Betalingen aan de Rutgers Stichting |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hoeveel heeft het Ministerie van Justitie en Veiligheid tussen 2016 en 2022 betaald aan de Rutgers Stichting?
Het is niet mogelijk gebleken om over deze periode een exact overzicht van alle individuele betalingen uit de systemen te halen. Tussen 2016 en 2022 is er in ieder geval € 305.110,- aan de Rutgers Stichting overgemaakt.
Waarom (voor welke diensten of producten) heeft het ministerie dit bedrag aan de Rutgers Stichting betaald?
De Rutgers Stichting heeft bijdrages ontvangen voor onder meer het doen van onderzoek onder auspiciën van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) naar data omtrent de Prevalentiemonitor Huiselijk Geweld en Seksueel Geweld 2020 1. Daarnaast zijn aan de Rutgers Stichting betalingen gedaan voor het ontwikkelen van gedragsinterventies en richtlijnen gericht op het voorkomen van (online) seksueel grensoverschrijdend gedrag en het verminderen van recidive. Een concreet voorbeeld van een dergelijke gedragsinterventie is So-cool, dat gericht is op jongeren van 12 tot 23 jaar met een IQ tussen 50 en 85 die delicten hebben gepleegd en tekorten hebben in sociale probleemoplossingsvaardigheden. So-Cool richt zich ook op een intermediaire doelgroep, namelijk de ouders of opvoeders en een vertrouwenspersoon uit het netwerk van de jongere2.
Het bericht 'Vrijblijvend kwaliteitskompas is feestje voor zorgaanbieder' |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vrijblijvend kwaliteitskompas is feestje voor zorgaanbieder»?1
Ja, ik ben met dit bericht bekend.
Deelt u de mening van partijen (Patientenfederatie Nederland, Verenso, V&VN en Zorgverzekeraars Nederland) die hebben meegewerkt aan het nieuwe kwaliteitskompas dat het kompas te vrijblijvend is en geen concrete, toetsbare afspraken bevat? Zo nee, waarom niet?
Alle partijen die hebben meegewerkt aan het kompas steunen deze beweging en de ontwikkelagenda. Een paar partijen zoekt meer houvast op het vervolgproces en tijdslijn. De genoemde elementen van deze partijen vormen onderdeel van de ontwikkelagenda, daarom hebben ze gezegd «ja, mits». Het Zorginstituut heeft het toetsingsproces doorlopen en heeft de betrokken partijen gesproken. Het Zorginstituut heeft besloten partijen extra tijd te geven om op korte termijn een gedragen procesvoorstel voor de concretiseringslag te maken2. Het Generiek kompas «Samen werken aan kwaliteit van bestaan», inclusief meetinstrumenten, moet uiterlijk 1 december 2023 klaar zijn. Een onafhankelijk voorzitter gaat dit proces begeleiden. Ik heb er alle vertrouwen in dat op deze wijze een gedragen nieuw kader tot stand zal komen.
Klopt het dat professionals en cliënten met het nieuwe kwaliteitskompas straks niet weten waar zij aan toe zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Wie van de partijen uit het veld, patiënten, zorgaanbieders, zorgverleners, zorgverzekeraars of cliëntenorganisaties, heeft voorgesteld om in het nieuwe kwaliteitskompas af te stappen van de huidige bezettingsnorm uit het Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u met Zorgverzekeraars Nederland van mening dat de inbreng en instemming van alle beroepsgroepen nodig is voor het kwaliteitskompas? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Zou u de Kamer het nieuwe kwaliteitskompas willen toezenden? Zo nee, waarom niet?
Als het nieuwe Kwaliteitskompas bij het Zorginstituut is geregisterd zal ik het aan de Kamer toesturen.
Schaamt u zich nu niet kapot dat u actief beleid voort waarmee er bovenop de 1,6 miljard euro die u volgens het CPB (CEP) bezuinigt op het personeel in verpleeghuizen nog meer zorgmedewerkers het verpleeghuis uit bezuinigd zullen worden?
Het beleid van het kabinet is erop gericht om de zorg toegankelijk, betaalbaar en van goede kwaliteit te houden. In het licht van de vergrijzing en de krappe arbeidsmarkt is het daarbij nodig om de zorg anders te organiseren. Er is geen sprake van dat zorgmedewerkers worden wegbezuinigd uit verpleeghuizen. Integendeel. De maatregelen van het kabinet remmen de groei van de toenemende vraag naar zorgmedewerkers af. Dat is van belang in het licht van de arbeidsmarkt. Rekening houdend met voorgenomen beleid zijn er in 2026 nog steeds 65 duizend extra zorgmedewerkers nodig in de verpleegzorg (in plaats van 75 duizend bij ongewijzigd beleid).
Realiseert u zich dat huidige personeelstekort in de verpleeghuizen van 17.900 medewerkers ten opzichte van een gemiddelde bezetting van twee zorgmedewerkers op acht bewoners tijdens piektijden (voormalig Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg) door u alleen maar groter wordt? Waar ligt voor u de bodem van de personeelsbezetting in onze verpleeghuizen?
Eind 2022 waren er in de branche Verpleeghuizen, Verzorgingshuizen en Thuiszorg (VVT) 18.700 openstaande vacatures. Als we de thuiszorg en de niet-zorgfuncties buiten beschouwing laten, ligt het aantal openstaande vacatures voor zorgpersoneel in de verpleeghuiszorg ergens tussen de 10.000 en 12.000.
Mijn beleid is erop gericht om dit aantal zo laag mogelijk te houden. Dit doe ik onder andere via het programma TAZ (Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg & Welzijn). De situatie op de arbeidsmarkt in Nederland is echter zodanig dat dit geen gemakkelijke opgave is, voor mij niet en met name voor de werkgevers niet. Ik kan dan ook niet uitsluiten dat het aantal openstaande vacatures de komende jaren nog wat oploopt in de verpleegzorg, waarmee de organisatie van zorg lastiger wordt. Dat maakt het nog meer van belang dat we naast inzetten op behoud van zorgmedewerkers, ook inzetten op het anders organiseren van de (verpleeg)zorg.
Het bericht ‘Cora van Nieuwenhuizen heeft een lobbyverbod maar bemoeit zich met het werk van klimaatminister Jetten’ |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt), Laurens Dassen (Volt) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het FTM-artikel «Cora van Nieuwenhuizen heeft een lobbyverbod maar bemoeit zich met het werk van klimaatminister Jetten», d.d. 4 april 2023?1
Ja.
Wat is uw verklaring voor het feit dat oud-minister Van Nieuwenhuizen het lobbyverbod heeft overtreden, zoals blijkt uit de vrijgekomen stukken door een Woo-verzoek? Hoe ziet dat lobbyverbod er in het specifieke geval van oud-minister Van Nieuwenhuizen in zijn totaliteit uit?
Gedurende de korte periode dat nog niet was voorzien in de benoeming van een nieuwe Minister van Economische Zaken en Klimaat, is oud-minister Van Nieuwenhuizen tijdelijk Minister van Economische Zaken en Klimaat geweest. Een dergelijke voorziening was staatsrechtelijk noodzakelijk om te voorkomen dat er geen ministeriële verantwoordelijkheid zou bestaan voor het overheidshandelen gedurende een periode waarin een Minister, belast met de leiding van het departement, is teruggetreden, en er nog geen opvolger is aangetreden. Oud-minister Van Nieuwenhuizen heeft gedurende vijf dagen (inclusief een weekend) het beheer gevoerd over het Ministerie van EZK. In deze periode heeft zij geen ambtelijke contacten opgebouwd. Zij heeft een beperkt aantal stukken afgedaan.
Maar het lobbyverbod kent geen onderscheid naar de aard en duur van het ministerschap. Het lobbyverbod heeft als doel te voorkomen dat aftredende of afgetreden bewindslieden kennis en positie uit de eerdere hoedanigheid als bewindspersoon op onwenselijke wijze benutten voor de belangen van een organisatie waar zij na het aftreden in dienst zijn getreden. De regeling dient in het licht van dit doel te worden toegepast.
Dit betekent dat werknemers van het Ministerie van EZK geen zakelijk contact mochten hebben met hun voormalige bewindspersoon in een periode van twee jaar na het aftreden, in dit geval dus tot en met 20 januari 2023. De SG van het ministerie heeft de mogelijkheid zijn medewerkers ontheffing te verlenen van het lobbyverbod. Daarbij kan de SG de duur van het ministerschap in de afweging betrekken.
Hoe beoordeelt u de door het Woo-verzoek opgevraagde/uitgekomen stukken waaruit blijkt dat er contact is geweest tussen oud-minister Van Nieuwenhuizen en het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK), het ministerie wat verantwoordelijk is voor aanpalende beleidsterreinen van oud-minister Van Nieuwenhuizen?
Het lobbyverbod voor medewerkers op aanpalende beleidsterreinen geldt niet voor mevrouw Van Nieuwenhuizen. Zij is afgetreden als Minister van EZK op 20 januari 2021, ruimschoots voordat de brief waarin het uitgebreide lobbyverbod is uiteengezet aan de Tweede Kamer is aangeboden (29 november 2021). Het lobbyverbod voor de medewerkers van EZK is terug te voeren op de vijf dagen (inclusief een weekend) dat mevrouw Van Nieuwenhuizen tijdelijk Minister van EZK was.
Ziet u het versturen van input naar het Ministerie van EZK door oud-minister van Nieuwenhuizen – zoals blijkt uit de door een Woo-verzoek vrijgekomen stukken – over een in haar huidige rol aangelegen beleidsterrein als een geval van «zakelijk contact»? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat onduidelijkheid over de definitie van «zakelijk contact» leidt tot alleen al de schijn van belangenverstrengeling en daarmee het vertrouwen van burgers in de overheid ondermijnt?
In de brief aan de Tweede Kamer uit 2017, waarin het lobbyverbod voor medewerkers van de rijksoverheid is aangekondigd (Kamerstukken II 2016/17 34 376, nr. 15), is opgenomen wat moet worden verstaan onder «zakelijke contacten». Het betreft contacten als lobbyist namens een bedrijf, een semipublieke organisatie of een lobbyorganisatie die belangen behartigt op het beleidsterrein van de gewezen bewindspersoon. Dit betekent dat een gewezen bewindspersoon niet als bemiddelaar, lobbyist of tussenpersoon kan optreden in zakelijke contacten met het ministerie. Het begrip zakelijke contacten moet breed worden uitgelegd: niet alleen gesprekken in levenden lijve, maar ook e-mails, telefoongesprekken, andere vormen van telecommunicatie of het deel uitmaken van een bedrijfsdelegatie.
In antwoord op schriftelijke vragen van het lid Koekkoek (Volt)2 stelde u dat«[v]oor mevrouw Van Nieuwenhuizen als oud-bewindspersoon een lobbyverbod [geldt], wat inhoudt dat zij gedurende twee jaar na haar ontslag, geen zakelijk contact mag hebben met ambtenaren van haar voormalige ministerie. Verder is er geen zicht op contacten buiten haar werk.» Bent u bekend met alle verschillende contactmomenten tussen oud-minister Van Nieuwenhuizen en het Ministerie van EZK sinds haar aantreden als voorzitter van Energie-Nederland?
Volgens de Minister voor Klimaat en Energie zijn er voor zover bekend geen aparte contactmomenten geweest tussen mevrouw Van Nieuwenhuizen en het Ministerie van EZK sinds haar aantreden als voorzitter van Energie-Nederland. Wel is Mevrouw Van Nieuwenhuizen op 12 november 2021, 21 en 28 januari 2022 bij enkele uitvoeringsoverleggen (de klimaattafels) aanwezig is geweest. Er was toen onduidelijkheid of dit binnen het lobbyverbod viel, aangezien het overleg een externe voorzitter had. Deze overleggen (UO Elektriciteit en UO Industrie) vielen onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Minister voor Klimaat en Energie en zijn door het Ministerie van EZK geïnitieerd. Dit werd rond 23 februari 2022 duidelijk en sindsdien is doorgegeven dat ze niet meer aan de tafels zal deelnemen. Over alle andere uitvoerings-overleggen zijn er met Energie-Nederland afspraken gemaakt en daarbij zijn steeds vicevoorzitters en directeuren aangeschoven.
Tijdens het debat d.d. 19 september 2022 over de behandeling van de initiatiefnota van de leden Dassen (Volt) en Omtzigt (Omtzigt) naar aanleiding van de GRECO-aanbevelingen, heeft u het volgende aangegeven: «[H]et is wel duidelijk dat [oud-minister Van Nieuwenhuizen] een lobbyverbod heeft en dat zij onder andere geen [zakelijk] contact meer mag opnemen met haar voormalige ministerie. Inmiddels kan dat echt niet meer.» Hoe verhoudt deze uitspraak zich tot het zakelijk contact dat vanuit oud-minister Van Nieuwenhuizen heeft plaatsgevonden met het Ministerie van EZK?
Het Ministerie van EZK geeft aan dat, zoals in het antwoord op vraag 5 staat, mevrouw Van Nieuwenhuizen na 23 februari 2022 niet meer heeft deelgenomen aan uitvoeringsoverleggen. Wel heeft mevrouw Van Nieuwenhuizen enkele brieven ondertekend die vanuit Energie-Nederland (E-NL) aan het Ministerie van EZK zijn gestuurd. Hiervan is een ontvangstbevestiging gestuurd en de inhoud van deze brieven is door EZK voor kennisgeving aangenomen als het standpunt van Energie-Nederland. Het verbod geldt namelijk niet voor Energie-Nederland.
Waar en in welke overleggen precies zijn de verstuurde mails van Van Nieuwenhuizen in 2022 besproken? Op welke manier heeft u de inhoud van de mails meegewogen in beleid- en besluitvorming?
Zie antwoord vraag 6.
Zijn de mails doorgestuurd naar directeuren, DG’s, SG’s of de Minister van EZK zelf? Zo ja, wanneer precies en wat is hiermee gedaan?
Zie antwoord vraag 6.
Hebben de mails van Van Nieuwenhuizen op enigerlei andere wijze invloed gehad op de genomen besluiten of besluitvorming?
Zoals eerder aangegeven, in de antwoorden op vraag 6,7 en 8 vanuit het Ministerie van EZK, wordt de communicatie door mevrouw van Nieuwenhuizen niet gezien als input direct van mevrouw van Nieuwenhuizen maar als standpunten vanuit Energie-Nederland. Het verbod geldt namelijk niet voor de organisatie Energie-Nederland als vertegenwoordigende organisatie van de energiebedrijven in Nederland
Hoe beoordeelt u de stelling dat veel ambtenaren het huidige lobbyverbod niet goed begrijpen? Wat doet u hieraan om de naleving van het lobbyverbod op de ministeries te verbeteren?
De Gedragscode Integriteit Rijk (GIR) bevat een uitgebreide paragraaf over wat het lobbyverbod in de praktijk betekent voor ambtenaren. Ambtenaren die in dienst treden bij het Rijk wordt nadrukkelijk gewezen op de Gedragscode Integriteit Rijk. Ook tijdens het ambt wordt de ambtenaar regelmatig geïnformeerd over de GIR. In 2021 is er een app over de Gedragscode Integriteit Rijk, de «GIR-app» gelanceerd. Daarin krijgen ambtenaren elke week een integriteitsdilemma voorgeschoteld met een handelingsadvies en verwijzing naar de gedragscode. Binnenkort wordt een nieuwe versie van de GIR-app geïntroduceerd waarbij ook een nieuwe impuls wordt gegeven aan het vergroten van de bekendheid met de GIR bij Rijksambtenaren.
Hoe oordeelt u over de stelling van Transparency International in het artikel van FTM waarin zij stellen dat als je naar de geest van de regels handelt, je begrijpt dat onder het ministerie ook de Minister en staatssecretarissen vallen? Deelt u die opvatting?
Die opvatting deel ik niet. In mijn eerdere beantwoording van vragen van het lid Koekkoek (Aanhangsel Handelingen II 2022/23, nr. 375) heb ik al uiteengezet dat het lobbyverbod niet geldt in de relatie tussen voormalige bewindspersonen en zittende bewindspersonen maar alleen tussen voormalige bewindspersonen en ambtenaren. In het huidige kader is dus geen beperking voorzien ten aanzien van het contact tussen bewindspersonen en oud-bewindspersonen.
In antwoord op de GRECO-aanbeveling om regels en richtsnoeren in te voeren over de omgang met derden en lobbyisten heeft het kabinet in de brief van 6 juli 2021 bij het nalevingsverslag GRECO (Kamerstuk 35 570 VII, nr. 107) gesteld dat contacten met lobbyisten risico’s met zich mee kunnen brengen en in sommige gevallen kunnen leiden tot onzuivere verhoudingen. Bewindspersonen dienen hierop alert te zijn. In overeenstemming met de aanbevelingen van de GRECO heeft het kabinet in zijn gedragscode ook de omgang met lobbyisten in gedragsregels opgenomen (Bijlage bij Kamerstuk 36 200 VII, nr. 155).
Welke inspanningen gaat u leveren om het lobbyverbod de facto te handhaven tot aan de inwerkingtreding van het wettelijk lobbyverbod?
Bij aftreden wordt een gewezen bewindspersoon op het lobbyverbod geattendeerd. Zoals hiervoor uitgelegd, wordt het aan ambtenaren duidelijk gemaakt dat er een lobbyverbod is middels de Gedragscode integriteit Rijk. Het lobbyverbod voor gewezen bewindspersonen wordt ook opgenomen in het wetsvoorstel regels gewezen bewindspersonen.
Gezien uit deze casus blijkt dat handhaving van het lobbyverbod een uitdaging is, kunt u aangeven hoe in de toekomst het wettelijk lobbyverbod gehandhaafd zal worden? Neemt u hierbij de rol van SG’s, een toezichtsautoriteit en bestuurlijke boetes mee als handhavingsinstrumentarium voor het lobbyverbod (zie de initiatiefnota van Dassen en Omtzigt pagina 68 en 69)?
Momenteel verwerk ik de consultatiereacties in het wetsvoorstel regels gewezen bewindspersonen. Na besluitvorming in de ministerraad en advisering door de Raad van State zal ik het wetsvoorstel aanbieden aan de Tweede Kamer. Naar verwachting zal dit najaar 2023 zijn.
In hoeverre leidt deze casus, waaruit blijkt dat het lobbyverbod is overtreden, tot het inzicht dat het wenselijk is een strikter wettelijk lobbyverbod vast te leggen (zie onder aanbeveling zes in de initiatiefnota van Dassen en Omtzigt, pagina 63), een strenger, wettelijk lobbyregister in te richten (zie onder aanbeveling 4, p. 53–55) en een toezicht-en handhavingsautoriteit (zie onder aanbeveling 2, p. 44–45) in te stellen?
In de consultatieversie van het wetsvoorstel regels gewezen bewindspersonen is een dergelijk wettelijk lobbyverbod voor gewezen bewindspersonen opgenomen.
De motie (Kamerstuk 36 101, nr. 14) waarin de regering wordt opgeroepen om de onder aanbevelingen opgenomen concrete voorstellen uit de initiatiefnota over te nemen en te implementeren, is verworpen. Ook is de motie verworpen waarin de regering wordt opgeroepen binnen zes maanden een concepttekst voor een wetsvoorstel strekkende tot het instellen van een lobbyregister, inclusief lobbyfunctionaris, langs de lijnen van de aanbevelingen uit hoofdstuk 5 van de initiatiefnota en de motie-Dassen (35 896, nr. 18) aanhangig te maken bij de Kamer, (Kamerstuk 36 101, nr. 7). In de kabinetsreactie op het onderzoeksrapport «Afwegingskader legitieme belangenvertegenwoordiging» (Kamerstuk 36 101, nr. 16) is uiteengezet op welke wijze het kabinet opvolging geeft aan de aanvaarde motie van de leden Dassen en Omtzigt (Kamerstuk 35 788, nr. 143) en de eerdere gewijzigde motie van het lid Dassen c.s. (Kamerstuk 35 896, nr. 18) waarin de regering werd verzocht om te komen tot een verplicht lobbyregister.
Waarom heeft u niet eerder gemeld dat er contacten met het Ministerie van EZK en ministers waren, terwijl er minstens acht keer Kamervragen over alle aspecten gesteld zijn?
Ik constateer dat er met deze vragen nu elf keer Kamervragen zijn gesteld over het aftreden van Minister van Nieuwenhuizen. Vier vragen hadden betrekking op het nog tijdelijk aanblijven van Minister van Nieuwenhuizen (Aanhangsel Handelingen II 2021/22, nrs. 208, 237, 1748 en 1749), één vraag op een door de Minister van EZK getekende brief (Aanhangsel Handelingen II 2021/22 nr. 2176), twee vragen op het vertrek als zodanig (Aanhangsel Handelingen II 2020/21 nrs. 3952 en 3954), één vraag over de toepassing van het lobbyverbod (Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 3955) en tot slot een vraag over het aanvaarden van een lobbyfunctie (Aanhangsel Handelingen II 2020/21 nr. 3953). De eerdere Kamervragen zagen dus vooral op andere aspecten voor of gekoppeld aan het vertrekmoment van Minister Nieuwenhuizen en niet op de na het vertrek veronderstelde contacten met het Ministerie van EZK
In een recente Kamervraag (Aanhangsel Handelingen II 2022/23, nr. 375) is gevraagd of mevrouw Van Nieuwenhuizen in de afgelopen week op enige wijze deelgenomen aan gesprekken over compensatie van energieprijzen en een prijsplafond. Geantwoord is dat «uit navraag bij het Ministerie van EZK, SZW en Financiën duidelijk is geworden dat mevrouw Van Nieuwenhuizen niet heeft deelgenomen aan gesprekken over de compensatie van energieprijzen en een prijsplafond. Energie Nederland is in deze gesprekken vertegenwoordigd door de directeur, de ondervoorzitters of medewerkers.».
Tevens is gevraagd een overzicht te sturen van alle contacten (inclusief telefoon-gesprekken) tussen mevrouw Van Nieuwenhuizen en Ministers en Staatssecretarissen van de afgelopen zes maanden. In het antwoord heb ik aangegeven dat elk lid van de regering zelf inzicht biedt in zijn of haar agenda-afspraken, door hen afgelegde werkbezoeken en gehouden toespraken door publicatie op rijksoverheid.nl. Dit gebeurt in het kader van een transparante, open overheid en de Uitvoeringsrichtlijn Openbare Agenda. Ad hoc telefonische of online afspraken hoeven niet te worden gepubliceerd, zoals is afgesproken in de Notitie van de Rijksvoorlichtingsdienst over de Openbare agenda bewindspersonen (d.d. 3 januari 2022).
Op dergelijke contacten heb ik als Minister van BZK geen zicht. Zoals eerder aangegeven, is dat ook geen taak van de Minister van BZK.
Drugs per post |
|
Ingrid Michon (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich de antwoorden op de vragen van het lid Michon-Derkzen over het bericht «Drugs per post neemt vlucht: Overal ter wereld meer dancefeesten»?1
Ja.
Wat is de voortgang van de, in de antwoorden op deze vragen genoemde, verkenning op welke wijze een gezamenlijk postteam tussen politie en douane ingevuld kan worden?
Ik ben verheugd te kunnen melden dat naar voorbeeld van de Hit and Run Cargo teams op de logistieke knooppunten de aanpak versterkt wordt door het inrichten van een gecombineerd opsporingsteam bestaande uit medewerkers van de politie, douane en Openbaar Ministerie. Doel van het team is het intensiveren van de onderlinge samenwerking, het versterken van de gezamenlijke informatiepositie en uiteindelijk duurzaam verstoren van de verspreiding van verdovende middelen. Hiermee volgt het team de uitgangspunten van de Hit and Run Cargo (HARC).
Het team krijgt de naam Hit And Run Post (HARP) en zal zich richten op de strafrechtelijke onderzoeken met een korte doorlooptijd van zo’n 6 tot 8 weken.
Naast de strafrechtelijke onderzoeken is de ambitie dat het HARP leidt tot een beter zicht op de deze vorm van criminaliteit, hetgeen benut zal worden om tot een effectieve publiek-private en internationale samenwerking te komen.
Door de Douane wordt de ingezette geïntensiveerde controle op de post- en pakketstroom voortgezet. In overleg met Politie en OM wordt daarbij bezien of geconstateerde vaststellingen kunnen leiden tot een opsporingsonderzoek in bestaande opsporingsteams.
In de antwoorden noemde u dat er samenwerkingsverbanden bestaan tussen de politie en post- en pakketdiensten. Geldt dat voor elk bedrijf uit de top vijf post- en koeriersdiensten?2 Zo ja, waaruit bestaat die samenwerking per bedrijf?
De politie werkt samen met post- en pakketdiensten, bijvoorbeeld bij de ontwikkeling van de e-learning (zie het antwoord op vraag 6) of bij de ontwikkeling van het barrièremiddel (zie antwoord op vraag 7). Het HARP streeft naar een effectieve publiek-private samenwerking. Een exact overzicht van bestaande (lokale) initiatieven ontbreekt. Zie ook het antwoord op vraag 5.
De Douane heeft met PostNL het initiatief genomen om te onderzoeken of er op innovatieve wijze in de poststroom selecties kunnen worden uitgevoerd door middel van een vorm van autodetectie. Hierbij worden scanbeelden geautomatiseerd beoordeeld op de aanwezigheid van tabletten/pillen. Indien deze methodiek succesvol blijkt zal dit breder ingezet worden bij andere post- en pakketdiensten.
Er is tevens sprake van een goede publiek-private samenwerking in de vorm van regulier overleg tussen PostNL en de Douane op Schiphol en Amsterdam. Met de koeriersdiensten is er overleg met de douanekantoren waar deze diensten gevestigd zijn. Hierbij komt de publiek-private samenwerking ook ter sprake.
Is u bekend wat er per jaar door deze (top vijf) bedrijven aan harddrugs wordt onderschept en ingenomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dat per bedrijf beantwoorden?
Nee, dat is niet bekend omdat er geen registratie plaatsvindt per koeriersbedrijf.
Zijn er naar uw weten inmiddels meer projecten gestart rondom weerbare Post- en Koeriersdiensten? Zo ja, welke? Om wat voor projecten gaat het dan?
Naast de strafrechtelijke onderzoeken is de ambitie dat het HARP leidt tot een beter zicht op deze vorm van criminaliteit, hetgeen benut zal worden om tot een effectievere publiek-private te komen. In de uitwerking van de motie Michon-Derkzen c.s.3 wordt hier nader op in gegaan.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de aangekondigde e-learning over weerbaarheid van post- en koeriersdiensten tegen ondermijnende criminaliteit?
De e-learning is momenteel in ontwikkeling. Er is een bijeenkomst geweest met transportondernemers en securitymanagers van grotere Post- en Pakketdiensten (3 van de top 5), er is een bijeenkomst geweest waarbij een aantal ervaringsdeskundigen (ex-criminelen) kwetsbaarheden van bedrijven in de transport en logistieke sector hebben blootgelegd en er heeft een ophaalsessie plaatsgevonden waarbij experts vanuit verschillende overheidsdiensten waren aangesloten. Het ging om experts van de regionale politie, Landelijke Eenheid, Douane, IL&T, Platforms Veilig Ondernemen, Taskforce- RIEC Brabant-Zeeland en de Avans Hogelschool. Met deze input wordt momenteel de e-learning zelf ontwikkeld en zal bestaan uit twee modules; een gericht op «Transport over de Weg» en een op «Pakketdiensten». Het Platform Veilig Ondernemen Zeeland-Brabant is aanjager en initiator, maar het is de bedoeling dat de e-learning landelijk zal worden uitgerold.
Is het barrièremodel met betrekking tot de distributie van drugs door post- en koeriersdiensten inmiddels gereed? Kunt u hier nader op ingaan? Hoe ziet dit barrièremodel er in de praktijk precies uit? Is er bij de ontwikkeling van het barrièremodel ook aandacht geweest voor het uitbreiden van (nationale) strafbaarstellingen.
Het barrièremodel Synthetische drugs vervoeren via post- en koeriersdiensten is gereed en komt voor de zomer voor deelnemers beschikbaar via een website en via een te downloaden publicatie. Met dit barrièremodel brengt het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) samen met verschillende partners het fenomeen in kaart. Hierbij wordt gekeken welke stappen criminelen moeten zetten. Per stap wordt nagegaan welke dienstverleners en gelegenheden het fenomeen mogelijk maken en welke signalen kunnen duiden op criminele activiteit. Hierdoor maken we gelegenheidsstructuren inzichtelijk. Daarna kunnen barrières opgeworpen worden om deze gelegenheden en daarmee het werk van criminelen te verstoren. Met het barrièremodel is ruimte voor preventieve interventies en voor repressieve maatregelen.
Ziet u meer mogelijkheden om post- en koeriersbedrijven op hun verantwoordelijkheden te wijzen? Is er ruimte om deze bedrijven strafbaar te stellen indien zij deze verantwoordelijkheid weigeren te nemen?
De verschillende post- en koeriersbedrijven zijn zich zeer bewust van hun verantwoordelijkheden en er wordt door hen dan ook veel gedaan om drugspakketten en pakketten met andere illegale inhoud te onderscheppen. Zij zoeken de samenwerking zelf ook op met politie, douane ILT en het OM. Ook voeren zij in samenspraak met het bevoegd gezag zelf controles uit en investeren ze in onderzoek. Ik heb op dit moment daarom geen behoefte aan een wettelijke grondslag voor het strafbaar stellen van bedrijven.
Is bekend welke landen het meest betrokken zijn bij de verzending van drugs per post via Nederland, zowel inkomend als uitgaand? Is er een overzicht van strafbaarstellingen in de meest betrokken landen?
De douane houdt bij welke landen betrokken zijn bij de meeste inbeslagnames.
Dat gaat om aantallen inbeslagnames, ongeacht welke soort en welke hoeveelheid drugs. Dat zijn bij de inkomende stroom: Suriname, Peru, De Verenigde Staten, Zuid-Afrika en Canada.
De landen betrokken bij de meeste inbeslagnames bij de verzending van drugs per post via Nederland zijn bij de uitgaande stroom: Verenigde Staten, Verenigd Koninkrijk en Australië.
Het betreft allerlei soorten drugs, dat verschilt per land. Deze cijfers zijn afkomstig van de Douane en zien daarom alleen op EU-buitengrens overschrijdend.
Een overzicht van strafbaarstellingen in de betrokken landen is mij niet bekend.
Het bericht ‘Russische hackers trainen voor aanvallen op kritieke infrastructuur’ |
|
Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat Russische hackers trainen voor aanvallen op kritieke infrastructuur?1
Ja.
Bent u op de hoogte van softwareprogramma’s en projecten, zoals Scan-V en Crystal-2V, die als doel hebben om cyberaanvallen (op kritieke infrastructuur) te stimuleren? Herkent het u dit verontrustende beeld van Russische cyberoperaties, gericht op onze vitale infrastructuur, zoals spoorwegen, vliegvelden, en elektriciteitsnetwerken? Zo ja, hoe beoordeelt u dit beeld?
Nederland wordt doorlopend geconfronteerd met digitale aanvallen. Dergelijke aanvallen neemt het kabinet uiterst serieus. Staten dienen zich te houden aan het normatief kader voor verantwoordelijk statelijk gedrag in de digitale ruimte. Rusland heeft een offensief cyberprogramma tegen Nederland. In het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren 2 van november 2022 rapporteren AIVD, MIVD en NCTV over Russische dreiging tegen vitale infrastructuur2. Russische cyberactoren ondernemen activiteiten die duiden op spionage en op voorbereidingshandelingen voor verstoring en sabotage.
Nederlandse organisaties in vitale sectoren kunnen ook indirect door ketenafhankelijkheden geraakt worden als gevolg van aanvallen in relatie tot de Russische dreiging.
De AIVD ziet daarnaast dat cyberactoren gebruik maken van commerciële software die ook wordt gebruikt door beveiligingsonderzoekers en cybercriminelen, en niet specifiek te herleiden is, om te voorkomen dat hun aanvallen worden ontdekt.
Daarmee past de berichtgeving over het vermeende gebruik van software van een commercieel bedrijf voor het offensieve cyberprogramma van Rusland in het dreigingsbeeld. Het Nationaal Cyber Security Centrum blijft waakzaam voor veranderingen in het dreigingsbeeld.
Hoe staat het met de versterkte aanpak vitaal? Acht u de toegezegde stappen en acties afdoende in het kader van de Russische voornemens om cyberaanvallen op onze kritieke infrastructuur uit te voeren? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, welke aanvullende acties acht u noodzakelijk?
Momenteel werkt het kabinet aan een versterkte aanpak voor de bescherming van de vitale infrastructuur (Aanpak vitaal). Hier wordt uw Kamer voor de zomer nader over geïnformeerd. Binnen de aanpak wordt ingezet op meer rechten en plichten voor alle vitale aanbieders en een verankering hiervan in de wet- en regelgeving. De herziene Network and Information Security (NIS2) richtlijn is hier een belangrijk onderdeel van.
De NIS2-richtlijn versterkt de bescherming van bedrijven en andere organisaties binnen de EU door hen te verplichten een hoog niveau van cyberbeveiliging te hebben. De richtlijn is van toepassing op organisaties in sectoren die van maatschappelijk belang zijn, zoals drinkwater en energie. Uit de richtlijn volgt een zorgplicht die deze organisaties verplicht zelf een risicobeoordeling uit te voeren, op basis waarvan zij passende maatregelen nemen om hun diensten zoveel mogelijk te waarborgen en de gebruikte informatie te beschermen. Ook schrijft de richtlijn voor dat die entiteiten incidenten binnen 24 uur melden bij de toezichthouder. In het geval van een dergelijk incident moet het ook gemeld worden bij het relevante Computer Security Incident Response Team (CSIRT), zoals het Nationaal Cyber Security Centrum, dat vervolgens hulp en bijstand kan leveren. Organisaties die onder de richtlijn vallen komen ook onder toezicht te staan, waarbij wordt gekeken naar de naleving van de verplichtingen uit de richtlijn, zoals de zorg- en meldplicht. De komende tijd wordt door het kabinet gewerkt aan de implementatie van de NIS2-richtlijn in Nederlandse wet- en regelgeving.
Het belang van het versterken van de digitale weerbaarheid en het beter beschermen van de vitale infrastructuur komt ook terug in de actielijnen van de vorige maand gepubliceerde Veiligheidsstrategie voor het Koninkrijk der Nederlanden3.
Welke maatregelen neemt u om onze vitale infrastructuur beter te beschermen tegen digitale aanvallen via de toeleveringsketen ook wel «supply chain» cyberaanvallen genoemd?
Het kabinet deelt de zorgen over cyberaanvallen op leveranciersketens, zoals onder andere is uiteengezet in het Cybersecuritybeeld Nederland 2022 (CSBN 2022)4.
Mede daarom zet het kabinet dan ook stevig in op het verhogen van de digitale weerbaarheid van Nederland. In oktober 2022 is de Nederlandse Cybersecuritystrategie gepubliceerd. Een van de doelstellingen hiervan is te zorgen dat organisaties in de vitale infrastructuur goed beschermd zijn tegen digitale risico’s, en hierin hun belang voor de sector en andere organisaties binnen de keten meenemen. In de hiervoor genoemde Aanpak vitaal is hier nadrukkelijk aandacht voor. Dit komt tot uiting in verschillende concrete acties, zoals de implementatie van de NIS2 en uitgebreide voorlichtingscampagnes.
Organisaties in de vitale infrastructuur hebben hierbij ook nadrukkelijk een eigen verantwoordelijkheid om hun digitale weerbaarheid op orde te hebben. Dit komt onder andere tot uitdrukking in de zorgplicht van de Wet Beveiliging Netwerk- en Informatiesystemen (Wbni) ter implementatie van de Network and Information Security (NIS1)5-richtlijn, op basis waarvan aanbieders van essentiële diensten technische en organisatorische maatregelen moeten nemen om hun netwerk- en informatiesystemen te beveiligen (artikel 7). De NIS2-richtlijn kent ook een dergelijke zorgplicht, waarbij expliciet uit die richtlijn volgt dat de zorgplicht in enkel geval maatregelen omvat ter beveiliging van de toeleveringsketen, met inbegrip van beveiligingsgerelateerde aspecten met betrekking tot de relaties tussen elke entiteit en haar rechtstreekse leveranciers of dienstverleners (artikel 21, eerste lid, onderdeel d, van de NIS2-richtlijn).
De rijksoverheid is daarbij verantwoordelijk voor het creëren van een systeem waarbinnen organisaties de juiste maatregelen kunnen nemen om hun digitale weerbaarheid te vergroten en daarmee hun continuïteit en betrouwbaarheid te borgen.
Om de risico’s van organisaties te beperken is er de afgelopen periode door het Nationaal Cyber Security Centrum en de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid steeds nadruk gelegd op het belang van cyberweerbaarheid en waakzaamheid. Ook worden actuele dreigingsbeelden regelmatig gedeeld met organisaties in vitale sectoren.
Om voorbereid te zijn op een crisis in het digitale domein is het Landelijk Crisisplan Digitaal opgesteld (LCP-Digitaal). Het LCP-Digitaal is het overkoepelende kader dat overheden en bedrijven gebruiken voor de inrichting van de eigen cybercrisisplannen. In het LCP-Digitaal wordt ook aandacht besteed aan ketenafhankelijkheid in relatie tot digitale crises. Het LCP-Digitaal is op 23 december 2022 met uw Kamer gedeeld.6 Ook wordt er geoefend met ketenafhankelijkheden, bijvoorbeeld in de nationale cybercrisisoefening ISIDOOR.
Concreet adviseert het Nationaal Cyber Security Centrum om de basismaatregelen in acht te nemen die te vinden zijn op www.ncsc.nl. Voorbeelden hiervan zijn het installeren van updates, het regelmatig maken van back-ups, en het versleutelen van gevoelige bedrijfsinformatie. Ook informeert het Nationaal Cyber Security Centrum organisaties binnen de vitale infrastructuur over digitale dreigingen via de toeleveringsketen.
Kunt u een update geven over de voortgang en de uitkomsten van het overheidsbreed cyberprogramma? In hoeverre is Nederland voorbereid op eventuele cyberaanvallen?
Zie antwoord bij vraag 7.
Hoe frequent wordt er binnen de vitale sectoren geoefend met het anticiperen op digitale aanvallen op onze vitale infrastructuur? Wordt hierbij ook geoefend op scenario’s van uitval van kritieke diensten? Zo nee, waarom niet?
Op nationaal niveau wordt er circa eens in de twee jaar de grootschalige publiek-private cyberoefening ISIDOOR georganiseerd, waaraan organisaties uit de vitale infrastructuur deelnemen. Tijdens deze cyberoefening worden afspraken, structuren en processen uit het Landelijk Crisisplan Digitaal beoefend. Hierbij wordt ook op scenario’s geoefend van uitval kritieke diensten, met de nadruk op digitale veiligheid. Ook worden er (cross-)sectorale oefeningen gehouden en is onder andere het Nationaal Cyber Security Centrum tijdens verschillende oefeningen actief betrokken. Voor zowel ISIDOOR als (cross-)sectorale cyberoefeningen wordt samengewerkt met andere ministeries.
Wanneer was de laatste digitale oefening op cyberaanvallen en welke lessen zijn hieruit getrokken? Wat zijn de vervolgstappen om beter voorbereid te zijn op eventuele cyberaanvallen?
Sinds 2019 organiseert het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties jaarlijks in oktober, tijdens de maand van de cybersecurity, een cyberoefening van en voor de overheid. Deze overheidsbrede cyberoefening is aanvullend op wat verschillende bestuurslagen zelf al organiseren. Een voorbeeld hiervan zijn de oefenpakketten van de Informatiebeveiligingsdienst (IBD) van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG)7. Ook tijdens de coronapandemie zijn deze oefeningen georganiseerd en sindsdien zijn zij online te volgen. Vanaf 2022 is er naast een centraal te volgen crisisoefening ook de mogelijkheid om simultaan met de eigen organisatie mee te oefenen. Aan de meest recente oefening van oktober 2022 namen meer dan 70 overheidsinstanties deel aan het simultaan oefenen. Daarnaast volgden nog ruim 450 mensen de livestream van de centrale crisisoefening. Nadere informatie is te vinden op www.weerbaredigitaleoverheid.nl.
Inmiddels zijn ook drie edities van cybercrisisoefening ISIDOOR georganiseerd, dit is een door het Ministerie van Justitie en Veiligheid georganiseerde grootschalige oefening voor zowel publieke als private partijen. De laatste editie, ISIDOOR III, vond plaats in juni 2021. De lessen uit ISIDOOR III zijn gedeeld met uw Kamer8, en zijn meegenomen in het Landelijk Crisisplan Digitaal (LCP-Digitaal). Deze lessen en aanbevelingen zagen onder andere toe op het vergroten van inzicht in rollen en routes in de crisisbeheersing, in zorgvuldigheid en snelheid van informatiedeling en crisisrespons, in het optimaal benutten van capaciteit en expertise en het samen met partners blijven werken aan de voorbereiding op cybercrises. Een nieuwe versie van het plan is eind december 2022 aangeboden aan de Kamer.9
Het LCP-Digitaal vormt de basis voor de volgende editie van ISIDOOR: ISIDOOR IV. Jaarlijks zal worden bezien of het LCP-Digitaal actualisatie behoeft, onder andere aan de hand van de nieuwe geleerde lessen uit incidenten en oefeningen (waaronder ISIDOOR IV) en andere relevante ontwikkelingen.
In februari 2023 vond ook een cross-sectorale digitale oefening plaats, waarin publieke en private organisaties getest hebben hoe goed hun systemen bestand zijn tegen zowel zware als ook slimmere DDoS-aanvallen. Traditionele DDoS-aanvallen zijn aanvallen waarbij een systeem wordt overladen met verzoeken, waardoor deze onbereikbaar wordt. Bij een slimme aanval krijgen de servers andere, zwaardere taken te vervullen, waardoor de capaciteit voor normaal gebruik wordt opgeslokt. De oefening werd georganiseerd tussen leden van de Anti-DDoS-Coalitie. Dit is een publiek-privaat samenwerkingsverband waar onder andere het Nationaal Cyber Security Centrum bij betrokken is
Bent u het met de stelling eens dat het belangrijk is om regelmatig te oefenen met het bestrijden van cyberaanvallen zodat Nederland voorbereid is op actuele dreigingen? Zo ja, wanneer is de eerstvolgende cross-sectorale cyberoefening? Welke oefeningen staan gepland op de langere termijn? Hoe staat het met structureel organiseren van cross-sectorale cyberoefeningen? Zo nee, waarom niet?
Effectieve crisisbeheersing vergt behalve gezamenlijke voorbereiding ook oefening. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid heeft daarom een oefenprogramma ontwikkeld en in gebruik laten nemen. Dit is op 12 juni 2019 met uw Kamer gedeeld10.
In dat programma wordt op drie sporen ingezet: het organiseren van grootschalige oefeningen, deelname van de overheid aan bestaande cyberoefeningen en het ontwikkelen van initiatieven op oefenen in publiek-privaat verband. Deze inzet blijft belangrijk onder de in oktober 2022 gepubliceerde Nederlandse Cybersecuritystrategie, waarin het belang wordt benadrukt van snel en adequaat reageren op cyberincidenten en -crises.
De oefening ISIDOOR vindt eens per twee jaar plaats. De organisatie van ISIDOOR IV is op dit moment al begonnen en in volle gang. De oefening zal naar verwachting eind 2023 plaatsvinden. Voor de meeste (cross-)sectorale oefeningen is geen vaste frequentie. De onder vraag 7 genoemde Anti-DDoS-coalitie beoogt om twee keer per jaar een oefening te organiseren over het omgaan met DDoS-aanvallen. Jaarlijks blijft ook de overheidsbrede cyberoefening plaatsvinden voor medeoverheden, waar ook bedrijven mogen aanhaken.
Het door schoolbesturen weigeren van gebedsruimten en gebedsmogelijkheden |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Scholen worstelen met gebedsruimtes voor leerlingen – «bij ons wordt niet aan religie gedaan»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Bent u bekend met het oordeel van de Commissie gelijke behandeling uit 2000, waaruit onder andere blijkt dat een school een godsdienstige uiting, zoals het verrichten van het gebed, niet mag verbieden?2 Zo ja, hoe beoordeelt u in dit licht de opstelling van sommige scholen, die in de praktijk leerlingen een ruimte en een mogelijkheid om te bidden ontzeggen?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Op school moeten alle leerlingen zich vrij en veilig kunnen voelen en zichzelf kunnen zijn. Dat is een van de kernpunten waar ik voor sta. Daarom kun je in Nederland ook de school kiezen die het beste bij jou past en bieden we via artikel 23 van de Grondwet alle ruimte aan bijzondere scholen. Veel leerlingen en ouders maken binnen die keuzevrijheid bewust de keuze voor het openbaar onderwijs, waarbij het onderwijs niet uitgaat van een godsdienst of geloofsovertuiging.
De toenmalige Commissie gelijke behandeling (nu: College voor de Rechten van de Mens) heeft in haar oordeel destijds expliciet gesteld dat een school niet verplicht is om een gebedsruimte in te richten of religieuze gebruiken te faciliteren. Ik vind dit gegeven het karakter van en de bewuste keuze voor een openbare school volledig legitiem en juist. Dat is iets anders dan leerlingen te verbieden om te bidden.
Hoe verhoudt een de facto gebedsverbod op (openbare) scholen zich tot de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging zoals vastgelegd in de Grondwet?
Het niet faciliteren van een gebedsruimte of religieuze faciliteiten is geen de facto gebedsgebod. Hierin voel ik mij gesteund door de eerder genoemde uitspraak van de toenmalige Commissie gelijke behandeling. Scholen kunnen de manier waarop ze met het bidden omgaan in hun leerlingenstatuten verder uitwerken, bijvoorbeeld door op te nemen dat bidden op school is toegestaan, mits dit in de eigen tijd is en op een plek waar anderen er niet door gestoord kunnen worden. Maar dit is uiteraard aan de school zelf.
Hoeveel gevallen zijn bekend van scholen die het gebed in eigen tijd, bijvoorbeeld tijdens pauzes, verbieden voor leerlingen, stagiaires en/of docenten? Bent u bereid om dit nader te onderzoeken?
Navraag bij koepelorganisatie VOS/ABB leert dat er in de afgelopen periode zes vragen van scholen over dit onderwerp binnen zijn gekomen. Verdere gevallen zijn ons niet bekend.
Omdat de huidige regelgeving voldoende duidelijk is zie ik op dit moment geen aanleiding om nader onderzoek te doen. Het moet iedere leerling vrij staan om te bidden, maar scholen hebben het recht op grenzen te stellen aan deze vrijheid van leerlingen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de rechten van leerlingen, stagiaires en docenten om in eigen tijd te bidden worden gewaarborgd en niet worden geschonden?
Het is aan de school om een eigen afwegingen te maken waar het aankomt op de omgang hiermee. Mijn opvatting is dat het openbare karakter van de school leidend moet zijn en gerespecteerd dient te worden.
Bent u het ermee eens dat artikel 2.3 van de Wet voortgezet onderwijs 20203, waarin wordt gesteld dat het openbaar onderwijs bijdraagt aan de ontwikkeling van de leerlingen met aandacht voor de godsdienstige, levensbeschouwelijke en maatschappelijke waarden, zoals die leven in de Nederlandse samenleving, waarbij de betekenis van de verscheidenheid van deze waarden wordt onderkend en zo wordt gegeven dat ieders godsdienst of levensovertuiging wordt geëerbiedigd, te allen tijde nageleefd moet worden? Zo ja, deelt u dan de mening dat het ontzeggen van een gebedsruimte op scholen, of het ontzeggen van de mogelijkheid om het gebed te verrichten op scholen, in strijd is met de wet?
Natuurlijk moet artikel 2.3 van de Wet voorgezet onderwijs nageleefd worden. Ik deel de mening echter niet dat het niet inrichten van een gebedsruimte, in strijd met de wet zou zijn. Evenmin deel ik de mening dat hiermee de mogelijkheid tot gebed zou worden ontzegd. Een openbare school die geen gebedsruimte faciliteert, handelt niet in strijd met artikel 2.3 van de Wet voortgezet onderwijs 2020. Openbare scholen moeten weliswaar aandacht besteden aan de verschillende godsdienstige en levensbeschouwelijke opvattingen binnen de Nederlandse samenleving, maar daaruit vloeit niet de verplichting voort tot het instellen van een stilte- of gebedsruimte.
Bent u het ermee eens dat een de facto gebedsverbod, gehandhaafd door diverse scholen, in strijd is met de uitspraak van de Commissie gelijke behandeling uit 2000 en dat dit niet zonder consequenties kan blijven? Zo ja, wat gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2.
Wat zijn de gevolgen voor scholen die het verrichten van het gebed in eigen tijd verbieden voor leerlingen, stagiaires of docenten? Bent u bereid om scholen aan te spreken die op deze wijze de rechten van genoemde personen schenden?
Zoals gezegd ben ik niet van mening dat met het niet inrichten van een gebedsruimte, het recht om te bidden wordt geschonden. Mocht daar onverhoopt sprake van zijn, dan bestaan er vanzelfsprekend mogelijkheden om hiertegen bezwaar te maken.
De inspectie ziet er daarnaast op toe dat scholen hun plicht nakomen om zorg te dragen voor een veilig schoolklimaat.
Gaat u de Inspectie van het Onderwijs instrueren om actief te controleren of scholen leerlingen, stagiaires en docenten verbieden om in eigen tijd een gebed te verrichten om zodoende het schenden van de rechten van leerlingen, stagiaires en docenten tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bekend met het advies van VOS/ABB om gebedsruimtes te faciliteren op openbare scholen?4 Onderschrijft u dit advies?
Ja, ik ben bekend met dit advies, maar ik onderschrijf het niet. Scholen hebben de ruimte om een eigen afweging te maken op dit punt.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat scholen die geen gebeds- of stilteruimte willen inrichten, zorgen voor een veilige omgeving voor leerlingen, docenten of stagiaires die in eigen tijd het gebed wensen te verrichten?
Het is aan de Onderwijs- of Arbeidsinspectie om te beoordelen of scholen een veilige omgeving bieden voor leerlingen, docenten of stagiaires. Daarbij is voor mij geen gegeven dat scholen die geen gebeds- of stilteruimte hebben ingericht, geen veilige omgeving zouden creëren.
Bent u bereid om in gesprek te treden met scholen en betrokken partijen over hoe zij de rechten van leerlingen, docenten of stagiaires kunnen waarborgen en respecteren met betrekking tot religieuze activiteiten op school, waaronder het verrichten van het gebed? Zo nee, waarom niet?
Ik ben voortdurend met koepels en scholen in gesprek over tal van onderwerpen. Mocht daartoe aanleiding zijn, dan zal ik dat ook over dit onderwerp doen.
Bent u van plan om richtlijnen op te stellen voor scholen over het faciliteren van gebedsruimtes en het toestaan van bidden op school? Zo nee, waarom niet?
Nee, de huidige regelgeving geeft voldoende duidelijkheid rondom dit thema.
Het bericht 'ISU brengt Nederland in verlegenheid: Overleg met Russische bondsvoorzitter tijdens WK Afstanden in Heerenveen wekt wrevel’ |
|
Rudmer Heerema (VVD), Ruben Brekelmans (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «ISU brengt Nederland in verlegenheid»; Overleg met Russische bondsvoorzitter tijdens WK Afstanden in Heerenveen wekt wrevel»?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat de voorzitter van de Russische schaatsbond, Nikolai Gulyaev, deze maand aanwezig was tijdens de WK Afstanden in Heerenveen om deel te nemen aan vergaderingen met de Internationale Schaatsunie (ISU)?
Ja.
Hoe verklaart u dat deze ontmoeting heeft kunnen plaatsvinden op Nederlandse bodem, terwijl is uitgesproken dat Rusland en Wit-Rusland moeten worden geweerd van internationale sportwedstrijden?2
De bijeenkomst is georganiseerd door de ISU. De ISU was dan ook verantwoordelijk voor het uitnodigen, niet de KNSB. Het is aan de ISU om haar uitnodigingsbeleid vorm te geven. De KNSB heeft schriftelijk geprotesteerd bij de ISU.
Staan de ondertekenaars onverminderd achter de statements zoals gepubliceerd op 9 maart 2022 en 4 juli 2022?
Ja.
Bent u het eens dat ook vertegenwoordigers van de Russische en Wit-Russische federatie niet mogen deelnemen aan de werkzaamheden van internationale sportbonden? Zo ja, bent u bereid om zich hierover uit te spreken?
Ja. De Minister voor Langdurige Zorg en Sport heeft zich hier al meermaals voor uitgesproken. Echter, de internationale sport is autonoom. Wij hebben dan ook geen middelen om dit soort besluiten tegen te gaan.
Het opschorten van de vergunningverlening door de provincie Noord-Brabant en de gepubliceerde natuurdoelanalyses |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Hoe waardeert u het besluit van de provincie Noord-Brabant om naar aanleiding van de natuurdoelanalyses de vergunningverlening op te schorten?1
De natuurdoelanalyses beschrijven hoe het gaat met de natuur in een gebied, of en welke problemen er zijn en in welke richting maatregelen nodig zijn om de natuur weer gezond te maken. De natuurdoelanalyses zijn niet bedoeld om conclusies te trekken over toestemmingverlening. Bij toestemmingverlening wordt per geval een passende beoordeling gemaakt op basis van de best beschikbare kennis van de Natura 2000-gebieden. De natuurdoelanalyses dienen dus wel betrokken te worden bij het opstellen van passende beoordelingen en besluiten over vergunningaanvragen, zoals de provincie Noord-Brabant terecht constateert. Hoewel de natuurdoelanalyses zelf geen passende beoordeling zijn, concludeert de provincie Noord-Brabant vanuit haar rol als bevoegd gezag dat de natuurdoelanalyses laten zien dat als gevolg van overbelasting met stikstof het dusdanig slecht gaat met 13 gebieden dat op voorhand al te zeggen is dat een aanvraag voor een vergunning die leidt tot extra stikstofdepositie op deze gebieden niet toegewezen kan worden.
Is de veronderstelling juist dat het constateren van een mogelijke verslechtering van beschermwaardige habitats en soorten in een Natura 2000-gebied in de eerste plaats vereist dat passende (beheer)maatregelen op grond van artikel 6, tweede lid, van de Habitatrichtlijn worden genomen en niet dat automatisch de vergunningverlening op grond van artikel 6, derde en vierde lid, van de Habitatrichtlijn wordt opgeschort?
Het is juist dat bij het risico op verslechtering als gevolg van artikel 6, lid twee, van de Habitatrichtlijn passende maatregelen getroffen moet worden en het niet per definitie uitgesloten is om nog toestemming te verlenen met toepassing van artikel 6, lid drie en vier, van de Habitatrichtlijn. Wel geldt dat alleen toestemming verleend kan worden als significante negatieve effecten kunnen worden uitgesloten. Ook moeten mitigerende (en compenserende) maatregelen additioneel zijn ten opzichte van de passende maatregelen en instandhoudingsmaatregelen die nodig zijn om verslechtering tegen te gaan en instandhoudingsdoelstellingen te realiseren.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat Programma Aanpak Stikstof (PAS)-knelgevallen in de provincie Noord-Brabant worden gelegaliseerd?
De Provincie Noord-Brabant heeft door de uit de natuurdoelanalyses geconstateerde staat van de Brabantse stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden en op basis van jurisprudentie moeten besluiten om tijdelijk geen vergunningverlening in het kader van de WNb gebaseerd op vormen van extern salderen op N2000-gebieden meer toe te staan. Het gaat dan specifiek om vergunningen die betrekking hebben op delen van die N2000-gebieden waarvan de natuurdoelanalyses aangeven dat zonder additionele inzet verslechtering niet uit te sluiten is.
In tussentijd wordt de verificatie van de PAS-meldingen afgerond. Op basis daarvan kan soms op basis van maatwerk worden geconstateerd op welke manier toch een legale situatie gerealiseerd kan worden. Zo kan soms worden geëxtensiveerd of blijkt op basis van intern salderen dat er sprake is van een legale situatie. De middelen uit de Regeling provinciale maatregelen PAS-melders (Rpmp) kunnen daar ook bij helpen. In totaal is er € 250 miljoen beschikbaar, waarvan € 44,8 miljoen voor Noord-Brabant. Deze mogelijkheden zijn aanvullend ten opzichte van het landelijke legalisatieprogramma en de landelijke maatregelen (Saneringsregeling varkenshouderij, Maatregel Gerichte Aankoop, Landelijke beëindigingsregeling en de aanpak piekbelasters) die ingezet gaan worden voor het legaliseren van PAS-meldingen. De provincie werkt er hard aan om de melders zo snel als mogelijk van duidelijkheid te voorzien. Nadat weer vergunningen verleend kunnen worden, zullen ook de meldingen die daadwerkelijk stikstofruimte nodig hebben zo snel mogelijk worden gelegaliseerd.
Hoe moet worden beoordeeld of sprake is van verslechtering? Welke criteria gelden hiervoor? Welke rol spelen de ontwikkeling van typische soorten, de oppervlakte respectievelijk de abiotische factoren daarbij?
Volgens de uitleg van de Europese Commissie (Mededeling van de Commissie C(2018) 7621), die ook in Nederland als kader wordt gebruikt, «is sprake van verslechtering van een habitat in een gebied wanneer de door het habitattype of de habitat van een soort bestreken oppervlakte in dit gebied kleiner wordt, of wanneer de specifieke functies die nodig zijn voor de instandhouding op lange termijn van deze habitat of de staat van de soorten die met deze habitat zijn verbonden, beperkter worden dan hun oorspronkelijk of herstelde staat. Deze beoordeling vindt plaats in overeenstemming met de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied en de bijdrage van het gebied aan de samenhang van het netwerk.»
In Nederland is aan de hand van het genoemde Europese document in het Profielendocument (https://www.natura2000.nl/profielen) uitgewerkt hoe de oppervlakte en de kwaliteit moeten worden bepaald. Ten aanzien van de oppervlakte geldt een minimumoppervlak (specifiek voor groepen habitattypen); deze bepaalt de mate van precisie bij het bepalen van de oppervlakte. Bij kwaliteit gaat het om vier aspecten, namelijk: vegetatietypen, abiotische randvoorwaarden, typische soorten en overige kenmerken van goede structuur en functie. In de «Werkwijze kwaliteit van habitattypen op gebiedsniveau», dat onderdeel is van het Profielendocument, is uitgelegd hoe het profiel van een habitat doorwerkt in de definiëring van wat behoud van kwaliteit is. Daarmee is ook duidelijk wat verslechtering is, want dat is precies het tegenovergestelde van behoud. Uit de tekst volgt dat het principe van «one out, all out» geldt, want alle vier de aspecten moeten (minimaal) behouden blijven en zijn onderling niet uitwisselbaar. Verder volgt uit de aanwijzingsbesluiten dat ook oppervlakte en kwaliteit niet uitwisselbaar zijn (ze hebben afzonderlijke doelstellingen).
Is de veronderstelling juist dat niet automatisch sprake is van verslechtering als abiotische condities ongunstig zijn?
Dat is juist. Er moet namelijk onderscheid worden gemaakt tussen een situatie en een verandering. Als de situatie ongunstig is, maar onveranderd is ten opzichte van het moment waarop de bescherming van het habitat begon, is er geen sprake van verslechtering in de zin van artikel 6, tweede lid, Habitatrichtlijn («verslechteringsverbod»). Wel is het zo dat er een reële kans op toekomstige verslechtering is als niet wordt voldaan aan de abiotische randvoorwaarden. Te denken valt aan het verdwijnen van bepaalde vegetatietypen of typische soorten, of het afnemen van het oppervlak. Daarom moet de overheid zich ervan vergewissen of het wellicht noodzakelijk is om preventieve maatregelen te nemen om die toekomstige verslechtering te voorkomen. Dat zijn dan passende maatregelen zoals bedoeld in artikel 6, tweede lid.
Is de veronderstelling juist dat niet automatisch sprake is van verslechtering als het aantal typische soorten minder is dan voor een gunstige staat van instandhouding gewenst is?
Dat is juist, om dezelfde reden als genoemd in het antwoord op vraag 5. Wat het gewenste aantal typische soorten is, is overigens in het Profielendocument niet voorgeschreven. Het is aan de bevoegde gezagen om te bepalen hoe voldoende bijgedragen kan worden aan behoud en herstel van typische soorten op landelijk niveau. Dat is dus anders dan bij de abiotische randvoorwaarden, omdat in het Profielendocument is gedefinieerd wat per abiotisch aspect (bijvoorbeeld zuurgraad) het kernbereik is (optimale omstandigheden), wat het aanvullend bereik is (suboptimale omstandigheden) en wat de klassen zijn die daarbuiten vallen (ongunstige omstandigheden).
Hoe moeten bij de beoordeling of sprake is van verslechtering negatieve en positieve ontwikkelingen ten opzichte van elkaar worden gewogen?
Negatieve en positieve ontwikkelingen mogen alleen onder bepaalde voorwaarden gecombineerd worden tot één oordeel. De hoofdregel is dat de verschillende aspecten niet uitwisselbaar zijn. Zie voor de exacte uitleg de in antwoord 4 genoemde «Werkwijze kwaliteit van habitattypen op gebiedsniveau».
Is de veronderstelling juist dat in of op basis van de Brabantse natuurdoelanalyses niet zozeer kan worden vastgesteld dat sprake is van daadwerkelijke verslechtering, maar dat vanwege onvoldoende gegevens over trendmatige ontwikkelingen niet kan worden vastgesteld dat geen sprake is van verslechtering?
Nee, dat is niet juist. In de natuurdoelanalyses wordt per soort en habitattype waarvoor het gebied is aangewezen een ecologisch oordeel geveld waaruit blijkt of instandhoudingsdoelstellingen gehaald worden en verslechtering kan worden uitgesloten. Daarbij wordt ook aangegeven wat de oorzaak is van het niet uit kunnen sluiten van verslechtering. In sommige gevallen is de oorzaak, met toepassing van het voorzorgprincipe, inderdaad het gebrek aan gegevens. In veel gevallen is de oorzaak ook wel duidelijk of is de verslechtering zelfs al geconstateerd. In de Brabantse natuurdoelanalyses is dit per oordeel op uniforme wijze aangegeven.
Hoe kan het dat voor de ontwikkeling van de kwaliteit van habitattypen in verschillende gebieden nog steeds geen trend kan worden vastgesteld, terwijl de meeste Habitatrichtlijngebieden reeds sinds vele jaren zijn aangewezen?
Om een trend vast te kunnen stellen moeten voor een heel Natura 2000-gebied per habitattype en soort de omvang en meerdere kwaliteitsaspecten voor langere tijd worden gevolgd. Wat betreft de omvang is dan een actuele habitattypenkaart nodig en die was in Brabant vanwege de omvang van veel Natura 2000-gebieden nog niet voorhanden. Wat betreft de kwaliteitsaspecten: deze worden (al dan niet steekproefsgewijs) gemonitord, maar de resultaten konden alleen in de natuurdoelanalyses worden verwerkt als de ruwe gegevens geïnterpreteerd waren – en dat was in nogal wat gevallen nog niet gedaan. Als er gewacht zou zijn op nieuwe rapportages, dan waren de natuurdoelanalyses niet op tijd gereed gekomen; vandaar dat deze (in de handreiking natuurdoelanalyses vastgestelde) werkwijze is toegepast.
Deelt u de analyse, op basis van de Brabantse natuurdoelanalyses, dat waar daadwerkelijke sprake blijkt te zijn van verslechtering van habitats en soorten in de meeste gevallen hydrologische factoren de achterliggende oorzaak zijn? Is de veronderstelling juist dat het in die gevallen niet nodig is de vergunningverlening wat betreft het aspect stikstofdepositie stil te leggen?
Deze analyse deel ik niet. In de Brabantse natuurdoelanalyses is per ecologische oordeel, dat gegeven wordt per soort en habitattype waarvoor het gebied is aangewezen, aangegeven wat de achterliggende oorzaken zijn. Voor de habitats waar verslechtering reeds geconstateerd is, zijn zowel overbelasting met stikstof als verdroging de meest voorkomende oorzaken. Wanneer stikstof geen relevante drukfactor is, dan is er in dat geval op voorhand geen reden om vergunningverlening stil te leggen ten aanzien van stikstof. Overigens moet dat dan wel gelden voor álle habitats in dat gebied. Maar als een ander habitat in dat gebied wel overbelast is met stikstof en daardoor (dreigend) verslechtert, dan bepaalt dat habitat wat er mogelijk is wat betreft vergunningverlening met het oog op stikstof. Als uit de natuurdoelanalyse blijkt dat op dit moment stikstofdepositie een knelpunt is, worden aanvragen met extern salderen of die gebruik maken van een doelenbank door de provincie geweigerd. Niet alle vergunningverlening met betrekking tot stikstof ligt stil, intern salderen is nog wel mogelijk.
Waarom wordt de kwaliteit van het habitattype H4030 voor het aspect typische soorten in de Groote Peel beoordeeld als matig en die van het habitattype H7120 als goed, terwijl bij H4030 een hoger percentage typische soorten voorkomt dan bij H7120? Op welke wijze wordt gezorgd voor een vergelijkbare beoordelingswijze voor alle habitattypen en natuurdoelanalyses?
Uit tabellen 5–5 en 5–16 in de natuurdoelanalyse Groote Peel blijkt dat de kwaliteit op basis van typische soorten bij habitattype H4030 als goed is beoordeeld, dus dat er op pagina 61 onderaan staat dat «De kwaliteit van het habitattype H4030 voor het aspect typische soorten wordt beoordeeld als matig, zie Tabel 5–5.» is een kennelijke verschrijving. Ten behoeve van het opstellen van de natuurdoelanalyses hebben Rijk en provincies gezamenlijk een handreiking opgesteld die ook getoetst is door de Ecologische Autoriteit. Die handreiking heeft onder andere tot doel tot uniforme natuurdoelanalyses te verkrijgen. Of de beoordeling in de Brabantse natuurdoelanalyses terecht en voldoende onderbouwd is, zal blijken uit de toetsing van deze natuurdoelanalyses door de Ecologische Autoriteit.
Waarom worden in veel natuurdoelanalyses de bodemcondities en de ontwikkeling daarvan nauwelijks in beeld gebracht, terwijl de Ecologische Autoriteit daar wel toe heeft opgeroepen in haar advies bij de handreiking voor de natuurdoelanalyses en deze gegevens van belang zijn om iets te kunnen zeggen over de mate waarin stikstofdepositie de natuur beïnvloedt?
In de natuurdoelanalyses zijn de gegevens die beschikbaar zijn, en die volgens de handreiking en het advies van de Ecologische Autoriteit daarop nodig zijn, opgenomen. Als bepaalde gegevens nu nog niet beschikbaar zijn, dan kunnen die in volgende cycli van de natuurdoelanalyses worden toegevoegd. Want de natuurdoelanalyses maken, net als de gebiedsprogramma’s, onderdeel uit van een cyclisch en iteratief proces. Het is niet juist dat bij het ontbreken van bepaalde gegevens over bodemcondities geen uitspraken gedaan kunnen worden over de relatie tussen stikstofdepositie en natuurkwaliteit. Veranderingen in vegetatie geven hier bijvoorbeeld ook inzicht in, zoals het vergrassen van heide.
Deelt u de constatering dat in de Brabantse natuurdoelanalyses nauwelijks op basis van meetdata in beeld wordt gebracht op welke wijze en in welke mate stikstofdepositie de ontwikkeling van habitats en soorten negatief beïnvloedt ten opzichte van andere drukfactoren? Acht u dit wenselijk?
Nee, ik deel deze constatering niet. De Brabantse natuurdoelanalyses maken gebruik van beschikbare informatie. Dat betreft veel monitoringsinformatie waaronder vegetatiekarteringen, maar ook data over abiotische condities. Naast de informatie uit het gebied wordt voor de huidige en toekomstig te verwachten belasting van habitattypen en leefgebieden van soorten met stikstofdepositie uitgegaan berekeningen door AERIUS. Het model is mede gebaseerd op meetgegevens en bevat op dit moment de best beschikbare informatie over de belasting met stikstof. De handreiking natuurdoelanalyses geeft aan hoe omgegaan moet worden met het opstellen van ecologische oordelen en de doorkijk naar aanvullende maatregelen bij onzekerheden of het ontbreken van data. De Ecologische Autoriteit zal bij haar toetsing van de natuurdoelanalyses nagaan of die onderbouwing volstaat en waar er voldoende zekerheid is voor het treffen van maatregelen op korte termijn en waar aanvullend onderzoek nodig is om tot besluiten over maatregelen te komen. Wanneer meer meetdata nodig zijn, dan zal de Ecologische Autoriteit dat bij haar toetsing constateren.
Hoe waardeert u de eerste adviezen van de Ecologische Autoriteit over de natuurdoelanalyses waaruit valt op te maken dat landschapsecologische systeemanalyses ontbreken en onvoldoende zicht wordt gegeven op monitoringsgegevens, waardoor geen goede ecologische analyses gemaakt kunnen worden en er geen goed zicht is op de (relatieve) invloed van actuele stikstofdepositie op de lokale natuur?2
Ik ben blij dat de eerste natuurdoelanalyses inmiddels voorzien zijn van een toetsingsadvies van de Ecologische Autoriteit. In haar eerste adviezen geeft de Ecologische Autoriteit aan dat nog niet alle gegevens over de gebieden compleet zijn. Tegelijkertijd constateert zij ook dat er voldoende kennis is om snel maatregelen te treffen voor urgente knelpunten ten aanzien van stikstofdepositie en water om verdere verslechtering van de natuur te voorkomen. De Ecologische Autoriteit geeft daarbij aanbevelingen mee die in sommige gevallen op relatief korte termijn verwerkt kunnen worden, en in andere gevallen meer tijd vragen om te verwerken. Daarmee bevatten de adviezen van de Ecologische Autoriteit bruikbare informatie voor het cyclische en iteratieve proces waar de natuurdoelanalyses (en ook de gebiedsprogramma’s) onderdeel van zijn. Dit cyclische proces waar de natuurdoelanalyses onderdeel van zijn is ook geschetst in het programma Stikstofreductie en Natuurverbetering en genoemd in de Handreiking gebiedsprogramma’s. Een volgende versie van natuurdoelanalyses zal weer beter zijn, door aanvullende kennis, bijvoorbeeld informatie over het landschapsecologische systeem en het verwerken van de effecten van voorziene maatregelen, Kortom, de natuurdoelanalyses vormen een goede basis voor ecologische analyses en het zicht op de invloed van drukfactoren op natuur.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de natuurdoelanalyses proactief worden verbeterd, gehoord de adviezen van de Ecologische Autoriteit over de eerste natuurdoelanalyses?
Zoals in het antwoord op vraag 14 is aangegeven, zijn de natuurdoelanalyses onderdeel van een cyclisch en iteratief proces waarin ruimte is om de natuurdoelanalyses steeds verder aan te vullen, te verbeteren en te actualiseren. Ik maak met de provincies en andere voortouwnemers (Rijkswaterstaat en Defensie) afspraken over hoe dit proces precies zal verlopen en welke mijlpalen daar in zitten. Uiteraard zal de Ecologische Autoriteit hier ook een rol spelen in het beoordelen van een nieuwe cyclus natuurdoelanalyses.
Op welke wijze gaat u uitvoering geven aan de motie van het lid Bisschop (SGP) waarin wordt gevraagd om een programma voor het monitoren van abiotische condities?3
De wens om meer abiotische condities te gaan monitoren zal worden meegenomen in het Programma Natuurmonitoring, dat beoogt het stelsel van natuurmonitoring uit te bouwen en te verbeteren. De Tweede Kamer zal vóór het zomerreces worden geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot het programma.
Wordt, indien sprake is van verslechtering van habitats in Natura 2000-gebieden, het gevoerde natuurbeheer in deze gebieden geëvalueerd?
Wanneer sprake is van (dreigende) verslechtering, dan zullen passende maatregelen getroffen moeten worden om dit tegen te gaan. Als de oorzaak van deze (dreigende) verslechtering het beheer is, dan zal dit aangepast moeten worden. Aan de subsidiëring van het beheer via SNL zijn overigens al verplichtingen ten aanzien van monitoring verbonden. Evaluatie van het beheer is dus niet direct gekoppeld aan een oordeel wat betreft (dreigende) verslechtering in de natuurdoelanalyses. In veel gevallen zijn overigens externe drukfactoren, en niet het gevoerde natuurbeheer, oorzaak van de verslechtering.
Het adequaat beschermen van kwetsbare en unieke natuur en koraal op en rondom de BES-eilanden |
|
Leonie Vestering (PvdD), Eva van Esch (PvdD), Lammert van Raan (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), van der Ch. Wal-Zeggelink , Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Hoe is tot nu toe uitvoering gegeven aan de aangenomen motie van de Partij voor de Dieren en BIJ1, die de regering verzoekt om in gesprek te gaan met het Openbaar Lichaam Bonaire (OLB) om ervoor te zorgen dat er geen onomkeerbare stappen worden gezet voor wat betreft bouwen op Plantage Bolivia totdat het ontwikkelingsprogramma is vastgesteld?1
In antwoord op de vragen van de leden Van Raan, Van Esch en Vestering (allen PvdD) is bij brief van 4 oktober 2022 (kenmerk 2022Z09873) aangegeven dat door bureau Metafoor werd gewerkt aan een partiële herziening van het ruimtelijk ontwikkelingsplan voor de voormalige plantage. Met de herziening wordt beoogd ter plaatse de bouw van woningen mogelijk te maken. Hierbij zij aangetekend dat het OLB nog geen formeel standpunt heeft ingenomen omtrent de vraag of het wenselijk is om woningen te bouwen op de voormalige plantage. De mate van ontwikkeling dan wel of ontwikkeling op deze locatie kan plaatsvinden hangt namelijk af van de uitkomst van de milieueffectenrapportage (m.e.r). Daarnaast is tijdens het bezoek van de Minister voor VRO aan Bonaire in juni 2022 vanuit het OLB aangegeven dat met de vaststelling van het ruimtelijk ontwikkelingsplan voor Bonaire zal worden gewacht totdat het ruimtelijk ontwikkelingsprogramma is vastgesteld. Logischerwijs geldt dit ook voor partiële herzieningen van het ontwikkelingsplan, zoals die voor de herontwikkeling van de voormalige plantage Bolivia. Het is derhalve nog maar de vraag of het OLB bereid is om het plan in procedure te brengen. Als dat al het geval zou zijn, dient eerst nog een aantal formele stappen te worden gezet.
Een belangrijke formele stap voor het ontwikkelingsplan is het afronden van de MER-procedure. In het najaar van 2022 heeft de startnotitie MER ter inzage gelegen. Hierop zijn bij het OLB zienswijzen ingediend. Alvorens kan worden begonnen met het opstellen van de MER, dienen richtlijnen hiervoor te worden vastgesteld door OLB, op advies van een in te stellen MER-Commissie. Het bestuurscollege is voornemens daarbij de procedure zoals beschreven in het Eilandsbesluit natuurbeheer te volgen.
De afgelopen maanden is het OLB begonnen met het werven van deskundigen die in de MER-Commissie voor dit project zitting kunnen nemen. De leden van de MER-Commissie zijn nog niet benoemd. Aangezien Bonaire nog niet een dergelijke MER-commissie voor dit project heeft aangesteld, valt niet te zeggen wanneer de uitvoering van de MER zal geschieden. Aangezien de herziening van het Ruimtelijke Ordeningsplan Bonaire (ROB) niet in procedure worden gebracht, zolang de MER niet is vastgesteld en beoordeeld, constateer ik dat het op dit moment juridisch niet mogelijk is om onomkeerbare stappen te zetten.
Is er over deze motie een gesprek geweest met het OLB? Zo ja, wanneer heeft dit gesprek plaatsgevonden en wat is er besproken? Zijn er verslagen hiervan en zo ja, kunt u deze met de Kamer delen? Wat zijn de vervolgstappen met betrekking tot het in uitvoering brengen van de aangenomen motie?
Over deze motie is in november 2022 ambtelijk gesproken met OLB. Dit in het kader van een regulier ambtelijk overleg. Er is in dit gesprek duidelijk gemaakt dat er geen onomkeerbare stappen mogen worden gezet voordat de mer is afgerond. Van deze reguliere ambtelijke overleggen worden geen verslagen gemaakt. De Minister voor VRO is voornemens om eind juni 2023 een bezoek te brengen aan Caribisch Nederland. De kwestie rondom plantage Bolivia zal dan ook onderwerp van gesprek zijn met het nieuwe bestuurscollege van Bonaire.
Indien het gesprek nog niet heeft plaatsgevonden, wanneer zal dit plaatsvinden?
Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om actief te pleiten voor het beschermen van de natuur op Plantage Bolivia, dat 10% van het eiland beslaat en voor het benadrukken dat de open-landschapsbestemming van Plantage Bolivia ongewijzigd blijft? Zo nee, waarom niet?
Ik erken het belang van het beschermen van de op de voormalige plantage aanwezige natuur.
Binnen de bestemming «open landschap» is woningbouw niet of zeer beperkt toegestaan en worden de in het gebied aanwezige natuurwaarden afdoende beschermd. Het toekennen en eventueel wijzigen van een bestemming is de bevoegdheid van het OLB. Op basis van de uitkomsten van de milieueffectenrapportage zal het OLB beslissen welke vervolgstappen met betrekking tot het gebied Bolivia zal worden genomen.
Zodra het OLB besluit om het Ruimtelijke Ontwikkelingsplan Bonaire (ROB) voor de voormalige plantage te willen herzien en hiervoor een procedure opstart, zal het (voor)ontwerpplan door het Rijk worden beoordeeld en zal daarop worden gereageerd. Indien de natuurwaarden op Bolivia in het plan onvoldoende worden beschermd, zal daarvoor zeker aandacht worden gevraagd. Gezien de goede verstandhouding met het OLB is de verwachting dat eventuele nadere gedachten van het Rijk zullen worden meegenomen in het plan. Als dat onverhoopt niet het geval zou zijn, zal het Rijk zich beraden op vervolgstappen. De Wet grondslagen ruimtelijke ontwikkelingsplanning BES (Wgro BES) biedt bijvoorbeeld de mogelijkheid tot het geven van een (reactieve) aanwijzing.
Is al concreet bekend wanneer het ontwikkelingsprogramma door de ministerraad wordt vastgesteld, die volgens de beleidsagenda volkshuisvesting en ruimtelijke ordening Caribisch Nederland in de loop van 2023 zal worden vastgesteld? Zo ja, is dit programma al in procedure gebracht en hoe ziet dit eruit voor wat betreft tijdlijn en inspreekmomenten, en wat zijn de vervolgstappen met betrekking tot het in uitvoering brengen van de aangenomen motie? Zo nee, hoe ziet de tijdlijn eruit?
Op dit moment wordt het voorontwerpontwikkelingsprogramma opgesteld, in samenwerking met onder andere de ambtenaren van het OLB. Zodra dit gereed is, naar verwachting begin juni, zal het worden besproken met de departementen en de stakeholders in Caribisch Nederland, waaronder de bestuurscolleges. Daarbij zal ook de bevolking worden betrokken. De Minister voor VRO is voornemens om eind juni 2023 een bezoek te brengen aan Caribisch Nederland. Tijdens dat bezoek zullen het voorontwerpprogramma en de daarop ontvangen reacties op de agenda staan. Na het bezoek van de Minister zullen de reacties worden verwerkt en zal een ontwerpprogramma worden opgesteld, dat vervolgens in de zomermaanden ter inzage zal worden gelegd. Gedurende de periode van terinzagelegging kan eenieder zienswijzen op het ontwerpprogramma indienen. Na afloop van de terinzagelegging zal worden bezien of de (eventuele) zienswijzen aanleiding geven om het programma aan te passen. Daarna wordt de procedure ingezet die eindigt met de vaststelling van het programma door de ministerraad. Alvorens de ministerraad een besluit kan nemen, dient het programma voor advies aan de drie eilandelijke bestuurscolleges te worden voorgelegd. Ik verwacht dat het programma in het vierde kwartaal van dit jaar zal worden vastgesteld.
Kunt u aangeven waar de procedure rondom de Milieueffectrapportage (MER) ten behoeve van de ontwikkeling van Plantage Bolivia zich momenteel bevindt?
In het najaar van 2022 heeft de startnotitie MER ter inzage gelegen. Hierop zijn bij het OLB twee zienswijzen ingediend. Deze worden aan de MER-commissie meegegeven. De MER-commissie stelt een advies over de richtlijnen op en vervolgens stelt het OLB de richtlijnen vast. Het bestuurscollege is voornemens daarbij de procedure zoals beschreven in het Eilandsbesluit natuurbeheer te volgen. De Staatssecretaris van IenW zal u informeren over de vervolgstappen.
a. Is er al een MER opgesteld voor de mogelijke ontwikkeling van Plantage Bolivia en indien deze is opgesteld, wat zijn de hoofdconclusies?
Voor de mogelijke ontwikkeling van een containerhaven nabij Hato is een startnotitie voor de MER inmiddels gereed en zal in 2023 een MER worden opgesteld. Het afronden van deze procedure kan pas plaatsvinden op het moment dat de leden van de Commissie MER zijn benoemd.
b. Zijn de richtlijnen al vastgesteld en zijn daar de ingezonden zienswijzen in verwerkt?
Een maatschappelijke kosten baten analyse (MKBA) is opgesteld met het doel om de maatschappelijke meerwaarde van de vrachthaven (waaronder, maar niet uitsluitend containers) te onderzoeken. Uit de MKBA is gebleken dat een vrachthaven maatschappelijke meerwaarde biedt, onder andere om de kosten van levensonderhoud voor de bevolking omlaag te brengen. Om de uitkomsten hiervan te verifiëren wordt ook een second opinion op de MKBA uitgevoerd door het Centraal Planbureau. Deze zal eind april gereed zijn. Als de resultaten van de MER bekend zijn zullen de uitkomsten van de MKBA hieraan getoetst worden.
c. Worden in de MER ook alternatieven onderzocht, zoals het bouwen van huizen in en rondom bestaande woonkernen? Zo nee, waarom niet en hoe bent u van plan deze lacune te laten dichten in overleg met het OLB?
Afgelopen decennia zijn verschillende onderzoeken verricht over mogelijke locaties voor container- en vrachtafhandeling op Bonaire. Met de bevolkingsgroei is de noodzaak voor een efficiëntere container- en vrachtafhandeling steeds groter geworden. In 2017 heeft Port of Amsterdam International het Bestuurscollege geadviseerd om de locatie te Hato als voorkeurslocatie aan te wijzen voor een nieuwe vrachthaven. Met de MKBA is onderzoek gedaan naar de maatschappelijke meerwaarde van de vrachthaven op twee alternatieve locaties (Hato en BOPEC) vergeleken met de huidige locatie (Kralendijk). De MKBA toont aan dat er maatschappelijk nut is. Het Centraal Planbureau zal dit nader verifiëren met een second opinion.
d. Klopt het dat het Rijk het OLB had geadviseerd om de commissie voor de milieueffectrapportage Nederland in te schakelen met betrekking tot Plantage Bolivia? Zo ja, klopt het dat het OLB dit advies niet heeft opgevolgd? Is duidelijk waarom dit advies niet is opgevolgd?
Wat in het MER onderzocht moet worden, wordt vastgelegd in de nader vast te stellen richtlijnen, waarover de MER-commissie het OLB zal adviseren.
Klopt het dat voor de mogelijke ontwikkeling van een containerhaven nabij HATO ook een MER wordt opgesteld? Zo ja, wanneer zal deze afgerond zijn? Zo nee, wat is de reden hiervoor?
Wat in het MER onderzocht moet worden, wordt vastgelegd in de nader vast te stellen richtlijnen, waarover de MER-commissie het OLB zal adviseren.
Klopt het dat bij het opstellen van de MER voor HATO geen onderzoek gedaan zal worden naar de vraag of de containerhaven überhaupt nodig is, aangezien het beleid van Bonaire erop gericht is om niet meer dan één cruiseschip per dag te hebben, waardoor uitbreiding niet nodig is? Zo nee, waarom niet?2
De regering is verantwoordelijk voor het uitvoeren van moties. Ik ben in beginsel van mening dat met de huidige wet en regelgeving en daarop gebaseerde stelsel van vergunningverlening, toezicht- en handhaving (VTH), uitvoering wordt gegeven aan de motie. Met dit stelsel worden aanvragen om (bouw)projecten namelijk op hun aanvaardbaarheid getoetst en dienen die regels gecontroleerd en gehandhaafd te worden. Ook de belangrijke vraag of koraal wordt beschadigd dient in dit stelsel aan de orde te komen en in de MER zal worden onderzocht of er mogelijke schade- effecten voor het koraal zullen zijn bij de aanleg van de nieuwe vrachthaven. Het bestuurscollege van Bonaire is verantwoordelijk voor de beoordeling van de MER en de benodigde vergunningen.
In dit verband is ook van belang dat zowel de verantwoordelijke bewindspersonen als de kamer de verantwoordelijkheid nemen om het VTH stelsel verder te versterken met eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de door de bestuurscolleges uit te voeren inspecties en beoordelingen van eventuele verleende milieu- en bouwvergunningen voor projecten aan de kust. Het is immers niet alleen van belang dat bij vergunningverlening de juiste afwegingen worden gemaakt maar ook dat de kwaliteit komt vast te staan voor toezicht en handhaving van vergunningen. Hierin voorziet het Inrichtingen en activiteitenbesluit BES (IAB BES). Deze algemene maatregel van bestuur is in uw kamer in behandeling.
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is dat niet serieus wordt bekeken of de vrachthaven überhaupt nodig is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u concreet doen?
In de MKBA is nut en noodzaak van de vrachthaven nabij Hato onderzocht, naast mogelijke andere locaties. In de MER zal nader moeten worden onderzocht wat de milieueffecten zijn van een vrachthaven nabij Hato en of het op basis daarvan wenselijk en mogelijk is om de haven aan te leggen.
Klopt het dat bij het opstellen van deze MER ook geen onderzoek zal worden gedaan naar de mogelijkheid van de herontwikkeling van een nieuwe haven op de huidige locatie? Zo nee, waarom niet?
De ecologische kwaliteit van het koraal van Caribisch Nederland is beschreven in de staat van de natuur in Caribisch Nederland 2017. Uw Kamer is hierover op 25 februari 2019 geïnformeerd (Kamerstuk 30 825, nr. 218). De beoordeling van de kwaliteit en de algehele staat van instandhouding van het koraal zijn beide zeer ongunstig. In 2025 zal opnieuw een staat van de natuur worden opgesteld. Deze wordt dan ook met uw Kamer gedeeld.
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is dat de huidige locatie niet als serieus alternatief wordt bekeken, omdat een andere locatie nieuwe schade aan het koraal met zich meebrengt, terwijl op de huidige locatie het koraal al is aangetast, zeker gezien de renovatie en verlenging van de zuidpier in 2021? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat het koraal aan de oostkust van Bonaire niet is geïnventariseerd. Door de stroming is onderzoek naar en inventarisatie van koraal daar moeilijk. Koraalherstel is door de stroming daar tevens zeer beperkt mogelijk. Bij St. Eustatius en Saba komt geen koraalrif voor zoals bij Bonaire maar betreft het meer koraalgemeenschappen die groeien op gestold lavagesteente. Volledige inventarisatie van koraal is niet mogelijk. Voor de monitoring van koraal worden internationale vastgestelde (wetenschappelijke) richtlijnen gevolgd4.
Bent u het ermee eens dat u verantwoordelijk bent om ervoor te zorgen dat bij een mogelijke uitbreiding van de containerhaven het koraal niet wordt beschadigd op basis van de aangenomen motie van de Partij voor de Dieren en BIJ1, die oproept om projecten waarbij het koraal wordt beschadigd niet door te laten gaan? Zo nee, waarom niet en wie zijn dan de verantwoordelijken?3
Uit de staat van natuur in Caribisch Nederland 2017 blijkt dat het koraal rondom Saba niet volledig aan het afsterven is. Wel is het zo dat de bedekking met koraal de laatste 30 jaar enorm is afgenomen van circa 30% bedekking in 1993 naar circa 8% in 2017. De laatste jaren lijkt de bedekking te stabiliseren. De hoofdoorzaken van afname van het koraal zijn klimaatverandering, extreme weersomstandigheden, erosie, sedimentatie en ziekten. De uitvoering van het Natuur- en milieubeleidsplan Caribisch Nederland 2020–2030 (NMBP) heeft tot doel de trend van koraalrifdegradatie te keren om gezonde, veerkrachtige en weerbare koraalriffen te creëren. Door de uitvoering van het NMBP investeert het Rijk in herstel van het koraal en het terugdringen van loslopende grazers om erosie en sedimentatie op het koraal te voorkomen.
Bent u het ermee eens dat als eerste de noodzaak van de containerhaven moet worden onderzocht, en daarna gekeken moet worden of de huidige locatie geschikt is voor mogelijke uitbreiding, alvorens naar andere opties te kijken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om in samenspraak met het OLB en de opstellers van de MER te kijken hoe dit bewerkstelligd kan worden?
Er zijn geen jaarlijkse voortgangsrapportages voor het NMBP opgesteld. Uw Kamer zal voor 1 juli 2023 geïnformeerd worden over de voortgang van de uitvoering van het NMBP op de eilanden. Dit zal de eilandelijke voortgangsrapportages omvatten.
Kunt u aangeven hoe het is gesteld met de ecologische kwaliteit van het koraal rondom Bonaire, Sint Eustatius en Saba?
Fase 1 van NMBP is nog in uitvoering. Er lopen verschillende activiteiten die bijdragen aan het behalen van de in bijlage 3 genoemde mijlpalen voor 2024 en 2030. De voortgang van fase 1 (2020–2024) van het NMBP zal worden geëvalueerd, deze evaluatie zal voor 1 april 2025 met uw Kamer gedeeld worden. Een van de doelen van de evaluatie is onderzoeken in hoeverre de betreffende mijlpalen voor 2024 behaald zijn.
Klopt het dat het koraal aan de oostkust van Bonaire, waaronder 15 kilometer grenzend aan Plantage Bolivia, nog niet is geïnventariseerd? Zo nee, wat waren de uitkomsten? Zo ja, bent u het ermee eens dat alle koraalriffen rond de BES-eilanden zo spoedig mogelijk geïnventariseerd moeten worden?
Voor de vraag over de voortgangsrapportage verwijs ik naar het antwoord op vraag 17. Voor projecten met mogelijke schade aan het koraal wordt het vigerend juridisch kader gehanteerd. Ik heb uw Kamer hierover geïnformeerd bij brief van d.d. 26 november 2021 (Kamerstuk 26 407, nr. 254) en de daarin bijgevoegde beschrijving van het vigerend juridisch kader. Deze brief was een reactie op moties met als strekking om ervoor te zorgen dat bij projecten natuurbescherming wordt gewaarborgd en te voorkomen dat deze tot koraalbeschadiging leiden. Een goede uitvoering van de wet- en regelgeving biedt een gedegen kader voor toetsing van projecten en voldoende waarborgen om schade aan het koraal te voorkomen.
Klopt het dat het koraal rondom Saba aan het afsterven is? Zo ja, wat zijn de hoofdoorzaken van deze sterfte, wat wordt ertegen ondernomen en welke ondersteunende rol kan het Rijk spelen om koraalsterfte te voorkomen?4
Er is een ruimtelijk ontwikkelingsprogramma in ontwikkeling dat in Q4 2023 door de ministerraad zal worden vastgesteld. Dit programma zal het ruimtelijk kader bieden voor onder andere duurzame kustbebouwing en koraalbescherming. Voor wat betreft illegale kustbebouwing en de omgang daarmee voert de ILT een onderzoek uit naar de uitoefening van lokale taken op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving. De ILT zal aanbevelingen doen voor een verbetering van dit stelsel. Voor legale (en gelegaliseerde) kustbebouwing biedt de uitvoering van het NMBP een integrale aanpak om de verschillende drukfactoren op het koraal te verminderen of weg te nemen.
Zijn de jaarlijkse voortgangsrapportages met betrekking tot het Natuur- en milieubeleidsplan Caribisch Nederland 2020–2030 opgesteld? Zo ja, wat waren de meest recente hoofdconclusies en resultaten?
Ik verleen met mijn collega van IenW ondersteuning aan de implementatie van het Uitvoeringsprogramma Toezicht en Handhaving van het bestuurscollege. Op basis hiervan worden meerdere taskforces ingericht waaronder de taskforce kustbebouwing maar ook de taskforce implementatie nieuwe milieuregelgeving te weten: het Inrichting en activiteitenbesluit BES (IAB BES). Beiden hebben onder meer tot doel om koraal ecosystemen te beschermen. De ondersteuning bestaat uit meerdere componenten waaronder de werving en selectie van tijdelijk en vast personeel via de VNG en omgevingsdiensten, het voorzien in ICT behoeften, het bieden van advies bij complexe vergunning-, toezicht- en handhavingstrajecten (VTH) en het trainen van personeel. Daarnaast is er ook mede financiering van de benodigde inzet.
Het OLB heeft de afgelopen maanden zich actief ingespannen om extra vast maar ook tijdelijk personeel te werven voor het behandelen van vergunningaanvragen en op deze wijze het vergunningstraject te verbeteren. Deze inspanning heeft geresulteerd in extra mankrachten die reeds zijn begonnen dan wel binnenkort met hun werkzaamheden zullen aanvangen. Tevens heeft het OLB stappen ondernomen om de nodige samenwerking met een Nederlandse gemeente te bewerkstelligen en vanuit diens omgevingsdienst de nodige ondersteuning en training op VHT-gebied te ontvangen. Deze acties zijn bij het beantwoorden van deze vragen nog niet gefinaliseerd.
Kunt u aangeven welke mijlpalen van de uitvoeringsagenda behaald zijn, zoals opgesteld in bijlage 3 en dan met name voor onderdeel: 1.1.3 Duurzame kustontwikkeling a tot f?
Ja, het is bekend dat op Sint Eustatius een onvergund pad zou zijn uitgegraven van een hotel naar de zee. Het openbaar lichaam heeft hierover gesproken met de overtreder en zij hebben de consequenties en vervolgstappen hiervan schriftelijk vastgelegd. Het openbaar lichaam heeft een onderzoek uitgevoerd naar de gevolgen van de bouw van het hotel in kwestie en de aanleg van het pad. Op grond van dit onderzoek zal zo snel mogelijk maar in ieder geval voor 1 juni 2023 besloten worden welke acties conform het toezicht- en handhavingsstelsel ondernomen moeten worden.
Indien de rapportages nog niet zijn opgesteld, bent u bereid de Openbare Lichamen te vragen deze zo spoedig mogelijk op te stellen, en daarbij te verzoeken om te wachten met de mogelijke uitrol van projecten die schade aan het koraal kunnen berokkenen? Zo nee, waarom niet?
Het is niet bekend hoeveel gebouwen op de klif van Sint Eustatius zijn gebouwd die een gevaar vormen voor het koraal. De Ministeries van IenW, LNV en BZK zijn in regulier overleg met het Openbaar Lichaam over de uitvoering van het NMBP via een stuurgroep overleg over de voortgang op het NMBP. Een belangrijk onderdeel van het NMBP op Sint Eustatius is het herstel van het koraal, onder andere door het verwijderen van het loslopend vee. Ook buiten deze bijeenkomsten om voorzien bovengenoemde ministeries het Openbaar Lichaam van advies en ondersteuning. Daarnaast lopen er meerdere door het Rijk gefinancierde anti-erosieprojecten. Zo heeft het Ministerie van IenW begin 2020 € 17 miljoen beschikbaar gesteld voor een integraal plan tegen de erosieproblematiek. Het geld is onder andere ingezet voor het op juiste wijze afvoeren van hemelwater, wat deels de erosie veroorzaakt. Daarnaast is er binnen het Tevens is er in 2018 zo’n € 10 miljoen beschikbaar gesteld voor het stutten van de klif van Fort Oranje en eind 2020 nog eens €2,5 miljoen voor het verduurzamen van de eerder genomen maatregelen. De vergunninghouder van het Chogogo Beach Resort is Chogogo Bonaire OG B.V.
Wat gaat u doen wanneer binnen een rapportagejaar duidelijk wordt dat het koraal nog steeds aangetast wordt door kustbebouwing of dat er geen concrete, positieve resultaten naar voren komen uit de voortgangsrapportage met betrekking tot 1.1.3 duurzame kustontwikkeling?
De vergunninghouder is verantwoordelijk voor het verhogen van de keermuur.
Hoe gaat u het bestuurscollege ondersteunen bij de door hun gestelde prioriteit om een taskforce kustbebouwing in te stellen, met als doel intensivering van toezicht en handhaving bij bestaande bouw, nieuwbouw of verbouwing van woningen en verblijfsrecreaties langs de kust? Of bent u hierbij anderszins betrokken?
Een overtreder is verantwoordelijk voor het betalen van de aan de overtreder opgelegde dwangsom.
Klopt het dat op Sint Eustatius een hotel aan de kust gebouwd is, waarbij tijdens de bouw (begonnen rond 2019) een illegaal pad naar zee is uitgegraven, waarvan inmiddels delen zijn ingestort, met mogelijke risico’s voor het Sint Eustatius National Marine Park, dat onderaan de klif begint?5
In de regel is degene die de schade veroorzaakt heeft verantwoordelijk voor het nemen van maatregelen.
Kunt u nagaan hoeveel gebouwen op de klif van Sint Eustatius zijn gebouwd welke een gevaar vormen voor het koraal? Bent u bereid met het Openbaar Lichaam Sint Eustatius in gesprek te gaan over de uitvoering van zowel het NMBP 2020–2030 bijlage 3 en het voorkomen van kustbebouwing die nadelig is voor het koraal en/of het onderwaterleven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer? Kunt u aangeven wie de vergunninghouder(s) is (zijn) van het Chogogo Beach Resort?
Het antwoord op deze vraag vergt nader overleg met het openbaar lichaam. Het is mij bekend dat de keermuur nog niet is opgehoogd omdat tegen de besluitvorming een bezwaarprocedure loopt. Ik zal dit onderwerp in april met het nieuwe bestuurscollege bespreken. De Staatssecretaris van IenW zal uw Kamer uiterlijk eind mei 2023 hierover informeren.
Wie is (zijn) er verantwoordelijk voor het verhogen van de keermuur?
Het antwoord op deze vraag vergt nader overleg met het openbaar lichaam. De Staatssecretaris van IenW zal uw Kamer uiterlijk eind mei 2023 hierover informeren.
Wie is (zijn) er verantwoordelijk voor het betalen van de dwangsom?
Een ingediende claim is niet bekend bij het OLB.
Wie is (zijn) er verantwoordelijk voor het nemen van natuurherstelmaatregelen en dan met name voor het koraal?
Zie antwoord op vraag 29. Ik zal dit onderwerp in april met het nieuwe bestuurscollege bespreken.
Klopt het dat de keermuur nog steeds niet is opgehoogd en dat de vergunninghouder hiermee niet aan de termijn van zes weken heeft voldaan, zoals gesteld in de schriftelijke waarschuwing van het OLB, met last onder tweede dwangsom? Zo ja, waarom is de eerste opgelegde dwangsom nog niet geïnd?
Ja dat klopt. Ik ben in beginsel bereid om te ondersteunen maar stel vast dat er nog geen verzoek tot ondersteuning is gedaan. Ik zal dit onderwerp in april met het nieuwe bestuurscollege bespreken.
Wanneer zal het OLB de eerste en de tweede dwangsom innen?
Het antwoord op deze vraag vergt nader overleg met het openbaar lichaam. De Staatssecretaris van IenW zal uw Kamer uiterlijk eind mei 2023 hierover informeren.
Kunt u nagaan of de vergunninghouder of iemand van Chogogo Beach Resort een niet-publieke, financiële claim heeft gelegd op het OLB? Zo ja, om hoeveel geld gaat het?
Het onderzoek van de Inspectie Leefomgeving en Transport zal eind mei 2023 aan uw Kamer worden gestuurd. De Staatssecretaris van IenW is bereid om het onderzoek dan direct van een appreciatie te voorzien en zal ook een inhoudelijke beantwoording geven van bedoelde vragen naar aanleiding van het schriftelijk overleg inzake het Inrichtingen en activiteiten Bes (IAB BES).
Is het mogelijk dat deze claim de inning van de dwangsom frustreert?
Mijn verwachting is dat ik reeds eind mei 2023 met de conclusies van het ILT rapport een beeld zal hebben over de haalbaarheid van de lopende verbetertrajecten Als de resultaten van dat rapport verdere actie vanuit het Rijk vergt, dan ga ik hiermee gelijk aan de slag. Ik merk hierbij op dat spoedige inwerkingtreding van hoofdstuk 5 van het IAB BES noodzakelijk is voor het vaststellen van duidelijke kwaliteitseisen aan de uitvoering van lokale VTH taken, voor het voeren van overleg en ook voor het doen van aanwijzingen op grond van artikel 10.11 Wet Vrom Bes. De behandeling van het IAB BES in de kamer is echter aangehouden.
Klopt het dat de ministeries het OLB juridische bijstand kunnen bieden bij een (niet-)publieke claim? Zo ja, bent u daartoe bereid? Zo nee, waarom niet?
Het OLB heeft in januari 2023 een verbetertraject bestuurlijk vastgesteld voor de directies die zich bezighouden met VTH taken en de uitvoering van verantwoordelijkheden in het kader van Ruimtelijke Ordening. Het verbetertraject wordt aangestuurd door een stuurgroep waaraan namens mij en de andere ministeries wordt deelgenomen.
Is het Openbaar Lichaam van plan om natuurherstelmaatregelen te vragen aan de vergunninghouder van het Chogogo Beach Resort? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet en wie zal verantwoordelijkheid dragen voor het herstellen van het koraal?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 34.
Kunt u aangeven wanneer het onderzoek van de Inspectie Leefomgeving en Transport naar de kwaliteit van de uitvoering van vergunningverlening, toezicht en handhaving taken naar de Kamer zal worden gestuurd? Bent u bereid om deze direct van een appreciatie te voorzien en daarbij ook een inhoudelijke beantwoording te geven van die vragen van het schriftelijk overleg inrichtingen- en activiteitenbesluit (IAB) BES waarbij nu in de beantwoording naar het ILT-onderzoek wordt verwezen? Zo nee, waarom niet?
Hoewel dit leidt tot een uitzonderlijke korte beantwoordingstermijn, hebben medewerkers van de betrokken departementen de beantwoording met spoed ter hand genomen en mij daarmee in staat gesteld de meeste vragen conform uw verzoek voor het Commissiedebat te beantwoorden. Ik stel het op prijs als u een volgende keer weer de reguliere termijnen wilt hanteren.
Wat gaat u doen wanneer binnen een jaar geen concrete resultaten zijn behaald in het verbetertraject bij de dienst die vergunningverlening, toezicht en handhaving taken uitvoert? Kunt u hiertoe tijdig voorbereidingen treffen?
Kunt u hierbij aangeven waarom het verbetertraject voor de implementatie nog niet bestuurlijk is vastgesteld door het OLB en wanneer dit gaat gebeuren? Wat gaat u ondernemen wanneer dit niet tot stand komt?
Wat bent u van plan te doen wanneer binnen een jaar duidelijk wordt dat de uitvoeringsprogramma’s op kernpunten niet worden geïmplementeerd, zoals wel wordt verwacht door het kabinet? Kunt u toezeggen dat de aanbevelingen binnen een jaar worden uitgevoerd?
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het verzamel-commissiedebat BES van 13 april 2023?
Mishandeling van een boswachter |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht over de mishandelde boswachter in Limburg1 en de eerdere berichten over toename van agressie tegen boswachters?2, 3
Ja. Hierbij wil ik benadrukken dat het gebruik van geweld ontoelaatbaar is en dat ik hoop dat deze boswachter snel van de opgelopen verwondingen herstelt.
Wat zijn de cijfers van agressie tegen boswachters over de laatste vijf jaar?
De politie registreert niet specifiek op incidenten van agressie tegen boswachters. Wel is bekeken hoeveel incidenten er in hun systemen zijn geregistreerd in het kader van Veilige Publieke Taak (VPT) aangaande verschillende vormen van agressie tegen boa’s domein II en/of incidenten waarbij «boswachter», «Natuurmonumenten» of «Staatsbosbeheer» is vermeld. Hierbij zijn tussen 2018 en 2022 jaarlijks respectievelijk 8, 6, 7, 4 en 4 incidenten geregistreerd. Voor 2023 zijn dit tot op heden 4 incidenten.
Klopt het dat justitie tot nu toe alleen het gebruik van handboeien en wapenstok heeft goedgekeurd als vaste uitrusting van boswachters? Zo ja, zijn alle boswachters hiermee uitgerust?
Boa-werkgevers kunnen volgens de BOA-beleidsregels voor hun boa’s in domein II een aanvraag indienen voor handboeien, pepperspray, wapenstok, surveillancehond en vuurwapen. Deze aanvraag wordt door Justis beoordeeld op basis van een beoordelingskader.
In domein II werken verschillende soorten boa’s waaronder boswachters. Een duidelijke definitie van «boswachter» wordt nergens gegeven, maar op basis van de laatste gegevens kan worden geconcludeerd dat er bij gemeenten, natuurbeheerorganisaties en landgoedeigenaren boa’s in dienst zijn aan wie meer dan handboeien en een wapenstok zijn toegekend. Daarnaast zijn er ook boswachters en andere boa’s in domein II die niet zijn uitgerust met geweldsmiddelen.
Deelt u de mening dat de bodycam afschrikwekkend en de-escalerend werkt? Zo ja, wilt u boswachters hiermee uitrusten, zodat agressief gedrag op beeld komt, waardoor daders sneller kunnen worden gepakt?
Ja. De bodycam werkt vanuit het perspectief van de politie de-escalerend, zo blijkt uit het Eindrapport «Inzet van bodycams binnen het operationele politiewerk», van het Programma Sensing, Landelijke project bodycams van 6 juli 20184. Of een boswachter, als boa, hiermee wordt uitgerust is een keuze en verantwoordelijkheid van de werkgever van de boswachters zelf. Indien de beelden strafbare feiten bevatten of er wordt aangifte gedaan na geweld tegen een boa, dan kunnen de beelden na vordering door de politie worden gebruikt ter opsporing van de strafbare feiten of van de dader van het geweld tegen de boa.
Is voldaan aan de wens van Staatsbosbeheer om boswachters uit te rusten met pepperspray? Zo nee, zou u alsnog aan deze wens willen voldoen?
Ja. Aan de wens van Staatsbosbeheer is in juli 2019 voldaan. Alle boa’s van Staatsbosbeheer mogen uitgerust zijn met pepperspray.
De macro-financiële bijstand van Moldavië |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Is de Minister bekend met de volgende zin in de appreciatie van het kabinet van de macro-financiële bijstand van Moldavië door de Europese Unie: «Het herstel van macro-economische stabiliteit in de partnerlanden kan niet in afdoende mate worden bereikt door bijstand door afzonderlijke lidstaten, en kan beter worden bereikt door de EU als geheel.»?1
Ja.
Kan de Minister deze bewering wellicht onderbouwen? Waarom is de Europese Unie beter hiertoe in staat dan de afzonderlijke lidstaten (in plaats van omgekeerd dus)? Kortom, wat zijn de bewijzen voor deze bewering?
De macro-financiële steun aan Moldavië door de EU als geheel is zowel wat betreft financiering als wat betreft de besteding van de middelen efficiënter.
De Commissie kan namelijk goedkoper lenen dan de meeste lidstaten afzonderlijk en daarnaast worden de administratieve lasten voor de Moldavische autoriteiten zo veel mogelijk beperkt doordat ze maar met één partij (de Europese Commissie) een overeenkomst aangaan. Dit legt ook minder beslag op de beperkte capaciteit van de autoriteiten van Moldavië.
Daarnaast wordt de besteding van de middelen, zoals overeengekomen in het «memorandum of understanding», efficiënter. De Commissie is, gelet op de aanwezige expertise en contacten, goed in staat om de MFB te monitoren op implementatie van de hervormingsagenda. De Commissie rapporteert hierover aan de EU-lidstaten. Het verlenen van macro-financiële bijstand heeft een duidelijke grondslag in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, specifiek in artikel 212. Daarbij complementeren en versterken de acties van de lidstaten en de Unie elkaar2.
Kortom, als Nederland dit alleen zou willen doen zou dit een veel complexere operatie betekenen en zouden de middelen minder efficiënt kunnen worden besteed.
Is de financiële steun die door het Internationale Monetaire Fonds (IMF) aan Moldavië wordt verleend in de ogen van de Minister onvoldoende om macro-economische stabiliteit te bereiken?
De financiële steun van het Internationaal Monetair Fonds draagt bij aan het bereiken van macro-economische stabiliteit in Moldavië. Het IMF programma is een combinatie van financiële steun en een hervormingsagenda waardoor de kans dat Moldavië in de toekomst weer een beroep op het IMF zal doen afneemt, mede doordat een IMF-programma ook andere vormen van financiering aantrekt (de katalytische werking van het Fonds).
Daarnaast is schuldhoudbaarheid een voorwaarde voor een IMF-programma. Dit betekent dat een land tijdens een IMF-programma over voldoende financiële middelen moet beschikken om aan alle financiële verplichtingen te kunnen voldoen en ook dat er geen financieringsgat bestaat. Daarbij komt dat een IMF-programma een maximale omvang heeft die is gebaseerd op het quota-aandeel van het land binnen het Fonds3. In het geval van Moldavië dicht het IMF-programma (t.w.v. in totaal 594 mln. SDR) niet het gehele financieringsgat. Daarom is het nodig dat Moldavië ook andere financiering aantrekt, bijvoorbeeld vanuit de Europese Unie of de Wereldbank.
Kan de Minister de bovenstaande vraag met een simpel «ja» of «nee» beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Nee, omdat de financiële steun een cruciale bijdrage levert aan het bereiken van macro-economische stabiliteit, maar niet de enige steun is die Moldavië nodig heeft. De toegevoegde waarde van een IMF-programma is de katalytische werking van het programma door de combinatie van financiële steun en de hervormingsagenda die op korte termijn de betalingsbalansproblemen van Moldavië verlichten en deze in de toekomst kunnen voorkomen. Daarbij gaat het IMF er vanuit dat een land dat een programma ontvangt ook andere vormen van financiering aantrekt, bijvoorbeeld financiering van andere internationale financiële instellingen of door de uitgifte van staatsobligaties.
Indien de steun die door het IMF aan Moldavië wordt verleend onvoldoende is kan hieruit geconcludeerd worden dat het IMF in dit geval dus tekortschiet? Zo nee, waarom niet?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 3 en 4 en in de kabinetsappreciatie MFB Moldavië is er een resterend financieringsgat waarvoor financiële middelen nodig zijn en is de Europese Unie in staat dit middels MFB gedeeltelijk te dichten.
Indien de steun die door het IMF aan Moldavië wordt verleend voldoende is waarom wordt door de Europese Unie dan extra macro-financiële bijstaand verleend?
Zoals toegelicht bij de antwoorden op de vragen 3, 4 en 5 gaat het IMF er vanuit dat een land dat een programma ontvangt ook andere vormen van financiering aantrekt en is er dus nog aanvullende steun aan Moldavië nodig.
Kunnen deze vragen afzonderlijk beantwoord worden?
Ja.
Het bericht dat EU-bobo’s gesubsidieerd naar Straatsburg vliegen |
|
Alexander Kops (PVV), Vicky Maeijer (PVV) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Subsidievlucht EU-bobo»?1
Ja
Klopt het dat Frankrijk, met medeweten van de Europese Commissie, bijna 4 miljoen euro uitgeeft om een onrendabele lijnvlucht tussen Amsterdam en Straatsburg voor Europarlementariërs en EU-ambtenaren in de lucht te houden? Zo ja, vindt u dat niet hypocriet? Deelt u de mening dat ze ook prima per bus kunnen gaan voor enkele tientjes per ticket?
De Franse luchtvaartmaatschappij Amelia vliegt sinds april 2022 tussen Amsterdam en Straatsburg. Ze zullen deze vluchten drie jaar lang uitvoeren. Deze vlucht staat in de Europese Unie op de lijst van «Public Service Obligations» (PSOs). Indien geen enkele luchtvaartmaatschappij belangstelling heeft voor de exploitatie van de route van een PSO, kan een lidstaat de toegang tot de route beperken tot één luchtvaartmaatschappij en haar verliezen als gevolg van de PSO compenseren.
Klopt het dat er voor medewerkers van het Europees parlement zelfs een financiële prikkel is om het subsidievliegtuig te nemen?
Het kabinet gaat niet over de vliegreizen die medewerkers van het Europees Parlement maken. Navraag leert dat de huidige regels van het Europees Parlement voor dienstreizen zijn gebaseerd op de keuze van de meest kosteneffectieve optie. Reiskosten worden vergoed tegen het voordeligste beschikbare tarief. Personeelsleden die voor een duurdere reisoptie kiezen, dragen zelf de daaruit voortvloeiende extra kosten. Indien reizen per vliegtuig de voordeligste optie is, wordt de prijs van de vliegtuigtickets het referentievoorstel. De regels voor dienstreizen van het Europees Parlement worden momenteel herzien. In de nieuwe regels worden groenere opties overwogen.
Worden er vanuit de Europese begroting nog meer financiële prikkels gegeven aan EU-functionarissen om deze vlucht te nemen of zich anderszins per vliegtuig te verplaatsen?
De EU-instellingen zetten in op de meest kosteneffectieve optie voor dienstreizen.
Hoeveel euro belastinggeld wordt er jaarlijks vanuit de EU-begroting uitgegeven aan (reiskostenvergoedingen van) verplaatsingen per vliegtuig?
Op basis van een eigen inventarisatie van beschikbare begrotingsdata is de inschatting dat de totale jaarlijkse uitgaven (2023) vanuit de EU begroting aan reiskosten liggen rond de € 150 miljoen (incl. kosten reisbureau, hotelovernachtingen en onkostenvergoedingen). Hierbij is gekeken naar alle EU-instellingen en geen onderscheid gemaakt in vervoerstype of kostenpost. Tijdens het begrotingscomité van 9 maart jl. werd de stijging (27,5%) van de reiskosten van de Raad voor 2024 besproken. Nederland heeft zich met een groep andere lidstaten kritisch uitgelaten over de stijging van de reiskosten en zal aandacht blijven vragen voor een prudente ontwikkelingen van deze uitgavenpost.
Hoe groot is het jaarbudget voor het gebruik van privéjets?
Zie het antwoord op vraag 5.
Wat kostte de vlucht van de voorzitter van de Europese Raad, de heer Charles Michel, naar de VN-klimaattop in Egypte per privéjet?
De kosten voor deze vlucht bedroegen volgens het kantoor van de voorzitter van de Europese Raad € 15.722,18.
Wanneer komt er eindelijk een einde aan het verhuiscircus richting Straatsburg?
Zoals bekend is het kabinet voorstander van één zetel voor het Europees Parlement. Hiervoor is echter een verdragswijziging nodig.
Bent u bekend met de vliegbelasting die – dankzij dit kabinet – sinds 2023 al ruim verdrievoudigd is?2 Hoe beoordeelt u deze vliegtaks in verhouding tot deze subsidievluchten?
Het kabinet wil belastingen vergroenen. Ook wil het kabinet dat (vlieg)reizigers duurzamere keuzes (kunnen) maken en meer rekening houden met het milieu. Daarom geldt sinds 1 januari 2021 een vliegbelasting voor alle passagiers die vertrekken vanaf een Nederlandse luchthaven. Het kabinet zet daarnaast nog steeds in op Europese afspraken over belastingen op luchtvaart, omdat Europa gezamenlijk klimaatdoelen heeft gesteld. De Europese Commissie heeft op 14 juli 2021 eerste stappen gezet door de belasting op brandstof voor de luchtvaart op te nemen in het pakket Fit-for-55.
Bent u bekend met het onderzoek van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat dat de vliegbelasting nóg verder wil verhogen, naar zelfs 150 euro extra per persoon, om aan de onzinnige klimaatdoelstellingen te voldoen?3 Erkent u dan ook de hypocrisie: wat voor hardwerkende Nederlanders geldt, is blijkbaar niet van toepassing voor EU-patsers?
Het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) Klimaat, waarvan het eindrapport «Scherpe doelen, scherpe keuzes» heet, had als opdracht om aanbevelingen voor aanvullend normerend en beprijzend nationaal klimaatbeleid te doen om de nationale 2030-doelstelling te behalen. Het gaat dus om een onafhankelijk rapport met aanbevelingen. In het voorjaar heeft het kabinet besloten over aanvullende klimaatmaatregelen. Het kabinet heeft besloten in het pakket af te zien van verdere verhoging van de vliegbelasting.
Deelt u de mening dat u deze vliegshow, met gesubsidieerde privéjets, zelf in stand houdt dankzij dit kabinetsbeleid waar privévluchten zijn uitgezonderd op het klimaatbeleid, terwijl gewone vakantievluchten wel extra worden belast?
Privéjets zijn niet uitgezonderd van het klimaatbeleid en vallen grotendeels binnen het bestaande klimaatbeleid voor de luchtvaart, zie ook de Kamerbrief over het luchtvaartbeleid (Kamerstuknummer: 31 936, nr. 1053). Het kabinet streeft in het klimaatbeleid voor de luchtvaart over het algemeen naar zo min mogelijk uitzonderingen, waaronder dus voor privéjets.
Kunt u in Brussel kenbaar maken dat ze eens moeten stoppen al die klimaatdictaten over ons uit te strooien?
Het klimaatbeleid in de EU wordt gezamenlijk met de Europese Commissie, Europese Parlement en met alle EU-lidstaten ontwikkeld en vastgesteld. Het gaat hier om het reguliere proces waarbij wetgeving en beleid via de gebruikelijke procedures op alle beleidsterreinen, waaronder ook klimaat, die in de EU zijn afgesproken, tot stand komen. Het kabinet informeert de Kamer steeds vooraf over de kabinetsinzet en gaat met de Kamer hierover in debat.
Het bericht ‘Statushouders niet tevreden met flexwoning: weigeren contract te tekenen’ |
|
Ruben Brekelmans (VVD), Peter de Groot (VVD) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Statushouders niet tevreden met flexwoning: weigeren contract te tekenen»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat statushouders niet tevreden zijn met een flexwoning en dus weigeren een contract te tekenen?
Ik vind dit onaanvaardbaar. Er is een schaarste aan woningen in Nederland en het weigeren van een (flex)woning staat haaks op de geboden bescherming en gastvrijheid en ondermijnt het draagvlak voor de opvang van asielzoekers en huisvesting van statushouders.
Hoeveel statushouders bevinden zich momenteel in de asielopvang die een flexwoning hebben geweigerd? Indien u geen exact getal kunt geven, kunt u dan een ruwe inschatting maken (tientallen, honderden, duizenden)?
In beginsel verblijven geen statushouders in de asielopvang die een woning hebben geweigerd. Zoals toegelicht in de beantwoording op de schriftelijke vragen die zijn gesteld door de leden Kops en Wilders (beide PVV) over woningweigering door statushouders, wordt er bij ongegronde woningweigering direct de verstrekking van onder andere eet- en leefgeld beëindigd en wordt de aanzegging gedaan om de opvang te verlaten. Indien aangewezen wordt een ontruimingsprocedure en waar nodig een gerechtelijke procedure opgestart. Statushouders dienen dus in geval van ongegronde woningweigering de opvang te verlaten. Afgelopen jaar is in 3% van het totaal aantal woningweigering overgegaan tot ontruiming. In het overige 97% is de woning na gesprek met het COA of bemiddeling alsnog geaccepteerd.
Deelt u de mening dat tijdelijke huisvesting juist een passend middel is om statushouders een dak boven het hoofd te geven?
Tijdelijke huisvesting kan een passend middel zijn om statushouders snel een dak boven het hoofd te bieden. Dit zorgt voor doorstroom in de asielopvang en bevordert een snelle start van de integratie van statushouders. Tijdelijke huisvesting is een oplossing voor een bepaalde termijn; het blijft belangrijk dat statushouders uiteindelijk doorstromen naar een reguliere woning.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat statushouders een woning kunnen weigeren? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens hiertegen te nemen?
Ja. In de beantwoording op de schriftelijke vragen die zijn gesteld door de leden Kops en Wilders (beide PVV) over woningweigering door statushouders is reeds uitgebreid ingegaan op de maatregelen die het COA neemt bij woningweigering als ook de stappen die een gemeente kan zetten wanneer een statushouder een woning weigert wanneer deze onder de Hotel- en Accomodatieregeling (HAR) valt. Indien de onwenselijke situatie zich voordoet dat een statushouder de aangeboden woning weigert kan de gemeente het tijdelijk onderdak beëindigen. Het is in dat geval aan de betrokkene zelf om huisvesting te organiseren. Het is echter aan de gemeente om, de situatie en alle belangen overziend, een keuze te maken in het te volgen proces. Verder werkt het Ministerie van Justitie en Veiligheid aan een handreiking voor gemeenten die te maken krijgen met woningweigering gedurende het verblijf onder de Hotel- en accommodatieregeling.
Deelt u de mening dat het weigeren van een flexwoning door statushouders een ondankbare indruk wekt (in het bijzonder richting andere woningzoekenden) en dit het broze draagvlak voor asielopvang ondermijnt?
Zie ook antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om weigerende statushouders een ultimatum te geven: ofwel de aangeboden flexwoning accepteren, ofwel zelf voor een woning zorgen?
Het kabinet is niet in de positie om een dergelijk ultimatum te stellen in situaties zoals in Rijswijk. Het is aan de gemeente om, de situatie en alle belangen overziend, een keuze te maken in het te volgen proces. Voor het handelingsperspectief verwijs ik u naar het antwoord op vraag 5.
Hoe is de communicatie vanuit de gemeente verlopen in het kader van verwachtingsmanagement voor een volgende woning? Zijn in algemene zin verbeteringen mogelijk in deze communicatie?
De gemeente laat weten dat statushouders op verschillende manieren en momenten zijn geïnformeerd over tijdelijke huisvesting in flexwoningen. Op het moment dat de statushouders in het hotel werden ondergebracht, werd in een welkomst bijeenkomst uitleg gegeven over de toekomstige en tijdelijke woonlocatie en het perspectief op een vaste reguliere woning daarna. Later werden ook individuele en informatieve gesprekken gevoerd met de betreffende statushouders, waarin herhaald werd dat opvang in een hotel tijdelijk is en ze op korte termijn ondergebracht zouden worden op flexwoonlocaties totdat ze naar reguliere woningen kunnen doorstromen. Ook kregen statushouders tijdens het gesprek de kans om hun bedenkingen te uitten en vragen te stellen. De gemeente heeft ook een uitgebreide Q&A gemaakt in alle relevante talen die aan statushouders uitgereikt werd. Daarin stond nogmaals vermeld dat opvang in het hotel tijdelijk is en ze daarna verhuizen naar een flexwoning. De gemeente gaf aan dat een verbetering in communicatie zou zijn dat bij grote opgaven, waarin in één keer een groot aantal statushouders van het COA moeten worden overgenomen, alle partijen (zowel gemeenten als coördinatoren op de asielzoekerscentra) eerder met een gezamenlijke communicatie boodschap moeten komen.
Is bij u bekend waarom een aantal huishoudens alsnog overstag zijn gegaan? Zo ja, welke redenen waren daarvoor?
Nagenoeg iedere statushouder heeft alsnog het huurcontract ondertekend. Er is niets bekend over de exacte motieven van de betrokken personen. Aannemelijk is dat een bezoek aan de woonlocatie leidde tot een genuanceerder beeld bij de betrokkenen, evenals dat het gebrek aan perspectief op alternatieve huisvesting en de door de rechter toegewezen vordering van de gemeente om het hotel te verlaten een rol speelde. Uiteindelijk hebben gemeenten en corporaties één versie opgesteld die de boodschap bleef herhalen. Mede door het herhalen van de boodschap en verduidelijking door Q&A’s en contracten kwam er meer rust bij deze statushouders en wisten ze waar ze aan toe waren.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat er opnieuw minder sociaal advocaten actief zijn in het stelstel |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het recente bericht en het Jaarverslag van de Raad voor Rechtsbijstand dat er steeds minder sociaal advocaten actief zijn in het stelsel?1
Ja.
Kunt u hierop reageren in het licht van het aantal toevoegingen dat juist wél is gestegen afgelopen jaar naar 371.740, een stijging van bijna 25.000 toevoegingen vergeleken met het jaar hiervoor?
De afname van het aantal sociaal advocaten heeft met een aantal factoren te maken. Zo vergrijst de beroepsgroep en weerhoudt het lange opleidingstraject gecombineerd met relatief lage inkomsten jonge juristen ervan om voor de sociale advocatuur te kiezen.2 Het aantal toevoegingen is in de afgelopen jaren ook gedaald. Dat het aantal toevoegingen in 2022 is gestegen, terwijl het aantal sociaal advocaten afneemt, vind ik zorgelijk. Tekorten kunnen in de toekomst ontstaan. Dit blijkt ook uit de conclusie van het arbeidsmarktonderzoek van Panteia.3 Daarom heb ik mijn plan van aanpak voor de sociale advocatuur vormgegeven. Deze is op 20 april 2023 aan uw Kamer verstuurd.4 De komende tijd ga ik intensief aan de slag met de versterking van de sociale advocatuur zodat mogelijke tekorten worden voorkomen.
Kunt u in detail ingaan op de volgende conclusie van de Raad voor Rechtsbijstand: «De Raad heeft in samenwerking met de Nederlandse orde van advocaten (NOvA) onderzoek laten doen naar de arbeidsmarkt voor sociale advocatuur. De conclusie van de onderzoekers vindt de Raad verontrustend. De tekorten aan advocaten die zich op niet al te lange termijn in de sociale advocatuur zullen voordoen zijn bijzonder problematisch en de inzet van conventionele arbeidsmarktmaatregelen kunnen, zeker op korte termijn, maar zeer beperkt een oplossing bieden. De onderzoekers geven aan dat het belangrijk is dat alle reeds ingezette acties doorgang vinden en waar mogelijk geïntensiveerd worden. Dat gaat de Raad (binnen de mogelijkheden van het huidige budget) doen. Uit de conclusies blijkt echter duidelijk dat dit niet voldoende is om het enorme probleem dat dreigt te ontstaan het hoofd te bieden.»?2
De zorgen van de Raad voor Rechtsbijstand (hierna: de Raad) deel ik. Daarom ben ik op 20 april 2023 met mijn plan van aanpak voor de sociale advocatuur gekomen. Daarin staat welke maatregelen ik nu al neem, op welke maatregelen ik op de korte termijn ga inzetten en welke ideeën ik voor de langere termijn wil onderzoeken.
Kunt u ingaan op de analyse van advocaat Pejman Bahreman in het Jaarverslag van de Raad voor de Rechtsbijstand dat, om de sociale advocatuur op de lange termijn te verbeteren, er moet worden gedacht aan hogere vergoedingen en betere voorlichting aan studenten?
In mijn plan van aanpak zet ik uitdrukkelijk in op het vergroten van de aandacht voor de sociale advocatuur in het onderwijs. Ik denk bijvoorbeeld aan een studierichting sociaal recht. Ook is de Raad bezig met het instellen van een leerstoel toegang tot het recht in een lerend stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand. Daarnaast geven zowel de Nederlandse Orde van Advocaten (hierna: NOvA), de Raad, Vereniging Sociale Advocatuur Nederland en ambtenaren van mijn ministerie gastcolleges over de sociale advocatuur op universiteiten en hogescholen.
Per 1 januari 2022 zijn de vergoedingen voor advocaten, mediators en bijzonder curatoren structureel verbeterd. Ook ontwikkel ik met alle betrokken partijen een systematiek voor periodieke herijking. Over deze twee onderwerpen informeer ik uw Kamer nader in de volgende voortgangsrapportage rechtsbijstand voor de zomer.
Kunt u ingaan op uw ideeën zoals aangekondigd tijdens de werkconferentie voor een «duurzame bijdrage van de commerciële kantoren»? Hoe ziet u dit voor zich en wat gaat dit betekenen?3
In mijn plan van aanpak ga ik uitgebreid in op de maatschappelijke bijdrage van de gehele advocatuur. Er bestaan al meerdere samenwerkingsverbanden tussen commerciële en sociale advocatenkantoren. Bijvoorbeeld in de vorm van detacheringsprogramma’s of het openstellen van bibliotheken en het aanbieden van cursussen. Daarnaast denk ik aan het creëren van een fonds ten behoeve van de sociale advocatuur. Ik ga dit idee de komende tijd verder verkennen.
Deelt u de mening dat het enkel vragen om een duurzame bijdrage van commerciële kantoren aan de sociaal advocatuur zeker niet de oplossing gaat zijn voor de problemen die er momenteel spelen binnen de advocatuur en dat hier veel meer voor nodig zal zijn?
Het vragen van een maatschappelijke bijdrage van de gehele advocatuur is onderdeel van een breed scala aan initiatieven en maatregelen die ik ga nemen. Zoals uit mijn plan van aanpak blijkt, neem ik ook maatregelen in het onderwijs, de beroepsopleiding, op het gebied van innovatie en met betrekking tot vergoedingen.
Bent u bekend met de plannen ten aanzien van de verbeteringen in de sociaal advocatuur van de Vereniging Advocatenbelangen die dit in een brief, verzonden op 30 maart 2023, aan u kenbaar hebben gemaakt?
Ja.
Kunt u ingaan op de analyse van de Vereniging Advocatenbelangen dat een van de oorzaken voor een afname van sociaal advocaten ligt in het feit dat het opleiden van een advocaat-stagiaire momenteel meer geld kost dan het oplevert?
Het is mij bekend dat het opleiden van een advocaat-stagiair binnen de sociale advocatuur kostbaar is. Daarom heb ik de subsidieregeling beroepsopleiding advocatuur in het leven geroepen. De subsidie dekt de totale kosten van de beroepsopleiding en er kan voor 175 stagiairs gebruik van worden gemaakt. De regeling ga ik voor 2023 opnieuw verlengen. Verder denk ik aan het oprichten van een fonds door en voor advocaten. Mijn gedachte daarbij is dat daarmee (een deel van) de kosten van advocaat-stagiairs zou kunnen worden betaald, maar ook andere opties diep ik de komende periode graag verder uit zoals ook aangegeven in mijn plan van aanpak. Ik ben hierover voortdurend met betrokken partijen in gesprek.
Kunt u ingaan op de analyse van de Vereniging van Advocatenbelangen dat het puntensysteem niet meer opgaat in de realiteit, namelijk dat één punt inmiddels al lang niet meer gelijk staat aan één uur werk, wat veel zegt over de hoge werkdruk en de te lage vergoedingen?
In het kader van de stelselvernieuwing gesubsidieerde rechtsbijstand ontwikkel ik met alle betrokken partijen een systematiek voor periodieke herijking. Ik informeer de Kamer daarover in de volgende voortgangsrapportage rechtsbijstand die ik voor de zomer zal versturen.
Hoe kijkt u, met inachtneming van de recente berichtgeving, terug op de bezuinigingsronde van 2012 in het puntensysteem en een nadelige indexering in 2019?
De sociale advocatuur speelt een essentiële rol in het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand en daarmee voor de toegang tot het recht. Ik focus mij op de toekomst. Daarom kies ik ervoor om mij in te zetten voor de versterking van de sociale advocatuur. Het versterken van de sociale advocatuur beschouw ik als belangrijk onderdeel van mijn missie om de toegang tot het recht te verbeteren.
Wat is uw reactie op de plannen en aanbevelingen van de Vereniging van Advocatenbelangen en bent u bereid deze plannen serieus te bekijken en ten minste in gesprek te gaan met de Vereniging Advocatenbelangen hierover?
De inhoud van de brief komt voor een groot deel overeen met de signalen die ik al vaker uit de praktijk heb gehoord en waarmee ik aan de slag ga. Ik ben dan ook bereid om de plannen serieus te bekijken en een gesprek met de Vereniging Advocatenbelangen sluit ik niet uit.
Reisorganisaties die consumenten misleiden met de aanbiedingsprijs |
|
Thierry Aartsen (VVD) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Consumentenbond: 83 procent van reizen niet te boeken voor aanbiedingsprijs»1?
Deelt u de mening dat producten/diensten geboekt moeten kunnen worden voor de geadverteerde prijs? Zo nee, waarom dan?
Handelen deze aanbieders in strijd met de wetgeving? Kan u dit toelichten?
Welke concrete acties ondernemen om reisaanbieders aan te pakken die adverteren met misleidende prijzen voor vakanties?
Wat zijn volgens u de gevolgen van misleidende advertentieprijzen in de reisbranche voor het consumentenvertrouwen?
Volgens de Consumentenbond beloven reisorganisaties beterschap, maar zijn er toch nog een aantal reisorganisaties die servicekosten en toeristenbelasting verstoppen. Voldoet dit aan de nieuwe eisen op het gebied van prijstransparantie van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) die op 1 april 2023 ingaan? Zo ja, deelt u dan de mening dat de nieuwe eisen rondom prijstransparantie van de ACM niet volledig zijn?
De ACM heeft laten weten voornemens te zijn vanaf 1 april weer te gaan controleren en te handhaven wanneer nodig bij misleidende advertentieprijzen door reisaanbieders. Wat was de reden voor de ACM om voor 1 april 2023 niet te controleren en te handhaven?
Zijn er nog meer sectoren, anders dan de reisbranche, waar de ACM op dit moment niet controleert en handhaaft op misleidende advertenties?
De toepassing van de MKB-toets bij wetgeving |
|
Thierry Aartsen (VVD) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u een overzicht geven van de toepassing van de MKB-toets bij nieuwe wetgeving in deze kabinetsperiode? Bij hoeveel wetgeving is er wel een MKB-toets toegepast en bij hoeveel wetgeving niet? Om welke wetgeving gaat het in beide gevallen en kunt u per wetgeving waar er geen MKB-toets is toegepast aangeven met welke reden dit niet is gebeurd?
De MKB-toets is een instrument dat wordt ingezet ten behoeve van het verminderen van de merkbare regeldruk voor ondernemers. Met de MKB-toets betrekt een dossierhouder ondernemers bij voorgenomen wet- en regelgeving middels een panelbijeenkomst. Zoals in de brief van Staatssecretaris Keijzer van 19 april 2019 (Kamerstuk 32 637, nr. 360) aan de Kamer is gemeld, zal de toets «Rijksbreed worden toegepast op nieuwe wetgevingsdossiers met substantiële regeldrukgevolgen voor het mkb«.
Bij het ontwerpen van nieuwe wet- en regelgeving bepaalt het eerstverantwoordelijke departement of de gekozen maatregelen gepaard gaan met substantiële regeldrukgevolgen voor het mkb. Is dat het geval, dan moet er een MKB-toets worden uitgevoerd. Voor het uitvoeren van een MKB-toets geldt conform de motie-Wörsdörfer (Kamerstuk 35 000 XIII, nr. 19) de «pas toe of leg uit»-regel. Indien op een bepaald dossier een MKB-toets niet wordt uitgevoerd, moet deze keuze beargumenteerd worden. Een departement licht dan in de toelichting toe waarom men tot deze beslissing is gekomen. Zo geldt er een uitzondering voor spoedwetgeving. Ook gebeurt het herhaaldelijk dat departementen een MKB-toets willen organiseren, maar er onvoldoende interesse is van ondernemers om deel te nemen aan het gesprek.
De MKB-toets is dus een instrument voor regelgeving met significante impact, maar behelst geen absolute verplichting voor alle regelgeving die het mkb raakt. Het heeft namelijk geen meerwaarde om ondernemers te consulteren bij voorgenomen regelgeving zonder voor hen significante effecten. Dan ontbreekt de relevantie voor ondernemers, die ook tijd moeten vrijmaken om aan te schuiven bij een panelgesprek.
Er zijn verschillende proceswaarborgen om ervoor te zorgen dat MKB-toetsen Rijksbreed worden uitgevoerd. Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) ziet primair hierop toe, maar ook het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) heeft een rol in het adviseren van departementen over toepassing van het instrument. Er wordt niet centraal bijgehouden bij welke regelgeving er geen MKB-toets is gehouden.Gelet op het feit dat deze toets alleen wordt ingezet in gevallen dat er substantiële gevolgen voor het mkb worden verwacht, zou dit bijhouden geringe betekenis hebben.
Hieronder treft uw Kamer een lijst aan met wet- en regelgeving waarop in deze kabinetsperiode een MKB-toets is uitgevoerd:
MKB-toets
Datum
Departement
Regeling Brexit Adjustment reserve (BAR)
Februari 2022
EZK
Aanpassingen waterschapsheffing
Maart 2022
IenW
Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen (informatieplicht Zeer Zorgwekkende Stoffen)
Maart 2022
IenW
Wijziging van het Besluit Bouwwerken Leefomgeving
Maart 2022
BZK
Ministeriële regeling onder de Uitgebreide Producenten Verantwoordelijkheid (UPV) Textiel
Juni 2022
IenW
Artificial Intelligence (AI) Act
September 2022
EZK
Verplichte certificering van uitzendbedrijven
September 2022
SZW
Integere Bedrijfsvoering
September 2022
VWS
Verzamelwijziging Besluit Bouwwerken Leefomgeving (BBL)
Oktober 2022
BZK
Actualisatie Erkende Maatregelenlijst (EML)
November 2022
EZK
Wettelijke verplichting cameratoezicht slachthuizen
November 2022
LNV
Amvb inzake arbeidsmarktdiscriminatie
Januari 2023
SZW
Zero-emissiezones taxi’s
Januari 2023
IenW
Wetsvoorstel en regeling kwaliteitsregistraties in de zorg
Februari 2023
VWS
Verder zijn er op dit moment zeven voorgenomen MKB-toetsen die op korte termijn gaan plaatshebben.
Kunt u aangeven hoe u de afspraak uit het coalitieakkoord om wetgeving vanuit dit kabinet te toetsen op uitvoerbaarheid voor de MKB-ondernemer middels een MKB-toets vorm heeft gegeven?
Een MKB-toets is in principe een panelgesprek tussen de dossierhouder op het eerstverantwoordelijke departement en ondernemers die de betreffende verplichtingen uit de voorgenomen regelgeving moeten gaan naleven. Het gesprek heeft plaats in de vroege fase van de totstandkoming van nieuwe wet- en regelgeving, in de praktijk betekent dit voorafgaand aan de internetconsultatie. De toets richt zich primair op de werkbaarheid en de uitvoerbaarheid van de regelgeving.
Tijdens het gesprek staan de deelnemers stil bij de voorgenomen verplichtingen en kijkt men of er ook andere en minder belastende maatregelen genomen kunnen worden. Denk bijvoorbeeld aan een registratieverplichting. Is dit de beste optie, of kan met een vaste werkwijze ook het doel worden bereikt? De MKB-toets is inmiddels als kwaliteitseis opgenomen in het Beleidskompas1 en maakt bovendien deel uit van de verplichte Bedrijfseffectentoets (BET).
Per wanneer mag de Kamer ervan uitgaan dat alle wetgeving die de regering naar de Kamer verstuurt standaard door middel van een MKB-toets is getoetst op uitvoerbaarheid voor het MKB?
Zoals bij vraag 1 is toegelicht is het nooit de bedoeling geweest om alle wetgeving standaard van een MKB-toets te voorzien. Dit komt omdat de MKB-toets als gericht instrument wordt ingezet. Allereerst raakt niet alle wetgeving het mkb en daarnaast is het ook niet zinvol dit instrument bij niet significante wijzigingen (bijvoorbeeld tariefwijzigingen) in te zetten.
Een departement maakt bij het ontwerp van de wet- en regelgeving eerst de afweging of er substantiële regeldrukeffecten voor het mkb kunnen zijn. EZK, ATR en de departementale regeldrukcoördinatoren kunnen hierover meedenken en adviseren.
Het kabinet heeft conform de motie-De Jong (Kamerstuk 29 515, nr. 471) ervoor gekozen het instrument uit te breiden naar bestaande wetgeving: zo kunnen er op basis van signalen en/of klachten MKB-toetsen worden uitgevoerd bij bestaande wet- en regelgeving, tenminste één jaar na inwerkingtreding ervan.
Voorts breidt de MKB-toets zich ook uit naar nieuwe equivalenten waarbij andersoortige belanghebbenden deelnemen aan een panelgesprek.
Zo heeft het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit conform de motie-Boswijk (Kamerstuk 35 398, nr. 21), de agro-check geïntroduceerd voor de agrarische sector, en werkt het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan een praktijkcheck / rondetafelgesprek met zorgaanbieders en zorgverleners.
Zijn er volgens u gegronde redenen om bij nieuwe wetgeving geen MKB-toets toe te passen? Zo ja, kunt u deze gegronde redenen opsommen?
Er zijn meerdere gegronde redenen om de MKB-toets niet toe te passen. Als gegrond worden aangemerkt: spoedwetgeving, wetgeving met niet-substantiële gevolgen voor het mkb, onvoldoende interesse (geen of minder dan vijf aanmeldingen voor het panelgesprek), en wetgeving waarbij mkb-ondernemers niet de normadressanten zijn.
Uit een evaluatieonderzoek van Decisio uit 2021 blijkt dat in de meerderheid van de gevallen de «pas toe of leg uit»-regel wordt toegepast.2 Dat betekent dat de MKB-toets geïnternaliseerd is bij de verschillende departementen, en dossierhouders – over het algemeen – ook toelichten waarom een MKB-toets niet is uitgevoerd.
Kunt u deze vragen separaat beantwoorden?
Ja.
Het artikel 'Ministerie vindt veiligheidsonderzoek naar krimp Schiphol niet nodig' |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ministerie vindt veiligheidsonderzoek naar krimp Schiphol niet nodig»?1
Ja.
Klopt het dat u een integrale veiligheidsanalyse niet nodig acht, ondanks het duidelijke advies van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) in haar rapport van 6 april 2017 om bij cruciale besluiten over Schiphol de gevolgen voor veiligheid in de volle breedte te beoordelen?2
De OVV heeft in haar rapport van 6 april 2017 o.a. de aanbeveling gedaan om bij cruciale besluiten over (de groei) van Schiphol de gevolgen over de volle breedte te beoordelen. In de Luchtvaartnota is in lijn met deze aanbeveling gesteld dat bij belangrijke besluiten die leiden tot significante veranderingen in het luchtverkeer een integrale veiligheidsanalyse wordt uitgevoerd. Over de opvolging van de overige aanbeveling is de Kamer op 17 februari 2022 geïnformeerd.3
Op 16 december 2022 is de Kamer geïnformeerd dat voor de effectuering van het kabinetsbesluit van 24 juni een drietal sporen wordt gevolgd.4 Voor het eerste spoor – het beëindigen anticiperend handhaven met daarbinnen strikt preferentieel baangebruik – geldt dat LVNL en ILT gevraagd zijn om de consequenties in te kaart te brengen door het opstellen van een uitvoeringstoets. Omdat dit spoor niet zal leiden tot een significante verandering in het luchtverkeer – er wordt namelijk teruggevallen op bestaande regelgeving en er wordt ruimte geboden om het strikt preferentieel vliegen te kunnen behouden – is een verdere analyse van de (veiligheids-)gevolgen niet voorzien. In een kort geding heeft de voorzieningenrechter op 5 april jl. geoordeeld dat de Staat het (doen) beëindigen van het anticiperend handhaven en de voorgenomen experimenteerregeling alleen kan doorvoeren na het doorlopen van een zorgvuldig proces, onder verwijzing naar Europese regels. De Staat zal hoger beroep aantekenen tegen dit vonnis.
De Balanced Approach die wordt doorlopen voor het besluit tot vermindering van het aantal vliegtuigbewegingen (spoor 2) kan leiden tot significante wijzigingen in het luchtverkeer. In dat geval wordt een integrale veiligheidsanalyse uitgevoerd. Voor het vastleggen van het nieuwe normenstelsel (spoor 3) worden significante wijzigingen in het luchtverkeer voorzien waarvoor een integrale veiligheidsanalyse zal worden uitgevoerd.
Hoe beoordeelt u de reactie van het ministerie in het Parool dat we slechts terugvallen op het oude systeem van handhaven, volgens geluidsmeetpunten en dat dit veilig kan omdat in coronatijd ook minder gevlogen is? Erkent u daarmee dat er geen specifiek onderzoek is gedaan naar de veiligheidsgevolgen van de concept-experimenteerregel Schiphol?
Het illustreert dat geen sprake is van een significante wijziging in het luchtverkeer. Zie verder antwoord 2.
Is in de praktijk ooit gevlogen onder het Luchtvaarbesluit 2008 (LVB 2008) i.c.m. strikt preferentieel baangebruik?
Ja, onder het Luchthavenverkeerbesluit zoals dat luidt sinds 2008 is vanaf 2010 het vliegverkeer steeds volgens de regels voor strikt preferent baangebruik afgehandeld. Vooruitlopend op de implementatie van het nieuwe normen- en handhavingsstelsel (NNHS), is sinds 2015 anticiperend gehandhaafd door de ILT. Dit betekent dat er niet wordt gehandhaafd bij een overschrijding van grenswaarde in een handhavingspunt binnen het huidige wettelijke stelsel, zolang dit het gevolg is van het vliegen volgens de regels voor strikt preferentieel baangebruik van het NNHS.
In uw reactie onderbouwt u het besluit geen veiligheidsanalyse uit te voeren, omdat hier geen sprake zou zijn van een fundamenteel besluit, waarvoor een integraal veiligheidsonderzoek volgens de OVV nodig is. Waar concludeert de OVV volgens het ministerie dat alleen bij een «fundamenteel besluit» een integrale veiligheidsanalyse uitgevoerd dient te worden? Kunt u toelichten wat het terugvallen op LVB 2008 i.c.m. strikt preferentieel baangebruik betekent voor baanwisselcombinaties?
Met de experimenteerregeling wordt niet afgeweken van de bestaande start- en naderingprocedures, vliegroutes en regels voor strikt preferentieel baangebruik. In het geval dat een grenswaarde in een handhavingspunt overschreden dreigt te worden, bijvoorbeeld richting het einde van een gebruikersjaar, kunnen eventueel minder preferente baancombinaties worden ingezet. Er wordt daarbij niet afgeweken van bestaande, als veilig beoordeelde vliegprocedures. Zie ook de antwoorden op de vragen 2 en 3.
Waarop berust uw reactie dat het niet gaat om een cruciale wijziging, maar om een volumevermindering van de vliegoperatie op Schiphol terwijl de combinatie van beide systemen niet eerder is toegepast en daarvoor ook een experimenteerregeling is ingediend?
Zie het antwoord op vraag 2.
Erkent u dat alleen in de «Impactsanalyse verlaging activiteitenniveau Schiphol» (7 juni 2022)3 de gevolgen van diverse scenario’s voor de externe veiligheid zijn onderzocht, maar die scenario’s fundamenteel verschillen van de experimenteerregeling Schiphol die nu ter consultatie is ingediend? En waarom voert u dan nu geen extern onderzoek uit naar de gevolgen voor de veiligheid voor het stopzetten van het anticiperend handhaven i.c.m. strikt preferentieel baangebruik?
In de bedoelde impactanalyse is de maatschappelijke impact van een aantal «activiteitenscenario’s» op Schiphol in kaart gebracht om na te gaan of ze zouden passen bij een nog te verkrijgen natuurvergunning.
Deze scenario’s verschillen van die waarmee in de experimenteerregeling de grenswaarden in handhavingspunten zijn geactualiseerd en de maximale gebruiksruimte voor vliegverkeer is bepaald.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 was er voor de experimenteerregeling geen noodzaak om aanvullend onderzoek te doen naar de gevolgen voor de veiligheid in verband met het stopzetten van het anticiperend handhaven i.c.m. strikt preferentieel baangebruik.
Is er bij spoor 1 (stopzetten van anticiperend handhaven) sprake van een combinatie van (elementen uit) twee systemen, namelijk dat vanuit LVB 2008 en het strikt preferentieel baangebruik uit het Nieuw Normen- en Handhaving-stelsel (NNHS)? Zo niet, wat dan wel?
Ja.
Ben u bekend met de observatie van de OVV uit 2017 dat het afgesproken stelsel van geluidpreferentieel baangebruik niet altijd leidt tot gebruik van de veiligste baancombinatie en dat beperking van geluidhinder in een aantal gevallen prioriteit heeft boven een hoger operationeel veiligheidsniveau? Bent u het met de Vereniging Nederlandse Verkeersvliegers eens dat de keuze van baangebruik primair moet worden ingegeven door veiligheid?
Ja. Veiligheid staat voorop. Daarbij moet voldaan worden aan de wettelijk vastgestelde regels en (veiligheids)normen. De ILT certificeert organisaties op basis van deze regels en ziet toe op naleving hiervan. Dat neemt niet weg dat bijvoorbeeld omwille van de impact op de omgeving of bij bepaalde weersomstandigheden toch gekozen kan worden voor een minder veilige baancombinatie die wél voldoet aan de veiligheidsnorm, zoals ook opgemerkt door de OVV in haar onderzoek. Die afweging wordt nu ook al gemaakt en zal niet veranderen. Voorop blijft staan dat de sectorpartijen primair verantwoordelijk zijn voor de veiligheid. Als een vlucht niet veilig uitgevoerd kan worden dan is het aan hen om daar gevolg aan te geven.
Bent u het met de indiener eens dat het ministerie zonder een integrale veiligheidsanalyse feitelijk niet kan garanderen dat hier sprake is van eenzelfde of hoger niveau van externe veiligheid dan in de bestaande situatie?
Nee. Een afname van het aantal vliegtuigbewegingen op alle banen van Schiphol, zal ook leiden tot krimp van de plaatsgebonden risicocontouren bij die banen, dus tot eenzelfde of hoger niveau van externe veiligheid ten opzichte van de bestaande situatie.
Klopt het dat ook bij verdere afname van vliegverkeer de verhoogde complexiteit kan blijven gelden, omdat het onmogelijk is om te voorspellen welke banen er in de toekomst gebruikt dienen te worden en daardoor het in een logische lijn der verwachting ligt dat de LVNL zal blijven kiezen voor frequentere wissels om geluidsruimte te houden voor de toekomst? Betekent dit dan ook niet dat een eenvoudige conclusie dat minder vliegbewegingen sowieso leiden tot hogere veiligheid onjuist is?
De complexiteit van de afhandeling van het verkeer, terwijl de regels daarvoor niet wijzigen, wordt niet hoger of verhoogd door een lager verkeersvolume. Binnen bepaalde onzekerheidsmarges kan het toekomstige baangebruik voorspeld worden. Dat gebeurt al jaarlijks in de gebruiksprognose, op grond van empirische data over het baan- en routegebruik in vorige jaren, die Schiphol elk jaar opstelt voor het komende gebruiksjaar. Daaruit kan een indruk verkregen worden van het aantal verwachte baanwisselingen bij het verwachte verkeersvolume.
De stelling dat een «eenvoudige conclusie dat minder vliegbewegingen sowieso leiden tot hogere veiligheid onjuist is», wordt niet gedeeld.
Hoe beoordeelt u de eindconclusie van de Alderstafel (2013) over het NNHS dat: «een combinatie van beide stelsels, waarbij mogelijk gehandhaafd zou worden op grenswaarden in handhavingspunten naast het nieuwe stelsel (..), niet verenigbaar» zou zijn omdat dit leidt tot ongewenste effecten en interfereert met de sturingsprincipes, zoals die gelden voor strikt preferentieel baangebruik?4 Klopt het dat de Alderstafel stelde dat er ook al vanaf een lager aantal vliegbewegingen dan 500.00 problemen zouden ontstaan, met name in de mate waarin de 4e baan gebruikt mag worden volgens het strikt preferentieel baangebruik?
De aangehaalde eindconclusie van de Alderstafel uit 2013 over de onverenigbaarheid van de twee stelsels wordt gedeeld.
Daar is rekening mee gehouden bij de ontwerpexperimenteerregeling, doordat bij dreigende overschrijdingen van een grenswaarde in een handhavingspunt voor geluid afgeweken kan worden van het strikt preferentieel baangebruik. Er is dus een prioritering in de regels. Zie antwoord op vraag 3.
Ook de stelling van de Alderstafel dat bij minder dan 500.000 vliegtuigbewegingen er problemen zouden ontstaan met de inzet van de 4e baan wordt gedeeld.
Daarop is naderhand regel 4 voor baangebruik, die de inzet van een vierde baan normeert, aangepast.
Op welke wijze mitigeert de experimenteerregeling Schiphol volgens u deze bezwaren van de Alderstafel?
Zie het antwoord op vraag 12.
Klopt het dat door de combinatie van de LVB uit 2008 en de wens het strikt preferentieel baangebruik te handhaven het aantal starts en landingen met minder gunstige weerscondities toenemen, omdat vliegtuigen in praktijk vaker met meer zij- en rugwind (binnen de grenzen van de International Civil Aviation Organisation (ICAO)) zullen starten en landen?
Nee. In de huidige regels voor preferent baangebruik wordt uitgegaan van internationaal door ICAO aanbevolen en door de ILT gecertificeerde veiligheidsstandaarden voor weersomstandigheden, waaronder dwars- en staartwindlimieten. Dat geldt ook bij eventueel afwijken van preferente baancombinaties om een (dreigende) overschrijding van een grenswaarde in een handhavingspunt te voorkomen. Voorop blijft staan dat de sectorpartijen primair verantwoordelijk zijn voor de veiligheid. Als een vlucht niet veilig uitgevoerd kan worden dan is het aan hen om daar gevolg aan te geven.
Klopt het dat ondanks de ICAO-uitzondering voor extreme weeromstandigheden, die ook in de experimenteerregeling is opgenomen, ook baangebruik door geluidsoverwegingen kan leiden tot meer rug- en zijwind bij starts en landingen en dat elke verhoging van zij- en rugwind een groter veiligheidsrisico met zich meebrengt?
Ja, en ook hiervoor geldt dat in de regels voor dit baangebruik wordt uitgegaan van de internationaal door ICAO aanbevolen en door de ILT gecertificeerde veiligheidsstandaarden.
De wet luchtvaart stelt dat bij elke aanpassing aan het luchtvaartbesluit dit per saldo beter of gelijkwaardig dient te zijn ten aanzien van externe veiligheid. Kunt u dat garanderen? Zo ja, op basis van welk specifiek gericht onderzoek op de operationele situatie van de experimenteerregeling Schiphol kunt u dat concluderen?
Ja. De met de experimenteerregeling beoogde wijzigingen leiden niet tot een situatie die per saldo minder gelijkwaardig is ten aanzien van de externe veiligheid in de eerste besluiten.
Heeft u een integrale veiligheidsanalyse voorzien voor spoor twee en/of spoor drie waarbij een nieuw normenstelsel wordt ontwikkeld? Zo niet, waarom niet?
Ja, bij significante wijzigingen in het luchtverkeer. De Balanced Approach die wordt doorlopen voor het besluit tot vermindering van het aantal vliegtuigbewegingen (spoor 2) kan leiden tot significante wijzigingen in het luchtverkeer. In dat geval wordt een integrale veiligheidsanalyse uitgevoerd. Voor het vastleggen van het nieuwe normenstelsel (spoor 3) worden significante wijzigingen in het luchtverkeer voorzien waarvoor een integrale veiligheidsanalyse zal worden uitgevoerd.
Wilt u deze antwoorden voor vaststelling van de experimenteerregeling Schiphol beantwoorden?
Ja.
Het Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen (WAS) |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met de brief «Stand van zaken moties en toezeggingen zomerreces 2022»?1
Ja.
Klopt het dat er een verkenning is naar het eventueel betrekken van klim- en boulderwanden bij de nieuwe verplichtingen van het WAS en dat deze dan bestempeld zullen worden als speeltoestel? Wanneer is de verkenning afgerond?
Op dit moment wordt bekeken hoe eisen kunnen worden gesteld aan klim-en boulderwanden wanneer zij, behalve voor sportbeoefening, ook voor vermaak en ontspanning gebruikt worden. Te denken valt aan kinderfeestjes of recreatie. Het doel hiervan is het verhogen van de veiligheid van zowel bestaande als toekomstige faciliteiten. Het is echter niet zo dat hiermee direct besloten wordt dat deze toestellen aan dezelfde eisen zoals gesteld in het WAS moeten voldoen als bijvoorbeeld wipkippen en glijbanen. Onderdeel van het eerder genoemde onderzoek is bezien of de veiligheid van deze faciliteiten verhoogd kan worden wanneer zij gebruikt worden voor andere doeleinden dan sporten en wat daarvoor nodig is. De ontwikkeling van dit nieuwe beleid loopt al meerdere jaren en zal zeker nog enige tijd in beslag nemen. Bij de beleidsvorming zullen belanghebbenden betrokken worden.
Bent u op de hoogte van de ontwikkelingen op het gebied van sportklimmen, dat sinds 2021 een Olympische sport is? Zo ja, herkent u de signalen dat klim- en boulderhallen zich zorgen maken over de consequenties van dit besluit? Wat is uw reactie op deze zorgen?
Ik ben op de hoogte van de ontwikkelingen en ik herken de signalen dat klim- en boulderhallen zich zorgen maken dat de toestellen in de klim- en boulderhallen als speeltoestel worden beschouwd. Ik zal bij de uitwerking van het reguleren van de veiligheid van klim- en boulderhallen rekening houden met de toepasselijkheid van de eisen. Dit betekent dat de eisen die aan speeltoestellen, zoals een glijbaan of een schommel in een speeltuin, worden gesteld niet één op één van toepassing hoeven te zijn op klim- en boulderwanden die geplaatst zijn op voor sportbeoefening bestemde locaties. Er is recent contact geweest met de branchevereniging en de bond van de klimsport. Gedurende de uitwerking van de regelgeving zal ik met hen in contact blijven over het reguleren van de veiligheid van klim- en boulderhallen die behalve voor sportbeoefening ook voor vermaak en ontspanning worden gebruikt.
Wat zullen de gevolgen zijn voor de klimsport en klimsportaccommodaties wanneer klim- en boulderwanden worden bestempeld als speeltoestel in het kader van het WAS?
Zoals eerder benoemd wordt op dit moment bezien hoe de veiligheid van klim- en boulderwanden gereguleerd kan worden wanneer zij behalve voor sportbeoefening ook voor vermaak en ontspanning worden gebruikt. Ik wil niet vooruitlopen op de uitkomsten van dit inventarisatietraject.
Hoe wordt er onderscheid gemaakt tussen sport en spel bij het WAS? Hanteert de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) bij het toezicht de regel dat, zodra er twijfel bestaat of er uitsluitend sprake is van sport, er sprake is van spelen?
Het WAS maakt onderscheid tussen sport- en speeltoestellen. Speeltoestellen worden omschreven als een inrichting bestemd voor vermaak of ontspanning. Sporttoestellen, zoals turntoestellen, voetbaldoelen en fitnessapparatuur, die primair zijn bestemd voor het uitoefenen of aanleren van een sport en geplaatst zijn op voor sportbeoefening bestemde locaties vallen niet onder het WAS, zolang de nadruk ligt op behendigheid, lichaamsoefening en training, in plaats van op vermaak en ontspanning.
Sporttoestellen zijn uitgesloten van het WAS en vallen daarom buiten het toezicht van de NVWA. De grens tussen sport- en speeltoestellen is onder de huidige regelgeving niet altijd even scherp. Er wordt verkend hoe er beter onderscheid tussen sport- en speeltoestellen kan worden gemaakt.
De NVWA gebruikt naast de wet- en regelgeving jurisprudentie over sport in relatie tot kinderfeestjes als leidraad bij toezicht en handhaving. De NVWA beschouwt recreatieve activiteiten zonder begeleiding en zonder duidelijk doel om prestaties te verbeteren als spel. Hierdoor worden toestellen bij sportactiviteiten of -locaties soms onder het WAS geplaatst. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om het gebruik van toestellen op een (sport)locatie die hoofdzakelijk is opengesteld voor «vrij» spelen en feestjes en waar geen of nauwelijks sportbeoefening plaatsvindt. Toestellen geplaatst op een voor sportbeoefening bestemde locatie en die primair worden gebruikt voor sportbeoefening en af en toe opengesteld worden voor recreatieve activiteiten bedoeld als kennismaking met de sport (bijvoorbeeld kinderfeestjes), vallen niet onder het WAS.
Bent u het eens dat sportklimmen (top)sport is en dus niet thuishoort bij het WAS, dat van toepassing is op speeltoestellen en niet op sportvoorzieningen?
Ik ben het eens dat sportklimmen (top)sport is. Klim- en boulderwanden die uitsluitend gebruikt worden voor sportbeoefening vallen niet onder het WAS, omdat het WAS over attractie- en speeltoestellen gaat en niet over sport. Zodra klimsporttoestellen naast sportbeoefening ter beschikking worden gesteld voor recreatie vervaagt echter het onderscheid tussen sport en spel. Daarom wordt op dit moment bezien of de veiligheid van deze toestellen verhoogd kan worden wanneer zij gebruikt worden voor andere doeleinden dan sporten en wat daarvoor nodig is.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat klim- en boulderwanden oneigenlijk bestempeld worden als speeltoestel?
Klim- en boulderwanden die primair zijn bestemd voor het uitoefenen of aanleren van een sport en geplaatst zijn op voor sportbeoefening bestemde locaties zijn op dit moment uitgezonderd van het WAS, omdat dit als sport wordt gezien en niet als spel. Ook in het nieuwe WAS blijft dit zo. Zodra klim- en boulderwanden ter beschikking worden gesteld voor recreatie vervaagt dit onderscheid. Ik ben aan het verkennen hoe het onderscheid tussen een sport- en een speeltoestel verduidelijkt kan worden in situaties waarin een toestel zowel voor sportbeoefening als voor vermaak of ontspanning wordt gebruikt, en welke veiligheidseisen er aan deze toestellen gesteld zouden moeten worden. Hierbij is het uitgangspunt zoveel mogelijk aan te sluiten bij de toepasselijke veiligheidsnormen voor klim- en boulderwanden. Ik kan echter niet uitsluiten dat hierdoor klim- en boulderwanden die primair bestemd zijn op voor sportbeoefening bestemde en ter beschikking worden gesteld voor recreatie onder de definitie van een speeltoestel komen te vallen.
Het bericht ‘UWV en ministerie van Sociale Zaken kwakzalven door met STAP-regeling’ |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Hilde Palland (CDA) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «UWV en Ministerie van Sociale Zaken kwakzalven door met STAP-regeling»?1
Ja.
Herinnert u het antwoord op vragen van de leden Palland en Van den Berg over «de STAP-subsidie in relatie tot kwakzalverij en dropshopping»2? Zijn naar uw oordeel de kwakzalverijcursussen nu uit scholingsaanbod van de Stimulering van de ArbeidsmarktPositie (STAP-)regeling gefilterd?
Terugkijkend op de afgelopen periode van de STAP-regeling zijn er veel inspanningen geweest om het scholingsregister op orde te krijgen. Zo moet de opleider die zijn opleiding(en) in het STAP-scholingsregister opneemt verklaren dat deze scholing voldoet aan de in deze regeling gestelde eisen, is met de aanscherping van het toetsingskader voor arbeidsmarktgerichtheid meer duidelijkheid t.a.v. «grijze gebieden» gegeven en is de mogelijkheid van het uitsluiten van opleidingen (na onderzoek Toetsingskamer) ingevoerd. En met resultaat, want duizenden opleidingen komen niet langer in het register voor. Dit was nodig omdat bepaalde opleiders het grijze gebied opzoeken en opleidingen registreren waarvan achteraf geconstateerd wordt dat die niet voldoen aan de voorwaarden van STAP. Daarentegen blijft het met een bestand van meer dan 150.000 opleidingen, waarbij opleiders dagelijks opleidingen kunnen toevoegen of weghalen, mogelijk dat in de vraagstelling genoemde cursussen in het STAP-scholingsregister voorkomen.
De afgelopen tijdvakken heeft de Toetsingskamer STAP onderzoek gedaan naar het scholingsregister om te zorgen dat het scholingsaanbod voldoet aan de voorwaarden. De Toetsingskamer STAP ziet toe op de arbeidsmarktgerichtheid van opleidingen en controleert of opleiders en opleidingen voldoen aan de voorwaarden van STAP en kan na onderzoek de Minister adviseren om opleidingen uitsluiten van het register. Naar aanleiding daarvan zijn meer dan 5.000 opleidingen uit het aanbod verwijderd, deels vrijwillig en deels op basis van besluiten tot uitsluiting. Ook de vertegenwoordigers van de keurmerken hebben de bij hen aangesloten opleiders aangesproken op opleidingsaanbod dat niet aan lijkt te sluiten op de voorwaarden van STAP. Ook dit heeft geleid tot vrijwillige terugtrekking van scholingsaanbod.
Zoals hierboven aangegeven zullen wij lessen uit de uitvoering van de STAP-regeling benutten om leven lang ontwikkelen te blijven stimuleren.
Klopt het dat mensen die een cursus volgen voor bijvoorbeeld reïncarnatietherapie, reiki-en aromatherapeut en «complete virtuele maagband» hun cursusgeld nog steeds vergoed kunnen krijgen uit de STAP-subsidiepot?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom kunnen scholingsbedrijven zoals opleidingsbedrijf Hypnos (hypnose cursussen), Hypnosementor en het CIVAS in Haarlem die vorig jaar in het nieuws kwamen door – tientallen miljoenen euro’s – te innen met dubieuze cursussen, vele met een hoog kwakzalverijgehalte – inmiddels is er gelukkig een aantal uit het STAP-register geschrapt – nog steeds rekenen op STAP-subsidie?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u samen met het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) bereid om nog eens kritisch naar de STAP-subsidie te kijken en waar nodig aan te passen zodat de subsidie gaat naar de werknemers waarvoor de subsidie bedoeld is?
Vanwege de recente besluitvorming over STAP beantwoorden wij eerst de vragen 5, 6 en 7. Eind april is aangekondigd4 dat het kabinet wegens de noodzaak om te bezuinigen besloten heeft om het STAP-budget te beëindigen. Het Rijk maakt hier vanaf 2024 geen middelen meer voor vrij. Over het vervolg van het inzetten van het STAP-budget voor de rest van 2023 is het Ministerie van SZW in gesprek met de betrokken uitvoerders en andere ketenpartijen (waaronder opleiders). Wij zullen uw Kamer hier binnenkort over informeren.
Ondanks de beëindiging van het STAP-budget blijft de noodzaak voor een leven lang ontwikkelen bestaan. Zeker gelet op de huidige situatie op de arbeidsmarkt. Daarom bekijken wij de komende periode op welke manier wij scholen en leven lang ontwikkelen kunnen blijven stimuleren. De lessen vanuit de uitvoering van het STAP-budget tot zover, nemen wij daarbij ter harte. Daartoe behoren alle inspanningen van de afgelopen maanden om de STAP-regeling te verbeteren, zoals de ingezette lijn om de regeling strenger en strakker te maken. Zo is eind april nog een wijzigingsregeling gepubliceerd met een bijlage van opleidingen die per definitie voor STAP niet subsidiabel zijn. En eerder is de scholingsdefinitie aangescherpt, is het aanbieden van scholing met cadeaus en andere voordelen uitgesloten, is de definitie van lesmateriaal verduidelijkt en is toegelicht dat opleiders die hun scholingsaanbod voor STAP registreren, daarmee verklaren dat hun opleiding aan de voorwaarden voldoet.
De wensen vanuit de Kamer, zoals de motie Dassen (richten op maatschappelijk cruciale sectoren) en motie Palland (zie vraagstelling 7) zijn ons bekend en worden meegenomen bij de verdere ontwikkeling van LLO. Het kabinet zal uw Kamer rond de zomer informeren over de toekomstverkenning LLO, waar de Ministeries van SZW, OCW en EZK bij betrokken zijn.
De STAP-regeling is populair blijkt uit de aanvraagrondes die snel overtekend zijn waarbij wie het eerst komt het eerst maalt-principe nu geldt, wilt u niet meer focus aanbrengen in de toekenning van de STAP-regeling op sectoren op de arbeidsmarkt en functies waar grote krapte is en/of welke cruciale sectoren en/of beroepen zijn, denk aan techniek, zorg, kinderopvang, onderwijs? Op welke wijze en welke termijn kan dit?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie Palland3 om de STAP-regeling door te ontwikkelen en eventueel te betrekken bij de ontwikkeling van de leerrekening zodat daar ook financieringsbronnen (Opleidings- en Ontwikkelingsfondsen (O&O), leerrechten, transitievergoedingen) bij elkaar kunnen worden gebracht (eendachtig het SER MLT-advies)?
Zie antwoord vraag 5.
De antwoorden op vragen van de leden De Hoop, Kwint en Westerveld over het feit dat veel reformatorische scholen nog altijd homoseksualiteit afwijzen en identiteitsverklaringen hanteren |
|
René Peters (CDA), Nicki Pouw-Verweij (BBB), Caroline van der Plas (BBB), Nico Drost (CU), Harm Beertema (PVV), Roelof Bisschop (SGP) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u bij de beantwoording van de vragen van de leden De Hoop, Kwint en Westerveld de volledig identiteitsverklaring van het Gomarus College gelezen, waarin wel gesproken wordt over het kwaad en het tegengaan van het kwaad en dit nadrukkelijk niet over seksuele oriëntatie van jongeren gaat?1
Ja, ik heb het volledige identiteitsdocument gelezen. Vervolgens is eerst in de vraagstelling en daarna in de beantwoording onbedoeld de link gelegd tussen het identiteitsdocument van het Gomarus College en het afwijzen van homoseksualiteit.
Hierover heeft mijn ministerie telefonisch contact gehad met de school. In dat gesprek is aangegeven dat ik de ontstane commotie betreur.
Vervolgens heb ik op 31 maart jl. een brief naar de Kamer gestuurd.2 In de brief geef ik ook aan dat ik dit ook richting de Kamer recht wil zetten. Het identiteitsdocument van de school spreekt niet over het afwijzen van homoseksualiteit.
Bent u het ermee eens dat zorgvuldigheid voor daadkracht moet gaan?
Ja. Daarom doe ik ook zorgvuldig onderzoek naar de uitvoering van de moties Kwint c.s. en Gündoğan/Simons.3 Hierover informeer ik de Kamer in de loop van dit jaar.
Ziet u ook dat u in schriftelijke vragen en in de beantwoording daarvan onjuist een paar zinnen uit de identiteitsverklaring van het Gomarus College gekoppeld zijn aan opvattingen over het huwelijk, gelijke behandeling voor iedereen, de seksuele oriëntatie van jongeren en een veilig schoolklimaat?
Ja. In de vraagstelling van de Kamervragen en de beantwoording van de Kamervragen is onbedoeld de link gelegd tussen een passage uit het identiteitsdocument van het Gomarus College en opvattingen over het huwelijk en seksuele oriëntatie.
Bent u bereid om te rectificeren en te verklaren dat deze passage uit de identiteitsverklaring van het Gomarus College niet gaat over seksuele oriëntatie van jongeren?
Ja, zeker.
Bent u bereid om de uitspraken die voortvloeien uit het onjuist gebruik van de passage uit de identiteitsverklaring terug te nemen?
Ja, zie het antwoord op vraag 4.
Bent u bereid om uw excuses aan te bieden?
Zeker, mijn ministerie heeft telefonisch contact gehad met de school, en aangegeven de ontstane situatie te betreuren, en zo excuses over te brengen. De school heeft aangegeven het contact en de rectificatiebrief op prijs te hebben gesteld.
Bent u bereid om u te laten informeren over hoe het Gomarus College invulling geeft aan christelijk onderwijs en werkt aan een veilig schoolklimaat waarin iedereen zichzelf kan en mag zijn?
Ja, daartoe ben ik bereid. Ambtenaren van mijn ministerie gaan binnenkort ook op werkbezoek op het Gomarus College om zich te laten informeren over het beleid van de school op dit terrein. Ik hou mijzelf ook aanbevolen voor een werkbezoek.
Bent u het ermee eens dat de toetssteen voor een identiteitsverklaring de Grondwet is, met daarin zorgvuldig verwoorde en omkaderde rechten en vrijheden, en niet een naar politiek inzicht in te kleuren vaag begrip als «basiswaarden van de rechtsstaat»? Bent u het in dat licht ermee eens dat scholen een verklaring mogen laten ondertekenen, mits het binnen de grenzen van de Grondwet en de Algemene wet gelijke behandeling blijft?
Scholen hebben op basis van artikel 23 Grondwet een recht om aan ouders en leerlingen te vragen de grondslag van de school te onderschrijven. Een belangrijke grens van de bevoegdheid om denominatief selectiebeleid te voeren is dat geen onderscheid mag worden gemaakt op basis van de seksuele gerichtheid van de leerling of de ouders.
Naar de uitvoering van de eerdergenoemde aangenomen moties Kwint c.s. en Gündoğan/Simons, die oproepen om (delen van) identiteitsverklaringen te verbieden, doe ik op dit moment zorgvuldig onderzoek. Hierover informeer ik de Kamer in de loop van dit jaar.
Wilt u bovenstaande vragen één voor één beantwoorden?
Ja.