Het bericht ‘Chroom 6 aangetroffen in grondwater bij Tata Steel’ |
|
Renske Leijten |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat het nieuws dat er Chroom-6 is aangetroffen in het grondwater bij Tata Steel de zoveelste misstand is omtrent de gezondheidsschade die Tata Steel aanbrengt aan haar omgeving? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Nee, de omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (OD NZKG) heeft grondwatermetingen verricht op het terrein van Tata Steel. Hierbij is Chroom 6 aangetroffen, waarvan de GGD heeft aangegeven dat er geen gezondheidsrisico is op basis van deze bevinding.
Kunt u aangeven waarom de bevindingen van de Omgevingsdienst gepaard gaan met sussende woorden dat dit geen gevolg heeft voor het drinkwater of ander water in de omgeving? Erkent u dat het beter ware om vanuit het voorzorgsprincipe alertheid te tonen en snel nader onderzoek te doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er is door de OD NZKG advies gevraagd aan de GGD. De GGD heeft aangegeven dat er geen gezondheidsrisico op basis van deze bevinding te verwachten is, omdat er geen blootstelling met dit grondwater (op 6 meter diepte) plaatsvindt. Het drinkwaterbedrijf PWN heeft de inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) bericht dat er geen merkbare effecten zijn geconstateerd met betrekking tot de drinkwatervoorziening.
De OD NZKG heeft alert gereageerd naar aanleiding van de bevindingen van het monitoringsonderzoek en laat nader onderzoek doen naar de mogelijke effecten van deze geconstateerde grondwaterverontreiniging.
Kunt u verklaren waarom nu Chroom-6 wordt gevonden? Gebruikt Tata Steel andere materialen? Is er op een andere manier gemeten? Heeft iemand anders gemeten?
In opdracht van de OD NZKG is grondwateronderzoek uitgevoerd op o.a. de aanwezigheid van Chroom-6 op het Noord-West-terrein bij Tata Steel. Uit dit onderzoek blijkt dat Chroom-6 is aangetroffen in het grondwater. De verontreiniging is waarschijnlijk veroorzaakt door de bedrijfsactiviteiten op het Noord-West-terrein. Het grondwater van dit terrein wordt al jarenlang gemonitord. Chroom-6 is niet specifiek gemonitord, omdat er geen norm is voor Chroom-6 voor grondwater en er eerder ook geen aanleiding voor was, omdat op basis van onderzoek in 2020 naar het materiaal staalslakken geen Chroom-6 is aangetroffen boven de detectiegrens. De OD heeft Tata Steel opgedragen vervolgonderzoek te doen zodat meer duidelijkheid ontstaat over de aard en omvang van deze grondwaterverontreiniging met Chroom-6.
Hoe geeft u, mede in het licht van deze nieuwe onthullingen, uitvoering aan de aangenomen motie van de leden Leijten en Van Raan over geen nieuwe subsidierelaties zonder harde afspraken over gezondheidswinst? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Ten eerste zijn voorwaarden op het gebied van milieu en gezondheid gekoppeld aan de vergunningverlening, waarvoor gedeputeerde staten van de provincie of het college van burgemeester en wethouders van de gemeente het bevoegd gezag is. Omdat de effecten op de volksgezondheid getoetst worden in de benodigde vergunningen voor een subsidieaanvraag, worden deze effecten bij een subsidieaanvraag, bijvoorbeeld bij de SDE++-regeling, niet zelfstandig getoetst. Er wordt via de bestaande vergunningverlening al uitvoering gegeven aan de aangenomen motie van de leden Leijten en Van Raan omdat voor een subsidieverstrekking aan een bedrijf, en dus ook aan Tata Steel, het bedrijf aan de desbetreffende wettelijk geldende vergunningen voor het project zal moeten voldoen.
Daarnaast kan de maatwerkaanpak bijdragen aan de verbetering van milieu en leefomgeving door gerichte afspraken te maken met Tata Steel. Bij het maken van de maatwerkafspraken met Tata Steel beoog ik dan ook niet alleen afspraken over CO2-reductie te maken, maar nadrukkelijk ook afspraken over het realiseren van verbeteringen aan milieu, leefomgeving en gezondheidsimpact. Om die reden zijn bij het vernieuwen van de EoP3 een aantal uitgangspunten en intenties voor het realiseren van verbeteringen aan milieu, gezondheid en leefomgeving opgenomen. Bij het maken van deze afspraken heb ik dan ook samen opgetrokken met de Staatsecretaris van Infrastructuur en Waterstaat en de gedeputeerde van de provincie Noord-Holland.
Deelt u de mening dat het, mede in het licht van de aangenomen motie, niet uit te leggen is dat de enorme rookontwikkeling in de zeer verouderde en vervuilende kooksfabrieken, eufemistisch wordt afgedaan als een «brandje» en vervolgens weer overgegaan wordt tot de orde van de dag? Zo nee, waarom niet?3
Nee, naar aanleiding van dit incident heeft de OD NZKG aan Tata Steel een formele waarschuwingsbrief gestuurd, waarin Tata Steel erop is gewezen dat er in dit kader sprake is van een onvolledige incidentmelding. Tata Steel is door de OD NZKG ook verplicht nadere gegevens te verstrekken over deze brandmelding.
Heeft u overleg met de provincie over waarom zij geen gehoor geeft aan de eisen van omwonenden en bijvoorbeeld Mobilisation for the Environment (MOB) om de natuurvergunning in te trekken of aan te scherpen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, de wettelijke bevoegdheid voor de vergunningverlening ligt in dit geval bij de provincie Noord-Holland. De provincie Noord-Holland heeft de omgevingsdienst Noord-Holland-Noord (OD NHN) gemandateerd om deze taak uit te oefenen. De OD NHN heeft een ontwerpbesluit naar aanleiding van het intrekkings-, c.q. aanscherpingsverzoek verzoek van MOB gepubliceerd. Hierin zijn aangescherpte voorschriften voor de natuurvergunning van Tata Steel opgenomen. Dit ontwerpbesluit ligt vanaf donderdag 14 juli 2022 ter inzage voor een termijn van 6 weken. Na verwerking van de zienswijzen volgt een definitief besluit. Belanghebbenden en omwonenden kunnen in deze procedure een zienswijze indienen.
Kunt u verklaren waarom er slechts een paar niet-ingrijpende maatregelen worden genomen zodat de grote uitstoters buiten schot kunnen blijven?4
Er worden wel degelijk maatregelen genomen ten behoeve van een schonere leefomgeving in de IJmond. Het bevoegd gezag voor natuurvergunning van Tata Steel is gedeputeerde staten van de provincie Noord-Holland en namens deze de Omgevingsdienst Noord-Holland Noord (OD NHN). Zo heeft de OD NHN een ontwerpvergunning afgegeven waarin de huidige natuurvergunning wordt aangescherpt door een verlaging van het stikstofplafond. Er zijn daarnaast ontwikkelingen gaande bij Tata Steel die binnen enkele jaren zullen leiden tot een nog verdergaande reductie van de emissie van stikstof.
Tata Steel is voornemens een wandeloven bij de Warmbandwalserij te vervangen, wat leidt tot een reductie van de stikstof-emissie van ca. 128 ton. In 2025 wordt een DeNOx-installatie geplaatst bij de Pelletfabriek, die naar verwachting zal leiden tot een reductie van de stikstofemissie van circa 80%.
Waarom wilt u geen harde garanties geven voor het tijdpad voor de maatwerkafspraken met Tata Steel? Waarom bent u niet bereid het bedrijf hardere eisen te stellen op weg naar verduurzaming?
Om tot een maatwerkafspraak te komen met het bedrijf moet er minimaal aan twee voorwaarden worden voldaan. Allereerst moet het bedrijf een beslissing nemen dat ze daadwerkelijk gaan investeren (een investeringscommitment). Ten tweede moet ik voldoende vertrouwen hebben in de onderliggende business case van het bedrijf: komt de financiering rond? Is het project rendabel te maken? Levert het voldoende verduurzaming? Etcetera.
Voor beide zaken is het nodig dat het bedrijf het project in zeer groot detail uitwerkt. Dit zijn complexe engineering-berekeningen en dat bepaalt in belangrijke mate de tijdslijn voor de maatwerkafspraken. Tata Steel heeft eind vorig jaar besloten om het DRI-productieproces toe te passen en dit vraagt derhalve nog de benodigde voorbereidingen. Daar heb ik begrip voor. Tegelijkertijd blijf ik druk uitoefenen op het bedrijf om dit proces te versnellen waar mogelijk en bereid ik me erop voor om onze eigen analyse ook zo snel mogelijk te doen. Ik ga echter geen concessies doen aan een zorgvuldige beoordeling van de business case, ik ga geen onverantwoorde risico’s nemen met belastinggeld. Daarom wil ik mij op dit moment niet vastleggen op de doorlooptijd van deze onderhandelingen; het bereiken van een goed onderhandelingsresultaat staat bij mij voorop. Het tijdspad wat geschetst is in de Kamerbrief is daarom een indicatie.
Als de business case helder is, zullen onderhandelingen moeten gaan plaatsvinden over de maatwerkafspraken met het bedrijf. Hierbij richt ik me op harde afspraken voor CO2-reductie, maar ook op verbetering van de leefomgeving en mogelijk andere aspecten conform toegelicht in het beleidskader voor de maatwerkaanpak, beschreven in de Kamerbrief van 8 juli jongstleden.6 De harde eis die aan Tata Steel wordt gesteld ten aanzien van verduurzaming, blijft echter ten tijde van dit gehele proces van kracht, los van de gesprekken en voorbereidingen voor een maatwerkafspraak. De verduurzaming van de industrie in Nederland, en dus ook van Tata Steel, is namelijk geborgd middels de CO2-heffing industrie. Dit is een harde stok achter de deur. Het bedrijf zal voortgang moeten maken. Als het te langzaam verduurzaamt zal het geconfronteerd worden met de CO2-heffing.
Erkent u dat het te lang duurt als er pas over twee jaar meer informatie komt over de vergroening van Tata Steel zonder dat er in de tussentijd aanzienlijke verbeteringen voor de uitstoot en de omgeving plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
TSN heeft op 23 maart 2022 in een technische briefing aan de Kamer inzicht gegeven in het tijdspad richting de te nemen verduurzamingsstappen.7 Ik ben bovendien in goed gesprek met Tata Steel over de verduurzamingsplannen en realiseer me dat de afbouw van het staalproductieproces op basis van hoogoventechnologie en de opbouw en in werkingstelling van het productieproces op basis van DRI-technologie, inclusief een complexe engineeringfase, de op- en afbouw van installaties, vergunningsaanvragen en verleningen vergt. En daarmee dus ook tijd.
Tegelijkertijd is het van belang dat ook op de korte en middellange termijn de verbetering van de leefomgeving in de IJmond aandacht en acties vereist. Deze acties staan verwoord in het plan van aanpak «Naar een gezondere leefomgeving in de IJmond: aanpak voor het beperken van de luchtverontreinigende uitstoot van Tata Steel Nederland».8 Op 15 juni 20229 bent u geïnformeerd over de tussenresultaten en de voortgang die is geboekt op de verschillende actielijnen uit dit plan. In de Expression of Principles (EoP) is opgenomen dat Tata Steel onderzoek gaat doen naar het verder verbeteren van de milieu en gezondheidssituatie vóórafgaand aan de transitie in 2030, bijvoorbeeld door het al eerder sluiten van bedrijfsactiviteiten, zoals de Kooksfabriek 2, en het uitvoeren van extra maatregelen bovenop de Roadmap+. In de tussentijd gaat het bevoegd gezag gewoon door met het aanscherpen van de vergunningen, toezicht en handhaving, en Tata Steel met de realisatie van de aangekondigde maatregelen uit de Roadmap+. Bovendien zullen de duurzaamheidsplannen op milieu en gezondheidseffecten worden getoetst. In de bijlage treft u een brief aan met nadere informatie over dit proces.
Kunt u uitleggen waarom u regulier spreekt met Tata Steel Nederland, terwijl het moederbedrijf in India beslist? Hoe overlegt u met het moederbedrijf over snelle investeringen in de gezondheid in ruil voor garanties voor de vergroening?5
Tata Steel Nederland is mijn primaire gesprekspartner voor de maatwerkafspraken. Daarnaast spreek ik ook regelmatig met Tata Steel Limited over de transitie van het bedrijf. In zowel de gesprekken met Tata Steel Nederland als met Tata Steel Limited geef ik steeds aan dat voor een toekomst in Nederland zowel verduurzaming als verbeteringen aan milieu en leefomgeving essentieel zijn en dat beide nodig zijn om te komen tot maatwerkafspraken.
Hoeveel aan vergroeningsubsidies ontvangt het moederbedrijf via de dochterondernemingen van overheden? Bent u bereid dit uit te (laten) zoeken?
Het moederbedrijf, Tata Steel Limited, ontvangt geen expliciete vergroeningssubsidies vanuit de Nederlandse overheid. Tata Steel Nederland ontvangt wel andere subsidies vanuit de Nederlandse overheid. Die subsidies worden gebruikt voor activiteiten in IJmuiden of elders in Nederland. Naar aanleiding van uw vraag is de Rijksdienst voor Ondernemen Nederland (RVO) gevraagd uit te zoeken welke subsidies zijn gegund aan Tata Steel Nederland en aan aanverwante (dochter)ondernemingen, met als indieningsjaar 2021. Hieruit blijkt dat Tata Steel Nederland een aantal subsidies heeft ontvangen, niet uitsluitend op het gebied van vergroening.
Subsidie
Committeringen in 2021 op projectniveau (EUR)
Committeringen in 2021 aan Tata Steel (EUR)
ETS Subsidie indirecte Emissiekosten
24.771.473
24.771.473
Topsector Energie
953.011
97.250
Subsidieregeling Versterking Omgevingsveiligheid BRZO-sector
342.963
5.000
Eindtotaal
26.067.447
24.873.723
Verlaging van de gezondheidsnorm GenX-lozing Chemours in Amerika. |
|
Sandra Beckerman |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van de nieuwe strengere gezondheidsnormen die Environmental Protection Agency (EPA), de milieubeschermingsdienst in Amerika, heeft geadviseerd voor onder andere GenX dat het water van North Carolina vervuilt?1 Wat is daarop uw reactie?
Ja, ik ben op de hoogte van het feit dat EPA nieuwe health advisories voor GenX en drie andere PFAS in drinkwater heeft voorgesteld. EPA herziet deze technische advieswaarde regelmatig op basis van nieuwe wetenschappelijke inzichten. In Nederland en Europa baseren we de normen op basis van de bevindingen van het RIVM respectievelijk de Europese Voedselveiligheidsautoriteit (EFSA).
Welke risicogrenzen voor GenX in het water hanteert het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) op dit moment? Hoe staan deze grenzen in relatie tot de nieuwe geadviseerde waarden van EPA?
De drinkwaterrichtwaarde zoals door het RIVM geadviseerd is gebaseerd op een recente beoordeling van de Europese Voedselveiligheidsautoriteit (EFSA). Het RIVM heeft na evaluatie besloten om de nieuwe gezondheidskundige grenswaarde die door EFSA is afgeleid te gaan gebruiken in zijn risicobeoordelingen. Over deze EFSA-opinie en het vervolg daarop is uw Kamer meermaals geïnformeerd2.
Het RIVM is gevraagd om te onderzoeken in hoeverre de health advisories van EPA en de drinkwaterrichtwaarde die het RIVM op dit moment adviseert3 van elkaar verschillen en deze verschillen zo goed mogelijk te verklaren.4
Een vergelijking tussen de bedoelde US EPA waarde en de RIVM waarde voor PFAS is niet zomaar te maken. Dit komt doordat de RIVM-drinkwaterrichtwaarde geldt voor de optelsom van alle PFAS en de US EPA health advisories voor een aantal individuele PFAS zijn afgeleid. Het RIVM heeft toch onder een aantal aannames een herberekening van de waardes uitgevoerd. Hieruit blijkt dat er een verschil is tussen de US EPA waarde en de RIVM waarde. Die van US EPA vallen, afhankelijk van de soort PFAS, een factor 2 tot 1000 lager uit. De verschillen kunnen met name worden verklaard doordat de EFSA en de US EPA beide hun eigen gezondheidskundige grenswaarden hanteren.
Het RIVM en andere Europese lidstaten gebruiken de gezondheidskundige grenswaarden die door EFSA is afgeleid in haar risicobeoordelingen. EFSA beoordeeld zelfstandig of op basis van nieuw onderzoek bestaande gezondheidskunde richtwaarde aangepast dienen te worden. Indien de EFSA adviseert een aangepaste gezondheidskunde grenswaarde te gebruiken dan zal het RIVM beoordelen welke gevolgen dit heeft voor bijvoorbeeld de RIVM-drinkwaterrichtwaarde. Een aanpassing van de US EPA leidt daarmee niet direct tot een andere afweging door het RIVM. Daarom is er op dit moment geen aanleiding om het RIVM te vragen opnieuw te adviseren over de nu geldende drinkwaterrichtwaarde.
Kunnen de regels voor lozing van GenX door Chemours in Nederland ook aangescherpt worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
GenX-stoffen zijn aangemerkt als Zeer Zorgwekkende Stof (ZZS). Voor lozingen en emissies van een ZZS geldt een minimalisatieplicht. Dat betekent dat lozingen geheel voorkomen moeten worden en, als dat niet direct haalbaar is, moeten emissies zo ver mogelijk worden geminimaliseerd. Daarmee gelden dus al de strengst mogelijke eisen. De vergunde lozingen van GenX zijn door Chemours inmiddels met meer dan 99% gereduceerd ten opzichte van 2016. De minimalisatieverplichting blijft van kracht en Chemours moet zich blijven inzetten voor een verdere terugdringing van lozingen.
Chemours heeft, naast deze minimalisatieplicht, van RWS een watervergunning met daarin de nu toegestane lozingen. Daarvoor is met de immissietoets bepaald welke concentraties in het oppervlaktewater terecht komen. Die concentraties worden vervolgens getoetst aan de momenteel gehanteerde oppervlaktewaterdoelstellingen voor onder andere GenX. Deze oppervlaktewaterdoelstellingen zijn mede gebaseerd op de gezondheidskundige advieswaarde.
Of aanscherping van de lozingseisen zoals in de vergunning opgenomen verder worden aanscherpt is op voorhand niet te zeggen. Allereerst beziet het RIVM of de nieuwe informatie aanleiding vormt om de gezondheidskundige waarde voor Nederland aan te passen. Een aangepaste gezondheidskundige waarde kan dan vervolgens betekenen dat de waterkwaliteitsdoelstelling wordt aangepast en vastgelegd. Als er sprake is van een aanscherping van de waterkwaliteitsdoelstelling kan dit betekenen dat de lozingseisen in de vergunning opnieuw bezien moeten worden.
Wordt in Nederland ook gebruikgemaakt van filtratie van drinkwater voor particuliere huishoudens rondom Chemours, waarover in het bericht wordt gesproken? Zo nee, wanneer gaat u ervoor zorgen dat dit gebeurt? Zo ja, zijn alle huishoudens die dat nodig hebben voorzien van een dergelijk filter?
Nee, het verschil met Nederland is dat in het gebied rondom de Chemours-locatie in North Carolina nog veel huishoudens niet aangesloten zijn op een drinkwaternetwerk en daarom zelf grondwater oppompen om te gebruiken als drinkwater. In Nederland zijn huishoudens aangesloten op een drinkwaternetwerk. Hierbij hebben de drinkwaterbedrijven de taak om te zorgen voor de productie en levering van drinkwater dat aan de veiligheidseisen voldoet.
Bent u ook van mening dat de risicogrenzen van het RIVM aangepast moeten worden, waarbij onderzoeken en normen van de EPA betrokken worden? Zo nee, waarom niet?
De drinkwaterrichtwaarde die RIVM voor PFAS heeft geadviseerd is gebaseerd op de gezondheidskundige grenswaarde die EFSA in 2020 heeft bepaald. Indien het RIVM concludeert dat nieuwe relevante wetenschappelijke inzichten aanleiding geven tot aanpassing van zijn adviezen zal ik u hierover informeren. Ik vind het belangrijk dat het RIVM zijn adviezen baseert op een zuiver wetenschappelijke afweging.
Bent u bereid deze nieuwe normen onder de aandacht te brengen in Europa, zodat het kan worden opgenomen in het voorstel dat wordt ingediend bij het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) om het gebruik van PFAS-stoffen zoveel mogelijk te beperken, zoals u in de beantwoording van de vragen van D66 aangaf?2
Het restrictievoorstel waaraan Nederland samen met andere landen werkt richt zich op beperking van productie, in de handel brengen en gebruik van PFAS-stoffen op basis van hun persistentie in het milieu en de nadelige effecten die PFAS-stoffen op de mens kunnen hebben. Hierbij wordt gebruik gemaakt van alle relevante beschikbare wetenschappelijke informatie. Beschikbare gezondheidskundige grenswaarden voor PFAS-stoffen, waarop onder andere de geadviseerde drinkwaterrichtwaarde is gebaseerd, vormen een belangrijk onderdeel van de onderbouwing van de gezondheidsbaten van het restrictievoorstel.
Zouden nieuwe aangescherpte regels gevolgen hebben voor provincies en omgevingsdiensten? Zo ja, welke?
Dat is op voorhand niet direct te zeggen. Het RIVM moet eerst beoordelen of er reden is om zijn adviezen aan te passen. Vervolgens zal onderzocht moeten worden wat dit betekent voor de normen die voor sommige PFAS gehanteerd worden. Als er nieuwe normen worden afgeleid kan het bevoegd gezag de vergunningen toetsen aan die nieuwe normen. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Hebben de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en het bevoegd gezag inmiddels inzicht in de verspreiding van GenX, waarvan uit het Vervolgonderzoek afvalstromen Chemours uit 2019 bleek dat dit ontbrak?3 Zo nee, wat is er nodig om ervoor te zorgen dat dit op orde komt?
Het ILT-rapport uit 2019 bevat aanbevelingen voor de binnenlandse afvalketen. De aanbevelingen om het zicht op verspreiding van GenX en andere ZZS in de afvalketen te verbeteren zijn al deels opgevolgd, aan andere aanbevelingen wordt nog gewerkt. Het inzicht naar de verspreiding van GenX via de afvalketen zal hierdoor steeds verder toenemen.
Naar aanleiding van het onderzoek van de ILT is onderzocht of de wettelijke grondslag voor informatieverstrekking op nationaal niveau versterkt kan worden, door een verplichting over informatieverstrekking over ZZS in afvalstromen vast te leggen in het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen. Uw Kamer is hierover geïnformeerd op 5 juni 20207. Zoals nu voorzien treedt deze wijziging per 1 juli 2023 in werking. Voor het wijzigingsvoorstel wordt nog een internetconsultatie georganiseerd en het voorstel zal nog in voorhang gaan bij uw Kamer.
Vooruitlopend hierop kunnen bedrijven en het bevoegd gezag al het gesprek aangaan over de noodzaak om risicostoffen in afvalstromen beter in beeld te brengen8. Gesprekken tussen de ILT en Chemours hebben er al toe geleid dat het zicht op de aanwezigheid van GenX-stoffen in afvalstromen van Chemours is verbeterd. In de brief van 18 januari 2021 is uw Kamer geïnformeerd over de verdere stappen die de ILT en het bevoegd gezag richting Chemours hebben ondernomen9.
De ILT en de provincie Zuid-Holland hebben laten weten dat Chemours op dit moment aan alle vereisten voldoet wat betreft het GenX-houdende afval. Daarnaast heeft de ILT een tijdelijke uitvoeringslijn PFAS en EVOA opgesteld die het zicht op de verspreiding van GenX-stoffen via internationaal afvaltransport verbetert10. Tot slot zal de ILT vanaf het najaar 2022 extra aandacht aan ZZS in afvalstromen besteden bij de uitvoering van haar nieuwe Programma Chemische Stoffen.
Het bericht dat chemisch afval massaal wordt gebruikt als scheepsbrandstof |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Erik Haverkort (VVD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Chemisch afval wordt massaal gebruikt als scheepsbrandstof»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht?
We zijn bekend met de signalen over vermeend bijmengen van afvalstoffen in stookolie. Deze signalen nemen we serieus, om die reden heeft de Minister op 5 juli jongstleden een tweetal toezeggingen gedaan aan de Kamer met betrekking tot het bijmengen van afval in scheepsbrandstoffen. In dat kader wordt de Kamer vóór het volgende Commissiedebat Maritiem geïnformeerd over de huidige inzet en resultaten van ILT en wat daaruit te leren valt2. De resultaten van deze toezegging zijn nodig om de Kamer meer inzicht te geven in onze beoordeling van deze signalen alsook verder invulling geven aan enkele van de door U gestelde vragen. In het voorjaar van 2023 zal de Minister u tevens informeren over de inzet in IMO-verband voor het tegengaan van bijmenging van giftige stoffen in stookolie3. De verdere beantwoording van deze vragen zal ingaan op bestaande regelgeving en inzet, in afwachting van de resultaten van de in uitvoering zijnde toezeggingen.
De eisen aan scheepsbrandstoffen zijn vastgelegd in Annex VI van het MARPOL Verdrag. Het verdrag kent bepalingen om de kwaliteit van scheepsbrandstoffen wereldwijd te harmoniseren, waaronder een algemene bepaling dat bunkerolie geen stoffen mag bevatten die het functioneren van de scheepsmotor schaden, tot extra luchtverontreiniging leiden, een gevaar opleveren voor het schip en het personeel.
In Nederland is door een aantal belanghebbende partijen een lijst opgesteld van stoffen waarvan de bijmenging in stookolie ongewenst is, met een maximaal toelaatbaar gehalte. Deze staat op de website van het Havenbedrijf Rotterdam4. Hiervan is ook melding gemaakt in enkele brieven aan de Tweede Kamer5. Als dergelijke stoffen boven die grenswaarden aanwezig zijn, is de kans groot dat er schadelijke effecten optreden, afhankelijk onder meer van andere componenten die in de betreffende partij stookolie zitten, de scheepsmotor en de operatiecondities van de motor.
De EU-wetgeving staat niet toe dat afvalstoffen voor de productie van stookolie gebruikt worden. Als men een grondstof voor stookolie als product op de markt wil brengen moet deze voorafgaand worden geregistreerd onder de EU-verordening REACH. Die registratie bevat informatie over de samenstelling en de toepassing. In een brief aan de Tweede Kamer van 21 juni jl. is (conform eerdere brieven) aangegeven dat een stof mag worden bijgemengd als deze onder de REACH-verordening is geregistreerd met als geïdentificeerd gebruik «brandstof voor professionele toepassing» of als de gebruiker dit zelf heeft gewijzigd volgens de procedure beschreven in de REACH-verordening.
Hoe verklaart u de hoge financiële kosten voor het varen op stookolie als gevolg van de nieuwe milieuregels en de strengere eisen voor zwaveluitstoot?
In zogeheten «emissiebeheersgebieden», zoals de Noordzee, gelden vanaf 2015 strenge normen en mag alleen nog brandstof met een zwavelinhoud van maximaal 0,10% worden gebruikt. Ook de wereldwijde zwavelnorm is aangescherpt, sinds 1 januari 2020. Het voldoen aan de nieuwe zwaveleisen brengt kosten met zich mee, onder andere doordat schonere brandstof met minder zwavel inhoud duurder is dan hoogzwavelige brandstoffen. Beide maatregelen hebben geleid tot de inzet van relatief schonere brandstoffen in de zeescheepvaart en een vermindering van de uitstoot van zwavel en fijnstof.
Wat is uw reactie op de strafrechtelijke onderzoeken van de politie en de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) waarin aangetoond is dat afvalstromen op terminals in Nederland worden gemengd en als scheepsbrandstoffen worden geleverd aan zeeschepen?
De eerder genoemde toezegging van 5 juli zal ingaan op de resultaten van de acties van de ILT. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Wat is uw reactie op het RIVM-onderzoek en de recente actie van de politie en de ILT waarin dat ook is aangetoond?
Het artikel van Follow the Money zegt dat RIVM-onderzoek en een recente actie van de politie en de ILT aantonen dat in het buitenland verwerkt afval «onder een valse kwalificatie weer naar Nederland wordt gehaald, waar het opnieuw wordt gemengd tot stookolie». Het artikel geeft niet aan in welk RIVM-onderzoek een dergelijke conclusie is getrokken. Dit is ook niet duidelijk geworden uit navraag bij het RIVM. In het rapport «Chemische samenstelling van vijftig stookoliemonsters 2017–2018» uit 2019 heeft het RIVM aangegeven dat het vaak niet duidelijk is welke stoffen in de productie van stookolie worden gebruikt en of die stoffen daarvoor zijn toegestaan. Volgens het rapport zijn in enkele van de onderzochte monsters afwijkend hoge gehalten van bepaalde stoffen gevonden die erop kunnen duiden dat de olie met ongewenste vloeistoffen is bijgemengd.6 De eerder genoemde toezegging van 5 juli zal verder ingaan op de resultaten van de acties van de ILT.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het minder financieel aantrekkelijk wordt om afvalstoffen bij te mengen?
De ILT houdt in haar toezicht en handhaving rekening met financieel voordeel van niet-naleving, dit zal bij nakoming van de openstaande toezegging van 5 juli verder worden toegelicht.
Wat is uw reactie op de signalen van de toezichthouders dat de regelgeving voor afvalstoffen die in stookolie mogen voorkomen ingewikkeld zijn, waardoor toezichthouders en handhavers veel tijd en moeite moeten besteden aan de regels in plaats van aan opsporing?
Zoals eerder benoemd zult u later dit jaar geïnformeerd worden over de huidige inzet en resultaten van toezicht op het vermeend bijmengen van afval in stookolie, en wat daaruit te leren valt. Daarbij zal ook worden ingegaan op de in vraag 8 genoemde signalen.
Deelt u de mening dat de regelgeving voor afvalstoffen die in stookolie mogen voorkomen eenvoudiger moet worden? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen?
Zie antwoord 7.
Klopt de constatering van Follow the Money (FTM) dat er geen uitgebreide lijst bestaat waarop staat welke stoffen in welke hoeveelheden in de stookolie mogen zitten? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat deze lijst er komt?
Zie het antwoord op vraag 2.
Klopt de constatering van FTM dat, voordat de afvalstoffen in stookolie terechtkomen, de afvalstoffen worden getransporteerd naar een afvalverwerker in het buitenland en onder een valse kwalificatie weer naar Nederland worden gehaald? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat deze illegale weg wordt aangepakt in Nederland, in de EU en aan de randen van de EU?
Zie het antwoord op vraag 2 en vraag 6.
Deelt u de mening van de VVD dat er een Europese definitie moet komen van wat precies afval is, zodat de afvalstoffen niet onder een valse kwalificatie weer naar Nederland worden gehaald en de toezichthouders eenvoudiger toezicht op de stookolie kunnen houden?
Er is al een Europese definitie van afval, vastgelegd in de Kaderrichtlijn afvalstoffen en geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. Het toezicht op de juiste productie van stookolie is niet geholpen met de aanpassing hiervan. In aanvulling op deze Europese definitie zijn er ook artikelen die voorwaarden geven voor de status «einde afval» en de status «bijproduct».
Daarnaast is er regelgeving die randvoorwaarden stelt aan het op de markt brengen en gebruik van stookolie zoals de REACH en POP-verordeningen, het Besluit organisch-halogeengehalte van brandstoffen en de Regeling bepalingsmethoden organisch-halogeengehalte van brandstoffen. In de eerder genoemde toezegging zal u geïnformeerd worden over de resultaten van de huidige handhavingspraktijk.
Wat is uw reactie op de signalen van de scheepvaartsector dat het financieel aantrekkelijk is om afvalstoffen illegaal bij te mengen, omdat grote verdiensten worden gemaakt en boetes of vervolgingen ingecalculeerd worden en snel worden terugverdiend?
Zie het antwoord op vraag 6.
Bent u ook van mening dat er meer onderzoek moet komen naar verschillende samenstellingen van stookolie om milieueffecten van zowel stookolie als bijgemengde afvalstoffen te kunnen meten?
Het RIVM heeft in het in het antwoord op vraag 6 genoemde rapport geconcludeerd dat het bepalen van milieueffecten van specifieke in stookolie bijgemengde stoffen niet goed mogelijk is. Hier zal de eerdergenoemde toezegging verder op in gaan.
Kunt u uiteenzetten hoe u het recycleren van afvalstoffen gaat stimuleren en tegelijkertijd gaat zorgen voor goede toezicht en handhaving van zowel stookolie als bijgemengde afvalstoffen?
Het in brandstoffen bijmengen van materialen die eerst afvalstoffen waren is geen recycling. In de definitie van recycling, zoals opgenomen in de Kaderrichtlijn afvalstoffen en de Wet milieubeheer, wordt inzet als brandstof uitgesloten van recycling. Het beleid om recycling te stimuleren is uitgewerkt in onder andere het Landelijk Afvalbeheerplan en andere plannen om de circulaire economie te stimuleren. Hierbij staat voorop dat recycling van afvalstoffen, maar ook andere wijze van toepassen van afvalstoffen, niet schadelijk mag zijn voor mens en milieu. Bij inzet van voormalig afvalstoffen als (grondstof voor) brandstof moet, net zoals voor reguliere brandstoffen, worden voldaan aan de geldende eisen zoals vastgelegd in het Besluit organische halogenen brandstoffen (Bohb). Het Bohb regelt bijvoorbeeld de maximale concentraties van PCB’s en halogenen in brandstoffen binnen Nederland. De inzet op het gebied van toezicht en handhaving zal worden toegelicht in de eerdergenoemde toezegging.
Het beschermen en behouden van maritiem erfgoed. |
|
Inge van Dijk (CDA), Hilde Palland (CDA), Lucille Werner (CDA) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Geld nodig voor beheer schepen: Utrecht wil maritiem erfgoed beschermen»?1
Ja
Deelt u de overtuiging dat havens een herkenbaar gezicht geven aan een vissersdorp, vesting-, handels- of havenstad en dat maritiem erfgoed en varend erfgoed daarin onmisbaar zijn?
Onder de door het Rijk aangewezen beschermde stads- en dorpsgezichten bevinden zich meerdere historische zee- en rivierhavens. De aanwezigheid van varend erfgoed en soms ook van hiermee samenhangende ambachtelijke nijverheid geven deze historische plekken meerwaarde en levendigheid.
Onderkent u ook het belang van het behoud van historische woonschepen?
Bij cultureel erfgoed gaat het om «uit het verleden geërfde materiële en immateriële bronnen, in de loop van de tijd tot stand gebracht door de mens of ontstaan uit de wisselwerking tussen mens en omgeving, die mensen, onafhankelijk van het bezit ervan, identificeren als een weerspiegeling en uitdrukking van zich voortdurend ontwikkelende waarden, overtuigingen, kennis en tradities, en die aan hen en toekomstige generaties een referentiekader bieden».2 Ook historische woonschepen kunnen daar onderdeel van uitmaken en in die zin onderwerp zijn van het streven naar behoud.
Hebt u kennisgenomen van het rapport «Maritiem erfgoed in de provincie Utrecht»?2 Bent u bereid te reageren op de conclusies en aanbevelingen die het Rijk en het rijksbeleid betreffen?
Ja, ik heb kennisgenomen van het genoemde rapport. Ik ben, samen met het Ministerie van EZK, in gesprek met de sectororganisaties van de bruine vloot, het varend erfgoed en betrokken provinciale en gemeentelijke overheden over de toekomst en de ontwikkelingen in de sector, mede ter uitvoering van de motie Inge van Dijk c.s.4 De Minister van EZK heeft uw Kamer recent over de voortgang van dit gesprek geïnformeerd.5 In het overleg is verkend hoe de verschillende partijen vanuit hun eigen rol een bijdrage kunnen leveren. Voor het Rijk ligt die vooral in ondersteuning en facilitering op het vlak van kennis en kunde.
In het genoemde overleg met de sectororganisaties is onder andere een aantal constateringen uit het rapport, zoals de basis voor wettelijke bescherming en de problematiek rondom financieringen, aan de orde geweest. Anders dan het rapport aangeeft valt mobiel erfgoed wel degelijk onder de definitie van cultureel erfgoed. Ook kunnen medeoverheden zelf beleid voeren ten aanzien van het behouden, beleven en benutten van cultureel erfgoed waar zij aan hechten. De Erfgoedwet biedt de mogelijkheid aan provincies en gemeenten om hiertoe een erfgoedverordening vast te stellen. Ik ben verheugd dat de provincie Utrecht zich blijkens het rapport sterk maakt voor het cultureel erfgoed in deze provincie. Dit najaar zal opnieuw een overleg met de genoemde partijen plaatsvinden.
Bent u bereid stappen te zetten om te komen tot een transparante registratie en cultuurhistorische waardering en een duidelijke definiëring van maritiem erfgoed, varend erfgoed en historische schepen?
Bij maritiem erfgoed als bedoeld in het rapport van de provincie Utrecht gaat het om een breed thema met veel aspecten zoals waterbeheer, visserij, verkeer, handel en recreatie. Het kan daarbij over zowel roerende (bijvoorbeeld schepen), onroerende als immateriële zaken gaan. Als het gaat om registratie en waardering zijn er voldoende mogelijkheden binnen de bestaande regelingen en beleid en is er al veel gerealiseerd. Voor het varend erfgoed beheert de sector zelf een register, het Register Varend Erfgoed Nederland, dat gekoppeld is aan het Nationaal Register Mobiel Erfgoed. De afgelopen jaren heb ik de sector mobiel erfgoed ondersteund om dit te ontwikkelen. Tal van historische havens maken voorts deel uit van de door het rijk aangewezen stads- of dorpsgezichten en onder de rijksmonumenten bevinden zich talrijke panden die onderdeel zijn van ons maritieme verleden. Ook gemeenten en provincies hebben de mogelijkheid om in hun omgevingsbeleid gebouwen, structuren en objecten die betrekking hebben op het maritieme verleden een beschermde status te geven.
Welke mogelijkheden ziet u om bescherming van maritiem erfgoed, varend erfgoed en historische schepen wettelijk te verankeren?
De Erfgoedwet, de Omgevingswet en het instrument van de gemeentelijke en provinciale erfgoedverordening bieden veel mogelijkheden om zowel roerend als onroerend erfgoed te beschermen. Op dit moment wordt de laatste hand gelegd aan de evaluatie van de Erfgoedwet als onderdeel van de beleidsdoorlichting erfgoed. Eerder heeft de «Commissie Collectie Nederland» mij geadviseerd over de werking van het onderdeel roerend erfgoed in de Erfgoedwet.6 Ik heb uw Kamer toegezegd aan het eind van dit jaar een reactie te geven op de uitkomsten van beide onderzoeken.
Bent u bereid in overleg met provincies en gemeenten te werken aan een plan van aanpak voor het behoud van maritiem erfgoed, varend erfgoed en historische schepen, mede in verband met de uitvoering van de motie-Inge van Dijk c.s. (26 419, nr. 101)?
Ik ben, mede in verband met de uitvoering van de motie Inge van Dijk c.s., die oproept tot het bouwen aan een inhoudelijke agenda, samen met het Ministerie van EZK in overleg met de sectororganisaties en medeoverheden. In het overleg is verkend hoe de verschillende partijen vanuit hun eigen rol een bijdrage kunnen leveren aan een beter toekomstperspectief. Dit najaar zal een vervolggesprek met deze partijen plaatsvinden over de voortgang op de verschillende acties. De rijksoverheid kan de sector ondersteunen met kennis en kunde.
De zorgwekkende situatie rondom de FSO Safer olietanker in Jemen |
|
Alexander Hammelburg (D66) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht van Trouw over de zorgwekkende situatie rondom de FSO Safer olietanker in Jemen?1
Ja.
Wat is de huidige stand van zaken met betrekking tot deze situatie?
De situatie is helaas niet significant veranderd ten opzichte van het artikel in Trouw van 11 mei jl.
Welke stappen heeft Nederland ondernomen met betrekking tot de aanjagende en ondersteunende rol die het kabinet eerder aannam?
Het voorkomen van een dergelijke ramp is (en blijft) een van de prioriteiten van het Nederlandse Jemenbeleid. De VN coördineert de internationale aanpak van de Safer en Nederland speelt daar (samen met andere landen) een aanjagende en ondersteunende rol in. Nederland vervult die rol door internationaal aandacht te vragen voor de Safer, zich actief in te zetten voor de donormobilisatie. Zo heeft Nederland op 11 mei jl. samen met de VN een (virtuele) internationale donorconferentie georganiseerd. Bovendien brengt Nederland deze kwestie veelvuldig op in bilaterale contacten, onder andere met de Verenigde Staten en Saudi Arabië, en in multilaterale fora, zowel in EU- als in VN- en OESO-verband, ook op politiek niveau. Ook draagt Nederland zelf EUR 7,5 mln bij aan deze VN-geleide oplossing.
Hoe beoordeelt u de constatering in het bericht van Trouw dat er ruim 135 miljoen euro nodig is voor de bergingsoperatie, terwijl er op dit moment maar 38 miljoen euro beschikbaar is? Klopt het dat dit bedrag onvoldoende is om in ieder geval te kunnen beginnen met de berging?
De virtuele donorconferentie van 11 mei jl. was een goede start van het donorwervingsproces. Inmiddels is er zo’n USD 65 miljoen beschikbaar, waaronder USD 10 miljoen van de Verenigde Staten en USD 10 miljoen van Saudi-Arabië. Het klopt dus dat het beschikbare bedrag op dit moment onvoldoende is. Nederland blijft zich de komende tijd samen met andere donoren inzetten om het benodigde bedrag bijeen te krijgen.
Onderschrijft u de conclusie dat bij het uitblijven van een bergingsoperatie er zich een van de grootste milieurampen van de eeuw zal voltrekken in Jemen, waardoor ruim 200.000 vissers uit Jemen hun voornaamste bron van levensonderhoud zullen verliezen en er ongekende schade zal worden toegebracht aan het milieu, die naar schatting 19 miljard zal kosten om op te ruimen?
Ja. Nederland is zich bewust van de urgentie van de dreigende potentiële olieramp veroorzaak door de FSO Safer alsook de verstrekkende ecologische, humanitaire en economische gevolgen voor Jemen en de Rode Zee-regio in het geval van een olieramp veroorzaakt door de olieopslagtanker Safer. Daarom zet Nederland zich actief in om dit te voorkomen.
Onderkent u de urgentie van het bergen van de olietanker met het oog op het voorkomen van een milieuramp?
Ja.
Op welke termijn verwacht u dat de olietanker kan worden geborgen?
Dat is afhankelijk van wanneer er voldoende middelen beschikbaar zijn om de operatie te starten en af te ronden.
Wat is de huidige stand van zaken over de voorziene aanpak van de VN, waarbij de olie overgepompt zou worden naar een vervangende tanker?
De VN heeft een projectvoorstel opgesteld en de betrokken partijen hebben hiermee ingestemd. Momenteel wordt gepoogd het benodigde bedrag bijeen te krijgen om de operatie te kunnen financieren.
Hoe staat het verder met hetcontingencyplan mocht een olieramp zich toch volstrekken?
Er zijn meerdere scenario’s denkbaar die elk een eigen respons vereisen en de VN in samenwerking met IMO houdt hier rekening mee. Vooralsnog gaat de aandacht voornamelijk uit naar het voorkomen van een olieramp.
Zitten bij de overige private partijen in wiens bezit de olie en de tanker deels zijn, waarnaar u heeft verwezen op 21 maart2, internationale oliebedrijven die kunnen worden opgeroepen bij te dragen aan een spoedige oplossing en berging?
Zoals ook aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen van 21 maart jl. is de olie in de Safer juridisch gezien voor het overgrote deel eigendom van de Jemenitische overheid en voor het overige deel van verschillende private partijen. De exacte private eigenaren van het overige deel zijn echter lastig vast te stellen omdat een deel van de olie mogelijk is doorverkocht. De VN tracht dit momenteel te achterhalen. Overigens hangt de waarde van de olie af van de kwaliteit. Het is momenteel niet mogelijk om de kwaliteit van de olie vast te stellen.
Op welke manier hebben deze oliebedrijven betrokkenheid getoond in de berging van de Safer? Is er bijvoorbeeld sprake van financiële steun aan het vinden van een oplossing of deze zeer urgente berging?
Vooralsnog zijn er bij Nederland geen donaties vanuit de oliesector bekend.
In hoeverre is er door de Nederlandse regering en andere regeringen aan deze bedrijven gevraagd om een bijdrage te leveren aan het verbeteren van deze zorgwekkende situatie?
Nederland, andere landen en de VN en hebben de private sector benaderd, waaronder oliebedrijven en scheepvaartbedrijven, en hen verzocht om bij te dragen. Inmiddels heeft het Jemenitische bedrijf HSA Group aangegeven USD 1,2 mln bij te willen dragen.
Op welke concrete manier gaat u zich inzetten om de berging van de SFO Safer zo snel mogelijk te realiseren en de voorziene aanpak van de VN zo goed mogelijk te bevorderen?
Nederland zal deze kwestie actief blijven opbrengen in bilaterale contacten met (potentiële) donoren, in multilaterale fora en bij de private sector in de hoop dat meer landen zullen bijdragen en dat landen die reeds bijdragen, hun bijdrage zullen verhogen. Daarbovenop steunt Nederland de (sociale)mediacampagne van de VN, gericht op het genereren van private donaties.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De ongekende droogte |
|
Leonie Vestering (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kunt u aangeven wat de laatste stand van zaken is aangaande de droogte?
Het landelijk gemiddelde neerslagtekort ligt op dit moment rond het niveau van de 5% droogste jaren. Vanaf eind februari heeft Nederland te maken gehad met veel droge periodes, ook was in mei de verdamping relatief groot. Vanaf half mei is er in grote delen van Nederland neerslag van betekenis gevallen. Dit heeft lokaal voor verlichting gezorgd, maar ook voor grote regionale verschillen. Vooral in het zuiden van Nederland zijn de grondwaterstanden laag. In deze gebieden is ook geen wateraanvoer vanuit de grote rivieren mogelijk.
De wateraanvoer vanuit de Rijn en Maas is voldoende om aan de watervraag te voldoen. Wel is de afvoer laag voor de tijd van het jaar.
Door de droge periode in het voorjaar is Nederland op dit moment gevoeliger dan anders voor langere perioden van weinig neerslag, zeker als dit ook in de stroomgebieden van de Rijn en de Maas (Duitsland, Zwitserland, België, Noordoost Frankrijk) optreedt.
Kunt u bevestigen dat periodes van extreme droogte in de toekomst vaker voor zullen komen als gevolg van de klimaatcrisis?1
Ja. In de klimaatscenario’s van het IPCC worden voor Nederland o.a. als trends een hogere temperatuur en frequentere droogteperiodes aangegeven. Het KNMI beschrijft dat ook in het Klimaatsignaal'21 dat op 25 oktober 2021 is gepubliceerd. Door de hogere temperaturen en door meer zonnestraling neemt de verdamping toe. Het neerslagtekort in het voorjaar en in de zomer wordt daardoor groter. Periodes van langdurige droogte zullen vaker voorkomen.
Wat is het beeld dat naar voren komt uit de regionale verdringingsreeksen voor de verdeling van het beschikbare zoetwater? Kunt u op basis daarvan schetsen welke belangen momenteel het meest in de verdringing zijn geraakt?
Alle zoetwaterregio’s hebben een werkversie beschikbaar van de regionale uitwerking van de verdringingsreeks. En bij bijna alle zoetwaterregio’s zijn deze bestuurlijk vastgesteld. De verdringingsreeks2 is het wettelijk kader voor de waterbeheerders voor te nemen verdelingsbesluiten: deze geeft de prioriteitsvolgorde van maatschappelijke en economische watergebruiksfuncties die bij (dreigende) watertekorten bepalend is voor het verdelen van het beschikbare oppervlaktewater door de waterbeheerder.
Kunt u aangeven op basis waarvan er onderscheid gemaakt wordt in de verschillende types natuur en de bijbehorende plaats in de verdringingsreeks? Zit er regionaal verschil in die criteria?
Er wordt bij natuur onderscheid gemaakt op basis van het criterium «onomkeerbare schade». Het voorkomen van onomkeerbare droogteschade in natuurgebieden zit in categorie 1 van de verdringingsreeks. Hierin zitten de functies, die tijdens perioden van watertekort het langst voorzien worden van water, voor zover wateraanvoer mogelijk is. De «overige» natuur valt onder categorie 4 van de verdringingsreeks.
De provincies hebben een kaart ontwikkeld waarop de natuurgebieden staan die vallen in categorie 1 van de Verdringingsreeks3.
Kunt u aangeven wat de grootste waterverbruikers zijn op de zandgronden (waar de afhankelijkheid van neerslag het grootst is)?
Door het CBS is onderzocht wat de watergebruikers zijn en in welke verhouding4. Hierbij wordt geen regionaal onderscheid gemaakt. Wel wordt onderscheid gemaakt in het gebruik van oppervlaktewater en grondwater. Op de hoge zandgronden is grondwater een belangrijke bron, omdat aanvoer van oppervlaktewater beperkt of niet mogelijk is. Uit het overzicht blijkt dat wat grondwater betreft de waterleidingbedrijven de grootste gebruikers zijn, op afstand gevolgd door industrie en landbouw.
Kunt u aangeven wat de grootste waterverbruikers zijn in de gebieden waar verzilting dreigt?
Zoals aangegeven bij antwoord 5 is er door het CBS een overzicht gemaakt van de watergebruikers, maar wordt daarin geen onderscheid gemaakt in regio’s.
In de gebieden waar verzilting speelt zorgt het doorspoelen van verzilte sloten en andere wateren voor veel zoetwatergebruik. Het doorspoelen van water wordt bijvoorbeeld toegepast om verzilting in West-Nederland tegen te gaan, voor de land- en tuinbouw, maar ook om het water in bepaalde natuurgebieden zoet te houden.
Welke fundamentele keuzes maakt u om in die beide gebieden de watervraag van de industrie en landbouw te verminderen?
Waterbeheerders gebruiken hiervoor vanuit het Deltaprogramma Zoetwater onder andere het instrument «Waterbeschikbaarheid». Hiermee wordt de beschikbaarheid van zoetwater onder normale en droge omstandigheden – op lange en korte termijn – inzichtelijk gemaakt voor alle sectoren. Hierdoor kan een ondernemer of een bedrijf er bijvoorbeeld voor kiezen om meer zelfvoorzienend te worden, of om eventuele (rest)schade te accepteren. Daarnaast werkt het Deltaprogramma Zoetwater samen met de industrie aan zogenoemde «Waterprofielen». Deze profielen geven inzicht in de watervoorziening en waterafhankelijkheid van industriële bedrijven. Waterbeheerders en watergebruikers kunnen met behulp van deze twee instrumenten waarin informatie wordt gegeven over de beschikbaarheid en het gebruik van zoetwater gezamenlijke keuzes maken.
Voor de landbouw wordt langs de lijnen van het Actieprogramma klimaatadaptatie landbouw gewerkt aan meer droogte-robuustheid. In de landbouwbedrijfsvoering kan door o.a. de keuzes voor rassen en gewassen de gevoeligheid voor droogte en de waterbehoefte van teelten verminderen. In het landelijk gebied wordt ook gewerkt aan een robuust bodem- en watersysteem, waarin meer water vastgehouden kan worden om droogte in periodes zonder neerslag uit te stellen. Agrariërs dragen hieraan bij via bodem- en watermaatregelen.
Kunt u aangeven welke trend het Landelijk Grondwater Register (LGR) de laatste paar jaar liet zien voor het aantal waterputten en de hoeveelheid onttrokken grondwater? Klopt het dat beide sterk zijn gestegen? Wat zijn de consequenties daarvan voor de belangen zoals genoemd in de verdringingsreeks?
Als gevolg van de droogte van de afgelopen jaren is er een toename in het aantal onttrekkingen ten behoeve van de landbouw en een toename in onttrokken hoeveelheden. Dit heeft géén consequenties voor de belangen zoals genoemd in de verdringingsreeks, gezien dat deze gekoppeld zijn aan hun afhankelijkheid van aanvoer van oppervlaktewater.
Welke maatregelen zijn genomen nadat het Interprovinciaal Overleg en de Unie van Waterschappen concludeerden dat er, met name in de landbouw, een toename was in het aantal en de hoeveelheid grondwateronttrekkingen?2
Na het onderzoek van het Interprovinciaal Overleg (IPO) en de Unie van Waterschappen (UvW) naar grondwateronttrekkingen in januari 2021 zijn de volgende acties in gang gezet:
Provincies werken aan de verbetering van het Landelijk Grondwaterregister (LGR) en hebben afspraken gemaakt met de waterschappen over het aanleveren van grondwaterdata. Ook de waterschappen zijn bezig om hun zicht op grondwateronttrekkingen te verbeteren door onttrekkingen te controleren en administraties bij te werken.
Het droogte-onderzoek in de zandgrondgebieden is eind 2021 afgerond en heeft inzicht opgeleverd in de effecten van onttrekkingen en de effectiviteit van maatregelen. Regionaal zijn of worden er de komende jaren waterbalansen opgesteld en systeemanalyses uitgevoerd om de effecten nader in beeld te brengen.
De ambities en doelen voor het grondwater zijn het afgelopen jaar herijkt en vastgelegd in provinciale regionale waterprogramma’s en de Waterbeheerprogramma’s van waterschappen. Regionaal zijn bestuurlijke afspraken gemaakt over de grondwateraanpak, bijvoorbeeld het Grondwaterconvenant in Noord-Brabant, de Grondwateragenda in Oost-Nederland en de Blauwe Agenda voor de Utrechtse Heuvelrug. Op basis van de bestuurlijke afspraken en uitgevoerde systeemanalyses gaan provincies en waterschappen de komende jaren na of hun beleid(sregels) grondwater moeten worden aangepast.
De verbeteracties voor de grondwateronttrekkingen zijn onderdeel van de bredere droogte-aanpak van provincies en waterschappen. Die aanpak is gericht op de realisatie van klimaatbestendige en robuuste grond- en oppervlaktewatersystemen in combinatie met een klimaatbestendige inrichting. Het beter in beeld brengen van de waterbalans en de bijdrage en invloed van grondwateronttrekkingen is onderdeel van die aanpak. Provincies en waterschappen geven hier gebiedsgericht uitvoering aan.
Kunt u ingaan op de toezegging die uw voorganger tijdens het wetgevingsoverleg Water d.d. 22 november 2021 aan het lid Vestering deed om de Kamer te informeren over het aantal illegale grondwaterwinputten? Kan zij deze informatie eerder delen?
In de verzamelbrief die naar de Kamer is verstuurd voorafgaand aan het Commissiedebat Water van 7 juni is deze informatie opgenomen (Kamerstuk 27 625, nr. 567).
Uit controles (peiljaar 2019) blijkt dat het gaat om enkele illegale onttrekkingen per waterschap op een totaal van bijna 15.000 onttrekkingen. Bij Wetterskip Fryslân ging het om een groter aantal kleinere onttrekkingen (< 60 m³/uur) die wel onder de meldingsplicht vallen, maar niet gemeld waren. Deze Friese eigenaren hebben de betreffende onttrekkingen inmiddels allemaal gemeld. Vanaf 2022 zullen de waterschappen in de Waterschapsspiegel jaarlijks gaan rapporteren over de aangetroffen illegale onttrekkingen.
Is er uiteindelijk, zoals gevraagd, een landelijk en uitgebreid onderzoek gedaan naar de hoeveelheid illegale waterputten nadat in 2019 in Friesland bleek dat er bij 16 bedrijven 30 geregistreerde waterputten en maar liefst 25 illegale waterputten waren?
Zie antwoord vraag 10.
Is het nog altijd staande praktijk om gevonden illegale waterputten te legaliseren in plaats van af te sluiten en te beboeten? Zo ja, waarom en bent u van mening dat dit een juiste werkwijze is? Op welke manier draagt deze staande praktijk bij aan het voorkomen van verdroging?
In de meeste gevonden gevallen gaat het om een onttrekkingen die wel zijn toegestaan maar niet zijn gemeld bij het bevoegd gezag (waterschap). Door die alsnog te melden, wordt voldaan aan de regels en kunnen ze worden gelegaliseerd. Er is maar een enkele onttrekking die in een gebied ligt waar dat niet is toegestaan. Deze onttrekking moet dan worden beëindigd. Verder worden er soms onttrekkingen aangetroffen in perioden dat er een beregeningsverbod is ingesteld. Ook daar wordt streng tegen opgetreden.
Is er, zeker ten tijde van droogte, een intensivering in de handhaving op het gebruik van (illegale) waterputten? Zo nee, waarom niet?
Waterschappen houden toezicht op het naleven van vergunningen en meldingen van grondwateronttrekkingen voor beregening. Dit toezicht wordt verscherpt tijdens perioden van droogte en watertekorten. Bovendien wordt er tijdens droogte en onttrekkingsverboden ook ’s avonds en in het weekend gecontroleerd. Tijdens een langdurige droogteperiode wordt er indien nodig opgeschaald voor het toezicht en de handhaving op onttrekkingen en ingestelde droogtemaatregelen.
Is het u bekend dat in Limburg en Noord-Brabant de vergunningsvrijstelling voor beregenen komt te vervallen? Zijn er provincies die het beregenen nog niet gereguleerd hebben met een vergunningsplicht? Indien dat het geval is, gaat u erop aandringen dat dit wel gebeurt?
De provincies Noord-Brabant en Limburg hebben een nieuw aangepast Natura 2000-beheerplan opgesteld voor de Peelvenen (Groote Peel, Deurnsche Peel & Mariapeel). In het nieuwe beheerplan staat dat er géén vrijstelling van de vergunningplicht meer is op grond van de Wet natuurbeheer (Wnb) om grondwater te gebruiken om open agrarische teelten te beregenen. De nieuwe maatregelen gelden voor bufferzones rond de Natura 2000-gebieden in de Peelvenen en niet provincie-breed.
Voor alle duidelijkheid, dit betreft een vergunningplicht op basis van de Wet natuurbeheer. Een eventuele vergunningsvrijstelling voor beregening die geldt vanuit de Waterwet heeft hier geen invloed op.
Op welke wijze wordt momenteel het voornemen vormgegeven om water beter vast te houden? Deelt u de mening dat nu daarbij de nadruk wel erg nadrukkelijk ligt op technische maatregelen, zoals het aanleggen van pijpleidingen en irrigatiesystemen, en te weinig op natuurlijke oplossingen, zoals een verbeterde bodemdoorlaatbaarheid en een vergroot natuurlijk waterbergingsvermogen?
Voor Fase 2 van het Deltaprogramma Zoetwater (2022–2027) is er in totaal € 800 miljoen euro gereserveerd door het Rijk en de regio’s. Dit is een verdubbeling van ambitie ten opzichte van Fase 1 (2015–2021) waarvoor € 400 miljoen euro was gereserveerd. Hiermee worden ook maatregelen uitgevoerd om het water beter vast te houden. Een overzicht van alle maatregelen die genomen gaan worden in Fase 2 zijn te vinden in het Deltaplan Zoetwater (https://www.deltaprogramma.nl/documenten/publicaties/2021/09/21/dp2022-d-deltaplan-zoetwater-2022–2027). De nadruk ligt in Fase 2 niet alleen op technische maatregelen, maar vooral op het aanpassen van de ruimtelijke inrichting op het bodem- en watersysteem. Zoals het natuurlijk vasthoudende vermogen van de bodem, of het weer laten meanderen van een beek.
Daarnaast stimuleert het Nationaal Programma Landbouwbodems (NPL) het nemen van bodemmaatregelen door de land- en tuinbouwsector, waardoor ook het watervasthoudend vermogen daarvan groter wordt.
In de gebiedsplannen die in het kader van het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) alsook de stikstofaanpak opgesteld gaan worden, moeten ook dit soort maatregelen die nodig zijn voor een robuust regionaal bodem- en watersysteem integraal meegenomen worden.
Maar er zullen ook echt structurele keuzes gemaakt moeten worden in de ruimtelijke inrichting. Nederland is niet van vandaag op morgen ingericht op de droogte. We hebben van Nederland een vergiet gemaakt dat water snel kan draineren. Het zal tijd kosten om van Nederland weer een spons te maken, waarbij we zoveel mogelijk water vasthouden en opslaan om droge periodes te overbruggen.
Op welke manier gaat u ervoor zorgen dat natuurlijke oplossingen, zoals verbeterde bodemdoorlaatbaarheid, een vergroot natuurlijk waterbergingsvermogen en een hoger grondwaterpeil versneld worden uitgevoerd, om droge periodes beter het hoofd te kunnen bieden?
Zie antwoord vraag 15.
Deelt u de mening dat het onverstandig zou zijn om water vooral beter vast te gaan houden met permanent ondoorlaatbare waterkeringen omdat dit vismigratie zou bemoeilijken en daarmee een voorbeeld zou zijn van maladaptatie?
Waterbeheerders streven samen met alle ruimtegebruikers naar integrale oplossingen om Nederland weerbaar te maken tegen droogte, waarbij water kan worden vastgehouden maar waarbij ook ruimte is voor ecologie en natuurdoelen. Voor de Kaderrichtlijn Water (KRW) is vismigratie heel belangrijk. Tot 2027 worden nog circa 800 vispassages gerealiseerd.
Welke aanpassingen van de belastingsystematiek zijn er gedaan om te zorgen dat grootverbruikers minder financiële voordelen genieten en meer financiële prikkels krijgen om het waterverbruik terug te dringen? Klopt het dat u nog altijd de belasting op leidingwater (BOL) niet hebt aangepast?
Er zijn nog geen aanpassingen gedaan aan de belasting op leidingwater.
Er loopt nu een onderzoek naar de maatregelen en instrumenten om waterbesparing door huishoudens, maar ook door bedrijven te bevorderen. In het onderzoek wordt ook gekeken naar de voor- en nadelen van aanpassing van de belasting op leidingwater. Dit onderzoek kost meer tijd dan eerder gedacht. De Kamer wordt hierover na de afronding, eind dit jaar, geïnformeerd.
Deelt u de mening dat, zoals ook vastgelegd in de verdringingsreeks, drinkwater voor burgers belangrijker is dan water om te beregenen voor de landbouw? Wat is uw oordeel over het collectief dat drinkwaterbedrijven aansprakelijk wil stellen voor 300 miljoen euro?
Enkel op het moment dat er sprake is van een watertekort moeten de waterbeheerders keuzes maken voor welke maatschappelijke en ecologische behoeften water beschikbaar gemaakt wordt. Om te voorkomen dat in een dergelijke crisissituatie onduidelijkheden ontstaan, is met de verdringingsreeks vastgelegd in welke volgorde de verschillende belangen geborgd moeten worden. Op het moment dat er geen sprake is van een watertekort, wordt voorzien in zowel voldoende drinkwater, als voldoende water voor landbouwtoepassingen.
U vraagt daarnaast om een reactie op het collectief dat een claim wil indienen bij de drinkwaterbedrijven. Zoals aangegeven in de beantwoording van de vragen van het lid Tjeerd de Groot (D66)6, worden dit soort claims door een onafhankelijke partij beoordeeld. Ik onthoud mij daarom van een oordeel daarover.
Vind u het wenselijk dat drinkwaterbedrijven boeren moeten compenseren wanneer zij drinkwater winnen?
Bij een vergunde onttrekking van grondwater kan de grondwaterstand lager worden. Dit gebeurt bijvoorbeeld bij het winnen van drinkwater, het gebruik van grondwater door de industrie of bronbemalingen. Dit kan tot schade leiden door een verminderde gewasopbrengst of verzakking van gebouwen.
Daarom is in de financiële bepalingen van de Waterwet (hoofdstuk 7, paragraaf 3) een regeling opgenomen om schade die optreedt als gevolg van vergunde grondwateronttrekkingen te kunnen compenseren. Ook landbouwbedrijven kunnen gebruik maken van deze regeling als zij door onttrekking van grondwater zgn. «droogteschade» ondervinden.
Klopt het dat de compensatie die betaald moet worden hoger zou kunnen zijn als boeren gewassen gaan verbouwen en methodes gaan gebruiken die meer water vragen? Acht u dat wenselijk?
Bij de schadeberekening wordt gebruik gemaakt van normen, die nu nog gerelateerd zijn aan het bedrijfstype. Op dit moment wordt er werk van gemaakt om over te gaan op de Waterwijzer Landbouw als basis voor de schadeberekening. Hierin zijn de normen gebaseerd op het gewastype. Er wordt al met toepassing van de Waterwijzer Landbouw geëxperimenteerd. Indien het gewas meer droogteschade ondervindt van een vergunde onttrekking zal het normbedrag hoger zijn.
Daarbij heeft een schadelijdende partij ook een verplichting om (verdere) schade te voorkomen dan wel te beperken. Gewaskeuze speelt daarbij ook een rol.
Bent u bereid de Waterwet aan te passen, ook omdat periodes van droogte in de toekomst door de klimaatcrisis vaker voor zullen gaan komen? Zo nee, waarom niet?
Er is op dit moment geen intentie om de Waterwet aan te passen.
Met het huidige systeem zijn de belangen van partijen die schade ondervinden door vergunde onttrekkingen voldoende geborgd. Droogteschade als gevolg van klimaat(verandering) komt met deze regeling niet voor vergoeding in aanmerking.
Kunt u deze vragen nog beantwoorden voor het commissiedebat Water op 7 juni?
Helaas is dat niet mogelijk gebleken, vanwege de benodigde afstemming.
De VN-conferentie over het wereldzeeënverdrag. |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Christine Teunissen (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u de berichten «Als we nu niet handelen ligt onze toekomst onder water» en «VN-conferentie over wereldzeeënverdrag zonder uitkomst afgerond»?1 2
Ja.
Klopt het dat de onderhandelingen bij de VN-conferentie over het wereldzeeënverdrag traag verlopen, waardoor het urgente doel, om in 2030 30% van de wereldoceanen te beschermen, mogelijk in gevaar komt? Zo ja, wat is Nederland van plan hieraan te doen?
Sinds 2008 wordt in VN-verband onderhandeld over een mondiaal verdrag ter bescherming van biodiversiteit in zeegebieden buiten de nationale rechtsmacht van kuststaten (Biodiversity Beyond National Jurisdiction; BBNJ-proces). Het betreft een verdragsonderhandeling waarin overeenstemming over een veelheid aan onderwerpen moet worden bereikt. Dit is een ingewikkeld en complex proces waar verschillende belangen spelen.
In Resolutie 72/249 (2017) van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) is het in 2011 voorgestelde onderhandelingspakket vastgesteld. Het pakket bevat: (a) mariene genetische bronnen; (b) gebiedsgerichte beheerinstrumenten; (c) milieueffectrapportages; en (d) capaciteitsopbouw en overdracht van mariene technologie. Deze onderwerpen zijn technisch en multidisciplinair van karakter en raken aan verschillende belangen van staten. Dit heeft tot gevolg dat het proces zich over een langere periode uitstrekt en dat er nog geen definitieve besluiten zijn genomen. Het proces moet uiteindelijk leiden tot vaststelling van de verdragstekst door de AVVN. Definitieve besluitvorming kan pas plaatsvinden nadat alle onderwerpen uit onderhandeld zijn. Nederland heeft de wens een ambitieuze en spoedige uitkomst van de BBNJ-onderhandelingen te realiseren.
De EU en haar lidstaten, zo ook Nederland, treden gezamenlijk op in de BBNJ-onderhandelingen en spreken daar met één stem. De inzet van Nederland en de EU en haar lidstaten is erop gericht om zo spoedig mogelijk tot afronding van de onderhandelingen te komen, maar niet ten koste van een effectieve werking en een toekomstbestendig verdrag.
Wat is er besloten tijdens de onderhandelingen bij de VN-conferentie over het wereldzeeënverdrag?
Zie antwoord vraag 2.
Komen de besluiten overeen met het Nederlandse standpunt om «hoge ambities» te tonen voor het verdrag?
Het door de AVVN vastgestelde onderhandelingspakket – de onderwerpen waarover het toekomstige verdrag dient te gaan – is op zich al een compromis tussen landen. Het betreft onderwerpen met betrekking tot de bescherming van het mariene milieu alsmede onderwerpen met betrekking tot het gebruik van mariene genetische bronnen en verdeling van de opbrengsten daarvan. Daarnaast zijn ook vraagstukken op het terrein van capaciteitsopbouw en overdracht van mariene technologie onderwerp van de onderhandelingen. Zoals aangegeven in het antwoord op de vragen 2 en 3 zijn nog geen definitieve besluiten genomen over de inhoud van dit pakket.
De inbreng van Nederland en de EU en haar lidstaten is primair gericht op de onderdelen die bijdragen aan een effectieve en toekomstbestendige bescherming van het mariene milieu. Om dit te realiseren is het van belang dat over alle onderwerpen uit het onderhandelingspakket overeenstemming wordt bereikt. Daarbinnen richten de EU en haar lidstaten zich onder andere op bindende afspraken over mariene gebiedsbescherming op volle zee, verplichte milieueffectrapportages voorafgaand aan activiteiten op zee, en voor goede internationale afspraken over de toegang en de verdeling van mariene genetische bronnen uit de volle zee.
Zie ook de beantwoording van de vragen van de leden Tjeerd de Groot en Sjoerdsma (beiden D66) over de VN Intergovernmental Conference on Marine Biodiversity of areas Beyond National Jurisdiction (BBNJ) van 21 februari 2022 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 2191).
Wat heeft Nederland ingebracht?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat Nederland voorstander is van het voorstel om landen de gelegenheid te geven niet deel te nemen aan zogenoemde beschermde mariene natuurgebieden (MPAs: Marine Protected Areas)?
De inzet van Nederland en de EU en haar lidstaten is erop gericht dat zoveel mogelijk landen zich in de toekomst aansluiten bij dit verdrag, zonder dat dit ten koste gaat van een effectieve bescherming van het mariene milieu. Daarbij liggen alle opties momenteel nog op tafel en wordt gezocht naar een balans die de meest effectieve uitkomst teweegbrengt voor de bescherming van biodiversiteit in en het duurzaam gebruik van de volle zee.
Als de afspraken te rigide worden, kan dat ertoe leiden dat staten het uiteindelijke verdrag niet willen ondertekenen. Bijvoorbeeld omdat een staat vanwege een tekort aan middelen of capaciteit niet in staat is het verdrag uit te voeren of omdat het verdrag bepaalde activiteiten te veel beperkt. Het is belangrijk steun te hebben van zoveel mogelijk staten en met name staten die een grote positieve invloed zouden kunnen hebben op biodiversiteitsbescherming. Om ook deze staten mee te krijgen zijn compromissen nodig.
Tijdens de komende intergouvernementele conferentie in augustus 2022 zullen hierover knopen worden doorgehakt. Het definitieve standpunt van de EU en haar lidstaten op dit punt zal afhangen van hoe de onderhandelingen zich in zijn geheel ontwikkelen.
Deelt u de mening dat dit voorstel negatieve gevolgen kan hebben voor deze beschermde mariene natuurgebieden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u uitleggen hoe dit voorstel valt te rijmen met de Nederlandse inzet, die gebaseerd is op de noodzaak om het mariene milieu te beschermen?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat sommige landen voorstellen dat de RFMOs (Regional fisheries management organisations) hun eigen natuurbeschermingsdoelen opstellen en dat andere landen hier weer fel op tegen zijn? Zo ja, wat is het standpunt en de inzet van Nederland hierbij?
Het klopt dat een belangrijke vraag in de onderhandelingen ziet op de verhouding van het toekomstige BBNJ-verdrag tot bestaande en nieuw op te richten regionale internationale organisaties. Ook ten aanzien van dit vraagstuk zijn de onderhandelingen nog in volle gang en bestaat nog geen overeenstemming. Nederland zet zich in voor een beter gestructureerde samenwerking tussen de bestaande bevoegde internationale, regionale en sectorale organisaties, waaronder ook met visserijbeheerorganisaties. In Resolutie 72/249 van de AVVN is vastgelegd dat het toekomstige BBNJ-verdrag bestaande relevante juridische kaders en instrumenten alsmede internationale organisaties niet mag ondermijnen. Hierbij is het van belang om rekening te houden met de verschillende mandaten, verschillende geografische reikwijdten en verschillende bevoegdheden van deze organisaties. Om in die context tot een effectieve bescherming van het mariene milieu te komen zal de BBNJ-overeenkomst een juiste verhouding tot deze verschillende organisaties moeten vinden, hen daar waar nodig moeten aanvullen en een mondiaal platform moeten bieden voor een meer gestructureerde raadpleging en onderlinge coördinatie. De Nederlandse inschatting is dat deze organisaties daartoe formeel betrokken moeten worden bij de BBNJ-overeenkomst. Zie ook de beantwoording van vraag 8 van de vragen van de leden Tjeerd de Groot en Sjoerdsma (beiden D66) over de VN Intergovernmental Conference on Marine Biodiversity of areas Beyond National Jurisdiction (BBNJ) van 21 februari 2022 (2022 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 2191).
Welke objectieve criteria om te kunnen beoordelen wanneer activiteiten op volle zee «aanzienlijke verontreiniging van of aanmerkelijke en schadelijke veranderingen in het mariene milieu» teweegbrengen ondersteunt Nederland en welke niet? Past het niet beter bij de uitgesproken ambities van Nederland om al bij «minor or transitory» (kleine en veranderlijke) veranderingen te onderzoeken wat de effecten op het zeemilieu zijn?
Op basis van de artikelen 204, 205 en 206 van het VN-Zeerechtverdrag hebben staten de verplichting om individueel of via bevoegde internationale organisaties procedures te ontwikkelen voor het uitvoeren van milieueffectrapportages (MERs). Op dit moment ontbreekt het echter aan een wereldwijd afgesproken procedure ter uitvoering van deze verplichting in zeegebieden buiten nationale rechtsmacht. Het is de bedoeling dat de BBNJ-overeenkomst in een dergelijke procedure zal voorzien. Activiteiten op volle zee zijn op grond van het VN-Zeerechtverdrag MER-plichtig indien zij «aanzienlijke verontreiniging van of aanmerkelijke en schadelijke veranderingen in het mariene milieu» teweeg kunnen brengen (drempel of threshold). In de BBNJ-onderhandelingen wordt gewerkt aan de ontwikkeling van een lijst van objectieve criteria om te kunnen beoordelen wanneer deze drempel is bereikt. Momenteel is daar op internationaal niveau nog geen overeenstemming over. Daarnaast wordt in de komende onderhandelingen besproken of ook aanvullende criteria kunnen worden gebruikt om te bepalen of activiteiten MER-plichtig zijn. De EU en haar lidstaten staan open om het gebruik van aanvullende criteria en drempels te overwegen.
De drempel «gering of tijdelijk effect» wordt tijdens de volgende onderhandelingen in augustus 2022 wederom besproken. Deze drempel wordt gezien als een lagere drempel, waardoor meer activiteiten MER-plichtig zouden worden. Meer rapporteren kan leiden tot positieve effecten voor de bescherming van biodiversiteit. Het kan echter ook leiden tot een situatie waarin uitvoering en handhaving overbelast worden. Een lagere drempel leidt daarom niet altijd tot effectievere bescherming. Bovendien is het ook voor «gering of tijdelijk effect» niet duidelijk wanneer de drempel wordt bereikt. Ook daarover is internationaal nog geen overeenstemming bereikt.
Welke aanvullende standaarden om te bepalen of activiteiten milieueffectrapportage (m.e.r.)-plichtig zijn ondersteunt Nederland en welke aanvullende standaarden ondersteunt Nederland niet?
Zie antwoord vraag 10.
Wat is het Nederlandse standpunt en de inzet met betrekking tot de zogenaamde «access and benefit sharing of Marine Genetic Resources»?
Dit onderdeel van het onderhandelingspakket gaat over de regulering van de toegang tot mariene genetische bronnen alsmede de eerlijke en billijke verdeling van de opbrengsten daarvan. Ten aanzien van de verdeling van opbrengsten stelt Nederland zich op het standpunt dat het hierbij zou moeten gaan over de verdeling van niet-monetaire opbrengsten. Met andere woorden, geen monetaire vergoedingen, maar vrije overdracht van kennis, kunde en (gebruiks)technologie. Nederland meent dat dergelijke regulering zich moet uitstrekken tot zowel mariene genetische bronnen in situ als mariene genetische bronnen ex situ. Het BBNJ-verdrag mag niet de toegang tot de mariene genetische bronnen in situ (en vrijheid van wetenschappelijk onderzoek) belemmeren, maar gebruikers zijn wel gebaat bij (kosteneffectieve) afspraken die het mogelijk maken om bij feitelijke toepassing van deze technologie de herkomst van de bronnen vast te stellen. Verder dient de BBNJ-overeenkomst ook de toegang tot mariene genetische bronnen ex situ te faciliteren, bijvoorbeeld door informatie over collecties te delen en de voorwaarden voor toegang te standaardiseren. De BBNJ-overeenkomst dient daarbij de bestaande internationale regulering van intellectuele eigendomsrechten te respecteren en voor het verkrijgen van die rechten geen aanvullende eisen te stellen.
Wat zal er nog ter sprake komen in de vijfde ronde en welke zaken staan het sluiten van het verdrag in de weg? Wat zal Nederland in de vijfde ronde inbrengen? Wat is een succesvolle uitkomst voor Nederland?
Het onderhandelingsproces vormt één geheel waarbij overeenstemming over alle onderwerpen moet worden bereikt. Zoals in bovenstaande beantwoording al is aangegeven zullen tijdens de vijfde ronde op een groot aantal onderwerpen knopen moeten worden doorgehakt. Dit moet leiden tot een eindresultaat dat in zijn geheel bezien voor Nederland aanvaardbaar is. Zoals aangegeven in de beantwoording van de vragen 4 en 5 zet Nederland in op zo effectief mogelijke en toekomstbestendige afspraken over de bescherming van het mariene milieu. Om recht te doen aan het gehele onderhandelingspakket en zoveel mogelijk staten mee te krijgen, zijn compromissen nodig.
Hoe is de inzet van Nederland tot stand gekomen? Klopt het dat deze inzet niet van tevoren kon worden getoetst door Kamerleden? Wat is de reden hiervoor?
In 2017 is de Kamer door de Minister van Buitenlandse Zaken geïnformeerd over de inzet van Nederland op oceanen door middel van een Kamerbrief3 en de notitie «Toekomstbestendige Oceanen». Daarin staat dat Nederland zich actief inzet voor het vastleggen van bindende afspraken over mariene gebiedsbescherming op volle zee, verplichte milieueffectrapportages voorafgaande aan nieuwe activiteiten op volle zee en voor goede internationale afspraken over de toegang tot en de verdeling van mariene genetische bronnen uit de volle zee.
De verdere Nederlandse standpuntbepaling wordt in EU-verband uitgewerkt, omdat de EU en haar lidstaten in de BBNJ-onderhandelingen gezamenlijk optreden en spreken met één stem. Ter voorbereiding op de overleggen op EU-niveau vindt afstemming plaats tussen de betrokken ministeries. In dit geval zijn dat de Ministeries van Buitenlandse Zaken, Infrastructuur en Waterstaat en Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
Wat betekent het niet afronden van het verdrag over de wereldoceanen voor de onderhandelingen over het biodiversiteitsverdrag?
Als het niet mogelijk blijkt om in het kader van het BBNJ-verdrag mondiale afspraken te maken over de bescherming van de biodiversiteit in zeegebieden buiten nationale rechtsmacht, bemoeilijkt dat het bereiken van het doel van de bescherming van 30 procent van het zeeoppervlak in 2030. Dit doel is opgenomen in de EU-onderhandelingspositie in het kader van het VN-Biodiversiteitsverdrag. Zonder het BBNJ-verdrag kunnen namelijk in de meeste zeegebieden buiten nationale rechtsmacht geen gebieden worden aangewezen waarin afspraken inzake biodiversiteitsbescherming op mondiaal niveau gelden. Ook zal het dan niet mogelijk zijn om ten aanzien van overtredingen begaan in deze gebieden maatregelen te treffen. In dat geval zal de huidige gefragmenteerde situatie blijven bestaan.
Wat zijn de ambities waaraan Nederland zich heeft gecommitteerd? Hoe zal Nederland deze proberen hoog te houden?
Zie de beantwoording van de vragen 4 en 5.
Het antwoord van de minister op eerdere vragen over het bericht 'Nog hoop voor pont Breukelen' |
|
Harry van der Molen (CDA), Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Klopt het dat de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV) naar aanleiding van de aanvaring met de pont bij Nieuwer ter Aa in 2010 feitelijk en technisch onderzoek heeft gedaan en geconcludeerd heeft dat er geen structurele veiligheidstekorten hebben plaatsgevonden (Jaarverslag 2010 OvV), aangezien u in het antwoord op vraag 3 stelt dat uit meerdere onderzoeken die de afgelopen jaren zijn uitgevoerd blijkt dat de veerpont een nautisch veiligheidsrisico vormt, met name voor de passagiers en de schipper?1
Dat klopt. De Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV) heeft naar aanleiding van het feitelijk en technisch onderzoek besloten geen nader onderzoek te doen naar dit ongeval. Het onderzoek is daarmee zonder rapport gesloten. In het jaarverslag 2010 van de OvV staat tevens dat de OvV geen structurele veiligheidstekorten heeft gevonden die tot aanbevelingen kunnen leiden.
Rijkswaterstaat onderzoekt echter als beheerder regelmatig de veiligheidsrisico’s op de Rijksvaarwegen. Sinds 1995 zijn onderstaande zes rapporten verschenen waarin de onveiligheid van de veerpont de Aa steeds meer naar voren komt:
Veerpont Nieuwer ter Aa – Risicoanalyse (9 maart 1995);
Onderzoek veerponten op de Rijkswateren (13 april 2012);
Monitor Nautische Veiligheid – corridor IJmuiden Tiel (21 december 2017);
Monitor Nautische Veiligheid Binnenwateren 2009 – 2018 (11 februari 2020);
Quick scan Nautische Veiligheid Pontverbinding Nieuwer ter Aa (1 juli 2021);
AIS-analyse ten behoeve van nautische veiligheid pontverbinding Nieuwer ter Aa (29 september 2021).
Sinds 2017 krijgt de veerpont in de verschillende onderzoeken de risicokwalificatie «middel tot hoog». Bij die kwalificatie is er een reëel risico op meerdere slachtoffers (letsel, overlijden of vermissing) met een waarschijnlijke frequentie van eens per 20 jaar. Het recente rapport van MARIN onderschrijft dit nogmaals:
Er is een groot aanvaarrisico doordat steeds meer grote schepen op het Amsterdam Rijnkanaal varen.
Deze schepen veroorzaken meer waterbeweging, waardoor de pont dusdanig beweegt dat letsel kan ontstaan bij vallende passagiers tijdens de overtocht en bij het overstappen van de wal naar de veerpont en v.v.
Deze risico’s nemen alleen maar toe vanwege de schaalvergroting in de binnenvaart en het feit dat er sinds februari 2020 meer grote(re) schepen door het Amsterdam-Rijnkanaal varen naar aanleiding van de opening van de 3e sluiskolk Prinses Beatrixsluizen.
Dat de gevaarlijke situatie niet alleen op papier bestaat, blijkt ook uit de
(bijna-)ongevallen die in het verleden helaas al hebben plaatsgevonden:
Sinds 1996 is de veerpont 3 keer aangevaren, 2 keer door beroepsvaart en 1 keer door recreatievaart.
Bij de aanvaring op 22 oktober 2010 is de veerpont overvaren en daarbij is de schipper om het leven gekomen.
Op 29 juni 2017 is de veerpont bijna aangevaren door een binnenvaartschip.
Klopt het dat de pont pas recent is uitgerust met het elektronisch kaartsysteem (ECDIS) met Automatic Identification System (AIS-)data en dat voor de onderzoeken van Rijkswaterstaat dus geen gebruik kon worden gemaakt van nauwkeurige (AIS-)data over een langere periode?
Het klopt dat begin 2022 het elektronische kaartsysteem (ECDIS) geplaatst is op de veerpont. Het klopt niet dat Rijkswaterstaat voor het onderzoek daarom geen gebruik heeft kunnen maken van nauwkeurige AIS-data over een langere periode. Het ECDIS-systeem op de veerpont genereert geen AIS-data maar maakt alleen gebruik van AIS-data van de transponders die op alle passerende beroepsvaartschepen, maar ook op de veerpont zelf, aanwezig zijn. ECDIS is aangebracht om andere (passerende) schepen beter zichtbaarder te maken voor de schipper van de veerpont. De RWS-onderzoeken maken gebruik van de AIS-data die gegenereerd wordt door de zgn. transponders. Deze data is over een langere periode beschikbaar.
Klopt het, zoals aangegeven in de quickscan van MARIN, dat er geen uitgebreide risicobeoordelingstechniek is toegepast, geen metingen zijn uitgevoerd of langdurige waarnemingen hebben plaatsgevonden?2
Dat klopt voor de Quickscan van MARIN uit juli 2021. In het aanvullende onderzoek van MARIN van september 2021 is er gebruik gemaakt van verkeerstellingen van 2004 tot en met 2020 en AIS-data over 2019 en 2020. De risicobeoordeling is middels een expertsessie uitgevoerd en terug te vinden in het rapport 21 december 2017 Monitor Nautische Veiligheid corridor IJmuiden – Tiel. De conclusies uit het aanvullende MARIN-rapport (zie daarvoor antwoord 2) zijn gebaseerd op uitgebreid en zorgvuldig onderzoek.
Klopt het dat een belangrijk deel van de conclusies uit de quickscan van MARIN tot stand gekomen is op basis van een gesprek met een schipper die een officiële waarschuwing heeft gehad van Rijkswaterstaat vanwege roekeloos varen en die inmiddels ontslagen is?
Nee, dat klopt niet. MARIN heeft haar conclusies gebaseerd op een bredere analyse dan het interview met de schipper. De conclusies van MARIN zijn gebaseerd op een beschouwing van:
de eigenschappen van de veerpont (schip);
het gebruik van de veerpont (schipper);
de omstandigheden van het varen van de veerpont (omstandigheden);
de eigenschappen van de infrastructuur (infrastructuur);
de trend in de verkeersituatie (verkeerssituatie).
Het interview met de schipper onderschrijft de conclusies. MARIN is van mening dat de conclusies van het onderzoek niet wijzigt n.a.v. meerdere interviews met andere schippers.
Waarom stelt Rijkswaterstaat geen oploopverbod in tussen de Nieuwe Wetering en Breukelen, vanwege het veiligheidsrisico dat zicht wordt ontnomen door oplopende binnenvaartschepen?
Om de doorstroom op het Amsterdam-Rijnkanaal te bevorderen is in 2019 het project verbreding van het Lekkanaal en aanleg 3e kolk Prinses Beatrixsluis gerealiseerd. Het invoeren van een oploopverbod zorgt voor minder doorstroom op het Amsterdam-Rijnkanaal. Dat conflicteert met de doelstelling van een vlotte, internationale doorvaart op deze economisch belangrijke hoofdtransportas.
Welke redenen heeft het waterschap Amstel, Gooi en Vecht aangevoerd voor het niet delen van uw wens tot beëindiging van het convenant (overeenkomst), gelet op uw antwoord op vraag 4?
In mijn beantwoording van 29 maart 2022 heb ik aangegeven dat het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht Rijkswaterstaat bestuurlijk heeft geïnformeerd dat het onze wens tot beëindiging van het convenant (overeenkomst) niet deelt. Het waterschap geeft in hun brief aan dicht bij de belangen van hun inwoners te willen staan. Zoals ook aangegeven in mijn eerdere beantwoording vraagt het waterschap niet om de pontverbinding te handhaven maar om samen met de belanghebbenden op zoek te gaan naar een aanvaardbaar alternatief.
Kunt u uitleggen waarom u zich in het antwoord op vraag 4 erop beroept dat de juridische waarde van de overeenkomsten uit 1888 en 1942 laag is, terwijl u zich sinds 1888 respectievelijk 1942 aan de verplichtingen hebt gehouden?
Met de overeenkomst is overeengekomen om een oeververbinding te creëren bij het doorsnijden van een lokale weg bij de bouw van het kanaal. Al die tijd heeft Rijkswaterstaat dit middels een pontverbinding geëffectueerd. Helaas is er in de loop van de jaren een situatie ontstaan, waarbij niet meer kan worden ingestaan voor de veiligheid van deze verbinding. Rijkswaterstaat heeft en voelt een grote verantwoordelijkheid voor veilige scheepvaart op het Amsterdam-Rijnkanaal en daarmee vanzelfsprekend ook voor de veiligheid van de passagiers (vaak kinderen) op de veerpont. Een aanvaring met de pont kan serieuze gevolgen hebben (zie ook antwoord 2). Met de opwaardering van de Breukelerbrug met een volwaardig fietspad in 2015 is er ook een alternatief ontstaan waar mensen gebruik van kunnen maken.
Wilt u de Kamer alsnog de oorspronkelijke overeenkomst uit 1888 doen toekomen, aangezien de tekst die u als bijlage bij antwoord 5 meestuurt een ongedateerde latere kopie lijkt te zijn van de overeenkomst?
De oorspronkelijke overeenkomst is helaas niet in bezit van Rijkswaterstaat. Enkel de gedigitaliseerde meegestuurde kopie.
Deelt u de mening dat de uitkomst van het overleg met belanghebbenden kan zijn dat de pontverbinding wordt gehandhaafd, aangezien u in het antwoord op vraag 5 stelt dat het waterschap niet vraagt om de pontverbinding te handhaven, maar om samen met de belanghebbenden op zoek te gaan naar een aanvaardbaar alternatief?
Ik ben mij er terdege van bewust dat de veerpont van grote waarde is voor omwonenden en dat het omfietsen geen aantrekkelijk vooruitzicht is, ook vanwege de bestaande zorgen over de veiligheid op die route. Daarnaast blijkt uit gesprekken met bestuurders en burgers uit de omgeving dat het nautische veiligheidsrisico niet als urgent wordt beleefd. Zoals in de beantwoording van vraag 1, 4, 7 en 10 wordt aangegeven, is dat risico er wel degelijk en zal dat enkel toenemen. Vandaar mijn voornemen om de veerpont uit de vaart te nemen. Het is altijd de inzet geweest om het bestaande alternatief dan wel te verbeteren.
De gesprekken met gemeente Stichtse Vecht, de provincie Utrecht en ook de binnenkort te starten bewonersparticipatie richten zich op de vraag hoe we die verandering het best kunnen vorm geven. Ik houd u hierover op de hoogte.
Is er sprake van een significante toename aan schepen op het Amsterdam-Rijnkanaal bij Breukelen en is er sprake van een toenemend aantal grote schepen op het Amsterdam-Rijnkanaal bij Breukelen? Zo ja, kunt u die stellingen met metingen onderbouwen?
Uit onze verkeersdata tussen 2004 en 2021 blijkt een toename van zowel het aantal schepen in algemene zin als een toename in het aandeel schepen in de grootste twee binnenvaartscheepvaartklassen (zgn. scheepvaartklasse CEMT V en CEMT VI). Zie in de tabel hieronder.
Uit het binnenvaartverkeersmodel (BIVAS), blijkt bovendien dat de trend van de toename van schepen over de afgelopen jaren zich doorzet naar de komende jaren. Dit model voorspelt in 2040 minimaal 85.000 beroepsvaartuigen. Het toenemende aandeel grotere schepen hangt samen met de trend van schaalvergroting die al lang gaande is en de komende jaren naar alle waarschijnlijkheid ook door zet.
2004
2021
Aantal beroepsvaartuigen
63.198
75.593
Aandeel CEMT V
25,5%
38,5%
Aandeel CEMT VI
3,2%
9,1%
Klopt het dat recreanten het Amsterdam-Rijnkanaal mogen blijven oversteken? Acht u attentieverhogende borden en informatievoorziening aan recreanten afdoende om de veiligheid bij de drie kruispunten op het Amsterdam-Rijnkanaal in Breukelen te garanderen, gelet op het grote aantal ongelukken tussen de beroepsvaart en de recreatievaart?
Ja, recreanten mogen blijven oversteken. Vanuit nautische veiligheidsoptiek heeft dit niet de voorkeur. Kruisingen tussen beroeps- en recreatievaart, hebben het risicoprofiel «hoog» gekregen in de Monitor Nautische Veiligheid uit 2017. In de Basisvisie Recreatietoervaartnet 2015–2020 (BRTN, nov. 2016) is dit risico onderkend. In het kader van het BRTN zijn daarom in 2020 attentieverhogende borden geplaatst voor de recreatievaart. Een verbod op dit kruisende verkeer is echter nu niet aan de orde omdat er geen alternatief voor handen is voor dergelijke kruisingen.
De veiligheid van maritieme en energie gerelateerde activiteiten op de Noordzee |
|
Raoul Boucke (D66), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Kunt u ingaan op de bestaande en geplande veiligheidsmaatregelen die worden getroffen rond windparken op zee ten behoeve van de veiligheid van maritieme activiteiten, bijvoorbeeld als gevolg van een zware storm of instorting van een windturbine?
Nederland heeft in 2013 het zogenaamde afwegingskader veilige afstanden tussen scheepvaartroutes en windparken1 ontwikkeld. Hiervoor zijn bufferzones tussen windparken en scheepvaartroutes gecreëerd die schepen in staat moeten stellen om een noodprocedure te kunnen uitvoeren voordat ze in een windpark komen. Het kan desondanks voorkomen dat een schip zich toch niet kan redden en er een incident met het windpark ontstaat. In het Programma Noordzee 2022–2027 worden aanvullende maatregelen beschreven om de cumulatieve risico’s van windparken voor de scheepvaartveiligheid niet te laten toenemen en waar mogelijk te beperken. Het gaat onder andere om verkeersbegeleiding op zee, extra toezicht en handhaving, extra sensoren zoals radar voor een beter actueel beeld van de verkeersbewegingen op zee, extra noodsleephulp en meer capaciteit voor Search and Rescue (SAR) en oliebestrijding. Dit maatregelenpakket is afgesproken voor alle windparken die worden gebouwd in het kader van de routekaarten 2023 en 2030. Concreet gaat dit bijvoorbeeld om:
Tot slot zij vermeld dat ook beslissingen van de kapitein en/of rederij van een schip een rol kunnen spelen bij de veiligheid van scheepvaart nabij windparken op zee. Onder uiteenlopende (weers)omstandigheden geldt onverkort het principe van goed zeemanschap.
Kunt u ingaan op de bestaande en geplande veiligheidsmaatregelen die worden getroffen rond windparken op zee ten behoeve van de veiligheid van de energievoorziening, bijvoorbeeld door een aanvaring met een losgeslagen schip?
In aanvulling op de maatregelen zoals toegelicht in antwoord 1, stelt het Waterbesluit eisen aan de sterkte van windturbines in een windpark op zee en vereist dat de vergunninghouder van het windpark daarover een verklaring overlegt. Daarnaast schrijft het Waterbesluit voor dat een windpark ter waarborging van de veiligheid van het lucht- en scheepvaartverkeer is voorzien van herkenningstekens en bakens en tevens van controle-, waarschuwings- en besturingssytemen, inclusief de noodvoorziening voor het zowel ter plaatse als vanaf de wal kunnen bedienen en bewaken van het windpark. Tot slot is de vergunninghouder gehouden aan het hebben van een actueel veiligheids- en calamiteitenplan.
Is onderzocht of windturbines bij een aanvaring op het schip kunnen vallen en wat dan de risico’s zijn voor de bemanning, passagiers, (gevaarlijke) lading en het milieu?
Dit is een van de scenario’s waar rekening mee wordt gehouden. Onderzoek naar effecten van een windpark op de scheepvaartveiligheid is een standaardonderdeel van de milieueffectrapportage die voor elk kavelbesluit voor een windpark op zee wordt opgesteld. In 2020 is daarnaast een beperkte analyse uitgevoerd naar de gevolgschade van aanvaring/aandrijving van windturbines. Hiermee is een eerste indruk verkregen van de gevolgschade. De resultaten laten zien dat, afhankelijk van het type schip, snelheid en aanvaringsrichting, vervorming maar ook het falen van de turbinetoren en de fundering kan optreden. Daarnaast gaf deze eerste studie informatie voor het bepalen van relevante cases, die verder onderzoek behoeven aangaande scheepsimpact bij windparken. Een vervolgonderzoek loopt. De eerstvolgende tussenresultaten worden in de eerste helft van 2023 verwacht.
Hoe beoordeelt u het bericht in de pers waarin na het ongeluk met de Julietta D (NOS 18 maart, NRC 14 mei) werd gesproken over een hogere kans op botsing tussen een schip en een windturbine op de Noordzee tot wel 2,5 keer per jaar met het eerder tot 2030 geplande aantal windturbines? Hoe kijkt u aan tegen dit hoge risiconiveau en welk risiconiveau vindt u acceptabel (als doelstelling van beleid)?
Het Programma Noordzee 2022–2027 stelt dat het huidige veiligheidsniveau van de scheepvaart minimaal moet worden gehandhaafd en waar mogelijk wordt verbeterd. De Ministeries van IenW en Economische Zaken en Klimaat (EZK) hebben in het voorjaar van 2018 aan onderzoeksinstituut MARIN opdracht gegeven om de risico´s van de uitrol van de routekaart windenergie op zee 2030 te onderzoeken en om (mitigerende) maatregelen te bepalen2. Uit de MARIN-analyse blijkt dat zonder mitigerende maatregelen, als gevolg van de autonome ontwikkeling van de scheepvaart, het aantal aanvaringen op de Noordzee toeneemt van de huidige 7,5 aanvaringen per jaar naar 8,4 en dat door de aanleg van de windparken tot 2030 het aantal aanvaringen zal toenemen tot gemiddeld 10,4 per jaar.
MARIN heeft zowel maatregelen geïdentificeerd die de kans op aanvaringen verminderen (preventieve maatregelen) als maatregelen die de gevolgen van een aanvaring beperken (reactieve maatregelen). Beide soorten maatregelen zijn nodig om een verantwoorde uitrol van de windparken vanuit het perspectief van scheepvaartveiligheid te faciliteren en te voldoen aan de doelstelling van het Beleidskader Maritieme veiligheid dat in november 2020 naar de Kamer is gestuurd3.
Het MOSWOZ-programma (zie antwoord op vraag 1) heeft onder andere als doel om de effectiviteit van deze maatregelen te monitoren, nieuwe mogelijke maatregelen te identificeren, onderzoeken en hierover beleidsmakers en andere betrokkenen te adviseren.
Heeft u scenario’s (in ontwikkeling) voor de uitval van windparken als gevolg van ongelukken of uitval voor de Nederlandse energievoorziening?
Nee. De kans dat een windpark in z’n geheel uitvalt door een aanvaring of aandrijving is klein. Een windpark bestaat uit meerdere delen, die elk bestaan uit een groep van typisch 6 tot 8 windturbines die aan een kabel verbonden zijn met een platform van het net op zee. Bij een aanvaring of aandrijving door een schip zal dus een deel van het windpark kunnen uitvallen, maar is het zeer onwaarschijnlijk dat het gehele windpark uitvalt.
Slechts als het platform van het net op zee wordt geraakt door een schip bestaat de kans dat er in het geheel geen elektriciteit kan worden getransporteerd. Die kans is echter ook niet zo groot omdat de platforms van het net op zee doorgaans op een centrale plaats in het windpark gesitueerd zijn, relatief ver weg van scheepvaartroutes en ankerplaatsen. Als netbeheerder van het net op zee houdt TenneT wel rekening met de uitval van een onderdeel van het net op zee. Daarnaast houdt TenneT als netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet tevens rekening met het opvangen van uitval in het Nederlandse elektriciteitssysteem en samen met de Europese collega’s netbeheerders rekening met het opvangen van uitval in het Europese synchrone elektriciteitssysteem4. Mocht er onverhoeds een platform van het net op zee uitvallen dan kan dit worden opgevangen, Europese afspraken schrijven namelijk voor dat een netbeheerder van een hoogspanningsnet de grootste uitval in haar land moeten kunnen opvangen en dat Europese netbeheerders gezamenlijk een uitval van 3 gigawatt moeten kunnen opvangen. De verschillende delen van het net op zee, welke zijn aangesloten op het hoogspanningsnet, zijn elk maximaal 2 gigawatt groot. Daarnaast schrijft het Ontwikkelkader windenergie op zee voor dat de 2 gigawatt-systemen moeten worden ontworpen met een zogenaamde «metallic return» om de kans op een maximale uitval te reduceren5.
Hoe ziet u dat in het licht van de voorgenomen groei van wind op zee, uiteindelijk zelfs naar 72 gigawatt en de daaruit voortvloeiende grote rol die deze vorm van duurzame energie speelt in de energiemix?
Voor het Programma Noordzee 2022–2027, waarin het kabinet nieuwe windenergiegebieden op zee heeft aangewezen voor de periode tot en met circa 2030, heeft het kabinet een maatregelpakket van 1,69 miljard euro afgesproken, dat grotendeels wordt bekostigd uit het Klimaatfonds. Een belangrijk deel van dit pakket bestaat uit maatregelen voor scheepvaartveiligheid. Bij verdere doorgroei van windenergie op zee zal uitbreiding van de maatregelen nodig zijn. Desondanks kan niet worden uitgesloten dat bij toekomstige incidenten delen van windparken tijdelijk uitvallen.
Bent u bereid deze plannen op te stellen, indien het kabinet deze plannen niet heeft?
De kans dat er bij een incident met schepen een grootschalige uitval van windparken plaatsvindt met grote gevolgen voor de energievoorziening is klein. Er zijn daarom op dit moment geen specifieke scenario’s of plannen in ontwikkeling. Het kabinet ziet ook geen dringende noodzaak die op te stellen, bovenop de hierboven beschreven maatregelen die al worden genomen.
Bent u bereid een onafhankelijke integrale studie te laten doe naar de huidige en verwachtte risico’s voor de energievoorziening en maritieme activiteiten?
Mogelijke locaties voor windenergie op zee worden onderzocht op risico’s voor de scheepvaartveiligheid. Locaties met een hoog scheepvaartveiligheidsrisico kunnen afvallen. Daarnaast worden maatregelen getroffen voor scheepvaartveiligheid in de nabijheid van windparken op zee. De gevraagde studies ten aanzien van scheepvaartveiligheid worden dus al verricht voor specifieke locaties. Er is, gezien hetgeen in het antwoord op vraag 5 is aangegeven, vooralsnog geen behoefte aan een studie naar de risico’s van aanvaringen of aandrijvingen voor de energievoorziening.
Kunt ingaan op de inzetbaarheid van innovatieve oplossingen zoals drijvende windmolens en een «vangrails» voor schepen?
Het is bekend dat een consortium een drietal mogelijke oplossingen heeft uitgewerkt en deels getest in een schaalmodel om grote schepen op drift te kunnen onderscheppen voordat ze in een windpark drijven. Dit soort initiatieven bevestigen het sterke en innovatieve maritieme kenniscluster dat Nederland herbergt. De rijksoverheid is geen onderdeel van of opdrachtgever voor dit consortium, en het is niet aan het kabinet om iets te zeggen over de daadwerkelijke inzetbaarheid op zee, ook gezien de mogelijke impact op andere gebruiksfuncties.
Hoe kijkt u naar de noodzakelijkheid en toepasbaarheid van dergelijke innovatieve oplossingen in het licht van de voorgenomen groei van wind op zee?
Het is, in aanvulling op antwoord 9, niet ondenkbaar dat dergelijke oplossingen in de toekomst worden toegepast op plaatsen waar het aanvaringsrisico van windparken door schepen hoog is en andere risicobeperkende maatregelen onvoldoende effectief blijken.
Hoe ziet u dat voor veiligheidsmaatregelen voor maritieme activiteiten, zoals bijvoorbeeld blusboten, sleepboten en reddingsboten?
Deze middelen worden nu ook al ingezet. Als gevolg van de groei van het aantal windparken en de grotere afstanden tot de kust, wordt rekening gehouden met het uitbreiden van het aantal reddingsvaartuigen zoals toegelicht in het antwoord op vraag 1.
De grootschalige vervuiling van oceaan en atmosfeer veroorzaakt door de (internationale) scheepvaart |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met de verschillende manieren, naast de uitstoot van broeikasgassen, waarop de (internationale) scheepvaart de oceaan en de atmosfeer vervuilt?
Ja. Ik zet me daarom in voor een emissieloze scheepvaart. In de brief van mijn voorganger van 22 november 2021 wordt hierop ingegaan.
Bent u bekend met het vervuilende gebruik van (open loop)1 scrubbers ook wel gaswassers genaamd?
Ja. Het merendeel van de in omloop zijnde scrubbers lozen waswater, dit zijn zgn. open loop scrubbers. Ik maak mij echter zorgen over de toename van installaties van dit type scrubbers op zeeschepen en het mogelijk onvoorzien negatief effect op het mariene milieu. Dit is waarom Nederland met EU landen in 2019 heeft ingezet op en nog steeds actief bijdraagt aan de evaluatie van de huidige IMO richtlijnen2 voor lozingen van scrubbers. Hiervoor betrek ik de expertise van het RIVM en laat ik onderzoek uitvoeren3. De IMO evaluatie moet handvatten geven of en waar lozingen voor scrubbers aangescherpt of verboden kunnen worden.
Kunt u bevestigen dat de inzet van scrubbers tot doel heeft om de zwavel die in de brandstof zit (en niet meer uitgestoten mag worden naar de atmosfeer) in zee te lozen? Zo nee, wat is dan het doel?
Nee. Het merendeel (ongeveer 80%) van de in omloop zijnde scrubbers, lozen waswater. Het doel van dit type scrubber is de schadelijke effecten van zwaveluitstoot te beperken. De zwavel (SOx) reageert in de rookkolom met het ingespoten zeewater, wat resulteert in de stoffen zwaveligzuur (H2SO3) en zwavelzuur (H2SO4). Deze stoffen hebben een verzurend effect. Om, onder andere, de verzurende effecten te beperken, zijn in IMO afspraken gemaakt over de behandeling van het waswater Het zogenaamde «sludge» dat na bewerking van het waswater overblijft is afval. Sludge mag niet geloosd worden en moet aan wal worden afgegeven. Het behandelde waswater mag vervolgens geloosd worden. De afspraken zijn vastgelegd in de eerder genoemde IMO richtlijnen. Hier wordt op gehandhaafd (zie beantwoording vraag 15).
Vind u het verplaatsen van vervuiling van de lucht naar de zee een goede aanpak voor een milieuprobleem?
De inzet van het kabinet is gericht op het terugdringen van vervuiling van lucht én zee.
Kunt u bevestigen dat, vanwege de aanscherping van de zwavelemissienorm2, de eigenaren van grote schepen eigenlijk twee keuzes hebben, namelijk overstappen op (70–100% duurdere)3 brandstoffen met lage zwavelgehaltes4 of het installeren van een dure5 scrubber waarmee de zwavel gedumpt kan worden in de zee?
Niet alle schepen hebben de ruimte om een scrubberinstallate te installeren. Het deel van de schepen die hierin wel een keuze kunnen maken moeten overstappen op laagzwavelige brandstoffen, tenzij gebruik gemaakt kan worden van scrubbers. Er bestaan verschillende type scrubbers. Niet alle type scrubbers lozen het waswater in zee.
Kunt u bevestigen dat er massaal gekozen wordt voor scrubbers (van 243 scrubbers in 2015 naar 4300 in 2020)?6
Ik ben bekend met de genoemde berichtgeving.
Kunt u bevestigen dat er de afgelopen jaren 12 miljard euro is geïnvesteerd in het installeren van scrubbers, een technologie die weinig anders doet dan het lozen in zee van zwavel, PAK’s, nitraten, nitrieten, fijnstof en zware metalen zoals nikkel, lood, koper en kwik?7 8
Ik ben bekend met toename van investeringen in het installeren van scrubbers. In de beantwoording van vraag 3 ga ik in op de werking van scrubbers.
Kunt u bevestigen dat zware metalen niet biologisch afbreekbaar zijn en zich daarom ophopen in het milieu? Deelt u de mening dat de vervuiling dus naar nul moet? Zo nee, waarom niet?
Bij het verbrandingsproces in een reguliere scheepsmotor met reguliere scheepbrandstoffen komen schadelijke stoffen vrij, die uiteindelijk in het (mariene) milieu belanden, ook wanneer niet gebruik gemaakt wordt van scrubbers. Mijn inzet is een emissieloze scheepvaart. Hiervoor is een transitie naar duurzamere brandstoffen en technieken nodig. In de brief van mijn voorganger van 22 november 202111 wordt hierop ingegaan.
In IMO verband worden afspraken gemaakt over scrubberlozingen, in vraag 2 en 14 beschrijf ik mijn aanpak.
Kunt u bevestigen dat de lozingen volgens wetenschappelijke studie «severe toxic effects» hebben en worden geduid als een heksenketel van ongewenste giftige stoffen?9
Ik ben op de hoogte van de genoemde wetenschappelijke studie. In deze studie is het waswater tot 2500 keer verdund, waarna de effecten van het verdunde waswater zijn gemeten. Zoals het RIVM-rapport13 laat zien, is de verdunning van direct geloosd waswater in de Rotterdamse haven, in de vaargeul van de Noordzee, en in de Saba Bank minstens 10.000 keer hoger. Hierdoor zijn er in deze gebieden geen effecten op de onderzochte soort te verwachten.
Kunt u aangeven hoe het kan dat het RIVM dan tot de conclusie komt dat niet verwacht wordt dat er onacceptabele effecten op het ecosysteem zullen zijn?10
Het RIVM heeft deze conclusie niet getrokken. Het RIVM heeft geconstateerd dat er als gevolg van lozingen door scrubbers naar verwachting geen overschrijding van de huidige waterkwaliteitsnormen zal plaatsvinden in de Rotterdamse haven.
Waarom heeft het RIVM de reeds aanwezige vervuiling niet meegenomen in haar onderzoek?11
Het RIVM heeft op verzoek van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat een verkennend onderzoek uitgevoerd naar de impact van lozingen van scrubber waswater op de milieukwaliteit. Daarbij is gekeken of scrubberemissies zelf zullen leiden tot overschrijding van de huidige waterkwaliteitsnormen voor de stoffen die via waswater worden geëmitteerd. Dit onderzoek is gedaan voor de Rotterdamse haven, de vaargeul van de Noordzee en een als kwetsbaar aangeduid zeegebied nabij Saba.
Welke mate van verdunning heeft het RIVM gebruikt voor het bestuderen van de toxische effecten op waterorganismen?
Het RIVM heeft toxische effecten op waterorganismen niet bestudeerd. Er is gekeken naar normoverschrijding door stoffen in waswater na emissie. De milieukwaliteitsnormen zelf hebben als doel het beschermen van de waterkwaliteit en waterorganismen.
Kunt u ook bevestigen dat wereldwijd cruiseschepen al voor 34%12 en binnenkort zelfs 50%13 zijn uitgerust met scrubbers? Deelt u de mening dat dit extra schadelijk is omdat cruiseschepen vaak komen op locaties met bijzondere en kwetsbare (onderwater)natuurwaardes?
Ik ben bekend met de genoemde berichtgeving. In de beantwoording van vraag 2 en 14 beschrijf ik mijn aanpak.
Wat was, aangaande het gebruik van scrubbers, de inzet begin april van Nederland bij de Subcommittee on Pollution Prevention and Response? Wat zal de inzet zijn bij de volgende bijeenkomst?
Nederland heeft, tezamen met andere EU lidstaten, ingezet op evaluatie van de huidige richtlijnen voor lozingen van waswater en het samenstellen van richtlijnen voor een geharmoniseerde risico- en impact analyse voor scrubber waswater. Hiervoor is gebruik gemaakt van de expertise van het RIVM. Het is mijn verwachting dat het IMO milieucomité volgend jaar een besluit zal nemen over de richtlijnen en eventuele volgende stappen, waaronder de ontwikkeling en eventuele aanscherping van internationale wet- en regelgeving. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat zal inzetten op strenge en haalbare normen om het mariene milieu te beschermen, en de expertise van het RIVM hierbij betrekken.
Kunt u bevestigen dat er binnen de International Maritime Organization (IMO) geen bindende afspraken zijn gemaakt over scrubbers? Kunt u bevestigen dat de normen uit de 2021 Guidelines For Exhaust Gas Cleaning Systems slechts aanbevelingen zijn? Klopt het dat er geen normen zijn opgenomen voor zware metalen?14
In de genoemde «guidelines» (richtlijnen) zijn lozingscriteria opgenomen. De richtlijn en lozingscriteria zijn opgenomen in de zogenoemde Europese «Zwavelrichtlijn»19. Lozingseisen zijn opgenomen in Bijlage II bij de Zwavelrichtlijn. Deze Europese richtlijn is geïmplementeerd in nationale wetgeving zoals de Wet Voorkoming Verontreiniging door Schepen. Op basis van deze wetgeving is lozing van scrubbers gereguleerd. De ILT handhaaft op naleving van deze normen.
Het klopt dat er geen specifieke normen zijn opgenomen voor zware metalen die bij het verbrandingsproces vrijkomen en mogelijk in het waswater belanden. Echter, om de uitstoot van zware metalen te beperken zijn er normen opgenomen voor de zogenaamde «troebelheid» van het waswater alvorens het geloosd wordt. Door het waswater te behandelen, wordt de troebelheid verlaagd, en daarmee ook de hierin aanwezige zware metalen beperkt. Het zogenaamde «sludge» dat na bewerking van het waswater overblijft mag niet geloosd worden en moet aan wal worden afgegeven.
Waarom heeft Nederland nog niet, zoals vele andere landen15, wettelijke beperkingen opgelegd aan het gebruik van (open loop) scrubbers?
Op basis van het onafhankelijk advies van internationale mariene milieu-experts (GESAMP21) heeft Nederland heeft, net als vele andere landen, ingestemd met de eerder genoemde IMO lozingscriteria van waswater van scrubbers. De lozingscriteria zijn vervolgens opgenomen in wetgeving (zie beantwoording vraag 15) op basis waarvan lozingen van scrubbers zijn toegestaan. Daarmee zijn wettelijke beperkingen aan het gebruik van (open loop) scrubbers opgelegd.
Het is mij bekend dat enkele individuele landen een lokaal lozingsverbod hebben ingesteld. In de beantwoording van vraag 2 en 14 ga ik in op mijn aanpak.
Kunt u bevestigen dat zelfs in en nabij Particularly Sensitive Sea Area’s (beschermde natuurgebieden) volop gebruik gemaakt wordt van scrubbers? Acht u dat wenselijk?
Het is mij bekend dat in en nabij PSSA’s gebruik gemaakt wordt van scrubbers. Daarom is het RIVM gevraagd om in het in de beantwoording van vraag 8 genoemde onderzoek de effecten van het lozen van waswater in lokale gebieden, waaronder de Saba bank als zijnde een PSSA, mee te nemen. Ik breng dit onderzoek internationaal onder de aandacht. In de beantwoording van vraag 2 en 14 ga ik in op mijn aanpak.
Kunt u bevestigen dat Nederland, conform de Rijkswet instelling exclusieve economische zone, de rechtsmacht heeft ten aanzien van de bescherming en het behoud van het mariene milieu?
Op basis van het VN-Zeerechtverdrag heeft Nederland rechtsmacht ten aanzien van de bescherming en het behoud van het mariene milieu in de exclusieve economische zone (EEZ). In mei 2005 is de Wet voorkoming verontreiniging door Schepen (WVVS) aangepast en van toepassing verklaard in de EEZ. In de Memorie van toelichting op de wetswijziging wordt ingegaan op het VN-Zeerechtverdrag en de bevoegdheden van havenstaat en kuststaat. Op grond van artikel 220 van het VN-Zeerechtverdrag kunnen kuststaten, onder voorwaarden, ook optreden met betrekking tot verboden lozingen in hun exclusieve economische zones en kunnen, eveneens onder voorwaarden, havenstaten op grond van artikel 218 optreden tegen verboden lozingen in zeegebieden buiten hun eigen rechtsmacht.
Kunt u bevestigen dat Nederland het internationale recht op vrije doorvaart mag beperken in het geval er sprake is van «wilful» of «opzettelijke» vervuiling?16 Deelt u de mening dat er hier sprake is van opzettelijke vervuiling? Zo nee, waarom niet?
Nee. Hoewel Nederland het recht op vrije doorvaart mag beperken, is hier geen sprake van opzettelijke vervuiling omdat de lozing onder voorwaarden is toegestaan.
Bent u bereid een verbod in te stellen op het gebruik van (open loop) scrubbers in de Nederlandse exclusieve economische zone? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het RIVM heeft in opdracht van het Ministerie van I&W een eerste onderzoek laten uitvoeren naar de effecten van scrubber-lozingen op de waterkwaliteit, waaronder ook die van de haven van Rotterdam. Conclusie van dit onderzoek is dat bestaande milieunormen niet worden overschreden door dit soort lozingen.
In de beantwoording van vraag 2 en 14 ga ik in op mijn aanpak.
Bent u bereid binnen de Europesen Unie en de IMO een verbod op het gebruik van (open loop) scrubbers te bepleiten? Zo nee, waarom niet?
In de beantwoording van vraag 2 en 14 ga ik in op mijn aanpak. Als uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat de milieueffecten van het lozen van scrubbers onaanvaardbaar zijn, zal ik mij, tezamen met de andere EU lidstaten, in IMO verband inzetten op aanscherping van de wet- en regelgeving, waaronder mogelijke aanscherpingen op of verboden voor scrubber lozingen.
Bent u bekend met illegale bilgewaterlozingen, waarbij wereldwijd en illegaal elk jaar grofweg 200,000 kubieke meter oliehoudend water geloosd wordt?17
Ik ben bekend met de berichtgeving.
Klopt het dat het een veelvoorkomende praktijk is om water uit de bilgetank niet langs de olie-waterscheider te pompen maar direct over te pompen naar de afvalwatertank (waarna het ongezuiverd de zee in gaat)?
Ik ben bekend met de berichtgeving. Het is mij helder dat dergelijke praktijken een negatieve impact kunnen hebben op het mariene milieu, het is daarom internationaal verboden om onbehandeld bilgewater in zee te lozen. Bij inspecties in het kader van Havenstaatcontrole worden deze installaties gecontroleerd op illegale verbindingen en wordt, indien nodig handhavend opgetreden.
Is u het onderzoek van de Swedish Environmental Research Institute bekend dat aantoonde dat zelfs wanneer het bilgewater wél behandeld wordt het alsnog schadelijk is? Wat is uw reactie daarop?
Ik ben bekend met het onderzoek. De internationale wetgeving schrijft voor dat bilgewater geloosd mag worden wanneer deze minder dan 15 parts per million olie. Hier is internationaal consensus over bereikt. De regelgeving omtrent bilgewater wordt internationaal voorgeschreven via de MARPOL wetgeving. Onbehandeld bilgewater mag niet in zee worden geloosd. Schepen groter dan 400 GT moeten zijn voorzien van apparatuur om het water te scheiden van de olie. Schepen groter dan 10.000 GT en schepen die varen binnen zogenoemde special areas moeten voldoen aan strengere eisen, waaronder een alarm en een automatische stop als het te lozen water te veel olie bevat.24 De Noordzee is een special area. De ILT houdt hier toezicht op.
Hoe is het toezicht op de verwerking van bilgewater georganiseerd? Heeft de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) hier toezicht op gehouden? Herkent u deze praktijk?
De ILT houdt toezicht op de verwerking van onder andere bilgewater. Bij Port State Control kan de aanwezigheid en de functionaliteit van de olie/waterscheider onderdeel uitmaken van de inspectie. En daarnaast het olielogboek, waarin de afvalstromen zijn beschreven.
Er is sprake van Europese monitoring met satellieten van «vlekken op zee». Die kunnen leiden tot meldingen aan de ILT of Maritieme Politie. Als de ILT kan handelen doet de ILT onderzoek. De ILT doet ongeveer 10 onderzoeken per jaar naar incidenten. De eventuele vervolging (PV) wordt uitgevoerd door de Maritieme Politie.
Is u bekend dat Finland een (gedeeltelijk) verbod kent op het lozen van bilgewater omdat zij het verbiedt dat schepen überhaupt oliehoudend water lozen?
Ja.
Bent u bereid om het lozen van bilgewater voor de commerciële scheepvaart in de Nederlandse wateren te verbieden? Zo nee, waarom niet?
Nee. De Noordzee is aangemerkt als «special area» waar strengere lozingsvoorwaarden gelden, zie ook het antwoord op vraag 24. Daarnaast zet ik me in IMO verband in om bilgewater apparatuur te verbeteren door het steunen van een voorstel om de richtlijn met apparatuur specificaties aan te scherpen. Tevens werk ik in Europees verband aan het evalueren van de EU richtlijn inzake verontreiniging vanaf schepen en invoering van sancties voor inbreuken25, met het oog op de eventuele aanscherping hiervan.
Bent u bekend met zeezwaaien, de praktijk waarbij op open zee met zeewater restanten van de lading uit de tank worden gespoeld en geloosd in zee?
Ja.
Kunt u aangeven welke aanscherpingen er (nationaal en internationaal) zijn geweest sinds het voorjaar 2018? Hoe heeft u uitvoering gegeven aan de aangenomen motie Lacin, Kamerstuk 29 862, nr. 54 om binnen de IMO te pleiten voor het minimaliseren van de lozingen van potentieel zeer zorgwekkende stoffen?
Mijn reactie op de motie Lacin heeft u ontvangen in de Kamerbrief «Reactie op verzoek commissie over het artikel «Smerige praktijken van de scheepvaart»26 op 14 juni 2018. Sindsdien heeft Nederland nationale afspraken gemaakt over het voorwassen en afgeven van paraffine waswater om te voorkomen dat dit middels «zeezwaaien» in het mariene milieu terecht komt. Sinds het ingaan van deze afspraken wordt er bijna geen paraffine meer aangetroffen op Nederlandse stranden. Op initiatief van, onder andere, Nederland zijn in de IMO hierover afspraken gemaakt en is in 2021 nieuwe internationale regelgeving in werking getreden. Alle schepen die hun lading hebben gelost in een Europese haven tussen Gibraltar en Noord-Noorwegen moeten vanaf 1 januari 2021 het waswater met persistente stollende ladingrestanten afgeven aan de wal. Nederland gaat vanuit haar nationale afspraken verder dan de internationale afspraken, door na afgifte de tanks te wassen met een aangescherpte wasprocedure. Door deze wasprocedure worden de tanks beter schoongemaakt en daarmee belanden nog minder ladingrestanten in zee. Ik heb deze wasprocedure in EU en IMO verband onder de aandacht gebracht en zal voorstellen om deze onder te brengen in de internationale MARPOL wetgeving.
Kunt u aangeven of er nog (MARPOL Annex II) categorie Y en Z stoffen geloosd worden in Nederlandse wateren (in de Exclusieve Economische Zone)?
Categorie Y en Z stoffen mogen onder voorwaarden worden geloosd. Voor sommige Y stoffen moet een voorwas uitgevoerd worden voordat het schip naar zee vertrekt. De ILT of Havenbedrijf Rotterdam is hier steekproefsgewijs bij aanwezig. Soms wordt aanvullend op zee een commerciële wassing uitgevoerd. Lozing van dit waswater is legaal.
Hoe lang blijft u wachten met het invoeren van een verbod op varend ontgassen, de praktijk waarbij kankerverwekkende gassen worden geloosd uit het scheepsruim? Is het nog altijd de verwachting dat België en Frankrijk medio 2022 het CDNI verdrag geratificeerd hebben?
Op dit vlak is er goed nieuws te melden. Onlangs heeft het ministerie vernomen dat het Waalse parlement zijn goedkeuring heeft gegeven aan de verdragswijziging die het verbod op varend ontgassen regelt. België kan hiermee de ratificatieprocedure gaan afronden. Frankrijk verwacht nog steeds medio 2022 te ratificeren.
Bent u echt van mening dat we ook nog moeten wachten tot ook Zwitserland ratificeert?
Ja, omdat het CDNI verdrag geen ruimte biedt aan verdragsstaten voor een voorlopige toepassing van de verdragswijziging. In het CDNI verdrag is bepaald dat een verdragswijziging, zoals het afgesproken verbod op varend ontgassen, in werking treedt zes maanden nadat de laatste verdragsstaat de verdragswijziging heeft geratificeerd. Het verdragenrecht staat het niet toe dat een individuele verdragsstaat op hetzelfde onderwerp alsnog eigen regels opstelt.
Zwitserland verwacht nog steeds eind 2023 te ratificeren. Het ministerie blijft druk uitoefenen op Zwitserland om vaart te maken met de ratificatie. Onlangs heeft de Zwitserse bondspresident een bezoek gebracht aan Nederland. De Staatssecretaris heeft tijdens dit bezoek wederom aandacht gevraagd voor de Nederlandse situatie omtrent het ontgassen en het verzoek gedaan om de ratificatie spoedig af te ronden. Zwitserland heeft aangegeven de situatie te begrijpen en zich hiervoor hard te maken.
Kent u het advies van de advocaat-generaal bij het Europees Hof van Justitie over de mogelijkheid voor burgers om schadeclaims in te dienen als de overheid onvoldoende bescherming heeft geboden tegen de schadelijke effecten van luchtvervuiling?18 Zou dat ook van toepassing kunnen zijn op de gezondheidsschade die veroorzaakt is door het toestaan van varend ontgassen?
Het advies is uitgebracht in het kader van een verzoek om een prejudiciële beslissing van de Franse rechter. Het is de vraag of het Hof van Justitie meegaat met dit advies. Het is daarom nog te vroeg om een antwoord te geven op de vraag of burgers de mogelijkheid hebben om een schadeclaim in te dienen in het kader van Richtlijn 2008/50, zeker in het specifieke geval van het ontgassen van binnenvaartschepen.
Bent u bereid op de kortst mogelijke termijn een nationaal verbod op varend ontgassen in te stellen? Zo nee, hoe lang wilt u deze schadelijke praktijk laten voortbestaan? Wanneer is uw geduld op?
Het liefst verbieden we het varend ontgassen nu al. Nederland is echter gebonden aan internationale afspraken, zoals het CDNI-verdrag. Zie hierbij ook mijn antwoord op vraag 32. Tot de inwerkingtreding van het verbod reguleert de Europese overeenkomst voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de binnenwateren (het ADN) onder welke voorwaarden een ontgassing kan plaatsvinden. Het ontgassen van benzine is op grond van een Europese richtlijn reeds verboden. Ik heb begrip voor de wens om het varend ontgassen eerder te stoppen. Ik ga dan ook binnenkort in gesprek met verladers om ze te wijzen op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid om het ontgassen in aanloop naar de eerste fase van het verbod al drastisch te verminderen en na te gaan wat zij daarvoor nodig hebben.
Bent u bekend met de praktijk waarbij giftige afvalstoffen worden weggemengd in stookolie zoals de ILT aankaartte in 2018?19
Ja.
Kunt u aangeven of de ILT hier de afgelopen jaren op heeft gehandhaafd? Wat waren de conclusies?
Ten aanzien van vermoedens van praktijken waarbij afvalstoffen bijgemengd worden in scheepsbrandstoffen biedt de regelgeving goede mogelijkheden voor toezicht. Als stof niet onder de REACH-verordening is geregistreerd met als geïdentificeerd gebruik «brandstof voor professionele toepassing» mag deze niet worden bijgemengd. Wanneer aan het licht komt dat dit toch gebeurt, treedt de ILT handhavend op. Dit is tot op heden niet gebeurd. De ILT heeft gedurende een periode van een jaar diverse bestuurlijke gesprekken gevoerd binnen de sector om deze te bewegen een betere kwaliteit brandstoffen te realiseren.29 Dit heeft geresulteerd in de «REACH Guidance» en «Richtlijn productacceptatie» waarin regels werden opgenomen voor het aannemen van producten waarvan stookolie werd gemaakt. Hierdoor ontstaan producten waarin alleen nog stoffen worden gebruikt die geschikt zijn voor stookolie voor zeeschepen.
Wat is de afgelopen jaren binnen de IMO uw inzet geweest om al deze vormen van vervuiling zo veel mogelijk terug te dringen? Heeft u ook beslissingen genomen die hebben bijgedragen aan een toename van de vervuiling of nieuwe vormen daarvan?
De instelling van de zogenaamde «emissiebeheersgebieden» (waaronder in de Noordzee) en de aanscherping van de wereldwijde zwavelnorm voor scheepsbrandstoffen per 1 januari 2020 heeft geleid tot de inzet van relatief schonere brandstoffen in de zeescheepvaart. Het kabinet zet zich zowel in EU- als IMO-verband in op de transitie naar duurzamere brandstoffen dan de traditionele fossiele brandstoffen (waaronder stookolie). De Kamer is hierover op 22 november 2021 geïnformeerd in de brief over de kabinetsaanpak Klimaatbeleid Zeevaart30. Het is mijn verwachting dat transitie naar duurzamer brandstoffen zal leiden tot een schonere scheepvaart.
Nederland heeft voorts in internationaal verband bijgedragen aan de totstandkoming van een IMO richtlijn voor bunkerlicentiesystemen31. Deze richtlijn is gebaseerd op het bunkerlicentiesysteem dat op 1 januari 2021 in de haven van Rotterdam van kracht is geworden. Een bunkerlicentiesysteem versterkt de borging van de kwaliteit van scheepsbrandstoffen.
In zowel CCR, EU- als IMO-kader worden beslissingen genomen die compromissen zijn, waarvoor het benodigde gezamenlijk draagvlak is gevonden. Bij besluitvorming over de internationale scheepvaart en het brandstof- en afvalbeleid geldt dat Nederland inzet op ambitieuze wet- en regelgeving om de internationale scheepvaart schoner te maken en verder te verduurzamen.
Wat is de afgelopen jaren binnen de EU uw inzet geweest om deze vormen van vervuiling zo veel mogelijk terug te dringen? Heeft u ook beslissingen genomen die hebben bijgedragen aan een toename van de vervuiling of nieuwe vormen daarvan?
Zie antwoord vraag 37.
De door Nederland uitgesproken steun aan diepzeemijnbouw |
|
Christine Teunissen (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Kent u de berichten «We hebben geen idee wat er in de diepzee leeft. En toch is het daar straks een industriegebied» en «Day 3 – The precautionary principle»?1 2
Ja.
Kunt u verduidelijken wat de inzet is van Nederland bij de onderhandelingen van de International Seabed Authority (ISA) over diepzeemijnbouw?
Het Koninkrijk is vertegenwoordigd in de Assemblee en de Raad van de Internationale Zeebodemautoriteit (verder: Autoriteit) en draagt bij aan de ontwikkeling van beleid en regelgeving ten aanzien van diepzeemijnbouw. De inzet van Nederland is om diepzeemijnbouwactiviteiten op een verantwoorde manier te laten plaatsvinden. Hierbij is het uitgangspunt dat exploitatieactiviteiten pas worden toegestaan nadat door de Autoriteit een adequaat regelgevend kader is vastgesteld, waarin de bescherming van het mariene milieu en biodiversiteit is geborgd, in lijn met het Zeerechtverdrag. Daarbij zijn het voorzorgsbeginsel, strikte voorwaarden en voortdurende monitoring noodzakelijk om te voorkomen dat grondstofwinning de veerkracht en gezondheid van ecosystemen en de mariene biodiversiteit in de oceanen aantast. Daarnaast is de Nederlandse inzet dat recht wordt gedaan aan het in het Zeerechtverdrag opgenomen beginsel van het gemeenschappelijk erfdeel van de mensheid: de gebieden en minerale rijkdommen zijn het gemeenschappelijk erfdeel van de mensheid en de opbrengsten van de ontginning van de minerale rijkdommen moeten ten goede komen aan alle staten en volkeren.
In het Zeerechtverdrag van 1982 zijn reeds op mondiaal niveau afspraken gemaakt over de exploratie en exploitatie van de internationale zeebodem. Momenteel wordt in de Autoriteit gewerkt aan een volledige regeling voor exploitatie, inclusief normen en richtsnoeren (standards & guidelines). De huidige discussies gaan dan ook niet over de vraag wie voor of tegen diepzeemijnbouw is, maar onder welke voorwaarden eventuele toekomstige exploitatieactiviteiten kunnen plaatsvinden. Nederland zet zich daarbij samen met gelijkgestemde landen in om strikte milieuvoorwaarden in de regeling op te nemen. Concreet heeft Nederland de afgelopen jaren onder meer de volgende elementen ingebracht: (a) milieubeheersplannen, milieueffectrapportages en strategische milieueffectrapportage (dat wil zeggen met inbegrip van gevolgen van andere economische activiteiten); (b) aansprakelijkheid voor schade aan het milieu; (c) het gebruik van best available technology; (d) operationele nationale wetgeving als voorwaarde voor vergunningverlening voor exploratie en exploitatie; en (e) het toezicht op de naleving van de voorschriften. Zie ook de Oceanennotitie van 2017 (Kamerstuk 30 196, nr. 543).
Klopt het dat Nederland zich heeft uitgesproken als een voorstander van diepzeemijnbouw? Zo ja, onder welke voorwaarden vindt Nederland dat diepzeemijnbouw kan plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat er weinig bekend is over wat er leeft, hoe ecosystemen op deze dieptes functioneren en wat de gevolgen en de risico’s van diepzeemijnbouw zijn? Zo nee, op basis van welk wetenschappelijk onderzoek sluit u negatieve gevolgen van diepzeemijnbouw uit?
Het klopt dat er nog veel onduidelijk is over het functioneren van ecosystemen op de diepzeebodem en de gevolgen en risico’s van diepzeemijnbouw. Er is volop onderzoek gaande dat Nederland met grote belangstelling volgt en waar Nederlandse kennisinstellingen en bedrijfsleven aan bijdragen. De onderzoeken leiden tot opbouw van kennis en inzichten over het leven in de diepzee. Hiermee kan ook beter in kaart worden gebracht wat de temporele en ruimtelijke effecten zijn van diepzeemijnbouw op de ecosystemen in de diepzee. Het onderzoek wordt ook gevoed door informatie uit de verplichte jaarlijkse rapportage van uitvoerders van exploratieactiviteiten over de ecosystemen van de gebieden waar de exploratie plaatsvindt. De Nederlandse inzet is erop gericht dat de laatste stand van de wetenschap wordt meegenomen in de ontwikkeling van het internationale beleid en regelgeving en het beoordelingskader voor toekomstige aanvragen voor exploitatieactiviteiten.
Het kabinet is bekend met oproepen om voor een bepaalde periode af te zien van exploitatieactiviteiten in de diepzee. Het kabinet heeft begrip voor de zorgen rondom de effecten van toekomstige exploitatieactiviteiten op het mariene milieu. Wat Nederland betreft is het doel dat in de Autoriteit zorgvuldige besluitvorming over toekomstige aanvragen voor exploitatieactiviteiten kan plaatsvinden. Deze activiteiten zouden binnen de draagkracht van het diepzee mariene ecosysteem moeten plaatsvinden en om die reden zet Nederland zich in om strikte milieuvoorwaarden in de regelgeving op te nemen. Het kabinet blijft de ontwikkelingen op dit gebied nauwgezet volgen en zal zich actief blijven inzetten in de discussies in de Autoriteit conform de in de beantwoording van de vragen 2 en 3 aangegeven uitgangspunten. Het kabinet zal Uw Kamer in het derde kwartaal van 2022 nader informeren over het Nederlands standpunt.
Wat is uw reactie op de oproep van meer dan 600 mariene wetenschappers om exploratie van diepzeemijnbouw te pauzeren totdat rigoureus onderzoek is ondernomen waarop beslissingen genomen kunnen worden?3
Zie antwoord vraag 4.
Hoe is het Nederlandse standpunt over diepzeemijnbouw tot stand gekomen en wat is het standpunt? Welke ministers waren hierbij betrokken?
Het Nederlands standpunt ten aanzien van diepzeemijnbouw is verwoord in de beantwoording van de vragen 2 en 3 en in de Oceanennotitie van 2017. Het kabinet moet nog een definitief inhoudelijk standpunt over diepzeemijnbouw innemen en zal Uw Kamer hier in het derde kwartaal van 2022 nader over informeren. Zoals aangegeven in de beantwoording van de vragen 4 en 5 is daarbij het uitgangspunt dat exploitatieactiviteiten alleen strikt binnen de draagkracht van het mariene ecosysteem zouden moeten plaatsvinden. Het Nederlands standpunt inzake diepzeemijnbouw komt tot stand met betrokkenheid van de Ministeries van Buitenlandse Zaken, Infrastructuur en Waterstaat, Economische Zaken en Klimaat en Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Dat geldt ook voor de inzet van Nederland tijdens de vergaderingen van de Autoriteit. De Nederlandse delegatie bij de bijeenkomsten van de Autoriteit bestaat uit ambtelijke vertegenwoordigers van de betrokken departementen. Om tot een zorgvuldige standpuntbepaling te komen wordt vanwege de daar beschikbare kennis en expertise actief inbreng gezocht van het maatschappelijk middenveld, met inbegrip van wetenschappelijke instituten, onder andere van het Koninklijk Instituut voor Onderzoek der Zee (NIOZ) en Royal IHC. Bij de recente vergaderingen van de Autoriteit waren medewerkers van het NIOZ en Royal IHC als adviseurs van de Nederlandse delegatie aanwezig.
Hoe is de inzet van Nederland tijden de ISA-onderhandelingen tot stand gekomen en welke ministers waren hierbij betrokken?
Zie antwoord vraag 6.
Welke andere externe partijen, bedrijven of organisaties waren betrokken bij het opstellen van de inzet van Nederland en welke rol heeft Royal IHC?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven wie de afgevaardigden van de Nederlandse delegatie zijn bij de ISA-onderhandelingen?
Zie antwoord vraag 6.
Wanneer wordt er besloten over diepzeemijnbouw tijdens de ISA-onderhandelingen? Kunt u de Kamer informeren over de uitkomsten van de onderhandelingen?
In het Zeerechtverdrag van 1982 zijn op mondiaal niveau afspraken gemaakt over de exploratie en exploitatie van de internationale zeebodem. De Autoriteit heeft nadere regelingen vastgesteld voor de verkenning en exploratie van polymetallic nodules (in 2000; deze zijn bijgewerkt in 2013), polymetallic sulphides (in 2010) en cobalt-rich ferromanganese crusts (in 2012). Op basis van die regelingen heeft besluitvorming over concrete aanvragen voor exploratieactiviteiten plaatsgevonden. Op 31 december 2021 waren 31 exploratiecontracten in werking getreden, waarvan negentien voor polymetallische knollen, zeven voor polymetallische sulfiden en vijf voor kobaltrijke ferromangaankorsten.
Momenteel werkt de Autoriteit aan een volledige regeling voor exploitatie. Deze regeling zal het kader vormen voor besluitvorming over aanvragen voor exploitatieactiviteiten. Als gevolg van de activering van de «tweejaarsbepaling»4 door Nauru is de Autoriteit opgeroepen om uiterlijk in juli 2023 de exploitatieregeling vast te stellen.5 Zoals in de beantwoording van de vragen 2 en 3 uiteengezet, is de Nederlandse inzet om te komen tot een adequaat regelgevend kader waarin de bescherming van het mariene milieu en biodiversiteit is geborgd, voordat exploitatieactiviteiten van start kunnen gaan. De ontwikkeling van een volledige exploitatieregeling zal nog enige tijd zal vergen en daartoe wordt de komende periode intensief vergaderd door de Autoriteit. Het kabinet moet dus nog een definitief inhoudelijk standpunt innemen over diepzeemijnbouw. Hierbij zal een strikte invulling van het voorzorgsprincipe en de cumulatie van effecten uitgangspunt zijn. Het kabinet zal Uw Kamer in het derde kwartaal van 2022 nader informeren over het Nederlands standpunt. Zie ook de beantwoording van de vragen 4 en 5.
Hoe ziet het verdere proces van besluitvorming er uit? Wat is de tijdlijn? Waar en op welk moment zal de Kamer bij het proces van besluitvorming betrokken worden?
Zie antwoord vraag 10.
De aanhoudende wateroverlast bij Sluiskil |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de aanhoudende zorgen in en om Sluiskil over de ervaren wateroverlast naast het Kanaal van Gent naar Terneuzen?1
Ja.
Deelt u de analyse van onder meer Wareco dat het waterkerende vermogen van de damwanden langs het kanaal onvoldoende is, dat de damwanden dus niet lang genoeg zijn en dat de verticale waterdruk als gevolg van het waterpeil in het kanaal grondwater verhogende invloed heeft en derhalve bijdraagt aan de ervaren wateroverlast nabij het kanaal?2
De beschreven analyse herken ik niet uit het onderzoek van Wareco. Wareco wijst op een mogelijk, nader te onderzoeken, verband tussen damwandlengte en de waargenomen wateroverlast. Op dit moment wordt aanvullend geohydrologisch onderzoek uitgevoerd, waarin onder andere dit mogelijke verband wordt onderzocht.
Voldoen de damwanden, die onderhevig zijn aan onder meer corrosie nog aan de technische eisen, zoals de staaldikte?
De damwanden voldoen aan de technische eisen en hebben nog minimaal een levensduur van 10 jaar.
Voldoet het profiel van de kanaalbodem nog aan het vereiste dan wel gewenste profiel met het oog op het voorkomen van kwel?
Het profiel van de kanaalbodem is ontworpen met het oog op de toegestane scheepvaart. De laatste verdieping van de vaargeul tot aan de huidige diepte heeft plaatsgevonden in 1968, conform een profiel dat toentertijd met Vlaanderen is afgesproken. Aan dit profiel is sindsdien niets gewijzigd. Met enige regelmaat worden onderhoudsbaggerwerkzaamheden uitgevoerd, waarbij slib dat zich in de loop der jaren afzet boven het afgesproken profiel wordt verwijderd.
Kunt u aangeven wat het gemiddelde waterpeil in het kanaal ter hoogte van Sluiskil in het afgelopen jaar was en welk deel van de tijd het waterpeil zich in het afgelopen jaar boven het streefpeil van 213 cm boven NAP bevond?
In 2021 was het gemiddelde waterpeil bij Sluiskil 2,19 meter boven NAP. Het streefpeil van kanaal van Gent naar Terneuzen wordt gemeten bij Sas van Gent. Dit peil is vastgesteld op 2,10 meter boven NAP, met een bandbreedte van maximaal 25 centimeter naar boven of naar beneden. Dit is afgesproken in een traktaat met België. In 2021 is het maximale waterpeil bij Sas van Gent op één enkele dag overschreden. Gedurende de rest van het jaar is het waterpeil binnen de bandbreedte gebleven.
Is in de afgelopen jaren sprake geweest van een stijging van het (gemiddelde) waterpeil in het kanaal ter hoogte van Sluiskil?
Nee.
Kunt u aangeven welke van de in het Warecorapport genoemde oplossingsrichtingen of maatregelen, zoals talud-oeverbescherming en versterking van de kanaalbodem, inmiddels genomen zijn en welke niet?
Rijkswaterstaat en North Sea Port hebben in oktober 2018 gezamenlijk onderhoud uitgevoerd aan het onderwatertalud voor de damwanden in zijkanaal B te Sluiskil, door bestorting onder water aan te brengen. De andere door u genoemde oplossingsrichtingen uit het Wareco-rapport kennen veel onzekerheden en dienen nader onderzocht te worden volgens het rapport. Dit onderzoek wordt, zoals onlangs gecommuniceerd met de bewoners, nu uitgevoerd.
Zijn er na het opstellen van een bodemmodel en uitbreiding van het grondwatermeetnet inmiddels nieuwe inzichten opgedaan ten opzichte van de analyse in het Warecorapport?
Het geohydrologisch onderzoek loopt op dit moment. Het is daarmee nog te vroeg om te concluderen of er andere inzichten zijn dan uit het eerdere onderzoek naar voren kwamen.
Is de veronderstelling juist dat in opdracht van Rijkswaterstaat aanvullend onderzoek uitgevoerd zal worden? Kunt u aangeven wat de stand van zaken is en wanneer dit onderzoek afgerond zal kunnen worden?
Ja, dat is juist. Het onderzoek is begin maart 2022 gestart en naar verwachting zijn de uitkomsten hiervan gereed in het 3e kwartaal 2022.
Worden de punten zoals benoemd onder 3 en 4, evenals de ontwikkeling van het waterpeil ten opzichte van het streefpeil in relatie tot de kweldruk meegenomen in het aanvullende onderzoek?
Doel van het onderzoek is een nadere verkenning van de grondwaterstromen en hoe deze invloed hebben op de grondwaterstand. Alle aspecten die van toepassing kunnen zijn op de waargenomen wateroverlast worden meegenomen in het onderzoek. In het onderzoek worden ook ontwikkelingen die de afgelopen jaren in het watersysteem rondom Sluiskil en in het Kanaal hebben plaatsgevonden meegenomen.
Worden de inzichten van omwonenden betrokken bij de uitvoering van het aanvullende onderzoek?
Ja, tijdens de bewonersbijeenkomst van 23 maart 2022 is de bewoners actief om informatie gevraagd. Tevens is hen de mogelijkheid geboden om via de gemeente Terneuzen aanvullende informatie aan te leveren. Bewoners en andere belanghebbenden zullen gedurende de loop van het onderzoek betrokken en geïnformeerd blijven.
Worden de klachten over trillingen meegenomen in het aanvullende onderzoek?
De klachten over trillingen hebben geen verband met de wateroverlast. Het onderzoek richt zich op de aspecten als genoemd in vraag 10. De gemeente Terneuzen heeft de klachten met betrekking tot trillingen in behandeling en zijn momenteel bezig om een schade expertise bedrijf in te schakelen.
Heeft u kennisgenomen van de problemen met wateroverlast die door agrariërs ervaren wordt, waarbij zelfs aangelegde drainage niet voldoende blijkt te zijn om het water af te voeren?
Ik ben bekend met klachten over wateroverlast van één, langs het kanaal gevestigde, agrariër.
Wordt de problematiek op landbouwpercelen meegenomen in het aanvullende onderzoek? Wordt daarbij gekeken naar oplossingsrichtingen dan wel mogelijkheden voor compensatie?
Het aanvullende onderzoek richt zich op de ervaren wateroverlast in woonwijken. Deze kwestie wordt apart opgepakt. Het perceel van de agrariër met wateroverlast is gelegen in een gebied ten zuiden van de betreffende woonwijken en aan de overzijde van het kanaal. De oorzaak van de wateroverlast bij deze agrariër is nog onbekend. Gesprekken tussen Rijkswaterstaat en ZLTO lopen om uit te zoeken of er meer agrariërs zijn die wateroverlast ervaren. Daarnaast wordt in overleg met gemeente Terneuzen, provincie Zeeland en Waterschap Scheldestromen verkend welk bevoegd gezag deze problematiek in behandeling neemt en welk onderzoek hiervoor nodig is.
Het bericht ‘Schoon water is in Nederland nog ver weg’ |
|
Fahid Minhas (VVD), Thom van Campen (VVD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Schoon water is in Nederland nog ver weg»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat slechts minder dan één procent van de beschermde wateren in Nederland voldoet aan de Europese eisen voor de waterkwaliteit?
Ik onderschrijf het doel van de Kaderrichtlijn Water (KRW) om te komen tot een goede kwaliteit van ons grond- en oppervlaktewater. Een goede waterkwaliteit is essentieel voor de natuur én de mens. De KRW kent echter een complexe beoordelingsmethode voor vaststelling van de waterkwaliteit. Uw Kamer is recent geïnformeerd over deze methode (Kamerstuk 27 625, nr. 555). De totaalbeoordeling wordt bepaald door veel verschillende parameters. Per waterlichaam is voor elke parameter een toetsbare, kwantitatieve norm bepaald, die verschilt per type water: in een beek horen immers andere vissen dan in een meer. De KRW-methodiek gaat uit van het principe van «one-out-all-out». Dit houdt in dat een waterlichaam pas wordt beoordeeld als «in goede toestand» als alle parameters de klasse «goed» hebben. Dit betekent dat als alle kenmerken in orde zijn op één na, voor dat waterlichaam het KRW-doel niet is gehaald. In de Stroomgebiedbeheerplannen 2022–2027 (bijlage bij Kamerstuk 35 325, nr. 5) wordt een overzicht gegeven van de stoffen die in meer dan 1% van de waterlichamen niet voldoen; dat is een beperkt aantal stoffen op het totaal van meer dan 100 stoffen. Er zijn op dit moment vrijwel geen waterlichamen die aan alle normen voldoen, maar het beeld dat de waterkwaliteit op alle onderdelen niet goed is, deel ik niet.
De KRW beschermt alle wateren. Lidstaten rapporteren aan de Europese Commissie over waterlichamen, die representatief zijn voor al het water. Daarnaast wordt in de KRW verwezen naar beschermde gebieden op grond van andere richtlijnen. Bijvoorbeeld de Vogel- en de Habitatrichtlijn. Zie verder de antwoorden op vragen 10 en 11.
Kunt u toelichten op welke wijze deze informatie wordt verzameld en onderbouwd?
Om een beeld te krijgen van de toestand van het water is er een meetprogramma. Dit is beschreven in de Stroomgebiedbeheerplannen 2022–2027. Toestand- en trendmonitoring heeft als doel het vaststellen en beoordelen van de toestand en van lange termijn trends voor de effecten van menselijke activiteiten en veranderingen in natuurlijke omstandigheden. Operationele monitoring heeft als doel de toestand vast te stellen van de waterlichamen waarvan uit de toestand- en trendmonitoring gebleken is dat ze gevaar lopen de KRW-doelen niet te bereiken en om wijzigingen in de toestand als gevolg van de maatregelen te beoordelen.
De werkwijze voor monitoring en de bewerking van meetresultaten tot oordelen is gebaseerd op diverse Europese richtsnoeren en nationaal uitgewerkt in een protocol. Ook de eisen aan de kwaliteit van de analyses is op Europees niveau bepaald.2
Heeft u in beeld wat de ecologische toestand van deze wateren op dit moment is? Hoe wordt dit in beeld gebracht en welke overeenkomsten en verschillen ziet u in de wijze waarop andere Europese landen deze toestanden in beeld brengen?
Het beeld van de ecologische toestand van de KRW-waterlichamen is weergegeven in de Stroomgebiedbeheerplannen 2022–2027. Als onderdeel van deze plannen zijn factsheets gemaakt met gedetailleerde informatie per waterlichaam.
In de huidige situatie wordt in 30 tot 50% van de waterlichamen voldaan aan de biologische parameters (algen, waterflora, waterinsecten en vis). Dit zijn de belangrijkste parameters van de ecologische toestand. Het bereiken van een goede ecologische toestand wordt onder meer bepaald door (giftige) chemische stoffen, inrichting van watersystemen (afvoer, peil, oevers) en door de hoeveelheid nutriënten (stikstof en fosfor) in het water. Het aantal waterlichamen dat voldoet aan de norm voor stikstof en voor fosfor is nagenoeg gelijk en rond de 55%.
Zoals beschreven in het antwoord op vraag 3 zijn er voor alle lidstaten Europese voorschriften over hoe de toestand in beeld gebracht moet worden. Daarnaast heeft op Europees niveau een harmonisatie plaatsgevonden voor de ecologische ambitie, zie verder het antwoord op vraag 11. Het is wel zo dat de monitoring en beoordeling niet in elke lidstaat even volledig gebeurt en dat is van invloed op het totale oordeel, zie ook de brief van de Minister van IenW van 16 november 2021 (Kamerstuk 27 625, nr. 555).
Alle lidstaten rapporteren de stroomgebiedbeheerplannen en onderliggende informatie aan de Europese Commissie. De Europese Commissie vergelijkt de informatie van de verschillende lidstaten en beoordeelt of de lidstaten in overeenstemming met de vereisten van de richtlijn hebben gerapporteerd. De resultaten van deze vergelijking en beoordeling worden verwacht in 2024.
Op welke wijze hebben respectievelijk industrie, landbouw, natuur en verstedelijking invloed op de staat van grond- en oppervlaktewater? Bent u van mening dat de invloed van deze deelcategorieën op de waterkwaliteit voldoende in beeld zijn? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, hoe gaat u zich ervoor inspannen om dit wel in beeld te krijgen?
Industrie, landbouw, natuur en verstedelijking hebben invloed op de staat van grond- en oppervlaktewater. De invloed van deze drukfactoren is voldoende in beeld. In de Stroomgebiedbeheerplannen 2022–2027 staat per bron de belasting met chemische stoffen en nutriënten beschreven. Hierbij is gebruik gemaakt van de Emissieregistratie3, waar de uitstoot (emissie) van circa 375 verontreinigende stoffen per bron en per gebied wordt bijgehouden. Als onderdeel van de stroomgebiedbeheerplannen zijn stoffiches met informatie over de toestand, trends en de herkomst per stof(groep). Daarnaast is in de plannen gebruik gemaakt van bronnenanalyses van regionale waterbeheerders. Zo is in het stroomgebied van de Maas een gedetailleerde bronnenanalyse uitgevoerd voor nutriënten en is er in regio Rijn-Oost een studie gedaan naar de herkomst van chemische probleemstoffen.
Er wordt steeds gebruik gemaakt van de meest recente studies over de herkomst van verontreinigende stoffen. De gegevens worden voortdurend geactualiseerd.
In hoeverre wijkt de huidige kwaliteit van beschermde wateren in Nederland af van de Europese eisen aan waterkwaliteit en hoe verhoudt zich dit tot andere Europese lidstaten?
In de antwoorden op vraag 2 en 4 is ingegaan op de uitkomst van de van beoordeling van de toestand in Nederland. Daarbij is aangegeven dat voor de meeste chemische stoffen de norm wordt gehaald in meer dan 99% van de waterlichamen en dat het percentage waterlichamen dat voldoet voor nutriënten en biologische parameters lager ligt.
Dit beeld is vergelijkbaar met veel andere Europese lidstaten als naar de afzonderlijke parameters wordt gekeken. Het Europees Milieuagentschap heeft in 2019 een overzicht4 gemaakt op basis van de gegevens die lidstaten hebben gebruikt voor de Stroomgebiedbeheerplannen 2016–2021. In de eerder aangehaalde Kamerbrief van 16 november 2021 (Kamerstuk 27 625, nr. 555), is het resultaat getoond voor de parameter «vissen». Daarbij is aangegeven dat het resultaat afhangt van de hoeveelheid metingen die een lidstaat uitvoert. Voor de chemische toestand maakt het daarnaast uit of de Europese normen van de richtlijn uit 2008 worden toegepast, of de strengere normen van de aanpassing van de richtlijn uit 2013. Nederland kiest er steeds voor om zo volledig mogelijk te meten en te beoordelen en daarbij gebruik te maken van de meest recente normen. Dit geeft namelijk het beste weer welke aanvullende maatregelen nodig zijn. Doordat sommige lidstaten hier andere keuzes in maken, wordt een vergelijking tussen lidstaten bemoeilijkt.
Met welke inzet gaat de kwaliteit van de 745 grotere wateren in Nederland in 2027 voldoen aan de eis van de Europese Unie voor een goede ecologische toestand en hoe verhoudt dit zich tot de wettelijke bepaling in de Kaderrichtlijn Water (KRW)? Op welke wijze gaan de gebiedsgerichte aanpak en de maatregelen van het huidige actieprogramma Nitraatrichtlijn hier een bijdrage aan leveren?
De Ex ante analyse waterkwaliteit liet eind vorig jaar zien dat met de maatregelen uit de ontwerpstroomgebiedbeheerplannen 2022–2027 de waterkwaliteit de komende jaren verder verbetert, maar nog niet voldoende om overal in Nederland in 2027 de doelen te halen (zie de Kamerbrief van 16 november 2021). Met het Coalitieakkoord is vervolgens 25 miljard euro extra beschikbaar gekomen voor een transitie van het landelijk gebied met het oog op vermindering van de stikstof-depositie en verbetering van de natuur. Dit zal ook positief bijdragen aan het halen van de doelen van de Kaderrichtlijn Water. Zo heeft het aanpakken van verdroging bij Natura2000-gebieden ook positief effect op de kwantitatieve toestand van het grondwater, zoals gerapporteerd via de Kaderrichtlijn Water. Peilverhoging in het veenweidegebied, om aan de klimaatdoelstelling te voldoen, werkt op termijn ook gunstig uit voor de waterkwaliteit. Extensivering van de agrarische sector resulteert in een lagere druk op de mestmarkt.
Onderdeel van het transitiefonds is 811 miljoen euro specifiek voor de KRW; dit wordt ingezet voor grootschalig herstel van beekdalen op zandgronden. Op basis van een analyse (bijlage bij Kamerstuk 35 334, nr. 170) is ingeschat dat hiermee op termijn de uitspoeling op de zandgronden voor stikstof met 40–70% afneemt en voor fosfor met 20–30%. Hiermee kan in de beken voldaan worden aan de vermindering van de landbouwbijdrage voor realisatie van de KRW-doelen. Dit is onderdeel van het totale pakket van het 7e Actieprogramma Nitraatrichtlijn, zoals recent aan Uw Kamer is gemeld (Kamerstuk 33 037, nr. 437), en draagt ook bij aan de doelen van de Nitraatrichtlijn. Over de gecombineerde aanpak van natuur, water en klimaat in het landelijk gebied is uw Kamer 1 april jl. geïnformeerd (Kamerstuk 33 576, nr. 265).
De definitieve Stroomgebiedbeheerplannen 2022–2027 bevatten de maatregelen om de waterkwaliteit verder te verbeteren. Daarbij dienen de aanvullende maatregelen, zoals hierboven genoemd, nog meer in detail te worden uitgewerkt. Het is een stevige uitdaging om al deze maatregelen tijdig uit te voeren. Wanneer dat lukt zal geen sprake zijn van een schending van de KRW. Hoewel naar verwachting de doelen in 2027 niet voor iedere parameter zullen zijn behaald, biedt de KRW daarop een uitzonderingsmogelijkheid. De maatregelen hebben tijd nodig om hun effect te bereiken. In verband met deze zogenoemde naijl-effecten mogen de doelen later worden behaald, mits de daarvoor benodigde maatregelen tijdig genomen zijn. Denk bijvoorbeeld aan het effect van maatregelen voor stoffen die pas na de lange tijd in het diepere grondwater zichtbaar zullen zijn.
Op welk referentiejaar en op welke referentiesituatie baseert u zich bij de analyses naar de gunstige staat van instandhouding? Wordt hierbij dezelfde benadering gekozen als bij de Vogel- en Habitatrichtlijn en beschikt u over voldoende informatie om hieruit conclusies te trekken? Zijn deze indicatoren geobjectiveerd vastgesteld? Kunt u dit toelichten?
Zie het antwoord op vraag 11.
Heeft u in beeld hoeveel wateren er kans maken om in 2027 volledig te voldoen aan de eisen van de Europese Unie voor een goede ecologische toestand? Wat gaat u doen om de overige wateren die op dit moment niet op koers liggen in 2027 gereed te doen zijn om deze doelstelling te behalen?
Ik streef ernaar de goede ecologische toestand zo snel mogelijk na 2027 te halen. Dit staat de KRW toe, zie ook het antwoord op vraag 7. In de Stroomgebiedbeheerplannen 2022–2027 is voor de verschillende parameters een prognose opgenomen. Het is van belang de maatregelen tijdig uit te voeren. Dit vraagt stevige inzet van alle waterbeheerders komende jaren.
In hoeverre loopt Nederland het risico dat economische activiteiten worden geblokkeerd op basis van de kwaliteitsverslechtering van beschermde wateren door de vergelijking met de Europese normen?
De KRW vereist dat er geen sprake is van achteruitgang in de waterlichamen. Ook nu al worden economische activiteiten, bijvoorbeeld emissies, getoetst op de KRW. Dit verandert niet na 2027. Naast de waterlichamen onderscheidt de KRW «beschermde gebieden», zoals die op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn, de Drinkwaterrichtlijn en de Nitraatrichtlijn. In die richtlijn zijn soms aanvullende eisen benoemd en vindt een aanvullende toetsing plaats.
Eind vorig jaar is naar aanleiding van de motie-De Groot uitgebreid toegelicht welke risico’s er zijn bij het niet tijdig voldoen aan de eisen van de KRW (zie Kamerstuk 27 625, nr. 555). Nationaal kunnen er potentieel ingrijpende gevolgen zijn voor afzonderlijke projecten en besluiten. Het risico dat allerlei ontwikkelingen generiek «op slot gaan» wordt volgens eigen juridische analyse minder groot ingeschat dan bij de uitspraak van de Raad van State over de programmatische aanpak stikstof (PAS), omdat de doelen diverser zijn, het doelbereik verschilt per waterlichaam en effecten van economische activiteiten lokaal zijn.
Welke overeenkomsten en welke verschillen ziet u hier met de systematiek van de verplichtingen voortvloeiend uit de Vogel- en Habitatrichtlijn in relatie tot de Kaderrichtlijn Water en de Natura 2000-gebieden ten opzichte van waterlichamen en het daaruit voortvloeiende risico op een nieuwe stikstofimpasse?
Het begrip «gunstige staat van instandhouding» is afkomstig van de Habitatrichtlijn uit 1992. De richtlijn beschermt natuurlijke en half-natuurlijke leefgebieden. In de bijlagen van de Habitatrichtlijn worden 500 plantensoorten, 200 diersoorten (geen vogels, omdat die onder de Vogelrichtlijn vallen, zie hierna) en 198 leefgebieden (ook wel: habitats) genoemd. Voor deze soorten en leefgebieden moet landelijk een gunstige staat van instandhouding worden bereikt. De staat van instandhouding wordt bepaald aan de hand van de verspreiding, de omvang (oppervlakte leefgebied/grootte populatie), de structuur en functie en het toekomstperspectief. Voor de verspreiding en de omvang geldt dat er voor «gunstig» geen negatieve trend mag zijn en dat de waarde boven een drempelwaarde moet zitten, de zogenaamde «gunstige referentiewaarde». Deze referentiewaarde is in principe een ecologische, wetenschappelijke waarde die niet gebonden is aan een jaartal; er is dus geen vast referentiejaar vermeld. «Gunstig» betekent dat het leefgebied of de soort zichzelf eenvoudig in stand kan houden. Daarnaast bepaalt de Habitatrichtlijn dat het leefgebied of de soort niet meer mag afnemen na inwerkingtreding van de richtlijn, dus de verspreiding en omvang moet minimaal gehandhaafd worden (op een enkele uitzondering na van wat toen écht onnatuurlijk hoog was door menselijk ingrijpen). Voor Nederland is daarmee het jaar 1994 de ondergrens. Bij individuele Habitatrichtlijngebieden wordt met de gunstige staat van instandhouding gedoeld op het voldoen aan de instandhoudingsdoelstellingen zoals opgenomen in het aanwijzingsbesluit en nader uitgewerkt in het Natura2000 beheerplan. Daarbij geldt er ook een verslechteringsverbod per gebied vanaf het moment van eerste aanmelding. Voor de meeste Habitatrichtlijngebieden op land is dat 2004, voor de gebieden op zee 2009.
Voor vogels bepaalt de Vogelrichtlijn uit 1979 dat er landelijk moet gestreefd worden naar «populaties op een niveau dat met name beantwoordt aan de ecologische, wetenschappelijke en culturele eisen, waarbij zij tevens rekening houden met economische en recreatieve eisen». De omvang van de populatie is op basis van wetenschappelijke gegevens vastgesteld. Ook daarbij geldt het uitgangspunt dat verslechtering sinds de inwerkingtreding van de richtlijn in principe niet is toegestaan, dat is voor Nederland 1981. Voor individuele Vogelrichtlijngebieden gelden ook instandhoudingsdoelstellingen zoals opgenomen in het aanwijzingsbesluit en uitgewerkt in het Natura2000 beheerplan. Daarbij geldt er ook voor de Vogelrichtlijn een verslechteringsverbod per gebied vanaf het moment van eerste aanmelding. Voor de meeste Vogelrichtlijngebieden ligt dit tussen 1996 en 2000.
De ecologische doelen van de KRW uit 2000 worden afgeleid van een referentiesituatie die is gebaseerd op een «zeer goede toestand». Daarbij dienen de waarden van de biologische kwaliteitselementen, zoals waterplanten en vissen, normaal te zijn voor een «onverstoorde staat, en er zijn geen of slechts zeer geringe tekenen van verstoring». Hiervoor is geen vast referentiejaar gebruikt. De referentieomstandigheden zijn wetenschappelijk afgeleid en gebaseerd op literatuurwaarden (bijvoorbeeld voor nutriënten), modellen (bijvoorbeeld algenbiomassa in kustwateren) of expertbeoordeling (bijvoorbeeld samenstelling van waterplanten). Er is zoveel mogelijk gebruik gemaakt van beschikbare meetgegevens uit binnen- en buitenland. Voor de biologische kenmerken heeft een internationale harmonisatie plaatsgevonden voor de referentieomstandigheden en voor de daarvan afgeleide doelen voor de «goede ecologische toestand». Hiermee is de ambitie voor vergelijkbare watertypen in verschillende lidstaten geharmoniseerd. De «goede ecologische toestand» is vervolgens het vertrekpunt voor doelen van afzonderlijke waterlichamen, waarbij in de meeste gevallen rekening is gehouden met het «sterk veranderde» of «kunstmatige» karakter van deze wateren.
Bent u het eens dat het onwenselijk is voor de (woning)bouwsector dat de vanaf 2027 geplande economische activiteiten kunnen worden aangevochten via de rechter als deze de kwaliteit van het water verslechteren en dit mogelijk kan leiden tot grote problemen in deze sector? Hoe gaat u dit voorkomen?
Economische activiteiten, zoals woningbouw, hebben baat bij een goede waterkwaliteit. Toenemende bevolkingsdruk en economische activiteiten betekenen een voortdurende inspanning om de waterkwaliteit op orde te houden. Ik ben me bewust van de risico’s die ontstaan als we niet aan de eisen van de KRW kunnen voldoen. Zie ook het antwoord op vraag 10. In het antwoord op vraag 7 heb ik aangegeven wat ik daarvoor doe.
Welke conclusie trekt u, gezien de inventarisatie van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) naar de ecologische toestand van de grotere wateren in Nederland in 2019, uit de inzet van Nederland op verbetering van de waterkwaliteit?
Zie het antwoord op vraag 7.
Wat is uw reactie op het feit dat het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat zelf ook heeft aangegeven het niet behalen van de doelen in 2027 als risico te zien en dit mogelijk kan leiden tot boetes en dwangsommen vanuit Brussel?
In november 2021 is aan uw Kamer aangegeven welke risico’s er zijn (Kamerstuk 27 625, nr. 555). Deze duiding is overgenomen in het artikel.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de problemen met de waterkwaliteit niet tot een volgende crisis zullen leiden, zoals met stikstof is gebeurd?
Zie het antwoord op vraag 7.
De toekomst van de zeilende beroepsvaart |
|
Inge van Dijk (CDA), Hilde Palland (CDA) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport «De investeringsagenda van de zeilende beroepsvaart en hoe deze te financieren» van 22 februari 2022, welke is opgesteld voor Stichting Reddevloot, op basis van subsidies van de provincies Overijssel, Friesland, Flevoland en Utrecht, en van het Plan van aanpak Nederlands varend erfgoed, bestuurlijk overleg Bruine Vloot, van 18 mei 2021, welke zijn gepresenteerd op het jaarcongres van de Gastvrije Randmeren op 18 maart 2022?
Onderkent u de relevantie om ons maritiem (immaterieel) erfgoed, zoals de bruine vloot, voor Nederland te behouden?
Deelt u de mening dat er gewerkt moet worden aan perspectief voor de volgende generatie van de zeilende beroepsvaart, onder andere waar het gaat om financierbaarheid, transitie naar nieuwe verdienmodellen, verduurzaming en/of een refit van de vloot, een en ander ter behoud van het maritiem erfgoed en van de zeilende beroepsvaart?
Bent u bereid met de sector, betrokken decentrale overheden, het Nederlands Bureau voor Toerisme & Congressen (NBTC) en andere partners in overleg te gaan over de onderzoeksresultaten uit eerder genoemde rapporten?
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Toerisme op 11 mei 2022 of wilt u uw reactie op deze vragen en rapporten betrekken bij de aanvullende hoofdlijnenbrief over toerisme met een update over Perspectief 2030 en de uitwerking van de HollandCity strategie, waaronder de historische zeilvaart (bruine vloot), waar de commissie voor Economische Zaken en Klimaat per brief van 16 februari 2022 om gevraagd heeft?
Nieuw bewijs voor zware vervuiling van Nederlandse waterwegen met plastickorrels. |
|
Kiki Hagen (D66) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Klokkenluider draagt nieuw bewijs aan voor zware vervuiling van Nederlandse waterwegen met plastickorrels»?1
Ja.
Herkent u de situatie die geschetst wordt in dit artikel, namelijk dat de Westerschelde zwaar vervuild blijkt te zijn met zogenaamde «nurdles» (kleine plastic korrels) afkomstig uit de plasticindustrie? Zo ja, kunt u toelichten wat u tot nu toe heeft ondernomen om deze vervuiling tegen te gaan?
Vervuiling door nurdles vind ik zorgelijk. Het is onvoldoende zeker waar de kleine plastic korrels (nurdles) in de Westerschelde precies vandaan komen. Wel weten we dat jaarlijks grote hoeveelheden nurdles door de industrie worden geproduceerd, getransporteerd en verwerkt. Ik vind het belangrijk dat de plasticindustrie er alles aan doet om milieuvervuiling door deze plastic korrels te voorkomen. Met het initiatief Operation Clean Sweep zet de plasticsindustrie belangrijke stappen naar het voorkomen van het verlies van nurdles, maar het initiatief heeft nog niet geleid tot het volledig oplossen van het probleem. Plastics Europe werkt aan de uitwerking van een certificeringssysteem. Ik vind het belangrijk dat zo veel mogelijk partijen zich laten certificeren en dat dit certificeringssysteem aansluit bij meetmethoden die worden ontwikkeld in de OSPAR-samenwerking, een regionaal verdrag voor de bescherming van het mariene milieu van de Noordoost-Atlantische Oceaan (zie ook antwoord 5).
Met het actieprogramma Schone Schelde 2022 werken bedrijven, overheden en NGO’s samen aan het terugdringen en voorkomen van zwerfafval. De bronaanpak van nurdles is een speerpunt in het actieprogramma. Rijkwaterstaat neemt actief deel aan deze Schone Schelde samenwerking. Over de voortgang en de aanpak zal Minister Harbers u in het najaar nader informeren.
Daarnaast is het belangrijk om te investeren in de kennisopbouw over (micro)plasticvervuiling uit Nurdles. Nurdles zijn een van de voornaamste bronnen van milieuvervuiling door microplastics. Het Ministerie van IenW investeert in de kennisopbouw over microplastics, er is bijvoorbeeld € 230.000 beschikbaar gesteld voor onderzoek naar methoden om microplastics in water te kunnen meten.
Bent u het met ons eens dat het onderzoek dat in het artikel wordt aangehaald opnieuw aantoont hoe noodzakelijk het is om de immense plasticvervuiling zo snel mogelijk wereldwijd aan te pakken? Zo ja, welke actie heeft u hierop tot nu toe ondernomen?
Plasticvervuiling is een probleem dat over landsgrenzen heen gaat. Een belangrijke stap om het plastic zwerfafval op het land, in het water en op oevers terug te dringen is de richtlijn van de Europese Commissie voor de reductie van wegwerpplastics (hierna: SUP-richtlijn). Sinds vorig jaar zijn eenmalige plastic rietjes, bordjes, bestek en wattenstaafjes verboden. Onlangs heb ik aanvullende regels in de Staatscourant gepubliceerd om het gebruik van kunststof drinkbekers en voedselverpakkingen voor eenmalig gebruik te verminderen en het hergebruiken van verpakkingen te stimuleren. Met deze nieuwe regels wordt ook de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV) van kracht, waardoor producenten van sigarettenfilters, vochtige doekjes en andere plastic producten mee moeten betalen aan de kosten van het opruimen van zwerfafval. Over deze maatregelen ter implementatie van de SUP-richtlijn heb ik uw kamer eind maart jl. geïnformeerd.2
Daarnaast steun ik de verschillende initiatieven van de Europese Commissie om milieuvervuiling door microplastics te voorkomen uit zowel bewust toegevoegde als onbewust ontstane microplastics. Naast een voorstel ter voorkoming en beperking van bewuste toegevoegde microplastics werkt de Commissie ook aan een breder beleidspakket tegen de vervuiling van microplastics die onbewust in het milieu terechtkomen. De Commissie heeft aangegeven met dit beleidspakket ook microplasticvervuiling door nurdles te willen aanpakken. Ik ben voorstander van een ambitieuze Europese aanpak en zal de Commissie hiertoe blijven aansporen.
Ik vind het ook noodzakelijk om plasticvervuiling wereldwijd aan te pakken. Over de vele acties om de plastic vervuiling mondiaal aan te pakken heb ik uw kamer onlangs nog geïnformeerd in een reactie op twee brieven van de Plastic Soup Foundation.3 Ik ben blij dat – mede door de inspanningen van Nederland – tijdens de United Nations Environment Assembly (UNEA) 5.2 eind maart jongstleden, een internationaal onderhandelingscomité wordt ingesteld om te komen tot een juridisch bindende overeenkomst voor de aanpak van mondiale plastic vervuiling. In 2022 starten de onderhandelingen voor een mondiaal verdrag voor het tegengaan van vervuiling door plastics in het milieu.
Bent u het met ons eens dat het Nederlandse stelstel van vergunning, toezicht en handhaving (VTH-stelsel) heeft gefaald in het geval van de plasticvervuiling in de Westerschelde?
Bedrijven zijn allereerst zelf verantwoordelijk om te voorvoorkomen dat verontreinigende stoffen, zoals plastic korrels, in het milieu terechtkomen. Het is aan het bevoegd gezag om op basis van de water- en milieuregelgeving erop toe te zien dat aan de daarin gestelde voorwaarden wordt voldaan. Zowel plastic producerende bedrijven als ook bedrijven in de logistieke keten worden door Rijkswaterstaat en de Regionale Uitvoeringsdienst Zeeland op regelmatige basis geïnspecteerd.
Bent u het eens met de oproep van de directeur van de Platic Soup Foundation dat er in Nederland in deze situatie handhavend opgetreden moet worden en dat er vanuit Nederland een oproep gedaan moet worden aan België en het Verenigd Koninkrijk om hetzelfde te doen?
Over de handhaving verwijs ik u graag naar het antwoord op vraag 4.
Net als Nederland maken België en het Verenigd Koninkrijk deel uit van internationale samenwerkingsverbanden om de milieuvervuiling door plastics te voorkomen en aan te pakken. Bijvoorbeeld zetten Nederland, België en het Verenigd Koninkrijk zich binnen de Regionale Zeeconventie OSPAR actief in voor het verder terugdringen van zwerfvuil in de Noordoost-Atlantische Oceaan. Dit gebeurt onder andere door bij te dragen aan het OSPAR Regional Action Plan Marine Litter. Bij de OSPAR ministeriële conferentie is in oktober 2021 een aanbeveling aangenomen om de verliezen van nurdles te beperken. Ook wordt in OSPAR-verband gewerkt aan het ontwikkelen van gezamenlijke monitoringstechnieken voor het meten van microplastics in sediment, en zijn binnen OSPAR methoden ontwikkeld voor het meten van zwerfvuil op stranden en van plastic deeltjes in de magen van Noordse stormvogels en van zeeschildpadden. Ik vind het belangrijk dat alle landen zich houden aan de afspraken en zal in deze samenwerkingsverbanden aandringen op een voortvarende aanpak om de milieuvervuiling door plastics te voorkomen en aan te pakken.
Kunt u toelichten in hoeverre u gesprekken voert met uw Belgische en Britse collega’s over de vervuiling van Nederlandse waterwegen en of er in dit verband ook specifiek wordt gesproken over plastic korrels? Wat zijn hier tot nu toe de concrete vervolgstappen van?
Zoals ook toegelicht in antwoord 5 zijn er contacten met Belgische en Britse collega’s over het tegengaan van milieuvervuiling door plastic en plastic nurdles in OSPAR-verband. Plastic vervuiling is ook een onderwerp op de agenda van de Internationale Scheldecommissie (ISC) met België en Frankrijk. In de ISC wordt besproken op welke manier de aanwezigheid van verontreinigende stoffen, zoals plastics, in het gehele stroomgebied van de Schelde kan worden gereduceerd.
Wat betekent deze vervuiling voor de flora en fauna in de Hedwigepolder? En wat bent u voornemens te gaan doen?
De flora en fauna van de Hedwigepolder en het toekomstige intergetijdengebied is in principe niet anders dan de flora en fauna in de andere delen van het Westerscheldegebied. De mogelijke invloed van verontreiniging van het gebied met plastics op flora en fauna zal dan ook niet anders zijn dan de invloed die dergelijke verontreinigingen elders hebben. Dat neemt niet weg dat ik mij in de Hedwigpolder net zo zal blijven inspannen om milieuvervuiling te voorkomen en te beperken als in elk ander gebied.
De NAM-afvalwaterlozing in Twente |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Welke mijnbouwhulpstoffen worden er gebruikt door de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) en andere betrokken partijen bij de oliewinning in Schoonebeek? Welke komen daarvan in het afvalwater terecht en welke bij lozing in Twente?
De onderstaande tabel bevat een weergave van de mijnbouwhulpstoffen die door het gebruik door NAM in het injectiewater in Twente terecht kunnen komen. Ik heb mij hiervoor gebaseerd op de Jaarrapportage 2020 Waterinjectie Twente1.
In deze opsomming zijn de volgende gegevens vermeld:
de gebruikte hoeveelheid mijnbouwhulpstoffen in 2020;
de chemische samenstelling van deze mijnbouwhulpstoffen;
de concentratie waarin deze mijnbouwhulpstoffen voorkomen in het injectiewater, uitgedrukt in mg/L en w/w%.
Biocide
XC82448
Ja (rechtstreeks in de waterstroom geïnjecteerd)
1,75 m3
tetrakis(hydroxymethyl) fosfoniumsulfaat(2:1), 1,2-Ethanediamine, N1,N1,N2,N2-tetramethyl-, polymer with 1,1»-oxybis[2-chloroethane]
2,2 mg/L
0,0002%
Anti-corrosie
vloeistof
CORR10941A
Ja
(rechtstreeks in de waterstroom geïnjecteerd
53 m3
2-Butoxyethanol, Quaternary ammonium compounds, benzyl C12-C16 (even numbered)-alkyldimethyl chlorides, Reaction mass of Amines, coco alkyl and β-Alanine, N-(2-carboxyethyl)-, N-coco alkyl derivs. and β-Alanine, N-coco alkyl derivs., Mono-Coco Alkyl-Amine, Ethyleenglycol, Natriumthiosulfaat Pentahydraat, Amines, dicoco alkyl, Coconitriles, Geëthoxyleerd cocoalkylamine
53 mg/L
0,0049%
Emulsiebreker
EMBR18161A
Ja (0,1% komt in de waterfase)
38 m3
Koolwaterstoffen, C10, aromatisch, <1% nafthaleen, EO-PO Copolymer, Ether with Trimethylolpropane, Xyleen
1,08 mg/L
0,0001%
Emulsiebreker
EMBR23344A
7 m3
2-Butoxyethanol, EO-PO Copolymer, Ether with Trimethylolpropane
Zwavelwaterstof-binder
HSCV10229A
Ja (16% komt in de waterfase)
580 m3
N-phenyl-diethanolamine, reaction products with formaldehyde, Isopropanol, Methanol, 2-Butoxyethanol
90 mg/L
0,0083%
De bestanddelen zoals opgenomen in het veiligheidsinformatieblad volgens verordening (EG) nr. 1907/2006.
Aanname dichtheid van het injectiewater: 1,08 kg/L.
Eventuele gevaren voor de mens zijn er vrijwel uitsluitend voor de medewerkers van NAM die werken met deze stoffen. Van bovengenoemde mijnbouwhulpstoffen heeft de leverancier, indien het een gevaarlijke stof betreft, een veiligheidsinformatieblad beschikbaar gesteld aan de gebruiker (NAM) die opgesteld moet zijn volgens de verordening inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH)2. Risico’s voor het milieu kunnen ontstaan als mijnbouwhulpstoffen bovengronds niet op de juiste manier worden opgeslagen op locatie en er bij een lekkage ongecontroleerd vloeistof kan wegstromen naar de bodem of het oppervlaktewater. Om dit te voorkomen heeft NAM meerdere fysieke voorzorgsmaatregelen genomen op haar locaties, zoals het gebruik van daarvoor bestemde opslagcontainers, gebruikscontainers, aparte opslagvoorzieningen en bodem-beschermende voorzieningen. SodM ziet er tijdens de veldinspecties op toe dat de stoffen op de juiste wijze zijn opgeslagen en de voorzieningen deugdelijk zijn.
Ondergrondse milieurisico’s worden gevormd door lekkages uit een put. Om dit te voorkomen heeft NAM haar waterinjectieputten voorzien van een dubbele verbuizing die voorkomt dat het injectiewater met mijnbouwhulpstoffen ongecontroleerd kan uitstromen naar andere bodemlagen in plaats van in het reservoir. Met regelmaat wordt de injectiebuis (binnenbuis) door middel van putmetingen gecontroleerd op beschadigingen en zo nodig vervangen. Daarnaast wordt de druk tussen de binnen- en de buitenbuis door NAM continu gemonitord. Mocht de binnenbuis toch onverwacht lek raken, ontstaat er een drukverschil en zal NAM daar actie op ondernemen. Door de dubbele verbuizing zal het injectiewater met mijnbouwhulpstoffen de ruimte tussen de binnen- en buitenbuis instromen. De buitenbuis dient hierbij als een essentiële tweede barrière waardoor is verzekerd dat bij het eventueel falen van de binnenbuis het injectiewater met mijnbouwhulpstoffen toch in het reservoir terechtkomt en niet elders.
Op dit moment worden de onregelmatigheden aan de putten ROW-2, ROW-4 en de mogelijke gevolgen daarvan op ROW-7 onderzocht. De waterinjectie ligt stil totdat SodM dit onderzoek heeft beoordeeld en heeft geconcludeerd dat de putten ROW-4 en ROW-7 veilig gebruikt kunnen worden.
Wat is de chemische naam van deze mijnbouwhulpstoffen en in welke hoeveelheden komen ze voor in het NAM-afvalwater bij de winning in Schoonebeek en lozing en opslag in Twente, zowel relatief als absoluut, en welke gevaren kleven aan deze stoffen voor mens en milieu?
Zie antwoord vraag 1.
Welk energietarief wordt bij NAM in rekening gebracht voor de productie van stoom ten behoeve van de oliewinning in Schoonebeek en hoe hoog is de korting voor de betrokken grootgebruiker van deze energie?
Ik heb geen inzicht in het leveringstarief dat NAM aan haar energieleverancier betaalt. Dit tarief komt tot stand tussen private partijen in de energiemarkt. NAM onderzoekt op dit moment hoe men het gasverbruik omlaag kan brengen. Een mogelijke optie is het gebruiken van elektriciteit voor het maken van stoom.
Behoren de betrokken stoomfabriek en andere bedrijven betrokken bij de oliewinning in Schoonebeek tot de groep van bedrijven, die worden afgeschakeld, respectievelijk worden stopgezet bij een onverhoopt gastekort in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Wanneer er sprake is van een noodsituatie, zoals bedoeld in de verordening gasleveringszekerheid3, kunnen de maatregelen die in het Bescherm- en Herstelplan Gas (BH-G) zijn opgenomen ter bestrijding van een noodsituatie worden getroffen. Het doel van deze maatregelen is om door afnemers en in het bijzonder door solidariteit beschermde afnemers (zoals huishoudens en ziekenhuizen), zo lang mogelijk van gas te blijven voorzien.
NAM Schoonebeek valt niet in de categorie van beschermde afnemers4 en kan getroffen worden als er noodmaatregelen moeten worden genomen. Of ze getroffen worden is afhankelijk van hoe de maatregelen in de concrete omstandigheden worden genomen.
De afvalwaterinjectie vindt volgens uw antwoord van 7 februari jl. op de vragen 1, 5 en 6 (aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2020–21, nr. 1598) niet plaats in het kader van een opslagvergunning, maar is gekoppeld aan de oliewinning in Schoonebeek en het uitgangspunt is volgens u dat het afvalwater niet meer wordt opgepompt. Kunt u dan uitleggen wat de rechtsgrond is voor de lozing van NAM-afvalwater in Twente, op grond waarvan geen aparte lozingsvergunning nodig is voor de opslag van NAM-afvalwater uit Schoonebeek?
Op grond van artikel 28, onderdeel c, van het Mijnbouwbesluit is geen opslagvergunning vereist voor het opslaan van stoffen die met het opsporen of winnen van delfstoffen of aardwarmte onvermijdelijk boven de oppervlakte meekomen, en worden teruggebracht in hetzelfde of een vergelijkbaar voorkomen als waaruit deze afkomstig zijn.
Sinds 1 januari 2013 vallen lozingen onder de Wabo en de Wet milieubeheer. Productiewater van mijnbouw dat wordt geïnjecteerd in de diepe ondergrond wordt gezien als het storten van afval. In het landelijk afvalbeheersplan (LAP) is hiervoor een specifieke regeling opgenomen.
De houder van een winnings- of opslagvergunning heeft op grond van artikel 33 van de Mijnbouwwet een zorgplicht ten aanzien van de mijnbouwactiviteiten. Dit houdt in dat de vergunninghouder alle redelijke maatregelen neemt om nadelige gevolgen voor mens en milieu, schade door bodembeweging, schade aan de veiligheid en aan het belang van planmatig beheer als gevolg van de activiteiten te voorkomen. Die plicht geldt tijdens en na de vergunning. Op grond van artikel 6:177, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek is de vergunninghouder aansprakelijk voor de schade die ontstaat door uitstroming van delfstoffen als gevolg van het niet beheersen van de ondergrondse natuurkrachten die door de aanleg of bij de exploitatie van het mijnbouwwerk zijn teweeggebracht. Daarnaast is de houder aansprakelijk voor schade die ontstaat door bodembeweging als gevolg van de aanleg of de exploitatie van het mijnbouwwerk. Op grond van de Wet milieubeheer geldt eveneens een zorgplicht en aansprakelijkheid voor milieuschade. Het eigendom van de stoffen speelt voor de aansprakelijkheid derhalve geen rol.
De oliewinningsinstallatie, de pijpleiding naar Twente en de injectielocatie worden niet aangemerkt als één mijnbouwwerk. Zowel werken voor het opsporen en/of winnen van delfstoffen of aardwarmte als werken voor het opslaan van stoffen vallen op grond van artikel 2 van het Mijnbouwbesluit onder het begrip mijnbouwwerk. In het tweede lid van artikel 2 is bepaald dat werken die fysiek met elkaar zijn verbonden worden aangemerkt als één mijnbouwwerk, maar van die situatie is in dit geval geen sprake. Omdat voor mijnbouwwerken op land een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geldt, zijn op mijnbouwwerken ook de criteria voor het begrip inrichting uit artikel 1.1, vierde lid, van de Wet milieubeheer van toepassing. Om als één mijnbouwwerk te kunnen worden beschouwd, moeten de werken onderling technische, organisatorische of functionele bindingen hebben en in elkaars onmiddellijke nabijheid liggen. Beide locaties liggen echter op grote afstand van elkaar en kunnen in principe los van elkaar functioneren. Dat maakt dat zij niet als één mijnbouwwerk gezien kunnen worden.
Waarom maakt u geen gebruik van de wettelijke bevoegdheid op grond van art. 30 en art. 36, lid 3 juncto art. 39, lid 1 sub b van de Mijnbouwwet om de vergunning voor winning van olie in Schoonebeek (met als direct gevolg lozing van afvalwater in Twente) direct in te trekken, vanwege het in artikel 29, lid 2 Mijnbouwwet genoemde belang van de veiligheid voor omwonenden, het voorkomen van schade aan gebouwen of infrastructurele werken, het planmatig gebruik of beheer van aardwarmte of grondwater met het oog op de winning van drinkwater of bijvoorbeeld veranderde omstandigheden (zoals gebrek aan draagvlak) of gewijzigde inzichten zoals genoemd in artikel 36 van de Mijnbouwwet?
De Mijnbouwwet biedt de mogelijkheid om een reeds verleende winningsvergunning in te trekken. Het uitgangspunt is echter dat, als een vergunning eenmaal is verleend, degene die over die vergunning beschikt, erop mag vertrouwen dat deze vergunning in stand blijft op grond van het rechtzekerheidsbeginsel. Het intrekken van een winningsvergunning is een inmenging in het eigendomsrecht van een mijnbouwonderneming aangezien dit gebruik door intrekking wordt beperkt. Hierdoor is sprake van regulering van gebruik van eigendom. Regulering of ontneming van eigendom druist in tegen artikel 1 van het Eerste Protocol van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (artikel 1 EP EVRM), waar de bescherming van eigendom is vastgelegd. Voor een inmenging in het eigendomsrecht moet een dwingende reden van algemeen belang bestaan waarmee een legitiem doel wordt gediend. Deze inmenging is voorts alleen toegestaan, indien het een geschikt en noodzakelijk middel is om dat legitieme doel te bereiken, waarbij het individuele belang moet worden afgewogen tegen het algemeen belang. Een beperking van het eigendomsrecht door intrekking zou kunnen leiden tot een recht op compensatie of schadevergoeding voor de vergunninghouder.
Naar mijn mening ontbreekt in dit geval een dwingende reden die een beperking van het eigendomsrecht van NAM en een schending van het rechtszekerheidsbeginsel rechtvaardigt, omdat er geen veiligheidsbelangen voor omwonenden in het geding zijn. De waterinjectie voldoet aan de wettelijke vereisten. Staatstoezicht op de Mijnen ziet hierop toe. Dit betekent dat als ik toch besluit de vergunning in te trekken, de rechter hoogstwaarschijnlijk dit besluit zal vernietigen. Voor de periode van stilleggen zou het kabinet de NAM een schadevergoeding moeten betalen en de NAM zou vervolgens weer verder kunnen gaan met de waterinjectie.
Bovenstaande betekent niet dat ik mij niet wil inzetten om te komen tot een zo snel mogelijke beëindiging van de waterinjectie en tot een beter en schoner verwerkingsproces. Ik ben met NAM en de bestuurders in Drenthe in overleg om het omschakelen naar Drenthe en verwerking aldaar volgens een schoner proces te realiseren. Ik vind dat dit voor eind december 2022 moet kunnen.
Wie beoordeelt de aanvaardbaarheid van de risico’s op zware ongevallen voor mens en milieu in relatie tot de kosten van risicoreductie als bedoeld in artikel 33a van de Mijnbouwwet?
Dit wordt beoordeeld door mij, waarbij ik van advies word voorzien door de Inspecteur-generaal der mijnen.
Waarom is artikel 33a van de Mijnbouwwet in verband met de zorg voor een goede uitvoering van activiteiten en beheersing van risico’s, blijkens lid 1 van dat artikel, wel van toepassing op de opsporing en winning van koolwaterstoffen, maar niet op het opslaan van stoffen?
Artikel 33a van de Mijnbouwwet is een onderdeel van de implementatie van richtlijn nr. 2013/30/EU van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende de veiligheid van offshore olie- en gasactiviteiten en tot wijziging van richtlijn 2004/35/EG (PbEU 2013, L 178).5 Het doel van die richtlijn is om zware ongevallen met betrekking tot olie en gas op zee te verkleinen en de gevolgen daarvan te beperken. De richtlijn wordt toegepast. Het bovengenoemde artikel geldt voor vergunningen voor de opsporing of winning van olie en gas. De waterinjectie door de NAM geschiedt in het kader van de winning van olie. De zorgplicht voor zware ongevallen met betrekking tot oliewinning uit artikel 33a van de Mijnbouwwet geldt derhalve voor NAM, als houder van de winningsvergunning.
Zijn er nadere regels gesteld voor de opslag van afvalwater in Twente op grond van art. 49 Mijnbouwwet in verband met de veiligheid van omwonenden, de bescherming van het milieu en het voorkomen van schade als bedoeld in art. 49, lid 2 van die wet? Zo ja, welke, zo nee, waarom niet?
Bij algemene maatregel van bestuur zijn geen regels gesteld voor het injecteren van productiewater. Op grond van de Wet milieubeheer en het landelijk afvalbeheersplan is voor de waterinjectie in Twente een waterinjectiemanagementplan6 opgesteld en geldt het protocol seismische activiteit door waterinjectie7 een seismisch risicoprotocol, waarmee de veiligheid voor mens en milieu wordt geborgd.
Heeft de opslag van NAM-afvalwater in Twente gevolgen voor de mogelijkheid drinkwater of aardwarmte te (blijven) winnen, zo ja, welke, zo nee, waarom niet?
De injectie van productiewater heeft geen effect op de winning van drinkwater. Het productiewater komt bij normale bedrijfsvoering niet in contact met het ondiepe zoete grondwater. Het productiewater wordt geïnjecteerd in een ondergronds reservoir. Door de afsluitende lagen boven het reservoir komt het productiewater niet in contact bovenliggende met grondwaterhoudende lagen.
De injectie van productiewater heeft geen effect op de winning van aardwarmte of op de mogelijkheden daarvan. Geothermie is een gesloten cyclus. Het uit de ondergrond opgepompte water wordt nadat de warmte is gewonnen weer teruggepompt in de diepe ondergrond.
Het bericht ‘Slib storten in diepe plas zorgt niet altijd voor betere natuur’ |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Slib storten in diepe plas zorgt niet altijd voor betere natuur»?1 Wat is uw reactie hierop?
Ja.
Op 7 maart 2022 heb ik uw Kamer het onderzoek van VBNE toegestuurd. Zoals ik in de Kamerbrief2 heb aangegeven zal ik u mijn beleidsreactie op het ecologisch onderzoek – in samenhang met de uitkomsten van het beleidsonderzoek diepe plassen – voor de zomer doen toekomen.
Bevestigt u de conclusie van het onderzoek2 dat de ecologie van diepe uiterwaardplassen beter is dan gedacht en dat verondieping (van een grote diepe plas naar een grote ondiepe plas) weinig ecologische winst zal opleveren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, gaat u het verondiepen van plassen dan nu on hold zetten?
Het onderzoek naar de ecologische kwaliteit van de diepe uiterwaardplassen biedt nieuwe wetenschappelijke inzichten.
Ik vind het belangrijk om deze inzichten te betrekken bij de verdere ontwikkeling van het beleid en zal u, zoals aangegeven, voor de zomer mijn beleidsreactie geven op het onderzoek, in samenhang met de uitkomsten van het beleidsonderzoek diepe plassen.
Lopende verondiepingen die aan alle wettelijke eisen voldoen kunnen niet zomaar worden stopgezet. Wel zal ik de bevoegde gezagen (waterbeheerders) en de initiatiefnemers verzoeken om bij nieuwe initiatieven rekening te houden met de nieuwe inzichten uit het ecologisch onderzoek.
Deelt u de mening dat, aangezien verondieping weinig ecologische winst oplevert, er geen sprake is van een «win-win situatie» waarbij het verondiepen van een plas ervoor zou zorgen dat we én van ons slib af zijn én de natuur profiteert van ondieper water? Zo nee, waarom niet?
Uit het onderzoek volgt dat het geheel verondiepen van de onderzochte ondiepe plassen geen of nauwelijks ecologische meerwaarde lijkt te hebben ten opzichte van de huidige kwaliteit van diepe plassen. In het rapport is ook een voorbeeld genoemd waar dit wel het geval kan zijn, bijvoorbeeld bij het realiseren van kleine en soms tijdelijke plassen en moerasgebied.
Bevestigt u dat het beleid rondom verondieping aangepast dient te worden met als doel dat verondieping alleen mag geschieden wanneer het ecologische winst oplevert? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer zult u het beleid hierop aanpassen?
Op dit moment bevindt het beleidsonderzoek diepe plassen zich in een afrondende fase. Belangrijke nieuwe inzichten in de ecologische kwaliteit van diepe plassen betrek ik hierbij en voor de zomer stuur ik u mijn beleidsreactie naar aanleiding van de uitgevoerde onderzoeken.
Wat is uw reactie op de conclusie uit het onderzoek dat het verondiepen van diepe plassen niet automatisch een nuttige toepassing is?
Uit het rapport volgt dat de ecologische kwaliteit van een diepe plas niet per definitie slechter is dan de kwaliteit van een verondiepte plas. De waterkwaliteit in diepe uiterwaardplassen kan ook beter zijn dan in een verondiepte plas. Uit het onderzoek blijkt dus dat een verondieping – afhankelijk van de gekozen inrichtingsvariant – niet altijd een ecologische meerwaarde heeft en daarmee uit ecologisch oogpunt niet automatisch nuttig is. Dit moet steeds lokaal worden beoordeeld en afgewogen.
Kunt u aangeven hoeveel meter een plas gemiddeld wordt verondiept en hoe de gevolgen van de verondieping op de natuur in kaart worden gebracht?
Het is mij niet bekend hoeveel meter een plas gemiddeld wordt verondiept. Naast de diepte en de inrichtingsvariant kunnen er ook nog andere aspecten zijn die een rol spelen bij de mogelijke ontwikkeling van de natuur, zoals bijvoorbeeld de oppervlakte, de grondwaterstroming en of de plas al dan niet in open verbinding staat met een rivier.
Een initiatiefnemer moet nu met een inrichtingsplan aantonen dat een verondieping nuttig en functioneel is. Wanneer de gewenste ontwikkeling natuur is, dan moet uit het inrichtingsplan blijken hoe hieraan invulling wordt gegeven. Daarnaast moet bijvoorbeeld ook rekening worden gehouden met een geldend bestemmingsplan en de Natuurbeschermingswet.
Kunt u aangeven hoeveel vergunningaanvragen er nu lopen voor het verondiepen van plassen? Welke gevolgen hebben de resultaten van het onderzoek voor de nu lopende vergunningaanvragen en voor vergunningverlening in de toekomst?
De algemene eisen voor het verondiepen van een diepe plas volgen uit het Besluit bodemkwaliteit en de circulaire en de handreiking voor het herinrichten van diepe plassen. Op dit moment kan met een melding een verondieping worden gestart (er geldt geen vergunningplicht), mits ook aan andere wettelijke eisen wordt voldaan die bijvoorbeeld volgen uit de Waterwet, de Natuurbeschermingswet en /of het bestemmingsplan. Met de Omgevingswet (2023) wordt dit anders, dan geldt er voor een verondieping een vergunning- en m.e.r.-beoordelingsplicht.
Voor nieuwe initiatieven adviseer ik de bevoegde gezagen (waterbeheerders) nadrukkelijk om – bij de boordeling van een melding – rekening te houden met de uitkomsten van het ecologisch onderzoek. Op dit moment is niet bekend voor hoeveel nieuwe initiatieven bij de waterbeheerders (bevoegd gezag) een melding is ingediend. De waterbeheerder, waterschap of Rijkswaterstaat, is verantwoordelijk voor de registratie.
Klopt het dat de vergunningen die inmiddels zijn afgegeven voor verondieping onder andere zijn gebaseerd op het idee dat verondieping altijd zorgt voor een verbetering van de natuur? Zo nee, hoe zit dit dan? Zo ja, welke gevolgen hebben de resultaten van het onderzoek voor de vergunningen die al zijn afgegeven?
Dit is afhankelijk van het doel van een verondieping. Een verondieping kan bijvoorbeeld bijdragen aan het realiseren van de KRW-doelstellingen of het bevorderen van natuurwaarden. Een diepe plas kan ook gedeeltelijk worden verondiept om de stabiliteit van de wanden te vergroten of omdat een verondieping in samenhang wordt uitgevoerd met een hoogwaterbeschermingsproject of met baggerwerkzaamheden voor een vlotte en veilige afwikkeling van de scheepvaart.
Voor de vergunningverlening verwijs ik u naar het antwoord op vraag 7.
Bent u bereid om voor de momenteel lopende vergunningaanvragen en voor vergunningverlening in de toekomst per plas te laten bekijken of verondieping zorgt voor een verbetering van de natuur? Zo ja, hoe gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven aangegeven, betrek ik de nieuwe inzichten bij het beleidsonderzoek diepe plassen. Daarnaast zal ik de bevoegde gezagen verzoeken om bij de beoordeling van een nieuw initiatief rekening te houden met de uitkomsten van het onderzoek.
Bent u bereid om onderzoek te laten doen naar verschillende andere manieren om diepe plassen her in te richten, zoals bijvoorbeeld verondieping van de oeverzone of meerdere kleine ondiepe plassen in een moerasachtig systeem, zodat er wel een goede invulling kan worden gegeven aan verschillende natuurdoelen? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de initiatiefnemer om aan te tonen dat een voorgenomen verondieping ook meerwaarde heeft voor de natuur. Hiervoor moet door de initiatiefnemer het noodzakelijk onderzoek worden verricht en door het bevoegd gezag een lokale afweging gemaakt.
Bent u bereid een landelijke visie te ontwikkelen op de positie en toekomst van diepe uiterwaardplassen in het rivierengebied, zodat hierop beleid kan worden gemaakt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer?
Ja, voor de zomer informeer ik u eerst over de uitkomsten van het beleidsonderzoek diepe plassen en het verdere proces. Dit zal vervolgens in beleid worden uitgewerkt en vastgelegd.
Kunt u een overzicht verschaffen van de verschillende soorten grond die mogen worden gebruikt voor het verondiepen van een plas en de mate waarin deze verschillende soorten grond beter of slechter zijn om te gebruiken voor een verondieping?
De grond die wordt toegepast bij verondiepingen moet altijd voldoen aan Besluit bodemkwaliteit. Hiermee wordt ervoor gezorgd dat altijd wordt voldaan aan de geldende (chemische) kwaliteitseisen. Daarnaast moet worden voldaan aan het handelingskader Pfas
Voor het jaar 2018 is een inschatting gemaakt4 van de hoeveelheid grond en baggerspecie en de kwaliteit die is toegepast. Uit een berekening volgde destijds dat werd verwacht dat 8 miljoen m3 grond en baggerspecie zou worden toegepast, waarvan 60% zou bestaan uit klasse industrie grond/baggerklasse B, 25% uit klasse Wonen grond/baggerklasse A en 15% uit grond klasse achtergrondwaarde.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het commissiedebat Leefomgeving op 7 april a.s.?
Ja.
Plastickorrels in de Westerschelde |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Westerschelde: plastic nurdles; sources, transport, deposits»?1
Ja.
Hoe waardeert u de conclusie en de onderliggende analyse dat in het Westerscheldegebied sprake is van enorme, onderschatte vervuiling met plastic korrels?
Ik waardeer alle inzet om de kennis te ontwikkelen over de bronnen van (micro)plastics en de plaatsen waar ze in het milieu terechtkomen. Wel vind ik het daarbij van belang dat de data wetenschappelijk verantwoord en academisch geverifieerd zijn. Data uit burgerwetenschap kunnen een mooie aanvulling daarop zijn.
Hoewel ik de inzet van dit specifieke onderzoek waardeer, vind ik het te vroeg om me over de conclusies uit te spreken. Het is onvoldoende zeker waar de kleine plastic korrels (nurdles) precies vandaan komen. Wel zal ik in samenwerkingsverbanden met België en het Verenigd Koninkrijk blijven aandringen op een voortvarende aanpak om de milieuvervuiling door plastics te voorkomen en aan te pakken.
Met het actieprogramma Schone Schelde 2022 wil ik meer inzicht krijgen in de bronnen van deze vervuiling door nurdles. In het actieprogramma Schone Schelde 2022 werken bedrijven, overheden en NGO’s samen aan het terugdringen en voorkomen van zwerfafval. De bronaanpak van nurdles is een speerpunt in het actieprogramma. Rijkwaterstaat neemt actief deel aan deze Schone Schelde samenwerking. Over de voortgang en de aanpak zal ik u in het najaar nader informeren.
Daarnaast vind ik het van belang om te investeren in kennisopbouw over (micro)plastic vervuiling. Nurdles zijn een van de voornaamste bronnen van milieuvervuiling door microplastics. Het Ministerie van IenW investeert daarom in de kennisopbouw over microplastics; zo is bijvoorbeeld € 230.000 beschikbaar gesteld voor onderzoek naar methoden om microplastics in water te kunnen meten.
Bent u voornemens werk te maken van vervolgonderzoek, zoals in het rapport ook gesuggereerd wordt?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe wordt ervoor gezorgd dat in de haven- en industriegebieden zo min mogelijk plastic in het milieu terechtkomt?
Bedrijven zijn allereerst zelf verantwoordelijk voor het treffen van maatregelen die voorkomen dat verontreinigende stoffen, zoals plastic korrels in het milieu terecht kunnen komen. Het is aan het bevoegd gezag om op basis van de waterregelgeving erop toe te zien dat aan de daarin gestelde voorwaarden voldaan wordt.
Kunt u aangeven wat de plasticvervuiling in het Natura2000-gebied Westerschelde betekent voor de natuurwaarden in het gebied, zoals voor beschermwaardige vogelsoorten?
Plasticvervuiling in een kwetsbaar natuurgebied als de Westerschelde vind ik zorgelijk. Het Ministerie van IenW neemt dan ook maatregelen om plasticvervuiling terug te dringen.2 Meer onderzoek is nodig naar de effecten op het milieu als gevolg van vervuiling door nurdles. Wel is bekend dat nurdles een van de voornaamste bronnen zijn van milieuvervuiling door microplastics. Het ministerie investeert daarom in de kennisopbouw over microplastics, zoals ook is toegelicht in antwoord 3.
Is de plasticvervuiling meegenomen in de milieueffectrapportage voor de ontpoldering van de Hedwigepolder? Zo ja, hoe worden de gevolgen ingeschat? Zo nee, waarom niet?
In de milieueffectrapportage (MER) voor de Hedwigepolder is niet specifiek aandacht besteed aan plasticvervuiling. Er wordt kort melding gemaakt van plastic en ander materiaal dat in de polder terecht kan komen. Voor plastic en ander zwerfvuil dat in het gebied terecht kan komen geldt hetzelfde als voor de kwaliteit van het sediment en de toekomstige waterbodem. De Hedwigepolder wordt na ontpoldering onderdeel van het grotere systeem van het getijdengebied van de Westerschelde. De mogelijke invloed van verontreiniging van het gebied met plastics zal dan ook niet anders zijn in de ontpolderde Hedwigepolder dan de invloed die dergelijke verontreinigingen elders in de Westerschelde hebben. Dit leidt niet tot een andere conclusie ten aanzien van de uitvoering van het Hedwigeproject. Dat neemt niet weg dat ik mij in de Hedwigpolder net zo zal blijven inspannen om milieuvervuiling te voorkomen en te beperken als in elk ander gebied.
Bent u voornemens in het overleg met Vlaanderen over de PFAS-problematiek ook het genoemde rapport te betrekken om ervoor te zorgen dat in het Antwerpse havengebied ook de plasticvervuiling aangepakt wordt?
Nederland zal onder andere in de Internationale Scheldecommissie (ISC) aandacht blijven vragen voor de vervuiling afkomstig van kleine plastickorrels in de Westerschelde.
Het bericht 'Nog hoop voor pont Breukelen' |
|
Habtamu de Hoop (PvdA), Harry van der Molen (CDA) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van bovenstaand artikel?1
Ja.
Wat zijn de jaarlijkse financiële (exploitatie)kosten van het fiets-voetveer over het Amsterdam-Rijnkanaal tussen Nieuwer Ter Aa en Breukelen? Bent u bereid om de structurele (exploitatie)kosten te blijven dragen? Is er een financiële taakstelling van toepassing op de exploitatie van het fiets- en voetveer?
Van een financiële taakstelling is geen sprake. Het voornemen om de veerpont uit de vaart te halen is gebaseerd op veiligheidsoverwegingen van nautische aard (steeds meer grote schepen op het Amsterdam-Rijnkanaal, aanvaarrisico en toenemende waterbeweging met instabiliteit van de pont als gevolg). Deze overwegingen heb ik in de beantwoording van de eerdere Kamervragen van 1 maart nader geschetst.2
De jaarlijkse exploitatiekosten bedragen € 440.000,–. Om de veiligheid zo veel mogelijk te garanderen, wordt inmiddels op extra drukke momenten ook een steward ingezet die een extra paar ogen vormt voor de schipper. Deze inzet leidt op jaarbasis tot een verhoging van de exploitatiekosten met € 60.000,– tot € 70.000,–. Aangezien het mijn voornemen is om de veerpont uit de vaart te nemen, zal er op termijn geen sprake meer zijn van structurele (exploitatie)kosten.
Wat is de reden dat u pas ruim tien jaar na het door u in de beantwoording aangehaalde dodelijke ongeluk, in de nautische onveiligheid van de veerpont een reden ziet om het fiets-voetveer te beëindigen? Welke stappen heeft u genomen in de afgelopen jaren om de nautische veiligheid te vergroten?
Uit meerdere onderzoeken die de afgelopen jaren zijn uitgevoerd blijkt dat de veerpont een nautisch veiligheidsrisico vormt, met name voor de passagiers en de schipper.
Naar aanleiding van het dodelijke ongeval waaraan in de vraag wordt gerefereerd, zijn er aanpassingen aan de veerpont doorgevoerd, zoals grotere ramen voor beter zicht van de schipper, een tweede deur/uitgang uit de stuurhut, verbeterde radar voor beter zicht op andere schepen, en een verbeterde reling.
In weerwil van de zojuist genoemde aanpassingen die destijds aan de veerpont zijn doorgevoerd, heeft een recent onderzoekrapport van MARIN3 de nautische onveiligheid van de veerpont opnieuw bevestigd, mede vanwege de grotere schepen die sinds februari 2020 over het Amsterdam-Rijnkanaal varen na de ingebruikname van de derde kolk bij de Prinses Beatrixsluis.
Het rapport noemt drie maatregelen die weliswaar geen blijvende oplossing bieden, maar wel de veiligheid op korte termijn verder kunnen verbeteren, namelijk:
Rijkswaterstaat heeft het waarschuwingsbord geplaatst. Ook heeft Rijkswaterstaat opdracht gegeven aan de exploitant om de bedoelde technische aanpassingen door te voeren. De mogelijkheden voor de voorgestelde dubbele bemensing worden momenteel bekeken. Desondanks blijft de huidige situatie een dusdanig nautisch veiligheidsrisico dat het voornemen is om de veerpont uit de vaart te halen.
Is het waar dat het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden u ambtelijk en/of bestuurlijk heeft geïnformeerd dat het uw wens tot beëindiging van het convenant (overeenkomst) niet deelt? Kunt u het convenant eenzijdig opzeggen?
Dat klopt, het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht heeft Rijkswaterstaat daarover bestuurlijk geïnformeerd. De overeenkomsten kunnen eenzijdig door een van beide partijen opgezegd worden; Rijkswaterstaat heeft dit inmiddels gedaan. Het betreft een overeenkomst uit 1888 en een wijziging uit 1942 die zelf niet voorzien in de mogelijkheid om deze op te zeggen. De Hoge Raad heeft in 2018 echter bepaald dat alle overeenkomsten in beginsel opgezegd kunnen worden, ook als de overeenkomst daarin niet zelf voorziet.4 De juridische waarde van beide overeenkomsten zijn bovendien laag omdat deze bevoegdheden tegenwoordig via wetten worden toegekend aan bestuursorganen. De Minister van IenW is het bevoegde orgaan voor het Amsterdam-Rijnkanaal.
Kunt u de relevante passages van het convenant met de Kamer delen? Op basis van welk juridisch advies bent u van mening dat het convenant het Rijk niet verplicht tot de instandhouding van een vaste of varende oeververbinding over het Amsterdam-Rijnkanaal? Zijn de convenantpartners eensluidend in de interpretatie van de relevante passage in het convenant?
Als bijlage bij de beantwoording vindt u de volledige tekst van de overeenkomsten uit 1888 en 1942.5De overeenkomst uit 1888 is gesloten om het huidige Amsterdam-Rijnkanaal te kunnen realiseren. In deze overeenkomst staat dat er een pont moet komen en dat deze te allen tijde kosteloos moet zijn. Daarin lezen wij niet dat deze pontverbinding eeuwig moet blijven bestaan. Er is in dit opzicht geen verschil van inzicht over de interpretatie van de overeenkomst tussen Rijkswaterstaat en het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht. Het waterschap vraagt ook niet om de pontverbinding te handhaven maar om samen met de belanghebbenden op zoek te gaan naar een aanvaardbaar alternatief.
Indien de overeenkomst slechts stelt dat passagiers gratis gebruik moeten kunnen maken van de oeververbinding zolang die beschikbaar is, wat is dan de dwingende reden om het convenant te beëindigen, aangezien de ontbindende voorwaarde voor het kosteloze aanbod al in de tekst zou zijn opgenomen? Bent u voornemens om passagiers te laten betalen voor het gebruik van de veerpont?
De opzegging van de overeenkomsten hangt samen met de intussen beperkte juridische waarde ervan (zie ook antwoord 4) en is in lijn met het voornemen om de veerpont vanuit veiligheidsoverwegingen uit de vaart te nemen. Ik ben niet voornemens om gebruikers van de veerpont te laten betalen voor het gebruik van de veerpont. Ondanks het feit dat genoemde overeenkomsten zijn opgezegd, zullen passagiers gratis gebruik kunnen blijven maken van de oeververbinding zolang deze beschikbaar is.
Is het waar dat de door u aangekondigde bewonersparticipatie uitsluitend ziet op een mogelijke inrichting van de (alternatieve) fietsroute? Kunt u aangeven welke knelpunten de provincie Utrecht en de gemeente Stichtse Vecht zien met betrekking tot de fietsroute en het toenemende fietsverkeer?
De bewonersparticipatie zal zich richten op het voornemen om de veerpont uit de vaart te nemen in relatie tot de effecten die dat heeft op de omgeving, met name de noodzaak om gebruik te maken van een omfietsroute.
De gemeente heeft aangegeven dat zij knelpunten ziet in capaciteit, verkeersveiligheid en sociale veiligheid op de (alternatieve) fietsroute. Gezien deze zorgen ligt het voor de hand dat de mogelijke (her)inrichting van de (alternatieve) fietsroute ook ter sprake zal komen in het participatietraject.
De provincie steunt het standpunt van de gemeente en ook de wens tot een fietsbrug, maar heeft zich tot nu toe niet geuit over mogelijke knelpunten met betrekking tot de alternatieve fietsroute en het toenemende fietsverkeer.
Is het juist dat het antwoord op de schriftelijke vragen waarin u aangeeft dat het initiatief tot een fietsbrug ook bij de provincie en de gemeente ligt2, tevens inhoudt dat u op voorhand uitsluit financieel bij te dragen aan de totstandkoming van een fietsbrug?
Mijn antwoord op de schriftelijke vraag was dat deze fietsroute onder de verantwoordelijkheid van de gemeente valt. Het initiatief tot een eventuele fietsbrug moet ook door hen worden genomen. Hiermee sluit ik een financiële bijdrage aan een alternatief van mijn kant niet op voorhand uit.
Is het waar dat de gemiddelde fietssnelheid rond 12 kilometer (mannen) per uur en 14 kilometer (vrouwen) per uur ligt? Kunt u een nadere onderbouwing geven van de extra reistijd per fiets, die u inschat tussen de 6 minuten en 10,5 minuten voor een enkele reis?
Nee, dit is niet correct. Mannen fietsen gemiddeld sneller dan vrouwen.
De inschatting van de extra reistijd per fiets is gebaseerd op een onderzoekrapport van SWECO7. Het onderzoeksbureau baseert zich bij zijn berekeningen op de digitale kaarten van GoogleMaps en heeft met behulp daarvan de gemiddelde reistijd en reisafstand bepaald van de route via de veerpont en de alternatieve route zonder pont. Hierin is ook de gemiddelde wachttijd voor de pont, op- en afstaptijd bij de pont ende oversteektijd van de pont meegenomen om de extra reistijd te berekenen.
Welke planning hanteert u voor de nadere besluitvorming inzake de veerpont?
Het voornemen is om de veerpont uiterlijk 31 december 2022 uit de vaart te nemen. De verwachting is dat het definitieve publiekrechtelijk besluit daarom kort na de zomer genomen zal worden. De periode tot dat moment zal worden gebruikt voor het overleg met de omgeving over het voornemen om de veerpont uit de vaart te nemen in relatie tot de effecten die dat heeft op de omgeving.
Het containerverlies van de Marcos V boven de Waddeneilanden. |
|
Suzanne Kröger (GL), Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Vindt u het ook volstrekt onacceptabel dat er nu alweer containers overboord zij gegaan rond de Waddeneilanden?
Containerverlies op zee is iets wat alle betrokkenen bij het proces van containervervoer proberen te voorkomen, door een zorgvuldige belading, vastzetten van containers en het maken van een goede reisvoorbereiding. De overheid draagt er hard aan bij om het risico op containerverlies zo klein mogelijk te maken, door het nemen van aanvullende maatregelen na het incident met de MSC Zoe. Uw Kamer is daarover in een aantal voortgangsbrieven geïnformeerd1, waaronder op 19 november 2021. Ondanks deze inspanningen is een incident helaas nooit helemaal uit te sluiten.
Hoe staat het met de opsporing van de 26 containers?
De eigenaar van de Marcos V heeft een berger ingeschakeld. Die kon vanwege slechte weersomstandigheden niet eerder dan zaterdag 26 februari starten met de opsporings- en bergingsoperatie. De verloren containers zijn allemaal gezonken. Er moest een groot oppervlakte van de zeebodem worden afgezocht. Rijkswaterstaat houdt toezicht op de operatie. Alle 26 containers van de Marcos V zijn inmiddels aangetroffen. Daarvan zijn er tot nu toe 18 geborgen en aan land gebracht. Het bergen zal nog enkele dagen in beslag nemen.
Betaalt de reder alle kosten die gemaakt moeten worden om de containers op te sporen en te bergen?
Ja. Rijkswaterstaat heeft de geregistreerde eigenaar en de verzekeraar van de Marcos V op grond van de Wet bestrijding maritieme ongevallen verantwoordelijk gesteld voor de berging en opsporing van de verloren containers. De eigenaar heeft daarop een berger ingeschakeld. Zie ook het antwoord op vraag 2. De kosten van het opsporen en bergen van containers komen voor rekening van de eigenaar en de verzekeraar van de Marcos V.
Wat vindt u ervan dat er gevaren wordt boven de Wadden tijdens een uitzonderlijk zware storm als Eunice?
Kapiteins dienen tijdens een storm extra alert te zijn en moeten rekening houden met de risico’s die zulk weer met zich meebrengt. Het betrachten van goed zeemanschap is hier in het bijzonder van toepassing.
Waarom liet de Kustwacht de Marcos V via de Noordelijke route varen, terwijl ook deze route volgens de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) niet veilig is tijdens een storm?
De Marcos V kwam van Duitse wateren en heeft, zoals door de Duitse autoriteiten geadviseerd, de noordelijke route gevaren conform het met de Nederlandse Kustwacht geharmoniseerde advies. Deze route is tijdens een storm voor een schip van deze afmetingen veiliger dan de zuidelijke route, omdat het risico op bodemcontact hier beduidend kleiner is. De Kustwacht kan een schip niet verbieden om op zee te verblijven en kan ook geen dwingende vaarroute opleggen.
Vindt u ook dat de Kustwacht de bevoegdheid moet hebben om tijdens een zware storm in te grijpen als schepen langs de Wadden willen varen?
De Kustwacht speelt een belangrijke rol in het reduceren van het risico op containerverlies. Daartoe waarschuwt en adviseert de Kustwacht containerschepen die tijdens bepaalde weersomstandigheden de routes boven de Waddeneilanden bevaren, door deze aan te bevelen te voorkomen om dwars op de golven te komen en zo nodig de noordelijke route te nemen. Daarnaast is er door Arcadis onderzoek gedaan naar de mogelijkheid voor actievere verkeersbegeleiding van schepen2. Ik heb u het rapport op 19 november 2021 toegestuurd. Ik streef ernaar om u hierover voor het zomerreces nader te informeren.
Bent u het eens dat een containerschip dat vaart tijdens windkracht 10 à 11 met golven van 4,5 meter hoog een concrete en ernstig dreiging van (milieu)schade met zich meebrengt? Zo ja, ben u het dan eens dat er volgens de Wet bestrijding maritieme ongevallen maatregelen getroffen mogen worden in het kader van scheepsveiligheid en de bescherming van het mariene milieu op grond van de interventiebevoegdheid?
Onder bepaalde weersomstandigheden bestaat er een verhoogd risico van containerverlies voor containerschepen die containers aan dek vervoeren. De Kustwacht wijst containerschepen hierop en waarschuwt en adviseert hen. Schepen kunnen vervolgens passende maatregelen nemen om dit risico zoveel mogelijk te beperken. De Marcos V heeft dit advies (van de Duitse autoriteiten) opgevolgd. Ik kan in het kader van de Wet bestrijding maritieme ongevallen (Wbmo) de interventiebevoegdheid toepassen voor een individueel schip dat een ernstige en onmiddellijke dreiging vormt voor het Waddengebied, maar het internationale recht waarop de Wbmo is gebaseerd, verbindt hier strenge voorwaarden aan. Dit moet steeds per situatie worden beoordeeld. Ik kan de interventiebevoegdheid dus niet in generieke zin toepassen, bijvoorbeeld op een bepaalde categorie schepen, of in bepaalde omstandigheden. Het feit op zich dat een containerschip tijdens bepaalde omstandigheden een bepaalde route kiest maakt niet dat er sprake is van een concrete en ernstige dreiging van (milieu)schade.
Vindt u ook dat de Kustwacht in ieder geval moetadviseren om zowel de zuidelijke als noordelijke vaarroute niet te nemen, maar bijvoorbeeld om ergens te ankeren of met lage snelheid «met de kop op de golven» te gaan liggen?
Op basis van onderzoek van MARIN is een advies opgesteld dat door de Kustwacht wordt verstrekt aan containerschepen om het risico van containerverlies zoveel mogelijk te beperken, en waarin onder meer wordt aangeraden om te voorkomen dat het schip dwars op de golven komt. De kapitein blijft altijd verantwoordelijk voor de veilige navigatie van zijn schip, en zal moeten beslissen welke actie onder dergelijke omstandigheden de meest veilige is. Het is belangrijk dat de verantwoordelijkheid zo veel mogelijk daar blijft waar zij thuishoort: bij de kapitein op de brug van het schip. Het is aan de kapitein van een containerschip om te overwegen zowel de noordelijke als de zuidelijke route niet te nemen en te voorkomen dat het schip dwars op de golven komt.
Welke acties heeft u ondernomen om internationale afspraken aan te passen ter bescherming van het Waddengebied? Wat is het resultaat daarvan?
De OvV stelt dat de richtlijnen van de IMO voor PSSA’s (Particularly Sensitive Sea Areas) meer ruimte bieden voor beschermende maatregelen, zoals «adoption of ships» routing and reporting systems». Dat is precies het initiatief dat ik genomen heb om, samen met Duitsland en Denemarken, een voorstel in te dienen bij de IMO voor aanpassing van bestaande, internationaal vastgestelde routeringsmaatregelen boven de Wadden. In dit voorstel wordt de verbinding gelegd met de PSSA-status van de Waddenzee. Door deze aanpassing wordt de kapitein alert gemaakt op het risico op containerverlies boven de Wadden, nog voordat hij door de Kustwacht gewaarschuwd wordt.
In welke mate kunt u de PSSA-status (Particularly Sensitive Sea Area) nog gebruiken om de Waddenzee te beschermen voor containerverlies, zoals de OVV adviseert?
Zie antwoord vraag 9.
Begrijpt u dat veel mensen denken dat de overheid, door containervaart tijdens storm toe te staan en gasboringen onder de Waddenzee te accepteren, economische belangen boven het ecologisch belangen van het Waddengebied stelt?
Ik zou het jammer vinden als die indruk bestaat. Ik werk er hard aan om het risico op containerverlies in de buurt van het Waddengebied zo klein mogelijk te maken.
Wat is uw plan om ervoor te zorgen dat containerverlies in het Waddengebied niet meer voorkomt?
Ik vind het belangrijk om het risico op containerverlies boven de Waddeneilanden te verkleinen. Daartoe voer ik een groot aantal acties uit, zoals onderzoeken en initiatieven in IMO, waarover uw Kamer in een aantal voortgangsbrieven is geïnformeerd3, waaronder op 19 november 2021. Ik streef ernaar om uw Kamer voor het zomerreces een volgende voortgangsbrief te sturen, waarin ik onder meer inga op de mogelijkheden voor het instellen van verkeersbegeleiding van containerschepen boven de Waddeneilanden.
Waarom duurde het bij de vorige storm vele uren voordat een sleepboot werd gemobiliseerd, toen de Julietta D een ander schip en een transformatorstation ramde en op een haar na windmolens en een waterstofstation miste?
Direct nadat het maritieme ongeval van de Julietta D was gemeld heeft de Kustwacht de dichtstbijzijnde noodhulpsleper (Emergency Response Towing Vessel, ERTV) gemobiliseerd. Het zou deze ERTV echter minstens zes uur kosten om in stormcondities de zuidwaarts driftende Julietta D te bereiken. De berger die inmiddels door de eigenaar van de Julietta D was gecontracteerd bleek sneller ter plaatse te kunnen zijn met de sleepboot Sovereign. De ERTV is daarop teruggekeerd naar het noorden om weer inzetbaar te zijn voor eventuele andere incidenten. Omdat de bemanning van de Julietta D was geëvacueerd heeft de berger eerst met een helikopter mensen aan boord moeten brengen om een sleepverbinding met de Sovereign te kunnen maken.
Wat waren de gevolgen geweest als de Julietta D een gasplatform of waterstofstation had geramd?
De gevolgen van een aanvaring zijn op voorhand niet in te schatten, aangezien veel factoren hierbij een rol spelen zoals de windrichting, de windkracht, snelheid van het schip, golfhoogte, aanvaringshoek en dergelijke. Het is echter aannemelijk dat een aanvaring tot aanzienlijke schade aan het schip en het object in kwestie had kunnen leiden.
Wordt de infrastructuur op zee voldoende beschermd tegen (stuurloze) schepen tijdens storm?
Rondom windparken zijn veiligheidszones ingesteld waardoor het in beginsel verboden is voor schepen om zich in die zone te bevinden. In Den Helder en bij Windpark Borssele is er een ERTV gereed om direct naar een incident te varen als het nodig is. Vanaf juli 2022 komt er een derde ERTV bij die gepositioneerd wordt bij de windparken Hollandse Kust. Hiermee zijn er dan in totaal drie ERTV’s beschikbaar voor de Noordzee.