voortijdig stopzetten van de subsidie. De organisatie heeft in het gesprek dat ik op 20 juni met ze had nadrukkelijk aangegeven zich in te zetten voor het welzijn van LHBT-jongeren in orthodox-christelijke gemeenschappen. De organisatie werpt elke insinuatie dat het zich daarbij bedient van methoden om jongeren onder druk zetten om te kiezen voor een celibatair leven, verre van zich. Wel is het zo dat bij de organisatie betrokken homoseksuelen er zelf voor kiezen om vanwege hun geloof celibatair te leven. Deze keuze, die LHBT-jongeren hebben, is onderwerp van gesprek binnen de werkwijze van de organisatie. Het staat iedereen vrij om elke keuze te maken, erover te spreken, of te overwegen. In dit geval geldt ook het principe dat ieder individu zelf zijn of haar leven mag indelen, zoals onderstreept in vraag 7.
Overigens moet de stichting, net als alle andere subsidieontvangers, ter afsluiting van het project aan de hand van een activiteitenverslag en een financieel verslag aantonen dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.
Tegenover de NOS stelde u: «Sociale acceptatie kan op verschillende manieren, en dat betekent dat je niet alleen moet kunnen ontdekken dat je LHBT’er bent en dat het bespreekbaar wordt, maar dat je het ook moet kunnen doen»; als u dit vindt, is het dan niet logisch om de subsidie aan Hart van Homo’s per direct stop te zetten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer gaat u dat doen?
Ik hecht er aan te benadrukken dat iedereen zijn of haar leven moet indelen zoals hij of zij dat graag wil. Dat iedereen moet kunnen zijn wie hij of zij is. Moet mogen houden van wie hij of zij houdt en een relatie aangaan met wie hij of zij wil. Het is voor jongeren, zeker in gesloten gemeenschappen vaak ingewikkeld om uit de kast te komen. Ik moedig een ieder daartoe wel aan, hoe moeilijk ook voor de jongeren in kwestie. Als je als LHBT-jongere uit de kast wil komen binnen je familie, op school, of binnen je geloofsgemeenschap, dan moet daarbij niets je in de weg staan. Het is aan de overheid om de randvoorwaarden te creëren zodat iedereen in vrijheid zijn of haar leven kan inrichten. Wanneer in gemeenschappen geen veilige omgeving is om over keuzes te praten, worden mensen beknot in hun autonomie. Daar verzet ik mij tegen. Om daar verandering in te brengen, zet ik in op emancipatie binnen gesloten gemeenschappen, op een wijze die aansluit bij de belevingswereld die binnen die gemeenschappen geldt. Ik realiseer me daarbij dat dat vragen en discussie oproept. Daar loop ik niet voor weg. Voor mij een reden om met deze specifieke organisatie in gesprek te zijn geweest en te blijven. Het doel van mijn emancipatiebeleid is klip en klaar: het bieden van vrijheid aan individuen om te zijn wie ze zijn en hen te ondersteunen om in vrijheid, autonoom, de keuzes te kunnen maken die bij hem of haar past.
Uit het bericht valt op te maken dat u in gesprek wil met de stichting over onder meer een lessenreeks van de stichting; wat is dan de bedoeling van dit gesprek? Is de enige mogelijke uitkomst niet dat de aanpak of zienswijze van de stichting verandert?
Zie het antwoord op vragen 3, 8 en 9.
De opgenomen doelen en streefcijfers van de veiligheidsagenda 2015-2018 |
|
Anouchka van Miltenburg (VVD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u aangeven op welke wijze de aanpak van geweld tegen Lesbiennes, Homo's, Biseksuelen en Transgenders (LHBT’s) ook wel homofoob geweld genoemd, op dit moment vorm wordt gegeven?
Aan de hand van diverse consultaties, zoals een door mijn ministerie georganiseerde expertsessie (met COC, Transgender Netwerk Nederland, RADAR/art.1, politie, OM, bestuur), een publieksdebat in het kader van het inhoudelijke programma van de Amsterdam Gay Pride, en deelname door mijn ministerie en het COC aan een internationaal seminar georganiseerd door de International Lesbian and Gay Association (ILGA Europe), is in 2015 een uitwerking gemaakt van de versterking van de aanpak van homofoob geweld. Het resultaat hiervan is integraal verwerkt in het «Nationaal Actieprogramma tegen Discriminatie» dat op 22 januari jl. aan uw Kamer is gezonden1. Met het COC zal ik jaarlijks spreken over de voortgang van de uitwerking van de versterking van de aanpak van homofoob geweld en over andere actuele zaken.
Daarnaast heeft de NCTV contact gehad met het COC over hun zorgen naar aanleiding van de aanslagen in Orlando.
Er is (en wordt) in het kader van het actieprogramma een verdere impuls gegeven aan deskundigheidsbevordering (onderwijs, netwerken), registratie/rapportage en opsporing (zoals een convenant met samenwerkingsafspraken tussen ketenpartners en een reactieprotocol voor de politie als handvat voor een goede opvolging van aangiften en meldingen).
Het door de korpsleiding in september 2015 vastgestelde visiedocument «De Kracht van het Verschil» voorziet in een kader voor de acties uit het actieprogramma ten aanzien van de politie. Hiertoe is een programmatische aanpak van start gegaan.
Uiteraard is tevens het lokale beleid van gemeenten van groot belang. Een veelbelovend voorbeeld hiervan is de alliantie LHBT-veiligheid die is opgericht in Noord-Nederland naar aanleiding van de mishandeling van een lesbisch stel in Groningen.
In het geval homofoob geweld tot een strafzaak komt geldt de Aanwijzing Discriminatie. In gevallen van commune delicten, bijvoorbeeld overtreding van de artikelen 141, 157, 266, 300 en 350 Wetboek van Strafrecht, waarvan bij «homofoob geweld» sprake is, dient een discriminatoir aspect ex artikel 137c Wetboek van Strafrecht in het requisitoir te worden benadrukt en als strafverzwarende omstandigheid in de eis te worden betrokken.
De strafeis moet met 50% of 100% worden verzwaard en dit dient in het requisitoir uiteengezet te worden.
Kunt u aangeven op welke wijze de aanpak van homofoob geweld is versterkt, zoals door u aangemerkt als topprioriteit in de veiligheidsagenda 2015–2018? Hoe ziet deze aanpak er in de praktijk uit en zijn er al resultaten bekend van de versterkte aanpak?
De aanpak homofoob (discriminatoir) geweld is in de Veiligheidsagenda 2015–2018 opgenomen onder de prioriteit High Impact Crime. Via het Landelijk Overleg Veiligheid en Politie (LOVP) worden halfjaarlijks de afspraken gemonitord die de politie, het Openbaar Ministerie, de regioburgemeesters en het Ministerie van Veiligheid en Justitie hebben gemaakt.
In het Nationaal Actieprogramma Discriminatie 2016 – 2020 geeft het kabinet aan welke maatregelen een nieuwe impuls geven om de doelstellingen van het discriminatiebeleid te behalen en tevens welk lopend beleid in belangrijke mate bijdraagt aan het realiseren van deze doelstellingen. Deze maatregelen vormen het kader van en een aanvulling op (lopende) departementale beleidstrajecten gericht op specifieke doelgroepen (waaronder LHBT’s), zoals uiteengezet in bijlage II van het actieprogramma.
De basisstructuur met contactpersonen discriminatie in de regionale eenheden en een discriminatieofficier (bijgestaan door juridische/beleidsmatige ondersteuning) in ieder parket wordt voortgezet, evenals de regionale discriminatieoverleggen waar ook anti-discriminatievoorzieningen in zijn vertegenwoordigd. Het Landelijk Expertise Centrum Discriminatie (LECD) is als het kennispunt bij het OM speciaal belast met het onderwerp discriminatie. Doel van het LECD is het optimaliseren van de strafrechtelijke handhaving inzake discriminatie, dat wil zeggen beleidsvorming, opsporing, vervolging, rapportage. Het LECD voert op periodieke basis (zaaks)overleg met (onder andere) het COC en het politienetwerk Roze in Blauw (Amsterdam).
Sinds 1 augustus jl. bestaat het politienetwerk Roze in Blauw Nederland. De realisatie van een landelijke dekking is een eerste resultaat van de versterkte aanpak en dit heeft een sterke impuls gegeven aan de activiteiten van de Roze in Blauw-netwerken in de eenheden.
Er wordt (door het Ministerie van VenJ) in 2016 een campagne gehouden in LHBT-media met als doel het vergroten van de aangifte- en meldingsbereidheid. Met hetzelfde doel zal mijn ministerie deelnemen aan de Amsterdam Gay Pride. De Nationale Politie organiseert in de week van de Gay Pride tevens de eerste LHBT wereldconferentie voor strafrechtprofessionals.
Naast de genoemde versterkte aanpak van homofoob geweld kunnen ook slachtoffers van homofoob geweld uiteraard gebruik maken van de rechten die slachtoffers hebben gekregen in het strafproces. Deze rechten zijn vastgelegd in Titel IIIA van Boek 1 van het Wetboek van Strafvordering. In aanvulling hierop treedt de Wet van 14 april 2016 inzake aanvulling van het spreekrecht en wijziging van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven2 op 1 juli 2016 in werking3.
Bovendien is het wetsvoorstel voor de implementatie van de EU-richtlijn 2012/29/EU inmiddels aanhangig bij de Eerste Kamer4. Dit wetsvoorstel voorziet onder meer in het recht op slachtofferzorg, op informatie bij het eerste contact met autoriteiten (veelal opsporingsambtenaren), taalkundige assistentie bij aangifte, bijstand in verschillende fasen van het strafproces, vertaling van processtukken en een individuele beoordeling van slachtoffers met het oog op zijn of haar behoefte aan beschermingsmaatregelen.
Bent u bereid in de begroting van Veiligheid en Justitie die in september 2016 wordt gepresenteerd in te gaan op de versterkte aanpak van homofoob geweld en daarbij de doelen en de indicatoren te formuleren, zodat het beleid meetbaar wordt?
Nee. Ik zie geen reden ten aanzien van de aanpak van homofoob geweld af te wijken van de afspraken die ik met Uw Kamer heb gemaakt over de wijze van rapporteren over de prioriteiten die gemeld staan in de Veiligheidsagenda. Hetzelfde geldt ten aanzien van het Actieprogramma Discriminatie.
Het bericht "Asielzoekers randden 18-jarige aan tijdens stapnacht |
|
Ockje Tellegen (VVD), Anouchka van Miltenburg (VVD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Asielzoekers randden 18-jarige aan tijdens stapnacht»?1
Ja.
Wat vindt u van de uitspraak van de vader van een van de aangerande meisjes dat «het bestuur nergens op reageert»?
Alle bestuurslagen delen dat aanranding in alle gevallen onacceptabel is en bestreden dient te worden, dit heb ik onderstreept in mijn brief van 29 februari 20162. Het tegengaan van normoverschrijdend gedrag, waaronder zedenmisdrijven, is op meerdere bestuurlijke tafels onderwerp van overleg. De gevolgen voor slachtoffers kunnen indringend, ingrijpend en langdurig zijn. Zedenmisdrijven hebben niet alleen impact op het slachtoffer, maar ook op de omgeving en de samenleving als geheel. Wat ik tevens in mijn brief van 29 februari jl. heb aangegeven is dat tegen zedenmisdrijven krachtig wordt opgetreden. Op het plegen van zedenmisdrijven staan forse gevangenisstraffen. Daarnaast is het belangrijk om bewustwording in de samenleving te bevorderen over het feit dat vrouwen onevenredig vaak slachtoffer zijn van zedenmisdrijven.
Deelt u de mening dat aanranding altijd ernstig is en dat slachtoffers die hier aangifte van doen, recht hebben op volledige aandacht tijdens de aangifte en op voldoende nazorg tijdens de afhandeling van de aangifte? Zo ja, hoe ziet die aandacht en nazorg er in de praktijk uit? Zo nee, waarom niet?
Ja. Niet alle slachtoffers zetten de stap om aangifte te doen. Wanneer zij dat wel doen, is het belangrijk dat we hen op adequate wijze opvangen en begeleiden. Slachtoffers van zedendelicten zijn vaak extra kwetsbaar voor secundair of herhaald slachtofferschap. Daar moet dan ook tijdens het strafproces rekening mee worden gehouden. Dat gebeurt ook, bijvoorbeeld tijdens het informatief gesprek. Het informatief gesprek is een gesprek tussen een melder van een zedenmisdrijf en de politie, waarin de melder informatie over het delict verschaft en de politie de melder informeert over de opsporingsmogelijkheden, teneinde beide partijen in staat te stellen een beslissing over het vervolg te nemen. In het informatief gesprek wordt nu meer uitgegaan van de behoeften van slachtoffers, in plaats van het doorlopen van een standaard vragenlijst. Om de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer te beschermen kan het slachtoffer worden aangeboden om bij diens aangifte domicilie te kiezen op het politiebureau, zodat de adresgegevens niet bekend worden bij de verdachte. Door Slachtofferhulp Nederland (SHN) wordt daarnaast juridische en psychosociale hulp aangeboden. Is sprake van een vergrote kwetsbaarheid dan krijgt het slachtoffer hulp van een professionele casemanager die het slachtoffer op meerdere gebieden ondersteunt. Een slachtoffer van een zedendelict heeft daarnaast recht op gratis rechtsbijstand van een slachtofferadvocaat. Slachtoffers van zedendelicten worden door SHN standaard gewezen op dit recht. Naar verwachting zal volgend jaar ook een landelijk dekkend netwerk van Centra voor seksueel geweld (CSG) actief zijn. Slachtoffers kunnen bij deze centra kort na een aanranding of verkrachting terecht voor (forensisch-) medische en psychologische hulpverlening.
In hoeverre is het gebruikelijk dat vrouwen die aangifte doen van aanranding c.q. verkrachting standaard gespecialiseerde slachtofferhulp wordt aangeboden? Deelt u de mening dat dit altijd zou moeten gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Slachtoffers van zedendelicten krijgen standaard slachtofferhulp aangeboden, slachtoffers kunnen zelf bepalen of zij behoefte hebben aan deze hulp. Slachtofferhulp Nederland ondersteunt deze slachtoffers, maar verwijst hen ook door naar tweedelijns-slachtofferzorg zoals de GGD als de problematiek daarom vraagt. Zoals in het antwoord op vraag 3 aangegeven is vanaf volgend jaar een landelijk dekkend netwerk van CSG actief waarbij slachtoffers terecht kunnen voor gespecialiseerde en gecoördineerde hulpverlening na acuut seksueel geweld.
Krijgt iedereen die aangifte doet bij de politie een kopie van zijn of haar aangifte mee? Zo nee, waarom niet?
Vorig jaar is er een wetsvoorstel aan uw Kamer aangeboden ter implementatie van richtlijn 2012/29/EU tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten3. In dit wetsvoorstel is opgenomen dat de aangever een kopie ontvangt. Echter, indien het belang van het onderzoek dit vergt, ontvangt de aangever alleen een schriftelijke bevestiging van zijn of haar aangifte. Dit kan onder meer bij zedenzaken het geval zijn. De bewijsvoering van dit type delicten is vaak moeilijk, omdat er geen getuigen zijn. Omdat de bewezenverklaring, en daarmee een succesvolle vervolging van de dader, staat of valt met de toetsbaarheid van de verklaringen van zowel de verdachte als de aangever, vindt de rechter(-commissaris) het in die zaken belangrijk dat betrokkenen zo veel mogelijk uit hun herinnering putten. Om die reden kan het zo zijn dat aangiften en eerder afgelegde verklaringen pas in een later stadium van het onderzoek worden verstrekt.
In hoeverre is er, zeker sinds de gebeurtenissen in Keulen, aandacht bij rechtshandhavers voor het signaleren, registreren en vervolgen van aanrandingen?
In alle gevallen van (meldingen van) aanrandingen wordt door politie en OM opgetreden en geregistreerd. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt naar afkomst van daders en/of doelgroepen. Ik zie geen aanleiding deze werkwijze als gevolg van de gebeurtenissen in Keulen aan te passen. Er is al aandacht voor het signaleren, registreren en vervolgen van aanrandingen en deze blijft onverminderd van toepassing.
Deelt u de mening dat aanranding onacceptabel is, bij slachtoffers (meestal vrouwen) tot langdurige en grote psychische schade kan leiden en dat iedereen in Nederland, maar vooral rechtshandhavers en verantwoordelijke bestuurders, dit krachtig moeten uitdragen? Zo ja, bent u bereid dit punt op niet mis te verstane wijze onder de aandacht te brengen van rechtshandhavers en bestuurders? Zo ja, hoe?
Zie antwoord vraag 2.
Doorbehandelen ondanks niet-behandelverklaringen |
|
Anouchka van Miltenburg (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Doorbehandelende arts krijgt waarschuwing», dat ingaat op een casus waarin sprake was van doorbehandeling ondanks een niet-behandelverklaring?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe vaak deze situatie – doorbehandelen ondanks een niet-behandelverklaring – naar uw weten voorkomt?
Voor zover mij bekend, worden deze aantallen niet geregistreerd.
Wat is de juridische status van een niet-behandelverklaring? In hoeverre zijn artsen – onder andere via de Wet geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) – gebonden aan niet behandelen als de patiënt dit vast heeft laten leggen?
Ook in de zorg staat het zelfbeschikkingsrecht voorop. Met een niet-behandelverklaring kan de cliënt schriftelijk vastleggen dat hij geen toestemming geeft tot behandelen. In juridische zin is een niet-behandelverklaring een wilsverklaring. De grondslag voor de niet-behandelverklaring is artikel 7:450 van het Burgerlijk Wetboek. In dit artikel is bepaald dat toestemming door de cliënt of zijn vertegenwoordiger moet worden gegeven, voordat met de behandeling mag worden gestart. Het derde lid van artikel 7:450 BW ziet op verklaringen over de behandeling die de cliënt heeft afgelegd toen hij nog wilsbekwaam was, maar die eventueel gebruikt moeten worden in een situatie waarin de cliënt dat niet meer is. De zorgverlener heeft daarbij een eigen verantwoordelijkheid als hij meent dat sprake is van gegronde redenen, waardoor hij meent van de niet-behandelverklaring te moeten afwijken.
Een niet-behandelverklaring betreft een keuze van de cliënt betreffende behandelbeslissingen die grote gevolgen kunnen hebben. Deze beslissingen kunnen over leven en dood gaan. Daardoor is het een document waar cliënt en zorgverlener uiterst zorgvuldig mee moeten omgaan. Het is de verantwoordelijkheid van de cliënt om zo duidelijk mogelijk te zijn over zijn wil, maar ook de zorgverlener heeft een eigen verantwoordelijkheid. Uitgangspunt is dat de zorgverlener de wilsverklaring opvolgt en niet tot behandeling overgaat. Als eerder opgemerkt heeft de zorgverlener ook een eigen verantwoordelijkheid. Een zorgverlener mag niet zonder meer gevolg geven aan dit document. De zorgverlener moet zich ervan overtuigen dat de niet-behandelverklaring authentiek is en of de verklaring in de ogen van zorgverlener betrekking heeft op de aan de orde zijnde behandelingssituatie. De KNMG heeft in een handreiking «tijdig praten over overlijden» vastgelegd hoe om te gaan met de wens van de cliënt in geval van een niet-behandelverklaring. Als de zorgverlener meent dat de cliënt niet bedoeld heeft dat hij niet behandeld wil worden, kan hij gelet op bovenstaande, van de niet-behandelverklaring afwijken.
Is de niet-behandelverklaring blijvend geldig vanaf het moment van opstellen, of verloopt deze na enige tijd?
Een schriftelijke verklaring is van kracht zolang deze niet is ingetrokken of gewijzigd. Wel is het de professionele verantwoordelijkheid van de zorgverlener om conform de handreiking van de KNMG de wil van de betrokken cliënt te wegen. Daarbij moet de zorgverlener bekijken of betrokkene beoogd heeft in de aanwezige situatie niet te worden behandeld en op basis daarvan moet de zorgverlener besluiten wel of niet gevolg te geven aan de niet-behandelverklaring.
Kan de behandelende zorgverlener aansprakelijk worden gesteld voor medische schade of overlijden van de patiënt, wanneer hij zich aan de letter van de niet-behandelverklaring heeft gehouden? Kan eventueel ontstane medische letselschade door niet ingrijpen worden verhaald op de behandelende zorgverlener?
De wilsverklaring is het uitgangspunt, maar het is de professionele verantwoordelijkheid van de zorgverlener om conform de handreiking van de KNMG de wil van de betrokken cliënt te wegen en op basis daarvan te besluiten wel of niet gevolg te geven aan de niet-behandelverklaring. Wanneer een zorgverlener zijn handelwijze deugdelijk kan verantwoorden, ligt het niet in de lijn der verwachting dat deze zorgverlener aansprakelijk te stellen is voor zijn doen of nalaten. Medische letselschade uit dien hoofde is dan niet op hem te verhalen. De lijn als hiervoor geschetst, over hoe om te gaan met een niet-behandelverklaring, wordt bevestigd in tuchtrechtelijke uitspraken. Het is overigens niet aan mij, maar aan de rechter om te bepalen of de arts in een specifieke situatie correct heeft gehandeld en of schadevergoeding op zijn plaats is.
Kan de behandelende zorgverlener aansprakelijk worden gesteld voor medische schade of overlijden van de patiënt, wanneer hij in tegenstelling tot de niet-behandelverklaring toch heeft ingegrepen? Kan eventueel ontstane medische letselschade door dit ingrijpen worden verhaald op de behandelende zorgverlener?
Zie antwoord vraag 5.
Wordt bij opname van patiënten in instellingen (ziekenhuizen en verpleeginstellingen) standaard aandacht besteed aan de vraag of de patiënt beschikt over een niet-behandelverklaring? Zo niet, vindt u dat dit wel onderdeel is van goed zorgverlenerschap?
Is de niet-behandelverklaring eenvoudig op te vragen voor behandelende artsen? Zo ja, waar? Zo nee, wiens verantwoordelijkheid is het dat de niet-behandelverklaring bekend is bij de behandelende zorgverleners?
Het is de verantwoordelijkheid van de cliënt ervoor te zorgen dat de zorgverlener op de hoogte is of kan zijn van zijn wilsverklaring. De meeste instellingen hebben een aanpak ontwikkeld zodat men, zeker in acute situaties, zo snel mogelijk kan achterhalen of er sprake is van een niet-behandelverklaring van cliënten.
Is voor zorgverleners voldoende helder wat precies verstaan moet worden onder een niet-behandelverklaring? Herkent u het beeld dat het vermoeden bestaat dat onder zorgverleners onduidelijkheid bestaat over wat in de praktijk precies verstaan moet worden onder niet-behandel beleid, waaronder niet-reanimeerbeleid? Bent u van mening dat het voor zorgverleners helder is hoe zij moeten handelen wanneer een bewoner van een instelling met een niet-reanimeer beleid dreigt te stikken in een stukje brood of een vergelijkbare situatie? Zo nee, kan hieruit geconcludeerd worden dat de huidige niet-behandelverklaring onvoldoende handvatten biedt voor zorgverleners om hier in de praktijk mee te werken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze kan deze situatie verbeterd worden?
Juridisch gezien is een niet-behandelverklaring goed te duiden. Het probleem is echter dat de niet-behandelverklaring in de praktijk niet altijd concreet genoeg is om alle onverwachte situaties op een adequate wijze te dekken. Het is voor de arts niet altijd duidelijk wat in het specifieke geval de status is van een niet-behandelverklaring en onder welke omstandigheden het behandelverbod al dan niet geldt. Ter ondersteuning van diens beslissing biedt de handreiking van de KNMG «tijdig praten over overlijden» professionals handvatten over hoe om te gaan met onder andere een niet-behandelverklaring.
De KNMG is op dit moment in gesprek met patiëntenorganisaties en ouderenbonden om ook een versie van deze handreiking voor cliënten te maken. Daarnaast is Verenso op dit moment samen met het Nederlands Huisartsen Genootschap en met subsidie van VWS, bezig met het ontwikkelen van een «Richtlijn reanimatiebeleid kwetsbare ouderen in verzorgingshuizen, verpleeghuizen en in de thuissituatie». In deze richtlijn zal ook worden ingegaan op het omgaan met niet-behandelverklaringen. Ik heb met Verenso afgesproken dat de richtlijn komend najaar zal worden opgeleverd.
De tegenspraak tussen de uitspraken van AVRO-directeur Maas en de minister over de bezuiniging bij de Publieke Omroep |
|
Anouchka van Miltenburg (VVD) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Kent u het artikel «Tussen Kunst en Hazes», waarin de directeur van de AVRO onder meer stelt: «de minister zegt dat de bezuiniging niet ten koste van de programmering gaat, maar dat gaat het wel»?1
Ja.
De minister zegt dat de bezuiniging niet ten koste van de programmering gaat, maar dat gaat het wel» Hoe verklaart u de tegenspraak tussen uw eigen uitspraak en die van de omroepdirecteur?
De directeur heeft in een nadere reactie laten weten dat zij verkeerd begrepen is.2
Zijn er sinds uw verklaring dat de bezuiniging bij de Publieke Omroep niet ten koste gaan van de kwaliteit, dusdanige veranderingen opgetreden dat de directeur van de AVRO nu terecht tot haar constatering komt? Zo ja, welke? Zo nee, kunt u dan verklaren waardoor de AVRO-directeur tot deze uitspraak komt?
Nee.
Kunt u bevestigen dat u de kamer in diverse brieven heeft laten weten dat de bezuinigingen bij de omroep gehaald worden uit het verbeteren van de efficiency? Klopt het dat de directeur van één van die omroepen stelt dat er 88 miljoen direct ten koste gaat van de programmering en dat het «zeer de vraag is of de kijker dat niet gaat merken»? Heeft u mogelijkheden om bij de Publieke Omroep af te dwingen dat de bezuinigingen ook daadwerkelijk door efficiencyverbetering (bijvoorbeeld door minder bestuurders, minder gebouwen, minder topsalarissen, minder bureaucratie) gehaald worden, in plaats van door te bezuinigen op de (kwaliteit van de) programmering? Zo ja, gaat u deze mogelijkheden ook gebruiken? Zo nee, hoe gaat u uw belofte («geen bezuinigingen op de programmering») waar maken?
Ik zal geen nadere berekening maken. Uit het ook u bekende, onafhankelijk onderzoek (BCG3) is reeds gebleken dat de besparingen gerealiseerd kunnen worden met behoud van de kwaliteit en pluriformiteit van het media-aanbod van de gehele publieke omroep en dat de publieke omroep ook in de toekomst de drie algemene televisienetten kan blijven handhaven.4 Sterker, uit het onderzoek blijkt dat de efficiëntie op de programmering alleen te realiseren is bij behoud van de totale zendtijd op de drienetten. De raad van bestuur heeft inmiddels de opdracht gekregen om de bezuinigingen door te voeren en te monitoren op basis van het onafhankelijk onderzoek. Ik zal de publieke omroep houden aan de gemaakte afspraken, zoals ik graag álle betrokkenen houd aan de gemaakte afspraken. Het is goed om daarbij te benadrukken dat consistentie en betrouwbaarheid cruciaal zijn voor het slagen van een stelselwijziging zoals de publieke omroep deze de komende jaren zal doormaken.
Deelt u de mening dat indien de uitspraken van de directeur van de AVRO kloppen, het in lijn is met het regeerakkoord dat de effecten en mogelijkheden van het opheffen van het derde net alsnog moeten worden onderzocht?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u een gespecificeerde berekening leveren van de financiële consequenties die het opheffen van een publieke televisiezender met zich mee brengt? Kunt u daarbij in ieder geval in beeld brengen wat dat betekent voor a) de directe kosten die niet meer gemaakt hoeven te worden, b) de personeelskosten en c) het mogelijk verlies aan STER-inkomsten?
Zie antwoord vraag 4.
De slechte ontvangst van Radio 1, Radio 2, Radio3, Radio4, Omroep Drenthe en Q-Music in Noord-Nederland |
|
Anouchka van Miltenburg (VVD), Afke Schaart (VVD) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Is het juist dat Radio1, Radio2, Radio3, Radio4, Omroep Drenthe en Q-Music nog steeds in grote delen van Noord-Nederland slecht te ontvangen zijn ondanks de berichten dat de zendcapaciteit van alle radiomasten weer op 100% zendvermogen zou zijn, na de branden in de zendmasten in Hoogersmilde en Lopik van 15 juli 2011?
In Noord-Nederland is voor alle gedupeerde omroepen de verzorging zo goed mogelijk geregeld door gebruikmaking van een noodmast en inzet van alternatieve frequenties. Er is nog geen volledig herstel van de situatie van voor de instorting van de mast te Smilde. Het betrof hier een mast van bijna 300 meter hoogte, waarvan het bereik niet snel volledig te compenseren zal zijn. Dat betekent dat, vanwege het verschil in hoogte, het bereik dat vanuit de noodmast in Assen kan worden gerealiseerd inderdaad minder is dan het bereik dat oorspronkelijk vanuit Smilde werd gerealiseerd. Naast de hoogte van de noodmast wordt het verschil in bereik ook verklaard uit het vermogen dat kan worden gebruikt. De noodmast staat op een defensieterrein op circa 15 kilometer van de plek waar oorspronkelijk werd uitgezonden. Vanwege de nabijheid van een woonwijk zijn er beperkingen aan het maximaal uit te zenden vermogen in verband met de toegestane sterkte van elektromagnetische velden (EMV) en elektromagnetische compatibiliteit (EMC).
Klopt het dat de oorzaak hiervan is dat het oorspronkelijke zendvermogen van bovengenoemde radiostations niet is hersteld? Is het vermogen vanuit de tijdelijke zendmast in Assen veel slechter dan in de oude situatie? Zo ja, staat deze noodmast wel op de juiste plek en is hij wel hoog genoeg?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat dit een zeer onwenselijke situatie is, temeer omdat Radio1 en Omroep Drenthe dienst doen als belangrijkste informatiekanaal voor de burger in crisissituaties?
Ja. Daarom zijn er, naast het plaatsen van een noodmast, ook aanvullende frequenties uit het nog braakliggende kavel A7 op andere plaatsen ingezet en is Agentschap Telecom voortdurend in overleg met zenderoperators en vergunninghouders om dit gebruik verder te optimaliseren. Daarnaast wordt op dit moment de oplossing in de vorm van de plaatsing van een tijdelijke 200 meter hoge mast uitgewerkt en doorgerekend op de effecten voor bereik en EMV en EMC.
Wat betreft Radio 1 en RTV Drenthe kan worden gesteld dat deze, in verband met hun functie als calamiteitenzender, altijd prioriteit hebben gehad bij het vinden van oplossingen. De verzorging van deze omroepen is, in verhouding tot de andere gedupeerden, daarmee het meest optimaal hersteld. Ik merk daarbij op dat er in het geval van een eventuele calamiteit ook andere informatiekanalen zijn waarlangs kan worden gecommuniceerd.1
Bent u bekend met artikel 2.1 van de Mediawet 2008 waaruit blijkt dat het een publieke taak is om publieke zenders naar alle huishoudens in Nederland te verspreiden?
Ja, ik ben bekend met artikel 2.1 van de Mediawet 2008 en nee, feitelijk kan door de ontstane situatie niet worden voldaan aan artikel 2.1, derde lid, van de Mediawet 2008. Hierin is bepaald dat het programma-aanbod van de algemene programmakanalen van de landelijke, regionale en lokale publieke mediadienst via omroepzenders wordt verspreid naar alle huishoudens in het verzorgingsgebied waarvoor de programma’s zijn bestemd. Nu is met name de ontvangst in delen van Zuid-Drenthe en Friesland niet (voldoende) gedekt via de ether. Ontvangst via kabel, satelliet of internet is wel mogelijk.
Om invulling te kunnen geven aan artikel 2.1. van de Mediawet is artikel 3.3 derde lid van de Telecommunicatiewet van belang, dat regelt dat een vergunning voor frequentiegebruik wordt verleend voor ten minste drie algemene televisieprogrammakanalen en vijf algemene radioprogrammakanalen van de landelijke publieke omroep, op zodanige wijze dat een landelijk bereik mogelijk is. Aan de regionale omroep wordt op grond van dit artikel vergunning voor frequentiegebruik verleend voor ten minste één omroepnet voor radio, op zodanige wijze dat een provinciaal bereik mogelijk is.
Daarmee is gewaarborgd dat de publieke omroep over de benodigde frequentieruimte kan beschikken. Voor de daadwerkelijke uitzending is de publieke omroep echter van zenderexploitanten afhankelijk.
De publieke taakopdracht brengt met zich mee dat, indien sprake is van een omstandigheid die afbreuk doet aan de ongestoorde ontvangst, dit zo spoedig mogelijk verholpen dient te worden. Dit is echter afhankelijk van technische mogelijkheden. Indachtig artikel 2.1, derde lid van de Mediawet 2008 heeft Agentschap Telecom zich maximaal ingezet om het de publieke omroepen mogelijk te maken om de ontvangstklachten voor hun luisteraars te verminderen door het hen tijdelijk een vergunning te verlenen voor het gebruiken van frequenties uit het nog braakliggende kavel A7. Zoals onder vraag 3 en 10 is gesteld, wordt door Agentschap Telecom, Alticom, vergunninghouders en zenderexploitanten gewerkt aan een verdere verbetering in de vorm van de plaatsing van een 200 meter hoge tijdelijke mast.
Bent u van mening dat de Publieke Omroep momenteel aan deze wettelijk verplichting voldoet? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u eraan doen om dit probleem zo snel mogelijk op te lossen?
Zie antwoord vraag 4.
Is het juist dat het bedrijf Novec eigenaar was van de ingestorte zendmast Hoogersmilde en dat het bedrijf voor 100% eigendom is van TenneT?
NOVEC is eigenaar van het ingestorte stalen gedeelte van de zendmast. NOVEC is een 100%-dochter van TenneT, waarvan de aandelen gehouden worden door de Staat, die daarbij wordt vertegenwoordigd door het Ministerie van Financiën.
Is het juist dat TenneT de mogelijkheid heeft om in te grijpen in de bedrijfsvoering van Novec? Kunt u aangeven of er vanuit TenneT wordt bijgedragen aan het oplossen van de problemen bij Novec? Zo ja op welke wijze heeft dit heeft plaats gevonden en kunt u aangeven welke rol is weggelegd voor de Staat als aandeelhouder?
NOVEC is geen staatsbedrijf. Hoewel NOVEC een 100%-dochter is van TenneT en de aandelen van TenneT in handen zijn van de Staat, is het niet de bedoeling om via het aandeelhouderschap te treden in de operationele verantwoordelijkheid van NOVEC. Dat is ook niet gebeurd. Wel is door NOVEC – als dochter van TenneT – regelmatig overleg gevoerd met de moedermaatschappij over de ontstane veiligheidssituatie van de mast in IJsselstein (Lopik), waar zich bijna een gelijke calamiteit heeft voorgedaan als in Hoogersmilde.
Als mastbeheerder maakt NOVEC afspraken in de privaatrechtelijke sfeer met zenderaanbieders die gebruik willen maken van de ruimte
op die mast. Onderdeel hiervan zijn afspraken over veiligheidsmaatregelen waarbij de partijen hun eigen verantwoordelijkheid hebben. Vanuit haar beleidsverantwoordelijkheid heeft het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie een rol gespeeld door het benoemen van een bemiddelaar om de impasse, die over de veiligheidssituatie was ontstaan, te doorbreken. Deze bemiddeling heeft ertoe geleid dat beide partijen mee hebben gewerkt aan een oplossing, met als resultaat de met behoud van veiligheid gecontroleerde verhoging van het zendvermogen in IJsselstein.
Klopt het dat volledige ontvangst van de genoemde radiostations alleen bereikt kan worden door de zendmast van Novec opnieuw op te bouwen?
Ja. Met herbouw van de oorspronkelijke zendmast en met gebruikmaking van de geldende frequentieparameters kan de situatie worden hersteld. Om tot die tijd de gewenste situatie zo dicht te benaderen zijn meerdere oplossingen gerealiseerd en wordt binnen het in antwoord op vraag 3 genoemde overleg de mogelijkheid van de plaatsing van een 200 meter hoge tijdelijke mast verder uitgewerkt.
Is het juist dat het nog een aanzienlijke periode zal duren voordat de mast van Novec weer is opgebouwd en in gebruik kan worden genomen? Kunt u aangeven hoe lang de herbouw van de mast in Hoogersmilde nog gaat duren?
Ja. Het betreft hier een groot incident, waarbij niet alleen de stalen buismast in Hoogersmilde door de brand is beschadigd, maar ook de betonnen toren grote schade heeft opgelopen. Voordat begonnen kan worden met de herbouw van de stalen mast, moet eerst de betonnen toren zijn hersteld. Eigenaar Alticom verwacht eind januari de betonnen toren op te kunnen leveren. Parallel hieraan heeft NOVEC op 1 november 2011 het herbouwtraject opgestart. Naar verwachting van NOVEC zal de herbouw van de stalen mast op zijn vroegst oktober 2012 zijn afgerond en is de mast op de oorspronkelijke hoogte dan weer beschikbaar.
Deelt u de mening dat er snel een tussentijdse oplossing moet komen voor de problemen die er zijn ten aanzien van de ontvangst van de radiostations en deelt u de mening dat u als minister, een snelle oplossing moet bevorderen? Zo ja, op welke wijze?
Ja. Direct na de instorting van het bovenste deel van de zendmast te Smilde is hard gewerkt aan oplossingen. Er is sindsdien met de inzet van tijdelijke frequenties en het nog niet verdeelde kavel A7, alsook de noodmast van NOVEC, te Assen veel verbeterd. De situatie is echter nog niet volledig hersteld. Door de zenderexploitanten en vergunninghouders is druk gezocht naar verbeteringen op de korte termijn. De primaire verantwoordelijkheid voor een oplossing ligt ook daar. Inmiddels hebben de betrokken partijen zich gecommitteerd aan het uitwerken van een plan voor het tijdelijk plaatsen van een 200 meter hoge mast.
Ik faciliteer via Agentschap Telecom het proces. Met deze oplossing wordt uitvoering gegeven aan de motie van de leden Van Toorenburg (CDA) en Schaart (VVD) over de problematiek met de ontvangst in het Noord-Nederland. Over de voortgang en het plan van aanpak wordt u afzonderlijk per brief geïnformeerd.
De kinderprogrammering bij de publieke omroep, in het bijzonder de TROS |
|
Anouchka van Miltenburg (VVD) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Bent u bekend met de aankondiging van de TROS om per 1 januari 2012 te stoppen met dat deel van de kinderprogrammering waar verkoop van bij het kinderprogramma behorende producten een rol speelt?1
Ja.
Waarom is Sesamstraattandpasta wel toegestaan en zijn Sprookjesboomboekjes dat niet? Klopt het dat merchandising in sommige gevallen wel is toegestaan en in andere gevallen niet? Kunt u aangeven welke regels er gelden voor de publieke omroep? Zo nee, waarom niet?
Laat ik allereerst de geldende regels voor de publieke omroep weergeven. Principieel uitgangspunt is de non-commercialiteit van de publieke omroep en de eigen verantwoordelijkheid van de omroepen om die te bewaken. Dat is wettelijk verankerd.
Allereerst in artikel 2.1, tweede lid, onderdeel d, van de Mediawet 2008: het media-aanbod is onafhankelijk van commerciële invloeden. Daarnaast bepaalt artikel 2.88 Mediawet 2008 dat publieke omroepen zelf verantwoordelijk zijn voor de inhoud van hun media-aanbod en redactioneel onafhankelijk zijn van adverteerders, sponsors en andere financiers. Dit is verder uitgewerkt in het verbod om dienstbaar te zijn aan commerciële belangen van derden (het zogenaamde dienstbaarheidverbod van artikel 2.141 Mediawet 2008) en in de specifieke regels over reclame en sponsoring (artikelen 2.89 tot en met 2.114 Mediawet 2008 en de daarop gebaseerde regels van de artikelen 7 tot en met 14a van het Mediabesluit).
Tot slot gelden er specifieke regels voor het verrichten van nevenactiviteiten, opgenomen in de artikelen 2.132 tot en met 2.135 van de Mediawet 2008. Het Commissariaat voor de Media heeft beleidsregels vastgesteld en brochures gemaakt die toelichten hoe in de praktijk de wettelijke regels worden toegepast. Bovendien is er in de loop der tijd uitvoerige jurisprudentie ontstaan over de uitleg en toepassing van de wettelijke regels.
Merchandise is het commercieel exploiteren van rechten op karakters/figuren, namen en (beeld)merken door het op de markt brengen van producten en diensten. Er moet onderscheid gemaakt worden tussen merchandise die ontwikkeld wordt door of in samenwerking met een publieke omroep en merchandise die ontwikkeld wordt door derden buiten een publieke omroep om.
In het eerste geval is er sprake van een nevenactiviteit van de publieke omroep. Daarvoor is voorafgaande toestemming nodig van het Commissariaat. Die toetst vooraf of de nevenactiviteit verband houdt met of ten dienste staat van de publieke taak, marktconform wordt verricht en kostendekkend is.
In het tweede geval – merchandise ontwikkeld door derden buiten publieke omroepen om – is er uiteraard geen sprake van een nevenactiviteit van een publieke omroep die getoetst moet worden. Sesamstraattandpasta, maar ook de Sprookjesboomboekjes zijn daar voorbeelden van. Die merchandise door derden is toegestaan. Mocht echter de NTR – die Sesamstraat uitzendt – of de TROS – die Sprookjesboomfeest uitzond – bijvoorbeeld zijn naam of logo op de Sesamstraattandpasta of de Sprookjesboomboekjes willen zetten, dan is er sprake van merchandise waaraan die omroepen meewerken. Dat is dan een en een nevenactiviteit die vooraf getoetst moet worden.
Merchandise hoeft geen belemmering te zijn bij de aankoop van kinderprogrammering, als de keuze voor aankoop en uitzending maar het resultaat is van programma-inhoudelijke afwegingen, niet gebeurt om commerciële belangen van derden te dienen (of de ogen te sluiten voor de kans dat het zal gebeuren of gebeurt) en de onafhankelijkheid van de publieke omroep overeind blijft. De merchandise op zichzelf is meestal ook niet het probleem. Publieke omroepen moeten vooral alert zijn op de reclame- en sponsorregels en het dienstbaarheidverbod als het gaat om aankoop van programma’s waar commerciële derden ook merchandiseproducten en -diensten van op de markt brengen. De TROS heeft in de kwestie van het kinderprogramma Het Sprookjesboomfeest geen boete gekregen vanwege ongeoorloofde merchandise, maar vanwege overtreding van de reclameregels en van het dienstbaarheidsverbod. Het logo, de naam, de karakters, het décor en de muziek in het kinderprogramma Het Sprookjeboomfeest zijn vrijwel identiek aan die van attracties in de Efteling en aan die welke de Efteling commercieel gebruikt op producten. Volgens het Commissariaat bevat het programma te veel ongeoorloofde reclame-uitingen voor de Efteling en producten van de Efteling. Daarnaast is het Commissariaat van mening dat de omstandigheden er toe leiden dat er sprake is van dienstbaarheid aan het commercieel exploiteren van de Efteling-attractie. Daarbij speelden vooral het moment van uitzending van de afleveringen van het programma in relatie tot de bouw van de Efteling-attractie, de opvoering van een gelijknamige musical en de publiciteit daarover een rol. Het is niet aan mij om een oordeel te geven of de opgelegde boetes terecht zijn; dat is een zaak van het Commissariaat en uiteindelijk de rechter.
Bent u bekend met de brief aan het Commissariaat voor de Media2, waarin de Nederlandse Publieke Omroep (NPO) stelt dat het CvdM heeft aangegeven dat het niet mogelijk is om specifieke regels voor de aankoop van kinderprogrammering op te stellen vanwege de casuïstiek? Deelt u de mening dat zonder specifieke regels onduidelijkheid voor de omroepen blijft bestaan inzake merchandising bij kinderprogrammering?
Ja, ik ken de brief van de NPO.
Merchandise bij kinderprogrammering is mogelijk. Maar het mag er niet toe leiden dat commerciële partijen daar meer dan normaal van profiteren. Publieke omroepen en programma’s mogen geen springplank zijn voor commerciële activiteiten. Het is op het vlak van dit dienstbaarheidverbod in relatie tot merchandise en aankoop van programma’s waar de behoefte aan meer duidelijkheid bestaat. Het dienstbaarheidverbod staat al van oudsher in de wet. Hoewel de bepaling algemeen van aard is, is het geen richtingloze regel. De toelichting bij de wet geeft deze bepaling nader inhoud: een omroep overtreedt het dienstbaarheidverbod als geen sprake is van normaal economisch handelen waarbij door derden meer dan normale winst wordt gemaakt of andere concurrentievoordelen worden behaald. Of daar sprake van is moet echter beoordeeld worden aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval. Het is niet goed mogelijk daar specifiekere regels voor te maken. Wat betreft de toets op het dienstbaarheidverbod in relatie tot aankoop van programma’s heeft het Commissariaat in een expertmeeting op 31 mei 2011 de omroepen nadere duidelijkheid willen geven. Het Commissariaat heeft de omroepen concrete richtsnoeren aan de hand gedaan die hen kunnen helpen bij de beoordeling of zij zich niet dienstbaar maken aan de commerciële belangen van derden bij de aankoop van vooral kinderprogrammering. Daarnaast heeft de NPO inmiddels zelf ook concrete randvoorwaarden geformuleerd voor de aankoop van programma’s, die met het Commissariaat zijn gewisseld.3
Deelt u de mening dat, om onbedoelde fouten te voorkomen, het mogelijk moet zijn het CvdM vooraf te laten toetsen welke zaken toelaatbaar zijn en welke niet?
Wanneer omroepen daarom vragen is het Commissariaat altijd bereid informatie en uitleg te geven over de toepassing van de regels. In voorkomende gevallen kan het Commissariaat desgevraagd een bestuurlijk rechtsoordeel geven of voorgenomen activiteiten naar verwachting passen binnen de wettelijke regels en het toezichtbeleid. Maar dat gebeurt wel altijd onder het voorbehoud van definitieve toetsing achteraf op basis van de werkelijke feiten en onverminderd de eigen verantwoordelijkheid van de omroepen om te zorgen dat de regels in acht worden genomen. Als het gaat om de inhoud van programma’s verbieden de Grondwet (artikel 7) en de Mediawet 2008 (artikel 7.20) toezicht vooraf.
Deelt u de mening dat het schrappen van kinderprogrammering als gevolg van onduidelijkheid in de regelgeving een onnodig verlies betekent voor de kinderprogrammering van de publieke omroep?
Ja, dat zou ik betreuren. Het is naar mijn mening ook niet nodig. Ik zie heel goed dat bepaalde vormen van financiering belangrijk zijn om goede en kostbare kinderprogramma’s mogelijk te maken. Zoals gezegd is merchandising bij kinderprogrammering mogelijk. Maar de wijze waarop dat gebeurt moet wel in overeenstemming zijn met het non commerciële karakter van de publieke omroep en de inhoud van de programma’s moet voldoen aan de wettelijke regels.
Worden kinderprogramma’s van Nederlandse bodem inzake merchandising door het CvdM anders beoordeeld dan kinderprogramma’s van buitenlandse makelij? Is dat volgens u terecht?
Nee, er is geen verschil in beoordeling. De toets of het dienstbaarheidverbod wordt overtreden is bij beide categorieën hetzelfde.
Bent u bereid om met het CvdM in gesprek te gaan om duidelijkheid te scheppen, zodat voor 1 januari 2012 duidelijkheid ontstaat voor omroepen wat is toegestaan aan merchandising voor kinderprogramma’s en wat niet?
Ik vind het belangrijk dat er zo veel mogelijk duidelijkheid is voor de omroepen. Ik zal het Commissariaat vragen zich in te blijven spannen om zoveel mogelijk duidelijkheid voor de omroepen te scheppen. Op 17 november aanstaande organiseert het Commissariaat een vervolgseminar over de toepassing van het dienstbaarheidverbod.
De abortuspil |
|
Anouchka van Miltenburg (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de artikelen «Abortuspil wel degelijk veilig»1 en «Minister van VWS geeft onjuiste informatie over veiligheid gebruik abortuspil»?2
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat uit deze artikelen blijkt dat de organisatie Women on Waves het niet eens is met het standpunt van aangehaalde gynaecologen en van u, dat de via internet aan te schaffen abortuspil onveilig is? Kunt u toelichten wat de onderbouwing is van uw standpunt dat gebruik van de abortuspil bij ondeskundig gebruik zonder medische begeleiding zeer gevaarlijk is? Ligt hier wetenschappelijk onderzoek aan ten grondslag?
In het artikel «Abortuspil wel degelijk veilig» van nu.nl reageert de organisatie Women on Waves op de woorden van voorzitter Gabie Raven, voorzitter van het Nederlands Genootschap van Abortusartsen (NGvA), dat vrouwen die de abortuspil zonder begeleiding van een arts via internet bestellen een risico lopen op complicaties.
Ik vind het onwenselijk dat vrouwen die ongewenst zwanger zijn een abortuspil via internet aanschaffen zonder een professional geraadpleegd te hebben. Bij professionele begeleiding krijgen vrouwen immers gedegen voorlichting bij de beslissing om al dan niet voor een abortus te kiezen. Indien een vrouw besluit tot afbreking van de zwangerschap, wordt met een echo de zwangerschapsduur bepaald. Vervolgens kan de vrouw de abortuspil verkrijgen en deze thuis gebruiken. Bij eventuele complicaties zoals hevig bloedverlies kan zij terugvallen op professionele hulpverlening. Tot slot kan worden gecontroleerd of de abortus ook werkelijk is bewerkstelligd.
Het NGvA en de farmaceutische fabrikanten geven aan dat deze abortuspillen alleen mogen worden ingenomen om zwangerschappen tot de negende week af te breken, omdat daarna het risico op complicaties toeneemt. Omdat bij thuisgebruik van de via internet aangeschafte abortuspillen geen echo wordt gemaakt, kan de vrouw niet precies weten hoeveel weken ze zwanger is. Hoe later de pillen worden ingenomen hoe groter de kans op ernstige bloedingen en dat de zwangerschap niet werkelijk is afgebroken. Als blijkt dat de zwangerschap toch is doorgegaan, zijn er aanwijzingen dat er een verhoogd risico op afwijkingen bij het kind bestaat.
Bij het bestellen van medicijnen via internet loopt men bovendien het gevaar medicijnen aan te schaffen, die in werkelijkheid andere stoffen bevatten dan is voorgesteld en daarmee gezondheidsrisico’s met zich mee brengen.
Het ministerie van VWS voert daarom beleid om mensen te informeren en bewust te maken van risico’s van het bestellen van medicijnen via internet. Op de website internetpillen.nl van het ministerie is een waarschuwing geplaatst over de risico’s van het via internet bestellen van abortuspillen en wordt gewezen op de bestaande laagdrempelig toegankelijke abortushulpverlening in Nederland.
Heeft u gelezen dat de organisatie Women on Waves het volgende stelt: «Wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat medicamenteuze abortus in de thuissituatie veilig is, ook als deze via het internet is verschaft»? Heeft u het aangehaalde wetenschappelijk onderzoek betrokken bij uw standpuntbepaling? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom komt u dan toch tot de conclusie dat gebruik in de thuissituatie onveilig is?
Ik stel het wetenschappelijk onderzoek dat heeft bewezen dat medicamenteuze abortus in de thuissituatie veilig is niet ter discussie. Binnen het kader van de Nederlandse abortushulpverlening wordt gebruik van de abortuspil in de thuissituatie immers ook toegepast. De abortuspil op zich hoeft dus niet onveilig te zijn, maar gebruik ervan zonder professionele begeleiding brengt risico’s met zich mee. Voor mij staat veilige abortushulpverlening aan de vrouw voorop en deze kan niet worden gegarandeerd bij gebruik van abortuspillen besteld via internet.
Bent u in het licht van de tegenstelling tussen het standpunt van Women on Waves en Nederlandse gynaecologen bereid te onderzoeken wat de voor- en nadelen zijn van medicamenteuze abortus bij gebruik in de thuissituatie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid daarbij gebruik te maken van reeds bestaand wetenschappelijk onderzoek en kennis bij verschillende partijen in het veld?
Ik zie geen noodzaak voor een onderzoek naar de voor- en nadelen van medicamenteuze abortus bij gebruik in de thuissituatie, omdat hier al uitgebreid onderzoek naar gedaan is. Van belang is dat het niet wenselijk is dat vrouwen de abortuspil gebruiken zonder professionele begeleiding (zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 2). In de Wet afbreking zwangerschap staan voorschriften die de kwaliteit van de medische behandeling en zorgvuldige besluitvorming moeten waarborgen.
De IGZ houdt toezicht op het uitvoeren van abortussen door abortusklinieken en de ziekenhuizen met een WAZ-vergunning. Medicamenteuze abortus in de thuissituatie zonder professionele begeleiding biedt de vrouw onvoldoende garantie voor een zorgvuldige behandeling en brengt derhalve reële gezondheidsrisico's met zich mee.
De slechte ontvangst van publieke omroepen door de brand in de zendmasten |
|
Anouchka van Miltenburg (VVD) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Publieke radio geeft nog maanden ruis»?1
Ja.
Is het waar dat de publieke zenders Radio 1, 2, 3 en 4 in grote delen van West- en Zuid-Nederland slecht te ontvangen zijn en dat Radio 5 feitelijk uit de lucht is?
De ontvangst van Radio 1, 2, 3 en 4 in delen van West- en Zuid-Nederland is inderdaad beperkt, zowel voor wat betreft bereik als de kwaliteit van de ontvangst. De oorzaak hiervan is gelegen in het feit dat er sprake was van vermogensbeperkende maatregelen op de zendmast Lopik.
Radio 5 is van 15 juli tot 4 augustus uit de lucht geweest. Reden hiervoor is dat de middengolf-frequentie van Radio 5 (AM 747) tijdelijk werd gebruikt door Radio 1 ten behoeve van een landelijk bereik als nationale rampenzender. Sinds 4 augustus zendt Radio 5 weer uit via de AM 747. Voor Radio 1 wordt momenteel een Engelse middengolf-frequentie gebruikt (AM 648).
Sinds zaterdag 10 september jl. is de ontvangst van de verschillende radiostations sterk verbeterd. Het vermogen waarop Broadcast Partners uitzendt op de zendmast in Lopik is – in het kader van de afspraken in het bemiddelingstraject Pastors – verhoogd van 10 naar 50 procent van de volle sterkte. Als technische tests een goed resultaat opleveren, kan het vermogen veilig worden verhoogd naar 100 procent. Naar verwachting is hierover deze week meer duidelijkheid.
Klopt de opmerking in het betreffende artikel dat commerciële zenders die samenwerken met KPN wel gewoon mogen uitzenden? Zo ja, kunt u aangeven waarom de capaciteit van Lopik uitzendingen die via KPN lopen wel kan borgen en uitzendingen van de publieke omroep niet?
Vanaf de zendmast te Lopik worden zowel publieke als commerciële omroepen uitgezonden. KPN Broadcast Services verzorgt uitzendingen voor enkele commerciële omroepen. Broadcast Partners verzorgt de uitzending voor de publieke omroep en andere commerciële omroepen. Naar aanleiding van de recente branden heeft NOVEC als eigenaar van het mastgedeelte van de zendmast Lopik uit voorzorg zowel KPN Broadcast Services als Broadcast Partners opgelegd dat het zendvermogen omlaag werd gebracht. Vervolgens is onderzocht onder welke voorwaarden het zendvermogen weer opgevoerd mocht worden. Over deze voorwaarden ontstond een verschil van inzicht tussen Broadcast Partners en NOVEC. Het gevolg hiervan was dat de publieke omroep alsook enkele commerciële zenders voor wie Broadcast Partners de uitzendingen verzorgt, niet op vol vermogen konden uitzenden waardoor sprake was van kleinere verzorgingsgebieden. Via een bemiddeling is daar een oplossing voor gevonden. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat onbeperkte toegang tot de publieke omroepen belangrijk is en voor iedere Nederlander beschikbaar moet zijn, zowel via de ether als via de kabel? Wat staat hierover precies in de wet?
Ik ben van mening dat toegang tot de publieke omroep belangrijk is. Dit is ook onderdeel van de taakopdracht van de publieke omroep, zoals verwoord in de Mediawet. De publieke mediaopdracht is het op landelijk, regionaal en lokaal niveau verzorgen van publieke mediadiensten door het aanbieden van media-aanbod op het terrein van informatie, cultuur, educatie en verstrooiing. In de taakopdracht is ook opgenomen dat de algemene programmakanalen via omroepzenders worden verspreid. De Telecommunicatiewet bevat een waarborg dat daarvoor frequentieruimte ter beschikking wordt gesteld. De Mediawet bevat een verplichting voor kabelexploitanten om de programma’s van de publieke omroep op de kabel door te geven. Voor de daadwerkelijke uitzending is de publieke omroep van derden afhankelijk (zender- en kabelexploitanten).
De publieke taakopdracht brengt met zich mee dat indien sprake is van een omstandigheid die afbreuk doet aan de ongestoorde ontvangst dit zo spoedig mogelijk verholpen dient te worden. Dit is echter afhankelijk van de technische mogelijkheden, waarbij al de betrokken belangen op een zorgvuldige wijze gewogen dienen te worden.
Kan staatsbedrijf Novec in uw ogen feitelijk voor onbepaalde tijd («vermoedelijk nog maanden.») weigeren om de radio-ontvangst van de publieke omroep optimaal te verzorgen?
NOVEC heeft tot taak op een transparante en non-discriminatoire wijze mastruimte ter beschikking te stellen. Vanuit die rol kan zij zorg dragen voor ruimte ten behoeve van zenderexploitanten. Zoals bij de opsplitsing van de Nozema is bepaald, behoort het niet tot haar taak om de uitzendingen ook te verzorgen. Dat is voorbehouden aan zenderexploitanten.
De incidenten rond Lopik en Smilde laten zien dat veiligheid van groot belang is. Tegen die achtergrond heeft NOVEC als eigenaar van het mastgedeelte vanuit een eigen verantwoordelijkheid uit voorzorg een aantal eisen gesteld. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat Novec op korte termijn moet zorgen voor een noodvoorziening zodat alle zenders van de publieke omroep weer overal goed ontvangen kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 5.
Powned en Wakker NL |
|
Anouchka van Miltenburg (VVD) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving van RTL over Powned op 17 juni?1
Ja.
Kunt u aangeven wat de officiële afspraken met Powned en Wakker NL zijn conform artikel 2.27 Mediawet ten aanzien van de peildatum van het ledenaantal per omroepvereniging?
Er zijn noch met POWned en WNL noch met andere omroepverenigingen afspraken gemaakt over de peildatum. Op grond van de Mediawet 2008 (artikel 2.27, eerste lid) stelt de minister de peildatum vast. Uit de wettelijke systematiek vloeit voort dat de peildatum op een zodanig tijdstip wordt vastgesteld dat de omroepverenigingen het door het Commissariaat voor de Media vastgestelde aantal leden in hun aanvragen voor een erkenning kunnen opnemen (artikel 3a van de Mediaregeling 2008). Aanvragen worden ingediend in de maand juni van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin de erkenning eindigt (artikel 3 van de Mediaregeling 2008). Daarom is bij de erkenningverlening voor de periode 2010–2015 de peildatum op 1 april 2009 vastgesteld, rekening houdend met het feit dat het Commissariaat enkele maanden nodig heeft om de ledentelling uit te voeren. Deze systematiek leidt er toe dat de peildatum voor de ledentelling voor de komende erkenningverlening in het voorjaar van 2014 komt te liggen.2
Wat is uw reactie op de stelling van Powned dat de afspraken (onder andere ten aanzien van de peildatum) geschonden worden?
Zoals gezegd zijn er geen afspraken over de peildatum gemaakt. De vaststelling van de peildatum volgt uit de wettelijke systematiek. POWned, en ook WNL, moeten hoe dan ook, dus ook bij ongewijzigde regelgeving, voldoen aan de eis van minimaal 150 000 leden en hebben tot het voorjaar van 2014 de tijd om leden te werven. Ten aanzien van het vereiste ledental en de peildatum worden er geen spelregels veranderd. Gerekend vanaf het verlenen van de voorlopige erkenning aan POWned en WNL, te weten 6 november 2009, kunnen POWned en WNL bijna de volledige erkenningperiode benutten voor ledenwerving.
Verder geldt voor alle omroepverenigingen dat zij vooraf geen aanspraken kunnen doen gelden op een eventuele nieuwe erkenning voor een volgende erkenningperiode. Zij zullen bij de komende erkenningverlening worden getoetst op de dan geldende wettelijke voorwaarden. Die voorwaarden zijn ruim van te voren bekend en vastgesteld, zodat omroepen zich daarop kunnen instellen. Het is aan de omroepverenigingen om te bepalen of zij voor een nieuwe erkenning in aanmerking willen komen.
Deelt u de mening dat gemaakte afspraken tussentijds niet gewijzigd kunnen worden?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u zorgen dat de beantwoording van deze vragen betrokken kan worden bij het nota-overleg van maandag 27 juni aanstaande?
Ik span mij in om de antwoorden vóór het genoemde overleg aan uw Kamer toe te zenden.
De DNA-test voor conceptie van VU Medisch Centrum (VUMC) |
|
Anouchka van Miltenburg (VVD), Margreeth Smilde (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Testen vóór de conceptie kan een zegen zijn, maar ook een loden last»?1
Ja.
Heeft u ervan kennisgenomen dat het VU Medisch Centrum sinds kort een dna-test aanbiedt waarmee stellen – nog voor ze aan kinderen beginnen – kunnen laten testen of ze drager zijn van taaislijmziekte. Hoe verhoudt het aanbieden van een dergelijke dna-test zich tot de Nederlandse wetgeving die geen uitgebreid preventief medisch onderzoek toestaat, zonder dat er een directe medische aanleiding voor is?
Ja.
Ik veronderstel dat u doelt op de Wet op het bevolkingsonderzoek (WBO). Bij bevolkingsonderzoek wordt aan een persoon die geen medische klachten heeft medisch onderzoek aangeboden. De WBO is ingevoerd om mensen tegen de risico’s van dergelijk onderzoek te beschermen. Er zijn volgens de WBO drie categorieën van medisch onderzoek vergunningplichtig: bevolkingsonderzoek waarbij gebruik wordt gemaakt van ioniserende straling, bevolkingsonderzoek naar kanker en bevolkingsonderzoek naar ernstige ziekten of aandoeningen waarvoor geen behandeling of preventie mogelijk is. Genetisch onderzoek valt buiten laatstgenoemde categorie wanneer het gaat om preconceptioneel onderzoek naar dragerschap. Immers bij een positieve uitslag bestaat vóórdat de conceptie een feit is, de keuze uit meerdere preventieve opties. Mensen kunnen bijvoorbeeld afzien van hun kinderwens, kiezen voor kunstmatige inseminatie met zaad van een donor (KID), preïmplantatie genetische diagnostiek (PGD) of het adopteren van een kind. Bovenstaande betekent dat voor het aanbod van het VUmc geen vergunning in het kader van de WBO is vereist. Ik verwijs ook naar mijn antwoord op vraag 5.
In hoeverre worden de wensouders die gebruik maken van de genoemde dna-test vooraf voldoende geïnformeerd over de praktische en ethische keuzes die in een later stadium gemaakt moeten worden? Bent u van oordeel dat er op dit moment al voldoende zicht is op deze praktische en ethische dilemma’s?
Ik kan niet beoordelen op welke wijze burgers die gebruik maken van het aanbod van het VUmc voldoende worden geïnformeerd over wat de mogelijke gevolgen kunnen zijn voor henzelf. Ik ben wel van oordeel dat het ongevraagd aanbieden van medisch onderzoek ten algemene aan zekere kwaliteitseisen zou moeten voldoen. Dat geldt ook als het gaat om genetisch onderzoek bij mensen zonder een genetisch belaste persoonlijke of familiegeschiedenis. Aan screening zijn immers ook nadelen verbonden. Belangrijk zijn bijvoorbeeld eerlijke en volledige voorlichting, een test die deugt en goede begeleiding en doorverwijzing bij een afwijkende uitslag. De voorlichting moet erop gericht zijn dat burgers van tevoren een geïnformeerde afweging kunnen maken tussen het nut en het risico van het (laten) doen van een genetische test in hun eigen situatie.
Wat is in algemene zin uw oordeel over het aanbieden van deze test door het VU Medisch Centrum?
Voor mij is relevant dat de test van het VUmc zich binnen de grenzen van de regelgeving bevindt. Verder is het niet aan mij om een oordeel te geven over het aanbod van het VUmc.
Kent u de ontwikkelingen in het buitenland die laten zien dat met dergelijk onderzoek grote aantallen erfelijke ziektes opgespoord kunnen worden die voor het kind levensbedreigend zijn? Kunt u een inschatting maken van de consequenties van dit soort onderzoek voor de zorgsector, de wensouders, het ongeboren kind en andere relevante partijen?
Ik ben bekend met het advies van de Gezondheidsraad «Preconceptiezorg: voor een goed begin», waarin ontwikkelingen in preconceptionele screening zijn beschreven.
U doelt naar ik aanneem, op preconceptioneel onderzoek naar dragerschap van erfelijke ziekten van mensen met een kinderwens, zogenaamde wensouders. Er is in die fase nog geen sprake van een ongeboren kind. In het geval van een positieve uitslag kunnen de wensouders nog vóór de conceptie een feit is, kiezen uit verschillende handelingsopties, zoals beschreven in mijn antwoord op vraag 2.
Bent u bereid de Gezondheidsraad om advies te vragen over dergelijke dna-testen, mede in het licht van ontwikkelingen in het buitenland (genetisch paspoort voor $1000 in de VS) die de voorbode kunnen zijn van ontwikkelingen in Nederland?
Nee, ik zie daar geen aanleiding voor. Op 21 december 2010 publiceerde het Centrum voor ethiek en gezondheid (CEG) namelijk al het signalement «Het «duizend dollar genoom»: een ethische verkenning». Het signalement beschrijft een aantal mogelijke toepassingen van het zogenaamde «duizend dollar genoom». Het CEG is een samenwerkingsverband van de GR en de RVZ. Dit voorjaar zullen mijn collega’s van Infrastructuur en Milieu, Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en ik de Kamer het standpunt op de Trendanalyse biotechnologie 2009 zenden. Daarin komt ook het genoemde signalement aan de orde.
Kritiek van een generaal op de missie in Uruzgan |
|
Anouchka van Miltenburg (VVD) |
|
Kent u het artikel «Meer vrijheid voor troepen op missie»?1
Ja.
Wat is de status van de opmerkingen die generaal De Kruif in het artikel maakt?
Het artikel in De Telegraaf is geschreven op basis van een presentatie van generaal-majoor De Kruif op een symposium van de organisatie van internationale reserveofficieren CIOR over de rol van reservisten in operaties en een kort gesprek na die presentatie. Hij heeft de omvang van de Nederlandse bijdrage aan ISAF niet gepresenteerd als een vertragend politiek compromis. Wel heeft hij er op gewezen dat bepaalde randvoorwaarden, zoals een maximum aantal militairen en hun geografische beperkingen bij de inzet, bepaalde uitdagingen in het operatiegebied met zich mee brengen. Deze constatering vat ik niet op als kritiek op de politieke besluiten.
Generaal-majoor De Kruif heeft in dat kader de praktische mogelijkheden van een geïntegreerde coalitie als ISAF onderstreept. De NAVO en haar partners hebben volgens hem de meerwaarde van internationale samenwerking in dergelijke missies aangetoond. Juist de som van de capaciteiten van alle deelnemende landen maken de ISAF missie mogelijk.
Geven de opmerkingen de mening van de minister van Defensie en/of van de CDS weer?
Zie antwoord vraag 2.
Betekenen de opmerkingen dan dat wij forse steken hebben laten vallen tijdens de missie in Uruzgan of op zijn minst dat wij beter hadden kunnen presteren dan dat wij hebben gedaan?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft De Kruif deze kritiek al eerder intern geventileerd? Zo ja, wat is daar mee gedaan?
Zie antwoord vraag 2.
Is het succes van de missie eigenlijk minder groot dan tot op heden wordt gesuggereerd?Zo nee, hoe moeten de opmerkingen van De Kruif dan worden geïnterpreteerd?Zo ja, wat betekenen deze constateringen voor eventuele volgende missies?
De Kamer is gedurende de Nederlandse bijdrage aan ISAF correct geïnformeerd over de voortgang en de resultaten, onder meer door de periodieke stand-van-zakenbrieven. Bovendien zal een evaluatie van de Nederlandse bijdrage aan de Kamer worden gestuurd, zoals het Toetsingskader vereist.
Wat vindt u ervan dat een topmilitair openbaar als mening ventileert dat hij onafhankelijker van de politieke leiding wil kunnen opereren?
Generaal-majoor De Kruif heeft gemeld dat indien internationale samenwerking niet mogelijk was geweest, wellicht 6000 militairen in Uruzgan nodig geweest zouden zijn. Met dit voorbeeld heeft hij het belang van internationale samenwerking onderstreept. Ik ben het met hem eens dat zonder internationale samenwerking de militaire inzet in Uruzgan veel groter zou moeten zijn om dezelfde resultaten te kunnen bereiken en concludeer dat de internationale samenwerking in militaire operaties duidelijke efficiencyvoordelen biedt.
Internationale samenwerking bij een complexe militaire operatie kan leiden tot verschillen van inzicht op onderdelen van de uitvoering. Dergelijke verschillen van inzicht onderstrepen dat ieder deelnemend land eigen afwegingen maakt. Hierdoor ontstaan gezonde discussies die een zorgvuldige oordeelsvorming ondersteunen. Er zijn mij geen verschillen van inzicht bekend die de werkzaamheden van de Nederlanders in Afghanistan ernstig hebben belemmerd.
Hoe is deze opmerking van De Kruif dat het mogelijk was geweest dat Nederland permanent 6 000 man in Uruzgan had kunnen hebben te rijmen met de heersende opvatting dat bij de omvang van de nu afgesloten missie in Uruzgan de Nederlandse krijgsmacht op zijn tenen moest lopen om deze missie te kunnen vervullen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u het inhoudelijk ook eens met de kritiek van De Kruif op het functioneren van de NAVO?
Zie antwoord vraag 7.
Heeft De Kruif deze opvattingen over het functioneren van de NAVO ook intern gecommuniceerd? Zo ja, wat is er met deze kritiek gedaan? Zo nee, gaat u hierover alsnog met De Kruif in gesprek en kunt u de Kamer hierover dan rapporteren?
Zie antwoord vraag 7.
Zo nee, hoe kan het dat u hierover een andere opvatting heeft dan een generaal die namens Nederland de hoogste positie binnen een missie in NAVO verband ooit heeft bekleed en daarmee dus toch een relevante evaluatie van het functioneren van de NAVO-missie van binnen uit kan beoordelen?
Zie antwoord vraag 7.
Hebben de opvattingen van De Kruif consequenties voor Nederlandse deelname aan toekomstige NAVO-missies?
Zie antwoord vraag 7.
De moeilijke positie van Afghaanse tolken die actief zijn geweest voor de Task Force Uruzgan |
|
Anouchka van Miltenburg (VVD), Han ten Broeke (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat meer dan honderd Afghaanse tolken, die in de afgelopen periode actief zijn geweest voor de Task Force Uruzgan, zich ernstige zorgen maken over hun toekomst in Afghanistan resp. Uruzgan wanneer de Nederlandse missie daar zal zijn beëindigd?1
Nederland heeft grote waardering voor het werk dat de Afghaanse tolken hebben verricht voor de Task Force Uruzgan (TFU) en Afghanistan. De samenwerking en de verstandhouding met deze tolken zijn altijd goed geweest. Vanaf het moment dat duidelijk werd dat er een einde zou komen aan de Nederlandse missie in Uruzgan zijn alle partners en betrokkenen hiervan zo snel mogelijk op de hoogte gesteld. Ook de tolken werkzaam voor de TFU zijn van het vertrek van Nederland op de hoogte gebracht, waarbij is toegezegd dat Nederland zich zou inzetten voor werkbehoud van de tolken bij de NATO Maintenance and Supply Agency (NAMSA). NAMSA ondersteunt ISAF bij het verkrijgen van diensten en goederen van derden, waaronder brandstof, transport en tolken.
De Afghaanse tolken hebben op individuele basis contracten gesloten met NAMSA. NAMSA draagt zorg voor de betaling van de salarissen en wijst Afghaanse tolken toe aan de verschillende Task Forces en aan de overige organisaties en eenheden. In de afgelopen vier jaren heeft de Nederlandse TFU ongeveer 100 tolken toegewezen gekregen door NAMSA. Deze tolken komen niet uit Uruzgan zelf. Nederland heeft een afroepcontract gesloten met NAMSA dat afloopt op 1 augustus 2010. Bij het vertrek van de TFU worden door NAMSA de tolken al naar gelang de behoefte elders ingezet. Zo zijn ongeveer 50 tolken ondergebracht bij de Combined Taskforce Uruzgan (CTU) en zijn 20 Afghaanse tolken toegewezen aan de Redeployment Task Force (RDTF). Het nieuwe afroepcontract dat Nederland heeft gesloten met NAMSA loopt tot 1 december 2010 en zal indien nodig worden verlengd.
Na de beëindiging van de redeployment zal Nederland zich inzetten bij NAMSA voor werkbehoud van de tolken. Een enkele tolk heeft inmiddels van het aanbod tot contractbehoud bij NAMSA afgezien en heeft op vrijwillige basis besloten de werkzaamheden te beëindigen.
Het is bekend dat onder delen van de bevolking in Uruzgan zorgen leven over de veiligheidssituatie na het vertrek van de Nederlandse troepen. Zorgen bestaan er ook bij enkele tolken die al langere tijd voor de TFU werkzaam zijn. Door een goede en verantwoordelijke overdracht van de Nederlandse taken kan de CTU voortbouwen op de Nederlandse inspanningen.
Bestaat er nog onduidelijkheid over de vraag of de Amerikanen en de Australiërs deze tolken zullen overnemen van de Task Force Uruzgan en bestaat bovendien bij veel van de betrokken tolken tegenzin om hun diensten aan te bieden aan de Amerikanen en de Australiërs omdat ze zich goed thuis voelden bij de aanpak van de Nederlandse militairen maar niet bij de minder omzichtige aanpak die zij kenmerkend achten voor Amerikanen en Australiërs? Is metterdaad een aantal tolken die eerst voor de Nederlandse militairen actief waren en daarna enige tijd voor de Amerikanen en Australiërs, vervolgens gestopt met dit werk omdat zij de Amerikanen en de Australiërs «gewelddadig» vonden?
Zie antwoord vraag 1.
Schrikken sommige tolken ervoor terug om weer naar hun families te gaan uit angst voor represailles door de Taliban?
Zie antwoord vraag 1.
Hebben andere ISAF-partners programma’s waarbij tolken actief worden begeleid of waarbij zelfs verblijfsvergunningen (greencards) worden aangeboden?
NAMSA hanteert een standaardcontract waarin geen regeling is opgenomen over het verkrijgen van een visum. Het is wel bekend dat sommige ISAF-landen een soepele visumregeling kennen.
Op welke wijze wilt u steun geven aan de Afghaanse tolken van de Task Force Uruzgan?
De Afghaanse tolken die werkzaam zijn geweest voor de TFU zullen worden ondersteund zoals beschreven in de antwoorden op vraag 2 en 3.
Zwangere vrouwen die een vragenlijst moeten invullen bij gemeente Venray |
|
Brigitte van der Burg (VVD), Halbe Zijlstra (VVD), Anouchka van Miltenburg (VVD) |
|
André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Kent u het artikel »Venray test of moeder wel of niet geschikt is»?1
Ja.
Is het u bekend dat de gemeente Venray vrouwen die 12 weken zwanger zijn een vragenlijst laat invullen om te kunnen vaststellen of ze geschikt zijn voor het ouderschap?
Ik heb begrepen dat de gemeente Venray voornemens is om de methodiek Samen Starten te laten uitvoeren door verloskundigen. De vragenlijst is een hulpmiddel ter ondersteuning van de verloskundige om goed het gesprek te kunnen voeren met de aanstaande ouders. Het doel van de methodiek is niet
om te bepalen of de zwangere vrouw een geschikte moeder zal zijn, maar om waar nodig extra hulp of ondersteuning te kunnen aanbieden.
Denkt u dat het mogelijk is, op basis van 36 vragen over psychische, relationele en financiële onderwerpen vast te stellen of de aanstaande moeder een goede moeder zal worden?
Het doel van de methodiek is niet om vast te stellen of de zwangere vrouw een goede moeder zal zijn, maar om te beoordelen of de aanstaande moeder extra hulp of begeleiding nodig heeft. Deelname is op vrijwillige basis.
Wat vindt u er van dat de gemeente Venray op basis van deze 36 vragen en na analyse van de antwoorden bepaalt of de moeder extra zorg nodig heeft en dat zelfs op basis van de antwoorden een melding kan uitgaan naar het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK)?
De methodiek Samen Starten is een hulpmiddel ter ondersteuning van de zorgprofessionals om goed het gesprek te kunnen voeren met de aanstaande ouders met als doel om waar nodig extra hulp of ondersteuning te kunnen bieden. Los van deze methodiek geldt dat, als er signalen van mogelijke kindermishandeling zijn, het belangrijk is dat de zorgprofessional hiervan melding doet aan het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK). Voor de sector verloskunde beschrijft de meldcode kindermishandeling van de Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen (KNOV) hoe verloskundigen dienen om te gaan met het melden van vermoedens van mogelijke kindermishandeling bij het AMK.
Deelt u de mening dat door deze vragenlijst toekomstige ouders mogelijk op voorhand als risico-ouder worden neergezet?
Nee. Het doel van Samen Starten is het waar nodig bieden van extra hulp of ondersteuning aan aanstaande ouders. De gemeente geeft aan dat door verloskundigen de vragenlijst te laten toesturen aan alle aanstaande ouders zij juist wil voorkomen dat onterechte voorselectie en/of stigmatisering optreedt.
Deelt u voorts de mening dat dit een eerste stap is op weg naar de selectie van geschiktheid voor ouderschap, en dat zeer ongewenst is? Zo nee, waarom niet? Hoe valt dit dan te rijmen met deze vragenlijst? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen, zodat de gemeente Venray niet verder gaat met dit onzinnige plan?
Nee, ik deel deze mening niet. De gemeente Venray heeft naar mij aangegeven dat de methodiek een hulpmiddel is voor de verloskundigen bij hun beoordeling of iemand extra hulp of ondersteuning nodig heeft.
Zijn er volgens u objectieve criteria op basis waarvan de Nederlandse overheid geschiktheid voor ouderschap kan definieren?
Nee. Dit is ook geen taak van de overheid.
Deelt u voorts de mening dat het feit dat deze vragenlijst wordt aangeboden en ingevuld dient te worden, het risico bestaat dat potentiële ouders worden afgeschikt om in een later stadium hulp te vragen aan verloskundigen?
De basis van de zorgverlening is het gesprek tussen de zorgverlener en de cliënt.
De vragenlijst is uitsluitend bedoeld als hulpmiddel voor de zorgprofessionals om goed het gesprek met de aanstaande ouders te kunnen voeren. Voorop staat dat zorgprofessionals in het gesprek met de aanstaande ouders in staat moeten zijn om aan de aanstaande ouders helder uit te leggen wat het doel en de inhoud van de methodiek Samen Starten is, namelijk het waar nodig aanbieden van extra hulp of ondersteuning. Daarbij dienen zij duidelijk aan te geven dat deelname hieraan geheel vrijwillig is en dat gegevens niet zonder toestemming van de cliëntaan derden mogen worden doorgeven. Het signaleren van eventuele risico’s voor de gezondheid van de aanstaande moeder en het kind, en het doorverwijzen naar verdere hulp of ondersteuning, is overigens standaard onderdeel van de reguliere zorg die verloskundigen bieden.
Bent u van mening dat de gemeente Venray verloskundigen kan dwingen deze vragenlijst aan te bieden aan hun cliënten, of deelt u de mening dat gemeenten dit niet aan verloskundigen zouden mogen vragen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, in welke positie brengt u verloskundigen ten opzichte van hun cliënten?
De gemeente is opdrachtgever en financier van prenatale voorlichting.
De gemeente bepaalt in overleg met de aanbieders de invulling van prenatale voorlichting op doelgroepniveau. De gemeente Venray is voornemens om afspraken te gaan maken met verloskundigen in de regio over het uitvoeren van de methodiek Samen Starten. De verloskundigen hebben hun eigen professionele verantwoordelijkheid bij de uitvoering van de prenatale voorlichting in hun individuele relatie met de cliënt.
Bent u ervan op de hoogte dat aanleiding voor het plan van de gemeente Venray is de plicht van gemeenten om vanaf 1 januari 2010 te werken aan prenatale signalering en ondersteuning volgens de nieuwe Wet Publieke Gezondheid (WPG)? Heeft de gemeente Venray naar uw mening deze wet en plicht op een juiste wijze geïnterpreteerd? Zo nee, kunt u aangeven wat de WPG bedoelt met prenatale signalering en ondersteuning en gaat u de gemeente Venray hierop aanspreken?
Momenteel ligt het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet publieke gezondheid voor bij de Tweede Kamer. Een onderdeel van dit wetsvoorstel is om prenatale voorlichting als wettelijke taak van de gemeente te formuleren, waar dit voorheen gebeurde op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Prenatale signalering is geen onderdeel van dit wetsvoorstel.
Prenatale voorlichting houdt in het geven van voorlichting aan aanstaande ouders in het belang van de gezondheid en welzijn van de aanstaande moeder en kind.
Er wordt vanuit gegaan dat gemeenten prenatale voorlichting aanbieden via het Centrum voor Jeugd en Gezin en dat de prenatale voorlichting wordt afgestemd op de behoeften van de aanstaande ouders in lijn met het lokale gezondheidsbeleid. De gemeente kan zelf de inhoud van het aanbod van prenatale voorlichting en de aanbieders bepalen.
Bent u ervan op de hoogte dat de gemeente Venray stelt dat het beantwoorden van de vragenlijst op vrijwillige basis gebeurt? Kan de minister aangeven wat de gemeente Venray doet met toekomstige ouders die weigeren de vragenlijst in te vullen? Meent de gemeente Venray dat toekomstige ouders die de vragenlijst niet invullen op basis daarvan al risico-ouder zijn?
Het is belangrijk dat de verloskundigen naar de aanstaande ouders duidelijk aangeven wat het doel is van het gesprek, en dat deelname aan het gesprek en het beantwoorden van de vragen geheel vrijwillig is. De gemeente Venray onderschrijft dit uitgangspunt. De gemeente geeft aan dat, indien ouders geen vragenlijst invullen, dit uiteraard geen verdere gevolgen zal hebben.
Worden de ingevulde vragenlijsten na inname onderdeel van het Elektronisch Kinddossier (EKD)?
Nee. De vragenlijsten zullen worden afgenomen door verloskundigen, niet door de JGZ-professionals.
Exclusief verstrekte uitzendrechten van de inhuldiging van het Nederlands elftal |
|
Anouchka van Miltenburg (VVD) |
|
André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Kent u het bericht «rechten inhuldiging bij SBS»?1
Ja, de KNVB heeft via een persbericht op vrijdagochtend 9 juli bekendgemaakt dat SBS6 de huldiging van het Nederlands elftal in beeld brengt (www.knvb.nl). SBS6 zendt alle thuiswedstrijden uit van het Nederlands elftal en in het verlengde daarvan hebben partijen afspraken gemaakt over de huldiging. Onderdeel van de huldiging is een boottocht door de grachten. Op de spelersboot is plaats voor één cameraploeg. Vrijdagmiddag 9 juli hebben SBS, NOS en de KNVB met elkaar afgesproken dat SBS6 en NOS de huldiging gezamenlijk in beeld brengen. Dit is een afspraak met gesloten beurzen. Zowel op SBS6 als op Nederland 1 is een uitzending van de huldiging te zien. Het signaal wordt door de partijen om niet beschikbaar gesteld aan derden voor radio, tv en internet.
Voor de details van de afspraken verwijs ik naar het persbericht2. Hierin geven alle partijen aan blij te zijn met deze oplossing. Partijen hebben met deze afspraken hun verantwoordelijkheid genomen voor goede verslaggeving voor het brede publiek.
Is het waar dat de KNVB exclusieve rechten heeft verstrekt aan SBS om tijdens de festiviteiten rond de inhuldiging van het Nederlands elftal de spelers en de staf te interviewen en te filmen? Zo ja, welk bedrag heeft de KNVB voor deze rechten gevraagd?
Zie het antwoord op vraag 1. SBS6 heeft wel exclusief de gelegenheid één-op»-één interviews te houden op het podium en in de ontvangstruimte van de KNVB op het museumplein. Op de boot is een «neutrale verslaggever» die voor SBS6 en NOS interviews maakt met spelers en staf. SBS liet weten dat de afspraken over de verslaggeving van de huldiging tussen partijen met gesloten beurzen zijn gemaakt.
Heeft de KNVB de bevoegdheid om exclusieve rechten te verstrekken voor het filmen van deze nationale nieuwswaardige aangelegenheid en zo ja, waaraan ontleent de KNVB deze?
Om reden van veiligheid aan boord heeft de KNVB – aanvankelijk met SBS – afgesproken dat er slechts plaats is voor één cameraploeg op de boot. De KNVB kan zelf afspraken maken over wie op de boot mag, inclusief welke vertegenwoordigers van de media. Dat is een afweging die de KNVB kan maken mede op basis van afspraken met de gemeente Amsterdam over het gebruik van de boot. Uit het gezamenlijk persbericht van KNVB, SBS6 en NOS van vrijdagmiddag 9 juli blijkt dat vervolgens goede afspraken zijn gemaakt over het gebruik van beelden en de uitzendingen van de huldiging door beide omroepen.
In welke mate financiert en organiseert de KNVB mede de inhuldigingsfestiviteiten? Deelt u de mening dat, aangezien zij dit niet zelfstandig doen, zij ook niet zelfstandig kunnen bepalen dat er (in exclusiviteit) uitzendrechten worden verstrekt?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat dit evenement alleen kan plaatsvinden omdat de overheid – de gemeente Amsterdam – dit evenement maximaal faciliteert en het daarom ongepast is dat de KNVB vrije nieuwsgaring tijdens dit evenement belemmert?
Zie het antwoord op vraag 1. Het is aan betrokken partijen om afspraken te maken over wie tot welke podia toegang heeft (de boot, het podium waarop de huldiging plaats vindt). Op alle overige plaatsen kan vrij gefilmd worden. Er is derhalve geen sprake van belemmering van vrije nieuwsgaring.
Deelt u de mening dat dat het onwenselijk is dat in feite een monopolie is verstrekt op het filmen en uitzenden van een belangrijke nationale nieuwswaardige aangelegenheid en dat alle journalisten en mediabedrijven gefaciliteerd zouden moeten worden om hier verslag van te doen? Zo ja, wat kunt/gaat u hier tegen doen?
Zie het antwoord op voorgaande vragen. Dit is een zaak van de betrokken partijen. Zoals is gebleken hebben partijen hier inmiddels goede afspraken over gemaakt.
Bent u bereid deze vragen uiterlijk zondag 11 juli 2010 te beantwoorden?
De antwoorden zijn zo spoedig mogelijk opgesteld en verzonden.
Het wegpesten van een homostel uit Utrecht |
|
Fred Teeven (VVD), Anouchka van Miltenburg (VVD) |
|
Kent u het bericht «Homostel weggepest uit Utrecht»?1
Ja.
Is het waar dat een homostel zich genoodzaakt voelt te verhuizen uit de Utrechtse Vinexwijk Leidsche Rijn na aanhoudende treiterijen van allochtone jongeren? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Betrokkenen hebben inderdaad besloten hun woning te koop te zetten. Ik deel de mening van de Gemeenteraad en het college van de Burgemeester en Wethouders van Utrecht dat het onacceptabel is als inwoners zo respectloos worden behandeld en de leefbaarheid in wijken op deze wijze onder druk wordt gezet.
Om de veiligheid van lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuelen en transgenders (LHBT) te vergroten heeft het kabinet de afgelopen periode extra inspanningen geleverd. De koploperovereenkomst lesbisch- en homo-emancipatie, die het kabinet samen met 18 koplopergemeenten, waaronder Utrecht, is aangegaan is daar een voorbeeld van. Deze overeenkomst heeft als doel de sociale acceptatie van LHBT binnen deze gemeenten te verbeteren en de discriminatie, intimidatie en geweld tegen LHBT te bestrijden.
Hoe is het mogelijk dat de gedupeerden en de politie precies weten welke jongens schuldig zijn, maar de politie toch niet ingrijpt? Deelt u de mening van de gedupeerden dat een daadkrachtige aanpak bij diverse instanties en de burgemeester ontbreekt?
De mening van de gedupeerden dat een daadkrachtige aanpak bij diverse instanties en de burgemeester ontbreekt, deel ik niet. De gemeente zet zich in om de overlast van de jongeren aan te pakken en overlast in de toekomst te voorkomen. Politie en justitie zijn naar aanleiding van de meldingen van de gedupeerden actief bezig met de opsporing van de personen die zich aan belediging of bedreiging schuldig hebben gemaakt. Het is echter nog niet gelukt om verdachten aan de incidenten te koppelen, waardoor deze inspanningen (nog) niet tot de aanhouding van verdachten hebben geleid. Het is te betreuren dat het zo hoog is opgelopen dat de gedupeerden zich genoodzaakt voelen te gaan verhuizen. Het vertrek van de gedupeerden leidt echter niet tot het stopzetten van de opsporing van de daders door de politie en de acties van de gemeente Utrecht, zoals beschreven in het antwoord op vraag 4 van de leden Kuiken en Spekman (vraagnummer 2010Z09411, ingezonden 15 juni 2010).
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat de slachtoffers nu hun biezen moeten pakken, terwijl de daders rustig in de buurt kunnen blijven wonen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid er bij de gemeente op aan te dringen dat al het mogelijke, waaronder eventueel ook cameratoezicht, in het werk wordt gesteld om de daders te kunnen oppakken en ze streng te kunnen aanpakken? Zo nee, waarom niet?
Het is een verantwoordelijkheid van de lokale autoriteiten om af te wegen welke instrumenten worden ingezet. Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 4 van de leden Kuiken en Spekman (vraagnummer 2010Z09411, ingezonden 15 juni 2010). Wat betreft de inzet van cameratoezicht heb ik begrepen dat dit is betrokken bij de aanpak als een van de opsporingsmiddelen.