De berichten van grootschalige mestfraude |
|
Rik Grashoff (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Waarom is het nalevingsrapport mestbeleid intermediairen 2015 van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) (transporteurs, handelaren en verwerkers) destijds niet naar de Kamer gestuurd?1
Sinds 2014 is uw Kamer met enige regelmaat geïnformeerd over de aanpak van fraude met mest. Kortheidshalve verwijs ik naar mijn brief van 14 november 2017 (Kamerstuk 33 037, nr. 229).
Waarom is door NVWA in het rondetafelgesprek over mestfraude op 22 juni 2017 geen gewag gemaakt van het bestaan van dit rapport?
Tijdens het rondetafelgesprek over mestfraude op 22 juni 2017 zijn door de NVWA de meest recente cijfers over fraude genoemd. De door de NVWA aldaar genoemde gegevens zijn dus actueler dan de inhoud van het betreffende rapport.
Klopt het dat ook een nalevingsmeting voor veehouderijsectoren stond gepland, maar dat deze niet is uitgevoerd dan wel niet is afgerond? Zo ja, waarom is dit onderzoek niet uitgevoerd dan wel niet afgerond? Zo nee, wanneer kan de Kamer dit onderzoek tegemoet zien?
De NVWA is destijds gestopt met de nalevingsmetingen om twee redenen. Ten eerste heeft de NVWA meer inzet moeten plegen op dierenwelzijn. Dierverwaarlozing komt helaas steeds vaker voor en dat kost de NVWA veel tijd. Ten tweede is sinds 2014 het percentage van de te controleren bedrijven in het kader van de derogatie van 3% naar 7% gegaan. Dit heeft geleid tot een herprioritering van werkzaamheden.
Hoeveel boetes zijn in 2017 uitgedeeld omdat er een overtreding was van het mestbeleid en wat was de hoogste boete die is uitgedeeld?
Deelt u de conclusie dat de hoogtes van de boetes in schril contrast staan met de mestafzetkosten, die in 2015 voor een gemiddelde varkensboer op € 42.330,– per jaar geschat worden? Zo nee, waarom niet?
Welke aanvullende acties zijn ondernomen nadat het Planbureau van de Leefomgeving (PBL) in maart 2017 in de «Evaluatie Meststoffenwet 2016: Syntheserapport» vermeldde dat naar schatting circa 30 à 40 procent van de mest zich in het zwarte circuit bevindt? Hoeveel meer controleurs zijn sindsdien aangesteld om mestfraude tegen te gaan?
Reeds in 2014 heeft de toenmalige Staatssecretaris van Economische Zaken een maatregelenpakket beschreven om fraude met mest tegen te gaan. Dit maatregenpakket wordt steeds verder uitgewerkt en aangescherpt, ik verwijs u tevens naar de inhoud van bovengenoemde brief van 14 november 2017.
De handhavende diensten (de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland) werken volgens een risicogerichte aanpak en zetten de handhavingscapaciteit zo effectief mogelijk in. Naast handhaving wordt er ook voorzien in activiteiten die de naleving bevorderen.
Wanneer kan de Kamer de kabinetsreactie op Syntheserapport Evaluatie Meststoffenwet van het PBL verwachten, zoals aangegeven in de brief van 15 juni 2017?2
De kabinetsreactie op het Syntheserapport Evaluatie Meststoffenwet van het Planbureau voor de Leefomgeving zal voor het einde van het jaar aan uw Kamer worden gezonden.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voorafgaand aan het algemeen overleg Zesde Actieprogramma Nitraatrichtlijn op 16 november 2017?
De vragen zijn ingezonden op de dag van het AO. Het was derhalve niet mogelijk om deze voorafgaand aan het AO te beantwoorden.
Het bericht “Stoot Nederlandse melkkoe meeste of minste methaan uit binnen Europa” |
|
Helma Lodders (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Stoot Nederlandse melkkoe meeste of minste methaan uit binnen Europa»?1
Ja.
Klopt het dat EU-lidstaten verschillende berekeningsmethoden hanteren voor het bepalen van de methaanuitstoot van in dit geval melkkoeien? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Het klopt dat lidstaten verschillende methoden gebruiken. Deze methoden zijn voorgeschreven voor de berekening van broeikasgasemissies, zoals verwoord in de Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) Guidelines. Dit betekent dat ieder land een analyse moet maken van de emissiebronnen en hun omvang en op basis daarvan moet bepalen welke berekeningssystematiek van toepassing is. Voor kleine emissiebronnen kan gebruik worden gemaakt van een gegeven norm, terwijl voor grote emissiebronnen specifieke informatie moet worden verzameld op basis waarvan berekeningen moeten worden uitgevoerd. Het gebruik van de berekeningswijzen volgens de richtlijnen van de IPCC is Europees voorgeschreven. Voor enkele landen, waaronder Nederland, Duitsland, Denemarken is de melkveehouderij een grote emissiebron en wordt via dezelfde vergelijkbare systematiek bepaald. Genoemde systematiek geeft een goede inzage in de mate van emissie uitstoot in de betreffende landen en biedt aangrijpingspunten voor meer milieuefficiënte melkproductie.
Komen de verschillende berekeningsmethoden alleen voor bij de berekening van de methaanuitstoot of is dit ook het geval bij andere broeikasgassen?
De werkwijze zoals beschreven in het antwoord op vraag 2 geldt in algemene zin voor de gehele broeikasgasseninventarisatie, dus ook voor andere broeikasgassen dan methaan. Het mechanisme zorgt ervoor dat per lidstaat de grootste bronnen methodologisch de meeste aandacht krijgen met als doel deze inzichtelijk te maken.
Kunt u uitleggen waarom Nederland een hogere methaanuitstoot hanteert terwijl de Europese Commissie de Nederlandse melkkoe typeert als «een van de beste meisjes van de klas»?
In het bericht «Stoot Nederlandse melkkoe meeste of minste methaan uit binnen Europa» zijn verouderde gegevens gebruikt en is onduidelijkheid over de methaanemissie per dier en de methaanemissie uit mestopslag.
Vanaf 2013 is Nederland (verplicht) overgestapt op de IPPC 2006 Guidelines en is de methaanuitstoot volgens deze nieuwe richtlijnen herberekend voor de hele tijdreeks vanaf 1990. Daarmee is de oude cijferreeks komen te vervallen. Voor de volledigheid geef ik u de recente cijfers uit het National Inventory Report van de Emissie Registratie en de link naar de website waar het rapport terug te vinden is. Hieruit blijkt dat de methaanemissie als gevolg van pens- en darmfermentatie van de Nederlandse melkkoe 129 kg per jaar is en de methaanemissie uit mestopslag 42 kg per jaar, samen 161 kg per jaar.
jaar
1990
1995
2000
2005
2010
2013
2014
2015
Melkproductie
Per koe kg/jaar
6.003
6.596
7.416
7.568
8.075
7.990
8.052
8.338
kg methaan per melkkoe/jaar uit pens- en darmfermentatie
110,3
114,3
119,9
124,9
128,1
128,1
127,2
129,1
Kg methaan per melkkoe per jaar uit mestopslag
26,2
27,4
31,8
35,3
40,2
41,4
41,5
42,2
Welke invloed heeft het hanteren van verschillende berekeningsmethoden voor een eerlijk speelveld in Europa (immers de lidstaten die een te lage uitstoot hanteren, hebben een lagere opgave)? Kunt u een uitgebreide toelichting geven? Kunt u hier ook ingaan op de efficiëntie van de koe in relatie tot de methaanuitstoot?
De invloed van de verschillende methoden is beperkt. In lidstaten met een aanzienlijke melkveesector zal de emissie ook met complexere methodes berekend moeten worden (inclusief bijbehorende onderbouwing en jaarlijkse review) dan in landen met een kleine melkveesector. Ik verwijs u tevens naar het antwoord op vraag 2.
De Nederlandse melkkoe heeft een van de hoogste melkproducties. De methaanuitstoot per kg melk is daardoor juist laag en productie dus efficiënt.
Welke stappen zijn er gezet om de verschillende berekeningsmethoden gelijk te trekken? Indien er geen stappen zijn gezet, waarom niet?
Hiervoor verwijs ik naar het antwoord op vraag 2. Tevens wordt in diverse gremia door (ook Nederlandse) wetenschappers en beleidsmedewerkers samengewerkt om methoden te harmoniseren en verder te verbeteren.
Deelt u de mening dat de aanpak van broeikasgassen in Europa alleen maar effectief kan zijn als in heel Europa dezelfde berekeningsmethode gehanteerd wordt? Zo nee, waarom niet?
Ik acht het werken met de gedifferentieerde berekeningsmethoden overeenkomstig de genoemde richtlijnen van de IPCC effectief. Een juist beeld van de emissies is noodzakelijk voor goed beleid. Dat geldt voor elk land. Verbeteringen in Nederland worden door de meer specifiekere berekening ook zichtbaar gemaakt, met de daarbij behorende emissiewaarden. Ik verwijs u hiervoor ook naar het antwoord op vraag 2.
Welke berekeningsmethode hanteert Nederland bij de berekening van en de communicatie over de methaanuitstoot in de melkveehouderij?
De methodiek is beschreven in «Methodology for estimating emissions from agriculture in the Netherlands» (Vonk et al., 2016). Resultaten worden jaarlijks gerapporteerd in een Nederlandstalig rapport en gepubliceerd als onderdeel van het National Inventory Report, waarvan de link in het antwoord op vraag 4 is opgenomen.
Deelt u de mening dat de huidige manier van meten (het hanteren van verschillende berekeningsmethoden) een te lage of een te hoge opgave aan de sector oplegt?
Nee. Ik verwijs u tevens naar het antwoord op vraag 2.
Wat vindt u ervan dat de meeste lidstaten de methaanuitstoot lager inschatten dan de Europese Commissie?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 is dit gegeven gebaseerd op gedateerde cijfers.
Welke stappen gaat u zetten om een gelijke berekeningsmethode te hanteren voor alle lidstaten?
Ik acht aanvullende stappen niet nodig, want de verschillen in berekeningsmethode zijn overeenkomstig internationale afspraken en afhankelijk van de omvang van de bron.
Bent u bereid om tot het moment van gelijke berekeningsmethode de Europese benadering te kiezen?
De systematiek bevordert een effectief beleid rekening houdend met de omvang en het belang van de melkveesector per land. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 is elke lidstaat verplicht te voldoen aan de richtlijnen van de IPCC. Door af te wijken zou Nederland zich hier niet aan houden en daarom in gebreke gesteld kunnen worden door de Europese Commissie met mogelijke financiële consequenties tot gevolg.
Schade door rubberkorrels kunstgras |
|
Antje Diertens (D66), Jessica van Eijs (D66) |
|
Edith Schippers (VVD), Sharon Dijksma (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Waterschappen onderzochten effect korrels in kunstgrasmat niet»?1
Ja.
Herkent u de berichtgeving dat er tientallen kunstgrasvelden zijn waar ernstige verontreiniging van de ondergrond kunnen optreden met potentiële ernstige risico’s voor het ecosysteem of de mens?
Ik ken de resultaten van de diverse onderzoeken van onder meer het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en INTRON naar de milieuaspecten van het gebruik van rubbergranulaat van autobanden bij kunstgrasvelden. Tevens ben ik bekend met de resultaten van het bij vijf kunstgrasvelden uitgevoerde indicatieve onderzoek (mei 2017) van de bureaus SWECO en INTRON in opdracht van BSNC (Branchevereniging Sport en Cultuurtechniek) en vier gemeenten. Ik herken mij op basis van die onderzoeken niet in de berichtgeving dat er tientallen kunstgrasvelden zijn waar ernstige verontreiniging van de ondergrond kan optreden met potentieel ernstige risico’s voor het ecosysteem of de mens.
In hoeverre is onderzoek gedaan door waterschappen naar het water of slib van afwateringskanalen in de omgeving van kunstgrasvelden? Klopt het dat dit niet is gebeurd? Kunt u toelichten waarom niet?
Waterschappen doen als waterbeheerders veel verschillende metingen in de waterbodem en het oppervlaktewater om het algemene beeld van de kwaliteit in kaart te brengen, ook in de buurt van kunstgrasvelden. Speerpunten zijn nutriënten (fosfaat en stikstof), gewasbeschermingsmiddelen, zware metalen etc. Hiermee wordt een goed inzicht verkregen in de waterkwaliteit van de regionale wateren. Rapportages vinden onder andere plaats binnen de Kaderrichtlijn Water en de Atlas Bestrijdingsmiddelen in Oppervlaktewater.
Wat voor stoffen kunnen in het milieu terecht komen bij het gebruik van rubbergranulaatkorrels in kunstgrasvelden, bijvoorbeeld als gevolg van regen of druk door bespeling? Klopt het dat zware metalen in water of slib van afwateringskanalen terecht kan komen?
Uit diverse onderzoeken komt naar voren dat het mogelijk is dat onder meer PAK’s en zware metalen worden gevonden in de onderlaag van een kunstgrasveld. Het is niet uit te sluiten dat deze stoffen in water of slib van afwateringskanalen kunnen worden gedetecteerd. Of deze stoffen daadwerkelijk in het water of slib terecht zijn gekomen, moet blijken uit de resultaten van de in antwoord 3 genoemde reguliere metingen die de waterschappen uitvoeren.
Geeft de uitzending van Zembla u aanleiding extra onderzoek in te stellen en de normen voor het gebruik van kunstgraskorrels nader te beschouwen? Zo nee, waarom niet?2
Ik heb het RIVM opdracht gegeven de milieueffecten van de verspreiding van rubbergranulaat naar de omgeving in beeld te brengen. Op basis van dit onderzoek zal ik nader beschouwen of het beleid ten aanzien van rubbergranulaat aanpassing behoeft.
Bent u bereid waterschappen aan te spreken op hun verantwoordelijkheid in deze zaak? Zo nee, waarom niet?
Als waterbeheerder en als bevoegd gezag voor het lozen van stoffen op oppervlaktewateren hebben de waterschappen een belangrijke rol bij de bescherming van de waterkwaliteit van sloten rondom sportvelden. Zoals aangegeven in antwoord 3 doen waterschappen als waterbeheerders veel verschillende metingen in de waterbodem en het oppervlaktewater om het algemene beeld van de kwaliteit in kaart te brengen. Er vindt regelmatig overleg plaats met de waterschappen. Ik zal in dat kader de zorg van uw Kamer onder de aandacht brengen.
Mogelijke blootstelling van werknemers aan asbest |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel in de Telegraaf over de blootstelling van personeel van Afval Energie Bedrijf (AEB) aan asbest en het artikel over het met asbest besmette staalgrit bij het Dordtse bedrijf Eurogrit?1
Ja.
Hoe is het mogelijk dat een bedrijf als AEB niet op de hoogte is van eventueel asbestgevaar in het geleverde grit?
De grondstof voor straalgrit kan een van nature voorkomende delfstof in de grond zijn of het kan, in het kader van hergebruik, afkomstig zijn vanuit een andere bron (zoals afval). Het betreffende basismateriaal voor het straalgrit van Eurogrit/Sibelco betrof zogenoemde «slakken» die bestaan uit een aluminiumsilicaat dat een restproduct is afkomstig uit een kolencentrale in Oekraïne. Deze slakken worden door bedrijven soms hergebruikt, bijvoorbeeld als straalmiddel, nadat verontreinigingen met behulp van een zeef zijn verwijderd. Dergelijke producten behoren geen asbest te bevatten, dus de afnemers zouden mogen aannemen dat werken met grit, onder het nemen van de normale beschermende maatregelen, veilig is. Op 5 oktober informeerde Eurogrit de afnemers van het straalgrit, waaronder AEB, over de asbestverontreiniging.
Deelt u de mening dat er te weinig voorzorgsmaatregelen zijn genomen door Eurogrit, de leverancier van de het met asbest besmette grind, om te voorkomen dat 120 werknemers mogelijk blootgesteld zouden worden aan asbest?
Op dit moment is nog niet duidelijk of Eurogrit te weinig of voldoende voorzorgsmaatregelen heeft genomen. Op woensdag 4 oktober is uit de analyseresultaten gebleken dat het aangetroffen materiaal in het straalgrit asbest betreft. Eurogrit heeft na het ontdekken van het verdachte materiaal het productieproces stilgelegd. Op donderdag 5 oktober stuurt Eurogrit een e-mail en een brief naar haar afnemers over de asbestverontreiniging en roept hen op om maatregelen te treffen. De slakken die Eurogrit heeft geïmporteerd zijn afval. Hiervoor gelden specifieke regels en procedures. Er wordt op dit moment door de betrokken inspectiediensten nader onderzoek gedaan naar het handelen van Eurogrit.
Deelt u de mening dat het werken met deze gevaarlijke stoffen voorzorgsmaatregelen vergt en dat deze serieus genomen dienen te worden?
Ja, deze mening deel ik. De veiligheid en gezondheid van werknemers is een serieuze aangelegenheid. Niemand zou ziek moeten worden door het werk. Het uitgangspunt is dat werkgevers gezonde en veilige werkomstandigheden moeten bieden voor hun werknemers door risico’s te inventariseren en daarop doeltreffende maatregelen te nemen. Werkgevers zijn in het geval van een asbestverontreiniging verantwoordelijk voor het veilig opruimen en saneren van het asbest, conform de bestaande wetgeving.
Welke voorzorgsmaatregelen kunnen er getroffen worden om zo’n fout in de toekomst te voorkomen?
In Nederland bestaat wet- en regelgeving voor het werken met asbest en het op de markt brengen van gezonde en veilige producten. Zo stelt de arbeidsomstandighedenregelgeving regels aan werkgevers voor het werken met asbest en stelt de wet milieubeheer specifieke eisen aan de import en verwerking van afvalstoffen. De ILT ziet toe op de naleving van de wet milieubeheer. De import van een met asbest verontreinigd product is verboden in de Europese Unie. Importeurs moeten zich uiteraard bewust zijn van een mogelijke asbestverontreiniging en extra alert zijn als het gaat om import van buiten de Europese Unie. Hier wordt door de overheid op gecontroleerd maar dat is niet in alle gevallen mogelijk.
Nu blijkt dat het straalgrit door Eurogrit in Dordrecht geleverd is aan 140 afnemers, zoals Rijkswaterstaat, Shell, Mourik, Tatasteel, Venko en Bilfinger, en op vele plaatsen, in hoeverre zijn werknemers of omwonenden daar mogelijk blootgesteld aan asbestdeeltjes?
Mensen maken zich zorgen om hun gezondheid. Het doel is daarom om zo snel mogelijk duidelijkheid te krijgen over de situaties waarin het straalgrit is gebruikt en om de blootstellingrisico’s voor werknemer en omwonenden helder te krijgen. De Inspectie SZW heeft hiertoe een onderzoek uitgezet bij TNO, zie ook het antwoord op vragen 3 en 4 van de SP. Wanneer asbest wordt aangetroffen in de asbestinventarisatie die moet worden uitgevoerd, moeten bedrijven zich houden aan de wet- en regelgeving die ziet op de bescherming van de omgeving, de werknemers en op het veilig opruimen van de asbestverontreiniging. Wanneer de situatie het toelaat kunnen de getroffen bedrijven hun werkzaamheden hervatten. Voor een uniforme en gecentreerde informatievoorziening heeft de Inspectie SZW een informatiepunt ingericht op haar website waar bedrijven met vragen terecht kunnen voor antwoord en voor een aanpak van het straalgrit. Tevens vinden bedrijven en werknemers hier uitleg over de relevante wet- en regelgeving en zijn er Q&A’s geformuleerd die informatie geven over de ontstane situatie. Omwonenden kunnen voor algemene informatie over asbest terecht bij de GGD.
Hoe heeft asbest in de lading grondstoffen van Eurogrit – afkomstig uit de Oekraïne – kunnen zitten en waar is het misgegaan? Waarom staat wit asbest daar niet op de lijst van gevaarlijke stoffen en wat valt er te doen om herhaling of soortgelijke zaken te voorkomen?
Het onderzoek vanuit de ILT naar het asbesthoudende straalgrit is nog niet afgerond. Tot die tijd worden geen nadere uitspraken gedaan. Oekraïne onderneemt stappen om asbest te weren.
Wat kunt u zeggen van de stofwolken die omwonenden hebben gezien tijdens werkzaamheden bij de Willemsbrug in Rotterdam? In hoeverre bevatte deze mogelijk het witte asbest?
Vanuit de rijksoverheid loopt het eerder genoemde TNO onderzoek. De gemeente Rotterdam heeft zelf op haar website aangegeven dat uit de eerste uitkomsten van de metingen blijkt dat er in de stofwolken die vrijkwamen tijdens de werkzaamheden aan de Willemsbrug geen asbest zat.
Wanneer en hoe wordt de Kamer geïnformeerd over deze misstand?
Zodra de resultaten van het eerste gedeelte van het TNO onderzoek bekend zijn, wordt uw Kamer hierover middels brief geïnformeerd. Deze resultaten worden uiterlijk eind oktober verwacht.
Brandstofzwendel |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Sharon Dijksma (PvdA) |
|
Heeft u het bericht gelezen «Brandstofzwendel scheepvaart erger dan de eiercrisis»? Wat is uw reactie daarop?1
Ja.
Het mag niet zo zijn dat uit economische motieven verboden stoffen worden bijgemengd in scheepsbrandstoffen. Het Ministerie van Infrastructuur en Water zet zich daarom nationaal en internationaal in om de kwaliteit van scheepbrandstoffen te verbeteren, en te voorkomen dat afvalstoffen worden bijgemengd.
De Minister van Justitie en Veiligheid en ik herkennen ons echter niet in de berichtgeving gedane stelling dat de «brandstofzwendel erger dan de eiercrisis» is. Zie het antwoord op vraag 4 voor een uitgebreidere reactie op de berichtgeving.
Kunt u reeds een beeld schetsen van de aard en de omvang van de mogelijke zwendel met brandstof? Zo nee, wanneer denkt u dat dat beeld wel voldoende compleet is om met de Kamer te delen?
De ILT voert onderzoek uit naar de herkomst en kwaliteit van chemische (rest)stromen die worden gebruikt bij het «blenden» (mengen) van zowel stookolie voor zeeschepen als benzine of diesel voor de Afrikaanse markt. De informatie die hiervoor is gevorderd van terminals wordt momenteel geanalyseerd. De Kamer is op 15 mei 2017 geïnformeerd over de insteek van dit onderzoek (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016/2017, nr. 1589). Naar verwachting kan de Kamer in de eerste helft van 2018 over de resultaten van dit onderzoek worden geïnformeerd.
Wat zijn de verschillende rollen, taken en bevoegdheden van de onderzoekende of handhavende instanties?
De ILT houdt toezicht op het zwavelgehalte van scheepsbrandstoffen, de grensoverschrijdende overbrenging van afvalstoffen (EVOA) en de naleving van de REACH2 verordening, de POP-verordening3 en het Besluit organisch halogeengehalte brandstoffen (Bohb). In praktijk blijkt dat met name de REACH- en afvalwetgeving aangrijpingspunten bieden om stoffen die voor het blenden worden gebruikt (de zogenaamde blendstocks) te beoordelen en meer transparantie in de markt te bereiken. Afvalstoffen mogen niet worden toegepast bij het blenden van brandstof. Blendstocks moeten als chemische stof of mengsel voldoen aan REACH. Dit betekent dat voor de meeste van deze stoffen een REACH-registratie nodig is waarin de aard, samenstelling en de beoogde toepassing van de stof beschreven zijn.
Waar de ILT overtredingen van deze wetgeving constateert die strafbare feiten inhouden, wordt nauw samengewerkt met de politie en het Openbaar Ministerie. In het lopende onderzoek wordt samengewerkt met het «Andante»-team van het Openbaar Ministerie. Onder deze naam pakt een speciaal team van de politie deze problematiek aan onder het gezag van het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie. De omgevingsdiensten houden toezicht op de afgifte, acceptatie en verwerking van afvalstoffen. De politie is belast met de opsporing van illegaal en crimineel gedrag. Hieronder valt de illegale afgifte, frauduleuze benaming en het illegaal verwerken van (gevaarlijk) afval.
Deelt u de verwachting dat sprake kan zijn van een groot gifschandaal? Waar baseert u uw verwachting op?
Op basis van de mij bekende feiten kan ik de verwachting dat sprake zou zijn van een «groot gifschandaal» niet onderschrijven.
Ook namens de Minister van Justitie en Veiligheid kan ik aangeven dat de politie deze stelling niet onderschrijft.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 voert ILT op dit moment onderzoek uit waarmee onder andere meer inzicht zal worden verkregen in de herkomst en samenstelling van scheepsbrandstoffen. Daarbij wordt specifiek bekeken of er mogelijk afvalstromen in de brandstoffen worden bijgemengd.
Wat zijn de resultaten van eerdere acties (zoals het project «Andante») tegen afvalzwendelaars en hoe verhouden die zich tot het nu lopende onderzoek «Zwarte Stromen»?
Op 23 september 2016 is uw Kamer geïnformeerd over de staat van het onderzoek naar milieucriminaliteit binnen de zeevaart, en is ingegaan op het project Andante (Kamerstuk 31 409, nr. 124). Diverse strafzaken maken onderdeel uit van het overkoepelende programma Andante. Een deel daarvan is reeds afgerond. Het betreft hier complexe zaken die specialistische kennis vragen en een lange adem in de opsporing en vervolging. De website van het Openbaar Ministerie geeft een beeld van enkele resultaten van onderzoek naar milieucriminaliteit in de zeevaart4. Het project «Zwarte Stromen» is een vorm van samenwerking tussen bestuurlijke en strafrechtelijke handhavers bij controles op met name het zwavelgehalte en ongewenste stoffen in stookolie.
Wat is de stand van zaken, zowel in Europees verband als in Nederland, van de plannen om te komen tot een zwarte lijst van gevaarlijke stoffen die niet in stookolie mogen voorkomen?
In de motie De Vries (Kamerstuk 33 450, nr. 15) werd de regering verzocht marktpartijen te ondersteunen bij het opstellen van lijsten van ongewenste stoffen, en de mogelijkheid te onderzoeken deze om te zetten in internationaal handhaafbare regels. Ik zet mij in nationaal en internationaal verband in voor de kwaliteitsborging van scheepsbrandstoffen en internationale acceptatie van een lijst van ongewenste stoffen in stookolie. Naast de eerder genoemde berichtgeving aan uw Kamer, is in de berichten van 15 januari 2015 (Kamerstuk 31 409, nr. 71), 11 juni 2015 (Kamerstuk 31 409, nr. 81) en 14 april 2016 (Kamerstuk 31 409, nr. 111) ingegaan op de vragen die daarover bij uw Kamer leefden.
Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat heeft samen met het Ministerie van Justitie en Veiligheid de afgelopen jaren overleg gevoerd met de relevante organisaties in de stookoliesector om te komen tot een lijst van ongewenste stoffen in stookolie. Als uitvloeisel hiervan heeft een in 2015 opgericht samenwerkingsverband van het Havenbedrijf Rotterdam met de Nederlandse brancheverenigingen voor respectievelijk de olie-industrie, de tankopslagbedrijven en de leveranciers van scheepsbrandstof een lijst van stoffen gepubliceerd die zij aanmerken als onwenselijk in stookolie5. Samen met overheden en stakeholders in Nederland, België en Duitsland wordt onderzocht of en hoe de lijst ongewenste stoffen opgenomen kan worden in kwaliteitsrichtlijnen voor brandstofleveranciers. De resultaten worden ingebracht in lopend overleg over kwaliteitsrichtlijnen voor scheepsbrandstoffen binnen de Internationale Maritieme Organisatie (IMO). De eerste resultaten uit dit IMO-overleg worden eind 2018 verwacht.
Kunt u toelichten waarom de zwarte lijst die in de maak zou zijn voor scheepsbrandstof met stoffen die er niet in mogen voorkomen al enkele jaren wordt uitgesteld, ondanks aandringen van de Tweede Kamer?
Er is geen sprake van uitstel van de zwarte lijst. Alleen in Nederland extra strenge regels stellen biedt geen oplossing voor de internationale problematiek omtrent kwaliteit van scheepsbrandstoffen. Eventuele praktijken van ongewenste bijmenging zouden zich verplaatsen naar andere landen. Om die reden wordt gestreefd naar een internationaal gelijk speelveld en naar verdergaande verduidelijking van de internationale kwaliteitseisen voor scheepsbrandstoffen. In het antwoord op vraag 6 wordt de nationale en internationale aanpak beschreven.
Bent u het ermee eens dat juist een zwarte lijst van groot belang is om beter en gerichter op te kunnen treden tegen afvalzwendelaars?
Voor handhaving van de ILT biedt de wetgeving genoemd in het antwoord op vraag 3 het formele toetskader. Voor het handhaven van deze wetgeving is de onder vraag 6 genoemde lijst ongewenste stoffen niet strikt noodzakelijk. Deze lijst heeft bovendien geen formele juridische status. Wel kan de lijst ondersteunend zijn voor de handhaving. Als namelijk blijkt dat een stof die op de lijst staat is gemengd in een scheepsbrandstof, is dit een aanwijzing dat een afvalstof is bijgemengd, of in elk geval een stof die onder REACH niet als scheepsbrandstof is geregistreerd.
Het ontbreken van meetresultaten ammoniakconcentraties |
|
Frank Futselaar |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u ermee bekend dat ammoniakconcentraties in stikstofgevoelige natuurgebieden, gemeten door middel van het Meetnet Ammoniak in Natuurgebieden (MAN), sinds 2014 niet meer worden vermeld op de website van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)?1 Kunt u aangeven wat hiervan de reden of oorzaak is?
Ja. Vanwege technisch-inhoudelijke redenen zijn de metingen van het Meetnet Ammoniak in Natuurgebieden (MAN) vanaf 2014 niet geactualiseerd. Eind 2015 is van meetprocedure gewisseld, waarbij is gebleken dat er een kleine systematische fout gecorrigeerd moest worden. De correctie op deze systematische fout is inmiddels afgerond. Uit efficiëntie-overwegingen is besloten om de actualisatie van de website in één keer te realiseren. Het RIVM geeft aan dat de meetdata van 2015 en 2016 in september op de website van het MAN worden geplaatst.
De meetgegevens zijn dan weer voor iedereen toegankelijk.
Bent ervan op hoogte dat ook in publicaties van het RIVM geen actuelere cijfers worden gebruikt dan die van 2014? Hangt dit samen met de inwerkingtreding van het Programma Aanpak Stikstof (PAS)?
Het samenvallen van de inwerkingtreding van het Programma Aanpak Stikstof (PAS) met het technisch probleem van de website van RIVM berust louter op toeval. Ik verwijs u verder naar het antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat de gemeten concentraties ammoniak voor eenieder inzichtelijk moeten zijn per natuurgebied?
Ja.
Hoe is deze informatievoorziening momenteel toegankelijk voor omwonenden, natuurliefhebbers en bedrijven? Bent u van zins om deze gegevens weer openbaar te publiceren?
Het RIVM geeft aan dat de meetdata van 2015 en 2016 in september van dit jaar worden geplaatst op de website van het MAN.
Kunt u de Kamer inlichten over de huidige status van het MAN?
Het MAN is een doorlopend meetnet van de ammoniakconcentraties boven natuurgebieden. Het MAN bestaat momenteel uit 70 Natura2000-gebieden die onder het PAS vallen. Daarnaast worden metingen gedaan in 13 niet-Natura2000-gebieden. Het volledige MAN omvat 279 meetpunten. Op deze meetpunten wordt maandelijks de ammoniakconcentratie gemeten.
Forse overschrijdingen van het gaswinningplan |
|
Sandra Beckerman |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over de overschrijdingen van het winningsplan inzake de gaswinning in Hardenberg-Oost (Overijssel), Monster en Maasdijk (Zuid-Holland)?1 Deelt u de mening dat deze absurde overschrijdingen, tot wel 317% in Maasdijk, zo snel mogelijk moeten stoppen?
Met de wijziging van de Mijnbouwwet per 1 januari 2017 is een bredere invulling gegeven aan het belang van veiligheid en daarmee aan de mijnbouwmaatschappijen de opdracht dit op een adequate wijze te adresseren in hun winningsplan. Indien er bij de mijnbouwmaatschappij het vermoeden bestaat dat er veranderingen en/of overschrijdingen ten opzichte van bestaande winningsplannen te verwachten zijn, moet er een gewijzigd winningsplan ingediend worden. SodM zal daar scherp op toezien.
In het kader van de behandeling van een aantal ingediende gewijzigde winningsplannen heb ik onder andere aan SodM advies gevraagd met specifiek de vraag of voor die winningsplannen de totale productie binnen de door mij vergunde maximale productie is gebleven. In haar adviezen van juni 2017 aan mij heeft SodM aangegeven dat voor Hardenberg-Oost, Monster en Maasdijk is geconstateerd dat de maximaal vergunde productie is overschreden.
Uit de casus over de maximaal toegestane productie in de gasvelden Hardenberg-Oost, Monster en Maasdijk blijkt dat in de instemmingsbesluiten met de winningsplannen niet duidelijk genoeg is aangegeven hoe de maximale productie vastgesteld is. Hiervoor zijn verschillende methodieken. Daarom bezie ik vanuit mijn rol als vergunningverlener hoe de randvoorwaarden in mijn instemmingsbesluiten op de winningsplannen zodanig geformuleerd kunnen worden, dat het zowel voor de mijnbouwmaatschappijen als de omgeving helder is wat op dit punt wel of niet is toegestaan op basis van het instemmingsbesluit.
Ik ga er niet van uit dat hier sprake is van een structureel probleem. Zoals ik eerder in mijn brief van 14 april 2017 (Kamerstuk 33 529, nr. 348) heb aangegeven ligt een groot aantal winningsplannen voor bij mijn ministerie die in afwachting van de wijzigingen van de Mijnbouwwet waren aangehouden. Deze winningsplannen zijn inmiddels in behandeling genomen en uitgezet voor advies bij de wettelijk adviseurs.
Deelt u de mening dat het feit dat na eerder geconstateerde overschrijdingen bij Wapse (Drenthe) nu ook deze overschrijdingen worden gemeld, aangeeft dat het hier een structureel probleem betreft?2
Zie antwoord vraag 1.
Hoe lang hebben deze overschrijdingen plaatsgevonden voordat deze opgemerkt werden? Op welk moment werd u hiervan op de hoogte gesteld?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre wordt bij overige velden het winningsplan overschreden? Kunt een volledig overzicht geven?
Het is aan SodM om toezicht te houden op hetgeen ik vastleg in mijn instemmingbesluit met het winningsplan. Onderdeel van dit toezicht is dat indien de toezichthouder van mening is dat niet meer gewonnen wordt conform hetgeen vastgelegd is in het instemmingsbesluit, SodM passende maatregelen kan nemen.
Ik heb u eerder met mijn brief van 14 april 2017 (Kamerstuk 33 529, nr. 348) geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot de winningsplannen.
Wat is uw oordeel over de reactie van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM), waarin zij stelt dat zelfs een overschrijding van 300% geoorloofd zou zijn wanneer er sprake is van «einde levensduur» van een veld?3 Deelt u de mening dat dit een schandelijke interpretatie van de regels is?
Ik heb kennis genomen van het genoemde artikel, maar de in het artikel weergegeven reactie van NAM herken ik niet.
Wat is uw mening over de bestaande winningsplannen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u op de hoogte van de door de provinciale staten van Zuid-Holland aangenomen motie «Gaswinning onder bewoond gebied», waaruit blijkt dat de steun voor dit soort gaswinning steeds minder is?4
Ja, ik ben op de hoogte van deze motie.
Bent u bereid om structureel, bijvoorbeeld jaarlijks, te bekijken of er wel of niet te veel wordt gewonnen?
SodM monitort de gaswinning structureel. Ik wil daarbij nogmaals benadrukken dat alle productiegegevens per veld maandelijks aan mij verstrekt moeten worden door de mijnbouwmaatschappij en deze gegevens vervolgens worden gepubliceerd op de website www.nlog.nl.
Is het waar dat voor Maasdijk en Monster inmiddels een nieuw winningsplan is ingediend? Zo ja deelt u de mening dat dit het legaliseren van een illegale situatie is en daarmee een onwenselijke beloning van illegaal gedrag? Zo nee, hoe gaat u de overschrijdingen zo snel mogelijk een halt toe roepen?
Inderdaad is op 2 augustus 2017 voor Maasdijk en Monster een nieuw winningsplan ingediend. Vanuit mijn taak als vergunningverlener behandel ik ingediende winningsplannen en leg op basis van alle adviezen voorwaarden op aan de instemming met een winningsplan. SodM handhaaft de uitvoering van het winningsplan op basis van deze voorwaarden.
Hoe zijn inwoners geïnformeerd over de overschrijdingen en het nieuwe winningsplan?
Zoals aangegeven bij mijn antwoord op vraag 3 heeft SodM in haar advies over de eerder genoemde winningsplannen aangegeven dat de maximaal vergunde productie is overschreden. Deze adviezen van SodM zijn openbaar en worden gedurende de behandelingsprocedure van het winningsplan ter inzage gelegd en een ieder kan daar zienswijzen op indienen. Ook worden er door mijn ministerie informatieavonden georganiseerd, waarbij alle informatie nogmaals wordt gepresenteerd.
Welke effecten hebben de geconstateerde overschrijdingen, voor zowel mens als milieu?
Zoals eerder in deze beantwoording aangegeven, heb ik SodM advies gevraagd over de winningsplannen. Hierbij heb ik SodM ook gevraagd mij te adviseren over de vraag of de bodemdaling nog binnen de vergunde ruimte is gebleven en of het seismisch risico niet is toegenomen. Voor Hardenberg-Oost heeft SodM in haar advies aangegeven dat de laatst gemeten bodemdaling binnen onzekerheidsmarges van de voorspelling in het winningsplan uit 2011 valt en de voorkomens tot de laagste risicocategorie in de Seismische Risico Analyse horen. Voor Monster/Maasdijk heeft SodM aangegeven dat de bodemdaling binnen de vergunde ruimte is gebleven. Met betrekking tot het door NAM bepaalde seismisch risico voor het winningsplan Monster/Maasdijk geeft SodM in zijn advies aan van mening te zijn dat het seismisch risico in een categorie hoger ligt dan zoals bepaald door NAM. Dit betekent dat er extra eisen aan de monitoring gesteld zullen worden en NAM een seismisch-risicobeheersplan moet opstellen.
Bent u bereid onderzoek te doen naar welke risico's er gelopen zijn? Zo ja, op welke termijn kunt u de inwoners informeren over de uitkomsten van dergelijk onderzoek?
Risico’s dienen geadresseerd te worden in het winningsplan. Dit winningsplan wordt voor advies voorgelegd aan onder meer SodM en de Tcbb. Ik heb geen reden om te twijfelen aan hun deskundigheid en acht het niet noodzakelijk een apart onderzoek te laten uitvoeren. Bewoners zullen in het kader van de behandeling van het winningsplan worden geïnformeerd.
Welke gevolgen heeft het overtreden van de regels voor de NAM?
Op 8 augustus 2017 heeft SodM een vooraankondiging gedaan van een last onder dwangsom door SodM aan NAM van EUR 0,50 per Nm3, die na afloop van de hersteltermijn uit deze drie voorkomens wordt gewonnen, met een maximum van 2 miljoen euro.
Deelt u de mening dat er meer en beter toezicht zou moeten zijn? Zo ja, op welke wijze gaat u het toezicht verscherpen? Zo nee, waarom niet?
Per 1 januari 2017 is de Mijnbouwwet gewijzigd, waarbij de onafhankelijke positie van SodM verder is verstevigd. Verder heb ik de afgelopen twee jaar ruimte gegeven aan de Inspecteur-Generaal der Mijnen om SodM capacitair en kwalitatief te versterken. Daarnaast is SodM bezig voor alle sectoren binnen de mijnbouw de staat van de sector in kaart te brengen, op basis waarvan de toezichtsarrangementen op maat ingericht zullen worden.
Het weren van pers en bezorgde inwoners bij een informatiebijeenkomst over de kerncentrale in Tihange |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Ieder land gaat anders om met uitdelen jodiumtabletten»?1
Ja.
Is het waar dat er grote verschillen zijn in de wijze waarop Nederland en onze buurlanden jodiumtabletten distribueren en dat er in het geheel geen sprake is van overeenstemming in beleid? Zo ja, hoe zijn de verschillen in de verstrekking van jodiumpillen tussen Nederland, België en Duitsland te verklaren in het licht van de antwoorden die u op 16 februari 2017 gaf op vragen van het lid Veldhoven, namelijk dat het Nederlandse beleid van de distributie van jodiumtabletten wordt aangepast aan het beleid van onze buurlanden? 2
In 2014 heeft Nederland de interventieniveaus en preparatiezones voor jodiumprofylaxe afgestemd op België en Duitsland3. Het doel van de harmonisatie was ervoor te zorgen dat het beschermingsniveau in Nederland vergelijkbaar is met dat in de buurlanden en dat Nederland in geval van een ongeval vergelijkbare maatregelen kan treffen. Nederland volgt hiermee ook de laatste internationale standaarden van het Internationale Atoom en Energie Agentschap (IAEA) en de Wereldgezondheidsorganisatie4.
Ondanks het volgen van de internationale standaarden is het niet mogelijk om exact dezelfde afspraken te maken als in Duitsland en in België omdat er verschillen zijn tussen België en Duitsland en we bij de uitvoering rekening moeten houden met verschillen in de organisatiestructuren en werkwijzen in de drie landen. Daarnaast kunnen regionale autoriteiten eigenstandig besluiten tot een aanvullende aanpak. Zo heeft de regio Aken recent gekozen voor predistributie van jodiumtabletten aan de bevolking in plaats van decentrale opslag op gemeenteniveau. De Minister van VWS heeft, in samenwerking met betrokken partijen, voor de Nederlandse situatie uitgewerkt wat de beste manier is om de tabletten beschikbaar te hebben ten tijde van rampen en ongevallen.
Waarom stelt de Autoriteit Nucleaire veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) dat het Nederlandse distributiebeleid in de pas loopt met dat van onze buurlanden als daar in het geheel geen sprake van is?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat voorkomen beter is dan genezen en dat het sluiten van de verouderde en krakkemikkige kerncentrale in Tihange een betere bescherming tegen een kernramp biedt dan het distribueren van jodiumtabletten?
De veiligheid van nucleaire installaties is in Europa een nationale verantwoordelijkheid. In België is het FANC de toezichthouder op de veiligheid van de Belgische kerncentrales. Het FANC heeft bij de Belgische kerncentrales geen feiten geconstateerd die zouden moeten leiden tot de stillegging of sluiting van de centrales. Volgens FANC voldoen de nucleaire installaties in België aan de veiligheidseisen die internationaal worden gesteld. In Nederland heeft de ANVS, als toezichthouder van de Nederlandse nucleaire installaties, regulier contact met het FANC. Ook neemt een vertegenwoordiger van de ANVS regelmatig als waarnemer deel aan inspecties door de FANC. De ANVS heeft geen aanleiding om aan het oordeel van FANC te twijfelen.
Het besluit tot verruiming van de jodiumprofylaxe is in 2014 aangekondigd. In brieven aan de Kamer van 8 maart 2016 en 21 april 20175 heeft de Minister van VWS besloten hoe aan de verruiming van de jodiumprofylaxe uitvoering wordt gegeven. In die brieven wordt uiteengezet wat de redenen zijn om bij die uitvoering te kiezen voor predistributie en nooddistributie van jodiumtabletten aan specifieke doelgroepen. Tevens werd aangekondigd dat de predistributie in het najaar van 2017 zal plaatsvinden. De distributie van jodiumtabletten houdt geen verband met de ontstane commotie over de kerncentrales in België.
Begrijpt u dat in Limburg de behoefte aan informatie over de risico’s van Tihange groot is?
Ik heb begrip voor deze behoefte. Om die reden dragen de veiligheidsregio’s en het Ministerie van IenM via diverse kanalen zorg voor goede informatievoorziening over nucleaire veiligheid aan de inwoners van Nederland in het algemeen en Limburg in het bijzonder.
Klopt het dat er op 6 september 2017 een informatiebijeenkomst over de risico’s van Tihange voor bestuurders en volksvertegenwoordigers uit de regio wordt gehouden? Klopt het bericht dat bij deze bijeenkomst de pers wordt geweerd, net als bezorgde burgers die zich verzetten tegen de kerncentrale in Tihange?
Op 7 september is door de veiligheidsregio’s Zuid-Limburg en Limburg-Noord een tweetal informatiebijeenkomsten georganiseerd over Tihange. ’s Middags heeft een bijeenkomst plaatsgevonden waarbij ook de pers aanwezig was. Deze bijeenkomst werd voorgezeten door de directeur publieke gezondheid van Zuid-Limburg. De bijeenkomst die ’s avonds heeft plaats gevonden is tevens bijgewoond door een aantal bezorgde burgers.
Welke invloed kunt u uitoefenen om te zorgen dat de informatiebijeenkomst op 6 september ook door de pers en door bezorgde omwonenden kan worden bezocht?
De bijeenkomsten zijn georganiseerd door de veiligheidsregio’s in Limburg. Ik heb geen behoefte om daar invloed op uit te oefenen.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voor de regiobijeenkomst over de risico’s van Tihange op 6 september 2017?
Vanwege interdepartementale afstemming is het niet mogelijk gebleken de vragen op een dergelijk korte termijn te antwoorden.
Het bericht ‘weer paraffine gevonden op Noord- en Zuid-Hollandse stranden’ |
|
Suzanne Kröger (GL), Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «Weer paraffine gevonden op Noord- en Zuid-Hollandse stranden»1 en «Geloosde paraffine doodt vogels»?2
Ja, ik ben bekend met de berichtgeving.
Kunt u in een overzicht aangeven hoeveel paraffine de afgelopen zomermaanden is aangespoeld op de Nederlandse stranden? Kunt u tevens aangeven welke kosten er voor Rijkswaterstaat mee gemoeid zijn om de (aangespoelde) paraffine te verwijderen?
Over de hoeveelheid aangespoelde paraffine van de afgelopen maanden en kosten voor het ruimen ervan kan ik u nog niet informeren. De kosten zijn nog in onderhandeling met de aannemer die de paraffine heeft opgeruimd en bij die onderhandeling zal ook de hoeveelheid opgeruimde paraffine duidelijk worden. Normaliter variëren de hoeveelheden grofweg tussen de 10m3 en 50m3 per jaar, op een enkele uitschieter naar boven en naar beneden na. Jaarlijks houdt Rijkswaterstaat € 80k als gemiddelde kosten voor het ruimen van paraffine aan. De daadwerkelijke kosten zijn afhankelijk van de hoeveelheid en specifieke situatie waar de paraffine is aangespoeld.
Welke voorzorgsmaatregelen worden momenteel getroffen om te voorkomen dat er schadelijke chemicaliën, zoals paraffine, worden geloosd? Is bekend hoeveel schepen jaarlijks in Nederland paraffine vervoeren? Worden er momenteel extra controles uitgeoefend op zee om te kijken of er ongeoorloofd wordt geloosd? Zo nee, waarom niet?
In Nederland is wettelijk geregeld dat havenbedrijven zorg dienen te dragen voor toereikende havenontvangstvoorzieningen voor scheepsafval en ladingrestanten, waaronder paraffine. De havenbedrijven informeren de bezoekende schepen hierover. Bij afgifte wordt steekproefsgewijs gecontroleerd of de afgifte op een veilige manier wordt uitgevoerd.
Uit navraag bij het havenbedrijf Rotterdam blijkt dat in 2016 in totaal 20 (zeegaande) tankers wax en paraffine in Rotterdam en Moerdijk hebben gelost. Van die 20 reizen zijn twaalf keer de tanks gewassen en zijn de waswaters afgegeven aan een havenontvangstvoorziening. In de overige acht gevallen is het schip naar zee vertrokken, zijn de tanks op zee gewassen en is het waswater (legaal) geloosd.
De Kustwacht inspecteert dagelijks de scheepvaart en andere zaken op de Noordzee door middel van een uitgebreid inspectieprogramma. Er wordt momenteel niet extra gecontroleerd op lozingen op zee. Mijn inzet is primair gericht op een internationaal lozingsverbod voor waswater met ladingrestanten van alle persistente, hoogvisceuze stoffen die op het water blijven drijven, zoals paraffine en wax. De effectiviteit van de inspecties zal worden vergroot als dit lozingsverbod van kracht is, omdat lozingen van deze stoffen dan per definitie illegaal zijn.
Hoe staat het met internationaal overleg in om de eisen van voor het lozen van een chemicaliën, zoals paraffine, binnen de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) verder te verscherpen? Is daar al voortgang op geboekt? Zo nee, waarom niet? Bent u voornemens om daarnaast ook aanvullende nationale maatregelen te nemen om zo lozing van paraffine tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Door inzet van Nederland en een aantal andere Europese landen ligt er in IMO een concepttekst voor een mondiaal verbod op tafel. Daarnaast heeft Nederland een voorstel ingediend voor de IMO-vergadering van oktober 2017 over een gefaseerde inwerkingtreding, waarmee het lozingsverbod juist in Europese wateren eerder kan gelden. Aanpassing van een mondiaal verdrag vereist zorgvuldigheid en is helaas geen snel proces. Verdere besluitvorming zal in 2018 plaatsvinden.
Voor de periode totdat een lozingsverbod effectief is, ga ik met havenbedrijven en afnemers van de lading verkennen of effectieve en efficiënte maatregelen genomen kunnen worden om de afgifte van waswater met restanten van paraffine en waxen aantrekkelijker te maken. Net zoals dat geldt voor alle scheepsafvalstoffen hecht ik hierbij belang aan het toepassen van het principe vervuiler/afgever betaalt.
Welke acties worden ondernomen om bezoekers van stranden te waarschuwen over mogelijke aanwezigheid van paraffine op het strand? Welke risico’s lopen mensen en dieren als ze deze stoffen binnenkrijgen? Kunt u bevestigen dat drijvende paraffine extreem gevaarlijk is voor vogels? Wordt er momenteel onderzoek gedaan naar vogelsterfte door paraffine? Zo nee, waarom niet? Worden bezoekers van stranden tevens op de hoogte gebracht van de risico’s als zij of hun dieren paraffine binnenkrijgen? Zo nee, waarom niet?
Rijkswaterstaat heeft actief media benaderd en social media ingezet om de bezoekers van stranden te informeren over het aanspoelen van de paraffine op het strand en hoe ermee om te gaan. Ook heeft Rijkswaterstaat de relevante gemeenten ingelicht over de aangespoelde paraffine, omdat gemeenten verantwoordelijk zijn voor de openbare orde en bevolkingszorg.
Paraffine is niet giftig bij aanraking en levert geen blijvende schade voor de mens of het mariene milieu. Het eten van de stof kan mens en dier wel ziek maken, omdat deze in de maag ophoopt. Ook kunnen vogels besmeurd raken met de meer visceuze paraffine-achtige stoffen. Er wordt geen onderzoek gedaan naar vogelsterfte, omdat er geen indicatie is dat de paraffine leidt tot het massaal overlijden van vogels of vissen.
De aanhoudende berichten dat er paraffine aanspoelt op de Nederlandse stranden |
|
Rob Jetten (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «Rijkswaterstaat begint dinsdag met opruimen paraffine van stranden Vlieland»1, «Paraffine aangespoeld op deel Noord-Hollandse kust»2 en «Opnieuw paraffine op Noord- en Zuid-Hollandse kust»?3
Ja, ik ben op de hoogte van de berichtgeving.
Welke actie heeft u sinds mijn vragen over dit onderwerp in het algemeen overleg Scheepvaart op 6 juni 2017 en vervolgens in het plenaire debat over het verslag van dit algemeen overleg (VAO) op 21 juni 2017 op nationaal niveau ondernomen om te voorkomen dat er gedurende de zomermaanden opnieuw milieugevaarlijke chemicaliën, zoals paraffine, in Nederlandse wateren worden geloosd, die vervolgens aanspoelen op onze stranden en gevaarlijk kunnen zijn voor de gezondheid van mens en dier?
Deze aangespoelde paraffine-achtige stoffen zijn vermoedelijk afkomstige van legale lozingen van waswater met ladingrestanten van dit – overigens niet-giftige – product.
Dit probleem vraagt met name om een structurele internationale aanpak. Om dergelijke lozingen te voorkomen werkt Nederland in de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) daarom actief aan een oplossing door in te zetten op een mondiaal verbod op het lozen van waswater met ladingrestanten van alle persistente, hoogvisceuze stoffen die op het water blijven drijven, zoals paraffine en wax. Een internationaal lozingsverbod leidt tot effectieve vraag naar goede afgiftemogelijkheden van paraffine restanten in de havens, zorgt ervoor dat het Level Playing Field met havens in onze buurlanden gelijk blijft en dat de «vervuiler betaalt» voor het afgeven van de ladingrestanten.
Mede naar aanleiding van de constructieve debatten met Uw kamer en de recente gevallen van het aanspoelen van paraffine op de stranden ga ik, vooruitlopend op een lozingsverbod, met havenbedrijven en afnemers van de lading het gesprek aan om te verkennen of op vrijwillige basis effectieve en efficiënte maatregelen genomen kunnen worden om de afgifte van waswater met restanten van paraffine-achtige stoffen te stimuleren. Net zoals dat geldt voor alle scheepsafvalstoffen hecht ik hierbij belang aan het toepassen van het principe vervuiler/afgever betaalt.
Hoe verklaart u dat er in de tussentijd weer minstens drie maal (17 juli, 6 augustus en 11 augustus 2017) paraffine is aangespoeld op delen van de Noord- en Zuid-Hollandse kust, waar uitgerekend in deze zomermaanden veel vakantiegangers en natuurliefhebbers genieten van het strand?
Omdat lozingen van waswater met paraffine op dit moment nog legaal zijn onder het mondiale MARPOL-verdrag, kan door wind en de zeestroming (vermoedelijk) legaal geloosde paraffine aanspoelen aan de Nederlandse kust. Helaas is dit in de afgelopen periode driemaal gebeurd.
Aangezien u eerder aangaf dat geen aanvullend onderzoek nodig is naar milieugevaarlijke chemicaliën die op de Nederlandse stranden aanspoelen (vaak veroorzaakt door illegale lozingen op zee), kunt u de Kamer voorzien van een overzicht van de schaal waarop deze chemicaliën aanspoelen en welke gezondheidsrisico’s dit ieder jaar met zich meebrengt? Zo nee, waarom niet?
Een overzicht van de schaal voor milieugevaarlijke chemicaliën in algemene zin is niet beschikbaar. Specifiek voor paraffine heb ik de volgende gegevens: de hoeveelheden paraffine verwijderd van Nederlandse stranden tussen 1995 en 2015 varieert, op een enkele uitschieter naar boven en naar beneden na, grofweg tussen de 10m3 en 50m3 per jaar.
Paraffine is niet giftig en levert geen blijvende schade voor de mens of het mariene milieu op. Het eten van de stof wel schadelijk zijn, omdat deze stof in de maag kan ophopen. Bovendien kunnen vogels besmeurd raken met de meer visceuze paraffine-achtige stoffen. Paraffine-achtige stoffen leveren verder vooral materiële schade op, omdat ze als vaste stoffen op het water blijven drijven en uiteindelijk op het strand aanspoelen.
Welke maatregelen neemt u om te voorkomen dat strandgangers, en zeker voor wat betreft kinderen, en hun huisdieren in aanraking komen met paraffine, aangezien dit mensen en dieren ziek kan maken als het wordt opgegeten?
Rijkswaterstaat heeft de paraffine zo snel mogelijk opgeruimd. Ook heeft Rijkswaterstaat actief media benaderd en social media ingezet om de boodschap te verspreiden dat paraffine op stranden is aangespoeld. Daarbij is gemeld dat paraffine bij aanraking niet schadelijk is voor mensen en dieren, maar wel ziek kan maken indien het wordt opgegeten. Tevens heeft Rijkswaterstaat de relevante gemeenten ingelicht over de aangespoelde paraffine, omdat gemeenten verantwoordelijk zijn voor de openbare orde en bevolkingszorg.
Welke maatregelen neemt u om te voorkomen dat hardwerkende vrijwilligers die stranden schoonmaken, zoals tijdens de jaarlijkse Beach Cleanup Tour die op dit moment plaatsvindt, in aanraking komen met deze chemicaliën?4
De organisatie van de Beach Cleanup Tour was op de hoogte van de aangespoelde paraffine door de uitgebreide berichtgeving in de media en is bekend met deze stof en hoe hiermee om te gaan. Daarnaast is er ook contact geweest tussen Rijkswaterstaat en de organisatie naar aanleiding van de opruimactie van Rijkswaterstaat.
Zijn u reeds gevallen bekend van mensen of dieren die ziek zijn geworden van aangespoelde milieugevaarlijke chemicaliën zoals paraffine? Zo ja, kunt u aangeven op welke schaal dit plaatsvindt en welke gezondheidseffecten er optreden?
Paraffine is zelf niet giftig maar kan wel ziek maken als het wordt opgegeten, omdat de stof samenklontert in de maag. Mij zijn geen gevallen bekend van mensen die ziek zijn geworden van paraffine. Er wordt wel paraffine, naast andere stoffen, aangetroffen in magen van Noordse Stormvogels. Er is echter geen indicatie dat de paraffine heeft bijgedragen aan het overlijden van de vogels.
Hoe hoog zijn de kosten voor Rijkswaterstaat van het telkens weer opruimen van de paraffine? Kunnen deze kosten verhaald worden op de eigenaren van schepen die onder niet toegestane omstandigheden milieugevaarlijke chemicaliën voor de kust lozen?5 Zo nee, is het volgens u nodig dat deze kosten wel verhaald kunnen worden, zodat de vervuiler betaalt en niet de belastingbetaler? Hoe controleert u überhaupt of er onder de vastgelegde voorwaarden geloosd wordt?
Jaarlijks houdt Rijkswaterstaat voor de gemiddelde kosten € 80k aan. De daadwerkelijke kosten zijn afhankelijk van de hoeveelheid en specifieke situatie waar de paraffine is aangespoeld. Er zijn jaren dat slechts € 10k aan opruimacties is besteed, maar ook jaren dat er uitschieters naar boven zijn (twee schoonmaakacties van € 300k en € 400k in 2016).
Ik ben voorstander van het principe vervuiler betaalt. Als de veroorzaker bekend is, kunnen de kosten worden verhaald bij de vervuiler, maar de veroorzaker is zeer lastig te achterhalen als de illegale lozing niet direct wordt geconstateerd.
Aangezien lozingen van paraffine op dit moment nog onder bepaalde voorwaarden zijn toegestaan, moet bij het vermoeden van een illegale lozing altijd bewezen worden dat het om een illegale lozing gaat. Het initiatief om een lozingsverbod via IMO in te stellen draagt bij aan een effectievere handhaving.
Toezicht op lozingen van schepen wordt door Rijkswaterstaat als waterbeheerder en door ILT vanuit het toezicht op de schepen gedaan. De administratie die schepen bijhouden over de lading wordt o.a. bij controles in het kader van Port State control gecontroleerd.
De Kustwacht inspecteert namens Rijkswaterstaat op illegale lozingen op zee. Hierbij wordt gebruik gemaakt van satellieten, surveillancevluchten van het Kustwachtvliegtuig, meldingen (bv. schepen Rijksrederij, andere schepen of meldingen afkomstig van platforms) en controles/vervolgonderzoek aan boord van schepen op de zee en in havens.
Hoe ver bent u gevorderd met het opstellen van een regionaal verbod op het lozen van milieugevaarlijke chemicaliën in samenspraak met de Noordzeelanden? Waarom is er nog altijd geen regionaal verbod van kracht, opdat gevaren voor de volksgezondheid voorkomen kunnen worden met behoud van onze concurrentiepositie ten opzichte van andere Noordzeelanden? Wat gaat u doen om dit proces te versnellen?
Aangezien er binnen de EU geen mogelijkheden zijn om lozingen van voorbijvarende schepen te verbieden, heb ik ervoor gekozen om in te zetten op een versnelde inwerkingtreding van het internationale verbod op lozingen van deze producten in de Noordzee. Hiervoor heeft Nederland een voorstel bij IMO ingediend.
Hoe ver bent u gevorderd met het overleg in de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) om de eisen voor het lozen van een stof als paraffine verder te verscherpen? Waarom is een wereldwijd verbod niet haalbaar, waardoor er in een klap een einde zou komen aan deze schadelijke praktijken? Wat gaat u doen om ook dit proces te versnellen?
Door inzet van Nederland en een aantal andere Europese landen ligt er een concepttekst voor een mondiaal verbod op tafel. Daarnaast heeft Nederland een voorstel ingediend voor de IMO-vergadering van oktober 2017 over een gefaseerde inwerkingtreding, waarmee het lozingsverbod juist in Europese wateren eerder kan gelden. Aanpassing van een mondiaal verdrag vereist zorgvuldigheid en is helaas geen snel proces. Verdere besluitvorming zal in 2018 plaatsvinden.
Heeft u zich op de hoogte kunnen stellen van de casestudy die de Wageningen Universiteit uitvoert naar nationale maatregelen, zoals besproken tijdens het eerder genoemde VAO Scheepvaart, die de overheid nu al zou kunnen nemen om paraffinelozingen te voorkomen zolang dat regionaal en/of internationaal nog niet is geregeld is? Welke actie(s) gaat u naar aanleiding van de uitkomsten daarvan nemen? Zo nee, waarom niet?
Het rapport van de WU studie is helaas nog niet definitief afgerond, maar ik kijk met belangstelling uit naar het rapport en zal dat binnen mijn departement laten bestuderen.
Wat kunt u doen om, in overleg met de Nederlandse havenbedrijven, het schoonwassen van schepen in onze havens op een veilige en meer milieuvriendelijke manier aantrekkelijker te maken? Bent u hierover in gesprek met de havenbedrijven en andere relevante stakeholders?
Zie antwoord 2.
Het incident bij het tankenpark van de NAM |
|
Cem Laçin , Sandra Beckerman |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het incident bij het tankenpark van de NAM, nabij het Groningse Farsum, waarbij het giftige en uiterst brandbare aardgascondensaat is weggelekt?1 2
Ja, het incident is bekend. De Minister van Economische Zaken is bevoegd gezag voor de opslaglocatie van aardgascondensaat van NAM in Farmsum/Delfzijl. Het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) is toezichthouder. De lekkage is opgetreden bij het laden van aardgascondensaat naar het schip Curaçao. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) is toezichthouder voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Naar aanleiding van de melding van dit incident is ILT ter plaatse geweest.
Hoe reageert u op de zorg van omwonenden die stellen aan een ramp te zijn ontsnapt?
Aardgascondensaat is een gevaarlijke stof en lekkages daarvan zijn niet toegestaan. Bedrijven die met gevaarlijke stoffen werken, moeten de veiligheid waarborgen, zowel voor hun werknemers als voor de omgeving. Een werknemer van het schip is bij de lekkage onwel geworden. Het is begrijpelijk dat ook omwonenden zich zorgen maken over een lekkage van aardgascondensaat. De brandweer heeft bij de bestrijding van het incident geconcludeerd dat er geen gevaar voor omwonenden was.
Welke gevolgen heeft het in het water weggelekte aardgascondensaat voor het milieu?
Een lekkage van een brandbare vloeistof in water heeft meestal een verdunning van die stof tot gevolg, waardoor het brandgevaar vermindert. Dit effect is afhankelijk van de omvang van het incident en de omstandigheden ter plaatse. Er is bij deze lekkage gelukkig geen brand ontstaan. Het schadelijke aspect van een brandbare vloeistof voor levende organismen in het water is ook erg afhankelijk van de concentratie van die stof in water. Er is geen sterfte van waterdieren gerapporteerd na dit incident. Het in het water weggelekte aardgascondensaat is inmiddels opgeruimd om schade aan het milieu te beperken.
Klopt het dat de tanks, waar het gevaarlijke aardgascondensaat in is opgeslagen, niet aardbevingsbestendig zijn? Zo ja, hoe kwalificeert u dit risico?
De tankopslag voor aardgascondensaat van NAM in Farmsum staat op de lijst met bedrijven in de provincie Groningen die met prioriteit worden onderzocht op aardbevingsbestendigheid. De aardbevingen die zich tot nu toe hebben voorgedaan in Groningen hebben volgens NAM geen schade veroorzaakt aan de opslagtanks. Onderzocht wordt of preventief aanvullende maatregelen nodig zijn voor het geval een aardbeving plaatsvindt die zwaarder is dan zich tot nu toe heeft voorgedaan in het gebied. In het meerjarenprogramma 2017–2021 van de Nationaal Coördinator Groningen en het daarbij behorend addendum3 van juli 2017 staat de aanpak van het onderzoek naar de aardbevingsbestendigheid van de industrie in Groningen beschreven.
Kunt u een overzicht geven van incidenten bij dit tankenpark en de werkzaamheden bij het overpompen?
Het toezicht op het laden en lossen op deze opslaglocatie van NAM naar een binnenschip ligt bij SodM en ILT. SodM ziet toe op de naleving van de vergunning van NAM en ILT ziet toe op de naleving van de voorschriften voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, waaronder het laden en lossen op het binnenschip. Ongewone voorvallen die zich voordoen op het tankenpark moeten op grond van de vergunning bij SodM gemeld worden. Vanaf 2015 hebben zich op de locatie tankenpark Delfzijl zes ongewone voorvallen voorgedaan. Onder de zes gemelde voorvallen zitten een loos alarm, een alarm vanwege een storing en een alarm vanwege een lekkage in het bluswatersysteem. Daarnaast is op 31 maart 2016 dieselverontreiniging bodem gemeld. Op 22 september 2016 zijn bij onderhoud asbestpakkingen aangetroffen en gemeld. Het meest recente voorval is de lekkage bij het laden en lossen op 9 augustus 2017.
Incidenten die zich voordoen bij het transport van gevaarlijke stoffen moeten op grond van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen bij ILT worden gemeld. Er zijn bij ILT geen andere incidenten dan het hiervoor vermelde bekend of gemeld die betrekking hebben op het overpompen naar en van schepen bij de haven van Delfzijl.
Is er een einddatum bekend aangaande deze activiteiten?
NAM heeft een vergunning voor de opslag van aardgascondensaat, inclusief laad- en losactiviteiten. Het laden en lossen van een schip in een haven is toegestaan op grond van internationale vervoersregels. Het beëindigen van deze activiteiten is niet voorzien.
Is er sprake is van extra toezicht? Bij wie is het toezicht belegd?
Het toezicht op het laden en lossen van deze opslaglocatie van NAM naar een binnenschip ligt, zoals in antwoord 5 aangegeven, bij SodM en ILT. SodM onderzoekt of NAM de toepasselijke voorschriften van de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen (PGS 29)4 heeft opgevolgd. In de Regeling vervoer over de binnenwateren van gevaarlijke stoffen (VGB) staan de voorschriften voor het veilig laden en lossen van gevaarlijke stoffen op binnenschepen. ILT voert dit toezicht risicogericht uit.
Op welke wijze gaat u er zorg voor dragen dat de communicatie richting omwonenden goed verloopt?
Tijdens de bestrijding van het incident is door de Veiligheidsregio gecommuniceerd over de actuele veiligheid. Na het incident is het gelekte aardgascondensaat door de Veiligheidsregio afgeschermd om verdere verspreiding in het water tegen te gaan. Vervolgens is het aardgascondensaat uit het water verwijderd. Daarnaast zijn er metingen gedaan in verband met de verdamping van aardgascondensaat naar de buitenlucht. Uit het resultaat van de metingen heeft de Veiligheidsregio geconcludeerd dat er geen gevaar was voor omwonenden.
Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat het aardgascondensaat veilig wordt opgeslagen en incidenten bij het overpompen worden geminimaliseerd?
Bedrijven moeten de veiligheid waarborgen bij het uitvoeren van hun activiteiten en de geldende voorschriften naleven. SodM en ILT onderzoeken of dit het geval is geweest en zullen indien nodig handhavend optreden. ILT heeft naar aanleiding van het incident een uitgebreide inspectie op het schip uitgevoerd om vast te stellen wat de oorzaak van dit incident is en of de geldende voorschriften zijn opgevolgd.
De veiligheid van opslagtanks is in de periode tussen april 2014 tot januari 2016 door SodM onderzocht aan de hand van PGS 29. PGS 29 is de norm voor bovengrondse opslagtanks met gevaarlijke stoffen. In het kader van dit project van SodM zijn verschillende mijnbouwlocaties van NAM, waaronder tankenpark Delfzijl geïnspecteerd. Uit de inspectie is voor Delfzijl gebleken dat de tanks overeenkomstig de norm worden onderhouden en geïnspecteerd. Laad- en losprocedures zijn ook vereist volgens PGS 29. SodM onderzoekt of de laad- en losprocedures door NAM zijn gevolgd. Indien nodig ziet SodM toe op het verbeteren van de laad- en losprocedures.
De incidenten bij Shell-Pernis |
|
Cem Laçin , Frank Futselaar |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de incidenten die zaterdag 29 juli en maandag 31 juli 2017 bij Shell-Pernis hebben plaatsgevonden?1 2
Het beleid van bedrijven en overheden is erop gericht om dit soort incidenten te voorkomen. Het bedrijf zelf is primair verantwoordelijk voor de veiligheid en moet alle maatregelen nemen om de veiligheid op orde te hebben en incidenten te voorkomen. De provincie ziet toe op naleving van de wet- en regelgeving. Het kan echter nooit helemaal uitgesloten worden dat zich ongewone voorvallen of incidenten voordoen.
Het Openbaar Ministerie is in gezamenlijkheid met Brzo-toezichthouders5 een strafrechtelijk onderzoek naar de incidenten gestart.
Bedrijven moeten daarnaast op grond van de Wet milieubeheer6 naar aanleiding van elk ongewoon voorval ook onderzoek doen naar de oorzaak en gevolgen ervan. Bovendien moeten bedrijven aangeven hoe een dergelijk voorval in de toekomst voorkomen gaat worden. DCMR ziet namens het bevoegd gezag toe op dit onderzoek. Zolang de onderzoeken lopen, kan ik geen uitspraken doen over de oorzaken, het verband tussen de incidenten en de mogelijke effecten voor werknemers en omgeving.
Is er een onderling verband tussen deze twee incidenten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Welke maatregelen zijn er de afgelopen jaren genomen om dergelijke grote incidenten te voorkomen en hoe kan het dat deze maatregelen de twee recente incidenten niet hebben kunnen voorkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Had het incident van zaterdag 29 juli 2017 voorkomen kunnen worden wanneer Shell in staat was geweest met eigen noodstroomvoorzieningen haar processen, eventueel in beperkte vorm, voort te zetten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u zich voorstellen dat omwonenden tijdens beide incidenten graag geïnformeerd wilden worden over de (afwezigheid van) risico’s?
Van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond en DCMR begrijp ik dat tijdens de incidenten de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond en DCMR op tientallen plaatsen/momenten in de omgeving metingen hebben verricht naar gevaarlijke stoffen. De gemeten hoeveelheden hebben niet de grenswaarden overschreden waarbij een gevaar voor de gezondheid verwacht kan worden. Op basis van dit gegeven heeft de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond via verschillende kanalen (onder meer via de regionale crisiswebsite rijnmondveilig.nl, twitter en de lokale en landelijke media) de afwezigheid van risico’s voor (de gezondheid van) de inwoners van de regio aangegeven.
Kunt u toelichten waarom omwonenden bij beide incidenten niet geïnformeerd zijn over de (mogelijke) gevolgen voor hun gezondheid?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid de Kamer te informeren over het huidige beleid rondom informatievoorziening tijdens dit soort incidenten, met name het oog op de informatiebehoefte bij omwonenden? Zo ja, kunt u daarbij aangeven of dit beleid wel of niet toereikend is? Zo nee, waarom niet?
Geldende verplichtingen rondom crisiscommunicatie zijn vastgelegd in de Wet veiligheidsregio’s en lagere regelgeving zoals het Besluit inzake informatie ramp en crisis. Dit wettelijk kader ten aanzien van informatievoorziening bij incidenten is toereikend. De veiligheidsregio’s geven zelf invulling aan deze wet- en regelgeving en leggen hierover verantwoording af aan de gemeenteraden.
Hoe kan het dat de veiligheidsregio aangeeft op basis van metingen dat er geen gevaar voor de omgeving is geweest, terwijl tegelijkertijd omwonenden klagen over stankoverlast?3
Van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond en DCMR begrijp ik dat Shell Pernis tijdens de incidenten grote hoeveelheden chemische producten heeft moeten affakkelen. Dit was op momenten goed waarneembaar voor omwonenden. Zoals eerder aangegeven, hebben de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond en DCMR tijdens de incidenten echter geen hoeveelheden gevaarlijke stoffen gemeten die de grenswaarden overschreden.
Staan de zogeheten «snuffelpalen» danwel e-noses wel op de juiste plek voor de incidenten die de afgelopen dagen hebben plaatsgevonden? Kunt u uw antwoord toelichten en daarbij ingaan op de locaties van de snuffelpalen in dit hele gebied?
Het e-nose netwerk is bedoeld om te helpen bij het vroegtijdig signaleren van incidentele emissies van gevaarlijke stoffen om zo geurklachten en mogelijke veiligheidsrisico’s te voorkomen of snel in te kunnen grijpen om effecten te beperken. De e-noses staan op strategische plaatsen, mede gebaseerd op veel voorkomende windrichtingen. Het netwerk van e-noses in het havengebied Rotterdam bestaat nu uit 250 e-noses (stationaire e-noses en mobiele e-noses). De e-noses worden geplaatst door het Havenbedrijf Rotterdam en gemonitord door de meldkamer van DCMR.8
Kunt u inzichtelijk maken welke gezondheidsrisico’s omwonenden van Shell-Pernis hebben gelopen door de roetuitstoot die bij het affakkelen is vrijgekomen? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te onderzoeken?
Zie antwoord 1–4.
Kunt u inzichtelijk maken of door de incidenten permanente milieuschade is opgetreden? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te onderzoeken?
Zie antwoord vraag 10.
Welke risico's brengen de stilliggende tankers – die hun lading nu niet kwijt kunnen – met zich mee?
Stilliggende tankers die hun lading niet direct kwijt kunnen, vormen geen gevaarlijke situatie. De tankers zijn immers speciaal ingericht op het veilig opslaan en vervoeren van stoffen aan boord.
Bent u voornemens een onafhankelijk onderzoek in te (laten) stellen naar de oorzaak, de gevolgen en de afhandeling van de twee incidenten bij Shell-Pernis? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord 1–4.
Opnieuw een zeer forse lekkage bij AkzoNobel |
|
Agnes Mulder (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de nieuwe grote lekkage bij Akzonobel in Hengelo waardoor 250 kubieke meter mengsel met pekel, gips en kalk is weggelekt bij het terrein van AkzoNobel?1
Ja.
Herinnert u zich dat wij in juni vroegen: «Kunt u een lijst geven van alle lekkages die AkzoNobel de afgelopen twee jaar gemeld heeft bij het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM)? Kunt u per lekkage aangeven wat het betrof, welke hoeveelheid van welke stof is vrijgekomen en hoeveel tijd er zat tussen het begin van de lekkage en de melding bij SodM»?2
Ja.
Klopt het dat de lekkage die op 3 juni 2017 bekend werd, pas op 29 juni 2017 op de lijst van lekkages op de website van Akzonobel verscheen, waarnaar verwezen werd in uw antwoorden?3
Het betreft hier twee verschillende lekkages. Op 3 juni 2017 is bij de uitvoering van het integriteitsonderzoek aangaande niet meer in gebruik zijnde verticale boorgaten geconstateerd dat boring B329 de druktest niet heeft doorstaan. Dit is door AkzoNobel gemeld aan SodM. Uit milieukundig onderzoek moet nu blijken of er in het verleden daadwerkelijk een lekkage van olie en of pekel uit deze boring heeft plaatsgevonden.
De melding op 29 juni 2017 betreft een pekellekkage in het horizontale leidingwerk aan de Grote Veldweg. Ook deze lekkage is door AkzoNobel gemeld aan SodM.
Erkent u dat u geen lijst, waarin per lekkage wordt vermeld wanneer deze is begonnen en wanneer die gemeld is bij SodM, naar de Kamer gestuurd hebt, ondanks dat wij dat wel aan u hebben gevraagd?
In mijn antwoord4 op de vraag om per lekkage aan te geven wanneer deze is begonnen en wanneer deze is gemeld aan SodM heb ik verwezen naar de lijsten die door AkzoNobel zijn gepubliceerd op haar website5. SodM ziet erop toe dat een lekkage na constatering daarvan direct wordt gemeld. Dat leidt ertoe dat de datum van de melding op de website van AkzoNobel gelijk is aan de datum van de van de lekkage.
In het geval van een lekkage van een boorput zit er wel enige tijd tussen het ontstaan van de lekkage en de melding ervan bij SodM. De lekkage in de boorputten is namelijk lange tijd onopgemerkt gebleven. In één geval is het begin van de lekkage wel redelijk goed te achterhalen. Dit betreft de lekkage van diesel van put 335 waarbij kon worden vastgesteld dat deze al bij de aanleg in 1987 lek moet zijn geweest omdat alleen in de periode 1987–1989 diesel in de put aanwezig was. Voor de overige lekkende boorputten is het begin van de lekkage niet zo nauwkeurig vast te stellen en kan de lekkage tussen het moment van aanleg en het moment van constatering liggen. Voor deze boorputten geef ik u onderstaande lijst.
Put
Lekkage ontstaan
Gemeld SodM
335
1987
31 mei 2016
330
Tussen 1986 en 2016
4 juli 2016
336
Tussen 1987 en 2016
4 juli 2016
340
Tussen 1987 en 2016
11 juli 2016
342
Tussen 1987 en 2016
11 juli 2016
82
Tussen 1963 en 2016
13 okt 2016
128
Tussen 1967 en 2016
5 okt 2016
186
Tussen 1970 en 2016
26 sept 2016
190
Tussen 1970 en 2016
28 sept 2016
341
Tussen 1987 en 2016
23 dec 2017
339
Tussen 1988 en 2017
20 jan 2017
329
Tussen 1986 en 2017
18 mei 2017
Kunt u alsnog ten aanzien van de lijst lekkages van AkzoNobel, per lekkage aangeven wanneer de lekkage begon, wanneer de lekkage ontdekt werd door AkzoNobel en wanneer de lekkage is gemeld aan SodM?
Zie de beantwoording van vraag 4. Zoals aangegeven in mijn brief6 van 29 juni 2017 zijn de door AkzoNobel gepubliceerde lijsten7 door SodM gecontroleerd en juist bevonden.
Kunt u aangeven welke lekkages niet binnen de wettelijke termijnen zijn gemeld aan SodM?
Op de melding van de lekkage in boorput 335 na, voldoen de meldingen aan de wettelijke termijn. Daarbij dient in ogenschouw genomen te worden dat er sinds de constatering van lekkage van put 335 veelvuldig contact is geweest tussen AkzoNobel en SodM waardoor de toezichthouder op de hoogte is van het lopende testprogramma en de tussentijdse resultaten.
Wanneer heeft AkzoNobel de laatste lekkage (Rougoorweg/Boortorenweg) ontdekt?
De lekkage nabij de Rougoorweg en Boortorenweg is op zondagochtend 23 juli 2017 omstreeks 06.00 uur door AkzoNobel ontdekt. Deze heeft na deze constatering eerst de situatie veilig gesteld door de afsluiters te sluiten waardoor de lekkage werd gestopt.
Wanneer heeft AkzoNobel deze lekkage gemeld bij SodM?
SodM is direct na de constatering van de lekkage nabij de Rougoorweg en Boortorenweg op 23 juli jl. door AkzoNobel op de hoogte gebracht.
Is deze lekkage door AkzoNobel tijdig gemeld bij SodM?
Ja, de lekkage is tijdig gemeld bij SodM.
Hoe oud was de leiding waaruit de lekkage is ontstaan? Als het gaat om een nieuwere leiding, is dit aanleiding om nog meer lekkages te verwachten?
Het betrof een oudere leiding die op de nominatie staat om te worden vervangen binnen het lopende renovatieproject dat is afgesproken met SodM. De leiding is circa 15 jaar oud. Het vervangen en renoveren van het leidingnetwerk zal door AkzoNobel conform haar afspraak met SodM eind 2017 zijn afgerond.
Naar aanleiding van deze en de meest recente lekkages in het horizontale netwerk wordt door AkzoNobel een nieuwe risicobeoordeling uitgevoerd op het bestaande leidingennetwerk. SodM zal de resultaten van deze nieuwe analyse met AkzoNobel bespreken. Als de analyse daartoe aanleiding geeft, dan zal SodM er op toezien dat AkzoNobel, daar waar nodig, en voordat het huidige vervangings- en renovatieprogramma is afgerond, additionele leidingen buiten gebruik stelt of deze vervroegd vervangt.
Hoe beoordeelt u het feit dat er wederom een zeer forse lekkage is opgetreden bij AkzoNobel Twente, terwijl zij reeds onder verscherpt toezicht gesteld is?
Het verscherpt toezicht van SodM is mede ingesteld vanwege de onvoldoende kwaliteit van het leidingnetwerk bij AkzoNobel. SodM heeft AkzoNobel opgedragen om het leidingnetwerk te verbeteren en daartoe een realistisch en ambitieus plan te overleggen. Het daarop door AkzoNobel opgestelde plan is erop gericht om op 1 januari 2018 een leidingnetwerk van afdoende kwaliteit te hebben waarmee lekkages tot het verleden behoren. Dit impliceert dat er tot 1 januari 2018 een netwerk ligt wat hier nog niet aan voldoet. Tot die tijd bestaat er nog een verhoogde kans op lekkages.
Ik ben evenals de toezichthouder van mening dat drie incidenten in een tijdsbestek van enkele dagen niet acceptabel is. SodM heeft daarom AkzoNobel gevraagd om naar aanleiding van deze recente lekkage een nieuwe risicoanalyse uit te voeren. Zie de beantwoording van vraag 10.
Onderzoekt SodM tevens het veiligheidsmanagementsysteem van AkzoNobel en in hoeverre is dit onderdeel van de vergunning? Zo nee, hoe wordt toezicht gehouden op het veiligheidsmanagementsysteem en indien er geen onderzoek naar gedaan wordt, bent u bereid hier onafhankelijk onderzoek naar te doen? Zou u de Kamer kunnen informeren over het veiligheidsmanagementsysteem van AkzoNobel?
Een veiligheidsmanagementsysteem is geen onderdeel van de vergunning van AkzoNobel. Uit wet- en regelgeving vloeit echter wel voort dat AkzoNobel verontreinigingen en schade dient te voorkomen. In het kader daarvan heeft AkzoNobel een veiligheidsmanagementsysteem dat door SodM is gecontroleerd.
SodM heeft recent het management van de integriteit van de putten «Well Integrity Management System» (WIMS) en van de pijpleidingen Pipeline Integrity Management System» (PIMS) in detail onderzocht. Het onderzoek heeft geleid tot enkele aanpassingen van het WIMS zodat deze nu voldoet aan de huidige normen. Het PIMS wordt op dit moment door AkzoNobel aangepast. Het gaat in het bijzonder om verbeteringen op gebied van risico-inventarisatie, inspectiemethoden en versterking van de organisatie. Naar verwachting zal eind 2017 het PIMS in lijn zijn met de richtlijn NEN 3655 «Veiligheidsbeheerssysteem voor buisleidingsystemen gevaarlijke stoffen. SodM heeft aangegeven dat uit inspecties is gebleken dat deze verwachting realistisch is.
Bent u bereid aan SodM te vragen om elke volgende lekkage die AkzoNobel meldt, onmiddellijk publiek te maken en bent u bereid de Kamer hierover te informeren?
In mijn brief8 van 23 juni 2016 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de lekkage van put 335. Hierbij ben ik afgeweken van de reguliere rapportagecyclus. SodM informeert mij jaarlijks over de door haar geconstateerde overtredingen en daarop ondernomen handhavingsactiviteiten, waarna ik uw Kamer hiervan op de hoogte stel.
Op 5 september 2016 heb ik in mijn brief9 aan uw Kamer aangegeven dat het melden van lekkages aan de SodM en direct betrokkenen een taak is van AkzoNobel. Ik heb aangegeven dat ik het zie als een verantwoordelijkheid van het bedrijf om hierin openheid te betrachten. AkzoNobel is vervolgens verzocht om deze informatie nadrukkelijker en transparanter openbaar te maken op haar website10. Zoals aangegeven in mijn brief11 op 29 juni 2017 publiceert AkzoNobel op haar website lijsten van alle lekkages sinds 1994 uit de transportleidingen en boorputten. AkzoNobel houdt deze lijsten actueel. SodM heeft deze lijsten gecontroleerd en juist bevonden. Gelet op het bovenstaande zie ik geen aanleiding om SodM op dit moment te verzoeken om af te wijken van de bestaande rapportagecyclus.
Kunt u een overzicht geven van alle vergunningen die AkzoNobel heeft voor opsporing, winning en andere activiteiten in Nederland?
Het gevraagde overzicht is in de onderstaande tabel gegeven. Gegevens over mijnbouw in Nederland zijn op de NLOG website12 publiekelijk beschikbaar. Deze website wordt in opdracht van mij door TNO (onderdeel Geologische Dienst Nederland) actueel gehouden.
Titel
Vergunning
Locatie
Einddatum
Adolf van Nassau III
Winningsvergunning
Heiligerlee
1-1-2999
Uitbreiding Adolf van Nassau II
Winningsvergunning
Zuidwending
1-1-2999
Uitbreiding Adolf van Nassau III
Winningsvergunning
Zuidwending
1-1-2999
Twenthe-Rijn
Winningsvergunning
Hengelo
1-1-2999
Uitbreiding Twenthe-Rijn
Winningsvergunning
Enschede
1-1-2999
Twenthe-Rijn Helmerzijde
Winningsvergunning
Enschede
9-12-2048
Twenthe-Rijn Oude Maten
Winningsvergunning
Hengelo / Enschede
12-7-2053
Buurse
Winningsvergunning
Buurse
1-1-2999
Isidorushoeve
Winningsvergunning
Haaksbergen
19-7-2052
Weerselo
Winningsvergunning
Weerselo
1-1-2999
Twenthe-Rijn De Marssteden
Opslagvergunning
Enschede
12-11-2040
Winschoten III
Opslagvergunning
Heiligerlee
13-5-2079
Kunt u aangeven of AkzoNobel voldoet aan alle vergunningsvoorwaarden? Zo nee, aan welke voorwaarden voldoet AkzoNobel niet?
De wet- en regelgeving, waaronder de vergunning, is erop gericht dat AkzoNobel verontreinigingen en schade dient te voorkomen en – daar waar verontreiniging en/of schade optreedt – deze zoveel mogelijk te beperken en ongedaan te maken. SodM geeft aan dat AkzoNobel op dit moment hieraan voldoet. De twee artikelen die momenteel ter discussie staan en waarom verscherpt toezicht door SodM is ingesteld zijn niet afkomstig uit de vergunning maar uit het Mijnbouwbesluit. Deze artikelen luiden:
Artikel 67, eerste lid: Bij het aanleggen, uitbreiden, wijzigen, gebruiken, testen, repareren en buiten gebruik stellen van een boorgat alsmede het stimuleren van een voorkomen via een boorgat worden maatregelen genomen ter voorkoming van schade.
Artikel 93 eerste lid: Een pijpleiding bestaat uit pijpen die voldoende sterk zijn en op doelmatige wijze met elkaar zijn verbonden. De pijpleiding is tegen corrosie en uitwendige krachten beschermd.
Worden de vergunningen van AkzoNobel opnieuw getoetst in het licht van de opgetreden lekkages? Zo nee, waarom niet?
Het ligt in de rede om bij nieuwe vergunningen van AkzoNobel recente nieuwe inzichten in de vergunning te verwerken. Bij de op handen zijnde Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) revisievergunning zullen deze inzichten daar waar nodig en mogelijk worden vertaald naar vergunningvoorschriften.
Kunt u aangeven hoe lekkages van oude leidingen in de toekomst vermeden gaan worden?
AkzoNobel werkt aan een structurele oplossing voor de regelmatig terugkerende lekkages in de transportleidingen. Daartoe heeft AkzoNobel een project opgezet waarbij ongeveer 30% van het transportleidingennet uit bedrijf wordt genomen. Daarnaast worden delen van het netwerk geïnspecteerd en preventief vervangen. Tegelijkertijd investeert AkzoNobel in technieken om de in gebruik zijnde leidingen beter op betrouwbaarheid te controleren en preventief te kunnen repareren.
De toepassing van de MIA/Vamil-regeling op potstallen |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Deelt u de opvatting dat potstallen leiden tot een betere kwaliteit mest welke ook daadwerkelijk leidt tot verbetering van de grond?
De mest uit potstallen is rijk aan organische bestanddelen en kan daarmee bijdragen aan het verhogen van het organische stofgehalte en de structuur van de bodem.
Is het waar dat het voor de mogelijkheid om gebruik te maken van de milieu-investeringsaftrek (MIA) en de Willekeurige afschrijving milieu-investeringen (Vamil) noodzakelijk is dat de te bouwen stal voorkomt in de bijlage bij de Regeling Ammoniak en veehouderij of dat er certificatie plaatsvindt volgens de Maatlat Duurzame Veehouderij (MDV)? Indien dat niet zo is, welke andere mogelijkheden zijn er?
De milieu-investeringsaftrek (MIA) en de willekeurige afschrijving milieu-investeringen (VAMIL) zijn investeringsregelingen die het investeren in milieuvriendelijke bedrijfsmiddelen extra aantrekkelijk maken. Bedrijfsmiddelen die in aanmerking komen voor MIA en/of VAMIL staan vermeld op de Milieulijst. De Milieulijst wordt jaarlijks geactualiseerd. Op basis van de Milieulijst 2017 bestaat de mogelijkheid tot gebruik van MIA en/of VAMIL voor investeringen in stallen in de volgende gevallen:
Is het waar dat in de bijlage bij de Regeling Ammoniak en veehouderij de potstal niet als huisvestingssysteem is opgenomen? Zo ja, waarom niet? Zo nee, hoe verklaart u signalen dat dit wel zo is?
Ja. Het potstalsysteem staat niet als huisvestingsysteem in bijlage 1 van de Rav. Het valt in de categorie overige huisvestingssystemen (A 1.100). Sinds de invoering van het Besluit emissiearme huisvesting (Beh) in 2015 mag dit stalsysteem niet meer worden gebouwd, omdat de ammoniakemissie te hoog is en daarmee niet voldoet aan de maximale emissiewaarde.
Wel is er een alternatief voor de potstal ontwikkeld, de zogenaamde vrijloopstal. De vrijloopstal is een stal waarbij gebruik wordt gemaakt van een strooiselbodem en waarin een melkkoe meer dan 10 vierkante meter per dier aan leefruimte heeft. De vrijloopstal kan wel worden toegepast, omdat in het Besluit emissiearme huisvesting (Beh) in artikel 2 lid 2 onder a is bepaald dat het Beh niet van toepassing is op vrijloopstallen. De signalen dat de vrijloopstal wel in de bijlage van de Rav staat, hebben hier waarschijnlijk mee te maken. Een vrijloopstal die ook een proefstalstatus heeft, kan in aanmerking komen voor MIA en/of VAMIL. Zie ook het antwoord op vraag 2.
In hoeverre houdt de MDV rekening met biologisch-dynamische bedrijfsvoering waarbij bijvoorbeeld schoolklassen elke dag door te stal lopen, vogels in en uit vliegen en de koeien ook vrije uitloop hebben?
Het is mogelijk een stal met een biologisch-dynamische bedrijfsvoering te certificeren in het kader van de MDV. Hierbij dient voldaan te worden aan de voorwaarden voor de duurzaamheidsthema’s die in de deelmaatlatten van de MDV zijn vastgelegd.
Welk ander subsidie-instrumentarium is er volgens u beschikbaar waarmee de bouw van poststallen bevorderd wordt?
Er is geen ander rijkssubsidie-instrumentarium waarmee investeringen in potstallen worden ondersteund.
Zijn er, behalve potstallen nog andere staltypes (in ontwikkeling) waarbij de dunne en dikke fractie wordt gescheiden? Indien dat het geval is, wordt de toepassing van deze types (financieel) gesteund?
In potstallen en in de vrijloopstallen wordt dikke en dunne mest niet gescheiden.
In de MDV voor de melkveehouderij, vleeskalverhouderij en vleesvarkenshouderij zijn stalsystemen opgenomen waarbij de dunne en dikke mest wordt gescheiden. Deze systemen komen in aanmerking voor de MIA en/of VAMIL als aan de voorwaarden wordt voldaan. Voor innovatieve emissiearme stalsystemen met mestscheiding kan een beroep worden gedaan op de proefstalstatus in het kader van de Rav en is ondersteuning via de MIA en VAMIL mogelijk.
Het bericht 'Minister ontkent vertraging en onzekerheid rehabilitatie CITGO-raffinaderij' |
|
André Bosman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Minister ontkent vertraging en onzekerheid rehabilitatie CITGO-raffinaderij»?1
Ja.
In hoeverre is het bericht dat de heropening van de CITGO-raffinaderij vertraagd waar?
Ook ik heb uit de media vernomen dat er sprake is van een vertraging in de heropening van de raffinaderij met enkele maanden.
Welke invloed heeft de vertraging of een eventuele vertraging van de opening die gepland staat voor 2018 op de financiële staat van Aruba?
Een vertraging in de heropening heeft mogelijk een verminderde economische groei en/of (belasting)inkomsten voor het land Aruba tot gevolg. De regering van Aruba zal met deze financiële gevolgen rekening moeten houden in de begroting van 2018 en voor zover nodig latere jaren. Het College Aruba financieel toezicht zal deze begroting toetsen aan de hand van de geldende begrotingsnormen en hierover advies uitbrengen.
Welke risico's heeft de vertraging of een eventuele vertraging voor de staatsschuld, de werkeloosheidscijfers en het contract met CITGO voor 25 jaar?
Cijfers over de gevolgen voor werkgelegenheid zijn mij niet bekend. Zie verder het antwoord op vraag 3.
In hoeverre heeft de (mogelijke) vertraging van de heropening van de CITGO-raffinaderij invloed op Nederland?
Een eventuele vertraging van de heropening van de CITGO-raffinaderij heeft geen invloed op Nederland.
De winning van hoog- en laagcalorisch gas |
|
Sandra Beckerman |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kunt u aangeven in welke verschillende velden/putten hoog calorisch en laag calorisch gas gewonnen wordt? Kunt u daarnaast per boorput aangeven of daar al gewonnen wordt en of er opsporingsboringen plaats (gaan) vinden?
Of gasvelden gas leveren aan het hoog- of aan het laagcalorische systeem wordt bepaald door de gasleiding waarmee het gas wordt afgevoerd van de winningslocatie naar het transportnet van Gasunie Transport Services (GTS; de beheerder van het landelijke gastransportnet). Daarbij geldt veelal dat gas uit meerdere velden via één gasleiding wordt afgevoerd. Dit gaat vooral op voor de op het continentaal plat gelegen gasvelden.
Momenteel zijn er op het continentaal plat 147 velden in productie. Het gas van negen van deze velden wordt via één gasleiding afgevoerd naar het laagcalorische transportnet van GTS. Het gas van de overige 138 velden wordt via meerdere gasleidingen afgevoerd naar het hoogcalorische transportnet van GTS. Daarbij kan het in een enkel geval voorkomen dat een veld waaruit laagcalorisch gas wordt gewonnen om logistieke redenen (nabijheid van de leiding) op een hoogcalorische gasleiding is aangesloten. Dit is mogelijk doordat het gas uit een dergelijk veld in de gasleiding wordt gemengd met ander, wel hoogcalorisch, gas dat vanuit andere op de gasleiding aangesloten gasvelden afkomstig is.
Op land zijn momenteel 105 kleine velden in productie. Van deze velden leveren er 15, al dan niet via het Groningensysteem, aan het laagcalorische systeem. De overige velden leveren hoogcalorisch gas.
Uit welke velden komt het «laag calorische gas» dat gebruikt gaat worden om de conversie-installaties gericht te voeden?
Hoogcalorisch gas heeft geen uniforme Wobbe-index (zie ook het antwoord op vraag 4). Ieder veld met hoogcalorisch gas heeft een andere Wobbe waarde. Waar ik in het debat van 20 april jl. op doelde is dat het hoogcalorische gas dat uit de Nederlandse kleine velden wordt gewonnen gemiddeld een lagere Wobbe-index heeft dan het hoogcalorische gas uit Noorwegen en Rusland en het hoogcalorische gas dat in de vorm van LNG wordt aangevoerd. Door nu eerst dit meest «laagcalorische» hoogcalorisch gas naar haar mengstations te sturen optimaliseert GTS het gebruik van deze installaties. Daardoor kan, gegeven de hoeveelheid stikstof, meer laagcalorisch gas worden gemaakt dan GTS aanvankelijk had geraamd op basis van de gemiddelde waarde van het in Nederland beschikbare hoogcalorisch gas.
In de mengstations wordt hoogcalorisch gas op twee manieren ingezet:
Verrijking heeft de voorkeur boven kwaliteitsconversie omdat de daarmee gemoeide kosten lager zijn en dit minder belastend voor het milieu is.
Op welk moment was bekend dat stikstoffabrieken permanent inzetbaar waren? Kunt u de Kamer informeren op welke wijze en op welke momenten de stikstoffabrieken in het verleden werden ingezet? Welke hoeveelheden van welk gas werden daar per jaar voor gebruikt?
De stikstofinstallaties zijn in de jaren ’70 en ’80 van de vorige eeuw gebouwd om een afzetmarkt te creëren voor het hoogcalorische gas dat werd gewonnen uit de Nederlandse kleine velden. Dat gas kende toen in Nederland nog geen eigen afzetmarkt omdat er in Nederland alleen laagcalorisch gas werd gebruikt. Deze situatie veranderde toen werd besloten om in Nederland ook een infrastructuur voor hoogcalorisch gas aan te leggen en met name elektriciteitscentrales en industriële grootverbruikers daarop aan te sluiten. Daarmee kreeg het hoogcalorisch gas uit de kleine velden een eigen afzetmarkt en werd er een minder groot beroep gedaan op de inzet van de stikstofinstallaties. Vanaf het begin van deze eeuw nam dit beroep verder af vanwege dalende productie uit de kleine velden (gedaald van 48 miljard m3 in 2000 tot 21,5 miljard m3 in 2015).
In de onderzoeken die naar aanleiding van de aardbeving in Huizinge in 2012 in mijn opdracht in 2013 zijn uitgevoerd heb ik GTS gevraagd om het volgende te onderzoeken: ga na hoeveel pseudo-laagcalorisch gas er geproduceerd kan worden door enerzijds gebruik te maken van de mogelijkheid tot verrijking en anderzijds de bestaande stikstofinstallaties voor kwaliteitsconversie te gebruiken, om daarmee de mogelijkheid te hebben de productie van gas uit het Groningenveld te verminderen. GTS heeft hierover in oktober 2013 gerapporteerd. De bevindingen van GTS zijn vervolgens betrokken bij de besluiten die het kabinet sindsdien heeft genomen over de toegestane hoogte van de winning uit het Groningenveld. Daarnaast heb ik GTS zowel in 2015 als in 2016 en nu zeer recent gevraagd om haar bevindingen te actualiseren
Het gebruik van de mengstations in de afgelopen jaren voor zowel verrijking als kwaliteitsconversie is als volgt (volumes in miljard m3):
Totaal H-gas naar mengstations
6,69
5,74
4,84
16,94
23,39
Hiervan ingezet voor verrijking
6,62
5,65
4,65
9,77
12,84
H-gas geconverteerd met stikstof
0,07
0,09
0,19
7,17
10,54
Maximale conversie capaciteit
21
21
21
21
21
Inzet conversie capaciteit met stikstof
N.B. Bovenstaande getallen zijn gebaseerd op kalenderjaren. In het lopende gasjaar (1 oktober 2016 – heden) is de inzet tot op heden ruim 60%.
Kunt u toelichten hoeveel van de kleine velden de door u genoemde Wobbe-factor1 hebben, en wat die factor per put bedraagt? Zo nee, waarom niet? Wat is precies die door u genoemde «bepaalde kwaliteit gas dat uit de kleine velden in Nederland afkomstig is»? Wat is precies die Wobbe-factor?
Zie het antwoord op vraag 1 en 2. De Wobbe-index is een maatstaf voor de verbrandingswaarde van het gas en wordt uitgedrukt in het aantal megajoules per kubieke meter (MJ/m3).
Binnen Nederland worden daarbij op hoofdlijnen de volgende bandbreedtes onderscheiden:
Hierbij geldt dat G-gas de bandbreedte is voor binnenlandse afleverpunten en L-gas de bandbreedte is die geldt op de exportpunten. Verder geldt dat het gas dat wordt gewonnen uit het Groningenveld een relatief stabiele Wobbe-index van 43,8 MJ/m3 heeft. Nadere details zijn te vinden in de Regeling Gaskwaliteit van 11 juli 2014 (Stcrt. 2014, 20452), meest recent gewijzigd op 16 februari 2016 (Stcr, 2016, 9333).
Op dit moment zijn er 228 kleine velden in productie waarvan gas in het hoogcalorische systeem wordt ingevoerd. De Wobbe-index van het gas uit deze velden varieert zeer sterk tussen circa 35 MJ/m3 en circa 57 MJ/m3. Het maken van een uitsplitsing naar de Wobbe-index per put heeft geen toegevoegde waarde. Het gas dat uit een klein veld komt heeft een stabiele Wobbe-index, wel hebben verschillende velden verschillende Wobbe-indexen.
Wat is de Wobbe – factor van het geïmporteerde gas uit Rusland en Nederland? Wat is het inzetpercentage van de conversie-installaties bij gebruik van dat Russische of Noorse gas?
De Wobbe-index van Russisch gas is gemiddeld 53,4 MJ/m3 en die van Noors gas is gemiddeld 52,8 MJ/m3. Indien uitsluitend Russisch of Noors gas in de stikstofinstallaties zou worden ingezet zou de theoretisch maximaal te produceren hoeveelheid pseudo-laagcalorisch gas afnemen van circa 21 miljard m3tot respectievelijk circa 16 en 18 miljard m3.
Hoeveel van dit «relatief laagst calorisch gas» is er beschikbaar, voor hoeveel jaar is dit voldoende om de conversie-installaties op 85% van het vermogen te laten draaien? Moeten daartoe nieuwe gasvelden geopend of heropend worden? Zo ja, welke?
Momenteel bedraagt de productie van hoogcalorisch gas uit de Nederlandse kleine velden circa 20 miljard m3. Deze hoeveelheid kan worden ingezet voor verrijking en voor kwaliteitsconversie, maar is onvoldoende om de stikstofinstallaties op 85% van de capaciteit te laten functioneren, daarvoor moet er eveneens geïmporteerd gas worden geconverteerd. In de toekomst zal het percentage import gas toenemen in verband met de afname van de productie uit de Nederlandse kleine velden
Wat betreft nieuwe en bestaande gasvelden wordt in de rapportage «Delfstoffen en aardwarmte in Nederland – Jaarverslag 2015» het volgende opgemerkt:
«Per 1 januari 2016 kende Nederland 477 ontdekte aardgasvoorkomens. Het grootste deel hiervan (253) is momenteel in productie. Daarnaast is een viertal gasvelden operationeel als gasopslagfaciliteit (plus nog één gasopslag in een zoutcaverne). Een totaal van 110 voorkomens is (nog) niet ontwikkeld. De verwachting is dat 33 hiervan binnen vijf jaar (periode 2016–2020) in productie zullen worden genomen. Terwijl van de overige 77 voorkomens het onzeker is of deze zullen worden ontwikkeld. Voor 110 voorkomens geldt, dat deze in het verleden aardgas hebben geproduceerd, maar dat de productie (tijdelijk) is gestaakt.»
De tendens is overigens dat de winning van gas uit de kleine velden de afgelopen jaren al sterk is teruggelopen en de komende jaren verder zal dalen.
Waarvan is het inzetpercentage van de conversie-installaties afhankelijk? Zijn er meer beperkende factoren dan de beschikbaarheid van gemakkelijk te converteren gas?
Naast de omvang van de markt die overblijft na het gelijkmatig inzetten van het Groningenveld is de Wobbe-index bepalend voor de hoeveelheid laagcalorisch gas die uiteindelijk kan worden geproduceerd. Hoe hoger de Wobbe-index, hoe minder laagcalorisch gas met de stikstofinstallaties geproduceerd kan worden.
In hoeverre kan de conversiecapaciteit worden ingezet om aan piekvraag te kunnen voldoen en om schommelingen in de gasvraag te dempen om plotselinge drukveranderingen in het Slochterenveld te voorkomen?
De stikstofinstallaties vormen de balans tussen het aanbod van laagcalorisch gas en de behoefte aan laagcalorisch gas. Naast gasopslagen en productie uit het Groningenveld, worden de stikstofinstallaties ingezet om te voldoen aan de piekvraag (de gasvraag bij een temperatuur van –17 °C). Daarnaast zorgen de stikstofinstallaties gezamenlijk met de bergingen bij een gelijkmatige inzet van het Groningenveld ook voor het opvangen van schommelingen in de marktvraag.
Ziet u meer of andere mogelijkheden om snelle veranderingen in de gasvraag te dempen, zoals het tijdelijk afschakelen van de vijf energiecentrales die op Gronings gas draaien en/of het afschakelen van andere industriële installaties? Wat was het verbruik van de vijf gascentrales in 2015 en 2016?
Er zijn geen andere mogelijkheden om snelle veranderingen in de gasvraag te dempen. Het (tijdelijk) afschakelen van bepaalde groepen van gebruikers is geen optie. Wat betreft de elektriciteitscentrales leidt dit mogelijk tot problemen met de elektriciteitsvoorziening en in een aantal gevallen ook tot problemen met de warmtevoorziening van huishoudens. Wat betreft de bedrijven zou dit kunnen leiden tot het stilleggen van de productieprocessen gevolgd door bedrijfssluiting.
Daarbij geldt verder dat snelle veranderingen in de gasvraag vooral temperatuur gestuurd zijn en daarmee vooral worden veroorzaakt door huishoudens die gas gebruiken voor verwarming (95% van de Nederlandse huishoudens, naast huishoudens in België, Duitsland en Frankrijk). De gasvraag vanuit de industrie is nauwelijks temperatuurafhankelijk.
Welke driehonderd industriële bedrijven zijn op laagcalorisch gas aangesloten?2 Is het mogelijk om deze bedrijven om te bouwen naar gebruik van hoogcalorisch gas? Wat is de reden dat deze driehonderd bedrijven destijds gekozen hebben voor een aansluiting op laagcalorisch gas? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de bijlage van mijn brief van 24 juni 2016 over het ontwerpinstemmingsbesluit gaswinning Groningen (Kamerstuk, 33 529, nr. 278) heb ik aangegeven dat GTS een drietal grote industriële grootverbruikers en een viertal elektriciteitscentrales heeft geïdentificeerd die thans laagcalorisch gas gebruiken maar relatief gunstig zijn gelegen ten opzichte van het hoogcalorische transportnet en dus zouden kunnen overschakelen naar deze kwaliteit. In mijn brief van 12 september 2016 heb ik vervolgens aangegeven dat het kabinet hierover in de loop van dit jaar een besluit zal nemen. Daarbij weegt mee dat de kosten aanzienlijk zijn. Deze worden geraamd op € 130 miljoen. De helft daarvan betreft het doen van aanpassingen in de gasinfrastructuur van GTS. De andere helft betreft het doen van aanpassingen bij en door de bedrijven en centrales om hun installaties en processen geschikt te maken voor hoogcalorisch gas.
Het ombouwen van de dan nog resterende industriële bedrijven is niet of nauwelijks mogelijk omdat zij zich niet in de nabijheid bevinden van een transportleiding voor hoogcalorisch gas, bovendien gaat het om relatief kleine volumes. Het omschakelen zou dus relatief hoge kosten met zich meebrengen, zowel wat betreft aanpassingen in de gasinfrastructuur als wat betreft aanpassingen bij en door de bedrijven en centrales zelf, terwijl de effecten pas over enkele jaren, als de vraag naar laagcalorisch gas al terugloopt door afnemende export, te merken zouden zijn.
De aansluiting op laagcalorisch gas is te verklaren uit het feit dat in de jaren ’60 en ’70 van de vorige eeuw laagcalorisch gas de gangbare gaskwaliteit was in Nederland. Het gebruik van hoogcalorisch gas begon in Nederland pas vanaf de jaren ’80 van de vorige eeuw van de grond te komen en dan met name door de grote industrie en centrales. De infrastructuur voor hoogcalorisch gas is dan ook veel minder fijnmazig dan die voor laagcalorisch gas en kent ook geen distributienetten.
Is de door u genoemde 5 miljard m3 voor de opslag in Norg3 de maximale opslagcapaciteit? Zo ja, over welke periode wordt deze opslag gevuld? Op welk moment wordt deze opslag aangewend voor gebruik?
De huidige opslagcapaciteit van de gasopslag Norg bedraagt 5,6 miljard m3. Het vullen vindt plaats in de maanden april tot en met september/oktober. Het gebruik vindt plaats in de overige maanden.
Het bericht dat de CO2-uitstoot van de industrie niet daalt |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht van de Nederlandse Emissieautoriteit dat de uitstoot van CO2 door de industrie in 2016 niet gedaald is?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de Nederlandse industrie evenveel CO2 is blijven uitstoten in 2016, en dat wanneer de maatregel van het uit bedrijf halen van enkele kolencentrales buiten beschouwing wordt gelaten, de uitstoot van de Nederlandse industrie in 2016 zelfs is toegenomen?
Zie het antwoord op vraag 2 van de leden Van der Lee en Kröger.
Hoe kan het dat de Nederlandse industrie geen voortgang boekte in 2016, terwijl de industrieën in andere lidstaten van de Europese Unie wel hebben gezorgd voor een daling van de CO2-uitstoot?
Zie het antwoord op vraag 3 van de leden Van der Lee en Kröger.
Wat betekent deze gelijkblijvende CO2-uitstoot in 2016 voor de prognose van de CO2-besparing die de Nederlandse industrie in 2020 zal halen? Hoever blijft de industrie nu achter op de afspraken uit het Energieakkoord?
Met de afgesproken intensiveringen, waaronder intensivering ten aanzien van de 9 PJ extra energiebesparing in 2020 bij de energie-intensieve industrie, zijn alle partijen van het Energieakkoord van mening dat we op koers liggen voor het behalen van alle doelen van het Energieakkoord.
Wat is de stand van zaken van de aangekondigde energiebesparingsverplichting voor de industrie om de 9 PetaJoule energiebesparing, die was afgesproken in het Energieakkoord, alsnog te halen?
Zoals aangegeven in de brief van 6 april jl. over de uitvoeringsagenda Energieakkoord 2017 (Kamerstuk 30 196, nr. 542) is er een alternatief voorstel door de industrie gedaan voor de realisatie van 9 PJ extra energiebesparing. ECN geeft aan dat bij een voorspoedige implementatie en uitvoering van dit voorstel kan worden voldaan aan de afspraak van 9 PJ extra energiebesparing in de industrie uit het Energieakkoord. Hiermee voldoet het voorstel van de industrie aan mijn voorwaarde dat het minimaal gelijkwaardig moet zijn aan de algemene maatregel van bestuur (AMvB) met de energiebesparingsverplichting die in voorbereiding is.
De AMvB blijft, zoals de industrie in haar voorstel zelf ook aangeeft, als alternatief beschikbaar voor het geval de uitvoering en voortgang van het voorstel van de industrie achterblijft. De voorbereiding van de AMvB is inmiddels afgerond, zodat de AMvB indien nodig op korte termijn in procedure gebracht kan worden.
Voor meer informatie verwijzen wij naar de brief van de Minister van Economische Zaken van 24 april jl. (Kamerstuk 30 196, nr. 544).
Het bericht dat de CO2-uitstoot van de Nederlandse industrie in 2016 niet is gedaald |
|
Tom van der Lee (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de voorlopige uitstootcijfers voor 2016 (gepubliceerd op 3 april 2017) van de Nederlandse Emissieautoriteit (NEa), waaruit blijkt dat de CO2-uitstoot van de industrie in 2016 nagenoeg gelijk is gebleven ten opzichte van 20151?
Ja.
Wat zijn volgens u de belangrijkste redenen voor het nagenoeg gelijk blijven van de CO2-uitstoot in de industrie?
De CO2-uitstoot van Nederlandse bedrijven die onder het Europese emissiehandelssysteem (ETS) vallen, is in 2016 zeer licht gedaald ten opzichte van het voorgaande jaar. De uitstoot kwam in 2016 uit op 93,9 Mton CO2-equivalent, terwijl de uitstoot in 2015 lag op 94,1 Mton. Het nagenoeg gelijk blijven van de Nederlandse CO2-uitstoot in het ETS in 2016 is toe te schrijven aan de toegenomen productie als gevolg van de gunstige economische conjunctuur. De industriële productie nam in 2016 met 2,5% toe ten opzichte van 2015.
De Nederlandse economie is de afgelopen 25 jaar efficiënter geworden waar het gaat om de CO2-uitstoot. De economie van Nederland groeide tussen 1990 en 2015 met 60%, terwijl de CO2-uitstoot nagenoeg gelijk is gebleven. Het CBS heeft berekend dat de broeikasgasintensiteit van de industrie in de periode 1995–2014 is gedaald met 46%. Dit betekent dat de industrie per geproduceerde eenheid product nu 46% minder CO2-uitstoot dan in 1995, onder andere door energiebesparing en andere maatregelen.2
Uit de OESO «Environmental Performance Review 2015» van Nederland blijkt dat de broeikasgasintensiteit van de Nederlandse economie onder het OESO-gemiddelde ligt; de energie en specifieke CO2-intensiteit liggen op het OESO-gemiddelde.
De CO2-uitstoot van de chemiesector is toegenomen in 2016 ten opzichte van 2015. Het gaat om een toename van circa 7%, van 17,3 Mton in 2015 naar 18,5 Mton in 2016. Deze stijging komt vooral door hervatting van productie van één bedrijf. Ook de productie van de chemische industrie nam mede daardoor toe in 2016, met 6,1% ten opzichte van 2015.
In de energiesector is de CO2-uitstoot in 2016 juist gedaald door de gewijzigde inzet van steenkool en aardgas. Als gevolg van de sluiting van enkele oude kolencentrales, conform de afspraken uit het Energieakkoord, is er in 2016 in Nederland minder steenkool gebruikt. Hierdoor is de gezamenlijke CO2-uitstoot van kolencentrales vorig jaar met 10% gedaald, van 31,4 Mton in 2015 tot 28,4 Mton in 2016. Tegelijkertijd hebben aardgascentrales vorig jaar meer aardgas ingezet voor de productie van elektriciteit. Door deze hogere inzet van aardgas nam de uitstoot van gascentrales vorig jaar met meer dan 20% toe van 11,1 Mton in 2015 tot 13,4 Mton in 2016. De nettoreductie van de uitstoot van gas- en kolengestookte centrales samen kwam daarmee uit op 0,7 Mton.
Deze relatief beperkte daling volgt uit het feit dat productie van elektriciteit door elektriciteitscentrales in Nederland in 2016 steeg met ruim 4 miljard kWh en met 76,7 miljard kWh het hoogste niveau ooit bereikte. Deze toename hangt vooral samen met ontwikkelingen op de Noordwest-Europese elektriciteitsmarkt. De verbeterde marktpositie van Nederlandse gascentrales in 2016 ten opzichte van 2015 werd vooral gedreven door het feit dat kerncentrales in Frankrijk op grote schaal tijdelijk stilgelegd werden. Gevolg hiervan was onder meer een lagere import van elektriciteit.
Hoe verhoudt het gelijk blijven van de CO2-uitstoot in de Nederlandse industrie zich tot de afname in Europese CO2-uitstoot?
Onder het Europese emissiehandelssysteem is het mogelijk dat de CO2-uitstoot van een sector of land (tijdelijk) toeneemt. Het uitstootplafond is immers een Europees plafond, waaronder verschuivingen mogelijk zijn. Het Europese uitstootplafond daalt wel elk jaar.
Zoals ook aangegeven in de beantwoording van vraag 2, hangt het gelijk blijven van de Nederlandse uitstoot in 2016 ten opzichte van 2015 onder meer samen met een toegenomen industriële productie, het hervatten van activiteiten bij een productielocatie in de chemiesector en veranderende omstandigheden op de Noordwest-Europese elektriciteitsmarkt.
Deelt u de mening dat de CO2-uitstoot in de industrie af moet nemen om aan het Urgenda-vonnis en aan de afspraken in het Klimaatakkoord van Parijs te voldoen?
Ja, wij delen de mening dat de CO2-uitstoot in alle sectoren drastisch zal moeten worden verminderd om te voldoen aan de afspraken in het Klimaatakkoord. Het kabinet heeft in de Energieagenda aangegeven haar energie- en klimaatbeleid in de toekomst te willen richten op reductie van CO2-emissies. Het kabinet heeft aangegeven te willen streven naar een geleidelijke en tijdig ingezette transitie, om zo mogelijke schokeffecten voor de economie te voorkomen en tevens de economische kansen die de energietransitie biedt te benutten. Hiermee heeft het kabinet het door vele partijen gevraagde perspectief richting een CO2-arme economie in 2050 geschetst. Zoals aangegeven in de brief van de Minister van Economische Zaken over de Voortgangsrapportage van het Energieakkoord (Kamerstuk 30 196, nr. 503) ligt het kabinet met het volledig behalen van de doelen uit het Energieakkoord op koers om 25% broeikasgasreductie te realiseren in 2020 ten opzichte van 1990, zoals vereist volgens het Urgenda-vonnis.
Deelt u de mening dat het Europese emissiehandelssysteem (ETS) onvoldoende werkt om de CO2-uitstoot in de Nederlandse industrie terug te dringen en dat aanvullende nationale maatregelen nodig zijn?
In de Energieagenda stelt het kabinet dat zelfs als de CO2-prijs stijgt door aanscherpingen van het ETS, dit niet zal leiden tot een geleidelijke transitie in Nederland. Dit betekent dat zonder aanvullend beleid de CO2-uitstoot in Nederland – met name in de ETS-sectoren – niet verder af zal nemen richting 2030. De opgave richting 2050 wordt daardoor groter, terwijl de tijd die resteert om de omslag te maken juist afneemt. Een tijdig ingezette en dus meer geleidelijke transitie zal positief uitpakken voor het beheersen van kosten en biedt ook economische kansen. In het kader van de uitwerking van de Energieagenda wordt in overleg met maatschappelijke partijen en bedrijven momenteel bezien hoe een dergelijke transitie kan worden vormgegeven.
Deelt u de mening dat een nationale minimumprijs voor CO2 wel tot het aanjagen van CO2-arme innovaties in de industrie kan leiden?
Er zijn verschillende instrumenten denkbaar om de industrie te stimuleren om CO2-reducerende maatregelen te nemen. Het kabinet onderzoekt in het kader van de uitwerking van de Energieagenda op welke wijze aanvullend beleid voor alle sectoren, inclusief de industriesector, kan worden vormgegeven.
Bent u reeds in overleg met de industrie over welke aanvullende maatregelen nodig zijn om een trendbreuk in haar CO2-uitstoot te realiseren? Zo nee, wilt u hier zo spoedig mogelijk het initiatief toe nemen?
Ja, zoals ook aangegeven in de beantwoording van de voorgaande vragen is het kabinet in gesprek met diverse maatschappelijke partijen en bedrijven over de verdere uitwerking van de Energieagenda.
Inspectie van gevaarlijk RVS in zwembaden |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Inspectie RVS in zwembaden niet op orde» van Reporter Radio?1
Ja.
Wat vindt u er van dat meer dan de helft (56%) van de gemeenten de inspectierapporten naar gevaarlijk roestvrijstaal (RVS) niet op orde heeft, terwijl u een inspectieplicht heeft ingesteld omdat het gebruik van RVS in zwembaden zeer gevaarlijk kan zijn?
Ik vind de uitkomsten van het onderzoek van Reporter Radio een zorgelijk signaal. De naleving van de onderzoeksplicht heeft mijn aandacht. Zoals u weet, laat ik momenteel zelf ook een uitvoerig onderzoek uitvoeren naar de naleving van de onderzoeksplicht (Kamerstuk 28 325, nr. 159). Over de uitkomsten zal ik u eind juni 2017 informeren. Mocht uit dit onderzoek ook blijken dat de onderzoeksplicht onvoldoende is nageleefd, dan zal ik gemeenten en provincies aanspreken op hun verantwoordelijkheid om de onderzoeksplicht bij zwembaden te handhaven.
Kunt u verklaren waarom gemeenten de inspectierapporten niet op orde hebben, ondanks de inspectieplicht die u heeft ingesteld?
Zoals volgt uit mijn antwoord op vraag 2 laat ik zelf ook onderzoek uitvoeren en informeer ik u nog nader eind juni 2017. Ik constateer echter wel al dat Reporter Radio haar onderzoek heeft gericht op de gemeenten terwijl de onderzoeksplicht (Staatscourant jaargang 2016, nr. 33491) geldt voor zwembadeigenaren. De onderzoeksplicht houdt in dat een zwembadeigenaar per 1 januari 2017 een onderzoeksrapport moeten hebben waaruit blijkt dat er in het zwembad geen gevaarlijk RVS meer is toegepast. Gemeenten hebben beleidsvrijheid hoe zij toezicht houden op deze onderzoeksplicht. De beoordeling door Reporter Radio of een gemeente van ieder zwembad in de gemeente de onderzoeksrapporten heeft, geeft daarom mogelijk geen volledig beeld van het daadwerkelijke gemeentelijke toezicht dan wel de stand van zaken van de uitvoering van de onderzoeksplicht.
Hoe verklaart u dat in drie provincies (Fryslân, Noord-Holland en Gelderland) niet één van de onderzochte gemeenten de inspectierapporten op orde heeft?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u, net als de directeur van Vereniging Sport en Gemeenten, dat gemeenten een dwangsom zouden moeten opleggen aan zwembaden die nog geen of een onvolledig rapport over het gevaarlijke RVS hebben?
Op grond van het algemene bestuursrecht moet een gemeente in beginsel handhavend optreden bij het niet naleven van de onderzoeksplicht door een zwembad. Toepassing van een dwangsom of van bestuursdwang ligt daarbij wat mij betreft in de rede, maar het is aan een gemeente om hierover een besluit te nemen.
Welke soorten RVS heeft u in het «Bouwbesluit 5.12 Zwembaden» precies uitgesloten voor het gebruik in zwembaden? Zijn er typen (austenitisch) RVS die nog wel toegestaan zijn? Zo ja, waarom?
De onderzoeksplicht is beschreven in artikel 5.12 van de Regeling Bouwbesluit 2012 (Staatscourant jaargang 2016, nr. 33491). De onderzoeksplicht richt zich op dragende metalen delen van RVS in overdekte zwembaden en maakt hierbij onderscheid tussen voor zwembadlucht resistente RVS-soorten en niet-resistente RVS-soorten. De resistente RVS-soorten worden aangeduid met de typenamen 1.4529, 1.4547 en 1.4565. Deze RVS-soorten volgen uit de Europese constructienorm NEN-EN 1993-1-42.
De onderzoeksplicht maakt verder onderscheid tussen twee gebieden. Gebied A betreft het zwembadbassin en het gebied hieromheen dat begrenst wordt door de zogenaamde spatwaterzone. Gebied B is het overige gebied. Een onderscheid tussen de gebieden A en B is nodig, omdat binnen de spatwaterzone (gebied A) de risico’s op gevaarlijke corrosie kleiner zijn dan in gebied B. Ernstige ongevallen die zich in Nederland hebben voorgedaan, waren vooral het gevolg van het bezwijken van dragende delen in gebied B. De resistente RVS-soorten (1.4529, 1.4547 en 1.4565) zijn toegestaan in zowel gebied A als B. De niet-resistente RVS-soorten zijn, onder bepaalde voorwaarden, nog toegestaan in gebied A.
Daarnaast heeft de gemeente (als bevoegd gezag) de mogelijkheid akkoord te gaan met een eventuele gelijkwaardige oplossing indien toch niet-resistent RVS aanwezig is in gebied B en de veiligheid op een andere manier is geborgd.
Klopt het dat de typen EN 1.4529, 1.4539 1.4547 en 1.4565 nog wel toegestaan zijn voor het gebruik in zwembaden? Klopt het dat deze typen ook, maar in iets mindere mate, gevoelig zijn voor (spannings-)corrosie? Zo ja, waarom zijn deze typen RVS dan toegestaan? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Voor de nog toegestane RVS-soorten verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 6. De RVS-soorten die als resistent zijn bestempeld (1.4529, 1.4547 en 1.4565) volgen uit de Europese constructienorm NEN-EN 1993-1-4 en zijn volgens het TNO-rapport «Deskundigenrapport toepassing en inspectie van roestvaststaal» (Kamerstuk 28 325, nr. 152) niet gevoelig voor spanningscorrosie in de zwembadatmosfeer.
De informatievoorziening over de gasboring in Heerenveen |
|
Sandra Beckerman |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Wethouder Heerenveen: Kamp strooit zand in onze ogen»1 en de antwoorden op eerdere vragen over de gasboring in Heerenveen?2
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht dat de wethouder van Heerenveen stelt niet op de hoogte te zijn van de winning onder de wijk Skoatterwâld? Is het naar uw mening nog steeds wenselijk dat de communicatie naar gemeenten en het omgevingsmanagement bij het producerende mijnbouwbedrijf ligt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mede uit het bericht waarin de wethouder van Heerenveen stelt niet op de hoogte te zijn van de gaswinning onder de wijk Skoatterwâld heb ik opgemaakt dat er geen duidelijk beeld is van de winningsplannen en de daarbij gevolgde procedures. Ik heb daarop een brief gestuurd aan de desbetreffende decentrale overheden over de beoordeling van de, voor de inwerkingtreding van de gewijzigde Mijnbouwwet, ingediende (wijzigingen van) winningsplannen en mijn handelwijze tot nu toe. Tevens heb ik uw Kamer een afschrift van deze brief gestuurd (Kamerbrief 33 529, nr. 348 d.d. 14 april 2017).
Bedrijven zijn zelf verantwoordelijk voor de communicatie en het omgevingsmanagement rond de projecten die zij uitvoeren, dit geldt ook voor mijnbouwbedrijven. Bij het in procedure nemen van een (gewijzigd) winningsplan ben ik verantwoordelijk voor de informatievoorziening die met de voorbereidingsprocedure samenhangt. Deze verdeling in communicatie past bij de verschillende rollen en verantwoordelijkheden die het mijnbouwbedrijf en de Minister van Economische Zaken als bevoegd gezag hebben.
Wat zijn de (juridische) mogelijkheden voor gemeenten en/of omwonenden wanneer het verantwoordelijke mijnbouwbedrijf in gebreke blijft bij de communicatie naar gemeenten en bij het omgevingsmanagement?
Ik hecht eraan dat de communicatie vanuit zowel de mijnbouwbedrijven als vanuit mijn ministerie op een open en transparante wijze gebeurt. De communicatie en het omgevingsmanagement van bedrijven over projecten die zij uitvoeren is echter niet juridisch geregeld, ook niet voor mijnbouwbedrijven. Het afgelopen jaar heb ik samen met de sector gewerkt aan het verbeteren van de begrijpelijkheid van de winningsplannen voor eenieder. Bij de start van de behandeling van een specifiek winningsplan wordt nu met de desbetreffende decentrale overheden in overleg getreden. Eventuele onduidelijkheden kunnen in dat overleg aan de orde worden gesteld.
Heeft het bedrijf Vermilion uw toestemming om alvast te handelen naar de inhoud van het herziene winningsplan, terwijl er nog geen officiële goedkering van uw zijde is? Zo ja, kunt u de in het artikel genoemde brief van uw ministerie openbaar maken en aan de Kamer doen toekomen?3
Ten aanzien van de op 21 januari 2015 ingediende wijziging op het vigerende winningsplan uit 2012, heb ik Vermilion per brief van 29 juni 2016 laten weten dat zij, in afwachting van de formele behandeling van genoemd gewijzigd winningsplan op basis van de gewijzigde Mijnbouwwet, de productie mochten voortzetten. De brief die ik hen daarover stuurde treft u aan in de bijlage.4
Hoe verhoudt zich het handelen van het bedrijf Vermilion zich met het voorbereidingsbesluit van het Staatstoezicht op de Mijnen voor het opleggen van een last onder dwangsom om Vermilion te dwingen de productie te stoppen? Wordt die last onder dwangsom opgelegd voor put LZG-03? Is de winning uit put LZG-03 inmiddels gestopt?
De inspecteur-generaal der mijnen (IGM) heeft op grond van artikel 127 van de Mijnbouwwet de taak om toezicht te houden op de naleving van de Mijnbouwwet. Op 24 november 2016 diende Vermilion Energy wederom een gewijzigd winningsplan Langezwaag in, dat thans nog in behandeling is. De IGM heeft beoordeeld dat de gaswinning uit put LZG-03 afhankelijk is van het besluit omtrent instemming met dit winningsplan (zie ook antwoord op vraag 6). Om die reden is er voor de stopzetting van de gaswinning uit put LZG-03 is een last onder dwangsom opgelegd. Vermilion heeft de gaswinning uit put LZG-03 stopgezet.
Kunt u per put en per winning (LZG-01, LZG-02 en LZG-03) aangeven over welke opsporings- en winningsvergunning Vermilion beschikt? Kunt u daarnaast uitputtend en helder omschrijven vanuit welke put Vermilion gas mag winnen en onder welke voorwaarden en vanuit welke put niet en waarom dat (nog) niet mag?
De gaswinning Langezwaag valt onder de winningsvergunning Gorredijk. Deze is in mei 2004 overgedragen aan Vermilion (Staatscourant 18 mei 2004/nr. ME.EP/UM-4033203). Op basis van alleen deze winningsvergunning mag Vermilion geen gas winnen. Om gas te mogen winnen is tevens een geldige omgevingsvergunning voor de mijnbouwinrichting van waaruit gas wordt geproduceerd nodig en een goedgekeurd winningsplan dat de wijze en omvang van winning en het risico op bodembeweging beschrijft.
Vermilion Energy is sinds 28 november 2012 in bezit van een omgevingsvergunning voor de inrichting Langezwaag-1 (kenmerk vergunning DGETM-EM/12362372). In de beschrijving van de effecten van deze aanvraag is reeds rekening gehouden met de aansluiting van een mogelijk nog te boren tweede put. De boring zelf valt niet onder deze vergunning, daarvoor dient een melding worden gedaan op grond van het Besluit algemene regels milieu mijnbouw (Barmm). In 2014 is de Barmm-melding gedaan van de voorgenomen boring LZG-2 binnen de bestaande inrichting Langezwaag-1. Inmiddels is de omgevingsvergunning uit 2012 vervangen door de revisievergunning uit 2016, waarbij ook de aansluiting van de derde put LZG-03 is vergund. Alle drie de putten op de locatie Langezwaag-1 zijn dus vergund op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Vermilion Energy is sinds 17 september 2012 in het bezit van een geldig winningsplan Langezwaag (besluit tot instemming kenmerk DGETM EM/12316458). In dit winningsplan wordt de verwachte omvang van het gasveld beschreven, net als het te winnen volume aardgas, de bijbehorende risico’s op bodembeweging en de wijze waarop deze worden gemonitord en gemitigeerd. Op 21 januari 2015 heeft Vermilion ten opzichte van dit vigerende winningsplan uit 2012 een wijziging van het winningsplan ingediend bij mijn ministerie.
Op 29 juni 2016 heb ik Vermilion laten weten dat zij, in afwachting van de formele behandeling van het gewijzigde winningsplan op basis van de gewijzigde wet, de productie mochten voortzetten. Dit heb ik gedaan nadat uit analyses van TNO was gebleken dat de veiligheid niet in het geding was. Daarbij heb ik ook aangegeven dat als SodM zou
constateren dat er mogelijk toch consequenties zijn voor de veiligheid, de winning dan alsnog kan worden stilgelegd.
Op 24 november 2016 diende Vermilion Energy wederom een gewijzigd winningsplan Langezwaag in. In dit winningsplan zijn de eerdere wijzigingen van 2015 ook meegenomen. Dit winningsplan heb ik nog in behandeling en ligt thans voor advisering voor bij de decentrale overheden. Gaswinnning uit put LZG-03 is pas toegestaan op het moment dat ik een besluit tot instemming met dit winningsplan heb genomen.
Waarom heeft u voor de winningsplannen 1 t/m 28 per brief aan Vermilion, Taqa en de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) aangegeven dat de productie is toegestaan in afwachting van de behandeling van de gewijzigde winningsplannen?4 Ligt het in het kader van transparantie en om draagvlak te verkrijgen van omwonenden niet meer voor de hand om productie nog niet toe te staan? Kunt u uw antwoord toelichten?
In 2015 heb ik uw Kamer de kabinetsreactie op het rapport «Aardbevingsrisico’s in Groningen» van de Onderzoeksraad voor Veiligheid gestuurd (Kamerstuk 33 529, nr. 143). Ik heb toen aangegeven dat ik, vooruitlopend op inwerkingtreding van de voorgestelde wijzigingen in de Mijnbouwwet, ingediende (wijzigingen van) winningsplannen zoveel mogelijk in de geest van de aangekondigde wijziging van de Mijnbouwwet zou behandelen. Dit betekende niet dat in afwachting van de inwerkingtreding van de gewijzigde Mijnbouwwet alle winningen op land stilgelegd zouden moeten worden. De betrokken mijnbouwbedrijven hadden tijdig (een wijziging van) hun winningsplan ingediend en dienden derhalve helderheid te krijgen over de productie van het gas of de voortzetting ervan. Bij winningen waar zou worden aangetoond dat de veiligheid niet in het geding is, zou de productie niet worden stilgelegd.
Voor het geven van deze helderheid was dus van belang om te weten of het voortzetten van de productie tot een andere beoordeling zou leiden van de effecten van de bodembeweging of van de risico's voor omwonenden. In overleg met SodM heb ik TNO gevraagd om samen met mijn ambtenaren in kaart te brengen of er aan de ingediende (wijzigingen van de) winningsplannen risico’s ten aanzien van de veiligheid zaten. Ook is op basis van door TNO uitgevoerde seismische risicoanalyses (het zogenoemde kleineveldenonderzoek, Kamerstuk 33 259, nr. 275) bekeken of de veiligheid in het geding was. Op grond van deze analyses kwam ik tot de conclusie dat er bij gasproductie volgens de ingediende winningsplannen geen directe aanleiding tot zorg was.
Op basis van deze gegevens heb ik de desbetreffende mijnbouwmaatschappijen per brief van 29 juni 2016 laten weten dat zij, in afwachting van de formele behandeling van het gewijzigde winningsplan op basis van de gewijzigde wet, de productie mochten voortzetten.
Klopt het dat bij de winningsplannen 29 t/m 32 geen toestemming is om te produceren? Waarin wijken deze vier winningsplannen af van de anderen?
De winningsplannen 29 tot en met 32 zijn ingediend op of na 29 juni 2016.
De brief van 29 juni 2016 heeft om die reden geen betrekking op de winningsplannen 29 tot en met 32. Er kan echter wel sprake zijn van toestemming tot produceren voor zover nog geproduceerd wordt onder een vigerend winningsplan. De mijnbouwbedrijven mogen in dat geval niet buiten het productievolume en de productieduur, de verwachte mate van bodemdaling en seismiciteit treden die in het vigerende winningsplan zijn opgenomen.
De verschillen van deze winningsplannen met de eerste 28 zijn de datum van indiening en het feit dat de brief van 29 juni 2016 niet ziet op deze 4 winningsplannen.