Het bericht ‘The giant plan to track diversity in research journals’ |
|
Hatte van der Woude (VVD) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «The giant plan to track diversity in research journals»?1
Ja.
Hoe duidt u dit artikel?
Ik zie het initiatief van de groep uitgevers zoals weergegeven in dit artikel als een gevolg van de groeiende wens naar meer concrete informatie over diversiteit en inclusie in de wetenschap. Deze wens wordt benoemd in het artikel en bestaat ook in Nederland. Het is bij dataverzameling belangrijk een goede balans te vinden tussen de bescherming van de privacy van het individu, en de mogelijkheid om goed onderbouwd beleid te kunnen maken en monitoren. De enquête van deze groep uitgevers vraagt naar de genderidentiteit en afkomst waar de wetenschapper zich zelf mee identificeert. Deze vrijwillige, geanonimiseerde uitvraag heeft, volgens het artikel, tot doel om te onderzoeken welke groepen wetenschappers in welke mate gerepresenteerd zijn in de wetenschappelijke tijdschriften. Data lijkt soms personen in hokjes te willen vangen, maar data is tegelijkertijd ook hard nodig om gericht interventies vorm te geven die discriminatie en ongelijke kansen verhelpen. Daar ben ik voorstander van, omdat iedereen gelijke kansen verdient.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat het in de wetenschap steeds vaker voorkomt dat mensen worden ingedeeld op basis van afkomst of raciale kenmerken, zoals wit, zwart of Aziatisch?
Het indelen van mensen op basis van genderidentiteit, afkomst en/of uiterlijke kenmerken is onwenselijk als dit betekent dat mensen op basis van deze kenmerken op een nadelige manier worden behandeld. Het is echter wel noodzakelijk om gender- en cultuursensitief onderzoek te doen. In de medische wetenschap gaat het soms om verstrekkende gevolgen. De eerste resultaten van onderzoek lijken erop te wijzen dat het coronavirus mensen met een migratieachtergrond onevenredig hard heeft geraakt.2 Deze etnische ongelijkheid kan alleen in kaart worden gebracht als er gegevens over bijgehouden worden. Het is daarbij uiteraard belangrijk dat hier zorgvuldig mee wordt omgegaan. Dit geldt ook als de registratie wetenschappers zelf betreft.
Deelt u de mening dat de kwaliteit van werk van een wetenschappelijk auteur beoordeeld moet worden op de kwaliteit van dat werk, en niet op de afkomst of uiterlijke kenmerken van de auteur?
Ik vind het als verantwoordelijke voor het wetenschapsstelsel belangrijk dat iedereen op basis van hun wetenschappelijke kwaliteiten wordt beoordeeld. Op veel gebieden in de samenleving, ook in de wetenschap, is er door bewuste en onbewuste discriminatie op grond van persoonskenmerken zoals afkomst (cultuur, huidskleur, religie) of gender echter nog geen gelijk speelveld voor iedereen.3 Dat vind ik niet acceptabel. Kwaliteit moet voorop staan en uiterlijke kenmerken of afkomst mogen geen hindernis vormen in het beoordelingsproces. Daarom ben ik bijvoorbeeld ook blij met het initiatief van NWO om aandacht te besteden aan «inclusief beoordelen».4
Hoe beoordeelt u het voornemen van wetenschappelijke uitgevers zoals Elsevier om auteurs, of dat nu vrijwillig of verplicht is, te vragen om hun ras of etniciteit bekend te maken?
Zolang deze uitvraag vrijwillig is, en dat lees ik terug in het artikel, beoordeel ik dit voornemen van uitgevers als een gerichte stap om meer inzichten te krijgen in de rol van vooroordelen en discriminatie in de wetenschap. Zonder deze informatie is het zeer moeilijk, of onmogelijk, om de huidige situatie onder wetenschappers in wetenschappelijke tijdschriften te peilen en te zien of wetenschappers daar worden benadeeld op basis van genderidentiteit, afkomst en/of uiterlijke kenmerken. Ik kan het streven van de uitgevers om hier stappen in te zetten waarderen, zolang de mogelijkheid tot het weigeren van deelname behouden blijft en weigeren om mee te werken geen negatieve consequenties oplevert voor de wetenschappers. Een voorbeeld uit het artikel laat zien dat een vrijwillige uitvraag, uitgezet door de uitgever American Chemical Society (ACS), over de genderidentiteit en afkomst onder wetenschappers heeft geleid tot een significant beantwoordingspercentage van 95%.
Deelt u de mening dat dit in strijd is met de toezegging van Minister van Engelshoven dat het registreren van ras of afkomst niet aan de orde is in het kader van het nationaal actieplan diversiteit voor wetenschappelijk onderwijs en onderzoek (2020)?
De toezegging van mijn ambtsvoorganger was om in het kader van het nationale actieplan geen nieuwe gegevens over de etniciteit van onderzoekers te registreren. Als private partijen zoals wetenschappelijke uitgevers, in Nederland of het buitenland, zelf met het voorstel komen om op een verantwoorde en geanonimiseerde manier vrijwillige enquêtes uit te voeren onder de personen die artikelen insturen of beoordelen, is dat aan hen.
Oekraïense studenten die in Nederland studeren en de wetenschappelijke samenwerking met Rusland. |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u in gesprek met onderwijsinstellingen over de situatie van Oekraïense studenten in Nederland? Zo nee, bent u voornemens dit te doen?
Ja, ik ben direct vanaf het begin van de oorlog in Oekraïne in gesprek met de onderwijsinstellingen.
Is bekend hoeveel Oekraïense studenten op dit moment studeren aan een Nederlandse onderwijsinstelling?
Er studeren momenteel bijna 800 Oekraïense studenten aan Nederlandse hoger onderwijsinstellingen en er staan bijna 60 Oekraïense studenten aan Nederlands middelbaar beroepsonderwijs instellingen ingeschreven.1
Heeft u in beeld wat de oorlog in Oekraïne betekent voor de (financiële) situatie van Oekraïense studenten hier?
Deze informatie komt steeds beter in beeld. Doordat diverse Oekraïense banken een opnamelimiet hebben ingesteld, hebben diverse Oekraïense studenten moeite om bij hun financiële middelen te komen. Ook zijn er signalen binnen gekomen van schrijnende gevallen waarbij familie van studenten de volledige rekening heeft leeg gepind om te kunnen vluchten. Ik adviseer studenten om hun financiële middelen op een Nederlandse bank te storten. Voor (financiële) noodhulp kunnen Oekraïense studenten zich wenden tot hun onderwijsinstelling.
Kunt u in kaart brengen op welke manieren deze studenten kunnen worden ondersteund en kunt u aangeven of dit volgens u voldoende is? Zo nee, op welke aanvullende manieren kunnen deze studenten ondersteund worden?
De eerste signalen die we hebben ontvangen betreffen financiële ondersteuning en mentale ondersteuning. Ik heb de hoger onderwijsinstellingen verzocht Oekraïense studenten zo goed mogelijk op te vangen en waar mogelijk (financieel) te ondersteunen. De instellingen kunnen hierbij aanspraak maken op de € 1 miljoen die ik in mijn brief van 4 maart jongstleden heb toegezegd2. Ik ben blij dat de onderwijsinstellingen zelf al veel acties ondernemen om de oorlog in Oekraïne bespreekbaar te maken op de onderwijsinstelling en deze studenten financieel te ondersteunen.
Hoe worden studenten ondersteund die te maken hebben met weggevallen financiële ondersteuning vanuit Oekraïne, bijvoorbeeld door familieleden?
Deze studenten kunnen zich in eerste instantie melden bij hun onderwijsinstelling die voor de korte termijn een financiële bijdrage kunnen leveren. De onderwijsinstellingen wenden fondsen aan om studenten te helpen die in acute financiële problemen komen. Het voorzien in levensonderhoud van studenten is geen onderdeel van de zorgplicht van onderwijsinstellingen, maar hoort dit thuis bij gemeenten of de centrale overheid. Gezien de acute nood van een deel van de studenten kijken instellingen met zorg naar de noodvraag van betreffende studenten.
Welke gevolgen heeft deze oorlog op bestaande samenwerkingsverbanden met Oekraïense onderwijsinstellingen?
Deze impact wordt nu langzaam zichtbaar en voelbaar. Er is op persoonlijk niveau veel medeleven en waar mogelijk wordt de informele samenwerking voortgezet. De crisis maakt het voor veel Oekraïners echter moeilijk om «normaal» door te werken en studeren. De komende tijd moet uitwijzen of bestaande samenwerkingsverbanden op de reguliere wijze voortgezet kunnen worden.
Wat betekent de Oekraïense dienstplicht voor Oekraïense mannelijke studenten hier?
Als mannelijke Oekraïense studenten in dienstplicht moeten, kan het zijn dat ze hun studie en verblijf in Nederland moeten onderbreken en naar Oekraïne moeten afreizen. Of de student hier gehoor aan geeft is een private afweging. De Nederlandse wetgeving laat toe dat een Oekraïense student zijn verblijfsrecht in Nederland houdt zolang deze de dienstplicht vervult en binnen zes maanden na beëindiging van de dienstplicht naar Nederland terug is gekeerd.
Bent u bekend met het bericht «Banden met Rusland verbreken? De Nederlandse wetenschap blijft stil».1
Ja.
Wat is uw appreciatie van het feit dat het Duitse hoger onderwijs en de wetenschap heeft besloten de samenwerking met Russische universiteiten, wetenschapsorganisaties en hogescholen te staken?
Dit is in lijn met de uitspraak van Europese ministers in de Raad van Europa en de Europese Commissie. Ook ik ben van mening dat we de formele samenwerking met Russische universiteiten, wetenschapsorganisaties en hogescholen moeten bevriezen. Dit heb ik in een dringend advies naar de voorzitters van UNL, VH, NFU, KNAW en NWO gestuurd. Dit is op 4 maart jongstleden met uw Kamer gedeeld.4
Wat is het kabinetstandpunt op dit punt en de kabinetsinzet in de Europese Unie als het gaat om wetenschappelijke samenwerking met Rusland?
Zie het antwoord op vraag 9.
Bent u in gesprek met de UNL en de VH over hun beleid ten aanzien van het continueren van de wetenschappelijke samenwerking met Rusland?2
In nauwe afstemming met onder andere UNL en de VH heb ik op 4 maart jongstleden een dringende oproep kunnen uitsturen naar de voorzitters van UNL, VH, NFU, KNAW en NWO. Dit geeft instellingen handvatten hoe om te gaan met de Europese sancties ten aanzien van de formele samenwerking met Russische instanties.
De podcast 'Gaat de wetenschap ten onder aan open science?' |
|
Hatte van der Woude (VVD) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met de podcast «Gaat de wetenschap ten onder aan open science?»1 van dr Kelder en Co op 19 februari 2022, waarin Hans Clevers zijn zorgen uit over het wetenschappelijk klimaat in Nederland doordat de invulling van het concept «open science» nauw verbonden is met het programma «Erkennen en Waarderen», dat volgens hem onze internationale positie zal schaden, of al schaadt? Hoe beoordeelt u deze uitspraak? Deelt u deze zorgen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Open science en de modernisering van het systeem van erkennen en waarderen hebben zeker een relatie. Ze versterken elkaar. Naast het streven naar meer transparantie en openheid over vergaarde kennis heeft open science ook tot doel wetenschap en samenleving dichter bij elkaar te brengen.2 Dit in het streven naar een hogere maatschappelijke waarde van wetenschap en het versterken van het publieke vertrouwen in de wetenschap. Succes op dit terrein is niet gemakkelijk terug te voeren naar traditionele wetenschappelijke output zoals publicaties, maar heeft wel een grote doorwerking kunnen hebben in de samenleving en de wetenschap.
De zorg dat de bewegingen van open science en erkennen en waarderen de internationale positie zullen schaden deel ik niet. Ik constateer dat de tot nu toe gezette stappen de Nederlandse wetenschap juist internationaal beter positioneren.
Bent u daarnaast bekend met de artikelen «Nieuwe Erkennen en waarderen schaadt Nederlandse wetenschap»2 en «Bedreigingen voor fundamenteel wetenschappelijk onderzoek in Nederland brengen onze toekomstige welvaart in gevaar»3, waarin door academici wordt gewaarschuwd dat beleid gerelateerd aan «Erkennen en waarderen» leidt tot meer willekeur en minder kwaliteit en dat dit beleid grote gevolgen zal hebben voor de internationale erkenning en waardering van Nederlandse wetenschappers? Hoe beoordeelt u deze constatering?
Ja. Daar ben ik mee bekend.
Ik kan mij goed vinden in de gezamenlijke position paper van de kennisinstellingen en wetenschapsfinanciers.5 Daarin wordt terecht geconstateerd dat de huidige wijze waarop academici worden erkend en gewaardeerd onvoldoende in balans is met het takenpakket. Het landelijk programma Erkennen en Waarderen brengt daar een welkome modernisering in aan. Het is een cultuur- en systeemverandering die meer ruimte moet bieden aan de pluriformiteit van taken van academici.
Het is niet het geval dat het herzien van deze systematiek gepaard gaat met meer willekeur. Door aandacht te hebben voor de specifieke context en ruimte te laten voor leden van een team om hun eigen bijdrage te leveren aan een gezamenlijk doel, biedt dit systeem juist meer ruimte voor de vele dimensies van kwaliteit – in de brede zin van het academisch werk.
Zoals bij elke transitie is het denkbaar dat een verandering in de wijze waarop in Nederland academici beoordeeld worden gevolgen kan hebben voor individuele wetenschappers in het internationale veld. Voor de wetenschap als geheel heb ik daar echter op dit moment nog geen signalen van ontvangen. Het blijft bij deze transitie wel belangrijk om zowel nationaal als internationaal de vinger aan de pols te houden. Dat zal ik doen door jaarlijks aan uw Kamer te rapporteren over de voortgang van het landelijk programma Erkennen en Waarderen. Dit programma wordt gedragen door UNL, NWO, KNAW, NFU en ZonMw en heeft als doel ruimte voor ieders talent aan de academie te realiseren, oftewel, het nieuwe erkennen en waarderen. Het programma heeft een looptijd van vijf jaar (2022–2026) en daarbij zal periodiek een «cultuurbarometer» worden uitgevoerd naar de bekendheid van erkennen en waarderen en de uitwerking ervan.
Bent u daarnaast bekend met het artikel «Heroriëntatie NWO-Talentcompetities bedreigt toekomst Nederlandse wetenschap»4 van 2 februari 2022, waarin 95 jonge wetenschappers hun zorgen uiten over de impact van «Erkennen en Waarderen» bij de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (hierna: NWO)? Deelt u deze zorgen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Ja, daar ben ik mee bekend. Ik ben recent ook in gesprek gegaan met enkele van de briefschrijvers over dit onderwerp. NWO is zich, in samenspraak met een groot aantal belanghebbenden, aan het bezinnen op de Talentcompetitie. Dat is een zorgvuldig proces waar ik veel vertrouwen in heb. NWO heeft binnen het programma Erkennen en Waarderen als onderzoeksfinancier overigens een andere functie dan bijvoorbeeld een universiteit als werkgever. NWO is zich hier terdege van bewust enzal voorstellen altijd blijven beoordelen op basis van de kwaliteit van het onderzoek, die van de onderzoeker(s) en van de verwachte wetenschappelijke en/of maatschappelijke impact van dat onderzoek.
Ervan uitgaand dat u eveneens wilt dat Nederland een internationale toppositie in de wetenschap houdt, kunt u aangeven wat volgens u het effect van het programma «Erkennen en Waarderen» op die positie is?
Zie mijn antwoorden bij vraag 1 en 2.
Deelt u de mening dat open science als begrip – het beter en transparant beschikbaar stellen van met publiek geld vergaarde kennis – niet per se hoeft samen te gaan met alle aspecten van het programma «Erkennen en Waarderen», dus dat die twee los van elkaar kunnen staan? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord bij vraag 1.
Kunt u bevestigen dat NWO in het kader van deze nieuwe manier van evalueren bij publicaties het journal en zijn impactfactor niet meer meetelt en dat ook andere delen van het curriculum vitae (hierna: cv) sterk zijn ingekort? Kunt u ook bevestigen dat bij de NWO Open Competitie van de Exacte en Natuurwetenschappen het cv helemaal niet meer meetelt? Zo ja, bent u het hiermee eens?
NWO gaat zelf over de criteria die worden gehanteerd bij de beoordeling. NWO heeft inderdaad het besluit genomen om de Journal Impact Factor (JIF) en Hirsch-index (h-index) niet langer te gebruiken voor de beoordeling van individuen. Dit omdat het problematische indicatoren zijn voor individuele onderzoeksprestaties. NWO staat niet langer toe dat aanvragers een complete publicatielijst en een volledig overzicht van activiteiten opgeven, maar vraagt hen om een selectie te maken van de meest relevante outputs (breder dan enkel publicaties) en activiteiten in het kader van de aanvraag. Het is daarbij nog altijd mogelijk om relevante kwalitatieve en/of kwantitatieve indicatoren op te nemen, waarmee de kwaliteit van het voorstel en de ervaring van de onderzoeker kunnen worden onderbouwd. Deze aanpassingen zijn verwerkt in het zogenaamde narratief cv en zijn in lijn met de werkwijze van een aantal andere onderzoeksfinanciers in Europa en daarbuiten.7
Ik kan bevestigen dat bij het specifieke instrument waaraan u refereert, namelijk de kleine projecten (50.000 euro) in de Open Competitie van Exacte en Natuurwetenschappen, het curriculum vitae van de indiener niet wordt meegenomen. Dit is een bijzonder geval en heeft te maken met het specifieke doel van dit instrument.8 NWO wil hiermee risicovolle projecten financieren waarvoor binnen de bestaande instrumenten geen ruimte is. Deze voorstellen worden anoniem behandeld om ze louter te laten beoordelen op basis van het onderzoeksidee. Kwaliteit en originaliteit krijgen daarmee meer aandacht.
Acht u het mogelijk dat de aanvraagdruk en publicatiedruk, die het programma «Erkennen en Waarderen» beoogt weg te nemen, ook verminderd kan worden door 1) inzet van de nieuwe middelen voor onderzoeken, door 2) inzet van andere indicatoren aanvullend op de metrische, in plaats van metrische indicatoren af te schaffen? Zo ja, bent u van plan hierop in te zetten? Zo nee, waarom niet?
Het hoofddoel van het landelijk programma is niet het wegnemen van aanvraagdruk en publicatiedruk. Het gaat hier om een flankerende transitie die dient om kennisinstellingen te stimuleren om de diverse taken van academici te erkennen.
De transitie in erkennen en waarderen heeft niet tot doel «metrische» indicatoren af te schaffen. De transitie geeft onderzoeksfinanciers en instellingen de ruimte om wetenschappers breder te beoordelen dan uitsluitend op basis van «metrische» indicatoren. Dit is tevens in lijn met het Strategisch Evaluatie Protocol9 voor wetenschappelijk onderzoek waarin het gebruik van betekenisvolle indicatoren (kwalitatief en kwantitatief) wordt gestimuleerd.
Deelt u de mening dat het voor academici geen zin meer heeft een mooi cv, inclusief internationale criteria, op te bouwen, als wat op dat cv staat niet of veel minder meegewogen mag worden bij aanvragen? Zo ja, wat bent u van plan hieraan te doen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord bij vraag 6.
Hoe wilt u het aanmoedigen van excellentie vormgeven binnen een dergelijk stelsel?
Een uitmuntende kwaliteit van kennis blijft ook in het nieuwe erkennen en waarderen het uitgangspunt. Door oog te hebben voor de volledige breedte van het academisch werk kunnen talenten op waarde worden geschat en is er ruimte om ook de prestaties op domeinen zoals onderwijs, impact en leiderschap te belonen. Deze diversificatie schept de mogelijkheid om een veelheid van talenten op waarde te schatten, waarbij ook oog voor teamprestaties mogelijk is.
Kunt u aangeven welke landen aantoonbaar volgens dezelfde systematiek als «Erkennen en Waarderen» werken?
Zowel in het huidige systeem als in de toekomstige manier van erkennen en waarderen zijn er geen twee landen in de wereld die met aantoonbaar dezelfde systematiek werken. Nederland is uniek met de landelijke aanpak en bijbehorende programmastructuur, maar ook in andere landen worden vergelijkbare stappen gezet. Meerdere internationale onderzoeksfinanciers passen momenteel hun procedures aan en steeds meer instellingen en individuen ondertekenen de San Francisco Declaration on Research Assesment (DORA)10. Zij steunen het uitgangspunt om onderzoek te beoordelen op inhoud en niet op afgeleide indicatoren.
Op internationaal niveau zijn er meerdere initiatieven waarbinnen afstemming rond de thema’s van open science en erkennen en waarderen plaatsvindt. De bereidheid om hier aan deel te nemen is hoog.11 Eerder noemde ik al de acties die lopen binnen de Europese Onderzoeksruimte. Daarnaast werken de Europese koepels Science Europe en de European Association of Universities met steun van de Europese Commissie12 aan een initiatief om de beoordeling van onderzoek en onderzoekers af te stemmen. Ruim 250 organisaties uit 30 landen hebben zich bij dit initiatief aangesloten. Het uitgangspunt van deze research assesment working group, evenals dat van initiatieven in Noorwegen, Finland en Latijns Amerika, is steevast dat verandering nodig is, omdat bij beoordeling momenteel minder geschikte en beperkte methoden en criteria gebruikt worden om de kwaliteit, prestaties en impact van onderzoek en onderzoekers te beoordelen. Ook in de recent aangenomen UNESCO «Recommendation on Open Science» wordt opgeroepen de twee doelen van open science en erkennen en waarderen met elkaar in lijn te brengen.13 Het Nederlandse onderzoeksveld is goed vertegenwoordigd bij deze initiatieven en daar ben ik trots op.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat deze zorgen nu al geruime tijd leven bij wetenschappers? Bent u als stelselverantwoordelijke bereid deze zorgen serieus te nemen en in gesprek te gaan met voor- en tegenstanders van «open science», de «San Francisco Declaration on Research Assessment (DORA)» en «Erkennen en Waarderen»? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over de uitkomsten van deze gesprekken? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bekend met de zorgen die leven. Tegelijkertijd zie ik veel academici die hoop putten uit deze cultuurverandering. Het is van het grootste belang dat academici gehoord worden, met elkaar spreken over erkennen en waarderen en dat zij zelf invloed hebben op deze cultuurverandering. Daarom worden door het hele land – bij alle betrokken universiteiten, onderzoeksinstituten en onderzoeksfinanciers -bijeenkomsten georganiseerd. Ook op landelijk niveau is er ruimte voor dialoog. Bijvoorbeeld bij het recent georganiseerde Recognition & Rewards Festival14 en bij bijeenkomsten die de KNAW binnenkort organiseert. Zorgen die tijdens zulke bijeenkomsten geuit worden door wetenschappers worden serieus genomen en meegewogen bij de implementatie. Zelf ben ik al in gesprek met wetenschappers over erkennen & waarderen. Dit doe ik bijvoorbeeld tijdens mijn vele werkbezoeken.
De weigering van het Erasmus Medisch Centrum om gegevens over proefdierengebruik te delen met de toezichthouder |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Klopt het dat het Erasmus Medisch Centrum (MC) Rotterdam geen gegevens over uitgevoerde dierproeven in 2020 heeft verstrekt aan de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) zoals de inhoudelijke afwezigheid van tabel 23 in Zo Doende 2020 stelt? Zo ja, overtreedt het Erasmus MC Rotterdam met deze weigering artikel 8, lid 3 van de Dierproevenregeling?1 2
Het Erasmus Medisch Centrum (MC) heeft aan de wettelijk verplichte eisen over de registratie van uitgevoerde dierproeven en proefdieren 2020 voldaan. De specifieke tabel in «Zo doende 2020. Jaaroverzicht dierproeven en proefdieren van de NVWA» betreft een uitwerking op instellingsniveau waarvoor geen wettelijke verplichting geldt zoals omschreven in hoofdstuk 4.1 van het rapport.
Is het in Nederland eerder voorgekomen dat een vergunninghouder Wet op de dierproeven weigerde om informatie te delen met de toezichthouder?
Ook eerder hebben de instellingsvergunninghouders standaard voldaan aan de wettelijke vereiste om informatie over de registratie dierproeven en proefdieren met de toezichthouder te delen. Om de publicatie van «Zo Doende 2020» te versnellen, is het proces rondom de publicatie van de tabellen op instellingsniveau gewijzigd. In het verleden maakte de NVWA deze tabellen zelf op, gebaseerd op de aangeleverde jaarregistratie. Bij het opstellen van «Zo Doende 2020» heeft de NVWA de betrokken instellingsvergunninghouders verzocht om een door de NVWA aangeleverd format ingevuld aan te leveren voor integrale publicatie. Ik betreur dat het Erasmus MC geen uitwerking op instellingsniveau heeft ingestuurd.
Hoe vaak heeft de NVWA het Erasmus MC verzocht om de gegevens over het dierproevengebruik met deze toezichthouder te delen?
De NVWA heeft op 13 september 2021 een brief aan alle betrokken instellingsvergunninghouders gestuurd met de nieuwe werkwijze omtrent de uitwerking van de tabellen op instellingsniveau, met het verzoek hieraan te voldoen. Op dezelfde datum is een afschrift van deze brief naar alle betrokken Instanties voor Dierenwelzijn gestuurd. Op 18 oktober 2021 heeft de NVWA een reminder gestuurd aan alle betrokken Instanties voor Dierenwelzijn. Op 25 november 2021 heeft de NVWA een reminder aan de Instantie voor Dierenwelzijn van het Erasmus MC gestuurd met het verzoek de gevraagde gegevens alsnog aan te leveren. Zie ook mijn antwoord op vraag 1 en 2.
Welke redenen gaf het Erasmus MC om niet mee te werken aan de wettelijke verplichting zoals opgenomen in artikel 8, lid 3 van het Dierproevenbesluit?
De NVWA heeft geen reactie van het Erasmus MC ontvangen op de in antwoord 3 genoemde correspondentie. Deze correspondentie betrof een verzoek om een uitwerking op instellingsniveau waarvoor geen wettelijke verplichting geldt. Het Erasmus MC heeft naar aanleiding de publicatie van «Zo Doende 2020» op de eigen website een artikel3 geplaatst. In dit artikel worden de cijfers op instellingsniveau toegelicht. Daarnaast bevat het artikel een motivering waarom geen separate tabel is aangeleverd voor publicatie in «Zo Doende 2020». De uitwerking op instellingsniveau voor het Erasmus MC ontbreekt in «Zo Doende 2020». Desondanks is het belang van transparantie gediend nu het Erasmus MC deze informatie eigenstandig op zijn website beschikbaar heeft gesteld.
Bent u bereid om de correspondentie over de weigering tussen het Erasmus MC en de NVWA met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
De NVWA heeft geen reactie van het Erasmus MC ontvangen op de in antwoord 3 genoemde correspondentie; deze kan ik derhalve niet delen. Zie ook mijn antwoord op vraag 1 en 2.
Welke consequenties verbindt u aan de weigering van het Erasmus MC om mee te werken aan de wettelijk verplichte registratie van de uitgevoerde dierproeven? Bent u bereid daar bestuursrechtelijke sancties aan te verbinden? Zo ja, welke?
Er heeft geen weigering plaatsgevonden om mee te werken aan wettelijk verplichte eisen.
Betekent de weigering van het Erasmus MC om de gegevens over de uitgevoerde dierproeven met de toezichthouder te delen dat het totaaloverzicht van dierproeven die in Nederland zijn uitgevoerd onvolledig is en dat het werkelijke aantal dierproeven hoger is dan Zo Doende 2020 vermeldt?
Nee, het totaaloverzicht van dierproeven die in Nederland zijn uitgevoerd is volledig; de registratiegegevens van het Erasmus MC over 2020 zijn hierin opgenomen. De specifieke tabel waarnaar in vraag 1 wordt verwezen betreft een uitwerking op instellingsniveau.
Het in Singaporese handen vallen van de High Tech Campus Eindhoven |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Heeft u kennis genomen van het bericht «High Tech Campus niet naar Amerikanen, maar in handen van Singaporese staat»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat deze vitale kennisinfrastructuur in de handen komt van een buitenlandse eigenaar?
Ik hecht er waarde aan een duidelijk onderscheid te maken tussen de verkoop van het vastgoed en de bijbehorende vastgoedmanagementdiensten enerzijds en het kennisecosysteem op en rondom de High Tech Campus waar veel hoogwaardig technologisch en innovatieve bedrijven gevestigd zijn anderzijds. Het gaat hier om een vastgoedtransactie tussen twee marktpartijen, waarbij de koper een Amerikaanse asset manager is die onder andere fondsen van GIC beheert. Beide partijen zijn al langer in Nederland actief op het gebied van investeringen in commercieel vastgoed, waaronder zorgvastgoed en hotels.
Hoe beoordeelt u het grote belang van de Singaporese staat in het beleggingsfonds van Oaktree?
GIC is een beleggingsfonds dat in eigendom is van de Singaporese Staat. GIC belegt de deviezenreserves van de Singaporese Staat en hanteert een beleggingsbeleid gericht op langetermijninvesteringen met een stabiel rendement.2 Het betreft hier een commercieel gedreven fonds. Het is niet aan de Nederlandse overheid om in te gaan op welke commerciële belangen ten grondslag liggen aan de investering. Wel heeft de Nederlandse overheid zich een beeld gevormd van eventuele risico’s voor de nationale veiligheid verbonden aan een dergelijke transactie. Deze acht ik afwezig, gelet op de aard en inhoud van de transactie en de betrokken partijen.
Wat is het gevoerde beleid van dit demissionaire kabinet ten aanzien van onze kennisinfrastructuur? Acht u het van belang dat dit soort infrastructuur in Nederlandse dan wel Europese handen blijft? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in het antwoord op vraag 1 aangeef is het van belang onderscheid te maken tussen het vastgoed enerzijds en het kennisecosysteem, of kennisinfrastructuur anderzijds. Het Nederlandse beleid ten aanzien van onze kennisinfrastructuur richt zich op het realiseren van de groeistrategie voor Nederland, door het duurzame verdienvermogen op de lange termijn te versterken. Dat vergt onderwijs, onderzoek, innovatie, inzet op sleuteltechnologieën met bedrijvigheid daar weer omheen. Het verbinden van bedrijven, kennisinstellingen, overheid – zoals rond de High Tech Campus – is daarbij van groot belang. Hier ontstaan bij gevestigde bedrijven en innovatieve startups en scale-ups de technologische oplossingen die we nodig hebben om groeistrategie te realiseren. Samen met Brainport Eindhoven en alle verbonden publieke en private partijen zullen wij ons hiervoor blijven inzetten, zodat deze regio zijn internationale koploperspositie behoudt. De wijziging van het eigendom van het vastgoed van de campus verandert daar niets aan.
Naast de inzet op de groeistrategie, kijkt de rijksoverheid in den brede ook naar waarborgen om de risico’s op ongewenste overdracht van sensitieve kennis en technologie binnen de Nederlandse kennisinfrastructuur te verkleinen. De bescherming van intellectueel eigendom en bedrijfsgevoelige informatie is hierbij primair de verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven, waarbij het National Cyber Security Center en het Digital Trust Center een adviserende en informerende rol spelen. Het is aan HTCE Site Management B.V. en de huurders van de campus om de (digitale) informatiebeveiliging op orde te hebben. Ik zie – op basis van de thans beschikbare informatie – geen aanleiding om hierin anders op te treden. Enkel als mogelijk sprake is van risico’s voor de nationale veiligheid door ongewenste overdracht van bepaalde sensitieve kennis en technologie, is het aan de overheid om proportionele en passende maatregelen te treffen om deze risico’s te verkleinen. Over de informatiebeveiliging en risico's voor de nationale veiligheid bij directe toegang tot de locaties waar sensitieve technologie gebruikt of ontwikkeld wordt, verkent mijn ministerie of aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn.
In hoeverre denkt u dat de overname van de High Tech Campus Eindhoven door een buitenlandse partij een nadeel vorm voor het Nederlandse belang?
In de regel zijn investeringen en overnames een private aangelegenheid, waarbij de overheid slechts een rol heeft wanneer mogelijk zwaarwegende publieke belangen, zoals de nationale veiligheid, in het geding komen.
In het kader van economische veiligheid heeft het Ministerie van EZK gekeken naar de aard van de transactie en of deze gevolgen kan hebben voor de nationale veiligheid. Het betreft hier een wijziging in zeggenschap over het vastgoed en het vastgoedmanagement van de HTCE. Vanwege deze aard valt de transactie buiten het bereik van bestaande investeringstoetsen zoals opgenomen in de energiewetgeving en de Telecommunicatiewet. Ook het wetsvoorstel Veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames biedt geen aanknopingspunten. Ramphastos Investments en de beheer- en exploitatiemaatschappijen HTCE Development B.V. en HTCE Site Management B.V. zijn geen van allen aanbieders van een vitaal proces in de zin van het wetsvoorstel. Ook zijn zij geen eigenaar noch hebben zij controle over of directe toegang tot sensitieve technologie.
Wat vindt u ervan dat er ook in Eindhoven bedenkingen zijn bij deze participatie? Weegt dat op enigerlei wijze mee in uw opstelling of beleid in dezen?
Bij mijn ministerie zijn geen signalen binnengekomen van bedrijven uit Eindhoven die bedenkingen hebben bij deze participatie. Zoals bekend was Philips tot 2012 zelf eigenaar van de High Tech Campus en heeft indertijd ervoor gekozen het vastgoed en het beheer hiervan te verkopen. Voor wat betreft het gemeentebestuur hebben wij in ons contact met hen gewezen op de rolverdeling zoals die ook in deze en eerdere Kamervragen is toegelicht.
Het bericht ‘Nederland doet samen met China DNA-onderzoek: 'Fundamenteel fout'’ |
|
René Peters (CDA), Hatte van der Woude (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht Nederland doet samen met China DNA-onderzoek: «Fundamenteel fout»?1
Ja.
Is het correct dat door het Erasmus MC, Het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) en het NFI of aan deze instellingen verbonden wetenschappers is samengewerkt met Chinese onderzoekers die direct of indirecte banden hadden met de politie in China? Zo ja, sinds wanneer bent u bekend met dit feit?
Via de berichtgeving waarnaar u verwijst, ben ik geconfronteerd met de genoemde bevindingen waaraan wordt gerefereerd in vraag 2, 3 en 4. Op dit moment zijn nog niet alle details en feitelijkheden bekend rondom de onderzoeken die recent naar voren zijn gekomen in de berichtgeving waar u naar verwijst. Daarom kan ik hier nog geen uitspraken over doen. Ik heb al wel het Erasmus MC (EMC), Leiden Universitair Medisch Centrum (LUMC) en het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) schriftelijk verzocht om een eerste duiding.
Daarin laat het Erasmus MC weten dat wat betreft de in de berichtgeving genoemde onderzoeken waarbij sprake was van samenwerking met het Chinese Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid (oftewel, personen die banden hebben met de politie) om DNA van Oeigoeren te verzamelen, noch Erasmus MC, noch LUMC, NFI of een andere Nederlandse kennisinstelling betrokken was. Het Erasmus MC geeft aan dat deze drie onderzoeken zijn verricht door een onderzoeker van het Beijing Institute of Genomics Chinese Academy of Sciences. Deze onderzoeker heeft naast zijn hoofdaanstelling aan het Beijing Institute of Genomics óók een gedeeltelijke aanstelling bij Erasmus MC en heeft in zijn onderzoekspublicatie het Erasmus MC – zoals gangbaar in de academische wereld – genoemd als tweede affiliatie. Het Erasmus MC stelt dat de desbetreffende onderzoeken niet zijn uitgevoerd vanwege of vanuit zijn functie in het Erasmus MC. De kennisinstelling had geen enkele inhoudelijke of financiële betrokkenheid bij deze drie specifieke onderzoeken waarbij samenwerking plaatsvond met het Chinese Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid. Dat geldt ook voor het LUMC en NFI.
Het is goed om hier te verduidelijken dat het Erasmus MC, LUMC en NFI bij een viertal andere in de berichtgeving genoemde onderzoeken, inderdaad wél (deels) betrokken waren. Deze onderzoeken vonden plaats binnen grote internationale samenwerkingsverbanden met vele kennisinstellingen. Dat betreft fundamenteel onderzoek naar de genetische basis van het menselijk uiterlijk. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Dit najaar nog ga ik samen met deskundigen van de relevante ministeries met de betrokken kennisinstellingen in gesprek om de verdere details rond de onderzoeken te bespreken en alle feitelijkheden te achterhalen. Ik zal u begin 2022 informeren over de uitkomsten daarvan.
Is het correct dat, zoals gesteld in dit artikel, onderzoeken door deze instellingen zijn gedaan op materiaal dat door de Chinese politie bij de onderdrukte Oeigoeren is afgenomen? Zo ja, sinds wanneer bent u bekend met dit feit?
Het Erasmus MC en LUMC laten in hun eerste duiding weten dat de vier genoemde onderzoeken waar Erasmus MC, LUMC en NFI wél deel van uitmaakten, plaatsvonden binnen grote internationale samenwerkingsverbanden met vele kennisinstellingen. Daarbij werd gebruik gemaakt van datasets van tienduizenden mensen van over de hele wereld. Al deze datasets, waaronder datasets afkomstig van Oeigoeren, zijn verzameld door Shanghai Institutes of Biological Sciences, Max Planck Society, Partner Institute of Computational Biology van CAS en Fudan Unviversity in Shanghai. Deze gerenommeerde instituten hanteren de hiervoor geldende internationale standaarden op het gebied van dataverzameling.
Het LUMC meldde tevens dat het in twee van de vier in de berichtgeving genoemde studies eigen data beschikbaar heeft gesteld. Het LUMC stelt dat deze data anoniem en niet-herleidbaar zijn, en zijn verkregen op basis van informed consent.2 In een derde studie hebben LUMC-onderzoekers een test uitgevoerd op aangeleverde gecodeerde DNA-samples. Ook hiervan geeft het LUMC aan dat dit niet naar een individu herleidbaar is, vanwege de beperkte genetische informatie. De herkomst en samenstelling van deze samples is niet bekend: dat is bij dergelijke onderzoeken gebruikelijk. In de vierde studie was geen sprake van betrokkenheid.
In het aankomende gesprek met de betrokken kennisinstellingen wil ik meer te weten komen over de werkwijzen, gemaakte partnerkeuzen en de afwegingen bij de betreffende onderzoeken.
Is het correct dat in andere gevallen gewerkt is met «goedkeuringsverklaringen» voor het afstaan van materiaal door Oeigoeren? Zo ja, sinds wanneer bent u bekend met dit feit? Bent u daarnaast bekend met het feit dat goedkeuringsverklaringen in China niet altijd onder dezelfde ethisch verantwoorde en vrijwillige omstandigheden tot stand komen als in Nederland?
Het Erasmus MC meldt in de eerste duiding dat bij het verzamelen van data door academici van Shanghai Institutes of Biological Sciences, Max Planck Society, Partner Institute on computational Biology van CAS en Fudan University in Shanghai inderdaad gewerkt is met goedkeuringsverklaringen en toestemmingsformulieren.
Ik ben bekend met het feit dat goedkeuringsverklaringen in China niet altijd onder dezelfde ethisch verantwoorde en vrijwillige omstandigheden tot stand komen als in Nederland. Dit is precies waarom kennisinstellingen in Nederland bij het aangaan van elke internationale wetenschappelijke samenwerking alert dienen te zijn op mogelijke veiligheidsrisico’s én ethische en morele overwegingen dienen te maken.
Zoals genoemd, ken ik nog niet alle details en feitelijkheden rondom deze onderzoeken. In het gesprek dat dit najaar met de betrokken partijen plaats zal vinden, ga ik ook graag de diepte in over het gebruik van de goedkeuringsverklaringen. Ik verneem graag welke overwegingen de instellingen gehanteerd hebben en welke morele en ethische aspecten zij daarin hebben meegenomen.
Hoe verklaart u dat deze samenwerking tot stand heeft kunnen komen en in stand is gebleven, terwijl al jaren signalen zijn dat Chinese autoriteiten biometrische data (zoals irisscans, DNA, vingerafdrukken) van inwoners tussen 12 en 65 jaar oud verzamelen, met name in regio’s waar veel Oeigoeren wonen, een zwaar onderdrukte minderheid in China?
Het Ministerie van OCW ziet vanuit haar stelselverantwoordelijkheid toe op de kwaliteit, toegankelijkheid en de doelmatigheid van het onderwijsstelsel. Het Ministerie van OCW bepaalt de juridische en financiële kaders (wet- en regelgeving en bekostiging). Binnen deze kaders kennen de kennisinstellingen een grote mate van autonomie, zoals geborgd in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW). Het Ministerie van OCW wordt niet inhoudelijk op de hoogte gesteld van alle afzonderlijke onderzoeksprojecten die in Nederland of in samenwerking met Nederlandse wetenschappers worden uitgevoerd, of het verloop daarvan. Kennisinstellingen dienen een gedegen inschatting te maken van de mogelijke risico’s die gepaard gaan met internationale wetenschappelijke samenwerking. Om te kunnen verklaren hoe deze samenwerking tot stand is gekomen en in stand is gebleven, en welke afwegingen hierbij zijn gemaakt, ga ik nog dit najaar met de betrokken partijen in gesprek.
Overigens meldde het Erasmus MC in haar eerste duiding dat het wereldwijde onderzoekssamenwerkingsverband waar de Nederlandse kennisinstellingen wél bij betrokken zijn, omwille van de gevoeligheid in 2020 heeft besloten te stoppen met het gebruik van de dataset met DNA-gegevens afkomstig van Oeigoeren.
Op welke manier heeft u opvolging gegeven op uw beschreven acties, zoals beschreven in de brief kennisveiligheid van 27 november 2020, «kennisveiligheidsdialoog», «richtsnoeren kennisveiligheid», «bestuurlijke afspraken kennisveiligheid» en «expertise- en adviesloket kennisveiligheid»? Kunt u deze toelichten per beschreven actie?2
In desbetreffende brief Kennisveiligheid hoger onderwijs en wetenschap van november 2020 is aangekondigd dat het kabinet werkt aan een pakket maatregelen dat handelingsperspectief biedt aan zowel de kennisinstellingen als de rijksoverheid. Het doel is ongewenste kennis- en technologie overdracht tegen te gaan en ongewenste beïnvloeding te voorkomen.
Eind 2020 is een kennisveiligheidsdialoog gestart met besturen van alle kennisinstellingen om het bewustzijn te verhogen van de risico’s die internationale academische samenwerking met zich mee kan brengen. De eerste ronde gesprekken met universiteiten, NWO- en KNAW-instituten, TO-2 instellingen, VSNU, VH, NWO en KNAW is afgerond. Er vinden momenteel nog gesprekken plaats met hogescholen en de universitair medisch centra. De opbrengsten van de kennisveiligheidsdialoog zijn tweeledig. Enerzijds draagt de dialoog bij aan het vergroten van het bewustzijn van statelijke dreigingen, evenals aan de bekendheid met bestaande instrumenten om op een verantwoorde manier een afweging te maken tussen kansen en de risico’s. Anderzijds levert de gesprekkenreeks voor het kabinet waardevolle inzichten op, die meegenomen worden in de verdere ontwikkeling van het beleid.
De Nationale Leidraad Kennisveiligheid wordt samen met de kennissector en betrokken departementen opgesteld. Deze is bedoeld als referentiekader voor bestuurders en eenieder die binnen een kennisinstelling te maken heeft met internationale wetenschappelijke samenwerking. De Leidraad is in een vergevorderd stadium en zal naar verwachting uiterlijk in het eerste kwartaal van 2022 gepubliceerd worden.
In aansluiting op de kennisveiligheidsdialoog en de leidraad zal het kabinet samen met de koepels, kennisinstellingen en onderzoeksinstituten bestuurlijke afspraken opstellen. Het doel hiervan is om commitment te organiseren om het veiligheidsbeleid binnen de instellingen nadrukkelijk te verankeren en de verdeling van rollen en verantwoordelijkheden van alle betrokkenen te verduidelijken. Binnenkort starten de eerste gesprekken hierover, met als streven deze in het voorjaar van 2022 af te ronden.
Tot slot verlopen de voorbereidingen van het expertise- en adviesloket kennisveiligheid voorspoedig. In het loket kan elke medewerker van een kennisinstelling terecht met (advies)vragen over risico’s en andere kwesties die samenhangen met wetenschappelijke internationale samenwerking. Tevens biedt het loket informatievoorziening door middel van o.a. een website en fungeert het als een platform voor kennisdeling. Het doel is dat kennisinstellingen terecht kunnen bij één punt en dat we achter de schermen de juiste overheidspartijen en andere experts betrekken voor de beantwoording. Bij de opzet en inrichting van het loket zijn verschillende departementen en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) betrokken. Het doel is om het loket in januari 2022 operationeel te hebben.
Uw Kamer zal begin 2022 opnieuw worden geïnformeerd over de voortgang op de bovenstaande maatregelen.
Wat is de stand van zaken van het toetsingskader ongewenste kennis- en technologieoverdracht?
Onderdeel van het in vraag 6 genoemde pakket aan maatregelen, betreft het ontwikkelen van een juridisch bindend toetsingskader. Daarbij zullen academici die toegang willen tot een van de – nog vast te stellen – risicovakgebieden, worden getoetst.
Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft samen met alle betrokken partijen de juridische mogelijkheden en opties in kaart gebracht voor de invulling van dit toetsingskader. Eén van deze opties zal nader worden uitgewerkt. Het toetsingskader wordt thans verder uitgewerkt, in samenhang met andere maatregelen als de investeringstoets en het lopende traject omtrent de kennismigrantenregeling.4 Bij deze uitwerking wordt ook nadrukkelijk rekening gehouden met het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren. De Kamer ontvangt begin 2022 een update van de maatregelen om ongewenste kennisoverdracht tegen te gaan, waaronder het toetsingskader.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het afwegingskader waarbij Nederland deze binnen EU-verband gaat vormgeven met betrekking tot kennisveiligheid, zoals beschreven in de brief kennisveiligheid van 27 november 2020? Met welke EU-landen is Nederland hierover in gesprek en wanneer kunnen we hier concreet uitkomsten van verwachten?
Met het afwegingskader wordt in de brief Kennisveiligheid bedoeld, het geheel aan maatregelen waarmee kennisinstellingen in staat worden gesteld een gedegen afweging te maken bij het aangaan van een internationale samenwerking. Door instellingen te stimuleren om in de overweging kansen en risico’s mee te nemen, maar ook ethische en morele aspecten én het belang van de academische waarden. Voor wat betreft de stand van zaken hieromtrent, verwijs ik u naar het antwoord op vraag 6 en vraag 7.
Nederland is met een aantal landen in gesprek, zowel over het kennisveiligheidsbeleid in den brede, als specifiek over het toetsen van personen. Er is bilateraal onder meer gesproken met vertegenwoordigers uit de EU-lidstaten Frankrijk, Duitsland en Denemarken. Ook is gesproken met het Verenigd Koninkrijk. Nederland maakt tevens deel uit van een Europees netwerk over de academische samenwerking met China. In dat kader is ook sprake van uitwisseling van ervaringen en kennis. Tot slot is via de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) aan Europese immigratiediensten gevraagd of, en zo ja, hoe, zij een toetsingskader hebben ingericht binnen toelatingsprocedures. De – voorlopige – resultaten laten een wisselend beeld zien. Op basis van de resultaten van de uitvraag zullen vervolggesprekken met verschillende lidstaten worden gevoerd. In de aankomende Kamerbrief over de voortgang van de inzet op kennisveiligheid, zal ik ook specifieker ingaan op de voortgang binnen de EU en op internationaal terrein.
Klopt het dat het Erasmus MC geen bezwaar ziet in het samenwerken met Chinezen voor het verzamelen en onderzoeken van DNA en het verder ontwikkelen van technieken om iemands uiterlijk te voorspellen, als deze geen directe banden hebben met de Chinese Politie?
Nog niet alle details en feitelijkheden zijn bekend. Daarom kan ik hier geen uitspraak over doen. Het Erasmus MC laat in de genoemde eerste schriftelijke duiding weten dat zij (net als het LUMC en NFI) nooit gebruik heeft gemaakt van datasets met DNA-gegevens afkomstig van Oeigoeren die verzameld zijn door instellingen gelieerd aan het Chinese Ministerie van Veiligheid of de Chinese politie. Het Erasmus MC keurt het gebruik daarvan af.
Bent u het eens met de aanname van het Erasmus dat als er maar geen directe banden met de politie zijn, de onderzoeken puur voor wetenschappelijke doeleinden gebruikt zullen worden? Zo nee, wat gaat u dan doen richting Erasmus MC?
Voor elke beoogd samenwerkingspartner geldt, dat vooraf goed in kaart moet worden gebracht welke kansen en risico’s de partner met zich meebrengt. Ook als er geen directe banden zijn met de politie, kunnen andere dreigingen of risico’s verbonden zijn aan internationale wetenschappelijke samenwerking. Op ongewenste kennisoverdracht, beïnvloeding, maar ook risico’s voor onze belangrijke academische waarden als openheid, gelijkwaardigheid en academische vrijheid. In die afweging moeten ook morele en ethische aspecten worden meegenomen. Dat geldt niet alleen voor Chinese partners, maar ook voor partners uit andere landen.
Ik ga ervanuit dat de betrokken kennisinstellingen, waaronder Erasmus MC, hierin destijds een zorgvuldige afweging hebben gemaakt. Om meer te weten te komen over de afwegingen en afspraken uit deze onderzoekssamenwerkingen, komt dit nadrukkelijk aan bod tijdens het aankomende gesprek met de betrokken kennisinstellingen en deskundigen van de departementen. Ik zal u begin 2022 over de uitkomsten informeren.
De samenwerking tussen Nederland en China bij onderzoek naar DNA |
|
Barbara Kathmann (PvdA), Habtamu de Hoop (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Kent u het bericht «Nederland doet samen met China DNA-onderzoek: «Fundamenteel fout»»?1
Ja.
Is het waar dat Nederlandse wetenschappers in samenwerking met Chinese wetenschappers gewerkt hebben aan het ontwikkelen van gevoelige DNA-technieken waarmee het mogelijk is om iemands kleur haar, ogen of de kleur van de huid te voorspellen? Zo ja, wat is uw mening over die samenwerking? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Op dit moment zijn nog niet alle details en feitelijkheden bekend. Daarom kan het kabinet hier nog geen uitspraken over doen. Ik heb al wel het Erasmus MC, het Leiden Universitair Medisch Centrum (LUMC) en het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) schriftelijk verzocht om een eerste duiding.
Daarin laten het Erasmus MC en LUMC weten dat er geen sprake is van samenwerking met Chinese wetenschappers bij de ontwikkeling van gevoelige DNA-technieken om de kleur van haar, ogen of huid te voorspellen.
Tevens meldt het Erasmus MC mij dat wat betreft de in de berichtgeving genoemde onderzoeken waarbij sprake was van samenwerking met het Chinese Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid om DNA van Oeigoeren te verzamelen, noch Erasmus MC, noch LUMC, NFI of een andere Nederlandse kennisinstelling betrokken was. Het Erasmus MC geeft aan dat deze drie onderzoeken zijn verricht door een onderzoeker van het Beijing Institute of Genomics Chinese Academy of Sciences. Deze onderzoeker heeft naast zijn hoofdaanstelling aan het Beijing Institute of Genomics óók een gedeeltelijke aanstelling bij Erasmus MC en heeft in zijn onderzoekspublicatie het Erasmus MC -zoals gangbaar in de academische wereld- genoemd als tweede affiliatie. Het Erasmus MC stelt dat de desbetreffende onderzoeken niet zijn uitgevoerd vanwege of vanuit zijn functie in het Erasmus MC. De kennisinstelling had geen enkele inhoudelijke of financiële betrokkenheid bij deze drie specifieke onderzoeken waarbij samenwerking plaatsvond met het Chinese Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid. Dat geldt ook voor het LUMC en NFI.
De kennisinstellingen geven tevens aan dat het LUMC, Erasmus MC en NFI bij een viertal andere in de berichtgeving genoemde onderzoeken, inderdaad wél (deels) betrokken waren. Dat betreft fundamenteel onderzoek naar de genetische basis van het menselijk uiterlijk. Deze onderzoeken vonden plaats binnen grote internationale samenwerkingsverbanden met vele kennisinstellingen. Het is niet mogelijk om met de uitkomsten van die onderzoeken uiterlijke kenmerken te voorspellen, noch om bepaalde groepen te herkennen of te selecteren op basis van DNA.
Dit najaar nog ga ik samen met deskundigen van de relevante ministeries met de betrokken kennisinstellingen in gesprek om de verdere details rond de onderzoeken te bespreken en alle feitelijkheden te achterhalen. Ik zal u begin 2022 informeren over de uitkomsten daarvan.
Kunt u uitsluiten dat de resultaten van de genoemde gezamenlijke onderzoeken tussen Nederlandse en Chinese wetenschappers misbruikt worden door de Chinese autoriteiten om ingezet te worden tegen onschuldige mensen waaronder Oeigoeren en Tibetanen? Zo ja, hoe kunt u dat uitsluiten? Zo nee, waarom kunt u dat niet?
In hun eerste schriftelijke duiding, laten het Erasmus MC en LUMC weten dat de onderzoeken waar de Nederlandse instellingen wél bij betrokken waren, niet bijdragen aan de onderdrukking van minderheden. Zij stellen namelijk dat deze onderzoeken niet kunnen leiden tot het voorspellen van uiterlijkheden, noch het herkennen of selecteren van minderheden door middel van DNA. In het onderzoek wordt niet onderzocht hoe uiterlijke kenmerken samenhangen met etniciteit.
Ik zal de betrokken instellingen in het aankomende gesprek vragen om hierover nadere uitleg te geven.
Deelt u de mening dat er bij samenwerking tussen Nederlandse en Chinese wetenschappelijke instituten altijd rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat de uitkomsten van die samenwerking door de Chinese autoriteiten misbruikt kunnen worden tegen de eigen bevolking? Zo ja, wordt daar dan ook altijd rekening mee gehouden en op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Bij alle vormen van internationale wetenschappelijke samenwerking, met China maar ook met andere landen, dient rekening te worden gehouden met de potentiële risico’s die hiermee gepaard gaan. Dit zou ook misbruik van de onderzoeksresultaten tegen de eigen bevolking kunnen omvatten. Om internationale samenwerking op een veilige manier te laten plaatsvinden, met oog voor zowel de kansen als de risico’s, heeft het kabinet in de brief Kennisveiligheid hoger onderwijs en wetenschap een pakket aan maatregelen gepresenteerd. De voorgestelde maatregelen beogen het bewustzijn over kennisveiligheid onder de betrokkenen te vergroten en te zorgen dat het veiligheidsbeleid binnen de instellingen nadrukkelijker vorm krijgt. Zo werkt het kabinet bijvoorbeeld aan een toetsingsmechanisme tegen ongewenste kennis- en technologieoverdracht voor vakgebieden met een verhoogd risico vanuit het oogpunt van de nationale veiligheid. De maatregelen zijn gericht op universiteiten, hogescholen en onderzoeksinstituten, waaronder de TO2-instellingen voor toegepast onderzoek. Daarnaast wil ik benadrukken dat er vanuit de kennisinstellingen ook wordt gewerkt aan het vergroten van bewustzijn over kennisveiligheid en verder versterken van de weerbaarheid tegen dreigingen en misbruik, bijvoorbeeld de publicatie van het Kader Kennisveiligheid door de VSNU, een stuk dat bestuurders handvatten biedt bij het maken van risicoafwegingen.
Zijn de genoemde onderzoeken vooraf getoetst door een ethische commissie? Zo ja, kunt u dan de uitkomsten van die toetsen aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet en wat zegt dat over dat onderzoek?
Op grond van de Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek (WMO) geldt er alleen een wettelijke toetsingsplicht voor medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen. Onderzoek moet worden getoetst als, ten behoeve van het onderzoek, personen aan handelingen worden onderworpen of als hen gedragsregels worden opgelegd. Het Erasmus MC geeft aan dat de Medisch-Ethische Toetsingscommissie van het Erasmus MC van oordeel was, dat de aangemelde onderzoeken niet onder de reikwijdte van de WMO bleken te vallen, omdat er bij dit onderzoek aan proefpersonen geen handelingen of gedragsregels zijn opgelegd. Daarom was het oordeel dat toetsing in het kader van de WMO niet was vereist.
Er bestaat geen wettelijke toetsingsplicht voor het toetsen van de wijze waarop de uitkomsten van een onderzoek gebruikt kunnen worden en of dit maatschappelijk aanvaardbaar is. Deze inschatting dienen onderzoeksinstellingen zelf te maken. Zoals genoemd, heeft Erasmus MC in haar eerste duiding laten weten dat de genoemde onderzoeken niet kunnen bijdragen aan de onderdrukking van minderheden, omdat de onderzoeken niet leiden tot het herkennen of selecteren van minderheden door middel van DNA. In het onderzoek wordt namelijk niet onderzocht hoe uiterlijke kenmerken samenhangen met etniciteit.
Overigens wil ik in het aankomende gesprek met de instellingen nadrukkelijk meer te weten komen over de gemaakte afwegingen bij de betreffende onderzoeken, inclusief de medisch-ethische afwegingen.
Wordt in het geval van samenwerking met Chinese wetenschappers vooraf getoetst welke risico’s er kunnen zijn dat de uitkomsten van die samenwerking misbruikt kunnen worden door de Chinese autoriteiten? Zo ja, hoe dan? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van OCW ziet vanuit haar stelselverantwoordelijkheid toe op de kwaliteit, toegankelijkheid en de doelmatigheid van het stelsel en stelt de juridische en financiële kaders (wet- en regelgeving en bekostiging). Binnen deze kaders kennen de kennisinstellingen een grote mate van autonomie, zoals vastgelegd in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW). Instellingen dienen zelf een gedegen inschatting te kunnen maken van de eventuele risico’s van de uitkomsten van internationale wetenschappelijke samenwerkingen. Veel instellingen maken hiervoor gebruik van een eigen ethische commissie.
Het kabinet merkt dat in sommige gevallen zelfregulering niet afdoende is en bindende voorschriften onvermijdelijk zijn. Daarom werkt het kabinet momenteel aan een toetsingskader om ongewenste kennis- en technologieoverdracht tegen te gaan, zoals aangekondigd in de brief Kennisveiligheid hoger onderwijs en wetenschap van 27 november 2020. Het toetsingskader zal niet alleen op personen van toepassing zijn maar ook op samenwerkingsverbanden. De Kamer zal begin 2022 een brief ontvangen over de voortgang van de maatregelen om ongewenste kennisoverdracht tegen te gaan, waaronder het toetsingskader.
Deelt u de mening dat Nederlandse onderzoekers niet met Chinese onderzoekers zouden moeten samenwerken als het risico bestaat dat de resultaten van onderzoek door de Chinese autoriteiten misbruikt zouden kunnen worden om hun eigen bevolking te volgen of te onderdrukken? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Nederlandse kennisinstellingen en/of onderzoekers dienen op geen enkele wijze betrokken te zijn bij de onderdrukking van de Chinese bevolking. Voor elke beoogd samenwerkingspartner, ongeacht nationaliteit, geldt dat vooraf goed in kaart moet worden gebracht welke kansen en risico’s de beoogd samenwerkingspartner met zich meebrengt. Dat betreft risico’s op ongewenste kennisoverdracht of beïnvloeding, maar ook risico’s voor de voor ons belangrijke academische waarden als openheid, gelijkwaardigheid en academische vrijheid. In die afweging moeten ook morele en ethische aspecten worden meegenomen.
Ik wil dan ook van de betrokken kennisinstellingen in het aankomende gesprek nadrukkelijk meer vernemen over de gemaakte afwegingen en keuzes.
Zoals in de brief Kennisveiligheid hoger onderwijs en wetenschap van 27 november 2020 staat beschreven, werkt het kabinet momenteel aan een set maatregelen om ongewenste kennisoverdracht tegen te gaan, onder meer door bewustwordingsgesprekken, een nationale leidraad, een expertise- en adviesloket en door het inrichten van een toetsingskader. De Kamer zal begin 2022 een brief ontvangen over de voortgang op deze maatregelen.
Het bericht dat Nederland met China DNA-onderzoek doet |
|
Harm Beertema (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
In hoeverre is op uw ministeries bekend dat drie Nederlandse toplaboratoria de afgelopen jaren met Chinese wetenschappers gevoelige DNA-technieken ontwikkelden?1
Zoals geschetst in de verzuimbrief van februari 20213 werk ik hard aan het bieden van ontwikkelkansen voor kinderen die al langer niet naar school gaan, die dreigen uit te vallen of al langere tijd zijn uitgevallen. Daarbij hanteer ik – samen met de Staatssecretaris van VWS – een integrale aanpak. Onderdeel daarvan is dat de registratie van verzuim op orde is en dat er een éénduidige definitie van verzuim wordt gehanteerd. Bij het beter in beeld brengen van die cijfers kan het voorkomen dat de aantallen oplopen, omdat een regio simpelweg beter zicht krijgt op de problematiek. Dit geldt ook voor de regio Holland Rijnland.
Naar aanleiding van het bericht in het Leidsch Dagblad en de vragen van het lid De Hoop (PvdA) heb ik contact laten opnemen met het Regionaal Bureau Leerplicht Holland Rijnland (hierna: RBL) en het jaarverslag opgevraagd.4
Het RBL geeft in dat jaarverslag zelf aan het vermoeden te hebben dat het toenemende aantal VWO-thuiszitters met name te maken heeft met een verbeterde samenwerking en als gevolg daarvan toenemende meldingsbereidheid. Het RBL denkt niet dat het aantal thuiszitters zoveel gestegen is, de omvang is wel beter in beeld. Het RBL is zich veel intensiever gaan richten op de registratie van langdurig geoorloofd verzuim en neemt deze cijfers nu mee in het jaarverslag. Het RBL wijst in zijn jaarverslag op het feit dat er in het land verschillende definities (waarbij sommige scholen/gemeentes alleen ongeoorloofd verzuim registreren terwijl anderen alle vormen van verzuim registreren) en manieren van tellingen worden gebruikt.
Indien u niet of nauwelijks bekend bent met deze praktijken, bent u dan bereid er nader onderzoek naar te doen om exact te achterhalen welke instellingen DNA-onderzoek doen en/of deden met Chinezen, en met welke doeleinden?
Volgens het jaarverslag wordt in de registratie van RBL de oorzaak van het verzuim gebaseerd op een subjectieve inschatting van de betrokken consulent op basis van de informatie die hij/zij heeft. Daaruit blijkt dat er bij de kinderen op het VWO psychische problemen vaker leiden tot verzuim, bijvoorbeeld in vergelijking tot kinderen in het V(S)O) of praktijkonderwijs waar externaliserende problemen – gericht op de omgeving, bijvoorbeeld agressief gedrag – vaker oorzaak zijn. Dat komt overeen met onderzoeken die afgelopen jaren zijn uitgevoerd naar de achtergrondkenmerken van kinderen en jongeren die uitvallen.5, 6, 7, 8 Deze onderzoeken laten stuk voor stuk zien dat de oorzaken van thuiszitten zeer divers zijn. In het ene onderzoek komt agressie sterk naar voren, terwijl in een eerder onderzoek juist internaliserende gedragsproblematiek sterk naar voren komt.
In alle gevallen is het – zoals ook in de vraag wordt gesteld – zaak om te voorkomen dat leerlingen langdurig thuis komen te zitten. Daarbij zal steeds gekeken moeten worden naar wat een leerling nodig heeft en wat er voor maatwerk nodig is. Voor jongeren met een complexe ondersteuningsbehoefte die daardoor soms tussen wal en schip vallen, wordt er gewerkt aan meer ruimte voor onderwijszorgarrangementen. Momenteel bereid ik een experimenteerbesluit voor dat initiatieven de ruimte biedt om in deze arrangementen op een aantal punten af te wijken van wet- en regelgeving.
Hoe vindt u dat DNA-onderzoek met dubieuze Chinese partners, onder wie politiemensen die bloed aftappen van Oeigoeren, past binnen uw streven om ongewenste kennis- en technologieoverdracht tegen te gaan?
Zoals het jaarverslag aangeeft is de wachtlijstproblematiek (voor zowel speciaal onderwijs als vormen van dagbesteding) voor een klein, maar toenemend aantal thuiszitters in deze regio aan de orde. Daarmee is het niet zo zeer representatief voor de hele thuiszitproblematiek in de regio, maar nadrukkelijk wel een probleem. Er wordt daarom gewerkt aan een monitor om de wachtlijsten voor het (v)so beter in beeld te krijgen.
Wachtlijsten kunnen ook ontstaan omdat er minder uitstroom is uit de zorg. Holland Rijnland geeft aan dat ze minder doorstroom zien van dagbesteding naar onderwijs. Kinderen die eigenlijk (gedeeltelijk) onderwijs zouden kunnen volgen houden daarmee de plek bezet voor kinderen waarvoor dagbesteding wel de beste plek is. Binnen Holland Rijnland wordt in kaart gebracht waar nog gaten zitten in het onderwijszorgcontinuüm en hoe het onderwijs (evt. gezamenlijk met zorg) hierop een aanbod kan organiseren.
Herinnert u zich onze vragen over de tientallen Chinese onderzoekers in Delft die banden hadden met het Chinese leger? Mogen we nu opmaken dat u destijds niets gedaan en geleerd heeft van die zorgwekkende berichtgeving? Zo nee, waarom niet?2
Een budgetplafond bij een aanbieder van dagbesteding is op zichzelf geen reden om een kind thuis te laten zitten. Als vastgesteld is dat een kind jeugdhulp nodig heeft zal de gemeente óf een uitzondering moeten maken op het budgetplafond bij deze aanbieder óf zal dagbesteding geleverd moeten worden door een andere aanbieder in de regio. Daarvoor is het uiteraard van belang dat er voldoende geld is om deze zorg in te kopen en dus wachtlijsten worden voorkomen. Vanuit het Rijk is hiervoor dit jaar extra geld beschikbaar gesteld.10
Waarom kiest u bij het tegengaan van ongewenste kennisoverdracht nog steeds voor een landenneutrale aanpak? Bent u in het geval van China – onder meer gezien de reeks van incidenten – bereid om te kiezen voor een scherpe gerichte aanpak?
De ontwikkeling in regio Holland Rijnland waarbij het RBL in samenwerking met partners werk gemaakt heeft van het steeds beter in beeld brengen van thuiszitten, past in een breder landelijk beeld. Het laat tegelijkertijd zien hoe ingewikkeld het aanpakken van verzuim is.
Ondanks dat scholen, samenwerkingsverbanden en gemeenten zich vaak samen met zorgpartijen hard inzetten om iedere leerling een passende plek te bieden, zijn er nog steeds te veel kinderen die niet naar school gaan en loopt het aantal uitgevallen leerlingen niet terug. Vaak is er sprake van zeer complexe situaties die om een intensieve aanpak en maatwerkoplossingen vragen. Het vraagstuk van uitval blijft daarmee urgent en ik blijf dan ook samen met het Ministerie van VWS en diverse betrokken partijen onverminderd doorwerken aan de integrale aanpak om het aantal thuiszittende leerlingen te verlagen, zoals ook beschreven in de laatste verzuimbrief van afgelopen februari.11 Dit doen we onder andere door de verbeteraanpak passend onderwijs, verbeterde samenwerking tussen onderwijs en zorg en het vergroten van de mogelijkheden voor maatwerk.
Bent u bereid de samenwerking tussen Nederland en China op het gebied van DNA-onderzoek per direct te stoppen, omdat DNA-techniek door China wordt ingezet om een ziekelijke Orwelliaanse maatschappij te creëren en minderheden te onderdrukken?
Het bericht dat de Nederlandse universiteiten weer overspoeld worden door buitenlandse studenten |
|
Peter Kwint , Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Deelt u de mening dat het treurig is dat het nu al het zoveelste jaar op rij is dat studenten slapen in tentjes op campings, in noodopvangcentra, op couchsurfadresjes, op luchtbedjes bij medestudenten of zelfs dakloos zijn?1
Aan het begin van het studiejaar is jaarlijks sprake van een piekvraag naar huisvesting. Dit jaar is er een grotere piekvraag: ook doordat veel tweedejaars voor het eerst op kamers gaan door Covid-19, en doordat internationale studenten die hun eerste jaar aan een Nederlandse opleiding vanuit het buitenland deden.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor zorg te dragen dat iedere student in Nederland een fatsoenlijk dak boven zijn of haar hoofd heeft en niet afhankelijk is van noodopvang, de liefdadigheid van medestudenten of van het bankje in het park?
Zoals aangegeven in mijn brief aan Uw Kamer worden er binnen het kader van het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting afspraken gemaakt op lokaal niveau om studentenwoningen te bouwen. Het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting is een gezamenlijk actieplan van het Ministerie van BZK, het Ministerie van OCW, studentenhuisvesters, onderwijsinstellingen, gemeenten en studenten. Doel van het actieplan is te zorgen dat vraag en aanbod beter met elkaar in evenwicht komen. Zo zijn er bijvoorbeeld in 2019 8.000 studentenwoningen bijgebouwd. Het kabinet roept lokale partijen op om afspraken te maken over het bijbouwen van extra studentenwoningen en daarmee niet te wachten. Bouwen kost tijd, waardoor het inlopen van het tekort ook tijd kost.
Welke voorzorgsmaatregelen gaat u nemen ter voorbereiding van het collegejaar 2022–2023, want je kunt er donder op zeggen dat deze situatie zich ook dit collegejaar voordoet, omdat er voorlopig niet wordt gewerkt aan een structurele oplossing?
Nagenoeg alle studiesteden houden rekening met een piekvraag in september en nemen maatregelen om dit op te vangen. Zo wordt in Groningen tijdelijke opvang voor 150 bedden gerealiseerd, worden in Maastricht hotels en hostels benaderd voor extra plekken en plaatst Tilburg aankomende periode 150 tijdelijke woningen. Ook bieden enkele universiteiten ondersteuning aan internationale studenten om huisvesting te vinden. Sommige onderwijsinstellingen geven aan dat zij internationale studenten waarschuwen om pas af te reizen als hun huisvesting geregeld is. Voorkomen moet worden dat er studenten hierheen gehaald worden, waar geen plaats voor is. De Minister van OCW en ik zijn bereid in gesprek te gaan met de verenigingen van universiteiten en hogescholen (VSNU en VH) over de voorlichting aan internationale studenten voor wat betreft huisvesting om te kijken in hoeverre hierin verbetering mogelijk is. Om te komen tot een structurele oplossing ga ik ook met de partijen in gesprek om het Landelijke Actieplan te actualiseren en de ambitie te vergroten zoals ik in het Commissiedebat van 16 september jl. heb aangegeven.
Wat zegt u tegen deze groep studenten die al aan het begin van hun studie te maken krijgen met onzekerheid? Erkent u dat dit geen goede start is van een studie en dat dit ook gevolgen kan hebben voor de studievoortgang van deze studenten?
Ik erken dat het vervelend is voor studenten en dat het voor hen geen goede start is van een studie. Zoals ik in het antwoord op de vorige vraag heb aangegeven is het daarom belangrijk dat in de studiesteden goed rekening wordt gehouden met de piekvraag in september, dat we geen studenten hierheen halen waar geen plaats voor is en dat we de ambitie voor het realiseren van huisvesting voor studenten vergroten.
Deelt u de mening dat het onrechtvaardig is dat studenten de dupe zijn van slecht woonbeleid en gebrekkige financiering van ons hoger onderwijs? Zo nee, waarom niet?
Het is duidelijk dat het voor steeds meer mensen, waaronder studenten, moeilijk is om een geschikte woning te vinden. Dit terwijl mensen het recht hebben op een betaalbaar dak boven het hoofd. Liefst ook in een prettige leefomgeving. Ik deel de mening dat het niet goed is als studenten te veel betalen voor een woning. Daarom is er de afgelopen jaren ook een campagne geweest in zowel het Nederlands als Engels om studenten te wijzen op hun rechten en de weg naar de Huurcommissie. Daarnaast heb ik me de afgelopen jaren sterk ingezet om de bouw van woningen te vergroten en woningen meer betaalbaar te maken door onder andere diverse maatregelen om de stijging van huurprijzen te beperken. Dit jaar zijn de huren van studentenkamers bevroren naar aanleiding van de motie Beckerman c.s. (Kamerstuk 35 488, nr. 13).2
Ik deel de mening niet dat studenten de dupe zijn van gebrekkige financiering van het hoger onderwijs. De toegankelijkheid van het Nederlands hoger onderwijs is over het algemeen hoog, evenals de onderwijskwaliteit.
Bent u bereid om studenten tegemoet te komen in het geval zij belachelijk hoge kosten moeten maken in het geval zij moeten overnachten in een hotel of op een camping? Zo nee, waarom niet en hoe gaat u er voor zorg dragen dat studenten geen belachelijk hoge overnachtingen moeten betalen?
Het is de verantwoordelijkheid van gemeenten om op lokaal niveau te zorgen voor voldoende huisvesting. Het is aan hen om met studentenhuisvesters en universiteiten hierover in overleg te treden.
Klopt het dat bij sommige advertenties voor studentenkamers expliciet staat vermeld dat internationale studenten niet welkom zijn? Wat vindt u hiervan?2
Hoewel onwelwillendheid tegenover internationale studenten niet door alle huisvesters herkend wordt, sluit ik niet uit dat er bij sommige advertenties inderdaad wordt aangegeven dat internationale studenten niet welkom zijn.
Het is verboden om ongerechtvaardigd onderscheid te maken op grond van bepaalde gronden zoals religie, nationaliteit, hetero- of homoseksuele gerichtheid, ras of een handicap of chronische ziekte. Op dit moment wordt gewerkt aan een wet over goed verhuurderschap waar ook het voorkomen van discriminatie onderdeel uitmaakt door verhuurders en verhuurbemiddelaars voor te schrijven dat zij een werkwijze moeten hebben die gericht is op het voorkomen van discriminatie. Die wet zal ook gelden bij de verhuur van woonruimte aan internationale studenten.
Deelt u de mening dat de hogescholen en universiteiten een cruciale rol spelen bij het werven van internationale studenten en dat zij open en eerlijk naar internationale studenten zouden moeten zijn over hun kansen op de (studenten)woningmarkt? Kunt u dit uitleggen? In hoeverre zijn hogescholen en universiteiten open en eerlijk over de kansen van internationale studenten op de (studenten)woningmarkt en welke hogescholen en universiteiten hebben daadwerkelijk noodopvang geregeld? Deelt u de mening dat hogescholen en universiteiten ook zorg moeten dragen voor de huisvesting van internationale studenten, aangezien er een financiële prikkel voor instellingen is om internationale studenten te werven?
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap overlegt zeer geregeld met de verenigingen van universiteiten en hogescholen (VSNU en VH) over de verwachte instroom aan internationale studenten. Ook is met universiteiten gesproken over de voorlichtings- en wervingsactiviteiten voor internationale studenten: in de meeste gevallen is die voorlichting er juist op gericht om te waarschuwen voor grenzen aan de capaciteit, zowel bij de studie als voor wat betreft huisvesting. De internationale studenten weten Nederland echter zelf heel goed te vinden, zonder wervingsactiviteiten vanuit de hogeronderwijsinstellingen. Het knelpunt in huisvesting voor internationale studenten ontstaat vooral in september, als er een piekvraag is. Universiteiten reserveren kamers specifiek voor internationale studenten, omdat zij niet kunnen hospiteren, wachttijd opbouwen e.d. Verschillende steden, waaronder Groningen, Maastricht en Tilburg hadden vooraf noodopvang geregeld. Het blijft echter lastig vooraf te bepalen hoeveel capaciteit nodig is. Hoger onderwijsinstellingen zijn niet primair verantwoordelijk voor studentenhuisvesting. Ik vind het wel belangrijk dat hoger onderwijsinstellingen hun rol oppakken en goed samenwerken. Reeds enkele jaren werken hogeronderwijsinstellingen nauw samen met gemeenten en woningcorporaties rondom studentenhuisvesting, ook voor het huisvesten van internationale studenten.
VSNU en VH geven aan behoefte te hebben aan mogelijkheden om te kunnen sturen op de instroom. In het controversieel verklaarde wetsvoorstel Taal en Toegankelijkheid (WTT), staat een aantal voorstellen om te kunnen sturen op de instroom van internationale studenten. Door het controversieel verklaren kan nu niet verder worden gewerkt aan deze maatregelen.
In hoeverre is na te gaan hoeveel (internationale) studenten dakloos aan een studie beginnen, zoals in Groningen het geval is? Bent u bereid hier een inventarisatie naar te doen?3
Het is moeilijk na te gaan hoeveel studenten precies problemen hebben met huisvesting. Ik blijf wel geregeld met het veld in overleg over de huisvesting voor (internationale) studenten. De Rijksuniversiteit Groningen heeft aangegeven dat in de meeste gevallen de huisvestingsproblemen inmiddels zijn opgelost en dat de georganiseerde piekopvang wel druk was maar nog niet helemaal uitgeput. Lokale partijen in Groningen geven ook aan dat meespeelt dat er wel kamers beschikbaar zijn voor studenten aan de rand van de stad of net daarbuiten, maar dat de meeste studenten in het centrum willen wonen.
Het bericht 'Buitenlandse studenten keren massaal terug, maar fysieke colleges volgen is nog uitdaging' |
|
René Peters (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Buitenlandse studenten keren massaal terug, maar fysieke colleges volgen is nog uitdaging»?1
Ja.
In hoeverre klopt het dat de jaarlijkse groei van studenten van buiten de EU alweer op 10 procent zit in vergelijking met voor de coronacrisis? Welke aandeel hiervan komt door de Brexit?
De voorlopige instroomcijfers worden altijd in november bekend. Op basis van de ramingen over instroom en het aantal aanvragen voor een verblijfsvergunning op grond van studie, lijkt het niveau terug op dat van voor de coronacrisis. Bij de IND zijn er, opgeteld eind juli van dit jaar, 15.110 aanvragen ontvangen. Het gaat tot nu toe om circa 600 studenten uit het Verenigd Koninkrijk.2 Een deel van de aanvragen betrof overigens niet-EER studenten die vorig jaar al studeerden aan een Nederlandse instelling voor hoger onderwijs, maar vanwege het 100% online onderwijs nog niet naar Nederland waren gereisd.
Hoe duidt u deze toename in relatie tot uw uitspraak van twee jaar geleden dat u de groei van het aantal buitenlandse studenten in Nederland terug wilt dringen omdat die nu doorschieten?2 En wat gaat u doen om deze ongewenste trend te keren?
In het controversieel verklaarde wetsvoorstel Taal en Toegankelijkheid (WTT), stond een aantal voorstellen om te kunnen sturen op de instroom aan internationale studenten. Door het controversieel verklaren kan nu niet verder worden gewerkt aan deze maatregelen:
Van hoeveel studenten bent u uitgegaan voor de OCW-begroting van 2021? Kunt u dit uitsplitsen naar Nederlandse studenten, EER-studenten en niet-EER studenten?
Voor de OCW-begroting van 2021 is uitgegaan van het geraamde aantal studenten op 1 oktober van dit jaar. Deze aantallen komen uit de Referentieramingen 2021 (RR21), de meest recente raming, verwerkt in Voorjaarnota 2021. In totaal wordt er voor de OCW-begroting van 2021 uitgegaan van (afgerond) 499.100 studenten in het hbo en 344.000 studenten in het wo. Binnen dat totaal aantal studenten van 843.100 in het hele ho, wordt uitgegaan van (afgerond) 114.400 internationale studenten (de overige 728.700 zijn dus Nederlandse studenten). Hieronder zijn de aantallen internationale studenten uitgesplitst naar EER, niet-EER en hbo en wo.
hbo
wo
Totaal
EER (niet Nederland)
27.400
56.100
83.400
Niet-EER
10.100
20.900
31.000
Totaal internationale studenten
37.500
76.900
(door afrondingen tellen de aantallen in sommige gevallen niet precies op)
In hoeverre heeft de (extra) toename van buitenlandse studenten gevolgen voor de OCW-begroting?
Het aantal leerlingen en studenten in het Nederlandse onderwijs wordt jaarlijks geraamd in de Referentieraming. De eerst volgende raming wordt volgend voorjaar gemaakt en wordt o.a. gebaseerd op de oktober-tellingen van het aantal studenten door DUO.
Het aantal aanvragen voor studievergunningen van buiten de EU is een indicatie van mogelijke hogere aantallen niet-EER studenten. Niet-EER studenten worden echter niet bekostigd. Een hogere instroom van niet-EER studenten heeft daarom geen gevolgen voor de OCW-begroting.
De Referentieraming 2022 zal uitwijzen of het verwachte aantal bekostigde studenten (ook) hoger of lager is dan vorig voorjaar geraamd. De gevolgen van een eventuele afwijking worden bij de Voorjaarsnota integraal gewogen, conform de geldende budgetdiscipline.
Hoe verlopen de gesprekken met uw collega’s in EU-verband om meer grip te krijgen op studentenstromen binnen de EU?
Ik heb dit onderwerp in EU-verband geagendeerd. Andere landen in Europa ervaren echter niet dezelfde disbalans in studentenstromen als Nederland. In Duitsland, Zwitserland en Zweden bijvoorbeeld, groeit juist het aantal opleidingen dat in het Engels wordt gegeven, met als doel juist meer internationale studenten aan te trekken. Binnen Europa wordt nauw samengewerkt aan het initiatief voor de Europese universiteiten allianties, waardoor «brain circulation» nadrukkelijk wordt gestimuleerd. Verder blijf ik binnen Europa pleiten voor inclusieve mobiliteit. Dat kan door de toename van diversiteit in deelnemers, diversiteit in de periode van het buitenlandverblijf en diversiteit in bestemmingen te bevorderen, waarmee brain drain maar ook teveel concentratie op bepaalde plekken voorkomen kunnen worden.
Zijn er maatregelen die universiteiten in andere landen genomen hebben om meer grip te krijgen op de studentenstroom? Zo ja welke?
In Duitsland en Zweden wordt gewerkt met een zgn. numerus clausus, een maximum aantal plekken per opleiding. Wanneer er meer aanmeldingen dan studieplaatsen zijn, vindt selectie plaats. Sommige studies staan bekend om de zeer hoge toelatingseisen. In Zweden geldt voor alle studierichtingen een numerus clausus, dit betekent dat er veel concurrentie is voor plaatsen in vooral populaire studierichtingen. Selectie vindt plaats op grond van cijfers in het voortgezet onderwijs en/of op basis van een nationale toelatingstoets. Een dergelijke selectie geldt voor alle EER-studenten.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs naar de toelatingsprocedure van niet-EER-studenten tot selectieopleidingen via een voorbereidend jaar?3
Het onderzoek van de Inspectie richt zich niet op de toelatingsprocedure tot het voorbereidend jaar. De Inspectie is, zoals aangegeven in mijn schriftelijke reactie van 7 januari jl., bezig met het maken van een overzicht van instromende studenten in de wo bachelor van wie mogelijk het middelbare-school-diploma geen vwo-niveau heeft, op basis van informatie van Nuffic over het onderwijssysteem van landen. De Inspectie verwacht dit overzicht in oktober gereed te hebben.
Aandacht voor de eiwittransitie op internationale conferenties. |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Bas van 't Wout (VVD), Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de negatieve effecten van de vlees-, vis- en zuivelconsumptie op onder andere het klimaat, natuur, watergebruik, grondgebruik en dierenwelzijn?
Het kabinet is op de hoogte van de effecten van vlees-, vis- en zuivelconsumptie.
Kent u het principe «Carnivoor? Geef het door!», waarin de norm wordt omgedraaid zodat een plantaardig menu de standaard keuze wordt, terwijl opties met dierlijke eiwitten enkel op verzoek beschikbaar worden gemaakt?
Ja.
Herinnert u zich de toezegging van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) om het principe «Carnivoor? Geef het door!» in te voeren op het Ministerie van OCW?1
Ja.
Kent u de Rijksbrede visie «Naar een circulaire categorie catering» waarin het principe staat opgenomen dat vegetarisch de standaard moet zijn?2
Ja.
Herinnert u zich de menukaarten vol vlees, vis en zuivel op onder andere de klimaattop in Katowice (COP24) en de klimaattop in Madrid (COP25)?3 4
Ja, er waren menukaarten waar onder andere vlees, vis en zuivel op het menu stonden. De mate waarin verschilt overigens per conferentie. De ervaring van diverse klimaatconferenties leert dat vegetarisch eten vaak al de standaard is.
Deelt u de mening dat juist op internationale conferenties waar gesproken wordt over het oplossen van de problemen die mede worden veroorzaakt door de consumptie van vlees, vis en zuivel, het vanzelfsprekend zou moeten zijn dat de plantaardige optie daar de norm is? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet steunt het uitgangspunt om bij internationale conferenties waar gesproken wordt over klimaat en milieu, bewuste keuzes te maken over de menuopties en gezond, duurzaam geproduceerd voedsel aan te bieden, waar dierlijke eiwitten onderdeel van kunnen zijn.
Zou u het toejuichen als het principe «Carnivoor? Geef het door!» wordt ingesteld op internationale conferenties, zoals de aanstaande klimaattop in Glasgow (COP26)? Zo nee, waarom niet?
Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 6.
Wat gaat u doen om het principe «Carnivoor? Geef het door!» onder de aandacht te brengen bij de organisatie van de klimaattop in Glasgow (COP26) en andere internationale conferenties?
Het gastland is verantwoordelijk voor de organisatie van de catering tijdens de VN-klimaattop. Navraag levert op dat het VK in ieder geval de ISO 2012 standaard hanteert voor duurzame evenementen. Het kabinet zal het belang van een gezond en duurzaam aanbod in voorbereidende gesprekken op COP26 bij het Verenigd Koninkrijk onder de aandacht brengen.
Hoe gaat u de negatieve effecten van vlees, vis en zuivel onder de aandacht brengen tijdens de klimaattop in Glasgow (COP26)?
Nederland zet nationaal en internationaal in op een transitie naar een duurzame en toekomstbestendige landbouw, samenvattend aangeduid als kringlooplandbouw en aangeboden aan uw Kamer als de LNV Visie Waardevol en Verbonden (Kamerstuk 35 000 XIV, nr. 5).5 Cruciaal onderdeel daarvan is een integrale benadering, waarin zowel de transitie naar meer plantaardige productie als ook dierlijke productie, inclusief vis, een eigen en waardevolle plek kennen. Deze visie wordt breed uitgedragen en zal waar van toepassing ook een rol kunnen spelen tijdens COP26.
Erkent u dat Nederland als tweede landbouwexporteur ter wereld fors bijdraagt aan grootschalig dierenleed, vervuiling, biodiversiteitsverlies en de klimaatcrisis? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u vanuit die verantwoordelijkheid bereid om op de klimaattop in Glasgow (COP26) een voortrekkersrol op zich te nemen in de eiwittransitie? Zo nee, waarom niet?
Nederland zal in het algemeen aandacht vragen voor de eiwittransitie op internationale conferenties waar dit relevant is, waaronder de klimaattop in Glasgow. Dit is onderdeel van een breder streven om inhoud te geven aan de eiwittransitie, mondiaal en nationaal zoals ook beschreven in de Nationale Eiwitstrategie, NES (Kamerstuk 35 570 XIV, nr. 70).6 De NES is een integrale benadering om onze nationale afhankelijkheid van eiwitimporten te verkleinen.
Hoe gaat u tijdens de klimaattop in Glasgow (COP26) inzetten op de wereldwijde versnelling van de eiwittransitie?
Zie antwoord vraag 11.
Erkent u dat Nederland via de import van veevoer nadrukkelijk bijdraagt aan onder andere ontbossing in andere landen? Zo nee, waarom niet? Hoe gaat u dit onderwerp onder de aandacht brengen tijdens de klimaattop in Glasgow (COP26)?5 6
Volgens een recent rapport van het Wereldnatuurfonds (WNF)9 leidde de internationale handel in landbouwproducten in 2017 tot 1,3 miljoen hectare ontbossing waarvan 203.000 hectare (16%) aan de EU wordt toegeschreven. Soja, palmolie en vlees zijn volgens het rapport de landbouwproducten waarvoor het meest ontbost is. Soja en in beperkte mate palmolie (bijv. oliepalmpitten in krachtvoer voor runderen) zijn een bestandsdeel in veevoer. Soja die in Nederland wordt geconsumeerd is grotendeels afgedekt met duurzaamheidscertificaten die erop toezien dat de productie zonder ontbossing heeft plaatsgevonden.10 Voor palmolie in algemene zin geldt eveneens dat de consumptie grotendeels is afgedekt met duurzaamheidscertificaten die er op toezien dat de productie zonder ontbossing heeft plaatsgevonden, voor wat betreft de toepassing in veevoer is dat ruim twee derde.11 Het rapport beschrijft terecht dat het aandeel in de wereldwijde ontbossing dat aan de EU toegeschreven kan worden de afgelopen jaren sterk is gedaald.
Lidstaten, waaronder Nederland, hebben de Europese Commissie in Raadsconclusies opgeroepen om verdere stappen te nemen door een ambitieus wetgevend voorstel en andere maatregelen te presenteren die gericht zijn op het vermijden dan wel het minimaliseren van het op de interne markt brengen van producten die gerelateerd zijn aan ontbossing of bosdegradatie. Dit voorstel van de Commissie wordt voor het einde van het jaar verwacht. Conform de motie-Bouali (Kamerstuk 35 570 XVII, nr. 28)12 zet Nederland zich met gelijkgezinde landen in voor effectieve maatregelen die ervoor zorgen dat producten die op de Europese markt komen duurzaam en zonder directe en indirecte bijdragen aan ontbossing zijn geproduceerd. Nederland zet zich daarnaast als lid van onder meer het Amsterdam Declarations Partnership al geruime tijd in voor het bevorderen van ontbossingsvrije en duurzame agro-waardeketens.
Daarnaast verwacht het kabinet van bedrijven dat zij handelen in overeenstemming met IMVO-principes en dat zij risico’s, waaronder het risico op ontbossing, binnen hun keten in kaart brengen, mitigeren en voorkomen. Met de beleidsnota «Van Voorlichten tot Verplichten; een nieuwe impuls aan Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemerschap (Kamerstuk 26 485, nr. 337)13 is uw Kamer geïnformeerd over het nieuwe Nederlandse IMVO-beleid, bestaande uit een doordachte mix van maatregelen. Kernelement van deze mix van maatregelen is een verplichting ten aanzien van gepaste zorgvuldigheid, bij voorkeur in EU-verband. Een Europees voorstel daartoe wordt eveneens voor het einde van het jaar verwacht.
In aanloop naar de COP26 heeft het Brits voorzitterschap een dialoog14 opgezet tussen grote consumerende en producerende landen van producten met risico op ontbossing, om duurzame ontwikkeling en verduurzaming van landgebruik, productie en handel te stimuleren, en daarbij bossen te beschermen. Nederland is actief betrokken bij deze dialoog. Het kabinet zet zich in bredere zin in voor een ambitieuze uitkomst van de klimaattop en werkt daarbij ook met gelijkgezinde landen samen om ontbossing te stoppen.
Hoe gaat u tijdens de klimaattop in Glasgow (COP26) de strekking van het advies «Duurzaam en gezond» van de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli) uitdragen, waarin voor de Nederlandse situatie onder andere wordt gesteld dat «een forse krimp in het aantal dieren, van enkele tientallen procenten, tussen nu en 2030 onvermijdelijk is»?7
In het Klimaatakkoord (2019) zijn afspraken gemaakt over de benodigde reductieopgaven voor de Nederlandse landbouw. In het Klimaatakkoord is daarbij ook al de verbinding gelegd met het terugdringen van de ammoniakemissies. De integrale aanpak van broeikasgassen en stikstof vormt een belangrijk speerpunt voor de komende periode. Het terugdringen van beide emissiegroepen vraagt om actie, zowel voor de korte als de langere termijn. De Subsidieregeling sanering varkenshouderijen en de Maatregel gerichte opkoop zijn voorbeelden van maatregelen die leiden tot reductie van broeikasgassen en stikstof. Tevens wordt gewerkt aan de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties; ook daar zal door de definitieve beëindiging van veehouderijlocaties krimp van de veestapel het gevolg zijn. Deze maatregelen zullen invloed hebben op de Nederlandse nationale uitstoot van broeikasgassen en in die hoedanigheid een rol spelen op de Klimaattop in Glasgow.
Hoe gaat u tijdens de klimaattop in Glasgow (COP26) aandacht vragen voor de volgende conclusie uit het IPCC Special Report «Climate Change and Land»: «By 2050, dietary changes could free several million km2 (medium confidence) of land and provide a technical mitigation potential of 0.7 to 8.0 GtCO2 eq yr-1, relative to business as usual projections (high confidence)»?8
Nederland zet zich zowel nationaal als internationaal in voor een houdbaarder en duurzamer voedselsysteem. Het tegengaan van voedselverspilling, bevorderen van consumptie van groenten en fruit, en een groter aandeel consumptie van eiwitten op plantaardige basis zonder de keuzevrijheid van burgers te beperken zijn hier een belangrijk onderdeel van. Wel blijft dierlijke productie een rol spelen, bijvoorbeeld om de bodemvruchtbaarheid op peil te houden en te voorzien in de voedselzekerheid van de meest kwetsbare groepen.
De manier waarop we voedsel verbouwen speelt een essentiële rol in het behalen van de mondiale klimaatdoelen. Zoals het IPCC-rapport aangeeft zijn landbouw en landgebruik verantwoordelijk voor bijna een kwart van de door de mens veroorzaakte mondiale emissies. De landbouwonderhandelingen onder het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC) richten zich op het reduceren van emissies in de landbouwsector en het weerbaar maken tegen de gevolgen van klimaatverandering van deze sector. Nederland neemt in EU-verband actief deel aan deze onderhandelingen en stuurt hier aan op ambitieuze internationale afspraken.
Daarnaast vond op 23 september ook de UN Food System Summit plaats die de transitie naar duurzame voedselsystemen moet versnellen door gezamenlijke acties te formuleren, onder andere op het gebied van duurzame consumptiepatronen. De top richtte zich op gezondere, duurzamere en eerlijkere voedselsystemen die bijdragen aan het realiseren van alle 17 UN Sustainable Development Goals. Nederland streeft naar een ambitieuze actieagenda als uitkomst van de UN Food System Summit.
De misstanden rondom de ontwikkeling van het nieuwe RIVM-gebouw |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Klopt het dat het Rijksvastgoedbedrijf opdracht heeft gegeven om een zeer trillingsgevoelig gebouw, namelijk het hoofdgebouw van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG), te bouwen naast één van de drukste snelwegen (A27 bij Utrecht) en pal langs een trambaan? Zo ja, op welke wijze zijn hierbij de hoge veiligheidseisen die zulke gebouwen met zich meebrengen, meegenomen in het besluit voor deze locatie?
Het Ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport en het Rijksvastgoedbedrijf hebben samen de opdracht gegeven voor de nieuwbouw van het RIVM en CBG aan de Helsinkilaan in Utrecht. In de outputspecificatie (Programma van Eisen) is, naast de eisen op het gebied van veiligheid voor de laboratoriumruimten, een trillingseis opgenomen om te zorgen dat de werkzaamheden met gevoelige apparatuur niet worden verstoord. Deskundigen van advies- en ingenieursbureaus Arcadis en Movares gaven in de periode 2012–2013 aan dat het op deze locatie mogelijk is een gebouw te realiseren dat aan de trillingseis voldoet. In de aanbesteding van deze nieuwbouw is dit onderwerp eveneens uitgebreid aan de orde geweest.
In hoeverre denkt u dat Nederland – met het oog op COVID-19 en eventueel toekomstige pandemieën – in de toekomst een eigen biosafety level (BSL) level 4-laboratorium nodig zal hebben?
Voor het overgrote deel van de ziekteverwekkers, inclusief COVID-19, is een BSL 3 laboratorium voldoende. Indien er, bij hoge uitzondering, een BSL 4 laboratorium nodig zou zijn, is hiervoor voldoende capaciteit in omringende landen. Tevens zijn er standaardafspraken gemaakt met Duitsland over BSL 4 capaciteit. COVID-19 verandert niets aan de noodzaak voor BSL 4 capaciteit.
Kan er in de toekomst toch een BSL level 4-laboratorium worden bijgebouwd bij het huidige gebouw op Utrecht Science Park? Zo nee, wat moet dan volgens u de oplossing zijn, aangezien de conclusie inmiddels is getrokken dat het inefficiënt zou zijn om op meerdere plekken laboratoria te bouwen?
Ja. In het gebouw op het Utrecht Science Park is een laboratorium aanwezig dat opgewaardeerd kan worden naar BSL level 4 niveau.
Klopt het dat de kosten voor de bouw van het nieuwe RIVM-gebouw op € 267 miljoen zijn geraamd? Zo nee, wat zijn op dit moment de verwachte totale kosten?
Ja, het genoemde geraamde bedrag klopt.
Hoeveel wordt op jaarlijkse basis – rekening houdende met het feit dat het hoofdkantoor van het RIVM en het CBG naar verwachting drie jaar te laat wordt opgeleverd en het prijspeil inmiddels fors is gestegen – door Nederland betaald aan Bilthoven Biologics in verband met de huur van het huidige complex?
In 2020 is € 6.198.423 huur betaald aan Poonawalla Science Park, de eigenaar van de panden die het RIVM huurt. De huur wordt jaarlijks verhoogd conform het prijsindexcijfer CPI reeks alle huishoudens. In 2021 worden meer vierkante meters gehuurd en is het huurbedrag € 6.669.580. Er is overigens geen sprake van dubbele huisvestingskosten. De vergoeding voor de nieuwbouw in Utrecht vangt pas aan nadat het nieuwe pand in gebruik is genomen.
Is het waar dat Nederland vanwege de vertraging van drie jaar ten minste drie maal € 9,1 miljoen (totaal € 27,3 miljoen) extra dient te betalen aan Bilthoven Biologics en dit als tegenvaller dient te registreren?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven of de thans verwachte oplevering in het najaar van 2021 wel met zekerheid wordt gehaald? Zo nee, wat is dan de nieuw verwachte opleverdatum?
Nee. De Kamer wordt middels een brief separaat geïnformeerd over de nieuwe opleverdatum.
Klopt het dat twee van de drie gecontracteerde bouwmaatschappijen, namelijk Heijmans en Hurks, reeds voor aanvang van de bouw met ruzie zijn vertrokken wegens het niet kunnen starten met de bouw, omdat er door het Rijksvastgoedbedrijf geen aanvangscertificaat kon worden afgegeven vanwege het niet kunnen voldoen aan de trillingsvereisten?
Het klopt dat er door het Rijksvastgoedbedrijf in 2015 in eerste instantie geen aanvangscertificaat kon worden afgegeven vanwege het niet kunnen voldoen aan de trillingsvereisten. Het consortium heeft het Rijksvastgoedbedrijf niet geïnformeerd over de reden waarom twee van de drie bouwbedrijven besloten hebben het consortium te verlaten.
Klopt het dat het Rijksvastgoedbedrijf de opdracht heeft gegeven aan het bouwconsortium, namelijk Strukton, Heijmans en Hurks, die door een second opinion van het bedrijf Arup al snel ontdekten dat het oorspronkelijke ontwerp van dit consortium voor het nieuwe hoofdgebouw van het RIVM en CBG absoluut niet aan de vereiste trillingsvereisten zou voldoen?
Het Rijksvastgoedbedrijf gunde het project in juli 2014 aan het consortium van Strukton, Hurks en Heijmans. De bouw kan starten nadat het Rijksvastgoedbedrijf het zogenoemde aanvangscertificaat (AC) verstrekt. Dit certificaat bevestigt dat het consortium het ontwerp voldoende kwalitatief heeft uitgewerkt en dat aan de gestelde eisen wordt voldaan om de nieuwe huisvesting van RIVM en CBG te kunnen bouwen. In november 2015, ruim één jaar later, werd bij de toetsing van het uitwerkings- en realisatieplan duidelijk dat niet werd voldaan aan de trillingseis en dat het AC daarom op dat moment niet kon worden verstrekt.
Heeft de Nederlandse staat zich volgens u aan alle wettelijke regels rondom aanbesteding gehouden, ook nadat twee van de drie bouwmaatschappijen zijn vertrokken en er reeds voor de bouw begon, grote tekorten aan het ontwerp van de huidige overgebleven aannemer (Strukton) zijn vastgesteld?
Ja. De Nederlandse staat heeft zich gehouden aan de wettelijke aanbestedingsregels.
Vindt u niet dat Nederland, bij het tijdig ontdekken van deze gebreken en het overblijven van slechts een derde van het oorspronkelijke bouwconsortium, opnieuw een aanbestedingsronde had moeten organiseren?
Nee. Voortzetting van de samenwerking was de beste optie gezien de diverse risico’s die zich zouden voordoen bij een nieuwe aanbestedingsronde.
Is het waar dat de bouw ruim een jaar heeft stilgelegen, teneinde nieuwe berekeningen uit te voeren met betrekking tot de vraag hoe het gebouw wél aan de trillingsvereisten zou kunnen voldoen?
Dit is juist. In 2016–2017 heeft de bouw omwille van de uitwerking van de trillingsvereisten ruim een jaar stilgelegen.
Klopt het dat, teneinde aan de trillingsvereisten te voldoen, er extra materiaal – in de vorm van onder andere heipalen – ter waarde van € 21 miljoen benodigd is, welke kosten voor 40% door de Nederlandse staat worden gedragen?
Op 30 juni 2017 heeft een Commissie van Deskundigen, in lijn met het contract tussen de Staat en het consortium, een bindend advies gegeven over de financiële gevolgen van de trillingenproblematiek. De Commissie oordeelde dat de trillingenproblematiek dermate complex was, dat deze voor het bouwconsortium en de Nederlandse Staat niet te voorzien was en dat een deel van de financiële gevolgen, een percentage van 40%, voor rekening van de Nederlandse Staat kwam. Dit resulteerde in een bedrag van € 36,5 miljoen. Het bedrag is opgebouwd uit de directe kosten voor de mitigerende maatregelen, waaronder de kosten voor de funderingspalen en de funderingsplaat, de vertragingskosten organisatie, de prijsontwikkeling van het investeringsdeel en de inflatiecorrectie. Deze meerkosten t.a.v. de trillingenproblematiek zijn vanwege financiële meevallers door een lager rentepercentage en een langere afschrijvingstermijn binnen de begroting opgevangen.
Zijn bij u, naast de meerkosten voor het materiaal ten opzichte van het oorspronkelijke bouwplan, nog meer materiële tegenvallers bekend geworden? Zo ja, kunt u deze kosten specificeren?
Zie antwoord vraag 13.
Klopt het dat de Nederlandse staat eveneens heeft ingestemd om een deel, namelijk € 5 miljoen van de in totaal beraamde € 25 miljoen, te betalen voor het meerwerk van het personeel?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u aangeven hoeveel meerkosten in totaal zijn gemaakt? Kunt u deze kosten specificeren?
De totale meerkosten zijn nog niet bekend, omdat het project nog niet is afgerond.
Kunt u garanderen dat, gezien dit enorm complexe bouwproces en uitzonderlijk stroeve verloop van dit project, het later opgeleverde gebouw aan alle trillings-en veiligheidsvereisten voldoet en het oorspronkelijk beoogde gebruik bij aanvang van het project, in de vorm van een nieuw hoofdkantoor voor het RIVM en CBG plus BSL 1,2 en 3 laboratoria, mogelijk is?
Ja. Het RIVM en RVB geven aan dat een belangrijke eis voor de laboratoria is dat conform het Validatiemasterplan (VMP) gewerkt moet zijn. In dit plan zijn de procedures, procesafspraken en toetsmomenten vastgelegd voor het doorlopen van het ontwerp- en het realisatieproces van de laboratoria. Doel van het VMP is om er voor zorg te dragen dat de laboratoria en de daaraan gerelateerde technische installaties en laboratorium apparatuur en processen zullen voldoen aan de gestelde eisen en de wettelijke eisen m.b.t. biologische en radiologische veiligheid en beveiliging en aantoonbaar goed en veilig functioneren.
Het ontwerp van het gebouw is door externe partijen doorgerekend op het trillingenrisico. Aanvullend is een borgingsplan gemaakt om specifiek op dit onderdeel aan te tonen dat gebouwd is conform het ontwerp. Als het gebouw wordt gerealiseerd conform het goedgekeurde ontwerp (waarop strikt wordt toegezien), zou het aan de trillingseisen moeten voldoen. Mocht dit zeer onverwacht niet het geval zijn, dan kunnen beheersmaatregelen worden genomen die het beoogde gebruik van het gebouw niet in de weg staan. Een voorbeeld hiervan is de aanschaf van trillingvrije laboratoriumtafels
Bent u nog steeds van mening dat het verstandig is om een gebouw met zulke strenge eisen te plaatsen in één van de dichtstbevolkte gebieden van Europa en pal naast een snelweg en trambaan?
Ja. Het RIVM staat als kennisinstituut midden in de maatschappij en zoekt actief kennisuitwisseling op met wetenschap en bedrijfsleven. De locatie op het Utrecht Science Park in Utrecht biedt voor deze kennisuitwisseling ideale omstandigheden. Tegelijkertijd moeten de laboratoria de onderzoeksactiviteiten optimaal ondersteunen. Vandaar de voorkeur van het RIVM voor deze locatie. Met de juiste maatregelen is het goed mogelijk om op deze locatie een gebouw te realiseren dat aan de trillingseisen voldoet.
Het bericht ‘Promovendi die mantelzorg verlenen hebben vaker mentale gezondheidsklachten, maar ze trekken niet aan de bel’ |
|
Lenny Geluk-Poortvliet (CDA), Harry van der Molen (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Promovendi die mantelzorg verlenen hebben vaker mentale gezondheidsklachten, maar ze trekken niet aan de bel»?1
Ja.
Vindt u het ook zorgelijk dat een meerderheid van de mantelzorgende promovendi zijn of haar begeleider niet informeert over het verlenen van mantelzorg?
Voor een naaste met een chronische ziekte of een beperking zorgen, is een zware fysieke en mentale opgave. Zeker in combinatie met een promotietraject. Ik vind het daarom zorgwekkend dat er promovendi zijn die de begeleider niet op de hoogte stellen van mantelzorgtaken. Het is namelijk van groot belang dat persoonlijke onderwerpen – die invloed hebben op het promotietraject, waaronder mantelzorg – bespreekbaar zijn. Dit is nodig voor werkbare afspraken tussen promovendus en promotor.
Welke rechten hebben promovendi met betrekking tot zorgverlof? Kunt u hierbij een uitsplitsing maken naar het type promovendi?
Bij de beantwoording van Kamervragen van het lid Van der Molen heb ik uw Kamer geïnformeerd dat de verschillende soorten promovendi specifieke rechten hebben ten aanzien van zorgverlof.2 Promovendi hebben diverse aanstellingsvormen, waardoor de rechten per type promovendi verschillen. Er is een onderscheid tussen werknemer-promovendi, promotiestudenten, beurspromovendi en buitenpromovendi.
Werknemer-promovendi hebben, in het geval van bijvoorbeeld mantelzorgtaken, hetzelfde recht als andere universitaire medewerkers om zorgverlof op te nemen. Mantelzorgende promotiestudenten hebben ook het recht om zorgverlof op te nemen. Hier gelden namelijk dezelfde regels als voor studenten met mantelzorgtaken.
Ten aanzien van beurspromovendi kan onderscheid worden gemaakt tussen promovendi met en zonder een arbeidsrechtelijke verhouding met de instelling waar zij werken. Beurspromovendi die een arbeidsrechtelijke verhouding hebben, hebben op grond daarvan recht op zorgverlof. Dit geldt niet voor beurspromovendi die geen arbeidsrechtelijke verhouding hebben met de instelling waar zij werken. Zij hebben geen recht op zorgverlof via de universiteit of onderzoeksinstelling waar ze onderzoek verrichten.
Buitenpromovendi werken in hun eigen tijd aan een proefschrift en hebben geen arbeidsovereenkomst met de universiteit of onderzoeksinstelling waar de promotie wordt afgerond. Dit betekent dat buitenpromovendi niet in aanmerking komen voor zorgverlof. Buitenpromovendi zijn echter niet gebonden aan een specifieke promotieduur, tenzij daar specifieke afspraken over zijn gemaakt.
Wat wilt u doen voor promovendi die van hun begeleider het deksel op de neus krijgen nadat ze hun mantelzorgende taak bespreekbaar hebben gemaakt?
Ik heb vorig jaar de problemen die mantelzorgende promovendi ondervinden, onder de aandacht gebracht bij de VSNU en individuele universiteiten. Zij delen mijn uitgangspunt dat een promovendus passende ondersteuning moet krijgen die hem of haar in staat stelt om het promotietraject op een verantwoorde manier af te ronden. De universiteiten hebben aangegeven dat zij zich daarom inzetten om een omgeving te creëren waarin promovendi de vrijheid ervaren om met hun begeleiding over hun zorgverplichtingen te kunnen spreken.
Mocht het in voorkomende gevallen toch niet lukken om mantelzorg met een begeleider te bespreken, dan kan een promovendus andere wegen binnen de universitaire zorg- en hulpstructuur bewandelen. Een promovendus kan terecht bij personeeladviseurs, (PhD)-psychologen, promovendidecanen en vertrouwenspersonen om mantelzorg – en de problemen die uit de mantelzorgverplichtingen voortvloeien – aan te kaarten. Mocht dit niet voldoende uitkomst bieden, dan kan een promovendus binnen de instelling een beroep doen op de universitaire ombudsfunctie.
Hoe wilt u in de toekomst meer zicht krijgen en houden op deze groep?
Universiteiten zijn primair aan zet, zij zijn immers de werkgevers. Een projectgroep, bestaande uit vertegenwoordigers van alle universiteiten, de Vereniging van Universiteiten (VSNU) en het Promovendi Netwerk Nederland (PNN), werkt aan een gezamenlijke set van vragen over promovendi en promovendibeleid die universiteiten binnen hun eigen evaluatie-instrumenten in kunnen zetten. Het doel is om betere en vergelijkbare informatie te verzamelen en best practices uit te wisselen, ter ondersteuning van het promovendibeleid van universiteiten.
Hoe wilt u zorgen voor beter informatievoorziening richting begeleiders en promovendi?
De universiteiten zijn als werkgevers verantwoordelijk voor toereikende informatievoorziening. Universiteiten informeren promovendi gedurende het promotietraject over de voorwaarden, rechten en plichten die ze hebben, waaronder de mogelijkheden om zorgverlof op te nemen.
Om de informatievoorziening verder te verbeteren, worden er in de VSNU werkgroep «gezonde praktijk in het Nederlandse promotiestelsel» best practices uitgewisseld.
Het bericht ‘Op weg naar de juridische fusie’. |
|
Henk van Gerven |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Op weg naar de juridische fusie»?1
Op 5 september 2017 is door de Autoriteit Consument Markt (ACM) het besluit genomen tot het verlenen van vergunning voor de concentratie (fusie) tussen het Amsterdam Medisch Centrum (AMC) en Stichting VUmc (VU Medisch Centrum). Er zijn al vele stappen gezet in dit fusieproces. Het genoemde artikel gaat in op het sluitstuk, namelijk een juridische fusie.
Was u volledig op de hoogte van de reeds genomen stappen in het fusieproces? Was u op de hoogte van het voornemen om op 1 januari 2022 over te gaan tot een juridische fusie? Zo ja, waarom heeft u de Kamer niet over deze datum geïnformeerd? Zo nee, bent u bereid uit te zoeken hoe het kan dat u hierover niet geïnformeerd bent?
De toenmalige Minister voor Medische Zorg en Sport is op 5 september 2017 door ACM op de hoogte gebracht van het besluit tot een verlening van vergunning voor de concentratie tussen het AMC en Stichting VUmc. Hier is de Kamer ook over geïnformeerd2. Op 29 januari 2018 heeft uw Kamer een rondetafelgesprek Zorgfusies gehouden rondom het voornemen tot deze bestuurlijke fusie. De bestuurlijke fusie is voltrokken per 8 juni 2018. De Kamer i s op 18 november 20203 geïnformeerd over het aankomende wetsvoorstel ter wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) en over de intentie om te komen tot een juridische fusie4. In het artikel wordt 1 januari 2022 als streefdatum genoemd voor de eerste stap in het kader van de voorgenomen fusie, te weten het oprichten van een stichting. Dit is de eigen keuze van instellingen. Zie verder het antwoord op vraag 3.
Wat vindt u ervan dat er een Stichting Amsterdam UMC als dochter van VUmc en AMC wordt opgericht waaronder alle medewerkers en activiteiten zullen worden ondergebracht waarna VUmc en AMC zullen worden opgeheven?
VUmc en AMC zijn per 8 juni 2018 bestuurlijk gefuseerd. Dit fusiebesluit is genomen met inachtneming van alle wet- en regelgeving en in nauwe afstemming met relevante interne en externe stakeholders. Voor de fusie is goedkeuring verleend door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en de Autoriteit Consument en Markt (ACM).
Met AMC en VUmc zijn door het Ministerie van OCW de noodzakelijke afspraken gemaakt over aspecten van governance samenhangend met een bestuurlijke fusie. AMC en VUmc hebben, gesteund door de beide betrokken universiteiten VU en UvA, voorts de wens kenbaar gemaakt om in het kader van hun fusieproces de beide organisaties ook juridisch in een entiteit onder te brengen.
VUmc en AMC bereiden nu in goed overleg met onder andere de betrokken ministeries een voorgenomen besluit voor, waarbij alle activiteiten en het personeel overgaan naar de nieuw op te richten Stichting Amsterdam UMC. Dit is een op zichzelf niet ongebruikelijke wijze waarop een juridische fusie vormgegeven kan worden, maar deze vereist wel een noodzakelijke aanpassing van de WHW. Hierover is de Tweede Kamer recent geïnformeerd.
Hoe verhoudt de voorgenomen fusie op 1 januari 2022 zich tot het feit dat het wetsvoorstel ter wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) pas naar verwachting eind 2021 ingediend wordt?2
In de brief d.d. 18 november 2020 is opgenomen dat het streven is het wetsvoorstel waarmee de wet zodanig wordt gewijzigd dat de gewenste samenwerking kan worden gefaciliteerd, eind 2021 in te dienen bij uw Kamer. In het artikel wordt 1 januari 2022 als streefdatum genoemd voor de eerste stap in het kader van de voorgenomen juridische fusie, te weten het oprichten van een stichting. Eerst bij inwerkingtreding van de gewijzigde wet zal de fusie definitief kunnen worden.
Voldoet de voorgenomen juridische fusie volledig aan de thans geldende WHW? Zo nee, op welke punten voldoet de voorgenomen fusie niet aan de WHW? Zo nee, hoe kan een dergelijke voorgenomen fusie doorgang vinden als niet voldaan wordt aan de op dat moment geldende WHW?
Zoals in de Kamerbrief ook is aangegeven gaat de WHW nu uit van één academisch ziekenhuis verbonden aan één universiteit. Ook kent de WHW uiteenlopende regimes voor het bestuur en de inrichting van een academisch ziekenhuis bij een openbare instelling en bij een bijzondere instelling. Om de voorgenomen fusie te kunnen faciliteren zal de WHW op deze onderdelen aangepast moeten worden. De door VUmc en AMC gewenste juridische fusie kan pas gefinaliseerd worden wanneer dat is gebeurd, zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 4.
Wat is uw reactie op de volgende alinea uit het artikel: «De eerste stap in het kader van de juridische fusie is het oprichten van de Stichting Amsterdam UMC als dochter van VUmc en AMC. Streefdatum is 1 januari 2022. Alle medewerkers en alle activiteiten worden in deze stichting ondergebracht. In de wet bestaan AMC en VUmc dan nog. Stichting Amsterdam UMC is dan de organisatie die uitvoering geeft aan de taken die bij wet verbonden zijn aan AMC en VUmc. Na verloop van tijd treedt de gewijzigde WHW in werking. Dan «verdwijnen» AMC en VUmc als academische ziekenhuizen uit de wet, en worden ze definitief vervangen door de Stichting Amsterdam UMC»? Deelt u de mening dat dit veel weg heeft van een truc waarbij het de bedoeling is dat de wet (achteraf) gewijzigd wordt om een dergelijke fusie (alsnog) mogelijk te maken?
Die mening wordt niet gedeeld. Het AMC en VUmc werken al sinds 2011 aan intensivering van hun samenwerking. Zoals hierboven in het antwoord op de vragen 1 en 2 is aangegeven, heeft dit in 2018 geleid tot een bestuurlijke fusie binnen deze instellingen en het nauw samenwerken onder de naam Amsterdam UMC. De wens van AMC en VUmc om te komen tot een juridische fusie is een volgende stap in een langer lopend proces en vergt aanpassing van de wet. De wettelijke randvoorwaarden waaronder een dergelijke juridische fusie kan plaatsvinden zullen eerst met uw Kamer worden besproken, voordat deze fusie daadwerkelijk zijn beslag kan krijgen. Het is echter niet onlogisch dat AMC en VUmc voorbereidende werkzaamheden verrichten terwijl de wetsbehandeling loopt, maar deze handelingen zullen binnen de contouren van de bestaande wet moeten plaatsvinden.
Deelt u de vrees dat dit leidt tot een personele leegloop van personeel dat direct te maken heeft met de reorganisaties van met name het VUmc? Volgens berichten leiden de huidige reorganisaties al tot sterk verhoogd ziekteverzuim en vertrek van medewerkers van de OK, anesthesie, spoedeisende hulp (SEH) en hartchirurgie van VUmc, bovenop de Covid-19 crisis gevolgen.
Vanuit het Amsterdam UMC heb ik begrepen dat zij geen significante stijging zien in het ziekteverzuim, anders dan als gevolg van Covid-19. Ook in de formatie van de genoemde afdelingen zien zij geen significante daling in vergelijking met andere afdelingen. Het is bij het Amsterdam UMC bekend dat het werken in en aan het Amsterdam UMC met twee locaties veel vraagt van medewerkers. Voor sommigen verandert de locatie niet maar verandert het team, de leidinggevende, de werkwijze of de patiëntencategorie. Iedereen gaat hier anders mee om.
Het is zeker dat veranderingen en reorganisaties in algemene zin kunnen leiden tot enig vertrek van medewerkers. Het Amsterdam UMC geeft echter aan dat zij, gezien een groot aantal sollicitaties, een aantrekkelijke werkgever is voor nieuwe medewerkers, die graag een rol willen spelen in de gefuseerde organisatie. Sommigen gaan niet mee in de bewegingen en kiezen zelf voor een alternatief buiten het Amsterdam UMC, aldus het Amsterdam UMC.
Bent u van mening dat het personeel van het VUmc en AMC goed betrokken is bij dit proces? Ook de verpleegkundigen?
Het Amsterdam UMC heeft mij laten weten dat vanaf de start van het fusieproces alle interne stakeholders nauw worden betrokken bij de besluitvorming. In de dialoog hierover zijn zowel divisiebesturen en afdelingshoofden, als ook de Ondernemingsraden, de Cliëntenraden, de Verpleegkundig Adviesraden, de facultaire Studentenraden en het stafconvent betrokken. Daarnaast worden medewerkers door berichten op intranet en regelmatige digitale bijeenkomsten met de raad van bestuur geïnformeerd. Hierbij worden de (wettelijke) adviesrechten van de voornoemde organen bij de besluitvorming over de fusie volledig gerespecteerd, aldus het Amsterdam UMC.
Momenteel zijn er, ondanks de bestuurlijke fusie, formeel nog twee organisaties met elk hun eigen Ondernemingsraad, Cliëntenraad, Stafconvent, Verpleegkundige Adviesraad en Studentenraad. Bij de juridische fusie zal er per gremium één raad komen, met uitzondering van de Studentenraad, aangezien er twee opleidingen geneeskunde bij de twee faculteiten van respectievelijk het VU en UvA blijven. In aanloop naar de juridische fusie hebben beide Stafconventen in november 2019 de krachten gebundeld en acteren zij als één orgaan. De andere advies-en medezeggenschapsorganen zijn in 2019 steeds meer gaan afstemmen en samenwerken. Uitgangspunt in de samenwerking is het gezamenlijke streven om in goed overleg de belangen van de organisatie en haar medewerkers te behartigen. Ook de verpleegkundigen zijn betrokken bij dit proces.
Bent u van mening dat de patiëntenraden en patiëntvertegenwoordigers goed en voldoende betrokken zijn bij dit proces?
De cliëntenraden van Amsterdam UMC op zowel locatie VUmc als locatie AMC behartigen de collectieve belangen van patiënten. Het Amsterdam UMC geeft aan dat patiëntenparticipatie en medezeggenschap voor het Amsterdam UMC van groot belang zijn. De raad van bestuur en de cliëntenraden hebben per locatie elk kwartaal overleg. Ook is vanwege de bestuurlijke fusie de reeds bestaande samenwerking tussen de beide cliëntenraden geïntensiveerd. Of die betrokkenheid goed en voldoende is kan ik niet beoordelen; doch op navraag van de raden van bestuur van het Amsterdam UMC hebben beide cliëntenraden (AMC en VUmc) expliciet aan deze raden laten weten dat zij tevreden zijn over de wijze waarop zij betrokken zijn in dit proces.
Klopt het dat op dit moment al veel SEH-personeel vertrekt door de aangekondigde sluiting van de SEH in VUmc? Is de vrees dan ook reëel dat de SEH al eerder dan in 2023 zal sluiten? Zo ja, hoe gaat u dit voorkomen?
Het Amsterdam UMC heeft mij laten weten dat uit hun cijfers blijkt dat er geen groter verloop onder personeel van de SEH-locatie VUmc is dan bij andere afdelingen.
Het Amsterdam UMC werkt in nauw overleg met de andere partners in Amsterdam en in de regio aan een plan voor de opvang van de acute zorg in de regio. Hierbij wordt o.a. gebruik gemaakt van het Regiobeeld Amsterdam6. Het is van belang om samen met partijen een beeld te vormen van de huidige maar ook van de toekomstige zorgvraag. Het Regiobeeld vormt daarbij een goede basis om gezamenlijk richting te geven aan noodzakelijke acties. Uiteraard moet de acute zorg in alle regio’s van goede kwaliteit, toegankelijk en betaalbaar zijn. De zorg moet echter ook aansluiten bij de kenmerken van de regio in de zin dat het zorgaanbod zo goed mogelijk op de zorgvraag moet zijn afgestemd.
Op den duur is de concentratie van deze zorg binnen Amsterdam UMC onvermijdelijk om de kwaliteit van (acute) zorg 24 uur per dag/zeven dagen per week te garanderen. Dat is een van de belangrijke motieven voor de fusie van beide UMC’s. Ten aanzien van de vrees of het reëel is dat de SEH al eerder dan in 2023 zal sluiten het volgende. Op dit moment is sprake van twee volledige SEH’s die onder dezelfde leiding staan en toenemend wordt tussen de beide locaties personeel uitgewisseld. Over de inrichting en positionering van beide SEH’s vindt nu planvorming plaats. Deze planvorming moet passen binnen een integraal voorstel voor de hele keten van spoedzorg in Amsterdam. Tijdslijnen zijn daarin nog niet aan de orde geweest, laat staan dat er een besluit genomen is over sluitingsdata van SEH’s.
Wat zijn de consequenties voor de rampenopvang gegeven de onvolledige en zelfs geheel verdwijnende rol van de SEH van VUmc en de versnipperde aanwezigheid van medische afdelingen op beide locaties? In termen van capaciteit, kwaliteit, beschikbaarheid en kwetsbaarheid? Beschikt u over een rapportage dienaangaande?
Ook in de toekomst zijn beide locaties van het Amsterdam UMC noodzakelijk en beschikbaar voor de opvang van slachtoffers van rampen. Op dit moment zijn beide locaties volop beschikbaar voor rampenopvang. Bij aanpassing van het profiel van één van de locaties zal het rampenopvangplan daaraan worden aangepast, met dien verstande dat de huidige capaciteit in stand blijft, zoals bijv. noodzakelijk voor een vliegramp op Schiphol.
Eén van de doelen van de fusie tussen AMC en VUmc is er juist op gericht om versnippering van afdelingen, medisch specialistische functies en multidisciplinaire teams te voorkomen. Het in stand houden van twee zelfstandige Universitair Medische Centra in één stad zou tot een sterke verdunning van expertise en mankracht leiden. Door het goed organiseren van de 24/7 beschikbaarheid van zorgprofessionals, geregistreerde specialisten en faciliteiten wordt de acute zorgketen verder versterkt.
De afgelopen tien maanden is de zorg in Amsterdam UMC fors opgeschaald in de opvang van de gevolgen van de Covid-19 crisis. In duur en intensiteit legt dit een vele malen groter beslag op de ziekenhuiscapaciteit voor acute zorg dan een eventuele incidentele calamiteit op Schiphol. Daarbij is gebleken dat de inzet en voorzieningen van Amsterdam UMC essentieel zijn als buffer voor de opvang van pieken in de patiëntenstromen in de regio Noord-Holland en Flevoland voor ongeveer 3,4 miljoen inwoners.
Ondanks het feit dat Amsterdam langdurig koploper was qua aantal Covid 19-besmettingen, is er door samenwerking in Amsterdam en met de regio steeds sprake geweest van een adequate opvang van Covid 19-patiënten. Het samengaan van AMC en VUmc in Amsterdam UMC heeft hieraan een essentiële bijdrage geleverd. De gebundelde capaciteit van Amsterdam UMC is veelvuldig ingezet om andere ziekenhuizen in Noord-Holland/Flevoland acuut te ontlasten door overname van COVID-19 patiënten voor IC en kliniek. Ik beschik niet over een rapportage hierover.
Wat zijn de consequenties van een onvolledig intra-hospitaal achterland in AMC voor de SEH van AMC en daarmee samenhangende taken voor de rampenopvang in de toekomst? Betekent dit dat voor adequate zorg in geval van calamiteiten en rampen patiënten tussen beide gebouwen van Amsterdam UMC zullen moeten worden getransporteerd? Wat betekent dit voor eventuele calamiteiten op Schiphol?
Amsterdam UMC werkt op twee locaties. Voor de borging van de kwaliteit van zorg (de juiste zorg op de juiste plek), kan transport van patiënten tussen de locaties noodzakelijk zijn. Dat transport is al langer aan de orde. Een voorbeeld hiervan is de zorg in de 22 daarvoor aangewezen IAT (intra arteriële trombolyse) centra in Nederland waar patiënten met CVA door middel van trombolyse worden behandeld. Voor de beantwoording rond adequate zorg in geval van calamiteiten en rampen op Schiphol verwijs is naar het antwoord op vraag 11.
Bent u ertoe bereid inzet te plegen tot het behoud van voldoende capaciteit van SEH’s in Amsterdam? Hoe verhoudt zich dat tot het verdwijnen van een van de grootste SEH’s van Amsterdam?
Ik acht het van groot belang dat de kwaliteit, continuïteit en toegankelijkheid van de (acute) zorg steeds is geborgd. Het is van belang om adequate afspraken te maken op het gebied van kwaliteit, doelmatigheid, betaalbaarheid en bereikbaarheid van de acute zorg in Amsterdam. Dit vraagt om afspraken over samenwerking in de hele acute zorgketen, niet alleen met betrekking tot de inrichting van het acute zorglandschap, maar ook om acute zorg zoveel mogelijk te voorkomen. Op dit moment vindt stadsbreed overleg plaats tussen zorgaanbieders, ziektekostenverzekeraars en de gemeente over de toekomst van de acute zorgketen in Amsterdam. Hierbij wordt niet alleen gekeken naar bestaande structuren en functies, maar zal ook de inzet van digitale triage en verdere intelligente ondersteuning worden betrokken.
De inzet van Amsterdam UMC is erop gericht om voldoende SEH-capaciteit in Amsterdam te behouden en de kwaliteit van de acute zorg 24 uur per dag en zeven dagen per week verder te versterken in goede samenwerking met alle stakeholders.
Wilt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Wetenschappelijk onderzoek naar de werking van medicinale cannabis |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Antwoord Zorginstituut Nederland omtrent vergoeding medicinale cannabis door zorgverzekeraars blijft Nee!»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het voor het fundamentele klinische onderzoek naar de werking van medicinale cannabis dat nu loopt naar aanleiding van de motie Bergkamp, én voor toekomstig aanvullend onderzoek naar aanleiding van de motie Bergkamp/Sazias, van groot belang is dat het Zorginstituut openheid geeft over de criteria op basis waarvan zij besluit dat er voldoende wetenschappelijk bewijs is om een geneesmiddel te kunnen beoordelen?2 3
De criteria die het Zorginstituut hanteert voor het bepalen of wordt voldaan aan de stand van de wetenschap en praktijk zijn openbaar4. Onderzoekers kunnen hier dus al op inspelen en doen dat hopelijk ook. Ik vind het erg belangrijk dat wetenschappelijk onderzoek uitgevoerd wordt dat kwalitatief goede resultaten oplevert. Uit de verkenning medicinale cannabis van ZonMw, die ik op 7 december 2020 met uw Kamer heb gedeeld5, is opnieuw gebleken dat weliswaar voor uiteenlopende aandoeningen de effectiviteit en veiligheid van het gebruik van cannabis is onderzocht, maar dat de verrichte onderzoeken meestal meerdere tekortkomingen hebben en niet consistent zijn in de uitkomsten en conclusies. Met andere woorden: de kwaliteit van bewijs voor de werkzaamheid van medicinale cannabis is over het algemeen laag. Door subsidieverlening voor wetenschappelijk onderzoek naar de effectiviteit van medicinale cannabis te laten verlopen via ZonMw, waarmee een grondige beoordeling van onderzoeksvoorstellen wordt gewaarborgd, zet ik in op kwalitatief goede uitkomsten. De focus van het aanvullende onderzoeksprogramma waaraan ik momenteel werk samen met het Bureau voor Medicinale Cannabis en ZonMw komt te liggen op toegepast onderzoek. Hiermee kunnen eventuele positieve resultaten worden gebruikt voor een aanvraag voor vergoeding van medicinale cannabis bij het Zorginstituut Nederland.
Voldoet het genoemde lopende onderzoek naar de werking van medicinale cannabis aan de eisen die het Zorginstituut stelt om het als wetenschappelijk bewijs te kunnen aanvaarden en medicinale cannabis als geneesmiddel te kunnen beoordelen?
Deze vraag kan uiteindelijk alleen worden beantwoord op grond van toetsing door het Zorginstituut zelf. Dat is nu nog niet aan de orde. Het onderzoeksvoorstel van het recent gesubsidieerde onderzoek van het LUMC en het CHDR (Centre for Human Drug Research)6 is beoordeeld aan de hand van de beoordelingscriteria van ZonMw. Deze criteria hebben betrekking op de kwaliteit en de relevantie van het beoogde onderzoek om daarmee te zorgen voor kwalitatief goede en relevante resultaten die toepasbaar zijn in de praktijk. Het project beoogt het huidige tekort aan kwalitatief hoog bewijs voor de effectiviteit van medicinale cannabis bij neuropathische pijn op te vullen. Het is echter niet de taak van ZonMw om te toetsen of een onderzoeksvoorstel voldoet aan de eisen voor opname in het basispakket die het Zorginstituut stelt.
Bent u bereid het Zorginstituut te vragen deze criteria in het geval van medicinale cannabis zo snel mogelijk te delen met de onderzoekers, opdat het lopende én aanvullende wetenschappelijke onderzoek hier direct op gericht kan worden en er geen kostbare tijd verloren gaat en medicinale cannabis zo snel mogelijk vergoed kan worden via het basispakket?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Het bericht 'Amsterdam op achterstand in opmars kunstmatige intelligentie' |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Harry van der Molen (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Amsterdam op achterstand in opmars kunstmatige intelligentie»?1
Ja, ik ben bekend met het genoemde bericht.
Hoeveel mensen worden er momenteel jaarlijks opgeleid op het gebied van kunstmatige intelligentie? Wat is daarbij de verhouding man/vrouw? Hoe is de regionale spreiding met bijbehorende aantallen waar mensen worden opgeleid? In hoeverre is er sprake van een groei in de studentenaantallen de afgelopen jaren?
Het is lastig om een compleet cijfermatig beeld te geven van het aantal mensen dat wordt opgeleid op het gebied van kunstmatige intelligentie, omdat opleidingen in het mbo, hbo en wo veelal een bredere focus hebben dan kunstmatige intelligentie alleen.
Het hoger onderwijs kent wel een aantal specifieke bacheloropleidingen Kunstmatige intelligentie, maar daarnaast ook diverse bachelor- en masteropleidingen, bijvoorbeeld op het gebied van datascience, of delen van opleidingen, waarin er aandacht is voor kunstmatige intelligentie. De instroom in de bacheloropleidingen Kunstmatige intelligentie is, na een stijging, de afgelopen drie jaar stabiel op circa 700 studenten. De verhouding man/vrouw is 70/30. Vijf universiteiten, verspreid over het land, bieden een bacheloropleiding Kunstmatige intelligentie aan.
In het mbo zijn er geen specifieke opleidingen voor kunstmatige intelligentie. Het onderwerp is wel beknopt opgenomen in de recent vernieuwde opleiding Software developer.2
In hoeverre deelt u het pleidooi van de Nederlandse AI Coalitie dat er de komende tien jaar 800.000 Nederlandse werknemers moeten worden bij- of omgeschoold, wil Nederland niet verder achterop raken met kunstmatige intelligentie?
Voorspellen hoe de arbeidsmarkt er over 10 jaar precies uitziet is lastig. We zien wel dat er een grote digitale transitie in de samenleving gaande is, waarbij het belang van om-, bij- en herscholing verder toeneemt. Mensen krijgen steeds vaker te maken met toepassingen waar kunstmatige intelligentie in zit, werknemers moeten daarmee in veranderende takenpakketten kunnen omgaan en specialisten moeten kunstmatige intelligentie op een verantwoorde manier kunnen ontwikkelen. Die toenemende behoefte aan kennis en vaardigheden wordt ook bevestigd door de werkgroep human capital (150 deelnemers) van de Nederlandse AI Coalitie. We begrijpen het pleidooi van de Nederlandse AI Coalitie, dat er de komende jaren veel moet gebeuren om technologisch gedreven ontwikkelingen bij te houden en internationaal niet achterop te raken. Dat geldt overigens niet alleen voor kunstmatige intelligentie. Dit staat ook in de Kamerbrief over de Groeistrategie.3
Vanuit EZK wordt de aanpak van de Nederlandse AI Coalitie financieel ondersteund. Dit is er onder meer op gericht om in 2021 het cursus- en trainingsaanbod op het gebied van kunstmatige intelligentie inzichtelijk te maken, de kwaliteit van dat aanbod te verbeteren en de bewustwording bij bedrijven, docenten (teach the teacher) en sectoren te bevorderen. Het midden- en kleinbedrijf is hierbij een speerpunt.
Hoeveel mensen zijn de afgelopen jaren bij- of omgeschoold op het gebied van kunstmatige intelligentie? Welke type bij- of omscholing op het gebied van kunstmatige intelligentie kennen we in Nederland? Bent u van mening dat dit voldoende is om te voldoen aan het pleidooi van de Nederlandse AI Coalitie?
Onderwijs en scholing staan hoog op de agenda. Zie bijvoorbeeld de Kamerbrief over de Groeistrategie. Of de Nederlandse Digitaliseringsstrategie waarin veel aandacht is voor digitale vaardigheden. Een mooi non-profit initiatief op dit gebied is de gratis (online) nationale cursus voor kunstmatige intelligentie voor het algemene publiek waaraan verschillende private en publieke partijen hebben bijgedragen. Inmiddels hebben meer dan 170.000 Nederlanders, volwassenen en kinderen, deze training gevolgd. De verwachting is dat in 2021 nog veel meer Nederlanders van deze cursus gebruik zullen maken.
In de mbo opleiding Software developer, waar recent een onderdeel over kunstmatige intelligentie in is opgenomen, zijn er voor schooljaar 2020/2021 ongeveer 3900 studenten ingestroomd. Als bij een beroep structureel kunstmatige intelligentie-tools worden toegepast, komt dit bij de herziening van het kwalificatiedossier vanzelf aan bod, zoals ook is gebeurd bij Software developer.
Vanuit het hoger onderwijs is er steeds meer aanbod op het gebied van leven lang ontwikkelen, en daarmee voor om- en bijscholing. Hogescholen zijn actief bezig (onder meer via de door OCW opgezette pilots flexibilisering) om het deeltijdonderwijs zo aan te bieden dat het beter past bij de vraag vanuit de maatschappij. De Vereniging van Universiteiten (VSNU) heeft het leven lang ontwikkelen aanbod op het gebied van kunstmatige intelligentie op hun website inzichtelijk gemaakt.4
Belangrijk startpunt is dat vaardigheden voor ICT en voor kunstmatige intelligentie onderdeel zijn van onderwijs en van om- en bijscholing. Ook is het belangrijk dat omscholing laagdrempelig en kortdurend is. Kijk naar het succes van Make IT work, een halfjarig programma waarin afgestudeerden worden omgeschoold naar ICT’ers. Zeker nu veel mensen in de coronatijd hun baan verliezen, helpt dit programma hen om zich snel tot IT-specialist om te scholen én werk te vinden. EZK draagt actief bij. In het voorjaar van 2021 treedt hiervoor een subsidieregeling in werking met in totaal € 37,5 miljoen. Die regeling is bedoeld voor bedrijven die willen investeren in de omscholing van mensen naar beroepen waarin te weinig aanbod is, zoals in de ICT-sector.
Hoezeer bent u het met de AI Coalitie eens dat Nederland thans niet langer tot «de leiders in de ontwikkeling en toepassing van kunstmatige intelligentie» behoort en extra investeringen en onderzoek nodig zijn? Welke rol ziet u hierbij voor uzelf weggelegd?
De boodschap in verschillende rapporten van de Nederlandse AI Coalitie is om Nederland naar de internationale top te brengen en te houden. Dat dit thans niet langer zo zou zijn is niet de boodschap van de Nederlandse AI Coalitie en dit is ook niet ons beeld. Nederland heeft nog steeds een goede uitgangspositie voor kansen met digitalisering en kunstmatige intelligentie. We hebben topkennis over kunstmatige intelligentie in huis. Er is een hoogwaardige ICT-infrastructuur, het vestigingsklimaat voor bedrijven is goed, er is veel ervaring met publiek-private samenwerking en er is kabinetsbeleid voor digitalisering en kunstmatige intelligentie.
De overheid is bezig om extra investeringen in kunstmatige intelligentie mogelijk te maken. Deze middelen worden ingezet voor wetenschappelijk onderzoek en voor economische en maatschappelijke toepassingen. Belangrijk daarbij is dat we dit onderzoek naar en de implementatie van toepassingen voor kunstmatige intelligentie verantwoord willen laten verlopen. Kunstmatige intelligentie kan namelijk een grote invloed hebben op de werking van de maatschappij en daarop moeten we voorbereid zijn. We steunen daarom het Witboek AI van de Europese Commissie van harte, waarin de EC uiteenzet dat de ontwikkeling van kunstmatige intelligentie moet worden getoetst aan Europese wetten en normen in een «ecosysteem van vertrouwen».
Zoals uit het kamerstuk van 15 november 2019 blijkt,5 investeert het kabinet met het onderzoekssectorplan bètatechniek ook in het domein van de informatica. Dit gebeurt door middel van het creëren van vaste posities van onderzoekers aan deze opleidingen. Vanuit het sectorplan onderzoek bèta en techniek worden er over de breedte van bèta en techniek 340 vaste wetenschappelijke posities verwezenlijkt, hiervan zijn 63 posities (50 tenure track, Universitair Docent, Universitair Hoofddocent, en 13 hoogleraar) specifiek voor de informatica. Daarbij is het belangrijk om te benadrukken dat universiteiten, met OCW-middelen uit de eerste geldstroom, ook bottom-up kiezen voor investeringen in AI-onderzoek en onderwijs.
Een ander mooi voorbeeld van investeringen die departementen doen in onderzoek naar AI is de op handen zijnde interdisciplinaire AI-call binnen actielijn twee van de Nationale Wetenschapsagenda (NWA). De NWA koppelt wetenschappelijke doorbraken aan het oplossen van maatschappelijke opgaven en draagt zo bij aan de kennismaatschappij van morgen. De kennisketenbrede aanpak van de NWA is in de afgelopen jaren, onder de hoede van NWO en OCW, succesvol gebleken in het verbinden van de publieke kennisketen met maatschappelijke partners en private partijen. Op AI ontstaat er, met een maximale bijdrage vanuit de NWA van € 7,5 miljoen en door cofinanciering vanuit andere ministeries een nieuw en groot onderzoeksprogramma voor kunstmatige intelligentie.
Waar het om gaat is dat we de dingen die we doen verder verbeteren en nationaal en internationaal kansen pakken. Samenwerking tussen alle schakels in de kennis- en innovatieketen voor kunstmatige intelligentie is daarbij essentieel. En dat is juist de kracht van de Nederlandse AI Coalitie; het is een sterk publiek-privaat samenwerkingsverband.
Binnen de AI Coalitie, waarin het kabinet dus actief deelneemt, gebeurt enorm veel om de onderlinge samenwerking op het gebied van onderzoek en innovatie te verbeteren. Zo wordt er, in de werkgroep Research en Innovatie, gewerkt aan een «hubs en spokes»-model, waarmee (regionale) initiatieven op het gebied van kunstmatige intelligentie in Nederland versterkt en met elkaar verbonden worden. Hierbij wordt ingezet op een ketenbrede aanpak, van fundamenteel onderzoek tot innovatie. Hieronder volgen twee recente en inspirerende voorbeelden, die illustreren dat we op de goede weg zijn. Het eerste voorbeeld is de start van een nieuw onderzoeks- en innovatielab voor kunstmatige intelligentie in de culturele sector met het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid, Rijksmuseum, TNO, KNAW Humanities Cluster, Universiteit van Amsterdam, Vrije Universiteit Amsterdam en Centrum Wiskunde & Informatica (CWI). Hier wordt onder andere multidisciplinair onderzoek gedaan naar het benutten van analyses met kunstmatige intelligentie van manuscripten, publicaties, foto’s, video’s en taal. Dit initiatief is mede mogelijk gemaakt door OCW en EZK. Het tweede voorbeeld is een Nederlandse startup die in Noordwijk onlangs een Europese (ruimtevaart)prijs heeft gewonnen. Zij gebruiken kunstmatige intelligentie en satellietdata om zo preventief, real time en wereldwijd, de gezondheid van koraalriffen te monitoren.
Wat is de stand van zaken m.b.t. de acties uit het Strategisch Actieplan voor Artificiële Intelligentie, in het bijzonder die op pag. 24 en 32, gericht op het benutten van kennis en toepassingsgericht onderzoek door bedrijven (inclusief mkb) en op het opleiden van meer studenten met talent om te werken met AI door het beroeps- en hoger onderwijs? Ligt de opvolging van deze acties voldoende op schema om als Nederland een inhaalslag te kunnen maken en weer bij de internationale koplopers in kunstmatige intelligentie te gaan horen?2
De kamer wordt jaarlijks geïnformeerd over de voortgang van de realisatie van de acties op het gebied van digitalisering in het algemeen en het Strategisch Actieplan voor Artificiële Intelligentie in het bijzonder. Dit gebeurt via de voortgangsrapportage van de Nederlandse Digitaliseringsstrategie (NDS). De volgende voortgangsrapportage wordt in het voorjaar van 2021 uitgebracht. Voorbeelden van initiatieven gericht op het MKB zijn de inmiddels 10 digitale en regionale werkplaatsen voor het MKB. Daarnaast richt het ICT-lectorenplatform Praktijkgericht ICT-onderzoek (PRIO), een actief collectief van ICT-(gerelateerde) lectoren van alle hogescholen, zich o.a. op verantwoorde toepassing van grote hoeveelheden data en kunstmatige intelligentie. Het doet dit in samenwerking met onderzoeksinstellingen, universiteiten en bedrijven. Dit platform maakt het mogelijk dat HBO-studenten steeds meer MKB-bedrijven helpen bij het verantwoord toepassen van kunstmatige intelligentie.
Welke mogelijkheden, binnen bestaande of via nieuwe programma’s, ziet u nog meer om versneld mensen op te leiden voor kunstmatige intelligentie? Hoe kunt u initiatieven daartoe vanuit de AI Coalitie en MKB-Nederland maximaal ondersteunen?
Zoals uit voorgaande beantwoording blijkt gebeurt er al veel op het gebied van Human Capital (leven lang leren beleid). De uitdaging voor de komende jaren is niet om steeds met nieuwe HCA-programma’s te komen maar om programma’s en initiatieven die al succesvol zijn verder te versterken en uit te bouwen. Het gaat hierbij om een integrale HCA-aanpak en niet om voor elke nieuwe technologie met een nieuwe HCA ICT-agenda te komen. Anders dreigt versplintering en lopen we het risico dat iedere keer het wiel opnieuw moet worden uitgevonden door onderwijsinstellingen, bedrijven, overheden, regio’s en kennisinstellingen.
Opschaling kan op drie manieren worden gedaan. De eerste manier is «uitbreiding van het bereik» van huidige activiteiten om een schaalsprong te realiseren, bijvoorbeeld door andere regio’s of meer bedrijven te betrekken bij de aanpak. Een tweede manier is «verbreding van de doelgroep» te realiseren door meer meiden enthousiast te maken voor techniek en digitalisering. Tenslotte is de derde wijze van opschaling «verdieping» van de aanpak, door meer specialisatie van kansrijke initiatieven mogelijk te maken, bijvoorbeeld op het gebied van kunstmatige intelligentie, of door voor meer sectoren relevant te worden.
Binnen de Human Capital Agenda ICT worden hiervoor eerste stappen gezet. In 2021 zal een inventarisatie worden gemaakt van initiatieven, die kansrijk zijn voor verdere opschaling. Te denken valt aan programma’s als het eerder genoemde Make IT Work, Brightlands Services Campus en de Cloud IT Academy. Synergie aanbrengen met de aanpak van de Nederlandse AI Coalitie, waarin ook VNO/NCW en MKB-Nederland actief zijn en met het Smart Industry programma loopt ook. Voor financiering van deze ambitie wordt o.a. gekeken naar het Recovery and Resilience Fund van de Europese Commissie en naar Europese programma’s zoals Digital Europe en Horizon Europe, waarin ook aandacht wordt gegeven aan kunstmatige intelligentie.
Het recente onderzoek van het College van de Rechten voor de mens over zwangerschapsdiscriminatie |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bas van 't Wout (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Zwangerschapsdiscriminatie in de praktijk: «Die blik van: oh nee, niet nog een zwangere»?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het derde onderzoek van het College voor de Rechten van de Mens naar zwangerschapsdiscriminatie?2
Ja.
Wat is uw reactie op het gegeven dat van de vrouwen die actief zijn op de arbeidsmarkt en tussen 2016 en 2019 een kind kregen, 43% een of meerdere situaties heeft meegemaakt die duiden op zwangerschapsdiscriminatie en dat ten opzichte van de vorige meting van het College voor de Rechten van de Mens uit 2016, er in de aard en omvang van zwangerschapsdiscriminatie opnieuw niets veranderd is?
Het onderzoek van het College voor de Rechten van de Mens laat zien dat zwangere vrouwen en jonge moeders in Nederland een groot risico lopen om gediscrimineerd te worden op de arbeidsmarkt. De resultaten laten zien dat zwangerschapsdiscriminatie een hardnekkig probleem is en een stevige aanpak vraagt. De aanpak van zwangerschapsdiscriminatie maakt onderdeel uit van het bredere Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie 2018–2021, waarin diverse maatregelen zijn opgenomen gericht op het tegengaan van arbeidsmarktdiscriminatie.
Vindt u het ook schokkend dat vrouwen, vanwege het krijgen van een kind, een baan niet krijgen, een promotie mislopen of zelfs hun baan verliezen?
Discriminatie van vrouwen vanwege een zwangerschap kan en mag niet. Helaas blijkt zwangerschapsdiscriminatie een hardnekkig probleem waar een aanzienlijk deel van de zwangere vrouwen en jonge moeders mee te maken krijgt. Dit blijkt ook uit het recente onderzoek van het College voor de Rechten van de Mens.
Deelt u de mening dat bindende afspraken nodig zijn om zwangerschapsdiscriminatie tegen te gaan? Zo ja, op welke wijze gaat u daarvoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Vanuit het Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie 2018–2021 werk ik aan drie pijlers om arbeidsmarktdiscriminatie tegen te gaan. Toezicht en handhaving, onderzoek en instrumenten en kennis en bewustwording. Voor de pijler toezicht en handhaving werk ik aan wetsvoorstel Toezicht gelijke kansen bij werving en selectie. Hierdoor zal de Inspectie SZW bevoegd worden om toe te zien op de aanwezigheid en implementatie van een werkwijze voor werving en selectie bij werkgevers en intermediairs. Het voorkomen van zwangerschapsdiscriminatie maakt hier deel van uit.
Gaat u naar aanleiding van, opnieuw, een rapport van het College van de Rechten van de Mens met zorgwekkende cijfers rondom zwangerschapsdiscriminatie strenger handhaven? Gaat u de Inspectie SZW meer mogelijkheden geven om actiever te handhaven?
Het team arbeidsdiscriminatie van de Inspectie SZW zet diverse instrumenten en middelen in, zodat het thema zwangerschapsdiscriminatie door werkgevers en werknemers wordt opgepakt. Bij elk bedrijfsbezoek vragen de inspecteurs van het team arbeidsdiscriminatie na of en hoe zwangerschapsdiscriminatie speelt / kan spelen en of men beleid of voorzieningen in deze heeft. Ook zet de Inspectie SZW in op voorlichting aan werkgevers over rechten en plichten.
In 2018 is een omslag gemaakt van verkennende en informerende bedrijfsbezoeken naar handhavende bezoeken in organisaties met werkneemsters die zwanger zijn of in de lactatiefase zitten. In 2019 is er een verder uitbreiding geweest van het team Arbeidsdiscriminatie. Dit jaar zijn er meer dan 500 inspecties gedaan.
Om een duurzame en stevige invulling te geven aan de nieuwe rol van de Inspectie SZW op het gebied van discriminatie bij werving en selectie, zijn extra middelen gereserveerd voor de handhaving van arbeidsmarktdiscriminatie. Dit proces is in volle gang. Met het wetsvoorstel Toezicht gelijke kansen bij werving en selectiekrijgt de Inspectie SZW ook handhavende bevoegdheden in het kader van een objectieve werving en selectie werkwijze.
Bent u het eens met de aanbeveling van het College voor de Rechten van de Mens dat de naleving van gelijkebehandelingswetgeving zo spoedig mogelijk bevorderd dient te worden om zwangerschapsdiscriminatie te bestrijden? Zo ja, op welke wijze gaat u dit in gang zetten?
Het is vanzelfsprekend van groot belang dat gelijkebehandelingswetgeving wordt nageleefd. Deze wetgeving is ook gericht op het tegengaan van zwangerschapsdiscriminatie. De (naleving van) gelijke behandelingswetgeving vraagt om constante aandacht op diverse vlakken en vanuit diverse betrokkenen. Vanuit de rijksoverheid is hier aandacht voor in de vorm van wetgeving, maar ook door middel van het uitzetten van onderzoek en in de vorm van voorlichting en bewustwording, bijvoorbeeld in de vorm van campagnes.
Ook initiatieven zoals de NVP Sollicitatiecode dragen bij aan kennis en bewustwording op het vlak van discriminatie, waaronder zwangerschapsdiscriminatie. Ik werk daarom samen met en ondersteun initiatieven van sociale partners, werkgevers- en werknemersverenigingen bij de aandacht voor gelijke behandeling.
Daarnaast wordt naleving van de gelijkebehandelingswetgeving ingevuld door verschillende instanties op het vlak van discriminatie, zoals het College voor de Rechten van de Mens en de gemeentelijke Antidiscriminatievoorzieningen. Ook zij spelen een belangrijke rol in de naleving van gelijkebehandelingswetgeving. Tot slot hebben slachtoffers van zwangerschapsdiscriminatie de mogelijkheid om via de rechter vergoeding van geleden schade af te dwingen.
Bent u bereid om bedrijven die betrapt worden op zwangerschapsdiscriminatie te namen en shamen?
De Inspectie SZW houdt risicogericht toezicht op het gebied van arbeidsdiscriminatie. Na invoering van het wetsvoorstel Toezicht gelijke kansen bij werving en selectiekrijgt de Inspectie ook handhavende bevoegdheden op naleving van een werkwijze voor werving en selectie. Wanneer blijkt dat een organisatie niet beschikt over een werkwijze en dit na een waarschuwing ook niet in voldoende mate aanpast, kan de Inspectie overgaan tot uitdelen van een boete aan de desbetreffende organisatie. Deze boetes zullen openbaar gemaakt worden.
Hoeveel boetes heeft de Inspectie SZW afgelopen jaren opgelegd vanwege zwangerschapsdiscriminatie?
Bij bedrijfsbezoeken door de Inspectie SZW wordt gekeken hoe werkgevers in de praktijk zwangerschapsdiscriminatie proberen tegen te gaan. Sommige maatregelen kun je fysiek checken. De andere maatregelen worden getoetst. Dit toetsen in de praktijk gebeurt aan de hand van (groeps)gesprekken met medewerkers, een gesprek met de OR, vertrouwenspersoon, de HR/preventiemedewerker en de zwangere medewerker. Aangezien eerder geconstateerde tekortkomingen bij een herinspectie waren opgelost, zijn er alleen waarschuwingen gegeven.
Op welke wijze gaat u de informatievoorziening richting werkgevers en werknemers bevorderen om de behoeftes van het combineren van zwangerschap en werk bespreekbaar te maken op het werk?
Op het gebied van voorlichting wordt samengewerkt met de GGD. Vrouwen worden middels flyers in de GroeiGids geïnformeerd over zwangerschapsdiscriminatie. Aanvullend zal in de verbeterde versie van de GroeiGids app, die begin 2021 wordt gelanceerd, informatie over werk, zwangerschap en jong ouderschap worden opgenomen. Onderwerpen zijn dan bijvoorbeeld discriminatie, maar ook gezond werken tijdens de zwangerschap en verlofregelingen. Deze app geeft zowel informatie tijdens als na de zwangerschap.
Verder zal ik in 2021 vervolg geven aan de brede bewustwordingscampagne waarmee de kracht van een diverse werkvloer en het belang van het bieden van gelijke kansen wordt benadrukt. Deze campagne richt zich ook op werkgevers en op vrouwen in relatie tot zwangerschapsdiscriminatie.
Bent u bijvoorbeeld bereid om opnieuw een campagne richting werkgevers op te zetten waarin wordt aangegeven dat zwangerschapsdiscriminatie verboden en bovendien kortzichtig is?
Ja, dit wordt onderdeel van de hierboven genoemde brede bewustwordingscampagne.
Bent u tevens bereid om ook onder vrouwelijke werknemers een campagne te starten dat als zij zwangerschapsdiscriminatie ervaren zij dit (anoniem) moeten melden?
De groep zwangere vrouwen wisselt voortdurend van samenstelling. Als het gaat om communicatie is het van belang zo dicht mogelijk aan te sluiten bij kanalen die deze doelgroep zo direct mogelijk bereiken, zoals de GroeiGids app van de GGD. In deze communicatie, in voorlichting en bij de eerde genoemde brede bewustwordingscampagne wordt aandacht besteed aan rechten en plichten bij zwangerschap en tevens aan de mogelijkheden om zwangerschapsdiscriminatie te melden.
Op welke andere manieren gaat u de meldingsbereidheid rondom zwangerschapsdiscriminatie bij vrouwen verhogen?
Uit het onderzoek van het College voor de Rechten van de Mens blijkt dat slechts 11 procent van de vrouwen die zich gediscrimineerd voelt, ergens aan de bel trekt. Ik acht het van groot belang aan dat vrouwen zich ervan bewust zijn dat zij bij een vermoeden van discriminatie ergens terecht kunnen en dat zij over kunnen gaan tot melden. Het is van belang dat er voldoende aandacht en bekendheid is voor de wijze waarop meldingen rond discriminatie kunnen plaatsvinden. Maatschappelijke aandacht, bijvoorbeeld in de vorm van aandacht voor het onderzoek van het College voor de Rechten van de Mens, draagt hieraan bij. Ook campagnes vanuit de overheid spelen daarbij een rol. Zwangerschapsdiscriminatie vraagt voortdurende aandacht en doorlopende communicatie over de rechten van zwangere vrouwen op de arbeidsmarkt en de mogelijkheden die zij hebben om misstanden te melden zijn daarbij van groot belang.
Daarbij is de bekendheid van de instanties waar gemeld kan worden, zoals de Antidiscriminatievoorzieningen, het Juridisch Loket en het College voor de Rechten van de Mens, essentieel. Deze informatie neem ik waar mogelijk mee in de voorlichting voor werknemers.
Op welke wijze gaat de aanpak zwangerschapsdiscriminatie «de komende maanden een extra impuls» krijgen?3
Begin 2021 wordt, samen met het College Rechten van de Mens en het Ministerie van OCW, een bijeenkomst georganiseerd met deskundigen en stakeholders die in contact staan met zwangere vrouwen en jonge moeders, gericht op gezamenlijke en effectieve communicatie over zwangerschapsdiscriminatie. Gedacht kan worden aan onder meer de GGD, KNOV (Organisatie van Verloskundigen), Inspectie van SZW, en werkgevers- en werknemersorganisaties.
Daarnaast worden werkgevers vanuit het wetsvoorstel «Toezicht gelijke kansen bij werving en selectie» verplicht om een werkwijze op schrift te stellen voor het tegengaan van discriminatie bij werving en selectie.
Ook de eerder genoemde bewustwordingscampagne die ik in 2021 een vervolg zal geven zal ingaan op zwangerschapsdiscriminatie.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg Arbeidsmarkt van 7 december?
In verband met de betrokkenheid van zowel het Ministerie van SZW als het Ministerie van BZK bij de beantwoording bleek het niet mogelijk de vragen voor 7 december te beantwoorden. Wel is gestreefd naar beantwoording voorafgaand aan het AO discriminatie van 10 december.
Het bericht 'Internationale steun voor Einstein Telescope groeit; ‘Toponderzoeksproject met een wereldwijde impact’' |
|
Martijn van Helvert (CDA), Jan Paternotte (D66), Harry van der Molen (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Internationale steun voor Einstein Telescope groeit; «Toponderzoeksproject met een wereldwijde impact»»?1
Ja.
Klopt het dat het parlement van Noordrijn-Westfalen een motie heeft aangenomen om de zaak in Berlijn in een stroomversnelling te brengen? Heeft u, mede naar aanleiding van deze motie, al van uw Duitse ambtsgenoot vernomen of Duitsland formeel politieke steun gaat geven?
Ja, dat klopt. Het parlement van Noordrijn-Westfalen heeft inderdaad een motie aangenomen met betrekking tot de Einstein Telescoop. Ik heb een gesprek gehad op 25 november jl. met de Minister van Wetenschap in Noordrijn-Westfalen, mevrouw Pfeiffer-Poensgen, over de Einstein Telescoop. Dit gesprek was gepland in het kader van de regeringsconsultaties tussen Nederland en Noordrijn-Westfalen. Wij spraken af nauw contact met elkaar te houden over de Einstein Telescoop.
Klopt het dat Italië reeds € 17 miljoen beschikbaar heeft gesteld om Sardinië geschikt te maken als potentiële locatie voor Einstein Telescoop en dat ze dit hebben gedaan door de staatsschuld verder te vergroten?
Het is mij bekend dat op beide locaties, zowel in Italië als de Euregio, middelen ter beschikking worden gesteld voor het onderzoek naar de geschiktheid van de locatie. Mij is op dit moment niets bekend over de dekking van de Italiaanse middelen. Dit behoort ook tot de begrotingsautonomie van een land.
Hoe beoordeelt u de berichtgeving dat Italië de staatsschuld bereid is op te laten lopen om de Einstein telescoop als wetenschappelijke infrastructuur binnen te halen?
Zie antwoord bij vraag 3.
Hoe verhoudt het voornemen van de Italiaanse overheid naar uw mening zich tot de Nederlandse bijdrage aan het Europees Herstelfonds? Bent u bereid in overleg te treden met uw Italiaanse ambtsgenoot over deze zaak?
Lidstaten hebben tijdens de Europese Raad van 21 juli jl. een akkoord bereikt over de oprichting van de Europees Recovery and Resilicence Facility, en over de wijze waarop dit fonds gefinancierd wordt. De voorwaarden voor hoe lidstaten middelen uit de RRF mogen inzetten, worden vastgelegd in een verordening. De onderhandelingen over deze verordening met het Europees parlement zijn op moment van schrijven nog niet afgerond. De lidstaten zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor het opstellen van de herstelplannen bestaande uit hervormingen en publieke investeringsprojecten, binnen de geldende juridische kaders uit de verordening. Het is in eerste instantie aan de Commissie om te beoordelen of de plannen aan de voorwaarden voldoen. Ik ben daarom niet voornemens in overleg te gaan met mijn Italiaanse ambtsgenoot over deze zaak.
In hoeverre zorgt dit volgens u voor een ongelijk speelveld voor de Euregio in vergelijking met die van Sardinië?
Het Herstelfonds is opgericht om met name de zwaarst getroffen landen in de EU te ondersteunen in het herstel. Daar is de EU als geheel bij gebaat. Het speelveld van de Einstein Telescoop beperkt zich vooral tot de kwaliteit van het bod bij de keuze voor de locatie van de Einstein Telescoop. De criteria daarvoor moeten nog worden opgesteld.
In hoeverre heeft het nu al beschikbaar stellen van middelen invloed op het gunningsproces of is dit pas relevant als in 2023 door beide regio’s een bid ingeleverd moet worden?
Het gunningsproces moet nog worden ontworpen. Het door de wetenschappers voorgestelde tijdpad in de ESFRI-aanvraag gaat ervan uit dat de bidbooks in het eerste kwartaal van 2024 ingediend moeten worden, met een besluit in het najaar van 2024. In de aanloop naar het indienen van de bidbooks moet helderheid komen over de noodzakelijke middelen. Hierover wordt de Kamer tegen die tijd over geïnformeerd.
Klopt het dat ministeries in de eerste tranche van het Groeifonds projecten voor mogen dragen? Overweegt u om de Einstein Telescoop hiervoor voor te dragen?
Om alle ruimte te bieden voor de Kamerbehandeling van het Nationaal Groeifonds is besloten om de projectvoorstellen uiterlijk 1 januari 2021 naar de beoordelingscommissie door te geleiden. Tot die tijd worden er geen mededelingen gedaan over ingediende projecten. Dat geeft de indieners ook meer tijd om hun voorstel te vervolmaken. De voorstellen worden voorafgaand aan deze doorgeleiding getoetst aan de toegangspoortcriteria, zoals beschreven in de brief aan uw Kamer betreffende het Groeifonds van 7 september jl.2 Het kabinet streeft ernaar om deze kabinetsperiode, indien mogelijk, een eerste aantal concrete projectvoorstellen te honoreren. In het voorjaar van 2021 zal de volgende ronde van start gaan.
Het bericht ‘NWO lijkt haar jonge onderzoekers te zijn vergeten’ |
|
Harry van der Molen (CDA), Jan Paternotte (D66), Dennis Wiersma (VVD), Eppo Bruins (CU) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het opinieartikel «NWO lijkt haar jonge onderzoekers te zijn vergeten»?1
Ja
Bent u het met de mening eens dat onderzoekservaring in het buitenland vaak essentieel is voor het opbouwen van een wetenschappelijke carrière in Nederland?
Onderzoekservaring in het buitenland kan essentieel zijn voor een wetenschappelijke carrière. Rubicon is een financieringsinstrument voor recent gepromoveerde wetenschappers om ervaring op te doen aan buitenlandse topinstituten als opstap voor een wetenschappelijke carrière.
Wat vindt u ervan dat door de coronacrisis Nederland een generatie jonge, excellente onderzoekers, die deze buitenlandse onderzoekservaring net op hebben gedaan, dreigt te verliezen? Hoe ziet u de toekomst van de wetenschap in Nederland nu deze generatie mogelijk moet kiezen voor een andere loopbaan?
NWO zal bij vervolgbeurzen waar nodig de criteria aanpassen aan de ontstane situatie. Zie verder mijn antwoord op vraag 9.
In hoeverre voelt u zich verantwoordelijk voor de carrièreperspectieven van Rubicon-laureaten die met een Nederlandse NWO-beurs in het buitenland onderzoek doen?
Ik ben verantwoordelijk voor het wetenschapsbestel. Vanuit die verantwoordelijkheid heb ik in afstemming met de belanghebbende partijen VSNU, NWO, PNN en DJA een aantal maatregelen genomen om te voorkomen dat bepaalde onderzoekers waaronder de Rubicon laureaten noodgedwongen hun carrièreplannen moeten afzeggen. De genomen maatregelen worden beschreven in de brief «Financiële situatie rondom uitgesteld onderzoek» die tezamen met deze antwoordbrief op uw vragen wordt verzonden.
Klopt het dat veel onderzoeksfinanciers in het buitenland (zoals de Zwitserse SNF, de Britse Wellcome Trust, de Duitse DFG) hebben toegezegd dat wetenschappers op door deze financiers gefinancierde projecten vanwege de coronacrisis 3 tot 6 maanden extra financiering kunnen ontvangen, om deze projecten volwaardig af te kunnen ronden?
Ja dat klopt. Voor de drie genoemde onderzoeksfinanciers geldt dat zij verlengingen toekennen voor het equivalent van de NWO-Rubicon.
Klopt het dat u heeft gezegd dat het eenmalig reserveren van 0,45% loonruimte in de CAO van de VSNU om gevolgen van de coronacrisis te ondervangen – bijvoorbeeld de verlenging van tijdelijke contracten van onderzoekers aan Nederlandse instellingen – een mooi symbool van solidariteit is van deze partijen?
Ik waardeer inderdaad de solidariteit binnen de academische gemeenschap. In de cao Universiteiten is een corona solidariteitsbepaling opgenomen waarmee 0,45% van de loonsom wordt gereserveerd dat heeft geresulteerd in een bedrag van € 20 miljoen eenmalig in 2020. De regelingen hiervoor zijn inmiddels bij alle universiteiten uitgewerkt en de eerste contractverlengingen zijn inmiddels een feit. De cao partijen hebben afgesproken deze regeling eind 2020 te evalueren en dan te besluiten of deze in 2021 wordt doorgezet. Ook zal ik NWO een algemene aanwijzing in de vorm van een beleidsregel geven voor een bedrag van € 20 miljoen, zie verder antwoord vraag 9. Daarnaast heb ik in de Raad voor Concurrentievermogen bepleit dat ook de Europese onderzoekstrajecten zowel in tijd als in financiering worden verlengd. Door OCW, SZW en het veld zijn verder oplossingen gevonden binnen de wettelijke kaders voor het verlengen van tijdelijke contracten. Voor bijvoorbeeld postdocs die geen tijdelijke verlenging meer kunnen krijgen vanwege de ketenbepaling, is een andere oplossing binnen de wettelijke kaders gevonden. Kennisinstellingen kunnen deze onderzoekers een vast contract aanbieden met een zogenoemde vaststellingsovereenkomst, waarin geclausuleerde voorwaarden zijn opgenomen.
Bent u het met de mening eens dat jonge onderzoekers in het buitenland op door NWO gefinancierde onderzoeksprojecten (specifiek de NWO Rubiconbeurs) tussen wal en schip vallen omdat ze enerzijds buiten deze maatregelen van Nederlandse kennisinstituten vallen (in de regel zijn zij niet verbonden zijn aan een Nederlandse instelling) en anderzijds kunnen de buitenlandse instellingen niet financieel verantwoordelijk gehouden worden voor deze onderzoekers (omdat zij deze onderzoekers nu ook niet financieren)?
Ongeveer een kwart van de onderzoekers met een Rubiconbeurs heeft een aanstelling aan een Nederlandse universiteit. De mogelijkheid bestaat dat een aantal Rubicon laureaten hun onderzoek zal moeten stopzetten omdat zij buiten de maatregelen van de Nederlandse kennisinstituten vallen en de buitenlandse instelling waar zij werkzaam zijn niet financieel verantwoordelijk voor hen is. Op dit moment is echter niet duidelijk om welk percentage van het totale aantal Rubicon laureaten het gaat.
Klopt het dat er momenteel ongeveer 100 Rubicon-laureaten in het buitenland actief zijn? En dat zij volgens de call for proposals (Rubicon 2020) een basisbedrag van 63.000 euro per jaar ontvangen en dat dit betekent dat de totale kosten om alle laureaten 3 maanden te compenseren vanwege vertragingen door de coronacrisis ongeveer 1.575.000 euro zouden zijn?
Er zijn ongeveer 100 Rubicon-laureaten actief zijn in het buitenland. Elke laureaat ontvangt een basisbedrag van 63.000 euro per jaar, uitgaande van een looptijd van minimaal 12 en maximaal 24 maanden bij een 1fte-aanstelling. Indien alle laureaten de mogelijkheid geboden wordt om een verlengingsverzoek van maximaal drie maanden aan te vragen, dan is sprake van een totaalbedrag van circa 1.575.000 euro. Niet elke laureaat ondervindt in haar/zijn project echter hinder van de covid19-crisis. Een deel van de projecten gaat ook gewoon door.
Bent u met de mening eens dat er een financiële oplossing gevonden dient te worden om te voorkomen dat de laureaten in deze overmachtssituatie de kosten van de verlening zelf moeten dragen? Welke mogelijkheden heeft u hiervoor binnen uw begroting? Welke mogelijkheden zijn hiervoor binnen de begroting van NWO? Bent u het met de mening eens dat desnoods in principe één (nog uit te geven) NWO vici-beurs gebruikt zou kunnen worden om de opgelopen projectvertragingen van Rubicon-laureaten als gevolg van de coronacrisis op te vangen? Bent u, indien NWO vanwege oormerking, subsidievoorwaarden of anderszins niet zelfstandig tot een dergelijke of een andere oplossing kan besluiten, maar uw toestemming nodig zou hebben, bereid deze te verlenen?
De impact van de coronacrisis op de wetenschap is significant. Tegelijkertijd lopen de financiële bijdragen van het Ministerie van OCW aan de wetenschap (eerste en tweede geldstroom) wel door, net zoals de gelden vanuit de EU (een groot deel van de zogenaamde derde geldstroom). Ik zie op dit moment geen mogelijkheid om extra middelen binnen mijn eigen begroting vrij te maken. Over de mogelijkheid om een VICI beurs in te zetten ten behoeve van de opgelopen projectvertraging van Rubicon laureaten doe ik geen uitspraak. Wel zal ik NWO een [algemene] aanwijzing geven in de vorm van een beleidsregel van maximaal € 20 miljoen, in mindering te brengen op de volgende financieringsronde van de Nationale Wetenschapsagenda. Dit geld is bedoeld voor onderzoekers in de laatste fase van hun tijdelijke aanstelling die door corona vertraagd zijn geraakt en hun onderzoeksopzet niet meer kunnen aanpassen. Hiermee kunnen universiteiten (inclusief umc’s), NWO- en KNAW instituten onderzoekers die zij onder hun hoede hebben, onafhankelijk van de geldstroom waaruit ze gefinancierd zijn, de ruimte bieden om hun onderzoek af te ronden. Hierbij zal ook gekeken worden naar Nederlandse onderzoekers die met een Rubiconbeurs tijdelijk in het buitenland onderzoek doen. Daarnaast blijf ik met universiteiten en kennisinstellingen de situatie volgen om te bezien of aanvullende maatregelen nodig zijn.
Is het mogelijk om deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg onderwijs en corona van 7 oktober a.s?
De antwoorden op bovenstaande vragen zullen gelijktijdig met de brief «Financiële situatie rondom uitgesteld onderzoek» worden verzonden.
Samenwerking tussen Amsterdamse universiteiten en de Chinese onderneming Huawei |
|
Raymond de Roon (PVV), Harm Beertema (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Deelt u de mening dat het risico vermeden moet worden dat nieuwe technologische ontwikkelingen op o.a. het terrein van kunstmatige intelligentie, internet en datavergaring, al of niet door tussenkomst van derden, in handen komen van dictaturen?1
Nederlandse bedrijven en instellingen die strategische (militair en of dual use) goederen of technologie ontwikkelen dan wel produceren, zijn gehouden aan wet- en regelgeving op het gebied van exportcontrole. Indien technologie wordt geëxporteerd die voorkomt op de lijsten van exportcontroleregimes is een exportvergunning vereist. Exportvergunningaanvragen worden getoetst op grond van het EU gemeenschappelijk standpunt inzake wapenexport (EUR2.008/944/GBVB), of de EU Dual Use Verordening (EUR428/2009). Nederland is partij bij meerdere internationale verdragen en aangesloten bij exportcontroleregimes waarbinnen lijsten met dual use goederen en technologie worden vastgesteld. Daarnaast wordt van alle Nederlandse bedrijven verwacht dat zij bij het internationaal zakendoen handelen in lijn met de OESO-Richtlijnen en UN Guiding Principles on Business and Human Rights. Dit betekent dat zij in relatie tot hun waardeketens mogelijke risico’s – waaronder eventuele risico’s die verband houden met mensenrechtenschendingen en samenwerking met bedrijven die onder invloed staan van buitenlandse overheden – dienen te identificeren en te voorkomen of aan te pakken.
Overigens, Artificial Intelligence als wetenschaps- en toepassingsgebied is zeer breed en valt als zodanig niet als geheel binnen de kaders van dual use-goederen zoals die onder exportcontrole wetgeving is gedefinieerd.
Deelt u ook de mening dat China technologische ontwikkelingen regelmatig inzet op een manier die leidt tot onderdrukking van mensen?
Te zien is dat door middel van geavanceerde censuurtechnieken het vrije woord op het Chinese internet steeds verder wordt ingeperkt, zowel op openbare fora zoals Weibo als in privégesprekken binnen apps zoals WeChat. Van de uitrol van surveillancetechnologie gaat gezien de politieke context in China een afschrikkende werking uit richting etnische en religieuze minderheden, mensenrechtenactivisten en andersdenkenden. Met name in Tibet en Xinjiang geldt dat surveillancetechnologie bijdraagt aan de onderdrukking van Tibetaanse boeddhisten en onder andere Oeigoerse moslims. Deze toepassingen brengen risico’s voor de fundamentele vrijheden, privacy en mensenrechten van Chinese burgers en buitenlandse personen die zich in China bevinden met zich mee.
Deelt u voorts de mening dat het denkbaar is dat ook ontwikkelingen op het gebied van zoektechnologie door een dictatuur kunnen worden ingezet om ongewenste ontwikkelingen, gebeurtenissen en personen (beter) op het spoor te komen, te intimideren en te onderdrukken?
Het is mogelijk dat zoektechnologie als een van vele databronnen gebruikt wordt om ongewenste ontwikkelingen, gebeurtenissen en personen (beter) op het spoor te komen, te intimideren en te onderdrukken. Op dit moment zijn er geen concrete aanwijzingen dat onderzoeksresultaten die voortkomen uit de samenwerking tussen Huawei Finland2 en de UvA en VU – welke is gericht op de kennisontwikkeling op het gebied van meertalig en multimodaal zoeken in informatie voor consumenten, welke een civiele toepassing mogelijk maakt (zoals een zoekmachine) – specifiek hiervoor zullen worden gebruikt.
Het kabinet onderzoekt momenteel welke aanvullende maatregelen wenselijk zijn om ongewenste kennis- en technologieoverdracht langs de weg van onderwijs en onderzoek tegen te gaan, gericht op het vergroten van de (kennis)veiligheid. Dit proces is eerder reeds genoemd in de beleidsreactie op het rapport van het Rathenau Instituut «Kennis in het Vizier».3 Het kabinet zal uw Kamer dit najaar nader informeren over de voortgang op dit proces.
Deelt u tenslotte de mening dat Nederlandse onderzoeksinstellingen zich niet moeten laten verleiden door het grote geld afkomstig uit China?
Instellingen in onderwijs en onderzoek worden geacht om bij het aangaan van een samenwerking – ongeacht uit welk land de samenwerkingspartner afkomstig is – een zorgvuldige afweging te maken van de kansen, opbrengsten en risico’s. Daarin worden meerdere factoren meegewogen.
Vindt u ook dat niet van hen mag worden verwacht dat zij zelf beoordelen of samenwerking met (organisaties en personen uit) dictaturen tot schadelijke gevolgen voor mensenrechten kunnen leiden, doch dat die beoordeling een taak van de overheid is?
Zie beantwoording vraag 4. De politieke situatie in een land, en het mogelijke effect daarvan op de samenwerking, is een van de factoren die meegewogen moeten worden bij het aangaan van internationale samenwerkingen. Die afweging van de kansen en risico’s maken instellingen zelf. De Nederlandse overheid kan kennisinstellingen in voorkomende gevallen bijstaan bij het maken van die afweging, onder andere door middel van informatie-uitwisseling en kennisdeling.
Deze taakverdeling respecteert de autonomie van de instellingen, een fundamenteel uitgangspunt van het Nederlandse kennisstelsel. Deze is wettelijk geborgd in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW).
Hoe beoordeelt u in het licht van het voorgaande de samenwerking tussen de Amsterdamse universiteiten en Huawei om nieuwe zoektechnologie te ontwikkelen en bent u bereid om een streep door dat project te zetten? Zo nee, waarom niet?
De samenwerking is gericht op kennisontwikkeling op het gebied van meertalig en multimodaal zoeken in informatie voor consumenten, welke een civiele toepassing mogelijk maakt (zoals een zoekmachine).
De keuze om de samenwerking aan te gaan is uiteindelijk aan de instellingen. De universiteiten hebben die autonomie en verantwoordelijkheid, daarbij de kansen, risico’s en aandachtspunten en bestaande wet- en regelgeving in acht nemend. Het kabinet heeft geen formele rol in het goed- of afkeuren van samenwerkingsovereenkomsten van instellingen.
Wilt u deze vragen separaat en volledig beantwoorden?
Ja.