Het bericht Garnalenvloot moet binnen 9 maanden aan stikstofnorm voldoen, 'te snel' |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Garnalenvloot moet binnen 9 maanden aan stikstofnorm voldoen, «te snel»?»1
Ja.
Klopt het dat garnalenvissers al ruim 20 jaar onder bestaand gebruik vallen en waarom zou dat bij een nieuwe aanvraag voor de Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet) eenzijdig moeten worden gewijzigd?
De garnalenvisserij wordt al jarenlang consistent aangemerkt als een activiteit waarvoor steeds opnieuw een beoordeling op de effecten op de beschermde natuur moet plaatsvinden omdat zij onder andere in omvang en beschikbaar visgebied steeds (iets) wijzigt. De garnalenvisserij wordt dus niet als bestaand gebruik gezien.
Wat is de bijdrage van de totale scheepvaart aan stikstofuitstoot en -depositie en wat is daarvan de bijdrage van de garnalenvloot?
De totale depositiebijdrage van de sectorgroep Scheepvaart is 51 mol/ha/jaar (ca. 3,5% van de totale depositie). Dit is de gemiddelde depositie op stikstofgevoelige natuur, berekend op basis van het gekarteerd oppervlak.
De garnalenvloot is een zeer klein deel van deze sectorgroep. Er kan geen exact getal worden gegeven voor de bijdrage van de gehele garnalenvloot.
Erkent u dat het tijdspad onrealistisch is? Wat ziet u als oplossing daarvoor, ook vanuit praktisch en uitvoerbaar oogpunt?
Het huidige tijdspad is in mijn ogen realistisch en uitvoerbaar. Er zijn specifieke redenen aanwezig om te kiezen voor een dergelijke beperkte gedoogperiode om de garnalensector de ruimte te geven over te schakelen op emissiereducerende maatregelen. De nadere inhoudelijke motivatie is opgenomen in de afgegeven gedoogbeschikking.
Hoe legitimeert u het overnemen van ad-hocmaatregelen op deze termijn?
Ik ben van mening dat het plaatsen van een katalysator en het afgeven van een gedoogbeschikking geen ad-hoc maatregel is maar een goede oplossing om de garnalenvloot een verduurzamingsslag te laten maken.
Wil het kabinet dat de garnalenvloot met een verplichte katalysator (nog) minder stikstof maar meer ammoniak gaat uitstoten?
Volgens opgave van de fabrikant worden de motoren zo afgesteld dat er geen ammoniak uit de uitlaat komt.
Waarom heeft het kabinet tot 2030 de tijd om aan de wettelijk vastgelegde stikstofdoelen te voldoen, maar moet de garnalenvloot binnen negen maanden aan deze eis voldoen?
Het betreft hierbij het verschil tussen de verantwoording van de lidstaat en projectbeoordelingen in het kader van toestemmingverlening.
De lidstaat (de rijksoverheid en provincies) is verantwoordelijk om maatregelen te treffen die nodig zijn voor de verwezenlijking van de instandhoudingsdoelstellingen (artikel 6, eerste lid, van de Habitatrichtlijn) en passende maatregelen (preventief) ter voorkoming van verslechtering van de kwaliteit van habitattypen en leefgebieden van soorten (artikel 6, tweede lid, van de Habitatrichtlijn). Voor elk plan of project geldt dat wanneer deze afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kunnen hebben voor zo'n gebied, een passende beoordeling wordt gemaakt van de gevolgen voor het gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen van dat gebied (artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn).
Is het niet eerlijker om aan de vloot verplicht te stellen dat men bij vervanging van de motor de schoonste motor van dat moment moet gebruiken met een deadline in 2030?
De inzet van een katalysator is geen opgelegde verplichting of eis vanuit de toetsing in het kader van de Wet natuurbescherming. De sector heeft er zelf voor gekozen om met de, door mij gesubsidieerde, inzet van een katalysator de vergunbare visruimte te vergroten. Ook zonder deze inzet kunnen de garnalenvissers in de Natura 2000-gebieden actief blijven (mits uiteraard vergund), maar wel beperkter.
Vissers kunnen zich laten vergunnen op een bedrijfsvoering met èn zonder inzet van de katalysator. De intentie vanuit de sector en het ministerie is wel om zoveel mogelijk garnalenvissers direct te kunnen vergunnen op een bedrijfsvoering met katalysator. Maar zij hebben dus een terugvaloptie (zonder katalysator) die zij ook kunnen aanvragen.
Beseft u dat de garnalenvloot, bestaande uit circa 180 schepen, niet binnen negen maanden in zijn totaliteit terecht kan bij de scheepswerven die we in Nederland hebben en dat ook de materialen voor deze 180 schepen niet voldoende op voorraad zijn om dit binnen negen maanden te kunnen doen?
Ik ga ervan uit dat een commerciële sector die wist dat deze maatregel er aan kwam in staat is in negen maanden de schepen uit te laten rusten met een katalysator. Indien ze hier niet in slagen kan er nog wel gevist worden in de betreffende Natura 2000-gebieden (onder verwijzing naar mijn antwoord op de vragen 7 en 8), maar uiteraard ook buiten de Natura 2000 gebieden.
Wat is de onderbouwing om dezelfde eisen niet aan de containerschepen die langs Natura 2000-gebieden varen op te leggen en wat vindt u van de ongelijke behandeling die daaruit voortvloeit?
De containerschepen die van en naar Nederlandse havens varen zijn opgenomen in de (natuur)vergunning van de aangaande terminal/bedrijfslocatie, tot het moment dat deze schepen zijn opgegaan in het heersende vaarbeeld. Voor dit traject geldt hetzelfde beoordelingsregime als bij de garnalenvloot. Daarbuiten is het effect van de schepen verdisconteerd in de totale (landelijke) depositie waarvoor het Rijk verantwoordelijk is.
Bij een projectbeoordeling gaat het om de mogelijke verslechtering die een project veroorzaakt (i.e. effecten die er zonder het project niet zouden zijn). De aard van de projecten maakt deze beoordeling bij industriële projecten anders dan bij de garnalenvisserij.
Kunt u deze vragen voor het commissiedebat Stikstofproblematiek van 8 februari 2023 beantwoorden?
Ja.
Kent u het bericht «Onrust in Industriehaven Harlingen: miljoenen voor sluis Kornwerderzand maar vaargeul slibt mogelijk dicht»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de zorgen van de haven van Harlingen over de diepte van hoofdvaarweg Boontjes?
De zorgen van de haven zijn begrijpelijk. Als onderdeel van de evaluatie van de onderhoudspilot Verdieping Boontjes zijn verschillende ecologische en morfologische onderzoeken uitgevoerd in de Waddenzee en specifiek bij de Boontjes. Hierbij is onder meer gekeken naar de effecten van het onderhouden van deze vaargeul op de pilotdiepte van NAP-3,8m. De resultaten van deze onderzoeken zijn gedeeld met de verschillende stakeholders, waaronder de haven van Harlingen. De uitkomsten van de evaluatie worden momenteel besproken met de provincie Fryslân. Een eerste bestuurlijk overleg met Fryslân heeft op 19 december jl. plaatsgevonden. Daar is onder meer afgesproken om de conclusie van de evaluatie ook met het Omgevingsberaad Wadden te bespreken om een gezamenlijk standpunt van de verschillende stakeholders op te halen. Dit standpunt wordt meegenomen bij de beslissing over de toekomstige onderhoudsdiepte van de Boontjes. Tot dat dit besluit genomen is, zal in ieder geval de diepte van NAP-3,8m worden gehandhaafd.
Wat is de relatie tussen de investering in de nieuwe sluis Kornwerderzand en de diepte van hoofdvaarweg Boontjes?
Er is geen directe relatie tussen de aanleg van een grotere sluis op Kornwerderzand en de diepte van de Boontjes. De grotere sluis heeft tot doel om het IJsselmeer voor grotere schepen toegankelijk te maken vanaf zee. Dat is ook het uitgangspunt geweest voor de Bestuursovereenkomst met Fryslân voor deze sluis. Ten tijde van het opstellen en afsluiten van deze bestuursovereenkomst was al bekend dat de onderhoudsdiepte van de vaarweg Boontjes onzeker was. Er zijn meerdere vaargeulen waar de scheepvaart gebruik van kan maken van en naar de nieuwe sluis. In de MKBA die de provincie heeft laten maken voor de verbreding van de sluis, speelden de vaargeulen in de Waddenzee, of de Boontjes in het bijzonder, geen directe rol.
Hoe hoog scoort hoofdvaarweg Boontjes in de Integrale Mobiliteitsanalyse (IMA)?
De IMA 2021 was gericht op het in kaart brengen van capaciteitsknelpunten op de hoofdnetwerken. Specifiek voor de binnenvaart gaat dit alleen over de hoofdvaarwegen2. De capaciteitsknelpunten zijn in kaart gebracht aan de hand van het aantal sluispassages, aangezien sluiscapaciteit het voornaamste knelpunt vormt in de binnenvaart. Voor de IMA2021 zijn de sluizen geanalyseerd die aan het hoofdvaarwegennet liggen, een dominante beroepsvaartfunctie hebben (meer dan 10.000 passages per jaar) en waarvoor nog geen capaciteitsuitbreiding stond gepland. Aangezien vaargeul de Boontjes een overige rijksvaarweg3 betreft – dus geen hoofdvaarweg – en niet aan de selectiecriteria voldoet, is deze vaargeul als zodanig niet meegenomen in de analyse van capaciteitsknelpunten.
Hoe wordt het behouden van de banen van de haven van Harlingen gewogen in de IMA?
Dit is niet meegenomen, zie antwoord 4.
Wat zijn de variabelen op basis waarvan u bepaalt dat een hoofdvaarweg een probleem voor de doorstroming vormt?
Naast de sluiscapaciteit zijn doorvaarthoogte en -breedte van bruggen ook onderwerp van studie geweest in de IMA2021 en is er tevens gekeken naar de aanwezigheid van ligplaatsen en overnachtingshavens.
Wat zijn de variabelen op basis waarvan u bepaalt dat een hoofdvaarweg een probleem voor de vaarveiligheid vormt?
Voor de binnenvaart zijn de vaarwegen en schepen ingedeeld in zogeheten CEMT -klassen, waarbij per klasse de maximale afmetingen van een schip zijn vastgelegd. Aan de hand van de klasse van een vaarweg is voor een schipper inzichtelijk welke vaarwegen veilig bevaarbaar zijn, gelet op diepgang en manoeuvreerbaarheid van diens schip en of deze onder de bruggen door kan varen. De incidentmeldingen in de binnenvaart zijn rond de 1.000–1.200 per jaar en de incidenten betreffen meestal alleen materiële schade. Bij slechts een klein deel is reparatie van infrastructuur noodzakelijk of is sprake van aanzienlijke materiële schade aan het schip of zwaar persoonlijk letsel. Zodoende is de binnenvaart een relatief veilige modaliteit.
Hoe hoog zijn de betreffende variabelen voor hoofdvaarweg Boontjes in de IMA?
Zie antwoord 4.
Op basis waarvan heeft u eerder bepaald om hoofdvaarweg Boontjes op een diepte van 3,80m NAP te houden?
Om de bereikbaarheid van de haven Harlingen voor dieper stekende schepen te vergroten hebben het Rijk en provincie Fryslân indertijd afgesproken eenmalig een drempel in de Boontjes te verwijderen en de Boontjes tijdelijk op een diepte van de rest van de vaargeul nl. NAP-3,8m te onderhouden. Evaluatie van de onderhoudspilot zal moeten uitwijzen of de pilot succesvol is geweest en het onderhoud op een diepte van NAP-3,8m kan worden gecontinueerd of dat de onderhoudssituatie moet worden aangepast, wat kan leiden tot bijstellingen in het baggeronderhoud en dimensies. Zoals in antwoord 4 vermeld, betreft vaargeul Boontjes, anders dan in vraag 8 t/m 10 gesteld, geen hoofdvaarweg maar een rijksvaarweg.
Op basis waarvan zou u na 1 januari 2023 kunnen bepalen om hoofdvaarweg Boontjes op een diepte van 3,80m NAP te houden?
Op basis van een evaluatie van de onderhoudspilot van de Boontjes zal in 2023, in afstemming met de provincie Fryslân, een besluit worden genomen over de toekomstige vaarwegdiepte van de Boontjes. Hierbij wordt ook het gezamenlijk standpunt van het Omgevingsberaad Wadden meegenomen. In dit Omgevingsberaad zijn alle stakeholders van de Waddenzee vertegenwoordigd zoals de havens, natuurorganisaties en de gemeente Harlingen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor 31 december 2022, aangezien de haven van Harlingen zorgen heeft dat het baggeren van hoofdvaarweg Boontjes zal stoppen op 1 januari 2023? Indien u dit niet kunt, kunt u dan deze vragen beantwoorden voor het tweeminutendebat Maritiem in januari 2023?
Het baggeren is niet gestopt per 1 januari 2023. De planning is er op gericht deze antwoorden voor het tweeminutendebat Maritiem aan te bieden.
De dreigende stop van nachttochten van watertaxi’s naar en tussen de Waddeneilanden |
|
Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Watertaxi's naar Waddeneilanden dreigen allemaal te stoppen met nachttochten: «Dit is een probleem voor alle eilanden»»?1
Ja.
Herkent u het belang van de watertaxi’s voor de Waddeneilanden en haar inwoners en deelt u de zorgen van de eilanders en gemeentebesturen over het afschalen of staken van de dienstverlening door de watertaxibedrijven?
De bereikbaarheid van de Waddeneilanden is zeer belangrijk. Duurzame bereikbaarheid van de Waddeneilanden is ook één van de uitgangspunten van de Agenda voor het Waddengebied 2050. Watertaxi’s vormen een belangrijke aanvulling op de reguliere veerdiensten. Daarmee kunnen passagiers ook buiten de dienstregeling van de veerboten om, van en naar de eilanden worden vervoerd. Snelle motorboten (in het spraakgebruik watertaxi’s) mogen 24 uur per dag vervoer van personen aanbieden, maar tussen zonsondergang en zonsopgang geldt voor de hoofdvaarwegen/veerbootroutes een snelheidsbeperking: ze mogen dan niet sneller dan 20 kilometer per uur varen. Buiten de hoofdvaarwegen/veerbootroutes geldt 24/7 een maximum snelheid van 20 km/u, ongeacht met welk mechanisch voortbewogen schip wordt gevaren. Daar zijn verschillende redenen voor. In de eerste plaats is in het Natura2000 beheerplan Waddenzee 2016–2022 als mitigerende maatregel opgenomen dat snelle motorboten tussen zonsondergang en zonsopkomst niet sneller mogen varen dan 20 km/u.
Als een ondernemer sneller wil varen, moet bij de provincie een vergunning vanwege de Wet natuurbescherming aangevraagd worden. Ten behoeve van deze aanvraag zal een Passende Beoordeling worden gevraagd.
Voor wat de nautische veiligheid betreft, geldt de snelheidsbeperking al sinds begin jaren tachtig van de vorige eeuw. Sinds eind jaren negentig van de vorige eeuw is het toegestaan sneller te varen dan 20 km/u met snelle motorboten tussen zonsopgang en zonsondergang in de hoofdvaarwegen en veerbootroutes. Om ook tussen zonsondergang en zonsopgang sneller te mogen varen, zal door de bevoegde autoriteit een aanwijzing van een vaarwater moeten plaatsvinden waar voor snelle motorboten een andere maximum snelheid geldt dan 20 km/u. De snelheidsbeperking voor snelle motorboten tussen zonsondergang en zonsopgang was ook al opgenomen in de Aanwijzing Staatsnatuurmonument Waddenzee II (1993) en in de Planologische Kernbeslissing Derde Nota Waddenzee (2006).
Deelt u de opvatting dat in geval van spoed, bijvoorbeeld wegens medische omstandigheden of voor andere maatschappelijke belangen zoals scholierenvervoer, snelvaren gerechtvaardigd is?
In geval van dringende redenen (urgent ziekenvervoer, verstoring van de openbare orde die inzet van de politie vraagt, reddings-, bergings-, opsporings-, en patrouille-operaties) is de maximum snelheid niet van toepassing en mag, met inachtneming van de wettelijke inrichtings- en bemanningseisen2, met een snelle motorboot tussen zonsopkomst en zonsondergang sneller worden gevaren in hoofdvaarwegen/veerbootroutes dan 20 kilometer uur (daarbuiten blijft de maximum snelheid van 20 km/u gelden). De lijst met dringende redenen is vastgesteld op grond van de Scheepvaartverkeerswet en uitbreiding ervan is alleen mogelijk door aanpassing van het besluit.
Welke concrete acties hebt u, sinds het recentelijk bekend worden van de problemen, ondernomen richting de gemeentebesturen, het provinciebestuur, en de verschillende watertaxibedrijven?
Snelle motorboten, ingezet voor vervoer van personen (watertaxi’s) vormen een belangrijke aanvulling op de reguliere veerdiensten. Daarmee kunnen passagiers, ook buiten de dienstregeling van de veerboten om, van en naar de eilanden worden vervoerd. De hoofdregel is dat watertaxi-ondernemers 24 uur per dag vervoer mogen aanbieden maar tussen zonsondergang en zonsopgang geldt voor de hoofdvaarwegen/veerbootroutes een snelheidsbeperking: ze mogen dan niet sneller dan 20 kilometer per uur varen. Buiten de hoofdvaarwegen/veerbootroutes geldt 24/7 een maximum snelheid van 20 km/u, ongeacht met welk mechanisch voortbewogen schip wordt gevaren.
De snelheidsbeperking tot 20 km/u is vastgelegd in het Binnenvaartpolitiereglement, de Regeling Snelle Motorboten Rijkswateren 1995 en Verkeersbesluiten van de HID van RWS NN. Het Binnenvaartpolitiereglement kent de wettelijke mogelijkheid om (delen van) vaarwegen aan te wijzen waar deze snelheidsbeperking niet van toepassing of waar een andere maximum snelheid van toepassing is. De aanvraag wordt getoetst aan de nautische veiligheid. Voor het snel varen overdag door watertaxi’s is die aanwijzing al geschied.
De snelheidsbeperking voor snelle motorboten tussen zonsondergang en zonsopgang was ook al opgenomen in de Aanwijzing Staatsnatuurmonument Waddenzee II en in de Planologische Kernbeslissing Derde Nota Waddenzee. In het Natura 2000 Beheerplan Waddenzee is nachtelijke snelheidsbeperking voor snelle motorboten (waaronder watertaxi’s) opgenomen als mitigerende maatregel. Ondernemers die daar van af willen wijken, moeten zich wenden tot de provincie (bevoegd gezag in het kader van de Wet natuurbescherming). De aanvraag moet vergezeld gaan van een passende beoordeling die inzicht geeft in mogelijke effecten van het sneller varen dan 20 km/u met snelle motorboten tussen zonsondergang en zonsopgang.
Samenvattend: volgens de hoofdregel is nachtelijk vervoer van personen met snelle motorboten (watertaxi’s) dus toegestaan, maar er mag dan niet harder dan 20 km/u worden gevaren. Voor zover er geen sprake is van uitzonderingsgeval (zie antwoord op vraag 3), mogen snelle motorboten (watertaxi’s) ’s nachts alleen met een hogere snelheid dan 20 km/u varen als daarvoor eerst een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is verkregen én een aanwijzingsbesluit op grond van het Binnenvaartpolitiereglement is genomen.
Er is op ambtelijk niveau contact geweest met de gemeente Ameland, de provincie Fryslân en de Veiligheidsregio Fryslân. Hierbij is in de eerste plaats gesproken over de mogelijkheden en onmogelijkheden van nachtelijk watertaxivervoer binnen de geldende wetgeving. In de tweede plaats is gesproken over de, op verzoek van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, uitgevoerde natuurtoets naar effecten van nachtelijk snelvaren op de natuur; geconstateerd is dat een ondernemer die ’s nachts met watertaxi’s toch sneller dan 20 km/u wil mogen varen, hiervoor in ieder geval een passende beoordeling moet (laten) uitvoeren (in het kader van de vergunningsprocedure op grond van de Wet natuurbescherming). Tenslotte is nog gesproken over de incidenten waarbij, in afwijking van de snelheidsbeperking, wel sneller mag worden gevaren dan 20 km/u. Die uitzonderingsgevallen (zie ook antwoord op vraag 3) zijn op zich duidelijk maar afgesproken is om voor de uitvoeringspraktijk daar nog meer handen en voeten aan te geven; dit wordt nog nader uitgewerkt in een concreet voorstel.
Rijkswaterstaat heeft al langer contact met de watertaxi-ondernemer op Ameland. Naar aanleiding van de melding van die ondernemer dat hij wil stoppen met de dienstverlening in de nachtelijke uren, heeft Rijkswaterstaat opnieuw contact met hem gezocht. Hierbij is afgesproken dat samen met de provincie en de gemeente een nader overleg zal worden belegd met hem over de achtergrond van zijn besluit en over mogelijke oplossingen binnen de geldende regelgeving. Zoals ik ook in het Commissiedebat Maritiem heb aangegeven, bekijken we daarbij ook in hoeverre dit ook speelt op andere Waddeneilanden.
Overigens is er met regelmaat overleg geweest met de watertaxi-ondernemers vanuit het gehele Waddengebied over dit onderwerp. Daarbij wordt onder andere gesproken over de vraag of de regelgeving helder genoeg is.
Welke oplossingen worden op dit moment onderzocht en zijn die al met de watertaxibedrijven besproken?
Zie antwoord vraag 4.
Welke pogingen zijn ondernomen om de dienstverlening te continueren voor de korte termijn, hangende het bereiken van een definitieve oplossing?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om samen met de watertaxibedrijven te verkennen voor welke type tochten, onder welke omstandigheden en voor welke beroepsgroepen (als passagier) snelvaren in het donker toegestaan zou kunnen worden? Welk tijdspad hebt u daarbij voor ogen?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Russische olietankers verdwenen van de radar vlak voor sancties’ |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kunt u, uitgebreider dan u deed in reactie op onze vragen bij het commissiedebat Maritiem, reageren op het bericht dat (Russische) olietankers de ingestelde sancties ontwijken?1
Ja, zie de beantwoording op onderstaande vragen.
U stelde dat de kustwacht tankers uit Rusland monitort, maar betreft het dan monitoring van Russische schepen die zich in Nederlandse vaarwateren bevinden of monitoring van Russische schepen vanaf dat zij Rusland (of een bevriende natie) verlaten?
De Kustwacht monitort olietankers uit Russische havens die richting Nederlandse havens gaan, ongeacht de vlag. Onderdeel van deze monitoring is het nagaan vanaf welke haven het schip vertrokken is en welke route het heeft gevolgd. Bij de onderlinge samenwerking met de Douane focust de Kustwacht zich op de schepen, de Douane neemt eventuele signalen van de Kustwacht over de afgelegde route mee in de beoordeling van de oorsprong van de ruwe olie en olieproducten. De Douane focust zich in de beoordeling op de lading, en de juiste toepassing van de sanctiemaatregelen.
Deelt u de mening dat monitoring van alleen Russische schepen onvoldoende is, aangezien melding wordt gemaakt van het feit dat er midden op de oceaan wordt overgetankt?
Monitoring door de Kustwacht vindt plaats circa 400 zeemijlen (ongeveer 740 km) rondom Nederlandse wateren op schepen met een Nederlandse bestemming. Onderdeel van deze monitoring is het nagaan vanaf welke haven het schip vertrokken is en welke route het heeft gevolgd. Hierbij wordt er gehandeld aan de hand van signalen. De monitoring is onafhankelijk van de vlag of soort van het schip.
Deelt u de mening dat de monitoring van alleen Russische schepen onvoldoende is, aangezien Russische olie ook in schepen uit andere landen vervoerd kan worden?
Ja, zie het antwoord op vraag 3.
Deelt u ook de mening dat alleen de monitoring van schepen op het Nederlandse continentaal plat of de Nederlandse Exclusieve Economische Zone onvoldoende is, aangezien er midden op de oceaan wordt overgetankt?
Het kabinet zet zich doorlopend in voor een EU/G7-brede aanpak van sanctie- omzeiling. Daarbij is het monitoren en tegengaan van sanctieomzeiling een gedeelde verantwoordelijkheid van de EU-lidstaten en G7-landen. Hier is afstemming over in zowel EU als G7 verband. Tussen de EU-lidstaten vindt reeds onderlinge samenwerking plaats door Douane-autoriteiten en Kustwachten.
De Kustwacht monitort olietankers uit Russische havens die richting Nederlandse havens gaan, ongeacht de vlag. Onderdeel van deze monitoring is het nagaan vanaf welke haven het schip vertrokken is en welke route het heeft gevolgd.
Wat is u bekend over de inzet van de «schaduwvloot» van niet geregistreerde schepen?
Ik ben bekend met deze berichtgeving in de media. Het tegengaan van deze manier van sanctieomzeiling is een gedeelde verantwoordelijkheid in EU en G7 verband, waarbij het kabinet zich doorlopend inzet voor een brede aanpak van sanctieomzeiling.
Herkent u het signaal dat Rusland dit jaar al meer dan 100 tankers heeft aangekocht, zoals genoemd in het bericht «Russia assembles «shadow fleet» of tankers to help blunt oil sanctions»?2
Ik ben bekend met deze berichtgeving in de media. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Deelt u de mening dat daarom alle tankers die aanleggen in Nederland gemonitord moeten worden? Zo nee, waarom niet?
De Douane houdt toezicht op de gesanctioneerde goederenstroom en dat omvat ook toezicht op de olieboycot. Tussen Douane, Kustwacht en de havens is nauwe afstemming over monitoring en toezicht. Bij signalen van sanctieomzeiling wordt nader onderzoek gedaan. Bij vermoeden van sanctieomzeiling wordt de havenmeester ingelicht, die de toegang tot de haven kan weigeren. Monitoring vindt plaats op tankers circa 400 zeemijlen rondom Nederlandse wateren afkomstig van een Russische haven met een Nederlandse haven als bestemming.
De uiteindelijke beoordeling of de olie wel of niet onder de sanctiebepalingen valt, is een taak van de Douane. De Douane neemt de signalen van de Kustwacht over de afgelegde route mee in de controles op de oorsprong van de aangegeven ruwe olie en olieproducten.
Kunt u toezeggen dat bij elke tanker die aanlegt in Nederland het Automatic Identification System (AIS) – track en de GPS-gegevens worden gecontroleerd om de herkomst en route te controleren en te bezien of er onderweg is «stilgelegen» voor overtanken?
De Douane en Kustwacht monitoren in onderlinge samenwerking olietankers vanuit Russische havens die richting Nederlandse havens gaan, ongeacht de vlag. Standaard monitort de Kustwacht AIS/GPS op Nederlandse wateren, echter niet daarbuiten. Onderdeel van de monitoring is het nagaan vanaf welke haven het schip vertrokken is en welke route het heeft gevolgd, waaronder het gebruik van AIS. Bij signalen van sanctie-omzeiling, wordt nader onderzoek gedaan.
De uiteindelijke beoordeling of de olie wel of niet onder de sanctiebepalingen valt is een taak van de Douane. De Douane neemt de signalen van de Kustwacht over de afgelegde route mee in de controles op de oorsprong van de aangegeven ruwe olie en olieproducten.
Kunt u toezeggen dat bij verdachte schepen samples van de olie worden genomen omdat zo is te bepalen wat de herkomst van de olie is?
De Douane bepaalt de oorsprong van de olie aan de hand van bijvoorbeeld oorsprongscertificaten, contracten en facturen, waarbij diepgaande administratieve controles kunnen volgen om de juiste oorsprong te achterhalen. Monsters zijn hier minder doeltreffend omdat de samenstelling van ruwe olie uit andere landen hetzelfde kan zijn als die vanuit Rusland. De bepaling van de oorsprong vindt plaats op basis van de betreffende bepalingen in het Douane Wetboek van de Unie. Over de precieze handhaving kan omwille van vertrouwelijkheid geen uitspraak worden gedaan.
Kunt u deze vragen op korte termijn beantwoorden?
Ik heb mijn best gedaan om zo snel mogelijk deze vragen te beantwoorden, rekening gehouden worden met het kerstreces en afstemming tussen departementen.
De vlootvervanging van de Rijksrederij |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw brief over de vlootvervanging van de Rijksrederij?1
Ja.
Wat is de stand van zaken?
Met mijn brief van 7 december 2022 heb ik u over de vlootvervanging van de Rijksrederij geïnformeerd. De daarin aangegeven stand van zaken en planning is nog steeds actueel. Ik heb dit kamerstuk met kenmerk 36 200-XII, nr. 106 als bijlage aan deze beantwoording toegevoegd.
Welk deel van de vlootvervanging is een investering die zichzelf terugverdient? Waaruit zou de Rijksrederij deze investering kunnen financieren?
Er is bij de vlootvervanging geen sprake van investeringen die zichzelf terugverdienen. Het niet vervangen van schepen leidt echter tot een lagere beschikbaarheid van schepen en daarmee een verlaagde inzet voor onder andere wettelijke taken en handhaving van de opdrachtgevers van de Rijksrederij.
Alle kosten die verband houden met de dienstverlening van de Rijksrederij worden in rekening gebracht bij en bekostigd door de opdrachtgevers van de Rijksrederij. De opdrachtgevers betreffen Rijkswaterstaat, de Kustwacht, het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de Douane.
Welke schepen van de huidige vloot zijn (bijna) aan het einde van hun levensduur?
Als economische levensduur van schepen van de Rijksrederij wordt 25 jaar aangehouden. Dit is een gangbare termijn voor schepen van dit type dienstverlening en vastgelegd in de Beschrijving kostprijsmodel Rijksrederij 2014. Van de huidige vaartuigen van de Rijksrederij is ca. 60% over de economische levensduur (ouder dan 25 jaar). Nog eens ca. 20% is bijna aan het eind van de economische levensduur (tussen 20 en 25 jaar oud). In samenwerking tussen de Rijksrederij en haar opdrachtgevers wordt toegewerkt naar besluitvorming over het eerste deel van de vlootvernieuwing. Naar verwachting is de planning hiervan in de eerste helft van 2023 gereed. Hiermee zal duidelijk worden welke schepen als eerste vervangen gaan worden en welke hiervoor in de plaats zullen komen.
Hoe hoog zijn de onderhoudskosten van deze schepen per jaar? Hoeveel zouden deze onderhoudskosten dalen als deze schepen vervangen zouden worden? In hoeverre zou de Rijksrederij het deel van de vlootvervanging dat zichzelf niet terugverdient, uit deze besparing van de onderhoudskosten kunnen dekken?
De onderhoudskosten voor 2023 zijn geraamd op € 24 miljoen euro.
Of, en zo ja in welke mate, de onderhoudskosten van de schepen dalen, kan ik op dit moment nog niet zeggen. Zoals in mijn brief van 7 december 2022 aangegeven, worden op dit moment voor de eerste fase van de vlootvernieuwing businesscases uitgewerkt. Hierin worden verschillende oplossingsscenario’s en varianten op hoofdlijnen in beeld gebracht. Ook wordt inzichtelijk gemaakt wat de financiële consequenties (waaronder de onderhouds- en brandstofkosten) zijn van de verschillende varianten.
Wat is de CO2- en stikstof-uitstoot van de huidige vloot per jaar? Hoeveel zou deze uitstoot dalen als de vloot vernieuwd zou worden? In hoeverre zou de Rijksrederij het deel van de vlootvernieuwing dat zichzelf niet terugverdient, uit het klimaat- en stikstoffonds kunnen dekken?
De huidige uitstoot van de schepen van de Rijksrederij bedraagt 41 kiloton CO2 per jaar en ca. 0,6 kiloton NOx per jaar. Afhankelijk van de gekozen duurzame energiedragers kan de CO2-uitstoot met 92–100% dalen en de NOx-uitstoot met 60–100% als de gehele vloot is verduurzaamd. De Rijksrederij heeft tot nu toe geen toegang kunnen krijgen tot de gelden uit het klimaat- en stikstoffonds.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het tweeminutendebat Maritiem?
Ja.
Het bericht ‘Scheepsbouwer IHC zet kroonjuweel in etalage’ |
|
Chris Stoffer (SGP), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat scheepsbouwer IHC de winstgevende dochteronderneming IQIP te koop heeft gezet?1
Welke invloed heeft de ontwikkeling bij IHC op de toekomst van de Nederlandse maritieme sector en welke invloed heeft deze ontwikkeling op het verminderen van strategische kwetsbaarheden?
Zoals ook in 2020 aan u in de «Kamerbrief over de bijdrage van de Staat aan de continuïteit van het bedrijf IHC» met kenmerk DGBI / 20128391, vermeld, heeft Royal IHC een belangrijke rol in het maritieme ecosysteem vanwege de hoogwaardige technologische kennis en kunde.
Bent u in gesprek met de maritieme sector om eventueel verlies van cruciale kennis en kunde binnen de Nederlandse maritieme industrie op te vangen alvorens deze verloren gaat (door bijvoorbeeld gedwongen verkoop)? Zo nee, bent u bereid in gesprek te gaan?
Ik ben continu in gesprek met de maritieme sector over ontwikkelingen in de sector waarbij ook aandacht is voor de kennispositie. Daarnaast ben ik voornemens om samen met de sector een sectoragenda voor de maritieme maakindustrie op te stellen, zoals verwoord tijdens de begrotingsbehandeling EZK op 22 en 23 november jongstleden en zoals aangegeven in het antwoord op vraag 15.
Meer specifiek ben ik in gesprek met Royal IHC over de situatie bij het bedrijf, waarbij ook de mogelijke verkoop van IQIP aan de orde komt.
In hoeverre zorgt de participatie van de overheid in IHC ervoor dat de overheid invloed kan uitoefenen op het beleid ten aanzien van de verkoop van IQIP?
De Staat is geen aandeelhouder in IHC. Bij de steunoperatie in 2020 heeft de Staat wel invloed bedongen op de verkoop van IQIP. Hoe ver deze invloed reikt, betreft bedrijfsvertrouwelijke informatie die derhalve niet gedeeld wordt.
Is het correct dat met de opbrengsten van IQIP een deel van de schuldenlasten wordt verlaagd, zoals gesteld in het artikel? Zo ja, door welke schuldenlast (overheid en/of privaat) ziet IHC zich genoodzaakt IQIP te koop aan te bieden? Worden daarmee ook schulden bij de overheid afgelost?
Royal IHC is een privaat bedrijf. Het is derhalve niet aan de overheid om financiële en/of bedrijfsinformatie van een privaat bedrijf openbaar te maken. Voor zover het aflossingen van Royal IHC aan de Staat betreft zullen deze openbaar worden gemaakt door de rapportages van Atradius Dutch State Business en via de Rijksbegroting.
Kunt u een overzicht geven van de uitstaande schulden van IHC bij de Nederlandse overheid en kunt u dat overzicht uitsplitsen naar o.a. garanties, (lang)lopende leningen en liquiditeitsproducten? Kunt u bovendien een overzicht geven van additionele steun via de subsidie mobiliteitssector die IHC heeft ontvangen? Indien dit niet openbaar kan, kunt u de Kamer hierover dan vertrouwelijk informeren?
Op dit moment heeft Atradius Dutch State Business voor 107 miljoen euro aan verplichtingen uitstaan op Royal IHC. Dit is inclusief een achtergestelde lening van 67 miljoen euro. Het Ministerie van EZK heeft 73 miljoen euro aan verplichtingen uitstaan. Dit bestaat voor 68 miljoen euro aan garanties via de GO-regeling plus een achtergestelde lening van 5 miljoen euro.
Daarnaast heeft Royal IHC (als verzekerde) ook verzekeringspolissen bij de Export Krediet Verzekering (EKV) gerelateerd aan diens afnemers. Het gaat hier bijvoorbeeld om koperskredieten en fabricagerisico. De exposure van Royal IHC bij Atradius Dutch State Business voor financieringen van transacties bedraagt 1.847 miljoen euro. Dit is het risico dat Atradius Dutch State Business loopt op de debiteuren/kopers van de transacties van Royal IHC. Van het obligo heeft 877 miljoen euro betrekking op lopende polissen en 970 miljoen euro op dekkingstoezeggingen.
De subsidieregeling R&D Mobiliteitssectoren (RDM) is in 2021 eenmalig opengesteld. Er zijn acht projecten geselecteerd, waarvan er drie onder het thema maritiem vallen. Royal IHC neemt als partner deel aan twee van deze drie maritieme projecten. Dit betreffen de projecten MENENS (gericht op methanol als brandstof voor de scheepvaart) en SH2IPDRIVE (gericht op waterstof als energiebron voor de scheepvaart). Royal IHC heeft voor hun deelname aan deze twee projecten een subsidie van 1.640.645 euro ontvangen.
Kunt u ingaan op de risico’s en overwegingen van het in 2020 gekozen (en verhoogde) risicoprofiel, dat door de Algemene Rekenkamer wordt geraamd op 895,9 miljoen euro, waarmee het geen zekerheid is dat een faillissement alsnog wordt voorkomen?2 Erkent u bovendien dat dit scenario urgent wordt in het licht van berichtgeving over verdere verliezen, ontslagen en noodgedwongen verkoop van IQIP?
De risico’s en overwegingen van de steunoperatie uit 2020 zijn gecommuniceerd via de Kamerbrief «Kamerbrief over de bijdrage van de Staat aan de continuïteit van het bedrijf IHC» met kenmerk DGBI / 20128391. Genoemde redenen voor interventie waren de rol van Royal IHC in de maritieme industrie, de gemoeide werkgelegenheid en schadebeperking gezien de blootstelling van de Staat uit hoofde van exportkredietverzekering. De Staat is voortdurend in gesprek met de onderneming – en diens financiers.
Hoe beoordeelt u de levensvatbaarheid van IHC in het licht van huidige marktpotentieel en de positie van China binnen de maritieme sector?
Het is niet aan de Staat om een oordeel te verschaffen over de levensvatbaarheid van een privaat bedrijf.
Welk financieel risico loopt de staat op dit moment als IHC verder in de problemen komt?
Zie het antwoord op vraag 6.
Kunt u aangeven wat er gaat gebeuren met de IHC-werf in Krimpen aan den IJssel? In hoeverre zijn er kansen om deze werf te blijven benutten, bijvoorbeeld voor onze defensie-industrie?
De werf van Royal IHC in Krimpen aan den IJssel is tijdelijk «in slaapstand» gebracht. Wat er vervolgens met deze werf gaat gebeuren, is aan het bedrijf zelf.
De werf van Royal IHC in Krimpen aan den IJssel is een scheepshelling voor de bouw van nieuwe schepen. De bouw van marineschepen is daar in beginsel mogelijk, als deze op de scheepshelling passen. Onderhoud uitvoeren op een scheepshelling is echter niet mogelijk.
Acht u het belangrijk dat IQIP in Nederlandse of Europese handen blijft, specifiek in het kader van het beschermen van strategische belangen en het versterken van onze concurrentiepositie? Zo ja, hoe zet u zich hiervoor in?
De Nederlandse economie is een open economie, hetgeen onze concurrentiepositie, innovatie en welvaart ten goede komt.
Indien een overname of investering leidt tot risico’s voor de nationale veiligheid, beschikt het kabinet over maatregelen om deze risico’s te mitigeren, waaronder de Wet veiligheidstoets investeringen fusies en overnames (Wet vifo). IQIP valt in principe niet onder de werkingssfeer van de Wet vifo, zoals hierna wordt aangegeven bij het antwoord op vraag 13.
Bent u bereid om voordat IQIP verkocht wordt binnen het Nederlandse maritieme cluster te sonderen hoe de kennis en kunde binnen de sector het beste behouden kan worden?
In het eerste half jaar van 2023 wordt een sectoragenda voor de maritieme maakindustrie opgesteld, waarvan ook het behoud van de kennis en kunde van de sector onderdeel is.
Valt een eventuele verkoop van IQIP onder de werkingssfeer van de Wet veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames?
Een eventuele verkoop van IQIP valt in principe niet onder de werkingssfeer van de Wet vifo. Onder de reikwijdte van de Wet vifo vallen vitale aanbieders en bedrijven die actief zijn op het gebied van dual-use technologie (technologie voor tweeledig gebruik in de zin van de EU Dual-Use Verordening (EUR2.021/821)). Dit is niet het geval bij IQIP.
Wordt deze ontwikkeling bij IHC meegenomen in de aangekondigde scenario-studie naar de invloed van China op de toekomstige Nederlandse maritiem-logistieke hubfunctie?
Nee, de ontwikkelingen bij de maritieme maakindustrie zijn niet meegenomen in de scenario-studie naar de Nederlandse maritieme-logistieke hub functie3. Onder deze functie wordt verstaan alles wat samenhangt met het vervoer, de opslag en de logistieke en maritieme dienstverlening – inclusief toegevoegde waarde logistiek – van goederen met een overzeese herkomst of bestemming. Het is het complex van logistieke functies rondom de belangrijkste maritiem-logistieke hub in ons land: de Rotterdamse haven. De scenario-studie is inmiddels afgerond en gepubliceerd.
Bent u bereid om samen met de maritieme sector een sectorspecifieke agenda te ontwikkelen voor de sector in bredere zin om de innovatieve aanjagersrol van bedrijven en werkgelegenheid zeker te stellen en de Kamer hierover begin 2023 te informeren?
Ik ben bereid samen met de sector een sectorspecifieke agenda te ontwikkelen, die in het bijzonder ook in zal gaan op de marinebouw. Daarbij zullen innovatie en werkgelegenheid worden meegenomen. Bij het opstellen en vervolgens uitvoeren van deze sectoragenda ligt een groot deel van de verantwoordelijkheid bij de sector zelf. Deze agenda zal ik rond de zomer met uw Kamer delen.
De grootschalige vervuiling door het gebruik van scrubbers in de scheepvaart |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Lozing van scrubberwater vervuilt de Noordzee» van Stichting De Noordzee?1
De artikelen waar u naar verwijst en de zorgen omtrent scrubber waswater lozingen zijn bekend. Zoals ook op 21 juni jl. gecommuniceerd3 aan de Kamer, zijn er zorgen over de toename van installaties van dit type scrubbers op zeeschepen.
Om die reden wordt er mondiaal, in de Internationale Maritieme Organisatie, gewerkt aan de aanscherping van richtlijnen voor het gebruik van scrubbers. Zo zijn tijdens het vorige milieucomité van IMO richtlijnen4 aangenomen waarmee lidstaten op geharmoniseerde wijze een risico en impact analyse kunnen uitvoeren voor scrubber waswater lozingen. Onderdeel van het werk in IMO is de discussie over of, en waar, lozingen voor scrubbers aangescherpt of verboden kunnen worden. Nederland draagt hier samen met andere EU landen actief aan bij. Daarnaast wordt in 2023 door RIVM aanvullend onderzoek gedaan naar milieueffecten van scrubber waswater in Nederlandse wateren. Daarbij wordt overleg met buurlanden betrokken. Mede op basis van de resultaten hiervan zal bezien worden welke eventuele vervolgstappen gezet kunnen worden met betrekking tot de Nederlandse wateren. In aanvulling op de vorige beantwoording van 21 juni jl. zal dus ook het nationale handelingsperspectief in de verkenning worden meegenomen. De Kamer wordt naar verwachting eind 2023 nader geïnformeerd over de resultaten van dit alles en de voornemens over «hoe verder».
Is het u bekend dat er jaarlijks ongeveer 10 miljard ton scrubberwater wordt geloosd in de zeeën en oceanen wereldwijd en dat dit zeer schadelijke effecten heeft op het milieu?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met het rapport van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen, dat aantoont dat de verzuring van de zuidelijke Noordzee door het lozen van scrubberwater lokaal 10 tot 50 keer zo sterk is als gevolg van verzuring door klimaatverandering?2
Zie antwoord vraag 1.
Waarom spreekt u dan in de beantwoording van eerdere vragen van de Partij voor de Dieren (Kamerstuk 2022D26218) over «het mogelijk onvoorzien negatief effect op het mariene milieu»? Deelt u de mening dat het goed te voorzien was dat het lozen van zwavel en zware metalen naar het mariene milieu een negatief effect zou hebben? Waarom presenteert u dit dan als «mogelijk» effect en als «onvoorzien»?
Deze mening wordt niet gedeeld. Ten tijde van invoering van scrubbers in 2009 was er minder bekend over de negatieve effecten van scrubber waswaterlozingen door open loop scrubbers. De directe effecten van scrubber waswater lozingen kunnen daarnaast verschillen, afhankelijk van de locatie van de lozing. Dat neemt niet weg dat de toename van scrubbers geïnstalleerd op schepen gezien wordt als een zorgelijke ontwikkeling. Op basis van de kennis van nu alsook voortschrijdend inzicht is gekomen tot de huidige inzet, zie antwoord 1 t/m 3.
In uw eerdere antwoorden geeft u aan dat het waswater behandeld wordt en de «sludge» als afval wordt verwerkt, maar gaat dit ook op voor het meest gangbare type namelijk de open-loop scrubber? Kunt u bevestigen (graag een percentage) dat veel van de in de brandstof aanwezige zwavel, zware metalen en de bij verbranding ontstane PAK's niet als afval worden afgevoerd maar in het milieu (lucht en water) belanden?
Het klopt dat het grootste deel van de geïnstalleerde scrubbers open-loop scrubbers betreft. Deze lozen waswater in zee. Afhankelijk van het model, wordt door open-loop scrubbers soms ook sludge geproduceerd dat moet worden afgegeven in havens. Het door u gevraagde precieze percentage hebben we niet, maar juist om de uitstoot van de door u genoemde stoffen in zee tegen te gaan zijn de IMO lozingscriteria voor scrubber waswater ontwikkeld. Om de uitstoot van zware metalen te beperken zijn hierin normen opgenomen voor de troebelheid van waswater. Op basis van het onafhankelijk advies van internationale mariene milieu experts (GESAMP21) heeft Nederland in 2009 met deze normen ingestemd. De richtlijn en lozingscriteria zijn opgenomen in de zogenoemde Europese Zwavelrichtlijn5. Lozingseisen zijn opgenomen in Bijlage II bij de Zwavel Richtlijn. Deze Europese richtlijn is geïmplementeerd in nationale regelgeving op basis van de Wet voorkoming verontreiniging door schepen en het Besluit brandstoffen luchtverontreiniging. Op basis van deze wetgeving is lozing van scrubbers gereguleerd. De ILT handhaaft op naleving van deze normen. Daarmee zijn wettelijke beperkingen aan het gebruik van (open loop) scrubbers opgelegd.
Hoeveel van deze «sludge» wordt er jaarlijks afgegeven in Nederlandse havens?
Landelijke cijfers voor de hoeveelheid slib afkomstig van rookgasreinigers (scrubber sludge) die jaarlijks in de Nederlandse zeehavens wordt afgegeven, zijn mij niet bekend. Ook de VOMS, de landelijke vereniging van scheepsafval inzamelaars, houdt deze gegevens niet separaat bij. Om toch een indicatie te kunnen geven heb ik navraag gedaan bij de grootste haven van Nederland, de haven van Rotterdam. Uit deze navraag blijkt dat er in 2022 tot nu toe 47 afgiftes van zeeschepen waren, die in totaal 806 m3 slib hebben afgegeven aan scheepsafval inzamelaars (via de havenontvangstvoorziening). Naast de hiervoor genoemde 806 m3 is nog eens 500 ton aan slib afgegeven in de haven van Rotterdam. Dit is gemeten in gewicht (ton), omdat het water er eerst uit is gehaald.
Kunt u, gelet op uw eerdere antwoorden waarin u aangeeft dat de inzet van het kabinet erop gericht is om de vervuiling van lucht en zee terug te dringen, aangeven waarom u dan toch deze relatief nieuwe vorm van vervuiling (open-loop scrubbers) hebt toegestaan terwijl een alternatief (met minder vervuiling) gewoon voorhanden is?
Ten tijde van de invoering van scrubbers in 2009 was er minder bekend over de negatieve effecten van scrubber waswaterlozingen door open loop scrubbers. Omdat scrubbers bijdragen aan een reductie van zwaveluitstoot naar de lucht werd de technologie op dat moment positief ontvangen. Ook zijn toen de IMO lozingscriteria ontwikkeld om mogelijke effecten van waswater lozingen te voorkomen. Hier is door Nederland mee ingestemd op basis van het onafhankelijk advies van internationale mariene milieu experts (GESAMP21). Zie ook antwoord 4 en 5.
Kunt u, gelet op uw eerdere antwoorden waarin u aangeeft u dat, vanwege het feit dat het RIVM met een hogere verdunning rekent, er geen schadelijke effecten te verwachten zijn, aangeven op welke afstand van de bron deze verdunning gerealiseerd is? Is rekenen met een verdunningsfactor die 10.000 keer hoger ligt dan in wetenschappelijke publicaties reëel? Zo ja, waarom?
Het is niet zo dat het RIVM op zich met een hogere verdunning rekent. Het RIVM berekent de waterconcentraties in de Rotterdamse haven, de vaargeul in de Noordzee en in de Saba Bank die het gevolg zijn van de emissies van stoffen vanuit scrubbers. Dit wordt gedaan op basis van het typische waterdebiet in de haven en in deze gebieden en levert berekende gehaltes in het oppervlaktewater.
Daarnaast is er niet sprake van een bron, maar wordt gemodelleerd op basis van de jaarlijkse emissies van scrubberwater en de samenstelling van het scrubberwater. Dit scenario is reëel voor de Rotterdamse haven.
Daarnaast moet opgemerkt worden dat de RIVM studie tot doel had om te berekenen of de lozing van het scrubberwater schadelijk is voor het milieu. Dit is gedaan aan de hand van berekende concentraties van stoffen die in het scrubberwater zitten (metalen en PAK’s) en of deze de waternormen hebben overschreden. In alle gevallen zijn de berekende gehaltes in het water ver beneden de normen, en zelfs dermate ver dat geen schadelijke effecten op het waterleven te verwachten zijn in het gemodelleerde scenario.
Kunt u reflecteren op het feit dat andere wetenschappelijke publicaties wel tot de conclusie komen dat het schadelijk is, zo zeer zelfs dat ze het een heksenketel van ongewenste giftige stoffen noemen?
De gehaltes van stoffen in scrubberwater zijn inderdaad dermate hoog dat onverdund scrubberwater tot schadelijke effecten leidt. Het scrubberwater wordt echter na lozing direct verdund, waardoor de gehaltes in het ontvangende water dermate laag worden dat geen schadelijke effecten te verwachten zijn. Een dergelijke verdunning wordt in andere wetenschappelijke publicaties niet meegenomen. Zie ook mijn eerdere beantwoording van schriftelijke vragen op 21 juni jl6.
Kunt u, gelet op uw eerdere antwoorden waarin u stelt dat het RIVM concludeert dat er geen onacceptabele effecten op het ecosysteem te verwachten zijn, bevestigen dat a) hierbij voor de meeste indicatoren de reeds aanwezige vervuiling wordt weggelaten, b) gerekend wordt met slechts 15–30% van de schepen die een scrubber heeft, c) geen onderscheid wordt gemaakt in vaargebied terwijl er in een sulphur emission control area (SECA) meer schepen met scrubbers te verwachten zijn, d) voor sommige stoffen geen norm is en dus niets gezegd kon worden over het wel of niet overschrijden van een veilige norm en e) gerekend wordt met een tijdshorizon van 20 jaar (terwijl er geen enkele indicatie is dat er over 20 jaar geen scrubbers meer in gebruik zijn)?
In totaal worden vijf subvragen gesteld:
A – Dit is correct: er wordt geen rekening gehouden met de reeds aanwezige vervuiling. Voor van nature voorkomende stoffen, zoals zware metalen, bestaat deze reeds aanwezige vervuiling uit de van nature voorkomende achtergrondgehaltes plus de gehaltes die het gevolg zijn van de verschillende emissiebronnen. Voor niet-natuurlijke stoffen zijn dit alleen de gehaltes die het gevolg zijn van de verschillende emissiebronnen.
B – Dit is correct: EGCSA (Exhaust Gas Cleaning Systems Association) heeft in 2019 geschat dat op dit moment ongeveer 15% van de door zeeschepen verbruikte brandstof gewassen wordt. Dit komt overeen met 7% van de wereldvloot. De waarde van 15% is dan ook als basis voor de berekeningen gebruikt. Daarnaast is een tweede scenario doorgerekend waarbij aangenomen is dat in de toekomst de hoeveelheid gewassen brandstof verdubbelt: 30%. Dit laatste is bedoeld als een worst-case scenario voor wat betreft de hoeveelheid waswater die door scrubbers geloosd wordt.
C – In de door het RIVM uitgevoerde berekeningen is voor de Saba Bank al rekening gehouden met dit onderscheid en is alleen gerekend met het 30% scenario. Overigens is het aantal schepen dat gebruik maakt van de Saba Bank dermate gering dat zelfs bij een 100% scenario er geen overschrijding van de normen plaats vindt.
D – Voor alle stoffen waarvoor gehaltes in scrubberwater zijn gerapporteerd, zijn normen aanwezig. Er is door het RIVM gebruik gemaakt van de normen die voortkomen uit de KaderRichtlijn Water en OSPAR. Voor enkele PAKs zijn in deze kaders geen normen afgeleid. In dergelijke gevallen is gebruik gemaakt van normen die zijn afgeleid voordat de Kaderrichtlijn Water werd ingevoerd en van normen die zijn afgeleid in het kader van het nationale emissiebeleid.
E – De gebruikte tijdshorizon heeft betrekking op het feit dat de concentraties van stoffen die uit scrubberwater worden geloosd in sedimenten, langzaam zullen toenemen. Het duurt vele jaren voordat deze sediment-gehaltes in evenwicht zijn en tot dat moment zullen deze gehaltes langzaam stijgen. Er is gerekend met een scenario waarbij de emissies gedurende 20 jaar aanhouden en dit betekent dat enerzijds de concentraties van stoffen in sediment gedurende deze periode van 20 jaar, lager zullen zijn dan gerapporteerd in het RIVM rapport. Aan de andere kant betekent dit scenario ook dat als de scrubber-emissies verminderen of zelfs stoppen, de gehaltes van stoffen in het sediment lager zullen blijven dan gerapporteerd. De in het RIVM-rapport opgenomen gehaltes zijn dus als een worst-case te beschouwen.
Waarom stelt u in uw eerdere antwoorden dat u internationaal inzet op de normering van deze vervuiling als de schonere alternatieven al beschikbaar zijn en die helemaal geen gebruik maken van waswaterlozingen in zee?
Het lozen van scrubber waswater wordt in Nederland toegestaan onder voorwaarden die internationaal zijn afgesproken. Internationale ontwikkelingen moeten handvatten geven of en waar scrubber waswater lozingen verder aangescherpt of verboden kunnen worden. Zie ook antwoord 1 t/m 3 en 5.
Kunt u aangeven op welke wijze de certificering van de scrubbers geregeld is? Welke onafhankelijke instanties zijn daarbij betrokken? Welke zekerheid hebt u dat de gestelde normen niet worden overschreden?
Nederland wijst erkende organisaties aan die belegd zijn met het certificeren van schepen en scheepssystemen, dit staat opgenomen in het Besluit erkende organisaties Schepenwet. Afgifte van deze veiligheidscertificaten is gebonden aan een internationaal geharmoniseerd systeem. Binnen dit systeem zorgen periodieke controles, die verifiëren dat het schip en uitrusting in goede staat verkeert, ervoor dat de certificaten geldig blijven gedurende het operationele leven van het schip. Na afgifte van een certificaat wordt de geldigheid van de certificering jaarlijks door de erkende organisatie gecontroleerd. De ILT controleert tevens actief op het functioneren van scrubbers in Nederlandse wateren.
Hiernaast zijn scrubbers onderdeel van de Europese Marine Equipement Directive (MED)7, door Nederland geïmplementeerd in de Wet en Regeling scheepsuitrusting 2016. Deze regelgeving borgt dat schepen die varen onder een Europese vlag alleen kunnen worden voorzien van scheepsuitrusting die voldoet aan alle hiervoor gestelde meest recente IMO eisen. Erkende organisaties die fabrikanten hierop mogen beoordelen, dienen hiervoor te zijn geaccrediteerd door de Raad van Accreditatie (RvA). Accreditatie borgt de onafhankelijkheid en kunde van de betrokken organisatie. ILT houdt eveneens periodiek toezicht op de erkende organisaties. Doordat de MED is gekoppeld aan de Europese marktoezichtverordening8 vallen scrubbers ook onder het Europese marktoezichtsysteem. Zodra een Europese markttoezicht autoriteit bij controles vaststelt dat een product niet aan de normen voldoet, dient de fabrikant actie te ondernemen. ILT schakelt als aangewezen Nederlandse markttoezichtautoriteit voor MED producten met de overige EU marktoezichtautoriteiten en heeft instrumenten om bij overtredingen boetes en terugroepacties op te leggen.
Klopt het dat er in de Engine Room Procedures Guide van de International Chamber of Shipping staat dat de normen zelfs kortstondig mogen worden overschreden?3 Zitten er grenzen aan de mate of duur van overschrijding? Zo ja, wat zijn die?
In de IMO richtlijnen10 wordt voorgeschreven aan welke eisen scrubber waswater moet voldoen alvorens het geloosd wordt. Deze schrijven voor dat er minimaal kan worden afgeweken van de gestelde eisen, als bijvoorbeeld bij het opstarten van een installatie er sprake kan zijn van kortstondige overschrijdingen.
Klopt het dat er in de Engine Room Procedures Guide van de International Chamber of Shipping staat dat er een Exhaust Gas Cleaning Systems record book moet worden bijgehouden? Kunt u aangeven hoe vaak de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) deze record books het afgelopen jaar heeft gecontroleerd?
In de IMO richtlijnen wordt voorgeschreven dat onderhoud, reparatie en wijzigingen moeten worden opgenomen in het EGCS Record Book. Hoewel het precieze aantal controles van EGCS Record Books niet bekend zijn, wordt bij periodieke inspecties door ILT het EGCS Record Book gecontroleerd.
Klopt het dat er in de Engine Room Procedures Guide van de International Chamber of Shipping staat dat bij herhaaldelijk disfunctioneren en disfunctioneren dat langer dan een uur duurt een melding moet worden gemaakt bij de vlaggenstaat en de havenstaat? Hoe vaak heeft Nederland zulke meldingen ontvangen?
Het klopt dat er in deze gevallen melding moet worden gemaakt. De ILT ontvangt maandelijks dit type meldingen en geeft hier met inspecties opvolging aan. Als blijkt dat een scrubber niet goed functioneert, mag een schip pas vertrekken als de installatie gerepareerd is of als het gebruik maakt van laagzwavelige brandstof.
Waarom mag de International Chamber of Shipping dit soort uitzonderingen op de regelgeving formuleren?
De Engine Room Procedures Guide bevat alle IMO-normen en procedures die betrekking hebben op de machinekamer in een handzaam document zonder verdere juridische status. De norm is en blijft de IMO-regelgeving zelf. Nederland handhaaft daarop en niet op genoemde gids. Uitzonderingen op IMO wetgeving kunnen alleen in IMO, in consensus tussen IMO lidstaten, tot stand komen.
Kunt u, gelet op uw eerdere antwoorden waarin u stelt dat u geen verbod wilt instellen op het gebruik van (open loop) scrubbers in de Nederlandse exclusieve economische zone en een verbod alleen internationaal wilt bepleiten bij de EU en de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) als uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat de effecten op het milieu onaanvaardbaar zijn, bevestigen dat deze onderzoeken er allang liggen? Waarom vindt u het veroorzaken van onnodige vervuiling überhaupt aanvaardbaar?
Zowel onder milieuwetenschappers als in EU/IMO verband zijn er zorgen over het toenemend aantal installaties van scrubbers. Toenemend wetenschappelijk onderzoek toont aan dat het lozen van scrubber waswater negatieve effecten kan hebben op het mariene milieu. De directe effecten van scrubber waswater lozingen kunnen echter verschillen, afhankelijk van de locatie van de lozing. Op basis van de kennis van nu en voortschrijdend inzicht verken ik wat er internationaal mogelijk is (IMO) en laat ik nationaal onderzoek doen om te bezien welke eventuele vervolgstappen voor de nationale wateren gezet kunnen worden. Zie ook mijn antwoord op vraag 1 t/m 3.
Heeft u gezien dat ook de Stichting De Noordzee – die zich expliciet inzet voor een schone en gezonde Noordzee – deze vorm van vervuiling onnodig en onwenselijk vindt en pleit voor het aan banden leggen van scrubbers?
Het standpunt van Stichting de Noordzee over scrubbers is bekend.
Bent u bereid alsnog de ondiepe en drukbevaren Noordzee te beschermen tegen de grote hoeveelheden vervuilend scrubberwater die dagelijks in zee geloosd worden, om zo de milieuvervuiling en verzuring te reduceren? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
De komende jaren wordt nationaal en internationaal bezien of, en waar, eventuele maatregelen kunnen worden genomen. De Noordzee maakt ook onderdeel uit van deze verkenning. Zie ook antwoord 1 t/m 3.
Kunt u alsnog toezeggen het lozen van scrubberwater aan te kaarten binnen IMO en een voorstel in te dienen om het installeren van open-loop scrubbers en hybride scrubbers te verbieden voor nieuwe schepen? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Scrubber waswaterlozingen staan momenteel op de agenda van IMO. Hierin wordt de komende jaren gesproken over of, en waar, maatregelen kunnen worden genomen. Nederland stelt zich in deze discussie actief op en zal dat blijven doen. Daarbij wordt bezien voor welk type aanvullende maatregelen binnen IMO voldoende draagvlak zou kunnen ontstaan.
Kunt u alsnog toezeggen het lozen van scrubberwater aan te kaarten binnen IMO en een voorstel in te dienen om het lozen van scrubberwater in de gehele Noordzee te verbieden? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
De komende jaren wordt nationaal en internationaal bezien of, en waar, eventuele maatregelen kunnen worden genomen. Hiervoor wordt de samenwerking met buurlanden opgezocht. Zie antwoord op vraag 1 t/m 3.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het commissiedebat Maritiem op 8 december 2022?
Ja.
Lozingen op de Waddenzee |
|
Sandra Beckerman , Henk Nijboer (PvdA) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «Toezicht op lozing door FrieslandCampina-fabriek Bedum in Waddenzee rammelt»?1
Ja.
Klopt het dat er jaarlijks tonnen fosfaten, stikstof en andere stoffen worden geloosd op de Waddenzee door FrieslandCampina?
Ja, volgens de Emissieregistratie (emissieregistratie.nl) is er vanuit Friesland Campina Bedum in 2020 13,8 ton stikstof en 13,4 ton fosfaat geloosd, in 2019 was dat 17,6 ton stikstof en 12,6 ton fosfaat.
Klopt het dat de vergunning ernstig verouderd en niet in orde is?
Het beoordelingskader voor de omgevingsvergunning voor de indirecte lozing van FrieslandCampina op de HoWa-leiding richt zich op de bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van de Waddenzee. Door middel van de vergunningverlening wordt erop toegezien dat de best beschikbare technieken worden toegepast om emissies te voorkomen of te beperken (emissietoets). Tevens wordt daarbij nagegaan of de dan nog resterende lozingen binnen de voorgeschreven grenswaarden voor het ontvangende oppervlaktewater blijven (immissietoets).
Er is navraag gedaan bij de Omgevingsdienst Groningen, die voor het bevoegd gezag provincie Groningen de VTH-taken uitvoert, of de huidige vergunning voldoet aan bovenstaande voorwaarden. Zij hebben aangegeven dat dit het geval is.
De Europese Commissie heeft de beste beschikbare technieken (BBT)-conclusies voedingsmiddelen en zuivel gepubliceerd op 4 december 2019. Zowel het bedrijf als het bevoegd gezag heeft vier jaar de tijd om dit te implementeren binnen de omgevingsvergunning. Indien de huidige zuiveringsinstallatie van FrieslandCampina nog voldoet aan de BBT dan moeten zij hier voor 4 december 2023 wel aan voldoen en kan dat een aanleiding vormen de vergunning te herzien.
Is er voldoende toezicht gehouden?
De omgevingsdienst Groningen geeft aan dat het bedrijf jaarlijks wordt gecontroleerd.
Wat vindt u ervan dat de omgevingsdienst uitspreekt dat er sprake is van een zeer onduidelijke vergunningssituatie en zij geen controles en inspecties kan terugvinden in haar dossier?
Voorheen waren er meerdere bedrijven aangesloten op de HoWA-leiding; alleen FrieslandCampina Bedum is nog aangesloten.
Bij navraag door het ministerie bij de Omgevingsdienst Groningen wordt aangegeven dat de uitspraken zoals gedaan in het programma Pointer niet het juiste beeld geven. Er is volgens de Omgevingsdienst wel degelijk informatie en correspondentie met betrekking tot de uitgevoerde controles en inspecties in het archief. Voorts is aangegeven dat bij de beantwoording van de vragen aan Pointer een deel van de uitgevoerde controles en inspecties over het hoofd is gezien en niet aan Pointer is meegedeeld.
Klopt de conclusie van Pointer dat er formeel sprake is van een illegale lozing omdat het waterschap eigenaar is van de smeerpijp en hier geen lozingsvergunning voor heeft?
Voor de directe lozing op de Waddenzee door de HoWa-leiding is op grond van de Waterwet een watervergunning nodig. Het ontbreekt op dit moment aan een watervergunning. Het Waterschap heeft deze begin dit jaar aangevraagd bij Rijkswaterstaat. Rijkswaterstaat verwacht de vergunning begin 2023 te kunnen verlenen.
Hoe verhoudt zich de taak van Rijkswaterstaat om te zorgen voor een schone Waddenzee tot zo’n ouderwetse smeerpijp? Wat zijn de plannen met betrekking tot deze smeerpijp?
De HoWa-leiding is een afvalwaterpersleiding die in 1968 is aangelegd om het afvalwater van diverse industrieën in de omgeving van Groningen te lozen op de Waddenzee in plaats van op de lokale kanalen. Nagenoeg alle bedrijven zijn in de loop der jaren afgekoppeld van deze leiding, de lozing van Friesland Campina Bedum is de overblijver. FrieslandCampina Bedum heeft een eigen zuivering om het afvalwater te zuiveren conform de in de vergunning opgenomen eisen.
Welke stappen gaat u zetten om te borgen dat de kwaliteit van de Waddenzee wel voorop komt te staan?
Een goede kwaliteit van de Waddenzee is uiteraard erg belangrijk. Door middel van herzieningen van vergunningen, en toezicht en handhaving ziet het bevoegd gezag toe op de lozingen. Daarnaast moeten bedrijven regelmatig hun zuiveringsproces aanpassen aan nieuwe technieken die als BBT worden beoordeeld. Zuiveringstechnieken worden steeds geavanceerder en dat zorgt ervoor dat de hoeveelheden stikstof en fosfaat in afvalwaterstromen steeds kleiner worden.
Is er door de lozingen schade aangebracht aan de natuur? Zo ja, waarom is dat niet voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Er vinden in Nederland bedrijfsmatige activiteiten plaats die leiden tot afvalstromen. Onze milieuwetgeving is erop gericht dat schade hierdoor waar mogelijk wordt vermeden en waar onvermijdbaar, zoveel als mogelijk wordt beperkt. Door middel van een immissietoets wordt bepaald wat een verantwoorde lozing is. Dat is ook bij FrieslandCampina gebeurd en het bedrijf houdt zich, volgens de berichten van de omgevingsdienst Groningen, aan de lozingseisen.
Bent u bereid het bedrijf hierop aan te spreken en te voorkomen dat illegale lozingen plaatsvinden?
Er is geen sprake van een illegale lozing op de HoWa-leiding door FrieslandCampina. Het is aan het bevoegd gezag, in dit geval de provincie Groningen, om te beoordelen of FrieslandCampina voldoet aan de in de vergunning opgenomen eisen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het wetgevingsoverleg Water op 21 november 2022?
Dat is helaas niet gelukt.
Het bericht dat chemiefabriek Chemours maandenlang veel meer GenX in water loosde dan toegestaan |
|
Tjeerd de Groot (D66), Kiki Hagen (D66) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Chemiefabriek Chemours loosde maandenlang veel meer GenX in water dan toegestaan»?1
Ja.
Bent u bekend met de resultaten van de metingen bij Brienenoord en Maassluis die worden aangehaald in het artikel? Erkent de u dat deze metingen eind vorig jaar een duidelijke piek laten zien in de concentratie gemeten GenX?
Ja, deze zijn bekend. Dit betreft meetresultaten van het programma Monitoring Waterstaatkundige Toestand des Lands (MWTL) van Rijkswaterstaat. Die data worden met name gebruikt voor het bepalen van trends en het leveren van nationale en internationale rapportages in verband met de Kaderrichtlijn Water. De metingen zijn niet geschikt of bedoeld om aan een individuele lozer te koppelen.
Het klopt dat de MWTL-metingen eind 2021 hogere concentraties GenX lieten zien op de meetlocaties Brienenoord (Nieuwe Maas) en Maassluis (Scheur).
Klopt het dat de fabriek van Chemours in Dordrecht de enige fabriek is in Nederland die de GenX-technologie toepast?
Voor zover mij bekend is Chemours de enige producent van GenX in een ruime straal (gehele provincie Zuid Holland) rondom de meetpunten Brienenoord en Maassluis. Dat laat onverlet dat GenX door toedoen van andere partijen in het water, de bodem of de lucht terecht kan komen. Verontreiniging met GenX is ook op andere plekken in Nederland aangetroffen, onder andere in Noord-Brabant.2 Zoals is aangegeven in de beantwoording van de vragen het lid Van Esch (PvdD) (kenmerk 2022Z16485), zet Nederland in op een zo breed mogelijk Europees verbod op PFAS om de emissies van PFAS in de gehele keten te voorkomen.
Klopt het dat er geen andere mogelijkheid kan zijn dan dat de bij Brienenoord en Maassluis gemeten GenX-concentraties veroorzaakt zijn door lozingen van Chemours? Zo nee, welke andere mogelijkheden ziet u?
Nee, dat klopt niet. Zie het antwoord op vragen 3 en 6.
Wat is de maximale hoeveelheid GenX die Chemours jaarlijks volgens zijn vergunning mag lozen? Hoe is het voorzorgsprincipe meegenomen in het bepalen van deze hoeveelheid? En is om de maximale toegestane hoeveelheid te bepalen ook getoetst aan de Kaderrichtlijn Water?
Voor de indirecte lozing van (gezuiverd) afvalwater op de rioolwaterzuivering Dordrecht heeft Chemours een vergunning van de provincie Zuid-Holland. Voor directe lozingen op de Beneden Merwede heeft Chemours een watervergunning die door Rijkswaterstaat is verleend namens de Minister van IenW. Op grond van die vergunningen bedragen de maximaal toegestane vrachten GenX 2 kg per jaar voor de indirecte lozing en 5 kg per jaar voor de directe lozing.
Bij het verlenen van lozingsvergunningen volgt het bevoegd gezag de vigerende waterkwaliteitswetgeving. Op grond daarvan worden alleen vergunningen verleend als de beste beschikbare technieken worden toegepast om emissies te voorkomen of te beperken. Daarnaast wordt met behulp van de immissietoets gecontroleerd of de lozing geen negatieve effecten heeft op het direct ontvangende oppervlaktewater.
GenX is een Zeer Zorgwekkende Stof waarvoor in de vergunningen ook een minimalisatieplicht is opgenomen zodat emissies steeds verder worden teruggedrongen.
Bent u het met het vermoeden van de heer Jonker van de Universiteit van Utrecht eens dat op basis van de aangehaalde metingen het zeer aannemelijk is dat er veel meer GenX geloosd zou zijn door Chemours dan volgens hun vergunning is toegestaan?
De heer Jonker baseert zijn vermoeden op de MWTL-meetgegevens. Zoals vermeld in het antwoord op vraag 2 zijn die gegevens niet geschikt en ook niet bedoeld voor brononderzoek. Toezicht op de lozingen van Chemours vindt door Rijkswaterstaat plaats voor de directe lozingen. De omgevingsdienst DCMR Milieudienst Rijnmond houdt, namens de provincie Zuid-Holland, toezicht op het afvalwater dat na zuivering door Chemours wordt geloosd (indirecte lozingen).
Rijkswaterstaat bemonstert vier keer per jaar het rivierwater nabij Chemours voor onderzoek op onder meer PFOA en GenX. Daarnaast doet Rijkswaterstaat vier keer per jaar onaangekondigde metingen bij Chemours op het water van de directe lozing.
In de periode september-december 2021 heeft Rijkswaterstaat één bemonstering van de directe lozing uitgevoerd en twee rivierwaterbemonsteringen. DCMR Milieudienst Rijnmond meet iedere maand in verband met de indirecte lozingen.
Chemours voert zelf ook metingen uit op zowel directe lozingen (twee keer per kwartaal) als op de indirecte lozingen (wekelijks). Over de eigen monstername en ongewone voorvallen wordt gerapporteerd aan Rijkwaterstaat en DCMR Milieudienst Rijnmond. Uit geen van deze metingen blijkt dat Chemours eind 2021 de gestelde norm voor GenX heeft overschreden. Er zijn verder géén aanwijzingen dat andere bedrijven voor de overschrijdingen uit 2021 verantwoordelijk zijn. Mogelijk heeft er een illegale lozing plaats gevonden door een onbekende partij.
Bent u het ermee eens dat bij het omgaan met (p)ZZS'en, zoals bijvoorbeeld GenX, voldoende voorzorg moet worden ingebouwd en dat signalen van lozing serieus genomen moeten worden?
Ja.
Hoe kijkt u aan tegen de keuze van Rijkswaterstaat om ondanks de aangetoonde concentraties GenX niet over te gaan tot handhaving of aanvullend onderzoek?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 zijn DCMR milieudienst Rijnmond en Rijkswaterstaat het toezichthoudend en handhavend bevoegd gezag. Zij zien, mede op basis van metingen, toe op de naleving van de lozingsnormen die aan Chemours worden gesteld.
Dat er eind 2021 tijdelijk hoge concentraties GenX werden aangetroffen in de Nieuwe Maas en het Scheur is verontrustend, maar omdat de concentraties niet kunnen worden gerelateerd aan een bepaalde partij is het helaas niet mogelijk gebleken om handhavend op te treden tegen de veroorzaker.
Klopt het dat het niet mogelijk is voor Rijkswaterstaat om op basis van metingen, zoals die van de heer Jonker, over te gaan tot handhaving of aanvullend onderzoek? Zo ja, Wat moet er veranderen om dat wel mogelijk te maken?
Zie antwoord vraag 8.
Vindt u dat hier voldoende voorzorg in acht wordt genomen en dat er op een serieuze en adequate manier is gereageerd op de gemeten concentraties, zoals gemeten door de heer Jonker?
Zie antwoord vraag 8.
Berichten dat de NAM volgend jaar toch weer wil starten met afvalwaterinjectie in Twente |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Klopt het dat de Nederlands Aardolie Maatschappij (NAM) voornemens is om de afvalwaterinjectie in Twente in 2023 weer op te starten?1, 2, 3
Ik wil dat de waterinjectie in Twente niet meer wordt opgestart. Ik zie daar in de Tweede Kamer ook geen draagvlak voor. Ik ga dit binnenkort met NAM bespreken. Daarin bespreek ik ook het eerder op een bewonersavond door de NAM gepresenteerde stappenplan4 waar u in uw vraag naar verwijst.
Hoe moet uw uitspraak in de media worden opgevat dat de tolueenvergunning van de NAM eerst op orde moet zijn en dat opstarten van de afvalwaterinjectie in Twente daarom niet mogelijk is? Welke vergunning loopt precies af per 1 januari 2023? Wat is er exact nodig om deze vergunning te verlengen dan wel opnieuw te verstrekken?
NAM heeft einde december 2021 de waterinjectie in Twente gestaakt omdat het tolueengehalte in het productiewater de norm van de vergunning overschreed. NAM heeft vervolgens een vergunning aangevraagd voor het plaatsen en in gebruik nemen van een filterinstallatie voor het reduceren van het tolueengehalte van het productiewater. Op 31 augustus 2022 heb ik besloten om deze vergunning5 te verlenen. Deze vergunning heeft een looptijd tot en met 31 december 2022.
Om na deze datum nog productiewater te injecteren, moet NAM bij mij een verzoek tot verlenging van de vergunning indienen. Ik zal dit verzoek conform de gebruikelijke procedure behandelen en een besluit nemen. Dit besluit staat open voor bezwaar en beroep.
Acht u het waarschijnlijk dat een aanvraag voor het verlengen of opnieuw toekennen van de vergunning aan de NAM door u zal worden toegekend?
Ik moet een dergelijke aanvraag conform de gebruikelijke procedure behandelen en dan daarover een besluit nemen. Dit besluit staat open voor bezwaar en beroep.
Overigens hoop ik dat het niet zover komt. Ik ga binnenkort met NAM hierover verder praten. Mijn inzet is namelijk dat er geen productiewater meer in Twente wordt geïnjecteerd en dat NAM zich richt op het realiseren van een veilig en schoon proces in Drenthe.
Op basis van welke gronden kunt u een aanvraag voor het verlengen of opnieuw toekennen van deze vergunning afwijzen?
Bij een aanvraag omgevingsvergunning voor een milieuneutrale verandering is in artikel 3.10, derde lid, Wabo het toetsingskader opgenomen. Dit houdt onder anderen in dat er getoetst moet worden of de aangevraagde verandering niet leidt tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan volgens de geldende omgevingsvergunning is toegestaan. Een dergelijke aanvraag doorloopt de reguliere (korte) voorbereidingsprocedure.
Is deze vergunning hoe dan ook nodig om de afvalwaterinjectie te kunnen hervatten of zou de NAM de afvalwaterinjectie ook kunnen hervatten zonder vergunning op het moment dat de schadelijke stoffen in het afvalwater onder de normen blijven?
De vergunning is nodig voor het doorgaan met het gebruik van de filterinstallatie voor het reduceren van het tolueengehalte van het productiewater. Als NAM een andere manier vindt om dit gehalte binnen de normen te brengen dan heeft NAM de vergunning voor de filterinstallatie niet nodig.
Dit is echter niet het enige wat NAM nodig heeft om te herstarten. In mijn brief6 van 31 mei 2022 heb ik aangegeven dat ook SodM een aantal eisen heeft gesteld. SodM heeft op 26 september 2022 per brief7 aangegeven dat NAM de risicobeheersing van de injectie van productiewater in Twente nu op orde heeft. De toezichthouder concludeert dit aan de hand van de overkoepelende risicoanalyse en het aangescherpte monitoringsplan. SodM heeft ook een positief advies gegeven op het door NAM aangepaste waterinjectiemanagementplan (behorende bij de activiteiten in Twente). Ik heb het advies van SodM overgenomen en het aangepaste waterinjectiemanagementplan goedgekeurd.
Het is echter mijn inzet dat NAM de waterinjectie in Twente niet weer opstart. Zoals eerder aangegeven ga ik hierover met NAM in overleg.
Wilt u de NAM erop wijzen dat de afvalwaterinjectie in Twente conform de motie van het lid Agnes Mulder c.s. dit jaar dient te worden beëindigd en dat dat ook betekent dat de afvalwaterinjectie niet in 2023 of de jaren daarna weer kan worden hervat?4
Ja, ik zal NAM hierop wijzen.
Wilt u de NAM er tevens (nogmaals) op wijzen dat er conform de motie van het lid Agnes Mulder c.s. uiterlijk begin 2024 een circulair en schoner proces in Drenthe zal moeten zijn, waarbij het afvalwater wordt gezuiverd en voldoet aan de inzichten van het Staatstoezicht op de Mijnen en de Mijnraad en dat indien dat niet het geval is er gestopt zal moeten worden met zowel de afvalwaterinjectie als de oliewinning in Schoonebeek?5
Ja, ik zal NAM hierop wijzen.
Het TrendMeetnet Verzuring van het RIVM |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
Bent u bekend met de rapportage van het TrendMeetnet Verzuring van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)?1
Ja.
Bent u bekend met de conclusies van het TrendMeetnet, dat de metingen in 2010 een daling van stikstofgehalten in het bovenste grondwater aantoonden die 55% lager waren dan in 1988?2
Ja.
Onderschrijft u deze genoemde resultaten?
Ja.
In uw beantwoording op de schriftelijke vragen van het lid van Haga (Groep Van Haga) op 4 oktober over stikstofuitstoot, stikstofminnende planten en insecten stelt u dat er al die tijd (in meerdere of mindere mate) ophoping van stikstof heeft plaatsgevonden, heeft u bodemkundige metingen over een reeks van jaren die deze gestelde ophoping onderschrijven?3
Wageningen University and Research (WUR) heeft in de periode tussen 1990 en 2000 metingen gedaan aan veranderingen in de stikstof bodemvoorraad in 124 bosopstanden (periode 1990–1995) en aan veranderingen in de stikstofconcentraties in bodemvocht in acht bosopstanden (periode 1990–2000). In die periode nam de totale stikstofdepositie sterk af.
De metingen van de WUR wezen op een toename van de stikstofvoorraad in de bodem. Het ging om een gemiddelde toename van 90 kg stikstof in 5 jaar, oftewel 18 kg N/ha/jr. De veranderingen in de stikstofconcentraties in bodemvocht wezen op een afname van de stikstofconcentraties in het bodemvocht vergelijkbaar met de afname in de concentraties in het grondwater in landbouwgebieden.
Het lijkt misschien tegenstrijdig dat stikstofconcentraties in het bodemvocht dalen, terwijl er nog steeds stikstof in de bodem ophoopt. Dat is het echter niet. Uit de metingen blijkt dat een afnemende depositie leidt tot een afname van de stikstofuitspoeling, maar nog steeds neemt de ophoping van stikstof in de bodem toe. De totale depositie is immers nog hoger dan de som van wat de vegetatie op kan nemen en van wat er uitspoelt naar het grondwater. Er komt nog steeds meer stikstof in de bodem terecht dan er in de vorm van uitspoeling en opname door de vegetatie uit gaat, zodat er ophoping van stikstof in de bodem plaatsvindt.
De resultaten van de bodem- en bodemvocht metingen zijn te vinden in:
(i) Leeters, E.E.J.M. & W. de Vries, 2001. Chemical composition of the humus layer, mineral soil and soil solution of 200 forest stands in the Netherlands in 1995. Wageningen (Netherlands), Alterra rapport 424.2, Wageningen. (alleen de bodem: strooisellaag en minerale laag)
(ii) De Vries, W., J.W. Erisman, A. Van Pul, J. Duyzer, L.J.M. Boumans, E.E.J.M. Leeters, J. Roelofs en A. van Hinsberg, 2002. Effecten van emissie beleid voor verzuring op depositie en de kwaliteit van bodem en grondwater. Arena nr 6, Het dossier: 82–85. (alleen de strooisellaag en bodemvocht)
(iii) Leeters, E.E.J.M., W. de Vries, T. Hoogland, B. van Delft, R. Wieggers, D. J. Brus, A.F.M. Olsthoorn, H. van Dobben, A. Bleeker, 2007. What happened to our forests in the last decades? Results of more than ten years of forest ecosystem monitoring in the Netherlands. Alterra Report 1528, Wageningen. (alleen bodemvocht)
(iv) De Vries, W., H. Kros, E. Wattel-Koekkoek & A. van Pul, 2018. Concentraties in bodemvocht en grondwater: Trends in ammonium en nitraat. V-focus 15 (5), 40–43. (alleen de strooisellaag en bodemvocht)
Zo nee, waarop baseert u de vermeende ophoping van stikstof in de bodem?
Zoals in het antwoord op vraag 4 geschetst zijn er metingen van de WUR die deze stelling onderschrijven. Deze metingen maakten onderdeel uit van wetenschappelijk onderzoek. De resultaten zijn niet actief naar de Tweede Kamer gezonden, maar wel gepubliceerd in wetenschappelijke tijdschriften. In mijn beantwoording op de schriftelijke vragen van het lid van Haga (Groep Van Haga) op 4 oktober over stikstofuitstoot, stikstofminnende planten en insecten heb ik gebruik gemaakt van deze op dat moment beschikbare wetenschappelijke onderbouwing. Het is niet gebruikelijk om de beschikbare wetenschappelijke onderbouwing (bijvoorbeeld als bijlage) mee te sturen bij antwoorden op Kamervragen. Desgewenst kan een dergelijke wetenschappelijke onderbouwing uiteraard wel nader worden toegelicht (zie hiervoor het antwoord op vraag 4).
Zo ja, waarom is de Tweede Kamer niet over deze metingen geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe kan het dat u spreekt over ophoping van stikstof in de bodem, terwijl het TrendMeetnet van het RIVM van 1988 tot en met 2010 een daling van stikstof in het bovenste grondwater laat zien van 55%?
Voor het antwoord op vraag 7 verwijs ik naar het antwoord op vraag 4.
Waren er onvoldoende redenen om het Trendmeetnet Verzuring te continueren, gezien het feit dat het TrendMeetnet Verzuring in 2010 is beëindigd?
Het TrendMeetnet Verzuring (TMV) werd gefinancierd door het (toenmalige) Ministerie van Infrastructuur en Milieu en de voorloper het Ministerie van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Dit werd uitgevoerd in het kader van het Verzuringsonderzoek. In 2014 is het Verzuringsonderzoek afgesloten en daarmee is automatisch ook het trendmeetnet stopgezet.
In het kader van Artikel 9 van de Air Quality Directive worden EU-landen nu gevraagd informatie over de belasting van luchtverontreinigende stoffen in het algemeen op ecosystemen te rapporteren. Daarvoor is door het RIVM een nieuw monitoringsproject gestart. Het gaat nu dus om meer dan alleen het meten van het verzurende effect, zodat ook niet met dezelfde systematiek en meetpunten kan worden volstaan. In dit NGN-project (Stikstof Grondwater Natuur) worden in tien natuurgebieden verschillende stikstofcomponenten in lucht, bodem en grondwater gemeten. Hiervoor is overigens wel deels gebruik gemaakt van oorspronkelijke locaties van het TMV.
Is het mogelijk om het TrendMeetnet Verzuring van het RIVM, op dezelfde gps-locaties als toen, weer metingen te laten verrichten?
Voor de beantwoording op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 8. Verder worden op een beperkt aantal meetlocaties van het oorspronkelijke Trendmeetnet Verzuring (150 locaties op zandgronden) weer metingen uitgevoerd.
Zou het mogelijk zijn dat de in het TrendMeetnet waargenomen trend van daling van stikstof in het bovenste grondwater zich kan hebben doorgezet?
Aangezien het TMV in 2014 is gestopt, is geen analyse uitgevoerd over meer recentere jaren. Uit onderzoek van het RIVM is gebleken dat door de lagere uitstoot van stikstof tussen 1989 en 2010 er minder stikstofdepositie op de bodem terecht kwam, en dat werkte in positieve zin door op het bovenste grondwater. Na 2010 is er een stagnatie opgetreden in de afname van de stikstofdepositie, daardoor is het waarschijnlijk dat de daling van stikstof in het bovenste grondwater niet of zeker niet in die mate heeft doorgezet.
Bovendien zien we in een ander grondwaterkwaliteitsmeetnet, het Landelijk meetnet effecten mestbeleid, dat nitraatconcentraties in het bovenste grondwater de laatste jaren stegen, waarschijnlijk als gevolg van droogte.
Zo nee, waarom zal dat niet het geval zijn?
Zie antwoord vraag 10.
Zo ja, welk percentage daling zou dan nu zijn gerealiseerd ten opzichte van 1988?
Zie antwoord vraag 10.
Aanspoelen stookolie langs de kust |
|
Kiki Hagen (D66), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Van Zeeland tot Noordwijk stookolie aangespoeld langs de kust»?1
Ja.
Wanneer weet Rijkswaterstaat hoe groot de omvang is? Is dit niet te laat?
Op 27 september is voor het eerst stookolie aangespoeld op de Nederlandse kust, dit was een kleine hoeveelheid op een enkele locatie. Op 28 september spoelde verontreiniging ook aan op andere stranden, waarna direct is gestart met onderzoek naar de omvang van de verontreiniging. Bij dit soort verontreiniging (stookolieresten in de vorm van bolletjes) is de omvang bekend als de verontreiniging op stranden aanspoelt. Op 3 oktober was bekend dat verontreiniging is aangetroffen op de Noordzeestranden tussen Katwijk en Vlissingen. In totaal is er circa 100 kuub verontreinigd materiaal opgeruimd.
Rijkswaterstaat heeft direct na melding van aangespoelde olieverontreiniging ingegrepen volgens de gehanteerde aanpak (zoals beschreven in antwoord 8) en een onderzoek naar de omvang van de verontreiniging ingesteld, dagelijkse strandinspecties uitgevoerd en een aannemer ingeschakeld om de verontreiniging op te ruimen.
Hoe wordt de stookolie zo goed mogelijk opgeruimd, zodat er zo min mogelijk schade ontstaat aan het milieu?
De stookolie, die aanspoelde in de vorm van bolletjes, is opgeruimd met behulp van machinale zeven, zogenaamde beach cleaners. Op plekken waar deze machines niet konden komen, zijn de bolletjes handmatig opgeruimd. Vanaf 27 september zijn de stranden dagelijks geïnspecteerd en hebben er opruimwerkzaamheden plaatsgevonden. Nieuw aangespoelde verontreiniging is direct opgeruimd. Sinds 11 oktober spoelt er geen verontreiniging meer aan. De inspecties zijn daarom afgeschaald hoewel Rijkswaterstaat uiteraard de vinger aan de pols houdt.
Bent u van plan om aankomend half jaar extra te monitoren op het aanspoelen van zeedieren om de impact van de stookolie in kaart te brengen?
De stranden waar verontreiniging is aangetroffen zijn dagelijks geïnspecteerd door Rijkswaterstaat waarbij enkele aangespoelde, met olie besmeurde vogels door de dierenambulance zijn opgehaald. Mochten er nog met olie besmeurde dieren aanspoelen, worden deze op basis van inspecties of meldingen van strandbezoekers en -exploitanten geruimd of behandeld.
De activiteiten van Rijkswaterstaat zijn gericht op het opruimen van olieverontreiniging en het aansprakelijk stellen van en verhalen van de opruimkosten op de vervuiler, als deze wordt geïdentificeerd. Er is op dit moment geen aanleiding voor nader milieuonderzoek. Wel vindt onder het monitoringsprogramma van de Kaderrichtlijn Marien (KRM) reguliere monitoring plaats van de waterkwaliteit en de ecologie.
Hoe gaat u aankomende tijd onderzoeken hoe groot de impact is op het milieu?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de vervuiler gaat betalen?
Het Watermanagementcentrum Nederland van Rijkswaterstaat heeft op basis van een model berekend waar de lozing heeft plaatsgevonden. Deze gegevens zijn overgedragen aan de Maritieme Politie, die nu bekijkt of een onderzoek kan leiden tot het aanwijzen van een mogelijke vervuiler. Zodra een (mogelijke) vervuiler bekend is, zal Rijkswaterstaat de vervuiler aansprakelijk stellen voor de opruimkosten van de verontreiniging.
Heeft u aanwijzingen dat het gaat om een illegale bilgewaterlozing? Zo ja, hoe gaat u deze illegale lozingen aanpakken?
De olielozing die heeft plaatsgevonden is illegaal. Of het hier specifiek gaat om een illegale bilgewaterlozing is onbekend. De lozing kan ook een andere bron hebben en volgt mogelijk uit onderzoek van de Maritieme Politie.
Een van de maatregelen om olielozingen te bestrijden is om de pakkans van de vervuiler te vergroten zodat de veroorzaker aansprakelijk kan worden gesteld. De Kustwacht en Rijkswaterstaat houden toezicht op illegale lozingen, onder andere door dagelijkse controle- en observatievluchten boven de Noordzee. Daarnaast worden tweemaal daags satellietbeelden gecontroleerd op olieverontreinigingen. Indien een lozing heeft plaatsgevonden kan Rijkswaterstaat met behulp van een model het locatiegebied van de lozing terugrekenen.
Voor maatregelen gericht op preventie van illegale bilgewaterlozingen zie mijn beantwoording op de Kamervragen d.d. 21-6-20222.
Hoe snel kan de overheid ingrijpen als er nog zo’n incident is?
Na inspectie of melding van een incident kan direct worden ingegrepen. Bij een melding van aangespoelde verontreiniging op het strand worden direct Rijkswaterstaat officieren van dienst ingezet om ter plaatse te inspecteren. Indien meer dan 5 m3 is aangespoeld wordt onmiddellijk de aannemer ingeschakeld om de verontreiniging op te ruimen. Dit is vastgelegd in de Samenwerkingsregeling Bestrijding Kustverontreiniging RWS-diensten (SBK).
Hoever bent u met de herziening van de Samenwerkingsregeling Bestrijding Kustverontreinigingen RWS-diensten en de Samenwerkingsregeling afhandeling besmeurde vogels, die herzien zouden worden na de ramp met de MSC Zoe?
Na het incident met de MSC Zoe is de herziening van de Samenwerkingsregeling Bestrijding Kustverontreinigingen RWS-diensten (SBK) opgepakt, deze wordt vormgegeven in samenspraak met gemeenten. De aangepaste regeling is nagenoeg klaar. De herziening heeft betrekking op het toevoegen van extra afspraken rond plastic vervuiling, naar aanleiding van de motie Kröger3; olieverontreiniging was reeds onderdeel van de SBK (zie antwoord op vraag 8). De Samenwerkingsregeling afhandeling besmeurde vogels (SBV) is niet aangepast naar aanleiding van de MSC Zoe. De regeling is wel recentelijk geactualiseerd in het kader van een reguliere herziening waarin ervaringen die zijn opgedaan vanuit incidenten worden meegenomen. Hieronder valt bijvoorbeeld het incident met de Bow Jubail en de als gevolg daarvan met olie besmeurd geraakte zwanen (zie reactie op motie Kamerlid Van Esch (PvdD) – Kamerstuk 31 409, nr. 289). De update van de SBV is ook bijna afgerond.
De officiële vaststelling van beide regelingen door Rijkswaterstaat zal naar verwachting in de eerste helft van 2023 plaatsvinden. Hierover zal ik uw Kamer informeren. Tot de officiële vaststelling van de herziening van de SBK en de update van de SBV blijven de oude regelingen van kracht, maar wordt wel gewerkt in de geest van de nieuwe regelingen.
Wat is de status van deze regelingen?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe, wanneer en door wie precies worden deze nieuwe regelingen vastgesteld?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe wordt de inzet van vrijwilligers meegenomen in deze samenwerkingsregelingen?
In de geactualiseerde SBK zal de mogelijkheid worden geboden voor gecoördineerde inzet van professionele vrijwilligers bij incidenten. Afhankelijk van de situatie wordt bepaald of deze professionele vrijwilligers ook daadwerkelijk worden ingezet. Dit gebeurt in nauw overleg met gemeenten en de veiligheidsregio. Ook in het kader van de SBV kunnen professionele vrijwilligers worden ingezet.
Is de monitoring op zee voldoende om toekomstige incidenten snel op te kunnen sporen?
De huidige monitoringsmethode, zoals beschreven in antwoord 7, is tot op heden voldoende. Daarmee was het de laatste jaren mogelijk om tijdig te handelen en is het aantal kustverontreinigingen mede hierdoor sterk verminderd. De capaciteitsnota oliebestrijding wordt op dit moment herzien en in dat kader worden ook mogelijke innovaties en verbeteringen op gebied van monitoring en bestrijding bezien.
Heeft de kustwacht genoeg materieel om de wateren te kunnen monitoren zoals afgesproken?
Ja, er is voldoende materieel. Naast eigen materieel voor dagelijkse controle- en observatievluchten om verontreinigingen op de Noordzee op te sporen en te identificeren, kan de Kustwacht gebruik maken van helikopters van de Landelijke Eenheid. Daarnaast kunnen ook satellietbeelden van het Europees Agentschap voor Maritieme Veiligheid ter beschikking worden gesteld aan Rijkswaterstaat.
Het bericht ‘Terschelling en Vlieland vragen Rijk om compensatie voor Doeksen. Onze levensader kan niet alleen voor rijken zijn weggelegd' |
|
Fahid Minhas (VVD), Harry Bevers (VVD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Terschelling en Vlieland vragen Rijk om compensatie voor Doeksen. «Onze levensader kan niet alleen voor rijken zijn weggelegd»»?1
Ik ben bekend met dit bericht.
Kunt u het verzoek van Rederij Doeksen om de prijs per 1 januari 2023 te mogen verhogen met 11,1%, waar in het artikel over wordt gesproken, bevestigen en toelichten?
Onlangs heeft rederij Doeksen mij laten weten dat zij in zeer grote financiële problemen is gekomen door de fors gestegen brandstofprijzen. Om die reden heeft Doeksen een aantal maatregelen getroffen. Zo heeft Doeksen onder meer voorgesteld om per 1 januari 2023 – naast de eerder vastgestelde tariefindex van 2,6% – een tijdelijke brandstoftoeslag in te voeren. Op verzoek van de door Doeksen geconsulteerde decentrale overheden en consumentenorganisaties en mijn ministerie heeft Doeksen in haar meest recente voorstel de eilandbewoners meer ontzien. Dat heeft Doeksen ook gedaan. Inmiddels heb ik ingestemd met een tijdelijke brandstoftoeslag van 4,5% voor de eilandbewoners (alleen houders van een eilanderpas), 16,5% voor overige passagiers en 20,5% voor auto’s van deze overige passagiers. Zoals gezegd gaat het hier om een maatregel die vooralsnog alleen zal gelden in 2023. Daarnaast heeft Doeksen aangegeven dat zij in 2023 meermaals zal bezien of er mogelijkheden zijn om de brandstoftoeslag te verlagen, als bijvoorbeeld de energieprijzen weer zullen dalen.
Heeft u in beeld of ook andere veerdiensten (TESO en Wagenborg Passagiersdiensten) dergelijke verzoeken tot een prijsverhoging hebben ingediend? Zo ja, per wanneer en om welke procentuele verhoging(en) gaat het hier?
Ik ben concessieverlener voor de vervoerconcessie Waddenveren West verleend aan Doeksen en de vervoerconcessie Waddenveren Oost verleend aan Wagenborg Passagiersdiensten (WPD). WPD heeft bij mij geen verzoek ingediend voor een brandstoftoeslag, maar enkel voor een verhoging van de tarieven met de door mij vastgestelde tariefindex van 2,6%. Hiermee heb ik inmiddels ingestemd.
Bent u het ermee eens dat de bewoners van de Waddeneilanden geen keuze hebben voor alternatief vervoer naar het vaste land en dat zij als gevolg van deze prijsverhoging onevenredig zwaar getroffen worden?
Ik ben het met u eens dat de bewoners van de Waddeneilanden voor het vervoer naar het vasteland afhankelijk zijn van de veerverbinding. Doeksen heeft dan ook na consultatie van de decentrale overheden en consumentenorganisaties en na overleg met mijn ministerie, de brandstoftoeslag specifiek voor eilandbewoners verlaagd naar 4,5%. Samen met de tariefindex van 2,6% betekent dit een prijsstijging van circa 7%. Dit is vergelijkbaar met de prijsstijging die onlangs is aangekondigd door de vervoerders van het regionale OV.
Bent u bereid om te onderzoeken of de bewoners van de eilanden (voor een deel) uitgesloten kunnen worden van een dergelijke prijsverhoging? Zo ja, op welke termijn denkt u dit te kunnen realiseren? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven beschreven, ben ik al in overleg getreden met Doeksen om te bezien of de brandstoftoeslag specifiek voor de eilandbewoners kan worden verlaagd. Dit heeft geresulteerd in een brandstoftoeslag van 4,5%.
Indien de bewoners worden uitgesloten van een (volledige) prijsverhoging, kunt u dan aangeven wat dit betekent voor de verhoging van de prijs voor bezoekers en bevoorradend (vracht)verkeer van en naar de eilanden?
De brandstoftoeslag bedraagt 4,5% voor eilandbewoners (alleen houders van een eilanderpas), 16,5% voor overige passagiers en 20,5% voor auto’s van deze overige passagiers. Bovenstaande brandstoftoeslag komt bovenop de door mij vastgestelde tariefindex van 2,6%. De verlaging van de brandstoftoeslag voor eilandbewoners heeft tot het gevolg gehad dat die voor de overige passagiers en auto’s (van niet eilandbewoners) is gestegen. Dat is uiteraard vervelend. Echter, de eilandbewoners zijn in hoge mate afhankelijk van de veerdiensten, waardoor ik het gerechtvaardigd vind dat zij een lager tarief betalen.
Het vrachtvervoer valt niet onder de concessie.
Hebben de gemeenteraden en/of colleges van de andere Waddeneilanden, gelet op het compensatieverzoek van Terschelling en Vlieland waar in het artikel over gesproken wordt, een dergelijk verzoek gedaan? Zo ja, per wanneer?
Enkel Doeksen, concessiehouder voor de verbindingen met Vlieland en Terschelling, heeft mij gevraagd om een financiële bijdrage vanwege de fors gestegen energieprijzen. Ik heb geen verzoeken ontvangen van andere gemeenteraden en/of colleges om de veerdiensten financieel te ondersteunen.
Indien compensatie tot de mogelijkheden behoort, bent u dan ook van mening dat de compensatie in eerste instantie ten goede moet komen aan de bewoners van de betreffende Waddeneilanden? Bent u bereid dit als zodanig door te voeren?
In het meest recente voorstel van Doeksen worden de eilandbewoners reeds het meest ontzien en betalen de overige reizigers een hogere brandstoftoeslag. Mocht er compensatie van het Rijk beschikbaar komen, dan zal ik met Doeksen in overleg treden.
Kunt u aangeven in hoeverre de rederijen van de Waddenveren bezig zijn met de overschakeling naar duurzame, niet op fossiele brandstof gebaseerde, aandrijvingen van de vloot?
Voor de concessiehouders, te weten Doeksen en WPD, geldt dat zij beide de mogelijkheden onderzoeken om in de toekomst (deels) op niet fossiele brandstoffen te varen. Met name wordt gekeken naar de optie om (gedeeltelijk) elektrisch te varen.
Bent u ook van mening dat deze duurzame ontwikkeling (verder) versneld moet worden? Wat bedraagt uw strategie om tot deze versnelling te komen?
Ik ben van mening dat verduurzaming van de bereikbaarheid van de Waddeneilanden een belangrijke ontwikkeling is. Doeksen en WPD zijn bezig om de mogelijkheden te onderzoeken om in de toekomst (deels) op niet fossiele brandstoffen te varen. Duurzame bereikbaarheid van de Waddenveren is binnen het Rijk op meerdere plaatsen belegd, waaronder de Agenda voor het Waddengebied 2050. De huidige concessies lopen tot 2029. De nieuwe concessies bieden een goede kans om duurzaamheidsdoelstellingen van de overheid te vertalen in concrete concessievereisten.
De brief van 372 wetenschappers met zorgen over de mijnbouw in de Waddenzee |
|
Tjeerd de Groot (D66), Faissal Boulakjar (D66) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met de brief van Scientists For Future Nederland waarin de zorgen worden uitgesproken over de effecten van mijnbouw in de Waddenzee?1
Ja
Kunt u reflecteren op deze zorgen?
Ik heb de brief gelezen en ben bekend met de zorgen die uitgesproken worden.
Het gebruik van fossiele brandstoffen leidt tot een toename van broeikasgassen en daarmee de zeespiegelstijging. Klimaatverandering en de gevolgen hiervan staan scherp op het netvlies van het kabinet. Daarom heeft de Staatssecretaris van Economische zaken en Klimaat uw Kamer toegezegd een studie uit te laten voeren over de rol van gaswinning in het 1.5-graad scenario binnen het Noordzeeakkoord.
Delfstofwinning onder de Waddenzee is alleen toegestaan als de hierdoor veroorzaakte bodemdaling niet schadelijk is voor de natuur. Om dit te borgen is het «hand aan de kraan»-principe vastgesteld in het Rijksprojectbesluit Gaswinning onder de Waddenzee van 26 juni 2006. Het «hand aan de kraan»-principe houdt in dat vanuit deze velden slechts gas mag worden gewonnen zolang de snelheid van bodemdaling als gevolg van deze winning de toegestane veilige gebruiksruimte niet overschrijdt. Bij een snellere zeespiegelstijging dan verwacht, betekent dit dat de gaswinning eerder zal worden beperkt. De verwachte zeespiegelstijging wordt elke 5 jaar opnieuw door de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat vastgesteld en daarnaast wordt jaarlijks bepaald of de nieuwste inzichten een bijstelling vragen. Hierdoor kan, ook in het scenario waarbij de zeespiegelstijging sneller gaat dan verwacht, op tijd worden bijgestuurd in de gaswinning.
In Nederland zet het kabinet in op het decarboniseren van het energiesysteem door middel van energiebesparing en het vervangen van fossiele energie door duurzame energie, zoals groen gas, duurzame waterstof en warmte. Deze omslag vergt tijd. De verwachting is dat aardgas de komende tijd nog noodzakelijk is voor bijvoorbeeld de productie van elektriciteit en de energie- en warmtebehoefte van huishoudens in Nederland. Zolang er in Nederland nog vraag is naar aardgas, geeft het kabinet de voorkeur aan gaswinning uit de Nederlandse kleine velden onder de Noordzee. Productie in eigen land maakt Nederland minder afhankelijk van import van aardgas uit het buitenland. Bovendien is de klimaatafdruk van aardgas gewonnen in Nederland lager dan aardgas dat gewonnen wordt in het buitenland. Ook zorgt gaswinning uit Nederlandse kleine velden voor behoud van kennis van de diepe ondergrond en aanwezige gasinfrastructuur. Deze kennis en infrastructuur kan worden gebruikt in het kader van de energietransitie, zoals mogelijk voor de opslag en het transport van waterstof. In het kader van de huidige geopolitieke situatie en ontwikkelingen op de gasmarkt wil het kabinet opsporings- en winningsactiviteiten op de Noordzee versnellen.
Op land kunnen projecten die vallen onder een bestaande winningsvergunning worden voortgezet mits dit veilig kan en in goede afstemming met de omgeving.
Voor gaswinning onder de Waddenzee is in het coalitieakkoord afgesproken dat er geen nieuwe vergunningen meer worden afgegeven. De procedure voor gaswinning Ternaard zal worden afgerond.
Productie in eigen land draagt bij aan energieleveringszekerheid. Daarnaast zorgt gaswinning uit Nederlandse kleine velden voor behoud van kennis van de diepe ondergrond en aanwezige gasinfrastructuur. Deze kennis en infrastructuur kan worden gebruikt in het kader van de energietransitie, zoals mogelijk voor de opslag en het transport van waterstof. In het kader van de huidige geopolitieke situatie en ontwikkelingen op de gasmarkt wil het kabinet opsporings- en winningsactiviteiten op de Noordzee versnellen.
Hoe worden deze zorgen, gedeeld door iets minder dan 400 wetenschappers in het veld, meegenomen in de besluitvorming voor de vergunning voor Ternaard?
Voor gaswinning onder de Waddenzee is in het coalitieakkoord afgesproken dat de procedure voor Ternaard wordt afgerond en er geen nieuwe vergunningen worden afgegeven. Voor wat betreft de zorgen kan ik aangeven dat de zorgpunten, dus ook de zorgen zoals genoemd in de brief van Scientists For Future Nederland, worden betrokken bij de besluitvorming.
Deelt u de mening dat deze brief bevestigt dat er gerede wetenschappelijke twijfel bestaat dat het verlenen van een vergunning voor Ternaard negatieve ecologische effecten zou kunnen hebben? Zo ja, wat doet dat volgens u met de juridische houdbaarheid van een eventueel verleende vergunning?
Een aanvraag voor een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming wordt getoetst aan de hand van een passende beoordeling die deel uitmaakt van de aanvraag. Uit de passende beoordeling moet de zekerheid worden verkregen dat het project de natuurlijke kenmerken van Natura 2000-gebieden niet zal aantasten. Dit is dus de beoordeling die ook in het geval van de aanvraag van de NAM voor de gaswinning Ternaard moet plaatsvinden.
Wanneer denkt u de besluitvorming rondom de vergunning voor Ternaard af te kunnen ronden?
Op dit moment bestudeer ik de gevolgen van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in de zaak Porthos voor de besluitvorming voor Ternaard. Zoals vermeld in mijn brief aan de Kamer d.d. 3 november jl. over deze uitspraak, geldt voor ieder project, dus ook voor het project Ternaard, dat alsnog moet worden gekeken naar de stikstofeffecten van de aanlegfase. Ik ben over het vervolg van de besluitvorming reeds in overleg getreden met de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat.
De besluitvorming loopt door het alsnog betrekken van de stikstofeffecten in de aanlegfase bij de beoordeling, vertraging op. Ik kan op dit moment niet concreet aangeven wanneer de besluitvorming zal worden afgerond.
Het bericht 'Grutte fragen by Waadferiening: wat betsjut ferkeap NAM foar gaswinning?' |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Grutte fragen by Waadferiening: wat betsjut ferkeap NAM foar gaswinning?»?1
Ja.
Deelt u de observatie dat de organisatie die de oorspronkelijke vergunningsaanvragen voor gaswinning onder de Waddenzee heeft aangevraagd in feite een andere is dan de organisatie die deze mijnbouw in de toekomst uitvoert?
Indien een overdracht plaatsvindt van bedrijfsonderdelen waartoe gaswinning onder de Waddenzee behoort, zullen die activiteiten inderdaad door een andere marktpartij worden uitgevoerd. Het staat iedere marktpartij vrij om op basis van eigen genomen afwegingen te besluiten om bepaalde bedrijfsonderdelen aan te trekken of af te stoten. De NAM heeft dus de mogelijkheid om te concluderen dat door de beperkte ruimte die zij zien om verder te investeren in de zogeheten kleine velden, zij het beter achten dat deze bedrijfsonderdelen overgenomen worden door een ander mijnbouwbedrijf dat met wellicht meer investeringsruimte.
Welke consequenties heeft dit voor zowel de uitvoering als de handhaving van bestaande vergunningen voor gaswinning onder de Waddenzee vanuit de dorpen Blija, Moddergat, Lauwersoog en Vierhuizen door de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM)?
Vanaf het moment van overname is de nieuwe partij de vergunninghouder en zullen de rechten en plichten met betrekking tot die mijnbouwactiviteiten gelden voor de nieuwe partij. Dit betekent dat de nieuwe partij zijn activiteiten moet uitvoeren conform het bepaalde bij of krachtens de Mijnbouwwet (inclusief de voorwaarden of beperkingen die aan de vergunning of instemming zijn verbonden) en daarop ook het toezicht op wordt gehouden. Voor de uitvoering en handhaving gelden dezelfde eisen en worden dezelfde toetsen uitgevoerd, als voor de NAM het geval was. Daarbij merk ik op dat voor de overdracht van de vergunning mijn toestemming nodig is en ik daarvoor de beoogde nieuwe vergunninghouder toets aan de eisen van de Mijnbouwwet, bijvoorbeeld of deze partij beschikt over voldoende technische en financiële mogelijkheden (zie artikel 9 van de Mijnbouwwet).
Deelt u de zorg dat er, indien er voor gaswinning bij Ternaard toch een vergunning wordt afgegeven, in feite niets bekend is over het nieuwe bedrijf dat deze gaswinning uitvoert en we dus op dit moment niet weten welk bedrijf aan mijnbouw zal doen in dit uitermate kwetsbare gebied?
Ik deel uw zorgen op dit punt niet. Op het moment dat de gaswinning daadwerkelijk mag worden uitgevoerd zoals u in uw vraag stelt, is bekend welke partij dat doet, namelijk de vergunninghouder. Omdat voor de overdracht van de vergunning mijn toestemming nodig is en ik daarvoor de beoogde nieuwe vergunninghouder toets aan de eisen van de Mijnbouwwet, is gewaarborgd dat bekend is welke partij mijnbouwactiviteiten uitvoert en dat deze partij aan de eisen van de Mijnbouwwet voldoet.
Deelt u de conclusie dat, indien een ander bedrijf dan de NAM deze winning bij Ternaard van plan is uit te voeren, de vergunningsaanvraag in feite opnieuw moet worden ingediend, aangezien bijvoorbeeld ook de financiële mogelijkheden van het winningsbedrijf worden meegenomen in de beslissing over de vergunning?
Ik deel de conclusie in die zin dat ik bij de overdracht van welke winningsvergunning dan ook door de NAM aan een andere partij de financiële en technische mogelijkheden van de nieuwe partij meeweeg in de beslissing over de overdracht. Dit is van belang aangezien de overnemende partij in de rechten en plichten van de NAM treedt.
Het plotseling afsluiten van afloopsteigers voor de binnenvaart bij Hansweert |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het onverwachtse besluit van Rijkswaterstaat om elf van de veertien afloopsteigers voor de binnenvaart bij sluizencomplex Hansweert af te sluiten vanwege achterstallig onderhoud?1, 2
Ja.
Kunt u meer inzicht geven in het tijdpad voor afsluiting en renovatie van de genoemde afloopsteigers?
Gedurende meerdere inspecties in de periode eind 2021/begin 2022 is gebleken dat voor 11 van de 14 beschikbare afloopvoorzieningen bij Hansweert een veilig gebruik niet meer kan worden gegarandeerd. Er is sprake van een door corrosie ernstig aangetaste constructie, waardoor er een grote kans op bezwijken bestaat. Om onveilige situaties voor gebruikers te voorkomen is in april 2022 besloten dat deze steigers moeten worden afgesloten. De voor de afsluiting noodzakelijk uit te voeren werkzaamheden hebben plaatsgevonden tussen 18 juli en 5 augustus 2022. De afsluiting duurt totdat noodzakelijk groot onderhoud aan deze voorzieningen is uitgevoerd. Om de overlast zo kort mogelijk te houden wordt een deel van de aan- en afloopvoorzieningen bij de sluizen Hansweert al in 2023 vernieuwd. Daarbij zijn in ieder geval inbegrepen de voorzieningen bij de kegelligplaatsen. Deze zijn bestemd voor schepen met gevaarlijke stoffen. De definitieve planning voor de werkzaamheden is nog niet bekend. De beschikbare budgetten zijn niet toereikend om alle aan- en afloopvoorzieningen gelijk aan te pakken. Naar verwachting worden de werkzaamheden tussen april en oktober 2023 uitgevoerd.
Ik realiseer me dat deze maatregel veel impact heeft op de schippers. Schippers kunnen wel aanmeren maar niet bij alle afloopvoorzieningen aan wal gaan. Dit betekent dat zij in die gevallen moeten uitwijken naar andere locaties om aan wal te komen. De dichtstbij zijnde locaties zijn de Krammersluizen en de Volkeraksluizen. Schippers moeten daarvoor al snel ca 35 tot 65 km (4 tot 7 uur) extra varen om een aanlegvoorziening te bereiken om aan wal te gaan. Uitwijken zal echter lang niet altijd mogelijk zijn waardoor aanmeren bij de sluizen Hansweert de enige optie is. Schepen zijn dan niet bereikbaar voor bijvoorbeeld hulpdiensten. Tevens is dit voor schepen zonder goede overnachtingsvoorzieningen extra problematisch.
Deelt u de mening dat, gelet op het tekort aan ligplaatsen, afsluiting van steigers zoveel mogelijk voorkomen moet worden?
Ja, ik deel die mening.
Ziet u mogelijkheden om door tijdelijke maatregelen zoveel mogelijk afloopsteigers alsnog open te kunnen stellen alvorens de afloopvoorzieningen gerenoveerd worden? Bent u bereid deze mogelijkheden te benutten?
Vanwege de slechte staat is het niet mogelijk om tijdelijke maatregelen te nemen om deze voorzieningen alsnog open te stellen. De constructies zijn daarvoor te zwaar aangetast door corrosie.
Was de slechte staat van de genoemde afloopsteigers pas laat in beeld, waardoor abrupte afsluiting nodig was?
Op basis van inspecties zijn in 2019 de aan- en afloopvoorzieningen bij Hansweert opgenomen in het project «Groot Onderhoud steigers en afmeervoorzieningen». Echter, bij de start van de eerste werkzaamheden (o.a. bij vluchthaven Tholen en Kreekrak) begin 2021, bleken de voorzieningen in een veel slechtere staat te verkeren dan waar bij de aanbesteding van uit was gegaan. De geplande uitvoeringskosten van het project zijn daardoor ruim hoger geworden dan het beschikbare budget. Bij de noodzakelijke herprioritering heeft RWS keuzes moeten maken. Hierbij is een aantal werkzaamheden uitgesteld die het minste impact hebben op de beschikbaarheid van de vaarweg, zoals o.a. de aan- en afloopvoorzieningen bij Sluizencomplex Hansweert. De voorzieningen die niet kunnen worden aangepakt zijn met inspecties in de gaten gehouden. Naar aanleiding van eind 2021/begin 2022 uitgevoerde inspecties is in april 2022 besloten dat 11 aan- en afloopvoorzieningen niet meer veilig kunnen worden gebruikt en moeten worden afgesloten. Deze zijn vervolgens tussen 18 juli en 5 augustus 2022 afgesloten.
Waarom zijn binnenvaart en provincie niet eerder geïnformeerd over de noodzakelijke afsluiting van de genoemde afloopsteigers?
In april 2022 werd duidelijk dat de aan- en afloopvoorzieningen op korte termijn moesten worden afgesloten. Vanaf eind mei zijn vervolgens de stakeholders (Koninklijke Binnenvaart Nederland en Algemeene Schippers Vereniging (ASV)) geïnformeerd en betrokken bij de plannen en het zoeken naar mogelijkheden om de hinder zoveel mogelijk te beperken. Ook de Provincie Zeeland is hierbij betrokken. Toen de datum van de afsluiting bekend was is de scheepvaart door middel van een Bericht aan de Scheepvaart (BAS) geïnformeerd.
Op welke wijze wordt de staat van onderhoud van steigers en afloopvoorzieningen gemonitord?
Rijkswaterstaat heeft hiervoor een inspectiestrategie. Jaarlijks voert de onderhoudsaannemer toestandsinspecties uit waarbij gedetailleerde informatie over de staat van het object wordt verzameld. Daarnaast worden iedere zes jaar programmeringsinspecties uitgevoerd door een onafhankelijk gespecialiseerd inspectiebureau. Deze laatste geeft ook advies voor toekomstig onderhoud.
Als er zorgen zijn over de staat van een object wordt de inspectiefrequentie opgevoerd zodat nauwlettender in de gaten kan worden gehouden of veiligheid nog gewaarborgd is. Dit is ook gebeurd bij de aan- en afloopvoorzieningen bij de sluizen Hansweert.
Wat is in het algemeen het beeld van de staat van onderhoud van steigers en afloopvoorzieningen in beheer bij Rijkswaterstaat? Zijn de komende tijd nieuwe afsluitingen te verwachten?
Het beeld is dat de voorzieningen die vanwege de slechte onderhoudsstaat zijn of moeten worden afgesloten, zich met name bevinden in de Zeeuwse regio en op een beperkt aantal andere locaties in het land. Aangezien de totale instandhoudingsopgave groter is dan de beschikbare budgetten zijn afsluitingen niet uit te sluiten.
Hoe wordt ervoor gezorgd dat de gevolgen van achterstallig onderhoud van steigers en afloopvoorzieningen voor het gebruik ervan vroegtijdig in beeld zijn en gecommuniceerd worden, zodat vroegtijdig actie ondernomen kan worden?
Zoals in antwoord op vraag 7 aangegeven hanteert Rijkswaterstaat een inspectiestrategie. Als er aanleiding voor is voert Rijkswaterstaat de inspectiefrequentie op. Bij noodzakelijke afsluitingen treedt Rijkswaterstaat gelijk in overleg met de regio en andere belanghebbenden.
Het bericht ‘Bereikbaarheid Ameland op het spel: boot te vaak te laat’ |
|
Fahid Minhas (VVD), Harry Bevers (VVD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Bereikbaarheid Ameland op het spel: boot te vaak te laat»?1
Ja, wij zijn bekend met het bericht «Bereikbaarheid Ameland op het spel: boot te vaak te laat», waarmee gedoeld wordt op het bericht «burgemeester Leo Pieter Stoel van Ameland houdt zijn hart vast voor het naderende stormseizoen: «Veerboot is te vaak te laat»» in de Leeuwarder Courant van 9 september jl.
Klopt het dat de veerboot naar Ameland te vaak te laat aankomt en de betrouwbaarheid van het dienstrooster hiermee op de lange én korte termijn op het spel staat? Zo ja, kunt u aangeven hoe vaak er sprake is geweest van een vertraagde dienstregeling in de afgelopen zeven maanden na de stormen van januari en februari?
Het klopt dat de veerboot naar Ameland vaker vertraging heeft dan de veerboten naar de andere Friese Waddeneilanden en dat dit een negatieve impact heeft op de betrouwbaarheid van de dienstregeling. In het tweede kwartaal van 20222 vertrok de veerboot bij 40 procent van de afvaarten meer dan 10 minuten te laat.
Heeft u de exacte oorzaak in beeld voor de vertraagde dienstregeling van de veerdienst naar Ameland en in hoeverre speelt de diepte van de vaargeul en het type zand uit deze geul hier een rol in?
In 2019 zijn de vertragingen op Ameland onderzocht door het onafhankelijke onderzoeksbureau Lievense3. Dit bureau concludeerde dat vertragingen ontstonden door een combinatie van factoren. Als meest voorkomende vertragingsfactoren werden genoemd: vervolgvertraging, staat van de vaargeul, laden en lossen en de waterstand. Wat betreft de vertragingen in het tweede kwartaal 2022 heeft Rederij Wagenborg Passagiersdiensten (hierna: WPD) ons gemeld dat het merendeel van de vertraagde afvaarten te wijten was aan het dichtslibben van de vaargeul.
In hoeverre beseffen alle betrokken partijen dat inwoners en bezoekers van Ameland volledig afhankelijk zijn van deze veerdienst voor hun bereikbaarheid en verbinding met het vaste land en hoe uit zich dit?
Alle betrokken partijen zijn zich terdege bewust van de afhankelijkheid van bewoners en bezoekers van Ameland van de veerverbinding.
De bereikbaarheid van de Waddeneilanden en havens is vastgelegd in de Agenda voor het Waddengebied 20504. Het hoofddoel van de vervoerconcessie Waddenveren Oost, die is verleend aan WPD, is het personenvervoer tussen het vasteland en de Waddeneilanden in stand te houden op een zodanige wijze dat deze verbindingen voor het publiek en de eilandbevolking toereikend zijn.
In het Nationaal Waterprogramma zijn de afmetingen van de geulen opgenomen. Rijkswaterstaat garandeert als vaarwegbeheerder de bereikbaarheid van het eiland. Die opdracht wordt in afstemming met regionale partners uitgewerkt in onderhoudsmaatregelen voor veerhavens en vaargeulen.
Om de bereikbaarheid ook voor de langere termijn te kunnen garanderen voert Rijkswaterstaat in onze opdracht het Vervolgonderzoek Bereikbaarheid Ameland 2030 uit. Het onderzoek is een vervolg op de Lange termijn Oplossingsrichtingen Bereikbaarheid Ameland na 2030 (LTOA). De LTOA is in januari 2020 door de Minister aan de Tweede Kamer aangeboden5. Het doel van het Vervolgonderzoek is een betrouwbare en duurzame verbinding naar Ameland voor de periode na 2030. Rijkswaterstaat werkt in het onderzoek samen met de gemeente Ameland, gemeente Noardeast-Fryslân, provincie Fryslân en Wetterskip Fryslân. Ook worden belangenorganisaties, experts en inwoners bij het Vervolgonderzoek betrokken, bijvoorbeeld via deelname aan adviesgroepen en informatiebijeenkomsten.
Heeft u in beeld wat de gevolgen zijn van de vertraagde dienstregeling van de veerdienst voor de bereikbaarheid van Ameland, haar inwoners, haar bezoekers en het naderende stormseizoen?
Ons ministerie is de afgelopen jaren nauw betrokken geweest bij het oplossen van de bereikbaarheidsproblematiek. Daardoor hebben wij een goed beeld kunnen ontwikkelen van de gevolgen van de vertragingen. Diverse onderzoeken (zoals de rapporten uit het Vervolgonderzoek Bereikbaarheid Ameland 20306 en het rapport Lievense7) en participatiegesprekken met burgers, toeristen, ondernemers en bestuurders hebben dat beeld verder aangescherpt. De veerboot naar Ameland heeft vaker vertraging dan de veerboten naar de andere Friese Waddeneilanden, met mogelijk negatieve gevolgen voor de reizigers.
Kunt u toelichten wanneer Rijkswaterstaat en de baggeraars op de hoogte waren van de problemen rondom het dienstrooster van de veerdienst en waarom er tot op heden geen orde op zaken is gesteld voor het beter bevaarbaar maken van de vaargeul?
Het Waddengebied is een dynamisch natuurgebied dat continu aan natuurlijke veranderingen onderhevig is en daarmee onderhoud behoeft. In februari 2020 waren er drie opeenvolgende stormen die leidden tot een kleinere diepte van de vaargeulen. Na deze stormen is direct begonnen met het weer bevaarbaar maken van de vaargeul. Bij het eerste gedeelte van het traject vanaf veerdam Holwerd bleek ongeveer 100.000 m3 zand de vaargeul ingestroomd. Dit zand bleek moeilijker te verwerken en is – anders dan slib – minder goed doorvaarbaar. Ook blijkt de aanzanding vanaf de platen naar de lager gelegen vaargeul sinds de stormen structureel hoger. Door extra inzet was eind maart het midden van de vaargeul weer op diepte, alleen niet overal op de volle breedte. Met name bij lage waterstanden zoals springtij gecombineerd met oostenwind konden daardoor de veerboten elkaar niet overal passeren. Vanaf medio mei voldoet de vaargeul, op het eerste deel bij de veerdam Holwerd na, weer aan de eisen. Ondanks de inzet van extra materieel (sleephopperzuigers, kraanschepen en ploegboot) blijft het lastig om daar de hogere aanzanding vóór te blijven.
In hoeverre zou een aanpassing van de dienstregeling – het plannen van afvaarten om de 75 minuten in plaats van om de 60 minuten – kunnen bijdragen aan de oplossing van dit probleem en wat is de haalbaarheid van deze aanpassing?
Het plannen van de afvaarten om de 75 minuten zou waarschijnlijk leiden tot minder vertraagde afvaarten, omdat een vertraagde aankomst dan minder doorwerkt op de punctualiteit van de volgende afvaart. Er kleven echter ook nadelen aan een dergelijke dienstregeling, bleek tijdens het Open Plan Proces vaarverbinding Ameland-Holwerd8, namelijk onder andere een stijging van de exploitatielasten van de rederij. Wij beschouwen het ontwerp van de dienstregeling primair als een taak van de huidige concessiehouder. Deze handhaaft in haar vervoerplan 2023 de uursdienstregeling.
Kunt u aangeven waarom de gesprekken tussen Rijkswaterstaat en de provincie, het waterschap en de gemeenten Ameland en Noardeast-Fryslân pas 2030 in het vizier hebben voor het realiseren van een structurele oplossing van dit probleem? Hoe verhoudt zich dit tot de huidige concessie voor de Waddenveerdiensten die tot 2029 loopt?
Het onderzoek richt zich op de periode na 2030 omdat in 2029 de concessie voor zowel de oostelijke Waddenveren (Ameland en Schiermonnikoog) als de westelijke Waddenveren (Terschelling en Vlieland) afloopt. Het jaar 2030 vormt daarmee een logisch moment voor het realiseren van een lange termijn oplossing. Gezien de breedte van de alternatieven is een zorgvuldige afweging van belang. Daarnaast kost het realiseren van de oplossing tijd. In de periode totdat een lange termijn oplossing is gerealiseerd, draagt Rijkswaterstaat zorg voor de instandhouding van de verbinding naar Ameland.
Kunt u toelichten waarom de uitkomst van het vervolgonderzoek van Rijkswaterstaat nog geen voorkeursalternatief zal bevatten en waarom het besluit over een definitieve oplossing van dit probleem pas in 2023 zal worden genomen?
In het Vervolgonderzoek bereikbaarheid Ameland 2030 worden de twee meest kansrijke oplossingen uit de LTOA verder onderzocht en uitgewerkt, namelijk:
Het optimaliseren van de bestaande verbinding of;
Het verplaatsen van de vertreklocatie en/of de aankomstlocatie (van Holwerd naar Ferwert / van Nes naar de Ballumerbocht of naar Hollum).
Het streven is, conform de oorspronkelijke planning9 het onderzoek in 2023 af te ronden. Op basis van de informatie uit het onderzoek neemt de Minister een besluit over een eventueel vervolg. Pas als er voldoende informatie is en de gewenste oplossing helder is, zal er afhankelijk van de gewenste oplossing een procedure gestart worden, gericht op realisatie.
Welke kansen ziet u om het beslissingsproces naar een definitieve oplossing te versnellen, aangezien er volgend jaar al grote investeringen moeten worden opgenomen in het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT)?
Voor het starten van een verkenning binnen het MIRT is het noodzakelijk dat de volledige financiering beschikbaar is voor het realiseren van de meest voor de hand liggende oplossing. Dit wordt meegenomen in het besluit over een vervolg. Met de uitkomsten van het Vervolgonderzoek is het mogelijk een eventuele MIRT-verkenning versneld uit te voeren.
Hoe gaat u voorkomen dat de huidige vervoerder en de potentiële nieuwe vervoerder in de problemen komen, aangezien er na 2023 al bepaalde investeringen niet meer mogen worden gedaan in de concessie voor de Waddenveerdiensten tot 2029?
Er is goed overleg tussen Rijkswaterstaat, WPD en ons ministerie over investeringsbeslissingen voor schepen die nog onder de huidige concessie ingezet worden. Volgens de concessievoorwaarden dient de huidige vervoerder de voorgenomen aanschaf van een schip uiterlijk vijf jaren voor het aflopen van de concessie bij de concessieverlener te melden. Dit is dus tot april 2024.
Welk effect heeft het ontstaan van natuurlijke geulen op de bestaande vaarroutes in het Waddengebied en hoeveel natuurlijke geulen doen zich momenteel aan als alternatieve vaarroutes?
Het beleid is om de veerbootroutes zo goed mogelijk te laten aansluiten op de natuurlijke ontwikkeling van de geulen van de Waddenzee en daarmee zo min mogelijk baggerwerk te hoeven plegen. De geulen en zandplaten veranderen continu van ligging. Sommige geulen verzanden langzaam, nieuwe geulen ontstaan. Als de vaargeulen verzanden wordt baggerwerk uitgevoerd. Als zich een nieuwe natuurlijke geul ontwikkelt die zonder of met minder baggerwerk in stand gehouden kan worden, dan wordt de vaarroute naar die nieuwe geul verlegd, mits ook passend binnen de daar voorkomende natuurwaarden. Dat kan dus betekenen dat de veerboot soms een andere route moet nemen en dat de reis iets korter of langer gaat duren. Een voorbeeld van een natuurlijke vaargeul bevindt zich ten westen van de huidige vaargeul Holwerd – Ameland. Om deze geul te kunnen gebruiken als veilige vaarweg, moet de geul op de juiste onderhoudsdiepte en breedte worden gebracht. Deze geul sluit beter aan op de natuurlijke morfologische ontwikkelingen in de Waddenzee. De verwachting is dat, door mee te bewegen met het systeem en deze geul te gebruiken als vaarweg, er minder baggerwerkzaamheden nodig zijn. De beweging van de geulen wordt voortdurend gemonitord en er zijn momenteel twee tot drie gebieden waar potentieel nieuwe geulen aan het ontstaan zijn. Naar verwachting is dat echter niet op korte termijn.
Heeft u in beeld hoeveel vaarroutes in het Waddengebied momenteel te maken hebben met dichtslibbende vaargeulen of hiertoe risico lopen? Hoe gaat u voorkomen dat er meer vaargeulen in het Waddengebied dichtslibben en zo meer veerdiensten onder druk komen te staan?
Ja, dit is in beeld. Rijkswaterstaat doet veel metingen en laat onderzoek doen naar de ontwikkeling van de Waddenzee. Bijna alle vaarroutes hebben te maken met dichtslibbende of verzandende vaargeulen. In de meeste gevallen gaat het echter niet om gehele vaargeulen, maar om een aantal locaties in de routes. Om de eilanden en havens bereikbaar te houden, houdt Rijkswaterstaat de geulen met baggerwerk op diepte zoals vastgelegd in het Nationaal Waterprogramma. Rijkswaterstaat kan niet echter voorkomen dat vaargeulen dichtslibben.
Nieuwe risicogrenzen voor PFAS in oppervlaktewater |
|
Tjeerd de Groot (D66), Kiki Hagen (D66) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), van der Ch. Wal-Zeggelink , Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met de nieuwe risicogrenzen voor PFAS in oppervlaktewater zoals vastgesteld door het RIVM?1
Ja.
Klopt het dat de risicogrenzen voor PFOA en PFOS tussen de 90–160 keer lager liggen dan de nu geldende normen voor zoet en zout water?
Het RIVM heeft op verzoek van IenW nieuwe risicogrenzen voor PFAS in oppervlaktewater afgeleid nadat eerder al risicogrenswaarden zijn vastgesteld voor zwemwater en vis2. De nu door het RIVM voorgestelde risicogrenzen voor oppervlaktewater zijn lager dan de huidige vastgestelde normen. Aanleiding voor de herbeoordeling is de EFSA-opinie uit 2019, waarin geconcludeerd is dat PFAS al bij lagere inname schadelijk is voor de gezondheid.
Klopt het dat de nieuwe PFOA-risicogrenzen voor het oppervlaktewater 0,3 ng/l bedragen?
Ja, dat is de risicogrens zoals deze in het rapport van het RIVM staat.
Wat betekenen deze nieuwe risicogrenzen voor de Nederlandse inzet in de Kaderrichtlijn Water?
De Europese lijst prioritaire stoffen van de Kaderrichtlijn water en de bijlage van de EU-grondwaterrichtlijn worden op dit moment herzien. Een voorstel voor een herziene richtlijn wordt op 26 oktober verwacht. Er zullen nieuwe stoffen worden voorgesteld die Europees-breed een probleem zijn (en de chemische toestand van de KRW bepalen). De meest recente wetenschappelijke inzichten zijn ook op Europees niveau de basis voor de hoogte van de Europese milieukwaliteitsnormen. Nederlandse experts zijn nauw betrokken bij het proces van de herziening. Nieuwe wetenschappelijke inzichten kunnen aanleiding zijn om bestaande normen van de huidige prioritaire stoffen aan te passen, zoals eerder in de herziening van de richtlijn prioritaire stoffen is gebeurd met de aanscherping van de normen van enkele PAK’s en lood.
Welke vervolgstappen gaat u zetten nu de risicogrenzen voor PFOA, PFOS en GenX zo sterk zijn aangescherpt?
Ik zal mede op basis van het advies van het RIVM een besluit nemen of de normen voor PFAS in oppervlaktewater aangepast moeten worden.
Klopt het dat bij het besluit om alsnog over te gaan tot ontpoldering van de Hedwigepolder onderzoeken naar de PFAS-concentratie in oppervlaktewater een rol hebben gespeeld?
In de Kamerbrieven van 5 oktober 2021 (Kamerstukken 30 862, nr. 114) en van 20 juni 2022 (35 334, nr. 188) is aangegeven dat het zwevend stof dat uiteindelijk zal bezinken de beste indicatie geeft voor de op termijn te verwachten PFAS-waarden op de waterbodem van de ontpolderde Hedwigepolder. De PFAS-gehalten in het (oppervlakte)water vormen daar geen goede indicatie voor.
De metingen van PFAS in het water van de Westerschelde hebben dan ook geen aanleiding gegeven om de plannen voor de Hedwigepolder aan te passen. De waarde van PFAS in de Westerschelde zijn desalniettemin hoog en de inzet is om samen met de Vlaamse autoriteiten de emissies en daarmee uiteindelijk de PFAS-gehalten in het oppervlaktewater naar beneden te krijgen.
De ontpoldering van de Hedwigepolder is overigens op dit moment onderwerp van een tweetal rechtszaken. Een daarvan betreft een verzoek om herziening van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 november 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4074) door de voormalig eigenaar van de Hedwigepolder. De Raad van State heeft dit verzoek op 19 oktober verworpen, nadat eerder al de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak een verzoek om voorlopige voorziening afgewezen had (ECLI:NL:RVS:2022:3003).
Een tweede procedure betreft een verzoek om handhaving door de gemeente Hulst. De uitspraak hierover van de rechtbank Zeeland West-Brabant wordt een dezer dagen verwacht.
Klopt het dat uit dit onderzoek van het oppervlaktewater van de Hedwigepolder bleek dat de concentratie PFOA 11 ng/l betrof?
In een onderzoek naar PFAS in grondwater, kwelwater en oppervlaktewater is inderdaad bij een enkele meting een waarde van 11 ng/l PFOA in het oppervlaktewater in de Hedwigepolder gevonden.3 De gemiddelde concentratie PFOA in de Westerschelde in 2021 en 2022 is 8 ng/l.4
Klopt het dat de gemeten PFAS-waardes in het oppervlaktewater uit de onderzoeken in de Hedwigpolder niet voldoen aan de nieuwe risicogrenzen zoals vastgesteld door het RIVM?
Inderdaad zijn zowel de enkele meting in de Hedwigepolder als de tweejaarsgemiddelden in de Westerschelde hoger dan de risicogrenzen die RIVM nu heeft berekend. Of deze grenzen ook omgezet worden in normen moet nog besloten worden. De actuele norm voor PFOA in oppervlaktewater is 48 ng/l.
Welke consequenties heeft dit voor de natuur en de veiligheid in en om de Westerschelde en de Hedwigepolder?
De Minister voor Natuur en Stikstof heeft uw Kamer op 20 juni 2022 laten weten wat de verschillende uitgevoerde onderzoeken betekenen voor de ontpoldering van de Hedwigepolder (35 334 nr. 188). In deze brief staat uitgelegd dat de gevonden PFAS-waarden de ontwikkeling van estuariene natuur niet in de weg staan. Ook levert de ontpoldering van de Hedwigepolder geen aanvullend risico op voor de volksgezondheid.
Bent u het eens met de stelling dat het doel van de ontpoldering van de Hedwigepolder is om kwalitatief hoogwaardige natuur te creëren? Staat de PFAS-concentratie (kijkende naar de nieuwe risicogrenzen) dit in de weg?
Het doel van de ontpoldering van de Hedwigepolder en de Prosperpolder in Vlaanderen is het creëren van een grensoverschrijdend intergetijdengebied om het oppervlak aan estuariene natuur te vergroten. Hiermee wordt invulling gegeven aan de uitbreidingsdoelstelling die geldt voor de habitattypen estuaria, zilte pionierbegroeiing en schorren en zilte graslanden. Zoals aangegeven in de brief van de Minister voor Natuur en Stikstof van 20 juni 2022 staan de gemeten PFAS-waarden het bereiken van dat doel niet in de weg.
Welke consequenties heeft dit voor uw besluit om alsnog over te gaan tot ontpoldering van de Hedwigepolder?
Zie antwoord vraag 10.
De VN-conferentie over het wereldzeeënverdrag |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Christine Teunissen (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat het belangrijk is om tijdens de huidige VN-conferentie in New York over het wereldzeeënverdrag (die duurt tot en met 26 augustus 2022) tot een akkoord te komen over maatregelen voor het daadwerkelijk beschermen van 30% van de wereldzeeën in 2030? Zo ja, hoe zet Nederland zich in om dit doel te bereiken?
Het is belangrijk om zo spoedig mogelijk te komen tot een ambitieus verdrag ter bescherming en duurzaam gebruik van biodiversiteit in zeegebieden buiten de nationale rechtsmacht van kuststaten (Biodiversity Beyond National Jurisdiction, BBNJ). Een deel van de maatregelen in dit verdrag zal op de lange termijn bijdragen aan de doelstelling om ten minste 30% van de zeeën te beschermen.
De EU en haar lidstaten treden gezamenlijk op in de BBNJ-onderhandelingen en spreken daar met één stem. Nederland zet zich in voor de beschermingsdoelen door een proactieve en ambitieuze bijdrage aan de EU-standpunten te leveren. Tijdens de intergouvernementele conferentie aangaande het BBNJ-verdrag van 15 tot en met 26 augustus jl. (VN-conferentie) heeft Nederland zich in EU-verband zeer actief ingezet om zo spoedig mogelijk tot afrondingen van de onderhandelingen te komen.
Het onderhandelingspakket van het BBNJ-verdrag is op zichzelf al een compromis tussen landen en bestaat uit (1) mariene genetische bronnen, (2) gebiedsgerichte beheerinstrumenten, (3) milieueffectrapportages, en (4) capaciteitsopbouw en overdracht van mariene technologie. Om tot een verdragstekst te komen, moet overeenstemming worden bereikt over alle onderwerpen in het pakket. Ondanks een goede en constructieve atmosfeer was er onvoldoende tijd om op verschillende punten werkbare compromissen te vinden. Tijdens de VN-conferentie is daarom nog geen overeenstemming bereikt over het gehele BBNJ-verdrag. Nederland, gezamenlijk met de EU en de andere lidstaten, zal zich tijdens de volgende VN-conferentie wederom actief inzetten voor de afronding van een effectief en toekomstbestendig verdrag.
Zie ook de beantwoording van vragen 4 en 5 en vraag 15 van de leden Wassenberg en Teunissen (beiden Partij voor de Dieren) over de VN-conferentie over het wereldzeeënverdrag van 21 juni 2022 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 3221).
Deelt u de mening dat bij het beschermen van 30% van de wereldzeeën ook gekeken moet worden naar de effectiviteit van deze bescherming, zodat de meest biodiverse plekken strikt beschermd worden? Zo ja, kunt u aangeven wat de inzet van Europa en specifiek Nederland hiervoor is? Zo nee, waarom niet?
De oceanen en zeeën moeten effectief beschermd worden, in het bijzonder kwetsbare en/of waardevolle mariene gebieden. Om dat te kunnen doen moet goed in beeld worden gebracht wat de te beschermen natuurwaarden zijn, welke doelen daaraan gekoppeld moeten worden en welke invloed menselijk gebruik daarop heeft. Om deze doelen te behalen zijn maatregelen nodig. Welke maatregelen exact worden toegepast is niet alleen afhankelijk van de te realiseren doelen, maar ook van de specifieke situatie waarin het te beschermen gebied zich bevindt.
Een van deze maatregelen kan het uitsluiten van bepaalde activiteiten in een beschermd marien gebied zijn. Bij het aanwijzen van dit soort beschermde gebieden en instellen van maatregelen die menselijke activiteiten beperken moet naast de effectiviteit van de maatregelen voor het realiseren van het doel, altijd rekening gehouden worden met andere belangen die gemoeid zijn met de betreffende menselijke activiteiten.
Nederland zet zich, in EU-verband, tijdens de onderhandelingen voor het BBNJ-verdrag actief in voor een gedegen systeem voor de aanwijzing van gebiedsgerichte beheersinstrumenten die de mariene biodiversiteit op volle zee zo effectief mogelijk kunnen beschermen en waar zo veel mogelijk landen mee akkoord kunnen gaan. Immers, in het gebied waarover de onderhandelingen gaan (Areas Beyond National Jurisdiction, ABNJ) geldt bij uitstek dat het niet kunnen binden van enkele landen aan het akkoord directe negatieve invloed heeft op de bescherming van biodiversiteit. De inzet is dus gericht op een zo inclusief mogelijk akkoord, met de juiste beschermingskracht.
Daarnaast zet Nederland zich ook via andere gremia in voor de bescherming van mariene gebieden, waaronder in het kader van het Biodiversiteitsverdrag (Convention on Biological Diversity), de Internationale Maritieme Organisatie en het Verdrag inzake de bescherming van het mariene milieu in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan (OSPAR).
Op welke punten en hoe heeft Nederland zich ingespannen tijdens de VN-conferentie over oceanen in Lissabon om de eigen uitgesproken hoge ambities, zoals effectieve en toekomstbestendige bescherming van het mariene, in het wereldzeeënverdrag te krijgen?
Tijdens de tweede VN Oceanenconferentie in Lissabon van 27 juni tot en met 1 juli 2022 heeft Nederland uitgedragen dat het BBNJ-verdrag een essentieel instrument is voor het beschermen van biodiversiteit op volle zee, zeker met oog op nieuwe en toekomstige activiteiten op de volle zee en het voorkomen van schade aan het mariene milieu. Daarbij is ook de hoop uitgesproken dat zo veel mogelijk andere landen zich aansluiten om dit jaar nog te komen tot een verdrag. Ook is de nadruk gelegd op de door Nederland ingevoerde praktijk middels het Noordzeeakkoord, waardoor goede samenwerking mogelijk is gemaakt tussen de overheid, het onderzoeksveld, het bedrijfsleven en de belangenbehartigers van mariene biodiversiteit en een duurzame blauwe economie.
Voor de politieke verklaring1 van de VN Oceanenconferentie is in samenwerking met de EU-partners ingezet op een tekst die de onderhandelende partijen in het BBNJ-proces oproept om zonder vertraging een ambitieus akkoord te bereiken. Te meer omdat dit verdrag zal kunnen bijdragen aan de uitvoering van Duurzaam Ontwikkelingsdoel 14: Leven in het Water2.
Hoe spant Nederland zich momenteel in om deze uitgesproken hoge ambities in het wereldzeeënverdrag te krijgen?
De EU en haar lidstaten, zo ook Nederland, treden gezamenlijk op in de BBNJ-onderhandelingen en spreken daar met één stem. De inbreng wordt in EU-verband gecoördineerd en Nederland draagt actief bij aan de ontwikkeling hiervan. Daarnaast levert Nederland een ondervoorzitter (facilitator) van de VN-conferentie en twee leden van het onderhandelingsteam van de EU en haar lidstaten. De ambities zoals onder andere uitgesproken tijdens de VN Oceanenconferentie vormen de basis voor de Nederlandse inbreng. Daarnaast steunt Nederland de ambitieuze doelen van de Blue Leaders en draagt dit uit tijdens de BBNJ-onderhandelingen.
Tijdens de BBNJ-onderhandelingen deelt Nederland relevante expertise op het gebied van publiek-private samenwerking rond oceaan governance, zoals opgedaan in verschillende internationale gremia en binnen de kaders van het Noordzeeakkoord. Dit zal Nederland blijven doen tijdens de implementatiefase van het BBNJ-akkoord, zodat internationale best practices voor iedereen toegankelijk worden.
Kunt u aangeven op welke punten de ambities van Nederland en Europa verschillen? Ondersteunt Nederland bijvoorbeeld het standpunt van Europa op het gebied van bindende afspraken over mariene gebiedsbescherming op volle zee? Zo nee, waarom niet?
Nederland, de EU en de andere EU-lidstaten delen de ambitie om zo spoedig mogelijk een akkoord te bereiken over een BBNJ-verdrag. De onderhandelingsstandpunten van de EU en haar lidstaten worden opgesteld aan de hand van de inbreng van de lidstaten, zo ook van Nederland. Het zwaartepunt van deze inbreng verschilt mogelijk per land, maar het uiteindelijke doel is voor alle lidstaten hetzelfde: een effectief en ambitieus verdrag ontwikkelen ter bescherming en voor duurzaam gebruik van biodiversiteit in zeegebieden buiten de nationale rechtsmacht van kuststaten. Dat is inclusief gebiedsbescherming op volle zee.
Het BBNJ-verdrag zal een grondslag bieden voor het instellen van bindende maatregelen die bijdragen aan het algemene beschermingsdoel van het verdrag. Een van de maatregelen in het onderhandelingspakket van het BBNJ-verdrag is mariene gebiedsbescherming op volle zee. Nederland steunt deze maatregel, in lijn met het standpunt van de EU en de lidstaten.
Welke positie heeft Nederland aangaande het verplicht stellen van onderzoeken en het managen van activiteiten op de hoge zee om zo te voorkomen dat er schadelijke effecten op het zeemilieu zijn? En hoe heeft Nederland deze uitgedragen tijdens de onderhandelingen?
Nederland ziet het verplicht uitvoeren van onderzoeken en het managen van activiteiten op zee – middels milieueffectrapportages (MERs), management- en monitoringsplannen – als essentieel voor het beschermen van het mariene milieu. Dit standpunt heeft Nederland, samen met de EU en de lidstaten, ook tijdens de BBNJ-onderhandelingen voorgestaan. Zie ook de antwoorden op vragen 7 en 9.
Welke positie heeft Nederland aangaande het hanteren van een striktere norm voor «mindere en grensoverschrijdende» effecten van «substantiële vervuiling en schadelijke impact op het zeemilieu»? En hoe heeft Nederland deze uitgedragen tijdens de onderhandelingen?
Staten hebben onder het VN-Zeerechtverdrag de verplichting om individueel of via bevoegde internationale organisaties procedures te ontwikkelen voor het uitvoeren van dergelijke procedures. Middels het BBNJ-proces wil Nederland invulling geven aan deze verplichtingen. Daarom zet Nederland zich bij de voorbereiding binnen de EU en bij de bredere onderhandelingen actief in voor een wereldwijd erkende en verplichte procedure voor de uitvoering van MERs en de monitoring van de milieueffecten voordat een activiteit (al dan niet voorwaardelijk) wordt toegestaan en uitgevoerd.
Er is nog geen overeenstemming bereikt over de drempel(s) of threshold(s) voor de activering van de plicht om een MER op te stellen. Op grond van het VN-Zeerechtverdrag zijn activiteiten op volle zee MER-plichtig als zij «aanzienlijke verontreiniging van of aanmerkelijke en schadelijke veranderingen in het mariene milieu» teweeg kunnen brengen. Dit is de «hoge» drempel.
Een tweede drempeloptie, «gering of tijdelijk effect» (minor or transitory) is tijdens de VN-conferentie in augustus jl. wederom besproken. Deze drempel wordt gezien als een lagere drempel, waardoor meer activiteiten MER-plichtig zouden worden. Enkele minder ambitieuze landen en landen met weinig uitvoeringscapaciteit willen zich niet committeren aan deze «lage» drempel.
Er is echter een tussenweg die voor deze landen, maar ook voor Nederland en de EU en de andere lidstaten aanvaardbaar is. Bij dit compromis worden zowel de hoge als lage drempel gebruikt om te bepalen of een MER moet worden uitgevoerd. Dit is de trapsgewijze aanpak (two-tiered approach): wanneer de impact van een voorgestelde activiteit de lagere drempel bereikt, is de uitvoerder verplicht om een screening te doen. Als middels deze screening kan worden aangetoond dat een activiteit aanzienlijke verontreiniging van of aanmerkelijke en schadelijke veranderingen in het mariene milieu teweeg zou kunnen brengen, moet een volledige MER worden uitgevoerd. Deze trapsgewijze aanpak zou een compromis kunnen zijn dat gedegen bescherming van het mariene milieu kan borgen en voorkomt dat de uitvoering en handhaving overbelast worden. Tijdens de recente VN-conferentie heeft Nederland deze positie gesteund binnen de voorbereidingen met de EU en de lidstaten.
Welke positie heeft Nederland aangaande het verlenen van toegang aan landen tot een verdeling van genetische mariene bronnen (access and benefit sharing of Marine Genetic Resources)? En hoe heeft Nederland deze uitgedragen tijdens de onderhandelingen?
Dit onderdeel van het onderhandelingspakket gaat over de regulering van de toegang tot mariene genetische bronnen, alsmede de eerlijke en billijke verdeling van de opbrengsten daarvan.
Nederland is van mening dat dergelijke regulering zich moet uitstrekken tot zowel mariene genetische bronnen in situ als mariene genetische bronnen ex situ. In situ betekent verzamelde mariene genetische bronnen in hun natuurlijke omgeving op locaties buiten de nationale jurisdictie van kuststaten. Ex situbetekent het verzamelen van eerder vergaarde monsters in gebieden buiten de nationale jurisdictie van kuststaten. Het BBNJ-verdrag mag de toegang tot de mariene genetische bronnen in situ (en vrijheid van wetenschappelijk onderzoek) niet belemmeren, tenzij dit grote negatieve gevolgen heeft voor de mariene biodiversiteit. Gebruikers zijn tevens gebaat bij (kosteneffectieve) afspraken die het mogelijk maken om bij feitelijke toepassing van deze technologie de herkomst van de bronnen vast te stellen. Verder dient het BBNJ-verdrag ook de toegang tot mariene genetische bronnen ex situ te faciliteren, bijvoorbeeld door informatie over collecties te delen en de voorwaarden voor toegang te standaardiseren. De inzet is dat het BBNJ-verdrag daarbij de bestaande internationale regulering van intellectuele eigendomsrechten respecteert en voor het verkrijgen van die rechten geen aanvullende eisen stelt.
Ten aanzien van de verdeling van opbrengsten is er onderscheid te maken tussen monetaire en niet-monetaire opbrengsten. Een voorbeeld van niet-monetaire opbrengsten is het delen van kennis en data. Het Nederlandse standpunt is dat het verdelingsvraagstuk over niet-monetaire opbrengsten moet gaan.
Welke positie heeft Nederland aangaande verplichte milieueffectrapportages, voorafgaand aan activiteiten op zee? En hoe heeft Nederland deze uitgedragen tijdens de onderhandelingen?
Zie het antwoord op vraag 7.
Welke positie heeft Nederland aangaande het steunen van een internationaal overkoepelend technisch wetenschappelijk orgaan voor de beoordeling van Environmental Impact Assessments? En hoe heeft Nederland deze uitgedragen tijdens de onderhandelingen?
Nederland, alsmede de EU en de andere lidstaten, is van mening dat het wetenschappelijk en technisch orgaan (Scientific and Technical Body: STB) ten minste twee functies zou moeten krijgen in het MER-proces, mits de STB volledig onafhankelijk kan functioneren.
Ten eerste moet de STB de mogelijkheid krijgen om mee te doen aan een nationaal consultatieproces omtrent een MER. Dit biedt de STB de kans een uitgevoerde MER te beoordelen en daarover een niet-bindend advies te geven. Verplichte deelname en een bindend advies van de STB zijn niet wenselijk, omdat dit ingaat tegen het uitgangspunt van de EU en haar lidstaten dat besluitvorming moet worden voorbehouden aan staten. Daarnaast zou dit het MER-proces significant vertragen vanwege de extra belasting voor de STB, hetgeen ook niet wenselijk is.
Ten tweede zou de STB de bevoegdheid moeten krijgen om nadere richtlijnen en/of standaarden voor het MER-proces op te stellen. Enkele voorbeelden van onderwerpen waarop deze richtlijnen en/of standaarden betrekking kunnen hebben zijn het consultatieproces, de beoordeling van mogelijke cumulatieve effecten van verschillende activiteiten, en het vaststellen of de drempel (zie het antwoord op vraag 7) is bereikt of overschreden.
Nederlands datacenter Microsoft verbruikte vier keer meer water dan gedacht |
|
Fahid Minhas (VVD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nederlands datacenter Microsoft verbruikte vier keer meer water dan gedacht»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht dat het het datacenter van Microsoft ruim vier keer zoveel drinkwater verbruikt dan eerder werd genoemd door de gemeente?
Het is niet wenselijk dat datacenters drinkwater, geleverd door een drinkwaterbedrijf, gebruiken om te koelen. Met de verwachte bevolkingsgroei en de toenemende vraag naar drinkwater, en mede in het licht van de klimaatverandering, is het belangrijk om het juiste water voor het juiste gebruik te bestemmen. Dit laagwaardig gebruik van drinkwater past daar niet in. Dat geldt voor alle watergebruikers, ook voor de informatie- en communicatiesector, waartoe de datacenters behoren.
Over het drinkwatergebruik van individuele bedrijven wordt door het betrokken drinkwaterbedrijf (PWN) geen informatie verstrekt. Wel is eerder, in antwoord op eerdere Kamervragen van het lid Van Dijk, aan de Kamer gemeld dat uit gegevens van PWN blijkt dat 0,6% van de totale hoeveelheid drinkwater in het gehele voorzieningsgebied (650.000 m3/jaar in 2020) wordt gebruikt als koeling door verschillende bedrijven (waaronder datacenters).2
De afweging of een datacenter voor het watergebruik aangesloten moet worden op het drinkwaternet ligt bij het drinkwaterbedrijf. Een drinkwaterbedrijf kan hierbij de gevraagde aansluiting of levering weigeren op basis van zijn algemene voorwaarden. PWN geeft daarbij aan dat zij als uitgangspunt hebben om in de toekomst geen grote hoeveelheden drinkwater te leveren als dat voor het gebruik niet passend is. De aansluit- en leveringsplicht uit de Drinkwaterwet geldt namenlijk niet voor drinkwater als dat water niet is bestemd om te worden gebruikt als drinkwater.
Klopt het dat het betreffende datacenter alleen waterkoeling gebruikt bij een temperatuur hoger dan 24 graden Celsius? Indien ja, hoeveel hoger verwacht u dat het drinkwaterverbruik over 2022 en de komende jaren zal uitvallen?
Ja, het betreffende datacenter wordt primair met lucht gekoeld. Bij temperaturen boven de 25 graden Celsius is die lucht te warm en is aanvullend (drink)water nodig voor de koeling van de servers. PWN onderzoekt of er alternatieven zijn voor de watervraag waar niet direct drinkwaterkwaliteit benodigd is.
De verwachting is dat het totale drinkwaterverbruik door huishoudens en bedrijven samen de komende jaren zal stijgen. Verwezen wordt naar de prognose van VEWIN hierover.3
Hoe plaatst u het toegenomen drinkwaterverbruik door datacenters in het licht van de toegenomen droogte en uw eerdere oproep aan burgers om minder drinkwater te gebruiken?
Zoals beschreven in de Beleidsnota Drinkwater 2021–2026 is de inzet om, net als bij burgers, het bewust en zuinig drinkwatergebruik door zakelijke gebruikers te stimuleren. Het «juiste water voor het juiste gebruik» is het motto om zo laagwaardig gebruik van drinkwater terug te dringen. Via de Implementatie en uitvoeringsagenda wordt daar, samen met de partners, invulling aan gegeven.
Weet u wat de consequenties voor het milieu zijn als datacenters gebruikt koelwater lozen?
Het afvalwater kan niet zomaar worden geloosd. Hiervoor is een vergunning of een melding nodig. Voor het lozen op oppervlaktewater is het waterschap of Rijkswaterstaat, namens de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, de vergunningverlener. Voor lozen op een riool is dit de Omgevingsdienst namens de gemeente of provincie. Bij de aanvraag of melding wordt gekeken welke stoffen er in het te lozen water zitten, welke temperatuur het water heeft en hoe groot het debiet is. Zo wordt beoordeeld of de kwaliteit van het ontvangende water niet achteruit gaat. Als er stoffen in het afvalwater zitten met concentraties die schadelijk zijn voor het ontvangende water zal de vergunninghouder of melder maatregelen moeten nemen, bijvoorbeeld door het realiseren van een waterzuivering. Als dat niet mogelijk is, zal geen vergunning kunnen worden verleend. Dit geldt ook voor de koelwaterlozingen van een datacenter.
Hoe is het drinkwaterverbruik van andere datacenters in Nederland? En is het drinkwaterverbruik van andere datacenters ook hoger dan ingeschat?
Het CBS houdt de gegevens van drinkwaterverbruik van datacenters bij voor heel Nederland: het drinkwaterverbruik van de sector «informatie en communicatie» (waar datacenters onder vallen) was in de periode 2018–2020 steeds ongeveer 1 miljoen m3 per jaar. Dit is minder dan 0,1% van het totaal van drinkwaterverbruik in Nederland4. De statistieken over 2021, 2022 en verder zullen door de drinkwaterbedrijven en het CBS nog worden verzameld.
Klopt het dat datacenters makkelijk gebruik kunnen maken van een grijs watersysteem en geen kostbaar drinkwater hoeven te gebruiken voor het koelen? Indien ja, bent u bereid om het gebruik van drinkwater bij nieuw af te geven vergunningen voor datacenters te verbieden?
Er lopen verschillende beleidstrajecten die ervoor kunnen zorgen dat (toekomstige) datacenters minder of ander water gaan gebruiken. In de Beleidsnota Drinkwater 2021–2026 wordt ingezet op het juiste water voor het juiste gebruik en het circulair maken van waterstromen. Dit moet tevens laagwaardig gebruik van drinkwater – zoals voor het koelen van datacenters – tegengaan. In het Deltaprogramma Zoetwater wordt samen met regio’s in maatregelen geïnvesteerd die gericht zijn op waterbesparing en hergebruik van grijs water. Dit water kan ook voor koeling van datacenters worden gebruikt. De vestiging van hyperscale datacentra, die veel ruimte, energie en water vragen, wordt strikt gereguleerd en is op slechts op enkele plekken in Nederland nog mogelijk5.
Ten slotte is de branche ervan op de hoogte dat het gebruik van koelwater door datacenters onder categorie 4 van de verdringingsreeks is opgenomen. Deze categorie kan tijdens watertekorten als eerste worden afgekoppeld. De initiatiefnemer zal dus afhankelijk van de lokale situatie op zoek moeten gaan naar een alternatief. Dit kan industriewater, grijs water, regenwater of een WKO-installatie zijn.