Ammoniumnitraat |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u de schriftelijke vragen van het lid van de provinciale staten Klumpes gesteld aan gedeputeerde staten van Zuid-Holland op 7 september 2020?1
Ja.
Klopt het dat eind augustus een vrachtschip in de Merwehaven tussen Schiedam en Rotterdam lag aangemeerd, met daarin duizenden tonnen ammoniumnitraat?
In de Merwehaven van Rotterdam lag eind augustus 2020 een schip aangemeerd dat een lading van 7.009 ton ammoniumnitraat aan boord had.
Voldeed de geladen hoeveelheid ammoniumnitraat aan de daarvoor geldende maxima? Hoe groot is dat maximum en wat is het worst-case scenario voor een dergelijk maximum?
Het ammoniumnitraat dat zich aan boord bevond, betrof een verpakte oxiderende stof, met minder dan 0,2% brandbare bestanddelen. Oxiderende stoffen kunnen in het algemeen een bijdrage leveren bij brandscenario’s. De maximaal te laden hoeveelheid wordt bepaald door de ladingcapaciteit van het schip en de verpakkingsvorm die wordt gebruikt. Voor gevaarlijke stoffen, en hier in het bijzonder voor deze vorm van ammoniumnitraat, gelden vanuit de vervoerswet- en regelgeving strenge verpakkingsvoorschriften. Het desbetreffende schip en de verpakking voldeed aan de wettelijke voorschriften.
Klopt het dat de regels uit het Besluit risico's zware ongevallen (BRZO-regels) voor de opslag van gevaarlijke giftige of explosieve stoffen, niet geldt voor scheepsladingen?
Ja, dat klopt. Het Besluit risico’s zware ongevallen (Brzo) is van toepassing op inrichtingen zoals gedefinieerd in de Wet milieubeheer2. Het Brzo is niet van toepassing op vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, per spoor, over binnenwateren, over zee of door de lucht en rechtstreeks aan dit vervoer gerelateerde tijdelijke opslag, tenzij de activiteiten onderdeel zijn van een inrichting. In de beantwoording van vraag 7 zal worden ingegaan op de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke ladingen over zee.
Wanneer geldt ammoniumnitraat als een grondstof, als kunstmest, als gevaarlijke chemische stof, of als munitie of explosief? En gelden er dan andere regels?
Ammoniumnitraat wordt als grondstof in diverse technische toepassingen gebruikt zoals bijvoorbeeld als grondstof voor het vervaardigen explosieven (onder additionele toevoeging van brandbare stoffen), productie van lachgas of als grondstof voor de productie van en toepassing in kunstmeststoffen voor land- en tuinbouw toepassingen. Ammoniumnitraat is geen munitie of-component.
Afhankelijk van de verschillende soorten ammoniumnitraat gelden er passende regels voor het vervoer en opslag van deze stoffen.
Klopt het dat de eigenaar van de lading van dit schip, het Zweedse Yara, een vestiging in Vlaardingen heeft met een vergunning voor 37 ton ammoniumnitraat en dat die vergunning onder de zwaarste categorie valt, met speciale eisen aan de opslagbunker, veiligheidsprocedures en regelmatige controles?
Ja, dat klopt. Het bedrijf Yara in Vlaardingen heeft een omgevingsvergunning voor de opslag van maximaal 35 ton ammoniumnitraathoudende kunstmest dat detoneerbaar is (groep 4 volgens PGS 73 indeling).
Kunt u uitleggen wat de regels zijn voor schepen die Nederlandse havens aan doen en een gevaarlijke lading vervoeren? Hoeveel strenger of minder streng zijn de eisen aan deze schepen of de lading versus de eisen voor opslag en transport op het land?
Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over zee (verpakt en in bulk) gelden wereldwijd strenge uniforme veiligheidseisen die zijn vastgelegd in internationale verdragen waarbij Nederland is aangesloten. Het vervoer van deze vorm van ammoniumnitraat wordt geregeld door de IMDG-code (International Maritime Dangerous Goods Code). De voorschriften van de IMDG-code stellen strenge eisen aan de classificatie, de verpakking en etikettering en de vervoerswijze.
Bijkomend gelden op een zeeschip nog specifieke voorwaarden voor de veilige stuwage van gevaarlijke stoffen aan boord. De vervoerseisen voor gevaarlijke stoffen zijn vanuit de Verenigde Naties zoveel als mogelijk geüniformeerd als het gaat om de diverse vormen van transport. Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 3 is de ladingcapaciteit afhankelijk van het vervoermiddel zelf maar de veiligheidseisen voor transport van gevaarlijke stoffen zijn hetzelfde.
Voor de opslag van ammoniumnitraat worden veiligheidseisen gesteld die afhankelijk zijn van de hoeveelheid en samenstelling van de opgeslagen ammoniumnitraat en ammoniumnitraathoudend kunstmest.
Zowel de vervoersregelgeving als de regelgeving voor opslag streven in alle gevallen een zo hoog mogelijk veiligheidsniveau na.
Klopt het dat de lading ammoniumnitraat bestemd was als explosief in de mijnbouw, niet in Rotterdam is gelost of overgeslagen en dat er voor deze lading specifiek geen reden was om de haven aan te doen, behalve dat ze zich nou eenmaal aan boord van dit schip bevond? Dat, met andere worden, het risico dat uit ging van deze lading op deze plek, geen of slechts zeer geringe toegevoegde waarde had voor Nederland? Klopt het dat een andere planning, waarbij gevaarlijke ladingen zoveel mogelijk rechtstreeks worden vervoerd, een minimaal aantal havens passeren en een minimaal aantal kleren worden overgeslagen, risico’s kan verkleinen? Is dit een streven, is hier beleid op?
Het schip heeft Rotterdam aangedaan om een aantal containers te laden en vervolgens door te varen naar Chili om het ammoniumnitraat te lossen (om uiteindelijk te worden bewerkt als grondstof voor te vervaardigen explosieven die worden gebruikt in «open-pit» mijnbouw). Er zijn in Rotterdam geen handelingen uitgevoerd met betrekking tot het ammoniumnitraat. Deze vorm van ammoniumnitraat betreft een niet explosieve vorm die geen of verwaarloosbare risico’s heeft voor de omgeving. Het internationaal geldende recht van vrije doorvaart houdt in dat een schip een haven moet kunnen binnenlopen. De reder heeft aldus een vaarroute opgesteld met de wetenschap dat er containers geladen moesten worden in Rotterdam. Vanuit het nautisch beheer van de haven bestaat er geen beleid op planningen/vaarplannen van reders gericht op het minder aanlopen van havens teneinde mogelijke risico’s van lading te verkleinen.
Zijn er andere plekken in Nederland waar grote hoeveelheden ontplofbaar ammoniumnitraat worden op- of overgeslagen?
Nee, uit eerder opgevraagde informatie bij omgevingsdiensten blijkt dat er geen andere locaties zijn waar detoneerbaar ammoniumnitraathoudend kunstmest (groep 4 uit PGS 7 indeling) wordt opgeslagen4.
Waarom staat Yara, dat toestemming heeft om een (relatief bescheiden hoeveelheid) ammoniumnitraat op te slaan en te verwerken, niet in de categorie «explosief» vermeld op de risicokaart die door onder andere uw ministerie wordt beheerd? Welke andere risico’s staan niet vermeld op deze kaart?
Op de risicokaart wordt informatie getoond van bedrijven die op grond van het Registratiebesluit externe veiligheid en/of de Regeling provinciale risicokaart moeten worden opgenomen in het Register risicosituaties gevaarlijke stoffen (RRGS). Het Register en de risicokaart worden beheerd door de provincies gezamenlijk. Bevoegd gezag is verantwoordelijk voor het aanleveren van de juiste gegevens.
Een Brzo inrichting (zoals Yara) valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Op grond van art. 3 uit het Registratiebesluit EV, moeten Bevi inrichtingen in het RRGS worden opgenomen. Het Registratiebesluit schrijft ook voor welke informatie daarbij noodzakelijk is. Dat geldt bijvoorbeeld voor het vermelden van de risicoafstanden (plaatsgebonden risico) die volgen uit de Kwantitatieve Risico Analyse (QRA) bij de vergunning. Deze risicocontour afstanden worden daarom vermeld op de Risicokaart.
De detoneerbare stoffen uit groep 4 van PGS7, waaraan in het antwoord van vraag 6 wordt gerefereerd, zijn niet als explosief geclassificeerd. Groep 4-meststoffen hebben de intrinsieke eigenschap gevoelig te zijn voor detonatie, onder de voorwaarden zoals beschreven in de Europese verordening (EU) 2019/1009. Om het product als zodanig tot detonatie te brengen zijn echter verschillende randvoorwaarden nodig, waaronder een secundair explosief, waar bij reguliere opslag onder de voorschriften van PGS7 niet aan wordt voldaan.
Kunnen risico’s voor mensenlevens niet makkelijk fors worden gereduceerd door schepen met een dergelijk verwoestend potentieel elders in de haven te laten afmeren? Dus niet in de buurt van woonwijken, maar eerder op bijvoorbeeld de Maasvlakte?
Deze vorm van ammoniumnitraat betreft een niet explosieve vorm die geen of verwaarloosbare risico’s heeft voor de omgeving. In de door de gemeenteraad vastgestelde Havenverordening Rotterdam zijn in Hoofdstuk 7 («Zoneringsregeling schepen met gevaarlijke stoffen in verpakking of bulk») zoneringregels afgesproken voor schepen met gevaarlijke stoffen die ligplaats willen nemen in de nabijheid van woonconcentraties. De classificatie en de hoeveelheid van een stof dat zich aan boord bevindt, bepaalt tot op welke afstand van een woonconcentratie een schip mag afmeren. Het zeeschip, de Ditlef Reefer, lag gemeerd conform de Havenverordening Rotterdam 2020.
Gezien de explosie in Beiroet, kunt u globaal aangeven wat de gevolgen waren geweest voor de woonwijken, bedrijven en mensen in de buurt, als de lading van dit schip was ontploft?
In de vorm waarin dit ammoniumnitraat werd vervoerd had deze geen explosieve eigenschappen. Om deze stof explosieve eigenschappen te geven moeten de stofeigenschappen worden veranderd (bijvoorbeeld door het toevoegen van externe stoffen en het toevoegen van een ontstekingsmechanisme). Deze omstandigheden waren niet aanwezig op het schip en derhalve heeft het ontploffingsscenario hier niet heeft gespeeld. Over de mogelijke schade en gevolgen voor mensen in het geval van een explosie valt daarom geen uitspraak te doen.
Het bericht 'De Koegelwieck fan Doeksen alwer oan de kant fanwegen technyske problemen' |
|
Aukje de Vries (VVD), Erik Ziengs (VVD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «De Koegelwieck fan Doeksen alwer oan de kant fanwegen technyske problemen»?1
Ja.
Kunt u een overzicht geven van alle (technische) storingen en de daaraan ten grondslag liggende oorzaken, die ervoor hebben gezorgd dat er overtochten zijn komen te vervallen op de trajecten Harlingen – Vlieland en Harlingen – Terschelling (dus niet die het gevolg zijn van slechte weersomstandigheden)? Hoe kon het dat de sneldienst bij herhaling is uitgevallen?
In de bijlage2 zijn door de Terschellinger Stoomboot Maatschappij (TSM) per schip alle (technische) storingen, de daaraan ten grondslag liggende oorzaken en het aantal uitgevallen retourafvaarten in de periode 1 januari 2020 tot en met 31 augustus 2020 weergegeven. Vanaf 3 september ligt het ms Koegelwieck voor de kant, maar worden de geplande afvaarten op vrijdag en zondag overgenomen door het ms Tiger.
De geregelde uitval van het ms Koegelwieck werd volgens TSM veroorzaakt door terugkerende problemen met de hoofdmotoren. In de winter van 2019 zijn de hoofdmotoren conform gepland regulier onderhoud geheel gereviseerd. Sindsdien kampt het ms Koegelwieck met te hoge uitlaatgassentemperaturen. Begin juli leken de technische problemen met het ms Koegelwieck te zijn opgelost. Echter, na een aantal vaardagen keerden de problemen terug. Sinds 3 september ligt het schip aan de kant. Ook de afgelopen weken is een hele reeks tests en onderzoeken uitgevoerd door specialisten. Helaas heeft TSM moeten concluderen, dat de problemen met de motoren dusdanig ernstig zijn, dat niet verwacht wordt dat het schip met deze (geheel gereviseerde) motoren de dienst kan hervatten.
Naast her-motorisering van het schip oriënteert TSM zich vanaf nu ook op tijdelijke vervanging van het schip om de continuïteit van de sneldienst te borgen. De diverse opties en scenario’s worden nu onderzocht. De rederij zal externe partijen hierover de komende tijd informeren.
Dit heeft volgens TSM nagenoeg geen gevolgen voor de dienstregeling, omdat het ms Koegelwieck in deze periode alleen rond de weekenden als sneldienst naar Vlieland wordt ingezet. In de periode dat het ms Koegelwieck niet kan varen, voert het ms Tiger, de andere snelboot, deze afvaarten naar Vlieland uit. Als gevolg hiervan zullen de afvaarttijden van de sneldienst, die het ms Tiger uitvoert, naar en van Terschelling iets wijzigen. Voor zover de inzet van een extra schip rond de weekenden noodzakelijk is, zal het ms Tiger ook hiervoor ingezet worden.
Wat zijn de gevolgen daarvan geweest voor de eilanders en toeristen? Is dit ook te kwantificeren?
Laat ik voorop stellen dat ik het natuurlijk erg vervelend vind voor alle reizigers, in het bijzonder de eilandbewoners die voor het gebruik van voorzieningen en onderwijs afhankelijk zijn van de veerdienst, dat het ms Koegelwieck door technische tegenslagen ondanks de verschillende reparaties nog niet naar behoren functioneert. De rederij doet er momenteel alles aan om het probleem zo snel mogelijk te verhelpen en de gevolgen voor de reizigers tot een minimum te beperken.
Bij uitval van het ms Koegelwieck zijn reizigers door TSM omgeboekt naar de reguliere veerdienst. Waar mogelijk zijn vervangende sneldienstafvaarten met het ms Tiger ingezet. Ook zijn reizigers omgeboekt op door TSM ingehuurde schepen die gedurende een aantal maanden nodig waren om de door de Corona maatregelen gereduceerde capaciteit op te vangen. Dit heeft er toe geleid dat alle reizigers nog steeds op dezelfde dag de overtocht hebben kunnen maken. Wel heeft dit voor sommige reizigers tot een langere reistijd geleid. TSM heeft mij verzekerd dat reizigers direct worden geïnformeerd over een eventuele omboeking en dat getroffen reizigers het prijsverschil tussen de sneldienst en de gewone veerdienst terug krijgen en tevens zonder extra kosten de boeking kunnen wijzigen of annuleren.
Uitval van het ms Koegelwieck heeft nagenoeg geen consequenties gehad voor schoolgaande jeugd. Schoolgaande jeugd van Vlieland maken vooral gebruik van de afvaart met het ms Vlieland. Dit vanwege de vaartijden van het ms Vlieland die beter aansluiten op het schoolrooster. Voor schoolgaande jeugd van Terschelling heeft de uitval van het ms Koegelwieck geen effect.
In enkele gevallen heeft het spijtig genoeg betekend dat toeristen minder tijd op Terschelling of Vlieland hebben kunnen doorbrengen of noodgedwongen iets langer moesten blijven.
In hoeverre bent u bekend met de klachten, zoals de schoolgaande jeugd die op zodanige rare tijden moet reizen om überhaupt nog een dag bij hun ouders te kunnen zijn? En zoals toeristen die zonder enig overleg omgeboekt worden naar andere tijdstippen, zodat hun lange weekend praktisch wordt gehalveerd?
Zie antwoord vraag 3.
Welke afspraken zijn gemaakt over het omgaan met technische problemen, het voorkomen of oplossen ervan en het communiceren erover met betrokkenen? Welke afspraken liggen daarover in de concessie vast voor dit soort situaties? Welke regelingen hebben de vervoerders voor dit soort situaties, waarbij reizigers overlast en ongemak ondervinden? Welke regelingen voor reizigers zijn er bij andere aanbieders van openbaar vervoer, zoals NS, als het gaat om dit soort situaties?
In het Programma van Eisen, dat onderdeel uitmaakt van de concessie, zijn voorschriften opgenomen ten aanzien van onder andere:
Voor het vervoer van passagiers van/naar de Waddeneilanden geldt de EU verordening betreffende de rechten van passagiers die over zee of binnenwateren reizen3 en de algemene voorwaarden van de rederijen. In de EU-verordening is onder andere opgenomen dat indien een vervoerder redelijkerwijs verwacht dat een passagiersdienst zal worden geannuleerd of bij het vertrek uit een haventerminal meer dan 90 minuten vertraging zal oplopen, wordt de passagiers de keuze geboden tussen:
Indien een passagiersdienst bij het vertrek uit een haven meer dan 90 minuten vertraging oploopt, hebben de passagiers recht op dergelijk vervoer langs een andere route of dergelijke terugbetaling van het vervoerbewijs door de vervoerder.
In de algemene voorwaarden van de rederijen zijn onder andere bepalingen opgenomen in geval sprake is van vertragingen of annuleringen. Bij uitval van een veerdienst of een sneldienst van/naar de Friese Waddeneilanden is het de regel dat reizigers omgeboekt worden naar het vroegst mogelijke moment waarop de reis voortgezet kan worden. Reizigers hebben vervolgens de keuze om hun boeking te wijzigen of te annuleren. Als reizigers omgeboekt worden van een sneldienst naar de gewone veerdienst dan krijgen zij het prijsverschil geretourneerd. Bij een omboeking van veerdienst naar sneldienst hoeven ze niet bij te betalen. Voor het feit dat de reis langer kan duren, doordat een boot op een later moment genomen moet worden of doordat de reis bij omboeking van de sneldienst naar de gewone veerdienst langer duurt, vindt geen aanvullende compensatie plaats.
Ook voor het vervoer van passagiers per trein, autobus en touringcar bus zijn passagiersrechten geregeld via Europese verordeningen4. Voor reizigers in het treinverkeer geldt onder andere dat onder voorwaarden bij vertragingen van meer dan 60 minuten per rit financiële compensatie plaatsvindt. NS hanteert als grens voor financiële compensatie voor het binnenlandse verkeer minimaal 30 minuten vertraging. Voor het internationale verkeer hanteert NS minimaal 60 minuten vertraging. Voor autobus- en touringcarpassagiers geldt dat onder voorwaarden bij vertragingen van meer dan 120 minuten financiële compensatie plaats vindt. Het is aan de concessieverleners en vervoerders hoe invulling wordt gegeven aan de Europese verordeningen. Het kan daardoor zijn dat er verschillen bestaan tussen de vervoerders onderling.
Deelt u de mening dat continuïteit en betrouwbaarheid van de dienstregeling en goede communicatie en overleg met betrokkenen van cruciaal belang is, aangezien de veerboot praktisch de enige verbinding met de vaste wal is en er dus een grote afhankelijkheid is, zowel voor de bewoners als de economie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke rol ziet u voor de concessieverlener op dit punt?
De continuïteit en betrouwbaarheid van de dienstregeling en goede communicatie en overleg met betrokken zijn van cruciaal belang voor de verbinding van de veerboot. Om die reden zijn in de concessie en het daarin opgenomen Programma van Eisen voorschriften opgenomen waar de concessiehouder zich aan dient te houden. Als concessieverlener monitor ik de naleving en treed ik richting de concessiehouder op als dat nodig mocht zijn.
Kunt u aangeven welk overleg er heeft plaats gevonden tussen de rederij en de gemeente? En tussen de rederij en de raad van advies, die is ingesteld om inspraak van eilanders op veerdienstgerelateerde zaken te versterken en te borgen? Wat is daar besproken c.q. afgesproken?
De situatie met het ms Koegelwieck is door de rederij besproken met gemeenten en andere belanghebbenden, waaronder leden van de Raden van Advies5, in het wekelijkse overleg dat kort na het uitbreken van het corona virus is ingericht. Op 23 juli en 19 augustus zijn de gemeenten en Raden van Advies van beide eilanden middels een brief geïnformeerd over de stand van zaken rondom het ms Koegelwieck.
Over uitval van een schip worden passagiers en andere belanghebbenden door middel van een calamiteitenmail meteen op de hoogte gebracht.
Bent u bereid om als concessieverlener hierover in overleg te gaan met de rederij, de gemeente, de bewoners en de ondernemers en de Kamer hierover zo snel mogelijk na het overleg een terugkoppeling te geven? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij het antwoord op vraag 7 is aangegeven, vindt op dit moment geregeld overleg plaats tussen alle betrokken partijen over de problematiek en de oplossing daarvan. De rederij spant zich daartoe tot het uiterste in. Ook om de gevolgen van de uitval van het ms Koegelwieck voor alle reizigers, eilandbewoners en toeristen, tot een minimum te beperken. In het periodieke overleg dat ik voer met de rederij ben ik uiteraard bereid de problematiek te agenderen om een spoedige oplossing te bevorderen.
Verlengen certificaten voor de bruine vloot. |
|
Tjeerd de Groot (D66), Rutger Schonis (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Einde afstandregel, maar bruine vloot blijft in gevaar»?1
Ja.
Bent u bekend met de signalen uit het bericht, namelijk dat schippers dit jaar en volgend jaar nog veel te weinig inkomsten hebben door onder andere de capaciteitsbeperkingen, hoge vaste lasten en kosten gerelateerd aan de verlenging van de veiligheidscertificaten?
Ja. Nadat Uw Kamer in juni de motie had aangenomen van het lid Postma c.s.2 hebben de Ministeries van IenW, EZK en OC&W herhaaldelijk overleg gehad met de Vereniging voor Beroepschartervaart (BBZ). De BBZ heeft deze signalen tijdens deze gesprekken overgebracht.
Deelt u de mening dat de bruine vloot, als grootste nog varende zeevloot ter wereld en bestaande uit 300 historische schepen, een belangrijke culturele waarde voor Nederland vertegenwoordigt?
Ik draag de bruine vloot een warm hart toe en erken de culturele waarde van de bruine vloot. Dit geldt ook voor mijn ambtgenoten van EZK en OC&W.
Deelt u de mening dat het van groot belang is om de bruine vloot, als nationaal historisch erfgoed, te hulp te schieten nu deze door de coronacrisis in zwaar weer verkeert?
Bij brief van 28 augustus 2020 maakte de Minister van OC&W bekend dat met inzet van het Ministerie van EZK, € 15 miljoen beschikbaar komt voor het borgen van het voortbestaan van de historische zeilvloot (bruine vloot). Hiermee erkent het kabinet de noodzaak om de bruine vloot te hulp te schieten. Ik ga ervan uit dat met de beschikbaarstelling van dit bedrag en de beantwoording van deze vragen, de eerdergenoemde motie van het lid Postma c.s. is uitgevoerd.
Deelt u de mening dat de huidige regelingen de specifieke problemen in deze sector niet oplossen?
Naast eerdergenoemd bedrag zijn er ook andere regelingen waarop de branche een beroep kan doen, zoals de Regeling Tegemoetkoming Vaste Lasten. Tezamen met de beschikbaarheid van dit aanvullend bedrag ga ik ervan uit dat het voortbestaan van de historische zeilvloot geborgd is.
Bent u bereid het uitstel voor de veiligheidscertificaten en de bijbehorende periodieke keuringen zoals aangegeven in uw brief van 23 juni 2020 te verlengen?2
De reden dat in eerste instantie werd besloten om de termijn voor de keuringen uit te stellen, is enerzijds dat het door de beperkende maatregelen in verband met COVID19 vaak niet mogelijk was om fysiek keuringen uit te voeren aan boord van schepen. Anderzijds kozen ondernemers ervoor om keuringen uit te stellen om daarmee de lasten zo laag mogelijk te houden.
De fysieke beperkingen voor het uitvoeren van de keuringen zijn in de binnenvaart niet meer aan de orde. In internationaal verband is daarom afgesproken dat de maatregelen zoals voorzien in het CCR-besluit van maart jl. van toepassing blijven tot 23 september 2020 en dat een verdere verlenging vooralsnog niet nodig is. Mochten er vanwege Covid-19 opnieuw problemen ontstaan om keuringen uit voeren, dan biedt de internationale regelgeving voor een scheepseigenaar de mogelijkheid een verzoek tot verlenging van het certificaat te doen zonder periodiek onderzoek. In uitzonderingsgevallen wordt het certificaat in dat geval met een periode van 6 maanden verlengd als de scheepseigenaar hiervoor goede redenen heeft.
Ook in de zeevaart zijn er momenteel geen beperkingen voor wat betreft de mogelijkheid om fysiek keuringen uit te voeren. Zou het onverwacht nodig zijn certificaten te verlengen in verband met Covid-19, dan zal ik het IMO-advies volgen voor de zeevaart. De IMO heeft op 22 juli jl. een bijgestelde werkwijze gepubliceerd die verdragspartijen kunnen hanteren met betrekking tot een aanvullende verlenging van reeds verlengde certificaten. Deze geeft ruimte voor een verdere verlenging van de geldigheidsduur van scheepscertificaten en bemanningsdocumenten. Naar aanleiding van het IMO-advies zal elk verzoek (door een reder) om verlenging van de geldigheid van een of meer wettelijke scheepscertificaten zorgvuldig worden overwogen.
Met de aanvullende € 15 miljoen die nu beschikbaar is gesteld, is het bovendien niet te verwachten dat ondernemers er nog voor zullen kiezen om keuringen uit te stellen. Dit zou met het oog op veiligheid ook onwenselijk zijn.
Kunt u alle vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat de marine niet meer in haar eigen haven zou mogen afmeren van de ILT |
|
Gabriëlle Popken (PVV), Roy van Aalst (PVV) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat de marine in een verbeten juridische strijd is verwikkeld met de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) over het afmeren van marineschepen in de Nieuwe Haven van Den Helder?1
Bent u het ermee eens dat het te gek voor woorden is dat de marine een enorme dwangsom van maximaal 1 miljoen euro boven het hoofd hangt, enkel en alleen omdat ze in de eigen marinehaven wil afmeren?
Bent u het ermee eens dat Defensie haar taken te allen tijde moet kunnen uitvoeren en dat de ILT niet kan stellen dat Defensie belangrijke activiteiten maar moet beëindigen vanwege zogenaamde «nadelige gevolgen voor het milieu»?
Bent u het ermee eens dat deze situatie zeer ongewenst is en dat deze schepen gewoon moeten kunnen afmeren in Den Helder? Zo ja, bent u bereid daarvoor te gaan zorgen en een einde te maken aan deze belachelijke schertsvertoning?
Het bericht 'Inspectie: marine mag geen marineschepen in marinehaven laten afmeren' |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Inspectie: marine mag geen marineschepen in marinehaven laten afmeren»?1
Beaamt u dat het een vanzelfsprekendheid moet zijn dat marineschepen kunnen aanleggen in een marinehaven zonder sancties?
Kunt u verduidelijken waarom het ILT desondanks een dwangsom heeft opgelegd?
Kunt u nader aangeven waarom het ene Ministerie van mening is dat de marineschepen wel onderdeel uitmaken van de inrichting en het andere ministerie vindt dat dit niet het geval is?
Welke gevolgen kan het vereisen van een omgevingsvergunning voor het aanmeren van marineschepen hebben voor het functioneren van de marinevloot?
Hoe waardeert u deze potentiële gevolgen?
Kunt u garanderen dat eventuele vergunningverlening in geen enkele opzicht negatieve effecten zal hebben voor het functioneren van de marinevloot en bijbehorende havenfaciliteiten?
Kunt u ervoor zorgen dat deze dwangsom definitief van tafel gaat en dat eventuele vergunningen onverwijld afgegeven worden?
Kunt u een zo volledig mogelijke schets geven van de gang van zaken in het onderhavige dossier in de afgelopen tien jaar? Welke stappen zijn precies gezet en wat was daarbij de betrokkenheid en inzet van respectievelijk de Haven Den Helder, Inspectie Leefomgeving en Transport, het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, het Ministerie van Defensie en eventuele andere betrokken overheden?
Hoe waardeert u het feit dat twee ministeries elkaar in de rechtszaal treffen over de interpretatie van de regelgeving van dezelfde rijksoverheid?
Deelt u de mening dat deze situatie in de toekomst voorkomen moet worden?
Het olielek bij de kust van Mauritius |
|
Tom van den Nieuwenhuijzen-Wittens (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Schip lekt olie voor kust van Mauritius, premier spreekt van noodsituatie»?1
Heeft Nederland zelfstandig of in Europees verband hulp aangeboden aan Mauritius bij het opruimen van de olie? Zo nee, gaat Nederland dit in de nabije toekomst nog doen?
Kunt u een overzicht geven van de assistentie die reeds is aangeboden of geleverd door de internationale gemeenschap en is deze assistentie redelijkerwijs voldoende om de olie op afzienbare termijn op te ruimen?
Beschikt Nederland over unieke expertise op het gebied van het schoonmaken van kustgebied waar Mauritius van kan profiteren? Zo ja, bent u bereid die expertise te delen?
Is u bekend wat de toedracht is van het feit dat het schip de MV Wakashio, verantwoordelijk voor de lekkage, op het koraalrif van Mauritius is gevaren? Zo nee, bent u bereid met uw Japanse ambtsgenoot te overleggen om de oorzaak te achterhalen?
Klopt het dat Japan weigert verantwoordelijkheid te nemen voor de schade door de MV Wakashio omdat het schip formeel onder de vlag van Panama geregistreerd staat?
Deelt u de analyse dat betere maritieme informatiesystemen en signalering het olielek van de MV Wakashio hadden kunnen voorkomen? Zo ja, bent u bereid hier in internationaal verband een initiatief voor op te zetten?2
Deelt u de analyse dat het voor veilig maritiem handelsverkeer noodzakelijk is dat strengere internationale afspraken worden gemaakt over scheepsverkeer, zoals regels over onder welke vlag geregistreerd en gevaren mag worden en minimumregels voor openheid over de veiligheid van schepen, de eigenaren en de lading? Zo ja, bent u bereid hier bij de International Maritime Organization op aan te dringen?3
Het bericht ‘Sloten bij Reusel en Someren vervuild, inspectie bezoekt boeren’ |
|
Helma Lodders (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Sloten bij Reusel en Someren vervuild, inspectie bezoekt boeren»?1
Ja.
Herinnert u zich de schriftelijke vragen van de leden van Lodders - Laan Geselschap «aanpak mestfraude» over verschillende signalen van boeren en bewoners in Brabant die meldingen van mogelijke fraude bij het uitrijden van mest niet konden melden bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)?2
Ja.
Herinnert u zich de zorgen van de leden omdat de signalen van vermoedelijke mestfraude niet serieus genomen werden door de NVWA, meldingen niet geregistreerd werden en er verschillende verklaringen werden gegeven waarom meldingen niet opgenomen werden?
Ja.
Herinnert u zich de suggestie van de leden om op percelen waar een of meerdere signalen van mogelijke mestfraude worden gemeld steekproefsgewijze grondmonsters (of zoals u in uw antwoord beschrijft «een bodemanalyse») te nemen?
Ja.
Herinnert u zich dat u deze suggestie heeft weggewuifd omdat de NVWA een andere definitie van mestfraude hanteert, namelijk het uitrijden van mest buiten de toegestane periode of ten tijde van vorst?
Ik heb de suggestie om steekproefsgewijs grondmonsters of een bodemanalyse te nemen niet weggewuifd, maar uiteen gezet waarom dat geen sluitend bewijs oplevert van mestfraude in de vorm van overbemesting. Ik heb in mijn eerdere antwoord (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3379) toegelicht dat het (al dan niet steekproefsgewijs) nemen van grondmonsters door de NVWA om twee redenen niet als instrument wordt gehanteerd in de aanpak van mestfraude. Ten eerste verstaat de NVWA onder het illegaal uitrijden van mest het uitrijden buiten de toegestane periodes of ten tijde van sneeuw en vorst. Hiervoor leveren grondmonsters geen bewijs. Ten tweede kan het gaan om overbemesting, waar zoals aangegeven grondmonsters voor zowel een overbemesting van fosfaat als stikstof geen sluitend bewijs voor leveren. Er is de laatste tientallen jaren namelijk veel fosfaat en stikstof opgehoopt in de Nederlandse landbouwgronden door hoge bemesting. Fosfaat is weinig mobiel in de bodem. Overtreding van de meststoffenwetgeving door meer fosfaatbemesting dan is toegestaan, kan alleen aangetoond worden in een bodemanalyse als het fosfaatgehalte extreem hoog is. Het teveel bemesten met stikstof kan aangetoond worden in de hoeveelheid minerale stikstof die in de bodem na de oogst aanwezig is. Er zijn echter meer factoren die van invloed zijn op de hoeveelheid minerale stikstof in de bodem, zoals het weer. Veel minerale stikstof in de bodem na de oogst hoeft dus niet te betekenen dat de meststoffenwetgeving is overtreden. Als een perceel elk jaar een heel hoog gehalte aan minerale stikstof heeft, dan kan dit een indicatie zijn voor te hoge bemesting, maar een sluitend bewijs is het niet.
Hoe kijkt u nu aan tegen uw antwoorden van ruim een jaar geleden met de kennis van nu dat in sloten hoge concentraties stikstof en fosfor aanwezig is?
Ik sta nog steeds achter de beantwoording zoals vorig jaar gegeven. Hoge concentraties stikstof en fosfor kunnen een indicatie zijn voor een te hoge bemesting of een landbouwkundig onverantwoorde aanwending van mest, maar een sluitend bewijs is het niet.
Deelt u de mening van de leden dat het illegaal uitrijden van mest verder gaat dan alleen het uitrijden van mest buiten de toegestane periode? Zo ja, waarom heeft u deze signalen niet eerder serieus genomen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het met de leden eens dat fraude verder gaat dan uitrijden buiten de toegestane periode. Ook meer uitrijden dan de wettelijke gebruiksnorm valt hieronder. Meldingen daarover neem ik zeer serieus. Dat neemt niet weg dat de bewijslast moeilijk te verkrijgen valt, zoals ik uiteen heb gezet in mijn antwoord op vraag 5. Ik ben overigens verheugd over de aanpak van het Waterschap Aa en Maas zoals dat bij monde van watergraaf Verheijen uiteen wordt gezet in het bewuste artikel in het Eindhovens Dagblad. Het waterschap wil samen met de boeren nagaan wat de mogelijke oorzaak is van de hogere waarden van stikstof en fosfor in de sloten, waarbij niet op voorhand wordt uitgegaan van kwade opzet. Men streeft als waterschap naar het samen zoeken naar oorzaken om vervolgens waar nodig tot gedragsverandering bij boeren te komen. Dit is een aanpak waar ik achter sta.
Kunt u aangeven hoeveel meldingen er vorig jaar en de eerste zes maanden van dit jaar zijn gedaan bij de diverse door u in uw antwoorden op de schriftelijke vragen over de aanpak van mestfraude genoemde instanties?3
RVO heeft in de periode van 2019 tot medio 2020, 21 meldingen van mogelijke mestfraude vastgelegd.
De Inlichtingen- en opsporingsdienst (IOD) van de NVWA heeft in de periode van 2019 tot en met 30 juni 2020, 38 signalen (de IOD gebruikt het woord «signalen» i.p.v. «meldingen») van mogelijke mestfraude vastgelegd, waarvan 30 signalen uitsluitend over mestfraude gingen en acht signalen ook mogelijke fraude op andere domeinen betrof. Deze signalen zijn rechtstreeks, veelal via inspecteurs, binnengekomen bij de IOD. Bij het Klant Contact Centrum (KCC) van de NVWA zijn in deze periode 55 meldingen van mogelijke fraude binnen gekomen, afkomstig van buitenstaanders.
Het gaat bij mestfraude om bewuste overtredingen van de mestwetgeving die worden toegedekt / verborgen / buiten de administratie gehouden om voordeel te behalen. Voorbeelden zijn manipulatie van monsters, gewicht of AGR GPS, waardoor er «zwarte» mest ontstaat die veelal wordt aangewend buiten de boeken om en vaak boven de wettelijke gebruiksnormen.
De NVWA spreekt van fraude als er sprake is van:
Kunt u aangeven hoeveel meldingen de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) heeft afgehandeld en op welke wijze de RVO onderzoek doet?
Alle fraudemeldingen die telefonisch, schriftelijk of via het digitale formulier «melden mogelijke fraude» bij RVO binnenkomen, worden geregistreerd. Bij de melder wordt gecheckt of de wet- en regelgeving juist is geïnterpreteerd. RVO doet onderzoek naar de melding. Er zijn meerdere uitkomsten na een melding van vermoedelijke (mest)fraude mogelijk. Indien duidelijk sprake is van het vermoeden van (mest)fraude wordt aangifte gedaan bij het Openbaar Ministerie. Het kan ook zijn dat de melding voor nader onderzoek wordt doorgezet naar de NVWA. Door RVO wordt daarnaast getoetst of een bestuursrechtelijke sanctie mogelijk is.
RVO heeft in de periode van 2019 tot medio 2020, 21 meldingen van mogelijke mestfraude vastgelegd. Daarvan zijn 14 meldingen na een onderzoek niet verder in behandeling genomen, twee meldingen zijn nog in behandeling, één melding is doorgezet naar de NVWA en vier meldingen bleken geen betrekking te hebben op de mestwet- en regelgeving en zijn elders belegd.
Welk nader onderzoek doet de NVWA nadat zij een melding van de RVO heeft ontvangen en waarin verschillen de onderzoeken van de RVO en de NVWA?
De RVO is belast met de administratieve handhaving op de naleving van de mestregelgeving.
De NVWA is belast met het fysieke toezicht op de naleving van de mestregelgeving. De NVWA kan bij de fysieke controle ter plaatse toetsen of de feitelijke situatie en de bedrijfsadministratie overeenkomen met de door de ondernemer ingevulde en naar RVO gestuurde registraties.
Worden de meldingen die de NVWA krijgt via de RVO door de NVWA op dezelfde manier behandeld als de meldingen die de NVWA rechtstreeks ontvangt? Zo nee, waarin verschillen deze?
De meldingen vanuit RVO komen rechtstreeks binnen bij het inspectieteam Meststoffen van de NVWA. Vanaf dat moment wordt dezelfde wijze van behandelen van de meldingen uitgevoerd.
Waaruit bestaat het onderzoek van het inspectieteam en waaruit bestaat het onderzoek van meldingen die via de RVO bij het inspectieteam binnenkomen?
Op verzoek van RVO wordt een inspectie aangemaakt en uitgevoerd door de NVWA.
Het verschil met meldingen die via RVO komen als controleverzoek, is dat RVO al een administratieve beoordeling heeft gemaakt waarvan de uitkomsten worden meegegeven aan de NVWA.
Hoe lang worden meldingen bewaard indien hier geen opvolging aan wordt gegeven en wordt er bij nieuwe signalen of een ingesteld (strafrechtelijk) onderzoek nog teruggekeken of er eerder meldingen zijn gedaan waar geen opvolging aan is gegeven? Zo nee, waarom niet?
De NVWA-IOD bewaart signalen/meldingen maximaal 5 jaar. Er wordt teruggekeken naar oude meldingen bij nieuwe meldingen. Bij nieuwe meldingen controleert de NVWA standaard of genoemde bedrijven/personen al voorkwamen bij eerdere signalen. De NVWA heeft alle meldingen geregistreerd die sinds 2011 zijn binnengekomen bij het KCC. RVO hanteert in elk geval de wettelijke bewaartermijnen. Daarnaast is het geheel aan meldingen uit voorgaande jaren in beeld. Deze worden betrokken bij de beoordeling van nieuwe meldingen.
Klopt het dat de signalen en meldingen die worden ontvangen via Meld Misdaad Anoniem eenzelfde afhandeling kennen? Zo nee, hoe worden deze behandeld?
Meld Misdaad Anoniem meldingen worden ontvangen en verwerkt door het Klant Contact Centrum (KCC) van de NVWA. Daar wordt bepaald of deze melding wordt doorgezet aan de NVWA-Inspectie of aan de NVWA-IOD (of een andere dienst, indien van toepassing). Meld Misdaad Anoniem meldingen die bij de NVWA-IOD binnenkomen worden hetzelfde behandeld als overige meldingen. Het verschil is wel, dat er geen terugkoppeling kan plaatsvinden van de afhandeling van de anonieme meldingen.
Wat is de gemiddelde doorlooptijd voor een melding die door het Klantcontact Centrum van de NVWA geregistreerd wordt en wat is de gemiddelde doorlooptijd tot afhandeling en kunt u daarbij aangeven wat de snelste termijn en wat de langste termijn van afhandeling was?
De werkwijze is dat iedere melding direct wordt geregistreerd en indien een signaal compleet is ook wordt doorgezonden naar de afdeling Virtueel Meldingen Team (VTM; beoordeelt binnengekomen meldingen volgens een procedure) ter beoordeling.
De gemiddelde doorlooptijd tot afhandeling van de signalen (incl. onderzoek) bedraagt 56 dagen. De kortste afhandeltermijn was 1 dag en de langste termijn (zeer uitzonderlijk) bedroeg 438 dagen.4
Bij hoeveel geregistreerde meldingen die door het Klantcontact Centrum van de NVWA geregistreerd worden is er daadwerkelijk opgetreden en kunt u een overzicht geven van de tien meest geconstateerde overtredingen en de meest opgelegde sancties?
In totaal zijn 36 van de 55 meldingen die zijn binnen gekomen bij het KCC (zie antwoord op vraag 8) doorgezet naar een team voor onderzoek. Dit heeft uiteindelijk geleid tot het opmaken van twee proces verbalen en twee rapporten van bevindingen. Het opleggen van sancties is niet aan de NVWA, maar aan het Openbaar Ministerie (proces verbalen) of RVO (rapport van bevindingen). Meldingen van fraude betroffen onder andere een onjuiste administratie, onjuiste gehalten/geen bemonstering en illegale mestdumpingen.
Hoe kijkt u aan tegen dit «semi-overzichtelijk» veld om meldingen van mogelijke mestfraude te doen, hoe kijkt u aan tegen de afhandeling van signalen en wat vindt u met de huidige kennis van de gebrekkige samenwerking tussen de verschillende (overheids)instanties om mestfraude aan te pakken?4
Ik realiseer mij dat het grote aantal mogelijkheden om (vermoeden van) fraude te melden, ertoe zou kunnen leiden dat het overzicht van en mogelijke samenhang tussen meldingen in de knel komt. RVO en de NVWA zijn op dat gebied echter zeer waakzaam. Ik vind het bovendien van nog groter belang dat er zoveel mogelijkheden zijn om (vermoeden van) fraude te melden, dat het voor niemand een beletsel hoeft te zijn om tot een melding te komen.
Vanuit de Versterkte Handhavingsstrategie Mest wordt sinds 2018 ingezet op gebiedsgericht handhaven waarbinnen een verbeterde samenwerking tussen verschillende (overheids)instanties essentieel is. Onderzoekers van Arcadis/Berenschot beschouwen deze gebiedsgerichte aanpak zoals die in praktijk wordt gebracht in o.a. de Peel, als een goed voorbeeld van samenwerking tussen instanties.6 Dat sterkt mij in mijn overtuiging dat de gewenste samenwerking tussen de diverse overheidsinstanties – genoemd in het artikel in het Eindhovens Dagblad – gestaag vordert.
Deelt u de mening dat goedwillende boeren de dupe zijn van het ontbreken van serieuze opvolging van signalen uit de praktijk en het ontbreken van een gecoördineerde aanpak van mestfraude? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u op korte termijn zetten om tot een gerichtere aanpak te komen om illegale handelingen (waarbij de leden dus ook het ongebreideld uitrijden van mest tijdens de periode waarin uitrijden van mest legaal is als fraude zien) sneller en beter aan te pakken om erger te voorkomen?
Ik meen dat er wel serieuze opvolging wordt gegeven aan praktijksignalen over mestfraude. Mede om goedwillende boeren niet de dupe te laten zijn van kwaadwilligen, is de Versterkte Handhavingsstrategie Mest opgesteld, met onder andere de gebiedsgerichte aanpak. Deze aanpak zet juist in op een gecoördineerde aanpak van mestfraude door verschillende instanties met toezicht- en handhavingstaken. In het artikel in het Eindhovens Dagblad wordt er op gewezen dat bij het onderzoek naar de oorzaak van de vervuilde sloten rond Reusel en Someren, sprake is van een gezamenlijk optreden van de waterschappen, NVWA en omgevingsdiensten. Dat is de samenwerking die de gebiedsgerichte aanpak voorstaat. Voor het overige verwijs ik naar het antwoord op vraag 7.
Op welke manier wordt de samenwerking met de waterschappen geïntensiveerd om veel eerder op signalen uit de omgeving in te kunnen spelen?
De samenwerking met de waterschappen is structureel vormgegeven binnen het project Gebiedsgericht Handhaven in de drie gebieden Brabant Oost/Limburg Noord, Twente en Gelderse Vallei/Veluwe. Binnen dit samenwerkingsproject informeren de partners (NVWA, omgevingsdiensten en waterschappen) elkaar als het gaat om meldingen en kunnen zij een beroep doen op elkaars specifieke expertise, capaciteit en/of bevoegdheden om meldingen te onderzoeken. Meldingen hebben ook betrekking op (mogelijk) strafrechtelijk handelen. Onderzoeken in het kader van strafrechtelijk handelen is voorbehouden aan de Bijzondere opsporingsambtenaren (BOA’s) en de Inlichtingen- en Opsporingsdienst van de NVWA.
Deelt u de zorg dat het (anoniem) doorgeven van signalen over mogelijke (mest) fraude over vele schijven loopt en daarmee efficiënt onderzoek en opsporing gevaar loopt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om dit verder te stroomlijnen?
Ik begrijp uw zorg maar meen dat dit goed ondervangen is. Alle signalen die bij de NVWA via KCC of IOD binnenkomen worden door de NVWA bij het KCC of de IOD Infodesk centraal geregistreerd. Daarna volgt het proces van beoordeling en prioritering, eventueel in samenspraak met onder meer het Functioneel Parket, omdat er onvoldoende capaciteit is om aan alle signalen opvolging te geven. Tevens kan het voorkomen dat signalen worden doorgegeven aan andere publieke toezichthouders.
Bent u bereid om de wijze van opname en verwerking van signalen van fraude en het verloop van deze processen door een externe te laten toetsen en de uitkomsten hiervan te betrekken bij verbeterslagen? Zo nee, waarom niet?
Ik zie momenteel geen aanleiding voor een extern onderzoek naar de wijze van opname en verwerking van signalen van fraude.
Bent u bereid gevolg te geven aan de suggestie van de leden om boeren in de betreffende gebieden te vragen om signalen (anoniem) door te geven om te voorkomen dat enkele fraudeurs het voor de overige boeren verpesten? Zo ja, wanneer en door wie wordt deze campagne gestart? Zo nee, waarom niet?
Het is nu al mogelijk om signalen over het niet naleven van de meststoffenwetgeving, desgewenst anoniem, door te geven. Dit kan via de verschillende kanalen en ik blijf me inzetten om die signalen zo goed mogelijk door de betreffende verantwoordelijke organisaties op te laten pakken. Bij concrete en actuele signalen zijn de handhaving- en opsporingsinstanties in staat om samen met de boeren te zorgen voor een betere naleving. In de communicatie, ook in het kader van het gebiedsgericht handhaven, zal ik hier de aandacht op blijven vestigen.
Een inspectie door het marineschip Zr. Ms. De Ruyter |
|
Raymond de Roon (PVV), Gidi Markuszower (PVV), Gabriëlle Popken (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Klopt het dat marineschip Zr. Ms. De Ruyter een scheepsinspectie heeft uitgevoerd in verband met een mogelijk overtreding van sanctieregels?1 2
Ja, dat klopt.
Welke informatie vormde de basis van het verzoek van het Openbaar Ministerie dat uiteindelijk heeft geleid tot de onderschepping en scheepsinspectie van een koopvaardijschip?
U vraagt om informatie over een strafrechtelijk onderzoek van het Openbaar Ministerie dat nog lopende is. Zoals bij u bekend doe ik als Minister van Justitie en Veiligheid geen inhoudelijke mededelingen over een lopend strafrechtelijk onderzoek.
Welk koopvaardijschip is geïnspecteerd, onder welke vlag voer dit schip en vond de inspectie plaats in internationale wateren?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven welke sanctieregels mogelijk zouden zijn overtreden en of daarvoor ook enige bewijzen zijn gevonden?
Zie antwoord vraag 2.
Met welke partners en/of internationale organisaties zijn de bevindingen van De Ruyter gedeeld?
De bevindingen van Zr. Ms. De Ruyter zijn gedeeld met het Openbaar Ministerie ten behoeve van waarheidsvinding voor het lopende strafrechtelijk onderzoek.
Bent u nu wèl bereid openheid van zaken te geven over waarnemingen/operaties van De Ruyter, waar u dat op eerdere vragen nog weigerde? Zo nee, waarom niet?3
Zoals mijn ambtgenoot van Defensie in antwoord op eerdere vragen heeft aangegeven, kunnen over de waarnemingen/operaties van Zr. Ms. De Ruyter om operationele redenen geen mededelingen worden gedaan.4
In de onderhavige casus zijn de bevindingen van Zr. Ms. De Ruyter ook onderdeel van een lopend strafrechtelijk onderzoek. Mijn ambtgenoot van Defensie noch ik kunnen hierover inhoudelijke mededelingen doen.
De uitspraak van de Hoge Raad inzake premieplicht Rijnvarenden. |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met de uitspraak van de Hoge Raad van 10 juli 2020 waarin het Hof heeft geoordeeld dat de Rijnvarende in kwestie op grond van de Rijnvarendenovereenkomst verzekerings- en premieplichtig is in Nederland en dat Nederland niet verantwoordelijk is voor ongedaanmaking van eventuele dubbele premieheffing?1 2
Ja. Het gaat hierbij overigens om meerdere arresten van de Hoge Raad in een aantal individuele, zij het vergelijkbare, zaken.3
Welke invloed heeft de uitspraak van de Hoge Raad op de toekomst van uw overleg met Luxemburg en voor de oplossing voor de dubbele premieheffing van Rijnvarendenen die u voor ogen heeft en waarvoor u zich sterk heeft ingezet?
Bij deze problematiek gaat het om rijnvarenden die werkzaam zijn of zijn geweest voor een in Luxemburg gevestigde werkgever en die op grond van de aanwijsregels van de Rijnvarendenovereenkomst sociaal verzekerd zijn in Nederland. De werkgever heeft echter niet de Nederlandse premie volksverzekeringen op het loon ingehouden, maar de Luxemburgse.
De arresten van de Hoge Raad bevestigen de Nederlandse premieplicht van de rijnvarenden in kwestie en de bevoegdheid van de belastinginspecteur om de premie volksverzekeringen te heffen. Ook bevestigt de Hoge Raad dat een rechtsgrond ontbreekt om bij de heffing rekening te houden met onverschuldigd betaalde premies in een andere lidstaat. Daarmee is de situatie echter niet anders dan medio 2019 het geval was.
Dit betekent ook dat de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en ik het nog steeds onwenselijk achten dat het terugvorderen van onverschuldigd betaalde Luxemburgse premies op problemen stuit. Wij blijven ons inzetten voor een oplossing hiervoor. De contouren van onze inzet in het overleg met Luxemburg hebben wij voor het zomerreces met uw Kamer gedeeld.4 Voor het realiseren van deze inzet zijn we uiteraard afhankelijk van de medewerking van Luxemburg. Het streven is om in september tot een akkoord te komen. Wij zullen uw Kamer in het najaar hierover nader informeren.
Kunt u aangeven en toezeggen dat u vasthoudt aan de invorderingspauze die u in uw brief van 1 april 2020 aankondigde, totdat er een goede oplossing is gevonden?3
De toezegging die ik op 1 april jl. heb gedaan, blijft gelden. Er worden tot nader bericht bij de rijnvarenden in kwestie tijdelijk geen invorderingsmaatregelen getroffen. Daarmee worden acute financiële problemen voorkomen in afwachting van een structurele oplossing.
Deelt u de mening dat een schijnverhuizing van ondernemers naar Luxemburg vanwege de lagere verzekeringspremies moet worden aangepakt, maar dat dit niet mag leiden tot een strop voor de werknemers?
Het aanpakken van schijnconstructies en premieshoppen heeft mijn nadrukkelijke aandacht, evenals van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft in algemene zin in zijn brief van 7 juli 20206 uw Kamer nader ingelicht over de handhaving op premieshoppen en de huidige stand van zaken in de onderhandelingen voor de herziening van Verordening (EG) 883/2004.
Specifiek met betrekking tot Luxemburg hebben wij daarnaast een aantal maatregelen ingezet, zowel binnen Nederland als in de relatie met Luxemburg. Hiermee bevorderen we dat de betaling van de premies voor de sociale zekerheid conform de geldende aanwijsregels plaatsvindt.7 Bij deze maatregelen zal ook hernieuwde aandacht uitgaan naar de mogelijkheid om met een A1-verklaring snel en eenduidig zekerheid te verkrijgen over de toepasselijke wetgeving. Zowel een werknemer als werkgever kan snel en eenduidig zekerheid verkrijgen over de toepasselijke wetgeving, door de aanvraag van een zogenaamde A1-verklaring en daarmee voorkomen dat langdurig premies worden afgedragen in een verkeerde lidstaat.
In het antwoord op vraag 2 hebben wij reeds aangegeven dat wij onze inzet voor een oplossing voor de problemen bij de premierestitutie zullen voortzetten. Oplossingen dienen wat ons betreft bij te dragen aan het doorbreken van het verdienmodel én rekening te houden met de ondergeschikte en afhankelijke positie van werknemers ten opzichte van hun werkgevers, zonder dat dit hen van hun eigen verantwoordelijkheid ontslaat.
De beoogde oplossingsrichting zou naar onze mening een betekenisvolle stap zijn om de financiële problemen van de rijnvarenden in kwestie te verminderen, zonder te tornen aan de Nederlandse premieplicht en doet daarmee aan beide uitgangspunten recht.
Deelt u de mening dat, gezien de uitspraak van de Hoge Raad dat dubbele premieheffing niet wordt voorkomen door de Rijnvarendenovereenkomst4, aanpassing van de Rijnvarendenovereenkomst met de mogelijkheid tot premierestitutie of premieverrekening in individuele gevallen moet worden overwogen om het probleem van dubbele premieheffing voor mensen werkzaam op de Rijn in de toekomst te voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier gaat u dit bespreekbaar maken met de andere landen in de Rijnvarendenovereenkomst, te weten België, Duitsland, Frankrijk, Liechtenstein, Luxemburg en Zwitserland? Kunt u dit toelichten?
De Hoge Raad heeft bevestigd dat op grond van de Rijnvarendenovereenkomst op een rijnvarende de wetgeving van slechts één Rijnoeverstaat van toepassing kan zijn. Het kan echter voorkomen dat werkgevers ten onrechte premies inhouden ten behoeve van de verkeerde lidstaat en er alsnog premies verschuldigd zijn in de lidstaat waar de rijnvarende op grond van de aanwijsregels sociaal verzekerd is. In de lidstaat waar ten onrechte premie is betaald, dient dan een verzoek tot premierestitutie te worden ingediend. De Hoge Raad heeft ook bevestigd dat er geen grondslag is voor verrekening in een geval waarin op grond van de Rijnvarendenovereenkomst de wetgeving van slechts één Rijnoeverstaat van toepassing is en er desondanks in meer dan één Rijnoeverstaat premies zijn betaald.
De Rijnvarendenovereenkomst is gebaseerd op artikel 16 van Verordening (EG) nr. 883/2004. Dit artikel biedt uitsluitend de ruimte aan lidstaten om afwijkende afspraken te maken over de vaststelling van de toepasselijke wetgeving. Afspraken over premierestitutie of -verrekening kunnen dan ook niet in de Rijnvarendenovereenkomst worden opgenomen.
Onze inzet is erop gericht om de praktijk van premieshoppen zoveel mogelijk te beëindigen en onjuiste inhoudingen te voorkomen of tijdig te adresseren. Hierbij wordt in de relatie met Luxemburg onder meer ingezet op betere en snellere gegevensuitwisseling.
Nederland zal dit onderwerp daarnaast agenderen in de Rijnvaartcommissie tijdens het Nederlandse voorzitterschap van deze commissie in 2021. Daarbij zal de inzet zijn om naleving van de aanwijsregels te bevorderen en te voorkomen dat ten behoeve van een verkeerde lidstaat wordt ingehouden, bijvoorbeeld door nadere afspraken tussen de Rijnoeverstaten over informatie-uitwisseling waarmee onverschuldigde premie-inhouding vroegtijdig kan worden gesignaleerd.
De invoering van de Wet ter Bescherming Koopvaardij |
|
Sven Koopmans (VVD), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Herinnert u zich dat de Wet ter Bescherming Koopvaardij op 13 maart 2018 in de Tweede Kamer en op 19 maart 2019 in de Eerste Kamer is aanvaard, met de bedoeling alle schepen en bemanningen onder Nederlandse vlag te kunnen beschermen tegen piraterij?
Ja.
Erkent u dat het gebrek aan bescherming tegen piraterij zorgt voor onverminderd grote spanningen bij de mensen die werkzaam zijn in de maritieme sector?
Het risico op piraterij zorgt voor spanning bij de mensen die zelf werkzaam zijn in de maritieme sector, maar ook bij hun familieleden en naasten. Daarnaast raakt het aan de economische veiligheid van Nederland. In de voorbij jaren hebben dit kabinet en voorgaande kabinetten daarom sterk ingezet op de bestrijding van piraterij, onder andere met deelname aan de EU-missie Atalanta waaraan van 2009 tot en met 2017 jaarlijks met minimaal één schip werd bijgedragen. Inmiddels is het aantal succesvolle kapingen door piraten voor de kust van Somalië drastisch afgenomen en zijn de activiteiten van de missie fors teruggebracht. Dit zien we ook terug in de sterke afname van het aantal aanvragen voor Vessel Protection Detachments (VPD’s) van Defensie. De dreiging van piraterij is echter nog niet voorbij en inzet op de bestrijding van de grondoorzaken daarvan blijft nodig, evenals het bieden van bescherming aan de mensen die werkzaam zijn in de maritieme sector. Nog steeds voorziet de overheid in die bescherming met de inzet van VPD’s. Sinds 2015 werden alle VPD aanvragen gehonoreerd. Daarnaast wordt momenteel hard gewerkt aan de nadere regelgeving ten behoeve van de inwerkingtreding van de Wet ter Bescherming Koopvaardij zodat in gevallen waar de overheid niet in bescherming kan voorzien particuliere beveiligers kunnen worden ingezet door een scheepsbeheerder, door een overeenkomst te sluiten met een vergunninghouder.
Herinnert u zich dat de Kamer voor het laatst op 20 mei 2020 is geïnformeerd over de geplande datum van inwerkingtreding van de Wet ter Bescherming Koopvaardij?1
Ja. In de antwoorden van 12 februari 2020 op eerdere Kamervragen van de leden Koopmans (VVD) en Van Helvert (CDA) over de groei van het aantal ontvoeringen in de West-Afrikaanse Golf van Guinee gaf ik aan te streven naar inwerkingtreding zo spoedig mogelijk in 2021 (Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 1728). Ik constateer dat de informatie in het jaarverslag van het Ministerie van Justitie en Veiligheid over 2019 niet meer actueel was.
Klopt de datum van geplande inwerkingtreding op 1 januari 2021 zoals aan de Kamer is gemeld nog steeds? Zo nee, kunt u een overzicht geven van de zaken die na 20 mei 2020 aan het licht zijn gekomen waardoor inwerkingtreding mogelijk later moet plaatsvinden en kunt u aangeven welke datum van inwerkingtreding voor u acceptabel is?
Op basis van de huidige inzichten en rekening houdend met de vaste data van inwerkingtreding van wet- en regelgeving (1 januari, dan wel 1 juli), gaat het kabinet er vanuit dat inwerkingtreding van de Wet ter Bescherming Koopvaardij uiterlijk per 1 januari 2022 zal plaatsvinden. Het is spijtig dat de inwerkingtreding niet eerder kan plaatsvinden, maar die termijn is noodzakelijk om enerzijds de reparatiewet en de onderliggende regelgeving tot stand te brengen, en anderzijds om de ILT in staat te stellen de nodige voorbereidingen te treffen voor de uitvoering van de taken van vergunningverlening, bestuursrechtelijk toezicht en handhaving.
Op welke momenten is sinds 20 mei 2020 inhoudelijke afstemming geweest over de Wet ter Bescherming Koopvaardij met de maritieme sector?
Op 14 mei jl. heb ik overleg gevoerd met de KVNR, NVKK en vakbond Nautilus en de initiatiefnemers van de wet. In de afgelopen periode heeft de prioriteit gelegen bij het creëren van financiële dekking voor de kosten in verband met zowel de uitvoering van de wet, als het inrichten van de werkprocessen van de ILT. Ondanks de budgettaire krapte kon uiteindelijk worden voorzien in deze financiële dekking. In dat verband, maar ook in het licht van de beantwoording van vraag 4, stuur ik u bijgaand2 de HUF-toets van de ILT van 16 april jl., ontvangen op 30 april jl., alsmede de ambtelijke reactie daarop van 23 juni jl.3
Voorts heb ik op 2 juli jl. nader overleg gevoerd met de initiatiefnemers van de wet en is in aansluiting daarop op 6 juli jl. op ambtelijk niveau nader van gedachten gewisseld met de KVNR over aanpassingen van de beoogde regelgeving. Ook met de NVKK en vakbond Nautilus zullen op korte termijn nadere gesprekken plaatsvinden op de onderdelen die deze organisaties betreffen.
Kunt u de reparatiewet en het Besluit bescherming Koopvaardij in het zomerreces aanbieden bij de Raad van State en in september naar de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Mede naar aanleiding van de HUF-toets door de ILT en het advies van de Autoriteit persoonsgegevens behoeven de reparatiewet en het concept-besluit bescherming koopvaardij nadere afstemming met de maritieme sector en de uitvoerende organisaties. Vooralsnog wordt uitgegaan van behandeling van de reparatiewet en het Besluit bescherming koopvaardij in het najaar van 2020 door de ministerraad, waarna deze ter advisering zullen worden aangeboden aan de Afdeling Advisering van de Raad van State.
Bent u bereid een taskforce op te richten, bestaande uit vertegenwoordigers van de ministeries van Justitie en Veiligheid, Infrastructuur en Water, Buitenlandse Zaken en Defensie, Inspectie Leefomgeving en Transport, de Kustwacht en het openbaar ministerie, en deze wekelijks bijeen te laten komen om zeker te stellen dat dit traject zo snel mogelijk wordt afgerond en de maximale inzet is geleverd om de geplande datum van 1 januari 2021 te halen?
Er bestaat reeds een periodiek interdepartementaal overleg ten behoeve van de voorbereiding van de wet- en regelgeving. Daarnaast wordt overleg gevoerd over de (voorbereiding op de) uitvoering van de wetgeving door Kustwacht, Defensie, ILT en OM. Ook wordt een interdepartementaal overleg opgezet over de communicatie met de maritieme sector, beveiligingssector en certificerende instanties. Wanneer nodig vindt ook overleg plaats op hoog ambtelijk niveau. Ik acht het wenselijk noch noodzakelijk om in aanvulling daarop nog een extra wekelijks overleg in te richten. Waar nodig wordt steeds extra inzet gepleegd door alle betrokken partijen om de beoogde inwerkingtreding te realiseren.
Bent u tevens bereid deze taskforce regulier te laten overleggen met de maritieme sector?
Waar nodig vindt reeds overleg plaats met de maritieme sector, zowel op ambtelijk als op bestuurlijk niveau. Met het oog op de voorbereiding op de uitvoering van de wet- en regelgeving zal ook intensief worden samengewerkt met de maritieme sector, maritieme beveiligingsbedrijven en certificerende instanties over de informatievoorziening aan alle betrokkenen in binnen- en buitenland.
Hoe wordt invulling gegeven aan de reactietermijn van 48 uur voor de Kustwacht?
Met het oog op een doelmatige uitvoering van de wet door Kustwacht en Defensie als uitvoerende organisaties wordt vooralsnog een reactietermijn onderzocht van maximaal 48 uur gedurende de werkweek. De uren in de weekeinden zijn daarvan uitgezonderd. Over deze invulling vindt nog nader overleg plaats met de KVNR.
Overigens merk ik daarbij op dat met het oog op het in de WtBK verankerde uitgangspunt van «VPD-tenzij» een onderscheid moet worden gemaakt tussen de beslistermijn op een aanvraag voor bescherming en de reactietermijn van de uitvoerende instantie. De uitvoering van de bescherming van een transport vergt een gedegen voorbereiding en risicoanalyse die, zeker bij de inzet van defensiepersoneel, afhankelijk van de aard van het transport, de benodigde verplaatsingstijd, opstaplocaties en overige omstandigheden meer dan 48 uur in beslag zal nemen. Een beslistermijn van maximaal 48 uur betekent dan ook niet dat een transport, dat niet valt onder de in de WtBK geformuleerde uitzonderingscriteria van VPD-tenzij, daadwerkelijk uiterlijk 48 uur na het indienen van de aanvraag, behoudens verkregen toestemming, kan plaatsvinden. Dit betekent dat bij het indienen van de aanvraag voor bescherming door de scheepsbeheerders een redelijke termijn voor de daadwerkelijke uitvoering van het transport in acht dient te worden genomen.
Ten slotte benadruk ik dat de beslistermijn van maximaal 48 uur, de mogelijkheid openlaat om in voorkomende gevallen ook sneller dan 48 uur toestemming te verlenen.
Bent u bereid de Golf van Guinee bij de aangewezen zeegebieden op te nemen bij de inwerkingtreding van de wet op 1 januari 2021?
Ik ben me ervan bewust dat koopvaardijschepen gevaar lopen in de Golf van Guinee. Nederland ondersteunt daarom de uitwerking van het EU-concept «Coordinated Maritime Presences» (gecoördineerde maritieme aanwezigheid, CMP). Door de maritieme aanwezigheid van de lidstaten te coördineren kan de zichtbaarheid van EU-inzet worden vergroot. Door informatie te verzamelen, analyseren en verspreiden kan worden bijgedragen aan het ontwikkelen van «common operational understanding» (awareness) en meer internationale samenwerking, veiligheid en stabiliteit. Een eerste pilot van het CMP-concept zal worden uitgevoerd in de Golf van Guinee.
Daarnaast ben ik in interdepartementaal verband in gesprek met de maritieme sector over de gevaren in de Golf van Guinee. Als het aanwijzen van de Golf van Guinee als risicogebied in het Besluit bescherming koopvaardij kan bijdragen aan een oplossing ben ik bereid om, in samenspraak met mijn ambtgenoten van Defensie, van Infrastructuur en Waterstaat en van Buitenlandse Zaken, parallel aan de lopende voorbereiding van de wet- en regelgeving, deze mogelijkheid nader te verkennen.
Echter, gegeven het in artikel 4 van de wet verankerde uitgangspunt van «VPD, tenzij», zal de Minister van Defensie in dat geval dan ook bereid en in staat moeten zijn om in voorkomende gevallen buiten de territoriale wateren VPD-beveiliging in de Golf van Guinee te leveren. Ten slotte merk ik op dat voor de problematiek van piraterij binnen de territoriale wateren van de desbetreffende kuststaten VPD’s, noch private beveiligers een oplossing bieden.
Het bericht 'Fargeul Amelân wurdt definityf net ferkoarte, Wagenborg net bliid' en het bericht 'Bocht in geul naar Ameland blijft om natuur' |
|
Aukje de Vries (VVD), Remco Dijkstra (VVD), Erik Ziengs (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met de berichten «Fargeul Amelân definityf net ferkoarte, Wagenborg net bliid»1 en «Bocht in geul naar Ameland blijft om natuur»2?
Ja.
Kunt u nader en uitgebreid onderbouwen waarom de bochtafsnijding «Reegeul-Oost» niet door kan gaan, terwijl in antwoorden op eerdere vragen in juni 2019 nog werd aangegeven dat de bochtafsnijding eind 2020 gereed zou kunnen zijn, en idem voor eventuele alternatieven die zijn afgewogen?3
Bij nader onderzoek, in het kader van de passende beoordeling op grond van de Wet natuurbescherming voor de Reegeul-Oost, is gebleken dat bij de aanleg en het onderhoud een groter oppervlak van het prioritaire habitattype «permanent ondergelopen zandbanken» wordt verstoord, in vergelijking met de huidige Reegeul. Daardoor is er sprake van permanent kwaliteitsverlies van dit habitattype wat in strijd is met de instandhoudingdoelstelling van dit habitattype voor de Waddenzee. Dit betekent dat de realisatie van de bochtafsnijding Reegeul-Oost vanuit natuurwetgeving niet haalbaar is omdat de staat van instandhouding van dit habitattype in het geding komt en een vergunning in het kader van de Wet Natuurbescherming daarom niet kan worden afgegeven.
U verwijst in uw vraag ook naar beantwoording van eerdere vragen (Kamerstuk 2891, 3 juni 2019). Daarin is gesteld dat bij het positief doorlopen van alle procedures voor het verwerven van de noodzakelijke vergunningen, de bochtafsnijding eind 2020 gereed zou kunnen zijn. Het natuuronderzoek heeft uitgewezen dat het verkrijgen van een vergunning niet haalbaar is. Dit heb ik in mijn brief over de voortgang van het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT) d.d. 19 juni 2020 (Kamerstuk 35 300 A, nr. 95) aan uw Kamer gemeld.
Waarom was het wel mogelijk om de bochtafsnijding van de «Vloedgeul» te realiseren in de vaargeul naar Ameland, en die ook tot positieve effecten heeft geleid op de dienstregeling, maar de bochtafsnijding «Reegeul-Oost» niet? Wat is het verschil?
De bochtafsnijding Vloedgeul sluit aan bij een reeds ingezette natuurlijke loop van de geul. Bij de aanleg van de Vloedgeul was geen sprake van verslechtering van habitattypen of leefgebieden. Daarmee was realisatie van de Vloedgeul niet strijdig met de instandhoudingsdoelstelling van de Waddenzee. In het kader van de Wet natuurbescherming is dan ook een vergunning verkregen. Bij de aanleg van de Reegeul-Oost zou sprake zijn van verlies van het habitattype permanent ondergelopen zandbanken en daarmee wel van een verslechtering van habitattypen of leefgebieden.
Welk overleg heeft er met rederij Wagenborg en de gemeente Ameland plaats gevonden over het niet doorgaan van de bochtafsnijding «Reegeul-Oost» en wat is daaruit gekomen?
Rederij Wagenborg, de gemeente Ameland en alle andere betrokken regionale partijen zijn regelmatig geïnformeerd over het onderzoek naar de bochtafsnijding Reegeul-Oost. Op 22 juni 2020 is aan alle betrokken partijen gemeld dat het verkrijgen van een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming niet mogelijk bleek en de realisatie van de bochtafsnijding Reegeul-Oost daardoor niet haalbaar is.
Wat zijn de gevolgen voor de dienstregeling en vertragingen van het niet doorgaan van de bochtafsnijding «Reegeul-Oost»?
Door het niet doorgaan van de bochtafsnijding Reegeul-Oost kan de duur van de overtocht niet met de geschatte vier minuten worden verkort. De bochtafsnijding Reegeul-oost was een van de maatregelen uit het Open Plan Proces om de dienstregeling betrouwbaarder te maken. De andere maatregelen uit het Open Plan Proces zijn wel gerealiseerd. De effecten van deze gerealiseerde maatregelen op de uitvoering van de dienstregeling worden gemonitord.
Wat zijn de resultaten geweest van de andere maatregelen uit het Open Plan Proces om de dienstregeling betrouwbaarder te maken?
Naar aanleiding van schriftelijke vragen die eerder dit jaar door uw Kamer zijn gesteld over de «Lange termijn oplossingsrichtingen bereikbaarheid Ameland na 2030» en «Onderzoek vertragingen veerdienst Holwerd-Ameland» heb ik u geïnformeerd op 25 maart 2020 over de aanpassing van het baggerregime, de knip in de dienstregeling, het optimaliseren van het laad- en losproces en de ingebruikname van een sneldienst (Kamerstuk 23 645, nr. 712).
Welke maatregelen ziet u nu nog om de vertragingen bij de veerverbinding Holwerd-Ameland voor de korte termijn te verminderen en bent u ook bereid om te nemen?
De andere maatregelen uit het Open Plan Proces om de dienstregeling betrouwbaarder te maken zijn gerealiseerd. Het vaargeulonderhoud blijft mijn aandacht houden en daarom blijf ik ook de effecten van deze maatregelen op de uitvoering van de dienstregeling monitoren.
Deelt u de mening dat er dan nu gekeken moet worden naar mogelijkheden voor andere maatregelen om vertragingen tegen te gaan? Zo nee, waarom niet? Welk overleg vindt hierover plaats met rederij Wagenborg, de gemeente Ameland en de provincie Fryslân?
Zoals ik heb vermeld in mijn brief van 14 januari 2020 over «Lange termijn oplossingsrichtingen bereikbaarheid Ameland na 2030 en onderzoek vertragingen verbinding» (Kamerstuk 23 645, nr. 711) start ik dit najaar met het «Vervolgonderzoek Bereikbaarheid Ameland 2030» waarin ik twee mogelijke langetermijnoplossingsrichtingen nader zal onderzoeken en uitwerken. Bij dit proces worden ook de provincie Fryslân, diverse gemeenten en rederij Wagenborg betrokken.
Hoe moet het niet laten doorgaan van de bochtafsnijding gezien worden ten opzichte van de aangenomen motie van de leden Aukje de Vries en Jacobi, d.d. 7 april 2016 (Kamerstuk 29 684, nr. 198) waarin uitgesproken wordt «ruimte te willen bieden in de Structuurvisie Waddenzee voor een aanpassing van de vaargeul en optimalisatie van het vaargeulonderhoud»?
De huidige Structuurvisie Waddenzee (2012) maakt het realiseren van een bochtafsnijding niet onmogelijk. Het uitgangspunt is dat de vaargeulen meebewegen met de natuurlijke dynamiek. Indien voor een verlegging van een vaargeul moet worden gebaggerd, is een vergunning nodig in het kader van de Wet natuurbescherming. Die vergunning kan voor het project Reegeul-Oost niet worden verkregen (zie antwoord 2). Met de afronding van de «Langetermijn Oplossingsrichtingen Bereikbaarheid Ameland na 2030» en het Open Plan Proces heb ik uitvoering gegeven aan de motie Aukje de Vries/Jacobi van 7 april 2016 (Kamerstuk 29 684, nr. 128). Zie ook de eerdergenoemde MIRT-brief van 19 juni 2020.
Hoe moet het niet laten doorgaan van de bochtafsnijding gezien worden ten opzichte van de aangenomen motie Aukje de Vries c.s., d.d. 11 december 2019 (Kamestuk 29 684, nr. 198) waarin «de regering wordt verzocht de bereikbaarheid van de Waddeneilanden en Waddenhavens in beleidsstukken aan te merken als van maatschappelijk en economisch belang»?
In mijn brief van 9 juli 2020 over de ontwerp-Agenda voor het Waddengebied 2050 (Kamerstuk 2020Z13757) heb ik aangegeven hoe ik invulling geef aan de genoemde motie. In de Agenda wordt onderkend dat bereikbaarheid van groot belang is voor de economie en de leefbaarheid. Verder wordt uitgelegd wat de uitgangspunten zijn voor de baggerinspanningen van het Rijk, en hoe we gezamenlijk toekomstige ontwikkelingen bestuderen en waar mogelijk kansen creëren voor innovatieve oplossingen. Dit neemt niet weg, dat voor ingrepen in een Natura 2000 gebied een vergunning op grond van de Wet Natuurbescherming is vereist. Aangezien in het kader daarvan is beoordeeld dat de bochtafsnijding permanent schadelijk is voor de natuur kan een dergelijke vergunning niet worden afgegeven.
Waarom is er in het onderzoek alleen gekeken naar het natuuraspect en niet naar het maatschappelijk en economisch belang en de bereikbaarheid van Ameland?
Bij de keuze uit het Open Planproces om de bochtafsnijding Reegeul-Oost als mogelijke optie te onderzoeken, zijn de economische en maatschappelijke belangen meegewogen. Voor het realiseren van de Reegeul-Oost is echter ook een vergunning nodig in het kader van de Wet natuurbescherming. Daarom heeft dit onderzoek zich toegespitst op de natuureffecten.
In hoeverre zijn ook de negatieve milieueffecten van de langere vaartijd, volgens Wagenborg zo’n 1.500 kilo CO2-uitstoot per dag, meegewogen?
De afname van de CO2-uiststoot bij aanleg van de Reegeul-Oost ten opzichte van de huidige situatie is onderzocht. De afname van de uitstoot van CO2 is niet doorslaggevend voor het krijgen van een vergunning in het kader van de Wet Natuurbescherming. Het habitatverlies van de permanent ondergelopen zandbanken is de bepalende factor voor het verkrijgen van een vergunning.
Wat zijn de gevolgen van het huidige noodzakelijke baggerregime voor de vaargeul Ameland voor de natuur vergeleken met de bochtafsnijding «Reegeul-Oost»? In hoeverre zijn ook de milieueffecten van het noodzakelijke baggerregime op dit moment meegewogen ten opzichte van een vaargeul met bochtafsnijding «Reegeul-Oost»?
Het baggeronderhoud van de Reegeul-Oost zou naar verwachting hoger zijn dan het baggeronderhoud in de huidige geul. De baggerwerkzaamheden voor de Reegeul-Oost zouden daarom leiden tot een toename van de negatieve effecten op de natuur en een stijging van het totale baggervolume.
Naar welke mitigerende maatregelen voor de effecten van de bochtafsnijding is gekeken en waarom konden deze niet?
Er is gekeken naar aanpassingen van het ontwerp om het kwaliteitsverlies van het prioritaire habitattype «permanent ondergelopen zandbanken» zo veel mogelijk te beperken. Hieruit bleek dat de alternatieve ontwerpen niet het gewenste resultaat opleverden. Zo voldeden de alternatieven niet aan de nautische eisen op het gebied van veiligheid en doorstroming en zou het habitatverlies te groot zijn.
Klopt het dat bij natuurlijke verleggingen van de geul, waardoor de bocht kleiner wordt door de natuurlijke dynamiek, er eerst vergunningen nodig zijn om zo’n verkorte route te mogen bevaren? Waarom is dit? Kunt u toezeggen dat dit sneller en makkelijker kan, zonder lange procedures?
Nee, dit klopt niet. Voor het bevaren van een geul, hetzij natuurlijk gevormd, hetzij aangelegd, is geen vergunning nodig.
Waterplantenproblematiek op de Randmeren en het Zuidelijk IJsselmeergebied |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met de waterplanten problematiek op de Randmeren en het zuidelijk IJsselmeergebied, waardoor grote gebieden in het vaarseizoen (april t/m september) in toenemende mate onbevaarbaar zijn voor de recreatievaart en de zwemwaterfunctie van het gebied steeds meer beperkt wordt?
Het is mij bekend dat de recreatievaart op de Randmeren en het zuidelijk IJsselmeergebied buiten de vaargeul hinder ondervindt van waterplanten. In ondiepe delen van het Markermeer is er nog sprake van een toename van waterplanten, in de Randmeren stagneert de groei.
Deelt u de mening dat er een goede balans moet zijn tussen een gezond watersysteem en het menselijk gebruik ervan zoals bijvoorbeeld waterrecreatie?
Ja, beide meningen deel ik. Bij een gezond watersysteem horen waterplanten. Dit draagt bij aan een goede ecologische waterkwaliteit, gaat algenvorming tegen en is onmisbaar als voedsel voor watervogels. Daarmee kunnen we ook voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water (KRW) en Vogel- en Habitatrichtlijnen (Natura2000). Een gezond watersysteem betekent ook betere zwemwaterkwaliteit (minder algen, meer doorzicht) en meer ruimtelijke kwaliteit voor de waterrecreatie.
Deelt u de mening dat het gehele IJsselmeergebied, met inbegrip van de Randmeren, een belangrijke maatschappelijke functie vervult middels en voor de waterrecreatie?
Zie antwoord vraag 2.
Welke relatie bestaat er tussen de overmatige groei van (water)planten in deze gebieden en de door rijksoverheid in de afgelopen 10 jaar genomen waterbeheermaatregelen?
Waterplanten groeien en verspreiden zich vooral als gevolg van natuurlijke processen en groeien daar waar de omstandigheden zich ervoor lenen. Rijkswaterstaat heeft, net als andere waterbeheerders, maatregelen uitgevoerd om te kunnen voldoen aan de doelen van de Kaderrichtlijn Water en Vogel- en Habitatrichtlijnen (Natura2000). Met die maatregelen zijn gunstige omstandigheden gecreëerd voor de groei van waterplanten. Rijkswaterstaat heeft dit bijvoorbeeld gedaan door ondieptes en natuurlijkere inrichting van oeverzones aan te leggen in het IJsselmeergebied en andere Rijkswateren, zoals in de IJsseldelta.
Heeft de rijksoverheid in het verleden waterbeheermaatregelen genomen om de waterplantengroei in rijkswateren rondom het IJsselmeer te bevorderen? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat de rijksoverheid door in het verleden maatregelen te nemen die waterplantengroei bevorderen, daarmee ook verantwoordelijkheid heeft voor het terugdringen van overlast die waterplanten momenteel veroorzaken in dit gebied?
Het verminderen van overlast door waterplanten is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle betrokken partijen. De verantwoordelijkheden en taken van Rijkswaterstaat zijn wettelijk vastgelegd in het Waterbesluit en Waterregeling onder de Waterwet. Op basis daarvan is Rijkswaterstaat verantwoordelijk voor het verminderen van overlast door waterplanten voor zover het de vaargeul van de rijksvaarwegen en bepaalde voor de recreatietoervaart aangewezen vaargeulen betreft. Het gaat daar dan uitsluitend om het beperken van de hinder voor het scheepvaartverkeer. De verantwoordelijkheid voor het maaien op andere locaties en/of om andere redenen ligt bij regionale overheden en de recreatiesector. De Handreiking waterplanten maaibeheer dient daarbij als uitgangspunt. Voor het maaien van waterplanten in Natura 2000 gebieden is een vergunning Wet natuurbescherming nodig.
Op basis waarvan neemt rijkswaterstaat de stelling in dat zij alleen de vaargeul van de Rijkswaterwegen en de specifiek voor de recreatievaart aangewezen vaargeulen vrijhoudt van waterplanten, voor zover deze hinder veroorzaken? Deelt u deze stellingname?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat de Waterwet geen grondslag biedt om de maaiactiviteiten van rijkswaterstaat te beperken tot alleen de vaargeul? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Behoren de gebieden buiten de vaargeul, waterbeheer technisch ook tot de verantwoordelijkheid van rijkswaterstaat?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt de mening dat de rijksoverheid, indien bovenstaande vraag bevestigend is beantwoord, dan ook buiten de vaargeul publiek verantwoordelijk is voor maatschappelijk ongewenste en onveilige situaties zoals het niet toegankelijk zijn van vaargebieden voor de recreatievaart door overmatige groei van waterplanten?
Zie antwoord vraag 6.
Welke onderbouwing ligt ten grondslag aan het in de Handreiking Waterplanten Maaibeheer genoemde maximaal te maaien maaiareaal van 10% van het totaal areaal waterplanten in een bepaald gebied? Impliceert dit dat een waterplantenbedekking van 90% gewenst is? Is uitbreiding van de maximaal 10% maaiareaal regel mogelijk?
De onderbouwing van de Handreiking is beschreven in een rapport uit 20121. Het genoemde maximaal te maaien percentage moet schommelingen in de waterplantenbedekking voorkomen. Dergelijke schommelingen kunnen zorgen voor een ongewenste omslag van helder naar troebel water en verslechtering voor soorten en habitats. Er zijn geen normen gedefinieerd voor een «gewenste» waterplantenbedekking.
Kunt u aangeven welk ecologisch optimum qua waterplantenbedekking wordt nagestreefd in het kader van de aan de Kaderrichtlijn Water en Natura 2000 verbonden maatregelen?
Zie antwoord vraag 11.
Is het juist dat oplossingen zoals verdiepen van het water en maaien bij de wortels niet zijn toegestaan? Zo ja, op basis van welke wet- en regelgeving is dit het geval? Welke mogelijkheden zijn er voor eventuele versoepeling van deze wet- en regelgeving?
Te laag boven de bodem of in de bodem maaien veroorzaakt vertroebeling van het water en beschadigt de bodem en het bodemleven. Dat resulteert in niet toegestane verslechteringen van de waterkwaliteit en significante, negatieve gevolgen voor de instandhouding van soorten en habitats. De regels voor een correcte manier van maaien zijn beschreven in de eerdergenoemde handreiking.
Het aanleggen van verdiepingen kan bijdragen aan de vermindering van de waterplantenproblematiek. Versoepeling van de regels op dit vlak acht ik niet nodig; verdiepingen kunnen plaatsvinden, onder andere bij projecten waarbij de winning van zand of grond in rijkswateren nodig is. Daarvoor zijn wel vergunningen nodig in het kader van de Wet Natuurbescherming en de Ontgrondingenwet.
Kunt u inzichtelijk maken wat de voorlopige resultaten zijn van de samenwerking in de landelijke werkgroep waarin organisaties en lokale overheden betrokken bij de waterrecreatie in het zuidelijke IJsselmeergebied inclusief de Randmeren en het Rijk gezamenlijk structurele oplossingen zoeken voor de waterplantenproblematiek?
Vanuit een regionaal initiatief van overheden en brancheorganisaties is voor het zuidelijk IJsselmeergebied een Samenwerkingsovereenkomst Waterplanten ondertekend op 6 december 2019. Vanuit het Rijk is de overeenkomst ondertekend door mijn ministerie.
De landelijke werkgroep waterplanten werkt aan structurele oplossingen voor de waterplantenproblematiek in het zuidelijk IJsselmeergebied. De werkgroep initieert pilots die op verschillende plekken in het gebied worden uitgevoerd. Het gaat dan bijvoorbeeld om het plaatsen van betonning door RWS langs een semivaargeul die door de gemeente Hoorn waterplantenvrij wordt gehouden. En in het Eemmeer wordt een soortgelijke pilot uitgevoerd door de Coöperatie Gastvrije Randmeren. Door de pilots wordt kennis opgedaan en ontstaan oplossingsmogelijkheden voor de lange termijn.
Op welke termijn verwacht u middels deze samenwerking te kunnen komen tot een concreet plan voor het aanpakken van de waterplantenproblematiek waarin de balans tussen natuur en waterrecreatie geborgd wordt? Wat zijn bij het opstellen van dit plan de belangrijkste knelpunten en kansen?
Zie antwoord vraag 14.
Het injecteren van afvalwater in Twente en Zuidoost-Drenthe. |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de nieuwsberichten «De NAM en het dumpen van afvalwater in Twente»1 en «NAM wil nu ook chemisch afvalwater injecteren in lege gasvelden Drenthe»?2
Ja, ik ben bekend met de berichtgeving. Het begrip «afvalwater» verdient toelichting in deze context3. Het gaat om het terugbrengen van water in de ondergrond dat ook afkomstig is uit de diepe ondergrond. De samenstelling van het water dat in voormalige gasvelden in Twente wordt geïnjecteerd is getoetst aan de Euralnormen4. Op basis van deze Euraltoetsing kan het injectiewater worden aangemerkt als een «niet gevaarlijke afvalstof». Het injectiewater bestaat voornamelijk uit formatiewater5, gecondenseerde stoom en naar verhouding kleine hoeveelheden mijnbouwhulpstoffen. Het injectiewater is geen chemisch afvalwater zoals in het nieuwsbericht wordt gesuggereerd.
Deelt u de zorgen van bewoners omtrent de ontdekte corrosie van buizen op verschillende injectielocaties, specifiek in het kader van de lekkage die vlak over grens bij Emlichheim heeft plaatsgevonden? Zo ja, welke maatregelen heeft u of het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) getroffen sinds de corrosie op deze injectielocaties is ontdekt? Zo nee, kunt u nader verklaren waarom niet?
Ik begrijp de bezorgdheid van de bewoners6. SodM besteedt al geruime tijd aandacht aan het toezicht op de mijnbouwonderneming zodat corrosie zo goed mogelijk beheerst wordt en lekkages worden voorkomen. Naar aanleiding van het incident in Emlichheim is er uitgebreid contact geweest tussen SodM en de Duitse toezichthouder. Hieruit bleek dat er in Emlichheim onvoldoende was gecontroleerd of de put veilig functioneert. In Nederland wordt er gewerkt met het putintegriteit zorgsysteem, wat een belangrijke rol speelt bij het voorkomen van een dergelijk incident. Zie ook het antwoord op vraag 3. Er is geen aanleiding om te verwachten dat een dergelijk incident zich in Nederland voordoet, omdat iedere mijnbouwonderneming in Nederland een deugdelijk putintegriteit zorgsysteem heeft geïmplementeerd, waar het SodM toezicht op houdt. Uit dit toezicht volgen geen signalen dat er zorgen zijn over de putintegriteit bij de Nederlandse mijnbouwondernemingen.
Kunt u toelichten hoe dik de wanden van de injectieputten zijn en hoe deze in verhouding staan tot de dikte van de wanden van de putten in Emlichheim? Kunt u uw antwoord toelichten aan de hand van de meest recente metingen van vorig jaar en dit jaar?
De wanddikte van de injectieputten is niet in een enkel getal uit te drukken en kan ook niet los worden gezien van de toegestane toleranties. De wanddikte van de putten wordt regelmatig gemeten, zodat bij afname daarvan tijdig ingegrepen kan worden. Op deze manier worden de lekrisico’s van de putten beheerst.
In Nederland is men verplicht om de annulaire drukken -dat wil zeggen de druk tussen de binnenste en de buitenste buis in de put- te monitoren. Een verandering van de annulaire druk kan een indicatie voor een lekkage zijn van de binnenste van de dubbele wand. Er is dan niet direct sprake van lekkage naar de omgeving, omdat de buitenste van de dubbele wand nog intact is. Daarnaast moeten de mijnbouwondernemingen verplicht jaarlijks de wanddiktes van de verbuizing meten, zodat hieruit een corrossietrend opgemaakt kan worden. Indien uit de metingen blijkt dat de wanddikte te veel is afgenomen kan dit leiden tot een vervanging van een verbuizing, voordat er daadwerkelijk een lekkage optreedt.
Deze methodiek is vastgelegd in het putintegriteit zorgsysteem en SodM houdt toezicht op de uitvoering daarvan. Zowel door het meten van annulaire drukken als de wanddikte, wordt in Nederland tijdig onderkend wanneer (preventief) ingrijpen noodzakelijk blijkt. In Emlichheim is er een lek opgetreden omdat de wanddikte te zeer was afgenomen zonder dat dit is onderkend.
Wat betreft de Rossum-Weerselo injectieputten, geven de resultaten van de meest recente wanddiktemetingen uit 2019 van de putten ROW-2, ROW-4 en ROW-5 geen aanleiding tot ongerustheid. De wanddiktemeting van put ROW-7, die in december 2019 niet voltooid kon worden, zal in 2020 volgens plan worden herhaald. Deze put wordt momenteel niet gebruikt voor injectie. In juli 2020 worden de metingen opnieuw uitgevoerd.
Kunt u aangeven of het klopt dat de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) een pomp halverwege bij de transportleiding Schoonebeek Rossum ter hoogte van Hardenberg bouwt? Zo ja, waarom wordt deze pomp aangelegd en staat dit in verband met toekomstige plannen om hier ook afvalwater te injecteren?
Ten noorden van Hardenberg, in de gemeente Coevorden, zal NAM op locatie De Hulte een watertransportpomp bouwen. Hiertoe heb ik recentelijk een vergunning verleend7. De aanleg van deze pomp heeft geen verband met toekomstige plannen om op de locatie ter hoogte van Hardenberg water te injecteren. Op deze locatie is namelijk geen injectieput. De watertransportpomp zal geplaatst worden op de NAM locatie ter ondersteuning van het bestaande leidingtracé. Dit tracé wordt gebruikt voor het transport van het productiewater uit het Schoonebeek olieveld naar het voormalige gasveld nabij Rossum waar het productiewater geïnjecteerd wordt. De pomp is bedoeld voor verbetering van de efficiëntie en doorstroming van het tracé. De exacte rol van pomp staat beschreven in de vergunning.
Bent u bekend met het budget dat de sanering in Emlichheim heeft gekost en hoeveel grondwater onbruikbaar is geworden voor toekomstige generaties? Zo ja, hoe hoog is dit budget en om hoeveel grondwater gaat het precies?
Nee, ik ben daar niet mee bekend.
Kunt u garanderen dat een lekkage zoals zich in Emlichheim heeft voorgedaan niet in Nederland kan voorkomen? Zo ja, kunt u toelichten welke maatregelen u treft om deze garantie mogelijk te maken? Zo nee, deelt u de menining dat een dergelijk risico voor de volksgezondheid van omwonenden te groot is om deze afvalwaterinjecties zomaar voort te zetten?
SodM ziet er op toe dat alle mijnbouwondernemingen een deugdelijk putintegriteit zorgsysteem geïmplementeerd hebben waardoor de kans op een dergelijke putlekkage bijzonder klein is en daardoor de kans dat een lekkage een risico voor de volksgezondheid zal vormen nog veel geringer is. Doordat het zorgsysteem met meerdere proactieve metingen werkt, kan al in een zeer vroeg stadium direct worden ingegrepen indien dat noodzakelijk blijkt te zijn. Ieder mijnbouwbedrijf is verantwoordelijk om alles wat redelijkerwijs van haar verwacht kan worden, te doen om zo risico’s te minimaliseren. Zoals ook is aangegeven bij de antwoorden onder de vragen 2 en 3 houdt het SodM toezicht hierop.
Kunt u toelichten hoeveel het onderhoud, de reparatie en vernieuwing aan de transportleidingen en injectielocaties reeds hebben gekost sinds de oliewinning in Schoonebeek in 2011 is herstart?
Ik kan geen specifieke toelichting geven op de kosten voor onderhoud, reparatie en vernieuwing aan de transportleidingen en injectielocaties. Dit zijn bedrijfsgegevens van NAM die ik niet heb en daarom niet kan delen. Voor globale inzichten in de kosten voor het onderhoud van de transportleidingen en injectielocaties kan ik wel verwijzen naar het evaluatierapport over de verwerking van het productiewater uit Schoonebeek. In dit rapport worden de operationele kosten, inclusief onderhouds- en vervangingskosten, geraamd8.
Kunt u aangeven hoeveel energie het proces van oliewinning kost, inclusief de energie die nodig is voor het zuiveren van ultrapuur water dat als stoom bij de oliewinning wordt ingezet?
Een energiebalans van de olieproductie in Schoonebeek is gemaakt als onderdeel van de milieueffectrapportage die destijds voor de aanvang van de olieproductie is opgesteld. De conclusie van deze analyse is dat de olieproductie, inclusief de productie van ultrapuur water dat wordt gebruikt voor de opwekking van stoom, meer energie oplevert dan dat de productie daarvan kost,. Voor inzicht in het energieverbruik van de verschillende onderdelen van het oliewinningsysteem verwijs ik naar hoofdstuk 29 van de milieueffectrapportage9.
Kunt u toelichten hoeveel water jaarlijks verbruikt wordt voor de oliewinning in Nederland?
Betreffende de olieproductie in Schoonebeek wordt het gezuiverde afvalwater van de rioolwaterzuiveringsinstallatie te Emmen gebruikt. Het betreft circa 3.000 m3 water per dag, wat anders op het kanaal geloosd zou worden. Dit water wordt verder gezuiverd tot ultrapuur water, wat vervolgens dient als bron voor de stoomgeneratie. Deze stoom wordt geïnjecteerd ter bevordering van de olieproductie. Als de olieproductie in Schoonebeek 365 dagen per jaar draait, komt dit neer op een verbruik van ruim 1 miljoen m3 water per jaar.
Voor de olieproductie uit andere velden in Nederland wordt geen stoom geïnjecteerd en nagenoeg geen water verbruikt.
Deelt u de mening dat het waterverbruik – specifiek in het kader van de aanhoudende droogtes van de afgelopen jaren – een plek moet krijgen in de afwegingssystematiek binnen de vervroegde zesjaarlijkse herafweging van afvalwaterinjectie? Zo ja, hoe wilt u dit in de praktijk realiseren? Zo nee, waarom niet en hoe denkt u dan een allesomvattende afweging te kunnen maken over de duurzaamheid van afvalwaterinjectie zonder dat waterverbruik hierin wordt meegenomen?
Waterverbruik is inderdaad een belangrijk aspect. Het waterverbruik van de olieproductie in Schoonebeek is meegenomen in de initiële milieueffectrapportage en is ook onderdeel van de herafweging. Voor de herafweging moet namelijk de CE-methodiek of een gelijkwaardige methodiek worden toegepast. Onderdeel van de CE-methodiek is het opstellen van een levenscyclusanalyse waarin onder andere het waterverbruik wordt geanalyseerd. Daarbij wil ik opmerken dat voor de stoomgeneratie in Schoonebeek afvalwater uit de rioolwaterzuivering te Emmen wordt gebruikt. Dit water zou anders op het kanaal geloosd worden (zie ook mijn antwoord op vraag 9).
Bent u van mening dat het risico op ongelukken met het transport van het afvalwater voldoende wordt meegewogen in de afwegingssystematiek? Zo ja, kunt u nader toelichten hoe dit precies gebeurt? Zo nee, hoe wilt u de weging hiervan aanpassen zodat dit bij de volgende afweging wel het geval is?
Ja, het risico van transport is een onderdeel van de integrale risicoafweging die in het kader van vergunningverlening wordt gemaakt. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in transport per as en transport per leiding. Bij transport per as worden met name trilling-, geluidhinder en, afhankelijk van de situatie, ook verkeersveiligheid in de directe omgeving van de waterinjectielocatie gewogen. Bij transport per leiding wordt het risico op lekkage gewogen.
Kunt u toelichten of de vervangings- en reparatiekosten voldoende worden meegewogen in de afwegingssystematiek? Zo ja, hoe worden deze kosten precies meegenomen in de afwegingssystematiek? Zo nee, hoe bent u van plan te bewerkstelligen dat dit bij de aankomende afweging wel het geval is?
Ja, de kosten voor vervanging en onderhoud worden voldoende meegenomen in de afwegingssystematiek. Voor de verschillende verwerkingsvarianten van het productiewater uit Schoonebeek zijn de kosten in kaart gebracht. Dit betreft de kosten die betrekking hebben tot de aanleg en aanpassingen van putten en leidingen, operationele kosten en onderhouds- en vervangingskosten. In de vorige evaluatie is de raming gebaseerd op ervaringscijfers van NAM voor transport, injectie, putten en onderhoud, leveranciersgegevens en publiek beschikbare overzichten van kosten. Ook zijn de geraamde kosten voorgelegd aan de betrokken partijen om er voor te zorgen dat ze in redelijk overleg tot stand zijn gekomen. De onzekerheid in de kosten is geschat op basis van standaard industriepraktijk. Vervolgens zijn de kosten per onderdeel en de totaal kosten naast elkaar gelegd om zo de varianten voor de verwerking van het productiewater onderling te vergelijken. Voor een detail beschrijving van de totstandkoming van de kosten verwijs ik naar het herafwegingsrapport10.
Kunt u verklaren of de terugneembaarheid en bodemeigenheid van het geïnjecteerde afvalwater voldoende wordt meegewogen? Zijn er praktijkonderzoeken gedaan die de terugneembaarheid van dit afvalwater hebben vastgesteld? Zo ja, zou u de onderzoeksresultaten hiervan kunnen delen en toelichten? Zo nee, deelt u de mening dat dergelijk onderzoek noodzakelijk is om de veiligheid van omwonenden ook op de lange termijn te kunnen borgen?
Ja, de terugneembaarheid en de bodemeigenheid van het geïnjecteerde water is voldoende meegewogen. Dit zijn eisen die worden gesteld in het Landelijk Afvalbeheer Plan en deze eisen zijn onderdeel van de afweging die wordt gehanteerd in de CE-methodiek. Berging van afvalstoffen in de diepe ondergrond is alleen aanvaardbaar als de te bergen afvalstoffen terugneembaar zijn. Doordat er slechts één waterstroom wordt geïnjecteerd in een leeg geproduceerd gasveld, kan dit water worden teruggewonnen.
Betreffende de bodemeigenheid is onderzocht in hoeverre het injectiewater afwijkt van het water dat oorspronkelijk in het reservoir aanwezig is geweest. De achterliggende gedachte is dat het oorspronkelijke water al lange tijd in het gesteente aanwezig is, zodat water met een vergelijkbare samenstelling niet tot reacties in het gesteente zal leiden. In een technisch rapport11 is de samenstelling van het formatiewater uit de Drenthevelden vergeleken met het formatiewater uit de Twentevelden. Op hoofdlijnen komt de samenstelling overeen en is de bodemeigenheid gewaarborgd. Daarnaast is onderzocht of de zuurgraad van het injectiewater of de aanwezige mijnbouwhulpstoffen het reservoirgesteente zouden kunnen aantasten. Dit blijkt niet het geval te zijn.
Bent u bekend met het feit dat het geïnjecteerde afvalwater in Twente een zoutlaag kruist? Klopt het dat deze zoutlaag op de lange termijn mogelijk op kan lossen in het afvalwater met bodemverzakking en aardbevingen tot gevolg? Zo ja, kunt u toelichten hoe u dergelijke problemen op de lange termijn kunt voorkomen? Zo nee, kunt u nader toelichten hoe u tot deze conclusie bent gekomen?
Ja, ik ben bekend met het feit dat de waterinjectieputten ook door een zoutlaag gaan. Interferentie tussen het injectiewater en deze zoutlaag wordt voorkomen door een goed putontwerp in combinatie met het putintegriteit zorgsysteem en de naleving daarvan. SodM houdt hier toezicht op.
Tussen de zoutlaag en het kalksteen reservoir zit een onoplosbare anhydriet laag. Omdat er zorgen waren dat deze laag op sommige plekken niet aanwezig zou zijn is er ook gekeken of in dat geval de zoutlaag zou kunnen oplossen en of dat een lekpad tot gevolg kan hebben. De onderzoeken hiernaar, die door buitenlandse experts en SodM zijn beoordeeld, laten zien dat lokale zoutoplossing niet geheel uitgesloten kan worden maar dat geen dermate grote oplossing wordt verwacht waardoor lekpaden kunnen ontstaan. Ook worden daarmee geen bodemverzakkingen of trillingen door zoutoplossing verwacht.
Voorts wordt eenmaal per zes jaar door de NAM middels een technische evaluatie onderzocht of de gebruikte techniek nog de beste techniek is; hierbij worden ook de lange(re) termijn risico’s meegewogen. SodM zal bij het toetsen van de eerstkomende evaluatie, die naar aanleiding van de motie-Mulder12 met een jaar wordt vervroegd, opnieuw de lange(re) termijn risico’s goed onderzoeken.
Voor meer details verwijs ik naar berichtgeving op de SodM website13.
Begrijpt u de frustratie van gemeentebesturen die machteloos staan tegenover het injecteren van afvalwater in hun bodem? Begrijpt u dat bewoners het gevoel hebben dat binnen de huidige afwegingssystematiek de slager zijn eigen vlees keurt doordat de NAM zelf een heroverweging over de juiste systematiek maakt, terwijl de NAM grote financiële belangen heeft om deze systematiek voort te zetten gezien de relatief lage kosten die hiermee gemoeid zijn in vergelijking met waterzuivering?
De afwegingsmethodiek die wordt gebruikt om inzichtelijk te maken of injectie in de ondergrond de meest geschikte manier is om het productiewater uit Schoonebeek te verwerken is een onafhankelijke en gevalideerde methode. De methode is opgesteld door de onafhankelijke partij CE Delft. Vervolgens heeft de onafhankelijke commissie voor de m.e.r. de methodiek in beoordeeld en enkele verbeterpunten geadviseerd. Deze adviezen zijn meegenomen in de uiteindelijke toepassing van de afwegingsmethodiek. De uitkomsten van de afweging zijn ook gecontroleerd door Deltares en, wederom, de Commissie m.e.r. Naar aanleiding van deze controles is de afweging op enkele punten verduidelijkt. De totstandkoming van de eindafweging was een lang proces waarbij burgers, lokale overheden, de provincie en het waterschap zijn betrokken. De aanstaande evaluatie zal, conform de motie van het lid Agnes Mulder14, met een jaar vervroegd worden naar 2021. Ook zal de evaluatie door een onafhankelijke partij worden uitgevoerd.
Erkent u in het kader van de hierboven gestelde vragen de noodzaak om de afwegingsmethodiek te evalueren en bij te stellen, zoals ook door CE Delft is geadviseerd?3
De zorgen die in de hierboven gestelde vragen aanbod komen worden reeds meegenomen in de huidige afwegingsmethodiek. Ik zie daarom geen noodzaak om deze nu te evalueren. Daarnaast wil ik benadrukken dat de methodiek al meerdere malen is geëvalueerd. Nadat de afwegingsmethodiek in 2004 is opgesteld door CE Delft, heeft de Commissie m.e.r. in 2007 de toepasbaarheid van de afwegingsmethodiek getoetst. Hieruit volgde de conclusie dat de methode toepasbaar is en zijn er enkele verbeterpunten meegegeven. In aanloop naar de vorige evaluatie heeft de Commissie m.e.r. in 2015 geadviseerd om in de evaluatie de geactualiseerde CE Delft methodiek te gebruiken.
Deelt u de mening dat er eerst meer onderzoek nodig is naar de bestaande risico’s van afvalwaterinjectie en dat u eerst een nieuw heroverwegingskader moet opstellen en de nieuwe evaluatie af moet wachten voordat u overgaat tot uitbreiding van afvalwaterinjecties in Zuidoost-Drenthe? Zo ja, kunt u dan verklaren waarom u ervoor gekozen heeft om de uitbreiding naar Zuidoost-Drenthe voor deze herevaluatie te realiseren en bent u bereid deze uitbreiding uit te stellen? Zo nee, hoe denkt u dan uit te kunnen sluiten dat de afvalwaterinjecties in Zuidoost-Drenthe geen schadelijke gevolgen hebben of dat er mogelijk veel loze investeringen worden gedaan als uit de nieuwe overweging blijkt dat afvalwaterinjectie niet de beste methode is?
Allereerst wil ik benadrukken dat er nog geen vergunning is voor de injectie van productiewater in voormalige gasvelden in Drenthe. Zonder vergunning is het niet toegestaan om de ondergrond te injecteren. Het vergunningsproces heb ik toegelicht in een eerdere brief aan uw Kamer16 en de stand van zaken omtrent de voorziene uitbreiding naar Drenthe beschrijf ik in een andere brief17. De huidige afwegingsmethodiek is geschikt om gebruikt te worden in het vergunningsproces. NAM is vrij om dit vergunningsproces op ieder moment te starten.
De risico’s van injectie in gasvelden zijn uitgebreid onderzocht. Daarnaast is er ook veel ervaring bij mijnbouwbedrijven met injectie. Voor ieder veld waar een mijnbouwbedrijf voornemens is om injectie toe te passen moeten de veld-specifieke risico’s onderzocht worden. Dit zal ook het geval zijn voor de injectie die NAM voornemens is om in Drenthe te starten. Pas als de risico’s duidelijk in beeld zijn gebracht wordt de afweging gemaakt of injectie veilig kan. Op basis hiervan neem ik mijn besluit. Dat in dit traject mogelijk loze investeringen worden gedaan is een bedrijfsrisico dat bij NAM ligt.
Asbest in drinkwater |
|
Cem Laçin |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kunt u aangeven hoeveel procent van het drinkwaterleidingnet bestaat uit asbestcementbuizen en hoeveel kilometer dit betreft?
In het verleden werden transport- en hoofdleidingen van met asbest versterkt cement toegepast. Per 31 december 2019 bestaat het totale drinkwaternetwerk uit ruim 120.000 km leiding. Ongeveer 28.000 km (23%) hiervan bestaat uit asbestcement leidingen. Dit aantal neemt jaarlijks af met circa 200 km door vervanging, waarbij strikte veiligheidsmaatregelen worden gehanteerd. Asbest mag sinds 1993 niet meer worden toegepast, ook niet in waterleidingen. Als asbesthoudende waterleidingen worden vervangen, worden nieuwe waterleidingen van kunststof aangelegd, namelijk van polyethyleen (PE) of polyvinylchloride (PVC).
Kunt u aangeven of de aanwezigheid van asbestvezels in drinkwater gecontroleerd wordt? Zo ja, op welke schaal wordt dit gecontroleerd, met welke frequentie en wanneer hebben dergelijke controles voor het laatst plaatsgevonden?
Nederlandse drinkwaterbedrijven voeren analyses uit van de concentraties van asbest in drinkwater, zodat een inschatting van risico’s gemaakt kan worden. Hier ligt geen wettelijke verplichting aan ten grondslag. In de meest recente monitoringsronde van begin 2016 zijn er concentraties gemeten van gemiddeld 425 tot 637 vezels per liter. Het RIVM heeft mij laten weten dat dit zeer lage concentraties betreffen waarbij geen gezondheidsrisico’s te verwachten zijn. Het betreft een gezamenlijke actie, waarbij alle drinkwaterbedrijven betrokken zijn. De drinkwaterbedrijven hebben onderling afgesproken eens in de drie jaar steekproeven te nemen om zicht te krijgen op het verloop van asbestvezels in drinkwater. Die metingen vinden plaats in monsters die worden genomen aan de tap (dus na passage van de drinkwaterleidingen) in wijken waar asbestleidingen aanwezig zijn. De meetrondes worden gecoördineerd vanuit Vewin. De eerste gecoördineerde meetronde heeft plaatsgevonden in 2016/2017. Momenteel vindt de tweede meetronde plaats, waarvan de rapportage begin 2021 wordt verwacht.
Bent u bereid om indien de aanwezigheid van asbestvezels in drinkwater niet gecontroleerd wordt de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) te vragen om hier onderzoek naar te doen en de uitkomsten met de Tweede Kamer te delen?
Hier is geen aanleiding voor, aangezien uit de reeds uitgevoerde metingen blijkt dat er geen gezondheidsrisico’s te verwachten zijn en de drinkwaterbedrijven periodiek controlemetingen uitvoeren.
Kunt u aangeven of er in het Drinkwaterbesluit een grenswaarde voor asbestvezels wordt genoemd? Zo nee, deelt u de mening dat een grenswaarde voor asbest in drink/leidingwater dient te worden vastgesteld? Zo ja, bent u bereid een dergelijke grenswaarde te laten vaststellen en op te nemen in het Drinkwaterbesluit?
In het Drinkwaterbesluit is geen grenswaarde voor asbestvezels in drinkwater opgenomen. Ook in de Europese Drinkwaterrichtlijn is een dergelijke norm niet opgenomen. De reden hiervoor is dat er geen aanleiding is om te veronderstellen dat de blootstelling aan asbestvezels in het drinkwater een risico vormt voor de gezondheid. Er bestaat wel een Amerikaanse norm, vastgesteld door de US EPA (US Environmental Protection Agency) en opgenomen in de «National Primary Drinking Water Regulations»1. Dit is een zogenaamde MCL (Maximal Contaminant Level) van 7 miljoen vezels per liter (uitgaande van een vezellengte van meer dan 10 micrometer). De gevonden concentraties in het Nederlandse drinkwater zitten hier ver onder. Ook wordt het drinkwater geconditioneerd (verzadigingsindex van calciumcarbonaat – SI – in het drinkwater > -0,2) met als doel minder afgifte.
Het vaststellen van een norm voor asbestvezels in drinkwater in Nederland ligt niet voor de hand. Het risico op gezondheidseffecten door het inslikken van asbestvezels via drinkwater is waarschijnlijk erg klein. Het RIVM zal het toekomstig onderzoek blijven volgen. Als door de voortschrijdende stand van de wetenschap in de toekomst andere inzichten ontstaan zullen die uiteraard worden meegenomen bij de overweging om een norm vast te stellen.
Bent u ervan op de hoogte dat uit de laatste stand der internationale wetenschap blijkt dat asbest niet alleen een risico vormt bij inademing, maar ook bij inslikken?
Wetenschappelijk is er geen discussie dat asbestvezels kankerverwekkend zijn bij inademing. In het rapport dat het RIVM publiceerde in 2017 «Gezondheidseffecten van asbest, huidige en toekomstige omvang in Nederland» (RIVM Rapport 2017–0194) is beschreven dat inademing kan leiden tot mesothelioom (een vorm van kanker in vooral long- en buikvlies) en asbestose (een stoflongziekte als gevolg van zeer hoge blootstelling en bijdraagt aan het ontstaan van longkanker. In dit rapport wordt daarnaast beschreven dat er voldoende bewijs is dat asbest één van de risicofactoren is bij het ontstaan van kanker aan het strottenhoofd (larynx) en ovarium en dat voor kanker aan het slokdarmhoofd (farynx), maag en darm het bewijs beperkt is. Het RIVM baseert zich hierbij op publicaties van het International Agency for Research of Cancer (IARC)2 en de Helsinki-criteria3.
Er zijn slechts weinig wetenschappelijke onderzoeken naar de effecten van het inslikken van asbest en deze geven geen eenduidig beeld. Dit inconsistente beeld bleek ook uit het door de Amerikaanse ATSDR (Agency for Toxic Substances and Disease Registry) in 2001 gepubliceerde uitgebreide overzicht van relaties tussen blootstelling van mensen en dieren en gezondheidseffecten4, soms toonde een studie een relatie aan met specifieke gezondheidseffecten, andere studies weer niet. Sommige groepen mensen die zijn blootgesteld aan hoge aantallen asbestvezels in hun drinkwater hebben een hoger dan gemiddeld sterftecijfer door kanker van de slokdarm, maag en darmen. Het is echter erg moeilijk te zeggen of dit wordt veroorzaakt door asbest of door andere factoren.
Het IARC heeft asbest benoemd als carcinogeen (groep 1). Dit betekent uiteraard dat blootstelling aan asbestvezels via inhalatie zoveel mogelijk moet worden beperkt en vanuit voorzorg geldt dit ook voor inname via inslikken. Het risico op gezondheidseffecten door het inslikken van asbestvezels via drinkwater is waarschijnlijk erg klein. Zie het antwoord op vraag 4.
Kunt u aangeven waarom in Nederland alleen asbestose, mesothelioom en longkanker erkent wordt als asbest gerelateerde ziekten, terwijl onderzoek aantoont dat ook in andere organen zoals het strottenhoofd en de nieren kanker kan ontstaan door asbest, bijvoorbeeld door inslikken?
Asbestslachtoffers met de diagnose mesothelioom of asbestose kunnen in aanmerking komen voor een tegemoetkoming. In de betreffende wettelijke regelingen is de tegemoetkoming beperkt tot deze ziekten, omdat daarvan de relatie met blootstelling aan asbest niet ter discussie staat. De tegemoetkoming kan niet voor andere ziekten worden verstrekt, omdat de bijdrage van asbest daaraan relatief beperkt is en omdat per individu niet vast te stellen is dat de ziekte is veroorzaakt door asbest.
Daarnaast is in het hiervoor genoemde RIVM-rapport uit 2017 gebruik gemaakt van (internationale) studies naar gezondheidseffecten van asbest om aantallen slachtoffers nu en in de toekomst te schatten. In het RIVM-rapport worden andere ziekten veroorzaakt door asbest en andere blootstellingsroutes dan inademing weliswaar niet uitgesloten maar er was onvoldoende wetenschappelijke zekerheid en informatie beschikbaar om daarmee te kunnen rekenen. Het is mogelijk dat dankzij de voortschrijdende stand van de wetenschap in de toekomst andere inzichten ontstaan en die zullen dan uiteraard worden meegenomen.
Bent u bereid om de Gezondheidsraad te vragen onderzoek te doen naar welke ziekten, naast de reeds bekende, asbest gerelateerd zijn en hoeveel slachtoffers er als gevolg van deze ziekten vallen in Nederland?
Zie antwoord vraag 11.
Deelt u onze mening dat de aanwezigheid van asbest in leidingwater onwenselijk is en dat dit water, als bij verdamping het asbest alsnog in de lucht komt, een risico voor de gezondheid vormt?
De aanwezigheid van asbestvezels in het Nederlandse drinkwater is erg laag. Het is mogelijk dat asbestvezels via douchewater, kraanwater, bij koken, wassen en drogen, al dan niet gebonden aan deeltjes (aerosolen), in de lucht komen, neerslaan op vlakke oppervlakken en weer tot resuspensie (opwaaiing) kunnen komen. Ook kunnen asbestvezels achterblijven na verdamping van nat geworden oppervlakken. Gezien de relatief geringe aantallen vezels in het Nederlandse drinkwater is het gezondheidsrisico waarschijnlijk verwaarloosbaar.
In enkele studies is de invloed van verneveling van drinkwater op de luchtconcentraties van asbestvezels onderzocht. Zelfs bij veel hogere concentraties in water dan in Nederland gevonden zijn, werd de hoeveelheid asbestvezels die door een luchtbevochtiger in de lucht terechtkwam als verwaarloosbaar klein beschouwd (WHO, 20035), of betrof het voor gezondheidseffecten minder relevante vormen van asbestvezels (<1 micrometer; DWI, 2002). Deze onderzoeken zijn kleinschalig uitgevoerd, of gebaseerd op modelberekeningen.
Bent u bereid om het RIVM te laten onderzoeken in welke mate asbest uit opgedroogd leidingwater de concentratie asbestvezels in woningen negatief kan beïnvloeden en wat daar de effecten van zijn op de volksgezondheid?
Omdat de gevonden concentraties asbest in het Nederlandse drinkwater laag zijn, acht de Staatssecretaris een dergelijk onderzoek niet zinvol.
Bent u bekend met het onderzoek1, door internationaal zeer gerenommeerde onderzoekers op het gebied van asbest, waaruit blijkt dat Nederland niet 1200 maar meer dan 4.600 dodelijke asbestslachtoffers per jaar telt?
Ja.
Bent u bereid om, naar aanleiding van de uitkomsten van dit onderzoek, de Gezondheidsraad en/of het RIVM te laten onderzoeken of Nederland, zoals in het onderzoek «Global Asbestos Disasters» wordt gesteld, een hoger aantal asbestslachtoffers telt dan nu door de rijksoverheid wordt aangenomen (inclusief slachtoffers door ziekten die nu nog niet als asbest gerelateerd erkend worden)?
De Staatssecretaris zal het RIVM en de Gezondheidsraad eerst vragen of zij aanleiding zien in het onderzoek van «Global Asbestos Disasters» en mogelijk andere recente publicaties, om het huidige aantal asbestslachtoffers en schattingen van het aantal slachtoffers in de toekomst te actualiseren. Hierbij zal worden meegenomen dat het RIVM recent nog (in 2017) op grond van de wetenschappelijke inzichten op dat moment is gekomen tot de schatting van 1200 slachtoffers in 2016.
Het bericht dat garnalenvissers meer mogen vissen in Natura-2000-gebieden |
|
Maurits von Martels (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «Garnalenvissers mogen veel meer vissen in Natura-2000-gebieden»?1
Ja.
Kunt u aangeven wat de bedoeling is van het vastleggen van visuren in de Natuurbeschermingswet (NB-wet)vergunning?
De visuren zijn vastgelegd als inkadering van de getoetste feitelijke omvang van visserij in de Natura 2000-gebieden ten tijde van de vergunningverlening. Deze vastlegging van hetgeen getoetst is, is een vast gegeven in elke willekeurige Wnb-vergunning: een afwijking ervan geeft aanleiding tot een nieuwe beoordeling. Vastlegging ervan geeft een instrument om, waar noodzakelijk, handhavend te kunnen optreden: hetgeen niet in overeenstemming is met de vergunning, is immers in principe niet toegestaan vanuit de Wet natuurbescherming.
Klopt het dat het doel van de maatregel is om de inzet van de garnalenvloot in Natura 2000-gebieden op een bepaald niveau te bevriezen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is dan het niveau waarop de inzet wordt bevroren?
Nee, dat is niet het doel. Zoals ook aangegeven in mijn antwoord op vraag 2 gaat het hier om het in een vergunningvoorschrift vastleggen van de getoetste visserij. Het is niet bedoeld om deze visserij op een bepaald niveau te bevriezen. Wanneer de garnalenvissers ervoor zouden kiezen om, met een juiste en volledige ecologische onderbouwing, meer visuren dan de nu vergunde aantallen aan te vragen, dan kan dat niet zonder enige onderbouwing geweigerd worden. Dat is ook niet de insteek van de vergunningverlening op grond van de Wet natuurbescherming; wanneer een vergunningaanvrager met een voldoende juiste en actuele ecologische onderbouwing zijn activiteit wil verruimen, dan is het aan mijn ministerie om op basis van die onderbouwing te bezien of die verruiming inderdaad toelaatbaar zou kunnen zijn.
Wat voor (soort) berekeningsfouten zijn er bij het verlenen van de vergunning gemaakt en waarom worden deze als «softwarefouten» gekarakteriseerd?
Bij het vaststellen van de initiële visuren voor het ijkjaar 2015 is met een, voor de zuidelijke Natura 2000-gebieden, te lage vissnelheid gerekend. Daarnaast bleek, naderhand, in deze initiële berekeningen sprake van ontbrekende data doordat onder andere de gebruikte software ten onrechte bepaalde (omgenummerde2) vaartuigen niet meenam in de berekeningen.
Meer specifiek en technisch: middels de software werd een zogenaamde «vesselgroup» aangemaakt van te vergunnen (en tijdens de monitoring: vergunde) vaartuigen. Daarin zat een zogenoemde «bug» waardoor er data van meer vaartuigen in de berekening meekwamen dan de daadwerkelijk te vergunnen respectievelijk vergunde vloot van vaartuigen. Ook werden in sommige gevallen tussentijds omgenummerde vaartuigen (als gevolg van overdrachten) door de «bug» dan weer wel en dan weer niet meegenomen. Daarmee werden er ook dus meer c.q. juist minder visuren in de berekeningen meegenomen dan feitelijk in de praktijk gerealiseerd werden. Tot slot zijn er bij de initiële berekening te veel visuren meegenomen omdat in eerste instantie ook het varen op 0 knopen werd meegeteld als «visactiviteit».
Kunt u inzage geven in de foute en in de correcte berekeningswijze?
Een deel van deze vraag heb ik reeds beantwoord in mijn reactie op vraag 4. Aanvullend daarop: de correcte berekeningswijze ligt erin vervat dat de door WMR gebruikte software de geschetste eerdere «bug» en de uitwerking daarvan op de data en opvolgende berekeningen, ondervangt.
Klopt het dat vanuit de visserij in een veel eerder stadium is aangegeven dat de vergunde uren zo veel afweken van de feitelijke situatie dat de uitkomsten van de berekeningen die aan de vergunningverlening ten grondslag lagen, eenvoudigweg niet konden kloppen?
Die signalen heeft de sector inderdaad eind oktober 2018 formeel aangegeven (na eerder op informeel niveau hierover signalen af te hebben gegeven), maar op dat moment waren er onvoldoende concrete gegevens om de berekeningen vanuit de NVWA in twijfel te trekken; de sector kon haar standpunt niet met cijfers onderbouwen. De sector kondigde in een formeel schrijven aan hierop haar eigen onderzoek in te zetten met inzet van Wageningen Economic Research. In diezelfde periode gaf Rijkswaterstaat soortgelijke signalen af voor wat betreft het Natura 2000-gebied Voordelta.
Wat is er concreet met deze signalen vanuit de visserij gedaan?
Op basis van het signaal vanuit RWS (die hierop de in haar opdracht uitgevoerde berekeningen en cijfers afkomstig van Wageningen Economic Research kon aanleveren) is aan de NVWA gevraagd de data nauwkeurig nogmaals na te lopen. Hieruit is een herberekening en volgend daarop een formele wijziging van de vergunde visuren voortgekomen (21 december 2018). Reeds per brief van 15 november 2018 is aan de sector gemeld dat de aangekondigde acties op het handhavende vlak, onmiddellijk opgeschort werden.
Hoe ziet u de praktische uitvoering van deze regelgeving in de richting van individuele vissers, die een collectief aangevraagde, maar individueel toegekende NB-wet vergunning hebben ontvangen?
In de inhoudelijke overwegingen bij de vergunning is hierover opgemerkt dat elk van de individuele vissers vergunninghouder is en zij als groep van totale vergunninghouders daarop aangesproken zullen worden. Wanneer er dus bijvoorbeeld in 2020 te veel visuren worden gerealiseerd in het Natura 2000-gebied Waddenzee dan zal de werking van de vergunning opgeschort worden voor dat specifieke Natura 2000-gebied. Hierbij merk ik nog op dat binnen de garnalenvisserijvloot er vergunninghouders zijn die veel (in een bepaald Natura 2000-gebied) op garnalen vissen en vergunninghouders die amper (in een bepaald Natura 2000-gebied) op garnalen vissen. Sommige van de vergunninghouders mogen ook op platvis vissen en schakelen daar naar toe over wanneer de prijzen goed zijn. Ook merk ik op dat er voor de meeste garnalenvissers voldoende uitwijkmogelijkheden naar elders, binnen en buiten de Natura 2000-gebieden, zijn om verder te vissen. Voor de vissers die die mogelijkheid niet hebben, is het een verantwoordelijkheid van de vertegenwoordigende koepelorganisaties om hier in een kalenderjaar en met de monitoringsresultaten in de hand, gericht op te sturen zodat voor die specifieke vissers er voldoende visruimte in een gegeven jaar blijft.
Het gaat dus om het collectieve beeld van vissen. Wat de ene visser aan visuren «laat liggen», kan door de andere visser weer benut worden.
Verder merk ik nog op dat er ook voor gekozen kan worden de vereiste Wnb-vergunning op individuele basis aan te vragen. Dit betekent dat elke individuele visser voor specifieke Natura 2000-gebieden (of delen daarvan) een vergunning zal moeten aanvragen, daarbij een volledige en juiste ecologische onderbouwing zal moeten aanleveren en ook voor het eigen bedrijf een specifiek aantal visuren zal moeten aanvragen. Voor een langjarige Wnb-vergunning bedragen de leges € 3.500 per vergunningaanvraag. Ook de financiering van het laten opstellen van een individuele passende beoordeling ligt dan bij de individuele visser.
Hoe zouden vissers het maximum aan visuren in hun individuele visplannen moeten verwerken?
Omdat de Wnb-vergunningen collectief vanuit de sector zijn aangevraagd, wordt er vanuit die vergunningverlening niet gewerkt met individuele visplannen. Wel maken individuele vissers in hun eigen bedrijfsorganisatie individueel een jaarplanning. Wanneer in een lopend jaar al vroeg behoorlijke aantallen visuren worden gerealiseerd in een bepaald Natura 2000-gebied, dan zal de huidige monitoring van WMR dit snel detecteren. Deze monitoring start qua output in de maand mei. Deze monitoringsresultaten zullen ook structureel met de vertegenwoordigende koepelorganisaties gedeeld worden. Zij kunnen daarop hun acties inrichten en de betrokken vissers hierop informeren. Wat de mogelijke handelingsopties voor deze vertegenwoordigers (en daarmee ook de vissers) zijn, heb ik in mijn antwoord op vraag 8 aangegeven.
Hoe kunnen individuele vissers zich überhaupt aan deze regels met betrekking tot het maximumaantal visuren houden als zij niet weten wat het maximumaantal visuren precies voor hen op individuele basis betekent?
Ik verwijs hier naar mijn antwoord op vraag 9.
In hoeverre kan dit ertoe leiden dat individuele vissers een «incentive» hebben om zo veel mogelijk visuren te verbruiken teneinde niet achter het net te vissen op het moment dat het collectief toegekende aantal visuren is bereikt? Deelt u de mening dat dit een ongewenst effect zou zijn van deze regelgeving? Zo nee, waarom niet?
Ik heb over die «incentive» al kort iets opgemerkt in mijn antwoord op vraag 8: het is met name aan de vertegenwoordigende koepelorganisaties om ten aanzien van die, zeker aanwezige, incentive zo sturend mogelijk om te gaan, bijvoorbeeld door te werken met een collectief visplan voor een specifiek Natura 2000-gebied. Op die wijze kan geborgd worden dat met name vissers die geen uitwijkmogelijkheid naar elders hebben, voldoende ruimte houden om hun visserij uit te kunnen oefenen.
Wanneer in een lopend jaar er in de eerste maanden fors gevist wordt door vissers dan zal de monitoring hierop dit ook tijdig signaleren. Het is dan aan de vertegenwoordigde koepelorganisaties om hun handelingsopties te benoemen en daarin een keuze te maken. Wanneer er actie vanuit die zijde achterwege blijft, zal handhavend opgetreden worden zodra het maximale aantal vergunde visuren met 10% overschreden wordt. Concreet betekent dit dat er in de betreffende Natura 2000-gebieden niet meer gevist mag worden tot en met 31 december van dat specifieke jaar.
Hoe zal de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) deze in de ogen van individuele vissers niet uitvoerbare regel ten opzichte van die individuele vissers gaan handhaven?
Ik verwijs hier mede naar mijn antwoord op vraag 11: ingeval van overschrijdingen zal de werking van de vergunning voor het betreffende Natura 2000-gebied opgeschort worden: elke opvolgende garnalenvisserij zal dan met het passend wettelijk handhavend instrumentarium worden geadresseerd.
De garnalensector zelf heeft de keuze gemaakt voor een collectieve vergunningaanvraag en daarmee ook om als collectief van vissers gehandhaafd te worden op de vergunde visuren. Het is aan de sector om hierin eventueel een andere afweging te maken en individuele garnalenvissers elk een individuele vergunning op grond van de Wnb te laten aanvragen.
De bevindingen van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) dat containerschepen vaak nog steeds de veiligheidsregels niet naleven |
|
Rutger Schonis (D66), Jan de Graaf (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht «Containerschepen lappen nog steeds veiligheidsregels aan hun laars»?1
Ja, dit bericht is mij bekend.
Kunt u toelichten waarom u ervoor heeft gekozen de inspectierapporten van de controles niet met de Kamer te delen en deze pas vrij te geven na een beroep op de Wet Openbaarheid van Bestuur door journalisten?
Ik heb in mijn brief aan uw Kamer2 van 24 mei 2019 gemeld dat de ILT onderzoek aan het doen was naar het sjorren van containers. Daarbij heb ik aangegeven dat ik u het rapport daarvan naar verwachting in het najaar van 2019 zou kunnen aanbieden. Het opstellen van het rapport heeft helaas meer tijd in beslag genomen dan doorgaans het geval is. Ik kon u het rapport niet eerder dan op 14 mei jl. toesturen. Het rapport was niet eerder gereed.
Deelt u de mening van de vragenstellers dat deze rapporten direct met de Kamer hadden moeten worden gedeeld?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van de vragenstellers dat de bevindingen van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) onmiddellijk aanleiding zouden moeten zijn om voorzorgsmaatregelen te treffen om ecologisch kwetsbare gebieden zoals de Waddenzee te beschermen? Zo nee, waarom niet? Indien u deze mening deelt, welke voorzorgsmaatregelen bent u bereid om op korte termijn te treffen?
Ik zal de bevindingen uit het ILT-rapport betrekken in mijn beleidsreactie op de uitkomsten van de relevante onderzoeken naar aanleiding van het ongeval met de MSC Zoe, o.a. van de Onderzoeksraad voor Veiligheid, waarbij ik ook in zal gaan op mogelijke vervolgstappen. Daarbij zal ik ook bezien of het huidige waarschuwingssysteem aangepast zou moeten worden.
Bent u bereid om met uw Duitse collega afspraken te maken om de zuidelijke vaarroute door de Waddenzee voor grote containerschepen in stormachtige omstandigheden preventief te sluiten?
In mijn brief aan uw Kamer3 van 23 januari j.l. ben ik reeds ingegaan op de mogelijkheden voor afsluiting van de zuidelijke vaarroute. Afsluiting van de zuidelijke vaarroute kan niet unilateraal worden opgelegd. Als Nederland deze route of daaraan verbonden voorwaarden wil veranderen, moet daartoe een voorstel worden ingediend bij de IMO in overleg met Duitsland en Denemarken. Ik heb met mijn Duitse collega afgesproken dat we, zo snel mogelijk nadat de verschillende onderzoeksrapporten beschikbaar zijn gekomen, gezamenlijk de conclusies en aanbevelingen daarin bespreken en de mogelijke vervolgstappen met elkaar afstemmen.
Heeft u al gesproken met de International Maritime Organization (IMO) over de potentiële juridische mogelijkheden om deze route te sluiten voor grote containerschepen bij stormachtige omstandigheden?
Ik begrijp de wens om robuuste maatregelen te nemen om een ongeval zoals dat van MSC Zoe te voorkomen. Ik heb de mogelijkheden tot het afsluiten van de zuidelijke route daarom onderzocht, en verwijs hiervoor naar mijn antwoord op de vorige vraag. De conclusies en aanbevelingen van de verschillende onderzoeksrapporten zullen moeten uitwijzen of een traject in IMO in dit verband een mogelijke vervolgstap is.
Kunt u toelichten of de bevindingen van de ILT van invloed zijn op het huidige waarschuwingssysteem van de Kustwacht bij stormachtige omstandigheden, aangezien het ongeluk met de OOCL Rauma liet zien dat de risico’s ook bestaan bij kleinere schepen?
Zie antwoord vraag 4.
Gaat het waarschuwingssysteem van de Kustwacht worden uitgebreid nu duidelijk is dat zoveel schepen in overtreding zijn van de veiligheidsvoorschriften, waardoor niet uitgesloten kan worden dat een herhaling zal plaatsvinden van de MSC Zoë ramp en het ongeluk met de OOCL Rauma?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Dat heb ik zoveel mogelijk gedaan.
Waarnemingen vanaf marineschip Zr. Ms. De Ruyter van een incident met een chemische tanker in de Golf van Oman |
|
Raymond de Roon (PVV), Gabriëlle Popken (PVV) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kunt u aangeven wat op het Nederlands marineschip de Zr. Ms. De Ruyter exact is waargenomen van het incident met de chemische tanker de SC Taipei, die mogelijk door Iraanse autoriteiten gekaapt zou zijn?1
Over de waarnemingen van De Zr. Ms. De Ruyter kunnen om operationele redenen geen mededelingen worden gedaan.
Kan Nederland op basis van eigen waarnemingen vanaf de Zr. Ms. De Ruyter bevestigen dat het Hong Kong gevlagde schip de SC Taipei door Iraanse autoriteiten geënterd is?
Zie antwoord op vraag 1.
Was de Iraanse Revolutionaire Garde betrokken bij dit incident? Zo nee, welke elementen van het Iraanse regime dan wel?
Zie antwoord op vraag 1.
Klopt het dat het schip zich in internationale wateren bevond toen zij werd geënterd, werd vastgehouden of werd gesommeerd om koers te wijzigen naar Iraanse wateren?
Zie antwoord op vraag 1.
Hoe beoordeelt u het optreden van de Iraanse autoriteiten? Is er naar uw mening sprake geweest van een kortstondige kaping/gijzelingssituatie of betrof het hier een ongehoorde en agressieve controle?
Zie antwoord op vraag 1. Het is daarom ook niet mogelijk het incident nader te duiden.
Beschikt u over aanwijzingen dat er lading van de chemische tanker buit is gemaakt? Zo ja, wat is er buit gemaakt? Zo nee, kunnen de autoriteiten van Hong Kong en de rederij dat bevestigen?
Het kabinet beschikt niet over informatie of lading is buit gemaakt.
Deelt u de mening dat het aantal provocaties van Iraanse zijde in internationale wateren recent is toegenomen en dat hiertegen (politiek) moet worden opgetreden om verdere provocaties/incidenten de kop in te drukken? Wilt u daartoe stappen ondernemen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?2
Hoewel de spanningen onverminderd voortduren, is geen sprake van een veranderende houding of agressie van Iraanse eenheden tegenover EMASoH eenheden. Zie verder het antwoord op vraag 8.
Bent u bereid om de recente Iraanse provocaties publiekelijk en keihard te veroordelen en dat duidelijk over te brengen aan het Iraanse regime? Zo nee, hoe kan de missie EMASoH – die zich hoofdzakelijk richt op preventie van verdere incidenten – leiden tot succes wanneer de Iraanse provocaties zonder consequenties voor het regime blijven?
De inzet van het kabinet blijft onverminderd gericht op de-escalatie van regionale spanningen en preventie van verdere incidenten. Het kabinet heeft bewust gekozen voor deelname aan EMASoH, omdat de missie zowel een diplomatiek als een militair spoor omvat. De militaire inzet is gericht op preventie en weerhoudt actoren ervan om de vrije en veilige doorvaart van de scheepvaart te verstoren. Het diplomatieke spoor van de missie is gericht op het identificeren van manieren om het onderlinge vertrouwen in de regio ten aanzien van maritieme veiligheid te versterken. Een dialoog met Iran maakt hier onderdeel van uit. Het politieke sturingsorgaan van de missie, de «Political Contact Group», volgt deze ontwikkelingen op de voet en bekijkt hoe deze via het diplomatieke spoor opvolging kunnen krijgen.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en uiterlijk 4 mei 2020 beantwoorden, zodat de antwoorden betrokken kunnen worden bij het schriftelijk overleg over de volgende Raad Buitenlandse Zaken?
Deze vragen zijn zo snel en zo volledig mogelijk beantwoord.
Verdroging in Nederland |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Verdroging Nederland is een politieke keuze»1, «Nederland kampt weer met droogte»2, «7 procent meer drinkwater gebruikt doordat we thuis zijn»3 en «Wetenschappers slaan alarm: «Droogte is een sluipmoordenaar»»4?
Ja.
Deelt u de zorgen dat verdroging in Nederland ook dit jaar weer een probleem zal zijn, zoals verwachtingen van het KNMI nu lijken te voorspellen?5 Zo nee, kunt u toelichten waarom niet?
Ik deel de zorg dat droogte nu voor het derde jaar op rij voor problemen zorgt, met name op de hoge zandgronden. De waterschappen en Rijkswaterstaat hebben alle maatregelen in werking die bij deze droogtesituatie horen – zoals peilopzet en extra aanvoer – en monitoren de situatie nauwlettend. De Landelijke Coördinatiecommissie Waterverdeling (LCW) is met onder meer een geactualiseerd landelijk draaiboek, de nieuwe handleiding voor de verdringingsreeks en de handleiding chloride goed geëquipeerd om een eventuele volgende droogtecrisis goed te kunnen beheersen. Vanwege de lage Rijnaanvoer is de LCW per 25 mei opgeschaald naar niveau 1 «dreigend watertekort».
Bent u het ermee eens dat verdrogingsproblemen zoveel mogelijk voorkomen moeten worden, zowel dit jaar als structureel? Zo ja, welke stappen gaat u nu zetten om verdrogingsproblemen te voorkomen?
Ja. Nederland wordt beter weerbaar tegen droogte met de realisatie van de 46 aanbevelingen van de Beleidstafel droogte (Kamerstuk 27 625, nr. 489), het Actieprogramma klimaatadaptatie landbouw (Kamerstuk 35 300 XIV, nr. 70) en de Actielijnen klimaatadaptatie natuur (in ontwikkeling). Door alle partijen wordt gewerkt aan de realisatie van de aanbevelingen.
In het Deltaprogramma Zoetwater en het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie werken partijen aan structurele maatregelen voor het beter omgaan met droogte. In de eerste fase van het Deltaprogramma Zoetwater worden momenteel maatregelen uitgevoerd voor ruim € 400 miljoen, waarmee we water beter vasthouden, zuiniger zijn met water en water slimmer verdelen. Voor de tweede fase van het Deltaprogramma Zoetwater (2022–2027) is € 150 miljoen uit het Deltafonds beschikbaar, dat wordt aangevuld met financiering van de regionale waterpartners.
Voor de Impulsregeling klimaatadaptatie is daarnaast € 150 tot € 250 miljoen gereserveerd voor de periode vanaf 2021. Deze middelen worden aangevuld met cofinanciering uit de regio. Hiermee wordt de versnelling van de aanpak van ruimtelijke adaptatie voor wateroverlast en droogte door decentrale overheden financieel ondersteund.
Op dit moment nemen waterbeheerders, andere overheden en sectoren al diverse maatregelen, zoals het aanhouden van een hoger waterpeil en duurzaam beheer van landbouwbodems. Daarnaast is voor de langere termijn gestart met de ontwikkeling van een regionale aanpak voor klimaatadaptatie in het landelijk gebied (landbouw en natuur) en een kennisagenda voor klimaatadaptieve landbouw. Ook in het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer is meer aandacht voor klimaatadaptatie en bodemmaatregelen.
De provincies werken aan het voorkomen van onomkeerbare schade aan natuur door – in gebieden met wateraanvoer – de kwetsbare natuurgebieden als categorie 1 natuur aan te merken. Waterbeheerders moeten dan bij watertekorten prioriteit geven aan de watervoorziening aan deze gebieden. In gebieden die afhankelijk zijn van regenwater (veelal de hoge zandgronden) wordt gewerkt aan een klimaatbestendige natuur door het verhogen van grondwaterstanden en het vasthouden van water. De investeringsimpuls natuur zal, in het kader van de stikstofaanpak, deels worden ingezet voor het verbeteren van de hydrologie in en rondom natuurgebieden. Samen met provincies werkt het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit deze maatregelen uit in het Programma Natuur.
Naast aanpassingen in het watersysteem zal ook bij de ruimtelijke inrichting meer rekening moeten worden gehouden met waterbeschikbaarheid en wateroverlast. In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en in het Nationaal waterprogramma wordt daarom een voorkeursvolgorde opgenomen voor (regionaal) waterbeheer. Uitgangspunt is dat in de ruimtelijke inrichting meer rekening wordt gehouden met waterbeschikbaarheid en dat alle watergebruikers zuiniger omgaan met water. Verder moet water beter worden vasthouden, opgeslagen en verdeeld over de watervragende functies in een gebied, en indien nodig kunnen worden afgevoerd. Daarnaast blijft droogte een natuurlijk fenomeen, waardoor (economische) schade niet altijd voorkomen kan worden.
Klopt het dat door veel boeren de beregening alweer is aangezet sinds de start van de droge periode, ondanks dat bekend is dat dit bijdraagt aan de verdrogingsproblematiek? Heeft u een beeld om hoeveel boeren dit gaat?
Als gevolg van een gebrek aan neerslag de laatste tijd beregenen boeren hun gewassen weer.
Het is voor een goede opkomst en groei van de gewassen alsmede voor een maximale opname van nutriënten (en daarmee minder verlies van nutriënten naar het water) van belang dat boeren met beregening een juiste vochtvoorziening voor hun percelen kunnen regelen. Waar nog geen watertekorten zijn en onttrekkingsverboden gelden, kan dat ook.
Provincies en waterschappen zijn verantwoordelijk voor het waterbeheer in het landelijk gebied. Zij hebben een beeld van het aantal boeren dat hun percelen beregent; hier bestaat op dit moment geen landelijk overzicht van. Zij zijn ook in gesprek met boeren en andere watergebruikers over de waterbeschikbaarheid en mogelijke maatregelen voor een zuiniger watergebruik. Duurzaam agrarisch grondgebruik is één van de maatregelen die daarvoor van belang is.
Deelt u de zorgen dat een oproep van drinkwaterbedrijven aan consumenten om zuinig om te gaan met water, een druppel op een gloeiende plaat is als per uur een jaarverbruik aan water van een huishouden wordt gebruikt voor beregening in de landbouw, vooral op zandgronden, die sowieso voor veel uitspoelingsgevoelige gewassen ongeschikt zijn?
Het is belangrijk dat alle watergebruikers zuinig omgaan met oppervlakte- en grondwater, zowel landbouw en industrie als consumenten. Ik onderschrijf de oproep van de drinkwaterbedrijven aan consumenten om zuinig om te gaan met drinkwater; dat draagt ook bij aan bewustwording. Het klopt dat de omvang van het gebruik van huishoudens relatief klein is ten opzichte van veel andere gebruikers. Lokaal kunnen grondwateronttrekkingen voor drinkwatervoorziening echter negatieve effecten hebben op grondwaterstanden. Zuinig gebruik van drinkwater kan bijdragen aan het beperken van deze effecten. En daarnaast kan zuinig gebruik van drinkwater ertoe bijdragen dat de buffercapaciteit van drinkwaterbedrijven langere tijd toereikend zal zijn.
Bent u van mening dat er een oproep aan boeren moet worden gedaan om minder te beregenen, zodat grondwaterdaling en tekorten bij een eventuele aanhoudende droogte beperkt kunnen worden?
Het kabinet en de bij droogte betrokken partijen vragen bij de watergebruikers, en dus ook de boeren, reeds aandacht voor het bewust omgaan met water. Via omschakeling naar kringlooplandbouw en duurzaam agrarisch grondgebruik zijn boeren al bezig hun watergebruik te beperken en slimmer te regelen. In het antwoord op vraag 4 geef ik aan dat de regionale waterbeheerders in gesprek zijn met boeren over waterbeschikbaarheid en waterbesparing.
Bent u het eens met de kritiek in het artikel van het Nederlands Dagblad dat het Nederlands waterbeleid op dit moment te veel gefocust is op maximale gewasproductie, waardoor de landbouw een onevenredige invloed uitoefent op het waterbeheer in Nederland?6 Zo nee, waarom bent u het hier niet mee eens? Zo ja, ziet u mogelijkheid om stappen te ondernemen om het waterbeleid in Nederland structureel te veranderen?
De landbouw is een maatschappelijk breed gewaardeerde functie. Het is dan ook te eenvoudig om te stellen dat de landbouw onevenredige invloed uitoefent op het waterbeheer in Nederland. Het kabinet ondersteunt de transitie van de huidige landbouw naar een kringlooplandbouw, die meer in harmonie met haar omgeving is. Het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer dat, op grond van samenwerking tussen boeren en waterschappen gericht is op water- en bodemmaatregelen op landbouwbedrijven, wordt daarbij benut.
In hoeverre wordt volgens u een evenwichtige en brede afweging tussen de belangen van natuur en landbouw gehinderd door de dominantie van de geborgde landbouwzetels in de waterschapsbesturen?
Het kabinet wil de discussie over de geborgde zetels in de waterschapsbesturen graag voeren aan de hand van het advies van de Adviescommissie geborgde zetels. Ik heb u in februari 2020 geïnformeerd (Kamerstuk 27 625, nr. 492) over de instelling van deze commissie. De commissie heeft tot taak te adviseren over een afgewogen en breed gedragen wijze van totstandkoming en samenstelling van waterschapsbesturen, toegespitst op het stelsel van de geborgde zetels (zie ook Kamerstuk 27 625, nr. 487). Ik zal dit advies, zodra de commissie het aan mij heeft aangeboden, aan uw Kamer toesturen.
Welke acties gaat u ondernemen om voedseltekorten te voorkomen voor weidevogels, die ontstaan door het uitdrogen van de bovenste bodemlagen?
Voor de weidevogels is de droogte net als eerdere jaren een probleem. Niet alleen vanwege het voedseltekort, maar ook door het ontbreken van schuilmogelijkheden tegen predatoren. Een goede plas-drassituatie is een ideale omgeving voor weidevogels. Agrarische collectieven zijn actief bezig om met boeren individuele afspraken te maken over het plas dras zetten van hun percelen. Waterschappen stemmen als beheerders van de regionale watersystemen de waterpeilen zo goed mogelijk af op de aanwezige functies.
De Minister van LNV heeft recent besloten tot een tweede openstelling van de regeling «niet productieve investeringen voor behoud akker- en weidevogels». Deze regeling biedt subsidiemogelijkheden voor investeringen in verbetering van het leefklimaat van weide- en akkervogels. Voor weidevogels zijn investeringen in waterpompen voor het creëren van hoogwaterpeil, vergroten van openheid van gebieden en plaatsen van nestkappen belangrijke bijdragen. De regeling is met ingang van 1 mei 2020 opengesteld. Hiervoor is een bedrag van € 3,2 miljoen beschikbaar.
Kunt u toelichten wat de status is van het Actieprogramma Klimaatadaptatie Landbouw, welke in januari van 2020 verscheen? Zo ja, welke maatregelen zijn getroffen voor het vasthouden en infiltreren van water, beter bodembeheer en het gebruik van andere teelten, waardoor beregening mogelijk in de toekomst minder nodig zal zijn of een minder groot probleem vormt voor de grondwaterstand?
Na de aanbieding van het Actieprogramma klimaatadaptatie landbouw door de Minister van LNV aan uw Kamer in januari 2020 is gestart met de uitvoering van de acties in dit programma. Zoals ik aangeef in antwoord 3 zijn (en worden) er veel maatregelen genomen om water in het landelijk gebied vast te houden in plaats van af te voeren, zoals gebeurt in de aanpak in Meerssen en via duurzaam beheer van landbouwbodems door boeren. Er zijn ook voorbeelden van boeren die investeren in de aanleg van waterbassins, vergelijkbaar met die in de glastuinbouw, om meer water te kunnen bufferen. Waterschappen hebben in de winterperiode waar mogelijk een hoger waterpeil aangehouden om de grondwaterstand aan te vullen. Ook lopen er proeven om zuiveringswater van Rioolwaterzuiveringsinstallaties (RWZI’s) te hergebruiken in de landbouw. Daarnaast is voor de langere termijn gestart met de ontwikkeling van een regionale aanpak voor klimaatadaptatie in het landelijk gebied (landbouw en natuur) en een kennisagenda voor klimaatadaptieve landbouw. In april 2020 hebben de Topsectoren een uitvraag gedaan voor onderzoeksvoorstellen op het gebied van klimaatbestendig landelijk gebied, denk aan zuiniger watergebruik en toepassing van adaptieve teelten. Ook in het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer komt meer aandacht voor klimaatadaptatie en bodemmaatregelen.
Kunt u uiteenzetten hoe er invulling is gegeven aan de aanbeveling van de Beleidstafel Droogte om onderzoek te doen naar de kansen van en condities voor flexibilisering van vergunningsruimte voor grondwateronttrekking, vooral in relatie tot andere grondwaterafhankelijke functies zoals natuur, gezien de bevinding van de Beleidstafel Droogte dat onttrekkingslimieten in verschillende gebieden zijn overschreden in 2018?7 Komen deze onderzoeken ook naar de Kamer? Indien dit zo is, op welke termijn kunnen de resultaten hiervan verwacht worden?
Voor alle aanbevelingen van de Beleidstafeldroogte is een actiehouder aangewezen. Voor de actie om onderzoek te doen naar de kansen van en condities voor flexibilisering van vergunningsruimte voor grondwateronttrekking in relatie tot andere grondwaterafhankelijke functies, zoals natuur, ligt het voortouw bij de provincies. De provincies zijn het bevoegd gezag en maken de afweging of flexibilisering kan worden toegestaan. Het IPO pakt deze actie op in samenwerking met mijn Ministerie van IenW, het Ministerie van LNV en Vewin. Er is een samenhang met andere acties van de Beleidstafel droogte gericht op klimaatbestendig land- en watergebruik. Ik voer de regie op de voortgang van al deze acties via de Stuurgroep Water. Over de onderzoeken zal aan de Kamer worden gerapporteerd. Dit loopt afhankelijk van het onderwerp via Deltaprogramma, Actieprogramma klimaatadaptatie landbouw en Actielijnen klimaatadaptatie natuur, Beleidsnota Drinkwater 2020–2026. De oplevering van het onderzoek over flexibilisering vergunningsruimte is voorzien in 2021. Ik zal uw Kamer daarover informeren.
Kunt u toelichten wat de status is van de onderzoeken naar mogelijkheden voor drinkwaterrestricties in crisissituaties, zoals werd aanbevolen in de Beleidstafel Droogte? Komen deze onderzoeken ook naar de Kamer? Zo ja, op welke termijn kunnen de resultaten van deze onderzoeken verwacht worden?
Verkenning naar toepassing drinkwaterrestricties in crisissituaties is een van de aanbevelingen van de Beleidstafel droogte. Drinkwaterrestricties maken onderdeel uit van een breder palet aan mogelijke maatregelen die kunnen bijdragen aan het verbeteren van de waterbeschikbaarheid. Afgesproken is dat het Ministerie van IenW een verkenning zal laten uitvoeren naar een uitvoerbaar en handhaafbaar stelsel van drinkwaterrestricties voor crisissituaties, zodanig dat overheden en drinkwaterbedrijven dit kunnen uitvoeren. Deze verkenning zal worden uitgevoerd in nauwe samenwerking met Vewin, de VNG (in verband met de bevoegdheid van de burgermeester) en de Veiligheidsregio’s. Deze actie zal worden opgenomen in de nieuwe Beleidsnota Drinkwater, die eind 2020 naar uw Kamer zal worden gestuurd. De planning is dat het onderzoek in 2021 wordt afgerond. Uw Kamer zal over de bevindingen worden geïnformeerd. Uit eerder onderzoek is gebleken dat de crisisorganisatie, het escalatiemodel, de communicatie en handhaving voor drinkwaterrestricties verder moeten worden uitgewerkt om knelpunten, oplossingsrichtingen en voor- en nadelen van inrichtingsvarianten in beeld te brengen. Dit betreft o.a. de afstemming tussen de functionele- en algemene crisiskolom, afstemming met de LCW en het toezicht/sanctieregime. Op deze punten zal de verkenning zich richten.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja, dat heb ik gedaan.
Installaties die het huishoudelijk verbruik van energie en drinkwater stevig kunnen reduceren |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Fries bedrijf Hydraloop grote winnaar op techbeurs in Las Vegas»?1
Ja.
Deelt u de mening dat vindingen als deze een grote bijdrage kunnen leveren aan het besparen van drinkwater en energie? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Op welke wijze draagt u bij aan de ontwikkeling van dit soort installaties?
Het bedrijf Hydraloop heeft in 2018 subsidie gehad uit de MIT-regeling (haalbaarheidsstudie) en heeft ook gebruikgemaakt van de regeling Partners voor Water2. Hiermee is subsidie verkregen voor een certificeringstraject voor de Amerikaanse markt. Ook kan Hydraloop waarschijnlijk van de WBSO gebruik maken.
Kunt u aangeven of installaties als deze gesubsidieerd worden in het kader van de SDE+(+) of andere subsidieregelingen op het gebied van energietransitie en verduurzaming? Zo nee, waarom niet?
Momenteel is er geen specifieke subsidieregeling voor deze technologie beschikbaar. Wel kan de technologie ingepast worden in renovatieprogramma’s gericht op verduurzaming en daarmee meer bekendheid krijgen in de sector. Dat kan bijvoorbeeld door aan te sluiten bij de relevante netwerken van de Topsectoren of een programma als de renovatieversneller, waardoor ook installateurs, aannemers en woningbouwcorporaties de praktische toepassing kunnen afwegen.
Bent u bereid de drempel voor aanschaffing van installaties als deze te verlagen via een financiële prikkel? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Ik geef er de voorkeur aan dat deze technologie eerst op enkele plaatsen wordt gedemonstreerd. Daarvoor is subsidie mogelijk via de regeling DEI+.
Klopt het dat de terugverdientijd momenteel ongeveer tien jaar tijd is?2 Acht u het waarschijnlijk dat de terugverdientijd nog verder teruggebracht zal worden door de ontwikkeling van de energierekening, waterrekening en schaalvergroting bij de productie van dit soort installaties?
De terugverdientijd in het artikel is een schatting en alleen gebaseerd op de kosten van het systeem. Daarbij komen installatiekosten, die de terugverdientijd van de totale investering hoger maken (hoeveel hangt af van de wijze waarop aansluiting in bestaande woningen te realiseren zijn). Terecht wordt opgemerkt dat ook de prijs van (drink)water een rol speelt.
Over het algemeen is het goed denkbaar dat bij verdere opschaling en bij koppeling met renovatieprocessen in de bouw de terugverdientijd verder kan worden teruggebracht met misschien wel meer dan 25%. Het is nu evenwel te vroeg om daar een goede uitspraak over te kunnen doen.
De terugverdientijd is aanzienlijk korter in landen waar (drink)water een hogere prijs heeft. Hydraloop zal niet alleen voor de Nederlandse markt werken.
Welke terugverdientijd acht u waarschijnlijk voor dit soort installaties?
Daar valt geen algemeen antwoord op te geven. Dat hangt immers af van de soort installatie, de plek waar deze geïnstalleerd moet worden en de prijs van alternatieven. Er zijn meer technologieën die een vergelijkbare reductie in energie en watergebruik kunnen realiseren.
Wordt er bij de bouw van nieuwbouwwoningen rekening gehouden (bijvoorbeeld in de aanleg van leidingen) met de mogelijkheid om dit soort apparaten te installeren? Zo nee, bent u bereid dit onder de aandacht te brengen bij de vertegenwoordigers van de (nieuw)bouwsector?
Momenteel zullen aannemers geen rekening houden met deze technologie. Daarbij speelt bovendien dat de technologie ook te maken heeft met eisen aan tappunten voor drink- en «grijs» water in de regelgeving waaraan voldaan moet worden. Ook om die reden zou een demonstratie een goed idee zijn. Voorts zal ik dit thema onder de aandacht brengen van het platform zeer energiezuinige nieuwbouw.
Het signaal dat de nieuwe Merwedebruggen veel te laag dreigen te worden |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de grote zorgen van het Centraal Overleg Vaarwegen over de voorgenomen hoogte van de nieuwe Merwedebruggen?1
Ja.
Klopt het dat wordt overwogen om de twee nieuwe bruggen lager aan te leggen dan de bestaande Merwedebrug? Zo ja, waarom?
Ja, in het vastgestelde Tracébesluit is uitgegaan van het vigerende beleid aangaande doorvaarthoogte voor scheepvaartverkeer op de gehele corridor. Hierbij is rekening gehouden met verwachte klimaateffecten, zoals zeespiegelstijging. De nieuwe Merwedebruggen voldoen hieraan. Hiermee wordt echter mogelijk niet meer aan de richtlijnen van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart voldaan, die bovenop het beleid aangaande doorvaarthoogtes een relatie legt met de huidige brug en met de bestaande of geplande bruggen in de nabijheid. Er vindt daarom momenteel extra onderzoek plaats naar de doorvaarthoogte van de nieuwe Merwedebruggen. Hierin wordt opnieuw het belang van de scheepvaart en weggebruikers tezamen met andere belangen zorgvuldig afgewogen.
Deelt u de mening dat, gelet op de uitgangspunten in onder meer het Tracébesluit A27 Houten-Hooipolder, op de gewenste modal shift en het faciliteren van goederenvervoer over het water, op het belang van de Rijn-Waal-Merwedecorridor en op de voorschriften van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart, het van belang is dat de doorvaarthoogte van de nieuwe Merwedebruggen toekomstbestendig is en ten minste gelijk blijft aan de huidige doorvaarthoogte? Op welke wijze neemt u dit mee in het vervolgtraject?
Ja, ik deel de mening dat de doorvaarthoogte van de nieuwe Merwedebruggen toekomstbestendig dient te zijn en onderschrijf het belang van de modal shift. Tevens ken ik de richtlijnen van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart. Deze punten en belangen zijn allemaal onderdeel van de onderzoeken en het besluitvormingstraject dat momenteel loopt.
Bent u voornemens in overleg te gaan met de scheepvaartorganisaties over de vormgeving van de nieuwe Merwedebruggen?
Ja, we zijn in overleg met de betrokken organisaties middels de bestaande kanalen. Zo zijn de organisaties Evofenedex en Koninklijke BLN-Schuttevaer, beiden vertegenwoordigd in het Centraal Overleg Vaarwegen (COV), al enkele jaren partners in de Maatschappelijke Advies Groep (MAG) van het project.
Kunt u aangeven hoe het tijdpad met betrekking tot het ontwerp van, de besluitvorming over en de aanleg van de nieuwe Merwedebruggen er ongeveer uitziet?
Ja, besluitvorming over de exacte hoogte van de nieuwe Merwedebruggen zal naar verwachting voor de zomer plaatsvinden. Ik zal uw Kamer hierover informeren.