De treinverbinding tussen Maastricht, Luik en Brussel |
|
Maarten Haverkamp (CDA), Ger Koopmans (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht in Dagblad de Limburger van 19 juli jl. inzake het voornemen van de Belgische spoorvervoerder NMBS om de directe treinverbinding tussen Maastricht, Luik en Brussel op te heffen? Klopt dit bericht?
Ja, ik heb kennisgenomen van dit bericht en dit bericht klopt. Zie mijn antwoord op vraag 2 van de leden Monasch en Smeets (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 3472).
Klopt het dat een onenigheid over de verdeling van opbrengsten met de NS een rol heeft gespeeld in het schrappen van de verbinding? Zo ja, wat is uw oordeel hierover? Zo nee, wat heeft er dan voor gezorgd dat de verbinding wordt geschrapt?
Nee, het klopt niet dat de reden voor het besluit van de NMBS gelegen is in onenigheid over de verdeling van opbrengsten. De redenen van de NMBS staan vermeld in mijn antwoord op vraag 2 van de leden Monasch en Smeets.
Klopt het dat de punctualiteit van de treinverbinding (of het gebrek eraan) eveneens heeft bijgedragen aan het schrappen van de verbinding? Zo ja, wat is uw oordeel hierover?
Ja, dit klopt. Zie mijn antwoord op vraag 2 van de leden Monasch en Smeets. Ik heb hier geen oordeel over. Maar ik kan me voorstellen dat een treindienst die structureel last heeft van dispunctualiteit en uitval noch voor reizigers noch voor vervoerders aantrekkelijk is.
Welke acties heeft u tot op heden ondernomen en welke acties bent u bereid te ondernemen om het schrappen van deze lijn te voorkomen?
Zie mijn antwoord op vraag 3 van de leden Monasch en Smeets.
Heeft u inzicht in welke acties het College van Gedeputeerde Staten van Limburg en het College van Burgemeester en Wethouders van Maastricht tot op heden hebben ondernomen en welke acties zij bereid zijn te ondernemen om het schrappen van deze lijn te voorkomen?
Het College van Gedeputeerde Staten van Limburg en het College van Burgemeester en Wethouders van Maastricht willen over het stoppen van de MBE en over de alternatieve treindienst in overleg gaan met de NMBS.
Deelt u de opvatting dat een snelle verbinding met het (nieuwe) HSL-station in Luik, en daarmee steden als Brussel en Parijs, van groot belang is voor de regio Zuid-Limburg?
Ja. Daarom ben ik blij dat de NMBS de mogelijkheden onderzoekt om een snelle stoptreindienst Maastricht–Luik te gaan rijden. Zie mijn antwoorden op de vragen 2 en 4 van de leden Monasch en Smeets.
Staat u nog steeds onverkort voor de conclusies die Kamer en kabinet hebben getrokken uit de initiatiefnota Grenzeloos Genoeg(en) van 12 augustus 2008?1
Ja. Zie mijn antwoorden op de vragen 2 en 4 van de leden Monasch en Smeets en mijn voortgangsbrief grensoverschrijdend personenvervoer per trein van 7 maart 2011 (Kamerstuk 31 553 nr. 7).
Bent u bekend met het feit dat de NMBS voornemens is om de stoptrein tussen Luik en Maastricht, die per 11 november 2011 zal gaan rijden, wel nieuw leven in te blazen?
Ja, met dien verstande dat de NMBS de mogelijkheden onderzoekt om vanaf december 2011 een stoptrein tussen Luik en Maastricht te gaan rijden.
Zou dit niet als positief effect inhouden dat station Eijsden hier ook opnieuw op wordt aangesloten? Zo ja, waarom is hier dan geen sprake meer van in de huidige plannen van de NMBS?
Op basis van de huidige concessies en contracten is noch de NMBS, noch NS verplicht om station Eijsden te bedienen. Zowel in de huidige situatie met de MBE als in een eventuele situatie zonder de MBE is het dus aan de vervoerders om station Eijsden wel of niet te bedienen. NS meldt dat het opnemen van kleine stopstations niet past in het streven van de vervoerders om een snelle verbinding tussen Maastricht en Luik te realiseren, met goede aansluitingen aan beide zijden. Daarom hebben de NMBS en NS geen belangstelling om station Eijsden in de toekomst weer te gaan bedienen. Dit heeft er eerder toe geleid dat de regio heeft gekozen voor een kwalitatief goede kwartierbusdienst tussen Eijsden en Maastricht. In de ogen van veel klanten is dit ook een beter product dan de uurtreindienst (zie ook de brief van mijn ambtsvoorganger, Kamerstuk 29 984 nr. 198). Ik heb nog geen signaal dat de regio inmiddels de voorkeur zou geven aan een treinverbinding Eijsden–Maastricht (met de bijbehorende kosten) boven een busverbinding.
Bent u bekend met het feit dat verschillende instanties en burgerinitiatieven, meer dan 2500 steunbetuigingen, pleiten vóór de reactivering van station Eijsden?
Ja. Ik ben tevens bekend met het feit dat overheden en vervoerders nog geen voor alle partijen aantrekkelijke oplossing hebben gevonden voor de kosten van het per trein bedienen van station Eijsden. En ik ben bekend met het feit dat veel reizigers tevreden zijn met de extra busverbinding Eijsden–Maastricht die in de plaats is gekomen van de treinverbinding.
Wat wordt de reistijd van Maastricht naar Luik, alsmede naar Brussel, met deze nieuwe verbinding? Bent u bereid om samen met de provincie en (regionale) vervoersbedrijven alles in het werk te stellen om de verbinding met de HSL in Luik, en daarmee andere internationale steden, tot hoge prioriteit te maken? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer concrete resultaten verwachten?
Zoals gezegd onderzoekt de NMBS de mogelijkheden om vanaf december 2011 een treindienst Maastricht–Luik te gaan aanbieden. Hierbij worden verschillende opties bekeken en spelen ook aansluitingen een rol. De NMBS verwacht op korte termijn hierover een besluit te kunnen nemen. Dan worden ook de details duidelijk, zoals de reistijd, overstaptijden, etc.
Bent u bereid om andere snelle verbindingen met de HSL in Luik en/of Aken te bevorderen zodat de regio Zuid-Limburg goed toegankelijk is vanuit het Europese achterland?
Als de NMBS vanaf december 2011 een snelle stoptreindienst Maastricht–Luik gaat rijden, is het niet nodig om een snelle verbinding met de HSL in Luik te bevorderen. Zie verder mijn antwoord op vraag 3 van de leden Monasch en Smeets.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de grensoverschrijdende treinverbindingen met Duitsland? Bent u reeds in gesprek geweest met uw Duitse en Noordrijn-Westfaalse collega’s over dit onderwerp en wat zijn de resultaten hiervan? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over deze resultaten? Zo nee, bent u bereid om in de nabije toekomst met uw Duitse en Noordrijn-Westfaalse collega’s in gesprek te treden en de Kamer na afloop hierover te informeren?
Ik spreek in de komende maanden op ministerieel niveau mijn Duitse en Noordrijn-Westfaalse collega’s. Grensoverschrijdende treinverbindingen staan daarbij hoog op de agenda. Ik zal uw Kamer informeren wanneer er concrete ontwikkelingen zijn te melden.
In mijn brief van 18 mei 2011 (Kamerstuk 32500-XII nr. 72, zie vraag 18) heb ik toegelicht dat het mijn bedoeling is grensoverschrijdende aspecten integraal onderdeel uit te laten maken van de nationale dossiers (bijvoorbeeld de mogelijke opneming van buitenlandse stations in de nieuwe vervoerconcessie voor het hoofdrailnet). Langs die lijn zal ik uw Kamer ook informeren over de voortgang op de diverse punten die in deze brief aan de orde zijn gekomen.
De veiligheid van rangeerterreinen |
|
Marieke van der Werf (CDA), Maarten Haverkamp (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de resultaten van het onderzoek naar treinen met gevaarlijke stoffen op emplacementen van uw Inspectie Verkeer en Waterstaat, waaruit blijkt dat zich op tientallen emplacementen vaak situaties voordoen waarbij niet bekend is welke gevaarlijke stoffen zich waar op het spoor bevinden?
Ja.
Deelt u de mening dat dergelijke situaties risico’s opleveren voor omwonenden, voor trein- en emplacementpersoneel en voor personeel van hulpdiensten? Zo nee, waarom niet?
Het vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor is over het algemeen veilig. Situaties waarbij niet bekend is welke gevaarlijke stoffen zich waar op het spoor bevinden leveren dan ook niet per definitie een gevaar op. Mocht zich echter een calamiteit voordoen, dan is het van groot belang dat trein- en emplacementpersoneel en personeel van hulpdiensten snel en adequaat worden geïnformeerd over de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen. Het onderzoek van de inspectie toont aan dat vervoerders en infrastructuurbeheerders dit niet in alle gevallen kunnen. Ik ben van mening dat vervoerders en infrastructuurbeheerders alles in het werk moeten stellen om correcte en volledige informatie snel te kunnen leveren.
Kunt u aangeven waarom het niet verplicht is om bepaalde uiterlijke kernmerken zowel op wagons als langs het spoor aan te brengen, terwijl dit ervoor zou kunnen zorgen dat tijdens incidenten sneller duidelijk is welke (gevaarlijke) stoffen zich waar bevinden?
Uiterlijke kenmerking is verplicht op wagens met gevaarlijke stoffen. Deze bevindt zich op de zijkant van de (reservoir)wagen. Er bestaat geen verplichting voor kenmerking van de spoorbanen. De informatie over de positionering van de wagens is een verantwoordelijkheid van de infrastructuurbeheerders.
Welke voorzorgsmaatregelen dienen er genomen te worden om wagons met gevaarlijke stoffen te kunnen lokaliseren op een emplacement?
Zoals al aangegeven bij het antwoord op vraag 3 is dit een verantwoordelijkheid van de infrastructuurbeheerders. Zie verder het antwoord op vraag 10.
Op welke van de emplacementen waar tijdens het onderzoek gevaarlijke stoffen werden aangetroffen (Delfzijl, Kijfhoek, Rotterdam-Botlek, -Europoort, -Maasvlakten, -Pernis, -Waalhaven Zuid en -IJsselmonde, Sloehaven en Venlo), werden overtredingen geconstateerd?
De overtredingen zijn geconstateerd op de emplacementen Sloehaven I en II, Maasvlakte en Kijfhoek.
Wat vindt u ervan dat elk van de vijf betrokken vervoerders van gevaarlijke stoffen gedurende dit onderzoek kennelijk zodanige overtredingen beging dat deze is bestraft?
Overtreding van de betreffende wet- en regelgeving kan tot potentieel gevaarlijke situaties leiden in geval van calamiteiten. Ik vind dan ook dat overtredingen moeten worden gesanctioneerd. Naast het opmaken van processen-verbaal heeft de Inspectie Verkeer en Waterstaat de betreffende vervoerders en infrastructuurbeheerders een voornemen tot het opleggen van een bestuurlijke sanctie gestuurd.
Wat zegt dit over de naleving van regelgeving in een sector die vanwege het werken met gevaarlijke stoffen als geen ander doordrongen zou moeten zijn van het belang van veiligheid en zorgvuldigheid?
Het vervoer over spoor in Nederland is veilig, ook in vergelijking met andere landen. Waar nodig is de sector bereid om de veiligheid te verbeteren. De naleving van regelgeving ligt in het algemeen op een aanvaardbaar niveau. De IVW heeft geconstateerd dat de naleving van de bepalingen over de informatie van treinen met gevaarlijke stoffen tekort schiet. Er is niet sprake van een acuut onveilige situatie maar zoals eerder aangegeven worden bestuurlijke sancties opgelegd en controleert IVW de door de sector toegezegde verbeteringen.
Zijn er enkele notoir overtredende vervoerders die de sector als geheel schade berokkenen, zodat u van hen de vergunning zou kunnen intrekken om de rest van de sector zodoende te zuiveren? Zo nee, waaraan ligt het volgens u dan dat de gemiddelde prestaties zo onder de maat zijn?
Nee, er is geen sprake van enkele notoir overtredende vervoerders. De naleving van de wet- en regelgeving met betrekking tot het vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor ligt op een aanvaardbaar niveau. Het onderzoek van de inspectie, dat een steekproevend karakter had, toont aan dat vervoerders en infrastructuurbeheerders op het punt van informatievoorziening onvoldoende presteren. De inspectie intensiveert daarom haar handhaving hierop.
Bent u bereid partijen in de sector ter verantwoording te roepen en afrekenbare verbetering van de naleving van veiligheidsvoorschriften te eisen?
De Inspectie Verkeer en Waterstaat heeft de vervoerders en infrastructuurbeheerders waar overtredingen zijn geconstateerd een voornemen tot het opleggen van een bestuurlijke sanctie gestuurd.
Welke rol dient de organisatie ProRail als spoorbeheerder in uw ogen te spelen? Heeft zij in uw ogen de zaken op orde? Zo ja, waar baseert u dat op? Zo nee, welke stappen gaat u zetten om de onvolkomenheden weg te (laten) werken?
ProRail speelt als spoorwegbeheerder een essentiële rol in het tijdig en juist verstrekken van informatie over de aanwezigheid van wagens met gevaarlijke stoffen op emplacementen. Naar aanleiding van de brand op Kijfhoek op 14 januari jl. heeft ProRail besloten om de regelgeving, procedures en afspraken met de goederenvervoerders omtrent informatievoorziening van gevaarlijke stoffen te onderzoeken om waar mogelijk verbetermaatregelen te nemen.
Met betrekking tot informatievoorziening van wagens met gevaarlijke stoffen op emplacementen is geconcludeerd dat ProRail geen afspraken met de goederenvervoerders in de Netverklaring had opgenomen over deze informatievoorziening. Er was weliswaar een proces ingericht, wat de laatste jaren niet tot problemen heeft geleid, maar dit was niet vastgelegd in een officiële procedure. ProRail is naar aanleiding van deze conclusie in overleg gegaan met de goederenvervoerders en KeyRail om hier gezamenlijk afspraken over te maken. KeyRail had in zijn Netverklaring al een procedure omtrent het leveren van informatie over wagens met gevaarlijke stoffen op emplacementen opgenomen. ProRail heeft in overleg met de goederenvervoerders deze procedure overgenomen en op 1 augustus geïmplementeerd. Deze procedure is inhoudelijk nog verbeterd op het gebied van een snellere uitvraag naar goederenvervoerders voor het leveren van informatie over de aanwezigheid van wagens met gevaarlijke stoffen. De procedure wordt nu ook opgenomen in de Netverklaring van ProRail. ProRail heeft aangegeven actief te zullen sturen op de werking van deze procedure in de praktijk. De Inspectie Verkeer en Waterstaat monitort deze ontwikkelingen nauwgezet.
Bent u bereid om het onderzoeksrapport voorzien van een kabinetsreactie met daarin een actieplan en bijbehorend tijdsschema voor 13 september aan de Kamer te doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Ik zal het onderzoeksrapport inclusief de al lopende acties voor 13 september aan de Kamer toesturen. Vanwege de door ProRail ingezette acties zoals aangegeven bij antwoord 10, de verbalisering van de betrokken vervoerders en de door IVW geplande monitoring van de ontwikkelingen en intensivering van de handhaving acht ik een Kabinetsreactie niet nodig.
Kosteneffectieve capaciteitsuitbreiding van de Valleilijn en andere kleinschalige spoorprojecten |
|
Arie Slob (CU) |
|
Welke criteria zijn door u gehanteerd bij de quick-scan naar de capaciteitsuitbreiding van de Valleilijn1 voor het beoordelen van de in de motie Slob/Dijsselbloem2 verwoorde eis van kosteneffectiviteit van onderzochte maatregelen?
De criteria die bij het opstellen van de quick scan zijn gehanteerd zijn de criteria voor de capaciteitsverdeling, zoals die zijn opgenomen in de netverklaring van ProRail voor 2012. Deze criteria zijn speciaal ontwikkeld voor enkelsporige baanvakken. Verder zijn de bestaande veiligheidsregelgeving en de Derde Kadernota Railveiligheid kaderstellend.
Daarnaast, zoals ik in mijn brief van 5 juli aan uw Kamer heb aangegeven, is voor het bieden van een kwartierdienst op de Valleilijn een substantieel bedrag nodig, terwijl het absolute vervoersvolume op deze lijn vergeleken met de rest van het spoornet beperkt is.
Op grond van welke spoorregelgeving is het verplicht om spoorwegovergangen te vervangen door tunnels bij uitbreiding van de capaciteit en/of het gebruik van het spoor, zoals wordt geconcludeerd in de quick-scan naar maatregelen voor uitbreiding van de capaciteit van de Valleilijn?
Er is geen wettelijke verplichting om spoorwegovergangen te vervangen door tunnels bij wijziging van de verkeersfunctie. Wel is het zo dat in de vigerende Derde Kadernota railveiligheid de eis is opgenomen dat de overwegveiligheid, bij een toename van de treinintensiteit, niet verslechtert. Dit is de reden waarom Prorail in de quick scan heeft opgenomen dat een aantal spoorwegovergangen vervangen moet worden door tunnels.
Vervolgonderzoek zou nodig zijn om de feitelijke noodzaak, de inpasbaarheid en de kosten van de maatregelen beter in beeld te krijgen en te beoordelen of de veronderstelde veiligheidsmaatregelen proportioneel zijn. In dit stadium is de conclusie in ieder geval gerechtvaardigd dat kleine capaciteitsuitbreidingen alleen niet zullen volstaan om op de Valleilijn een kwartiersdienst te kunnen rijden.
Wat verstaat u onder «proportionele maatregelen»? Wat zijn hiervoor de normen en wie beoordeelt dit? Wat is hierin precies de rol van de Inspectie Verkeer en Waterstaat (IVW)?
In de Derde Kadernota Railveiligheid wordt aangegeven dat de kosten van maatregelen in verhouding dienen te staan met de te realiseren veiligheids-winst. Concrete normen voor de proportionaliteit van veiligheidsmaatregelen zijn er niet. Voor wat betreft de rol van de IVW is de gangbare praktijk dat de initiatiefnemer (in dit geval de provincie Gelderland) een kwalitatieve risicoanalyse opstelt c.q. laat opstellen. Deze wordt door de IVW binnen 6 weken beoordeeld. De inspectie informeert ProRail en de minister van IenM; bij een verschil van opvatting tussen ProRail en IVW neemt de minister van IenM een besluit.
Kunt u specifiek aangeven waarom er bij de Valleilijn op grond van regelgeving de plicht zou zijn om vier tunnels te bouwen bij de beoogde frequentieverhoging?
In de quick scan is aangenomen dat – naast het beter beveiligen van bestaande overwegen – vier overwegen vervangen moeten worden door ongelijkvloerse kruisingen. Dit is nodig om te kunnen voldoen aan de eis uit de Derde Kadernota Railveiligheid dat de overwegveiligheid – bij een toename van de treinintensiteit – niet verslechtert. Zoals in de beantwoording van de vragen 2 en 3 is aangegeven is een uitgebreide risicoanalyse nodig om te kunnen beoordelen of deze aanname correct is en welke veiligheidsmaatregelen exact noodzakelijk zijn.
Kunt u aangeven hoeveel meter extra spoor er indicatief nodig is volgens de quick-scan en hoeveel euro dan elke meter spoor kost, uitgaande van de geraamde investering van 120 miljoen? Hoe verhoudt dit zich tot de kosten per meter voor de Hanzelijn? Welke conclusie trekt u uit deze enorme kostenverschillen met betrekking tot de door ProRail in de quick-scan gehanteerde uitgangspunten? Wat betekent dit voor de haalbaarheid van toekomstige kleinschalige spoorprojecten in Nederland, zoals oplossingen voor de in de NMCA3 geconstateerde knelpunten op diverse regionale spoorlijnen?
De hoeveelheid nieuw aan te leggen spoor is vrij beperkt. Het gaat om een passeerspoor bij Ede Centrum van ongeveer 300 meter en een stuk dubbelspoor tussen Barneveld Centrum en Lunteren. De lengte van dit laatste stuk dubbelspoor is sterk afhankelijk van de tijdwinst die met andere maatregelen gehaald kan worden (snelheidsverhoging tussen Barneveld Centrum en Lunteren en optimalisering stop-door schakelingen). De verwachting is dat de lengte van dit stuk dubbelspoor ook beperkt kan blijven (maximaal 2 kilometer, maar kan ook nog wel iets minder zijn). De kosten zijn dan ook slechts ten dele het gevolg van de aanleg van extra spoor, maar vooral een gevolg van de benodigde compenserende veiligheids- en geluidsmaatregelen. Grofweg driekwart van de € 120 mln. is geraamd voor veiligheids- en geluidsmaatregelen.
Ten aanzien van de vergelijking met de kosten van aanleg van de Hanzelijn merk ik op dat die kosten onderling niet vergelijkbaar zijn. Dit zijn twee totaal verschillende projecten op twee totaal verschillende plekken. Bovendien gaat het over een nieuwbouwproject versus een project, waarbij de bestaande infrastructuur aangepast moet worden. Dat is per definitie onvergelijkbaar.
Over de haalbaarheid van toekomstige spoorprojecten in het algemeen kan ik op dit moment geen uitspraak doen. De haalbaarheid hangt ondermeer sterk af van de uitkomsten van de risicoanalyses. Wel merk ik op dat de Valleilijn – in vergelijking tot andere (regionale) spoorlijnen – een zeer hoge overwegdichtheid kent.
Wat is uw oordeel over de kosteneffectiviteit van de voorgestelde veiligheidsmaatregelen voor de Valleilijn? Is het niet veel effectiever en goedkoper om onbewaakte overwegen te beveiligen?
Ik heb de kosteneffectiviteit van de voorgestelde veiligheidsmaatregelen niet separaat laten beoordelen. Ik heb de geraamde kosten van aanpassing van de infrastructuur afgewogen met de huidige vervoeromvang en het feit dat die vervoeromvang momenteel adequaat wordt verwerkt met de huidige treindienst. Verder verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 4.
Klopt het dat er bij uitbreiding van spoorcapaciteit wordt uitgegaan van gelijkwaardige veiligheid ten opzichte van de huidige situatie op elke overgang, zodat per definitie veiligheidsmaatregelen nodig zijn omdat toename van het treinverkeer in absolute zin sowieso leidt tot toename van de risico’s?
Het overwegveiligheidbeleid is verwoord in de Derde Kadernota Railveiligheid. Het is correct dat de verkeersfunctie van bestaande overwegen niet mag worden gewijzigd tenzij door de initiatiefnemer aan de hand van een risicoanalyse kan worden aangetoond dat de risico’s worden beheerst (het zogenoemde «nee tenzij principe»). Daarbij geldt overigens het proportionaliteitsbeginsel: de kosten van maatregelen dienen in verhouding te staan met de te realiseren veiligheidswinst.
Deelt u de mening dat voor een goede beoordeling van de proportionaliteit van maatregelen het beter zou zijn om te kijken naar de integrale effectiviteit van veiligheidsmaatregelen voor het hele spoorwegnet en dus naar het feitelijke gebruik van het spoor en de spoorwegovergang op een specifieke locatie in relatie tot het gebruik bij overwegsituaties op andere spoortrajecten? Zo nee, waarom niet?
Risicoanalyses en -beoordelingen zijn maatwerk, omdat er vaak sprake is van specifieke en situatiegebonden kenmerken van overwegen, weg- en overweg-situaties. Ook verwijs ik u naar mijn antwoorden op de vragen 3 en 4.
Bent u bereid genoemde regels aan te passen zodat op spoorlijnen zoals de Valleilijn kosteneffectieve capaciteitsuitbreiding mogelijk wordt?
Het vigerende beleid vormt geen belemmering om tot kosteneffectieve capaciteitsuitbreiding te komen. Ik verwijs u hierbij naar mijn antwoord op vraag 8.
Welke vervoerkundige- en exploitatievoordelen zijn er bij de door ProRail niet onderzochte variant? Klopt het dat deze variant het benutten van de Valleilijn als omleidingsroute wel mogelijk maakt? Zo ja, waarom is deze variant, die dan in tegenstelling tot de onderzochte variant volledig voldoet aan het dictum van de motie Slob/Dijsselbloem, niet verder onderzocht? Is het tevens waar dat deze variant door het vervallen van het passeerspoor te Ede Centrum al op voorhand aanzienlijk minder overweg- en geluidsknelpunten kent, terwijl juist deze knelpunten de kosten enorm doen stijgen?
Ik ga er vanuit dat met «de door ProRail niet onderzochte variant» een variant bedoeld wordt zonder inhaalspoor te Ede-Centrum en met o.a. partiële dubbelsporigheid tussen Ede-Centrum en Ede-Wageningen en ten zuiden van Lunteren. Deze «variant» zou als voordeel kunnen hebben dat de reistijd tussen Ede Wageningen en Amersfoort en vice versa met ongeveer 6 minuten zou kunnen worden teruggebracht. Dat maakt de Valleilijn aantrekkelijker voor reizigers. Het exploitatievoordeel is dat in de toekomst mogelijk volstaan kan worden met de inzet van minder materieel. Daar staat echter tegenover dat het niet klopt dat in deze variant én een kwartiersdienst op de Valleilijn kan worden gereden én tegelijkertijd andere treinen via de Valleilijn kunnen worden omgeleid. De reden dat deze variant verder niet is uitgewerkt in de quick scan, is dat deze variant naar alle waarschijnlijkheid aanzienlijk duurder is dan de variant met alleen een passeerspoor bij Ede Centrum, omdat voor deze variant drie maatregelen nodig zijn:
In plaats van één maatregel (Ede Centrum) moeten er dan dus drie forse maatregelen worden gerealiseerd.
De variant leidt ook niet direct tot minder overweg- en geluidsknelpunten. Weliswaar zijn de overwegrisico’s bij Ede Centrum naar verwachting kleiner, maar daar staat tegenover dat de overwegrisico’s in een ander deel van Ede (waar een stuk dubbelspoor nodig is) en in Lunteren (waar een extra stuk dubbelspoor nodig is) naar verwachting toenemen. Wel zal de geluidsoverlast rond Ede Centrum in deze variant naar verwachting geringer zijn, maar daar staat tegenover dat de geluidsoverlast in andere delen van Ede toeneemt doordat treinen in deze variant sneller door Ede zullen moeten rijden.
De spoorverbinding Roosendaal-Antwerpen |
|
Arie Slob (CU) |
|
Kent u het bericht «Tweede trein sneller»?1
Ja.
Klopt het dat er inmiddels principe afspraken zijn gemaakt tussen alle betrokken partijen over het treinaanbod tussen Roosendaal en Antwerpen zodra de Beneluxtrein verdwijnt en dat er hierbij wordt uitgegaan van een snelle stoptrein door de tunnel in Antwerpen, naast de bestaande langzame stoptrein?
Ik streef de aanbeveling van het Beneluxparlement om te komen tot afspraken over verbetering van het treinaanbod tussen Roosendaal en Antwerpen ten volle na. Ik ben in gesprek met de verschillende partijen over een snelle stoptrein, maar er zijn nog geen principe-afspraken gemaakt.
Waarom is gekozen voor een extra stoptrein en niet voor het doortrekken van de bestaande intercity IC-N Antwerpen-Essen, die een veel snellere verbinding kan bieden en bovendien nu al een veel hogere kostendekkingsgraad heeft dan de stoptrein?
NMBS heeft mij sinds 2009 gemeld dat ze geen mogelijkheden ziet om de intercity Charleroi–Brussel–Essen tot Roosendaal door te trekken. Dit heeft niet alleen te maken met technische zaken (aanpassing van treinstellen), maar ook logistieke (inpassing dienstregeling, opzetten deelparken en een te krappe keertijd in Roosendaal).
Kent u de plannen van de Belgische spoorvervoerder NMBS voor spoorlijn 12 (Antwerpen-Roosendaal), zoals gepresenteerd op 21 maart 2011?2
Ja.
Klopt het dat in de toekomstvisie van de NMBS voor de korte termijn helemaal geen sprake is van een extra stoptrein per december 2011 en dat alleen voor de lange termijn een uitbreiding naar 2 stoptreinen wordt overwogen, maar alleen als er voldoende potentieel aanwezig is en operationele en financiële middelen voorhanden zijn?
NMBS heeft mij gemeld op korte termijn (december 2011) geen mogelijkheid voor uitbreiding van het aanbod naar/van Roosendaal te zien. De huidige stoptreinbediening voldoet volgens NMBS aan de lokale marktvraag (in België en lokaal over de grens) voor de lijn Roosendaal–Essen–Antwerpen. Het afsluiten van een nieuw beheerscontract per 2013 tussen NMBS en de Belgische Staat kan een nieuwe aanleiding vormen om hier opnieuw naar te kijken.
NMBS onderzoekt tevens in het kader van haar lange termijnvisie op treinvervoer (2020–2030) of er ruimte is voor een halfuurdienst tussen Antwerpen en Roosendaal, indien daarvoor op de lange termijn voldoende potentieel aanwezig is en ook de noodzakelijke capaciteiten en middelen voorhanden zijn.
Is er inmiddels, conform het beheerscontract van NMBS en conform de wens van de Kamer, voor deze verbinding een business case opgesteld waarbij niet alleen is gekeken naar het huidige gebruik van de verbinding, maar ook naar de groeikansen, inclusief een vergelijking tussen de opties: extra stoptrein of doortrekken van de intercity N Antwerpen-Essen naar Roosendaal? Zo nee, waarom niet?
NMBS organiseert de bediening van station Roosendaal conform het beheerscontract dat zij met de Belgische overheid heeft afgesloten. Deze bediening is volgens NMBS sterk verlieslatend. Mijn ambtvoorganger heeft daarom aan zijn Belgische collega aangeboden om een financiële bijdrage te leveren aan de totstandkoming van een betere grensoverschrijdende verbinding via Roosendaal.
Daarnaast is volgens NMBS het doortrekken van de intercity N Antwerpen-Essen naar Roosendaal dienstregelingtechnisch niet mogelijk, hoofdzakelijk omwille van de betrouwbaarheid.
Klopt het dat de reistijdverkorting van de «snelle stoptrein» door de route via de tunnel slechts tijdelijk is in verband met spoorwerkzaamheden op de ringlijn in Antwerpen, zodat uiteindelijk toch weer sprake zal zijn van de lange reistijd van 49 minuten in plaats van de huidige reistijd van 28 minuten met de intercity of 42 minuten met de snellere stoptrein?
NMBS heeft mij gemeld dat zij voorziet dat de stoptrein door de tunnel blijft rijden na beëindiging van de werkzaamheden.
De aansluiting van de Betuweroute in Duitsland |
|
|
|
Kunt u de Kamer informeren over de huidige stand van zaken ten aanzien van het derde Betuweroute-spoor dat in Duitsland aangelegd moet worden?1
Zie antwoorden Haverkamp (CDA) en Monasch (PvdA) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 3031).
Kunt u bevestigen wat een woordvoerder van de Deutsche Bahn en regionale bestuurders aangeven, namelijk dat van de benodigde twaalf Planfeststellung Abschnitte er drie waren ingediend en weer zijn teruggetrokken en dat zij later dit jaar opnieuw worden ingediend en dat de bedoeling is dat de overige 9 in 2012 volgen? Kunt u aangeven of er inderdaad sprake is van vertraging?
In Duitsland loopt het Planfeststellungsverfahren al geruime tijd. De procedure voor het derde spoor is inderdaad opgesplitst in verschillende deeltrajecten. Eind 2007 is de planprocedure voor het eerste deel reeds begonnen. In zijn brief verwacht de heer Scheurle in 2013 de planvorming voor alle trajecten af te kunnen ronden. Vertraging treedt inderdaad op.
Kunt u aangeven wanneer u verwacht dat deze procedures zullen starten en wanneer deze zijn afgerond door besluiten? Wanneer zal vervolgens de aanbesteding starten en is dan naar verwachting start en afronding van de werkzaamheden?
Net als in Nederland is het moeilijk precies in te schatten wanneer de procedures van inspraak afgerond kunnen worden. Burgerparticipatie bij spoorprojecten is in Duitsland een actueel en gevoelig thema. De Bondsregering en landsregering van Nordrhein-Westfalen stellen alles in het werk om deze procedures zo spoedig mogelijk te doorlopen.
Ik verwacht dit jaar van beide inframanagers inzicht te krijgen in een planning met mijlpalen voor afronding van de planfase, de inspraakprocedure, en de oplevering van het derde spoor. Daarbij zal ik aandringen op realisatie van die delen van het derde spoor, die het eerst gaan knellen. Formele bevestiging van de bijgestelde planning door het Duitse ministerie kan ik pas eind 2012 verwachten.
Kunt u bevestigen dat het minister van Infrastructuur en Milieu in eerdere overleggen door het Duitse ministerie verzekerd is dat de procedures in Duitsland lopen en dat het derde spoor van Emmerich naar Oberhausen in december 2013 klaar zal zijn?2 Hoe rijmt u dit met wat een woordvoerder van Deutsche Baan en regionale bestuurders aangegeven, namelijk dat het Duitse deel van de Betuweroute in de meest optimistische situatie pas tussen 2015 en 2017 gerealiseerd kan worden? Waarschijnlijk is de oplevering volgens hun inschatting later, rond 2020; kunt u deze inschattingen bevestigen? Indien er inderdaad sprake is van aanzienlijke vertraging, hoe kan het dat de regering en het ministerie hierover niet direct door de Duitse regering zijn geïnformeerd?
Tot eind vorig jaar sprak ik het Bundesministerie nog aan op het (in 2007) afgesproken opleverjaar van 2013 omdat ik zonder tegenbericht zo lang mogelijk wenste vast te houden aan deze datum. Ik heb zelf in februari de heer Ramsauer aangegeven dat 2013 onhaalbaar moest zijn, gezien het feit dat de procedures nog lang niet doorlopen waren. Hij heeft dit ook toegegeven en ook aangegeven dat nog niet te zeggen is wanneer het spoor wel kon worden opgeleverd, maar dat dit behoort tot de top 3 prioriteiten van Duitsland. Ik heb dit vervolgens gemeld aan uw vaste Commissie voor Infrastructuur en Milieu tijdens het AO Zeehavens van 31 mei jongsleden.
Over de bijstelling van de planning verwacht ik dit jaar meer informatie te krijgen (zie vraag 4 in eerste set vragen van het lid Aptroot, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 3030).
Omdat door de woordvoerder van Deutsche Bahn en regionale bestuurders tevens is gemeld dat er nog geen financiële toezegging is voor en reservering van de benodigde financiën voor het derde spoor en dat zonder deze toezegging en reservering het hele project geen doorgang vindt, acht u het dan wel zeker dat de Duitse regering prioriteit geeft aan het derde spoor en de financiële middelen daarvoor beschikbaar heeft?
Het derde spoor heeft prioriteit in Duitsland (zie vraag 2 van de leden Haverkamp en Monasch). Ik vertrouw erop dat Staatssecretaris Scheurle en Minister Voigtsberger (NRW) het dit jaar eens worden over de financiering en dat beiden zich hier vervolgens in hun kabinet sterk voor maken.
Hoe zijn de toezeggingen van de Duitse regering aan de Nederlandse regering over het derde spoor geformuleerd en vastgelegd? Hoe kan worden afgedwongen dat de Duitse regering de afspraak voor adequate aansluiting van de Betuweroute in Duitsland nakomt, nadat Nederland al lang haar investering in haar deel van het Europese spoornet heeft gerealiseerd?
Nederland heeft geen directe mogelijkheden Duitsland te dwingen de eerder gedane toezeggingen na te komen. De afspraken van Warnemünde (1992) en de Letter of Intent (2007) zijn intentieverklaringen en geen bindende verdragen. Wel oefent de Nederlandse regering consequent druk uit. De Europese Commissie subsidieert de aanleg van het derde spoor en kan vanuit die hoedanigheid druk uitoefenen op Duitsland. Het derde spoor is onderdeel van de spoorcorridor tussen Rotterdam en Genua en maakt daarmee deel uit van het Trans Europese netwerk.
Bevestigt u dat de Betuweroute, als snelle, rechtstreekse goederenspoorverbinding tussen de Rotterdamse haven en het Europese achterland, van essentieel belang is en dat de Duitse verbeterde aansluiting, zoals afgesproken, hierin onmisbaar is omdat het huidige spoor tussen Emmerich en Oberhausen te weinig capaciteit heeft om de noodzakelijke groei op te vangen? Deelt u de zorgen over deze vertraging? Welke stappen gaat u ondernemen richting de Duitse regering?
Het derde spoor is absoluut nodig en dat wordt ook niet betwist vanuit Duitsland. Ik deel uw zorgen over het uitstel. Met de blokverdichting kunnen de bestaande twee sporen de groei van het goederenverkeer tussen Rotterdam en Oberhausen niettemin de eerst komende jaren opvangen. Bovendien zit er nog rek in de capaciteit door de twee sporen beter te gaan benutten. Ik verwacht van het Bundesministerie alle medewerking om de inframanagers ProRail en DB Netz te laten samenwerken. Eén integrale planning is nu nodig voor realisatie van het derde spoor tussen Oberhausen en de Betuweroute, waarin alle mogelijke maatregelen voor een betere benutting zijn meegenomen.
Indien vertraging daadwerkelijk optreedt, hoe wordt dan de aan- en afvoer van goederen naar en van de Rotterdamse Haven mogelijk gemaakt, mede gezien de beperking van de capaciteit van de A15 die de komende jaren optreedt door noodzakelijke werkzaamheden? Is er een noodplan waardoor, ondanks de beperkte capaciteit over spoor en over de weg, de Rotterdamse Haven toch goed kan functioneren? Welke (tijdelijke) maatregelen worden dan genomen?
Zodra een nieuwe planning beschikbaar is, kunnen de inframanagers uitwerken hoe de komende jaren de capaciteit van de bestaande twee sporen maximaal benut kan worden. Daarbij hoort dan ook een logistiek scenario voor het geval dat de groei over het spoor niet meer gefaciliteerd kan worden.
De bemoeizucht van Barroso met de IJzeren Rijn |
|
Farshad Bashir |
|
Kent u het bericht «Barroso belooft oplossing voor IJzeren Rijn»?1
Ja.
Welke studie wordt er door de Voorzitter van de Europese Commissie, de heer Barroso? Bent u hierbij betrokken?
Volgens informatie van de zijde van de Europese Commissie wordt aldaar geen studie inzake de IJzeren Rijn verricht. De Commissie is wel bezig met actualisering van de TEN-T kaarten 3, waartoe elke mogelijk relevante spoorlijn wordt bezien; bij die actualisering ben ik betrokken.
Hoe verhoudt zich deze – voor de Tweede Kamer onbekende studie – tot het rapport van de Commissie van Onafhankelijk Deskundigen (COD) over de IJzeren Rijn? Kunt u de Tweede Kamer het rapport van COD toezenden? Zo nee, waarom niet?
Het rapport van de Commissie van Onafhankelijk Deskundigen (COD) over de IJzeren Rijn is in het voorjaar van 2009 aangeboden aan de Belgische minister van Overheidsbedrijven en aan de Nederlandse minister van Verkeer en Waterstaat; zij beiden waren gezamenlijk de opdrachtgevers van de COD. In dat rapport adviseert de COD, op basis van de arbitrage uitspraak van het Permanente Hof van Arbitrage en op basis van daarna uitgevoerde technische en economische studies, aan de beide ministers over de kostenverdeling van de reactivering van de IJzeren Rijn op Nederlands grondgebied. Door de beide ministers is afgesproken dat het COD-advies openbaar gemaakt zal worden tegelijk met de beslissing van de beide ministers over de reactivering van de IJzeren Rijn. Die afspraak is toegelicht in de brief van mijn ambtsvoorganger aan de Kamer d.d. 3 juli 2009 (Kamerstuk 27 737, nr. 36). Tot een dergelijke beslissing is het sindsdien nog niet gekomen.
Is het waar dat de Europese Commissie voor eind juni voorstellen doet over de IJzeren Rijn? Waarom bemoeit de Europese Commissie zich met dit onderwerp? Wie heeft hierom gevraagd? Deelt u de mening dat niemand op dit moment zit te wachten op deze Europese bemoeizucht?
Zie het antwoord op vraag 2.
Is het waar dat de Europese Commissie druk uitoefent op u om de internationale verdragen over de IJzeren Rijn uit te voeren en dus voorbij te gaan aan regels met betrekking tot de natuur en het woongenot?
Nee.
Wat is uw inzet bij eventuele bemoeizucht van Europa over dit onderwerp? Bent u bereid om samen op te trekken met de (kritische) Duitse overheden? Zo nee, waarom niet?
Er is geen aanleiding om Europese bemoeienis met de reactivering van de IJzeren Rijn te verwachten: dat is louter een bilaterale kwestie tussen België en Nederland op basis van de betreffende verdragen.
Bent u bereid om de wijze waarop u zich gaat verzetten tegen de IJzeren Rijn eerst met de Tweede Kamer te bespreken alvorens u tot eventuele gesprekken of zelfs onderhandelingen overgaat? Zo nee, waarom niet?
Ik ga mij niet verzetten tegen de reactivering van de IJzeren Rijn, want het recht daartoe is vastgelegd in (bindende) verdragen en de (eveneens bindende) arbitrage uitspraak van het Permanent Hof van Arbitrage. Indien gesprekken tussen België en Nederland over de IJzeren Rijn plaatsvinden geschieden die altijd binnen de randvoorwaarden van genoemde bindende stukken.
Wat zijn eigenlijk de mogelijkheden en consequenties om de verdragen over de IJzeren Rijn eenzijdig op te zeggen?
Een verdrag is eenzijdig opzegbaar als het daarin voorziet. De verdragen over de IJzeren Rijn van 1839 en 1873 kennen deze mogelijkheid niet. Zij zijn dan ook alleen opzegbaar met medewerking van België.
Het vier weken sluiten van spoorknooppunt Zwolle |
|
Arie Slob (CU) |
|
Kent u de berichten «Zwolle vier weken dicht»1 en «Station Zwolle gaat volgend jaar vier weken dicht»?2
Ja.
Hoe komt het dat het beveiligingssysteem op station Zwolle zo weinig flexibel is dat er niet aan één spoor gewerkt kan worden, maar dat het hele systeem uitgeschakeld moet worden?
De nu door ProRail voorziene aanpak van werkzaamheden wordt niet veroorzaakt door de inflexilibiliteit van het beveiligingssysteem. ProRail heeft mij geïnformeerd dat zij, in overleg met de betrokken vervoerders, ervoor heeft gekozen dat deze werkzaamheden beter uitgevoerd kunnen worden door middel van één lange buitendienststelling dan door middel van een stapsgewijze aanpak met meerdere korte buitendienststellingen.
Klopt het dat de beveiliging in Zwolle opnieuw opgebouwd gaat worden met sterk verouderde, niet-redundante relaistechniek en dat ProRail deze aanpak ook wil volgen op de knooppunten Enschede, Zutphen, Utrecht en ’s-Hertogenbosch?
De nieuwe beveiligingsinstallatie in Zwolle wordt gebouwd op basis van relaistechniek. Deze techniek is inderdaad al enkele decennia in gebruik, maar niet verouderd. Beveiligingsinstallaties op basis van relaistechniek kunnen binnen kortere tijd gewijzigd worden dan die op basis van elektronische technologie, zijn vaak goedkoper en de instandhouding hiervan kan, in tegenstelling tot elektronische systemen, door meer partijen worden uitgevoerd. Deze installatie is niet redundant uitgevoerd omdat een storing hierin een beperkte impact op de treindienst heeft vanwege het relatief kleine gebied waarop dit betrekking heeft. Bovendien leidt een storing hierin zelden tot uitval van de gehele beveiligingsinstallatie, zoals dat vaak wel het geval is bij elektronische systemen. In mijn brief aan uw Kamer van 11 maart 20113 heb ik een toelichting gegeven over het al dan niet redundant uitvoeren van dergelijke installaties. In de op 12 juli 2010 naar uw Kamer gestuurde maatschappelijke kosten- en baten-analyse over de invoering van ERTMS van Decisio is het onderscheid tussen beveiligingsinstallaties op basis van relaistechniek en van elektronische technologie nader toegelicht4..
Op de knooppunten Enschede, Zutphen, Utrecht en ’s-Hertogenbosch zijn de aard en omvang van de benodigde wijzigingen en de leeftijd van de huidige beveiligingsinstallaties zodanig dat aanpassing van deze bestaande installaties het meest voor de hand ligt.
Waarom wordt er door ProRail tegenwoordig niet meer gekozen voor een moderne redundant uitgevoerde elektronische beveiliging, waarvan de software vooraf «offline» getest is zodat wijzigingen snel, betrouwbaar en veilig uitgevoerd kunnen worden en situaties zoals de wekenlange ongeplande stremming 4 jaar geleden in Almelo worden voorkomen?
In Zwolle worden, voorafgaand aan de lange buitendienststelling in de zomer van 2012, twee nieuwe relaishuizen gebouwd, waarin de beveiligingsinstallatie al zoveel mogelijk wordt «voor gebouwd» en «offline» wordt getest. Zoals in het antwoord op vraag 3 aangegeven kunnen wijzigingen in beveiligingsinstallaties op basis van relaistechniek bovendien binnen kortere tijd worden uitgevoerd dan bij elektronische systemen. De lessen van de uitloop van de indienststelling van het tijdelijke hulpspoor in Almelo in 2007 zijn bij de aanpak van de ombouw van de beveiligingsinstallatie in Zwolle meegenomen.
Deelt u de mening dat de keuze voor nieuwe relaisbeveiliging een forse kapitaalsvernietiging met zich meebrengt omdat dan over enkele jaren alles nóg een keer omgebouwd moet worden naar elektronische beveiliging?
Neen, die mening deel ik niet. Er is geen reden om deze nieuwe relaisbeveiliging binnen enkele jaren om te bouwen naar elektronische beveiliging, en er is dus ook geen sprake van kapitaalsvernietiging daardoor. Zoals in het antwoord op vraag 3 aangegeven zijn beveiligingsinstallaties op basis van relaistechniek bovendien vaak goedkoper dan die op basis van elektronische technologie.
Deelt u de mening dat een toename van de reistijd van en naar het landsdeel noord vanaf Zwolle van één uur of meer, gedurende 4 weken, onacceptabel is?
ProRail en NS hebben mij geïnformeerd dat zij voor de periode van de lange buitendienststelling in de zomer van 2012 een alternatief vervoerplan zullen uitwerken. Bij deze uitwerking worden verschillende partijen betrokken, waaronder (vertegenwoordigers) van de treinreizigers. Daarbij wordt er naar gestreefd om de toename van de reistijd te minimaliseren. Gedacht wordt bijvoorbeeld aan direct busvervoer om Zwolle heen voor doorgaande reizigers.
Kunt u aangeven welke alternatieven er zijn onderzocht voor het sluiten van station Zwolle en waarom deze alternatieven niet zijn gekozen?
Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven heeft ProRail, in overleg met de betrokken vervoerders, ervoor gekozen dat deze werkzaamheden beter uitgevoerd kunnen worden door middel van één lange buitendienststelling dan door middel van een stapsgewijze aanpak met meerdere korte buitendienststellingen. Naast deze nu gekozen aanpak heeft ProRail samen met de betrokken vervoerders de volgende alternatieven onderzocht:
ProRail en de vervoerders hebben gezamenlijk gekozen voor de nu geplande aanpak vanwege:
Kunt u aangeven waarom er bij Zwolle niet gedacht is aan een tijdelijk nood-kopstation ten oosten van het station ter hoogte van de Deventerstraatweg? Deelt u de mening dat via zo’n noodstation een doorgaande intercity Leeuwarden/Groningen-Zwolle-Deventer-Arnhem kan blijven rijden waardoor busvervoer op de landsdelige hoofdroute vermeden wordt, het reistijdverlies wordt beperkt tot 30 minuten en ook de regiotreinen naar Nijverdal, Emmen en Groningen kunnen blijven rijden? Bent u bereid deze mogelijkheid bij de directies van NS en ProRail onder de aandacht te brengen?
Dit alternatief is door ProRail en de vervoerders overwogen en door hen als minder aantrekkelijk beoordeeld dan de nu gekozen aanpak. De nadelen daarvan zijn:
Is het daarnaast mogelijk om de regionaal al langer ter discussie staande rijtijdverkorting tussen Almelo en Vroomshoop te realiseren zodat reizigers van Mariënberg t/m Emmen tijdens de werkzaamheden zonder reistijdverlies van en naar de Randstad kunnen blijven rijden via Almelo, en daarnaast ook het goederenvervoer van Coevorden en het Noorden kan blijven rijden? Bent u bereid dit regionale project uiterlijk in het voorjaar van 2012 door ProRail te laten realiseren en indien nodig financieel te ondersteunen?
ProRail heeft mij geïnformeerd dat de rijtijdverkorting die tussen Almelo en Vroomshoop gerealiseerd kan worden onvoldoende is om treinreizigers van Mariënberg t/m Emmen zonder reistijdverlies via Almelo in plaats van via Zwolle van en naar de Randstad te laten rijden. Het goederenvervoer van Coevorden en het Noorden blijft bij de huidige aanpak gewaarborgd.
Op basis van bovenstaande zie ik geen reden om ProRail op te dragen dit project uiterlijk in het voorjaar van 2012 te laten realiseren. Besluitvorming hierover zal via de gebruikelijke, daartoe geëigende procedure plaatsvinden.
Is het, uitgaande van een voorspoedig lopend bouw- en testtraject, tevens mogelijk om de Hanzelijn vervroegd te openen tot Kampen Zuid of zelfs tot Zwolle IJsselallee, zodat reizigers uit Kampen eveneens een adequaat vervoersalternatief krijgen?
Op basis van informatie van ProRail kan ik u meedelen dat de huidige planning voor het bouwen en testen van de Hanzelijn, inclusief de daarbij benodigde marges voor het opvangen van onvoorziene risico’s en tegenvallers, geen ruimte biedt voor een dergelijke vervroegde opening.
Het bericht "Duitse verbinding Betuwelijn vertraagd" |
|
Maarten Haverkamp (CDA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Duitse verbinding Betuwelijn vertraagd»?1
Ja.
Heeft u inmiddels gesproken met minister Ramsauer over het schema dat Duitsland volgt met betrekking tot de aanleg van het derde spoor bij Emmerich? Zo nee, wanneer gaat dit dan plaatsvinden? Zo ja wat was de uitkomst van dit gesprek?
Staatssecretaris Scheurle heb ik gesproken op de Tansportraad van 31 maart 2011 en Minister Ramsauer op de informele Transportraad in februari jl. Met de heer Ramsauer heb ik recent een afspraak gemaakt voor een bezoek aan Rotterdam op 17 november 2011. Het derde spoor zal dan nadrukkelijk aan de orde komen. Het antwoord van beide bewindslieden is dat realisatie van het derde spoor hoge prioriteit heeft. Staatssecretaris Scheurle heeft dat 14 april 2011 schriftelijk bevestigd.2
Hoe verhoudt zich de huidige planning tot de planning zoals u die op 8 december jongstleden in een algemeen overleg met de Kamer deelde?
Ik heb ook in het Algemeen Overleg van 8 december 2010 mijn twijfels geuit over de haalbaarheid van 2013 als opleverjaar voor het derde spoor. Staatssecretaris Scheurle geeft nu in zijn brief aan dat de beschikking voor de bouw op zijn vroegst afgegeven wordt in 2013. Een nieuwe planning voor oplevering biedt hij nog niet. Dat er vertraging in de realisatie van het derde spoor optreedt is duidelijk.
Houdt de Duitse overheid het budget nog wel gereserveerd voor tijdige realisatie? Hoe is de recente besluitvorming in Duitsland over de Betuweroute verlopen?
De overheidsfinanciering voor het derde spoor komt van het Bundesministerie te Berlijn en van de deelregering Nordrhein-Westfalen (NRW). Het NRW deel staat sinds 2003 gereserveerd en het Bundesministerie heeft zich toen eveneens budgettair verplicht. De kosten van het derde spoor zijn inmiddels gestegen en de gereserveerde budgetten dekken niet meer volledig het project. Minister Voigtsberger en Staatssecretaris Scheurle hebben in januari 2011 een Arbeitsgruppe geformeerd met de opdracht om voorstellen uit te werken voor de financiering.
Is het waar dat de Rotterdamse haven volgens de huidige prognoses het derde spoor in 2014 of 2015 echt nodig zal hebben?
Ik verwacht dat de bestaande twee sporen tussen Zevenaar en Oberhausen dankzij de blokverdichting in 2012 ruimte bieden voor groei van het goederenverkeer tot 2015. Dit is gebaseerd op de huidige capaciteitsberekeningen, die uitgaan van een benuttingsgraad van 80%.
Ik vraag ProRail en Keyrail om samen met DBnetz die benuttingsgraad te gaan verhogen en naar logistieke mogelijkheden te zoeken om de bestaande twee sporen intensiever te gebruiken. Alles moet in het werk gesteld worden om de capaciteit van de twee sporen zo veel mogelijk op te rekken totdat het derde spoor beschikbaar komt.
De Hanzelijn |
|
Sander de Rouwe (CDA), Eddy van Hijum (CDA) |
|
Is het waar dat de beoogde tijdwinst voor een reis van Amsterdam naar Zwolle (of andersom) van 15 minuten, die het gevolg zou moeten zijn van de aanleg van de Hanzelijn, wellicht niet wordt bereikt?1
De verwachting is dat de reistijden, zoals genoemd in de referentie, op het moment van opening van de Hanzelijn nog niet kunnen worden gehaald. NS heeft aangegeven te verwachten dat, afhankelijk van een aantal hierna te noemen keuzes, de reistijd tussen Amsterdam en Zwolle in de dienstregeling 2013 tussen de 7 en 10 minuten verschilt ten opzichte van de tijden die als referentie zijn genoemd.
Bij de besluitvorming over de Hanzelijn is een reistijd van 57–58 min. tussen Amsterdam en Zwolle als referentie gehanteerd2. In de reactie (d.d. 29 september 2010) van mijn ambtsvoorganger op vragen over snelheidsverhoging op het spoor is aan deze reistijd gerefereerd, met de toevoeging dat hierbij is uitgegaan van InterCity-treinen met maximum treinsnelheden van 160 km/u.
Uitspraken over een beoogde tijdwinst zijn uiteraard afhankelijk van de dienstregeling die als vergelijking wordt gehanteerd. Op dit moment start NS conform het reguliere proces de detailuitwerking van de dienstregeling 2013. De Hanzelijn wordt hierin opgenomen. De reistijden die op het moment van opening van de Hanzelijn zullen worden gerealiseerd worden bepaald door de actuele mogelijkheden van de infrastructuur, keuzes in de dienstregelingen, te bedienen stations, te realiseren aansluitingen, type materieel en het daarin toegepaste beveiligingssysteem e.d. Welke reistijden precies in 2013 gerealiseerd gaan worden is gezien het lopende ontwerpproces van de dienstregeling nog niet aan te geven.
Van welke factoren is het afhankelijk of de beoogde reistijd van 55 minuten ook daadwerkelijk zal worden bereikt?
Het bereiken van de beoogde reistijd van 55 minuten is afhankelijk van de dienstregeling en de infrastructuur. Op de dienstregeling, en de factoren die daarbij een rol spelen, ben ik bij het antwoord op vraag 1 reeds ingegaan. Hieronder ga ik in op de factor infrastructuur.
Op de corridor Amsterdam–Zwolle zijn twee grote projecten in uitvoering: de Hanzelijn en de korte-termijn-maatregelen op de OV-SAAL corridor.
De Hanzelijn wordt conform de specificaties gebouwd en gecertificeerd opgeleverd als verbinding voor hogere snelheden (max. 200 km/u) tussen Lelystad en Zwolle3.
Bij de specificaties voor de korte-termijnmaatregelen in het OV-SAAL project is mede gelet op de reistijden tussen Schiphol en Zwolle. Op de corridor Schiphol–Amsterdam–Almere–Lelystad worden, na ingebruikname van de Hanzelijn, verschillende maatregelen genomen om de reistijd stapsgewijs te verbeteren. Het project OV SAAL Korte Termijn cluster c (op de Zuidtak in Amsterdam) is inmiddels in realisatie en voor het project OV SAAL KT cluster a (op de Flevolijn) is in mei van dit jaar een ontwerp-tracébesluit gepubliceerd. Nog dit jaar zal er een tracébesluit worden vastgesteld. Zoals aangegeven in de brief over OV SAAL van 14 april 2011 zijn de korte termijnmaatregelen in 2015/16 gereed.
Na oplevering van alle korte-termijnmaatregelen zijn er ten opzichte van de dienstregeling 2013 naar verwachting kortere reistijden mogelijk.
Bent u met ons van mening dat de investering in de Hanzelijn van ruim 1 miljard euro een zo groot mogelijk maatschappelijk rendement moet opleveren, onder meer in de vorm van een snellere verbinding van de regio Zwolle en het Noorden met de Randstad? Welk effect heeft een langere reistijd op de kosten-batenverhouding van de investering in de Hanzelijn?
Ik ben met u van mening dat een investering een zo groot mogelijk rendement moet opleveren. Overigens moet daarbij, naast de destijds gestelde doelen, ook de huidige beleidscontext in acht worden genomen.
In het geval van de Hanzelijn behoorde het bereiken van een snellere verbinding van de regio Zwolle en het Noorden met de Randstad tot de destijds gestelde doelen, alsook het ontlasten van de Gooi- en Veluwelijn, een regionale verbinding tussen Zwolle en Lelystad, een verbinding voor het goederenvervoer naar het noorden en verhoging van de flexibiliteit en betrouwbaarheid van het netwerk. De huidige beleidscontext omvat mede PHS.
Na oplevering van de korte-termijnmaatregelen van OV-SAAL ontstaat een situatie die in principe reissnelheden mogelijk maakt die de eerder genoemde referentie benaderen. De werkelijke te behalen reistijden zijn zoals gezegd afhankelijk van keuzes ten aanzien van het vervoer, waaronder de dienstregeling. Er is daarom naar mijn oordeel geen aanleiding om te veronderstellen dat in de eindsituatie sprake zal zijn van een wezenlijk andere kosten-batenverhouding dan ten tijde van het besluit.
Op welke wijze gaat u bevorderen dat de beoogde reistijd van 55 minuten ook daadwerkelijk wordt bereikt? Wanneer kan de Kamer hierover duidelijkheid verwachten?
Hiervoor verwijs ik u naar de antwoorden op vraag 1, 2 en 3.
Het bericht ‘Woerden weer intercitystation’ |
|
Gerda Verburg (CDA), Maarten Haverkamp (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht: «CDJA wil Woerden weer intercitystation maken»?1
Ja.
Is het waar dat Woerden een belangrijk knooppunt en een van de meest centraal gelegen stations van Nederland is? Is het waar dat Woerden het grootste station is zonder intercitystatus? Is het waar dat het tijdverlies van een stop in Woerden slechts 2 minuten is, dankzij de 4 perrons?
Woerden is te omschrijven als een middelgroot vervoersknooppunt, centraal gelegen tussen diverse grote steden in de Randstad. Gezien deze centrale ligging wordt er per trein minimaal twee keer per uur een rechtstreekse verbinding geboden met de vier grootste steden van Nederland en met station Leiden Centraal.
Vanaf Woerden wordt twee keer per uur een Intercityverbinding geboden richting Utrecht Centraal en twee keer per uur richting Leiden. De overige richtingen worden met sprintertreinen bediend. Als u met «intercitystatus» bedoelt dat op een station intercity’s stoppen, dan is Woerden dus een station met intercitystatus.
De gemiddelde halteringstijd van een Intercitytrein is twee minuten. Deze tijd is niet afhankelijk van het wel of niet aanwezig zijn van vier perrons. Bij de overweging door NS m.b.t. het wel of niet laten stoppen van een Intercitytrein op een station wordt een afweging gemaakt tussen de extra reistijd voor doorgaande reizigers in de Intercitytrein ten opzichte van de voordelen (kortere reistijd) voor eventuele nieuwe reizigers.
NS streeft er naar om per dienstregeling 2013 het aantal treinen vanuit Woerden richting Utrecht uit te breiden tot 6 treinen per uur (2 keer per uur een Intercity en 4 keer per uur een Sprinter).
Wat zijn de criteria voor het geven van de intercitystatus aan een station? Voldoet Woerden daaraan?
De voorschriften in de vervoerconcessie voor het hoofdrailnet vormen de randvoorwaarden waarbinnen NS zelf de dienstregeling kan bepalen. In de vervoerconcessie worden echter geen eisen gesteld aan op welke stations intercity’s moeten stoppen. Als u met «intercitystatus» bedoelt stations op welke intercity’s stoppen, dan gelden daarvoor geen criteria van het Rijk. NS maakt deze keuzes zelfstandig op basis van zaken als onder andere de beschikbare infrastructuurcapaciteit, de verwachte vervoervraag en de logistieke maakbaarheid. Bij het ontwikkelen en uitwerken van (wijzigingen van) de dienstregeling vraagt NS de zienswijze van consumentenorganisaties, regionale overheden en ProRail. Wanneer de regio daar belang aan zou hechten, kan ze via deze weg aandringen bij NS om de treindienst van/naar Woerden aan te passen. Zie verder mijn antwoord op vraag 2.
Welke andere mogelijkheden ziet u om de ontsluiting per openbaar vervoer van Woerden te verbeteren en de stad zodoende voor onder meer forenzen en studenten aantrekkelijker te maken?
Voor zover het de ontsluiting per spoor betreft, zie antwoord 3. Overige ontsluitingsmogelijkheden per openbaar vervoer van in dit geval de gemeente Woerden vormen een zaak van de betrokken decentrale overheden.
De Betuweroute |
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Duitse verbinding Betuweroute vertraagd»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de verdere aanleg van de Betuweroute in Duitsland met minstens vijf jaar vertraagd is? Wat is de oorzaak van deze vertraging?
Het is mij bekend dat de afgesproken datum van 2013 niet gehaald wordt. De oorzaken van vertraging zijn de bijstelling van de vervoersprognoses en het uitlopen van lokale MER-procedures. In zijn brief meldt Staatssecretaris Scheurle dat de planning in 2013 gereed is, maar hij noemt geen nieuwe datum voor realisatie van het derde spoor. De formele bevestiging van een nieuwe datum voor oplevering van het derde spoor kan het Duitse ministerie pas geven na afronding van het planproces (eind 2012). Ik verwacht niettemin dit jaar meer informatie te krijgen over de bijstelling van de realisatie wanneer de inframanagers ProRail en DB Netz hun projecten voor het derde spoor nader op elkaar afstemmen.
Welke acties heeft u ondernomen om deze aanleg te bespoedigen of uitstel te voorkomen?
Ik spreek mijn collega, Minister Ramsauer en marge van de Transportraad consequent aan op het belang van snelle realisatie van het derde spoor. Ook de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu en de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie doen dat bij hun Duitse counterparts. De vraag of er een derde spoor komt, staat overigens niet ter discussie: het Bundesministerie verzekert in die gesprekken dat realisatie van het derde spoor tussen Emmerich en Oberhausen nog altijd hoge prioriteit heeft. Staatssecretaris Scheurle heeft dat 14 april 2011 schriftelijk bevestigd. Zie de bijlage bij deze brief.2
Welke actie gaat u nu ondernemen om de druk op Duitsland maximaal op te voeren zodat het alsnog conform eerdere afspraken op korte termijn start met aanleg van het noodzakelijke derde spoor?
Ik ontvang Minister Voigtsberger van Nordrhein-Westfalen (NRW) in augustus 2011 in Rotterdam samen met de heer Smits van het havenbedrijf. NRW is binnen Duitsland de grootste belanghebbende bij realisatie van het derde spoor. In de voorbereiding voor dit gesprek zal ik alle mogelijkheden bekijken hoe wij onze belangen kunnen bundelen om te bewerkstelligen dat het deel van het derde spoor waar de capaciteit het eerst gaat knellen, met voorrang wordt opgeleverd. Deze zomer komen de twee inframanagers ProRail en DB Netz met een bijgestelde planning en stemmen die af met beide ministeries.
Belangrijk is dat de bestaande twee sporen tussen Zevenaar en Oberhausen dankzij de blokverdichting ruimte bieden aan groei van het goederenverkeer over de Betuweroute. Alle extra mogelijkheden die daartoe openstaan, zullen worden benut om capaciteit vrij te maken voor de groei van het goederenvervoer vanuit Rotterdam.
Deelt u de mening dat de realisatie van de volledige Betuweroute van groot belang is voor het goederenvervoer in Nederland, zeker gezien de komende werkzaamheden aan de Nederlandse snelwegen langs deze route?
Het belang van het derde spoor voor de Betuweroute staat buiten kijf. Voor de komende jaren biedt het bestaande spoor, zeker met blokverdichting, nog ruimte voor groei van het goederenvervoer. Het derde spoor komt voort uit de noodzaak tot een structurele verbetering van de spoorverbinding voor de toekomst. De werkzaamheden op de Nederlandse wegen op korte termijn staan daar los van.
De samenwerking met Duitsland bij de verkoop van treinkaartjes voor spoorvervoer Limburg |
|
Arie Slob (CU) |
|
Deelt u de mening dat de het voor de reiziger met een hoofdletter R niet van belang is of een reis zich afspeelt op het hoofdrailnet, op een contractsectorlijn of op een grensoverschrijdende verbinding en of daarbij wel of niet de Nederlandse grens wordt gepasseerd, maar dat de reiziger puur van A naar B wil reizen?
Ja, ik deel die mening.
Waarom verkoopt de NS wel het Euregioticket, maar is deze vervoerder niet bereid het Euregioticket te accepteren in haar regionale stoptreinen in Limburg behoudens de grensoverschrijdende trajecten terwijl, Deutsche Bahn deze tickets wel in de hele regio accepteert (regionalbahn en regionalexpress) met uitzondering van de ICE?
In antwoord op de vragen van het lid Cramer heb ik 7 maart jongstleden (Tweede Kamer vergaderjaar 2010–2011, Aanhangsel van de Handelingen 1695) geantwoord wanneer NS het ticket wel en niet accepteert.
Deelt u de mening dat één regionaal kaartje in dit gebied waar de grens nooit ver weg is in het belang is van de reiziger met de hoofdletter R en dat de NS hieraan mee dient te werken?
Ik onderschrijf het belang van maatregelen die het voor de reiziger makkelijker maken om grensoverschrijdend te reizen. Een speciaal kaartje kan zo’n maatregel zijn, het accepteren ervan blijft een afweging van de vervoerder.
Bent u bereid de NS-directie hierop aan te spreken zodat de reizigers in Limburg nog dit jaar een aantrekkelijk kaartje in de hele regio kunnen gebruiken?
De Wet personenvervoer 2000 en de vervoerconcessie voor het hoofdrailnet bieden geen mogelijkheid de NS te verplichten het Euregioticket te accepteren. Ik zal echter wel in gesprek met NS treden, om met hen de mogelijkheden te bespreken voor acceptatie van regionale vervoerbewijzen, zoals het Euregioticket.
Kent u het handyticket dat werkt via smartphones en wordt toegepast in de Duitse vervoerregio’s van Aachner Verkehrsverbund en Verkehrsverbund Rijn-Ruhr? Bent u ervan op de hoogte dat ook het Euregioticket via dit e-ticketing systeem beschikbaar komt?
Ik ken het handyticket systeem, maar volgens mijn informatie is er nog geen besluit voorzien om het Euregioticket via dit systeem beschikbaar te maken.
Bent u bereid bij de NS te bewerkstellingen dat het handyticket een geldig vervoerbewijs wordt in Zuid-Limburg zolang er geen acceptabele oplossing is voor de OV-chipkaart in de grensregio?
Ik zal ook het handyticket meenemen in mijn gesprek met NS (zie het antwoord op vraag 4).
Kent u de initiatieven van de organisatie van de Floriade en genoemde Duitse vervoerregio’s om een Floriadeticket te introduceren om te stimuleren dat straks veel Duitsers per trein naar de Floriade in Venlo gaan?
Ja.
Klopt het dat de NS weigert mee te werken aan dit initiatief? Zo ja, wat is hiervan de reden?
De Vervoerautoriteit Aken heeft de gedachte om Floriade combitickets op de markt te brengen waarbij de treinreis vanuit omgeving Aken ook via Heerlen kan gaan. De NS doet hier niet aan mee. De NS verwacht dat de marktvraag voor een treinreis via Heerlen zeer gering zal zijn, omdat het niet aantrekkelijk is voor de reiziger ten opzichte van enerzijds het autovervoer of anderzijds de reis van Aken-Mönchengladbach-Venlo over Duits spoor. De reis Aken-Venlo per auto duurt gewoonlijk 1 uur, Aken-Mönchengladbach-Venlo per trein 1 uur en 43 minuten en de reis Aken-Heerlen-Venlo per trein duurt bijna 2 uur.
De Floriade-organisatie is nog in overleg met de NS over het verkopen van binnenlandse combikaartjes voor de Floriade.
Bent u bereid de NS hierop aan te spreken zodat ook hier de reiziger met een hoofdletter R wordt geschreven en de Duitse toeristen straks niet allemaal in de autofile richting Venlo staan?
Zie het antwoord op vraag 8. Bezoekers van de Floriade kunnen vanuit Aken per trein het snelst in Venlo zijn door via Mönchengladbach te reizen. Ik heb er begrip
voor dat de NS niet een minder aantrekkelijk alternatief beschikbaar stelt.
De plannen van ProRail om een groot aantal wissels te slopen |
|
Arie Slob (CU) |
|
Kent u het bericht ProRail: «sloop dure wissels»?1 Kunt u het rapport «Saneren wissels; kostenprognose besparingen en achtergrondinfo over wissels» naar de Kamer sturen?
Ja, ik ken het betreffende artikel uit het OV magazine van 12 mei 2011. Het in het artikel genoemde rapport ken ik echter niet. Navraag bij ProRail leert dat het een interne conceptrapportage betreft waarin een methode beschreven wordt om de kostenbesparingen door het saneren van wissels op transparante en betrouwbare wijze te prognosticeren.
Het aanleggen, vervangen, verbeteren en saneren van wissels en andere elementen van de hoofdspoorweginfrastructuur is een kerntaak van ProRail. Het ontwikkelen van een methode om de financiële effecten van mogelijke maatregelen in kaart te brengen is daar onderdeel van.
Concrete projecten waarin sprake is van «aanmerkelijke wijzigingen in de gebruiksmogelijkheden van hoofdspoorwegen», waarbij «het spoorverkeer niet meer op reguliere wijze afgewikkeld kan worden» dient ProRail ter instemming aan mij voor te leggen, nadat de betrokken vervoerders zijn geconsulteerd (Spoorwegwet, artikel 17 lid 3 en bijbehorende Beleidsregel). Daarvan is met het genoemde concept-rapport geen sprake.
Gelet op het bovenstaande beschik ik dus niet over een document om nu te beoordelen of aan de Tweede Kamer te sturen.
Overigens verwacht ik – zoals ik in mijn brief van 27 januari 2011 over beter functioneren Spoor heb aangegeven – van ProRail en NS een voorstel voor het vereenvoudigen en meer betrouwbaar maken van de gehele keten: infrastructuur, dienstregeling en de logistiek van treinmaterieel en personeel. De eerste concrete plannen verwacht ik voor de zomer.
Dit voorstel en de conclusies, die ik daaraan op basis van een beoordeling verbind, zal ik uw kamer na de zomer wel doen toekomen.
Is het waar dat het rapport geen analyse bevat van de gevolgen voor de bijsturing, de benodigde transfercapaciteit op stations en de kosten voor de reiziger als gevolg van extra overstappen en de grotere impact van verstoringen?
Zie het antwoord op vraag 1.
Kunt u onderbouwen waarom de reiziger met een hoofdletter R er op vooruit gaat met dit plan waarin deze reiziger zelfs nauwelijks wordt genoemd en louter kostenreductie centraal staat?
Zie het antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat bij plannen voor sloop van wissels niet alleen naar de huidige dienstregeling moet worden gekeken, maar ook naar mogelijke wensen voor toekomstige dienstregelingen? Zo ja, gaat u dit plan daarop toetsen?
Zoals bij vraag 1 aangegeven dient ProRail bij concrete projecten waarin sprake is van «aanmerkelijke wijzigingen in de gebruiksmogelijkheden van hoofdspoorwegen», deze ter instemming aan mij voor te leggen, nadat de betrokken vervoerders zijn geconsulteerd. Hierbij wordt uiteraard niet alleen naar de huidige dienstregeling gekeken maar ook naar voorzienbare toekomstige dienstregelingen.
Waarom is in het rapport niet gekeken naar mogelijkheden om de onderhoudskosten per wissel te verlagen in plaats van het schrappen van wissels?
Zie het antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat wissels die het vaakst gebruik worden ook de meeste storingen opleveren en dat een spoorwegnet met minder wissels dus ook meer onderhoud per wissel betekent? Waarom is dit niet meegenomen in de berekening van de kostenbesparingen en is juist op het punt van de integrale kosten geen vergelijking gemaakt met Japan?
Ik denk niet dat deze conclusie in algemeenheid kan worden getrokken. De onderhoudskosten van wissels hangen af van diverse factoren. Daartoe behoren bijvoorbeeld de intensiteit waarmee de wissel wordt bereden, het gebruik maar ook het type. Een spoorwegnet met minder wissels hoeft dus niet per definitie tot hogere onderhoudskosten per wissel leiden.
Voor wat betreft uw tweede vraag: zie het antwoord op vraag 1.
Herinnert u zich uw toezegging dat het saneren van wissels geen onderdeel is van de 160 miljoen besparingen op het spoor? Betekent dit dat eventuele besparingen op wissels beschikbaar blijven voor investeringen op het spoor?
U refereert wellicht naar het AO van 16 maart jl. Daar heb ik aangegeven dat het vereenvoudigen van de infrastructuur (tijdens het AO aangeduid met «Simpel Spoor») niet zozeer een bezuinigingsmaatregel is, maar vooral gericht moet zijn op het vereenvoudigen en meer betrouwbaar maken van de hele keten, waarvan de Reiziger zal profiteren. Daarnaast is uiteraard ook van belang inzicht te verkrijgen in hoeverre met een dergelijk voorstel de kosteneffectiviteit en de efficiëntie van het spoor kan worden verbeterd, die nodig is. Ik heb in het AO gemeld dat een klein deel van de 160 miljoen efficiëntie op het spoor door ProRail en NS wordt gevonden in maatregelen op het gebied van «Simpel Spoor».
Bent u bereid reizigersorganisaties en vervoerders advies te vragen over dit plan en de resultaten hiervan voor te leggen aan de Kamer?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vragen 1 en 4 hebben vervoerders een wettelijke vastgelegde rol bij concrete projecten die leiden tot «aanmerkelijke wijzigingen in de gebruiksmogelijkheden van hoofdspoorwegen» en heb ik daarbij als minister een goedkeuringsrol. Over het hier bedoelde interne conceptrapport van ProRail zal ik geen afzonderlijk advies vragen.
Zoals aangegeven bij mijn antwoord op vraag 1 zal ik na de zomer de Kamer informeren over de eerste concrete invulling van de sector van de plannen voor een robuuster spoor.
Een Israelische spoorlijn |
|
Raymond de Roon (PVV), Léon de Jong (PVV) |
|
Kent u het bericht dat Deutsche Bahn zich onder druk van linkse extremisten heeft teruggetrokken uit een samenwerkingsproject met de Israelische spoorwegen?1
De regering is bekend met het bericht dat Deutsche Bahn zich heeft teruggetrokken.
Wilt u onderzoeken of van Nederlandse zijde een levensvatbaar samenwerkingsaanbod kan worden gedaan om deze fantastische spoorlijn tussen Tel Aviv en Jeruzalem te voltooien? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit is niet aan de orde. De regering ziet in het algemeen geen taak voor de Nederlandse overheid om behulpzaam te zijn bij de aanleg van spoorlijnen in landen met een hoge economische ontwikkeling zoals Israël, tenzij er een aanwijsbaar economisch belang voor Nederland of voor Nederlandse marktpartijen is. Dit is niet het geval.
De dreigende sloop van station Emmen Bargeres |
|
Ineke van Gent (GL) |
|
Herinnert u zich de aangehouden motie Van Gent over de sloop van station Emmen Bargeres1 en de Quick Scan naar de markt en capaciteit op de gedecentraliseerde spoorlijnen2?
Ja.
Herinnert u zich uw toezegging naar aanleiding van het schrappen van de 1000-instappersnorm, dat er een nader onderzoek komt naar het vervoerspotentieel van het openhouden van station Emmen Bargeres dan wel in de toekomst heropenen van dit station naast het nieuwe station Emmen Zuid?
Nee. De toezegging tijdens het AO over aanleg nieuwe stations op 22 april 2010 ging over het onderzoek naar de verplaatsing van Station Bargeres. Het lid Van Leeuwen (SP) vroeg of het klopte dat er door het ene station te sluiten en het andere te openen er meer reizigers komen.
Mijn ambtsvoorganger heeft tijdens dat debat met betrekking tot station Bargeres wel toegezegd na te gaan of de consumenteninspraak correct was verlopen en dat schriftelijk aan de Kamer te laten weten. In deze toegezegde brief zou tevens het effect op de vervoeromvang meegenomen worden. Hierover heb ik u inmiddels geïnformeerd bij brief van 14 maart jongstleden (kenmerk IenM/BSK-2011/37969). Er is tijdens het AO aanleg nieuwe stations van 22 april 2010 geen nieuw (rijks)onderzoek toegezegd.
Tijdens het AO van 16 en 17 maart 2011 heb ik toegezegd de Kamer te informeren over een eventueel onderzoek naar de levensvatbaarheid van de stations Emmen Zuid en Emmen Bargeres. De provincie Drenthe en de gemeente Emmen hebben echter aangegeven dat verplaatsing van station Emmen Bargeres altijd het uitgangspunt is geweest, niet het openen van een extra station. Daarom hebben de provincie Drenthe en de gemeente Emmen geen onderzoek uit laten voeren naar de (on)mogelijkheid om beide stations open te houden.
Bij de opdrachtverlening van de gemeente Emmen aan ProRail tot de bouw van een nieuw station Emmen-Zuid is tevens opdracht gegeven tot ontmanteling van station Emmen Bargeres. Deze afweging hoort bij de decentrale verantwoordelijkheid voor het regionale verkeer en vervoer.
Ik beschouw hiermee mijn toezegging in het AO Spoor van 16 en 17 maart 2011 om u te informeren over een eventueel onderzoek als afgerond.
Waarom zijn de resultaten van dit onderzoek nog niet besproken met de regio en heeft de Kamer de resultaten van dit onderzoek ook nog steeds niet ontvangen en wordt desondanks overgegaan tot sloop?
Zie het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat het besluit van de provincie, om op dit moment niet gebruik te maken van de mogelijkheid om station Emmen Bargeres te bedienen, niet de sloop van het station noodzakelijk maakt? Zo nee, waarom is de sloop van het station in uw ogen noodzakelijk?
De provincie Drenthe en gemeente Emmen hebben mij laten weten dat Station Emmen Bargeres niet voorkomt in hun toekomstplannen. Sloop van het station is altijd het uitgangspunt geweest aangezien het een verplaatsing van het station betreft. Het station Emmen Bargeres is 36 jaar oud waarbij 40 jaar een normale levensduur is. Vanuit oogpunt van veiligheid, het voorkomen van vandalisme en het besparen op onderhouds- en instandhoudingskosten is het verstandig om zo snel mogelijk tot sloop over te gaan.
Deelt u de mening dat de consumentenorganisaties alleen hebben geadviseerd over de bediening van station Emmen Bargeres, maar niet over de sloop van deze halte?
Ja.
Waarom ligt, zoals u stelt in uw brief van 2 mei 2011, de verantwoordelijkheid voor het station Emmen Bargeres bij de provincie? Deelt u de mening dat de provincie na de decentralisatie alleen over de bediening van de stations gaat (het vervoer), maar niet over het beheer van de infrastructuur en de stations en de planning van de infrastructuurcapaciteit op de lange termijn, en dat dit nog steeds de verantwoordelijkheid is van het Rijk en ProRail?
De verantwoordelijkheid voor de bediening van station Emmen Bargeres ligt bij de provincie Drenthe. Beheer en eigendom van het station ligt bij Prorail. ProRail heeft mijn ambtsvoorganger in 2009 toestemming gevraagd om het station te mogen slopen. Toen is ook de toestemming gegeven. Ik ondersteun de lijn van de regio dat het station niet in stand hoeft te worden gehouden.
Daarnaast een nuancering naar aanleiding van uw vraag, wanneer wijziging van de infrastructuur geschiedt in opdracht van derden, dan zijn ook de instandhoudingkosten voor de betreffende derden.
Deelt u de mening dat de ambitie voor 2020 voor de Vechtdallijnen uit de quick scan van uw eigen ministerie, namelijk een model met 2 sneltreinen Zwolle–Emmen die sneller zijn dan de huidige sneltreinen, 2 stoptreinen Zwolle–Hardenberg en 2 stoptreinen Almelo–Emmen, verdere reizigersgroei op deze lijnen mogelijk maakt en dat het uitvoeren van deze ambitie heropening van station Emmen Bargeres mogelijk in de toekomst wenselijk maakt? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel die mening niet. De zogenaamde ambitievariant uit de Quick scan van de gedecentraliseerde spoorlijnen is in de bijlage van dat rapport opgenomen als indicatie van de ambitie die de decentrale overheden met die lijnen hebben. Nut en noodzaak van die bedieningsmodellen zijn nog niet aangetoond. Natuurlijk zal een forse uitbreiding van het OV-aanbod leiden tot een bepaalde reizigersgroei. Maar gezien het feit dat de provincie Drenthe en de gemeente Emmen hebben aangegeven dat station Emmen Bargeres niet voorkomt in hun toekomstplannen, zal de aanwezigheid van een station Emmen Bargeres daarbij niet gewenst zijn.
Bent u bereid de doorontwikkeling van de Vechtdallijnen in lijn met de ambitie-variant uit de quick-scan verder te onderzoeken, inclusief de mogelijkheden voor het in de toekomst hervatten van de bediening van station Emmen Bargeres? Bent u bereid in dit onderzoek ook te kijken naar de uitbouw van de stoptreinen tot een regionale lightrail-achtige verbinding met meer nieuwe haltes, zoals heropening van Bergentheim en een nieuwe halte in Hardenberg-Noord?
De eventuele doorontwikkeling van de Vechtdallijnen is de (financiële) verantwoordelijkheid van de decentrale overheden. Dat geldt ook voor het opdracht geven tot een onderzoek en de uitbouw van de stoptreinen tot een regionale lightrail-achtige verbinding met meer nieuwe haltes.
Deelt u de mening dat de sloop van het station mogelijke toekomstige wensen om het station te heropenen, bijvoorbeeld bij wijziging van de bediening op de Vechtdallijnen, onnodig duur maakt?
Nee. Daar ga ik niet over. Zoals aangegeven bij vraag 4 betreft het een decentrale keuze. Bovendien, jarenlang beheren en onderhouden van een station dat mogelijk in de toekomst weer in gebruik wordt genomen kost de opdrachtgever ook veel geld.
Wat zijn de annuleringskosten als u nu besluit alsnog het station niet te slopen? Hoeveel geld wordt per saldo bespaard door het station niet te slopen?
Hoe hoog de kosten zijn van de sloop en de eventuele kosten van annulering kan door ProRail niet worden aangegeven omdat deze onderdeel uitmaken van een grotere opdracht waaronder de aanleg van station Emmen Zuid. Niet slopen betekent in ieder geval geen besparing voor mijn ministerie, want wij hebben alleen bijgedragen in de aanleg van station Emmen Zuid.
Bent u bereid de sloop van het station niet door te laten gaan om zo alle opties voor de langere termijn voor uw opvolger, de provincie Drenthe en de toekomstige vervoerder open te houden? Bent u bereid het geld dat hiermee wordt bespaard beschikbaar te stellen voor het budget kleine stations voor de realisatie van nieuwe stations? Bent u bereid in verband met de aangekondigde sloop deze vragen uiterlijk 13 mei te beantwoorden?
Zoals ik concludeerde in mijn brief over de motie Van Gent met betrekking tot station Emmen Bargeres van 2 mei 2011, kenmerk IENM/BSK-2011/64696, zie ik geen aanleiding om het besluit over het amoveren te herzien. Ik zal de sloop daarom niet tegenhouden. Daarbij is er ook geen sprake van een besparing, zoals beantwoord in vraag 10.
De vertraging ombouw station Enschede |
|
Maarten Haverkamp (CDA), Arie Slob (CU), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Kent u het bericht «Verbouwing NS-station jaar later»?1 Klopt het bericht dat de verbouwing van dit station een klein jaar wordt uitgesteld?
Ja, ik ken het bericht. Begin volgend jaar zal de precieze uitvoeringsperiode worden bepaald. Naar verwachting zal deze liggen in de periode van april – augustus 2013. De duur van de buitendienststelling van het station is naar verwachting 6 weken. Oorspronkelijk stond de verbouwing gepland najaar 2012.
In hoeverre is het uitstel het gevolg van aanvullende wensen van NS, die niet eerder te voorzien waren? Welke wensen zijn dit? En klopt het dat hiervoor het ontwerp van de verbouwing, die eerst voorzien was voor najaar 2012, is herzien?
Het uitstel is niet zozeer het gevolg van aanvullende wensen van de NS maar komt voort uit nieuwe inzichten in de details van de nieuwe dienstregeling voor 2013 en verder. Deze dienstregeling wordt thans ontwikkeld door NS en ProRail.
Deze nieuwe dienstregeling maakt op station Enschede de kans op knelpunten tussen binnenkomende en vertrekkende intercity’s groter. In jargon wordt de kans op zo’n knelpunt «piekligging» genoemd. Indien op het emplacement Enschede rijtijdwinst kan worden gerealiseerd, vermindert deze de piekligging en kan een robuustere dienstregeling worden samengesteld.
Om deze rijtijdwinst mogelijk te maken, worden wissels die geschikt zijn voor 60 km/u toegepast en wordt de sporen layout iets gewijzigd. Hierdoor wordt het mogelijk tot aan de perronsporen met 60 km/u te rijden (dat is nu 40 km/u).
Omdat ProRail het ontwerp al aan het uitwerken was op basis van 40 km/u-wissels, moet nu een deel van het ontwerpproces opnieuw worden gedaan en schuiven de werkzaamheden door naar 2013.
Is in deze herziening ook de uitvoering van de motie Slob/Omtzigt2 meegenomen? Zo nee, waarom niet? Bent u van plan deze motie alsnog uit te voeren?
Nee, de motie Slob/Omtzigt is niet meegenomen in de herziening. Uitvoering van deze motie staat los van de vertraging in de werkzaamheden aan het emplacement.
In mijn voortgangsbrief Grensoverschrijdend personenvervoer per trein (IENM/BSK-2011/10130) van 7 maart 2011 heb ik aangegeven dat ik de Kamer zal informeren over welke werkzaamheden uitgevoerd moeten worden en wat dit voor de planning van het project emplacement station Enschede betekent. Dat er eerst onderzoek wordt uitgevoerd naar de mogelijkheden en consequenties van het doorverbinden, is in lijn met het verzoek van de provincie Overijssel d.d. 13 december 2010, mede namens Regio Twente. Zodra de uitkomsten bekend zijn worden deze met de regio besproken. Of vervolgens de motie wordt uitgevoerd, is afhankelijk van de uitkomsten en de financiële consequentie.
In mijn bovengenoemde brief van 7 maart jl. heb ik aangegeven de uitkomsten van het onderzoek voor de zomer te verwachten. Het onderzoek kost echter meer tijd. Ik verwacht de Kamer over de uitkomsten en het te nemen besluit in oktober te kunnen berichten.
De versnelde aanleg van liften op station Gorinchem |
|
Maarten Haverkamp (CDA) |
|
Kent u het bericht «Versneld liften op station Gorinchem» van 6 april 2011?1
Ja.
Klopt het dat door de verbouwing van de Merwede Lingelijn, het station Gorinchem niet meer toegankelijk is voor reizigers met een mobiliteitsbeperking? Was dit volgens u te voorzien?
Door sluiting van het dienstoverpad op station Gorinchem is perron 2 van dit station niet meer bereikbaar voor mensen met een motorische functiebeperking. ProRail was onvoldoende op de hoogte dat dit dienstoverpad doorgaans gebruikt werd door Arriva-personeel om mensen met een motorische functiebeperking van en naar perron 2 te krijgen.
Aan de bereikbaarheid van perron 1 is niks veranderd.
Is ProRail volgens de «wet gelijke behandeling op grond van een handicap of chronische ziekte» verplicht om de perrons toegankelijk te hebben en te houden voor reizigers met een mobiliteitsbeperking? Is daar in het ontwerp van de verbouwing van de Merwede-Lingelijn rekening mee gehouden?
Nee, ProRail heeft die verplichting niet. De wet gelijke behandeling voor chronisch zieken en gehandicapten is voor het openbaar vervoer nog niet van kracht. Bij het ontwerp voor de verbouwing van de Merwede–Lingelijn is rekening gehouden met toegankelijkheidsaspecten.
Overigens is het niet altijd mogelijk tijdens een verbouwing een station toegankelijk te houden voor mensen met een motorische functiebeperking. Het bieden van een redelijk alternatief – zoals het vergoeden van een taxirit – kan dan een oplossing bieden.
Klopt het dat ProRail aan gehandicapten de kosten vergoedt van hun taxirit naar het meest dichtbij zijnde station? Geldt deze vergoeding ook voor anderen die voor hun vervoer zijn aangewezen op de lift, zoals bijvoorbeeld moeders met kinderwagens? Uit welke middelen wordt deze vergoeding door ProRail betaald?
Vanaf begin april is ProRail een taxi- en treinvergoeding gestart om op korte termijn de minder valide reiziger te compenseren voor het ongemak. De regeling geldt voor iedereen die het perron niet met de trap kan bereiken, dus ook voor mensen met kinderwagens. ProRail vergoedt dit vanuit Relatiebeheer.
Er zijn inmiddels maatregelen getroffen, zodat het dienstoverpad vanaf 1 juni 2011 heropend wordt. Hierdoor wordt perron 2 weer als vanouds bereikbaar voor mensen met een mobiliteitsbeperking. Op het moment dat de lift bij perron 2 wordt opgeleverd, zal het dienstoverpad voor mensen met een mobiliteitsbeperking worden gesloten en is perron 2 van dit station definitief toegankelijk gemaakt.
Wanneer wordt de lift bij station Gorinchem opgeleverd zodat het station weer net zo toegankelijk is als de treinen die er stoppen?
Het is de verwachting dat de lift in 2013 wordt opgeleverd.
Het bevriezen van het budget voor Programma Hoogfrequent Spoorvervoer en het ophogen van het budget voor wegenprojecten rond Amsterdam |
|
Arie Slob (CU) |
|
Kent u het bericht «Rijden zonder spoorboekje gemangeld»1 en herinnert u zich uw brief over het tracébesluit weguitbreiding Schiphol–Amsterdam–Almere?2
Ja.
Is het waar dat u het voornemen heeft het budget voor het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer te bevriezen door prijsstijgingen en inflatie niet meer te compenseren?
Nee, ik heb dat voornemen niet. De vergoeding voor de loon- en prijsindexatie die ik van het Ministerie van Financiën ontvang, wordt in principe toegevoegd aan de onderliggende programma’s en projecten. In 2010 is hierop een uitzondering gemaakt, omdat is besloten een deel van de genoemde bijstelling in te zetten voor andere problematiek.
Geldt deze maatregel ook voor OV-SAAL en/of andere MIRT-projecten? Zo ja, welke?
Zie het antwoord op vraag 2. De vergoeding voor de loon- en prijsindexatie voeg ik zoals aangegeven in principe toe aan de onderliggende programma’s en projecten.
Kunt u aangeven waarom u deze maatregel overweegt voor het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer, maar kennelijk niet voor alle MIRT-projecten nu u bij het tracébesluit weguitbreiding Schiphol–Amsterdam–Almere wel hebt besloten tot een budgetophoging van 190 miljoen euro?
Zie het antwoord op vraag 2.
De bedoelde ophoging van het budget voor de weguitbreiding heeft een andere achtergrond: hiervoor wil ik u verwijzen naar het Kamerstuk 31 089, nr. 82. Hierin wordt de Tweede Kamer geïnformeerd waarom ik besloten heb om het projectbudget van de weguitbreiding Schiphol–Amsterdam–Almere met € 190 mln op te hogen.
Deelt u de mening dat het bevriezen van het budget voor het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer grote gevolgen heeft aangezien veel investeringen uit dit programma pas over een paar jaar worden gedaan?
Zie het antwoord op vraag 2. Dit is niet aan de orde.
Kunt u aangeven wat het bevriezen van het budget voor het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer betekent in contante waarde 2010 en wat het verschil is met budget in geval er geen sprake zou zijn van bevriezing?
Zie het antwoord op vraag 5. De eventuele omvang van het effect op het PHS budget is niet aan te geven. Dit hangt enerzijds af van de aard en omvang van het eventueel niet volledig bijstellen van de prijzen van jaar op jaar en anderzijds van het aantal jaren dat dit plaats heeft in de periode tot en met 2020. Ik wil en kan op deze situatie dan ook niet vooruit lopen.
Kunt u uiteenzetten waarom u bij het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer wel een taakstellend budget hanteert terwijl u bij de weguitbreiding Schiphol–Amsterdam–Almere nog uitgaat van een marge die kan oplopen tot bijna 1 miljard euro extra investeringen?
Bij alle projecten wordt uitgegaan van een taakstellend budget. Daarbij is er ook sprake van ramingsonzekerheden. Hierbij is er geen verschil tussen wegprojecten en spoorprojecten. De bedoelde marge is niet bovengemiddeld voor deze fase waarin het wegproject verkeert.
Euroterminal Coevorden (1712) en de spoorcapaciteit Zwolle-Coevorden-Emmen (1713) |
|
Arie Slob (CU), Maarten Haverkamp (CDA) |
|
Erkent u de spanning tussen de regel dat bedrijven vóór medio april 2010 goederenpaden op het spoor hebben moeten aanvragen voor het jaar 2011 en het gegeven dat zij zelf, vanwege de conjuncturele gevoeligheid van de sector, nog slechts beperkt zicht hebben op hun omzet in het volgende jaar? Zo nee, waarom niet? Welke maatregelen zijn er getroffen om te voorkomen dat deze spanning ertoe leidt dat goederenvervoerders structureel teveel goederenpaden aanvragen en/of dat ze een jaar later in de ad-hocfase achter het net vissen?1
Deze spanning erken ik. Om te voorkomen dat partijen in de ad-hoc fase achter het net vissen reserveert ProRail ad-hoc capaciteit en probeert ze aanvragen die gedurende het jaar gedaan worden zoveel mogelijk te faciliteren. Om te voorkomen dat er in de jaardienst te veel wordt aangevraagd is in wetgeving vastgelegd dat gerechtigden treinpaden moeten inleveren als zij deze onvoldoende gebruiken.
Is er voor goederentreinen, die een kruissnelheid van 85 km/h halen, momenteel nog een goederenpad beschikbaar op het traject Zwolle–Coevorden–Emmen?
Een dergelijk goederenpad is volgens opgave van ProRail in de capaciteitsverdeling 2011 beschikbaar vanaf circa 22.00 uur ’s-avonds.
Is het waar dat voor extra aanvragen voor goederenvervoer in de ad-hocfase van NS-reizigers alleen kan worden gevraagd vrijwillig afstand te doen van de hen toebedeelde ruimte? Zo nee, waarom niet?
Ja, als een ad-hoc aanvraag concurreert met in de jaardienst verdeelde capaciteit, is medewerking van de betrokken vervoerder noodzakelijk om toekenning van de ad-hoc aanvraag mogelijk te maken.
Tot welke vertraging van het personenvervoer zou een extra goederenpad overdag op het traject Emmen–Coevorden leiden en hoeveel mensen zou dat treffen? Is het waar dat NS Reizigers als regionale concessiehouder hier niet aan wil meewerken vanwege de concessievoorwaarden die met de overheid zijn afgesproken?
Volgens informatie van ProRail komt een goederentrein die een kruissnelheid van 85 km/u haalt (als genoemd in vraag 2), bij voldoende tractie ca 5 minuten rijtijd tekort. Het baanvak Zwolle – Emmen is grotendeels enkelsporig. Treinen in beide richtingen moeten op vaste punten elkaar passeren. Dit betekent dat de vertraging die ontstaat als gevolg van het rijtijdtekort van de goederentrein zich gedurende langere tijd zal voorplanten. Enkele honderden reizigers kunnen hierdoor getroffen worden.
In de concessie die NS Reizigers van de provincies Overijssel en Drenthe heeft gekregen, zijn er in overleg met de opdrachtgevers mogelijkheden voor kleine aanpassingen. De concessievoorwaarden belemmeren NS Reizigers daarom niet à priori om mee te werken aan een extra goederenpad overdag op het traject Emmen–Coevorden(–Zwolle).
Hoeveel vrachtwagens zouden van de weg kunnen blijven indien het gevraagde extra goederenpad zou worden gehonoreerd?
Uitgaande van een trein van 40 wagons zou deze per rit tot 80 Twenty-foot Equivalent Units (TEU) containers kunnen vervoeren. Hiervoor zijn op de weg circa 40–60 trucks nodig.
Wordt bij de uitgifte van een treinpad uitgegaan van een vaste hoeveelheid bufferruimte? Beschikt ProRail over instrumenten om flexibel met deze marge om te gaan indien het maatschappelijk belang hierom vraagt?
6. Treinpaden kennen volgens ProRail specifieke bufferruimte. Deze ontstaat door speling op de rijtijden en verschillen tussen de geplande en de technisch minimale opvolgings- en overkruistijden. Deze bufferruimte is bedoeld om kleine vertragingen op te vangen. De normen voor de bufferruimte zijn opgenomen in de Netverklaring van ProRail. ProRail kan hier niet eenzijdig van afwijken.
In hoeverre bieden decentrale overheden in hun concessies ruimte voor de gedachte dat één minuut vertraging voor een regionale reizigerstrein het verschil kan maken tussen wel of geen goederenpad?
De concessie die NS Reizigers van de provincies Overijssel en Drenthe heeft gekregen, biedt die ruimte zoals ook aangegeven in vraag 4.
Wanneer mag de Kamer de «AMvB Wijziging capaciteitsverdeling hoofdweginfrastructuur» tegemoet zien? Kunt u daarbij inzicht geven in de ontwikkeling van het aandeel van spoorvervoer in het totale vervoer van en naar Nederlandse havens?
Het wijzigingsvoorstel voor de AMvB capaciteit is opgesplitst in twee delen. Het eerste deel ligt ter advisering voor bij de Raad van State. Het tweede deel betreffende de voorrang voor regionaal personenvervoer in de spits is aangepast naar aanleiding van de wens van uw kamer om het kaartje waarop lijnen staan waar het goederenvervoer haar voorrang behoudt in dit besluit op te nemen. Dit tweede deel zal na de zomer van 2011 bij uw Kamer worden voorgehangen.
Het aandeel van spoorvervoer in het totale vervoer van en naar Nederlandse havens heeft zich de afgelopen jaren als volgt ontwikkeld:
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
4,9%
4,3%
4,8%
5,3%
5,6%
5,9%
6,3%
6,6%
7,0%
6,4%
Bron: CBS
Het aandeel is berekend op basis van tonnen lading van en naar de havens. De gegevens over 2010 zijn naar verwachting van het CBS eind 2011 beschikbaar.
De mogelijke inefficiente uitvoering van de aanpassing van perronhoogtes door ProRail |
|
Arie Slob (CU) |
|
Arie Slob (CU) |
|
Kent u het bericht «Spoor Hilversum moet acht centimeter omhoog»1 en het bericht «ProRail bouwde te hoge perrons; aanpassen kost miljoenen»?2
Ja.
Is het waar dat het streven naar een normhoogte voor hoofdrailnetperrons van 76 centimeter al in 1999 bij u en NS Railinfrabeheer bekend was op basis van het onderzoek COST3353 en waar door uw voorganger ook aan wordt gerefereerd in de nota naar aanleiding van het verslag ten aanzien van de concessiewet personenvervoer per trein?4
De in het bedoelde bericht genoemde Europese studie uit 2001 is de COST 335. Dit was een richtinggevend advies, een rapport met best practices. Het rapport had geen formele status. De stations en perrons die in die periode zijn gebouwd, zijn conform de vigerende wet en regelgeving (Spoorwegwet) ontwikkeld en gebouwd, met 84 cm bs (boven spoorstaaf) als norm voor perronhoogte.
Op 1 juli 2008 is een nieuwe Europese norm voor perronhoogtes van kracht geworden. Deze is opgenomen in de TSI-PRM13. Op grond van deze norm kan Nederland perrons bouwen op de hoogte van 76 of 84 cm bs.
Herinnert u zich de brief van uw voorganger uit 2005 over perronhoogten waarin expliciet wordt toegezegd dat «ook lopende perron/station verbouwingen (...) in de prioritering worden meegenomen»?5
Ja. In deze brief wordt bedoeld dat aspecten als lopende perron- en stationverbouwingen, maar ook spreiding van bouwoverlast voor reizigers, het beperken van buitendienstellingen vanwege bouwactiviteiten etc. worden meegenomen in de prioritering van de toegankelijk te maken stations. Hierin is ook aangegeven dat van definitieve toepassing van een perronhoogte van 76 cm bs nog geen sprake was. De effecten van een dergelijke aanpassing waren namelijk nog niet volledig helder.
Is het waar dat de bouw van het derde perron in Hilversum in de tweede helft van 2006 is begonnen?6
De bouw van het derde perron in station Hilversum is inderdaad gestart in de tweede helft van 2006. Dit project voor station Hilversum betrof toen overigens niet alleen de bouw van het derde perron, maar ook de verbreding van de perrontunnel en een capaciteitvergroting van het totale emplacement. Het complex kent nu twee eilandperrons en één zijperron.
Deelt u de mening dat de nieuwe norm bij de bouw van het nieuwe perron dus wel degelijk bekend was en dat de kostbare aanpassing van station Hilversum en de overlast die dit geeft voor de reizigers deze zomer voorkomen had kunnen worden?
Het voornemen uit de toenmalige concept TSI-PRM van een perronhoogte van 76 cm bs was bekend. De TSI-PRM had echter nog geen definitieve status, noch had ProRail formeel opdracht gekregen om af te wijken van de destijds geldende norm voor perronhoogte in Nederland van 84 cm bs. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Klopt het dat er vanaf 2002 circa 20 nieuwe stations zijn gebouwd met de oude perronhoogte van 84 centimeter? Kunt u aangeven bij hoeveel bestaande stations er sinds 2002 perrons en/of sporen zijn vernieuwd of gebouwd met het het verkeerde hoogteverschil van 84 centimeter?
Het moment dat concreet kon worden geanticipeerd op een besluit omtrent de norm van 76 cm perronhoogte is 21 december 2007, toen de TSI-PRM bij beschikking nr. 2008/164/EG van de Europese Commissie bekend werd gemaakt; de TSI-PRM is op 1 juli 2008 van kracht geworden. Voor 21 december 2007 zijn alle perrons volgens de geldende regelgeving en afspraken aangelegd. Er was geen sprake van «verkeerde perronhoogte». Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Wat zijn indicatief de kosten om de hoogte van de perrons van sinds 2002 nieuw gerealiseerde of verbouwde stations aan te passen aan de nieuwe norm, en specifiek voor station Hilversum?
Het is zeer lastig een bedrag per station/perron aan te geven. Stations verschillen, en ook de oplossing per station kan zeer divers zijn. De kosten kunnen grofweg variëren van € 50 000 per station tot veel hogere bedragen. De geplande bijdrage in de kosten vanuit het budget voor toegankelijkheid voor station Hilversum (een totale oplossing voor drie perrons met vijf perronsporen) bedraagt € 2 miljoen.
Klopt het dat het nieuwe sprintermaterieel met lage vloer nog nauwelijks rijdt in Hilversum en dat er behoudens de aanpassing van de hoogte van de sporen op korte termijn geen grootschalige infravervanging bij dit station gepland is? Zo ja, waarom wordt de ophoging van de sporen bij Hilversum dan nu al aangepakt?
In de brief van mijn voorganger van 23 juni 2008 aan uw Kamer (31 200 XII, nr. 88) is expliciet gemeld dat versnelling van het toegankelijk maken van de stations in Nederland betekent dat de directe koppeling tussen instroom van nieuw treinmaterieel en het aanpassen van de perrons moet worden losgelaten. Dit is toen na overleg met betrokken instanties geconcludeerd. Ook bij station Hilversum is dat het geval. Dit betekent echter niet dat er helemaal geen rekening mee wordt gehouden. Materieelinzet, gepland ander werk en hinderbeperking zijn de belangrijkste criteria voor de planning van dit programma.
Wordt bij de planning van de ombouw van de stations voor de aanpassing van de perronhoogte rekening gehouden met de daadwerkelijke inzet van het nieuwe sprintermaterieel, vervangingsmomenten van wissels, sporen en/of spoorbeveiliging, -zoals de inbouw van ETCS7 Level 2- en de aanpassingen van perrons voor visueel gehandicapten die thans worden uitgevoerd?
Ja hier wordt rekening gehouden. Zie ook mijn antwoord op vraag 8.
Deelt u de mening dat het kosteneffectiever is en minder reizigersoverlast oplevert indien dergelijke werkzaamheden niet als separaat project uitgevoerd worden, maar gebundeld worden met grootschalig infra-onderhoud? Bent u bereid om de landelijke kostenvoordelen hiervan in kaart te brengen en de Kamer hierover te informeren?
Ik deel deze mening en vind dat ProRail hier ook zo optimaal mogelijk op stuurt. Door deze aanpak van ProRail is er ten opzichte van de voor perronophogingen in Nederland gereserveerde € 280 miljoen een efficiency ontstaan van € 60 miljoen. Ik heb de intentie deze middelen te benutten voor meer toegankelijkheidsmaatregelen in het kader van TSI-PRM en de motie Roemer – De Krom, en om meer stations in Nederland toegankelijk te maken. Ik zal uw Kamer hierover binnenkort nader informeren met het Actualisatierapport Toegankelijkheid 2010.
Herinnert u zich de toezegging van uw voorganger uit 2006 dat de juridische mogelijkheden worden onderzocht om de bestaande norm op zo kort mogelijke termijn te vervangen door de nieuwe norm van 76 centimeter?8
Ja.
Waarom is artikel 4 lid 1 sub e van de Regeling hoofdspoorweginfrastructuur waarin de hoogte van de perrons is geregeld tot op de dag van vandaag niet aangepast? Wanneer zal dit artikel uiterlijk zijn aangepast?
De aanpassing van deze regeling maakt onderdeel uit van de integrale aanpassing van de spoorregelgeving ter implementatie van diverse EU-richtlijnen en is daarom afhankelijk van de duur van dat proces. Daartoe is recentelijk ook de Spoorwegwet aangepast. De betreffende gewijzigde regeling zal naar verwachting in de loop van 2011 in werking treden.
Deelt u de conclusie dat aanpassing van deze regeling noodzakelijk is ter implementatie van de betreffende Technische Specificaties voor de Interoperabiliteit in de nationale regelgeving? Zo nee, kunt u onderbouwen waarom dit niet noodzakelijk zou zijn?
De TSI-PRM is na inwerkingtreding van bovengenoemde wijzigingen van de Spoorwegwet automatisch van toepassing in Nederland. Met deze TSI-PRM is derhalve een specifieke nationale regeling overbodig geworden. Daarom ook wordt de norm voor perronhoogtes uit de regeling Hoofdspoorweginfrastructuur gehaald.