Het bericht dat het CBG is gezwicht om een vaginaal antischimmelmiddel op de vrije markt te brengen |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Vrije markt voor vaginaal antischimmelmiddel»?1
In dit artikel uit het «Pharmaceutisch Weekblad», wordt aan de hand van cijfers over gebruik en verkoop van vaginale antischimmelmiddelen de verhouding getoond in de verstrekking van middelen die mét en zonder recept verkrijgbaar zijn.
Ik heb over dit artikel navraag gedaan bij het College ter beoordeling van geneesmiddelen (CBG). Het CBG is de instantie die beslist over de toelating tot de markt en over de afleverstatus van geneesmiddelen. De antwoorden op deze Kamervragen berusten daarom in belangrijke mate op informatie die ik van het CBG heb gekregen.
Door de beslissing van het CBG is dit antischimmelmiddel verkrijgbaar bij apotheek en drogist (afgekort UAD). Het artikel meldt dat niet alle bekende «alarmsymptomen» in de bijsluiter van deze antischimmelmiddelen zouden staan. Dit is volgens het CBG niet het geval; de bijsluiter bevat alle alarmsymptomen omdat dit bij uitstek nuttig is om vrouwen aan te sporen alsnog hun huisarts te raadplegen. Daarnaast wordt volgens het CBG in het artikel de dosering van deze geneesmiddelen, als een van de bepalende factoren voor de behandelduur, onvoldoende benadrukt.
Welke studie(s) lag(en) ten grondslag aan het besluit in 2010 van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) om de uitsluitend-recept-status te handhaven?
Het CBG vindt een laagdrempelige beschikbaarheid van antischimmelmiddelen van belang voor vrouwen, dus zonder dat tussenkomst van een huisarts noodzakelijk is.
Echter in 2010 besloot het CBG toch de uitsluitend-recept-status (UR) te handhaven, omdat er een risico is dat vrouwen zelf een verkeerde diagnose zouden stellen en daarmee de juiste behandeling zouden uitstellen. Uit een kleine studie bleek dat zelfdiagnose vaak incorrect was, zelfs bij vrouwen bij wie een eerdere infectie is vastgesteld. (zie openbaar Collegeverslag 3 juni 2010). Bij de totstandkoming van dit besluit zijn verschillende publicaties meegenomen:
Welke studie lag ten grondslag aan het besluit van het CBG om de afleverstatus te wijzigen naar uitsluitend-Apotheek-en-Drogist (UAD), zoals beschreven in het artikel?
Nadat het CBG in 2010 de UR-status had vastgesteld vanwege verkeerde zelfdiagnose, bleek uit onderzoek dat het stellen van een verkeerde zelfdiagnose bij de eerste symptomen – en daarmee een vertraging in het verkrijgen van de juiste behandeling – hoe dan ook voorkomt, of het geneesmiddel nu wel of niet UR is.
Ook bleek dat de risico’s op complicaties niet vergroot worden door de UAD-afleverstatus van Canesten gyno (studie van Becker NH, Gessner U. «Canesten® in vaginal mycosis: Therapeutic experience with 3784 patients.» Maternal & Child Health, 1996: Special Edition Canesten: 18–23).
Daarnaast bleek uit onderzoek van Becker en Gessner dat er bij vrouwen terughoudendheid bestaat om advies te vragen aan een arts bij het optreden van symptomen van vaginale infectie. De studie liet zien dat vrouwen gemiddeld vijf dagen wachtten, voordat zij contact opnamen met een arts. In deze tijd werden verschillende andere middelen uitgeprobeerd. Het verdient dan volgens het CBG de voorkeur om in de periode vóór raadpleging van een arts, gebruik te maken van een geregistreerd zelfzorggeneesmiddel met deze indicatie, ten opzichte van niet geregistreerde middelen.
Het CBG heeft vervolgens op basis hiervan in 2011 de afleverstatus van antischimmelmiddelen gewijzigd van UR naar UAD. In de overweging nam het CBG mee dat in de bijsluiter duidelijk wordt gewaarschuwd de huisarts te raadplegen wanneer de klachten niet overgaan.
Overigens wijst het CBG er op dat in de desbetreffende Nederlandse behandelrichtlijn Fluor vaginalis (NHG standaard M38) ruimte wordt gegeven voor zelfdiagnose, en voorts dat dit geneesmiddel in veel andere lidstaten van de EU ook zonder recept verkrijgbaar is.
Waarom zouden vrouwen juist eerder naar een arts gaan bij klachten als vaginale antischimmelmiddelen zonder recept verkrijgbaar zijn, en welke risico's zijn hieraan verbonden?
De studie van Becker & Gessner gaf inzicht in de handelwijze van vrouwen met vaginale klachten. Ook in Nederland worden producten gebruikt voor de zelfbehandeling van vaginale schimmelinfectie, onder andere «tea tree olie» en ook probiotica. Het is niet bekend hoeveel vrouwen in Nederland deze middelen gebruiken, maar het vormt wel een aanwijzing dat ook in Nederland vrouwen eerst overgaan tot zelfmedicatie voordat zij contact opnemen met een arts.
In de bijsluiter wordt verwezen naar alle symptomen en wordt erop gewezen wanneer de huisarts moet worden bezocht. Hierdoor is het mogelijk dat vrouwen eerder naar een arts gaan dan thans het geval is.
Waarom verplichtte het CBG de fabrikant alleen de belangrijkste alarmsymptomen op te nemen in de bijsluiter? Om welke alarmsymptomen gaat het? Welke (alarm)symptomen zijn niet opgenomen in de bijsluiter, en waarom niet?
Het CBG heeft de firma verplicht alle alarmsymptomen op te nemen in de bijsluiter. Deze bijsluiter maakt duidelijk in welke situaties er contact opgenomen moet worden met de huisarts: door meisjes jonger dan 16 jaar, door zwangere vrouwen, door vrouwen met een verhoogd risico op een seksueel overdraagbare aandoening, bij lichamelijke klachten die duiden op een ernstige aandoening (sterk ruikende afscheiding, koorts of koude rillingen, rugpijn, buikpijn, onregelmatige of abnormale bloedingen, zweren of blaren in het genitale gebied, misselijkheid of braken, diarree, pus), wanneer klachten vaker dan drie keer in het afgelopen jaar zijn waargenomen, of indien de symptomen verergeren dan wel zeven dagen na start van de behandeling aanblijven. Ook wordt er aangegeven dat het mogelijk is dat bij terugkerende klachten dat candida via een partner wordt overgedragen, en in dat geval de partner moet worden behandeld.
Acht u het opnemen van de belangrijkste alarmsymptomen in de bijsluiter een voldoende waarborg om vrouwen te waarschuwen voor mogelijke risico's?
Het CBG is van oordeel dat de informatie in de bijsluiter een voldoende waarborg is voor veilig gebruik. Het is echter ook de verantwoordelijkheid van vrouwen die dit middel gebruiken, om de bijsluiter goed te lezen en de instructies op te volgen.
Voor welke druk is het CBG gezwicht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het CBG beoordeelt een aanvraag tot wijziging van een afleverstatus – waarvan studies onderdeel kunnen zijn – in volstrekte onafhankelijkheid op grond van de Geneesmiddelenwet en op basis van wetenschappelijke deskundigheid. Het CBG heeft geen enkel belang bij de besluiten die het neemt, niet materieel noch immaterieel.
Deelt u de mening dat onafhankelijk onderzoek moet bepalen of geneesmiddelen al dan niet uitsluitend op recept verkrijgbaar moeten zijn? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik heb in het antwoord op vraag 7 aangegeven dat het CBG onafhankelijk oordeelt. Het CBG is uiteindelijk de instantie die hierover beslist.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat het CBG mogelijk is gezwicht voor druk? Wat gaat u eraan doen om ervoor te zorgen dat het niet meer voorkomt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er is geen sprake van dat het CBG is gezwicht voor welke druk dan ook. Zie hiervoor het antwoord op vraag 1, 7 en 8.
Hoe worden de gevolgen van het vrijgeven van de vaginale antischimmelmiddelen gemonitord? Hoe wordt de Kamer hiervan op de hoogte gesteld?
Het CBG is belast met geneesmiddelenbewaking. Voor alle in Nederland geregistreerde geneesmiddelen, en dus ook antischimmelmiddelen, verzamelt en beheert het CBG systematisch gegevens over bijwerkingen en het gebruik en misbruik. Deze gegevens zijn onder meer afkomstig van houders van handelsvergunningen, van de stichting Lareb, van spontane meldingen (wereldwijd) en van alle relevante gepubliceerde studies uit de wetenschappelijke literatuur.
Het CBG kan nieuwe besluiten nemen, bijvoorbeeld over de verkrijgbaarheid, indien de gegevens uit de geneesmiddelenbewaking van vaginale antischimmelmiddelen daartoe aanleiding geven.
Het bericht dat patiënten van de Antonius apotheek geen medicijnen krijgen als zij niet aangesloten zijn op het EPD |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Antonius: medicijn alleen met EPD»1?
Het st Antonius Ziekenhuis heeft het bericht over het niet verstrekken van medicatie als de patiënt geen toestemming geeft voor inzage in zijn gegevens via de zorginfrastructuur als onjuist bestempeld en gecorrigeerd. Het niet verstrekken van medicatie wanneer patiënten niet deelnemen aan uitwisseling van hun gegevens via de zorginfrastructuur is dan ook niet aan de orde.
Uitgangspunt is en blijft dat de patiënt zelf bepaalt of hij wil deelnemen aan de uitwisseling van zijn medische gegevens via de zorginfrastructuur. Huisartsen en apotheker hebben een zorgplicht richting hun patiënten. Het enkele feit dat een patiënt geen toestemming heeft voor de uitwisseling van zijn gegevens mag er niet toe leiden dat de apotheker geen medicijnen aflevert. Wel kunnen er andere redenen zijn waarom de apothekers de medicatie niet afleveren, zij hebben dan ook geen afleverplicht.
Deelt u de mening dat deze apotheek direct moet stoppen met deze eis? Zo nee, waarom niet?
Het st Antonius Ziekenhuis heeft het bericht over het niet verstrekken van medicatie als de patiënt geen toestemming geeft voor inzage in zijn gegevens via de zorginfrastructuur als onjuist bestempeld en gecorrigeerd. Er is dan ook geen sprake van een dergelijke eis.
Wilt u onderzoeken of er nog meer zorgaanbieders zijn die deze eis aan patiënten stellen?
Het st Antonius ziekenhuis heeft het bericht als onjuist bestempeld. Een onderzoek lijkt mij op dit moment dan ook niet aan de orde.
Vindt u dwang het juiste middel om het aantal inschrijvingen in het elektronisch patiëntendossier (EPD) omhoog te krijgen?
Nee. Uitgangspunt is en blijft dat de patiënt zelf bepaalt of hij wil deelnemen aan de uitwisseling van zijn medische gegevens via de zorginfrastructuur.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat patiënten, of ze nu in het EPD staan of niet, door alle zorgverleners zonder problemen geholpen worden?
Met uw Kamer ben ik van mening dat het van groot belang is dat patiënten los van het feit of zij toestemming geven voor deelname aan elektronische uitwisseling van hun gegevens goede zorg krijgen. Huisartsen en apotheker hebben een zorgplicht richting hun patiënten. Het enkele feit dat een patiënt geen toestemming heeft voor de uitwisseling van zijn gegevens mag er niet toe leiden dat de apotheker geen medicijnen aflevert. Daar is ook geen sprake van, het bericht van het st Antonius ziekenhuis is door het ziekenhuis als onjuist bestempeld. Aanvullende maatregelen zijn dan ook op dit moment niet aan de orde.
Het weigeren medicijnen te verstrekken aan patiënten die niet meedoen aan het EPD |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Geen medicijnen voor EPD-weigeraars»?1
Ja.
Wat is uw mening over de reden van de keuze van de apotheek van het Antonius Ziekenhuis om geen geneesmiddelen te verstrekken aan patiënten die hun elektronisch patiëntendossier (EPD) niet openbaar maken?
Het st Antonius Ziekenhuis heeft het bericht over het niet verstrekken van medicatie, als de patiënt geen toestemming geeft voor inzage in zijn gegevens via de zorginfrastructuur, als onjuist bestempeld en gecorrigeerd. Het niet verstrekken van medicatie wanneer patiënten niet deelnemen aan uitwisseling van hun gegevens via de zorginfrastructuur is dan ook niet aan de orde.
Uitgangspunt is en blijft dat de patiënt zelf bepaalt of hij wil deelnemen aan de uitwisseling van zijn medische gegevens via de zorginfrastructuur.
Liggen er volgens u alleen veiligheidsaspecten voor de patiënt ten grondslag aan deze beslissing of zijn er ook administratieve voordelen voor de apotheek van het Antonius Ziekenhuis? Zo ja, welke?
Zie het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat het niet verstrekken van geneesmiddelen aan patiënten die niet kiezen voor de opt-in in het EPD, een vorm van chantage is en de karakter van het opt-in systeem onderuit haalt? Kunt u dit toelichten?
Zie het antwoord op vraag 2.
Wat zegt het dat dit bericht opeens van de site van de apotheker is verdwenen?
Het st Antonius Ziekenhuis heeft het bericht als onjuist bestempeld en gecorrigeerd.
Is het u bekend of meerdere zorgverleners, apothekers of anderen deze onterechte voorwaarden stellen?
Nee, dat is mij niet bekend.
Het bericht dat apothekers afwijken van medicijnrichtlijnen |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de TV-uitzending waaruit blijkt dat apothekers regelmatig afwijken van het door een arts voorgeschreven recept?1
De uitzending van Zembla heeft aandacht besteed aan het preferentiebeleid van de zorgverzekeraars en de effecten daarvan op bepaalde patiënten(groepen). Ik begin met vaststellen dat het preferentiebeleid succesvol is geweest in het terugdringen van de kosten van geneesmiddelengebruik. Tegelijkertijd is het zaak dat ten opzichte van patiënten zorgvuldig wordt gehandeld. Dit geldt in versterkte mate voor bepaalde specifieke patiëntengroepen; wisseling van medicatie door de arts of apotheker ligt in een aantal gevallen precair. Artsen en apothekers dienen zich aan zorginhoudelijke richtlijnen van hun beroepsgroepen te houden. Als algemeen uitgangspunt geldt dat artsen bij voorkeur op stofnaam dienen voor te schrijven en niet op merknaam. Indien een arts niettemin op merknaam voorschrijft, dient in principe het voorschrift van de arts gevolgd te worden. Als het gaat om een geneesmiddel dat valt onder preferentiebeleid , dan heeft de arts de mogelijkheid om op het recept te vermelden dat sprake is van medische noodzaak. In dat geval is omzetting van het voorgeschreven (merk)geneesmiddel in een ander (generiek) geneesmiddel niet aan de orde. Als deze aanduiding ontbreekt op het recept, dan is omzetting mogelijk. Wel is daaraan verbonden dat de apotheker bij omzetting overlegt met de patiënt en de voorschrijvende arts.
Wat is het percentage apothekers dat generieke geneesmiddelen meegeeft aan patiënten, terwijl de arts een specialité medisch noodzakelijk vindt? Voldoen apothekers hiermee aan hun zorgplicht? Worden hierbij niet de wettelijke richtlijnen overschreden?
Voorop staat dat generieke varianten van merkgeneesmiddelen in wezen een zelfde werking en kwaliteit hebben als het oorspronkelijke product. In een enkel geval kan door een bepaalde hulpstof, een generiek middel voor de patiënt toch niet goed uitpakken. Voor dit soort gevallen dient altijd een andere optie geboden te kunnen worden, of terug kunnen worden gevallen op het oorspronkelijke product waarop dan ook aanspraak bestaat.
Het percentage apothekers dat op eigen initiatief generieke geneesmiddelen aflevert, is mij niet bekend. In sommige gevallen kunnen daarover onderliggende afspraken zijn gemaakt in het FTO-overleg of via de zorgverzekeraar. Dergelijke afspraken dienen te blijven binnen de uitgangspunten die zijn omschreven in het antwoord op vraag 1. De apotheker dient zich in zijn dagelijks handelen te baseren op de richtlijnen voor de openbare farmacie, de beroepscode en de gedragsregels van de KNMP. Met name de Handleiding Geneesmiddelensubstitutie is hierbij van belang. Indien een generiek geneesmiddel in plaats van het merkgeneesmiddel dat op het recept staat, wordt afgeleverd, dient dit afgestemd te worden met de behandelend arts en en de patiënt, die daartoe de goed moet worden geïnformeerd.
Wat is uw reactie op het signaal dat er apothekers zijn die zelden toestemming vragen aan de patiënt en arts over het afwijken van een recept? Welke maatregelen gaat u treffen om te zorgen dat te allen tijde om toestemming gevraagd wordt bij het verstrekken van een generiek geneesmiddel? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het regelmatig wisselen van generieke geneesmiddelen tot verwarring leidt en dit het vertrouwen van patiënten schaadt? Zo nee, waarom niet?
Nee. Generieke geneesmiddelen hebben dezelfde werking en kwaliteit als het originele merkgeneesmiddel. Het merendeel van de patiënten is op de hoogte hiervan.
Het preferentiebeleid heeft de aflevering van generieke middelen een grote impuls gegeven en heeft daarmee een belangrijke bijdrage geleverd aan het terugdringen van (onnodig) hoge kosten van geneesmiddelengebruik. De lagere prijzen hebben geleid tot een substantiële afremming van de stijging van de zorgpremies. Daarnaast belasten sommige zorgverzekeraars het eigen risico van de patiënt niet met de uitgaven voor preferente geneesmiddelen, waardoor de betreffende verzekerden een direct voordeel hebben. Tegelijkertijd deel ik de opvatting dat het wisselen van geneesmiddelen ook grenzen heeft, zeker in het geval van specifieke patiëntengroepen zoals oudere, kwetsbare patiënten met polyfarmacie en patiënten met psychische klachten. De regelgeving houdt hier rekening mee. Als behandeling met een preferent (generiek) geneesmiddel medisch niet verantwoord is, dan heeft de verzekerde op grond van het Besluit zorgaanspraken Zvw aanspraak op een ander geneesmiddel met dezelfde werkzame stof. Door de aangepaste duur van het preferente periode (tot 2 jaar) hoeven patiënten in beginsel tegenwoordig minder van geneesmiddel te wisselen.
Deelt u de mening dat het voor bepaalde patiëntengroepen niet wenselijk is het preferentiebeleid toe te passen of regelmatig van merken te wisselen?
Zie antwoord vraag 4.
Is u bekend hoeveel patiënten complicaties hebben gehad door het gebruiken van generieke geneesmiddelen, bijvoorbeeld als het gaat om epileptische en/of psychische aandoeningen bij patiënten? Zo ja, wilt u deze gegevens de Kamer doen toekomen? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken en de Kamer hiervan op de hoogte te stellen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Nee, dat is mij niet bekend. Het enkele feit dat een geneesmiddel generiek is, doet niets af aan de werking en de kwaliteit van het middel. Nader onderzoek lijkt mij dan ook niet aangewezen. Wel deel ik de mening dat het wisselen van medicatie, met name bij specifieke patiëntengroepen, zijn grenzen heeft.
Is u bekend of medicatie-ontrouw te maken heeft met de verstrekking van generieke geneesmiddelen? Zo ja, wat is hier de verklaring voor? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken en de Kamer hierover te informeren?
Het is mij bekend dat medicatieontrouw of ook wel therapieontrouw meerdere oorzaken kent en complex is en daardoor niet gemakkelijk adequaat is aan te pakken. O.a. het Nivel heeft verschillende onderzoeken gedaan om deze problematiek in kaart te brengen. De oplossing voor therapieontrouw moet vooral gezocht worden in de driehoeksrelatie van patiënt-arts-apotheker. Nader onderzoek lijkt mij op dit moment dan ook niet opportuun.
Vindt u het verantwoord dat apothekers patiënten kennelijk kunnen weigeren om een merkgeneesmiddel te verstrekken, omdat de zorgverzekeraar het geneesmiddel niet of gedeeltelijk vergoedt? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn eerdere antwoord op vraag 3. Aanvullend kan ik opmerken dat de zorgverzekeraar de aanspraak op het geneesmiddel en dus de vergoeding daarvan, per werkzame stof kan preciseren tot een aangewezen preferent geneesmiddel met dezelfde werkzame stof. Als behandeling met een preferent geneesmiddel medisch niet verantwoord is, dan heeft de verzekerde ook aanspraak, als de arts dit noodzakelijk vindt, op een niet preferent geneesmiddel met dezelfde werkzame stof. In het geval er geen medische noodzaak is voor dit merkgeneesmiddel en de patiënt er ondanks de door de apotheker gegeven informatie op staat dat volgens het voorschrift het merkgeneesmiddel wordt afgeleverd, dan dient de patiënt dit merkgeneesmiddel zelf te bekostigen.
Wat is uw reactie op het feit dat apothekers zich niet houden aan de medicijnrichtlijnen, zodat zij bepaalde geneesmiddelen uit eigen zak moeten betalen en daardoor de zorg voor patiënten in het geding raakt? Is dit niet onacceptabel? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik ben van mening dat de apothekers zich in hun dagelijks handelen dienen te baseren op de regels die gelden voor hun beroepsgroep. Indien een merkgeneesmiddel op het voorschrift vermeld staat, moeten zij de patiënt en arts informeren en met hem afstemmen of ook een generiek middel volstaat. Apothekers hoeven geen geneesmiddelen uit eigen zak te betalen. Doen zij dit wel, dan is dat hun keuze. Mocht de patiënt blijven staan op aflevering van het merkgeneesmiddel, dan kan de apotheker dit honoreren en dient de patiënt het afgeleverde geneesmiddel zelf te betalen.
Is u bekend of er apothekers zijn die mensen weigeren voor zorg vanuit de apotheek? Zo ja, om hoeveel apothekers gaat dit en welke maatregelen gaat u treffen om dit aan te pakken? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
De apotheker heeft geen afleverplicht maar wel een zorgplicht. Een patiënt mag niet geweigerd worden op grond van financiële overwegingen. In feite is de apotheek niet verplicht om met iedereen een behandelingsovereenkomst aan te gaan die dat wil. Er moet voor een patiënt echter wel voldoende mogelijkheid zijn om de gevraagde zorg elders te kunnen krijgen. Als de weigerende apotheker dus de enige apotheek in de buurt is, dan mag hij de patiënt niet weigeren. Vanuit zijn zorgplicht moet de apotheker beoordelen of weigeren verantwoord is.
Deelt u de mening dat de verantwoordelijkheid van het voorschrijven en afgeven van medicijnen bij artsen en apothekers ligt? Zo ja, hoe verklaart u de grote macht van zorgverzekeraars die bepalen welke medicijnen afgegeven worden? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel die mening. De bron van het voorschrift ligt bij de arts. Artsen dienen zo doelmatig mogelijk voor te schrijven: goedkoop waar het kan, zodat duur waar het moet ook mogelijk blijft in de toekomst. De zorgverzekeraar heeft de taak om goede en verantwoorde zorg in te kopen tegen een zo laag mogelijke prijs. Het preferentiebeleid is een middel daartoe en is in het belang van een betaalbare zorg van een goede kwaliteit. Het preferentiebeleid is niet absoluut. Als een arts behandeling met een preferent geneesmiddel niet verantwoord acht, dan schrijft hij een niet-preferent geneesmiddel voor (met dezelfde werkzame stof) onder vermelding van «medische noodzaak». Zorgverzekeraars moeten de aflevering van dit geneesmiddel vergoeden.
Is u bekend wat er gedaan wordt met de € 2 miljard besparing van geneesmiddelen die de 4 grote zorgverzekeraars afgelopen 5 jaar hebben opgebracht? Zo ja, wat is er gebeurd met dit geld? Zo nee, gaat u ervoor zorgen dat de opbrengst wordt besteed aan zorg of zo laag mogelijke premies?
Het succesvolle inkoopbeleid ten aanzien van geneesmiddelen dat de zorgverzekeraars de afgelopen jaren hebben gevoerd, heeft geleid tot een forse daling van de kosten voor farmacie. Deze lagere uitgaven hebben geleid tot minder hoge zorgpremies. Een voorbeeld daarvan is zorgverzekeraar DSW die vorig jaar aankondigde bij het bekendmaken van de premie 2012 dat als de kosten lager uit zouden vallen dan verwacht, dit op de toekomstige premies in mindering zou worden gebracht. De zorgkosten stijgen elk jaar opnieuw door o.a. toename van het aantal chronisch zieken, technologische ontwikkelingen en vergrijzing. Door het scherpe inkoopbeleid van de zorgverzekeraars is de premie voor de verzekerde de afgelopen jaren minder hard gestegen en/of zijn de lagere kosten aangewend om het eigen risico van de gebruikers van preferente geneesmiddelen te ontlasten.
Zijn er verschillen tussen het geneesmiddelenbeleid van de 4 grote zorgverzekeraars en de kleinere zorgverzekeraars? Zo ja, welke verschillen zijn dit? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Het is aannemelijk dat iedere zorgverzekeraar zijn eigen farmaciebeleid voert. Als u doelt op de afspraken die zorgverzekeraars maken met apothekers over de farmaceutische zorg, dan is via de jaarverslagen en websites van de individuele zorgverzekeraars te lezen welk beleid zij hanteren.
In de door de NZa uit te brengen Marktscan Farmacie wordt aandacht besteed aan verschillen in beleid van zorgverzekeraars. De Marktscan Farmacie zal in het eerste kwartaal van 2013 aan de Tweede Kamer worden gestuurd.
Deelt u de mening dat de macht van de zorgverzekeraars veel te groot geworden is en dat er opnieuw gekeken moet worden naar het vergoedingenbeleid van de zorgverzekeraars ten opzichte van geneesmiddelen? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. In beginsel is naar mijn mening sprake van een evenwichtig stelsel, waarin de arts bepaalt welke therapie is aangewezen en waarin op zorgverzekeraars een zorgplicht rust. Zoals blijkt uit de bovenstaande antwoorden, is het wel essentieel dat alle betrokken partijen zich bij de uitvoering van de verzekerde aanspraak op geneesmiddelen bewust zijn van hun verplichtingen en verantwoordelijkheden en daar ook naar handelen.
Besparingen in de zorg |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het artikel in het Financieel Dagblad met voorstellen voor besparingen?1 Bent u het eens met de auteurs dat de voorstellen ten aanzien van de ziektekostenpremie kansen bieden om het draagvlak voor besparingen te vergroten?
Ja, ik ben op de hoogte van het artikel. De voorstellen zoals door de auteurs verwoord zijn echter niet meer aan de orde omdat de inkomensafhankelijke zorgpremie van de baan is.
Wat is uw reactie op het voorstel om de Wet geneesmiddelenprijzen (WGP) aan te scherpen volgens het Noorse systeem? Bent u het eens met de auteurs dat een prijsdaling van dure geneesmiddelen direct profijt zou opleveren voor de groep met een bovenmodaal inkomen die progressief meer eigen risico betaalt en daarmee opdraait voor de te hoge kosten van geneesmiddelen?
Het onderzoeksbureau Conquaestor heeft in mijn opdracht een onderzoek uitgevoerd naar de werking en de toekomstbestendigheid van de Wet geneesmiddelenprijzen (WGP). Daarbij is ook gekeken naar het Noorse systeem. Het onderzoek heb ik op 5 juli 2012 aan de Tweede Kamer gestuurd nog zonder standpuntbepaling in verband met de demissionaire status van het toenmalige kabinet. Als ik mijn standpunt op het rapport heb bepaald zal ik het aan de Tweede Kamer sturen. Zie verder het antwoord op vraag 1.
Bent u van mening dat de limieten van geneesmiddelen op dit moment te hoog zijn vastgesteld omdat deze voor het laatst zijn aangepast in 1998? Betekent dit dat te dure geneesmiddelen vergoed worden terwijl een goedkoop middel beschikbaar is?
Ik neem aan dat in de vraag de vergoedingslimieten uit het Geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS) zijn bedoeld. Naast het GVS is er een aantal andere beleidsmaatregelen van zorgverzekeraars dat van invloed is op de hoogte van de gedeclareerde en vergoede prijzen voor geneesmiddelen en die gelden als feitelijke vergoedingslimiet. De door zorgverzekeraars vergoede prijzen worden namelijk òf afgesproken in de contracten tussen zorgverzekeraars en apotheekhoudenden òf vastgesteld door de zorgverzekeraars via de restitutievergoeding. Of dure geneesmiddelen worden vergoed terwijl er een goedkoop middel beschikbaar is, is vooral een gevolg van het niet-doelmatig voorschrijven van geneesmiddelen, als dit medisch wel verantwoord is.
Overigens is er ook een groep patiënten juist aangewezen op duurdere geneesmiddelen die dankzij de nu geldende vergoedingslimieten wel volledig vergoed worden (zie het antwoord op de vragen 4, 5 en 6). Ik vind dan ook niet dat de limieten te hoog zijn vastgesteld.
Is het waar dat het College voor zorgverzekeringen (CVZ) alleen de opbrengst van de eigen bijbetaling heeft berekend en de kostenvermindering door het gebruik van alleen de goedkope middelen niet in de berekening heeft opgenomen?
In de bijlage van de brief aan de Tweede Kamer van 6 september 2010 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2009–2010, 32 123 XVI, nr. 164) is precies aangegeven hoe de berekening is gemaakt en welke uitgangs-punten daarbij zijn gebruikt. Daarbij is aangegeven dat opbrengst te vinden valt in lagere prijzen en/of hogere bijbetalingen door patiënten. Daarbij is ook aangegeven dat een aantal patiënten noodgedwongen is aangewezen op de duurdere geneesmiddelen in hetzelfde GVS-cluster met een andere werkzame stof dan een middel waarvoor niet bijbetaald zou hoeven te worden. Ook is aangegeven dat de opbrengst van herberekening wordt beïnvloed door al ingezet beleid (met ingeboekte opbrengst) zoals het preferentiebeleid en substitutiebeleid van zorgverzekeraars en het beleid gericht op doelmatig voorschrijven. In de brief en bijlage is eveneens aangeven dat bij de opbrengstberekening nog geen rekening is gehouden met uitvoeringskosten (waaronder de kosten van huisartsen, medische specialisten en apotheekhoudenden voor het omzetten naar een ander geneesmiddel en de kosten van verzekeraars voor het uitvoeren van een maximeringsregeling). Niet meegenomen in de berekening maar wel reëel is het risico op prijsverhogingen.
Het CPB heeft aangeven zich te vinden in de berekening van het CVZ en hanteert eenzelfde opbrengst als het CVZ in de Keuzes in Kaart (KIK) 2013–2017. Daar staat aangegeven: «Het CVZ heeft een opbrengst-berekening gemaakt van een eventuele herberekening van het geneesmiddelenvergoedingsysteem (GVS). In de brief van 6 september 2010 gaat de minister daar op in. Zij concludeert dat de opbrengst van een herberekening van het GVS per saldo ten hoogste € 28 miljoen zou bedragen en dat, afhankelijk van het prijsgedrag van fabrikanten, er een risico is dat herberekening zelfs tot hogere uitgaven leidt. Het CPB rekent met eenzelfde opbrengst.» Of, en zo ja welke andere overwegingen het CPB in dit verband heeft gemaakt, is mij niet bekend.
Wat de opbrengst van een aanpassing van de WGP betreft heeft het CPB in de CPB-notitie «Aanvullende informatie voor de doorrekening van de verkiezingsprogramma’s» van 3 juli 2012, als conclusie aangegeven: «Aanpassing WGP wordt door het CPB op PM gezet en er wordt bij de KIK doorrekening geen besparing ingeboekt.» Voor de argumenten die het CPB hanteert om tot deze conclusie te komen verwijs ik kortheidshalve naar blz. 11 van de CPB-notitie.
Gezien het bovenstaande heb geen enkele aanleiding om te veronder-stellen dat er besparingen mogelijk zijn op de uitgaven in de orde van grootte zoals door de auteurs gesteld. Daarbij geldt dat een goede schatting van een mogelijke besparing die met aanpassingen van de WGP en het GVS zouden kunnen worden bereikt, wordt bemoeilijkt door de, ook door het CPB geconstateerde, onzekerheid ten aanzien van de gedragseffecten en de samenhang met reeds ingezet beleid (zie het antwoord op vraag 3).
Is het waar dat het Centraal Planbureau (CPB) in de opbrengstberekening van herberekening van het Geneesmiddelen Vergoedingssysteem (GVS) alleen de berekening van het CVZ heeft overgenomen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel zou bespaard kunnen worden door de WGP en het GVS aan te passen zoals vaker is voorgesteld? Klopt het dat hiermee minimaal 500 miljoen euro zou kunnen worden bespaard? Zo nee, waarom niet en welke bedragen en berekeningen zijn volgens u dan van toepassing? Wat zou dit voor de premie betekenen?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat voor hulpmiddelen, met de invoering van een systeem waarin goedkope middelen volledig worden vergoed en voor dure gelijke middelen een bijbetaling wordt gevraagd (systeem van vermijdbare bijbetaling), besparingen kunnen worden gerealiseerd ? Hoe hoog schat u deze in?
Nee, daar ben ik het niet mee eens. Ik zal de Tweede Kamer geen voorstel voor een dergelijk systeem sturen, omdat aan het hanteren van vergoedingslimieten nadelen zijn verbonden (minder dynamiek in de prijsvorming omdat, zoals in het verleden voor hulpmiddelen is gebleken, in een systeem van vergoedingslimieten de prijzen op de vergoedingslimiet komen te liggen en weinig sprake is van prijsconcurrentie). Ik geloof meer in een systeem van een functiegerichte aanspraak op hulpmiddelenzorg met als uitgangspunt eenvoudige hulpmiddelen waar dat kan en complexe hulpmiddelen waar dat nodig is. Dat levert meer maatwerk op. Met vergoedingslimieten zou de beoogde beleidsvrijheid voor zorgverzekeraars om uitgaven te beheersen, juist te niet worden gedaan.
Bent u bereid de Kamer een voorstel te sturen voor een dergelijk systeem voor hulpmiddelen?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat er transparantie dient te bestaan over de prijzen voor geneesmiddelen? Wat is uw mening ten aanzien van het couvert dan wel pakjes model dat door sommige verzekeraars wordt gehanteerd?
Verzekerden hebben naar mijn mening meer belang bij lagere (netto-) prijzen die zorgverzekeraars voor hen bedingen dan bij volledige transparantie van bruto-prijzen die onderwerp van onderhandeling zijn en die niet gedeclareerd worden, zoals opgenomen in een openbare prijslijst zoals de Taxe van Z-Index B.V.
In de brief aan de Tweede Kamer van 9 november 2009 (Kamerstukken 2009–2010, 29 477, nr. 123) is mijn ambtsvoorganger uitgebreid ingegaan op het onder couvertsysteem en op het pakjesmodel. Ik deel zijn conclusies. Kortheidshalve verwijs ik verder naar de inhoud van deze brief.
Omdat de prijzen in een openbare prijslijst niet de prijzen hoeven te zijn die gedeclareerd worden, ben ik niet bereid om de voorgestelde verplichting in te voeren. Het zijn immers bruto-adviesprijzen waarover wordt onderhandeld. Daarnaast zouden met een dergelijke wijziging effectievere vormen van preferentiebeleid niet meer mogelijk zijn. Verzekerden zouden voordelen in de vorm van minder hoge zorgpremies en/of het niet belasten van het eigen risico, zoals nu bij het «onder couvertsysteem» plaatsvindt, worden onthouden. Met een dergelijke aanpassing zou ook een mogelijk concurrentievoordeel van zorgverzekeraars die preferentiebeleid onder couvert hanteren ten voordele van hun verzekerden, worden weggenomen. Een dergelijke maatregel zal leiden tot minder dynamiek in de prijsvorming en hogere uitgaven dan zonder de maatregel.
Bent u bereid het besluit zorgverzekering te wijzigen door aan artikel 1a toe te voegen dat de zorgverzekeraar dient te zorgen voor een transparante lage prijs die door een verzekerde is terug te vinden in een openbare prijslijst (bijvoorbeeld de Z-index)?
Zie antwoord vraag 9.
De gevolgen van het preferentiebeleid medicatie |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennis genomen van de TV-uitzending over het preferentiebeleid geneesmiddelen?1
Ja, ik heb kennis genomen van de TV-uitzending.
Deelt u de mening dat het preferentiebeleid aanwijsbare voordelen heeft voor de consument/patiënt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke? Kunt u aangeven tot welke besparingen het preferentiebeleid heeft geleid in de afgelopen jaren, en hoeveel dat omgerekend betekent voor de premie ziektekostenverzekering per persoon per jaar?
Ja, het preferentiebeleid heeft aanwijsbare voordelen voor de consument/patiënt. De lagere prijzen hebben geleid tot substantieel lagere zorgpremies. Daarnaast belasten niet alle zorgverzekeraars het eigen risico van de patiënt met de uitgaven voor preferente geneesmiddelen, waardoor de betreffende verzekerden een direct voordeel hebben.
Door de aangepaste duur van de preferente periode (tot 2 jaar) hoeven patiënten in beginsel tegenwoordig minder van geneesmiddel te wisselen.
Tot welke besparingen het preferentiebeleid precies heeft geleid is lastig aan te geven omdat de (bruto-)prijzen voor geneesmiddelen ook door andere beleidsmaatregelen worden beïnvloed. Volgens Zorgverzekeraars Nederland (met als bron Informatiecentrum Vektis) hebben de zorgverzekeraars door het toepassen van preferentiebeleid voor genees-middelen in de periode van 2008 tot en met 2010 de maatschappij € 1,115 miljard bespaard. De opbrengst van het preferentiebeleid loopt op. Enerzijds omdat er in de loop der jaren meer geneesmiddelen onder het preferentiebeleid zijn gebracht en anderzijds omdat de afzet van die geneesmiddelen (het volume) is toegenomen, nam ook het effect van het preferentiebeleid toe. Vektis verwacht dat de totale besparing van het preferentiebeleid oploopt tot jaarlijks € 600 miljoen vanaf 2012. Uitgaande van 7 miljoen huishoudens zou dit een € 85,- minder hoge zorgpremie betekenen per huishouden, voor zover de lagere kosten niet zijn aangewend om het eigen risico van de gebruikers van preferente geneesmiddelen te ontlasten. Per persoon komt dit neer op een bedrag van circa € 35,- per jaar.
Bent u van mening dat het preferentiebeleid leidt tot «grote risico’s voor de volksgezondheid», zoals in de uitzending wordt gesuggereerd? Zo ja, welke?
Omdat het preferentiebeleid slechts is toegestaan voor geneesmiddelen met dezelfde werkzame stof, ligt het niet voor de hand dat het preferentiebeleid leidt tot grote risico’s voor de volksgezondheid. De patiënt krijgt immers altijd een geneesmiddel met de werkzame stof die is voorgeschreven. Daarnaast geldt dat als de behandelend arts van oordeel is dat behandeling met een preferent geneesmiddel medisch gezien niet verantwoord is, dat dan ook een door hem voorgeschreven, niet preferent geneesmiddel met dezelfde werkzame stof wordt vergoed.
Bent u van mening dat het preferentiebeleid betekent dat «patiënten worden gekleineerd door verzekeraars», zoals in de uitzending wordt aangegeven?
De verzekeraar heeft de taak om de beste zorg te leveren tegen de scherpste prijs. Het preferentiebeleid is een middel daartoe en in het belang van een betaalbare zorg van goede kwaliteit. Er zijn specifieke toezichthouders zijn ingesteld die toezicht houden op de uitvoering van de Zorgverzekeringswet door zorgverzekeraars en waar patiënten met hun klachten terecht kunnen, zoals de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ).
Met klachten over medicatie en bijwerkingen kunnen patiënten terecht bij hun behandelend arts en bij hun apotheekhoudenden. Daarnaast kunnen meldingen over bijwerkingen worden gedaan bij de Stichting Lareb door artsen, apotheekhoudenden en sinds enige tijd ook door geneesmiddelen-gebruikers via internet op www.meldpuntbijwerkingen.nl. In 2011 zijn er 11 420 meldingen over bijwerkingen (inclusief meldingen over vaccins) binnengekomen bij Lareb. Dit betreffen dus geen klachten over het preferentiebeleid maar over bijwerkingen van geneesmiddelen.
Van de 1 188 klachten over verzekerde prestaties die in 2011 bij de SKGZ zijn ingediend hadden 70 klachten betrekking op geneesmiddelen. Van de 271 geschillen over de verzekerden prestaties in 2011 gingen 17 geschillen over geneesmiddelen (zie het Jaarverslag 2011 van de SKGZ). In totaal zijn er in 2011 60 geschillen gegrond verklaard.
Vindt u de manier waarop patiënten nu worden geïnformeerd over medicatie door de apotheker en zorgverzekeraar patiëntvriendelijk? Zo nee, hoe kan dit beter?
Zie antwoord vraag 4.
Waar kan een patiënt met klachten over een medicatie en bijwerkingen momenteel terecht? Wilt u tevens aangeven hoeveel officiële klachten er zijn binnengekomen, en hoeveel hiervan gegrond zijn verklaard?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van mening dat de verzekeraar bepaalt welk geneesmiddel een patiënt krijgt, of deelt u de mening dat de arts bepaalt welk geneesmiddel iemand krijgt, en de verzekeraar er via het preferentiebeleid alleen voor zorgt dat het goedkoopste middel uit een groep van exact dezelfde geneesmiddelen wordt gegeven?
Ik deel de mening dat de behandelende arts vanuit zijn verantwoordelijk-heid bepaalt welk geneesmiddelen iemand nodig heeft en krijgt. De zorgverzekeraar kan de aanspraak op het geneesmiddel en dus de vergoeding daarvan, per werkzame stof, nader preciseren tot een aangewezen preferent geneesmiddel met dezelfde werkzame stof. Als behandeling met een preferent geneesmiddel medisch niet verantwoord is dan heeft de verzekerde ook aanspraak, als de arts dit noodzakelijk vindt, op een niet preferent geneesmiddel met dezelfde werkzame stof.
Bent u van mening dat het vertellen dat bijvoorbeeld Atorvastatine en Lipitor precies dezelfde stoffen bevatten, maar dat gekozen wordt voor het goedkoopste middel om kosten in de zorg te besparen, dermate ingewikkeld is dat een apotheker daar een zware extra taak aan heeft?
De apotheker zal in dialoog met de patiënt moeten toelichten dat dit een maatregel is waarbij deze medicijnen dezelfde werkzame stoffen bevatten, maar in het kader van de kostenbeheersing mensen een ander middel naar huis kunnen krijgen. Dit kan enige tijd vergen. Nu het preferentiebeleid al meer dan 5 jaar wordt gevoerd, is het merendeel van de patiënten inmiddels hiervan op de hoogte en hoeft het steeds minder te worden uitgelegd. Temeer omdat er veel chronische gebruikers zijn die niet elke keer opnieuw uitleg nodig hebben.
Welke alternatieven zijn er voor het preferentiebeleid, waarbij eenzelfde besparing wordt bereikt?
Zoals in antwoord 2 al is aangegeven zijn de opbrengsten van beleids-maatregelen die tegelijkertijd van kracht zijn, lastig te onderscheiden. Daarbij komt dat beleidsmaatregelen elkaar kunnen versterken of verzwakken en dat deze afhankelijk zijn van moeilijk in te schatten gedragseffecten. Wel kunnen we constateren dat het preferentiebeleid een ongekend bedrag heeft bespaard op de farmaceutische zorg zonder de kwaliteit aan te tasten. Ik kan geen andere maatregel bedenken met dezelfde financiële opbrengsten, met behoud van de kwaliteit en toegankelijkheid.
Welke andere mogelijkheden zijn er om te besparen op de kosten van geneesmiddelen, zonder dat er sprake is van een verschuiving van de kosten naar de patiënten /consumenten?
Mogelijkheden om te besparen vallen globaal uiteen in maatregelen, afspraken en beleid die zijn gericht op:
In Nederland is er sprake van een combinatie van maatregelen en beleid ten aanzien van al deze punten. Of er sprake is van een verschuiving van de kosten naar de patiënten is afhankelijk van de maatregel die je kiest. Zie ook het antwoord op vraag 9.
Is het waar dat het Centraal Planbureau (CPB) voor herberekening van het Geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS) kiest voor een opbrengst van € 0,03 miljard, en dat dit het bedrag is dat het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) heeft berekend als meest negatieve uitkomst? Is het waar dat het CPB daarbij ook geen rekening heeft gehouden met de verschuiving van de dure reumageneesmiddelen naar het ziekenhuis? Is het waar dat het CVZ uitsluitend de opbrengst van de eigen betaling berekend heeft, en niet heeft berekend wat de minderkosten zijn bij een veranderd voorschrijf- en gebruiksgedrag? Kan een schatting worden gegeven van de besparing als daarmee wel rekening wordt gehouden?
Nee. Het CPB heeft aangeven zich te vinden in de berekening van het CVZ en hanteert eenzelfde opbrengst als het CVZ in Keuzes in Kaart (KIK) 2013–2017. Daar staat aangegeven: «Het CVZ heeft een opbrengstberekening gemaakt van een eventuele herberekening van het geneesmiddelen vergoeding systeem (GVS). In de brief van 6 september 2010 gaat de minister daar op in. Zij concludeert dat de opbrengst van een herberekening van het GVS per saldo ten hoogste € 28 miljoen zou bedragen en dat, afhankelijk van het prijsgedrag van fabrikanten, er een risico is dat herberekening zelfs tot hogere uitgaven leidt. Het CPB rekent met eenzelfde opbrengst». In de bijlage van de brief aan de Tweede Kamer van 6 september 2010 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2009–2010, 32 123 XVI, nr. 164) is precies aangegeven hoe de berekening is gemaakt en welke uitgangspunten daarbij zijn gebruikt. Daaruit blijkt dat het CVZ rekening heeft gehouden met de overheveling van dure reumageneesmiddelen.
Ik kan geen goede schatting geven van een besparing van een veranderd voorschrijf- en gebruiksgedrag gezien de, ook door het CPB gecon-stateerde, onzekerheid ten aanzien van de gedragseffecten en de samenhang met reeds ingezet beleid ten aanzien van doelmatig voorschrijven.
Het preferentiebeleid van zorgverzekeraars |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Deelt u de conclusie, getrokken door apothekers dat het preferentiebeleid van zorgverzekeraars te ver is doorgeschoten, en dat zorgverzekeraars te veel macht hebben gekregen inzake het geneesmiddelenbeleid?1 Zo neen, waarom niet?
Het preferentiebeleid heeft grote voordelen en kostenbesparingen opgeleverd. Daarnaast worden nu ook bijwerkingen in de vorm van een aantal minpunten en schaduwzijden zichtbaar. Daar moet en wordt serieus aandacht aan besteed door zorgverzekeraars. Een aantal zorgverzekeraars zal het preferentiebeleid niet meer toepassen op geneesmiddelen met een structureel lage prijs. Bij nieuwe preferente geneesmiddelen wordt nu zichtbaar dat sommige zorgverzekeraars van fabrikanten verlangen dat zij een adequate distributievergoeding voor de farmaceutische groothandel in hun prijs opnemen. Zorgverzekeraars hebben door de bevoegdheid tot het voeren van preferentiebeleid naar mijn mening niet teveel macht gekregen bij het vormgeven van de verzekerde aanspraak op geneesmiddelen. Het is immers altijd de voorschrijvende arts die vanuit zijn verantwoordelijkheid bepaalt of en zo ja, welk geneesmiddel een patiënt nodig heeft. De zorgverzekeraar kan de aanspraak op het geneesmiddel en dus de vergoeding daarvan, per werkzame stof, nader preciseren tot een aangewezen preferent geneesmiddel met dezelfde werkzame stof. Als behandeling met een preferent geneesmiddel medisch niet verantwoord is, dan heeft de verzekerde ook aanspraak, als de arts dit noodzakelijk vindt, op een niet-preferent geneesmiddel met dezelfde werkzame stof.
Is het waar dat door het preferentiebeleid de geneesmiddelenvoorziening ten behoeve van patiënten in gevaar is, nu bijvoorbeeld Brocacef heeft aangekondigd 1000 geneesmiddelen niet meer te kunnen of willen leveren?2
Dit ligt niet voor de hand, omdat de andere farmaceutische groothandels niet hebben aangekondigd preferente geneesmiddelen niet meer te zullen distribueren en omdat van deze geneesmiddelen ook niet-preferente varianten op de markt zijn. Overigens heeft Brocacef op 31 oktober 2012 in een persbericht aangegeven het voornemen om de leveringen stop te zetten op te schorten, omdat de gesprekken met zorgverzekeraars om tot een oplossing te komen, constructief verlopen. Zie ook het antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat bij de verzekeraars de plicht rust op een adequate wijze de geneesmiddelenvoorziening voor elke patiënt te borgen, zodat elke patiënt het medicijn kan krijgen dat hij of zij nodig heeft?
Ja, zorgverzekeraars hebben een zorgplicht en zijn ten opzichte van hun verzekerden gehouden aan de bepalingen en verplichtingen zoals die zijn opgenomen in de zorgpolissen.
Voldoen zorgverzekeraars thans aan deze plicht? Gaat u stappen ondernemen als zorgverzekeraars hun plichten in deze verzaken? Zo neen, wanneer acht het moment dan voor u daar om wel in actie te komen?
Of zorgverzekeraars voldoen aan hun zorgplicht, staat ter beoordeling van de daarvoor aangestelde toezichthouder. In dit geval de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). De NZa kan zo nodig sancties opleggen. Zie ook het antwoord op vraag 7.
Vindt u het acceptabel dat zorgverzekeraars op de stoel van de arts gaan zitten door bepaalde sterktes van voorgeschreven medicijnen, zoals codeïne 15 mg, niet meer te vergoeden?
Voor zover een arts op het recept aangeeft dat behandeling met een niet als preferent aangewezen geneesmiddel medisch noodzakelijk is (zoals codeïne 15 mg), dan wordt dit niet-preferente geneesmiddel (de desbetreffende sterkte) vergoed.
Wat is uw oordeel over het memo van verzekeraar Achmea over het preferentiebeleid? Gaat de verzekeraar hiermee niet op de stoel van de arts zitten, waarmee ook een principiële grens wordt overschreden?3
Het memo geeft een praktische invulling aan de wettelijke verplichting van zorgverzekeraars (in dit geval Achmea) om te bepalen of is voldaan aan de voorwaarde waaronder ook aanspraak op niet-preferente geneesmiddelen bestaat. Achmea gaat hiermee noch op de stoel van de voorschrijvende arts noch op de stoel van de wetgever zitten.
Is het niet zo dat verzekeraar en apotheker in alle gevallen het voorgeschreven medicijn – indien de dokter aangeeft dat dit medisch noodzakelijk is – dienen af te leveren? Gebeurt dit ook in alle gevallen? Zo neen, waarom niet?
De beoordeling of behandeling met een (als preferent) aangewezen geneesmiddel medisch niet verantwoord is, is mede afhankelijk van de voorschrijf- en behandelrichtlijnen van de beroepsgroepen. Het zal niet snel zo zijn dat behandeling met een door de zorgverzekeraar aangewezen geneesmiddel medisch gezien niet verantwoord is omdat de patiënt immers altijd een geneesmiddel krijgt met de werkzame stof die door de arts is voorgeschreven. Alle betrokken partijen zijn zich er echter van bewust dat er ook uitzonderingen bestaan.
Voorschrijvers en zorgverzekeraars enerzijds en apotheekhoudenden en zorgverzekeraars anderzijds kunnen afspraken met elkaar maken over de wijze waarop hiermee wordt omgegaan. Ik beschik niet over de gevraagde informatie met betrekking tot het aantal gevallen waarin niet het geneesmiddel wordt verstrekt dat de dokter met «MN» (medische noodzaak) op het recept heeft aangegeven.
Ik merk ook nog graag het volgende op. Er zijn specifieke toezichthouders ingesteld die toezicht houden op de uitvoering van de Zorgverzekeringswet door zorgverzekeraars en waar patiënten met hun klachten terecht kunnen, zoals de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ). Van de 1188 klachten over verzekerde prestaties die in 2011 bij de SKGZ zijn ingediend hadden 70 klachten betrekking op geneesmiddelen. Van de 271 geschillen over de verzekerde prestaties in 2011 gingen 17 geschillen over geneesmiddelen (zie het Jaarverslag 2011 van de SKGZ). In totaal zijn er in 2011 60 geschillen gegrond verklaard.
Het preferentiebeleid van de verzekeraar vormde in de bemiddelingsfase een aantal malen aanleiding tot een klacht. Geschillen over dit onderwerp waren er echter niet of nauwelijks.
In recente jaren zijn hierover slechts twee bindende adviezen uitgebracht (2010.00540 en 2008.01217). In beide gevallen werd het verzoek afgewezen.
Is het waar dat apothekers gemiddeld wel 20 uur per week bezig zijn om het preferentiebeleid uit te leggen aan patiënten? Wat vindt u daarvan?
Ik kan dit niet beoordelen. Nu het preferentiebeleid al meer dan 5 jaar wordt gevoerd, is het merendeel van de patiënten inmiddels hiervan op de hoogte en hoeft het steeds minder te worden uitgelegd. Temeer omdat er veel chronische gebruikers zijn die niet elke keer opnieuw uitleg nodig hebben. Daarnaast halen zorgverzekeraars een aantal geneesmiddelen uit het preferentiebeleid en loopt de duur van de preferente periodes inmiddels in sommige gevallen op tot 2 jaar.
Is het niet beter te komen tot één landelijk uniform beleid van alle zorgverzekeraars inzake het preferentiebeleid om de belasting die patiënten en apothekers ondervinden tegen te gaan? Zo ja, welke stappen gaat u hierin ondernemen? Zo neen, waarom niet?
Met beide voorstellen ben ik het niet eens, enerzijds omdat de huidige belasting voor patiënten en apothekers zal afnemen en anderzijds omdat de voorstellen zullen leiden tot minder dynamiek en lagere opbrengsten. Zie ook het antwoord op vraag 8.
Wat vindt u van het idee om de vergoeding van alle geneesmiddelen, waarvan het patent verlopen is, bijvoorbeeld met een vast percentage te verlagen, zodat het preferentiebeleid overbodig wordt, en tot een uniform systeem wordt gekomen, waarbij voor generieke medicijnen een redelijke prijs wordt betaald?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid in het kader van de transparantie het nog steeds bestaande systeem van kortingen en bonussen bij apothekers af te schaffen, zodat volstrekt duidelijk wordt welke inkomsten apothekers genieten? Zo neen, waarom niet?
Nee, enerzijds omdat in artikel 94, vierde lid, van de (gewijzigde) Europese richtlijn 2001/83/EG is bepaald dat lidstaten geen afbreuk mogen doen aan bestaande maatregelen of handelspraktijken inzake prijzen, marges en kortingen (zie hiervoor ook de nota naar aanleiding van het verslag Vaststelling Geneesmiddelenwet, Kamerstukken, 2005–2006, 29 359, nr.12). Anderzijds omdat het afschaffen van alle kortingen en bonussen er toe zou leiden dat apotheekhoudenden geen prikkel meer zouden hebben om doelmatig in te kopen en zorgverzekeraars deze inkoopvoordelen niet meer zouden kunnen afromen om deze ten gunste te laten komen aan hun verzekerden. De wettelijke clawback (het afromen van kortingen en bonussen) is met de invoering van vrije tarieven voor apothekers per 1-1-2012 komen te vervallen. In contracten tussen zorgverzekeraars en apotheekhoudenden komen clawback-bepalingen nog wel voor. De dynamiek van de onderhandelingen tussen apotheekhoudenden en zorgverzekeraars moet in de toekomst uitwijzen of en in welke mate dit instrument zal worden toegepast.
Stijgende kosten van medicijnverspilling |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de TV-uitzending1 over verspilling van zorggeld door verspilling van medicijnen?
Ja.
Deelt u de mening dat in het kader van gezondheid, financiën en milieu het van belang is verspilling van medicijnen tegen te gaan?
Ja die mening deel ik.
Bent u ook zo positief over het voorbeeld uit de uitzending waarbij medicijnverspilling wordt voorkomen en kosten worden bespaard? Zo ja, hoe kan dit actief bevorderd worden? Zo nee, waarom niet?
In de uitzending licht een apothekersassistente het Beste Zorgidee van 2011 toe. Dit idee betreft «Bij de apotheek geretourneerde medicijnen hergebruiken door middel van vacuüm sealen».
In de Nederlandse Apotheek Normen (NAN) is als norm vastgelegd dat genees-middelen die worden teruggebracht, dienen te worden vernietigd vanwege het kwaliteitsaspect. In het algemeen worden daarom teruggebrachte geneesmiddelen en vochtbevattende materialen, zoals injectiespuiten door apotheekhoudenden vernietigd. De apotheekhoudende moet namelijk kunnen garanderen dat het geneesmiddel veilig en werkzaam is en bij teruggebrachte medicijnen kan de apotheekhoudende hier niet voor in staan.
De gedachte om geneesmiddelen niet onnodig weg te gooien, ondersteun ik en als medicijnen verantwoord kunnen worden hergebruikt, ben ik daar ook voorstander van. Goede initiatieven terzake verdienen het om breed te worden opgepakt.
Herinnert u zich eerdere vragen over medicijnverspilling door verkeerd gebruik?2
Ja.
Herinnert u zich eerdere vragen over medicijntekort?3
Ja, de borging van de continuïteit van de geneesmiddelenvoorziening heeft volop mijn aandacht.
Wat is er inmiddels bekend over nieuwe regels over hergebruik van medicijnen na teruggave aan de apotheek?
Ik ben niet bekend met nieuwe regels. Wel weet ik dat in de Nederlandse Apotheek Normen (NAN) als norm is vastgelegd dat geneesmiddelen die worden teruggebracht, dienen te worden vernietigd vanwege het kwaliteitsaspect. Tevens heb ik al eerder aangegeven dat ieder idee dat deze verspilling terugdringt, serieus dient te worden opgepakt.
Deelt u de mening dat los van noodzakelijke Europese en internationale afspraken er binnen Nederland een begin worden gemaakt met het tegengaan van verspilling? Zo ja, vindt u het voorbeeld uit de uitzending goed en hoe kunnen dergelijke voorbeelden worden gestimuleerd?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid afspraken te maken met farmaceuten, zorgverzekeraars, artsen, patiënten, apothekers en andere betrokken partijen om te komen tot nieuwe afspraken met een daarbij behorend tijdspad om verspilling tegen te gaan en dit te bespreken met Europese collegae?
Het is duidelijk dat er kostenbesparingen en gezondheidswinst te boeken zijn door minder verspillen van genees- en hulpmiddelen.
In het zorgsysteem zijn prikkels ingebouwd zodat zorgverzekeraars, gemeenten, zorgverleners, leveranciers en gebruikers zo doelmatig mogelijk zorg verlenen en gebruiken met als doel om verspilling in de ruimste zin van het woord, zoveel mogelijk te voorkomen. Zij hebben de sleutel in handen om verspilling tegen te gaan.
Veel van de oorzaken van verspilling blijken terug te voeren op het praktisch handelen van de zorgverleners zelf, met name bij voorschrijvers en afleveraars van de genees- en hulpmiddelen, maar ook therapietrouw van de patiënt speelt een belangrijke rol. Dit blijkt uit een enquête onder 5500 zorgverleners over de ervaren oorzaken van verspilling die ik in de zomer heb laten houden. Ik zal de Tweede Kamer zo snel mogelijk informeren over de resultaten van die enquête en de vervolgacties.
Wilt u hierin de suggesties tegen verspilling meenemen, zoals kleinere verpakkingen, uniforme barcode, regels over hergebruik, medicijncheck en tegengaan van verkeerd gebruik?
Zie antwoord vraag 8.
Tekort aan medicijnen |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u ook geschrokken van de berichten dat medicatie bij behandeling tegen kanker en psychosen niet altijd voorradig zijn?1
Het bericht kwam voor mij niet onverwacht, omdat het al enige tijd bekend is dat zich problemen voordoen met de levering van bepaalde medicijnen. Een voorbeeld hiervan is Semap (Penfluridol).
Wat hebben behandelaren en apothekers in deze gevallen voor hun patiënten gedaan als alternatief?
Behandelaren kunnen alternatieve farmocotherapiën aanbieden. Op de website www.Farmanco.nl worden de niet-beschikbaarheid van geneesmiddelen en de oorzaken daarvan dagelijks bijgehouden. Ook geeft de website informatie over de verwachte datum van beschikbaarheid, de farmaceutische substitutie en de farmacotherapeutische alternatieven.
De Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) heeft ten aanzien van het tekort aan Semap op 4 juni jl. een advies opgenomen op haar website. Ik ga ervan uit dat behandelaars en apotheken dit advies hebben gevolgd.
Is bij u bekend aan welke medicijnen er nog meer tekort is en wat er in die gevallen gedaan is voor patiënten?
Zie het antwoord op vraag 2.
Zijn de cijfers in het artikel, namelijk 174 onverkrijgbare medicijnen in 2010 tegen 242 onverkrijgbare medicijnen in 2011, een totaal aantal of is dit een topje van de ijsberg?
De in het Volkskrantartikel genoemde cijfers zijn afkomstig uit de databank van Farmanco van de KNMP. Deze databank wordt gevuld aan de hand van meldingen van beschikbaarheidproblemen door apothekers, groothandels en leveranciers. In hoeverre deze meldingen een compleet beeld geven van alle problemen in de beschikbaarheid kan ik niet zeggen. Ik ga ervan uit dat er wellicht meer (tijdelijke) beschikbaarheidproblemen kunnen voorkomen, maar dat die niet een zodanige impact hebben dat zij worden gemeld.
Bent u bereid om samen met uw collegae in de EU een lijst met knelpunten op te stellen en een plan van aanpak om niet leveren van noodzakelijke medicatie te voorkomen en tegen te gaan?
De borging van de continuïteit van de geneesmiddelenvoorziening heeft volop mijn aandacht. Om die reden heb ik begin dit jaar een projectgroep ingesteld, waarin ook de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ), het College ter Beoordeling van de Geneesmiddelen (CBG) en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) participeren.
Deze projectgroep besteedt ook aandacht aan Europese aspecten, zowel wat betreft de oorzaken als de oplossingsmogelijkheden van leveringsproblemen met medicijnen. Eind 2012 ontvangt de Tweede Kamer een rapportage over de voorlopige bevindingen, conclusies en aanbevelingen van de projectgroep. Ik wil daarop niet vooruit lopen.
Het medicijntekort |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Medicijntekort was nog nooit zo groot»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de stijging van het medicijntekort, namelijk 174 onverkrijgbare medicijnen in 2010 tegen 242 onverkrijgbare medicijnen in 2011?
Ik volg al geruime tijd met bezorgdheid de toenemende tekorten van geneesmiddelen. Om die reden heb ik begin dit jaar een project gestart «Borging continuïteit geneesmiddelenvoorziening». In dit project wordt samen met de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ), het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en het Rijks Instituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) bekeken wat mogelijke oorzaken van tekorten zijn en welke oplossingen kunnen worden ingezet. In opdracht van VWS werkt het Instituut voor Verantwoord Medicijngebruik (IVM) aan een studie die de oorzaken in beeld moet brengen en ontwikkelt het RIVM een risicomodel voor de volksgezondheids-aspecten van mogelijke geneesmiddelentekorten. Dit risicomodel heeft tot doel de ernst van de impact van een geneesmiddelentekort in te schatten voor een concreet dreigend tekort. Eind dit jaar worden beide producten opgeleverd, waarna de Tweede Kamer zal worden geïnformeerd.
Wat is volgens u de oorzaak van het medicijntekort? Is dit een gevolg van de crisis of ligt het aan het preferentiebeleid?
Oorzaken/risicofactoren van (tijdelijke) geneesmiddelentekorten kunnen van velerlei aard zijn. In de bijlage van mijn brief van 10 januari 2012 (TK 2011–2012, 29 477, nr. 181) treft u een overzicht aan van denkbare factoren2 die kunnen leiden tot (tijdelijke) geneesmiddeltekorten. Voor zover nu bekend kunnen tekorten inderdaad ontstaan als gevolg van onder andere het preferentiebeleid. Bij het preferentiebeleid gaat het echter om tekorten van als preferent aangewezen geneesmiddelen. Dat wil zeggen dat er wel geneesmiddelen beschikbaar zijn met dezelfde werkzame stof als de tijdelijk niet voorradige preferente variant. De zorgverzekeraar heeft een zorgplicht en is daarmee de verantwoordelijke partij die voor een oplossing moet zorgen. Of de economische crisis tot medicijntekorten leidt, is mij niet bekend.
Deelt u de mening dat medicijntekorten voorkomen moeten worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u er aan doen?
Ja, ik deel de mening dat geneesmiddelentekorten niet wenselijk zijn. Daarom heb ik begin dit jaar een project gestart «borging continuïteit geneesmiddelenvoorziening». Zie ook het antwoord op vraag 2.
Verwacht u een stijging van medicijntekorten in de toekomst? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u hiertegen nemen?
In hoeverre in de toekomst vaker leveringsproblemen zullen optreden kan ik op dit moment niet voorzien. De volgend jaar te implementeren Europese richtlijn vervalsingen zou wellicht tot tekorten kunnen leiden. Die richtlijn stelt eisen aan de import van actieve werkzame stoffen (API’s) om vervalsingen tegen te gaan. Dit kan er mogelijk toe leiden dat de Europese markt voor fabrikanten uit bijvoorbeeld China en India minder interessant kan worden om te beleveren met mogelijke tekorten als gevolg. Gezocht moet worden naar een stelsel van regelingen en afspraken die recht doen aan beide aspecten: het belang van het tegengaan van vervalsingen en het belang van het toegankelijk houden van de markt van geneesmiddelen om tekorten te voorkomen.
Mijn streven is er in ieder geval op gericht om waarborgen tot stand te brengen tegen risicovolle leveringsproblemen. Om die reden heb ik het hiervoor genoemde project «Borging Continuïteit Geneesmiddelenvoorziening» in het leven geroepen.
Ook zal ik in de EU mijn zorgen uiten ten aanzien van de import van API's uit India en China waardoor mogelijk geneesmiddelentekorten kunnen ontstaan.
Mogelijke besparingen door doelmatig gebruik van geneesmiddelen |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het IMS rapport1 dat stelt dat wereldwijd 500 miljard dollar per jaar wordt verspild door verkeerd geneesmiddelengebruik? Wat is uw mening hierover?
Ja, ik heb het IMS rapport met veel interesse gelezen. Dit IMS rapport diende als technisch document bij de Ministers Summit dat 3 oktober jl. in Amsterdam plaats had. Het bedrag is opgebouwd uit de gegevens van een groot aantal landen over het gebruik van geneesmiddelen in de verschillende landen. Het rapport maakt duidelijk dat er nog veel te winnen valt. Het bedrag, een beargumenteerde schatting, moet men als volgt interpreteren. Verantwoorde toepassing van geneesmiddelen betekent dat er eerst een correcte diagnose gesteld moet zijn bij een patiënt, dat de behandelende arts het juiste geneesmiddel voorschrijft en dat de patiënt dit ook geleverd krijgt in de apotheek, in de juiste dosis en gedurende de vereiste tijd van behandeling, d.w.z. niet langer, maar ook niet korter gebruikt. Een goede registratie van het geneesmiddelengebruik is eveneens van belang. Samenwerking en betrokkenheid van arts, apotheker en patiënt zijn noodzakelijk om het bovenstaande te realiseren. Indien dit mogelijk wordt zullen er minder problemen ontstaan met de toepassing van geneesmiddelen. Er zullen minder bijwerkingen optreden, minder intoxicaties (door overdosering), minder onnodige ziekenhuisopnames tengevolge van onjuiste toepassing van geneesmiddelen. Indien patiënten de geneesmiddelen ook daadwerkelijk innemen gedurende de tijd dat dit zou moeten, kunnen we spreken van therapietrouw. Al deze factoren bij elkaar opgeteld zullen leiden tot een verbeterde gezondheid en uiteindelijk, naast de gezondheidswinst, een vermindering van zorguitgaven. Een verantwoorde toepassing van geneesmiddelen zal leiden tot een vermindering van de nadelige effecten van geneesmiddelen en een versterking van de gunstige effecten ervan. De uitgaven aan de geneesmiddelen zelf kunnen verminderen, gelijk blijven of zelfs toenemen, maar het uiteindelijke effect is gunstig zowel wat betreft de gezondheid van de individuele patiënt als ook het effect op de zorguitgaven in de totale gezondheidszorg.
Hoeveel kan naar uw mening in Nederland bespaard worden door de aanbevelingen van het IMS te implementeren?
Precieze cijfers zijn niet te geven. Puur technisch is een getal te berekenen dat het aandeel van Nederland weergeeft in het mondiale bedrag van 500 miljard. Ik vind dat niet zinvol. Een theoretische berekening dat er 6 miljard te besparen zou zijn in Nederland zegt mij weinig, daarvoor bestaan er toch nog teveel onzekerheden. We moeten oppassen voor te snelle conclusies en voor bedragen die met zichzelf op de loop gaan. Toch denk ik wel dat er – ook in Nederland besparingen zijn te verwezenlijken door de toepassing van geneesmiddelen – inclusief de therapietrouw – te verbeteren zoals ik heb aangegeven in mijn antwoord op vraag 1.
Kunt u van ieder van de zes aanbevelingen van het IMS aangeven in hoeverre deze in Nederland al onderdeel van beleid is? Op welke wijze gaat u de zes aanbevelingen van het IMS in Nederland verder in praktijk brengen?
Het IMS rapport doet vijf hoofdaanbevelingen, namelijk, 1) het versterken van de rol van de apotheker in het beheren van het gebruik van geneesmiddelen, 2) het gebruik maken van externe beoordelaars bij het evalueren van de kwaliteit van de beroepsbeoefenaren, 3) het verplicht melden van het gebruik van antibiotica door de verstrekkers van de antibiotica, 4) het bevorderen van gedragsverandering onder de beroepsbeoefenaren ten aanzien van het melden van fouten en problemen en 5) het ondersteunen van specifieke behandelingsprogramma’s voor hoogrisico patiënten die als doel hebben het tijdig starten van behandeling.
Ten aanzien van de eerste aanbeveling merk ik het volgende op. De apotheker heeft in Nederland een belangrijke functie. De apotheker is zorgverlener en heeft daarnaast een overzicht over welke geneesmiddelen zijn geleverd en in welke hoeveelheden aan de patiënten in het bestand. De apotheker oefent controle uit op de juiste dosering en op mogelijke interacties (in het geval van gebruik van meer dan één geneesmiddel) en op voorkomen van bijwerkingen. Sinds 1 januari van dit jaar zijn de tarieven voor apotheekhoudenden vrij gegeven en zijn er 10 prestaties benoemd die een apotheekhoudende kan leveren. Dit is gedaan om ruimte te creëren om de inkoop van zorgverzekeraars te gaan richten op het leveren van kwaliteit door apotheekhoudenden en niet puur op het draaien van productie. Ik ga er vanuit dat dit bijdraagt aan een sterkere rol van de apotheker in het beheren van het gebruik van geneesmiddelen.
Met betrekking tot de tweede aanbeveling is het volgende van belang. In het verlengde van deze aanbeveling, is sinds enige jaren door het ministerie van VWS de ontwikkeling zorgbreed van prestatie-indicatoren bevorderd die inzicht geven in de kwaliteit van de geleverde zorg. Op basis van deze informatie kunnen verzekeraars op basis van relevante kwaliteitsinformatie hun contracten afsluiten, zorgverleners zich onderling vergelijken en inzicht krijgen in mogelijk verbeterpotentieel en patiënten/verzekerden hun keuze baseren op de voor hen relevante uitkomsten op het terrein van kwaliteitsinformatie.
Zowel op het vlak van het functioneren van individuele zorgverleners, als op het vlak van het functioneren van instellingen, is het gebruikelijk gebruik te maken van externe beoordelaars bij het beoordelen van kwaliteit. Voor medisch specialisten is de visitatie door de wetenschappelijke beroepsvereniging daarvoor het instrument, voor instellingen betreft dat bijvoorbeeld de beoordelingen door de stichting HKZ (Harmonisatie Kwaliteitsbeoordeling in de Zorgsector) en het Nederlands Instituut voor Accreditatie in de Zorg (NIAZ). Voor de openbare apotheker heeft VWS voor behoud kwaliteit van apothekers alleen een rol bij de BIG registratie. Alleen apothekers die de voorgeschreven opleiding hebben afgerond worden BIG geregistreerd. Vanaf 2012 geldt het stelsel van BIG herregistratie ook voor apothekers: om in register te blijven dienen zij in een periode van 5 jaar op hun deskundigheidsgebied 1 dag per week gewerkt te hebben. Daarnaast heeft de KNMP een privaatrechtelijk kwaliteitsregister voor openbaar apothekers waaraan een opleiding in combinatie met werk gekoppeld is.
Ten aanzien van de derde aanbeveling is het volgende van belang. In Nederland worden antibiotica uitsluitend op recept voorgeschreven, zowel intra- als extramuraal. Het beheer van de deze recepten valt onder de verantwoordelijkheid van de apothekers. Jaarlijks wordt het gebruik van antibiotica gepubliceerd in Nethmap (Rapport gepubliceerd op www.swab.nl). Voor het gebruik van antibiotica in de Nederlandse gezondheidszorg zijn richtlijnen opgesteld door de professionals. Het Nederlands Huisartsengenootschap (NHG) stelt deze richtlijnen op voor het voorschrijven van antibiotica door huisartsen en de Stichting Werkgroep Antibioticabeleid (SWAB) formuleert landelijke richtlijnen voor het gebruik van antibiotica in de ziekenhuizen. Het veld denkt na over de vraag hoe de behandelbaarheid van infecties bij patiënten ook in de toekomst gewaarborgd kan worden. Ook in de veehouderij wordt gewerkt aan verantwoord antibioticagebruik. Hierover is de Kamer schriftelijk geïnformeerd (Zie: Tweede Kamer, 29 638, nr. 104; Tweede Kamer, 29 638, nr. 105; Tweede Kamer, 29 638, nr. 106; Tweede Kamer, 29 638, nr. 124; Tweede Kamer, 29 638, nr. 125). Het gebruik van antibiotica in de veehouderij wordt door veehouders geregistreerd bij de Stichting Diergeneesmiddelen Autoriteit (SDA).
Ten aanzien van de vierdeaanbeveling is het bekend dat het melden van fouten en bijna fouten van groot belang is en bijdraagt aan de bewustwording van de professionals van het belang van patiëntveiligheid. Met betrekking tot bijwerkingen die hun oorzaak vinden in het product zelf, is als eerste adressant het Lareb in beeld. Patiënten en zorgverleners melden de bijwerking aan deze instantie. VWS heeft in 2008 de campagne ondersteund «Melden moet» waarbij het belang van het melden concreet onder de aandacht is gebracht in de ziekenhuizen. In 2011 heeft Lareb zelf een publiekscampagne gevoerd om patiënten aan te zetten tot het zelf melden van bijwerkingen van geneesmiddelen aan Lareb. Daarnaast zijn er ook bijwerkingen die optreden door onoordeelkundig handelen. Deze bijwerking ontstaat niet door de specifieke kenmerken van het product zelf, maar is gelegen in de onjuiste of ondeskundige toepassing van het middel. Ook procesmatige fouten in het zorgproces vallen hieronder. VWS heeft zorgbreed het belang van het melden van incidenten en bijna incidenten bevorderd, waaronder uiteraard ook het melden van medicatiefouten. Met betrekking tot dit specifieke onderdeel is sinds 2006 de Stichting CMR actief: deze stichting is van en voor zorgverleners en heeft primair tot doel risicovolle processen in de zorg op te sporen en door aanbevelingen aan het veld risico’s te reduceren. Over de vijfde aanbeveling merk ik op dat het ministerie van VWS geen concrete specifieke behandelingsprogramma’s voor hoogrisico patiënten ondersteunt. Deze rol ligt meer op het pad van de zorgverleners (bijvoorbeeld via de Academische Component ten behoeve van de UMC’s) en van de zorgverzekeraars.
Zorgverzekeraars die prijsverschillen van geneesmiddelen ten laste brengen van het eigen risico |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat zorgverzekeraar Agis verzekerden € 189,08 eigen risico in rekening brengt voor een doosje pillen dat in de apotheek € 48,15 kost? Wat is hiervoor uw verklaring?1
Sinds 1 januari 2012 zijn er geen vastgestelde vergoedingen voor geneesmiddelen. De Z-index taxe geeft wel een adviesprijs aan voor geneesmiddelen. Verzekeraars kunnen en hebben met apothekers andere verkoopprijzen afgesproken dan de adviesprijzen in de Z-index taxe. De verkoopprijzen die Achmea (Agis) afspreekt met apothekers worden tweemaal per jaar herzien en zijn terug te vinden op de website van de verschillende labels.
Het kan voorkomen dat een apotheker door goede/slechte inkoop of door verandering van de adviesprijzen een hogere of lagere inkoopprijs betaalt voor het medicijn dan de met Achmea afgesproken verkoopprijs. Als dat het geval is, wordt nog steeds de met Achmea afgesproken verkoopprijs gehanteerd, gedeclareerd en voor het eigen risico in rekening gebracht.
In casu was er sprake van een verandering van de adviesprijs waarbij de prijs in de Z-index taxe reeds was verlaagd. Echter, Achmea had de verkoopprijs nog niet herzien. De adviesprijs in de Z-index taxe was dus (tijdelijk) lager dan de verkoopprijs die Achmea had afgesproken met en betaald had aan de apotheker. Achmea overweegt voor de toekomst hun verkoopprijzen meer dan twee keer per jaar aan te passen, zodat de afgesproken prijzen meer in overeenstemming zijn met de adviesprijzen.
Kunt u zich voorstellen dat mensen zich bekocht voelen als zorgverzekeraars een kunstmatig prijsverschil in hun eigen zak steken? Zo nee, waarom niet?
Ik kan me voorstellen dat mensen zich op het eerste oog «bekocht» voelen als de prijs op het pakje niet overeen komt met de prijs die zij aan hun zorgverzekeraar betalen. Verdere verdieping wijst uit dat, zoals ik bij vraag 1 heb uitgelegd, Achmea op de inning van het eigen risico voor geneesmiddelen geen winst maakt. Achmea betaalt de apotheker voor het medicijn de afgesproken prijs en brengt dezelfde prijs in rekening voor het eigen risico van de verzekerde.
Ik zie dan ook geen reden om hier verder onderzoek naar te doen.
Op welke schaal gebruiken zorgverzekeraars het verplichte eigen risico om hun kas te spekken, zoals naar voren komt in het krantenbericht? Indien u niet over deze gegevens beschikt, bent u dan bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kunt u nog volhouden dat het eigen risico het kostenbewustzijn bevordert, nu mensen worden geconfronteerd met een totaal ondoorzichtig prijsbeleid van de zorgverzekeraar?
De door Achmea afgesproken prijzen per geneesmiddel zijn vooraf in te zien op de websites van de verschillende labels. Achteraf zijn de gedeclareerde kosten die ten laste van het eigen risico komen in te zien door de verzekerde. Bij geneesmiddelen is dus zowel vooraf als achteraf duidelijk wat de verzekerde zelf voor zijn geneesmiddel moet betalen. Het eigen risico draagt dus nog steeds bij aan het kostenbewustzijn van de verzekerde.
Is het waar dat verschillende verzekeraars voor hetzelfde middel een ander prijsbeleid hanteren? Deelt u de mening dat dit een onwenselijke en voor patiënten onoverzichtelijke situatie is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Zorgverzekeraars spreken prijzen af met apothekers die hun verzekerden moeten betalen. De afspraken zijn niet allemaal hetzelfde. Dat betekent inderdaad dat er verschillende prijzen gedeclareerd kunnen worden voor dezelfde geneesmiddelen. Dit is niet onwenselijk omdat hierdoor dynamiek in de prijsvorming ontstaat die leidt tot lagere prijzen ten behoeve van de patiënt en die het mogelijk maakt dat de zorgpremies minder stijgen. Zie verder het antwoord op vraag 4.
Wat zijn de gevolgen voor apothekers van het zaken doen met verschillende verzekeraars die elk hun eigen geneesmiddelenbeleid voeren en leidt dit niet tot verspilling en inefficiëntie? Wilt u uw antwoord toelichten?
Apotheker en zorgverzekeraars hebben willen en wetens afspraken gemaakt in de contracten die zij hebben gesloten. Of die afspraken tot verspilling en inefficiënties leiden kan ik niet overzien. Dat is aan partijen zelf.
Hoe frequent wijzigen verzekeraars gemiddeld de prijs van een geneesmiddel, en wat zijn de financiële gevolgen die apothekers hiervan ondervinden? Wilt u uw antwoord toelichten?
De meeste zorgverzekeraars wijzigen de met apothekers afgesproken prijzen in de contracten niet. Wel wordt uitgaan van de bruto-apotheekinkoopprijzen die eens per maand door de fabrikant kunnen worden gewijzigd. Een paar zorgverzekeraars hebben «historische» prijzen afgesproken die of per maand of 2 keer per jaar worden aangepast. Zie ook het antwoord op vraag 1. Wat de financiële gevolgen hiervan voor individuele apothekers zijn kan ik niet overzien en is afhankelijk van meerdere factoren zoals volumeontwikkelingen, prijsstijgingen en de compensatie in de overige contractsvoorwaarden.
Wat is uw oordeel over het in het artikel genoemde aanpassen van etiketten aan de kunstmatig verhoogde prijs, waardoor patiënten niet meer zien dat ze te veel betalen? Is hier geen sprake van bewuste misleiding? Wilt u uw antwoord toelichten?
In het onderhavige geval ging het niet om een kunstmatig verhoogde prijs maar om een apotheekinkoopprijs die inmiddels al was verlaagd. AGIS had die prijsverlaging nog niet meegenomen omdat AGIS de prijzen, conform de afspraken met de apothekers, tot nu toe 2 keer per jaar aanpast en niet iedere maand. Zie ook het antwoord op vraag 1.
Vergoeding van fingolimod bij patiënten met MS |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op berichten over zorgverzekeraars die het geneesmiddel fingolimod niet vergoeden aan MS-patiënten, en de brief waarin MS Nederland haar zorgen uit?1 2
Het is niet waar dat fingolimod door de ene zorgverzekeraar wel wordt vergoed en de andere niet.
Het is wel zo dat patiënten die, naar het oordeel van de verzekeraar, niet voldoen aan de nadere voorwaarden die ik gesteld heb, fingolimod niet vergoed krijgen.
Ik licht mijn antwoord toe:
Fingolimod (Gilenya) is een extramuraal geneesmiddel. Het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) heeft dit geneesmiddel beoordeeld. Op basis van het advies van CVZ, heb ik het middel per 1 maart 2012 opgenomen in het pakket. Omdat CVZ heeft geoordeeld dat (kort gezegd) dit middel alleen een plaats heeft als tweedelijns therapie, heb ik de aanspraak via bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering beperkt tot tweedelijns therapie. Er is dus alleen aanspraak op dit middel als een patiënt niet heeft gereageerd op de behandeling met interferon bèta en glatirameer, beide eerstelijns therapie.
Is het waar dat de ene zorgverzekeraar wel vergoedt en de andere niet? Zo ja, deelt u de mening dat dit ongewenst is? Wilt u uw antwoord toelichten?3
Deelt u de mening dat het advies van het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) door zorgverzekeraars niet zo gelezen kan worden dat zij het middel niet vergoeden, als specialisten van mening zijn dat hun patiënten er wel baat bij hebben? Zo nee, op grond van welke passages in het CVZ-advies mogen zorgverzekeraars besluiten fingolimod niet te vergoeden?4
Moet niet de wijziging van de Zorgverzekeringswet en de AWBZ ter uitvoering van het begrotingsakkoord 2013 zodanig worden gelezen dat bij de toelating van nieuwe geneesmiddelen met meerkosten die therapeutische meerwaarde hebben en doelmatig zijn, waaronder fingolimod, voor de behandeling van relapsing remitting multiple sclerose, wanneer andere middelen zoals beta-interferon en glatirameer volgens de specialist gecontra-indiceerd zijn, deze nieuwe geneesmiddelen door de verzekeraar dienen te worden vergoed? Zo neen, waarom niet?5
Bent u bereid de meldingen van 27 patiënten bij MS Nederland te onderzoeken die fingolimod niet vergoed dreigen te krijgen, omdat injecties met een beta-interferon of glatirameer niet haalbaar zijn, en erop toe te zien dat deze patiënten de noodzakelijke behandeling alsnog vergoed krijgen? Zo nee, waarom niet?
Wilt u deze vragen, gezien alle commotie, binnen 1 week beantwoorden?
Incontinentiezorg |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU), Joël Voordewind (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Maak einde aan afleveren met verlies»?1
Ik ben inderdaad bekend met het nieuwsbericht van de KNMP dat gaat over apothekers die zouden toeleggen op de prijs van geneesmiddelen.
Deelt u de mening dat een individuele patiënt recht heeft op de hoeveelheid incontinentiemateriaal die hij/zij in zijn/haar omstandigheden nodig heeft, en dat de zorgverzekeraar deze zorgvraag uit het basispakket dient te vergoeden? Is het niet mensonterend om als gevolg van budgettering te weinig incontinentiemateriaal te krijgen?
Volgens de Zorgverzekeringswet (Zvw) bestaat er recht op incontinentiemateriaal voor zover een verzekerde daarop naar inhoud en omvang redelijkerwijs is aangewezen. Het moet daarbij gaan om adequate en doelmatige (toereikende) zorg. Daarnaast biedt de Zvw de zorgverzekeraar de ruimte om met partijen afspraken te maken over het zo doelmatig mogelijk leveren van die zorg. In dit geval is een zorgverzekeraar met zorgaanbieders (apotheek of medisch speciaalzaak) overeen gekomen om de incontinentiezorg voortaan te vergoeden op basis van bepaalde zorgprofielen. Gezien de verplichting tot toereikende zorg, kan er van mensonterende situaties geen sprake zijn.
Deelt u de mening dat het toepassen van «gepast gebruik» er niet voor moet zorgen dat de hoeveelheid incontinentiemateriaal ontoereikend is? Zo ja, op welke wijze zou «gepast gebruik» beter kunnen worden toegepast door de zorgverzekeraars?
Wanneer er sprake is van «gepast gebruik» dan sluit dit per definitie een ontoereikende of overbodige hoeveelheid incontinentiemateriaal uit. Gepast gebruik kan door zorgverzekeraars vooral worden verbeterd door de meest doelmatige vormen van incontinentiezorg te contracteren.
In welk opzicht vindt u het groeperen en budgetteren van patiënten in de door de zorgverzekeraar gedefinieerde patiëntenprofielen, ten opzichte van een individuele patiënt, een verbetering van de kwaliteit van zorg?
Indien het werken met patiëntenprofielen ertoe leidt dat patiënten gepaste zorg ontvangen tegen maatschappelijk lagere kosten, komt dat de kwaliteit en houdbaarheid van ons zorgstelsel alleen maar ten goede.
Wilt u met de zorgverzekeraar Achmea in gesprek gaan over het feit dat er opnieuw een grote administratieve verplichting is komen te liggen bij apothekers, terwijl er juist aan een verlichting gewerkt zou worden? Zo ja, wilt u dan aan de orde stellen dat door de verhoging van administratieve verplichtingen de kosten en baten voor het leveren van incontinentiemateriaal niet meer tegen elkaar opwegen?
Ik heb geen rol in de overeenkomsten die tussen partijen worden afgesloten. Wanneer beide partijen instemmen met de gemaakte afspraken, waaronder de onderling afgesproken administratie, ga ik ervan uit dat beide partijen deze afspraken vervolgens kunnen nakomen.
Welke oplossingsrichting heeft u voor ogen, wanneer een patiënt in het juiste patiëntenprofiel is ingedeeld, maar toch onverhoopt voortijdig door zijn incontinentiemateriaal heen is?
De oplossing ligt al besloten in de Zvw. Immers, op grond van de Zvw heeft de verzekerde recht op adequaat functionerende hulpmiddelen. De zorgaanbieder die de zorgverzekeraar inschakelt, zal er op moeten toezien dat een verzekerde steeds de beschikking heeft over de voor hem noodzakelijke hulpmiddelen. Wanneer de verzekerde niet de noodzakelijke incontinentiezorg krijgt (wat bijvoorbeeld leidt tot het voortijdig opraken van zijn incontinentiemateriaal) en overleg tussen verzekerde en zorgaanbieder geen oplossing biedt, dan kan de verzekerde zich wenden tot zijn zorgverzekeraar. Deze verzekeraar kan dan bezien of de zorgaanbieder zich houdt aan het verlenen van de overeengekomen noodzakelijke zorg.
Is het waar dat patiënten niet mogen bijbetalen als zij extra incontinentiemateriaal willen kopen?
Wanneer het gaat om incontinentiemateriaal dat als noodzakelijke zorg tot het basispakket behoort en waarop een verzekerde qua aard en omvang recht heeft, is een bovenwettelijke bijbetaling niet toegestaan. Indien de verzekerde echter meer incontinentiemateriaal wenst dan waarop hij op grond van de Zvw is aangewezen en aanspraak heeft, dient hij dit zelf te betalen. Het staat een ieder vrij om incontinentiemateriaal zelf te kopen omdat voor deze hulpmiddelen geen recept verplicht is.
Tientallen vrouwen die zijn opgelicht en verkeerde borstimplantaten kregen |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht dat artsen bij borstoperaties stiekem goedkope implantaten van het omstreden merk PIP gebruikten, terwijl de vrouwen borstprotheses van duurdere, gerenommeerde merken was beloofd?1
Ja. Hierbij kan naar mijn mening sprake zijn van misleiding of zelfs oplichting van deze vrouwen door verantwoordelijken. Zie ook mijn antwoord op vraag 4.
Hoeveel meldingen zijn er bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en de beroepsvereniging van plastisch chirurgen (NVPC) binnengekomen? Hoeveel van deze klachten zijn afkomstig van vrouwen die behandeld zijn in privéklinieken, respectievelijk ziekenhuizen? Welke maatregelen neemt u ten aanzien van de betrokken artsen?
De Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ) heeft drie meldingen ontvangen over het inbrengen van implantaten die anders zouden zijn dan van tevoren was afgesproken. Het gaat hier om twee ingrepen die respectievelijk in 2001 en 2002 zijn verricht door twee verschillende privéklinieken en de derde melding betreft een in 2007 door een ziekenhuis verrichte ingreep. Het gaat hier in alle gevallen om ingrepen die zijn gedaan voor 2010, het jaar waarin duidelijk werd dat er problemen waren met implantaten van het merk PIP. Zie voorts mijn antwoord op vraag 8. De NVPC heeft aangegeven dat bij de NVPC nooit meldingen zijn gedaan van het bewust plaatsen van een ander merk protheses.
Ik ben van mening dat de beschreven situatie gelet op zijn aard in het civielrechtelijke domein thuishoort. Het gegeven dat deze afkeurenswaardige situatie zich op meerdere plaatsen heeft voorgedaan, verandert dat niet.
Wat is uw mening over het feit dat verschillende klokkenluiders binnen de plastische chirurgie tegenover RTL Nieuws hebben verklaard dat deze misstanden op meerdere plekken voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat met deze handelswijze de Wet geneeskundige behandelingsovereenkomst is overtreden? Zo ja, welke stappen gaat u nemen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 al aangeef, ben ik van mening dat de beschreven situatie, gelet op zijn aard, in het civielrechtelijke domein thuishoort. Het is aan de benadeelden om daarbinnen hun recht te halen. Daarom hebben wij de rechterlijke macht die over dit soort misstanden oordeelt. Ook staat de weg naar de tuchtrechter open.
In hoeverre is er sprake van misleiding bij het plaatsen van andere dan borstimplantaten?
Welke omschrijving voor de concrete situatie precies van toepassing is, hangt af van de feiten en omstandigheden en deze ken ik onvoldoende. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 4 aangeef, ben ik op grond van de gepresenteerde informatie van mening dat dit primair een civielrechtelijke kwestie is.
Hoe kan voorkomen worden dat artsen en commercieel medewerkers van klinieken en ziekenhuizen zich vooral laten leiden door geld?
De kwaliteitswet zorginstellingen schrijft voor dat zorgaanbieders verantwoorde zorg dienen te leveren. De grenzen van het handelen van artsen wordt daardoor weliswaar ingeperkt, maar ook als verantwoorde zorg geboden wordt, kunnen kostenoverwegingen nog steeds een rol spelen. Als het om verzekerde zorg gaat, is het aan zorgverzekeraars om in het kader van doelmatigheid de prijs van hetgeen geboden wordt te relateren aan de daarvoor geleverde zorg en de kwaliteit. Als het om onverzekerde zorg gaat, is het aan de afnemer om goed op de prijs te letten. Als er sprake is van bewuste oplichting is het aan de rechter om hierover te oordelen. Ook kunnen de benadeelde vrouwen naar de tuchtrechter stappen.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van het centrale register voor implantaten?
Ik heb besloten dat het centrale register voor implantaten er gaat komen. Ik zal uw Kamer daarover, zoals toegezegd, binnenkort een brief doen toekomen.
Deelt u de mening dat de Inspectie onderzoek moet doen naar de mate waarin artsen een ander, goedkoper implantaat inbrengen dan is afgesproken? Zo nee waarom niet?
In relatie tot mijn antwoord op de vragen 1 en 2: mij zijn geen overige signalen bekend dat het inbrengen van kwalitatief minder goede en/of goedkopere implantaten dan was afgesproken op grote schaal plaats zou vinden. Ik zie dan ook op dit moment onvoldoende aanleiding om de IGZ te verzoeken om hiernaar verder onderzoek te doen. Daarbij laat ik tevens meewegen dat de behandeling die de arts en de patiënt overeenkomen is geregeld in de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO). De inspectie houdt geen toezicht op naleving van deze wet.
Het bericht "Niet alleen Tena belt incontinente patiënten" |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Niet alleen Tena belt incontinente patiënten»?1
Ik heb ook vernomen dat niet alleen Tena incontinente patiënten belt. Het is de vraag of de wijze van verstrekking van persoonsgegevens door apothekers aan fabrikanten voor het bellen van patiënten in overeenstemming is met de in Nederland geldende privacywetgeving. Het College bescherming persoonsgegevens (CBP) ziet toe op naleving hiervan. Ik heb inmiddels vernomen dat het CBP Tena vragen heeft gesteld over het onderwerp.
Bent u bereid het gisteren door u aangekondigde onderzoek naar Tena te verbreden naar andere fabrikanten? Zo nee, waarom niet?
De gesprekken die inmiddels zijn gevoerd met de betrokken partijen vormen voor mij geen aanleiding om nader onderzoek in te stellen. De Zorgverzekeringswet biedt verzekeraars de ruimte om met partijen te onderhandelen over prijzen en contracten af te sluiten. In de uitvoering hiervan zijn partijen natuurlijk gehouden aan wet- en regelgeving, zoals de in Nederland geldende privacywetgeving. Zoals ik al aangaf ziet het CBP toe op naleving van de privacywetgeving en heeft het CBP inmiddels Tena vragen gesteld over het onderwerp. Het lijkt me overbodig om in aanvulling op de stappen die de toezichthouder doet nog een eigen onderzoek te starten.
Vindt u dat ook andere fabrikanten, tot de uitkomsten van uw onderzoek bekend zijn, het benaderen van patiënten met incontinentieproblemen voorlopig stil moeten leggen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb niet de bevoegdheid om fabrikanten iets te verbieden. Wel vind ik dat alle partijen zich ervan dienen te vergewissen dat de gevolgde procedure de toets van zorgvuldigheid doorstaat. Dus met inachtneming van de in Nederland geldende privacywetgeving. Zoals ik eerder aangaf, ziet het CBP toe op naleving hiervan. Ik heb begrepen dat Tena inmiddels heeft besloten om voorlopig geen patiënten meer te benaderen.
Gaat u bij uw onderzoek ook het College Bescherming Persoonsgegevens inschakelen? Zo nee, waarom niet?
Het CBP is een zelfstandig bestuursorgaan en zoals aangeven, heeft het CBP Tena vragen gesteld over het onderwerp.
De handelwijze van Achmea en apothekers bij het verstrekken van incontentinentiemateriaal aan patiënten |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het persbericht van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie ( KNMP) die stelt dat de nieuwe eisen van de zorgverzekeraars het de apothekers onmogelijk maakt op een adequate wijze incontinentiemateriaal te verstrekken? Heeft zij gelijk? Zo ja, waarom? Zo neen, waarom niet?1
Het is niet aan mij om te oordelen over onderhandelingen die tussen partijen plaatsvinden. In het algemeen merk ik op dat bij het afsluiten van overeenkomsten altijd twee partijen zijn betrokken. Wanneer beide partijen akkoord gaan met de gemaakte afspraken dan ga ik ervan uit dat beide partijen deze afspraken vervolgens kunnen nakomen.
Wat is uw reactie op mevrouw B., die zich geschoffeerd voelt en onder druk gezet (gechanteerd) om haar privésituatie aan onbekende personen/ leveranciers toe te lichten, omdat ze anders geen incontinentiemateriaal vergoed krijgt?2
Het valt natuurlijk niet goed te praten dat patiënten op deze wijze worden benaderd. De Zorgverzekeringswet (Zvw) biedt apothekers en verzekeraars de ruimte om een contract af te sluiten over de wijze waarop de geleverde incontinentiematerialen worden bekostigd. Alle betrokken partijen hebben echter een verantwoordelijkheid in het zorgvuldig uitvoeren van de gemaakte afspraken. De patiënt moet op een begrijpelijke manier uitgelegd krijgen waarom de apotheker doet wat die doet. Onder het zorgvuldig handelen valt mijns inziens ook het aanbieden van een alternatief wanneer de patiënt in kwestie niet door een onbekende benaderd wil worden voor het verstrekken van allerlei persoonlijke gegevens.
Ik betreur het dat mevrouw B. op een oneigenlijke manier schrik is aangejaagd. Wanneer zij op grond van de Zvw aanspraak heeft op incontinentiemateriaal, kan natuurlijk niet gedreigd worden dat deze vergoeding stopt omdat zij weigert mee te werken aan het kenbaar maken van haar privésituatie aan onbekenden. Naast het feit dat dit dreigement geen juridische gronden heeft, lijkt mij dit niet de gewenste omgang met patiënten. Haar persoonsgegevens mogen bovendien niet zomaar aan een derde worden afgestaan, zonder dat zij daarvoor uitdrukkelijk toestemming heeft verleend. Dit is vastgelegd in de in Nederland geldende privacywetgeving. Ik heb inmiddels vernomen dat het College bescherming persoonsgegevens (CBP) Tena vragen heeft gesteld over het onderwerp.
Wat gebeurt er met de privégegevens die telefonisch worden afgenomen door de leveranciers van incontinentiematerialen?
De gegevens zijn alleen in te zien door degene die ze heeft afgenomen. Deze persoon is bovendien gebonden aan geheimhouding. De KNMP (Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie), de beroepsorganisatie van apothekers, laat weten dat contractueel is vastgelegd dat leveranciers de gegevens aan de apotheker retourneert en er zelf geen gebruik van maakt bij opzegging van het contract.
Wat is het oordeel van het College Bescherming Persoonsgegevens over deze gang van zaken en bijvoorbeeld ook in de situatie van mevrouw B.?
Ik weet niet wat het oordeel is of zal zijn van het College bescherming persoonsgegevens (CBP) omdat het CBP een zelfstandig bestuursorgaan is. Ik weet wel dat het CBP Tena inmiddels vragen heeft gesteld over het onderwerp.
Wat vindt u van het feit dat patiënten, als ze hun oorspronkelijke incontinentiemateriaal en broekjes willen behouden, nu van de apotheker te horen krijgen dat ze moeten bijbetalen? Is dit niet ongewenst? Wordt hier niet ten onrechte de rekening bij de patiënt neergelegd door de apotheker en/of Achmea?3
Als een bepaald type incontinentiemateriaal voor de verzekerde adequaat en doelmatig is, dan heeft hij daar aanspraak op. Dan is een eigen bijdrage niet aan de orde. Wil de verzekerde een product dat duurder is dan het adequate en doelmatige product, dan zou de verzekeraar tegemoet kunnen komen aan de voorkeur van de verzekerde door de verzekerde de meerkosten te laten bijbetalen. Op die manier is er toch sprake van doelmatige zorg.
Hoe gaat u voorkomen dat patiënten voor incontinentiemateriaal dat is afgestemd op de persoonlijke situatie van de patiënt, moeten bijbetalen?
Zie antwoord vraag 5.
Het artikel “Tena beoordeelt incontinente patient” |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Tena beoordeelt incontinente patiënt»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat een fabrikant beoordeelt welk incontinentiemateriaal een patiënt nodig heeft? Kunt u zich voorstellen dat dit juist een kostenopdrijvend effect heeft? Wat is volgens u het effect op de onafhankelijkheid van het oordeel? Deelt u de mening dat het een kwestie tussen zorgaanbieder en cliënt moet zijn welk materiaal het best past bij de cliënt?
Voor de uitvoering van de verzekerde aanspraak op incontinentiezorg heeft Achmea, vanuit doelmatigheidsoverwegingen, met apothekers en andere afleveraars afgesproken de apothekers/andere afleveraars niet meer te vergoeden uitgaande van een prijs per stuk, maar van een prijs per dag. Niet iedere patiënt heeft evenveel incontinentiemateriaal nodig. De hoeveelheid hangt af van de persoonlijke situatie van de patiënt, waaronder de mate van incontinentie. Om tot een goede prijs per dag te komen heeft Achmea patiëntprofielen opgesteld. De prijs per dag hangt af van het patiëntprofiel waarin de betrokkene past. In welk patiëntprofiel de patiënt het beste past wordt bepaald op basis van een intakegesprek. Een aantal apothekers heeft dat uitbesteed aan leveranciers als Tena. Dit is mogelijk, maar de apothekers blijven te allen tijde zelf verantwoordelijk voor de goede uitvoering van de overeenkomst die ze met Achmea hebben gesloten.
Ik ben het met u eens dat het een zaak tussen de zorgaanbieder (apotheker of medisch speciaalzaak) en patiënt is wanneer het gaat om welk materiaal het beste past bij een patiënt, gegeven zijn persoonlijke situatie. Dit laat onverlet dat de zorgaanbieder zich kan laten adviseren door een leverancier, aangezien de leverancier een voor de hand liggende partij is die informatie kan verstrekken over beschikbare producten. In de praktijk blijkt het gebruikelijk te zijn dat zorgverleners, waaronder apothekers, gebruik maken van de kennis en inzichten van leveranciers en fabrikanten. Het is aan de zorgverlener om uiteindelijk de keuzes te maken ten aanzien van de te verlenen zorg.
Wat vindt u ervan dat contactgegevens van patiënten bij een fabrikant terecht komen via de zorgaanbieder? Waar ligt voor u de grens als het gaat om fabrikanten die cliënten benaderen?
Elke organisatie in Nederland dient zich te houden aan de in Nederland geldende privacywetgeving. Voor mij ligt daar de grens. Ik weet dat het College bescherming persoonsgegevens (CBP) Tena vragen heeft gesteld over het onderwerp.
Hoe wordt voorkomen dat Tena de contactgegevens van patiënten gaat gebruiken voor marketingdoeleinden?
Tena laat weten dat patiënten alleen informatie over incontinentie en Tena producten krijgen toegestuurd mits hiervoor uitdrukkelijk toestemming is verleend. Dit gebeurt relatief weinig. Op basis van deze gesprekken lijkt me dit overigens al helemaal niet aan de orde.
Kunt u zich voorstellen dat patiënten zich in hun privacy voelen aangetast wanneer zij door iemand anders dan hun behandelaar benaderd worden over hun aandoening? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe dienen volgens u zorgaanbieders en verzekeraars om te gaan met de privacy van cliënten?
Ja, als ze hierover niet vooraf zijn geïnformeerd door hun zorgverlener en hiervoor geen uitdrukkelijke toestemming hebben verleend, kan ik me dit heel goed voorstellen. In mijn antwoord op vraag 3 heb ik uitgelegd hoe de privacy van patiënten gewaarborgd is. Wat zorgverzekeraars betreft zijn hier ook regels over opgenomen in de Zorgverzekeringswet en de Gedragscode Verwerking Persoonsgegevens Zorgverzekeraars. Het CBP heeft voor deze gedragscode een goedkeurende verklaring afgegeven.
Wat vindt u van de bewering van het Farmaceutisch Bureau Amsterdam dat verzekeraars eenzijdig zouden opleggen dat voortaan nog maar aan 40% van de patiënten duurdere incontinentiebroekjes mogen worden aangeboden, waar dat nu 90% is? Zijn er geen betere manieren om te komen tot doelmatiger voorschrijven? Zou het niet beter zijn als de verzekeraar gaat onderhandelen met de fabrikant over de prijs van de producten?
Ik heb geen inzage in de contracten die zijn afgesloten tussen verzekeraar en apotheker. Dit blijft een zaak tussen deze beide partijen. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven behoren incontinentiematerialen tot het basispakket en de patiënt heeft daarmee aanspraak op incontinentiematerialen voor zover hij daarop naar inhoud en omvang is aangewezen. Als de incontinentiebroekjes voor de verzekerde adequaat en doelmatig zijn dan heeft hij daar recht op.
Een verzekeraar handelt niet in strijd met de Zvw wanneer hij met de zorgverlener (in dit geval de apotheker of medisch speciaalzaak) onderhandelt over de prijs en de wijze van bekostiging. De Zvw biedt juist de ruimte voor de verzekeraars om met partijen te onderhandelen over het zo doelmatig mogelijk leveren van zorg. Het is aan de verzekeraar met welke partijen hij de onderhandelingen voert.
De bemoeienis van fabrikant Tena met incontinente patiënten |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht Tena beoordeelt incontinente patiënt?1
Voor de uitvoering van de verzekerde aanspraak op incontinentiezorg heeft Achmea met apothekers en andere afleveraars afgesproken de apothekers/andere afleveraars niet meer te vergoeden uitgaande van een prijs per stuk, maar van een prijs per dag. Niet iedere patiënt heeft evenveel incontinentiemateriaal nodig. De hoeveelheid hangt af van de persoonlijke situatie van de patiënt, waaronder de mate van incontinentie. Om tot een goede prijs per dag te komen heeft Achmea patiëntprofielen opgesteld. De prijs per dag hangt af van het patiëntprofiel waarin de betrokkene past. In welk patiëntprofiel de patiënt het beste past wordt bepaald op basis van een intakegesprek. Een aantal apothekers heeft dat uitbesteed aan leveranciers als Tena. Dit is mogelijk, maar de apothekers blijven te allen tijde zelf verantwoordelijk voor de goede uitvoering van de overeenkomst die ze met Achmea hebben gesloten.
Deelt u de mening dat apothekers geen patiëntgegevens behoren te verstrekken aan fabrikanten?
Het is de vraag of de verstrekking van persoonsgegevens in overeenstemming is met de in Nederland geldende privacywetgeving. Ik heb inmiddels vernomen dat het College bescherming persoonsgegevens (CBP) Tena vragen heeft gesteld over het onderwerp.
Wilt u het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) vragen om naar deze procedure te kijken en hier een oordeel over uit te spreken?
Het College bescherming persoonsgegevens (CBP) is een zelfstandig bestuursorgaan en maakt zelf de afweging of een werkwijze onderzocht wordt. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, heb ik vernomen dat het CBP Tena vragen heeft gesteld over het onderwerp.
Vindt u een fabrikant de meest geschikte instantie om te bepalen hoeveel en welk incontinentiemateriaal een patiënt nodig heeft?
In de praktijk is het de behandelaar die beoordeelt of incontinentiemateriaal noodzakelijk is. Vervolgens volgt er een gesprek tussen de patiënt en degene die het materiaal aflevert. Dit kan een apotheker of medisch speciaalzaak zijn. Dit gesprek is noodzakelijk om te beoordelen welk materiaal het meest geschikt is en hoeveel er nodig is, gegeven de persoonlijke situatie van de patiënt.
Om te komen tot een adequate incontinentiezorg is kennis over de incontinentiezorg nodig. Er is in principe niets mis mee dat de apotheker (of medisch speciaalzaak) zich hiervoor wendt tot een fabrikant. Die is immers het best op de hoogte van de mogelijkheden van zijn materialen. Het is vervolgens de verantwoordelijkheid van de apotheker (of medisch speciaalzaak) om de afweging te maken, in overleg met de patiënt, wat de meest adequate zorg is.
Indien de apotheker ervoor kiest om een deel van zijn werkzaamheden door een derde te laten uitvoeren, dan heeft hij zich natuurlijk te houden aan de wet- en regelgeving wanneer het bijvoorbeeld gaat om het ter beschikking stellen van persoonsgegevens. Bovendien blijft de apotheker te allen tijde zelf verantwoordelijk voor de goede uitvoering.
Is het waar dat Achmea de apothekers eenzijdig heeft opgelegd dat zij nog maar maximaal 40% van de patiënten de duurdere incontinentiebroekjes mogen aanbieden? Zo ja, wat vindt u van deze bezuinigingsmaatregel?
Ik heb geen inzage in de contracten die zijn afgesloten tussen verzekeraar en apotheker. Dit blijft een zaak tussen deze beide partijen. Incontinentiemateriaal behoort tot het basispakket en de patiënt heeft daarmee aanspraak op incontinentiemateriaal voor zover hij daarop naar inhoud en omvang is aangewezen. Als de incontinentiebroekjes voor de verzekerde adequaat en doelmatig zijn dan heeft hij daar recht op.
De Zvw biedt een verzekeraar de ruimte om te onderhandelen met de zorgverlener (in dit geval de apotheker of medisch speciaalzaak) over de prijs en de wijze van bekostiging. De verzekeraar kan op deze wijze zijn verantwoordelijkheid nemen in het zo doelmatig mogelijk leveren van zorg. Achmea is op de hoogte van zijn zorgplicht, op grond van de Zvw.
Wilt u Achmea erop wijzen dat incontinentiemateriaal in het basispakket zit, en patiënten dus recht hebben op net zoveel materiaal als nodig is?
Zie antwoord vraag 5.
De handelwijze van Achmea en apothekers bij het verstrekken van incontinentiemateriaal aan patiënten |
|
Henk van Gerven |
|
|
|
Wat is uw oordeel over het nieuws dat de fabrikant Tena bepaalt hoeveel luiers patiënten vergoed krijgen?1
Vindt u niet dat de apotheker op basis van een voorschrift van de behandelaar moet bepalen welk incontinentiemateriaal voor de patiënt het beste is, en dat dit niet moet worden uitbesteed aan een fabrikant met commerciële belangen?
Is hier sprake van een aantasting van de privacy van patiënten?
Is de verzekeraar Achmea hier in gebreke? Is het niet in strijd met de Zorgverzekeringswet dat de verzekeraar aan de hand van een profiel bepaalt hoeveel incontinentiemateriaal iemand krijgt?
In hoeverre belemmert de huidige wet- en regelgeving dat patiënten incontinentiemateriaal krijgen dat nodig is voor hun behoefte, en dat de privacy gewaarborgd blijven?
Is er sprake van een bezuinigingsoperatie van Achmea en andere verzekeraars die ook het Achmeamodel willen volgen?
Gaat u nog stappen ondernemen tegen de handelwijze van betrokken apothekers en verzekeraar? Zo neen, waarom niet?