Een project van 17 gangbare en biologische boeren voor zoetwateropslag dat vanwege een te laat toegekende subsidie in het water dreigt te vallen |
|
Eline Vedder (CDA) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het samenwerkingsproject van zeventien akkerbouwers, fruittelers en biologische groentetelers om in de gebiedspilot «Zoetwaterberging in West Zeeuws-Vlaanderen» op achttien locaties zoetwaterberging te realiseren?
Ja, het project is mij bekend. Het betreft een project onder de samenwerkingsmodule van de regeling groen-economisch herstel (EHF). In de beantwoording van vragen van de leden Flach (SGP) en Bromet (Groen Links/PvdA) op 15 maart 2024 (Kamerstuk Aanhangsel Handelingen I 2023/24 nr. 1697) is mijn ambtsvoorganger nader op dit project ingegaan.
Bent u ervan op de hoogte dat de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) een positieve subsidiebeschikking voor dit project heeft afgegeven, voor subsidie vanuit «Samenwerken aan groen-economisch herstel», maar dat de dienst ruim twintig maanden nodig heeft gehad om tot dat besluit te komen?
Ja, ook dit is mij bekend.
Is het juist dat de RVO pas eind juni 2023 een eerste verzoek naar de initiatiefnemers heeft gestuurd voor aanvullingen op de aanvraag, terwijl de uiterlijke datum van beoordeling van 18 juli 2022 was? Zo ja, waarom heeft dat zo lang geduurd?
Ja, dit is juist. Laat ik vooropstellen dat het heel vervelend is voor de aanvrager(s) dat de beslissing op de aanvragen zo lang heeft geduurd.
Zoals aangegeven in de beantwoording op eerdere Kamervragen (Kamerstuk Aanhangsel Handelingen I 2023/24, nr. 1697), is de EHF-regeling een crisismaatregel die voortvloeit uit afspraken van de Europese Raad in 2020 over een extra inzet van Europese middelen om het bedrijfsleven te ondersteunen in de nasleep van de COVID-19 uitbraak. De regeling werd opengesteld aan het eind van de programmeringsperiode van GLB POP3 (2014–2022) en de structuur en opzet van deze landelijke samenwerkingsregeling was nieuw. De regeling is in zeer korte tijd tot stand gekomen en vervolgens zeer fors overschreven (6 keer zoveel als verwacht), onder andere door de aantrekkelijke opzet van de regeling.
De forse overschrijving, in combinatie met de (destijds voor de uitvoerder nieuwe) structuur van de regeling en overheveling tussen verschillende categorieën vanwege afwijzingen en gedeeltelijke goedkeuringen, zorgde voor onduidelijkheid in het beschikbare budget. De aard van de regeling bracht bovendien met zich mee dat er een uitgebreide individuele beoordeling van aanvragen moest plaatsvinden. Deze samenloop van omstandigheden heeft ertoe geleid dat de tijd tussen aanvraag en toekenning langer is geweest.
Door de langere tijd tussen aanvraag en toekenning, kunnen ondernemers problemen ervaren met het halen van de uitvoeringstermijn (31-12-2024). In deze gevallen zal RVO zo veel mogelijk meedenken, gericht op maatwerkoplossingen voor de betreffende ondernemers. Dit binnen de Europese kaders die van toepassing zijn op de samenwerkingsvariant van de regeling groen-economisch herstel (EHF).
Klopt het tevens dat de uiteindelijke positieve beschikking pas op 31 oktober 2023 is afgegeven, meer dan twintig maanden nadat de subsidie was aangevraagd? Zo ja, kunt u dan verklaren waarom de RVO zoveel tijd nodig heeft gehad om de aanvraag te beoordelen?
Het klopt dat op 31 oktober 2023 de beschikking voor dit project is afgegeven. Zie mijn antwoord op de vragen 1 en 3 voor de toelichting hiervan.
Klopt het dat het uiterlijk op 31 december 2024 afronden van een project een voorwaarde is voor de subsidies vanuit «Samenwerken aan groen-economisch herstel»?
Ja, dat is juist. In de regeling is opgenomen dat het project uiterlijk afgerond dient te zijn op 31 december 2024. In het geval dat voor de uitvoering van een project een fysieke investering wordt gedaan zoals omschreven in de regeling, moet de aanschaf daarvan plaatsvinden na het indienen van de subsidieaanvraag en binnen twee jaar na het toekennen van de subsidie. De einddatum hangt onder meer samen met de einddatum van de Europese Verordening (31 december 2025) en de tijd die in de uitvoering nodig is om declaraties tijdig in Brussel te kunnen indienen.
Begrijpt u dat de initiatiefnemers, pas nadat duidelijk was dat de subsidie werd toegekend, konden beginnen met onder andere de vergunningaanvragen voor het project, noodzakelijke onderzoeken zoals soortenonderzoek en de daadwerkelijke aanleg van de zoetwaterbergingen?
Ik begrijp dat dit, gezien de omvang van de subsidie, bepalend is. Het maken van kosten voorafgaande de subsidiebeschikking is op eigen risico van de aanvrager.
In de EHF regelingsmodule «samenwerken aan groen-economisch herstel» is opgenomen dat projecten uiterlijk op 31 december 2024 moeten zijn afgerond en de vaststellingsverzoeken en laatste declaraties uiterlijk 31 maart 2025 bij RVO zijn ingediend. Dit is om tijdige declaratie in Brussel mogelijk te maken.
Binnen deze kaders is voor dit project een oplossing op maat gevonden.
Begrijpt u tevens dat het voor de initiatiefnemers, gezien de grote investeringen van gezamenlijk ruim 3,8 miljoen euro, niet mogelijk was om op eigen risico (voor afgifte van de subsidiebeschikking) te starten met het project en dat door de trage behandeling van de subsidieaanvraag door de RVO het project niet meer voor 31 december 2024 kan worden afgerond?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat niet van de initiatiefnemers kan worden verwacht dat zij het project alsnog voor het einde van het jaar afronden en dat uitstel van de realisatietermijn daarom voor de hand ligt, gezien het bovenstaande en gezien het feit dat het voor hen technisch onmogelijk is om voor de gestelde einddatum het project volledig af te ronden?
Zie antwoord op vraag 7.
Kunt u uitleggen waarom de RVO niet bereid is om uitstel te verlenen, ondanks een verzoek daartoe van de initiatiefnemers?
Zie antwoord op vraag 7.
Welke mogelijkheden ziet u om een oplossing te bieden voor dit project? Bent u bereid om in gesprek te gaan met de RVO om ervoor te zorgen dat dit samenwerkingsproject alsnog doorgang kan vinden?
In het betrokken project is door RVO met maatwerk een oplossing geboden aan de begunstigde.
Kunt u tevens aangeven in hoeverre deze situatie een incident is of dat er meer projecten zijn die wel een positieve subsidiebeschikking hebben gekregen voor een project in het kader van «Samenwerken aan groen-economisch herstel», maar die door de trage behandeling door de RVO en het vasthouden aan de deadline van 31 december 2024 alsnog niet zullen worden gerealiseerd? Indien dit het geval is, om hoeveel projecten gaat dit en welk subsidiebedrag is daar in totaal mee gemoeid?
Er is in totaal aan 32 projecten subsidie verleend. Er zijn mogelijk meer projecten voor wie de betrokken termijnen van de EHF regelingsmodule «samenwerken aan groen-economisch herstel» te krap is. Het is op dit moment, gezien het feit dat de projecten nog in ontwikkeling zijn en er feitelijk wellicht meer of minder vooruitgang is geboekt dan bij RVO op dit moment bekend is, niet mogelijk om exact aan te geven om hoeveel projecten dit gaat.
In voorkomende andere gevallen zal RVO positief meedenken over de mogelijkheden binnen de bestaande kaders (o.a. de eerdergenoemde Europese deadlines). Daarin zal de ruimte gezocht worden om maatwerk te leveren waar dat nodig en mogelijk is.
De inzet van innovatie waterzuiveringstechnieken |
|
Chris Stoffer (SGP), Geert Gabriëls (GL) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de beschikbaarheid van nieuwe methoden voor de zuivering van (afval)water?1
Ja.
Erkent u, gelet op de toenemende waterschaarste en problemen met onder meer PFAS en medicijnresten in het oppervlaktewater, de noodzaak om extra inzet te plegen op zuivering van afvalwater bij rioolwaterzuiveringsinstallaties en industriële bedrijven en van oppervlaktewater ten behoeve van de bereiding van drinkwater?
Ja, dat klopt. Daarom zijn door mijn ambtsvoorganger diverse maatregelen genomen en acties in gang gezet zoals ook aangegeven in de Kamerbrief betreffende de voortgang van de waterkwaliteit en de Kaderrichtlijn Water (KRW) van 27 juni jl.2 Het gaat daarbij om het samen met de waterbeheerders doorlopen van een traject waarbij voor alle rioolzuiveringsinstallaties (hierna: RWZI’s) een immissietoets wordt uitgevoerd op het effluent, de inzet op de zuivering van afvalwater via de Subsidieregeling stimulering verwijdering medicijnresten en de Ketenaanpak Medicijnresten, de vaststelling van de nieuwe Europese Richtlijn Stedelijk Afvalwater en innovaties onder andere via het «Innovatieprogramma Microverontreinigingen uit RWZI-afvalwater» (IPMV)3.
Door de geschetste inspanningen zal de waterkwaliteit verder verbeteren. Het is aan de drinkwaterbedrijven om te beoordelen welke behandelingen van het ingenomen water nodig zijn om hier drinkwater van te maken.
In hoeverre acht u innovatieve zuiveringstechnieken nodig om de normen van de Kaderrichtlijn Water (KRW) voor chemische stoffen te halen en ook in de toekomst voldoende en veilig drinkwater te garanderen?
Innovatieve zuiveringstechnieken zijn nodig in aanvulling op de bronaanpak. Een deel van de chemische stoffen, zoals veel medicijnresten, kunnen goed en kosteneffectief worden gezuiverd met bestaande technieken, zoals ozon en poederkool. Voor andere stoffen, zoals PFAS, zijn innovatievere methoden nodig. Doordat er steeds nieuwe stoffen op de markt komen blijft ontwikkeling en innovatie nodig, om nieuwe robuuste, selectieve en daardoor kosteneffectieve zuiveringstechnieken te kunnen inzetten om ook deze nieuwere stoffen te kunnen zuiveren.
Hoe waardeert u het feit dat de in het artikel genoemde innovatieve membraantechniek wel in het buitenland verkocht wordt, maar nog nauwelijks in Nederland?
Het Groeiplan Watertechnologie (mogelijk gemaakt vanuit het Nationaal Groeifonds) geeft een belangrijke impuls aan de uitbreiding, innovatie en export van de watertechnologiesector. Het omvat de gehele keten van onderzoek tot en met demonstratie en zet in op groei van het verdienvermogen en de arbeidsproductiviteit, zowel voor de watertechnologiesector als voor water gebruikende sectoren. In het consortium werken watertechnologiebedrijven, drinkwaterbedrijven, kennisinstellingen en waterschappen samen om innovaties verder te brengen, en werken zo’n 600 partijen samen. In deze samenwerking wordt ook de samenwerking op de Nederlandse thuismarkt voor innovatieve watertechnologie gestimuleerd. Het is echter aan de drinkwaterbedrijven, waterschappen en industrie zelf om nieuwe technologie te omarmen. Deze maken hun eigen afwegingen over de noodzaak van vervanging dan wel uitbreiding en het wel of niet toepassen van alternatieve technologie.
Worden nu afdoende zuiveringstechnieken ingezet om PFAS en andere schadelijke stoffen uit afval- en drinkwater te halen?
Het drinkwater in Nederland moet voldoen aan de eisen uit het Drinkwaterbesluit. Daarin is onder andere de norm voor PFAS uit de Europese Drinkwaterrichtlijn opgenomen. Waar nodig worden door de drinkwaterbedrijven aanvullende zuiveringstrappen toegepast bij de productie van drinkwater. Het drinkwater wordt daarmee afdoende gezuiverd, daar waar nodig. Jaarlijks rapporteert de ILT aan de Kamer over de kwaliteit van het geleverde drinkwater.4
Het afvalwater van huishoudens en industrie wordt in een aantal locaties aanvullend gezuiverd met een vierde zuiveringstrap. Op veel rioolzuiveringsinstallaties moet deze vierde trap nog gebouwd gaan worden ter uitvoering van de vernieuwde Richtlijn Stedelijk Afvalwater. Zoals hierboven bij vraag 2 is aangegeven lopen diverse trajecten die de komende jaren tot veel verbetering van de kwaliteit van het afvalwater zullen leiden.
Hoe wordt ervoor gezorgd dat een innovatieve zuiveringstechniek waarbij een groot deel van de chemische stoffen, als PFAS, gewasbeschermingsmiddelen en medicijnresten, maar ook virussen en fosfaten, uit het water gehaald wordt, breed ingezet wordt?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 wordt er in diverse trajecten gewerkt aan het inzetten van een vierde trap voor zuivering van effluent. Hiermee wordt de inzet van aanvullende zuiveringstechnieken gestimuleerd. De waterbeheerders kiezen hierbij zelf welk techniek wordt toegepast, bijvoorbeeld innovatieve technieken, waarbij belangrijk is dat de beoogde techniek voldoende zuiveringsrendement oplevert. Het is aan de medeoverheden zelf om hun eigen afwegingen te maken over welke techniek wordt toegepast.
Als extra zuiveringsstappen zoals de membraantechniek nodig zijn, zouden deze dan volgens u aan de kant van de drinkwaterbereiding moeten worden ingezet, bij de afvalwaterzuivering of bij industrieën die lozen op oppervlaktewater en riool? Of moeten we overal meer en beter zuiveren?
Aanpak bij de bron heeft de voorkeur. Dit kan door vermindering van emissies van microverontreinigingen (minder gebruik van stoffen, gebruik van minder milieubelastende stoffen) en het vergroten van zuiveringscapaciteiten voor microverontreinigingen in afvalwater. Daarnaast kan een aanscherping van vergunningen en een beter toezicht en handhaving rondom lozingen op het riool en het oppervlaktewater een rol spelen bij het verminderen van emissies. In de KRW-impuls is veel aandacht voor het verminderen van emissies en het aanscherpen van vergunning, toezicht en handhaving op bedrijven die microverontreinigingen emitteren.
Hoe worden innovatieve zuiveringstechnieken als best beschikbare techniek voor zuivering van afvalwater bij industriële bedrijven aangewezen?
Best beschikbare technieken (BBT) zijn door de EU vastgesteld in BBT-documenten. De definitie van BBT staat onder de begrippen van bijlage A van de Omgevingswet. «Beste» omvat de meest doeltreffende technieken voor het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu. Dit om emissies van een bedrijf te voorkomen. Als dit niet mogelijk is, moet het bedrijf de emissie zoveel mogelijk beperken. «Beschikbare» omvat technieken die technisch en economisch haalbaar zijn voor die bedrijfstak, en die bedrijven kunnen toepassen. De techniek moet redelijkerwijs in Nederland of in een ander land verkrijgbaar zijn. Het begrip «technieken» is ruim. Hieronder vallen 1) de toegepaste technieken 2) ontwerp, bouw en ontmanteling van de installatie, en 3) onderhoud en bedrijfsvoering van de installatie. Een vergunningverlener moet de BBT-conclusies gebruiken bij het bepalen van BBT per bedrijfstak.
Bent u bereid te bezien hoe hergebruik van afvalwater door toepassing van innovatieve zuiveringstechnieken gestimuleerd of, zo nodig, afgedwongen kan worden?
Zoals hierboven bij vraag 2 is aangegeven, lopen er momenteel al diverse trajecten vanuit het Ministerie van IenW waarmee innovatieve zuiveringstechnieken gestimuleerd worden. Dit wordt voortgezet. De keuze over welke zuiveringstechniek toegepast wordt bij een afvalwaterzuiveringsinstallatie (AWZI) of RWZI is aan de partij die de zuivering uitvoert, in afstemming met het bevoegd gezag dat toetst of de techniek als Best beschikbare techniek mag worden gezien. Dit is aan deze partijen zelf, ook om gedwongen winkelnering te voorkomen.
Hoe waardeert u de mogelijkheid om met bestaande of nieuwe wetgeving de meerkosten voor extra zuiveringsstappen voor opkomende stoffen te verhalen op de vervuilers?
In het concept van de wijziging van de Richtlijn Stedelijk Afvalwater is al voorzien in de invoering van een Uitgebreide Producenten Verantwoordelijkheid (hierna: UPV), waarmee producenten van humane geneesmiddelen en cosmetica zullen gaan meebetalen aan de vierde zuiveringstrap op rioolzuiveringsinstallaties die vallen onder de richtlijn. Na vaststelling van deze wijziging van de richtlijn op Europees niveau, naar verwachting dit najaar, zal dit worden geïmplementeerd in Nederland. Met de invoering van deze UPV zullen de kosten van de waterzuivering niet meer betaald worden door degene die de zuivering betalen (burgers en bedrijven), maar door de vervuilers, namelijk de gebruikers van medicijnen en cosmetica. Op dit moment is niet voorzien in een verdere uitbreiding van deze Uitgebreide Producentenverantwoordelijkheid voor andere stoffen of producten.
Als drinkwaterbedrijven en waterschappen extra kosten moeten maken voor extra zuiveringsstappen, hoe worden deze dan omgeslagen op de klant of ingezetene?
De tarieven van drinkwaterbedrijven en ook de heffingen van waterschappen zijn kostendekkend. Dit betekent dat als de kosten van drinkwaterbedrijven en/of waterschappen stijgen, zij dit mogen doorberekenen aan hun afnemers.
Kunt u inzichtelijk maken welke soorten vervuiling in de nabije toekomst voor de meest ingrijpende en duurste extra zuiveringsstappen zorgen? En kunt u inzichtelijk maken welke beleidsopties (zuiveren afvalwater, zuiveren drinkwater, emissiebeperkingen, en dergelijke) leiden tot de laagste maatschappelijke kosten voor schoon en veilig (drink-)water en het behalen van de KRW-normen?
Dit is een veelomvattende vraag, waar helaas geen eenduidig antwoord op te geven is. Zoals eerder aangegeven worden er steeds nieuwe stoffen ontwikkeld met nieuwe eigenschappen. Hierdoor kan niet vooruit gelopen worden op stoffen die mogelijk tot verontreiniging van het oppervlaktewater en grondwater zullen gaan leiden. Daarmee kan ook niet op voorhand worden aangeven welke beleidsopties het meest voor de hand liggen om deze nieuwe stoffen aan te pakken.
Het nieuws dat het verbod op varend ontgassen nu al wordt omzeild |
|
Bart van Kent |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het nieuws dat er wordt gefraudeerd met vrachtbrieven om geldende regionale verboden op varend ontgassen middels omnummering/omkatten te omzeilen?1 2 3
Inspecteurs van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) hebben deze praktijk inzake niet juiste classificatie/indeling (deze manier van indelen van een stof wordt ook wel «omkatten» genoemd) geconstateerd tijdens uitgevoerde inspecties en hierover is gelijk gecommuniceerd met branche-vertegenwoordigers. Deze geluiden worden nu ook uit de sector opgevangen, waarin vermoedens van omkatten worden geuit. De praktijk is dus bekend, en dat het gebeurt is betreurenswaardig. Daarnaast is door de ILT deze materie diverse keren op bijeenkomsten binnen de branche/ sector (met onder andere vervoerende ondernemingen/ bevrachting/ afzenders) kenbaar gemaakt en heeft de ILT aangegeven dat hiertegen opgetreden gaat worden.
Ook is dit signaal door de ILT aan internationale schippers- en verladersorganisaties meegegeven. Het ministerie heeft mede hierom ook voorstellen gedaan binnen het CDNI-verdrag om hierop passende maatregelen te nemen.
Deelt u de vrees dat deze fraudemogelijkheid na de ingang van het landelijke ontgassingsverbod per 1 juli 2024 alleen maar aantrekkelijker zal worden?
Per 1 juli 2024 zal een verbod in gaan op het varend ontgassen van stoffen genoemd in tabel 1 van het CDNI-verdrag; dit binnen Nederland op grond van het Scheepsafvalstoffenbesluit. De verwachting is dat deze stoffen dan voornamelijk als eenheids- of compatibel transport wordt gevaren. Dan hoeft een schip ook niet te ontgassen. Voor deze transporten is het niet aannemelijk dat op grote schaal ontwijkgedrag in classificatie plaatsvindt.
Deelt u de mening dat deze fraudemogelijkheid schadelijk is voor de sectorbrede wens om te stoppen met varend ontgassen?
Deze fraudemogelijkheid is inderdaad schadelijk. De wens om varend ontgassen te beëindigen is inderdaad sectorbreed. Sectorpartijen en brancheorganisaties hebben aangegeven hun leden te informeren over de ontoelaatbaarheid van deze praktijk en zijn zich terdege bewust van de schade voor de hele sector als het verbod op deze manier ontweken wordt door een minderheid.
Klopt het dat met het ontduiken van een gecontroleerde ontgassing tot wel 40.000 euro kan worden «bespaard» bij een schip met een grote lading?4
De sector heeft eerder aangegeven dat de kosten tot maximaal 40.000 euro kunnen oplopen als schippers lang zouden moeten wachten om te ontgassen of lang om zouden moeten varen. De verwachting is dat de werkelijke kosten in de meeste gevallen veel lager liggen. De ILT gaat uit van een bedrag van tussen de 10.000 en 15.000 euro.
Wordt er in de geldende boetesystematiek rekening gehouden met de ernst van overtredingen en de hoogte van de bedragen die partijen per gecontroleerde ontgassing kunnen besparen?
Het ministerie gaat niet over de boetesystematiek, dat behoort aan het Openbaar Ministerie toe. Er dient echter onderscheid gemaakt te worden tussen een overtreding op het verbod op varend ontgassen en het vervalsen van de vrachtbrief. In het laatste geval gaat het om fraude.
Zo ja, kunt u een overzicht geven van de geldende boetesystematiek en deze per categorie afzetten tegenover de bedrijfsmatige kosten van een legale ontgassing?
Nee, dit overzicht is niet te geven. Dit hangt af van de specifieke feiten en omstandigheden en is aan het Openbaar Ministerie.
Zijn de huidige sancties volgens u hoog genoeg om te voorkomen dat het voor partijen goedkoper is om boetes te incasseren dan om te moeten varen voor een legale ontgassing?
Het uitganspunt bij elke wijziging van (milieu) regelgeving is dat aan het verbod wordt voldaan. Gelukkig zie ik hiertoe breed gedragen bereidheid in de sector. De boetes voor niet-naleving moeten hoog genoeg zijn om een overtreding van het verbod te ontmoedigen. Het ministerie en de ILT zijn onder andere om deze reden ook in gesprek met het Openbaar Ministerie om verhoging van de boetes te bewerkstelligen. Het Openbaar Ministerie heeft dit in behandeling.
Hoeveel ontgassingsinstallaties zijn inmiddels toegevoegd aan de twee installaties die u noemde in uw beantwoording van 15 april jongstleden?5
Bij ATM Moerdijk zijn twee installaties in gebruik. In Amsterdam is bij een brandstofterminal een installatie in gebruik die deel uitmaakt van de normale terminaloperatie en die tevens inzetbaar is voor het ontgassen van binnenvaarttankschepen. Of en wanneer deze installatie wordt ingezet voor het ontgassen van schepen van derden, is aan de terminal.
Kunt u daarnaast aangeven hoeveel vergunningen voor ontgassingsinstallaties zijn aangevraagd of nog in behandeling zijn?
ATM Moerdijk heeft een vergunningaanvraag ingediend voor uitbreiding van de bestaande installaties. In de regio Rotterdam is een vergunningaanvraag ingediend voor twee installaties in de Waal-Eemhaven. In Zeeland is een aanvraag ingediend voor een locatie ten noorden van de Kreekraksluizen. In Amsterdam is een ontheffingsaanvraag ingediend voor het doen van proefnemingen. Al deze aanvragen zijn in behandeling. Het bevoegd gezag, doorgaans de provincie en in enkele situaties de gemeente, is verantwoordelijk voor de uitgifte van de vergunningen.
Verder worden in de regio’s Amsterdam en Rotterdam en de provincies Zeeland, Flevoland en Gelderland voorbereidende onderzoeken gedaan en/of gesprekken gevoerd in de aanloop naar door initiatienemers mogelijk in te dienen vergunningaanvragen. Hierbij gaat het zowel om openbaar toegankelijke locaties als om installaties op het eigen terrein van bedrijven.
Wat gaat u ondernemen als blijkt dat de brandstofsector niet bereid is om meer te investeren in ontgassingsfaciliteiten voor schippers?
De sector zelf is verantwoordelijk voor de aanleg van ontgassingsinstallaties naar gelang de vraag. Als de sector zijn product door de tankvaart wil laten vervoeren dan hoort daar ook het zorg dragen voor de schoonmaak bij. Dit is zo bepaald in het CDNI-verdrag. De rijksoverheid is primair verantwoordelijk voor wetgeving en handhaving. Ook levert de rijksoverheid brengt partijen binnen de roadmapstructuur bij elkaar waardoor aanvragers bij de juiste bevoegde gezagen vergunningaanvragen kunnen indienen. De rijksoverheid legt zelf geen ontgassingsinstallaties aan.
Beschikt de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) over voldoende mankracht, bevoegdheden en instrumenten om het verbod op varend ontgassen per 1 juli 2024 te handhaven?
Het toezicht op varend ontgassen zal na 1 juli intensiveren. De ILT zal extra inspecteurs inzetten en krijgt de beschikking over mobiele e-noses die ingezet kunnen worden op plaatsen waar nu geen e-noses langs de vaarweg staan. Per 1 juli zijn echter niet alle punten gerealiseerd die de ILT in haar handhaafbaarheids-, uitvoerbaarheids- en fraudebestendigheidstoets (HUF-toets) heeft benoemd. Er is daarentegen sprake van een ingroeimodel waarin stapsgewijs toegewerkt wordt naar een adequate handhaving. De Kamer zal een aparte brief met een reactie op de HUF-toets ontvangen.
Zo nee, wat kunt u nog doen om de ILT hierbij te ondersteunen?
De ILT zal vanaf inwerkingtreding van het verbod handhaven met de beschikbare middelen. Het verbod zal komende jaren worden uitgebreid en steeds meer stoffen omvatten. Tegelijkertijd breidt de ILT de handhaving uit, bijvoorbeeld door gebruik te maken van meer e-noses langs de vaarweg. Voorts werkt het ministerie en de ILT samen met andere diensten die een handhavingstaak hebben zoals de Politie en Rijkswaterstaat.
Wat heeft u sinds de publicatie van de handhaafbaarheids-, uitvoerbaarheids- en fraudebestendigheidstoets (HUF-toets) varend ontgassen gedaan om tegemoet te komen aan de zorgen die de ILT uitte ten aanzien van het «omkatten van stofnummers»?6
De punten die in de HUF-toets naar voren zijn gebracht worden uitvoerig besproken en behandeld in de werkgroep «handhaving» onder de roadmapstructuur. Hierin worden bijvoorbeeld afspraken gemaakt over het overnemen van meldkamerdiensten en e-noses die nu in beheer zijn van provincies. Daarnaast is dit onderwerp besproken met de overige verdragsstaten en is afgesproken om binnen het CDNI-verdrag passende maatregelen te treffen. De Kamer zal een formele reactie op de HUF-toets separaat ontvangen.
Het bericht ‘Vervuiling Jelsumer Feart komt van vliegbasis Leeuwarden’ |
|
Habtamu de Hoop (PvdA), Geert Gabriëls (GL) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vervuiling Jelsumer Feart komt van vliegbasis Leeuwarden»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat er een overschrijding van 13.000 keer de PFOS-norm uit de Kaderrichtlijn Water is aangetroffen in de hoofdwaterweg?
De mening dat het zeer zorgelijk is wordt gedeeld. De hogere overschrijding van 8800 nanogram per liter (ng/L) PFOS is geconstateerd in de hoofdwatergang op het terrein van de vliegbasis. Deze hoofdwatergang voert via een gemaal af op de Jelsumer Feart. Daar is maximaal 590 ng/L PFOS in het water gemeten. De norm vanuit de Kaderrichtlijn Water (KRW) voor PFOS is 0,65 ng/L. Dit betekent dat de overschrijding in de Jelsumer Feart ruim 900 keer boven de KRW-norm voor PFOS uitkomt.
Hoe makkelijk verspreidt deze vervuiling zich naar de omgeving? Hoe zit het met de wateren waar de Jelsumer Feart op loost?
Omdat de Jelsumer Feart onderdeel is van het Friese boezemsysteem (stelsel van meren en kanalen), kan het water uit de Feart zich goed verspreiden. In het voorjaar van 2024 zijn daarom maatregelen getroffen om de concentraties PFOS in de omgeving te beheersen. Zo wordt er sindsdien geen water meer in de omliggende polders uit de Jelsumer Feart en directe zijtak Lytse Feart gelaten ten behoeve van peilbeheer. Daarbij voert het Wetterskip Fryslân schoner water aan in de richting van deze polders.2
Uit metingen blijkt dat de concentraties PFOS snel dalen zodra het water van de Jelsumer Feart zich mengt met het water uit de Dokkumer Ie.3 In de Dokkumer Ie is maximaal 13 ng/L PFOS aangetroffen. Dat is ruim 20 keer boven de KRW-norm.
Welke consequenties worden er verbonden aan de constatering dat de grote vervuiling in de Jelsumer Feart afkomstig is van de vliegbasis in Leeuwarden?
Na de officiële vaststelling dat de vervuilingsbron zich op de vliegbasis bevindt heeft het Wetterskip Fryslân de verontreiniging gemeld bij het Openbaar Ministerie. Het Wetterskip Fryslân heeft onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van PFAS in de watergangen van de vliegbasis. Het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) had reeds vastgesteld dat er sprake is van een hoge mate van PFOS-verontreiniging ter plaatse van de locatie van de voormalige brandweer-oefenlocatie.
Het RVB heeft daarom opdracht gekregen om de grond op de voormalige oefenbrandweerplek en het baggerslib in de watergangen op de vliegbasis te saneren. De uitvoering hiervan wordt via een saneringsplan afgestemd met de bevoegde gezagen: Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT), gemeente Leeuwarden, provincie Friesland en Wetterskip Fryslân. Voor de details over de uitvoering, zie het antwoord op vraag 9.
Hoe groot zijn de gezondheidsrisico’s voor omwonenden en grondeigenaren in de omgeving? En hoe worden zij daarvan op de hoogte gesteld?
Voor de algemene gezondheidsrisico’s van PFAS wordt verwezen naar de site van het RIVM (www.RIVM.nl/PFAS).
Via verschillende communicatiekanalen wordt contact gehouden met omwonenden en grondeigenaren over dit onderwerp. Omwonenden zijn op de hoogte gesteld met een bewonersbrief die gezamenlijk is verstuurd door Defensie, de Provincie Friesland, de GGD Fryslân en het Wetterskip Fryslân. Voorts houden de GGD, het Wetterskip en de gemeente Leeuwarden omwonenden en grondeigenaren regelmatig op de hoogte met gezamenlijke nieuwsupdates. Daarbij hebben ook verschillende fysieke bijeenkomsten plaatsgevonden met omwonenden, grondeigenaren en agrariërs. Tot slot besteden de gemeente Leeuwarden, de GGD Fryslân en het Wetterskip Fryslân aandacht aan dit onderwerp op hun websites.4
Wordt er onderzocht in hoeverre er nog steeds vervuiling plaatsvindt door PFAS-houdende stoffen vanaf de vliegbasis of dat het alleen gaat om historische vervuiling?
Ja. Het Ministerie van Defensie voert een bronnenonderzoek uit naar de huidige bijdrage aan de emissie van PFOS en andere PFAS naar de omgeving ten gevolge van activiteiten en gebruik van producten. Daarnaast wordt er in beeld gebracht wat de aanwezige bodemverontreiniging is ten gevolge van het historisch gebruik van PFOS-houdend blusschuim en hoe deze verontreiniging kan worden gesaneerd.
Houdt de vliegbasis zich aan het verbod op PFOS-houdend blusschuim dat sinds 2011 van kracht is?
Sinds 2006 mag volgens Europese richtlijnen niet meer worden gewerkt met PFOS houdend blusschuim. De vliegbasis houdt zich aan dit verbod.
Wat zijn de vervolgstappen nu Wetterskip Fryslân deze vervuiling gemeld heeft aan het Openbaar Ministerie?
Het is aan het Openbaar Ministerie om te bepalen wat de vervolgstappen zijn op deze melding.
Per wanneer verwacht Defensie het saneringsplan af te hebben en uit te kunnen voeren?
Het RVB is bezig met het opstellen van het saneringsplan voor het ontgraven van de bodemverontreiniging bij het voormalig brandweeroefenterrein. Dit is de plek die zich het dichtst bij de watergang bevindt waar de hoogste gehalten in het oppervlaktewater zijn gemeten. Ook het lozen van verontreinigd grondwater tijdens de ontgraving dient te worden onderzocht. Dit leidt tot een saneringsplan dat vervolgens door de bevoegde gezagen (ILT, gemeente Leeuwarden en Wetterskip Fryslân) moet worden goedgekeurd. Vervolgens kan de bodemsanering worden aanbesteed. De planning is dat de aanbesteding in het derde kwartaal van 2024 plaats vindt. De intentie is om voor het eind van het jaar te saneren. Of dit lukt, hangt af van de aanbesteding en de weersomstandigheden (bij regenachtige omstandigheden is saneren beperkt mogelijk).
Hoe zit het met de vervuiling bij andere vliegvelden of defensielocaties waar met dit schuim is gewerkt? Wordt hier onderzoek naar gedaan?
Ja, het Ministerie van Defensie heeft de afgelopen jaren onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van bodemverontreinigingen op defensielocaties. Dit is tot nu toe altijd te relateren aan het gebruik van PFOS-houdend blusschuim. Op basis van de ervaring op de vliegbasis Leeuwarden wordt ook op andere locaties onderzoek verricht naar de aanwezigheid van PFAS in het oppervlaktewater. De resultaten van het momenteel lopende bronnenonderzoek op Leeuwarden kunnen ook leiden tot vergelijkbare vervolgonderzoeken op andere defensielocaties. Dit past binnen de programmatische aanpak voor PFAS die Defensie sinds 2022 uitvoert. Binnen dit programma wordt PFAS integraal bekeken: milieu (saneringsplannen), veiligheid en gezondheid van het personeel. Daarnaast heeft Defensie het initiatief genomen voor het opzetten en financieren van een kennisprogramma PFAS gekoppeld aan de sanering van de voormalige vliegbasis Soesterberg.
De plannen van de Waalse overheid om mijnbouw te vergunnen, vlak over de grens bij Vaals |
|
Geert Gabriëls (GL) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de plannen van de Waalse overheid om mijnbouw te vergunnen, vlak over de grens bij Vaals?
Op dit moment is er geen sprake van een concrete vergunningaanvraag voor mijnbouw vlak over de grens bij Vaals.
In 2018 heeft het bedrijf WalZinc wel een aanvraag voor een exploitatie-vergunning ingediend voor heropening van een oude zinkmijn dicht bij de Nederlandse grens. Deze aanvraag is door Wallonië toen niet-ontvankelijk verklaard.
Gezien de ontwikkelingen heeft Nederland destijds (in 2019) een brief gestuurd aan Wallonië om aan te geven dat Nederland als belanghebbende partij betrokken wil worden in eventuele besluitvorming rond een exploitatievergunning of heropening van deze mijn, conform het Verdrag inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband (het Verdrag van Espoo).
Wallonië heeft in antwoord hierop aangegeven dat bij een nieuwe aanvraag voor exploitatie, conform de geldende Waalse regelgeving, het Verdrag van Espoo gerespecteerd zal worden.
Bent u of de provincie actief geïnformeerd of anderszins betrokken geweest bij dit voornemen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zijn de mogelijke gevolgen van deze zinkmijn voor de grondwaterstanden en waterkwaliteit in Nederland, indien deze mijn actief wordt?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 en 2 is er geen sprake van een concrete aanvraag voor een exploitatievergunning. Gevolgen voor de grondwaterstanden en waterkwaliteit zijn daarom niet aan te geven. Mogelijke effecten van mijnbouwactiviteiten net over de grens zijn echter niet op voorhand uit te sluiten.
Is hier een milieueffectrapportage over beschikbaar?
Er is geen sprake van een aanvraag voor exploitatievergunning. Er is dan ook geen milieueffectrapportage beschikbaar. Voor concrete mijnbouwprojecten met mogelijk belangrijke nadelige grensoverschrijdende effecten zal op grond van het Verdrag van Espoo een grensoverschrijdende milieueffectrapportage moeten worden gemaakt.
Wat zijn de mogelijkheden voor Nederlandse overheden of burgers om in te spreken, bezwaar te maken of anderszins hun belangen te laten gelden?
Het proces van een grensoverschrijdende milieueffectrapportage voorziet in inspraak, ook door Nederland en inwoners van Nederland. Daarnaast is ook op een concrete vergunningaanvraag en het besluit van het bevoegd gezag daarop inspraak mogelijk.
Het bericht dat er vijf jaar na ramp met MSC Zoe duidelijk wordt waar de troep ligt |
|
Mpanzu Bamenga (D66), Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Deelt u de mening dat het zeer kwalijk is dat er nog 800.000 kilo afval van de MSC Zoe op de bodem van de beschermde Waddenzee ligt?1
De Waddenzee is een zeer waardevol natuurgebied en moet beschermd worden. Het betreft overigens ladingrestanten in de Noordzee en niet in de Waddenzee, maar afval hoort niet in zee, welke zee dan ook.
Nadat de MSC ZOE begin 2019 342 containers verloor op de Noordzee ten noorden van de Waddeneilanden in Nederland en Duitsland hebben er in 2019 uitvoerige bergingswerkzaamheden plaatsgevonden. Na het incident is alles op alles gezet om zoveel als mogelijk is op te ruimen van de ruim 3 miljoen kilo aan goederen die verloren ging. Hierbij is ruim driekwart van de lading teruggevonden en opgeruimd langs de kust en op de Noordzee. De 800 ton ladingrestanten van de MSC ZOE die niet konden worden terug gevonden liggen verspreid over een zeer groot gebied (Nederlands en Duits gebied), en het betreft naar verwachting kleine objecten in kleine hoeveelheden. Die zijn moeilijk vindbaar vanwege de dynamiek van de zeebodem en daardoor ook nagenoeg niet te bergen. Het effect van verder zoeken en opruimen is zeer beperkt, en vergt onevenredig veel (milieubelastende) inspanning en kosten.
Na het incident met de MSC ZOE is verder een verkenning uitgevoerd van de ecologische effecten op de lange termijn. De resultaten laten zien dat er geen significante negatieve effecten zijn van de onderzochte microplastics op de (bodem)ecologie van de Waddenzee en Noordzee.
Indien er toch ladingresten van de MSC ZOE worden teruggevonden of aanspoelen op stranden, zijn er in de overeenkomst met de reder afspraken gemaakt over financiële bijdragen aan eventuele toekomstige opruimingen. Zie daarvoor het antwoord bij vraag 5.
Waarom heeft u ervoor gekozen om de zogenaamde Master Target List, een lijst waardoor het opruimen van dit afval gerichter kan, jarenlang achter te houden?
De Master Target List is eigendom van MSC, de reder, en was bestemd om onder toezicht van Rijkswaterstaat doelgericht de bergingswerkzaamheden te kunnen verrichten. MSC weigerde de Master Target List ter beschikking te stellen aan anderen dan Rijkswaterstaat. MSC heeft daarvoor geen redenen aangevoerd.
Op de bodem van de Noordzee bevindt zich maritiem erfgoed zoals scheepswrakken. Bij de bergingsoperatie is de zeebodem gescand en daarbij zijn mogelijke locaties van erfgoed in beeld gekomen. Het openbaar maken ervan zou mogelijk kunnen leiden tot roof van cultureel erfgoed. De weigering van MSC om de Master Target List met derden te delen had om deze reden de steun van Rijkswaterstaat.
In juni 2023 is bij Rijkswaterstaat een verzoek op grond van de Wet open overheid ingediend waarin om openbaarmaking van de Master Target List wordt gevraagd. Dat resulteerde in de publicatie van de Master Target List en andere informatie op 21 december 2023, waarbij locatiegegevens slechts gedeeltelijk werden vrijgegeven vanwege erfgoedbelangen. Eventuele vertrouwelijkheid van bedrijfsgegevens heeft in dat besluit geen rol gespeeld. Naar aanleiding van een bezwaarschriftprocedure is komen vast te staan dat de Wet open overheid in dit geval geen grond biedt voor weigering vanwege erfgoedbelangen.
Heeft u in de afgelopen jaren de rederij van de MSC Zoe verzocht om de lijst openbaar te maken? Zo ja, welke inzet heeft u hierin getoond? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toelichten welke vertrouwelijke bedrijfsgegevens in het geding zouden zijn nu de plekken waar afval is gevonden bekend zijn? Weegt dit volgens u op tegen de milieuschade die is ontstaan en voortduurt?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt het feit dat deze gegevens altijd bekend zijn geweest zich tot de keuze om het resterende afval tot zwerfvuil te verklaren en de inspanningsverplichting aan de rederij van de MSC Zoe te beëindigen?
Zoals eerder ook mondeling toegelicht bij het CD Maritiem op 8 februari 2024, is het niet zo dat de ladingrestanten van de MSC Zoe tot zwerfafval zijn verklaard. In de praktijk blijkt echter dat het opsporen en bergen van dit afval niet zinvol is. Bij het beëindigen van de bergingsoperatie is vastgesteld dat de verhouding tussen de (milieu)lasten en de verwachte opbrengst ongunstig zou zijn.
De Master Target List is een belangrijk hulpmiddel geweest om in 2019 ladingresten van de MSC ZOE te kunnen bergen. De Master Target List geeft echter géén inzicht de locatie van de circa 800 ton lading van de MSC ZOE die nooit werd teruggevonden. Dit wordt hieronder toegelicht.
Na de ramp is in 2019 uitvoerig de zeebodem van een groot gebied (3.000 vierkante km – equivalent van de Provincie Utrecht) gescand. Dit leidde tot identificatie van ongeveer 6.000 mogelijke objecten of delen van objecten («targets») op de Nederlandse en Duitse Noordzee. Dat er veel targets werden gevonden was te verwachten aangezien dit deel van de Noordzee al eeuwenlang wordt gebruikt voor scheepvaart en visserij. De 6.000 targets zijn vastgelegd op de Master Target List. Een derde van deze targets bleek van de MSC ZOE afkomstig en deze zijn vervolgens geborgen. De rest bestond uit een brede groep van mogelijkheden, zoals verloren visnetten, scheepswrakken, verloren ankers en ankerkettingen, objecten die van nature voorkomende zoals stenen, of bleken toch geen object te zijn maar afwijkende, natuurlijke, vormen van de zeebodem. Deze zaken bevinden zich naar verwachting nog steeds op de zeebodem maar het zijn, voor zover dat kan worden nagegaan, dus géén ladingrestanten van de MSC ZOE.
Vanwege de lading van de MSC ZOE die niet kon worden teruggevonden zijn er in de overeenkomst die bij de beëindiging van de bergingsoperatie met MSC is gesloten afspraken gemaakt over financiële bijdragen aan het Fishing for Litter programma, aan eventuele toekomstige bergingen op zee en voor het opruimen van MSC ZOE-lading die alsnog op de stranden zou kunnen aanspoelen. Rijkswaterstaat heeft uit deze gelden in 2023 een financiële bijdrage gedaan van € 70.000 aan project CleanupXL van de Waddenvereniging. Ook is een grootscheepse schoonmaakactie van plastic korrels op Terschelling uit deze gelden betaald. Over besteding van het resterende budget zal Rijkswaterstaat in overleg treden met de Waddengemeenten.
Deelt u de mening dat het resterende afval alsnog moet wordengeborgd?
Afval hoort niet in zee. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 is na het incident met MSC ZOE is zo veel als mogelijk opgeruimd. De bergingsactiviteiten van de ramp met MSC ZOE zijn daarmee afgerond.
Ook de komende jaren zal het Fishing For Litter (FFL) project ondersteund worden. Daarmee wordt afval ingezameld dat tijdens vissen in netten terecht komt waaronder ook resterend afval dat mogelijk van de MSC ZOE afkomstig is en waardoor de Noordzeebodem schoner wordt.
Welke ruimte geeft de openbaarmaking van deze Master Target List en deze publicatieplicht tot het verplichten van de reder om het afval alsnog te bergen?
De afwikkeling en bergingsactiviteiten van de ramp met MSC zijn definitief afgerond. De reder heeft aan zijn verplichtingen voldaan en kan niet tot verdere berging worden verplicht. De Kamer is hier over geïnformeerd2.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 zijn de objecten(delen) op de Master Target List die niet al in 2019 werden geborgen niet afkomstig van de MSC ZOE. Het gaat hooguit gedeeltelijk om afval, zoals resten van visnetten, maar bijvoorbeeld ook om stenen. Verder is het waarschijnlijk dat vijf jaar na dato objecten zijn verplaatst of dieper onder het zand zijn geraakt. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 en vraag 5, zou verder zoeken naar afval en het bergen ervan veel inspanning vragen maar weinig opleveren.
Komende jaren zal ondersteuning worden gegeven aan het project Fishing For Litter (FFL), waarmee afval wordt ingezameld dat tijdens vissen in netten terecht komt, waaronder ook afval dat mogelijk van de MSC ZOE afkomstig is. Mitigatie van CO2-uitstoot is daarbij niet aan de orde.
Kunt u toezeggen dit afval alsnog te bergen? Zo ja, op welke manier en met welke middelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u een resultaatverplichting toezeggen om deze hoeveelheden afval, zoals ook inzichtelijk op de Master Target List, alsnog te bergen?
Zie antwoord vraag 7.
Welke mitigerende maatregelen kunnen hierbij genomen worden om de CO2-uitstoot van de bergingsoperatie te verkleinen?
Zie antwoord vraag 7.
Het artikel ‘Russische schepen die bijtanken bij Vlissingen? Daarmee helpt Nederland Poetins oorlogseconomie' |
|
Silvio Erkens (VVD), Ruben Brekelmans (VVD), Peter de Groot (VVD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel ««Russische» schepen die bijtanken bij Vlissingen? Daarmee helpt Nederland Poetins oorlogseconomie»?1
Ja.
Is het correct dat de scheepvaart bij ankerplaats Everingen geen havengeld betaalt? Zo ja, waarom is dit niet het geval?
Ja, dat is correct. Op de ankerplaatsen in de Westerschelde, waaronder de ankerplaats Everingen, wordt door de scheepvaart geen havengeld betaald. Ankerplaatsen maken geen onderdeel uit van een haven, waarmee het recht van de vrije scheepvaart geldt. Op die locaties is het niet toegestaan havengeld te vragen.
Is het aantal schepen dat aanmeert bij deze ankerplaats de afgelopen maanden inderdaad fors toegenomen? Kan dit cijfermatig nader worden onderbouwd? Waarom wel, waarom niet?
Het aantal schepen is de afgelopen maanden niet fors toegenomen. In het afgelopen jaar was er per kwartaal sprake van een stabiel aantal schepen die voor anker gingen op locatie Everingen, zie hieronder:
2024 kwartaal 1 (tot nu toe): 276 schepen
2023 kwartaal 4: 274 schepen
2023 kwartaal 3: 255 schepen
2023 kwartaal 2: 321 schepen
2023 kwartaal 1: 332 schepen
De afgelopen jaren was er wel sprake van een toename. Het aantal schepen, dat voor anker ging op locatie Everingen, steeg van 440 in 2020 via 548 in 2021 naar 1.149 in 2022 en 1.182 in 2023.
Klopt de bewering dat er zeven Russische schepen de afgelopen tijd zijn aangemeerd bij deze ankerplaats? Zo nee, hoeveel Russische schepen zijn hier de afgelopen tijd dan aangemeerd?
Er hebben geen Russisch gevlagde schepen voor anker gelegen op de Everingen. De vier schepen die met naam genoemd zijn in het NRC artikel, hebben wel toestemming gekregen om de Westerschelde op te varen en voor anker te gaan, omdat deze niet onder de Europese sancties vielen.
Klopt het dat de kans op ongelukken is toegenomen door «schaduwschepen», zoals benoemd in het artikel?
Op dit moment kunnen we nog geen inschatting geven of de kans op een ongeluk is toegenomen. Dat verkent de ILT momenteel. De eerste stap hierbij is het scherper in kaart brengen van de schaduwvloot.
Voor zeegaande schepen gelden internationale veiligheidseisen. De verantwoordelijkheid om in compliance te zijn met die internationale eisen ligt in eerste instantie bij de reder en Vlaggenstaat. Het controleren van buitenlandse schepen die Nederlandse havens aandoen is een recht dat dient als vangnet om te controleren of er aan deze eisen wordt voldaan. Hiervoor zijn er wereldwijd verschillende samenwerkingsverbanden van lidstaten die havenstaatcontroles uitvoeren. Nederland is lid van het samenwerkingsverband ParisMoU en CaribbeanMoU. Schepen welke Nederland aandoen worden op basis van een risicoprofiel geselecteerd voor inspectie. Deze profielen worden gebaseerd op gegevens van de ParisMoU en de EU.
Wat kan er op korte termijn gedaan worden om ongelukken met deze «schaduwschepen» te voorkomen?
Op korte termijn wordt er gekeken wat er gedaan kan worden om de «schaduwvloot» scherper in kaart te brengen. Door meer inzicht te hebben in welke schepen onderdeel uitmaken van deze vloot en die hiermee trachten sancties te omzeilen, kan er gerichter worden gecontroleerd op de technische staat van deze schepen.
Daarnaast is het van belang dat er Europees afspraken worden gemaakt als het gaat om het omzeilen van sancties door middel van deze schaduwvloot. Door samen met andere lidstaten gerichter te monitoren op deze schepen, kan er een duidelijker beeld ontstaan waar de schepen zich bevinden.
Is het correct dat de douane en Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) niet handhavend optreden tegenover deze Russische schepen?
Het is onwenselijk dat schepen de Europese sanctieregels kunnen omzeilen en daarbij ook mogelijk een gevaar zijn voor mens en milieu. De ILT neemt deze signalen uiterst serieus en gaat daarmee aan de slag.
Inspecties op buitenlandse schepen gaan in Nederland op basis van risicolijsten van de ParisMoU en de EU. Deze inspecties vinden plaats in havens en op enkele ankerplaatsen (Everingen A en Put bij Terneuzen). De ILT gaat, samen met andere betrokken partijen, aan de slag om ervoor te zorgen dat er meer zicht en controle komt op de risicoschepen die we niet in kaart hebben, waaronder de schaduwvloot.
Verder voert de ILT sanctie-inspecties uit aan boord van schepen die worden geselecteerd door de Kustwacht. Het betreffen dan schepen die op enigerlei wijze in verband kunnen worden gebracht met de sanctielijst. Russische schepen hebben geen toegang tot Nederlandse havens op basis van de sancties tegen Rusland. De schaduwvloot bestaat met name uit schepen die onder andere vlag varen, mogelijk geen Europese havens aandoen en hierdoor onder de radar kunnen blijven op de risicolijsten.
Deelt u de mening dat het verboden moet worden om aan te meren bij deze ankerplaats?
Nee, want Everingen is – net als de andere ankerplaatsen in het Scheldegebied – aangewezen als ankerplaats onder het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Vlaams Gewest vanuit het Gemeenschappelijk Nautisch Beheer in het Scheldegebied. Deze ankerplaatsen vervullen een belangrijke functie voor veilig en vlot scheepvaartverkeer in het Scheldegebied en worden gebruikt als noodankerplaats, voor overslagwerkzaamheden en bunkeringen. De ankerplaats Everingen is nautisch gezien een verantwoorde en veilige ankerplaats.
Als dit niet mogelijk is, kunnen burgemeesters dan de bevoegdheid krijgen handhavend op te treden tegenover deze schepen?
Nee, in Nederland hebben burgemeesters geen directe verantwoordelijkheid voor het toezicht en handhaving op schepen.
Het toezicht en de handhaving op schepen vallen onder de verantwoordelijkheid van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT).
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja, zie hierboven.
Het Akkoord voor de Noordzee |
|
Julian Bushoff (PvdA), Joris Thijssen (PvdA), Laura Bromet (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Christianne van der Wal (minister zonder portefeuille landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (VVD), Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat Greenpeace Nederland uit het Noordzee Overleg (NZO) is gestapt? Wat is uw reactie hierop?
Ja, ik ben daarvan op de hoogte. Het kabinet betreurt het dat Greenpeace uit het Noordzeeoverleg (NZO) is gestapt. Het NZO betreft juist een mooi voorbeeld hoe alle stakeholders gezamenlijk kunnen werken aan de drie benodigde transities (natuur, voedsel en energie) op de Noordzee door middel van op consensus gericht overleg.
Wat is uw reactie op de bezwaren van Greenpeace op het versnellen van de gaswinning in de Noordzee? Deelt u de mening dat het versnellen van de gaswinning in de Noordzee niet in lijn is met het Klimaatakkoord van Parijs?
Zoals ik eerder heb aangegeven in de kabinetsappreciatie van het rapport «Gaswinning op de Noordzee – En de afspraken daarover in het Akkoord voor de Noordzee» van 31 januari 2023 (Kamerstuk 33 529, nr. 1116), heeft dit kabinet stevige klimaatambities die in lijn zijn met de afspraken zoals vastgelegd in het Klimaatakkoord van Parijs. Daarom stuurt het kabinet op de doelstellingen uit de Klimaatwet. Greenpeace wenst echter uit te gaan van hogere reductiedoelstellingen die volgen uit een koolstofbudgetbenadering. Internationaal zijn er momenteel geen specifieke verdelingsprincipes afgesproken op basis waarvan een nationaal koolstofbudget kan worden vastgesteld. De budgetbenadering wordt internationaal ook niet breed toegepast als beleidsdoel op nationaal niveau.
Bent u bekend met het onderzoek van The Hague Centre for Strategic Studies (HCSS)1 waaruit blijkt dat meer gaswinning in de Noordzee nauwelijks van invloed is op de gasprijs en de leveringszekerheid?
Ik ben bekend met dit onderzoek. Hierin stellen de onderzoekers inderdaad vast dat met één Europese gasmarkt de invloed van toekomstige Nederlandse gasproductie op de Europese gasprijs klein is. De Europese gasproductie, waar de Nederlandse gasproductie deel van uitmaakt, is echter van groot belang voor de leveringszekerheid. Deze is ook essentieel gebleken om de gascrisis van 2022 te doorstaan. Zoals ook door HCSS aangegeven zal elke geproduceerde kubieke meter gas in Europa de prijszettingsmacht van LNG-producenten en -handelaren, waar Europa momenteel sterk afhankelijk van is, verminderen.
Bent u bekend met het onderzoek van Oil Change International van 12 maart getiteld «Troubled Waters»2 dat het beleid voor olie- en gasproductie van Noordzeelanden toetst aan het Parijsakkoord? En met de conclusie van dit rapport dat het Nederlands olie- en gaswinningbeleid in negen van de elf categorieën niet in lijn is met het Parijsakkoord?
Ja, daar ben ik bekend mee. In het rapport wordt het Parijs-akkoord vertaald in 11 benchmarks die niet als zodanig onderdeel vormen van het Parijs-akkoord. De opstellers van het rapport geven aan dat zij landen niet alleen beoordelen op hun ambitie om olie- en gasproductie uit te faseren die past bij een 1,5°C benadering, maar dat zij ook kijken naar de inzet om de transitie op een (sociaal) rechtvaardige manier vorm te geven. De conclusie van dit rapport is mede gebaseerd op een koolstofbudgetbenadering, waar impliciet bepaalde normatieve keuzes onder liggen, die dit kabinet echter niet toepast. Zie hiervoor ook de beantwoording van vraag 2.
Deelt u de conclusie dat, gecombineerd met het feit dat versnelling van de gaswinning in de Noordzee pas over enkele jaren mogelijk extra gaswinning zou kunnen opleveren, een versnelling van gaswinning in de Noordzee niet noodzakelijk is en men beter kan focussen op energiebesparing en verduurzaming van de energie?
Zoals ik in mijn brief van 16 juni 2023 over Afbouw fossiele winning heb aangegeven (Kamerstuk 33 529, nr. 1150), is de urgentie van het verminderen van fossiele brandstoffen duidelijk vanwege klimaatverandering. Daarbij richt het kabinet zich zowel op energiebesparing, de opschaling van duurzame energieproductie, alsmede de afbouw van de vraag naar fossiele brandstoffen en daarmee ook de noodzaak voor de productie daarvan. Het belang van aardgas zal dus in lijn met de klimaatambities structureel en zo snel als mogelijk moeten afnemen, maar ook dan zal er nog geruime tijd een zekere behoefte aan gas in de energievoorziening blijven bestaan.
Zo lang we nog gas gebruiken is het ook voor het klimaat gunstiger om binnenlands geproduceerd gas te gebruiken, omdat dit leidt tot minder CO2-emissies dan geïmporteerd gas. Ook deze notie is onderdeel van het Noordzeeakkoord (NZA). Om die reden is er dan ook in het NZA afgesproken dat de Nederlandse gaswinning op de Noordzee in ieder geval te allen tijde onder het niveau van de binnenlandse aardgasvraag blijft en dus slechts dient om import van nog meer buitenlands gas zoveel mogelijk te beperken.
Dit wordt tevens onderstreept in vraag 3 van het HCSS rapport: «Het vervangen van in Nederland (en NW Europa in het algemeen) geproduceerd gas door LNG heeft een grote, maar onderschatte, invloed op de wereldwijde uitstoot van broeikasgassen. De 60 bcm gas die Nederland, tot aan 2040, extra produceert voor het stimuleringsscenario, leidt tot een lagere CO2-equivalent uitstoot van rond de 40–60 Mton in vergelijking met het basis scenario waarin dit gas als LNG wordt geïmporteerd.»
Het versnellingsplan is daarbij slechts een poging om de sterk dalende trend van de productie op de Noordzee af te vlakken. Door versneld het gas te winnen wordt de productie naar voren gehaald in de tijd. Dat resulteert in meer productie nu, maar betekent dat er ook eerder met de winning gestopt zal worden.
Deelt u de mening dat het versnellen van gaswinning op de Noordzee een bedreiging is voor de geloofwaardigheid van Nederland in de internationale klimaatonderhandelingen, waar Nederland zich juist hard maakt voor het uitfaseren van fossiele brandstoffen?
Nee, de gaswinning wordt enkel naar voren gehaald in de tijd. De versnelling resulteert niet in extra gaswinning. Dit betekent dat een vergunning ook eerder eindigt. Daarnaast is in het NZA afgesproken dat het niveau van de gaswinning in Nederland altijd onder de vraag naar gas blijft. Daarom richt dit kabinet zich op de vermindering van de vraag naar gas binnen de kaders van het Klimaatakkoord van Parijs.
Deelt u de mening dat het versnellen van de gaswinning in de Noordzee niet in lijn is met de aangenomen motie van de leden Kröger en Thijssen over een wetenschappelijk onderbouwd afbouwpad voor fossiele winning3 ?
Nee, middels de Kamerbrief Afbouw fossiele winning (Kamerstuk 33 529, nr. 1150) die ik op 16 juni 2023 aan uw Kamer heb verstuurd, heb ik uiteengezet hoe het kabinet invulling geeft aan een wetenschappelijk onderbouwd afbouwpad voor fossiele winning. Hierin is middels het door TNO geschetste Scenario Hoog, waarbij men uitgaat van het scenario waar ook de versnelling van de gaswinning op de Noordzee onderdeel van uitmaakt, aangetoond dat de gaswinning op de Noordzee tot 2047 in lijn zal zijn met de ambities van de verdere verlaging van de aardgasconsumptie passend binnen de klimaatambities zoals eerder beschreven in de beantwoording op vraag 2. Wij zullen er als medeondertekenaar van het NZA ook op toezien dat aan de gestelde voorwaarden binnen dat akkoord wordt voldaan; dus om het niveau van de gasproductie op de Noordzee zowel binnen de kaders van het Klimaatakkoord van Parijs te houden, alsook het niveau van de binnenlandse gasconsumptie.
Deelt u de mening dat het versnellen van de gaswinning en het afgeven van vergunningen tot 2045 in de Noordzee niet in lijn is met de aangenomen motie van het lid Kröger over in de Mijnbouwwet vastleggen dat vergunningen iedere aantal jaar getoetst worden op het noodzakelijke afbouwpad voor fossiele winning4?
Nee, zie hiervoor het antwoord op vraag 7. Ik heb daarnaast in de Kamerbrief Afbouw fossiele winning (Kamerstuk 33 529, nr. 1150) van 16 juni 2023 aangegeven, conform de motie Kröger (Kamerstuk 32 849, nr. 222) jaarlijks de actuele en toekomstige productie van aardgas in beeld te brengen en deze af te zetten tegen de verwachtte vraag. Zolang de geraamde binnenlandse productie past binnen de binnenlandse vraag, en er door het kabinet gestuurd wordt op afname van deze vraag, past de productie van deze fossiele brandstoffen binnen het gevraagde afbouwpad. Ik wil wel ruimte houden voor maatwerk indien dat op een later moment nodig blijkt te zijn. Bijvoorbeeld op het moment dat ik constateer dat de vraag sneller afneemt, wil ik ervoor kunnen kiezen om geen nieuwe winningsplannen te verlengen of te wijzigen. Maar ook als blijkt dat er na 2045 toch nog gas nodig is voor de binnenlandse vraag en dat passend is binnen de klimaatdoelstellingen. Die afweging zal op dat moment gemaakt moeten worden. Ook heb ik in diezelfde brief aangegeven dat, voor wat betreft de 23-tal winningsvergunningen voor fossiele brandstoffen (alle op land) die in het verleden zijn afgegeven zonder einddatum, ik daar ook een einddatum aan wil verbinden. Op deze manier houdt het kabinet regie op de afbouw van de fossiele productie in lijn met de klimaatambitie.
Deelt u de mening dat het versnellen van de gaswinning in de Noordzee niet in lijn is met de aangenomen motie van het lid Kröger over het afbouwpad voor fossiele winning in lijn brengen met de plannen voor een CO2-vrij energiesysteem5?
Met het Nationaal Plan Energiesysteem (Kamerstuk 32 813, nr. 1319) heeft het kabinet op 1 december 2023 haar visie gegeven voor het energiesysteem tot 2050. Hierin wil het zo ver als mogelijk in 2050 richting een fossielvrij energiesysteem komen. Ook staat hierin aangegeven dat de afbouw van aardgasgebruik hand in hand gaat met de snelheid van de opbouw van duurzame alternatieven. Gaswinning in de Noordzee is binnen deze afbouw van fossiel naar minimalisering van fossiel verbruik in 2050 passend, om dezelfde redenering als onder de beantwoording van de vragen 7 en 8. Het kabinet zal in de Energienota dit najaar nader ingaan op de afbouw van fossiel in het energiesysteem.
Waarom is in de Klimaatnota’s van 2022 en 2023 niet gesproken over de gaswinning in de Noordzee, terwijl in het Akkoord voor de Noordzee is afgesproken dat als uit onderzoek zou blijken dat afspraken in strijd zijn met het Parijsakkoord, in de Klimaatnota zou worden ingegaan op hoe het passend kan worden gemaakt?
Het kabinet voldoet aan de afspraken zoals is vastgelegd in het Akkoord voor de Noordzee. Zie hiervoor ook de beantwoording van vraag 2. Daarom is het ook niet noodzakelijk geweest om hier nader op in te gaan in de Klimaatnota’s van 2022 en 2023.
Bent u bekend met het feit dat in het Noordzeeakkoord is afgesproken dat in 2023 ruim 13 procent van de Nederlandse Noordzee volledig gesloten wordt voor bodemberoerende visserij, wat zou doorgroeien naar 15 procent in 2030? Klopt het dat dit percentage in 2023 bij lange na niet is gehaald?
Ik ben bekend met het Noordzeeakkoord en met de afspraak om 13,7% van de Nederlandse Noordzee te sluiten voor bodem beroerende visserij, wat oploopt tot 15% in 2030. Momenteel zitten we op 5% bodembescherming in beschermde gebieden op zee en werk ik hard aan de Nederlandse gezamenlijke aanbeveling om dit percentage te verhogen naar 13,7%. Het klopt dat de deadline van 2023 uit het Noordzeeakkoord niet is gehaald. Dit is eerder met het Noordzeeoverleg gedeeld, en ook bij de totstandkoming van het Noordzeeakkoord was bekend dat het een krappe deadline zou zijn. Dit heeft te maken met de ingewikkelde artikel 11 procedure van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid.
Deze Europese procedure moet elke lidstaat doorlopen voordat het instandhoudingsmaatregelen (=visserijbeperkingen) kan uitvoeren. De procedure is vatbaar voor vertraging omdat er met andere landen afgestemd moet worden en de EC moet instemmen met het voorstel. Ik heb aan het NZO aangegeven dat onze inzet is om de gezamenlijke aanbeveling (om te komen tot 13,7%) uiterlijk eind 2024 bij de Europese Commissie in te dienen. Dit achten wij nog haalbaar, mits de andere lidstaten in de High Level Group Scheveningen het komend half jaar met de Nederlandse gezamenlijke aanbeveling voor 13,7% instemmen.
De verwachting is dat de EC dan in 2025 een gedelegeerde verordening opstelt en goedgekeurd krijgt waarmee de maatregelen in 2025 van kracht worden. Hiernaast zet ik mij in voor de aanvullende 1,3% bodembescherming om zo tot aan de 15% te komen. Het proces om aanvullende gebieden te selecteren (dit is namelijk nog niet vastgelegd in het NZA) is gestart in het NZO en ik verwacht eind dit jaar de conclusies in ontvangst te mogen nemen.
Hierna zal ik een nieuwe artikel 11 procedure starten om zo voor 2030 tot 15% bodembescherming te komen.
Hoeveel procent van de Nederlandse Noordzee is inmiddels gesloten voor de bodemberoerende visserij? Hoe gaat u er voor zorgen dat dit percentage alsnog behaald gaat worden en op welk termijn?
Zie antwoord vraag 11.
Gaat u zich ervoor inzetten dat in 2030 15 procent van de Nederlandse Noordzee gesloten is voor de bodemberoerende visserij zoals afgesproken in het Noordzeeakoord?
Zie antwoord vraag 11.
De brief ‘Looptijd EHF project’ |
|
André Flach (SGP), Laura Bromet (GL) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de brief «Looptijd EHF project» verzonden februari 2024 door het samenwerkingsverband Zoetwaterberging in West Zeeuws-Vlaanderen?
Het betreft hier een uitstelverzoek voor het betreffende project en de brief is verstuurd aan RVO, met een afschrift naar de provincie Zeeland. Ik heb de brief niet rechtstreeks ontvangen, maar ik ben wel op de hoogte van de inhoud daarvan.
Bent u het ermee eens dat dit samenwerkingsverband een mooi voorbeeld is van lokale samenwerking om uitdagingen op het gebied van water het hoofd te bieden?
Laat ik voorop stellen dat het heel vervelend is voor de aanvrager(s) dat de beslissing op de aanvragen zo lang heeft geduurd.
De EHF regeling is een crisismaatregel die voortvloeit uit afspraken van de Europese Raad in 2020 over een extra inzet van Europese middelen om het bedrijfsleven te ondersteunen in de nasleep van de COVID-19 uitbraak. De regeling werd opengesteld aan het eind van de programmeringsperiode van GLB POP3 (2014–2022) en de structuur en opzet van deze landelijke samenwerkingsregeling was nieuw. De regeling is in zeer korte tijd tot stand gekomen en vervolgens zeer fors overschreven (6 keer zoveel als verwacht), onder andere door de hoge(re) subsidiepercentages en aantrekkelijke opzet van de regeling. De forse overschrijving, in combinatie met de (destijds voor de uitvoerder nieuwe) structuur van de regeling en overheveling tussen verschillende categorieën vanwege afwijzingen en gedeeltelijke goedkeuringen, zorgde voor onduidelijkheid in het beschikbare budget. Deze samenloop van omstandigheden heeft ertoe geleid dat de tijd tussen aanvraag en toekenning langer is geweest.
Waarom heeft het 20 maanden geduurd vanaf het moment van aanvraag tot de toekenning van de aangevraagde subsidie?
Dat de lange afhandelingstijd heeft geleid tot een veel kortere tijd om de projecten uit te voeren vind ik, met u, zeer vervelend. De oorzaak hiervan ligt echter niet in financiering vanuit ELFPO.
De financiering van de regeling vindt uitsluitend plaats met gelden uit het EHF, maar deze zijn toegevoegd aan het reguliere ELFPO-budget. De middelen worden daarom verstrekt via maatregelen die in het Nederlands Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP3+) zijn opgenomen. Net als ELFPO loopt de EHF-regeling tot 31 december 2025. Dat betekent dat declaraties voor toegekende projecten uiterlijk op die datum gedaan moeten zijn in Brussel. In de EHF regelingsmodule «samenwerken aan groen-economisch herstel« is daarom opgenomen dat projecten uiterlijk op 31 december 2024 moeten zijn afgerond. Dit betekent dat de vaststellingsverzoeken voor projecten uiterlijk op 31 maart 2025 binnen moeten zijn bij RVO. De tussenliggende tijd is nodig om de vaststellingsverzoeken goed af te handelen (inclusief aanvullingsverzoeken), met daarna de mogelijkheden voor bezwaar en beroep. Al deze stappen moeten zijn afgerond voor alle betrokken dossiers uit de POP3-periode voordat de declaratie in Brussel kan worden gedaan.
Wat is volgens u de reden dat de looptijd van de toegekende subsidie 14 maanden korter is dan van de aangevraagde subsidie, wat neerkomt op een halvering? Heeft dit, zoals de brief suggereert, te maken met de bijdrage van het Europees Fonds voor de Plattelandsontwikkeling (ELFPO)?
Het is begrijpelijk dat dit impact kan hebben op het animo om dergelijke projecten op te zetten. Subsidieregelingen worden altijd geëvalueerd, ook deze regeling, met als doel om hier lering van te trekken voor volgende openstellingen. De duur van de beoordelingstermijn wordt hier uiteraard in meegenomen.
Hoe denkt u dat het animo voor lokale projecten voor verduurzaming wordt beïnvloed als de looptijd van de subsidie veel korter is dan de tijd die nodig is voor de uitvoering?
Het voorliggende project is onderwerp van een bezwaarprocedure, daarom kan daar nu geen uitspraak over gedaan worden.
Welke mogelijkheden ziet u om de deadline voor de subsidieverlening voor het genoemde project mee te laten bewegen met de looptijd van het project?
In de beantwoording op vraag 3 heb ik de omstandigheden beschreven waaronder deze regeling tot stand is gekomen en is uitgevoerd.
In het nieuwe GLB-NSP kunnen aanvragers in ieder geval meer tijd krijgen voor de uitvoering, omdat de nieuwe GLB-periode loopt tot en met 31 december 2027. Per openstelling zal ook nu, net als in de vorige GLB-periode, worden gekeken hoe de inhoud en financiering van de regeling zo goed mogelijk op de (lokale) behoeften kan aansluiten.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5, zal bij de evaluatie van deze regeling eveneens gekeken worden naar de ruimte tussen het moment van subsidieaanvraag en de verlening van de beschikking.
Welke ruimte ziet u om het moment tussen subsidieaanvragen en beslissing te versnellen voor lokale verduurzamingsinitiatieven en om financiering beter aan te laten sluiten op de behoefte?
Olievervuiling op Bonaire |
|
Bart van Kent |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Christianne van der Wal (minister zonder portefeuille landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (VVD), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de berichten over olievervuiling aan de kust van Bonaire?1 2
Een dergelijk incident heeft grote impact voor een prachtig stukje Nederland. Dat geldt voor de inwoners, het bestuur, de crisisorganisatie maar ook voor de natuur en biodiversiteit. Ik betreur de gevolgen voor alle getroffenen in welke zin dan ook en heb begrip voor de zorgen die leven op Bonaire. Het Kabinet ondersteunt het Openbaar Lichaam Bonaire (OLB) waar mogelijk bij de bestrijding van de verontreiniging, zowel gedurende als na de crisisfase.
Kunt u de Kamer informeren over de ontstane milieu en natuurschade op Bonaire?
Zoals beschreven in de informerende brief [IENW/BSK-2024/83781] aan de vaste Commissie voor Koninkrijksrelaties lijkt de impact op de natuur en biodiversiteit vooralsnog beperkt. De exacte en lange termijn schade aan de natuur is op dit moment nog niet vast te stellen.
Welke maatregelen zijn reeds genomen om het onderwatermilieu, de kustnatuur en bewoners te beschermen tegen de olievervuiling en welke aanvullende maatregelen gaat u nemen?
In de eerder genoemde informerende brief staan zowel de preventief als correctief genomen maatregelen beschreven waaronder de ondersteuning van militairen. Daarnaast is beschreven hoe de monitoring vanuit de lucht en via satellieten voortgezet wordt. Afgaande op de verantwoordelijken ter plaatse is de situatie onder controle en zijn nadere maatregelen op dit moment niet nodig.
Hoe schat u de risico’s op gezondheidsschade en sterfte in voor mens en dier?
Het risico op gezondheidseffecten voor de mens wordt als klein ingeschat en ook de impact op de natuur en biodiversiteit lijkt vooralsnog beperkt. De exacte en lange termijn schade aan de natuur is op dit moment nog niet bekend. Er is door het Openbaar Lichaam Bonaire aan de lokale natuurorganisaties gevraagd naar de verwachtingen van de lange termijn gevolgen op de natuur in relatie tot de olievervuiling.
Klopt het dat de olie afkomstig is uit het verlaten tankschip Gulfstream?
Die kans is aannemelijk. Het is echter op dit moment niet uit te sluiten dat de substantie afkomstig is uit een andere bron. Er zijn geen feiten die stellig onderbouwen dat het uit de Gulfstream komt. Resultaten vanuit het laboratoriumonderzoek moeten daar duidelijkheid over geven. Die resultaten zijn nog niet bekend.
Wat kunt u doen om de veroorzaker van de ontstane schade aansprakelijk te stellen en de ecologische aantasting als gevolg van dit ongeluk voor de langere termijn in kaart te brengen?
Er wordt bezien of er mogelijkheden zijn om schade te kunnen verhalen. Op dit moment ontbreekt het daarvoor nog aan voldoende informatie. Zo is de eigenaar van het schip nog niet achterhaald, mede omdat de sleepboot «Solo Creed» direct na het ontstaan van de lekkage is verdwenen.
De exacte en lange termijn schade aan de natuur is op dit moment nog niet bekend. Er is door het Openbaar Lichaam Bonaire aan de lokale natuurorganisaties gevraagd naar de verwachtingen van de lange termijn gevolgen op de natuur in relatie tot de olievervuiling.
Noodsituaties met hard varende watertaxi's tussen Waddeneilanden en vaste wal |
|
Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u aangeven hoe vaak er een noodsituatie voorkomt waarbij een hard varende watertaxi tussen Waddeneilanden en vaste wal noodzakelijk is?
Nee, de Centrale Meldpost Waddenzee (CMW) op de Brandaris registreert wel de meldingen van de schippers, die daarbij aangeven of er sprake is van spoed en/of patiëntenvervoer. Of deze meldingen daadwerkelijk noodzakelijk zijn, kan de dienstdoende verkeersleider echter niet beoordelen.
Van de 155 snelheidsoverschrijdingen in de laatste vier maanden van 2023, hoe vaak was er sprake van een noodsituatie? Hoe vaak is toestemming gevraagd en verkregen om harder te varen?
In de periode van september 2023 tot januari 2024 zijn er op de Brandaris 44 registraties vastgelegd zoals bedoeld in antwoord 1. Daarbij ging het 12 keer om een spoedgeval en 32 keer om patiëntenvervoer. Zoals bij antwoord 1 ook aangegeven, kunnen de verkeersleiders niet vaststellen of er ook daadwerkelijk sprake was van noodsituaties. De registratie door de verkeersleiders is daarom ook niet te beschouwen als toestemming van de verkeersleider om harder te varen dan toegestaan.
Deelt u de mening van de watertaxibedrijven, dat zij verantwoord harder kunnen varen dan anderen aangezien zij professionele bemanningen hebben? Hoe professioneel acht u bemanningen, als deze structureel de regels met betrekking tot de snelheid overtreden?
De bemanning van een watertaxi mag overdag op de Waddenzee binnen de betonning in de vaargeulen harder dan 20 km/u varen. Dat er ’s nachts niet harder dan 20 km/u gevaren mag worden, heeft geen relatie met de kwalificatie van de bemanning maar met de beperkingen die voor deze categorie schepen (snelle motorboot) gelden vanwege de nautische veiligheid en natuurbelangen.
Welke alternatieve oplossing is er mogelijk voor de bereikbaarheid op de late avond tussen Ameland en de vaste wal? Structureel of incidenteel?
De huidige concessie Waddenveren Oost heeft betrekking op passagiersschepen en veerboten met meer dan 12 passagiers. Watertaxi’s zijn daarentegen veelal gericht op het vervoer van maximaal 12 personen. Met de watertaxi’s kunnen passagiers bovendien ook buiten de dienstregeling van de veerboten om van en naar de eilanden worden vervoerd. Er is dus geen belemmering voor nachtelijk vervoer van en naar de eilanden. Binnen de huidige concessie zijn echter geen specifieke afspraken gemaakt over de bereikbaarheid op de late avond en in de nacht. Bij de voorbereiding van de nieuwe concessies Waddenveren wordt bekeken of het wenselijk en mogelijk is om watertaxi’s onder de concessies te laten vallen. Overwegingen hieromtrent worden nader toegelicht in de Nota van Uitgangspunten nieuwe concessies Waddenveren, die nu ter consultatie voorligt.
Zijn additionele vereisten, zoals een tweede kapitein, strengere eisen aan de vaarbevoegdheid en extra apparatuur (radar, AIS, etc.), volgens u noodzakelijk?
De schipper van een watertaxi dient al te beschikken over het hoogst haalbare vaarbevoegdheidsbewijs, het Kwalificatiecertificaat schipper. De oorzaak van het ongeval op de Waddenzee lijkt vooral te liggen in het te snel varen van de schepen. In de kabinetsreactie op het Ovv-rapport «Aanvaring in het Schuitengat» zal ik nader ingaan op de in deze vraag genoemde aspecten.
Is handhaving via het Automatisch identificatiesysteem (AIS) mogelijk en noodzakelijk?
Er is op dit moment geen wettelijke grondslag voor structureel gebruik van AIS voor een handhavingsdoel. Alleen in uitzonderingsgevallen (strafrechtelijk onderzoek, vervoer gevaarlijke stoffen) is dit toegestaan. Voor het overige mogen deze data, vanwege privacy-argumenten, alleen voor scheepvaartverkeers-management worden gebruikt. Daarnaast is het de vraag of AIS technisch gezien geschikt is voor betrouwbare snelheidshandhaving. Het gebruik van AIS voor handhaving wordt nu ook bekeken naar aanleiding van het Ovv-rapport «Aanvaring in het Schuitengat». In mijn Kabinetsreactie op dat rapport kom ik hier op terug.
Is het mogelijk om bij herhaalde of structurele overtredingen van de regels vergunningen van bedrijven of schippers in te trekken?
In de binnenvaart is er een vaarbevoegdheidsbewijs (het in antwoord 3 en 5 genoemde Kwalificatiecertificaat) nodig voor de schipper en een Certificaat van Onderzoek (CvO) voor het schip.
Wanneer een schipper structureel de vaarregels overtreedt, dan kan de ILT tot intrekking van het vaarbevoegdheidsbewijs overgaan. Dit is afhankelijk van de feiten en omstandigheden.
Dergelijke overtredingen, die betrekking hebben op het vaargedrag, hebben geen consequenties voor het CvO. Dat heeft alleen betrekking op de technische eisen die aan het schip zelf worden gesteld.
Gasboring in de Waddenzee |
|
Julian Bushoff (PvdA), Glimina Chakor (GL) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() ![]() |
Deelt u het onderscheid dat uw voorganger maakte tussen een winningsvergunning (marktordening) en toestemming door het Rijk voor een nieuwe productieboring in de Waddenzee bij Ternard1? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat onderscheid delen wij.
Klopt het dat u de gedateerde winningsvergunning ook na 54 jaar gedeeltelijk kan weigeren, onder andere op grond van Artikel 9 uit de Mijnbouwwet? Wat zijn hier de juridische afwegingen bij?
Een reeds verleende winningsvergunning kan niet worden geweigerd op grond van artikel 9 van de Mijnbouwwet. Het artikel ziet op het geheel of gedeeltelijk weigeren van een aanvraag voor een nieuwe vergunning. De (on)mogelijkheden van het geheel of gedeeltelijk intrekken van een bestaande vergunning komt aan bod in het antwoord onder vraag 4.
Bent u nog steeds van mening dat de NAM «gebrek aan verantwoordelijkheidszin heeft»2? Leidt het feit dat de NAM ook voor illegale afvalverwerking voor de rechter staat tot meer of minder vertrouwen in het bedrijf? Is dit gebrek aan maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef, voldoende morele reden om geen vergunning te verlenen? En juridisch? Bent u bereid om, op grond van het trackrecord van de NAM en de mogelijkheden in de wet, de gedateerde winningsvergunning (gedeeltelijk) te weigeren voor de nieuwe productiewinning onder de Waddenzee? Zo nee, waarom niet?
Ja, het standpunt van het kabinet over de verantwoordelijkheidszin van de NAM ten aanzien van het Groningen dossier is niet veranderd ten opzichte van de beantwoording van de vragen van de leden de Groot en Boulakjar over de UNESCO brief over de voorgenomen gaswinning bij Ternaard (Kamerstuk 2023Z15362). Het feit dat de NAM ook voor illegale afvalverwerking voor de rechter staat leidt niet tot meer vertrouwen in het bedrijf. Een gebrek aan verantwoordelijkheidszin is een weigeringsgrond bij de aanvraag voor een nieuwe opsporings- of winningsvergunning overeenkomstig artikel 9 van de Mijnbouwwet. Zoals in het antwoord op vraag 2 vermeld, is dat artikel in dit geval niet van toepassing, omdat de winningsvergunning Noord-Friesland reeds is verleend. Onderdeel van de RCR-procedure Ternaard is een verzoek om instemming met een winningsplan. Die instemming kan alleen op de gronden van artikel 36 van de Mijnbouwwet worden geweigerd. Een gebrek aan verantwoordelijkheidszin behoort daar niet toe.
Wat is volgens u de relevantie van Artikel 21 leden k en l, en het door de Tweede Kamer in de Mijnbouwwet opgenomen amendement, dat de expliciete bedoeling had nieuwe gaswinningsprojecten op de Waddeneilanden, in en onder de Waddenzee, in het Werelderfgoed gebied en in de aan de Waddeneilanden grenzende Natura 2000 gebieden onmogelijk te maken? Kunt u op bovengenoemde weigeringsgronden de gedateerde concessie van NAM gedeeltelijk weigeren conform de bedoeling van de wetgever? Zo nee, waarom niet?
Artikel 21, eerste lid, onderdelen k, l en m, van de Mijnbouwwet bieden de mogelijkheid een winningsvergunning in te trekken, voor zover die geldt voor een gebied dat ligt binnen de Waddenzee als aangewezen Natura 2000-gebied krachtens de Omgevingswet (onderdeel k), of op de Waddeneilanden (onderdeel l) of binnen het aangewezen werelderfgoedgebied Waddenzee (onderdeel m). Met die intrekking kan winning in die gebieden onmogelijk worden gemaakt. Intrekken van een winningsvergunning kan echter alleen als is voldaan aan artikel 1 van het Eerste Protocol van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (artikel 1 EP EVRM).
Zoals de voormalig Minister van Economische Zaken en Klimaat in de brief aan uw Kamer van 27 september 20213 heeft toegelicht, betreft intrekking van een winningsvergunning een inmenging in het eigendomsrecht, en eigendom geniet de bescherming van artikel 1 EP EVRM. Het EVRM vereist voor gerechtvaardigde inmenging, naast voorzienbaarheid bij wet, een legitiem doel. Indien aan dat legitieme doel is voldaan, geldt voorts dat de inmenging een geschikt en noodzakelijk middel is om dat legitieme doel te bereiken, waarbij het individuele belang moet worden afgewogen tegen het algemeen belang. De winningsvergunning van NAM kan dus alleen geheel of deels worden ingetrokken op grond van artikel 21, eerste lid, onderdelen k, l en m, van de Mijnbouwwet, als aan deze vereisten van artikel 1 EP EVRM is voldaan. Hieraan wordt echter niet voldaan, zoals ook wordt bevestigd door het advies van de landsadvocaat van 5 november 20214 en het advies van prof. mr. De Graaf en prof. mr. Tolsma van de Rijksuniversiteit Groningen van 16 oktober 20215.
Kunt u na besluit van UNESCO een vergunning weigeren op grond van Artikel 21, lid m, uit de Mijnbouwwet ook omdat UNESCO’s Werelderfgoed Comité de Nederlandse regering daar een dringende oproep toe doet? Zo nee, waarom niet?
Ook na het besluit van UNESCO6 blijven voor intrekking van een winningsvergunning de in het antwoord op vraag 4 geschetste voorwaarden voor inmenging in het eigendomsrecht gelden.
Zijn er volgens u andere mogelijke wettelijke gronden, verdragen of omstandigheden om de voorliggende aanvraag voor een nieuwe productieboring te weigeren? Zo ja, welke en bent u bereid deze toe te passen?
In de eerder aangehaalde brief van 27 september 2021 aan uw Kamer is het gehele kader geschetst voor de beoordeling van een aanvraag om een nieuwe productieboring en de mogelijkheden toegelicht om een aanvraag daartoe te weigeren. Artikel 36 van de Mijnbouwwet bevat de limitatieve weigeringsgronden voor de instemming met een winningsplan. Indien de winning een Natura 2000-gebied betreft, is daarnaast een vergunning op grond van Wet natuurbescherming nodig en moet ook aan die wet worden getoetst. De Wet natuurbescherming is nog van toepassing op deze situatie, omdat het winningsplan voor het in werking treden van de Omgevingswet is ingediend. De adviezen van de landsadvocaat en de Rijksuniversiteit Groningen waaraan in het antwoord op vraag 4 wordt gerefereerd, bevestigen het geschetste kader in de genoemde brief. Die adviezen onderschrijven tevens dat buiten dat kader geen mogelijkheden zijn om een nieuwe productieboring te weigeren. Dit is nogmaals bevestigd in de adviezen van de landsadvocaat van 27 september 2023 en van 18 december 2023. Die adviezen zijn ook toegelicht in het antwoord op vraag 6 van de leden Chakor, Bromet en Bushoff over het rapport «De Europees- en Internationaalrechtelijke status van de Waddenzee»7.
In mijn brief van 5 maart 2024 aan uw Kamer8 heb ik aangegeven dat de nieuwe zeespiegelstijgingsscenario’s en een nieuw advies van de Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) daaromtrent implicaties kunnen hebben voor het door de NAM ingediende winningsplan Ternaard en de besluitvorming hierover. SodM gaf aan dat voor alle berekende bodemdalingscenario’s alleen het niet starten van de gaswinning kan waarborgen dat, gegeven de grote onzekerheden met betrekking tot de bodemdaling als gevolg van de voorgenomen gaswinning, de gebruiksruimte van de Waddenzee niet overschreden wordt. SodM adviseerde mij daarom niet in te stemmen met het winningsplan Ternaard.
Op basis hiervan is begin maart aan NAM gevraagd een herberekening te geven van de belasting van het Pinkegat als gevolg van de beoogde gaswinning vanuit Ternaard, met inachtneming van de nieuwe zeespiegelstijgingscenario’s en daarbij ook de midden en lage productiescenario’s uit te werken. Op 12 maart heeft de NAM deze gegevens aangeleverd, waarna deze voor advies zijn uitgezet bij de wettelijk advieurs TNO, SodM en de Mijnraad. Begin mei heb ik de laatste van deze drie adviezen ontvangen.
Om te komen tot een zorgvuldig besluit wat recht doet aan de verschillende belangen is er nog een aantal vragen over de uitgangspunten in de adviezen die beantwoord moeten worden, alvorens de RCR-procedure, inclusief het besluit op de vergunning Wet natuurbescherming, kan worden afgerond. Afhankelijk van de beoordeling van de meest recente gegevens en adviezen en beantwoording van de resterende vragen zal dat een positief of een negatief besluit zijn.
Kunt u aangeven waarom u bij antwoord op eerdere Kamervragen van andere leden de Kamer niet informeerde over bestaande weigeringsgronden, zoals schade aan het milieu en schade aan de natuur, zoals verwoord in Artikel 36 van de Mijnbouwwet?
Uw Kamer is reeds geïnformeerd over de weigeringsgronden voor nadelige gevolgen voor natuur en milieu als gevolg van de winning van delfstoffen. In de brief van 27 september 2021 zijn alle weigeringsgronden van artikel 36 van de Mijnbouwwet voor instemming met een winningsplan toegelicht.
Deelt u de mening dat voor het winnen en gebruiken van fossiele brandstoffen onder een UNESCO-werelderfgoed, toepassing van artikel 9, artikel 21 en artikel 36 als weigeringsgronden terecht zou zijn? Heeft u hier juridisch advies op in gewonnen en zo ja, hoe luidde dat? Zo nee, waarom niet?
Artikel 9 van de Mijnbouwwet bevat geen mogelijkheid om de aanvraag om een nieuwe opsporings- of winningsvergunning te weigeren op de grond dat het om een werelderfgoedgebied gaat. Voor intrekking van een winningsvergunning op grond van artikel 21, eerste lid, onderdeel m, van de Mijnbouwwet is ook vereist dat de inmenging in het eigendomsrecht kan worden gerechtvaardigd, zoals in het antwoord op vraag 4 toegelicht. Instemming met een winningsplan kan niet worden geweigerd op de grond dat het een werelderfgoedgebied betreft. Artikel 36 van de Mijnbouwwet bevat limitatieve weigeringsgronden. Instemming kan zodoende alleen worden geweigerd in verband met het belang van de veiligheid voor omwonenden of het voorkomen van schade aan gebouwen of infrastructurele werken, in het belang van planmatig gebruik of beheer van delfstoffen of in verband met nadelige gevolgen voor het milieu of de natuur. Het voorgaande wordt bevestigd in verschillende adviezen die in de antwoorden op de vragen 4 en 6 hierboven zijn aangehaald. Het gaat om adviezen van de landsadvocaat uit 2021 en 2023 en het advies van de Rijksuniversiteit Groningen uit 2021 dat op verzoek van uw Kamer is gegeven.
Hoe duidt u het memo van de Waddenacademie3, dat onder andere stelt dat het beschermen van de «Outstanding Universal Value» van het waddengebied wel degelijk een juridisch bindende verplichting is? Zo ja, hoe verhoudt deze verplichting en het hiermee verbonden algemeen belang zich tot de mogelijke rechten en het korte termijn economisch belang van een particulier bedrijf «zonder verantwoordelijkheidszin»?
Het memo van de Waddenacademie wordt op dit moment nader bestudeerd. Het memo biedt een uitgebreide beschouwing van uiteenlopende verdragen, richtlijnen en verordeningen. Een beleidsreactie vraagt daarom zorgvuldige bestudering en afstemming met andere betrokken overheden. Er wordt gericht op bespreking van dit rapport in het Bestuurlijk Overleg Waddengebied van eind dit jaar.
De analyse dat bescherming van de «Outstanding Universal Value» (OUV) een juridisch bindende verplichting is deel ik niet op voorhand. De aanvraag om een natuurvergunning wordt door de Minister voor Natuur en Stikstof, getoetst aan de Wet natuurbescherming. Alleen voor zover de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebied de Waddenzee samenvallen met de OUV, wordt de OUV (indirect) meegewogen bij de beoordeling van de aanvraag en het opstellen van de vergunning op grond van de Wet natuurbescherming. Er vindt geen specifieke aanvullende toetsing plaats op internationale verdragen anders dan aan de regelgeving waarin de verdragen geïmplementeerd zijn.
Welke gevolgen gaat u verbinden aan de kritiek dat toetsing aan de Natura 2000-regels niet voldoende is om de onaantastbaarheid van de «Outstanding Universal Value» te toetsen? Gaat dit alsnog gebeuren? Zo ja, wat betekent dit voor de lopende procedure?
Het memo van de Waddenacademie wordt op dit moment nader bestudeerd. Nieuw te ontwikkelen beleid kan niet in een lopende procedure worden toegepast. Indien wetgeving of beleid in de toekomst wordt aangepast naar aanleiding van het rapport van de Waddenacademie kan dit geen invloed hebben voor de lopende procedure. Het huidige kader van de Wet natuurbescherming blijft van toepassing op de aanvraag voor een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming voor de voorgenomen gaswinning Ternaard.
Het sluiten van de nautische verkeerspost Ouddorp en het niet langer inzetten van vuurtorenwachters op vuurtoren Westhoofd |
|
Pieter Grinwis (CU), Eline Vedder (CDA), Chris Stoffer (SGP) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de zorgen over de sluiting van de nautische verkeerspost bij Ouddorp?1
Ja.
Kunt u aangegeven waarom is besloten om de genoemde verkeerspost te sluiten, ondanks het belang voor de scheepvaart?
Het gebied nabij de vuurtoren betreft het aanloopgebied naar de Goereese Sluis (Slijkgat richting Haringvliet) en een deel van de binnenwateren (Haringvliet). Dit is geen «Vessel Traffic Service-gebied» (VTS-gebied). Een VTS-gebied wordt o.a. bepaald door criteria zoals vaargeuldynamiek, aanwezigheid van goederenvervoer, hoeveelheid aan scheepspassages en kruisend scheepsverkeer. Op korte termijn zou een kostbare vervanging van de systemen voor het continueren van de dienstverlening vanaf vuurtoren Ouddorp noodzakelijk zijn. Aangezien het hier geen VTS-gebied betreft, is de keuze gemaakt hier niet in te investeren, waardoor het verstrekken van verkeersinformatie vanaf de vuurtoren beëindigd moest worden.
Het al dan niet continueren van de bemensing op vuurtoren Ouddorp staat al langer ter discussie, in 2015 is reeds afgeschaald van 24/7 bemensing naar gedeeltelijke bezetting. De functionaliteit van het vuurtorenlicht, alsook de instandhouding van het gebouw als Rijksmonument staan hiermee niet ter discussie.
Wat is het afwegingskader voor het opzetten dan wel sluiten van nautische verkeersposten?
Zie ook het antwoord bij vraag 2.
Rijkswaterstaat houdt alle nautische verkeersposten binnen de VTS-gebieden in stand. Deze vallen binnen de kerntaken van Rijkswaterstaat. Wat een VTS-gebied is, wordt zoals gezegd o.a. bepaald door criteria zoals vaargeul dynamiek, aanwezigheid van goederenvervoer, hoeveelheid aan scheepspassages en kruisend scheepsverkeer.
Is de veronderstelling juist dat er ter hoogte van het Slijkgat een gat ontstaat in de Schelde Radar Keten?
Nee, de Schelde Radarketen faciliteert het VTS gebied vanaf de aanloop vanaf de Noordzee boven de Kop van Schouwen-Duiveland tot de Belgische grens bij Antwerpen. Het beheergebied dat binnen Vuurtoren Ouddorp valt, is geen onderdeel van de Schelde Radarketen.
Hoe waardeert u het belang van actuele scheepvaartinformatie voor de scheepvaart door het Slijkgat, zowel wat betreft veiligheid als doorvaart?
Ik hecht in het algemeen veel belang aan actuele scheepvaartinformatie. Rijkswaterstaat is verantwoordelijk voor een veilige en vlotte doorstroming voor het scheepvaartverkeer binnen een VTS-gebied. Hierbij hoort het tijdig informeren van schippers over stremmingen, werkzaamheden en andere variabelen die effect hebben op een reis- of routeplanning. Voor een goede doorvaart en veiligheid blijft Rijkswaterstaat metingen uitvoeren en baggerwerkzaamheden verrichten in het Slijkgat. Metingen vinden standaard elke drie maanden plaats, plus na elke storm en bij signalen vanuit de scheepvaart. Indien nodig wordt er opdracht gegeven tot baggeren, dat afhankelijk van de weersomstandigheden, zo snel mogelijk wordt uitgevoerd. Actuele informatie wordt ten behoeve van de veiligheid verspreid via BAS-berichten (bericht aan de scheepvaart), gepubliceerd op de website van het Havenbedrijf Rotterdam en op vaarweginformatie.nl. Ook via de infolijn van RWS (0800-8002) kan informatie worden opgevraagd.
Als extra service werd tot nu toe op aanvraag ook informatie verstrekt vanuit de Vuurtoren Ouddorp middels een uurbericht. Rijkswaterstaat is zich er van bewust dat met het sluiten van de verkeerspost Ouddorp, deze bron van informatie wegvalt. Het gaat hierbij om niet-gevalideerde informatie van vaarweggebruikers die via de vuurtoren met andere gebruikers werd gedeeld. Er wordt verder overlegd met partijen over de informatiebehoefte van de gebruikers en hoe daar nog beter in kan worden voorzien.
Bent u bekend met het feit dat er in de eerste week van het nieuwe jaar al twee kotters vast zijn komen te zitten? Wat betekent deze situatie voor de nautische veiligheid en hoe hangt deze situatie samen met het niet afdoende baggeren én het niet langer bemannen van de Nautische Informatie Post Vuurtoren Westhoofd?
Ja, ik ben hiermee bekend.
Door middel van metingen, baggeren en betonning wordt het Slijkgat begaanbaar gehouden. De twee kotters zijn vastgelopen in een periode waarin er niet gebaggerd en gemeten kon worden vanwege de arbeidsveiligheid (20 december–4 januari). Extreme weersomstandigheden veroorzaakten een onacceptabele situatie voor het uitvoeren van deze baggerwerkzaamheden. Binnen deze periode is vanuit Rijkswaterstaat en de Kustwacht meervoudig en via diverse kanalen een waarschuwing aan de scheepsvaart uitgegaan met betrekking tot het bevaren van het Slijkgat. Hierin werd het bevaren van het Slijkgat sterk afgeraden. De vuurtoren van Ouddorp had geen extra gevalideerde informatie voor de scheepvaart over het Slijkgat dan werd verstrekt in de publieke berichtgeving.
Waarom weegt volgens u een beroep op het niet aanwezig zijn van een Vessel Traffic Service-gebied (VTS) in de buurt van vuurtoren Westhoofd, en het geven van scheepvaartverkeersbegeleiding geen kerntaak van Rijkswaterstaat zou zijn in een dergelijk gebied, op tegen de praktijk van de verstrekking van actuele scheepvaartverkeersinformatie en in voorkomende gevallen actieve scheepvaartverkeersbegeleiding door de vuurtorenwachter in het telkens veranderende ondiepe Slijkgat?
Het is niet zo dat er geen informatie wordt verstrekt, alleen moet de schipper deze zelf actief opvragen via openbaar toegankelijke kanalen zoals https://www.vaarweginformatie.nl, https://waterinfo.rws.nl/, www.knmi.nlen https://waterberichtgeving.rws.nl. Het vooraf inwinnen van benodigde informatie maakt onderdeel uit van de reisvoorbereidingen van de vaarweggebruiker. De veiligheid van de vaarweg is daarnaast geborgd via markering van de vaarweg met behulp van betonning.
Waarom is het radarsysteem op Vuurtoren Westhoofd niet meegenomen in de «Landelijk en Uniform Vervangen van Vessel Traffic Services» (LUV-VTS-vernieuwing)? Wat zouden de meerkosten op jaarbasis daarvan zijn geweest, rekening houdend met de levensduur van het nieuwe radarsysteem? Bent u alsnog bereid het radarsysteem op vuurtoren Westhoofd te vervangen? Zo nee, waarom niet?
De meerkosten voor de vervanging van het radarsysteem bedragen eenmalig ca. 2 à 3 miljoen euro en deze investering dient eens per 10 jaar te worden gedaan. Daarnaast zijn er jaarlijkse kosten voor o.a. klein onderhoud, licenties en wettelijke keuringen en upgrades, die worden geschat op 0,4 à 0,5 miljoen euro per jaar. Daarbij komen nog jaarlijks personeelskosten van ca. 0,2 miljoen euro.
Gezien de kosten, het feit dat het gebied geen VTS gebied is en de gevalideerde informatie ook op andere manieren beschikbaar is voor de scheepvaart, zal het radarsysteem niet vervangen worden. Zie voor verdere uitleg de voorgaande antwoorden op vraag 2, 5 en 7.
Wat zijn de kosten die op jaarbasis worden bespaard met het niet langer bemannen van vuurtoren Westhoofd? Waarom wegen de maatschappelijke baten van het niet langer inzetten van vuurtorenwachters alhier volgens u op tegen de maatschappelijke kosten? Kunt u in het antwoord op deze vraag in brede zin ingaan op de voordelen van een vuurtorenwachter op het toezicht, van scheepvaartveiligheid incl. recreatievaart tot het bijdragen aan het onderscheppen van drugstransporten over zee, al dan niet door het Slijkgat, de enige vaarweg via welke ongezien drugs gesmokkeld kan worden in de richting van Rotterdam?
Met betrekking tot de kosten verwijs ik naar antwoord op vraag 8. Met betrekking tot de scheepvaartbegeleiding verwijs ik u naar antwoord op vragen 2, 5 en 7. In brede zin draagt verkeersbegeleiding bij aan scheepvaartveiligheid. De aanwezigheid van verkeersbegeleiding op een vaarweg kan mogelijk leiden tot het signaleren van verdachte situaties. Verkeersbegeleiding vanaf een verkeerspost is echter een kostbare maatregel die alleen in een VTS-gebied wordt ingezet. Op andere vaarwegen worden andere middelen ingezet zoals patrouilles met vaartuigen.
Welke eenmalige investeringsuitgaven en hoeveel financiële middelen zijn er jaarlijks nodig om het besluit om de informatievoorziening vanuit de vuurtoren Ouddorp per 1 januari 2024 terug te draaien? Klopt het dat de besparing op de investeringsuitgave inzake de te vernieuwen radarapparatuur € 1 à 2 miljoen is en de jaarlijks uitgespaarde kosten slechts € 4 ton betreffen (licentie, servicedesk, onderhoud, radar, marifooninstallatie, noodstroomaggregaat en personeelskosten)?
Zie hiervoor de beantwoording bij vraag 8.
Klopt het dat regionale partijen pas geïnformeerd zijn nadat u al had besloten tot sluiting van de verkeerspost bij Ouddorp? Zo ja, waarom zijn regionale partijen, zoals de gemeente Goeree-Overflakkee, niet proactief betrokken bij de besluitvorming?
De besluitvorming vloeit voort uit het gegeven dat de verkeerspost niet werd meegenomen binnen LUV-VTS. Met het oog op de forse onderhoudsopgave van Rijkswaterstaat is de afweging gemaakt niet te investeren in de noodzakelijke systemen voor het continueren.
Rijkswaterstaat heeft regulier overleg met omgevingspartners. Stellingname en zorgen van regionale partijen waren in dit proces reeds bekend en zijn daarom meegewogen in de besluitvorming. Na de besluitvorming is een omgevingsproces gestart, waarbij de omgevingspartijen zijn geïnformeerd over het besluit zowel op ambtelijk als op bestuurlijk niveau. Daarnaast wordt er met relevante partijen (gemeente, visserij en watersportvereniging) overlegd en bekeken hoe en waar de beschikbare informatie nog beter zichtbaar kan worden gemaakt.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat ook in de toekomst een veilige doorvaart van het Slijkgat mogelijk blijft? Worden hierover afspraken gemaakt met regionale partijen en Rijkswaterstaat alvorens de verkeerspost onomkeerbaar ontmanteld wordt? Kunt u garanderen dat het Slijkgat tot in lengte van jaren op een minimale diepte van 4 meter respectievelijk 5,5 meter wordt gehouden, ook na stormachtig weer, zoals in de afgelopen periode, en in tijden van hoge rivierafvoer?
Zie voor de werkwijze omtrent het verstrekken van scheepvaartinformatie de antwoorden op vraag 5 en 7.
Over de doorvaart van het Slijkgat zijn in de loop der tijd diverse afspraken gemaakt. Door de deltawerken en de hier relevante afsluiting van het Haringvliet veranderde het getij, waardoor de haventoegang naar Stellendam meer en vaker gebaggerd moet worden. In de Deltaschadewet werd vastgelegd dat het Rijk de toegangsgeul naar de haven op een diepte van 4,0m -NAP met een breedte van 200m moet onderhouden. Later zijn bij de aanleg van Maasvlakte 2, door de gemeente Rotterdam met diverse regionale stakeholders aanvullende afspraken gemaakt (o.a. via het zogenaamde Aldersakkoord). Het Havenbedrijf Rotterdam houdt de vaargeul van het Slijkgat over een lengte van 1.800 meter en een breedte van 100 meter op een diepte van 5,5m -NAP.
Zoals in het antwoord op vraag 6 is aangegeven, kan het voorkomen dat de vaargeul van het Slijkgat direct na specifieke weersomstandigheden als storm en hoge rivierafvoer gedurende een korte periode niet de overeengekomen diepte heeft.
Kunt u deze vragen voor de plenair behandeling van de begroting van Infrastructuur en Waterstaat door de Tweede Kamer op 23 januari a.s. beantwoorden?
Er was tijd nodig voor het verzamelen van de benodigde informatie waardoor de beantwoording voorafgaand aan de eerste termijn van de Kamer nog niet lukte, maar wel voorafgaand aan de tweede termijn.
Nederlandse paling, vol met giftig PFAS |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
Kuipers , Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Milieuclub waarschuwt paling uit eigen water vol PFAS»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de constatering dat paling rond de 22 tot 50 nanogram per gram aan PFAS kan bevatten en dat dit veel hoger is dan de tolereerbare inname van PFAS, gezien het feit dat de Europese Voedselautoriteit (EFSA) stelt dat een persoon per kilo lichaamsgewicht maximaal 4,4 nanogram PFAS per week binnen mag krijgen?2, 3
Om te kunnen vaststellen of paling met een PFAS-concentratie rond de 22–50 nanogram (ng) per gram leidt tot een PFAS-inname die hoger is dan de tolereerbare inname, moet de PFAS-inname berekend worden wanneer vis met deze PFAS-concentraties wordt gegeten. Het is namelijk niet juist om de gevonden concentraties (ng per paling) direct met deze tolereerbare inname (max. inname per week) te vergelijken. De berekening, zoals beschreven in het antwoord op vraag 5, laat zien dat de PFAS-inname met de concentraties in deze monsters boven de tolereerbare inname uitkomt. Het is niet wenselijk als mensen veel paling eten met deze PFAS-concentraties. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Wat vindt u er van dat dit betekent dat een persoon van 75 kilo maximaal 330 nanogram PFAS per week mag binnenkrijgen, terwijl een gemiddelde portie paling rond de 100 gram weegt, met tussen de 220–500 nanogram aan PFAS?4, 5
Bij een gemiddelde consumptie van 100 gram paling per week met een PFAS-concentratie van 22 tot 50 ng per gram is de inname van PFAS gelijk aan 2200–5000 ng per week. Op basis van deze hoeveelheden is het inderdaad niet wenselijk als mensen veel van deze paling eten. In kweekaal zijn echter tot nu toe geen PFAS’s aangetroffen boven de detectiegrens (LOQ) en dat betreft het grootste deel van de geconsumeerde aal.
Kent u het onderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) dat aantoont dat Nederlanders al meer PFAS binnen krijgen dan de gezondheidskundige grenswaarde en dat dit vooral komt door het eten van vis? Zo ja, wat is uw reactie hierop?6
Ja, ik ben op de hoogte van dit onderzoek. Dit onderzoek liet inderdaad zien dat vis een belangrijke bijdrage levert aan de inname van PFAS in Nederland. Het onderzoek liet daarnaast zien dat mensen ook PFAS binnenkrijgen via andere voedingsmiddelen. Het Voedingscentrum benadrukt dat het belangrijk is om gevarieerd te eten, om op deze manier de inname van voedingsmiddelen met relatief veel PFAS af te wisselen met voedingsmiddelen met relatief weinig PFAS.
Hoeveel PFAS kan een Nederlander gemiddeld binnen krijgen door het eten van vette vis, zoals paling, als deze persoon consumeert in lijn met de voedingsadviezen van het Voedingscentrum (1 keer vis per week)?7
Mocht elke week wilde paling gegeten worden, dan kan worden uitgegaan van een gemiddelde portie wilde paling van 100 gram per week en een concentratie van 22–50 ng PFAS per gram vis. Dat zou in dit geval betekenen dat een persoon 2.200–5.000 ng PFAS binnenkrijgt per week. Omgerekend voor een persoon van 75 kg is dat 29–67 ng PFAS per kilogram lichaamsgewicht per week. Dit is hoger dan de gestelde norm van 4.4 ng per week. Deze berekening gaat er echter van uit dat iemand elke week wilde paling eet. Het advies van het Voedingscentrum is echter om te variëren in vissoorten, juist omdat dit de inname spreidt. Daarnaast wordt afgeraden om regelmatig zelf gevangen vis te eten.
Vindt u het verstandig dat het eten van vis, die gevangen is in vervuild Nederlands water, via Voedingsadviezen indirect wordt gepromoot? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Het Voedingscentrum raadt het regelmatig eten van zelf gevangen zoetwatervis uit Nederlandse wateren af, zoals paling, baars en forel8. Wel zijn niet zelf gevangen vis, schaal- en schelpdieren onderdeel van een gezonde voeding en staan in de Schijf van Vijf van het Voedingscentrum. Daarom is het advies 1 keer per week vis te eten, bij voorkeur vette vis.
Bent u ervan op de hoogte dat het RIVM adviseert geen vis te eten uit de Westerschelde vanwege te hoge concentraties PFAS?8
Het rapport waar u naar refereert gaat over onderzoek waarbij het RIVM heeft berekend hoe vaak volwassenen een portie van zelf gevangen vis, garnalen, oesters, mosselen of lamsoor uit de Westerschelde kunnen eten voordat de gezondheidskundige grenswaarde voor PFAS wordt overschreden. Op basis van dit onderzoek adviseert het RIVM om zo min mogelijk zelf gevangen vis en schaal- en schelpdieren uit de Westerschelde te eten. Lamsoor uit de Westerschelde kan daarentegen regelmatig geconsumeerd worden, omdat deze zeegroente weinig PFAS bevat.
Bent u ervan op de hoogte dat deze hoge PFAS-niveaus niet alleen voorkomen in visserijgebieden, die gesloten zijn vanwege dioxine vervuiling, maar dat het gebied veel groter is en ook het IJsselmeer omslaat?
Ik ben ervan op de hoogte dat PFAS wijdverspreid in onze leefomgeving voorkomt. Rijkswaterstaat voert sinds 2008 reguliere metingen van PFAS in oppervlaktewater uit vanuit het programma Monitoring Waterstaatkundige Toestand des Lands (MWTL). Daaruit blijkt dat PFAS in al onze Rijkswateren, waaronder ook het IJsselmeer, aanwezig is. Het kabinet zet zich in om nieuwe toevoegingen en verspreiding van PFAS zoveel mogelijk te beperken, onder meer door in te zetten op een Europees PFAS-verbod en het aanscherpen van lozingsvergunningen.
Bent u ervan op de hoogte dat onderzoek uit 2019 aantoont dat de gemiddelde PFAS-niveau's het hoogste zijn in paling gevangen in Nederlandse rivieren en meren (met niveaus tot boven de 48,8 ng/g)? Zo ja, wat is uw reactie hierop?9
Zoals blijkt uit het artikel van Zafeiraki et al. (2019) heeft WFSR in aal uit Nederlandse wateren uit de periode 2010–2016 hoge PFAS-gehaltes gevonden. Het hoogste gehalte voor de som van alle gemeten PFAS’s was 172 ng/g in een monster aal uit het kanaal Gent-Terneuzen. Gehaltes van de 4 PFAS’s die door EFSA zijn meegenomen in de gezondheidskundige norm zijn lager. Wanneer de gehaltes worden vergeleken met de formele recent ingevoerde maximumgehaltes voor de 4 PFAS’s (EU Verordening 2023/915) en rekening houdend met de meetonzekerheid van de analytische methode, dan worden slechts in een beperkt aantal gevallen overschrijdingen gevonden en in alle gevallen alleen in aal uit gebieden die gesloten zijn vanwege hoge dioxinegehaltes.
Kent u het advies van het Voedingscentrum die onder andere de consumptie van paling afraadt voor zwangere vrouwen in verband met de grote vervuiling?10
Ja, dat advies ken ik.
Gaat u om deze kwetsbare groep te beschermen tenminste gezondheidswaarschuwingen verplichten bij de verkoop van paling en ander genoemde vis in het advies van het Voedingscentrum uit Nederlandse wateren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer?
Op dit moment biedt het Voedingscentrum via haar website en via de ZwangerHap app accurate en uitgebreide informatie over wat deze groep niet of weinig mag eten. Ik ga geen gezondheidswaarschuwingen verplichten bij de verkoop van paling en ander genoemde vis voor zwangere vrouwen.
Bent ervan op de hoogte dat in 2022 meer dan anderhalf keer zo veel paling is gevangen (538 ton) ten opzichte van 2021 (352 ton)? Wat betekent dit volgens u voor de consumptie van PFAS?11
Allereerst wil ik aangeven dat de door u gestelde hoeveelheid paling die gevangen zou zijn in 2021 niet correct is. In het ICES-rapport waar u naar verwijst is aangegeven dat in 2021 523,7 ton paling is gevangen. Zoals eerder aangegeven in antwoorden op vragen hierover van het lid Wassenberg (PvdD) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 845) verschillen de gerealiseerde vangsten van jaar tot jaar en zijn die ook afhankelijk van het natuurlijk aanbod van aal en de seizoensomstandigheden. Overigens zie ik geen verband tussen de hoeveelheid paling die gevangen wordt en de consumptie van PFAS door een consument, omdat de totale inname wordt bepaald door het consumptiepatroon en niet door de totale vangsten van paling. Bovendien is het overgrote deel van de in de handel gebrachte paling afkomstig uit de kweek en niet uit de wildvangst.
Deelt u de mening dat het eten van paling zou moeten worden ontmoedigd, niet alleen door de PFAS-vervuiling in een groot deel van de Nederlandse wateren, maar ook vanwege het feit dat de paling een bedreigde diersoort is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit advies uitdragen?
Voor de afweging of paling in de handel gebracht mag worden gelden maximum limieten voor contaminanten die zijn opgenomen in EU-verordening 2023/915. Voor de bescherming van de aal en de mogelijkheden om binnen deze beschermingskaders nog visserij op aal uit te oefenen is de Aalverordening (EU-verordening 1100/2007) en het hierop gebaseerde Nederlandse Aalbeheerplan van toepassing. Hierover bent u, naar aanleiding van vragen vanuit de Kamer, geïnformeerd d.d. 25 november 2022 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 845). In de gezamenlijke Europese aanpak is afgesproken dat binnen de ingestelde beperkingen er nog vangst van aal kan plaatsvinden. In Nederland wordt binnen deze afspraken gevist op volwassen aal.
Bent u bereid om te kijken of niet alleen dioxinevervuiling kan mee worden genomen als voorwaarde voor sluiting visserijgebieden, maar ook PFAS, ter bewaking van de gezondheid van Nederlandse burgers? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer?
Voor de sturing op voedselveiligheid vormen de EU-regelgeving voor contaminanten en de hieraan verbonden bepalingen uit de Warenwet het primaire juridische kader. De Visserijwet 1963 is hiervoor niet het aangewezen instrumentarium. Het in de handel brengen van veilige levensmiddelen is daarbij een verantwoordelijkheid van de producent, in dit geval het visserijbedrijf. PFAS-vervuiling is een breed aandachtspunt in Nederland en staat los van de gesloten wateren vanwege dioxinevervuiling. LNV faciliteert onderzoek naar de mate van voorkomen van contaminanten, waaronder PFAS, in de binnenwateren. In samenhang met de wettelijke maximum limieten die voor PFAS zijn vastgesteld (in verordening (EU) 2023/915), helpt dit de bedrijven bij het maken van een risico-inschatting. Als bekend is dat producten uit een bepaald gebied niet veilig zijn om in de handel te brengen, dienen de betreffende bedrijven daar vervolgens zelf hun verantwoordelijkheid in te nemen.
De vergunning van Sitech om vervuild afvalwater van Chemelot te lozen op de Maas |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Steeds meer zorgen om waterkwaliteit van de Maas»?1
Ja. Het oppervlaktewater in Nederland speelt een belangrijke rol voor mens, natuur en economie. Echter, bepaalde stoffen zoals medicijnresten, organische microverontreinigingen en gewasbeschermingsmiddelen kunnen een uitdaging vormen voor het behoud van deze vitale functies. Daarom is het goed dat het bevoegd gezag grondig beoordeelt of de lozing van afvalwater in overeenstemming is met de vastgestelde regels.
Bent u ervan op de hoogte dat Sitech een vergunning heeft om afvalwater van de bedrijven op het Chemelot-terrein te lozen op de Maas en dat deze vergunning nog tot 2027 geldig is?
Ja, Sitech heeft op 15 december 2020 een vergunning gekregen voor de verwerking van afvalwater afkomstig van het Chemelot-terrein in Geleen. Deze vergunning is geldig tot en met 31 december 2027.
Bent u ervan op de hoogte dat dit afvalwater is vervuild met meer dan 14.000 kilo microplastics en meer dan 600 verschillende chemische stoffen bevat? Vindt u dit wenselijk?
De vergunningaanvraag is getoetst aan de geldende wet- en regelgeving en het waterschap Limburg heeft daarbij beoordeeld dat het bedrijf aan de voorwaarden voldoet en daarom een vergunning kan worden afgegeven. Uit recent onderzoek door Sitech zelf blijkt dat er op dit moment al veel minder plastics vrij komen dan de vergunning toestaat, ongeveer 10 ton minder. Daarbij is de verwachting dat de emissies in de komende jaren verder gereduceerd kunnen worden. Zo is Sitech voornemens om twee extra zeven in het rioolstelsel te plaatsen om plastics af te vangen2.
Bent u ervan op de hoogte dat even verderop drinkwater gemaakt wordt van het Maaswater en dat de drinkwaterfunctie van de Maas wordt bedreigd vanwege vervuiling?
Ja. Het beschermen van de kwaliteit van drinkwaterbronnen is van het grootste belang voor de duurzame levering van veilig drinkwater aan de gemeenschap. Daarom is in het vooroverleg en tijdens het beoordelen van de vergunningaanvraag, door het waterschap Limburg, intensief afgestemd met de drie belanghebbende drinkwaterbedrijven. Dit heeft geresulteerd in een gezamenlijk advies namens de drinkwatersector aan het Waterschap Limburg. Het waterschap heeft het advies onverkort in de vergunning verwerkt.
Strookt deze situatie, waarin de Maas eerst wordt vervuild met afvalwater afkomstig van Chemelot en vervolgens met belastinggeld weer moet worden gezuiverd om er drinkwater van te maken, volgens u met het principe «de vervuiler betaalt»? Zo ja, hoe legt u dit uit? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Ja, het is de verantwoordelijkheid van het bedrijf om de Best Beschikbare Technieken toe te passen om emissies zo veel als redelijkerwijs te voorkomen. Het Waterschap Limburg ziet erop toe dat het bedrijf voldoet aan alle in de vergunning opgenomen voorwaarden die gesteld zijn om de kwaliteit van het oppervlaktewater te beschermen.
Bent u ervan op de hoogte dat Sitech het vervuilde afvalwater van Chemelot volgens de vergunning loost op het oppervlaktewater «de zijtak Ur»?
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat in werkelijkheid niet wordt geloosd op het oppervlaktewater van de zijtak Ur, maar dat Sitech het vervuilde afvalwater via een put loost op een ondergrondse pijp die naar de Maas loopt?
Deze constatering wordt niet gedeeld. Het te lozen afvalwater wordt geloosd op de beek genaamd Zijtak Ur. Het lozingspunt is als zodanig opgenomen in zowel de voorschriften als de bijgesloten situatietekening in de lozingsvergunning van het bedrijf. Het lozingspunt betreft geen waterstaatkundig werk. Daarmee is er geen verplichting om dit op de legger aan te geven is.
Waarom wordt op de leggerkaart van waterschap Limburg de indruk gewekt dat de zijtak Ur vanaf de Ur tot aan de Maas volledig bovengronds loopt en wordt niet aangeduid dat de zijtak Ur halverwege overgaat in een ondergrondse pijp?2
Zie antwoord vraag 7.
Waarom wordt de put die de schakel vormt tussen de afvoerbuis van de integrale afvalwaterzuiveringsinstallatie (IAZI) en de ondergrondse pijp die het verlengde is van het oppervlaktewater zijtak Ur, waarlangs Sitech het afvalwater loost, niet weergegeven op de leggerkaart van het waterschap Limburg?
Zie antwoord vraag 7.
Gaat u ervoor zorgen dat de leggerkaart van het waterschap Limburg wordt aangepast, zodat er recht wordt gedaan aan de werkelijke situatie waarbij de bovengrondse zijtak Ur vanaf de put overgaat in een ondergrondse pijp tot aan de Maas? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe en per wanneer gaat u hiervoor zorgen?
Ik heb van het Waterschap Limburg begrepen dat het in aansluiting op de actuele weergave op de leggerkaart, bij een eerstvolgende aanpassing van de legger een verduidelijking zal opnemen.
Herinnert u zich dat u in antwoord op een eerdere vraag3 van het lid Van Esch over de zijtak Ur verwees naar een uitspraak van de Hoge Raad op 27 maart 19854 waarin wordt gesteld dat de ondergrondse pijp als oppervlaktewater moet worden gezien en het bevoegd gezag daarom bij het waterschap Limburg ligt?
Ja.
Klopt het dat deze uitspraak van de Hoge Raad over de vraag of de ondergrondse pijp moet worden gezien als oppervlaktewater gebaseerd is op de toen geldende Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren (Wvo), maar dat deze wet in 2009 is vervangen door de Waterwet? Zo nee, hoe zit dit dan?
In de Wet verontreiniging oppervlaktewateren was geen definitie opgenomen van een oppervlaktewater. Het begrip was nader geduid in de jurisprudentie. In de aangehaalde uitspraak van de Hoge Raad van 1985 werd uitgegaan van de volgende omschrijving: «een – anders dan louter incidenteel aanwezige – aan het aardoppervlak en aan de open lucht grenzende watermassa (met inbegrip van een bedding waarin zodanige watermassa al dan niet bij voortduring voorkomt), tenzij daarin als gevolg van rechtmatig gebruik ten behoeve van een specifiek doel geen normaal samenhangend geheel van levende organismen en een niet-levende omgeving (ecosysteem) aanwezig is, dan wel het een ter berging van afval gegraven bekken betreft waarin slechts in een overgangsfase water aanwezig is en zich nog geen normaal ecosysteem heeft ontwikkeld.» Deze omschrijving wijkt niet in betekenende mate af van de definitieomschrijvingen van een oppervlaktewaterlichaam in de Waterwet of de Omgevingswet.6
In de uitspraak is gesteld dat het ondergrondse deel van de zijtak Ur als oppervlaktewater moet worden aangemerkt, omdat deze dient als verbinding tussen twee oppervlaktewateren en niet uitsluitend of nagenoeg uitsluitend is bestemd voor de afvoer van effluent.7 Om deze reden is sprake van een oppervlaktewater, en niet van een werk.
Bij de invoering van nieuwe regelgeving blijft oude jurisprudentie bestaan. Het is aan een rechter om te beoordelen of deze jurisprudentie ook als invulling van de nieuwe regels kan worden gebruikt. De inschatting is dat de redenering die wordt toegepast in de uitspraak uit 1985 nog altijd opgaat. Het ondergrondse deel van de zijtak Ur is, ook onder de Omgevingswet, niet te kwalificeren als «vrij aan het aardopppervlak voorkomend water», maar is nog altijd te beschouwen als een verbinding tussen oppervlaktewaterlichamen en is ook onder de Omgevingswet niet te kwalificeren als een werk voor het transport van stedelijk afvalwater dat (nagenoeg) uitsluitend bedoeld is voor de afvoer van effluent.
Bent u het ermee eens dat de uitspraak van de Hoge Raad is verouderd omdat de uitspraak is gebaseerd op wet- en regelgeving die inmiddels is vervangen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 12.
Klopt het dat in de Waterwet de volgende definitie van «oppervlaktewaterlichaam» is opgenomen: «samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water, met de daarin aanwezige stoffen, alsmede de bijbehorende bodem, oevers en, voor zover uitdrukkelijk aangewezen krachtens deze wet, drogere oevergebieden, alsmede flora en fauna»? Zo nee, hoe zit dit dan?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u het ermee eens dat een ondergrondse pijp geen «aan het aardoppervlak voorkomend water» is met bijbehorende bodem, oevers, flora en fauna? Zo nee, hoe ziet u dit dan?
Nee, zie beantwoording van de vragen 12, 13 en 14.
Bent u het ermee eens dat volgens de definitie van oppervlaktewater in de Waterwet de ondergrondse pijp waarop Sitech loost dus níet kan worden gekwalificeerd als oppervlaktewater? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 15.
Bent u het ermee eens dat Sitech dus een vergunning nodig heeft van Rijkswaterstaat in plaats van waterschap Limburg, gezien Sitech het afvalwater van Chemelot niet loost op oppervlaktewater – volgens de definitie in de Waterwet – maar via een ondergrondse pijp rechtstreeks op de Maas loost? Zo nee, waarom niet?
De afvalwaterlozing van het bedrijf is te beschouwen als een lozing op een oppervlaktewaterlichaam, namelijk de zijtak Ur. Conform de in de leggerkaart8 opgenomen informatie is het waterschap Limburg voor afvalwaterlozingen het aangewezen bevoegd gezag aangezien dit een regionaal oppervlaktewaterlichaam betreft.
Gaat u ervoor zorgen dat de door het waterschap Limburg aan Sitech verleende vergunning voor het lozen van vervuild afvalwater van Chemelot niet rechtsgeldig wordt verklaard? Zo nee, waarom niet?
Nee, de vergunning is rechtsgeldig.
Gaat u Sitech verzoeken bij Rijkswaterstaat een nieuwe vergunning aan te vragen voor het lozen van afvalwater op de Maas? Zo nee, waarom niet?
Nee, Rijkswaterstaat is niet het bevoegd gezag voor de emissies van Sitech op de zijtak Ur. Dit is een regionaal oppervlaktewaterlichaam.
Gaat u er bij het verlenen van een nieuwe vergunning ook voor zorgen dat het niet meer wordt toegestaan om microplastics en toxische stoffen in het water te lozen, onder meer vanwege het belang van de drinkwaterfunctie van de Maas? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder aangeven is het beschermen van de oppervlaktewaterkwaliteit belangrijk voor zowel de mens, natuur en economie. In Nederland hebben we een verdeling van bevoegdheden over wie in welk geval bevoegd gezag is. Daarachter ligt een landelijk beleid en daarop aansluitende wet- en regelgeving die strenge eisen stellen aan de maatregelen die een bedrijf moet nemen alvorens zij een vergunning kunnen krijgen. Het is aan het betreffende bevoegde gezag, in dit geval het waterschap Limburg, om deze afweging te maken. Zij doet dat niet alleen. Vaak, en zo ook in deze situatie, is uitgebreid gesproken met alle betrokken partijen en zijn adviezen, zoals die van de drinkwaterbedrijven en Rijkswaterstaat, overgenomen in de vergunning. Dit is echter niet het einde van het proces. In de vergunning zijn voorwaarden opgenomen om er zeker van te zijn dat het bedrijf handelt zoals opgenomen in de aanvraag. Ook zijn er onderzoeks- en saneringsverplichtingen en een minimalisatieverplichting voor Zeer Zorgwekkende Stoffen opgenomen. Het bedrijf heeft destijds al aangegeven aan alle voorwaarden van de vergunning te gaan voldoen en met het bevoegd gezag in gesprek en andere stakeholders in gesprek te blijven om te kijken waar verdere verbeteringen mogelijk zijn. De doelstelling van het beleid, om alle functies van het oppervlaktewater te beschermen en tegelijkertijd continu te streven naar verdere verbetering, wordt daarmee ingevuld zoals het bedoeld is.
Het artikel ‘Giftige lozingen op IJsselmeer brengen ons drinkwater in gevaar’ |
|
Sandra Beckerman |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Giftige lozingen op IJsselmeer brengen ons drinkwater in gevaar»?1
Ja.
Wat zijn volgens u de belangrijkste oorzaken van de verslechterende waterkwaliteit van het IJsselmeer?
In tegenstelling tot wat het bericht suggereert is de ecologie en chemische waterkwaliteit van het IJsselmeer de afgelopen jaren in algemene zin verbeterd. Er wordt echter nog niet voor alle parameters voldaan aan de doelstelling voor de Kaderrichtlijn Water (KRW).
Voor de drinkwaterkwaliteit is met name de chemische waterkwaliteit van belang.
De kwaliteit van het water van het IJsselmeer wordt in overwegende mate bepaald door de toevoer van Rijnwater en de kwaliteit daarvan. Het RIWA Rijnrapport 2022 geeft een overzicht van de stoffen die relevant zijn voor de bereiding van drinkwater uit oppervlaktewater.2 Lozingen op het IJsselmeer zelf vormen slechts een beperkte bijdrage aan de waterkwaliteit van het IJsselmeer.
Kunt u aangeven welke stappen uw ministerie onderneemt om de problematiek van indirecte lozingen door kleine industrieën op de riolering aan te pakken?
In 2023 is de pilot «Grip op indirecte lozingen» uitgevoerd. Tijdens de pilot zijn bij 95 bedrijven uit verschillende branches inspecties uitgevoerd. Er zijn in 73 gevallen afvalwatermonsters genomen die geanalyseerd zijn op relevante stoffen zoals zeer zorgwekkende stoffen (ZZS) en/of KRW-prioritaire stoffen. Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft aangegeven dat op dit moment gewerkt wordt aan het eindrapport en dat dit naar verwachting later dit voorjaar beschikbaar zal zijn.
Daarnaast werkt het Ministerie van IenW met bestuurlijke partners in het impulsprogramma KRW aan aanvullende maatregelen voor chemische stoffen. De Kamer is hierover geïnformeerd via de brief Voortgang KRW van 19 december jl.3
Voor de meest urgente chemische stoffen die de KRW-norm overschrijden wordt gekeken naar de hele keten: van de productie tot de zuivering, inclusief toelating van stoffen en vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH). Dit omvat dus ook de problematiek van indirecte lozingen door kleine industrieën. In 2024 wordt per stof bekeken welke aanvullende maatregelen nodig en haalbaar zijn.
Voor de ketenaanpak is het uitvoeren van maatregelen door het bedrijfsleven essentieel. Het ministerie ondersteunt via een subsidie aan ondernemersverenigingen VNO-NCW en MKB-Nederland het uitvoeren van een actieprogramma. Een van de acties in dit actieprogramma is bedrijven te stimuleren om een «self assessment» uit te voeren om vast te stellen welke emissies er zijn, of emissies zijn te voorkomen of te verminderen, en met welke extra maatregelen kan worden bijgedragen aan de doelen van de KRW. Dit is aanvullend op de formele toezichtrelatie vanuit de overheden.
Hoe denkt u de transparantie te vergroten met betrekking tot de samenstelling van gifstoffen die via deze indirecte lozingen in het IJsselmeer terechtkomen?
Tijdens het wetgevingsoverleg Water op 29 januari 2024 is aan de Kamer toegezegd dat het ministerie onder meer samen met de waterschappen een onderzoek gaat doen naar het functioneren van het stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving. De omgang met indirecte lozingen zal daar onderdeel vanuit maken.
De eerste verkennende gesprekken met de Unie van waterschappen over de invulling zijn inmiddels geweest. Voorafgaand aan het commissiedebat Water in juni zal de Kamer geïnformeerd worden op welke manier het onderzoek definitief vorm zal krijgen.
Overigens is al deels transparant welke stoffen worden geloosd. De verleningsbeschikking van een vergunning voor een IPPC-installatie die onherroepelijk is geworden wordt voor eenieder via elektronische weg beschikbaar gesteld. Voor bepaalde andere vergunningen die via de uniforme openbare voorbereidingsprocedure tot stand zijn gekomen is het mogelijk op aanvraag de vergunning in te zien.
Wat is uw reactie op het feit dat de controle op indirecte lozingen al jaren tekortschiet, zoals vermeld in het artikel?
Dit wordt niet als zodanig herkend. Er is de afgelopen jaren juist sterk geïnvesteerd in het VTH-stelsel door middel van het interbestuurlijk programma versterking VTH. Belangrijke pijlers in het programma zijn «robuuste omgevingsdiensten en financiering» en «kennisinfrastructuur en arbeidsmarkt». Zoals bij antwoord 4 aangegeven, zal samen met de waterschappen gekeken worden of specifiek voor hun VTH-taken sprake is van zaken die nog verbeterd kunnen worden.
Hoe gaat uw ministerie om met het gesignaleerde probleem van gebrekkige controle door het verschil tussen meldingsplicht en vergunningplicht?
Dit zal worden meegenomen in het onderzoek zoals beschreven in de beantwoording op vraag 4.
Welke stappen zet u om ervoor te zorgen dat bedrijven hun lozingen correct melden en dat vergunningen adequaat worden geactualiseerd?
Het is de verantwoordelijkheid van een bedrijf om het bevoegd gezag op de hoogte te stellen wanneer ze van plan zijn een meldingsplichtige activiteit te gaan uitvoeren. Bedrijven hebben ook een eigen verantwoordelijkheid bij het actueel houden van hun vergunningen, bijvoorbeeld bij wijziging van de bedrijfsvoering.
Indien dit niet gebeurt kan het bevoegd gezag hier handhavend tegen optreden.
Daarnaast moet het bevoegd gezag vergunningen periodiek bezien op actualiteit en als nodig herzien. In de Kamerbrief van 25 januari 2024 is de Kamer geïnformeerd over de laatste stand van zaken voor VTH en de lopende acties.4
Wat is de voortgang van de pilot «Grip op indirecte lozingen» die vorig jaar is gestart? Welke concrete resultaten zijn tot nu toe bereikt? Hoe denkt u de uitkomsten van deze pilot te gebruiken om structurele verbeteringen aan te brengen in de aanpak van indirecte lozingen?
Zie het antwoord op vraag 3.
Wat zijn de mogelijke gevolgen als de concentraties gifstoffen in het IJsselmeer blijven stijgen en drinkwaterbedrijf PWN niet in staat is alle giftige stoffen uit het drinkwater te verwijderen?
In de beantwoording op vraag 2 is aangegeven dat in algemene zin de waterkwaliteit van het IJsselmeer de afgelopen jaren juist verbeterd is.
Op grond van de Drinkwaterwet heeft het drinkwaterbedrijf de taak om ervoor te zorgen dat het drinkwater dat aan consumenten of andere afnemers ter beschikking gesteld wordt geen stoffen bevat in concentraties die nadelige gevolgen voor de volksgezondheid kunnen hebben. In het geval dat de concentraties stoffen in het IJsselmeer zouden stijgen, dan kan dit impact hebben op de opgave die het drinkwaterbedrijf PWN heeft om deze stoffen uit het ingenomen water te verwijderen voordat dit gebruikt kan worden als drinkwater. Als dit zich voordoet is het zaak dat niet alleen gekeken wordt naar manieren om stoffen uit het water te verwijderen, maar zeker ook naar de bron en mogelijkheden om verontreiniging bij de bron aan te pakken.
Welke langetermijnmaatregelen overweegt uw ministerie om ervoor te zorgen dat de drinkwaterkwaliteit in Noord-Holland wordt gewaarborgd?
De drinkwaterkwaliteit wordt gewaarborgd door de kwaliteitseisen die volgen uit het Drinkwaterbesluit en de Drinkwaterrichtlijn. Hierin wordt geen onderscheid gemaakt tussen de drinkwaterkwaliteit in verschillende provincies.
Daarbij is het IJsselmeer ook vanuit de KRW aangewezen als oppervlaktewaterlichaam met een drinkwaterfunctie. Het waterbeleid is er op gericht om te voorkomen dat stoffen in het water terecht komen en de drinkwaterbedrijven te faciliteren in het leveren van schoon drinkwater.
Kunt u een overzicht geven van welke bedrijven hun giftige afvalwater via de riolering afvoeren in het IJsselmeer?
Nee, er is geen overzicht beschikbaar van lozingen van bedrijven via de riolering op het IJsselmeer.
Wat is uw analyse van het feit dat milieukwaliteit over het algemeen in Nederland steeds slechter wordt? Hoe past dit binnen de plichten van het kabinet uit artikel 21 van de Grondwet?
De Kamer heeft in oktober 2023 de Balans van de Leefomgeving ontvangen, waarin de stand van het milieu in Nederland beschreven is. Naar aanleiding hiervan is door de Kamer om een reactie van het kabinet gevraagd. Deze reactie zal op korte termijn door de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat aan de Kamer worden aangeboden.
Zijn er bedrijven die op basis van een verouderde vergunning lozen rondom het IJsselmeer?
Er zijn slechts enkele bedrijven die toestemming hebben om direct op het IJsselmeer afvalwater te lozen. Voor deze vergunningen is Rijkswaterstaat het bevoegd gezag. Deze vergunningen zijn onderdeel van het traject van bezien en herzien van vergunningen.
Zijn er vergunningen waarin geen maximum wordt gesteld voor het lozen van giftig afvalwater dat indirect in het IJsselmeer belandt?
Er zijn bij het Ministerie van IenW geen vergunningen bekend waarin dit het geval is.
Het voorkomen van medicijnresten in het water |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Kuipers |
|
![]() |
Kent u het bericht «Brabants waterschap investeert vele miljoenen om giftige medicijnresten uit het rioolwater te halen»?1 Wat is uw reactie hierop?
Ja, dat bericht is bekend. Medicijnresten en andere organische microverontreinigingen in oppervlaktewater zijn een probleem. Het is goed dat de Nederlandse waterschappen investeren in zuiveringen om medicijnresten te verwijderen.
Wat is uw reactie op de ontregelende effecten die medicijnresten in het water hebben op het onderwaterleven, namelijk geslachtsveranderingen, gedragsveranderingen en weefselschade?
Het RIVM rapport Medicijnresten in oppervlaktewater2 uit 2016 en de daaropvolgende update3 in 2020 heeft deze effecten beschreven. Uit deze rapporten blijkt dat verschillende soorten medicijnresten een risico vormen voor het waterleven. Het onderzoek uit 2016 is mede de aanleiding geweest om de «Ketenaanpak medicijnresten uit water» op te starten. Deze ketenaanpak heeft als doel om over de gehele medicijnketen maatregelen te nemen die uiteindelijk leiden tot verlaging van de hoeveelheid medicijnresten in oppervlaktewater.
Bent u het ermee eens dat hoewel het goed is dat het Brabants Waterschap investeert in technieken om medicijnresten uit het rioolwater te halen, het beter is om te voorkomen dat medicijnresten in het rioolwater terecht komen?
Voorkomen is beter dan genezen, dat geldt ook voor medicijnresten in rioolwater. Echter, medicijnen zijn onmisbaar voor het behandelen van ziektes. Hiermee dragen ze bij aan onze volksgezondheid. Door gebruik van medicatie komt een deel van de medicijnenresten via urine en ontlasting in het rioolwater terecht. Het is dus niet te voorkomen dat medicijnresten in rioolwater terecht komen na gebruik door de patiënt. Het beleid van het Ministerie van VWS is er op gericht om het onnodig gebruik van medicijnen te voorkomen door bijvoorbeeld het stimuleren van gepast en verantwoord voorschrijven, het verstrekken en het bevorderen van therapietrouw, het minderen en stoppen. Daarnaast wordt ingezet op het juist inzamelen van medicijnresten, zodat deze niet weggespoeld worden. Bijvoorbeeld recent in de Week van ons Water, waar ook apothekers aan meewerken.
Wat is uw reactie op dat 80 procent van de aangetroffen medicijnresten medicijnen zijn die zonder recept bij de apotheek of drogist kunnen worden gehaald, zoals ibuprofen, diclofenac en medicijnen tegen diabetes?
De resultaten in het RIVM rapport uit 2020 laten zien dat de hoogste gemeten concentraties, receptplichtige medicijnen betreffen waaronder röntgencontrastmiddelen en anti-diabetesmiddelen. Medicijnen tegen diabetes worden enkel op recept verstrekt. Diclofenac en ibuprofen worden zowel zonder als op recept verstrekt (hoge doseringen). De hoeveelheid aangetroffen medicijn zegt echter nog niets over het overschrijden van de milieurisicogrens in oppervlaktewater. Dat bepaalt immers of er milieurisico’s optreden en dat kan zowel bij hoge als ook bij lage concentraties het geval zijn. Er is dus niet zomaar een verband te leggen tussen de wijze van voorschrijven en het al dan niet optreden van milieurisico’s.
Ziet u het verband tussen de toename van diabetes type 2 onder jongeren en de grote hoeveelheid medicijnen tegen diabetes in het water?2 Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u zetten op het gebied van leefstijlpreventie zodat kan worden voorkomen dat mensen medicijnen tegen diabetes nodig hebben?
Een toename van een ziekte, die behandeld wordt met medicijnen, leidt logischerwijs tot toename van dit medicijngebruik. Wanneer dit medicijn niet wordt omgezet in het lichaam van de patiënt en slecht wordt verwijderd in rioolwaterzuiveringen zal dit zijn terug te vinden in een toename van concentraties medicijnresten in oppervlaktewater. Deze omzetting en verwijdering verschilt per stof. Een toenemende trend wordt wel verwacht gezien vergrijzing van de bevolking. Deze kan echter nog niet worden waargenomen omdat de systematische monitoring van medicijnresten nog niet zo lang gebeurt. In de toekomst kan dit mogelijk wel een goede indicatie zijn voor een toename van het gebruik. De door de arts voorgeschreven en vervolgens door de apotheker verstrekte medicatie is een betere indicatie voor het toegenomen gebruik.
In het Nationaal Preventieakkoord5 staan afspraken om Nederlanders gezonder te maken door roken, problematisch alcoholgebruik en overgewicht terug te dringen, waaronder afspraken om diabetes terug te dringen. De behandeling van diabetes type 2 is in eerste instantie gericht op het aanpassen van de leefstijl. Als met deze leefstijlinterventies geen goede bloedglucoseregulatie wordt bereikt, komt bloedglucoseverlagende medicatie in aanmerking.
Bent u ervan op de hoogte dat slechts zes procent van het receptvrije geneesmiddel Voltaren Emulgel, waarvan het werkzame bestanddeel diclofenac is, door het lichaam wordt opgenomen en dat 94 procent van het middel tijdens het douchen wegspoelt naar het riool (en dus niet eerst effect uit oefent in het lichaam)? Wat is uw reactie hierop?
Ja, het in antwoord 2 aangehaalde RIVM-rapport «Medicijnresten en waterkwaliteit: een update» geeft aan dat voor toepassingen van geneesmiddelen op de huid is aangenomen dat ongeveer 90% van de dagelijkse dosering via het wassen van handen, lichaam en kleding naar het riool wordt uitgescheiden. Specifiek voor de gels met diclofenac is dit 94%. De gel is geschikt voor behandeling van artritis in handen en knieën. Patiënten kunnen veel baat en verlichting ervaren bij het gebruik van dit medicijn. De opname van de werkzame stof is inderdaad zeer beperkt maar werkt wel lokaal. Dat kan voor patiënten met artritis in handen en knieën een uitkomst zijn, omdat het gebruik van tabletten diclofenac, zeker bij chronisch gebruik, tot veel serieuze bijwerkingen kan leiden.
Bent u het ermee eens dat, omdat 94 procent van Voltaren Emulgel het riool in spoelt, het beter zou zijn om gels als Voltaren Emulgel niet meer te gebruiken of eventueel te vervangen door bijvoorbeeld het oraal innemen van diclofenac of een andere pijnstiller? Zo ja, hoe gaat u hier gevolg aan geven?
De afspraak in de Green Deal Duurzame Zorg, dat in de situatie dat er sprake is van gelijke werking, zorgaanbieders voorkeur moeten geven aan de minder milieuschadelijke optie, is belangrijk. In het geval van diclofenac geldt echter dat het oraal innemen meer risico geeft op bijwerkingen en dat een gel sneller werkt. Dat maakt dat er geen sprake is van een gelijke werking. Wanneer het niet nodig is een zware ontstekingsremmende pijnstiller te gebruiken kan paracetamol een goede optie zijn, zowel vanwege de beperktere bijwerkingen voor de patiënt als vanwege het milieurisico. Dit illustreert de behoefte aan een brede, goed onderbouwde afweging van milieurisico’s, werking én bijwerkingen. In de Ketenaanpak Medicijnresten uit Water werken ketenpartijen aan een afwegingskader, waarin wordt gekeken hoe de milieueffecten van vervangende toedieningsvormen of middelen meegewogen kunnen worden.
Zo nee, hoe rijmt u dit met de afspraak in de Green Deal Duurzame Zorg dat in de situatie dat er sprake is van gelijke werking, zorgaanbieders voorkeur moeten geven aan de minder milieuschadelijke optie?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u het eens met watergraaf De Ridder, die stelt dat er normen moeten worden gesteld aan de hoeveelheid medicijnresten in het oppervlaktewater? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe en wanneer gaat u dit doen?
Het voorstel van de Europese Commissie betreffende de herziening van de richtlijn behandeling stedelijk afvalwater heeft hier een artikel over opgenomen. Grote rioolwaterzuiveringen moeten stapsgewijs vergaande zuiveringen (vierde trap) gaan implementeren. In 2045 moeten alle grote zuiveringen een zuiveringstrap hebben voor de verwijdering van microverontreinigingen waaronder medicijnresten, met een verwijderingsrendement van 80%. Voor middelgrote zuiveringen geldt dat er eerst een milieurisicoanalyse moet plaats vinden, om te bepalen of zij ook aan die eisen moeten voldoen.
Daarnaast ligt er een voorstel om voor enkele medicijnresten, die nu op de watchlist staan van de Kaderrichtlijn Water (KRW)-stoffenlijst, op de lijst met prioritaire stoffen te plaatsen. Dat betekent dat er dan ook waterkwaliteitsnormen voor deze medicijnresten gelden voor KRW-waterlichamen.
Beide voorstellen zullen worden geïmplementeerd in Nederlandse wetgeving zodra er een Europees besluit over is genomen. De verwachting is dat EU-besluitvorming in 2024 gaat plaatsvinden.
Hoe wordt er een vervolg gegeven aan de «Ketenaanpak Medicijnresten uit Water» dat dit jaar afloopt?
Op dit moment wordt gewerkt aan een nieuw uitvoeringsplan voor de Ketenaanpak Medicijnresten uit Water. Het nieuwe uitvoeringsplan is eind januari 2024 gereed. Intussen lopen projecten gewoon door, zoals de bouw van nieuwe, verdergaande zuiveringen voor de verwijdering van medicijnresten, RIVM-onderzoeken en lokale initiatieven zoals de Brabantse en Noord-Nederlandse netwerken Medicijnresten uit Water.
Hoe worden hierbij de aanbevelingen uit de «Evaluatie Ketenaanpak Medicijnresten uit Water» over het versterken en verbeteren van de ketenaanpak meegenomen?
De aanbevelingen uit de Evaluatie Ketenaanpak Medicijnresten uit Water zijn het vertrekpunt van het uitvoeringsplan. Deze aanbevelingen zullen dus te herkennen zijn in het nieuwe uitvoeringsplan Ketenaanpak Medicijnresten uit Water.
Het bericht ‘Tata, Dow en Shell riskeren rechtszaken met giflozingen’ |
|
Laurens Dassen (Volt) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «TATA, DOW EN SHELL RISKEREN RECHTSZAKEN MET GIFLOZINGEN»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat lozingsnormen op Europees niveau in de afgelopen jaren zijn aangescherpt, maar de nalevingscontrole en hertoetsing van bestaande vergunningen door toezichthouders – hetzij Rijkswaterstaat, hetzij de regionale omgevingsdiensten – achterlopen, waardoor bedrijven feitelijk gebruik kunnen blijven maken van achterhaalde vergunningen?
Als er strengere Europese waterkwaliteitsnormen gaan gelden moeten deze, na implementatie in het Nederlandse beleid voor zeer zorgwekkende stoffen, worden betrokken bij de beoordeling van nieuwe aanvragen en bij actualisatie van bestaande lozingsvergunningen als deze worden bezien. Dat gebeurt via de immissietoets. De lozingseisen in bestaande vergunningen worden dan indien nodig aangepast. Ook nieuwe Beste Beschikbare Technieken (BBT) moeten worden betrokken bij het bezien van bestaande vergunningen.
Een voorstel voor herziening van de waterkwaliteitsnormen doorloopt op dit moment het Europese wetgevingstraject. De Kamer is over dit voorstel via het BNC-fiche geïnformeerd door de Minister van Buitenlandse Zaken.2
Het is bekend dat er een inhaalslag nodig is op het bezien en, indien nodig, herzien van lozingsvergunningen. Dit geldt zowel voor Rijkswaterstaat als voor de waterschappen en omgevingsdiensten. In het kader van de Delta-aanpak waterkwaliteit zijn afspraken gemaakt om deze inhaalslag te realiseren.
Rijkswaterstaat is sinds 2020 bezig met het bezien van de circa 200 meest prioritaire lozingsvergunningen – waaronder de vergunningen van IPPC- en BRZO bedrijven – en indien nodig worden deze herzien. Het bezien van deze 200 vergunningen wordt naar verwachting nog dit jaar afgerond. Ook de andere 600 vergunningen worden bezien en indien nodig herzien (in totaal dus circa 800). Voor het eventueel herzien is sprake van vertraging. Op basis van de in 2019 afgeronde pilot is de verwachting dat er van deze 200 vergunningen ongeveer 50 urgent moeten worden herzien. Daarvan zijn er eind 2023 ongeveer 40 gereed. Het herzien van de overige prioritaire vergunningen, alsook het bezien en zo nodig herzien van de overige circa 600 vergunningen, wordt zo spoedig mogelijk opgenomen in de programmering.
De belangrijkste reden van de vertraging is het gebrek aan capaciteit. Het bezien/herzien van lozingsvergunningen is een arbeidsintensief en langlopend traject. Vergunningen, aanvragen en achterliggende stukken bevatten vaak vele pagina’s en zeer complexe technische informatie. Het bezien en herzien vergt hierdoor zeer veel tijd, en de benodigde specialistische kennis en kunde is schaars. Gelet op de huidige arbeidsmarkt is deze kennis lastig te verkrijgen bij de overheid en de markt. Door de onderbezetting kunnen de vergunningverleners niet volledig worden ingezet op het bezien en indien nodig herzien van bestaande vergunningen. Zij houden zich namelijk ook bezig met het behandelen van nieuwe vergunningaanvragen.
Om het proces van het bezien/herzien van de lozingsvergunningen binnen Rijkswaterstaat te versnellen wordt nu aan meerdere acties gewerkt. Enerzijds wordt extra ingezet op het werven, behouden en inhuren van extra capaciteit en het opzetten van een eigen opleidingsprogramma. Anderzijds zal ook de interne werkwijze met betrekking tot vergunningen worden herbeoordeeld, waarbij gekeken wordt wat – gezien de schaarse middelen – de beste prioritering is, onder andere met het oog op de KRW-doelen.
In het Bestuurlijk Overleg KRW worden, in het kader van het KRW impulsprogramma, de andere bevoegde gezagen opgeroepen om er voor te zorgen dat ook hun vergunningen tijdig worden geactualiseerd.
Kunt u de Kamer een overzicht geven van lozingsvergunningen die niet meer voldoen aan de vigerende Europese normen? Zo nee, waarom niet?
Bevoegde gezagen hebben de verantwoordelijkheid om zelf hun vergunningenbestand bij te houden in overeenstemming met de geldende wet- en regelgeving. Er bestaat geen verplichting daarvoor een overzicht of register bij te houden. De bevoegde gezagen voor de lozingsvergunningen maken de geactualiseerde vergunningen wel openbaar. De vergunningen zijn te vinden op https://www.officielebekendmakingen.nl/.
Eerder is de Kamer bericht over de mogelijkheid om een vergunningenbestand te maken. Op dit moment zou het creëren van een nationaal overzicht van emissies, waarbij verschillende systemen met elkaar worden verbonden, buitensporige inspanningen vergen en weinig toegevoegde waarde bieden. Een uitgebreidere toelichting staat in de Kamerbrief die de Kamer op 7 maart heeft ontvangen.3
De inhaalslag van het bezien en herzien voor lozingsvergunningen door Rijkswaterstaat is nog in volle gang, waardoor er nog geen volledig beeld is van de vergunningen waarvoor herziening noodzakelijk is. Pas bij het bezien van een vergunning wordt duidelijk of een lozingsvergunning ook herzien moet worden. Dat is niet altijd het geval. Van de 200 prioritaire vergunningen die als eerste bezien worden, zijn er eind 2023 40 herzien. Naar verwachting is het eind 2023 duidelijk hoeveel prioritaire vergunningen er, naast de 40 vergunningen, nog moeten worden herzien. Lozingsvergunningen worden ook buiten de inhaalslag om herzien, bijvoorbeeld wanneer een bedrijf uit eigen beweging een nieuwe vergunningaanvraag doet. Dat is een continuproces. De genoemde aantallen geven dus geen volledig beeld van de vergunningen die Rijkswaterstaat herziet.
Tot slot dient opgemerkt te worden dat niet iedere herziening ook de KRW-doelen dichterbij brengt. Het kan bijvoorbeeld zijn dat een aanscherping wordt gedaan voor stoffen die niet onder de KRW zijn genormeerd. Een ander voorbeeld is dat een vergunning wordt herzien vanwege administratieve redenen, zonder dat dit invloed heeft op de toegestane lozing, indien de BBT hetzelfde blijven.
Kunt u de Kamer een overzicht geven van het aantal lozingsvergunningen dat hertoetst is aan de jongste lozingsnormen, en het aantal waarbij dat nog moet gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Onderschrijft u dat lozingsvergunningen van de genoemde twaalf bedrijven, waaronder Tata Steel, Dow en Shell, niet meer voldoen aan de recent aangescherpte Europese lozingsnormen?
Bij het afgeven van de lozingsvergunningen voor de 12 door Investico genoemde bedrijven is de wet- en regelgeving gevolgd. Dit neemt niet weg dat een aantal van de genoemde bedrijven een vergunning heeft die al wat ouder is en moet worden bezien en indien nodig geactualiseerd, op basis van de huidige wet- en regelgeving. Dit geldt ook voor Tata Steel, Dow en Shell. Het feit dat sprake is van een oudere vergunning betekent overigens niet dat daardoor noodzakelijkerwijs ook negatieve effecten zullen optreden. Uit het bezien kan volgen dat een oudere vergunning niet hoeft te worden aangepast.
Bij het bezien en herzien door Rijkswaterstaat is tot heden bij geen enkele vergunning aanleiding gevonden voor direct ingrijpen in verband met het bewaken van de kwaliteit van oppervlaktewater of de productie van drinkwater.
Hoe verklaart u dat de controle op de lozingsvergunningen klaarblijkelijk achterhaald is, vergeleken met de aangescherpte normen?
Het actueel houden van lozingsvergunningen is een complex en tijdrovend proces, dat specialistische kennis vereist. Het heeft in het verleden niet de aandacht gehad die wenselijk was. Met de ingezette inhaalslag is daar een impuls aan gegeven. De wetgeving staat bovendien niet stil, normen kunnen worden aangescherpt en er worden nieuwe schadelijke stoffen ontdekt waarvoor normen worden toegevoegd. Het is niet mogelijk en ook niet verplicht om bij iedere wijziging direct alle lozingsvergunningen te bezien. Alleen Rijkswaterstaat heeft al circa 800 lozingsvergunningen in zijn areaal. Vergunningen moeten daarom regelmatig worden bezien, op een natuurlijk moment, bijvoorbeeld wanneer het bedrijf een wijzigingsvergunning aanvraagt, of als periodiek bezien vereist is. In enkele gevallen geldt er een specifieke termijn voor het bezien. Overige lozingsvergunningen moet zodanig vaak worden bezien, dat de vergunning niet in strijd komt met de doelen van het waterbeheer.
Waarom is het klaarblijkelijk geen beleid van overheidsdienst Rijkswaterstaat om oude vergunningen proactief te hertoetsen aan aangescherpte emissienormen, zoals Rijkswaterstaat in een reactie aan Het Financieele Dagblad zegt?2
Zie antwoord vraag 6.
Hoe verklaart u dat het kan dat bedrijven niet voldoen aan de aangescherpte vergunningsnormen, en zij toch een fiat hebben om door te kunnen gaan met lozen?
Bedrijven zijn verplicht om de lozingseisen in de voor hen geldende lozingsvergunning na te leven. Er is geen sprake van een fiat om méér te lozen dan is toegestaan. Het bevoegd gezag voor de vergunning kan handhavend optreden bij overtreding.
Onderschrijft u het beeld dat toezichthouders als de omgevingsdiensten beschikken over te weinig capaciteit om vergunningen te controleren en handhaven? Zo nee, waarom niet?
Het rapport van de commissie Van Aartsen5 geeft aan dat het VTH-stelsel voor het milieudomein niet goed functioneert en wordt gekenmerkt door fragmentatie en vrijblijvendheid. Ook wordt geconcludeerd dat omgevingsdiensten onvoldoende robuust zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren. Deze conclusies zijn eerder onderschreven.
Indien er wel een capaciteitsprobleem is bij de controlefuncties van diensten als Rijkswaterstaat en de regionale omgevingsdiensten, wat gaat u doen om die capaciteit te versterken?
De commissie Van Aartsen heeft tien aanbevelingen geformuleerd om de omgevingsdiensten – als fundament onder het VTH-stelsel – te versterken. Negen van deze tien aanbevelingen6 worden opgevolgd in het interbestuurlijk programma versterking VTH-stelsel (IBP VTH). Dit programma loopt sinds medio 2022 en loopt medio volgend jaar af. Eén van de zes pijlers van het IBP VTH richt zich op kennisinfrastructuur en arbeidsmarkt. Het doel van deze pijler is om de kennis en capaciteit van omgevingsdiensten te versterken. Daarnaast zijn in andere pijlers van het IBP VTH robuustheidscriteria voor omgevingsdiensten opgesteld. Deze robuustheidscriteria zijn voor de zomer bestuurlijk vastgesteld. Hierover en over de voortgang van het IBP VTH bent u op 4 juli jl. geïnformeerd7. In december ontvangt de Kamer naar verwachting verdere informatie over de verdere voortgang van het IBP VTH en de toetsing van de omgevingsdiensten of zij voldoen aan de robuustheidscriteria.
Hoe bent u van plan te voorkomen dat de toenemende vervuiling van de Nederlandse wateren ondanks de toezichthoudende en controlerende functie van de relevante overheidsdiensten nog verder het vertrouwen in de overheid ondermijnt?
Door de one-out-all-out KRW systematiek, de alomtegenwoordigheid van sommige prioritaire stoffen en verbeterde meetmethoden lijkt de waterkwaliteit te verslechteren, maar deze is juist op veel plekken verbeterd. Inmiddels is meer dan driekwart van alle KRW-doelen in Nederland bereikt. Ondanks die verbetering is het nog een forse uitdaging om alle doelen van de Kaderrichtlijn Water te halen, en de verbetering stagneert. Met het KRW-impulsprogramma willen Rijk en regio samen, met een stevige, aanvullende inzet op het uitvoeren van verbeteracties voldoen aan de eisen van de KRW.
Het impulsprogramma omvat een breed palet aan acties. Het terugdringen van industriële lozingen is één van de acties die (een relatief beperkte) bijdrage heeft aan het behalen van de KRW-doelen. Er wordt daarnaast gewerkt aan het terugdringen van schadelijke stoffen vanuit RWZI’s en vanuit land- en (glas)tuinbouw. Er is niet alleen extra inzet op VTH vereist, maar in de hele waterkwaliteitsketen: van aanpak aan de bron, o.a. door aanscherping van de toelatingseisen van stoffen, tot aan verbeterde zuivering en inrichting van een robuuster en natuurlijker ecologisch systeem.
Het nieuws dat schippers vrezen voor een tekort aan ontgassingsinstallaties |
|
Mahir Alkaya |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «Schippers vrezen tekort aan installaties om tanks te legen» en «Ministerie wil verbod op varend ontgassen versnellen»?1 2
Ja.
Kunt u zich voorstellen dat schippers met het oog op de deadline van 1 juli 2024 bezorgd zijn over het ontbreken van voldoende ontgassingsinstallaties?
Ja.
Kunt u een overzicht geven van de inspanningen die overheidspartijen momenteel verrichten om voor ingang van het verbod te zorgen voor voldoende ontgassingsinstallaties?
In de voorbereiding op fase 1 en 2 van het verbod op basis van het CDNI-verdrag ligt er een gedeelde verantwoordelijkheid bij de Rijksoverheid, bevoegde gezagen, verladers, exploitanten van ontgassingsinstallaties en de binnenvaartsector. Al deze partijen hebben specifieke taken. Het is niet aan de Rijksoverheid om in de bevoegdheid te treden van andere overheden of om acties uit te voeren die de markt moet nemen om zich voor te bereiden op het verbod.
Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat bereidt de vereiste regelgeving voor fase 2 van het verbod voor en staat aan de lat voor het inrichten van handhaving en toezicht. Het ministerie legt zelf geen installaties aan. Wel is het ministerie op alle niveaus in gesprek met vertegenwoordigers van schippers, verladers, haven- en tankopslagbedrijven, exploitanten van ontgassingsinstallaties en provincies en omgevingsdiensten om deze voorbereiding te faciliteren.
Op welke wijze worden schippers en de verladersbranche betrokken bij de opbouw van de beoogde ontgassingsinfrastructuur?
Het ministerie betrekt relevante stakeholders actief op alle niveaus. Branche-organisaties KBN, VNCI, VEMOBIN en VOTOB worden betrokken in werkgroepen waarin het verbod wordt voorbereid. Acties die worden opgepakt hebben bijvoorbeeld betrekking op noodzakelijke aanpassingen in de tankvaartketen, de vereisten aan vergunningverlening voor ontgassingsinstallaties en de inschatting van het aantal benodigde installaties. Deze organisaties zijn verenigd in een stuurgroep die door het ministerie wordt voorgezeten. Bovendien is er periodiek overleg op bestuurlijk niveau met deze partijen. Zo wordt er in november een bestuurlijk overleg georganiseerd om de voortgang te bespreken op verschillende onderwerpen. De Kamer zal over de uitkomst van dit overleg worden geïnformeerd.
Hoe vordert het opstellen van de door u aangekondigde Roadmap Varend Ontgassen?3
In de zomer heeft het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat in samenwerking met de relevante stakeholders een gedragen roadmap geformuleerd met specifieke taken voor de verschillende partijen, gekoppeld aan een tijdspad. Hoewel de roadmap formeel nog in concept is, zijn er reeds vier werkgroepen aan de slag gegaan met het uitvoeren van taken in de roadmap. Tijdens het bestuurlijk overleg in november zal vaststelling van de roadmap geagendeerd worden. Na het bestuurlijk overleg zal de roadmap met de Kamer worden gedeeld.
Met welke maatregelen wilt u ervoor zorgen dat de financiële lasten van het verbod komen te liggen bij verladers en producenten van ladingen, in plaats van bij de schippers?
Met het koninklijk besluit waarin de inwerkingtreding van de wijziging van het Scheepsafvalstoffenbesluit (SAB) op uiterlijk 1 juli 2024 is vastgesteld, treden ook de bepalingen in het SAB in werking die regelen dat financiële lasten van het verbod bij de verladers en producenten van ladingen liggen.
Kunt u een overzicht geven van het aantal ontgassingsinstallaties dat is aangevraagd en kunt u daarbij tevens aangeven welke hiervan reeds zijn gerealiseerd of vergund?
De provincies zijn het bevoegde gezag voor vergunningverlening van ontgassingsinstallaties. Zij hebben samen met de omgevingsdiensten het beste zicht op de aanvragen. De kwestie van vergunningverlening is ook onderdeel van gesprek in één van de werkgroepen die zijn geïnitieerd. Naast het hebben van installaties om te ontgassen bestaat ook de mogelijkheid om meer dedicated en compatibel te varen, waardoor ontgassen niet nodig is. De sector onderzoekt in hoeverre overgegaan kan worden naar dedicated en compatibel varen. Voorts maakt de sector onderling afspraken om aan de verplichtingen van het verbod te kunnen voldoen.
Op welke locaties komen de voorgenomen ontgassingsinstallaties?
In de werkgroepen wordt gekeken naar de (potentiële) beschikbare locaties van installaties. Omdat de beschikbare ruimte schaars is, zijn ook de havenbedrijven, verladers, tankopslagbedrijven en de binnenvaartsector gevraagd aan te sluiten bij dit proces. Daarnaast zijn verladers bij uitstek in de positie om afspraken te maken over dedicated of compatibel te varen waardoor ontgassen niet nodig is.
Kunt u garanderen dat het lukt om tijdig voldoende ontgassingsinstallaties in te richten?
Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat is al enkele jaren in overleg met de sector over dit dossier. Naar aanleiding van de wensen van de maatschappij en de sectoren is er duidelijkheid gecreëerd omtrent de inwerkingtreding van het verbod: uiterlijk 1 juli 2024 gaat het verbod op het varend ontgassen van de stoffen uit fasen 1 en 2 van het CDNI-verdrag in. Het is nu aan de sectorpartijen om afspraken te gaan maken hoe zij invulling geven aan het voldoen aan dit verbod. Verladers en schippersorganisaties geven aan dat een deel van de stoffen (vrijwel) volledig dedicated vervoerd kan worden, waardoor voor deze stoffen niet meer ontgast hoeft te worden. De verwachting is dat zij ook afspraken gaan maken met ondernemers die ontgassingsinstallaties willen exploiteren.
Per wanneer wilt u het verbod op ontgassen volledig invoeren door ook Fase 3 in te laten gaan?
Dit is in het CDNI-verdrag vastgelegd. Het CDNI-verdrag treedt officieel in werking op de eerste dag van de zesde maand volgend op de nederlegging van de laatste akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring. Drie jaar na deze datum treedt fase 3 van het ontgassingsverbod in werking.
Beschikken decentrale overheden en de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) over voldoende bestuurlijke bevoegdheden en personele capaciteit om fases 1 en 2 van het verbod per 1 juli 2024 te handhaven?
De ILT concludeerde eerder dat het versneld invoeren van fase 1 handhaafbaar en uitvoerbaar was. Voorts voert de ILT op dit moment een handhaafbaarheids- uitvoerbaarheids- en fraudebestendigheidstoets uit op het aangepaste Scheepsafvalstoffenbesluit waarin fase 2 van het verbod op varend ontgassen in Nederland wordt ingevoerd. In deze HUF-toets geeft de ILT aan welke personele capaciteit en bevoegdheden de inspectie nodig heeft om het verbod op fase 2 effectief te kunnen handhaven. De HUF-toets en handhavingsstrategie wordt in november 2023 verwacht.
De waterkwaliteit in Nederland en de gevolgen van schadelijke stoffen in oppervlakte – en drinkwater voor de volksgezondheid |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers , Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek van de European Environment Agency (EEA) waaruit blijkt dat Europeanen teveel Bisfenol A in hun lichaam hebben en de berichtgeving hierover van journalist Wim De Maeseneer van VRT Nieuws?1 2
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat Bisfenol A (BPA) en andere potentieel schadelijke stoffen, zoals medicijnresten, hormoonverstorende stoffen en micro- en nanoplastics op grote schaal in de samenleving en ons oppervlaktewater en drinkwater aanwezig zijn, bijvoorbeeld in waterflesjes en plastic bakjes, maar ook in leidingen en windturbines en dat de bevolking deze stoffen stelselmatig binnenkrijgt?
Ja, bekend is dat er residuen van potentieel schadelijk stoffen in de samenleving en ons oppervlaktewater aanwezig zijn. In Europese wet- en regelgeving worden eisen gesteld en beperkingen opgelegd aan het op de markt brengen en gebruik van schadelijke stoffen, bijvoorbeeld via de verordeningen inzake voedselcontactmaterialen, REACH en de drinkwaterrichtlijn. Zo gelden specifieke eisen aan het gebruik van Bisfenol A (BPA) in producten. Deze wet- en regelgeving moet ervoor zorgen ervoor dat mensen niet worden blootgesteld aan schadelijke hoeveelheden.
BPA wordt aangemerkt als een zeer zorgwekkende stof (ZZS) vanwege hormoonverstorende eigenschappen en schadelijkheid voor het nageslacht (reprotoxisch). Er gelden beperkingen en voorwaarden aan het gebruik van BPA om het risico voor de gezondheid te beperken. De meest strenge voorwaarden gelden voor het gebruik in producten die bedoeld zijn voor baby’s en peuters. De verwachting is dat de gebruiksvoorwaarden de komende jaren nog verder worden aangescherpt.
Bent u zich ervan bewust dat BPA in verband wordt gebracht met tientallen aandoeningen, zoals obesitas, diabetes en verschillende soorten kanker, en dat vooral jonge kinderen en dieren hiervoor kwetsbaar zijn, omdat hun hormoonstelsel nog in ontwikkeling is?
Bekend is dat BPA in verband wordt gebracht met de verstoring van de hormoonhuishouding van mens en milieu en om die reden is de stof ook aangemerkt als een ZZS. Ook in de Europese REACH-verordening geldt BPA als zeer zorgwekkende stof, waarvoor autorisatieverplichtingen gelden (In REACH-termen: a substance of very high concern, SVHC). Aan het gebruik worden daarom strenge eisen gesteld, mede gebaseerd op de risico’s. De hoeveelheid BPA verschilt per product, maar ligt in de ordegrootte van 0,001 tot 0,01%. Zie ook het antwoord op vraag 11.
Weet u wat de gevolgen op de langere termijn (kunnen) zijn wanneer mensen deze stof stelselmatig en gedurende lange tijd binnenkrijgen, zowel individueel als voor de algehele volksgezondheid?
In de beoordeling door de Europese Voedselveiligheidsautoriteit (EFSA) wordt aangegeven dat BPA effecten op het immuunsysteem, de voortplanting, nieren, lever en de stofwisseling kan veroorzaken . Of deze effecten ook daadwerkelijk optreden hangt echter af van de mate waarin mensen de stof binnenkrijgen.
Weet u in welke mate dergelijke stoffen in het Nederlandse oppervlakte- en drinkwater aanwezig zijn en hoeveel de Nederlandse bevolking daarvan binnenkrijgt?
In 2012 heeft RWS een brede screening uitgevoerd naar microverontreinigingen in Nederlandse oppervlaktewateren3. Metingen vonden plaats op 39 locaties en toonde aan dat op alle locaties BPA werd aangetroffen in oppervlaktewater. De gemiddelde concentratie was 0,033 microgram per liter (µg/l). Tussen 2012 en 2020 is de screening jaarlijks voortgezet. Op 18 locaties verdeeld over de vier stroomgebieden heeft er regelmatig bemonstering plaats gevonden. Op vrijwel alle locaties werd BPA in lage concentraties (0–80 nanogram per liter (ng/l)) aangetroffen. In 2024 wordt een nieuw rapport verwacht met meetresultaten voor diverse Bisfenolen.
De drinkwaterbedrijven rapporteren via de jaarrapporten van de RIWA-Maas en de RIWA-Rijn over de stoffen die zij aantreffen in het oppervlaktewater dat gebruikt wordt voor de drinkwaterproductie. Uit de rapportages over 2022 blijkt dat BPA in 2022 tweemaal is aangetroffen door drinkwaterbedrijven die gebruik maken van oppervlaktewater. Het ging daarbij in Nieuwersluis om een concentratie van 0,01 µg/l en in het innamestation Nieuwegein is een concentratie van 0,008 µg/l aangetroffen.
De eisen vanuit de Europese Drinkwaterrichtlijn, samen met enkele andere parameters in Bijlage 3 van het Drinkwaterbesluit bevatten de chemische kwaliteitseisen waar het drinkwater aan getoetst wordt. Vanuit de herziene Drinkwaterrichtlijn is in het Drinkwaterbesluit een norm van 2,5 µg/l BPA opgenomen voor het drinkwater. Deze eis wordt op 12 januari 2026 van kracht. Het is mogelijk dat de nieuwe kennis over BPA aanleiding kan geven tot een aanscherping van de in Europees verband vastgestelde norm uit de Drinkwaterrichtlijn.
Op welke manier wordt in Nederland het oppervlakte- en drinkwater getoetst op de aanwezigheid van schadelijke stoffen en welke richtlijnen en kwaliteitseisen worden hiervoor gehanteerd?
In de Nederlandse wateren worden chemische en biologische metingen gedaan. Aan de hand van deze metingen wordt beoordeeld hoe de waterkwaliteit is. In artikel 2.10 van de Waterwet is vastgelegd dat de normen voor de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen worden vastgesteld op grond van hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer, in overeenstemming met het stelsel van milieudoelstellingen zoals opgenomen in artikel 4 van de Kaderrichtlijn Water.
Op dit moment ligt er vanuit de Europese Commissie een voorstel om BPA toe te voegen aan de lijst prioritaire stoffen van de richtlijn Prioritaire Stoffen. Op basis van het voorstel tot opnemen als prioritaire stof hebben enkele waterbeheerders BPA in 2023 opgenomen in het monitoringonderzoek op een aantal hoofdmeetpunten. Indien blijkt dat de gevonden concentraties hoger zijn dan de norm, dan zal regionaal nader onderzoek moeten plaatsvinden naar de bronnen en daar waar nodig zullen dan maatregelen moeten worden getroffen. Voor het antwoord met betrekking tot drinkwater wordt verwezen naar antwoord 5.
Klopt het dat er bij gemeenten en waterkwaliteitsbeheerders niet voldoende inzicht is in overstortfrequenties en de vervuiling van lozingen in het oppervlaktewater? Zo ja, waarom is hier geen volledig inzicht in en bent u bereid ervoor te zorgen dat dit wel inzichtelijk wordt? Kan er op gemeentelijk niveau een rapportageverplichting komen over de hoeveelheid schadelijke stoffen in het water?
In het verleden is er veel gemeten aan riooloverstorten. Jarenlange aanpak van riooloverstorten heeft ertoe geleid dat er minder overstorten zijn en de gevolgen van de overstorten zijn verminderd. Het is niet meer doelmatig en noodzakelijk om elke overstort in Nederland te monitoren op de hoeveelheid schadelijke stoffen. Het is effectiever om dat gericht en vraaggestuurd op te pakken op locaties waar het bijdraagt aan de KRW-doelstellingen.
Weet u wat de gevolgen zijn van medicijnresten en hormoonhoudende stoffen in het oppervlaktewater voor de flora en fauna in dat water? Bent u zich er bijvoorbeeld van bewust dat deze stoffen kunnen zorgen voor weefsel-, geslachts- en gedragsverandering bij dieren, waaronder vissen? Welke gevolgen heeft dit voor de biodiversiteit?
In 2020 is een updaterapport uitgekomen van het RIVM over medicijnresten en waterkwaliteit4. Volgens het RIVM zijn de medicijnresten een risico voor dieren en planten die in het oppervlaktewater leven. Regelmatig gaan concentraties van verschillende soorten medicijnresten over risicogrenzen heen: van pijnstillers en antibiotica tot bloeddrukverlagers, antidepressiva en anti-epileptica. De exacte gevolgen voor de biodiversiteit zijn niet vastgesteld maar het ligt in de lijn der verwachting dat bij langdurige overschrijdingen van de risicogrenzen de toxische druk toeneemt en een negatief effect heeft op de soortenrijkdom.
Klopt het dat wordt verwacht dat in 2035 het medicijngebruik met 37 procent zal zijn toegenomen, waardoor ook een grotere hoeveelheid medicijnresten in het oppervlaktewater terecht zal komen? Wat zullen hiervan de gevolgen zijn wanneer hieraan niets wordt gedaan? Gaat u stappen ondernemen om ervoor te zorgen dat de vervuiling door medicijnresten wordt tegengegaan en zo ja, hoe gaat u dat doen?
Door vergrijzing gebruiken we in Nederland steeds meer medicijnen, daardoor neemt het medicijngebruik toe. Het is daarom erg belangrijk dat er actie wordt ondernomen. Met de Green Deal Duurzame zorg 3.0 en de Ketenaanpak Medicijnresten uit Water wordt ingezet op het verminderen van de milieubelasting door medicatie. In de Green Deal Duurzame Zorg 3.0 is een twaalftal acties opgenomen om deze milieubelasting terug te dringen. De watersector is gestart met het vergaand zuiveren van medicijnresten op rioolwaterzuiveringsinstallaties (rwzi’s). In de herziening van de Europese richtlijn stedelijk afvalwater is het zuiveren van microverontreinigingen, waaronder medicijnresten, opgenomen. Dit voorstel is inmiddels geaccordeerd door de Europese Milieuraad.
Kunt u uitleggen waarom de Nederlandse overheid blijft inzetten op en blijft investeren in het bouwen en plaatsen van windturbines voor de energietransitie, terwijl deze turbines schadelijke stoffen bevatten voor mens en dier die in toenemende mate en op verschillende manieren in de leefomgeving van mens en dier terechtkomen? Vormt dit geen gevaar voor de volksgezondheid?
Windturbines dragen bij aan de transitie naar een duurzaam energiesysteem, en zijn onmisbaar in de huidige en toekomstige energiemix. Afgelopen jaren zijn er meerdere studies5 uitgevoerd, onder meer door het RIVM en het Analistennetwerk Nationale Veiligheid, naar de veiligheids- en gezondheidsrisico's die samenhangen met fossiele en duurzame energie. Daaruit blijkt dat de transitie naar duurzame energie, zoals o.a. windenergie, een positief effect heeft op de gezondheid en veiligheid in Nederland.6 Deze constatering betekent echter niet dat we klaar zijn. Zo werkt het Rijk aan uitgangspunten7 voor het verantwoord omgaan met veiligheid en gezondheid in de energietransitie. Ook voert het RIVM op dit moment in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat in het kader van het Impulsprogramma Chemische Stoffen 2023–2026 een brede verkenning uit naar het veilig gebruik van chemische stoffen in de energietransitie. Hierbij zullen ook de resultaten van eerdere studies betrokken worden. Over de voortgang van deze studie is de Kamer op 18 oktober 2023 geïnformeerd.8
Op welke manier gaat de overheid de hoeveelheid BPA in producten en gemeenschappelijke voorzieningen verminderen? Is hiervoor een plan van aanpak en welke concrete doelen voor het verminderen van schadelijke stoffen in de leefomgeving heeft de Rijksoverheid zich gesteld?
Zoals bovenstaand vermeld gelden er specifieke voorwaarden en beperkingen aan het gebruik van BPA met een focus op die materialen waar het risico op blootstelling het hoogst is. Zo geldt voor het gebruik in thermisch papier (kassabonnen) een maximumgehalte van 0,02% gewichtsprocent. Ook gelden er voor voedselcontactmaterialen en speelgoed specifieke migratielimieten: grenzen aan de hoeveelheid BPA die uit een product mag komen tijdens gebruik. In EU-verband zijn momenteel voorstellen in bespreking om het gebruik van BPA in voedselcontactmaterialen en speelgoed helemaal te beëindigen.
Bij het verspreiden van BPA in de leefomgeving is het vooral van belang om de hoeveelheid plastic zwerfafval te beperken. Maatregelen als de verplichting op statiegeld op flesjes en de aanpak van ander eenmalig plastic hebben als doel om de hoeveelheid plastic in het milieu te verminderen.
Is het niet verstandiger om de toepassing van de Europese kaderrichtlijn water (KRW) op stikstof (N) en fosfor (P) af te schaffen en te kijken naar de verhouding van toxische stoffen en half-medicamenten in ons oppervlakte en drinkwater? Zo nee, waarom niet?
Bij de KRW staan biologische parameters als vissen en waterplanten centraal. Deze worden beïnvloed door de milieukwaliteit, de inrichting van watersystemen en het gebruik en beheer. Bij de milieukwaliteit zijn zowel nutriënten stikstof (N) en fosfor (P) als chemische stoffen relevant. Hoge concentraties P en N kunnen bijvoorbeeld zorgen voor overmatige algengroei waardoor het gehele ecosysteem onderuitgaat, ook wanneer de concentraties toxische stoffen en halfmedicamenten onder de norm liggen.
Is het niet verstandiger om de toepassing van de KRW op N en fosfor P af te schaffen en te kijken naar de verhouding van toxische stoffen en half-medicamenten in ons oppervlakte- en drinkwater? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u bereid om jaarlijks te rapporteren over de waardes BPA gemeten bij kinderen en volwassenen, in combinatie met gezondheidsklachten, zoals in diverse onderzoeken vermeld bij BPA?
Omdat de waardes BPA niet jaarlijks worden gemeten bij kinderen en volwassen in combinatie met gezondheidsklachten, kan hier niet jaarlijks over gerapporteerd worden.