De restitutie van lesgeld aan mbo-studenten |
|
Lisa Westerveld (GL), Mikal Tseggai (PvdA) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Is het nog steeds bestaand beleid dat mbo-studenten geen restitutie krijgen van het lesgeld wanneer zij om wat voor reden dan ook eerder stoppen met hun opleiding, in tegenstelling tot hun medestudenten op het hbo en wo? Hoe verenigt u dit met het streven alle studenten gelijk te behandelen?
Op dit moment geldt dat mbo-studenten in zowel de beroepsopleidende leerweg (bol) als de beroepsbegeleidende leerweg (bbl) onder bepaalde voorwaarden1 restitutie kunnen krijgen van betaald les- of cursusgeld. Bijvoorbeeld bij ernstige ziekte of in geval van bijzondere familieomstandigheden.2 Studenten moeten dit zelf aanvragen bij DUO (lesgeld) of de instelling (cursusgeld). Dit verschilt van de situatie voor hbo- en wo-studenten. Er gelden voor hen geen voorwaarden om in aanmerking voor restitutie te komen. Na uitschrijving ontvangen hbo- en wo-studenten automatisch één twaalfde deel van het verschuldigd wettelijke collegegeld voor elke maand dat het studiejaar nog voortduurt. De maanden augustus en september zijn hierop uitgezonderd.
De verklaring voor dit verschil is dat een groot deel van de mbo-studenten, in tegenstelling tot hbo- en wo-studenten, nog geen startkwalificatie heeft. Een havo-, vwo- of mbo-diploma op niveau 2 geldt als startkwalificatie. Bij de totstandkoming van het Uitvoeringsbesluit Les- en Cursusgeld 2000 is ervoor gekozen om les- en cursusgeld in beginsel niet te restitueren bij voortijdige beëindiging van een mbo-opleiding. Het doel hiervan was om studenten te stimuleren een startkwalificatie te behalen.3
Ik vind het van belang dat onnodig onderscheid tussen verschillende studenten wordt weggenomen. Of het voorgaande (nog) voldoende grond geeft om mbo-studenten op dit punt anders te behandelen dan hbo- en wo-studenten laat ik – gelet op demissionaire status van het kabinet – over aan een volgend kabinet.
Hoe staat het met de toezegging1 aan het lid Bouchallikh om te verkennen of het reeds betaalde lesgeld automatisch kan worden gerestitueerd aan mbo-studenten als zij om wat voor reden dan ook eerder stoppen met hun opleiding? Is het streven nog steeds de mogelijkheden voor de zomer van 2024 te verzenden?
De verkenning naar automatische restitutie van les- en cursusgeld is op 21 december 2023 met uw Kamer gedeeld.5 Dit is conform de motie van de leden Westerveld en Peters6 die verzocht om de verkenning voor de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap te delen. In reactie op de motie van de leden Westerveld en Peters is per abuis vergeten om de toezegging aan het lid Bouchallikh te vermelden.
Verwacht u dat het mogelijk is om de ongelijkheid van restitutie in lesgeld in schooljaar 2024–2025 te stoppen? Zo nee, waarom niet?
Dat is niet mogelijk per studiejaar 2024–2025. Dit vergt een wijziging van het beleid, waarvoor op dit moment geen financiële dekking voorhanden is. Zoals hierboven vermeld laat ik het besluit over de vraag of aanpassing wenselijk is, ook gezien de voor- en nadelen en de benodigde dekking, over aan een volgend kabinet, omdat ik dit passend acht bij de demissionaire status van het huidige kabinet. Bovendien vergt deze wijziging een aanpassing van het Uitvoeringsbesluit en Les- en cursusgeldwet 2000 (en onderliggende ministeriële regelingen) – en aanpassingen in de uitvoering door DUO en instellingen. Het is niet haalbaar om dit te realiseren voor het studiejaar 2024–2025.
Aan wie of wat komt het door mbo-studenten te veel betaalde lesgeld ten goede, gezien zij zelf geen gebruik meer maken van het onderwijs?
Het reeds betaalde lesgeld aan DUO komt ten goede van artikel 13 (Lesgelden) van de begroting van OCW. Er is geen directe koppeling tussen het lesgeld dat OCW ontvangt en de lumpsum financiering van het mbo.
Bbl-studenten en deeltijd vavo-studenten betalen cursusgeld aan de instellingen. Als instellingen niet overgaan tot restitutie komen deze gelden ten goede aan de begroting van de instelling.
Heeft u inzicht in hoeveel mbo-studenten vroegtijdig stoppen met hun opleiding omdat er niet kan worden voldaan aan hun ondersteuningsbehoefte?
Dit inzicht heb ik niet. Wel geeft één op de drie mbo-studenten met een ondersteuningsbehoefte aan ondersteuning te hebben gemist. Zoals aangegeven in mijn Kamerbrief over de Verbeteragenda passend onderwijs mbo vind ik dat aandeel te hoog.7 De komende periode werk ik daarom met de MBO Raad en andere partners aan verbetering van de informatievoorziening over ondersteuningsmogelijkheden voor (aankomend) studenten. Ook verwacht ik dat de verplichte ondersteuningsafspraken gaan bijdragen aan betere ondersteuning. Duidelijkheid over wat kan en mag in termen van ondersteuning is belangrijk. Daarom werken we vanuit de Verbeteragenda aan een handreiking met handvatten voor docenten en ander personeel op mbo-instellingen, zodat zij studenten beter kunnen helpen bij hun ondersteuningsvraag.
Krijgt deze groep studenten hun te veel betaalde lesgeld ook niet terug? Zo ja, acht u het wenselijk dat studenten opdraaien voor de kosten als een school niet kan voldoen aan hun ondersteuningsbehoefte?
Of studenten met een ondersteuningsbehoefte in aanmerking komen voor restitutie is afhankelijk van de situatie. Op dit moment gelden er enkele omstandigheden waarbij recht op restitutie ontstaat, zoals bij ernstige ziekte of bijzondere familieomstandigheden. Als studenten met een ondersteuningsbehoefte op grond van deze voorwaarden stoppen, is er dus een mogelijkheid tot restitutie. Voor studenten die cursusgeld betalen kunnen aanvullende situaties gelden. Deze worden opgesteld door de instelling zelf.8
Kunt u aangeven met hoeveel studenten er ondersteuningsafspraken zijn gemaakt, sinds de invoering van de Wet verbetering rechtsbescherming mbo-studenten? Heeft u gesproken met studenten en scholen in hoeverre deze afspraken met bijbehorende jaarlijkse evaluatie bijdragen aan het bieden van passend en toegankelijk onderwijs op het mbo?
Hier heb ik op dit moment nog geen beeld van. Zowel de volgende meting van de monitor passend onderwijs, die in 2025 verschijnt, als de tussentijdse evaluatie van de Wet verbetering rechtsbescherming mbo-studenten gaat hier inzicht in bieden. Ik zal uw Kamer hierover in 2025 informeren.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat mbo op 16 april 2024?
Ja.
Te hoge boetes voor studentenreisproducten |
|
Luc Stultiens (GroenLinks-PvdA) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Kent u het bericht dat naar het oordeel van de Rechtbank Den Haag DUO onvoldoende actie onderneemt om te voorkomen dat oud-studenten onnodig een hoge openbaar vervoer(ov)-schuld opbouwen wegens het niet-tijdig stopzetten van hun studentenreisproduct? Zo ja, wat vindt u van dit bericht?1 2
Ja, ik ben bekend met dit bericht. DUO is in hoger beroep gegaan tegen deze uitspraak. Ik kan niet reageren op een lopende rechtszaak.
Het kan voorkomen dat oud-studenten een ov-boete opgelegd krijgen wegens het niet-tijdig stopzetten van, en reizen met, hun studentenreisproduct. Als een student rond 1 september, het begin van het nieuwe studiejaar, niet meldt dat deze is gestopt met studeren, lopen de studiefinanciering, waaronder het reisrecht, door.3 Ook kan het voorkomen dat onderwijsinstellingen hun administratie nog niet volledig hebben bijgewerkt. DUO controleert de inschrijvingen daarom 70 dagen na aanvang van het studiejaar.4 Als vervolgens (achteraf) blijkt dat er geen inschrijving is en er wel (onrechtmatig) is gereisd met het reisproduct, dan krijgt de student over die periode waarin is gereisd een of meerdere zogenoemde ov-boetes opgelegd.5 Bij deze beschikking legt DUO ook uit hoe meer boetes kunnen worden voorkomen.
DUO informeert studenten jaarlijks rond oktober over het belang van het controleren van hun inschrijving. Studenten weten dat de inschrijving van een opleiding een voorwaarde is om studiefinanciering te ontvangen. Een student heeft dus de mogelijkheid om te weten dat er een risico ontstaat op ov-boetes als de student niet bij DUO aangeeft dat deze is gestopt met studeren en studiefinanciering (waaronder het reisrecht) laat doorlopen, terwijl er geen inschrijving meer is. Als de student ervoor kiest om vervolgens toch te reizen, wordt een ov-boete opgelegd. Ook stuurt DUO in augustus een bericht aan studenten in het hbo en wo die in augustus en september een toekenning van de studiefinanciering hebben maar van wie de instelling nog niet aan DUO heeft doorgegeven dat de student is ingeschreven voor het aankomende studiejaar. Deze studenten worden erop gewezen dat de studiefinanciering en het reisrecht uiterlijk 1 september moeten worden stopgezet als zij stoppen met de studie. Deze «attentiemail» wordt alleen toegestuurd aan studenten die in Mijn DUO hebben aangegeven deze mails te willen ontvangen. DUO en Studielink wijzen de student bij een uitschrijving ook altijd op de gevolgen daarvan voor hun studiefinanciering en het reisrecht.
Waarom is het, ondanks een eerdere belofte, nog steeds niet mogelijk om een studentenreisproduct automatisch te stoppen als het recht op zo’n reisproduct is vervallen?3
De afgelopen jaren heb ik samen met de ov-bedrijven verschillende maatregelen genomen om het aantal ov-boetes te terug te dringen.7 Een belangrijke maatregel is het gebruik van de zogenaamde blacklist: wanneer het reisrecht is vervallen, laat DUO dit na 30 dagen aan de ov-bedrijven weten, zodat het desbetreffende OV-chipkaartnummer direct op de blacklist geplaatst wordt. Wanneer een student incheckt en de OV-chipkaartapparatuur ziet dat een kaart op de blacklist staat, dan wordt het studentenreisproduct, afhankelijk van modaliteit en apparatuur, direct geblokkeerd. Het is dan niet meer mogelijk om te reizen.8
Zoals in de vorige alinea aangegeven, hanteert DUO dus een vertraging van 30 dagen voordat aan de ov-bedrijven wordt doorgegeven dat het reisrecht is vervallen. De reden hiervoor is dat het regelmatig voorkomt dat studenten wisselen van opleiding, bijvoorbeeld wanneer zij doorstromen van het mbo naar het hbo en dit enige administratieve verwerkingstijd nodig heeft. Hierdoor wordt voorkomen dat een student zijn reisproduct niet meer kan gebruiken, terwijl er enkel sprake is van een overbruggingsperiode tussen twee opleidingen. Deze termijn van 30 dagen is dus bedoeld om ongewenste effecten voor studenten te voorkomen als een student wel doorstudeert, maar kan wel leiden tot ov-boetes indien het reisrecht daadwerkelijk vervalt en de student niet tijdig zijn reisproduct stopzet, maar er wel mee reist. De student houdt zelf de verantwoordelijkheid om dan het reisproduct stop te zetten.9 Aanpassing van deze termijn kan dus zowel voordelen als nadelen hebben. Ik wil in gesprek gaan met studenten over dit dilemma, waarbij de uitvoerbaarheid van eventuele aanpassingen een aandachtpunt is.
Daarbij is van belang dat het betalen in het openbaar vervoer verandert voor studenten medio 2025. In- en uitchecken kan bij het reizen op saldo inmiddels ook met een betaalpas of creditcard (OVpay). Voor een afgekocht reisrecht, zoals het studentenreisproduct, krijgt de OV-chipkaart een opvolger: de OV-pas (onderdeel van OVpay). Zoals aangegeven in de memorie van toelichting bij de wijziging van de WSF 2000 in verband met de invoering van nieuwe betaalmethoden in het ov, heeft dit ook gevolgen voor studenten.10 De drager van hun reisproduct zal namelijk veranderen: zij kunnen in de toekomst een OV-pas in fysieke vorm of een mobiele telefoon met daarop een digitale pas gebruiken.
De techniek achter OVpay is anders dan die achter de OV-chipkaart: bij de OV- chipkaart staat de informatie op de kaart; bij de OV-pas in een (online) account.11 Het grootste voordeel hiervan is dat RSR het studentenreisproduct direct zal verwijderen zodra het signaal van DUO binnen is, in plaats van het plaatsen op de blacklist.12 Ook kan de student het reisproduct straks zelf activeren en stopzetten via studentenreisproduct.nl.13 De student hoeft daarna niets meer te doen. Dit is een belangrijk verschil ten opzichte van de OV-chipkaart, waarbij het reisproduct alleen stopgezet kan worden bij een fysieke ophaalautomaat door de student. Dit laat onverlet dat het risico op een ov-boete blijft bestaan als studenten na hun uitschrijving niet doorstuderen, maar wel reizen met hun reisproduct. Dit geldt ook als studenten zich bij de start van het studiejaar niet opnieuw hebben ingeschreven bij hun instelling. Pas na controle door DUO op het recht op studiefinanciering kan DUO hierop reageren.
Bent u het ermee eens dat uit deze rechterlijke uitspraak moet worden afgeleid dat studenten door de handelwijze van DUO waarschijnlijk jarenlang ten onrechte extra boetes hebben gekregen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in antwoord 1 heb aangegeven, kan ik niet reageren op deze zaak. Ik verwijs u ook naar de beschrijving van de algemene werkwijze van DUO bij in- en uitschrijvingen en de gevolgen daarvan voor studiefinanciering en reisrecht.
Kunt u een overzicht geven van de aan oud-studenten opgelegde boetes over de afgelopen tien jaar? En kunt u in dit overzicht de omvang aangeven van de waarschijnlijk ten onrechte geïnde boetes?
Ik heb aan DUO gevraagd om een overzicht te geven van het totaalbedrag aan (per saldo) opgelegde ov-boetes in de periode 2013–2023. Dit overzicht is weergegeven in onderstaande tabel. Op dit moment kan ik niet spreken over onterecht geïnde boetes, omdat deze rechtszaak nog loopt en de rechter een uitspraak moet doen in het hoger beroep.
Jaar
Totaalbedrag aan (per saldo) opgelegde ov-boetes
2013
€ 54,6 miljoen
2014
€ 52,6 miljoen
2015
€ 45,0 miljoen
2016
€ 40,7 miljoen
2017
€ 36,5 miljoen
2018
€ 32,8 miljoen
2019
€ 12,2 miljoen
2020
€ 6,5 miljoen
2021
€ 5,0 miljoen
2022
€ 6,7 miljoen
2023
€ 6,2 miljoen
Welke maatregelen neemt u zich voor om op korte termijn ervoor te zorgen dat studentenreisproducten automatisch worden gestopt? Bent u bereid onderzoek te laten doen naar de aard en omvang van de door DUO te veel geïncasseerde bedragen, hoe dit zou kunnen worden gecompenseerd en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook aangegeven in antwoord 2, wordt het stopzetten van het studentenreisproduct makkelijker met de migratie van de OV-chipkaart naar de OV-pas. Ik heb regelmatig contact met het innovatieprogramma OV-betalen, om een zo soepel mogelijke overgang naar de nieuwe betaalmethoden mogelijk te maken. Zodra de techniek gereed is en voldoende bewezen, zullen we beginnen met de stapsgewijze migratie.
Ik zie geen aanleiding om onderzoek te doen. Deze rechtszaak loopt nog en DUO is in hoger beroep gegaan. Wel benadruk ik dat studenten zelf de verantwoordelijkheid hebben om, met de informatie die DUO via verschillende kanalen verstrekt, studiefinanciering stop te zetten zodra men geen inschrijving meer heeft bij een opleiding. Hier worden studenten ook ieder jaar rond oktober expliciet door DUO op gewezen. Ik heb regelmatig contact met DUO over de communicatiewijze en DUO verbetert deze continu om de student nog beter van dienst te kunnen zijn.
Het artikel "Ik bied u mijn oudere handen aan het bed. Maar waarom moet ik dan opnieuw leren rekenen" |
|
Jacqueline van den Hil (VVD), Judith Tielen (VVD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht: «Ik bied u mijn oudere handen aan het bed. Maar waarom moet ik dan opnieuw leren rekenen?»1
Ja.
Bent u het ermee eens dat mensen die willen (zij)instromen in de zorg meer dan welkom zijn en van grote toegevoegde waarde zijn, helemaal in het licht van de huidige personeelstekorten?
Ja, dat onderschrijf ik. Met het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn (TAZ) zet ik mij in om – samen met werkgeversorganisaties en onderwijspartijen – de (zij)instroom in de zorg te verhogen.
Bent u het ermee eens dat het belangrijk is dat onnodige drempels bij het (zij)instromen in de zorg voorkomen moeten worden? Zo ja, wat gaat u doen om deze drempels te verlagen?
Het is van belang dat de (zij)instroom in de zorg zo laagdrempelig mogelijk is, waarbij de kwaliteit van zorg gewaarborgd blijft. De werkgever kan hierin regie pakken door het principe «bekwaam is inzetbaar» meer centraal te stellen bij de instroom van nieuw zorgpersoneel. Werkgevers kunnen op verschillende manieren vaststellen over welke bekwaamheden (zij-) instromers al beschikken en passende vormen van leeraanbod en begeleiding op de werkvloer aanbieden. Zo zijn er op dit moment al veel mooie samenwerkingsverbanden tussen zorginstellingen en onderwijsinstellingen gericht op het weghalen van drempels voor (zij-)instromers. Het mbo biedt voor zorgopleidingen op niveau 2, 3 en 4 diverse mogelijkheden voor maatwerk. Voor mbo-opleidingen Helpende Zorg en Welzijn, Verzorgende-IG en MBO-verpleegkundige zijn bijvoorbeeld diverse beroepsgerichte modules vastgesteld die afgerond kunnen worden met een wettelijk erkend mbo-certificaat. Voor werkgevers biedt dit de mogelijkheid om een zij-instromer gericht te scholen op alleen die beroepstaken waarop de zij-instromer wordt ingezet en waar de zij-instromer nog niet bekwaam in is. Steeds meer mbo-scholen bieden, in samenwerking met zorginstellingen, deze certificaattrajecten aan.
Ik geef via de huidige twee subsidieregelingen, SectorplanPlus-TAZ 2023–2024 en Kwaliteitsimpuls Personeel Ziekenhuiszorg 2024, een financiële impuls aan het flexibel opleiden en scholen van zorgmedewerkers. Bij de nieuwe subsidieregeling vanaf 2025 («TAZ Instrumentarium») zal hiervoor ook aandacht zijn. Ook is op 6 oktober 2023 voorlichting op de Rijksoverheidssite gepubliceerd over de opdrachtregeling in de Wet BIG.2 De opdrachtregeling gaat over de voorwaarden voor het uitvoeren van voorbehouden handelingen door niet-BIG geregistreerde zorgverleners. Het doel van de voorlichting is dat de opdrachtregeling in de toekomst beter benut gaat worden en bijdraagt aan meer flexibiliteit op de arbeidsmarkt. Deze voorlichting is onder de aandacht gebracht bij werkgevers en beroepsverenigingen.
Tegelijk zijn er ook nog stappen te zetten hierin. Om de beweging naar bekwaam is inzetbaar en goede randvoorwaarden voor leven lang ontwikkelen verder te stimuleren heb ik binnen het Programma TAZ een kerngroep ingericht waar het werkveld en onderwijs gezamenlijk werken aan het verder invulling aan een skillsgerichte arbeidsmarkt zorg en welzijn. Hierbij kijken we naar de regionale praktijken om kansen te identificeren en regionaal en landelijk verder te brengen.
Klopt het dat middelbaar beroepsonderwijs (mbo-)studenten, die reeds een havo- of vwo-diploma hebben, een vrijstelling kunnen krijgen voor examenonderdelen als Nederlands, Engels en rekenen?
Ja, dit klopt. Het havo-, vwo- of mbo-diploma moet dan wel op minimaal hetzelfde referentieniveau voor Nederlands, Engels of rekenen zijn afgerond als de te volgen mbo-opleiding. Dit betekent dat het havo-, vwo- of mbo-diploma niet eerder dan in 2014 moet zijn behaald voor Nederlands en rekenen en voor Engels niet eerder dan in 2010. De vakken Nederlands, Engels en rekenen in havo-, vwo en mbo waren namelijk voor die tijd nog niet gebaseerd op de vereiste referentieniveaus. Wel kan de mbo-school in dat geval de student de examens voor Nederlands, Engels en/of rekenen aan het begin van de opleiding aanbieden, waarna de student, bij een positief resultaat, geen onderwijs in dat vak meer hoeft te volgen. De examencommissie van de mbo-school beoordeelt, binnen deze kaders, of de student in aanmerking komt voor een vrijstelling of aan het begin van de opleiding de examens kan afleggen.
Herkent u de signalen dat mbo-scholen geen vrijstellingen willen verlenen of hier niet proactief over communiceren? Zo ja, wat is de reden hiervan?
Zie mijn antwoord bij vraag 4. Daarbij is aangemerkt dat ik de ingezonden brief van de heer Corton vooral zie als een oproep tot het bieden van maatwerk die past bij zijn werk- en levenservaring en bij de taken waarop hij zal worden ingezet. Voor sommige zij-instromers kan een diplomagerichte opleiding passend zijn, waarbij het verlenen van vrijstellingen kan zorgen voor maatwerk. In andere gevallen kan het passender zijn om zij-instromers een of meer modules van een mbo-opleiding aan te bieden die afgerond kunnen worden met een mbo-certificaat. In mijn ogen is de uitdaging waar we voor staan dus breder dan alleen het vrijstellingenbeleid van mbo-scholen bij diplomagerichte opleidingen. En zowel werkgevers als mbo-scholen zijn aan zet om passend maatwerkscholing te bieden aan zij-instromers.
In hoeverre wordt er ingezet op modulair opleiden voor (zij)instromers in de zorg? Bent u bereid samen met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetschap (OCW) te kijken of er sprake is van onnodige toets- en/of cursusdruk voor (zij)instromers in de zorg en hoe deze kan worden verlaagd? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment is het uitgangspunt «bekwaam = inzetbaar» en het bieden van maatwerkscholing aan (zij-)instromers nog niet vanzelfsprekend. Het werkveld, de beroepsgroepen en de onderwijsinstellingen zijn hiervoor primair aan zet. Ik ga, onder meer, via het programma TAZ, in gesprek met (branches van) werkgevers en scholen wat er voor nodig om dit te realiseren en welke bijdrage alle partijen hieraan kunnen leveren.
Ook zetten de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, in het kader van het kabinetsbeleid voor een leven lang ontwikkelen, in op diverse maatregelen voor flexibilisering van het mbo-, hbo- en wo-onderwijs waarvan de zorgsector kan profiteren. Zo worden voor het mbo mogelijkheden verkend voor een toegankelijker vrijstellingenbeleid voor de generieke onderdelen van mbo-opleidingen zoals Nederlands, rekenen en burgerschap en wordt onderzocht wat nodig is om het gebruik van mbo-certificaten op te schalen. Zie Kamerbrief Uitwerking Onderwijsagenda LLO van november 2023 (Kamerstukken II 2023/24, 30 012, nr. 157).
Onderschrijft u het belang van opleidingen, zoals de opleiding Zorgprofessional Praktijkroute Ouderenzorg aan Scalda in Zeeland, waar (zij)instromers op een praktijkgerichte manier kunnen leren? Hoe stimuleren u en de Minister van OCW andere opleiders om ook praktijkgerichte opleidingen aan te bieden?
Vrijwel elk roc biedt praktijkgerichte bbl-opleidingen in de zorg aan, waarbij werken met leren wordt gecombineerd. Hieraan nemen veel zij-instromers deel. Ook de bol-opleidingen in de zorg kennen diverse stages en ander praktijkgerichte werkvormen en worden soms volledig bij de zorginstelling zelf uitgevoerd. De Zeeuwse Praktijkroute ouderenzorg welke door Scalda met zes VVT-organisaties is ontwikkeld is een goed voorbeeld van een zorgopleiding die heel praktijkgericht is vormgegeven. Werkgevers en het onderwijspartijen staan er voor aan de lat om dit type opleidingen verder te ontwikkelen en er voor te zorgen dat het regionaal meer van de grond komt. In mijn antwoorden bij vraag 3 en 6 heb ik aangegeven hoe de Minister van OCW en ik hierin ondersteunend zijn.
Bent u bereid om meer te doen om modulaire en laagdrempelige opleidingen te realiseren voor meer zij-instromers en werkgevers nauw hierbij te betrekken? Zo ja, wanneer kunt u de Kamer daar aanvullend over informeren?
Het werkveld, de beroepsgroepen en de onderwijsinstellingen zijn aan zet om flexibele en modulaire opleidingen door te ontwikkelingen en op te schalen. Ik ondersteun hen hierbij via het programma TAZ. Zie ook mijn antwoorden bij vraag 3 en 6. In de Voortgangsrapportage van het Programma TAZ zal ik de Tweede Kamer nader informeren. Deze rapportage zal voor de zomer toegestuurd worden.
Het CPB-rapport 'De relatie tussen de arbeidsmarkt en studie-inschrijvingen' |
|
Claire Martens-America (VVD) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het CPB-rapport «De relatie tussen de arbeidsmarkt en studie-inschrijvingen»?1
Ja.
Bent u het met de onderzoekers eens dat het wenselijk is dat jongeren bij hun studiekeuze rekening houden met het arbeidsmarktperspectief? Zo ja, wat vindt u ervan dat jongeren dit nu onvoldoende meenemen in hun studiekeuze?
Ik ben het eens met het CPB. Hoe je na je studie terecht komt op de arbeidsmarkt, is naast eigen interesses en capaciteiten een belangrijke overweging in je studiekeuze. Goede studiekeuzeinformatie en -voorlichting kan scholieren en studenten hierbij helpen. In de beantwoording op vraag 5 en vraag 8 leest u hoe ik hier op inzet.
Om meer afgestudeerden in tekortsectoren te krijgen en zoveel mogelijk te behouden, is het ook van belang dat werkgevers een aantrekkelijk beroepsperspectief bieden. Bijvoorbeeld door betere arbeidsvoorwaarden en een prettige en leerzame werkomgeving te bieden. Of bijvoorbeeld door interesse te wekken bij jongeren voor het vakgebied.
Hoe oordeelt u over het feit dat afgestudeerde studenten 20% minder kans hebben op een baan, terwijl de huidige arbeidsmarkt krap is? Kunt u het antwoord toelichten?
Mede door de krapte, kunnen de arbeidsmarktkansen van afgestudeerden verschillen per sector en opleidingsniveau. Hierdoor kan een afgestudeerde in de sector een hogere salaris ontvangen en betere baankansen hebben dan in een andere sector. Het is daarom van belang dat studenten bij hun studiekeuze bewust zijn van de (duurzame) arbeidsmarktperspectieven. Dit benadrukt het belang van goede studiekeuzeinformatie.
Momenteel ervaren veel sectoren een krapte op de arbeidsmarkt. Maar niet iedere sector is vergelijkbaar. Zo zijn er sectoren die gevoelig zijn voor conjunctuurbewegingen en automatisering. Om die reden is het aantal vacatures an sich niet de beste raadgever voor een studiekeuze met goede arbeidsmarktperspectieven. Sectoren zoals de zorg, het onderwijs en de techniek zijn minder gevoelig voor fluctuaties in de economie en vragen vaak om (hoogwaardige) vaardigheden die minder gevoelig zijn voor automatisering2. Deze sectoren zijn van strategisch belang voor onze samenleving en bij deze sectoren wordt een aanhoudende krapte verwacht.
Met het bestuursakkoord hoger onderwijs3 investeer daarom ik structureel € 30 miljoen in de hbo-opleidingen gezondheidszorg, onderwijs en bètatechniek. Hogescholen kunnen deze middelen inzetten om (1) de studenteninstroom naar opleidingen in de genoemde sectoren te vergroten, (2) onnodige uitval en studieswitch in deze sectoren in te perken en (3) verbinding van de instelling met het werkveld te verbeteren om weglek na afstuderen te verminderen. Zoals aangegeven bij de beantwoording op vraag 1, is het ook van belang dat werkgevers in tekortsectoren een aantrekkelijk beroepsperspectief bieden.
Hoe duidt u dat bijvoorbeeld de hbo-sector taal en cultuur een bijna 30% lager startsalaris kent en bijna 20% minder kans op een baan biedt dan bijvoorbeeld onderwijs en zorg? Welke stappen onderneemt u om meer studenten op te leiden voor deze tekortsectoren?
Zie antwoord vraag 3.
Welke acties onderneemt u zodat meer studenten worden opgeleid voor de arbeidsmarkt? Waarom zijn deze acties momenteel niet toereikend? Zijn extra stappen wenselijk?
Ik ben het met het lid Martens-America eens dat het wenselijk is dat meer studenten worden opgeleid voor de grote maatschappelijke uitdagingen. Dit vraagt om een betere aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt. Hier zijn het onderwijs- en werkveld continu mee bezig, door opleidingen goed op de arbeidsmarkt af te stemmen. Daarnaast zet ik allerlei acties in om dit te bevorderen4: denk aan het investeren van € 32 miljoen per jaar in loopbaanoriëntatie en -begeleiding (LOB), het creëren van mogelijkheden voor oriëntatie in het mbo, het richten van regelingen in het mbo op opleidingen in tekortsectoren, het verbeteren van de arbeidsmarktinformatie binnen de studiekeuzeinformatie in het hoger onderwijs, het investeren van € 30 miljoen in de drie grote tekortsectoren in het hbo, versterking van leven lang ontwikkelen (LLO) en andere maatregelen om de overgang naar de arbeidsmarkt te vergemakkelijken.
Daarnaast laat ik momenteel een onderzoek uitvoeren of en welke effecten sturende maatregelen in het mbo, hbo en wo hebben om studenten te interesseren voor opleidingen die opleiden voor beroepen met een duurzaam arbeidsmarktperspectief: denk aan een numerus fixus, verlaging van les- en collegegeld of schoolkosten voor opleidingen in tekortsectoren en baangaranties. Verder vindt er een interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO) plaats naar de doelmatigheid van het hbo en wo, dat zich ook richt op demografische, regionale en arbeidsmarktontwikkelingen. Deze onderzoeken bied ik na afronding in de zomer van 2024 aan uw Kamer aan.
Het is hierbij belangrijk om te vermelden dat door de demografische ontwikkeling er steeds minder Nederlandse studenten zijn. Deze krimp houdt de komende jaren aan. Daarnaast blijven de arbeidsmarkttekorten in de cruciale sectoren onverminderd groot. De aanpak van de krapte op de arbeidsmarkt kan niet alleen door het onderwijs worden opgepakt, maar vraagt om een Rijksbrede inzet5. Hierbij is tevens een belangrijke rol weggelegd voor de werkgevers en werknemers.
Bent u het ermee eens dat numeri fixi een wenselijk instrument zijn om te voorkomen dat studenten worden opgeleid in kansarme sectoren? Zo ja, wat gaat u doen om het gebruik hiervan te stimuleren?
Mbo-instellingen, hogescholen en universiteiten dienen zorg te dragen voor een goede aansluiting op de arbeidsmarkt. De overgrote meerderheid van de mbo- hbo- en wo-studenten vindt binnen een jaar een baan. In die zin is er over het algemeen sprake van een goede aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt. Desondanks is er sprake van een aanhoudende arbeidsmarktkrapte in de essentiële sectoren. Daardoor komt het aanpakken van maatschappelijke opgaven onder druk te staan en kan de brede welvaart worden geschaad. Vanuit het oogpunt van de arbeidsmarkt kan de overheid overwegen om meer sturende instrumenten in te zetten. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 5, laat ik via een onderzoek verkennen of en welke effecten de inzet van sturende maatregelen, zoals numeri fixi, hebben.
Als het gaat om de inzet van het instrument van numerus fixus ben ik van mening dat het van belang is om ook het effect van dit instrument op de toegankelijkheid en kansengelijkheid mee te wegen. Het inzetten van dit instrument is ingrijpend en kan gevolgen hebben voor de studiekeuzevrijheid van jongeren. Ook blijkt dat het selecterende opleidingen nog niet altijd lukt om kansengelijkheid in de selectieprocedure te borgen. In mijn Kamerbrief selectie in het hbo en wo6, die ik op 14 februari met de Kamer heb gedeeld, heb ik de afweging om in de toekomst meer te sturen met numeri fixi nader beschreven.
Bent u het ermee eens dat meer mbo-studenten in de beroepspraktijk opgeleid moeten worden, nu dit rapport laat zien dat deze studenten een betere baankans en een hoger salaris hebben? Wat is de laatste stand van zaken van het aanvalsplan voor bbl-opleidingen2? Geeft het rapport aanleiding om de aanpak uit te breiden?
Binnen een stage of een leerbaan maken mbo-studenten kennis met het werkveld en leren zij hun kennis en vaardigheden toepassen in de praktijk. De beroepspraktijkvorming is dan ook een essentieel onderdeel van alle mbo-opleidingen, zowel in de bol als bbl. Na het behalen van het diploma hebben afgestudeerden van een bbl-opleiding over het algemeen een sterkere arbeidsmarktpositie dan afgestudeerden van een bol-opleiding.8 Bijvoorbeeld in de vorm van een gemiddeld hoger uurloon.9 Tegelijkertijd dient te worden opgemerkt dat bbl-studenten vaak een andere uitgangspositie kennen dan bol-studenten. Een groter deel van de bbl-studenten zijn ouder en volgt een opleiding in het kader van leven lang ontwikkelen. Mogelijk kan dit voor een deel de goede aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt verklaren. Deze studenten hebben immers vaak al een arbeidscontract, netwerk en een inkomen. Daarnaast brengen bbl-studenten meer tijd door in de praktijk. Dit leidt tot een betere aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt.10
Met het bbl-offensief wil ik gericht een impuls geven aan de bbl. Het doel is dat studenten, jong en oud, kunnen kiezen voor een combinatie van leren en werken die voor hen het meest passend is. Daarom zet ik mij samen met onderwijs en bedrijfsleven in om de bekendheid en toegankelijkheid van de bbl te vergroten, het aantal bbl-plekken te verhogen en de begeleidingscapaciteit te verbeteren.11 Voor de zomer informeer ik uw Kamer over de nadere uitwerking hiervan.
Bent u bereid om aankomende studenten niet alleen informatie over het huidige arbeidsmarktperspectief te verstrekken, maar ook te informeren over het verwachte arbeidsmarktperspectief in de toekomst?
Er wordt al werk gemaakt van het informeren van leerlingen en studenten over het arbeidsmarktperspectief. Op de website van KiesMBO kunnen zij de verwachte kans op een stage en baankans zien. Deze informatie is gebaseerd op de huidige arbeidsmarktinformatie. Voor de baankans wordt ook een ontwikkeling van de verwachting over 5 jaar getoond. Daarnaast wordt op korte termijn op de website extra kwalitatieve informatie toegevoegd vanuit de sector zoals ontwikkelingen en trends en wat die betekenen voor de opleiding en het werk. Verder zet ook het Expertisepunt LOB zich in om het gebruik van arbeidsmarktinformatie door scholen te stimuleren, zodat leerlingen en studenten ook deze informatie kunnen benutten in het studiekeuzeproces.
In het hbo en wo verzamelt en verspreidt het Landelijk Centrum Studiekeuze (LCSK) objectieve en betrouwbare studiekeuzeinformatie. Via de website studiekeuze123.nl hebben studiekiezers laagdrempelige toegang tot studiekeuzeinformatie over opleidingen. Daarbij is ook informatie beschikbaar over de arbeidsmarkt en het arbeidsmarktperspectief van opleidingen. Zoals aangegeven in mijn beantwoording op vraag 5 stel ik jaarlijks € 1 miljoen beschikbaar aan het LCSK om de arbeidsmarktinformatie binnen de studiekeuzeinformatie te verbeteren.
Het voorspellen van de arbeidsmarktperspectief op opleidingsniveau voor de langere termijn is echter zeer moeilijk. In het rapport «visie talentvraag 2040» worden de risico’s beschreven van het doortrekken van prognoses naar een langere tijdshorizon12. Daaruit blijkt dat ver vooruitkijken en daar conclusies aan verbinden veel onzekerheid geeft. Hier ligt ook een uitdaging voor het vervolgonderwijs, dat de volgende generaties wil opleiden voor de arbeidsmarkt van de toekomst terwijl de toekomstige arbeidsmarkt gedeeltelijk door de volgende generaties zelf wordt vormgegeven.
Het bericht 'Elk jaar stoppen tienduizenden jongeren zonder diploma met school' |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Elk jaar stoppen tienduizenden jongeren zonder diploma met school»?1
Ja.
Heeft u een beeld van het aantal jongeren dat uitvalt door verkeerde studiekeuzes en de beperkte voorzieningen voor jongeren die zoekende zijn en heeft u een beeld van het aantal mbo-studenten die op dit moment meedoen aan een oriëntatieprogramma in het mbo?
Circa 22% van de voortijdig schoolverlaters in het mbo in schooljaar 2020–2021 heeft als belangrijkste reden voor uitval opgegeven dat de opleiding inhoudelijk toch niet was wat de student wilde.2 Circa 6% van de voortijdig schoolverlaters geeft als belangrijkste reden voor uitval een gebrek aan begeleiding en ondersteuning vanuit school.3
Een scherp beeld van het aantal studenten dat deelneemt aan oriëntatieprogramma’s heb ik niet. Alleen van studenten in een opleidingsdomeininschrijving kan uit gegevens van DUO worden afgeleid dat zij een vorm van een oriëntatieprogramma volgen. Op dit moment zijn circa 379 studenten ingeschreven in een opleidingsdomein. Deze cijfers geven echter geen betrouwbaar beeld van het aantal mbo-studenten dat een oriëntatieprogramma volgt, omdat mbo-instellingen in veel gevallen geen gebruikmaken van de opleidingsdomeininschrijving voor studenten die oriënteren op hun studiekeuze. Navraag leert dat ook de MBO Raad geen betrouwbare inschatting kan maken van het aantal mbo-studenten dat op dit moment meedoet aan een oriëntatieprogramma in het mbo. Voor mij bevestigt dit het belang van het opleidingsdomein als inschrijfpositie voor oriënterende studenten. Zo krijgen we beter zicht op de omvang van de groep oriënterende mbo-studenten en de resultaten van oriëntatieprogramma’s in het mbo.
Kunt u uiteenzetten waarom is gekozen voor het vormgeven van oriëntatieprogramma’s binnen bestaande wettelijke kaders, ofwel een pilot, zoals beschreven in de Kamerbrief «Uitwerking Actieplan voorkomen voortijdig schoolverlaten en begeleiden naar een kansrijke toekomst»? Is het niet logischer dat oriëntatieprogramma’s juist buiten wettelijke kaders worden vormgegeven in de vorm van een experiment?2
Op basis van de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) kan via een experiment worden afgeweken van bepaalde wettelijke eisen, indien dat noodzakelijk is om ruimte te maken voor innovatie. In het kader van oriëntatieprogramma’s is de benodigde ruimte voor innovatie binnen de bestaande wet- en regelgeving gevonden. Er is dan geen sluitende onderbouwing meer voor een experiment in de zin van de WEB.
In hoeverre worden bestaande trajecten, naast PitstopMBO, meegenomen in het vormgeven van de beleidsregel over oriëntatieprogramma’s?
In de beleidsregel zal worden verduidelijkt dat mbo-instellingen veel mogelijkheden hebben om oriëntatieprogramma’s naar eigen inzicht inhoudelijk vorm te geven. Zo is voor een weloverwogen studiekeuze ook ruimte voor persoonlijke ontwikkeling van belang, zodat de student zicht krijgt op zijn talenten, voorkeuren en capaciteiten. Veel bestaande oriëntatieprogramma’s zullen dan ook inhoudelijk doorgang kunnen vinden. Daarbij gelden wel een aantal wettelijke vereisten, bijvoorbeeld ten aanzien van de opleidingsdomeininschrijving en het toelatingsrecht. Door het gebruik van de opleidingsdomeininschrijving kunnen bovendien de resultaten van oriëntatieprogramma’s goed in beeld worden gebracht. De toepassing van het toelatingsrecht zorgt dat oriëntatieprogramma’s openstaan voor alle niveau 2, 3 en 4 studenten die hier gebruik van willen maken. Deze punten vragen soms kleine, maar gerechtvaardigde aanpassingen van lopende initiatieven. Om tot een goed werkbare beleidsregel te komen is door OCW veel gesproken met de MBO Raad, met diverse bestaande oriëntatieprogramma’s en met een mbo-instelling die geïnteresseerd is in het opzetten van een oriëntatieprogramma. De uitkomsten van deze gesprekken worden meegenomen in de vormgeving van de uiteindelijke beleidsregel.
Bent u bekend met Youlab van het Graafschap College waarin jongeren een jaar lang de kans krijgen zich te ontwikkelen en te oriënteren op hun studiekeuze en bent u het ermee eens dat dergelijke trajecten, zeker in het licht van vroegselectie en uitval van studenten, een waardevolle aanwinst zijn? Zo ja, op welke wijze gaat u dergelijke trajecten ondersteunen?
Ja, ik ben bekend met Youlab. Oriëntatieprogramma’s in het mbo kunnen een waardevol instrument zijn om een bestendige studiekeuze te realiseren en uitval te voorkomen. In het kader van de werkagenda mbo is dan ook afgesproken dat we gaan toetsen of, en op welke wijze, oriëntatieprogramma’s effectief zijn. Voor oriëntatieprogramma’s in het mbo wordt gedurende de pilot jaarlijks € 14 miljoen beschikbaar gesteld. De beschikbaarheid van structurele middelen specifiek voor oriëntatieprogramma’s is mede afhankelijk van de uitkomsten van de eindevaluatie van de pilot.
Hoe wordt omgegaan met het bindend studieadvies in de vormgeving van de orientatiëprogramma’s en wat is de invloed van het orientatië-onderdeel op de maximale duur van een mbo-opleiding?
Met het bindend studieadvies in het mbo wordt beoogd dat de student met de juiste begeleiding een passende opleiding kan voltooien. Naar verwachting draagt een oriëntatieprogramma bij aan de keuze voor een passende opleiding. Het bindend studieadvies is op zichzelf slechts in beperkte mate toepasbaar in de context van een oriëntatieprogramma. Aangezien de student pas na het oriëntatieprogramma instroomt in de kwalificatie, is het lang niet altijd mogelijk een goed beeld te krijgen van de studievoortgang gedurende het eerste jaar. Tijdens het oriëntatieprogramma, of na instroom in de kwalificatie na een oriëntatieprogramma, ligt het daarom voor de hand dat de student in veel gevallen geen negatief bindend studieadvies kan krijgen. Bij het evaluatieonderzoek van de pilot zal ook de werkwijze omtrent het bindend studieadvies worden betrokken en de vraag of het bindend studieadvies aanpassing behoeft in het kader van oriëntatieprogramma’s.
Het oriëntatieprogramma dient te passen binnen de maximale geprogrammeerde studieduur van een mbo-opleiding. In dat kader dient tijdens het oriëntatieprogramma te worden gestreefd naar het aanbieden van zoveel mogelijk relevante onderdelen, die meetellen voor de rest van de opleiding, waar dat mogelijk en passend is voor de student. De mbo-instelling heeft dus geen verplichting om onderdelen aan te bieden waar dat niet mogelijk of niet passend is voor de student. In het kader van de pilot zal worden onderzocht op welke wijze het mbo-instellingen lukt om binnen de maximale geprogrammeerde studieduur te blijven in het kader van oriëntatieprogramma’s. Het wettelijk kader biedt overigens al ruimte voor een individuele student die langer over de studie doet dan de wettelijke studieduur.
In hoeverre is het binnen de oriëntatieprogramma’s mogelijk dat studenten zich kunnen bezighouden met persoonlijke ontwikkeling, naast het oriënteren op een studiekeuze en erkent u dat het goed is om kennis te maken met de beroepspraktijk maar dat het net zo belangrijk is dat een student zich persoonlijk ontwikkelt?
Om te komen tot een weloverwogen studiekeuze is het van belang dat een student zicht heeft op zijn talenten, voorkeuren en capaciteiten. Mbo-instellingen krijgen dan ook de ruimte om deze aandacht voor persoonlijke ontwikkeling in een oriëntatieprogramma op te nemen. Kennismaking met de beroepspraktijk kan overigens juist ook bijdragen aan persoonlijke ontwikkeling, doordat de student een beter beeld krijgt van de beroepen die bij hem passen.
Erkent u dat een havo- of vwo-scholier gemakkelijk een tussenjaar kan nemen maar dat dit voor een vmbo-scholier eigenlijk niet kan en bent u het ermee eens dat het niet alleen belangrijk maar ook eerlijk is dat mbo-studenten ruimte krijgen voor persoonlijke ontwikkeling in een oriëntatiejaar, gezien hun leeftijdsgenoten hier wel voor kunnen kiezen?
Binnen een mbo-opleiding is er veel ruimte voor persoonlijke ontwikkeling, bijvoorbeeld in het kader van loopbaanoriëntatie en -begeleiding. Dat vind ik ook erg belangrijk voor deze vaak relatief jonge studenten. Aandacht voor persoonlijke ontwikkeling hoort zowel thuis in het oriëntatiejaar als in de opleiding zelf.
Kunnen deze vragen beantwoord worden voor de publicatie van de beleidsregel omtrent oriëntatieprogramma’s?
Ja.
Mbo-nieuwkomersonderwijs |
|
Jan de Graaf (CDA) |
|
Mariëlle Paul (VVD), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Zijn de Ministers bekend met de aanpak van het mbo-nieuwkomersonderwijs van het Alfa-college in Groningen voor de entree en mbo-niveau 2 geïntegreerde trajecten Elektrotechniek waar extra Nederlands en Rekenen wordt geboden om aan de nieuwe talige rekeneisen te voldoen?
Ja.
Zijn de Ministers bereid hierover met het Alfa-college in gesprek te gaan en te bezien wat nodig is om het mbo-onderwijsaanbod voor anderstaligen en nieuwkomers te versterken en toegankelijker te maken?
Ja.
Zijn de Ministers bereid om voorbereidingen te treffen voor een wettelijke grondslag voor het beroepsonderwijs aan anderstaligen en nieuwkomers in het mbo?
Momenteel vindt op verzoek van uw Kamer een toekomstverkenning plaats naar het nieuwkomersonderwijs in het po, vo en mbo. De centrale vraag hierbij is: hoe bieden we nieuwkomers een zo goed mogelijke start en kansen in ons onderwijs? In het voorjaar van 2024 organiseren we hierover een brede landelijke dialoog. Daarbij kijken we onder andere naar wet- en regelgeving en de ervaringen van diverse onderwijsinstellingen, zoals het Alfa-college. Wij streven ernaar om voor de zomer van 2024 toekomstscenario’s met uw Kamer te delen.
Het bericht 'Mbo’er loopt vaak lang en onbetaald stage' |
|
Peter Kwint |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Mbo’er loopt vaak lang en onbetaald stage»?1
Ik vind het niet uit te leggen dat mbo-studenten onbetaald stage lopen of dat studenten oneigenlijk worden ingezet als werknemers. Ik wil dan ook alle leerbedrijven oproepen om dit talent een goede stageplek met passende stagevergoeding te bieden. Dat verdienen de studenten.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat werkgevers stagiaires inzetten als onbetaalde of slecht betaalde arbeidskrachten?
Deze mening deel ik. Ik vind het onaanvaardbaar wanneer studenten oneigenlijk worden ingezet. Tijdens de stage hoort er voldoende ruimte te zijn om te leren en moet een student goede begeleiding krijgen. Bedrijven mogen studenten niet inzetten als reguliere werknemer. Bij oneigenlijke inzet van stagiairs heeft de Nederlandse Arbeidsinspectie een belangrijke rol. Zij kunnen onderzoek doen en zo nodig een boete opleggen voor onderbetaling. Dit heeft de Arbeidsinspectie onlangs bijvoorbeeld gedaan bij een luchtvaartmaatschappij die stagiairs als volwaardige werknemers heeft ingezet. Daarnaast is belangrijk dat onderwijsinstellingen signalen van stagemisbruik herkennen en daarop handelen.
In het Stagepact MBO zijn afspraken gemaakt met onder andere werkgevers en onderwijsinstellingen over het tegengaan van oneigenlijke inzet van stagiairs als werknemer, het verbeteren van de stagebegeleiding en het stimuleren van een passende stagevergoeding. Deze thema’s hangen immers met elkaar samen. Zo is het belangrijk dat er voldoende contact is tussen de school, de student en het leerbedrijf, om de stagebegeleiding te verbeteren en zodat signalen van stagemisbruik eerder worden opgepakt. In het Stagepact is op dit vlak bijvoorbeeld afgesproken dat er per stage in principe ten minste drie contactmomenten tussen school, student en leerbedrijf zijn. Met de partijen van het Stagepact blijven we samenwerken om de doelen en afspraken uit het Stagepact te bereiken. De afspraken worden nauwgezet gemonitord om inzicht te geven in waar we staan en of bijsturing nodig is, zoals ook beschreven in mijn brief over de voortgang en de monitoring.2
Deelt u de mening dat stagemisbruik aangepakt dient te worden en hoe gaat u er voor zorgdragen dat stagiaires niet als reguliere werknemer worden ingezet en een fatsoenlijke stagevergoeding en begeleiding krijgen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat een minimum stagevergoeding voor mbo-studenten nodig is, vooral nu deze studenten worden opgezadeld met steeds hogere kosten?
Ik vind het belangrijk dat alle studenten een passende stagevergoeding ontvangen. Conform het Stagepact ligt het maken van afspraken over stagevergoedingen nu bij de sociale partners op de cao-tafels. Dat is de plek om afspraken te maken over stagevergoedingen. Ik verwacht dat de Stichting van de Arbeid dit najaar met een aanbeveling komt om in cao’s afspraken op te nemen over een passende stagevergoeding. De voortgang in afspraken in cao’s wordt nauw gevolgd in de monitoring van het Stagepact, conform de motie Van Baarle en Westerveld.3
Staat u nog achter de uitspraak «Het is onacceptabel en niet uit te leggen als er geen goede vergoeding is. Geen vergoeding kan gewoon niet.»?2
Ik sta achter deze uitspraak. Ik vind het belangrijk dat iedere student een passende stagevergoeding ontvangt.
Wanneer gaat u harde afspraken maken over stagevergoedingen met mbo-studenten, mbo-instellingen en leerwerkbedrijven?
In het Stagepact hebben we afspraken gemaakt over passende stagevergoedingen met vertegenwoordigers van studenten, mbo-scholen en bedrijfsleven. Het is nu aan de sociale partners om te zorgen dat deze afspraken in de cao’s landen. Mocht uit de monitoring komende jaren onvoldoende voortgang blijken, dan zal ik hardere afspraken overwegen.
Bent u bereid om de stagevergoeding voor alle stagiaires aan te laten sluiten bij die van de rijksstagiairs en een voorziening te treffen voor ondernemers voor wie dit financieel niet haalbaar is? Zo nee, waarom niet?
Wat een passende stagevergoeding is, kan verschillen tussen sectoren. Het is aan sociale partners om hier per sector afspraken over te maken. Zoals afgesproken in het Stagepact is het de verantwoordelijkheid van werkgevers om te zorgen voor een passende vergoeding. Die verantwoordelijkheid ga ik niet overnemen. Bovendien is het niet passend gezien de demissionaire status van het kabinet op dit moment om een financiële voorziening te treffen voor ondernemers voor wie een stagevergoeding financieel niet haalbaar is.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het tweeminutendebat mbo (basisvaardigheden/positie en medezeggenschap van studenten)?
Ja.
Het bericht ‘Grote zorgen bij DUO: studiebeurs een raadsel voor bijna 90 procent ouders van mbo’ers’. |
|
Hans Teunissen (D66) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving en uitkomsten van onderzoek waaruit blijkt dat 9 op de 10 ouders van mbo-studenten niet precies weet hoe de studiebeurs in elkaar steekt en een derde van de ouders niet alle hulpmiddelen (zoals de ov-jaarkaart) kent?1
Ja.
Kunt u de actuele stand van aanvragen onder mbo-studenten geven voor zowel de reguliere als aanvullende beurs?
De basisbeurs in het mbo is volgens de recentste stand aangevraagd door 97% van alle studenten die studiefinanciering aanvragen. Dit percentage is vergelijkbaar met eerdere jaren.
De aanvullende beurs in het mbo is aangevraagd door 92% van de studenten die studiefinanciering aanvragen. Dat is beduidend hoger dan in studiejaar 2020/21, toen dat percentage rond 67% lag. In de tussentijd is onder andere veranderd dat de aanvullende beurs nu standaard wordt aangevinkt in het aanvraagscherm van MijnDUO. (In absolute zin is het aantal aanvragen van de aanvullende beurs gedaald van 156.000 naar 150.000; dat is te rijmen met het stijgende percentage doordat het aantal mbo-studenten toen hoger lag).
Voor studenten aan hbo en universiteit gaan de meest beschikbare actuele cijfers over mei. Daaruit bleek dat 92% van de HO-studenten een aanvullende beurs had aangevraagd, tegenover 64% in het jaar ervoor. Er zijn wel recentere cijfers over de toekenningen beschikbaar, ofwel het aantal aanvragen dat wordt gehonoreerd. Daaruit blijkt dat tot nu toe ruim 448.000 basisbeurzen zijn toegekend. Aangezien de basisbeurs pas dit studiejaar weer is ingevoerd, is er geen vergelijking met de jaren hiervoor te maken. Voor de aanvullende beurs geldt dat deze momenteel bijna 131.000 keer is toegekend aan studenten aan hbo en universiteit. Dit aantal zal naar verwachting nog stijgen, omdat er nog nieuwe aanvragen binnenkomen. Dat aantal is vergelijkbaar met vorig jaar toen ruim 138.000 toekenningen zijn gedaan.
Op welke wijze monitort u of de DUO-campagne tot meer aanvragen leidt?
Zoals ik hierboven al heb benoemd, monitor ik het aantal aanvragen van studiefinanciering. Verschillende factoren kunnen een rol spelen bij de stijging van het aantal aanvragen voor de aanvullende beurs. Dat zijn onder meer de maatregelen die ik heb genomen, zoals de campagne en het standaard aanvinken van de aanvraag voor aanvullende beurs in Mijn DUO. Het is daarom lastig om het precieze effect van de communicatiecampagne te monitoren.
Welke aanvullende acties kunt u ondernemen om studenten en ouders beter te informeren over de mogelijkheden van de studiebeurs en andere hulpmiddelen? Vanaf welk moment gaat u deze acties inzetten?
Er zijn verschillende aanvullende acties ingezet om studenten en ouders hier beter over te informeren.
DUO heeft allereerst de afgelopen jaren de voorlichting aan studenten over studiefinanciering verbeterd en maatregelen genomen om het gebruik ervan te verhogen. Naast het verduidelijken van informatie op de website, in webinars en (social) mediacampagnes informeert DUO aankomend studenten ook via communicatiekanalen van middelbare scholen over studiefinanciering. Daarnaast biedt DUO lespakketten aan scholen aan, waarmee zij studiefinanciering in de klas kunnen behandelen. Studenten die geen studiefinanciering hebben aangevraagd worden hier via een brief op gewezen. DUO kijkt voortdurend hoe de informatievoorziening over studiefinanciering en andere regelzaken kan worden verbeterd, samen met studenten en andere betrokken organisaties.
Ouders worden nu over studiefinanciering geïnformeerd op de website van DUO. Tevens ontvangen alle eindexamenleerlingen en hun ouders een brief over de zaken die ze moeten regelen als ze gaan studeren, zoals ook studiefinanciering. Ook mbo-studenten die bijna 18 jaar worden ontvangen deze informatie. Door het uitvoeren van het onderzoek en het in de publiciteit brengen hiervan, informeert DUO studenten en hun ouders over de veranderingen in studiefinanciering. Zo kunnen zij hier optimaal gebruik van maken.
Ouders spelen een belangrijke rol bij de studiekeuze van hun kind en ondersteunen hen vaak bij de regelzaken. Daarom is het van belang dat ouders hier goed van op de hoogte zijn. Eerder is al een website2 gelanceerd met daarop onder andere een checklist op maat voor aankomende studenten over wat zij moeten regelen als ze willen gaan studeren. Hiermee worden studenten en hun ouders begeleid naar informatie over diverse geldzaken, waaronder ook studiefinanciering. Ik ga onderzoeken hoe we ouders van aankomend studenten in aanvulling hierop beter kunnen informeren over alle regelzaken rondom studeren, dus ook het aanvragen van studiefinanciering.
Als laatste is deze zomer de regeling Financiële educatie mbo3 gepubliceerd, die als doel heeft om docenten bij te scholen om financiële educatie te integreren in het onderwijs. Mbo-instellingen kunnen tussen 18 september en 16 oktober 2023 een aanvraag indienen.4 Het voornemen is om de regeling in 2024 ook open te stellen voor het primair en voortgezet onderwijs.
Deelt u de opvatting dat (aanstaande) studenten ook binnen de oriëntatie op studie en beroep en binnen de voorlichting van opleidingen gewezen moeten worden op de mogelijkheden van de studiebeurs? Op welke wijze kunt u scholen en opleidingen hiertoe stimuleren?
Ik vind het belangrijk dat aankomende studenten zich al vroeg oriënteren op welke (financiële) regelingen er zijn waar zij gebruik van kunnen maken. Veel decanen geven ook aan hun leerlingen daar graag over te willen informeren en behoefte te hebben aan middelen die zij direct op school kunnen gebruiken. Het vergt namelijk veel tijd voor decanen, mentoren en docenten om zich daarin te verdiepen. DUO stelt zoals gezegd al lespakketten beschikbaar over studiefinanciering. Samen met decanen en andere betrokken partijen gaan we aanvullende middelen ontwikkelen en beschikbaar stellen aan scholen die daar gebruik van willen maken.
Kunt u de Tweede Kamer voor het commissiedebat mbo – gepland op 13 september – per brief informeren over de actuele stand van zaken met hierin de aanvragen per sector en een overzicht van genomen en te nemen acties?
Ik zal de beantwoording voor het debat naar de Tweede Kamer sturen. In de antwoorden op vraag 4 en 5 heb ik de genomen en te nemen maatregelen benoemd. In het antwoord op vraag 2 heb ik de actuele aanvragen van studenten per sector, dat wil zeggen mbo, hbo en universiteit opgenomen.
Een recordaantal uitval in het mbo door groenpluk van het bedrijfsleven |
|
Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Welk deel van de recorduitval van 30.000 jongeren uit het mbo wordt volgens u veroorzaakt door krapte op de arbeidsmarkt, welk deel door coronamaatregelen waardoor scholen (deels) dicht moesten en welk deel door soepelere exameneisen waardoor nieuwe studenten minder goed voorbereid aan hun vervolgopleiding begonnen?1
Vaak zijn er meerdere samenlopende oorzaken die ervoor zorgen dat jongeren voortijdig stoppen met hun opleiding. Het is daarom niet mogelijk om een verdeling te maken welk deel van de voortijdig schoolverlaters om welke reden stopt. Desondanks heb ik een goed beeld wat de belangrijkste oorzaken zijn van voortijdig schoolverlaten (hierna: vsv). Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen structurele oorzaken en oorzaken die de stijging van vorig studiejaar verklaarde.
Eén op de vijf studenten die in 2021 instroomde in het mbo heeft een beroep gedaan op de soepele exameneisen. Deze jongeren vielen 1,5 keer vaker uit dan studenten die geen gebruik maakten van de soepelere exameneisen2. De soepele exameneisen leidden dus tot meer uitval. De coronamaatregelen hadden ook een grote negatieve invloed op de motivatie om te studeren3 en het aantal jongeren met mentale problemen. Dit leidde tot veel meer uitval dan voor corona. Zo hebben jongeren met mentale problemen vaker studievertraging4 en vallen twee keer vaker uit dan andere studenten5. Doordat de arbeidsmarkt goed is, hadden studenten een lonkend alternatief. Veel van hen zijn aan het werk gegaan6. Juist de combinatie van verminderde motivatie voor een opleiding en een goede arbeidsmarkt heeft tot een forse toename van het aantal voortijdig schoolverlaters geleid. Het online onderwijs zorgde ervoor dat studenten minder binding kregen met hun opleiding, hun docenten en de medestudenten, maar ook dat jongeren die stopten met hun opleiding minder geneigd waren terug te keren in het onderwijs en vaker bleven werken7.
Naast de oorzaken die de stijging van vorig jaar verklaarden, zijn er ook structurele oorzaken waardoor jongeren voortijdig het onderwijs verlaten8:
In het aanvalsplan vsv dat na de zomer naar de Tweede Kamer wordt gestuurd9, worden de structurele oorzaken van uitval aangepakt.
Beperken de consequenties die u verbindt aan uw oordeel dat het «pijnlijk» is dat een steeds grotere groep mbo-studenten hun opleiding niet afmaakt, zich tot de € 33 miljoen die het kabinet investeert in loopbaanbegeleiding, en € 14 miljoen in een experiment dat studenten soepeler moet laten doorstromen naar een andere opleiding, die onderdeel zijn van een «aanvalsplan», waarmee u het aantal uitvallers in het mbo in 2026 fors wil terugbrengen?
Met de Werkagenda mbo investeer ik structureel € 377 miljoen extra in het mbo, waarvan een groot deel ingezet wordt om alle studenten in het mbo gelijke kansen te bieden zodat zij kunnen deelnemen aan de maatschappij en de arbeidsmarkt, ook als ze extra hulp nodig hebben door bijvoorbeeld een beperking of een moeilijke thuissituatie.
Mbo-instellingen ontvangen in totaal structureel € 150 miljoen extra voor de verhoging van de bekostiging van mbo niveau 2. Hiermee kunnen zij extra intensieve begeleiding bieden tijdens de opleiding, de groepsgrootte verkleinen of effectief gebleken corona-maatregelen voortzetten. Juist op mbo niveau 2 is het aandeel vsv’ers hoog. Met een gerichte en intensieve aanpak, kunnen scholen de uitval aanzienlijk verminderen en studenten goed voorbereiden op op de overgang naar de arbeidsmarkt. Ook is € 25 miljoen extra beschikbaar voor de ophoging van de RMC-functie naar 27 jaar waardoor voortijdig schoolverlaters in beeld blijven en begeleiding krijgen terug naar school, werk of een combinatie hiervan.
Tegelijkertijd is meer nodig om het tij te keren en het aantal uitvallers fors terug te brengen. In het aanvalsplan vsv dat ik uw Kamer na de zomer stuur10, ga ik de structurele oorzaken van vsv aanpakken. Dit doe ik door:
Deelt u de mening dat het in deze tijden van een recorduitval een faliekant verkeerd signaal is om aan de recorduitval nog een gedwongen uitval toe te voegen door het bindend studieadvies in het mbo te handhaven? Zo nee, kunt u dan nader onderbouwen waarom u al uw bezwaren, zoals prestatiedruk en schade voor het mentaal welzijn van studenten, tegen het bindend studieadvies in het hoger onderwijs zoals dat was,niet van toepassing acht op het bindend studieadvies in het mbo?
In het mbo wordt een bsa, in tegenstelling tot in het hoger onderwijs, niet afgegeven op basis van een minimaal aantal te behalen studiepunten, maar op basis van kwalitatieve en objectieve voortgang. Mbo-scholen worden met het bsa gestimuleerd om een goede zorg- en begeleidingsstructuur in te richten in het eerste studiejaar en een vinger aan de pols te houden. Enkel in het uiterste geval kan de school besluiten om bindende gevolgen te verbinden aan een studieadvies en de student uit te schrijven uit de opleiding. In de meeste gevallen zijn scholen dan verplicht om de student een alternatieve opleiding aan te bieden binnen de eigen school of de student te begeleiden naar een alternatief buiten de school. Als het bsa op de juiste manier wordt toegepast, zou het dan ook niet tot onnodige extra uitval van studenten moeten leiden. In tegendeel: het bsa zou moeten helpen voorkomen dat een student zonder perspectief te lang staat ingeschreven bij een studie die niet bij zijn/haar capaciteiten past. Onnodige schulden en onzekerheid over de toekomst, twee factoren die de mentale gezondheid negatief kunnen beïnvloeden, kunnen juist verminderd worden door de inzet van het bsa.
Ik erken echter dat er verbetering mogelijk is in de uitvoering van het bsa en hiertoe tref ik maatregelen zoals geschetst in de Kamerbrief over de toekomst van het bindend studieadvies11. De komende periode zal ik blijven monitoren en evalueren of de uitvoering van het bsa zichtbaar verbetert.
Wat doet u met het advies van het bedrijf The Young Digitals dat werkgeversorganisaties hun maatschappelijke rol moeten pakken en hun leden serieus erop moeten aanspreken wanneer zijn jongeren van school plukken?2
Ik waardeer het zeer dat bedrijven zoals The Young Digitals hun maatschappelijke verantwoordelijkheid nemen en jongeren stimuleren alsnog een diploma te halen. Het van school plukken van jongeren zonder diploma is zeer onwenselijk. Begin 2020 is daarom een intentieverklaring getekend door onder andere ondernemersorganisaties MKB-Nederland en VNO-NCW, om een halt toe te roepen aan jongeren die ongediplomeerd aan het werk gaan. Hiermee benadrukken zij dat een startkwalificatie halen voor wie dat kan de voorkeur heeft boven ongediplomeerd aan de slag gaan bij een werkgever. Daarom moet alles gedaan worden om de werkplek om te zetten in een bbl-plek13.
De meeste jongeren kiezen er zélf voor te stoppen met hun opleiding om te gaan werken. Scholen en gemeenten constateren dat de meeste voortijdig schoolverlaters aan het werk zijn. Veel jongeren kiezen hier nu voor door een combinatie van een zeer goede arbeidsmarkt en verminderde motivatie voor school door de corona-maatregelen.
Het is te verleidelijk voor jongeren om ongediplomeerd aan het werk te gaan. Daarom wil ik in het aanvalsplan vsv ingaan op hoe het onderwijs aantrekkelijker gemaakt kan worden voor jongeren die in de praktijk willen leren. Hierin hebben niet alleen mbo-instellingen een belangrijke rol, maar ook bedrijven.
Wat doet u met de adviezen dat de overheid voor specifieke beroepen een minimum aan diploma-eisen zou kunnen stellen, zodat het voor bedrijven niet meer interessant wordt jongeren zonder diploma van de opleiding te plukken, via een campagne jongeren (en hun familie) ervan bewust maken dat een opleiding niet voltooien negatieve gevolgen heeft op de lange termijn en consequenties heeft voor het verdere verloop van je carrière en extra financiële steun bieden aan jongeren die een aanvullende beurs nodig hebben, of een bonus uitkeren als jongeren toch het diploma hebben behaald?
Het is wenselijk dat jongeren een startkwalificatie halen en niet ongediplomeerd aan het werk gaan. Daarom is het terugdringen van vsv een belangrijke ambitie in de werkagenda mbo. Scholen en gemeenten werken al intensief samen om vsv terug te dringen en voeren met elke voortijdig schoolverlater intensieve gesprekken over hun persoonlijke situatie. Hierin worden jongeren en hun ouders ook geïnformeerd over de gevolgen van het stoppen van de opleiding op de lange termijn. Dit is gerichter en effectiever dan een generieke campagne.
Het is belangrijk dat het onderwijs goed aansluit op de behoefte van werkgevers. Dit vormt de basis van de kwalificatiestructuur zoals het mbo die kent. Het opleggen van diploma-eisen door het Rijk zodat jongeren zonder startkwalificatie niet aan de slag kunnen is geen wenselijke ontwikkeling. Het is echter aan bedrijven zelf of zij ook jongeren aan willen nemen die geen diploma hebben. Door het opleggen van diploma-eisen zouden jongeren zonder startkwalificatie nog minder kansen krijgen op de arbeidsmarkt en in de maatschappij. Dit gaat ook ten koste van jongeren waarvoor een startkwalificatie niet haalbaar of passend is, zoals jongeren afkomstig van het voortgezet speciaal onderwijs, praktijkonderwijs of de Entree-opleiding. Wel is het wenselijk dat jongeren zonder startkwalificatie die aan het werk zijn, worden gestimuleerd om zich te blijven ontwikkelen om een duurzame positie op de arbeidsmarkt te krijgen. Daarom wil ik bedrijven stimuleren werk te maken van het scholen van hun werknemers, bij voorkeur door jongeren een startkwalificatie te laten halen. Het Doorstroompunt (RMC) weet wie deze jongeren zijn en kan een verbindende rol spelen richting bedrijven. In het aanvalsplan vsv ga ik nader in op deze mogelijkheid.
Financiën spelen een rol bij de keuze om weer een opleiding te starten.
Studenten met ouders uit een laag inkomen kunnen daarom in aanmerking komen voor een aanvullende beurs. Studiefinanciering veronderstelt een bijdrage van de overheid, ouders en de student zelf. Ik zie geen aanleiding om de aanvullende beurs te verhogen, indien dat wordt verondersteld onder «de extra financiële steun aan jongeren die een aanvullende beurs hebben.» Wel heb ik het aanvragen van de aanvullende beurs voor studenten makkelijker gemaakt. Sinds begin dit jaar staat de aanvullende beurs automatisch aangevinkt als studenten studiefinanciering aanvragen. De eerste resultaten zijn positief, het aantal aanvragen is gestegen van 69% naar 93%. Dat is goed nieuws, want zo zullen meer studenten die dat nodig hebben gebruik maken van de voorziening die bedoeld is om hen een financieel steuntje in de rug te geven.
Daarnaast kunnen studenten die extra financiële steun nodig hebben aanspraak maken op het mbo-studentenfonds. Uit dit fonds kan bijvoorbeeld worden bijgedragen aan de aankoop van een laptop of aan de kosten voor excursies. Op deze manier zorgen we ervoor dat mbo-studenten minder financiële drempels ervaren om onderwijs te volgen.
De grootste bonus bij het behalen van een startkwalificatie is een gemiddeld hoger inkomen. Het bieden van een bonus als jongeren een diploma behalen is geen doelmatige of doeltreffende manier om jongeren een startkwalificatie te laten behalen. Alle studenten die hun diploma behalen zouden dan namelijk een bonus moeten krijgen, terwijl veel studenten ook zonder bonus al een diploma halen. Weinig studenten zullen het afmaken van hun opleiding alleen laten afhangen van een relatief kleine financiële prikkel aan het eind van de studie.
Het aantrekkelijker maken van onderwijs voor jongeren die aan het werk willen is daarom een belangrijk onderdeel van het aanvalsplan vsv waar ik uw Kamer na de zomer over informeer.
Waarom worden er in de voorjaarsnota bezuinigingen op de regeling voortijdig schoolverlaten in het voortgezet onderwijs aangekondigd, nu er zo’n recordhoogte is aan uitval? Worden de problemen hierbij niet tevens doorgeschoven naar het vervolgonderwijs, in dit geval het mbo, waar de problemen met uitval al zo groot zijn en betrokken jongeren daar als mbo’er alsnog uitvallen?
De regeling resultaatafhankelijke bekostiging vsv vo loopt in 2024 af. Een deel van de middelen voor 2023 zijn door de Kamer ingezet voor het amendement van de leden Paul en Van Meenen14, om hoogbegaafdheidsvoorzieningen te versterken. De regeling wordt niet verlengd, en de beschikbare middelen worden ingezet voor andere doelen op de onderwijsbegroting, zoals een tegemoetkoming voor de reiskosten van leerlingen in het pro en vavo en de programmatische aanpak onderwijshuisvesting.
De kwestie wordt niet doorgeschoven naar het vervolgonderwijs, maar in het primair en voortgezet onderwijs aangepakt met de nieuwe verzuimaanpak die begin 2023 is aangekondigd15. Deze volgt uit de ambitie van dit kabinet, verwoord in het coalitieakkoord, om het aantal onnodig thuiszittende kinderen terug te brengen naar nul. Dit ook omdat de verzuimcijfers al jaren een stijgende trend laat zien. Ook de laatste verzuimcijfers waarover de Kamer is geïnformeerd op 30 maart 202316 baren zorgen. Dit zijn cijfers van schooljaar 2021–2022, waaruit blijkt dat de huidige verzuimaanpak niet de gewenste effecten laat zien. Met de nieuwe verzuimaanpak wordt daarom juist meer ingezet op de preventie van schoolverzuim. Dit om te voorkomen dat het verzuim uiteindelijk vsv wordt. Als onderdeel daarvan wordt met het wetsvoorstel terugdringen verzuim17 onder andere verplicht al het verzuim van leerlingen geregistreerd, waardoor deze eerder in beeld komen. Ook wordt bijvoorbeeld met behulp van gebundelde verzuimgegevens beter inzicht in het verzuim gegeven aan scholen, samenwerkingsverbanden, en gemeenten. Door deze en andere maatregelen wordt ook vanuit het primair en voortgezet onderwijs ingezet op het voorkomen van vsv.
Het bericht 'MBO-scholen helemaal klaar met stakingen in streekvervoer: 'Sommige klassen zitten maar halfvol'' |
|
René Peters (CDA), Harmen Krul (CDA) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het item «MBO-scholen helemaal klaar met stakingen in streekvervoer: «Sommige klassen zitten maar halfvol»»? En zou u op de daarin geuite zorgen willen reageren?1
Ja.
Deelt u de zorgen over het hoge aantal MBO-studenten dat door de stakingen in het streekvervoer niet naar school kan? Hoe beziet u het feit dat deze stakingen al enige tijd aanhouden en het ernaar uitziet dat deze nog zullen aanhouden? Welke gevolgen heeft dit voor MBO-studenten?
Ik deel de zorgen over de bereikbaarheid van onderwijsinstellingen tijdens stakingsdagen. Voor alle studenten die zijn aangewezen op het openbaar vervoer is het bijzonder spijtig dat een arbeidsconflict uitmondt in stakingen in het streekvervoer en dat zij daar hinder van ondervinden. Daar komt bij dat juist jonge en (financieel) kwetsbare groepen studenten harder geraakt worden omdat zij minder mogelijkheden hebben om zelf alternatief vervoer te regelen. Vanwege het belang voor de reiziger zijn er door de Staatsecretaris van Infrastructuur en Waterstaat in overleg met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid verkenners aangesteld die hebben geholpen bij het weer op gang brengen van de gesprekken tussen de werkgevers en het ov-personeel.2
Ik ben dan ook heel blij dat er op 7 april een akkoord is bereikt tussen de werkgevers en de (vertegenwoordiging van) werknemers over de cao Streekvervoer. Het akkoord zal nog voorgelegd worden aan de leden van de vakbond. Met het akkoord zijn de stakingen in het streekvervoer van de baan.
Zou u willen reflecteren op hoe deze problematiek ingrijpt op de nog weg te werken achterstanden door de corona-pandemie? Welke acties bent u van plan te ondernemen om dit aan te pakken?
De impact van een ov-staking is lastig in kaart te brengen. Per staking zijn er verschillen in het aantal werknemers dat meedoet, de duur en het tijdstip van de staking en de omvang qua gebied. Ik kan daarom niet in algemene zin aangeven wat de invloed is van stakingen in het streekvervoer op het onderwijs.
Ik heb veel waardering voor de inzet en creativiteit die de mbo-scholen ook nu weer hebben getoond om studievertraging als gevolg van de stakingen in het streekvervoer tegen te gaan. De uitvoering van het Nationaal Programma Onderwijs dat bedoeld is voor herstel van studievertraging ligt in het mbo verder goed op stoom. Ik ben dan ook blij in dit licht dat verdere stakingen van de baan zijn.
Zou u in kaart willen brengen welke maatregelen MBO-instellingen hebben getroffen om MBO-studenten toch naar school te krijgen, zoals het in het nieuwsitem aangehaalde initiatief met bussen van Firda?
Uit de contacten die mijn ministerie heeft met de mbo-scholen blijkt dat scholen alles op alles hebben gezet om lesuitval zo veel mogelijk te voorkomen. Scholen stelden zich flexibel op, bijvoorbeeld door te schuiven met lessen. Ook was op sommige locaties tijdens de dagen waarop werd gestaakt zowel online als op locatie onderwijs gegeven. Verder probeerden de scholen individueel maatwerk te leveren als studenten echt geen vervangend vervoer konden regelen voor bijvoorbeeld een examen. De inzet van bussen zoals in Friesland is slechts incidenteel voorgekomen. Aangezien de stakingen in het streekvervoer voorbij zijn, is er geen reden meer voor dergelijke maatregelen.
Zijn er mogelijkheden om deze maatregelen financieel te steunen en vergelijkbare maatregelen breder uit te zetten?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2, 3 en 4 heb aangegeven, zijn de stakingen van de baan. Het breder uitzetten van maatregelen is hiermee niet meer nodig.
Zou u uw oproep aan werkgevers en de bonden om weer in gesprek te gaan willen laten vergezellen met het wijzen van de sociale partners op de maatschappelijke verantwoordelijkheid die zij hebben richting MBO-studenten?
Zoals ik bij het antwoord op vraag 2 heb aangegeven, ben ik blij dat een akkoord is bereikt tussen de werkgevers en de (vertegenwoordiging van) werknemers over de cao Streekvervoer. Ik ben blij dat hiermee de stakingen van de baan zijn en reizigers (waaronder mbo-studenten) weer elke dag kunnen reizen met het streekvervoer.
Het bericht ‘Terwijl bedrijf uit Kampen stopt, wachten talloze studenten nog op schoolboeken én geld: 'Heel zuur’ |
|
Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Terwijl bedrijf uit Kampen stopt, wachten talloze studenten nog op schoolboeken én geld: «Heel zuur»»?1
Ja, ik ben hiermee bekend.
Heeft u een beeld hoeveel studenten er nu nog zonder boeken zitten en/of wachten op hun geld?
Ik kan me goed voorstellen dat studenten, in deze voor hen vervelende situatie, willen dat de gekochte schoolboeken worden geleverd of dat ze hun geld retour krijgen. Door de bedrijfsbeëindiging is het niet meer mogelijk om nieuwe bestellingen te plaatsen. Eerder geplaatste bestellingen zijn volgens TLN vóór 3 maart, mits voorradig, uitgeleverd. Overige bestellingen zijn geannuleerd en betaalde bedragen voor orders die niet meer geleverd worden, worden terugbetaald.
TLN verwacht tot aan de zomer 2023 nodig te hebben om alle uitstaande bedragen, waaronder schoolkosten en Stichting Praktijkleren licenties, aan onderwijsinstellingen te voldoen. Dit geldt ook voor betaalde bestellingen door studenten, die niet meer worden uitgeleverd. Het zorgdragen voor de (terug)betalingen heeft voor TLN prioriteit. Ik zal vinger aan de pols houden de komende periode om te bezien of er door deze situatie studenten op korte termijn in de (financiële) problemen komen en of ze daadwerkelijk het geld terug krijgen.
Bundle en de al geleverde digitale leermiddelen blijven voor scholen en studenten in ieder geval tot het einde van dit studiejaar toegankelijk. Indien een licentie langer geldig is dan dit studiejaar, dan kan een student het volgende doen:
Studenten met een geactiveerd account van Stichting Praktijkleren, kunnen gewoon gebruik blijven maken van de SPL-licenties zoals ze gewend zijn.
Bent u het ermee eens dat het kwetsbaar is dat de levering van leermiddelen voor het mbo straks bij één partij komt te liggen?
Het besluit van TLN om te stoppen met diensten aan mbo, hbo en wo heeft gevolgen voor de marktverhoudingen en voor de keuzevrijheid voor studenten. Ondanks dat er voor het mbo op dit moment maar één andere distributeur met vergelijkbare dienstverlening actief is, zijn studenten hier gelukkig niet van afhankelijk. Studenten kunnen hun leermiddelen ook rechtstreeks bij de uitgeverijen en via online platforms bestellen. Tegelijkertijd is het onhandig voor studenten wanneer ze in de toekomst geen gebruik meer zouden kunnen maken van een professionele distributeur. Ik zal daarom de ontstane afhankelijkheid van één distribiteur met de mbo instellingen bespreken om zo leveringszekerheid en bestelgemak voor studenten te kunnen blijven borgen.
Hoe waakt u ervoor dat, wanneer deze partij in de problemen komt, straks nog meer mbo-studenten zonder boeken zitten?
Zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 3 kunnen mbo-studenten hun leermiddelen bij de distributeur aanschaffen. Indien ook die partij in de problemen zou komen op korte termijn dan kunnen mbo-studenten hun leermiddelen aanschaffen bij online platforms of rechtstreeks bij uitgeverijen. Verder ga ik in gesprek met de raden en de ketenpartners om te onderzoeken hoe leermiddelen voor studenten nog beter beschikbaar kunnen komen en hoe professionele distributie kan worden geborgd.
Op de website van de MBO Raad staat een gedetailleerde uitleg over hoe studenten makkelijk hun leermiddelenlijst kunnen vinden en hun leermiddelen kunnen bestellen.
Vindt u het überhaupt wenselijk dat er een commerciële partij zit tussen de mbo-student en de leermiddelenleveranciers?
Wat voor mij voorop staat is dat een distributeur zorgt voor een professionele dienstverlening aan mbo-studenten zodat zij worden ontzorgd. Verder is van belang dat studenten hun keuzevrijheid behouden en dat er leveringszekerheid is.
Bent u het ermee eens dat op de korte termijn studenten moeten worden voorzien van hun leermiddelen, maar dat dit ook een goed moment is om problematiek, die al langer speelt in het mbo, aan te pakken, zoals ongebruikte leermiddelen en de ongewenste koppelverkoop van fysieke boeken en digitale licenties?
Ik ben het er mee eens dat het van belang is dat studenten op korte termijn blijvend worden voorzien van hun leermiddelen. Zover bij mij bekend is er echter geen probleem met koppelverkoop in het mbo. De problematiek die wel al langer speelt, zoals ongebruikte leermiddelen, is onder mijn aandacht. In mijn brief van 15 november 2022 heb ik uw Kamer geïnformeerd over mijn inzet om de problematiek van ongebruikte leermiddelen aan te pakken.2 Ik heb de mbo-instellingen inmiddels per brief verzocht om kritisch te kijken naar de leermiddelenlijsten en om op korte termijn concrete afspraken te maken met de studentenraden over de communicatie van de regeling ongebruikte leermiddelen binnen de instellingen. Ik zal uw Kamer voor de zomer informeren over de uitkomst van deze inzet en over eventuele vervolgstappen.
Denkt u ook na over alternatieve manieren om studenten te voorzien van leermiddelen, met in achtneming van bovengenoemde problematiek?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 en 4 zijn er diverse manieren om studenten te voorzien van leermiddelen. Daarnaast worden de schoolboeken en licenties voor basisvaardigheden vanaf het schooljaar 2024/2025 kosteloos beschikbaar voor studenten onder de 18 jaar. Hiermee wil ik ervoor zorgen dat deze mbo-studenten gelijk worden behandeld ten opzichte van leerlingen in het voortgezet onderwijs en dat de drempel naar het mbo wordt verlaagd. Deze afspraak is opgenomen in de gezamenlijke werkagenda MBO, die ik op 14 februari 2022 aan Uw Kamer heb gestuurd. Hiermee geef ik uitvoering aan het amendement van de leden Hagen (D66), Van der Graaf (CU), Van der Molen (CDA) en El Yassini (VVD) en de motie van dezelfde leden.3
Het feit dat de basisbeurs niet voor alle studenten gaat gelden |
|
Olaf Ephraim (FVD) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Heeft u cijfers over hoeveel studenten langer dan vier jaar studeren en dus in september 2023 niet voor studiefinanciering in aanmerking komen?
Zoals aangegeven in de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel herinvoering basisbeurs hoger onderwijs, gaat het op basis van verschillende aannames naar schatting om ongeveer 270.000 ho-studenten. Die ho-studenten hebben bij de herinvoering van de basisbeurs geen recht meer op een basisbeurs óf hebben geen rechten meer voor de volledige (nominale) duur van hun studie. Maar deze ho-studenten studeren naar verwachting wel langer dan nominaal. Een ho-student die geen recht meer heeft op een basisbeurs, kan overigens wel nog recht hebben op studiefinanciering in de vorm van een studentenreisproduct (nominaal + 1 jaar) en/of een lening (nominaal + 3 jaar).
Snapt u de grote frustraties van deze groep, die toch al tot de groep «pechvogels» behoorde vanwege: a. de «renteloze» leningen die zij moesten aangaan en b. tijdens de coronamaatregelen moesten studeren wat hun mentale weerbaarheid enorm op de proef stelde c. de huurprijzen van studentenkamers enorm heeft zien oplopen?
Ik begrijp dat studenten de afgelopen jaren niet in een makkelijke situatie hebben gezeten door de pandemie. Daarnaast zie ik ook dat studenten veel zorgen hebben over de toekomst, bijvoorbeeld over het klimaat en de woningmarkt. Dit kabinet zet zich daarom voor deze thema’s in om daar stappen op te zetten. Om het tekort aan studentenhuisvesting te verkleinen heeft het kabinet samen met gemeenten, onderwijsinstellingen, particuliere beleggers en studenten het Landelijk Actieplan studentenhuisvesting 2022-2030 opgesteld. Met de koepels en studentenorganisaties werk ik ook aan een kader voor een integrale aanpak studentenwelzijn. Daarmee zijn de problemen niet van vandaag op morgen verdwenen, maar zetten we wel een stap in de goede richting. Studenten die onder het leenstelsel hebben gestudeerd en een diploma hebben behaald, ontvangen over die periode een tegemoetkoming.
Overigens maak ik graag nogmaals van de gelegenheid gebruik om te benoemen dat er nooit sprake is geweest van een renteloze lening en dat de overheid dit ook nooit heeft gezegd. Er is altijd rente berekend op de studielening, ook de afgelopen jaren. Voor studieleningen is de renteberekening bepaald in de Wet studiefinanciering 2000. Op basis daarvan is de afgelopen jaren deze op nul procent vastgesteld.
Herinnert u zich de tv-spotjes die jongeren terecht waarschuwde om geen leningen aan te gaan voor onder andere mobiele telefoons, beleggingen, gokken etc? Waarom is er kennelijk geen waarschuwing nodig, integendeel, het wordt juist positief neergezet, om een lening bij de overheid aan te gaan die qua bedrag een veelvoud is van de bedragen waartegen in de spotjes werd gewaarschuwd?
Er wordt inderdaad breed ingezet op het wijzen van jongeren – en overigens ook andere doelgroepen – op de (mogelijke) gevolgen van lenen. Ook DUO wijst studenten bij het aangaan van en tijdens de leenperiode op de gevolgen van de lening. Dat gebeurt zowel in persoonlijke communicatie met de student, als via de website en sociale media.
Er is daarbij een belangrijk verschil tussen DUO en commerciële kredietverstrekkers, namelijk de sociale terugbetaalvoorwaarden. Zo betaalt de oud-student bij DUO terug naar rato van zijn/haar inkomen en als de oud-student niet genoeg verdient, hoeft er helemaal niet terugbetaald te worden. Ook wordt een eventuele resterende studieschuld aan het einde van de looptijd kwijtgescholden.
In de Gelderlander van 14 december 20221 geeft uw woordvoerder aan dat(ik citeer) «....het ministerie geen aanleiding ziet om het studiefinancieringssysteem op dit punt aan te passen. Goed om hierbij te benadrukken dat deze studenten vier of vijf jaar gebruik hebben kunnen maken van de geldende mogelijkheden van de studiefinanciering: studentenreisproduct, aanvullende beurs en leenmogelijkheden.» Waarom doet uw woordvoerder het voorkomen alsof deze pechgeneratie van studenten blij mogen zijn met het feit dat ze überhaupt een lening mochten aangaan?
In de afgelopen jaren hebben studenten nog steeds gebruik kunnen maken van studiefinanciering, waarbij het studentenreisproduct en de aanvullende beurs nog steeds een prestatiebeurs waren. Die wordt omgezet in een gift op het moment dat de student een diploma haalt binnen de diplomatermijn.
Ook de lening is onderdeel van studiefinanciering, waarbij ik graag nogmaals benadruk dat dit een lening is tegen gunstige voorwaarden. Op het moment dat de leenmogelijkheid weg zou vallen, zou het voor studenten in de huidige markt waarschijnlijk niet mogelijk zijn om tegen gelijke voorwaarden te kunnen lenen. Daarmee is ook de leenvoorziening – hoewel ik begrijp dat dit niet door iedereen zo ervaren wordt- een gunstige regeling.
Deelt u de mening dat studeren meer inhoudt dan enkel studeren? Dat extra vakken, een tweede studie, een uitwisseling, stage, een bestuursjaar of een tussentijdse schilderopleiding aan de Rietveldacademie, zeer veel kan bijdragen aan de persoonlijke ontwikkeling van studerenden?
Studeren is zeker meer dan alleen het volgen van een studie. Het is een levensfase waarin jongeren volwassen worden en waarin ruimte is om nieuwe dingen te ontdekken. Dat kan op veel verschillende manieren, die passen bij de individuele student.
Ziet u ook dat ambitieuze studenten die graag twee of meer studies volgen of hbo-studenten die nog een wetenschappelijke studie willen doen, geremd worden in hun ambitie, iets wat normaal gesproken toegejuicht dient te worden en nu alleen voor kinderen met rijke ouders is weggelegd?
Het financieren van een tweede studie ná het afronden van de eerste studie is reeds in 2010 afgeschaft. Sindsdien krijgen studenten geen studiefinanciering meer voor een tweede studie en betalen studenten het instellingscollegegeld – op enkele uitzonderingen na – als zij al een diploma hebben behaald. De reden hiervoor is tweeledig – ten eerste is het voor de maatschappij van belang dat studenten op een bepaald moment beginnen aan het werkzame leven en met een afgeronde studie is dat mogelijk. Daarnaast kost het financieren voor de tweede studie veel geld, waarbij destijds is gekozen om dit anders te besteden.
Wilt en kunt u iets doen voor deze driedubbele pechgeneratie die hiervoor geen enkele blaam treft maar enkel in een verkeerd jaar geboren zijn?
In het wetsvoorstel herinvoering basisbeurs hoger onderwijs is een tegemoetkoming opgenomen voor studenten die onder het leenstelsel hebben gestudeerd. Het is hoogst uitzonderlijk dat een dergelijke tegemoetkoming wordt verstrekt. Het kabinet ziet echter dat het wrang is voor studenten die zo snel na de afschaffing, de basisbeurs weer zien terugkeren. Daarom heeft het kabinet er toch voor gekozen om een tegemoetkoming ter beschikking te stellen.
Het bericht ‘Mbo wil financiële steun van kabinet en gemeenten voor student in armoede’ |
|
Bouchallikh , Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Mbo wil financiële steun van kabinet en gemeenten voor student in armoede»?1
Ja.
Herkent u het beeld van mbo-studenten die steeds vaker te maken hebben met armoede door de hoge inflatie en de energiecrisis?
Ja, dit beeld herken ik en het kabinet maakt zich hier ook zorgen over. Om die reden heeft het kabinet sinds 1 januari jl. het minimumloon, de zorg- en huurtoeslag en het kindgebonden budget verhoogd en een prijsplafond voor energie geïntroduceerd. Uitwonende studenten krijgen daarnaast vanwege de inflatie voor studiejaar 2023–2024 €165 per maand extra bovenop de reguliere basisbeurs. Ook zet ik me ervoor in dat studenten meer gebruik maken van de aanvullende beurs, omdat helaas nog veel studenten deze beurs niet aanvragen. Ik verwacht dat deze maatregelen een significante verbetering voor de financiële situatie van mbo-studenten opleveren.
Bent u hierover in gesprek met de mbo-instellingen en studenten?
Ja, hierover praat ik onder andere met de MBO Raad en JOBmbo. Zeker gegeven de recente signalen dat studenten vaker in financiële problemen komen, vind ik het belangrijk om het gesprek te blijven voeren.
Heeft u in kaart in hoeverre het mbo-studentenfonds toereikend is gezien de verslechterde financiële positie van mbo-studenten? Zo nee, bent u bereid dit in kaart te brengen en het mbo-studentenfonds uit te breiden als dat nodig is?
De financiële toereikendheid van het mbo-studentenfonds is meegenomen in de evaluatie waarover ik uw Kamer op 20 december 2022 heb geïnformeerd. 2 Op basis van de informatie die mbo-scholen hebben aangeleverd, concludeer ik dat de financiering voor het fonds vooralsnog toereikend is. Ik blijf de toereikendheid van de financiering voor het mbo-studentenfonds nauwlettend in de gaten houden. Dit doe ik op basis van de gegevens die scholen hierover aanleveren in hun jaarverslag.
Hoeveel instellingen hebben, naast het mbo-studentenfonds, een eigen fonds voor studenten boven de 18 jaar?
Alle scholen hebben op grond van het mbo-studentenfonds de mogelijkheid om ook studenten ouder dan 18 te ondersteunen. Sommige scholen kiezen ervoor om steun aan meerderjarige studenten in een apart fonds te positioneren, terwijl anderen de keuze maken om ook deze steun bij hun mbo-studentenfonds te laten horen. Uit de enquête aan mbo-scholen voor de evaluatie van het fonds blijkt dat de ruime meerderheid van mbo-scholen ook vanuit het fonds hulp biedt aan meerderjarige studenten.
Hoe kunt u mbo-instellingen, die geen eigen fonds hebben, ondersteunen?
Alle mbo-scholen zijn verplicht om een mbo-studentenfonds te hebben en op alle scholen is ondertussen ook een studentenfonds aanwezig. Mbo-scholen wil ik in brede zin ondersteunen bij de uitvoering van het mbo-studentenfonds. Hiervoor ga ik samen met de MBO Raad kennisdeling organiseren. In deze kennisdelingsbijeenkomsten zal ook aandacht zijn voor de vraag hoe scholen om kunnen gaan met aanvragen van mbo-studenten boven 18 jaar voor het mbo-studentenfonds.
Welke mbo-instellingen werken met budgetcoaches en wat is het effect daarvan?
Het kabinet neemt in brede zin maatregelen om mbo-studenten te helpen met eventuele financiële problemen. Binnen de aanpak Geldzorgen, Armoede en Schulden van de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen is een belangrijke doelstelling om geldzorgen te voorkomen en tegen te gaan. In dit kader zet het kabinet in op financiële educatie door ervoor te zorgen dat alle kinderen en jongeren, met name in het mbo, financiële kennis, vaardigheden en competenties ontwikkelen. Over de aanpak Geldzorgen, Armoede en Schulden heeft mijn collega-minister uw Kamer vorige zomer geïnformeerd.3 Financiële educatie of ondersteuning kan door middel van budgetcoaches op het mbo, maar ook op andere manieren. Hier bestaat geen uitputtend overzicht van. Ik vind het van belang om beter zicht te krijgen op de behoefte aan en het effect van de verschillende vormen van educatie. Ik ga daarom in gesprek met scholen en studenten om beter zicht te krijgen op hoe financiële educatie nu vorm krijgt, aan welke hulp studenten precies behoefte hebben, wat er werkt. De inzet op budgetcoaches zal onderdeel zijn van dit gesprek.
Ziet u mogelijkheden om de inzet van budgetcoaches op mbo-instellingen uit te breiden?
Zie antwoord vraag 7.
Ondersteunt u mbo-instellingen bij het faciliteren van gratis ontbijt/lunch en kunt u deze ondersteuning uitbreiden naar alle mbo-instellingen?
De keuze van enkele mbo-scholen om gratis ontbijt of lunch voor studenten te verzorgen, maken zij zelfstandig en faciliteer ik niet specifiek. Hoewel ik het zeer bewonderingswaardig vind dat scholen dit soort steun verzorgen, ben ik het met de MBO Raad en JOBmbo in hun persbericht eens dat de echte oplossing voor studenten in financiële problemen zit in het versterken van hun koopkracht en dat van de andere leden van hun huishouden. Daarop zet het kabinet dan ook in.
Op welke manier kunt u of kunnen mbo-instellingen ervoor zorgen dat de schoolkosten lager worden voor mbo-studenten?
Een belangrijke manier om schoolkosten voor mbo-studenten lager te maken is om ervoor te zorgen dat studenten niet langer leermiddelen moeten aanschaffen die zij uiteindelijk niet gebruiken. Hierover heb ik op 15 november 2022 uw Kamer per brief geïnformeerd.4 Uit onderzoek van JOBmbo blijkt dat meer dan 90% van de studenten aangeeft leermiddelen te moeten aanschaffen die niet of nauwelijks gebruikt worden.5 Ik vind dit zeer verontrustend. Met mbo-scholen is daarom de afspraak gemaakt dat zij een terugkoopregeling moeten hebben die inhoudt dat de school ongebruikte leermiddelen moet terugkopen. Helaas is het bestaan van deze regelingen niet voor iedere student duidelijk. Om die reden heb ik mbo-scholen opgeroepen om vóór 1 maart aanstaande concrete afspraken met hun studentenraad te maken over de communicatie van de regeling ongebruikte leermiddelen.
Daarnaast is het met amendement van het lid Hagen c.s. geld vrijgemaakt om de schoolboeken voor de vakken taal, rekenen en burgerschap kosteloos ter beschikking te stellen aan minderjarige studenten.6 Met deze maatregel worden de schoolkosten voor mbo-studenten lager.
Tot slot is het zo dat juist voor die studenten die onvoldoende geld voor leermiddelen hebben, het mbo-studentenfonds bestaat. Minderjarige mbo-studenten met onvoldoende geld, hebben recht op steun uit dit fonds en zoals in het antwoord op vraag 5 beschreven kunnen mbo-scholen ook meerderjarige studenten hulp vanuit het fonds bieden.
Heeft u in kaart hoeveel studenten niet in aanmerking komen voor de energietoeslag?
Begin 2023 zal de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen een onderzoek uit laten voeren onder een representatieve groep gemeenten naar het gebruik en de uitvoering van energietoeslag. Daaruit zal ook een breder beeld van de ondersteuning aan studenten naar voren komen. De Minister zal uw Kamer vóór de zomer over de uitkomsten van dit onderzoek informeren.
Welke aanbevelingen van het «Nibud mbo-onderzoek 2021»2 heeft u inmiddels uitgevoerd en wat zijn de effecten daarvan?
In de Kamerbrief over de kabinetsreactie op de Nibud Studentenonderzoeken8 heb ik aangegeven hoe ik uitvoering heb gegeven aan de aanbevelingen van het Nibud gericht op mbo-studenten. Wat betreft de aanbeveling om het stelsel van studiefinanciering te versimpelen zal ik de bijverdiengrens voor mbo-studenten schrappen en maatregelen nemen om het stopzetten van het studentenreisproduct te versimpelen. Het schrappen van de bijverdiengrens maakt onderdeel uit van het wetsvoorstel over de herinvoering van de basisbeurs en tegemoetkoming voor studenten onder het studievoorschot. Dit wetsvoorstel heb ik eind 2022 naar uw Kamer gestuurd. Het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet studiefinanciering 2000 in verband met nieuwe betaalmethoden in het openbaar vervoer is inmiddels door uw Kamer en de Eerste Kamer aangenomen. Na de (geleidelijke) overstap naar de nieuwe betaalmethoden in het ov wordt het stopzetten van het studentenreisproduct simpeler en kan het na uitschrijving van de opleiding automatisch worden stopgezet.
Het Nibud deed ook de aanbeveling om de voorlichting aan ouders en studenten te verbeteren. DUO heeft ten eerste de voorlichting over de aanvullende beurs verbeterd. Daarnaast is de informatie over financiële regelzaken nu meer in samenhang gebracht en verduidelijkt. Ook heb ik onderzocht hoe we decanen en mentoren kunnen ondersteunen om mbo-studenten te wijzen op financiële regelingen waar ze recht op hebben. Naar aanleiding van dit onderzoek ga ik dit jaar met mentoren en decanen in gesprek.
Heeft u in kaart hoeveel mbo-studenten uitvallen tijdens de studie, omdat de kosten te hoog worden en ze liever gaan werken? Zo ja, hoe wilt u dit probleem aanpakken?
Het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA) voert jaarlijks een schoolverlatersonderzoek uit waarin ook de redenen voor voortijdig schoolverlaten worden uitgevraagd. Negen procent van de ondervraagde voortijdig schoolverlaters gaf aan dat de belangrijkste reden voor uitval het gaan werken was. Dit kan bijvoorbeeld zijn omdat de student het inkomen nodig had.9
Ik vind het onacceptabel dat studenten vanwege financiële redenen niet beginnen met of stoppen met hun studie. In mijn brief over voortijdig schoolverlaten van 2 november 2022 heb ik aangegeven dat werken, als alternatief voor een opleiding, ook bij een groeiende economie aantrekkelijker wordt. Het is nog niet duidelijk in welke mate dit echt een verklaring is voor vsv. Omdat hierover wel signalen uit het veld kwamen, is in 2020 met diverse landelijke partijen een intentieverklaring getekend waarin benadrukt wordt dat het halen van een startkwalificatie de voorkeur heeft boven het ongediplomeerd aan de slag gaan bij een werkgever.10
Daarnaast is er het mbo-studentenfonds, hebben mbo-studenten recht op een basisbeurs en eventueel ook op een aanvullende beurs. Helaas zijn er nog veel studenten die geen aanvullende beurs aanvragen, ondanks dat zij hier recht op hebben. Om die reden DUO heeft de communicatie over de aanvullende beurs bijvoorbeeld geïntensiveerd. Studenten en aankomende studenten worden niet alleen op de website van DUO, maar ook in brieven, sociale mediacampagnes en door informatie op scholen gewezen op het bestaan van de aanvullende beurs. Ook verstuurt DUO berichten aan studenten die de aanvullende beurs nog niet hebben aangevraagd om hen te wijzen op het bestaan ervan. Met het wetsvoorstel herinvoering basisbeurs wordt een aanvullende maatregel getroffen zodat de aanvullende beurs altijd standaard aangevinkt staat bij het aanvragen van studiefinanciering. Hiermee verwacht ik een substantiële toename van het gebruik van de aanvullende beurs.
Heeft u in kaart voor hoeveel mbo-studenten het niet mogelijk is om in een studentenwoning te vinden en ze hierdoor een te hoge huur aan particulieren betalen? Zo ja, wat doet u hieraan?
Nee, die precieze cijfers zijn nog niet bekend. In de Landelijke monitor studentenhuisvesting worden sinds enkele jaren ook cijfers over mbo-studenten opgenomen die een indruk geven van het beroep op studentenhuisvesting. Vanaf dit jaar wordt onderzocht welk deel van de uitwonende studenten gebruik maken van studentenhuisvesting.11
Om ook het belang van de mbo-student te behartigen is voorts overleg gestart tussen de brancheorganisatie van sociale studentenhuisvesters, Kences, met de MBO Raad. Dit overleg gaat onder andere over de toegankelijkheid van studentenwoningen voor mbo-studenten.
Groene vmbo-scholen en de mogelijke sluiting daarvan |
|
Paul van Meenen (D66) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met de petitie «Houd Curio prinsentuin Andel bereikbaar»1 en het bericht «Ouders en medewerkers Andelse school Prinsentuin in actie tegen schrappen schoolbussen»2?
Ja, ik ken de petitie en het bericht.
Bent u ervan op de hoogte dat de Curio prinsentuin Andel zeer waarschijnlijk zal moeten sluiten, omdat de provincie Brabant het busvervoer opnieuw aanbesteedt en dat hierdoor de rechtstreekse scholierenbussen verdwijnen na 25 jaar? Zo ja, bent u ook ervan op de hoogte dat 73 procent van de leerlingen op deze school gebruikmaakt van de speciale scholierenbussen en dat geen gelijkwaardige alternatieven beschikbaar zijn?
Ik begrijp dat leraren, leerlingen en hun ouders zich zorgen maken over de bereikbaarheid van hun school: het Curio Prinsentuin Andel. De provincie Noord-Brabant is op de hoogte van deze zorgen. De provincie is als concessieverlener verantwoordelijk voor de bereikbaarheid van deze school. Er is pas sprake van een mogelijke beëindiging van de bekostiging van een school door het Ministerie van OCW indien het aantal leerlingen op alle vestigingen van een school gedurende drie achtereenvolgende jaren lager is dan de opheffingsnorm. Dat is bij Curio Prinsentuin Andel niet aan de orde. Er is op dit moment ook geen aanleiding voor, aangezien de provincie aangeeft de bereikbaarheid van de school te waarborgen met de eisen in het PvE. Het kabinet vertrouwt op de kennis en kunde van de beoordeling van deze waarborgen door de provincie. Op basis van deze gegevens is de conclusie dat de school in Andel dreigt te moeten sluiten vanwege de nieuwe aanbesteding voorbarig.
Erkent u dat voor het groene vmbo geen alternatief is in de desbetreffende omgeving en dat deze school daarbij een bijzondere rol vervuld voor leerlingen die extra aandacht nodig hebben?
Het is prematuur om uit te gaan van de sluiting van de school, zoals ik in antwoord van vraag twee al aangaf. Het is mij bekend dat de school in Andel het vmbo-profiel groen aanbiedt en extra ondersteuning voor leerlingen die dat nodig hebben. Curio Prinsentuin Andel trekt daarom leerlingen uit een groot voedingsgebied dat zich uitstrekt van Gorinchem (ZH) en Alphen (Gld) tot Den Bosch en Werkendam.
Bent u het ermee eens dat het belangrijk is dat de school behouden blijft?
Zoals ik eerder heb aangegeven is het voorbarig om uit te gaan van een dreigende sluiting van Curio Prinsentuin Andel wegens het PvE-ontwerp van de provincie Noord-Brabant. Mocht een school moeten sluiten om deze reden, dan betreur ik dat. Ik ben het dus met u eens. Ik vertrouw echter op de verantwoordelijkheid van de provincie Noord-Brabant om keuzes te maken die in het belang zijn van alle leerlingen. Zolang er geen reden is om de school te sluiten, kan zij haar deuren openhouden.
Wat kunt u betekenen voor de desbetreffende school en het behoud van de rechtstreekse scholierenbussen?
Zie antwoord vraag 2.
Studenten met Long COVID |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Kuipers , Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Zou u een inschatting kunnen maken van het aantal studenten (hoger beroepsonderwijs (hbo), wetenschappelijk onderwijs (wo) en middelbaar beroepsonderwijs (mbo), hierna: studenten) dat te maken heeft met Long COVID-klachten en bent u bereid dit uit te zoeken?
Instellingen mogen i.v.m. de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) niet informeren naar het ziektebeeld van een student. Ook als studenten uit eigen beweging hier melding van maken registeren instellingen -met oog op de privacy van studenten- niet met welke langdurige ziekte de student precies kampt. Ziekte is onder de AVG een bijzonder persoonsgegeven. Wel doet het RIVM onderzoek naar post covid, zowel onder jongeren en volwassenen, als onder kinderen. Dit onderzoek loopt nog.
Zou u een inschatting kunnen maken van het aantal studenten dat vroegtijdig gestopt is met hun opleiding wegens Long COVID-klachten en bent u bereid dit duidelijk in kaart te brengen?
Zie antwoord op vraag 1.
Heeft u zicht op hoeveel studenten met Long COVID-klachten door de aard of ernst van de klachten niet meer hun dagelijkse werkzaamheden kunnen uitvoeren? Zo ja, om hoeveel studenten gaat dit? Zo nee, bent u bereid dit duidelijk in kaart te brengen?
Zie antwoord op vraag 1.
Klopt het dat het per onderwijsinstelling sterk verschilt hoeveel ondersteuning een student met Long COVID ontvangt? Zo ja, kunt u uitleggen waardoor deze grote verschillen komen? Zo nee, kunt u toelichten waarom er naar uw mening geen grote verschillen zijn?
Elke student heeft te maken met andere bijzondere omstandigheden en andere kosten. Het is dan ook belangrijk dat instellingen de ruimte hebben om maatwerk te bieden en per student – in overleg – te bekijken wat er voor hem of haar nodig is om de studie succesvol te kunnen volgen en voltooien. Ook niet-financiële manieren om studievertraging te voorkomen (bijv. extra studiebegeleiding of audiovisuele hulpmiddelen om colleges te volgen) spelen hierbij een belangrijke rol. Instellingen met goede studiebegeleiding om uitval of studievertraging te voorkomen, zullen mogelijk minder aanvragen voor ondersteuning ontvangen en toekenningen voor kortere duur hoeven te verlenen. Al deze factoren kunnen leiden tot verschillen tussen instellingen in de hoeveelheid ondersteuning aan studenten.
Zoals eerder aan uw Kamer is meegegeven in het verslag van een schriftelijk overleg uit 2019 (Kamerstuk 31 288, nr. 683) is in een brief aan de instellingen voor hoger onderwijs een bedrag binnen de bandbreedte van € 200 tot € 300 per maand studievertraging als richtsnoer meegegeven, aangezien uit de gegevens in de jaarverslagen bleek dat deze bandbreedte door veel van de instellingen wordt gebruikt. Waar hiervan wordt afgeweken, gaat dit vaak om een hoger bedrag.
Kunnen studenten met Long COVID-klachten op iedere onderwijsinstelling een beroep doen op het profileringsfonds? Welke concrete maatregelen worden genomen om studenten goed te informeren over het bestaan van het profileringsfonds?
In het hoger onderwijs kunnen studenten met post covid-klachten, net als andere studenten die door bijzondere omstandigheden zoals ziekte of mantelzorg studievertraging oplopen of verwachten op te lopen, aanspraak maken op een tegemoetkoming uit het profileringsfonds van hun instelling. De bijzondere omstandigheid zelf geeft geen recht op een tegemoetkoming; er dient sprake te zijn van (verwachte) studievertraging.
De verantwoordelijkheid voor het verstrekken van de juiste informatie over het profileringsfonds ligt primair bij de instellingen, aangezien zij dit fonds zelf beheren. Met instemming van de medezeggenschap stellen zij, elk in hun eigen regeling profileringsfonds, regels van procedurele aard vast, bijvoorbeeld m.b.t. de aanvraagprocedure. Alle informatie dient op de instellingswebsite goed vindbaar, eenduidig en compleet te zijn. Daarnaast hebben studentendecanen de taak studenten die zich bij hen melden actief op de hoogte te brengen van voorzieningen zoals het profileringsfonds.
In opdracht van OCW is een website gemaakt (www.hogeronderwijstoegankelijk.nl/dit-heb-ik-nodig) waar alle (financiële) informatie te vinden is voor studenten met een ondersteuningsbehoefte of functiebeperking. Ook komt er vanuit de landelijke werkgroep Studentenwelzijn een handreiking voor onderwijsinstellingen die op zoek zijn naar manieren om studenten met een ondersteuningsbehoefte of functiebeperking goed te bereiken en te informeren over voorzieningen, waaronder het profileringsfonds.
Verder werkt OCW mee aan het programma «Student Centraal», onderdeel van het overheidsbrede project «Mens centraal». Binnen dit programma wordt samen met relevante partijen voortdurend de informatievoorziening aan (aankomende) studenten verbeterd. Daarbij wordt ook gekeken hoe het profileringsfonds nadrukkelijker onder de aandacht kan worden gebracht.
Tot slot is een wetsvoorstel in voorbereiding waarmee de naam profileringsfonds zal worden gewijzigd in de herkenbaarder en toepasselijker naam studentenondersteuningsfonds.
Bent u op de hoogte van het feit dat voormalig Minister van Onderwijs openlijk zorgen had over de toegang die studenten hebben tot het profileringsfonds? Deelt u deze zorgen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om erop toe te zien dat studenten in de praktijk ook de financiële steun vanuit het profileringsfonds ontvangen waar zij recht op hebben? Zo nee, kunt u toelichten op welke manieren de situatie met betrekking tot de toegang tot financiële steun uit het profileringsfonds veranderd is ten opzichte van het moment waarop voormalig Minister van Onderwijs sprak over haar zorgen?1
Ik ben op de hoogte van het feit dat de voormalig Minister van OCW in haar brief over het profileringsfonds die in november 2021 aan de Kamer is gestuurd (Kamerstuk 31 288, nr. 932), zorgen heeft geuit over de toegang tot en bekendheid met het profileringsfonds. Zij heeft de lijn gekozen om vooral de bekendheid van het fonds onder studenten in overmachtssituaties te vergroten. Dit is sindsdien staand beleid. Voor het vergroten van de bekendheid en toegankelijkheid van het fonds onder hun studenten zijn de instellingen, als eigenaar van het fonds, primair zelf verantwoordelijk. Daarnaast lopen er enkele acties die in mijn antwoord op vraag 5 zijn beschreven. Benadrukt moet worden dat er ook een verantwoordelijkheid bij de studenten zelf ligt. Van studenten mag immers worden verwacht dat zij binnen een redelijke termijn melding maken van de bijzondere omstandigheid die tot een ondersteunings-behoefte heeft geleid. Zij kunnen die behoefte kenbaar maken bij studentendecanen, die de taak hebben studenten actief op de hoogte te brengen van voorzieningen als het profileringsfonds, of bij studieadviseurs, die kunnen doorverwijzen.
Kunt u nader toelichten op welke wijze de twee miljoen euro, die in 2018 structureel is toegevoegd aan de reguliere lumpsum aan onderwijsinstellingen voor de financiële ondersteuningen van studenten in een situatie van overmacht, is besteed per jaar? Kunt u nader toelichten of dit geld ook gebruikt is voor andere zaken naast de financiële ondersteuning van studenten in een situatie van overmacht?
In de brief over het profileringsfonds die in november 2021 aan de Kamer is gestuurd (Kamerstuk 31 288, nr. 932), is uitgelegd hoe de extra middelen die in 2018 structureel aan de lumpsum van de hoger onderwijsinstellingen zijn toegevoegd, zijn besteed. Uit een analyse van de gegevens over het profileringsfonds die zijn opgenomen in de jaarverslagen van alle bekostigde hogescholen en universiteiten blijkt dat het totaalbedrag van de toewijzingen voor studenten in overmachtssituaties in 2019 met € 1,6 miljoen is gestegen t.o.v. het referentiejaar 2017. Op basis van deze gegevens lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat de extra middelen door de instellingen voor het grootste deel daadwerkelijk voor de betreffende categorie zijn ingezet. Vanwege de lumpsumbekostiging (de extra middelen zijn niet geoormerkt) is het echter niet mogelijk aan te geven of (een deel van) het geld daarnaast is gebruikt voor andere zaken dan financiële ondersteuning van studenten in overmachtssituaties.
Klopt het dat sinds 2019 het gemiddelde toegekende bedrag vanuit het profileringsfonds aan studenten in situaties van overmacht met bijna vijfhonderd euro is afgenomen? Zo ja, zou u deze ontwikkeling kunnen verklaren? Zo nee, zou u kunnen toelichten in hoeverre het gemiddelde toegekende bedrag dan wel is afgenomen of toegenomen sinds 2019?2
De bewering dat het gemiddelde toegekende bedrag vanuit het profileringsfonds aan studenten in situaties van overmacht sinds 2019 met bijna vijfhonderd euro is afgenomen kan niet worden bevestigd. De verantwoordingsgegevens over het fonds die moeten worden opgenomen in de jaarverslagen van bekostigde hogescholen en universiteiten omvatten de gemiddelde hoogte en duur van een toekenning, maar deze gegevens zijn – in tegenstelling tot de totale uitgaven en het totaal aantal toekenningen – niet altijd bekend. Als het bedrag dat men krijgt door het simpelweg delen van de totale uitgaven door het totaal aantal toekenningen lager uitvalt dan in eerdere jaren, zegt dit niet veel als niet ook de duur van de toekenning in ogenschouw wordt genomen. Het is bijvoorbeeld heel goed mogelijk dat bij een instelling het gemiddelde bedrag af neemt als gevolg van betere maatregelen en studiebegeleiding om uitval en studievertraging te voorkomen.
Daarnaast zijn 2020 en 2021 bijzondere jaren vanwege covid. De Vereniging Hogescholen heeft erop gewezen dat mogelijk studenten meer thuis zijn blijven wonen, waardoor zij voor een lager bedrag uit het profileringsfonds in aanmerking komen, of dat de flexibiliteit en het online werken voor sommige studenten een uitkomst heeft geboden, waardoor het aantal aanvragen lager is. Bedragen in deze twee jaren zijn dan ook niet vergelijkbaar met die in 2019.
Kunt u nader toelichten in hoeverre de financiële ondersteuning vanuit het profileringsfonds dekkend is voor de extra gemaakte studiekosten bij studenten in situaties van overmacht? Zo nee, bent u bereid dit in kaart te laten brengen?
Het gaat bij financiële ondersteuning vanuit het profileringsfonds altijd om een tegemoetkoming in de extra kosten gaat vanwege studievertraging die is opgelopen door een bijzondere omstandigheid zoals een overmachtssituatie, en niet om een compensatie van alle extra kosten die een student maakt. De hoogte van de financiële ondersteuning is gerelateerd aan de hoogte van de prestatiebeurs. Deze verschilt voor uit- en thuiswonende studenten. Daarnaast heeft elke student te maken met andere bijzondere omstandigheden en andere kosten. Instellingen hebben dan ook de ruimte en plicht om maatwerk te leveren.
Kunt u nader toelichten van welke financiële regelingen mbo-studenten gebruik kunnen maken in situaties van overmacht, zoals in het geval van Long COVID? Kunt u nader toelichten in hoeverre deze financiële ondersteuning dekkend is voor de extra gemaakte studiekosten? Zo nee, bent u bereid dit in kaart te laten brengen?
Mbo-studenten met post covid kunnen net als studenten met andere medische problematiek, in sommige gevallen aanspraak maken op financiële ondersteuning vanuit het mbo-studentenfonds. Als een student vanwege post covid studievertraging heeft opgelopen en geen recht meer heeft op studiefinanciering, dan heeft de student recht op steun vanuit het studentenfonds. De hoogte van de steun bepaalt de individuele mbo-school, maar deze moet altijd in verhouding staan tot de extra studiekosten die de student vanwege de vertraging heeft gemaakt. Het mbo-studentenfonds is ingevoerd met ingang van studiejaar 2021 – 2022 en recent geëvalueerd. Hierover is uw Kamer op 20 december 2022 geïnformeerd (Kamerstukken 31 524, nr. 544, Vergaderjaar 2022–2023).
Welke maatregelen gaat u nemen om erop toe te zien dat mbo-studenten in de praktijk de financiële steun ontvangen waar zij recht op hebben?
Mbo-studenten worden op verschillende manieren financieel ondersteund. Zo betalen ze tot het moment dat ze recht hebben op studiefinanciering geen lesgeld of cursusgeld en hebben ze bij aanvang van hun studie recht op een ov-studentenkaart. Wanneer een student nog geen recht heeft op studiefinanciering kan de student aanspraak maken op een bijdrage uit het mbo-studentenfonds in het geval de student of ouders/verzorgers daarvan niet de financiële middelen hebben om studiekosten te dekken. Hiermee moeten eventuele financiële barrières worden weggenomen en de toegankelijkheid van het mbo voor iedere mbo-student worden geborgd. Uit de eerdergenoemde evaluatie blijkt dat het mbo-studentenfonds nog onvoldoende bekend is onder studenten. Om die reden gaat de Minister van OCW, conform de motie van de leden Van der Graaf en Van der Molen (Kamerstuk 31 524, nr. 522, Vergaderjaar 2022–2023), met JOBmbo en de MBO Raad in gesprek om te kijken hoe de bekendheid van het fonds kan worden vergroot.
Kunt u nader toelichten hoeveel studenten in situaties van overmacht vroegtijdig zijn gestopt met hun opleiding wegens een gebrek aan financiële middelen? Zo nee, bent u bereid dit in kaart te laten brengen?
Zie antwoord op vraag 1.
Welke concrete maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat studenten, die in staat zijn hun opleiding af te ronden, hier niet van moeten afzien wegens een gebrek aan financiële middelen?
Op dit moment ligt er een voorstel tot herinvoering van de basisbeurs in het hoger onderwijs vanaf 1 september in uw Kamer. Daarnaast kunnen studenten die te maken hebben met een bijzondere omstandigheden gebruik maken van verschillende regelingen. Studenten die als gevolg van een handicap of chronische ziekte niet in staat zijn om binnen de nominale duur van een opleiding af te studeren, kunnen bijvoorbeeld verlenging van de duur van de prestatiebeurs aanvragen (de voorziening prestatiebeurs). Hiervoor dienen zij bij DUO een verklaring van een arts en van hun onderwijsinstelling te overleggen. Ook kunnen deze studenten in sommige gevallen gebruikmaken van het profileringsfonds of mbo-studentenfonds. Zie voor een nadere toelichting over het profileringsfonds de antwoorden op uw eerdere vragen daaromtrent. Na de duur van de prestatiebeurs kunnen studenten die vertraging hebben opgelopen aanvullend nog drie jaar gebruikmaken van een lening en het collegegeldkrediet.
Studenten die vanwege hun medische beperking niet kunnen bijverdienen kunnen aanspraak maken op de studietoeslag die wordt verstrekt door gemeenten. Of studenten met post covid gebruik kunnen maken van de studietoeslag is afhankelijk van de aard, ernst en duur van de klachten in het individuele geval. Een onafhankelijke, medisch deskundige adviseert de gemeente of er sprake is van een structurele medische beperking. Zie hiervoor ook de beantwoording op vraag 20 over de studietoeslag.
Wat voor begeleiding ontvangen studenten op dit moment bij het re-integreren in hun opleiding na uitval wegens Long COVID?
Studenten die langdurig ziek zijn geweest door post covid (of een andere ziekte/aandoening), krijgen ondersteuning vanuit hun instelling om hun opleiding succesvol te kunnen hervatten en te voltooien. In overleg met de studentendecaan kan bijvoorbeeld worden gekeken wat er voor de betreffende student nodig is. Het kan daarbij gaan om zaken als extra studiebegeleiding, een aangepast studieprogramma, financiële ondersteuning of een combinatie ervan.
Welke concrete maatregelen gaat u nemen om studenten beter te ondersteunen bij re-integratie na uitval wegens Long COVID?
De Minister van OCW ziet geen aanleiding om concrete maatregelen te nemen om studenten beter te ondersteunen bij re-integratie na uitval wegens post covid. Studenten die langdurig ziek zijn geweest door post covid (of een andere ziekte/aandoening), krijgen ondersteuning vanuit hun instelling om hun opleiding succesvol te kunnen hervatten en te voltooien. In overleg met de studentendecaan wordt gekeken wat er voor de betreffende student nodig is. Het kan daarbij gaan om zaken als extra studiebegeleiding, een aangepast studieprogramma, financiële ondersteuning of een combinatie ervan.
Heeft u zicht op het aantal patiënten dat gebruikmaakt van de Long COVID herstelzorg, aangeboden vanuit de overheid? Zo ja, om hoeveel patiënten gaat dit? Zo nee, bent u bereid dit in kaart te brengen?
Ja, dit is bekend. In totaal hebben, t/m augustus 2022, 141.200 patiënten gebruik gemaakt van paramedische herstelzorg.
Indien u zicht heeft op het aantal patiënten dat gebruikmaakt van de Long COVID herstelzorg, kunt u nader toelichten in hoeveel van deze gevallen de zorg zoals geboden vanuit de overheid niet voldoende de kosten dekt? Heeft u ook zicht op hoeveel deze patiënten gemiddeld bij moeten betalen om de revalidatie volledig te bekostigen? Zo ja, hoeveel geld moeten deze patiënten gemiddeld bij betalen? Zo nee, bent u bereid dit in kaart te brengen?
Paramedische herstelzorg wordt vanuit de Zorgverzekeringswet (op basis van voorwaardelijk toegelaten zorg) vergoed. De verzekering dekt tot maximaal 50 behandelsessies fysio- of oefentherapie, 10 uur ergotherapie en 3 uur diëtetiek. Wanneer een medisch specialist of huisarts daarvoor de indicatie stelt, kan een tweede behandeltermijn met dezelfde maxima worden toegepast. Er zijn tot nu toe geen signalen binnengekomen dat de vergoeding van paramedische herstelzorg in de praktijk tot problemen leidt omdat er te weinig zittingen vergoed zouden worden. Voor zover bekend wordt de zorg volledig vergoed. De declaratiecijfers ondersteunen dit vermoeden. Gemiddeld gebruikten patiënten, die in de eerste maand van de regeling gestart zijn (juli 2020), 35 behandelingen fysio- en oefentherapie. Dit is inclusief patiënten met een tweede behandeltermijn, de declaratiegegevens maken geen onderscheid tussen de eerste en tweede behandel termijn. Patiënten die in augustus 2021 zijn gestart namen gemiddeld circa 30 behandelingen af en in november 2021 lag dit gemiddelde op ongeveer 25 (N.B. daar komt wel nog wat bij vanwege het tijdseffect). Er zit dus een dalende lijn in.
Daarnaast loopt bij IQ-Healthcare onderzoek naar de effectiviteit van de paramedische herstelzorg na COVID-19. In dit onderzoek wordt (ook) naar het aantal behandelingen gekeken. Verder wordt in dit onderzoek de door de patiënt zelf bekostigde zorg geregistreerd bij een steekproef van circa 1.400 patiënten. De resultaten hiervan worden eind maart verwacht. Op dat moment zal het Zorginstituut aan de slag gaan met een pakketadvies.
Klopt het dat studenten met Long COVID, die als gevolg hiervan niet meer kunnen werken, geen recht hebben op de Wajong-uitkering? Zo ja, zou u nader kunnen toelichten waarom zij geen recht hierop hebben?
De Wajong is toegankelijk voor mensen die op hun 18e verjaardag vanwege beperkingen door ziekte of gebrek duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. De Wajong is ook toegankelijk voor mensen die na de 18e verjaardag vanwege ziekte of gebrek duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben indien zij in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende tenminste zes maanden studerend waren.
Studenten die vanwege post covid zijn uitgevallen kunnen tot één van beide groepen behoren. Indien zij aan de criteria voldoen kunnen zij aanspraak maken op Wajong. Hiertoe kunnen zij een aanvraag indienen bij UWV. UWV beoordeelt vervolgens of zij arbeidsvermogen hebben en indien zij geen arbeidsvermogen in hoeverre het arbeidsvermogen duurzaam ontbreekt.
Klopt het dat studenten met Long COVID, die tijdens hun stageperiode besmet zijn geraakt met het coronavirus, geen aanspraak kunnen maken op een Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)-uitkering? Zo ja, kunt u nader toelichten waarom zij hier geen recht op hebben?
De WIA is een inkomensverzekering. Dat betekent dat de premie wordt afgedragen. Stagiairs zijn volgens de sociale zekerheidswetgeving geen werknemers. De werkgever draagt geen premie af voor de WIA. Als stagairs een beloning krijgen die meer is dan een onkostenvergoeding, is de stagiair wel verzekerd voor de Ziektewet en de Wajong. Daarvoor betaalt de werkgever namelijk niet de premies. Studenten die tijdens hun stageperiode besmet zijn geraakt met het coronavirus en vervolgens langdurig uitvallen met post covid-klachten kunnen aanspraak maken op de Participatiewet. Onder de voorwaarden van de Participatiewet kunnen zij een bijstandsuitkering krijgen.
Kunt u toelichten of studenten met Long COVID ook gebruik kunnen maken van de studietoeslag vanuit de gemeente? Zo ja, welke concrete maatregelen zult u nemen om studenten goed te informeren over de mogelijkheid van het aanvragen van een studietoeslag?
Als iemand door post covid-klachten langdurig niet kan bijverdienen naast de studie, zou er sprake kunnen zijn van een structurele medische beperking. Of hier sprake van is of dat er ook zicht is op herstel, moet blijken uit het medisch advies. Of een structurele beperking kan worden aangenomen zal vervolgens mede afhangen wat hierover in de gemeentelijke beleidsregels is opgenomen. Gemeenten hebben namelijk de bevoegdheid om in beleidsregels regels op te nemen over hoe lang iemand in ieder geval niet in staat moet kunnen zijn naast de studie te werken. Om gemeenten te helpen met de uitvoering van de studietoeslag en het formuleren van beleid, heeft Divosa een handreiking opgesteld. Hierin wordt ingegaan op het bepalen of er sprake is van een structurele medische beperking en wordt ook stilgestaan bij post covid.
Gemeenten zijn primair verantwoordelijk voor de voorlichting over de studietoeslag. De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen werkt aan aanvullende voorlichting vanuit de rijksoverheid.
Welke concrete maatregelen gaat u nemen om studenten te ondersteunen die wegens Long COVID vroegtijdig zijn gestopt met hun opleiding en niet in staat zijn te werken?
Studenten met post covid kunnen in aanmerking komen voor een Wajong-uitkering indien UWV heeft vastgesteld dat zij duurzaam geen mogelijkheden hebben voor arbeidsparticipatie. De kans dat zij nog ooit aan het werk komen is immers vrijwel nihil. Studenten die uitvallen met post covid-klachten en niet in aanmerking komen voor de Wajong zijn aangewezen op ondersteuning vanuit de Participatiewet. Onder de voorwaarden van de Participatiewet kunnen zij een bijstandsuitkering ontvangen en kunnen gemeenten ondersteuning naar werk inzetten.
De pilots van de mbo-card met budget |
|
Peter Kwint |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Welke mbo-scholen doen mee aan de pilot mbo-card met budget en welke stappen gaat u zetten als in het voorjaar van 2023 een aantal scholen zich nog niet heeft aangemeld?
De MBO Card met budget is beschikbaar voor alle mbo-scholen. Het CJP benadert momenteel alle besturen van mbo-instellingen in Nederland voor deelname aan de pilot. In de zomer van 2023 kan een indicatie worden gegeven van welke scholen wel en niet deelnemen aan de pilot. Er zijn mooie voorbeelden van instellingen die nu al deelnemen, zoals het ROC Mondriaan, het Grafisch Lyceum Rotterdam en mboRijnland. Uiteindelijk is het aan de school zelf om te beslissen of ze willen deelnemen aan de pilot MBO Card. Het CJP zal zich tot en met de zomer van 2023 inspannen om scholen aan te sluiten binnen de tweejarige pilot. Er is veel ervaring opgedaan met een cultuurkaart in het vo met een vergelijkbare systematiek, waarbij de deelname van scholen rond de 80% ligt.
Worden bol- en bbl-, vavo-studenten ook met deze pilot bereikt? Hoe gaat u ervoor zorg dragen dat alle mbo-studenten bereikt worden?
De MBO card met budget is beschikbaar voor alle mbo studenten. Het CJP legt geen enkele beperking op ten aanzien van het aanmelden van bol-, bbl- en/of vavo-studenten. De inzet van de kaart wordt waar mogelijk gekoppeld aan het burgerschapsonderwijs. Het burgerschapsonderwijs is van toepassing op studenten van alle leerwegen en onderwijsniveaus. Op die manier krijgen alle mbo-studenten de kans om gebruik te maken van de MBO Card met budget.
Wanneer kunt u de eerste resultaten van de pilot bekend maken? Hoeveel scholen hebben zich tot nu toe aangemeld en hoeveel studenten worden er bereikt?
Ik heb onderzoeksbureau ResearchNed de opdracht gegeven om de pilot MBO Card met budget de komende twee jaar te monitoren en te evalueren. In Q4 van 2023 worden de eerste richtinggevende resultaten verwacht uit het onderzoek naar de pilot MBO Card met budget.
De pilot bevindt zich in de aanvangsfase. Stichting CJP werkt hard om via een persoonlijke benadering van de scholen ervoor te zorgen dat zoveel mogelijk studenten kunnen profiteren van de mogelijkheden die de MBO Card biedt. Omdat stichting CJP de systematiek van de cultuurkaart voor het vo grotendeels kan gebruiken, hebben zij een snelle start kunnen maken. Er zijn tot op heden meer dan 40.000 studenten aangemeld voor de pilot binnen zes instellingen met diverse schoollocaties.
Bent u bereid om het budget op te hogen indien alle scholen mee zouden doen met de pilot? Kunt u dit toelichten?
Beslissingen over het verdere verloop van de pilot neem ik op basis van het monitorings- en evaluatieonderzoek dat wordt uitgevoerd door onderzoeksbureau ResearchNed.
Worden de ervaringen van de invoering van het ckv-onderwijs meegenomen in de pilot? Kunt u dit toelichten?
Ja, de pilot MBO Card met budget steunt op de systematiek van de cultuurkaart in het vo. De beproefde systematiek van hoe activiteiten rondom cultuureducatie in ckv een plek krijgen, nemen we mee in deze pilot. De onderzoeken en publicaties rondom de invoering van het ckv-onderwijs en het effect daarvan op leerlingen neem ik mee in de deskresearch van het onderzoek dat wordt uitgevoerd naar de pilot MBO Card met budget.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het wetgevingsoverleg Cultuur?
Ja.
Het bericht dat bedrijven de door de mbo-school aangedragen stagiair moeten accepteren |
|
Nicki Pouw-Verweij (JA21) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat uw ministerie met het plan komt om bedrijven te verplichten om de door een mbo-scholen aangedragen stagiair aan te te nemen?
Ja. In mijn Kamerbrief over de inzet op de werkagenda MBO1 heb ik mijn inzet op stagematching voor de eerste stage van studenten in hun eerste jaar toegelicht. Stagediscriminatie is een maatschappelijk probleem dat raakt aan het zelfvertrouwen en de ontwikkeling van jonge mensen. Daarom hebben we als kabinet bij de start van deze kabinetsperiode met elkaar afgesproken dat we stagediscriminatie willen uitbannen.
Zijn er behalve discriminatie andere mogelijke redenen waardoor studenten met een migratieachtergrond vaker worden afgewezen dan scholieren zonder een migratieachtergrond?
Onderzoek geeft duidelijk aan dat discriminatie op basis van migratieachtergrond een probleem is.2 Hieruit blijkt dat studenten met een migratieachtergrond vaker solliciteren dan studenten zonder migratieachtergrond, minder kans hebben op een stageplek en tijdens de stage vaker te maken krijgen met stagediscriminatie. In onderzoek onder Utrechtse mbo-studenten bleek bijvoorbeeld dat studenten met een naam die verwijst naar een migratieachtergrond minder kans hebben op een positieve reactie dan studenten met dezelfde productieve kenmerken die geen migratieachtergrond hebben.3 Dit is een maatschappelijk probleem. Zeker bij de eerste stage in het eerste jaar, die voor studenten een belangrijke eerste kennismaking met de arbeidsmarkt markeert, wil ik dat afkomst geen invloed heeft op de kans op het opdoen van een leerzame en veilige ervaring.
Ziet u het belang van wederzijdse betrokkenheid, van zowel de student als het betreffende leerbedrijf, in een stagetraject waarvan het sollicitatiegesprek de start is?
Zeker. Stages en het leren in de beroepspraktijk zijn een essentieel onderdeel van de opleiding van de mbo-student en wederzijdse betrokkenheid van de student en het leerbedrijf zijn inderdaad van belang voor een succesvolle stage. Deze wederzijdse betrokkenheid ontwikkelt zich vooral tijdens de stage onder deskundige begeleiding van de werkplek professional en met intensieve betrokkenheid van de stagebegeleider van school. Voorafgaand aan de stage kan hiermee worden gestart. Zo gaan studenten van ROC Nijmegen bij de pilot stagematching voorafgaand aan de stage op kennismakingsgesprek zodat zij goed voorbereid aan hun stage kunnen beginnen.
Hoe kijkt u naar het ontnemen van elke zeggenschap op wie er bij een bedrijf komt werken, door bedrijven te verplichten een aangedragen stagiair aan te nemen?
Het voorstel is om studenten te plaatsen op basis van leerwens en competenties, waarbij ook wordt gekeken naar wat een bedrijf kan bieden. Het is hierbij van belang dat de onderwijsprofessional zowel de student als het leerbedrijf goed kent. Daarnaast gaat het alleen om eerstejaarsstudenten bij hun eerste stageplek. Ik ben van mening dat bedrijven samen met het onderwijs een stevige verantwoordelijkheid hebben om deze jongeren een positieve eerste kennismaking met het beroepenveld te gunnen in het belang van hun verdere persoonlijke ontwikkeling.
Onderkent u het risico dat bedrijven minder genegen zijn stagiairs aan te nemen als hen een acceptatieplicht wordt opgelegd die een inbreuk maakt op hun vrijheid om zelf te bezien of een stagiair bij hun bedrijf past?
Het gaat hier om eerstejaarsstudenten bij hun eerste stageplek, voor deze studenten hebben leerbedrijven samen met het onderwijs een maatschappelijke verantwoordelijkheid om deze jongeren een veilige eerste kennismaking met de arbeidsmarkt te bieden. Eerstejaars studenten zijn aan de vooravond van een eerste stage natuurlijk nog een relatief onbeschreven blad. Zoals aangegeven is het hierbij van belang dat de onderwijsprofessional kijkt wat het bedrijf kan bieden als stageplaats en een goede match maakt.
Kunt u aangeven welke risico’s een bedrijf oploopt wanneer de sollicitatieprocedure wordt vervangen door een acceptatieplicht?
Ik zie geen risico’s die het bedrijf kan lopen. Mochten er tijdens de stage problemen ontstaan, dan gelden vanzelfsprekend dezelfde procedures als bij stages waarbij de studenten zelf solliciteren. Ik zet mij in om de stagebegeleiding te verbeteren en ook het contact tussen leerbedrijf en de school te versterken voor alle stages. Zodat de begeleider vanuit het leerbedrijf en de begeleider vanuit de school elkaar beter kennen, zicht hebben op wat er speelt op de werkvloer en eerder en makkelijker het gesprek kunnen voeren zodra de school, de student of het leerbedrijf een probleem signaleren. Voordeel voor het bedrijf kan zijn dat eventuele vooroordelen verminderen als zij het contact met de stagiair positief aangaan en inzetten op een goede werkrelatie waarbij ze de student echt leren kennen. Dit verruimt de mogelijkheden om een grotere diversiteit aan werknemers aan te nemen.
Vindt u het belangrijk dat studenten tijdens de studie leren te solliciteren?
Ja, dat vind ik belangrijk. Zie ook het antwoord op vraag 8.
Waarom ontneemt u studenten de kans al in een vroeg stadium te leren solliciteren en zich in te leven in een bedrijf?
Niemand wordt iets ontnomen. Studenten die geen gebruik willen maken van de mogelijkheid tot matching bij hun eerste stage, hoeven hier geen gebruik van te maken. In het eerste jaar kunnen studenten ook in het onderwijs in een veilige omgeving leren solliciteren door middel van simulatie en betrokkenheid van echte leerbedrijven. Vervolgens solliciteren ze bij volgende studiejaren zelf voor hun stageplek bij het leerbedrijf. Dan hebben studenten al ervaring door hun eerste stageplek en kunnen ze met die ervaring en met zelfvertrouwen solliciteren bij hun tweede stageplek.
Waarom neemt u de meerwaarde weg van de prestatie en de stimulans van solliciteren naar een stageplek en aangenomen worden door een bedrijf?
Ik hecht er grote waarde aan dat jonge eerstejaarsstudenten een veilige kennismaking maken met de arbeidsmarkt hebben en niet worden geconfronteerd met uitsluiting door discriminatie op basis van hun afkomst. Dat dit nu nog te vaak voortkomt, is een maatschappelijk probleem. Niet voor niets hebben we in het Coalitieakkoord dan ook met elkaar afgesproken dat we stagediscriminatie uitbannen. Discriminatie is schadelijk voor de persoonlijke ontwikkeling en het zelfvertrouwen van een student. Daarom zet ik mij in voor stagematching bij eerstejaarsstudenten, waardoor elke eerstejaarsstudent in het mbo een stageplek krijgt op basis van leerwens en competenties. De school speelt hier een cruciale rol in. Met de ervaring en de vaardigheden die zij hebben opgedaan in hun vakgebied tijdens de eerste stage en eerste jaar van de opleiding, kunnen studenten vervolgens in de volgende studiejaren solliciteren naar een stageplek.
Bent u bereid om naar andere oplossingen te zoeken voor vermeende discriminatie die inhoudelijker zijn dan grijpen naar het middel van dwang?
Ik vind het onacceptabel dat stagediscriminatie groepen jongeren uitsluit van deelname aan de maatschappij en de arbeidsmarkt. Het uitbannen van stagediscriminatie is daarom een topprioriteit van dit kabinet, die we zoals gezegd ook hebben vastgelegd in het Coalitieakkoord. De afgelopen jaren is er weinig tot niets ten goede veranderd aan de helaas voorkomende discriminatie van studenten. Ik zet mij nu daarom ook in voor maatregelen zoals stagematching, omdat eerdere maatregelen onvoldoende effect hadden op het tegengaan van stagediscriminatie.
In het stagepact maken we gezamenlijk met betrokken partners afspraken over een samenhangend pakket aan maatregelen om stagediscriminatie tegen te gaan, waarin stevige en meer zachte maatregelen elkaar versterken. Zo is het belangrijk om naast stagematching ook maatregelen te nemen die discriminatie voorkomen tijdens de stage, bijvoorbeeld door het verbeteren van de stagebegeleiding of door leerbedrijven via SBB adviseurs te stimuleren en te ondersteunen in het creëren van een veilige sfeer op de werkvloer. Mijn inzet voor stages en de maatregelen om stagediscriminatie tegen te gaan heb ik toegelicht in de Kamerbrief Inzet werkagenda MBO. Ik beoog het stagepact dit najaar te sluiten en voor het kerstreces aan uw Kamer te sturen.
Welke mogelijke gevolgen heeft het voornemen om bedrijven te dwingen stagiairs te accepteren voor mbo-scholen gelet op de werkdruk in een schooljaar?
De school plaatst eerstejaars stagiairs op basis van leerwens en competenties en op basis van wat het leerbedrijf kan bieden. Scholen hebben nu al een wettelijke verantwoordelijkheid om te zorgen voor de beschikbaarheid van een stageplek voor de student.4 De extra middelen uit het Coalitieakkoord die straks deels onderdeel zijn van de kwaliteitsafspraken kunnen door scholen worden ingezet voor bijvoorbeeld het verbeteren van de stagebegeleiding en voor de inzet van extra personele capaciteit.
Hoe kijkt u aan tegen de opvatting van de MBO Raad dat de verantwoordelijkheid te veel eenzijdig bij de bijdrage van de scholen komt te liggen?
Stages zijn een belangrijk onderdeel van de mbo-opleiding en zonder stage kunnen studenten hun diploma niet halen. Scholen zijn wettelijk al verantwoordelijk voor de beschikbaarheid van de stageplaats en horen hun verantwoordelijkheid hier te nemen. Daarnaast hebben vanzelfsprekend ook bedrijven een verantwoordelijkheid in het bieden van een sociaal veilige leer- en werkomgeving en mag een bedrijf niet discrimineren. Bedrijven zijn immers gebaat bij goed opgeleide en voldoende vakmensen, in deze tijden van krapte op de arbeidsmarkt zelfs meer dan ooit. In het stagepact beoog ik gezamenlijke afspraken te maken met alle partijen waarin eenieder zijn verantwoordelijkheid neemt om stagediscriminatie tegen te gaan.
Het onderzoek dat JOB MBO deed naar ongebruikte leermiddelen |
|
Peter Kwint , Zohair El Yassini (VVD) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het onderzoek van Jongeren Organisatie Beroepsonderwijs (JOB MBO) waaruit blijkt dat 93 procent van de mbo-studenten ongebruikte schoolboeken moet kopen?1
Ik heb kennis genomen van het onderzoek dat is uitgevoerd door JOB MBO. Het is zorgelijk dat mbo-studenten betalen voor leermiddelen die ze uiteindelijk niet gebruiken. Met de sector zijn heldere afspraken gemaakt om dit probleem te adresseren. Ik concludeer helaas dat de afspraken vooralsnog niet hebben geleid tot de gewenste resultaten.
Hoeveel mbo-scholen houden zich op dit moment aan de verplichte terugkoopregeling en bent u bereid om met de scholen in gesprek te gaan die geen terugkoopregeling hanteren?
Na uitvraag is gebleken dat 43 van de 57 mbo-instellingen een regeling voor ongebruikte leermiddelen hebben ingesteld. Van de instellingen die (nog) geen regeling hebben ingesteld zijn er op dit moment zeven bezig met het instellen daarvan. Eén instelling geeft aan geen onderwijsbenodigdheden van de student te vragen maar boeken en licenties te betalen en deze in bruikleen te geven aan de student, een terugkoopregeling is daarom niet aan de orde. Ik zeg hierbij toe in gesprek te gaan met de instellingen die nog geen regeling hebben ingesteld.
Hoe maakt u werk van het onder de aandacht brengen van deze verplichte terugkoopregeling bij studenten?
Iedere instelling moet de regeling ongebruikte leermiddelen breed bekend maken. Ik zal in mijn vervolggesprekken hen oproepen dit te doen. De sectorraad, JOB MBO en OCW hebben recentelijk een brochure «schoolkosten in het mbo» opgesteld waarin studenten worden geïnformeerd over de regeling ongebruikte leermiddelen. Om te zorgen dat meer studenten worden bereikt zal ik informatie over de regeling ongebruikte leermiddelen ook publiceren op de website van de rijksoverheid.
Bent u bereid om één universele terugkoopregeling in het leven te roepen, die geldt op iedere mbo-school, zodat scholen zelf geen onrealistische voorwaarden kunnen stellen?
De verplichting voor het instellen van een regeling ongebruikte leermiddelen geldt sinds vorig studiejaar. Ik vind het in dat opzicht te vroeg om over te gaan tot «één universele terugkoopregeling». De vorm en eisen van de regeling ongebruikte leermiddelen kunnen verschillen. Het is belangrijk dat de voorwaarden redelijk van aard zijn en kunnen rekenen op draagvlak van studenten. Medezeggenschapsraden hebben instemming op het schoolkostenbeleid. Instellingen moeten de regeling ongebruikte leermiddelen dan ook ter instemming aan hun medezeggenschapsraden voorleggen.
Hoe gaat u er samen met scholen en docenten voor zorgen dat boekenlijsten worden herzien, zodat ongebruikt lesmateriaal van deze lijsten verdwijnen?
Ik ga instellingen die nog geen regeling ongebruikte leermiddelen hebben ingesteld aanspreken dit alsnog zo snel mogelijk te doen. Ik verwacht dat de regeling ongebruikte leermiddelen bij iedere instelling ertoe leidt dat een kritische periodieke evaluatie van de leermiddelenlijsten plaatsvindt. Ongebruikte leermiddelen moeten immers door de instelling worden teruggekocht.
Bent u bereid om de motie van de leden El-Yassini en Kwint alsnog uit te voeren?2 Kunt u dit toelichten?
U heeft mij in uw motie gevraagd instellingen wettelijk te verplichten lesmaterialen of boeken die niet worden gebruikt, terug te kopen. Ik constateer dat de meeste instellingen gehoor hebben gegeven aan het instellen van een regeling ongebruikte leermiddelen. De instellingen die dat nog niet hebben gedaan zal ik daarop aanspreken. Wanneer blijkt dat instellingen zich toch niet aan de afspraak houden kan alsnog tot deze stap worden overgegaan.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat MBO van 9 november 2022?
Ja.
Het bericht ‘Rente over studielening op komst, vooral mbo'ers gaan meer betalen’ |
|
Bouchallikh , Lisa Westerveld (GL) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Rente over studielening op komst, vooral mbo'ers gaan meer betalen»?1
Ja.
Bent u het met de voorzitter van Jongeren Organisatie Beroepsonderwijs (hierna: JOB) MBO eens dat het oneerlijk is dat mbo-studenten voor dezelfde lening veel meer betalen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het eens dat er geen reden is mbo- en ho-studenten anders te behandelen. Het is echter niet zo dat onder alle omstandigheden de twee berekenmethodes (zie vraag 3) altijd ten gunste van de ho-student zullen uitvallen. Voor invoering van het leenstelsel vielen zowel de studenten in het mbo als in het ho onder dezelfde terugbetaalvoorwaarden, die nu nog voor mbo studenten gelden. Bij invoering van het leenstelsel zijn de terugbetaalvoorwaarden voor ho-studenten aangepast en socialer geworden, omdat zij geen gebruik meer konden maken van de basisbeurs. Onderdeel daarvan is ook de wijze waarop de rente wordt berekend. Voor mbo-studenten is de basisbeurs behouden en zijn de bestaande terugbetaalvoorwaarden in stand gebleven, inclusief de wijze waarop de rente wordt berekend. Het zijn dus twee verschillende stelsels met verschillende voorwaarden.
Kunt u toelichten wat de rekenmethode is voor mbo-studenten en wat de rekenmethode is voor hbo/wo-studenten?
In het mbo wordt de rente berekend door het gemiddelde te nemen van het gemiddeld effectief rendement op de 3-jarige tot 5-jarige staatsobligatie in de maand september. In het ho wordt gekeken naar het gemiddeld effectief rendement op een staatsobligatie met een looptijd van 5 jaar over het afgelopen jaar (gerekend van oktober van het voorafgaande jaar tot en met september van het lopende jaar).
Wat was de achterliggende redenering om de rekenmethode voor de studierente voor mbo-studenten af te laten wijken van de rekenmethode voor studenten op het hbo of de universiteit?
Zie het antwoord op vraag 2.
Is de achterliggende redenering en het onderscheid dat hierdoor wordt gemaakt nog steeds toepasbaar of gerechtvaardigd volgens u? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, voor zover er op dit moment nu eenmaal nog twee verschillende stelsels bestaan met elk hun eigen achtergrond en motivatie, die ook een ander terugbetaalregime hebben. Voor invoering van het leenstelsel vielen zowel de studenten in het mbo als in het ho onder dezelfde terugbetaalvoorwaarden, die nu nog voor mbo-studenten gelden. Bij invoering van het leenstelsel zijn de terugbetaalvoorwaarden voor ho-studenten gewijzigd, omdat zij niet langer gebruik konden maken van een basisbeurs. Onderdeel daarvan is ook de wijze waarop de rente wordt berekend.
Die redenering wijzigt echter met de herinvoering van de basisbeurs in het ho. Op dat moment is het onderscheid tussen mbo en ho op dit vlak niet meer rechtvaardig. Mede vanwege mijn ambitie om de verschillen zo veel mogelijk weg te werken en de kansengelijkheid te vergroten, kies ik ervoor om met de herinvoering van de basisbeurs de socialere terugbetaalvoorwaarden in het ho te laten bestaan en deze ook in te voeren voor mbo-studenten. Als het wetsvoorstel aangenomen wordt, zal de wet in werking treden voorafgaand aan studiejaar 2023–2024. De nieuwe terugbetaalvoorwaarden gaan gelden voor mbo-studenten die in dat studiejaar beginnen met studeren.
Bij wie ligt de bevoegdheid om de rente op de studieschuld op nul of lager te houden, als deze niet bij u ligt?
De wetgeving waarin bepaald wordt hoe de rente op de studieschuld wordt berekend, is opgenomen in de Wet Studiefinanciering 2000 (artikelen 6.3 en 6.4). Die wet behoort tot mijn portefeuille. Wel geldt dat om af te wijken van de huidige bepalingen een wetswijziging nodig is.
Bent u voornemens om de rente op de studieschuld op nul te houden, aangezien de basisbeurs weer wordt geïntroduceerd?
Ik zie geen aanleiding om de rente op de studieschuld op nul te houden, omdat de basisbeurs weer wordt geïntroduceerd. Ongeacht onder welk stelsel je valt – mbo, ho met basisbeurs of leenstelsel – wordt er rente gerekend over de studieschuld. Het rentepercentage voor studenten die onder het leenstelsel hebben gestudeerd, valt door de aangepaste voorwaarden ook al lager uit.
Ook voor invoering van het leenstelsel en tijdens het leenstelsel werd er over studieschulden een rente betaald als de rente die de overheid betaalde over de staatsobligaties positief was. De afgelopen jaren kwam de berekende rente op de studieschuld op nul uit, maar dit was een unicum. De stijgende rente per 2023 is daarom ook geen wijziging van beleid, maar een wijziging van de huidige economische situatie. En hoewel stijgende lasten voor iedereen, en zeker voor studenten vervelend zijn, is er mijns inziens geen argument om af te wijken van de wettelijke bepaalde en berekende rente.
Daarbij blijft staan dat de terugbetaalvoorwaarden over studieschulden zeer gunstig zijn, met lagere rentes dan consumptieve kredieten. Studenten betalen terug naar draagkracht – waarbij ook de te betalen rente wordt meegenomen – en aan het einde van de looptijd wordt de nog resterende schuld kwijtgescholden. In reële zin wordt de studieschuld zelfs kleiner, omdat de inflatie nog altijd hoger is dan de rente op de studieschuld.
Vindt u dat het huidige systeem in stand gehouden moet worden of kan er een wettelijk laag rentepercentage voor alle studieschulden worden afgesproken?
In het wetsvoorstel herinvoering basisbeurs ho wordt de rente voor zowel mbo-studenten als ho-studenten gekoppeld aan het gemiddeld effectief rendement op een staatsobligatie met een looptijd van 5 jaar over het afgelopen jaar (gerekend van oktober van het voorafgaande jaar tot en met september van het lopende jaar). Dit lijkt mij een redelijke koppeling gelet op de kosten die ook de overheid moet maken voor het aantrekken van deze financiële middelen. In de aflosperiode wordt deze namelijk slechts elke vijf jaar herzien. Door de koppeling van de rente over de studieschulden met de rente over de staatsobligaties, blijft de rente die oud-studenten betalen veel lager dan de rente die over consumptieve kredieten zou moeten worden betaald.
Om het stelsel van studieschulden ook financieel houdbaar te maken is het van belang dat de rente niet wordt vastgezet op een bepaald percentage. De overheid moet immers ook zelf leningen aangaan – en daar rente over betalen – om de leningen uit te kunnen geven. Bij een vast rentepercentage zou het kunnen zijn dat de rente die de overheid moet betalen om de lening aan te trekken veel hoger wordt dan het rentepercentage dat de student moet betalen. Daardoor zijn de kosten voor de overheid veel hoger, waardoor significante tekorten kunnen ontstaan. Bovendien zou zo’n percentage ook in het nadeel van de student uit kunnen vallen, bijvoorbeeld in de situatie van de afgelopen jaren waar de rente historisch laag was.
Bent u hierover in gesprek met studenten, specifiek mbo-studenten en JOB MBO?
Bij het opstellen van het wetsvoorstel herinvoering basisbeurs hoger onderwijs is er contact met de studentenorganisaties, inclusief JOB MBO.
Heeft u in kaart hoeveel mbo-opgeleiden hierdoor financieel in de knel komen? Zo nee, bent u voornemens dit in beeld te brengen?
Alle oud-studenten die een nieuwe rente krijgen, krijgen ook een nieuwe berekening van de maandelijkse terugbetaling aan DUO. Bij de berekening van de maandelijks terugbetaling wordt altijd gekeken naar de draagkracht van de oud-student. Zij hoeven daardoor nooit meer te betalen dan op basis van hun inkomen mogelijk is.
Op voorhand kan ik niet aangeven hoeveel oud-studenten met een studieschuld door een stijgende rente financieel in de knel komen, en bijvoorbeeld geen studieschuld kan aflossen. Het is daarbij wel goed op te merken dat de rentestijging niet tot extreem hogere termijnbedragen leidt. Ter illustratie – een mbo-student die nog 15 jaar moet aflossen en een studieschuld heeft van € 7.000 ziet zijn termijnbedrag met de nieuwe rente € 5,45 stijgen per maand. De gemiddelde studieschuld van een mbo-student bedraagt ongeveer € 6.870. Bovendien wordt op het moment dat de rente opnieuw wordt berekend ook weer naar de draagkracht van de student gekeken. Daar wordt ook de hogere rente in meegenomen. Op het moment dat een oud-student op basis van zijn inkomen de verhoging niet kan betalen, dan hoeft dat dus ook niet.
Indien iemand ondanks de draagkrachtregeling niet in staat is om te voldoen aan de terugbetaling aan DUO, kan de student contact opnemen met DUO en zal in overleg met de oud-student worden gekeken naar mogelijkheden. Ook heeft iedere oud-student de mogelijkheid om aflosvrije maanden in te zetten. In die maanden hoeft de student tijdelijk niet af te lossen.
Op welke wijze kunt u specifiek mbo-studenten (financieel) ondersteunen op dit punt?
Zie het antwoord op vraag 10.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat over het mbo op 9 november 2022?
Ja.
Rente die vooral mbo’ers gaan betalen over hun studieschuld |
|
Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Vindt u dat mbo-studenten ten principale eenzelfde behandeling verdienen als andere studenten?
Ja, in het kader van de kansengelijkheid verdienen mbo-studenten onder gelijke omstandigheden een gelijke behandeling. Daarom ben ik op dit moment bezig om de bestaande verschillen tussen mbo-studenten en studenten in het hoger onderwijs (hierna: ho-studenten) waar mogelijk weg te nemen. Zie ook mijn brief over de inzet Werkagenda mbo1.
Zou u niet liever een gelijke rentelast tussen mbo-studenten en hbo- en universitaire studenten opleggen, nu u weer de rente op studieleningen eind dit jaar formeel gaat vaststellen, in plaats van een verschil te laten bestaan tussen mbo-studenten, die over hun studieschuld zo’n 1,8% rente moeten betalen, en hbo- en universitair geschoolden, die 0,4% rente moeten betalen, dit mede in het licht van de financiële problemen waarin ook alle studenten dreigen te geraken door de torenhoge energierekeningen en inflatie?1
Mbo-studenten en ho-studenten studeren op dit moment niet onder hetzelfde stelsel en dus niet onder dezelfde voorwaarden. Studenten in het mbo ontvangen een basisbeurs en studenten in het hoger onderwijs (hierna: ho) vallen op dit moment nog onder het leenstelsel. Dat zijn dus twee verschillende stelsels. Bij invoering van het leenstelsel is ook bewust de keuze gemaakt om daar een ander terugbetaalregime aan te koppelen, met een langere looptijd en een andere renteberekening.
In het wetsvoorstel herinvoering basisbeurs hoger onderwijs is het voorstel opgenomen om het terugbetaalregime ook voor mbo-studenten aan te passen en dit gelijk te trekken aan het regime voor ho-studenten. In beide stelsels is er dan immers een basisbeurs en de regering ziet geen reden om de terugbetaalregimes dan nog van elkaar te laten verschillen. Daarmee wordt ook het rentepercentage gelijk getrokken. Als het wetsvoorstel aangenomen wordt, dan zal dit regime gaan gelden voor mbo-studenten die beginnen met studeren in studiejaar 2023–2024.
In het kader van de huidige inflatie zijn er ook koopkrachtmaatregelen getroffen die studenten ondersteunen. Zo gaat de zorgtoeslag met € 30 per maand omhoog en wordt het minimumloon verhoogd. In studiejaar 2023–2024 ontvangen uitwonende studenten, in zowel het mbo als het ho, daarnaast
€ 164,30 meer aan basisbeurs.
Kunt u begrijpen dat JOB MBO dit ervaart als een zoveelste voorbeeld van ongelijkheid tussen mbo-studenten en andere studenten?
Zoals eerder aangegeven, is het in het kader van kansengelijkheid van belang om mbo-studenten zoveel mogelijk hetzelfde te behandelen als ho-studenten. Met het wetsvoorstel herinvoering basisbeurs wordt er weer een stap gezet om de voorwaarden voor mbo-studenten en andere studenten gelijk te stellen.
Ziet u nog enige rechtvaardiging voor deze ongelijkheid? Zo ja, hoe luidt deze dan? Zo neen, wat gaat u ondernemen om de rentes gelijk te trekken?
Op dit moment zijn er nog twee verschillende stelsels, die ook een ander terugbetaalregime kunnen hebben. Voor invoering van het leenstelsel vielen zowel de studenten in het mbo als in het ho onder dezelfde terugbetaalvoorwaarden, die nu nog voor mbo-studenten gelden. Bij invoering van het leenstelsel zijn de terugbetaalvoorwaarden voor ho-studenten gewijzigd, omdat zij niet langer gebruik konden maken van een basisbeurs. Onderdeel daarvan is ook de wijze waarop de rente wordt berekend.
De herinvoering van de basisbeurs in het ho zorgt er echter voor dat het onderscheid tussen mbo en ho op dit vlak niet meer rechtvaardig is. Mede vanwege mijn ambitie om de verschillen zo veel mogelijk weg te werken en de kansengelijkheid te vergroten, kies ik ervoor om met de herinvoering van de basisbeurs de socialere terugbetaalvoorwaarden in het ho te laten bestaan en deze ook in te voeren voor mbo-studenten. Als het wetsvoorstel aangenomen wordt, zal de wet in werking treden voorafgaand aan studiejaar 2023–2024. De nieuwe terugbetaalvoorwaarden gaan gelden voor mbo-studenten die in dat studiejaar beginnen met studeren. Mbo-studenten die al eerder zijn begonnen met studeren en in dat studiejaar nog steeds studeren krijgen de keuze onder welke voorwaarden zij willen terugbetalen, de oude of de nieuwe regeling.
Gaat u ook met JOB MBO overleggen over de andere voorbeelden van regels die mbo-studenten ongunstiger behandelen dan andere studenten teneinde deze weg te nemen? Zo ja, wanneer denkt u dan de Kamer te kunnen informeren wat dit overleg oplevert?
Het bevorderen van kansengelijkheid is een van mijn drie prioriteiten voor de Werkagenda mbo3 die ik samen met de sector ontwikkel. Het bijdragen aan het gelijkwaardig behandelen van alle studenten in Nederland is hier een nadrukkelijk onderdeel van. Ik wil af van het ladder-denken, af van het verticale denken van hoger/lager en toe naar het waaier-model, waarbij mbo, hbo en wo samen een brede waaier aan opleidingsmogelijkheden vormen. We onderzoeken de mogelijkheden om de terminologie aan te passen en zo bij te dragen aan het tegengaan van het hoger/lager denken.
Ik start een verkenning naar mogelijke financiële bijdrage van mbo-scholen voor bijdrage aan studentensportverenigingen en bestuursbeurzen voor studentenverenigingen. Er zijn door het land heen al wat mooie voorbeelden waarvan we kunnen leren. Kijk naar Utrecht waar mbo-studenten al lid kunnen worden van een studentenvereniging en deelnemen aan de introductieweek.
JOB MBO is actief betrokken bij de totstandkoming van de gezamenlijke Werkagenda mbo.
De andere partijen die betrokken zijn bij de Werkagenda, zoals de VNG, VNO-NCW en de MBO Raad, stimuleren ook de gelijkwaardige positie van mbo-studenten in het studentenleven. En dat is nodig, want voor de emancipatie van de mbo-student is juist waardering en erkenning in de ogen van anderen een voorwaarde. Een gelijkwaardige behandeling is daarmee een brede opgave, waar alle onderwijssectoren, gemeenten, werkgevers, ouders en de samenleving aan kunnen bijdragen. Een voorbeeld: ik roep bedrijven en organisaties, zoals sportscholen en horecagelegenheden, dan ook op om hun studentenkorting te laten gelden voor alle studenten in Nederland, dus ook voor mbo-studenten.
Op 20 oktober heb ik uw Kamer geïnformeerd over mijn inzet voor het mbo. Nadat ik met u in debat ben geweest over het mbo (Commissiedebat op 9 november) volgt de gezamenlijke Werkagenda.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het commissiedebat van 9 november a.s. over het mbo?
Ja.