Het artikel “Zorgen om kinderdagverblijven en bso’s: ‘Ernstige incidenten zijn topje van ijsberg’” |
|
Jacqueline van den Hil (VVD) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Zorgen om kinderdagverblijven en bso’s: «Ernstige incidenten zijn topje van ijsberg»»?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat 1.292 van de 15.315 (ongeveer 1 op de 12) kinderopvanglocaties een zorgelijk, dat wil zeggen «oranje» of «rood», risicoprofiel hebben? Hoe weegt u deze profielen?
Om goed te begrijpen wat de risicoprofielen laten zien, moet gekeken worden waar het profiel op gebaseerd is en of er externe factoren zijn die invloed hebben op de invulling van het model. Bijvoorbeeld of er veel nieuwe kinderopvanglocaties of veel houders met één locatie (éénpitters) in een regio zijn.
Voor het opstellen van het risicoprofiel gebruikt de toezichthouder het risicomodel dat door GGD GHOR Nederland is opgesteld. Dit model dient als hulpmiddel voor de toezichthouder om de vorm en mate van toezicht te bepalen.2 Bij het invullen van het model nemen de GGD’en (toezichthouders) de naleving van de kwaliteitseisen in de voorafgaande jaren en zaken als personeelsverloop, klachten en signalen van ouders en (ernstige) ongevallen mee.
Het risicoprofiel is daarmee een inschatting van de mate van zorg over de naleving van kwaliteitseisen. Het is nog geen oordeel. GGD’en en gemeenten verbinden aan de risicoprofielen een hoeveelheid inspectie-uren. Hoe hoger de mate van zorg, hoe intensiever het toezicht. Zo vindt het toezicht risicogestuurd plaats. Het risicoprofiel is dus geen inspectierapport met de uitkomsten van de inspectie.3
Voor een beeld van de kwaliteit van de kinderopvang maak ik onder meer gebruik van de uitkomsten van de Landelijke Kwaliteitsmonitor Kinderopvang (LKK) en het jaarlijkse Landelijke Rapport van de Inspectie van het Onderwijs (IvhO) waarin gerapporteerd wordt over het aantal door de toezichthouders (GGD’en) geconstateerde overtredingen op kwaliteitseisen.
Bent u ervan op de hoogte dat er een groot regionaal verschil bestaat tussen regio’s wat betreft de risicoprofielen – in Flevoland heeft 33,3% een zorgelijk risicoprofiel, waar dat in Zuid-Holland 15% is?
GGD Flevoland geeft als verklaring voor het relatief hoge aantal oranje en rode risicoprofielen dat veel houders éénpitters zijn. Eénpitters krijgen het vaak moeilijker voor elkaar om aan alle wettelijke vereisten te voldoen en hebben daardoor vaker overtredingen. Daarnaast geeft GGD Flevoland aan dat zij in 2022 gestart zijn met flexibel toezicht.
Met flexibel toezicht wordt deels naar andere kwaliteitseisen gekeken dan in de afgelopen jaren is gedaan4. In Flevoland heeft dit geleid tot een stijging van het aantal geconstateerde overtredingen. Zoals bij het antwoord op vraag 2 aangegeven wegen eerder geconstateerde overtredingen mee bij het opstellen van het risicoprofiel.
In het algemeen zijn er voor verschillen tussen regio’s in aantallen groene, gele, oranje en rode risicoprofielen meerdere redenen. Zo speelt het aanbod van kinderopvang een belangrijke rol (type en soort houder), de mate waarin organisaties te maken hebben met personeelstekort (door het personeelstekort is het lastiger om aan alle kwaliteitseisen te voldoen) en flexibilisering van toezicht (waarbij toezichthouders naar andere kwaliteitseisen kijken dan in de afgelopen jaren en daardoor meer overtredingen aan het licht komen). Verder heeft GGD GHOR Nederland aangegeven dat de wijze waarop GGD’en met het risicomodel werken verschillend is. Mede daarom heeft GGD GHOR Nederland het afgelopen jaar samen met de GGD’en ingezet op een meer uniforme toepassing. Ik steun dit zeer en zet me in voor meer uniformiteit in toezicht en handhaving.
Herkent u de toenemende zorgen zoals deze ook in het artikel worden uitgedragen?
De informatie in het artikel bevestigt het beeld dat de kwaliteit van de kinderopvang op veel plekken onder druk staat. Dit beeld is langer bekend en baart mij zorgen. Ik blijf benadrukken dat de veiligheid van kinderen altijd voorop moet staan binnen de opvang.
Kinderopvangorganisaties zijn verantwoordelijk voor het bieden van verantwoorde kinderopvang. Als dat in een bepaalde situatie (tijdelijk) niet mogelijk is, moet de organisatie besluiten om die groep te sluiten. Ik begrijp dat dit een zware beslissing is. Ik zie de onwenselijke gevolgen hiervan voor ouders en kinderen. Het belang van de veiligheid van kinderen gaat echter boven dat van continuïteit van de kinderopvang.
Mede om de ontwikkelingen rondom incidenten beter te kunnen volgen, wil ik een registratie- en meldplicht voor incidenten invoeren. In mijn brief van 26 april 2023 over de voortgang van de aanpak van het personeelstekort heb ik uw Kamer hierover geïnformeerd5.
Bent u het ermee eens dat het aantal kinderopvanglocaties die zo een zorgelijk risicoprofiel hebben te hoog is? Zo ja, hoe gaat u dit aantal omlaag brengen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 is het risicoprofiel een inschatting van de mate van zorg over de naleving van kwaliteitseisen. Hoe hoger de mate van zorg, hoe intensiever het toezicht. Aangezien het risicoprofiel een inschatting is en geen beoordeling van de daadwerkelijke kwaliteit, is streven naar een laag aantal oranje en rode risicoprofielen geen doel op zich. De uitwerking zou zelfs averechts kunnen zijn omdat de toezichthouder voldoende tijd nodig heeft voor zijn inspectie.
Uiteraard dient bij organisaties die op basis van een inspectierapport niet goed scoren op kwaliteit, de kwaliteit verbeterd te worden.
De toetsing op de naleving van de kwaliteitseisen gebeurt tijdens de inspectie. De toezichthouder legt de uitkomsten vast in het inspectierapport. De toezichthouder brengt daarbij een handhavingsadvies uit aan de gemeente.
Op basis van dit advies vindt vanuit de gemeente handhaving plaats. Uit onderzoek naar de effectiviteit van toezicht en handhaving in de kinderopvang volgt dat de handhaving in zijn algemeenheid effectief is in het bevorderen van de naleving van wet- en regelgeving6. De naleving van wet- en regelgeving en daardoor minder overtredingen heeft vervolgens weer effect op het risicoprofiel.
De jaarlijkse ontwikkelingen in toezicht, handhaving en naleving zijn terug te vinden in het Landelijke Rapport van de IvhO. Het rapport over 2022 verschijnt dit najaar.
Verder bezie ik samen met de VNG, GGD GHOR Nederland en de IvhO hoe de beschikbare gegevens vanuit toezicht en handhaving meegenomen kunnen worden in de ontwikkeling van de reflectieve functie. Vanuit een reflectieve functie worden ontwikkelingen en trends (landelijk en regionaal) inzichtelijk gemaakt.
Bent u het ermee eens dat de regionale verschillen opzienbarend zijn? Zo ja, hoe denkt u dat deze verschillen te verklaren zijn? Hoe gaat u ervoor zorgen dat deze verschillen worden teruggedrongen?
Zoals bij het antwoord op vraag 2 en 3 aangegeven zijn er voor de verschillen diverse mogelijke verklaringen.
Dit neemt niet weg dat ik aandacht heb voor mogelijke verschillen. Uit eerder onderzoek naar de effectiviteit van toezicht en handhaving bleek dat er (deels onwenselijke) verschillen voorkomen in de uitvoering van toezicht en handhaving. De onderzoekers konden de mate waarin deze voorkomen niet vaststellen. Zoals aangegeven in mijn Kamerbrief van 4 april jl.7 volg ik het advies van de onderzoekers om nader onderzoek naar te laten doen naar de mate waarin (onwenselijke) verschillen voorkomen, op welke aspecten en wat hiervan de redenen zijn. De uitkomsten van dit onderzoek komen naar verwachting in mei 2024 beschikbaar.
Ook GGD GHOR Nederland zet, samen met de GGD’en, in op uniformiteit in de uitvoering van het toezicht. Dit doen zij door middel van ondersteuning, actueel houden van instrumenten en richtlijnen, het faciliteren van opleiding en training en bevorderen van uitwisseling. Ik steun dit. Zo uniform mogelijk werken is het uitgangspunt.
Bent u bereid om te onderzoeken of er een relatie bestaat tussen de grootte en/of het soort kinderopvang en het risicoprofiel?
Uit het onderzoek naar de effectiviteit van toezicht en handhaving is een samenhang naar voren gekomen tussen het aantal locaties dat een houder onder zich heeft en de kans op een overtreding. Zo wordt bij meer dan 40 procent van éénpitters een tekortkoming geconstateerd, terwijl dit rond de 30 procent is voor houders met meer dan 10 locaties. Ook voor de nalevings- en recidive-indicatoren geldt dat grotere houders gemiddeld iets beter scoren dan kleinere houders. De onderzoekers constateren verder dat niet-natuurlijke rechtspersonen minder vaak een overtreding begaan dan natuurlijke rechtspersonen. Dit hangt waarschijnlijk samen met het feit dat éénpitters vaak natuurlijke rechtspersonen zijn8.
Daarnaast gaat nu het verschillenonderzoek, zoals genoemd in het antwoord op vraag 6, van start. Bij dit onderzoek is het risicoprofiel een aspect dat meegenomen wordt bij het vaststellen van de verschillen in de wijze van uitvoering van het toezicht door GGD’en.
Als een van de oorzaken van dit probleem wordt het personeelstekort in de kinderopvang genoemd: erkent u dit en is hier onderzoek naar gedaan?
GGD GHOR Nederland geeft aan dat over de periode van begin 2021 tot en met het derde kwartaal van 2022 een toename van het aantal overtredingen op kwaliteitseisen gerelateerd aan de inzet van personeel te zien is. Het gaat dan bijvoorbeeld om de inzet van beroepskrachten in opleiding, de beroepskracht-kind ratio en de inzet van vaste gezichten. Dit duidt erop dat in deze periode steeds meer organisaties moeite hadden om hun personeelsinzet aan de kwaliteitseisen te laten voldoen. GGD GHOR Nederland geeft aan dat vanaf het laatste kwartaal van 2022 in het percentage overtredingen een wisselend beeld te zien is. Op sommige kwaliteitseisen neemt het aantal overtredingen af en bij andere blijft het constant of neemt het iets toe. Ik blijf deze ontwikkelingen op de voet volgen.
Gaat u naar aanleiding van deze cijfers extra actie ondernemen? Zo ja, hoe gaat u dit doen? Zo niet, waarom niet?
Ik vind het belangrijk om de gevolgen van het personeelstekort voor de kwaliteit en veiligheid zo goed mogelijk te volgen en om te kunnen zien wanneer het aantal incidenten toeneemt. Daarom wil ik een registratie- en/of meldplicht voor (ernstige) incidenten met kinderen invoeren.9 De kwaliteit wordt verder gemonitord met de LKK. Daarnaast komt er zoals ook gevraagd door Kamerlid Van den Hil een nieuwe monitor voor kwaliteitseisen10. Deze richt zich op zowel de implementatie van de kwaliteitseisen die worden aangepast (spoor 1 van de herijking kwaliteitseisen) als op mogelijke knelpunten die zich bij de overige kwaliteitseisen voordoen.
Ook gaat het bij vraag 6 genoemde onderzoek naar de verschillen in toezicht en handhaving van start en verkennen GGD GHOR Nederland en de VNG de mogelijkheden voor een jaarlijkse analyse van de ontwikkelingen in de kinderopvang. Hiermee wordt invulling gegeven aan een meer reflectieve functie van toezicht en handhaving waarmee kan worden ingespeeld op landelijke ontwikkelingen en eventuele regionale verschillen. Ik vind dit een belangrijke ontwikkeling en verwacht dat hiermee in 2024 een start kan worden gemaakt.
Tot slot, eind april heb ik uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van de aanpak van het personeelstekort in de kinderopvang.11 In de brief beschrijf ik verschillende maatregelen met betrekking tot het aantrekken en behouden van medewerkers en het stimuleren tot meer uren werken. Zo ontwikkel ik samen met de sector een loopbaanpad om mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt aan te trekken als groepshulp en hen stapsgewijze ontwikkeling te bieden. Een subsidieregeling die een tegemoetkoming voor kinderopvangorganisaties biedt in de inzet van groepshulpen binnen het loopbaanpad wordt nu vormgegeven. Ook heb ik subsidie gegeven voor een aanpak voor contractuitbreidingen, waarvan de eerste resultaten veelbelovend zijn. Ik moedig daarom de sector aan om met de ontwikkelde aanpak het gesprek te voeren over meer uren werken. Verder werken de sector en SZW aan het aantrekkelijker maken van het beroep en om in loondienst te blijven werken. Voor de andere acties waar ik op inzet om de tekorten zoveel mogelijk terug te dringen verwijs ik naar bovengenoemde brief.
Het Ministerie van OCW heeft specifiek naar de personeelstekorten in de voorschoolse educatie onderzoek laten doen. De resultaten van dit onderzoek zullen naar verwachting dit najaar met uw Kamer worden gedeeld.
Met het totaal van deze acties en maatregelen houd ik enerzijds goed zicht op de ontwikkelingen ten aanzien van de kwaliteit in de kinderopvang en pak ik anderzijds een belangrijke oorzaak (het personeelstekort) van de huidige druk op de kwaliteit aan.
Klopt het dat de door het Algemeen Dagblad opgevraagde risicoprofielen van kinderopvanglocaties, die sinds 2012 door de regionale Gemeentelijke gezondheidsdiensten (GGD’s) worden opgesteld, niet automatisch openbaar zijn?
Ja, dat is juist. Het is aan de GGD’en en gemeenten om te beoordelen of het wenselijk is om de risicoprofielen openbaar te maken. Zoals bij mijn antwoord op vraag 5 aangegeven bezie ik samen met de VNG, GGD GHOR Nederland en de IvhO hoe de beschikbare gegevens vanuit toezicht en handhaving gebruikt kunnen worden in de ontwikkeling van de reflectieve functie.
Bent u het ermee eens dat, in het belang van de ouders die hun keuze voor een kinderopvanglocatie zo goed mogelijk willen maken en om kinderopvanglocaties die nu een zorgelijk risicoprofiel hebben te stimuleren zo snel mogelijk actie te ondernemen, deze risicoprofielen automatisch openbaar en toegankelijk moeten worden gemaakt?
Ik onderschrijf het belang dat ouders een keuze voor een kinderopvanglocatie zo goed mogelijk kunnen maken. Belangrijke informatiebronnen daarvoor zijn het pedagogisch beleidsplan van een kinderopvangorganisatie en het inspectierapport. Kinderopvangorganisaties zijn verplicht het inspectierapport op hun website te zetten. Daarnaast zijn kinderopvangorganisaties verplicht om ouders en eenieder die daarom verzoekt te informeren over het beleid. Het inspectierapport is ook terug te vinden in het Landelijk Register Kinderopvang (LRK) waar in-een-oogopslag een samenvatting van de inspectieresultaten van de GGD wordt gegeven.
Zoals hiervoor aangegeven is de informatie van een risicoprofiel niet concluderend ten aanzien van de kwaliteit. Ik merk daarbij op dat ouders op het verkeerde been gezet kunnen worden door de risicoprofielen. Zo kan bij een groen profiel bij een inspectie blijken dat er allerlei overtredingen zijn of kan men ten onrechte ongerust zijn bij een oranje of rood profiel.
De risicoprofielen zijn in bezit bij de GGD’en. De kinderopvangorganisaties beschikken in principe niet over het risicoprofiel. Met uitzondering van de kinderopvangorganisaties in Amsterdam en de organisaties die het profiel door een verzoek op grond van de Wet open overheid (Woo) hebben gekregen.
Bent u het ermee eens dat de in ontwikkeling zijnde kwaliteitscode van de sector zelf bij kan dragen aan transparantie en vergelijkbaarheid kwaliteit? Zo ja, hoe gaat u de sector stimuleren vaart te zetten achter het ontwikkelen van de code en organisaties stimuleren deel te nemen?
Ja, daar ben ik het mee eens. Mijn ministerie voert regelmatig gesprekken met de initiatiefnemers over de ontwikkeling en waar mogelijk ondersteun ik hen, bijvoorbeeld door extern te communiceren over de kwaliteitscode. Het is belangrijk dat het tempo erin blijft én dat er een gedegen proces wordt doorlopen om een zo groot mogelijk commitment in de sector te verkrijgen.
Verder is het een initiatief van de sector en ik wil ook dat dit van de sector blijft. Dat is juist de kracht van de kwaliteitscode.
Het bericht 'Geen hulp van het Rijk voor ruim 250 boeren zonder stikstofvergunning' |
|
Eline Vedder (CDA), Derk Boswijk (CDA) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Geen hulp van het Rijk voor ruim 250 boeren zonder stikstofvergunning»?1
Ja.
Klopt het dat zeker 259 Programma Aanpak Stikstof (PAS)-melders niet kunnen worden geholpen door het Rijk?2
Het kabinet voelt een zware verantwoordelijkheid om de PAS-melders te legaliseren. Daarbij geldt dat er sprake moet zijn van een terechte PAS-melding. Het is aan het bevoegd gezag om dat vast te stellen op basis van criteria die staan vermeld in de Regeling natuurbescherming. Met deze achtergrond heeft het betreffend bevoegd gezag voor 259 meldingen geconcludeerd dat er niet voldaan is aan de criteria van het legalisatieprogramma. Een voorbeeld van een PAS-melding met een negatieve verificatie is die van Lelystad Airport (Kamerstuk 35 334, nr. 174). Het afwijzen kan verschillende oorzaken hebben: soms is de activiteit toch legaal (bijvoorbeeld als blijkt dat er inmiddels via een andere weg al een vergunning is verleend of sprake is van een afgeronde tijdelijke activiteit), en regelmatig is alsnog een toestemming nodig. Niet alle 259 PAS-melders hebben dus een probleem. Een negatieve verificatie betekent ook niet dat de activiteit niet legaal kan worden. Indien nodig zal de initiatiefnemer zelf een vergunning moeten aanvragen en zelf stikstofruimte aan kopen of de stikstofuitstoot verminderen. Aan de provincies wordt gevraagd om te bezien welke oplossingsrichtingen er zijn voor de 259 bedrijven die via het legalisatieprogramma niet een oplossing kunnen krijgen.
Waarom is nu pas voor 600 PAS-melders bekeken of zij voldoen aan de criteria van het Rijk om alsnog te legaliseren? Had dit eerder kunnen worden gedaan?
Er zijn 2.488 PAS-melders zijn die gegevens hebben ingediend zodat ze gelegaliseerd kunnen worden. Die zijn echter nog niet allemaal beoordeeld. Ten tijde van de laatste Kamerbrief van 30 juni 2023 waren 1.992 dossiers van de 2.488 in behandeling, en daarvan is bij 596 verzoeken tot legalisatie vastgesteld of ze een oplossing krijgen. Voor de overige bedrijven die behoren tot de groep van 1.992 vindt de beoordeling op dit moment plaats of is aanvullende informatie nodig om de verificatie te kunnen afronden. Het streven van de provincies is om voor het eind van dit jaar alle binnengekomen dossiers te hebben beoordeeld en te kunnen zeggen of de PAS-melders in aanmerking komen voor legalisatie. Daarmee zal duidelijkheid gegeven worden aan bedrijven en of ze een oplossingen kunnen krijgen binnen het legalisatieprogramma.
Kunt u toelichten waarom de tot nu toe gecontroleerde groep bedrijven geen goed beeld geeft van het werkelijke aantal bedrijven dat uiteindelijk niet in aanmerking zal komen voor hulp van het Rijk?
Er hebben zich in totaal 2.488 bedrijven aangemeld voor het legalisatieprogramma. Van dit totaal zijn 1.992 dossiers in behandeling. Bij 596 dossiers is vastgesteld of ze een oplossing krijgen, daarvan lijkt 259 een relatief hoog aandeel. Maar dat geeft geen goed beeld van de verhoudingen meldingen die wel/niet aan de criteria voldoen. Het is immers sneller te zien of meldingen niet voldoen aan de criteria dan als ze wel voldoen, en de dossiers die niet aan de criteria voldoen, zijn dan ook sneller afgehandeld. Bijvoorbeeld: het is snel te zien als de oorspronkelijke melding meer dan 1 mol betrof, en daarmee meteen niet in aanmerking komt voor legalisatie. Terwijl álle criteria gecheckt moeten zijn om vast te stellen dat een melding wél in aanmerking komt voor legalisatie. Van de 1.992 bedrijven die zijn gecontroleerd door het betreffend bevoegd gezag, zijn er 259 bedrijven die niet in aanmerking komen voor een oplossing binnen het legalisatieprogramma. Het gaat dan om een aandeel van 13%.
Wanneer wordt voor de overige bijna 2000 PAS-melders bekeken of zij aan de criteria voor legalisatie voldoen?
Er zijn 2.488 PAS-melders zijn die gegevens hebben ingediend zodat ze gelegaliseerd kunnen worden. Die zijn echter nog niet allemaal beoordeeld. Ten tijde van de laatste Kamerbrief van 30 juni 2023 waren 1.992 dossiers van de 2.488 in behandeling, en daarvan is bij 596 verzoeken tot legalisatie vastgesteld of ze een oplossing krijgen. Voor de overige bedrijven die behoren tot de groep van 1.992 vindt de beoordeling op dit moment plaats of is aanvullende informatie nodig om de verificatie te kunnen afronden. Het streven van de provincies is om voor het eind van dit jaar alle binnengekomen dossiers te hebben beoordeeld en te kunnen zeggen of de PAS-melders in aanmerking komen voor legalisatie. Daarmee zal duidelijkheid gegeven worden aan bedrijven en of ze een oplossingen kunnen krijgen binnen het legalisatieprogramma.
Wat zijn exact de criteria waaraan deze ondernemers moeten voldoen?
Om in aanmerking te komen voor legalisatie moet aan diverse criteria worden voldaan. Zo moest het project bijvoorbeeld meldingsplichtig zijn ten tijde van PAS en er moet ook een melding voor het project zijn gedaan. Bovendien moet het project tussen 1 juli 2015 tot 29 mei 2019 volledig gerealiseerd zijn, of er moest een begin zijn gemaakt aan realisatie. Ook als er aantoonbaar kan worden gemaakt dat er tussen 1 juli 2015 en 29 mei 2019 onomkeerbare, significante investeringsverplichtingen zijn aangegaan voor het project komt het in aanmerking voor legalisatie. Daarnaast zijn er andere eisen, zoals dat de oorspronkelijke melding niet hoger mag zijn dan 1 mol, en dat er nog geen sprake is van een rechtmatige toestemming. De volledige lijst met criteria waaraan een bedrijf moet voldoen om een oplossing te krijgen binnen het legalisatieprogramma staat vastgelegd in artikel 2.8b van de Regeling natuurbescherming en zijn toegelicht te vinden op de website van BIJ12: Omzetten PAS-melding – BIJ12.
Wat vindt u ervan dat u de afgelopen periode heeft aangegeven er alles aan te doen de PAS-melders zo snel mogelijk te legaliseren en dat daar zelfs al beleid voor is gemaakt, terwijl nu blijkt dat dit voor circa 40 procent van de betreffende bedrijven helemaal niet mogelijk is?
Het kabinet voelt zich verantwoordelijk om zo snel mogelijk een oplossing te vinden voor de positief geverifieerde PAS-melders. Zoals in de beantwoording van vraag 4 is toegelicht, is mijn verwachting dat het aantal meldingen dat niet aan de criteria voldoet fors lager is dan 40%.
Wat vindt u ervan dat een eerdere toezegging niet kan worden nagekomen?
Ik weerspreek dat ik mijn toezegging niet nakom. Alle positief geverifieerde PAS-meldingen hebben recht op een oplossing binnen het legalisatieprogramma en daar zet ik me tot het uiterste voor in.
Klopt het dat deze boeren zelf stikstofruimte moeten kopen of minder dieren moeten gaan houden, omdat zij anders boetes riskeren?
Het kabinet voelt een zware verantwoordelijkheid om de PAS-melders te legaliseren. Daarbij geldt dat er sprake moet zijn van een positief geverifieerde melding. Het is aan het bevoegd gezag om dat vast te stellen op basis van criteria die staan vermeld in de Regeling natuurbescherming. Met deze achtergrond heeft het betreffend bevoegd gezag voor 259 meldingen geconcludeerd dat er niet voldaan is aan de criteria van het legalisatieprogramma. Dat betekent niet dat de activiteit niet legaal kan worden. Daarbij is het wel nodig dat de initiatiefnemer zelf een vergunning aanvraagt en bijdraagt door zelf stikstofruimte aan te kopen of de stikstofuitstoot te verminderen. Aan de provincies wordt gevraagd om te bezien welke oplossingsrichtingen er zijn voor de 259 bedrijven die via het legalisatieprogramma niet een oplossing kunnen krijgen.
Welke oplossing biedt u de ondernemers die niet voldoen aan de eisen voor legalisatie om een boete te voorkomen?
Zie antwoord vraag 9.
Herinnert u zich dat de heer Remkes in zijn rapport «Wat wel kan: Uit de impasse en een aanzet voor perspectief» stelt dat het vertrouwen in de overheid moet worden hersteld en dat u heeft toegezegd hiermee aan de slag te gaan?3
Ja.
In hoeverre draagt het niet nakomen van eerdere toezeggingen daaraan bij?
Het Rijk voelt zich verantwoordelijk voor de situatie waarin de PAS-melders zich bevinden, daarom is het legalisatieprogramma opgezet en wordt er alles aan gedaan om deze bedrijven zo snel mogelijk te legaliseren. Wanneer deze bedrijven voldoen aan de criteria, zullen zij door het Rijk geholpen worden in het vinden van een oplossing binnen het legalisatieprogramma. Daardoor draagt het uitvoeren van het legalisatieprogramma voor de PAS-melders bij aan het herstellen van het vertrouwen in de overheid.
Het sluiten van operatiekamers in het Alrijne Ziekenhuis omdat zorgverzekeraars onvoldoende geld beschikbaar stellen |
|
Jimmy Dijk |
|
Kuipers |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het Alrijne Ziekenhuis operatiekamers sluit omdat zorgverzekeraars onvoldoende geld beschikbaar stellen?1
Het Alrijne ziekenhuis geeft aan dat er geen operaties worden afgezegd – ook niet de al geplande operaties. Medisch urgente zorg gaat altijd door. Patiënten krijgen vanzelf een oproep voor hun operatie. Patiënten kunnen altijd contact opnemen met hun zorgverzekeraar om wachtlijstbemiddeling aan te vragen dan kan de zorgverzekeraar nagaan of er elders een kortere wachttijd is bij een zorgaanbieder. Daarnaast geven zorgverzekeraars aan het beeld dat geschetst is niet te herkennen en dat partijen met elkaar in overleg zijn.
Wat is naar verwachting het effect hiervan op de wachttijden voor patiënten uit de regio die een operatie nodig hebben?
Zoals in mijn antwoord op vraag 1 is aangegeven is er volgens mijn informatie op dit moment geen sprake van het afzeggen van operaties. Ik ga er dus vanuit dat patiënten terecht kunnen bij het Alrijne ziekenhuis of bij een ander ziekenhuis.
Kunnen patiënten uit deze regio in oktober überhaupt nog wel geopereerd worden, aangezien zij ook niet of nauwelijks terecht kunnen bij andere ziekenhuizen in de buurt?2 Wat is voor hen straks het perspectief als de operatiekamers in oktober dichtgaan?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het ermee eens dat de tijdelijke sluiting van operatiekamers een kunstmatig gecreëerd probleem is, aangezien het primair gebaseerd is op het budget dat door zorgverzekeraars beschikbaar gesteld wordt?
De NZa houdt er toezicht op dat de zorgverzekeraars hun zorgplicht nakomen. Tot op heden zijn er bij de NZa geen signalen bekend over discontinuïteit van zorg bij het Alrijne. De NZa heeft mij verder laten weten dat partijen constructief met elkaar in overleg zijn. Zij zullen de situatie monitoren en mij op de hoogte houden van relevante ontwikkelingen.
Bent u bereid om in gesprek te treden met de zorgverzekeraars om hen ertoe te zetten om de sluiting van deze operatiekamers te voorkomen?
Zie antwoord vraag 4.
De plaatsing uit de Extra Beveiligde Inrichting van een van de grootste criminele kopstukken van Nederland |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Wat vindt u ervan dat een van de grootste criminele kopstukken van Nederland, Rico de Chileen, uit de EBI is geplaatst?
Ik ga niet in op individuele gevallen.
Wat vindt u van plaatsing uit de EBI van criminele kopstukken die tot de absolute top behoren?
Gedetineerden worden op grond van plaatsingscriteria geplaatst in een regime. Voor de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) geldt dat ieder jaar opnieuw wordt beoordeeld of de gedetineerde voldoet aan de plaatsingscriteria. Bij deze beoordeling wordt onder meer gekeken naar informatie van politie, Openbaar Ministerie en van de Penitentiaire Inrichting (PI) zelf. Daarbij kan de gedetineerde in beroep gaan wanneer deze het niet eens is met het besluit tot verlenging van het verblijf in de EBI. De Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) neemt een dergelijk beroep in behandeling en toetst of de voorhanden informatie actueel, betrouwbaar en concreet is.
Welke risico’s ziet u bij een dergelijke uitplaatsing?
Risico’s bij uitplaatsing dienen per individuele gedetineerde in kaart te worden gebracht. Hoewel risico’s nooit helemaal uit te sluiten zijn blijkt uit het antwoord op vraag 2 dat voorafgaand aan een (over)plaatsing een grondige afweging gemaakt wordt van belangen. De informatie hiervoor is onder meer verkregen van politie, het Openbaar Ministerie en de PI. Op basis daarvan wordt een beslissing genomen. Uitplaatsing betekent dan ook niet dat de monitoring op de gedetineerde stopt.
Een gedetineerde kan in beroep gaan tegen een selectieadvies bij de RSJ. De RSJ toetst het besluit van de selectiefunctionaris. Indien het beroep gegrond wordt verklaard dient de selectiefunctionaris een nieuwe beslissing nemen. Het is mogelijk om de motivatie van de eerdere beslissing aan te vullen en opnieuw te besluiten tot plaatsing in de Extra Beveiligde Inrichting.
Bent u ervan overtuigd dat een Afdeling Intensief Toezicht, gelet op de vele toegestane contactmomenten ten opzichte van de EBI, de risico’s op voortgezet crimineel handelen bij een crimineel kopstuk voldoende wegneemt? Zo ja/nee, waarom?
Het primaire doel van de Afdeling Intensief Toezicht (AIT) is het voorkomen van voortgezet crimineel handelen. Deze kleinschalige afdelingen zijn toegerust op het wegnemen van dit risico. Het regime is ingericht op controle en toezicht. Boven op de standaard maatregelen is er tevens ruimte voor maatwerk. Per individuele gedetineerde kunnen extra beperkende maatregelen worden opgelegd, waaronder een verdere beperking in de contacten met buiten.
Daarnaast is een wetsvoorstel om de Penitentiaire beginselenwet op een aantal punten aan te passen ingediend.1 Hiermee wordt o.a. een bevelsbevoegdheid voor het nog verdere beperken van communicatiemogelijkheden van individuele gedetineerden gerealiseerd. Dit zal ingezet worden bij aanwijzingen van ernstige gevaarzetting voor de openbare orde en veiligheid in relatie tot een gedetineerde. Ook levensbedreigende of ernstig intimiderende activiteiten die vanuit detentie worden ondernomen kunnen aanleiding zijn voor een dergelijk bevel. Hiermee wordt een extra mogelijkheid gecreëerd om gedetineerden die geplaatst zijn in de EBI of op de AIT vergaand te beperken in hun mogelijkheden om te communiceren met de buitenwereld.
Waarom vindt u het grote verschil tussen een EBI-regime en een AIT-regime acceptabel?
Zie antwoord vraag 4.
Wat vindt u van de redenering dat nieuwe relevante informatie nodig is om een gedetineerde langdurig in de EBI te detineren in het licht van de omstandigheid dat de EBI juist bedoeld is om voortgezet crimineel handelen en ontsnappingen te voorkomen?
Op vaste momenten wordt getoetst of het verblijf van een gedetineerde op de EBI gegrond is. Dit wordt gedaan aan de hand van vier criteria om te bepalen of de gedetineerde vluchtgevaarlijk is of een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormt. De frequentie van deze toetsing is vorige jaar aangepast van zes naar twaalf maanden door een aanpassing van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (RSPOG) in december 2022.2 Met deze langere termijn ontstaat er meer tijd voor dossieropbouw vanuit de politie en het Openbaar Ministerie en het monitoren van gedrag van de gedetineerde door de medewerkers van de EBI.
Voor deze jaarlijkse toetsing wordt informatie opgevraagd bij het Openbaar Ministerie en het Gedetineerden Recherche Informatie Punt (GRIP). Gedragingen die geobserveerd worden in de EBI kunnen hier onderdeel van uitmaken. Het gaat daarbij niet alleen om gedragingen die wijzen op voortgezet crimineel handelen, maar om het totale beeld van de gedetineerde. Verder wordt niet alleen direct naar de gedetineerde zelf gekeken, ook vanuit zijn netwerk kan nieuwe, relevante informatie vernomen worden die invloed heeft op het besluit van de selectiefunctionaris.
Daarnaast is in de RSPOG een mogelijkheid tot plaatsing op de d-grond in de EBI gecreëerd. Deze stelt de selectiefunctionaris in staat om te besluiten tot verlenging wanneer een gedetineerde een algemeen gevaar vormt voor de openbare orde en veiligheid. Deze gemeengevaarlijkheid kan worden ontleend aan de feiten waarvoor een verdenking bestaat of een veroordeling heeft plaatsgevonden, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan of aan de persoonlijkheid van de gedetineerde. Hiermee is het mogelijk om het verblijf op de EBI te verlengen op basis van informatie die terug te voeren is tot de veroordeling van de gedetineerde. Voor plaatsingsbesluiten op basis van de d-grond is dus niet steeds nieuwe informatie nodig. Enkel wanneer het strafrestant van de gedetineerde anderhalf jaar of minder bedraagt vervalt deze d-grond.
Ik wil graag benadrukken dat we te maken hebben met een complexe doelgroep. Dat vraagt om continue monitoring van beleid, wet- en regelgeving. Onder meer op basis van signalen uit de uitvoering kijk ik naar oplossingen voor eventuele knelpunten. Zo nodig wordt het beleid aangepast.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat criminele kopstukken vanuit detentie op geen enkele wijze criminele boodschappen naar buiten kunnen sturen indien zij niet in de EBI zijn gedetineerd?
Het is de missie van dit kabinet om hard op te treden tegen georganiseerde criminaliteit, ook tijdens detentie en berechting. We zetten, op meerdere fronten, grote stappen in de goede richting. Zo is eind 2021 met alle betrokken ketenpartners de Taskforce «aanpak georganiseerde criminaliteit tijdens detentie en berechting» opgericht. In de aanpak zijn al veel maatregelen getroffen en in gang gezet om te voorkomen dat hoogrisico-gedetineerden tijdens hun detentie door kunnen gaan met criminele activiteiten.
Daarbij passen we wet- en regelgeving aan, bouwen extra beveiligde faciliteiten en werken hard aan de veiligheid en weerbaarheid van onze medewerkers. De bureaus inlichtingen en veiligheid (BIV) in het gevangeniswezen laten zien dat het hebben van een goede informatiepositie hierbij essentieel is. Momenteel wordt de mogelijkheid tot het oprichten van de Detentie Intelligence Unit onderzocht.3 Een dergelijke unit zal bijdragen aan de informatiepositie van de betrokken ketenpartners.
Verder heeft het hierboven genoemde wetsvoorstel, met aanpassing van de Penitentiaire beginselenwet, in het bijzonder betrekking op deze hoog risico-gedetineerden. Met deze wijziging kan ik dankzij een bevelsbevoegdheid besluiten de communicatiemogelijkheden nog verder beperken, zal er visueel toezicht plaatsvinden op de advocatuur en mogen gedetineerden in de EBI en AIT zich laten bijstaan door maximaal twee rechtsbijstandsverleners.
Een actieve sekte in Zeeland waar mensen worden misleid en waar miljoenen euro’s in omgaan |
|
Michiel van Nispen |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de activiteiten die worden ondernomen bij de sekte genaamd «Maerloo», actief in de gemeente Tholen in Zeeland?1
Ja, deze informatie is mij bekend.
Wat vindt u van het feit dat leden van deze sekte ook afstand hebben gedaan van persoonlijk bezit aan deze sekte, zoals het pensioen, salaris en erfenissen?
Het staat mensen vrij om dat te doen, mits dit niet in strijd is met geldende wet- en regelgeving.
Hoe is het mogelijk dat deze sekte de vrijheid geniet om panden in het dorp op te kopen waaronder de enige dorpskroeg?
Iedereen is vrij om panden te kopen, zolang bestaande wet- en regelgeving niet wordt overtreden. Indien er sprake is van een rechtshandeling met de overheid zoals een aanvraag van een Alcoholwetvergunning, en (een sterk vermoeden van) crimineel misbruik, kan de Wet Bibob toegepast worden. Het doel hiervan is de integriteit van de overheid te beschermen.
Wat vindt u ervan dat ondanks het feit dat deze sekte al jaren in beeld is, door onder andere het OM en de FIOM, deze nog steeds zo actief kan zijn?
Voor zover met deze vraagstelling wordt beoogd te informeren naar eventuele strafrechtelijke maatregelen die zijn/worden getroffen jegens (leden van) Maerloo, merk ik op dat ik mij hierover niet kan en mag uitlaten. In algemene zin wens ik te benadrukken dat bij het vermoeden van het plegen van een strafbaar feit door (leden van) een vereniging of stichting, hierop wordt geacteerd door politie en OM. Vanzelfsprekend hoeft dit er niet toe te leiden dat gedurende het strafrechtelijk onderzoek, de activiteiten van een vereniging of stichting (gedwongen) worden gestaakt.
Wat vindt u van de conclusie van het FD dat er vertakkingen van deze sekte zijn in het buitenland waardoor de financiële constructies alleen nog maar ingewikkelder zijn geworden?
In principe staat het mensen vrij om afstand te doen van hun persoonlijke bezittingen in binnen- en buitenland, zolang er geen toepasselijke wet- en regelgeving wordt overtreden.
Bent u zich bewust van het feit dat dit slechts een van de velen sektes is die in Nederland actief zijn, zo rond de 240 sektes, zoals recent onderzocht door Sonny Motké en zoals blijkt uit de eerdere resultaten van het sektesignaal voordat het werd wegbezuinigd?2
Op eerdere Kamervragen van de leden Van Nispen (SP) en Kuiken (PvdA) over het ontbreken van een meldpunt voor slachtoffers en familieleden van sektes, heb ik u geantwoord dat het kabinet onderkent dat er in Nederland gesloten gemeenschappen zijn waarbinnen misstanden, waaronder ook strafbare feiten, plaatsvinden3. Ik beschik niet over de exacte cijfers, omdat het niet wordt geregistreerd. Registratie zou bemoeilijkt worden omdat er discussie bestaat over wat precies een sekte is.
Bent u het eens met de uitspraak dat sektes ook een groot risico meebrengen van misbruik of misdrijven achter gesloten deuren omdat slachtoffers zich vaak niet vrij voelen een melding te doen?
In zijn algemeenheid geldt dat slachtoffers drempels kunnen ervaren bij het doen van een melding over delicten die hen zijn overkomen. Schuld en schaamte spelen daarbij een belangrijke rol. Ook kan er sprake zijn van bekendheid met daders waardoor slachtoffers terughoudend zijn om een melding of aangifte te doen. In een groepering die als sekte wordt bestempeld, hoeft niet per definitie sprake te zijn van misstanden of strafbare feiten. Het is wel voorstelbaar dat een dwingende groepscultuur met een gesloten karakter voornoemde drempels verhoogt. Verder wil ik nogmaals benoemen4 dat het gebruik van de term «sekte» weliswaar gangbaar is, maar niet altijd recht lijkt te doen aan de onderlinge verscheidenheid van dergelijke groeperingen waarbinnen misstanden kunnen voorkomen als beïnvloeding, manipulatie, dwang, fraude, uitbuiting (financiële, arbeids- of seksuele uitbuiting).
Bent u het ermee eens dat dit soort verhalen de noodzaak van een meldpunt sektesignalen onderstreept?
Slachtoffers en hun naasten hebben baat bij een herkenbare plek in de hulpverlening. Een plek waar ze laagdrempelig via telefoon en chat en desgewenst anoniem terecht kunnen. En waar als zij dat willen zij ook kunnen worden doorverbonden met gespecialiseerde hulpverlening of in contact kunnen worden gebracht met de politie. Binnen het bestaande hulpaanbod zijn organisaties die in beginsel in deze behoeften voorzien. Organisaties als Slachtofferhulp Nederland of Fier kunnen ondersteuning bieden bij de verwerking en het herstel van leed dat hen is aangedaan en doorverwijzen naar ggz-instellingen die geestelijke gezondheidszorg bieden.
Wel is het nodig dat er voor slachtoffers van dwingende groepsculturen meer herkenbaarheid komt en meer specialistische expertise wordt opgebouwd over de hulp aan slachtoffers en hun naasten. Zoals toegelicht in mijn brief van 30 juni jongstleden5 loopt momenteel een verkenning bij welke bestaande organisatie en op welke wijze de hulp steviger en meer herkenbaar kan worden ingebed. Zie ook het antwoord op vraag 12.
Bent u het ermee eens dat de sekte-eenheid, politieagenten die gespecialiseerd zijn in de sekte-aanpak, met de huidige drie mensen die dit ook niet fulltime doen, echt veel te weinig is om een volledig beeld te krijgen van de problematiek van de sektes?
Er is binnen de politie geen sprake van een sekte-eenheid. Wanneer aangifte wordt gedaan wordt dit naar gelang de feiten onderzocht door de afdeling met de benodigde expertise, bijvoorbeeld de zedenrecherche in geval van seksueel misbruik.
Wat vindt u van het feit dat in het buitenland wel sprake is van meldpunten, zoals in België waar er zelfs sprake is van een sektecentrum dat ook behoorlijk succesvol is?
Ik ben bekend met het Belgische kennisplatform Informatie- en Adviescentrum inzake schadelijke sektarische organisaties. In voornoemde brief van 30 juni jongstleden6 geef ik aan dat ik het nuttig vind te verkennen in hoeverre werkbare elementen uit het model dat het Belgische kennisplatform hanteert, bruikbaar zijn in de Nederlandse context. Ik neem dat mee in de in de brief genoemde verkenning bij welke bestaande organisatie en op welke wijze de hulp aan slachtoffers van dwingende groepsculturen steviger en meer herkenbaar kan worden ingebed.
Zijn er voldoende juridische mogelijkheden om sektes zoals deze aan te kunnen pakken in Nederland?
Voor zover het gaat om strafrechtelijke mogelijkheden heb ik tot dusver geen signalen uit de praktijk ontvangen dat opsporingsdiensten onvoldoende mogelijkheden hebben om strafbare feiten adequaat aan te pakken. Mocht dit in de toekomst veranderen, dan zal ik beoordelen of en zo ja welke gerichte stappen nodig zijn om de mogelijkheden uit te breiden.
Waarom is er nog steeds geen uitvoering gegeven aan de motie van Nispen en van Wijngaarden om op zo kort mogelijke termijn te voorzien in een meldpunt voor slachtoffers van sektes en hun familieleden binnen de bestaande structuur?3
Om de voorwaarden voor goede hulpverlening aan slachtoffers van sektes en hun familieleden in kaart te brengen worden verkennende gesprekken gevoerd met ervaringsdeskundigen, professionals, wetenschappers en hulporganisaties. Op basis van de inzichten uit deze gesprekken wordt bezien bij welke organisatie en op welke wijze de hulp aan slachtoffers van sekten steviger en meer herkenbaar kan worden ingebed. Het kabinet kiest nadrukkelijk niet voor het oprichten van een nieuw meldpunt, omdat zo een organisatie onvoldoende omvang heeft om effectief te zijn, niet kan putten uit bestaande samenwerkingsstructuren en zorgt voor verdere versnippering van het zorglandschap. Het streven is uw Kamer aan het einde van dit jaar te informeren over de wijze waarop de hulp aan slachtoffers van sekten wordt georganiseerd. Voor nadere informatie verwijs ik u naar mijn brief van 30 juni jongstleden8, waarin ik uw Kamer onder andere heb geïnformeerd over de stand van zaken van de motie van Van Nispen en Van Wijngaarden.
Wat kunt u nog meer doen om het beleid te versterken om sektes effectiever aan banden te kunnen leggen?
Wanneer sprake is van strafbare feiten kan er aangifte worden gedaan. Ik ben ervan overtuigd dat onze opsporingsdiensten en autoriteiten voldoende in staat zijn om strafbare feiten aan te pakken. Mochten er in de toekomst signalen binnenkomen dat beleids- of wetgevingswijzigingen nodig zijn, dan zal ik dit uiterst serieus nemen.
Lysander de R. die de dienst uit maakte in de gevangenis en de motorclub MC Hardliners |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving rondom de detentie van Lysander de R. en bent u specifiek bekend met de brief van de toenmalige directie van de voormalige Penitentiaire Inrichting (PI) Zwaag?
Ja, ik ben bekend met de berichtgeving. De PI Zwaag is overigens sinds 2018 gesloten. Verder ga ik niet in op individuele casussen.
Wat vindt u van de beschrijving van oud-medewerkers van de PI Zwaag dat Lysander de R. allerlei privileges genoot in de gevangenis, zoals een speciale tv, vrijheid om rond te lopen, het mogen gokken op voetbalwedstrijden, het mogen gebruiken van luxe goederen, het bestellen van eten, en dergelijke?
Ik ga niet in op de situatie rondom individuele gedetineerden. In zijn algemeenheid geldt dat gedetineerden die lid zijn van de gedetineerdencommissie (Gedeco) – ter uitoefening van hun functie – op afgesproken tijdstippen op andere afdelingen mogen komen ten behoeve van overleg met andere Gedeco-leden en/of functionarissen van de inrichting. Andere privileges, zoals het gebruiken van luxegoederen, zijn uiteraard onacceptabel.
Hoeveel interne meldingen zijn er door medewerkers van de PI Zwaag en de PI Zaanstad gedaan over Lysander de R. en andere leden van motorclub MC Hardliners en hoe is met deze meldingen omgegaan?
Zoals ik bij vraag 2 aangaf ga ik niet in op de situatie rondom individuele gedetineerden. Ik beantwoord de vragen daarom in algemene zin. De wijze waarop een melding van een medewerker in behandeling wordt genomen is altijd afhankelijk van de situatie. In eerste instantie wordt een afweging gemaakt of directe maatregelen nodig zijn. Indien de ernst van de situatie daar om vraagt kunnen er bijvoorbeeld per direct disciplinaire maatregelen worden genomen en/of worden besloten om aangifte te doen.
Daarnaast worden alle meldingen over het gedrag en handelen van een gedetineerde meegenomen in het Multidisciplinair Overleg (MDO) en de Vrijhedencommissie (VC). Het MDO is een intern overleg van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) waarbij structureel (eenmaal per zes weken) afstemming plaatsvindt over het detentie- en re-integratietraject van de gedetineerde. Vertegenwoordigers van verschillende afdelingen sluiten hierbij aan en geven input over het gedrag van de gedetineerde en diens inzet bij de re-integratie. De VC neemt onder voorzitterschap van een vestigingsdirecteur beslissingen over zaken als verlof en uitplaatsing. Zodoende hebben alle meldingen invloed op het verdere verloop van het detentietraject. Wanneer de situatie daarom vraagt kan besloten worden om een gedetineerde over te plaatsen naar een ander regime of een andere penitentiaire inrichting.
Deelt u de mening dat meldingen van (oud)medewerkers van een PI altijd zouden moeten worden betrokken bij besluitvorming over plaatsing en overplaatsing van gedetineerden naar een bepaald gevangenisregime? Zo ja/nee, waarom?
Ja. In het algemeen geldt dat de directeur een verzoek kan doen tot overplaatsing van een gedetineerde. Een selectiefunctionaris neemt de beslissing of dit verzoek wordt ingewilligd. Om tot een besluit te komen worden wordt informatie uit verschillende bronnen meegenomen. Zo wordt gekeken naar het verloop van het detentietraject en de adviezen die voortgekomen zijn uit het MDO. Ook worden meldingen gedaan door medewerkers betrokken bij deze besluitvorming. Daarnaast kan bijvoorbeeld eventueel beschikbare informatie van het Openbaar Ministerie en politie meegenomen worden.
Waarom is Lysander de R. na constatering van de eerste incidenten in PI Zwaag niet direct naar een zwaarder regime overgeplaatst?
Zoals ik eerder aangaf ga ik niet in op de situatie rondom individuele gedetineerden.
Waarom wordt nu pas ingegrepen, terwijl al vanaf 2018 ernstige signalen bekend waren, en vanaf 2021 ook vanuit de PI Zaanstad?
Zie antwoord vraag 5.
Hoeveel incidenten moeten er volgens u plaatsvinden totdat een zware crimineel ten minste in een Afdeling Intensief Toezicht wordt geplaatst?
Er is geen exact aantal incidenten aan te geven wanneer een gedetineerde op een afdeling Intensief Toezicht wordt geplaatst. Op het moment dat er signalen zijn dat een gedetineerde de orde en veiligheid verstoort zijn er verschillende manieren om in te grijpen. Dat kan middels (toezicht)maatregelen in de PI zelf of overplaatsing naar een andere inrichting of regime. Bij overplaatsing wordt per individu beoordeeld welk regime en/of welke afdeling het meest geschikt is. De selectiefunctionaris neemt dit besluit. Verder is het goed op te merken dat plaatsing in een AIT ook kan gebeuren zonder dat daar incidenten aan vooraf gaan.
In zeer uitzonderlijke gevallen kan het voorkomen dat er niet direct kan worden ingegrepen omdat belangen vanuit de opsporing zich daartegen verzetten. In deze gevallen is er nauw contact tussen de PI, OM en de politie. In deze uitzonderlijke gevallen geldt uiteraard dat zodra de veiligheid in de PI in het geding komt er wordt ingegrepen.
Wanneer worden de criteria voor plaatsing in een Afdeling Intensief Toezicht kenbaar gemaakt in de aangekondigde wijziging van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing gedetineerden? Deelt u de mening dat de beschreven incidenten ruim voldoende aanleiding geven een zware crimineel over te plaatsen naar een Afdeling Intensief Toezicht? Zo ja/nee, waarom?
Op 6 juni 2023 heb ik een wetsvoorstel ingediend met daarin een aantal wijzigingen op de Penitentiaire Beginselenwet. Indien het wetsvoorstel wordt aangenomen is het streven de criteria voor plaatsing in een Afdeling Intensief Toezicht (AIT) zo spoedig mogelijk in werking te laten treden.
Zoals aangegeven bij antwoord op vraag 7 wordt per individuele gedetineerde beoordeeld welke maatregelen en welke afdeling het meest passend zijn.
Waarom worden leidinggevende personen van motorclubs niet direct in zwaardere gevangenisregimes geplaatst?
Per individuele gedetineerde wordt beoordeeld welk regime en/of welke maatregelen het meest passend zijn. Hierbij kan worden gekeken naar de status van een gedetineerde binnen een organisatie, zoals een motorclub. Daarnaast zijn er andere factoren die invloed hebben op het besluit van een selectiefunctionaris. Er wordt ook gekeken naar veiligheidsrisico’s voor de orde en veiligheid van de PI en eventueel beschikbare adviezen van het OM en het multidisciplinair overleg (MDO). In sommige gevallen kan ervoor worden gekozen om een gedetineerde niet naar een zwaarder regime te plaatsen vanwege opsporingsbelangen. In deze gevallen is er nauw contact tussen de PI, het OM en de politie.
Waarom is het uitgangspunt niet dat gedetineerde kopstukken van (verboden)motorclubs op basis van de geïntroduceerde D-grond in de EBI gedetineerd worden?
Om op de D-grond geplaatst te worden is het van belang dat er sprake is van een onaanvaardbaar maatschappelijk risico.1 Het enkel lid zijn van een verboden organisatie is onvoldoende basis om iemand op de D-grond in de EBI te detineren.
Waarom is de motorclub MC Hardliners niet verboden, terwijl de afgelopen jaren vele leden zijn aangehouden voor ernstige strafbare feiten?
Het is aan het OM om een verzoek te doen bij de rechtbank voor een verbod op een motorclub. Hiervoor moet worden bewezen dat er in de vereniging een structureel patroon heerst van stimuleren, dan wel gedogen, van strafbare feiten. Een dergelijk proces heeft tijd nodig. Op donderdag 31 augustus 2023 is een verzoekschrift ingediend door het Openbaar Ministerie bij de rechtbank om de motorclub Hardliners te verbieden en de vereniging te ontbinden.2
In hoeverre wordt de motorclub MC Hardliners gezien als een voortzetting van de Hells Angels en specifiek de chapter Haarlem?
Het OM heeft op 25 juli 2023 bericht3 dat op 17 juli 2023 een man is aangehouden in een PI op verdenking van het oprichten van, leidinggeven en deelname aan een criminele organisatie. De verdachte liet vanuit de gevangenis weten doelbewust kort voor de uitspraak van rechter over het civiele verbod van de Hells Angels de motorclub Hardliners te hebben opgericht.
In hoeverre wordt de motorclub MC Hardliners vanuit de gevangenis geleid en welke acties onderneemt u om te voorkomen dat deze motorclub niet vanuit de gevangenis geleid kan worden?
Ik kan niet ingaan op individuele gevallen. In algemene zin is het een gedetineerde toegestaan een organisatie op te richten, zolang er binnen de wettelijke kaders wordt gehandeld. Het uitgangspunt is dat gedetineerden enkel aan beperkingen mogen worden onderworpen indien dit voor het doel van de vrijheidsbeneming of in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting noodzakelijk is. Uiteraard is het niet toegestaan dat een organisatie strafbare feiten pleegt of dat een verboden organisatie wordt voortgezet. Wanneer er signalen bestaan dat een gedetineerde zich schuldig maakt aan het plegen van strafbare feiten, zoals het leiden van een criminele organisatie, zullen passende maatregelen genomen worden. Per situatie wordt gekeken wat de meest geschikte maatregelen zijn, dat kan variëren van toezichtsmaatregelen op de contacten met buiten tot overplaatsing naar een zwaarder detentieregime.
Influencers die jongeren in de armen van oplichters lokken |
|
Steven van Weyenberg (D66), Jeanet van der Laan (D66), Hülya Kat (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Influencers lokken jongeren in de armen van oplichters: «Duizenden euro's kwijt»»?1
Ja.
Hoe zouden jongeren volgens u beschermd moeten worden tegen influencers die hen in de armen van oplichters lokken? En hoe worden jongeren op dit moment beschermd?
Gerichte voorlichting kan helpen om jongeren meer weerbaar te maken. En dat gebeurt ook. Zo wordt bijvoorbeeld vanuit de integrale aanpak online fraude door verschillende organisaties publiek en privaat ingezet op de weerbaarheid van burgers tegen online oplichting2. Een belangrijke interventie daarbij is het tegengaan van social engineering. Bij social engineering maken fraudeurs misbruik van menselijke eigenschappen zoals angst, hebzucht, nieuwsgierigheid, vertrouwen en onwetendheid om slachtoffers (geld afhandig) te maken. De Rijksoverheid start in dit kader dit najaar met een meerjarig campagneprogramma om de digitale weerbaarheid van de Nederlandse burger, waaronder tegen social engineering, te vergroten en het slachtofferschap van cybercrime en online fraude te verminderen.
Uit onderzoek blijkt dat jongeren minder impulsbeheersing hebben en daardoor soms meer risico’s kunnen nemen. Daarmee zijn zij extra gevoelig voor de boodschap dat ze snel veel geld kunnen verdienen en nemen zij eerder bewerkte afbeeldingen voor waar aan. De eerste campagne zal specifiek gericht zijn op jongeren en het vergroten van hun handelingsperspectief om onder andere berichten en advertenties die te mooi zijn om waar te zijn tijdig te herkennen.
Er ligt ook een belangrijke rol voor sociale mediaplatforms bij het beschermen van jongeren. Ze kunnen bijvoorbeeld zo mogelijk geavanceerde algoritmen ontwikkelen die inhoud met betrekking tot oplichting detecteren en verwijderen. Het Het implementeren van strengere verificatievereisten voor influencers kan daarnaast helpen om de betrouwbaarheid van de inhoud te waarborgen.
Hoewel er al enige bescherming is, en de influencers in het AD bericht vertellen dat ze nu hun volgers waarschuwen dat de «machtfixingsgroepen» niet te vertrouwen zijn, blijft het belangrijk om voortdurend inspanningen te leveren om jongeren te beschermen, aangezien oplichtingstechnieken voortdurend evolueren.
Wat is uw oordeel over aanbevelingen voor matchfixinggroepen die worden gedaan door influencers? Is het verboden om aan te zetten tot criminele handelingen, dus ook verboden om aan te zetten tot matchfixing? Is het verboden om op te lichten, dus verboden om valselijk (verschillende) uitslagen te verkopen alsof die uitslag met zekerheid zou resulteren? Zo ja, hoe wordt hierop gehandhaafd?
Voor zover bekend is er in dit geval geen sprake van een gemanipuleerde wedstrijd of anders gezegd matchfixing. Dat kan nog wel betekenen dat de inleggers worden opgelicht en oplichting is strafbaar. Gedupeerden kunnen hier aangifte van doen. Voor zover bekend, zijn er echter geen aangiftes gedaan door de gedupeerden. De reden hiervoor kan gelegen zijn in het feit dat manipuleren van een wedstrijd strafbaar is, net als het doen van een poging tot manipuleren van een wedstrijd of uitlokking daarvan. Hierdoor plegen ook de inleggers een strafbaar feit. Door het doen van aangifte zouden ze zichzelf dus ook kunnen belasten.
Is er voldoende zicht op geldstromen via cryptovaluta die richting online gokken op sportwedstrijden lopen? Zo ja, hoe zien deze geldstromen eruit? Zo nee, wat gaat u doen om hier beter inzicht in te krijgen?
Bij legaal kansspelaanbod in Nederland vallen online aanbieders onder de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). De speelrekening kan alleen gevuld worden met traceerbare (dat wil zeggen ondubbelzinnig te herleiden tot de persoon van de speler) betaalinstrumenten, zoals bankoverschrijvingen. De Kansspelautoriteit (Ksa) ziet hierop toe.
Als het gaat om illegale kansspelaanbieders, is bekend dat betalingen met cryptovaluta vaak worden toegestaan. De Ksa heeft de aanpak van illegale aanbieders geprioriteerd in haar handhavingsbeleid. Met het tegengaan van illegale aanbieders worden ook geldstromen via cryptovaluta richting online kansspelen tegengegaan.
Op welke manier worden consumenten beschermd tegen gokverslaving rond sportweddenschappen? Welke rol hebben de Autoriteit Financiële Markten (AFM), De Nederlandsche Bank (DNB) en de Kansspelautoriteit (Ksa) hierbij en hoe beoordeelt u de effectiviteit van deze aanpak? Is deze aanpak volgens u nog passend voor de manier waarop er in 2023 wordt ingezet op sportwedstrijden?
Verslavingspreventie is een belangrijk doel van het kansspelbeleid. Om dat doel te bereiken zijn maatregelen vastgelegd in wet- en regelgeving. Kort samengevat moeten legale aanbieders van kansspelen, waaronder sportweddenschappen, aan bepaalde voorschriften voldoen om consumenten te beschermen tegen gokverslaving rond sportweddenschappen. Dit omvat bijvoorbeeld regels met betrekking tot een veilige en eerlijke speelomgeving, reclame, minimumleeftijd voor deelname, waarschuwingen en informatie over de mogelijke risico's van gokken, waaronder gokverslaving en controleren of een speler ingeschreven staat in het Centraal Register Uitsluiting Kansspelen (CRUKS). De Ksa controleert of de kansspelaanbieders zich aan de regels en richtlijnen houden. Voor een uitvoerige beschrijving over de stand van zaken van de verslavingspreventie verwijs ik u naar de Voortgangsrapportage Kansspelen die uw Kamer op 1 juni jl. ontvangen heeft.3
Bij de vormgeving van het verslavingspreventiebeleid is de samenwerking tussen het Ministerie van Justitie en Veiligheid, het Ministerie van Volksgezonheid, Welzijn en Sport en de Ksa van groot belang vanwege ieders rol en verantwoordelijkheid bij het voorkomen en tegengaan van kansspelverslaving. Zoals eerder toegezegd ontvangt de Kamer eind dit jaar de werkagenda waarin lopende en toekomstige activiteiten op het gebied van verslavingspreventie een plek krijgen.
De ACM, AFM en DNB hebben geen directe rol bij de bescherming van consumenten tegen gokverslaving rond sportweddenschappen. De ACM en AFM zien wel toe op de naleving van de Wet handhaving consumentenbescherming (Whc). De Whc bepaalt onder meer dat handelaren geen oneerlijke handelspraktijken mogen verrichten als bedoeld in afdeling 3a van titel 3 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek. Als daar aanleiding toe is, kan de ACM handhavend optreden en een boete opleggen. Indien de oneerlijke handelspraktijken betrekking hebben op financiële diensten of activiteiten kan de AFM handhavend optreden. De AFM houdt onder andere toezicht op online reclames die betrekking hebben op financiële diensten en activiteiten. DNB heeft als prudentieel toezichthouder op financiële instellingen, evenals de ACM en AFM, geen rol bij het tegengaan van gokverslavingen bij sportwedstrijden.
Waar kunnen of moeten influencers de juistheid van wat zij aanbevelen controleren voordat zij een aanbeveling doen richting hun volgers? Deelt u de analyse dat een check vooraf had kunnen voorkomen dat veel volgers een aanbeveling hadden gehad voor een praktijk waar ook de influencers zelf van schrokken toen duidelijk werd dat het volstrekte onzin was?
Om te voorkomen dat ze misleidende informatie verspreiden of hun volgers aanzetten tot strafbaar handelen, ligt het in de rede dat influencers de juistheid van wat zij aanbevelen controleren. Dit kunnen ze doen door verschillende bronnen te raadplegen en gedegen onderzoek te verrichten. Pas dan kunnen ze open en eerlijk adviseren en vertellen waarom ze denken dat het betrouwbaar is. Op die manier nemen de influencers hun verantwoordelijkheid en delen ze alleen nauwkeurige en waarheidsgetrouwe informatie met hun volgers.
Wat is de stand van zaken van de verkenning naar een markering van bewerkte advertenties, zoals gevraagd in de aangenomen motie Van der Laan2, waarmee duidelijk was geworden dat de geadverteerde uitslagen nep waren? Wat doet u om te voorkomen dat valse beweringen, zoals over matchfixing, worden geloofd, bijvoorbeeld vanwege de inzet van bewerkte afbeeldingen?
Er wordt momenteel bij het Ministerie van OCW een verkenning gedaan naar een markering voor bewerkte advertenties in de context van de bestaande kaders en geldende wet- en regelgeving. Uw Kamer wordt voor het kerstreces geïnformeerd over de uitvoering van de motie.
Zoals in het antwoord op vraag 2 beschreven, start de Rijksoverheid dit najaar met een meerjarig campagneprogramma om de digitale weerbaarheid van de Nederlandse burger te vergroten en het slachtofferschap van cybercrime en online fraude te verminderen. De eerste campagne zal specifiek gericht zijn op jongeren en het vergroten van hun handelingsperspectief.
Wie heeft de regie op het voorkomen van en handhaven op de beïnvloeding door influencers, nu op sportweddenschappen maar mogelijk later op iets anders? Hoe zijn de Autoriteit Financiële Markten (AFM), De Nederlandsche Bank (DNB) en de Kansspelautoriteit (Ksa) hierbij aangesloten, welke andere partijen zijn betrokken bij de handhaving op reclame voor risicovolle kansspelen door influencers en hoe beoordeelt u de samenwerking?
Ik wil nogmaals benadrukken dat in dit geval er geen aanwijzingen zijn dat wedstrijden zijn gemanipuleerd maar dat er sprake lijkt te zijn van oplichting door te doen alsof een wedstrijd gemanipuleerd is en gemakkelijk geld verdiend kan worden.
Als er sprake is van reclame maken, dan is de Stichting Reclame Code als zelfregulerend orgaan van reclame relevant. In het bijzonder het algemeen deel van de Nederlandse reclamecode en de Reclamecode Social Media & Influencer Marketing. Sinds 1 november 2020 gelden regels uit de Mediawet voor zogenoemde video-uploaders (influencers die kwalificeren als commerciële mediadienst op aanvraag). Het Commissariaat voor de Media houdt sinds 1 juli 2022 actief toezicht op video-uploaders die voldoen aan bepaalde criteria, waaronder het hebben van meer dan 500.000 volgers. Een belangrijk onderdeel uit de Mediawet waaraan deze video-uploaders moeten voldoen is transparantie over reclame. Het Commissariaat monitort doorlopend de markt en ontvangt ook regelmatig signalen van kijkers. Het Commissariaat beoordeelt die informatie en kan bij overtredingen van de Mediawet handhaven. Dat kan door middel van een gesprek of waarschuwing, maar een boete is ook mogelijk. Het Commissariaat heeft geen signalen of klachten binnengekregen over de oplichting of over sportweddenschappen.
Het Commissariaat werkt samen met verschillende toezichthouders. Dit gebeurt op basis van een samenwerkingsprotocol. Er vinden reguliere overleggen plaats waarbinnen signalen en andere vraagstukken worden besproken. Ook vindt, indien mogelijk, informatie-uitwisseling plaats.
De Ksa kan ingrijpen als een influencer reclame maakt voor een kansspelaanbieder. De ACM is bevoegd om te handhaven als sprake is van het overtreden van consumentenwetgeving waaronder in bij oneerlijke handelspraktijken. De AFM kan handhavend optreden indien bijvoorbeeld sprake is van misleidende reclame over een financieel product of financiële dienst. DNB heeft als prudentieel toezichthouder op financiële instellingen hier geen rol.
In oktober 2021 hebben de ACM, AFM, AP en CvdM het Samenwerkingsplatform Digitale Toezichthouders (SDT) opgericht ten behoeve van het toezicht op digitale diensten. Om ervoor te zorgen dat ieders toezichtactiviteiten goed op elkaar aansluiten, kunnen de toezichthouders samen inspelen op ontwikkelingen.
Wordt er voor de handhaving op reclame door influencers ook samengewerkt met opsporingsinstanties in andere landen? Zo ja, hoe ziet deze samenwerking eruit? Zo nee, waarom niet?
Binnen ERGA, het EU-netwerk van media toezichthouders, krijgt het onderwerp regulering van en toezicht op vloggers/influencers al enkele jaren speciale aandacht. Een belangrijke doelstelling van ERGA is het delen van best practices om zo de implementatie van de Europese Audiovisuele Mediadiensten Richtlijn te bevorderen en effectief te kunnen handhaven. Al voor het derde jaar op rij is het Commissariaat voor de Media actief betrokken bij het opstellen van een rapport om tot uniformere toepassing van de regels voor vloggers en vergelijkbare aanbieders en een betere bescherming van het publiek te komen. Meer gezamenlijk optrekken en regelgeving en toezicht afstemmen kan het gelijk speelveld in Europa bevorderen en voorkomen dat veel influencers zich gaan vestigen in een bepaald land omdat de regelgeving daar minder streng is of geen actief toezicht wordt uitgeoefend.
Ook de andere toezichthouders werken samen met andere (Europese) instanties voor fraudebestrijding.
Hoe verhoudt de Nederlandse aanpak van (illegaal) gokken en beïnvloeding door influencers zich tot de aanpak in andere landen? Welke lessen kunt u trekken uit het voorkomen van gokverslaving en oplichting in andere landen?
De aanpak van (illegaal) gokken enerzijds en beïnvloeding door influencers anderzijds verschilt van land tot land. Leerervaringen uit het buitenland hebben betrekking op regelgeving, samenwerking, preventie en voorlichting. Landen zoals het Verenigd Koninkrijk hebben al langere tijd ervaring met het reguleren van kansspelen. De ervaringen op het gebied van kansspelen in andere landen zijn meegenomen in het vormgeven van de Wet kansspelen op afstand. Zo zijn specifieke regels meegenomen als het gaat om reclame en verplichtingen van aanbieders. Het is voorts belangrijk om duidelijke regels en toezicht en handhaving te hebben om illegaal gokken en oplichting tegen te gaan. Het betrekken van de industrie en samenwerken met socialemediaplatforms kan helpen bij het identificeren en aanpakken van problematische influencers en reclamepraktijken. En het investeren in preventieactiviteiten en voorlichting over gokverslaving en oplichting kan het bewustzijn vergroten en mensen helpen om de risico's beter te begrijpen.
Bezorgdheid en onzekerheid bij de inbeslagname van een bejaarde pony |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Na maanden is inbeslaggenomen bejaarde merrie plots weer thuis: «Dacht dat ze dood was»»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht in het AD.
Kunt u bevestigen dat de betreffende pony op 12 mei jl. in beslag is genomen door de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID)?
De betreffende pony is op 12 mei jl. niet door de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming in beslag genomen, maar door de politie in beslag genomen.
Op welke wijze en binnen welk termijn is de eigenaar op de hoogte gebracht over de inbeslagname van de pony?
Het openbaar ministerie heeft mij laten weten dat het een lopende individuele zaak betreft. In het belang van het lopende onderzoek en teneinde beïnvloeding van het openbaar ministerie en/of de rechterlijke macht te voorkomen, kan ik over lopende zaken, zoals gebruikelijk, geen inhoudelijke mededelingen doen of oordelen daarover uitspreken
Op 4 juli jl. heeft de rechter beslist tot teruggave van de pony aan de beslagene. Hiervan is het OM op 13 juli jl. schriftelijk in kennis gesteld.
Kunt u bevestigen dat de rechter begin juli jl. oordeelde dat het Openbaar Ministerie (OM) de pony zo snel mogelijk moest teruggeven aan de eigenaar?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe heeft het OM invulling gegeven aan het vonnis van de rechter?
Zoals reeds aangegeven betreft dit een lopende zaak en daarom kan hier niet verder op worden ingegaan. In het algemeen kan worden opgemerkt dat het wenselijk is dat spoedig gevolg wordt gegeven aan een rechterlijke uitspraak waarin de rechter oordeelt dat een beslag moet worden opgeheven.
Kunt u bevestigen dat er ongeveer een maand tussen het vonnis van de rechter en het terugbrengen van de pony naar de eigenaar zat? Waarom duurde dit zo lang?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat het verschillende weken duurt voordat een dier wordt teruggebracht naar de eigenaar, nadat de rechter hiertoe heeft geoordeeld? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft het OM of de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) naar aanleiding van het vonnis contact opgenomen met de eigenaar van de pony om hem te informeren over de gevolgen van de uitspraak?
Zoals reeds aangegeven kan ik over lopende zaken, zoals gebruikelijk, geen inhoudelijke mededelingen doen of oordelen daarover uitspreken.
In het algemeen kan ik opmerken dat ik me ervan bewust ben dat het in beslag nemen van dieren impact kan hebben op zowel mens als dier. Er wordt daarom ook niet lichtvaardig tot de beslissing overgegaan om een dier in beslag te nemen. Indien er beslag wordt gelegd op zaken, waaronder ook dieren, ontvangt de beslagene hiervan een bericht van ontvangst. Desgevraagd informeert het
OM de beslagene over de welstand van zijn inbeslaggenomen dier(en). Wanneer een rechter oordeelt tot teruggave aan de beslagene, geeft het OM zo spoedig mogelijk gevolg aan deze uitspraak en neemt het – al dan niet door tussenkomst van de opsporingsinstantie – contact op met de beslagene. In het geval van dieren dient ook rekening te worden gehouden met de verplichtingen die gelden rondom het vervoeren van dieren.
In zijn algemeenheid dient de overheid bij beslag zich als goed bewaarder te gedragen. In het geval van een inbeslagname van (verwaarloosde) dieren houdt dat in dat de dieren worden opgevangen in opslaglocaties waar de dieren kunnen herstellen en goede zorg krijgen.
Klopt het dat de eigenaar niet op de hoogte is gebracht over de toestand en het welzijn van de pony gedurende de periode van inbeslagname, ook niet na het vonnis van de rechter?
Zie antwoord vraag 8.
Klopt het dat de eigenaar niet op de hoogte is gebracht over wanneer de pony thuis zou worden gebracht?
Zie antwoord vraag 8.
Begrijpt u dat deze gebrekkige informatie leidt tot veel onduidelijkheid en onzekerheid bij de eigenaar, waaronder bezorgdheid over het welzijn van de pony en of de pony mogelijk zou zijn geëuthanaseerd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe oordeelt u over de uitspraak van de eigenaar dat de pony vermagerd is teruggebracht?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat de eigenaar van een inbeslaggenomen dier voortaan beter op de hoogte wordt gehouden over het welzijn van het dier en de gang van zaken omtrent de bezwaarprocedure en de gevolgen van een rechtelijke uitspraak? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid met het OM en de RVO in gesprek te treden over dit voorval met als doel om vergelijkbare situaties in de toekomst te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij als Minister om te treden in de zelfstandige en onafhankelijke beoordeling door het OM en de RVO van individuele zaken. Om die reden zal ik niet met het OM en de RVO in gesprek treden over deze individuele zaak.
Ziet u, mede door dit voorval en eerdere vergelijkbare voorvallen, voldoende reden om aparte regels op te stellen voor de inbeslagname van dieren, zodat ze niet meer als voorwerp worden behandeld (zoals geformuleerd in de aangehouden motie 35 892, nr. 25)? Zo ja, op welke wijze gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, waarom niet?
De Aanwijzing inbeslagneming (2014A006) van het OM bevat reeds een aparte paragraaf met handvatten voor de «afdoening van levende dieren».2 Daarin staat onder meer vervat dat – in verband met dierenwelzijn – het onwenselijk is om een dier lang in opslag te houden. Verwaarloosde dieren worden opgevangen in locaties waar zij kunnen herstellen. Dieren worden niet als voorwerpen behandeld, maar zoals ook in de Wet Dieren artikel 1.3 staat erkennen de we eigenwaarde van dieren zijnde wezens met gevoel.
Ik ben, zoals toegezegd aan uw Kamer, in gesprek met het OM over deze motie. Over de uitkomsten van dit overleg wordt uw Kamer te zijner tijd nader geïnformeerd.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Een deel van de vragen heb ik samengevoegd omdat ze zien op de individuele casuïstiek, waar ik gezien het gegeven dat het een lopende zaak betreft niet op in kan gaan. Het is helaas niet gelukt om dit binnen de gestelde termijn te beantwoorden vanwege het overleg dat met meerdere partijen moest plaatsvinden.
Dubieus wapenexportbeleid |
|
Jasper van Dijk |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het artikel «Europese wapenfabrikanten zijn juridisch vrijwel onaantastbaar. Dat moet veranderen»?1
Het kabinet deelt de zorg uit het artikel dat vuurwapens of militaire goederen soms in verkeerde handen vallen. Om dit te voorkomen is de handel in militaire goederen (en niet-militaire vuurwapens) streng gereguleerd, waarbij de export alleen is toegestaan als aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. Daarbij is het kabinet van mening dat een gedegen exportcontrole nodig is om het risico op ongewenst eindgebruik zoveel mogelijk te mitigeren.
Het kabinet acht de productie en export van militaire goederen evenwel noodzakelijk in de context van de legitieme veiligheidsbehoefte van staten wereldwijd en het recht van staten om te voorzien in de middelen voor zelfverdediging conform het Handvest van de Verenigde Naties. Dit recht wordt onder meer erkend in het Wapenhandelsverdrag2 en het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexportcontrole (2008/944/GBVB).
Wat de rol van de industrie betreft geldt dat deze, naast de geldende juridische regelgeving waaraan deze gehouden is, een eigen verantwoordelijkheid heeft. Het kabinet verwacht hierbij van alle Nederlandse bedrijven die internationaal ondernemen dat zij gepaste zorgvuldigheid toepassen in lijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen over Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s).
Deelt u de mening van de VN dat Europa een «belangrijk vertrekpunt» is voor illegale wapenstromen?
De specifieke conclusies uit het artikel laat ik graag voor rekening van de auteur. Daarnaast is het niet aan mij om een oordeel te geven over specifieke onderzoeksresultaten en de toegang tot het recht in andere staten. Over het algemeen steunt het kabinet versterking van de Nederlandse en de Europese defensie-industrie ten behoeve van Europese open strategische autonomie. Niettemin deelt de kabinet de zorgen over illegale wapenhandel in brede zin waarvoor zowel in het kader van exportcontrole als in het kader van wetshandhaving aandacht moet zijn. Voor de Nederlandse praktijk geldt dat er in Nederland geen producenten van klein kaliber wapens gevestigd zijn, waardoor de handel in dergelijke goederen een beperkt onderdeel uitmaakt van de jaarlijkse export aan militaire goederen. Daar waar sprake is van export van klein kaliber wapens en munitie wordt, net als voor andere militaire goederen, een toets aan de Europese wapenexportcriteria gedaan. Daarnaast dient een exporteur te beschikken over de nodige bescheiden zoals de autorisatie om in dergelijke goederen te mogen handelen.
Voor wat de toegang tot het recht betreft geldt in Nederland dat maatschappelijke organisaties de mogelijkheid hebben om zich, ingevolge het Burgerlijk Wetboek, tot de civiele rechter te wenden tegen een afgegeven exportvergunning. Daarmee is sprake van effectieve rechtsbescherming door een onafhankelijke rechter.
Onderschrijft u de stelling dat de wapenindustrie juridisch «vrijwel onaantastbaar» is en dat NGO’s «juridische hindernissen» ondervinden om wapenexportvergunningen aan te vechten? Wat onderneemt u hiertegen?
Zie antwoord vraag 2.
Is het juist dat «tot wel 40 procent» van de wapens in sommige delen van Latijns-Amerika van Europese makelij zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat slachtoffers van Europese wapens niet of onvoldoende in Europa hun recht kunnen halen? Vindt u dat acceptabel? Wat onderneemt u hiertegen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens dat Europese wapenfabrikanten in Europa aangeklaagd moeten kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid standaard een «eindgebruikersclausule» (end user certificate) toe te voegen aan wapenexportvergunningen, om misbruik en/of doorverkoop te voorkomen?
De aanbevelingen uit het artikel zien zowel op meer verantwoording door de industrie als op een oproep tot meer transparantie. Op het vlak van verantwoording is het kabinet van mening dat alle bedrijven, dus ook bedrijven in de defensie- en veiligheidsgerelateerde industrie, daarin een rol te spelen hebben. Zodoende zet Nederland zich er in Europa voor in om de handel in militaire- en dual-use goederen op te nemen in de richtlijn Corporate Sustainability Due Diligence (CSDD). Over deze richtlijn wordt momenteel nog onderhandeld in Brussel.
Waar het gaat om transparantie zet het kabinet een breed palet aan instrumenten in. Zo rapporteert Nederland jaarlijks op openbare wijze in verschillende internationale fora over wapenexport, publiceert het kabinet jaarlijks een nationaal rapport exportcontrole en wordt een uitgebreid openbaar overzicht van afgegeven en afgewezen vergunningaanvragen bijgehouden. Daarnaast wordt door de Europese Dienst voor Extern Optreden jaarlijks gerapporteerd over de export van militaire goederen door Nederland en de andere EU-lidstaten. Internationaal loopt Nederland daarmee voorop wat betreft transparantie op het gebied van wapenexport. Dit blijkt ook uit de jaarlijkse Small Arms Trade transparancy barometervan de NGO Small Arms Survey waarin Nederland in de meest recente editie (2022) op de 4e plaats staat. Nederland steunt daarnaast al enige jaren de ATT-monitor die in kaart brengt hoeveel landen voldoen aan hun rapportageverplichtingen op het terrein van wapenexport.3
Tot slot geldt dat een door de eindgebruiker ondertekende verklaring (eindgebruikersverklaring, ook wel end user certificate) binnen de Nederlandse praktijk op het moment al tot de vereiste documenten voor het aanvragen van een exportvergunning voor militaire goederen behoort.
Welke andere aanbevelingen uit het onderzoek van de auteur bent u bereid over te nemen?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat u het beleid rond wapenexport wil versoepelen door deel te nemen aan het verdrag tussen Frankrijk, Duitsland en Spanje inzake exportcontrole in het defensiedomein?2
Het kabinet is voornemens toe te treden tot het verdrag inzake exportcontrole in het defensiedomein (hierna «het verdrag») omdat dit de Europese veiligheid kan versterken. Het verdrag bevordert namelijk de samenwerking tussen de Europese defensie industrieën. Nederlandse defensiebedrijven worden daarbij beter gepositioneerd voor deelname in Europese samenwerkingsprojecten en het verdrag biedt mogelijkheden voor een meer eenduidige toepassing van het Europese wapenexportbeleid.
Voor transacties in het kader van het verdrag geldt net als voor alle andere export van militaire goederen een vergunningplicht.
Alle transacties blijven onverminderd onderworpen aan een gedegen toets aan de Europese wapenexportcriteria die zijn vastgelegd in het Europees Gemeenschappelijk Standpunt inzake gemeenschappelijke voorschriften voor de controle op de uitvoer van militaire goederen en technologie (2008/944/GBVB). Daarnaast zijn alle huidige Verdragspartijen gehouden aan de kaders van het Wapenhandelsverdrag. In het geval Nederland niet de eindproducent is van een militair goed en de Nederlandse transactie dus componenten of subsystemen betreft, wordt voorgenoemde toets gedaan door de verdragspartij waar de eindproducent van het goed is gevestigd. In het uiterste geval biedt het verdrag de mogelijkheid voor verdragspartijen om bezwaar te maken tegen ongewenste voorgenomen transacties via een «noodremprocedure» die alleen met consensus tussen de verdragspartijen kan worden opgeheven.
Zoals toegelicht in de brief van het kabinet zal uw Kamer op de gebruikelijke manier worden geïnformeerd over de exporttransacties die onderdeel uitmaken van het verdrag, namelijk via de publicatie van vergunningenoverzichten en waar nodig, conform de afspraken over versnelde parlementaire controle bij specifieke wapenexportaanvragen, middels een brief.
Vindt u het aanvaardbaar dat Nederland, een belangrijke exporteur van wapens, met dit verdrag een groot deel van de democratische controle uit handen geeft?
Zie antwoord vraag 9.
Erkent u dat een dergelijk ingrijpend besluit niet past bij een demissionaire regering?
Middels de brief «Maatregelen ter bevordering van Europese defensiesamenwerking en verdere Europese convergentie van het wapenexportbeleid» heeft het kabinet de Tweede Kamer geïnformeerd over het voornemen om toe te treden tot het verdrag. Dit voornemen is ingegeven door de noodzaak tot verdergaande Europese defensiesamenwerking in het licht van de huidige geopolitieke ontwikkelingen. Dit wordt onder meer geïllustreerd door de onrechtmatige Russische oorlog in Oekraïne die de huidige Europese tekortkomingen ten aanzien van het zelfstandig militair-industrieel voortzettingsvermogen in bredere zin heeft blootgelegd.
Verdragsdeelname bevordert deze samenwerking en stelt de Nederlandse Defensie Technologische en Industriële basis in staat op te treden als meer gelijkwaardige partner in Europese defensieprojecten om zo een bijdrage te leveren aan onze veiligheid, de bevordering van de internationale rechtsorde en Europese open strategische autonomie.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is met de huidige verdragspartijen in gesprek over mogelijke Nederlandse toetreding. In dit proces zijn echter tot op heden geen onomkeerbare stappen gezet. Nederlandse toetreding vereist goedkeuring door het parlement.
Klopt het dat u het aanvullend nationaal beleid rond wapenexport (presumption of denail) «per direct» wil laten vervallen? Waarom doet u dit per decreet in plaats van eerst een fatsoenlijk Kamerdebat te voeren?
Het kabinet heeft in de Kamerbrief van 14 juli medegedeeld dat het aanvullend nationaal beleid in de vorm van een presumption of denial is opgeheven. Dit besluit is in deze Kamerbrief uitvoerig inhoudelijk onderbouwd. Aangezien er geen expliciete goedkeuring van het parlement nodig is voor dit besluit, heeft het kabinet besloten de Kamer hierover te informeren middels de genoemde brief.
Daarnaast ziet het kabinet geen meerwaarde in het handhaven van aanvullend nationaal beleid in de vorm van de presumption of denial dat niet nodig is voor het strikt toezien op export naar gevoelige bestemmingen en bovendien enkele negatieve bijeffecten met zich meebrengt. Zie ook de Kamerbrief van 14 juli 2023.
Deelt u de mening dat wapens geen bloemen zijn en dat veiligheid en democratische controle dus zwaarder wegen dan concurrentiepositie en «een gelijk speelveld» van wapenbedrijven? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is van mening dat juist om onze veiligheid te waarborgen een versterkte Europese defensiesamenwerking van belang is. Dat vraagt om een duidelijk regelgevend kader dat op eenduidige wijze van toepassing is op alle Europese defensiebedrijven zonder daarbij in te boeten op de mate van exportcontrole. De Nederlandse deelname aan het verdrag geeft daar invulling aan.
Over transparantie en democratische controle verwijs ik u naar de antwoorden op vragen 8 en 10.
Bent u bereid de voorstellen in uw brief van 14 juli per direct terzijde te leggen?
Nee, gelet op de geopolitieke ontwikkelingen en de noodzaak tot versterkte Europese defensiesamenwerking acht het kabinet het van belang het traject van toetreding tot het verdrag voort te zetten. Daarbij geldt dat uiteindelijke toetreding parlementaire goedkeuring vereist.
Russische bedrijven die de oorlog financieren en tevens actief zijn in Europa |
|
Jasper van Dijk |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Russische bedrijven financieren een-op-een de oorlog in Oekraïne»?1
De aanpak van financiële- en goederenstromen die gebruikt kunnen worden voor de oorlogsvoering is prioriteit om de druk op Rusland verder te verhogen. Het is echter niet aan het kabinet om berichtgeving van een recensie te voorzien.
Klopt het dat genoemde multinationals, namelijk Novatek, Rusal en Pik Group, huursoldaten werven die bij de Russische invasie in Oekraïne worden ingezet?
Op basis van de huidige informatie is dat niet te verifiëren door het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Klopt het dat deze bedrijven niet onder de Europese sancties vallen? Hoe kan dit?
Het klopt dat de betreffende bedrijven momenteel niet op een sanctielijst van de EU staan.2 Het kabinet kan verder niet ingaan op casuïstiek aangaande specifieke bedrijven. Nederland blijft zich echter onverminderd inzetten om de druk op Rusland – waar mogelijk – verder op te voeren. Voor het kabinet liggen alle opties op tafel. Bij besluitvorming gelden uiteraard de algemene uitgangspunten van EU-eenheid, leveringszekerheid en juridische houdbaarheid. Het kabinet doet echter geen uitlatingen over specifieke nieuwe sancties. Dit ondermijnt mogelijk de effectiviteit van dergelijke maatregelen gelet op onder andere het verrassingseffect.
Binnen de Nederlandse rechtsstaat is confiscatie mogelijk op basis van een strafvorderlijke titel. Confiscatie kan plaatsvinden na een veroordeling voor een strafbaar feit en voor zover de goederen en financiële tegoeden door middel van of uit de opbrengst van een strafbaar feit zijn verkregen, bij het begaan van het strafbare feit behulpzaam zijn geweest of met betrekking tot de goederen en financiële tegoeden zijn begaan. Het is aan de rechter om in individuele gevallen te bepalen of hiervan sprake is en tot confiscatie moet worden overgegaan.
Klopt het dat deze bedrijven dochterondernemingen hebben die in Nederland zijn gevestigd?
Zie antwoord vraag 3.
Gaat u alsnog maatregelen nemen tegen de in Nederland gevestigde bedrijven, zoals het confisqueren van hun bezittingen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Gaat u in Europees verband pleiten voor sancties jegens deze bedrijven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom komen er telkens berichten naar buiten over Russische bedrijven en oligarchen die nog altijd zaken kunnen doen in Europa, ondanks grote woorden over sancties?
Met sancties steunen we Oekraïne door de Russische oorlogscapaciteit technisch en financieel te raken. Daarnaast laten we zien dat NL, de EU en internationale partners pal staan voor het internationaal recht. De EU heeft vergaande maatregelen genomen die een grote impact hebben op de Russische oorlogscapaciteit en zal daarmee doorgaan om de effectiviteit te blijven verbeteren. Nederland blijft hierin een onverminderde voortrekkersrol spelen om – waar mogelijk – de druk verder op te voeren, inclusief door het toevoegen van personen en bedrijven aan de sanctielijst. Vanzelfsprekend geldt dat voor het plaatsen van personen op de EU-sanctielijsten dient te worden voldaan aan de desbetreffende listingscriteria, uitgangspunten van EU-eenheid en doelstellingen van de sancties.
Het bericht ‘Alrijne Ziekenhuis: 'Geld verzekeraars op dus we sluiten operatiekamers' |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Alrijne Ziekenhuis: «Geld verzekeraars op dus we sluiten operatiekamers»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het krijgen van goede zorg een basisrecht hoort te zijn in een welvarend land als Nederland? Zo ja, hoe duidt dan het feit dat het Alrijne Ziekenhuis in de maand oktober de operatiekamers sluit in de vestigingen in Leiden en Alphen aan den Rijn, omdat het geld van de verzekeraars op is? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
De zorg in Nederland is erop gericht dat iedereen die zorg nodig heeft die zorg ook krijgt. Zorgverzekeraars hebben een wettelijke zorgplicht, wat betekent dat hun verzekerden met een naturapolis binnen een redelijke tijd en reisafstand toegang moeten hebben tot alle zorg uit het basispakket. Zorgverzekeraars moeten daarom voldoende zorg inkopen voor hun verzekerden met een naturapolis om aan hun zorgplicht te kunnen voldoen. Voor verzekerden met een restitutiepolis moeten zorgverzekeraars de zorg vergoeden bij alle zorgverleners.
Als er in een bepaald ziekenhuis geen capaciteit beschikbaar is, moet de zorgverzekeraar ervoor zorgen dat de zorg elders beschikbaar is of vergoed wordt. De zorg hoeft niet persé ingekocht te worden bij een specifiek ziekenhuis, bijvoorbeeld het Alrijne. Als de zorgverzekeraar voldoende zorg heeft ingekocht bij ziekenhuizen in de buurt van het Alrijne, bijvoorbeeld het Groene Hart Ziekenhuis of het LUMC of bij zelfstandige klinieken dan voldoet de zorgverzekeraar aan zijn wettelijke zorgplicht.
Volgens het Alrijne ziekenhuis worden er geen operaties afgezegd – ook niet de al geplande operaties. Medisch urgente zorg gaat altijd door. Patiënten krijgen vanzelf een oproep voor hun operatie. Patiënten kunnen daarnaast altijd contact opnemen met hun zorgverzekeraar om wachtlijstbemiddeling aan te vragen. Dan kan de zorgverzekeraar nagaan of er elders een kortere wachttijd is bij een andere zorgaanbieder.
Daarnaast geven zorgverzekeraars aan het beeld dat geschetst is niet te herkennen en dat partijen met elkaar in overleg zijn.
Ik betreur de eventuele onrust bij patiënten die naar aanleiding van de berichtgeving is ontstaan.
Deelt u de mening dat het totaal onwenselijk is dat de macht van verzekeraars zo ver reikt dat goede gezondheidszorg achterwege blijft? Zo ja, wat gaat u hiertegen doen? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Zoals in mijn vorige antwoord aangegeven, hebben zorgverzekeraars de plicht om ervoor te zorgen dat iedere verzekerde met een naturaverzekering de zorg krijgt die nodig is of om deze voor iedere verzekerde met een restitutieverzekering te vergoeden. De NZa houdt er toezicht op dat de zorgverzekeraars hun zorgplicht nakomen. Tot op heden zijn er bij de NZa geen signalen bekend over discontinuïteit van zorg bij het Alrijne. De NZa heeft mij verder laten weten dat partijen constructief met elkaar in overleg zijn. Zij zal de situatie monitoren en mij op de hoogte houden van relevante ontwikkelingen.
Cao’s met afspraken over zelfstandigen |
|
Romke de Jong (D66), Sjoerd Warmerdam (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Steeds meer cao's met afspraken over zzp'ers, maar niet iedereen is enthousiast»?1
Ja.
Hoe kijkt u naar afspraken tussen werkgevers- en werknemersverenigingen in collectieve arbeidsovereenkomsten (cao’s) die de contractvrijheid van ondernemers inperken?
Collectieve afspraken dragen bij aan een gelijk speelveld en het voorkomen van concurrentie op arbeidsvoorwaarden. Aspecten die van groot belang zijn voor goede arbeidsverhoudingen in Nederland, en waarin het cao-stelsel een grote rol speelt. Hoewel het gevolg van collectieve afspraken altijd is dat de individuele contractsvrijheid wordt ingeperkt, staat daartegenover de bescherming van de onderhandelingspositie van werknemers op onze arbeidsmarkt. In de Mededingingswet is een wettelijke uitzondering gemaakt op het kartelverbod voor cao’s, de zogenoemde cao-exceptie. Die uitzondering geldt voor cao’s afgesloten in een sociale dialoog met (vertegenwoordigers van) werkgevers en werknemers en de bepalingen daarin ten gunste van werknemers en schijnzelfstandigen. De uitzondering geldt in principe niet voor zzp’ers.
De Europese Commissie heeft eind vorig jaar richtsnoeren gepubliceerd die uitleggen in welke situaties zzp’ers wel uitgezonderd zijn en collectief mogen onderhandelen. De toezichthouder Autoriteit Consument & Markt (ACM) heeft in haar leidraad «Tariefafspraken zzp’ers» omschreven onder welke voorwaarden zzp’ers collectief mogen onderhandelen over arbeidsvoorwaarden, zonder het kartelverbod te overtreden.2 Het gaat hierbij om zzp’ers die een relatief laag inkomen, een onzekere bestaans- of inkomenspositie en een zwakke onderhandelingspositie hebben. De Mededingingswet staat collectief onderhandelen voor deze specifieke groepen zelfstandigen niet meer in de weg.
Zzp’ers die collectief afspraken mogen maken kunnen zich in een vergelijkbare positie bevinden als werknemers en hebben vaker een kwetsbare (onderhandelings)positie. Door collectief te onderhandelen kunnen zij, net als werknemers, hun positie versterken en arbeidsvoorwaarden verbeteren. Uiteindelijk is het aan partijen zelf om de noodzaak voor collectieve afspraken vast te stellen, en of zij (binnen de wettelijke ruimte) collectief willen onderhandelen en afspraken willen maken in cao’s.
Hoeveel medewerkers vallen onder cao’s die algemeen verbindend zijn verklaard en de contractvrijheid van zelfstandig ondernemers verminderen? Hoeveel zelfstandigen zijn actief in deze sectoren?
Voor de beantwoording van de vraag ben ik uitgegaan van de cao’s waarin een tariefafspraak voor zzp’ers staat, conform de ACM Leidraad. Van de negen cao’s met een afspraak over (of richtlijnen voor) tarieven voor zzp’ers zijn in twee cao’s de betreffende onderdelen algemeen verbindend verklaard (stand van zaken op de peildatum van het onderzoek waarop het genoemde krantenartikel is gebaseerd, 1 januari 2023)3. Dit zijn de cao voor Architectenbureaus en de cao voor Toneel en Dans. Onder deze cao’s gezamenlijk vallen bijna 7.000 werknemers rechtstreeks en bijna 10.600 werknemers na algemeenverbindendverklaring.
Daarbij moet aangetekend worden dat niet alle zzp’ers in deze sectoren geraakt worden door de hier bedoelde cao-afspraken. Het gaat hier alleen om zzp’ers die worden ingehuurd door een werkgever in de zin van de cao en dus niet door bijvoorbeeld een particulier. Bovendien zijn de afspraken in beide cao’s alleen gericht op – kort gezegd – zzp’ers die in vergelijkbare omstandigheden vergelijkbaar werk uitvoeren als werknemers in dienst bij de werkgevers. En in de cao voor Toneel en dans daarnaast ook voor enkele specifieke werkzaamheden en functies.
Exacte aantallen van zelfstandigen in de branches zijn niet beschikbaar. Het CBS heeft gegevens over het aantal zelfstandigen per beroepsgroep of sector, waaruit blijkt dat in de beroepsgroepen architect en uitvoerend kunstenaar het aandeel zelfstandigen aanzienlijk hoger ligt dan gemiddeld over alle beroepsgroepen.4 Echter, de afbakening van deze beroepsgroepen en sectoren sluit niet geheel aan op de sectoren waarvoor de hiervoor genoemde cao’s gelden. Daarnaast kunnen we niet uit die cijfers halen welke zzp’ers worden ingehuurd door een werkgever in de zin van de cao en voldoen aan de specifieke criteria die in de cao-bepalingen voor Architectenbureaus en Toneel en dans worden omschreven.
Deelt u de analyse dat mensen ervoor kunnen kiezen om zelfstandig ondernemer te worden omdat de cao’s niet aansluiten bij de voorkeuren van werknemers? Ziet u dit bijvoorbeeld ook in het onderwijs, waar sprake is van een toename van het aantal zelfstandigen en waar werknemers die ouder zijn dan 57 jaar 10% meer verdienen in dezelfde schaal en trede dan iemand jonger dan 57?
Mij is inderdaad bekend dat een deel van de werkenden dat ervoor kiest om als zelfstandige te werken, dat bijvoorbeeld doet vanwege meer behoefte aan autonomie of flexibiliteit ten aanzien van bijvoorbeeld werktijden. Er is dus veel winst te behalen door het werken in loondienst aantrekkelijker te maken. Hierbij ligt er een primaire verantwoordelijkheid bij sectoren en werkgevers zelf, die steeds meer wordt opgepakt. Een voorbeeld hiervan is het recente cao-akkoord in de zorg5, waarin door werkgevers en werknemers is afgesproken dat vaste krachten voorrang hebben in de roostering ten opzichte van zzp’ers. Ook het kabinet levert via het «personeel niet in loondienst»-programma (PNIL) een aanvullende bijdrage om modern werkgeverschap in (semi)publieke sectoren te stimuleren en op die manier het werken in loondienst aantrekkelijk te maken en te laten blijven.
Specifiek voor wat betreft de onderwijssector zijn mij geen signalen bekend dat de reden dat mensen ervoor kiezen zzp’er te worden, is dat de cao niet aansluit bij hun voorkeuren, ook niet bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Uitgangspunt is dat ook in het onderwijs structureel werk door werknemers met een vast contract moet worden gedaan. Het Ministerie van OCW geeft aan dat scholen over het algemeen terughoudend zijn bij het inzetten van zzp’ers voor reguliere docentfuncties, onder andere omdat dat de continuïteit van het onderwijs aan kan tasten en tot hoge kosten en concurrentie op arbeidsvoorwaarden kan leiden.
Om het onderwijs aantrekkelijker te maken voor werknemers worden diverse initiatieven ontplooid om goed werkgeverschap te stimuleren. Deze initiatieven zijn zowel lokaal als regionaal. Een bijvoorbeeld zijn de invalspools, waarin (startende) leerkrachten flexibel worden ingezet op samenwerkende onderwijsinstellingen. Het voordeel voor de onderwijsinstelling is dat zij op die manier piekbelastingen kunnen opvangen. Tegelijkertijd kunnen de docenten veel werkervaringen opdoen wat hen helpt bij hun verdere carrière in het onderwijs.
In het onderwijs verdient eenieder in dezelfde schaal en trede in principe hetzelfde. Hierbij geldt dat voor oudere werknemers in de cao specifieke afspraken kunnen gelden, bijvoorbeeld gericht op duurzame inzetbaarheid.
Bent u het eens met de observatie dat afspraken over zelfstandigen eigenlijk niet in een cao thuishoren? Bent u ook van mening dat het echte probleem, namelijk schijnzelfstandigheid tegengaan, juist wel kan worden opgelost door de inhoud van cao’s te verbeteren?
Het klopt dat een cao een overeenkomst is met afspraken over arbeidsvoorwaarden, gesloten door vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers. Zij zijn ook de enige organisaties die bevoegd zijn om een cao af te sluiten. Echter heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie in de FNV-KIEM zaak bepaald dat er ook situaties zijn waarin zzp’ers zich in vergelijkbare situaties bevinden als werknemers.6 Zoals omschreven in het antwoord op vraag 2, is in het mededingingsrecht nu ook de ruimte gecreëerd voor (kwetsbare) zzp'ers om via collectieve afspraken hun positie te verbeteren. De afspraken die daaruit volgen kunnen in een cao landen, maar dat is niet verplicht.
Ten tijde van het onderzoek waaraan wordt gerefereerd in het aangehaalde krantenartikel (1 januari 2023) zijn er in negen cao's, met name in de culturele sector, afspraken gemaakt die betrekking hebben op bepaalde (schijn)zelfstandigen. Het gaat dus om een kleine en specifieke groep waarvoor afspraken zijn vastgelegd in een cao, veelal rondom minimumtarieven ter bescherming van de zzp’er. Het is aan de betrokken partijen in de sector of branche om te bezien of en welke afspraken gemaakt dienen te worden in een cao, die expertise ligt bij hen.
Dit laat onverlet dat het belangrijk is om schijnzelfstandigheid tegen te gaan. Het kabinet zet hier volop op in door het verduidelijken van hoe de arbeidsrelatie gekwalificeerd moet worden in wetgeving, de (fiscale) verschillen te verkleinen tussen werknemers en zelfstandigen en het versterken van de handhaving. Ook sociale partners kunnen een rol spelen bij het tegengaan van schijnzelfstandigheid, bijvoorbeeld middels afspraken in cao’s. In het principeakkoord voor de Cao GGZ (2022–2024) staat bijvoorbeeld een bepaling over het terugdringen van de werkdruk en hoe om te gaan met de toegenomen inzet van zelfstandigen.7
Wanneer volgt handhaving op schijnzelfstandigheid in de sectoren waar nu afspraken over zelfstandig ondernemers worden vastgelegd in een cao?
Als het gaat om handhaving van cao-afspraken dan zijn de cao-partijen zelf aan zet. De publiekrechtelijke handhaving op schijnzelfstandigheid richt zich in beginsel op alle sectoren van de arbeidsmarkt. De handhaving door de Belastingdienst vindt plaats op grond van het Handhavingsplan Arbeidsrelaties 2023.8 Sectoren of opdrachtgevers waar (grote) onzekerheid is over de juiste kwalificatie van de arbeidsrelaties, krijgen meer handhavingsaandacht. Bij de samenwerking met de markt is aandacht voor een sectorgerichte benadering in relatie tot het nemen van individuele verantwoordelijkheid. Het kabinet heeft voor de sectoren zorg, onderwijs, kinderopvang en cultuur specifiek het programma Personeel-Niet-In-Loondienst (PNIL) opgezet om schijnzelfstandigheid in die sectoren tegen te gaan.9
Kunt u toelichten hoe de bewering2 dat vakbonden goed in staat zijn «om alle werknemers bij de cao-vorming te betrekken en zo een breed draagvlak voor de cao-afspraken te creëren», in de praktijk vorm krijgt en voorbeelden geven van hoe werknemers inbreng hebben kunnen leveren op afspraken die over hen worden gemaakt zonder dat zij lid zijn van een vakbond?
Ter voorbereiding op de cao-onderhandelingen kunnen werknemers via verschillende kanalen aangeven wat er speelt, bijvoorbeeld via kaderleden die in de sector of onderneming werkzaam zijn. Ook leden van de ondernemingsraad kunnen een rol spelen in het overbrengen van wensen en behoeften van de werknemers in een onderneming. Daarnaast kunnen vakbonden middelen inzetten zoals enquêtes onder zowel leden als niet-leden om wensen en behoeften op te halen ten behoeve van de cao-onderhandelingen. Dit gebeurt ook regelmatig. Naar mijn beeld zijn vakbonden goed op de hoogte van de financiële ruimte en werkomstandigheden in een specifieke sector of onderneming.
Uit de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA) 2022 blijkt dat 77,2% van de werknemers (heel) tevreden is over hun cao en dat 79,6% (heel) tevreden is over de vertegenwoordiging van hun belangen door vakbonden. De waardering voor de cao en de inzet van vakbonden is dus ruim voldoende. Ook in sectoren met een lagere organisatiegraad is het grootste deel van de werknemers tevreden met de cao en de vertegenwoordiging van hun belangen door de vakbond.
Hoe hebben zelfstandigen(verenigingen) mee kunnen praten over afspraken die over hen worden gemaakt, zoals een verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering maar ook over cao’s waar in afspraken over hen worden gemaakt?
Het kabinet hecht aan een goede vertegenwoordiging van zelfstandigen in de polder. Er zijn directe contacten met zelfstandigenorganisaties over nieuw (arbeidsmarkt)beleid, de stem van zelfstandigen bij advisering door de SER wordt versterkt door extra zetels en de Stichting van de Arbeid (StvdA) beziet de afstemming met zelfstandigenorganisaties. Uw Kamer is hierover recent nader geïnformeerd.11
De kabinetsinzet is gericht op het nadrukkelijk betrekken van zelfstandigen bij de voorbereiding van beleid en wetgeving. De verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering is een goed voorbeeld. Het kabinet heeft aan sociale partners gevraagd om in overleg met zelfstandigenorganisaties een voorstel uit te werken. Vervolgens heeft het kabinet over dit voorstel zowel met zelfstandigenorganisaties als met zelfstandigen zelf gesproken.
De mogelijkheden voor zelfstandigen om mee te praten over cao’s zijn beperkter. Verschillende vakbonden hebben hun lidmaatschap ook opengesteld voor (schijn)zelfstandigen, zoals FNV, de Kunstenbond en de Nederlandse Vereniging van Journalisten, maar de cao is primair bedoeld voor werkgevers en werknemers. Het aantal uitzonderingen hierop waarbij een of enkele cao-afspraken ook gelden voor zelfstandigen is beperkt, zoals blijkt uit het antwoord op vraag 3. In de cao voor Toneel en Dans en voor Architectenbureaus zijn zelfstandigen vertegenwoordigd via de werknemersorganisaties.
Indien dit wat betreft zelfstandigen verbetering behoeft, is dit primair een gespreksonderwerp tussen de StvdA en zelfstandigenorganisaties. Van belang hier is dat de StvdA recent heeft aangegeven in te zetten op een meer structureel overleg met zelfstandigenorganisaties, zoals ook blijkt uit de hierboven genoemde brief.
Wat kunt u doen om ervoor te zorgen dat er geen generieke maatregelen worden genomen die alle zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) treffen maar enkel maatregelen die mensen aan de onderkant van de zzp-markt beschermen?
De ruimte die in het mededingingsrecht wordt geboden aan zzp’ers om collectief te onderhandelen is geen generieke maatregel en is bedoeld om de positie van de meer kwetsbare zzp’ers te versterken. Vervolgens bepalen partijen zelf of zij gebruik willen maken van deze ruimte en voor wie zij collectieve afspraken willen maken, al dan niet in cao’s. Of en welk deel van de zelfstandigen gebaat is bij collectieve onderhandelingen zal per sector of branche verschillen. Dit is aan de partijen die daar de expertise en kennis uit de praktijk voor hebben.
Voor wat betreft de in antwoord 5 geschetste lijnen (wettelijke verduidelijking, gelijk speelveld, versterkte handhaving) geldt in beginsel dat deze gericht zijn op alle (schijn)zelfstandigen. Hoewel – al dan niet gedwongen – schijnzelfstandigheid aan de basis van de arbeidsmarkt vooral kwetsbare werkenden treft, is de problematiek die er mee gepaard gaat niet exclusief voorbehouden aan de onderkant van de markt. Schijnzelfstandigheid brengt ook nadelige gevolgen met zich mee voor de solidariteit binnen het sociale stelsel. Als werknemers werken als schijnzelfstandigen en daardoor in mindere mate gaan meebetalen aan de algemene sociale voorzieningen, ontstaat het risico dat deze regelingen niet meer financieel gezond kunnen zijn en het stelsel (te) duur wordt.
Voor wat betreft het rechtsvermoeden, dat ook in een wetsvoorstel wordt uitgewerkt, geldt dat deze zich wel specifiek richt op het versterken van de positie van de kwetsbare werkende die niet bij machte is om een arbeidsovereenkomst op te eisen om schijnzelfstandigheid tegen te gaan. Het kabinet heeft daarom een civielrechtelijk rechtsvermoeden voorgesteld, gebaseerd op een uurtarief. Het rechtsvermoeden kan worden ingeroepen door de werkende (of diens vertegenwoordiger) wanneer hij een tarief onder de norm betaald krijgt (bij de eigen werkgever en desnoods via de civiele rechter) en op die manier een arbeidsovereenkomst opeisen.
Kunt u deze vragen voor 1 oktober, een maand voor het commissiedebat over arbeidsmarktbeleid, beantwoorden?
Helaas is dat niet gelukt.
Het bericht ‘Bankroet schuldhandelaar dupeert mogelijk tienduizenden consumenten met schulden’ |
|
Hülya Kat (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Is de Minister bekend met het bericht van Het Financieele Dagblad van 7 augustus jl., getiteld «Bankroet schuldhandelaar dupeert mogelijk tienduizenden consumenten met schulden»?1
Ja.
Constaterende dat verschillende registraties en coderingen in het Bureau Krediet Registratie (BKR-)register niet meer actueel zijn door achterstallig beheer door Direct Pay Services (DPS), en constaterende dat bij BKR elk perspectief ontbreekt dat de curator van DPS aan de slag gaat met de actualisering van de registraties, ondanks herhaald aandringen door BKR, omdat dat volgens de curator het niet zijn taak om deze verzoeken in behandeling te nemen: «Ik ben als curator aangesteld om op te komen voor de belangen van de onbetaalde crediteuren in dit faillissement, niet om de werkzaamheden van DPS voort te zetten of achteraf te corrigeren. Een curator van een aannemingsbedrijf hoeft ook niet zelf de huizen af te bouwen», bent u bereid bij BKR en de Rabobank (pandhouder) aan te dringen om voor mensen die hun schuld al hebben afbetaald maar nog steeds een negatieve BKR-notering hebben, deze definitief te laten verwijderen in plaats van tijdelijk uit het kredietregister te nemen nu het gaat om circa 21.500 geregistreerde lopende kredieten (bij het faillissement van DPS zijn volgens de curator zo’n 350.000 vorderingen van particulieren betrokken)?
Ik heb begrip voor de keuze van het BKR om in deze bijzondere situatie de registraties van betalingsachterstanden tijdelijk uit het register te plaatsen. Vanwege de gebrekkige administratie van DPS bestaat er onzekerheid over de feitelijke juistheid van de verleende kredieten en betalingsachterstanden uit de kredietportefeuille van DPS. Het kan daardoor gebeuren dat consumenten hun schulden hebben afbetaald of betalingsachterstanden hebben ingelopen maar dat dit nog niet correct door DPS is verwerkt, waardoor deze consumenten foutief bij het BKR geregistreerd blijven staan. Het tijdelijk verwijderen van alle BKR-registraties van DPS voorkomt dat consumenten worden geconfronteerd met de gevolgen van een onjuiste negatieve BKR-registratie.
Door alle kredietregistraties van DPS tijdelijk uit het register te halen, kunnen kredietverstrekkers echter minder goed beoordelen of een nieuw krediet passend is. Dit is onwenselijk omdat iemand dan mogelijk meer kan lenen dan dat zijn of haar draagkracht toelaat. Hierdoor neemt het risico op betalingsproblemen toe. Gelet op dit negatieve effect, voor zowel kredietaanvragers als kredietverstrekkers, vind ik het wenselijk dat de administratie van DPS wordt geactualiseerd om te zorgen dat de (afbetaling)status van de kredieten en eventuele betalingsachterstanden weer geheel juist is. De kredieten en achterstanden zullen namelijk opnieuw in het BKR-register worden opgenomen zodra vaststaat dat zij correct zijn. Het op orde brengen van de administratie is aan een partij die de kredietportefeuille overneemt uit de failliete boedel van DPS. Als de kredietportefeuille niet wordt overgenomen, rust op de curator van DPS de taak van het beheer en de vereffening van de failliete boedel. Daarbij handelt de curator primair in het belang van de gezamenlijke schuldeisers, rekening houdend met (zwaarwegende) belangen van maatschappelijke aard. Het is aan de curator om in een concreet geval invulling te geven aan deze taak.
Het momenteel definitief verwijderen van alle kredietgegevens van DPS vind ik onwenselijk gelet op het risico dat er dan mogelijk ook terechte BKR-registraties worden verwijderd en daarmee het risico op betalingsproblemen van consumenten toeneemt.
Wat kunt u betekenen voor mensen die nu bijvoorbeeld geen hypotheek kunnen afsluiten omdat er sprake is van registratie bij het BKR terwijl de schuld al is afgelost? Gaat u hierover afspraken maken met de Nederlandse Vereniging van Banken?
BKR heeft de geregistreerde kredieten van DPS inmiddels tijdelijk uit het kredietregister geplaatst. Hierdoor is het voor een hypotheekverstrekker niet zichtbaar als een consument een registratie van het DPS heeft (gehad) bij het BKR. Een schuld uit de kredietportefeuille van DPS wordt hierdoor niet langer meegewogen bij hypotheekaanvragen. Dit biedt een tijdelijke oplossing om te voorkomen dat consumenten onterecht worden geconfronteerd met de gevolgen van een onjuiste negatieve BKR-registratie.
Overigens geldt onverkort de verplichting voor hypotheekverstrekkers om voorafgaand aan het verstrekken van een hypotheek informatie in te winnen over de financiële positie van de consument. Het raadplegen van het BKR-register is een onderdeel van deze kredietwaardigheidstoets. Kredietverstrekkers zullen aanvullende vragen stellen als onderdeel van het acceptatieproces. Zij kunnen er ook voor kiezen om de aanvrager van een hypotheek te vragen of deze een BKR-registratie heeft of in het verleden heeft gehad. Het is uiteindelijk aan de hypotheekverstrekker om op basis van alle informatie te beoordelen of de consument kredietwaardig is en of aan hem of haar een hypothecair krediet kan worden verstrekt.
De werkwijze van DPS was: schulden overnemen, die verrijken en innen of doorverkopen. En dat «verrijken» vindt plaats door een incassobrief met extra wettelijke rente te sturen of een dagvaarding. In de eerste voortgangsrapportage aanpak geldzorgen, armoede en schulden is aangegeven dat doorverkoop van schulden als verdienmodel wordt tegengaan. Ondertussen is de Wet kwaliteit incassodienstverlening per 1 juli jl. in werking getreden. Wat is de reflectie van de Minister op de (toch ontstane) situatie van DPS en de gedupeerden?
Het is onwenselijk dat door het faillissement van DPS, burgers gedupeerd zijn geraakt. Anders dan in de vraag wordt aangegeven, is de Wet kwaliteit incassodienstverlening (hierna: Wki) nog niet inwerking getreden. In het notaoverleg over de initiatiefnota van het lid Kat over sneller uit de schulden2 heeft de Minister voor Rechtsbescherming aangegeven dat het streven is om de Wki per 1 januari 2024 in werking te laten treden.
De Wki reguleert de private buitengerechtelijke incassodienstverlening om de kwaliteit ervan te verbeteren. Middels een verplichte registratie, wordt wettelijk toezicht geregeld op de incassodienstverlener die buitengerechtelijke incassohandelingen verricht jegens een consument namens een derde partij, of een partij die de vordering heeft opgekocht. Met de Wki biedt het kabinet het wettelijk instrumentarium dat juist bedoeld is om de negatieve aspecten die zich bij de verkoop van vorderingen kunnen voordoen, aan te pakken. Inschrijving in het incassoregister wordt niet alleen verplicht voor incassobureaus die uit naam van een schuldeiser vorderingen innen, maar ook voor partijen die bedrijfsmatig vorderingen kopen en daarvan zelf de inning ter hand nemen, zoals de dienstverlening van DPS.
Is het mogelijk dat de curator de schulden doorverkoopt aan een andere schuldenhandelaar? Hoe kunt u dit tegengaan?
Ja, dat is mogelijk. Het is de wettelijke taak van de curator om de bezittingen van de failliete onderneming DPS – waaronder geldvorderingen – te verkopen om de schuldeisers van DPS nog zoveel mogelijk te kunnen betalen. Dat is geregeld in de Faillissementswet. Het verkopen van vorderingen is mogelijk en op zichzelf bezien niet onwenselijk. In het coalitieakkoord heeft het kabinet afgesproken de opstapeling van schulden tegen te gaan door een maximum te stellen aan verhogingen, rente- en incassokosten en de doorverkoop van schulden tegen te gaan.
Wat is de reflectie van de Minister op de zin «Om kort te gaan waren het rijke mensen die geld verdienden aan het feit dat arme mensen hun rekening niet kunnen betalen»?
Zoals weergegeven in het coalitieakkoord wenst het kabinet de opstapeling van schulden tegen te gaan door een maximum te stellen aan verhogingen, rente- en incassokosten en wordt de doorverkoop van schulden als verdienmodel tegengegaan. Niemand heeft belang, ook schuldeisers niet, om vorderingen te blijven innen bij iemand die dat echt niet kan betalen en daardoor in grotere financiële problemen terechtkomt met alle gevolgen van dien. De Minister voor APP en de Minister voor Rechtsbescherming hebben afgesproken in de aanpak nauw op te trekken en stappen te zetten om het verdienmodel tegen te gaan. De Wki hier een onderdeel van. Daarnaast heeft de Minister voor Rechtsbescherming de Tweede Kamer eerder geïnformeerd over hoe er met betrokken partijen in de keten gezamenlijk gekeken is naar het huidige stelsel van maatschappelijk verantwoorde incasso en deurwaardersactiviteiten, zoals bijvoorbeeld de mogelijkheid van een sociaal tarief voor een deurwaarder of incassobureau.3 Later deze maand informeert de Minister voor Rechtsbescherming u over het vervolg.
Met de Wki biedt het kabinet een wettelijk instrumentarium dat juist bedoeld is om de negatieve aspecten die zich bij de verkoop van vorderingen kunnen voordoen, aan te pakken. Inschrijving in het incassoregister wordt niet alleen verplicht voor incassobureaus die uit naam van een schuldeiser vorderingen innen, maar ook voor partijen die bedrijfsmatig vorderingen kopen en daarvan zelf de inning ter hand nemen, zoals de dienstverlening van DPS.
Zowel BKR als Dynamiet Nederland, een belangenbehartiger voor gedupeerde BKR-geregistreerden, vinden dat de curator een brede verantwoordelijkheid heeft als verwerkingsverantwoordelijke en wel degelijk de belangen van betrokken consumenten moet behartigen, wat is volgens u de aangewezen partij om de verzoeken van mensen in behandeling te nemen en de doorhaling van hun BKR-registraties uit te voeren?
Verzoeken tot verwijdering van de registratie zijn gebaseerd op de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Kredietverstrekkers zijn zelf allereerst verwerkingsverantwoordelijke voor de kredietgegevens. De Autoriteit Persoonsgegevens heeft in een eerdere situatie bevestigd dat in een faillissement de curator verantwoordelijk is voor de naleving van de AVG in de hoedanigheid van verwerkingsverantwoordelijke.4 Hieruit volgt dat een curator tijdens een faillissement is gehouden om de AVG-verplichtingen op zich te nemen, waaronder dus ook het afhandelen van verzoeken tot verwijdering van gegevens.
Uit recente rechtspraak is gebleken dat ook het BKR verwerkingsverantwoordelijke is ten aanzien van de geregistreerde kredietgegevens, naast de kredietverleners die gegevens registreren bij BKR.5 Zij zijn dus ook verplicht om verzoeken tot verwijdering van gegevens in behandeling te nemen. In de praktijk is het echter niet mogelijk voor BKR om een verzoek tot verwijdering van registratie te beoordelen zonder daarbij additionele informatie in te winnen bij de betreffende kredietverstrekker. Ook als een verzoek tot doorhalen van een BKR-registratie uit de DPS kredietportefeuille wordt ingediend bij het BKR zal de curator van DPS dus moeten bijdragen aan de beoordeling van dat verzoek.
In dit concrete geval heeft de curator van DPS aangegeven dat hij, gezien de staat van de administratie van DPS, niet in staat is om een oordeel te vormen over verwijderingsverzoeken. Het besluit van BKR om de kredieten van DPS tijdelijk uit het register te plaatsen, is mede hieruit voortgekomen. Nu de kredieten tijdelijk niet raadpleegbaar zijn, is er minder noodzaak om verwijderingsverzoeken te beoordelen.
De kredietportefeuille van DPS zal alleen opnieuw in het BKR-register worden geplaatst nadat de gegevens zijn geactualiseerd zodat de (afbetaling)status van de kredieten en eventuele betalingsachterstanden weer geheel juist is. Daarna kunnen de aangewezen verwerkingsverantwoordelijken alle ingediende verwijderingsverzoeken op reguliere wijze in behandeling nemen.
Voor de mensen met schulden bij DPS, zullen zij te maken krijgen met de wettelijke rente en incassoboetes?
Ja, voor zover deze rechtsgeldig zijn. De curator is belast met het beheer en de vereffening van de failliete boedel. Bij de afwikkeling van het faillissement handelt de curator binnen de juridische en wettelijke kaders. Hierbij is de curator eraan gehouden om zorgvuldig te werk te gaan. Wettelijke rente kan door een schuldeiser in rekening worden gebracht wanneer een schuldenaar in verzuim is. Daarvan is sprake als iemand niet aan zijn financiële verplichtingen heeft voldaan en de schuldeiser hem of haar een aanmaning heeft gestuurd met het verzoek alsnog binnen een redelijke termijn te betalen, vaak een termijn van 14 dagen. Dit verandert niet met een faillissement, alleen is het beheer van de boedel dan in handen van de curator.
Het bericht 'Alrijne ziekenhuis doet operatiekamers in Leiden en Alphen aan de Rijn in oktober op slot' |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Kent u het bericht «Alrijne ziekenhuis doet operatiekamers in Leiden en Alphen aan de Rijn in oktober op slot»?1
Ja.
Wat vindt u van dit bericht?
Ik betreur de eventuele onrust die naar aanleiding van berichtgeving is ontstaan. Ik heb van het Alrijne ziekenhuis begrepen dat er geen operaties worden afgezegd – ook al niet geplande operaties. Medisch urgente zorg gaat altijd door.
Kunt u aangeven wat dit betekent voor mensen die nu al op een wachtlijst staan?
Patiënten krijgen vanzelf een oproep voor hun operatie. Patiënten kunnen altijd contact opnemen met hun zorgverzekeraar om wachtlijstbemiddeling aan te vragen. In die gevallen kan de zorgverzekeraar nagaan of er elders een kortere wachttijd is een ander ziekenhuis.
Deelt u de mening dat, aangezien zorgverzekeraars voldoende zorg dienen in te kopen, dat dat ook betekent dat mensen binnen een redelijke tijd geholpen moeten worden?
Zorgverzekeraars hebben wettelijke zorgplicht, wat betekent dat hun verzekerden met een naturapolis binnen een redelijke tijd en reisafstand toegang moeten hebben tot alle zorg uit het basispakket. Zorgverzekeraars moeten daarom voldoende zorg inkopen voor hun verzekerden met een naturapolis om aan hun zorgplicht te kunnen voldoen. Voor verzekerden met een restitutiepolis moeten zorgverzekeraars de zorg vergoeden bij alle zorgverleners.
De zorg hoeft niet persé ingekocht te worden bij een specifiek ziekenhuis, bijvoorbeeld het Alrijne. Als de zorgverzekeraar voldoende zorg heeft ingekocht bij ziekenhuizen in de buurt van het Alrijne, bijvoorbeeld het Groene Hart Ziekenhuis of het LUMC, dan voldoet de zorgverzekeraar aan zijn wettelijke zorgplicht.
Wat vindt u de taak van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) bij het lezen van dit bericht, gezien de wachtlijsten die er nog zijn?
De NZa houdt er toezicht op dat de zorgverzekeraars hun zorgplicht nakomen. Tot op heden zijn er bij de NZa geen signalen bekend over discontinuïteit van zorg bij het Alrijne. De NZa heeft mij verder laten weten dat partijen constructief met elkaar in overleg zijn. Zij zullen de situatie monitoren en mij op de hoogte houden van relevante ontwikkelingen.
De NZa heeft eerder zorgaanbieders al opgeroepen om hun patiënten niet te betrekken bij discussies over de zorginkoop en of nodeloos ongerust te maken over hun zorgverzekering2.
Zouden zorgverzekeraars niet met elkaar en het ziekenhuis en/of omringende ziekenhuizen in gesprek moeten gaan en zorgen dat deze tijdelijke sluiting voorkomen wordt?
Er is geen sprake van sluiting van de OK. Het is aan de individuele zorgverzekeraars om met Alrijne en eventueel omliggende ziekenhuizen te zorgen dat er voldoende zorg beschikbaar is om de zorgplicht van de betreffende zorgverzekeraar in te vullen. Dit soort gesprekken vinden bilateraal tussen zorgverzekeraar en zorgaanbieder plaats.
Kunt u deze vragen voor de tweede week van september 2023 beantwoorden?
Ja.
De veroordeling tot 3 jaar cel van oud-premier Imran Khan van Pakistan |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de veroordeling tot 3 jaar cel voor oud-premier Imran Khan van Pakistan?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat de Pakistaanse oud-premier Imran Khan de meerdere strafzaken tegen hem politiek gemotiveerd noemt met als doel dat de oud-premier niet mee kan doen aan de verkiezingen?
Deze opvatting is geuit door de heer Khan. Het kabinet heeft hier geen oordeel over.
Voegt u zich bij de constatering dat het uitermate verontrustend is dat een zware veiligheidsaanwezigheid in heel Pakistan ervoor zorgde dat de demonstraties tegen de arrestatie en gevangenschap van de oud-premier onmogelijk waren?
De demonstraties na de arrestatie van de heer Khan in mei jl. hebben geleid tot ernstige onregelmatigheden, waardoor de Pakistaanse overheid strenge veiligheidsmaatregelen heeft getroffen en het mandaat van het leger en veiligheidsdiensten heeft opgerekt. Dit heeft er mede toe geleid dat er geen grootschalige protesten meer hebben plaatsgevonden. Er zijn echter wel kleinschalige demonstraties gehouden in o.a. Lahore en Karachi.
Nederland volgt de ontwikkelingen in Pakistan nauwgezet en heeft, ook in EU-verband, zorgen geuit over de arrestatie en berechting van aanhangers van de heer Khan sinds de protesten in mei.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat de aanhangers van de oud-premier, die al maanden demonstreren, gedurende die maanden werden geïntimideerd, gearresteerd en aangevallen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het eens dat de democratie in Pakistan hierdoor dermate veel schade oploopt?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het opnieuw tekenen van de kiesdistricten zal leiden tot verdere vertraging en dat dit in combinatie met de arrestatie van Khan en zijn verbanning uit de politiek de basis kan vormen voor een nieuwe politieke crisis?
Het vaststellen van de kiesdistricten zal waarschijnlijk leiden tot uitstel van de verkiezingen. Wat hiervan, en van andere ontwikkelingen in Pakistan, in de toekomst de consequenties zullen zijn, kan het kabinet niet op voorhand beoordelen.
Deelt u de mening dat de situatie in Pakistan alleen maar is verslechterd sinds mei 2023 toen de fractie van DENK al vroeg om meer inzet van de internationale gemeenschap, waaronder Nederland, tegen de onrechtmatige gang van zaken jegens de oud-premier Khan?
Pakistan wordt geconfronteerd met diverse grote uitdagingen op zowel economisch, politiek, klimaat alsook op veiligheidsgebied. Dit heeft diverse binnenlandse en buitenlandse oorzaken.
Binnen de samenwerking met Pakistan zal Nederland blijven benadrukken dat vrije en eerlijke verkiezingen een essentieel onderdeel vormen bij het vinden van duurzame oplossingen voor de genoemde uitdagingen.
Bent u van mening dat het proces tegen oud-premier Imran Khan van Pakistan eerlijk is verlopen?
Nederland en de EU benadrukken in gesprekken met de Pakistaanse autoriteiten het belang van inachtneming van de beginselen van de rechtsstaat tijdens de rechtsgang. Nederland intervenieert echter niet in de rechtsgang in andere landen.
Bent u bereid om zich in internationaal verband uit te spreken tegen deze mogelijke onrechtmatige gang van zaken?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om zich uit te spreken tegen het detineren van journalisten, aanhangers en leden van de partij van oud-premier Khan zonder proces, waarbij het gaat om meer dan 10.000 mensen zoals zoals Imran Riaz Khan, Shehryar Afridi, Ejaz Chaudhry, Yasmin Rashid, Khadijah Shah, en Mian Mahmood-ur-Rashid?
Het kabinet volgt de mensenrechtensituatie in Pakistan op de voet. Nederland zet zich wereldwijd in voor de naleving van mensenrechten en in het bijzonder de persvrijheid en de veiligheid van journalisten. Nederland gaat dan ook bilateraal en in EU verband regelmatig het gesprek aan met de Pakistaanse autoriteiten over de mensenrechtensituatie in het land, zoals recent nog tijdens de Pakistan-EU Joint Commission meeting die op 23 juni jl. plaatsvond en de daaraan voorafgaande Sub-Group meeting on Democracy, Governance, Rule of Law and Human Rights. Daarbij benadrukt het kabinet, zoals hierboven genoemd, het belang van een eerlijk rechtsproces voor iedereen.
Bent u bereid om in gesprek te treden met uw counterpart in Pakistan, al dan niet via de Pakistaanse ambassadeur, over de veroordeling van oud-premier Imran Khan van Pakistan?
Nederland spreekt regelmatig en op verschillende niveaus met de Pakistaanse autoriteiten over de situatie in Pakistan. Nederland intervenieert echter niet in de rechtsgang in andere landen.
Het artikel 'Ik dacht: ze gaan ons vermoorden. Ze gaan alle zwarte mensen in Tunesië vermoorden' |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Ik dacht: ze gaan ons vermoorden. Ze gaan alle zwarte mensen in Tunesië vermoorden» uit De Standaard van 5 augustus jl.?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat de Tunesische autoriteiten in de afgelopen maanden zwarte migranten zonder eten, drinken en telefoon hebben uitgezet in de woestijn bij de grens met Libië?
Het kabinet is bekend met zorgelijke berichten daarover.
Vindt u dat de Tunesische autoriteiten voldoen aan de afspraak uit het Memorandum of Understanding(MoU) om de waardigheid van migranten alsmede het internationaal recht te respecteren, volgend uit de zinsnede «Les deux parties conviennent également de soutenir le retour des migrants irréguliers en Tunisie vers leurs pays d'origine dans le respect du Droit international et de leur dignité»?
Op basis van de bij het kabinet bekende informatie is onduidelijk wat er precies is gebeurd. Zoals vermeld in het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van 20 juli jl. zullen de vormgeving en voorwaarden van de EU-steun uit het MoU nog nader worden uitgewerkt.
Strookt de uitzetting van migranten in de woestijn met het recht om niet gemarteld en onmenselijk behandeld te worden (artikel 3 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, EVRM) en het recht om niet ergens heen gezonden te worden waar kans bestaat op marteling of onmenselijke behandeling (refoulement-beginsel, artikel 3 EVRM en Vluchtelingenverdrag)?
Op basis van de bij het kabinet bekende informatie is onduidelijk wat er precies is gebeurd. Tunesië is geen partij bij het EVRM. Van schending van het refoulementverbod, zoals onder meer vastgelegd in het Vluchtelingenverdrag, kan sprake zijn indien vluchtelingen naar een ander land worden (terug) gestuurd waar zij gegronde vrees voor vervolging hebben.
In het MoU wordt niet ingegaan op bovengenoemde specifieke artikelen binnen mensenrechtenverdragen. Het MoU verandert niets aan bestaande volkenrechtelijke verplichtingen, waaronder mensenrechten.Tunesië is geen partij bij het EVRM, maar is wel gebonden aan onder meer het VN-Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke Rechten en het VN-Kinderrechtenverdrag en is gehouden om mensenrechten effectief te beschermen bij het grensbeheer. Andere staten en internationale organisaties kunnen Tunesië aanspreken op de naleving van deze normen, zoals ook is gedaan door de VN-verdragscomités. Ook Nederland zal Tunesië in bilaterale en multilaterale kaders daarop blijven aanspreken.
Zo nee, wat vindt u van de reactie van de woordvoerder van de Europese Commissie, die slechts stelt dat zij «de situatie van migranten aan de Tunesisch-Libische grens nauwlettend blijft volgen» en dat zij er bij Tunesië op aandringt «om te voorkomen dat dergelijke gebeurtenissen zich opnieuw voordoen»?
Zie het antwoord op vraag 4.
Denkt u dat de Tunesische autoriteiten naar dit soort reacties van de Europese Commissie zullen luisteren en de afspraken van het MoU zullen honoreren?
Zoals ook opgenomen in het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van 20 juli jl. is het MoU niet juridisch bindend. In het MoU heeft Tunesië zich politiek gecommitteerd aan het borgen van mensenrechten en handelen in lijn met internationaal recht. De Europese Commissie brengt dit in herinnering in contacten met de Tunesische autoriteiten. De versterkte politieke- en beleidsdialoog in het kader van de EU-Tunesië Associatieraad biedt hier onder andere gelegenheid toe. De Europese Commissie en Tunesië hebben besproken dat de Associatieraad dit najaar moet worden hervat.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken reageerde op het artikel met een verwijzing naar respect voor mensenrechten. Welke stappen gaat u zetten in de komende maanden om te voorkomen dat Tunesische autoriteiten mensen zonder eten, drinken en telefoon in de woestijn uitzetten?
Nederland zal blijven oproepen tot, en inzetten op, het verbeteren van migratiemanagement in Tunesië op het gebied van grensbeheer, SAR, opvang, terugkeer, bescherming van migranten en de aanpak van mensensmokkel- en handel. Nederland verwacht van Tunesië concrete hervormingen voor de EU-steun op o.a. het gebied van migratie aan Tunesische zijde, en draagt deze boodschap ook uit in Europees verband.
Ook de inzet van de EU is gericht op de bescherming van migranten in Tunesië, onder andere via IOM en UNHCR. Daarnaast biedt de versterkte politieke- en beleidsdialoog in het kader van de EU-Tunesië Associatieraad gelegenheid om zorgen over de mensenrechtensituatie te bespreken. De Europese Commissie en Tunesië hebben besproken dat de Associatieraad dit najaar moet worden hervat.
Op welke manier is er gewaarborgd bij de onderhandelingen, waar u nauw bij betrokken was, dat mensen niet als grofvuil in de woestijn zouden worden gedumpt? Als die waarborgen zijn ingebouwd in de deal, is de consequentie van de schending door Tunesië dat de migratiedeal wordt opgeschort? En als er geen waarborgen zijn afgegeven over de behandeling van migranten, op basis van welke feiten achtte het kabinet het niet nodig om die waarborgen in te bouwen?
In het MoU wordt benoemd dat de migratiesamenwerking tussen de EU en Tunesië zal plaatsvinden met respect voor mensenrechten en internationaal recht en er onder andere op gericht zijn om migratiemanagement in Tunesië te verbeteren. Zoals ook gemeld in het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van 20 juli jl. geldt dat de afspraken binnen internationaalrechtelijke kaders vallen. Het is wat Nederland betreft nu aan de Commissie om initiatief te nemen richting implementatie van het MoU, zoals ook benoemd in het verslag Raad Buitenlandse Zaken.
Het bericht ‘Deze goedkope jichtpil bleek goed voor hartpatiënten, maar werd gekaapt door een sluwe farmaceut’ |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Deze goedkope jichtpil bleek goed voor hartpatiënten, maar werd gekaapt door een sluwe farmaceut» uit de Volkskrant van 31 juli jl.?1
Ja.
In hoeverre was uw departement bekend met de publicatie in het New England Journal of Medicine in 2020 van de (Nederlandse) onderzoeksresultaten naar het gebruik van het aloude middel colchicine ter preventie van een nieuw hartinfarct of beroerte? Voorzag uw departement dat er een registratie-aanvraag zou komen voor het gebruik van colchicine met een andere indicatie dan jicht? Zo nee, waarom wordt er niet op zulke ontwikkelingen geanticipeerd?
Ik ben bekend met de genoemde onderzoeksresultaten van colchicine ter preventie van een nieuw hartinfarct of beroerte. Het LoDoCo II onderzoek is deels gefinancierd door ZonMw binnen het subsidieprogramma Goed Gebruik Geneesmiddelen. Deze financiering bedroeg € 1,15 miljoen, ongeveer 30% van de totale studiekosten. De overige kosten bedroegen een cofinanciering van andere (private) externe partijen. Er zijn op dit moment één of meer aanvragen bij het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) in behandeling voor een handelsvergunning met als werkzaam bestanddeel colchicine. De aangevraagde indicatie kan ik niet delen gezien dit bedrijfsvertrouwelijke informatie is. In het artikel van de Volkskrant geven de firma’s Teva en Tiofarma aan dat zij een registratiedossier laten maken voor de nieuwe indicatie van colchicine. Ik blijf dit met interesse volgen.
Bent u bekend met de in het artikel genoemde reactie van uw departement en de zorgverzekeraars op de vraag om tijdelijke exclusiviteit ter bescherming tegen kapende farmaceutische bedrijven? Kunt u deze reactie delen? Heeft uw departement serieus overwogen om wel een positieve reactie te geven op de vraag om tijdelijke exclusiviteit? Op welke gronden is dat destijds verworpen?
Colchicine 0,5 mg is als generiek geneesmiddel geregistreerd en er rust geen regulatoire bescherming meer op colchicine. Extra tijdelijke regulatoire exclusiviteit binnen het huidige systeem kan hierom niet worden toegekend.
Regulatoire exclusiviteit voor innovatieve geneesmiddelen bestaat uit data-exclusiviteit en marktbescherming. In Nederland kan regulatoire exclusiviteit worden verkregen na registratie en goedkeuring van een geneesmiddel voor een specifieke indicatie bij het CBG of het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA). Data-exclusiviteit gaat in bij markttoelating van een innovatief geneesmiddel.
Voor een duur van acht jaar mogen concurrenten geen gebruik maken van de (non-)klinische data van de oorspronkelijke medicijnfabrikant om een generieke versie van een geneesmiddel te registreren, en gedurende een verdere twee jaar mogen deze generieke geneesmiddelen niet op de markt worden gebracht (marktbescherming). Wanneer binnen de acht jaar geldende exclusiviteitsperiode van de originele indicatie, een nieuwe indicatie wordt toegevoegd met een significante meerwaarde ten opzichte van huidige therapieën, kan er binnen het huidige systeem één jaar extra marktbescherming worden toegekend.
Op dit moment loopt de herziening van de Europese basiswetgeving. In de herziening wordt voorgesteld om 4 jaar data-exclusiviteit toe te kennen aan repurposed geneesmiddelen. Ik steun dit voorstel. Daarnaast beschrijft het voorstel een route om (klinische) data aangaande drug repurposing voor een onvervulde medische behoefte voor te leggen aan het EMA. Het daaropvolgende advies wordt openbaar gemaakt, op basis waarvan firma’s de nieuwe toepassing kunnen includeren in de productinformatie voor hun product. Dit voorstel legt een sterk fundament voor snelle toepassing en brede toegang voor patiënten. Echter, het is nog onbekend hoe snel de onderhandelingen over het wetsvoorstel zullen verlopen, en het is daarom onbekend wanneer deze voorstellen daadwerkelijk worden geïmplementeerd.
Ik zet mij hierom ook nationaal in om op andere manieren drug repurposing te stimuleren. Via het programma Goed Gebruik Geneesmiddelen vanuit ZonMw stimuleer ik drug repurposing door middel van subsidies. Uit een eerdere ronde tafel met veldpartijen is mij gebleken dat het inbouwen van een dergelijke prikkel in het systeem niet voldoende is om drug repurposingte stimuleren. Zoals in het verslag van het schriftelijk overleg over afstel GVS-modernisering2 gedeeld, ben ik hierom reeds bezig om een juridische analyse uit te voeren naar de haalbaarheid van ketenafspraken om de afzet – en hiermee omzet – te garanderen voor repurposed middelen. Hieruit komt naar voren dat het stimuleren van ketenafspraken waarbij afnamegaranties met voorschrijfverplichtingen van geneesmiddelen de minst waarschijnlijke route is om verder uit te werken. Deze optie is namelijk snel in strijd met het verbod op gunstbetoon uit de Geneesmiddelenwet en met de voorschrijfbevoegdheden van artsen en andere voorschrijvers. Ketenafspraken waarbij afname wordt gegarandeerd zonder voorschrijfverplichtingen lijken meer haalbaar. Hierbij kan onder andere gedacht worden aan ketenafspraken tussen zorgverzekeraars om een specifiek middel in te kopen of een ketenafspraak tussen aantal ziekenhuizen of apothekers zonder significant marktaandeel. Ook ben ik nagegaan of het mogelijk is om een registratiebonus in te richten om het registreren van dit type middelen te belonen. Uit de juridische analyse komt naar voren dat registratiebonus op het eerste gezicht mogelijk lijkt, in de vorm van een compensatie in registratiekosten voor het aanvragen van een handelsvergunning en/of een gedeeltelijke compensatie van klinisch onderzoek ten behoeve van een registratiedossier. Voor een definitief (juridisch) oordeel moeten de precieze invulling nader worden uitgewerkt. Daarnaast werkt het expertisecentrum FAST (Future Affordable & Sustainable Therapy development) aan een advies met oplossingsrichtingen voor het stimuleren van drug repurposing. Ik zal deze resultaten meenemen in mijn verdere beleidsvorming op drug repurposing voor zover mijn demissionaire status toelaat. Ik probeer hierin de balans te vinden tussen betaalbaarheid en beschikbaarheid van geneesmiddelen.
Deelt u de mening dat het gedrag van deze Amerikaanse farmaceut om met kleine veranderingen aan een bestaand medicijn te komen tot exorbitante prijsverhogingen (woekerprijzen), schunnig is en moet worden tegengegaan? Welke regels zijn nodig of moeten aangescherpt worden om dergelijk woekergedrag voortaan te voorkomen?
De voorliggende situatie speelt vooralsnog bij het registreren van colchicine voor hart- en vaatziektes in de Verenigde Staten. Het artikel stelt dat deze registratie is gebaseerd op onderzoeksresultaten van derden waaraan de registratiehouder geen financiële bijdrage heeft geleverd. Het bedrijf heeft nog geen prijs bekend gemaakt voor het door de FDA-goedgekeurde colchicine. In algemene zin vind ik dat bedrijven hun verantwoordelijkheid moeten nemen om met maatschappelijk verantwoorde prijzen te komen voor hun geneesmiddelen. Dat in deze casus een Amerikaanse farmaceut een enorm financieel voordeel pakt op basis van onderzoek dat deels door de Nederlandse overheid is gefinancierd, zónder hier zelf aan te hebben bijgedragen, vind ik schrijnend. Ik ga hierom in gesprek met de betrokken partijen uit dit onderzoek zodat ik de lessons learnedmee kan nemen.
In het verleden is het voorgekomen dat voor repurposed geneesmiddelen exorbitante prijzen gevraagd worden. Ik zet mij in om dit op Europees niveau aan te pakken. Zoals in het BNC-fiche Herziening EU farmaceutische wetgeving gedeeld3, steun ik hierom ook de betere koppeling van inspanning aan de mate van beloning in geval van weesgeneesmiddelen. Zo wordt op meer kosteneffectieve wijze een well-established therapeutische toepassing voor zeldzame aandoeningen, waarvoor geen uitgebreide klinische studies zijn gedaan, breder beschikbaar gemaakt, omdat er niet langer 10, maar 5 jaar marktexclusiviteit tegenover staat.
Op welke manier werken kennisinstellingen en fabrikanten samen om de ontwikkeling van bestaande medicijnen voor andere aandoeningen of indicaties te onderzoeken en beschikbaar te maken tegen aanvaardbare prijzen? Hoe groot is het risico dat lopende ontwikkelingen opnieuw gekaapt worden door farmaceutische bedrijven? Wat wordt er nu gedaan om deze risico’s te minimaliseren?
Via het ZonMw programma Goed Gebruik Geneesmiddelen wordt ingezet om drug repurposing te stimuleren met behulp van subsidies. Onlangs is subsidieronde 6 ingegaan; hierin wordt een totaal aan € 2,5 miljoen euro aan subsidies verstrekt aan drug repurposing. Dit subsidieprogramma stimuleert hierbij ook privaat-publieke samenwerking, zoals samenwerking tussen kennisinstellingen en fabrikanten.
Het risico dat een fabrikant ervandoor gaat met onderzoeksresultaten van derden, kan worden verkleind door de nieuwe indicatie te registreren. Ik ben mij ervan bewust dat het registreren van geneesmiddelen een complex proces is en dat niet alle partijen de kennis in huis hebben om dit proces in te gaan. Om partijen hierbij te helpen zijn er verschillende initiatieven opgezet. Zo steun ik het Nationaal Farmaceutisch Kenniscentrum (NFKC) financieel om de kennis om dossiers te maken te verbeteren in Nederland. Daarnaast kan er advies op maat bij het CBG worden gevraagd, bedoeld voor academische groepen, startups en kleine ondernemingen. Het CBG adviseert bij de opzet van het geneesmiddelenonderzoek ten behoeve van registratie. Verder kunnen partijen terecht bij het wegwijsloket van het expertisecentrum FAST voor hulp op het gebied van drug repurposing. Ook wordt in de herziening van de Europese basiswetgeving een voorstel gedaan waardoor het risico op het door u genoemde kapen door fabrikanten verder kan worden verminderd bij drug repurposing voor onvervulde medische behoeften. Zoals in antwoord 3 geschetst, wordt er in de herziening een voorstel gedaan voor een route om (klinische) data aangaande drug repurposing voor onvervulde medische behoeften voor te leggen aan het EMA door een non-profit organisatie. Het daaropvolgende advies wordt openbaar gemaakt, op basis waarvan firma’s de nieuwe toepassing kunnen includeren in de productinformatie voor hun product. De rol voor onder andere kennisinstellingen om bij te dragen aan drug repurposing wordt hiermee vergemakkelijkt en mogelijk vergroot.
Wat bent u bereid te doen om tot een oplossing te komen die leidt tot de beschikbaarheid van colchicine bij hartaandoeningen tegen een aanvaardbare prijs in Nederland?
Zoals ik al in mijn antwoord op vraag 5 heb aangegeven, gaat mijn voorkeur uit naar geneesmiddelen die geregistreerd zijn voor een specifieke aandoening. Op dit moment kunnen resultaten van onderzoeken ook via behandelrichtlijnen en off-label gebruik ten goede komen aan de patiënt. Hierin ligt een rol voor de beroepsgroepen om behandelrichtlijnen aan te passen. Registratie van geneesmiddelen brengt ook andere voordelen met zich mee; de werking en eventuele bijwerkingen worden beter onderzocht. Ook is er een uitgebreide farmacovigilantie verplichting (geneesmiddelenbewaking) nadat het geregistreerde geneesmiddel op de markt is. Verder beschikt de patiënt over de juiste informatie bij geregistreerde indicaties doordat de indicatie, dosering en bijwerkingen worden geïncludeerd in de bijsluiter. Bij off-label gebruik is dit niet het geval.
Wat gaat u nog meer doen om dergelijk woekergedrag van farmaceuten stevig aan te pakken?
Mijn inzet om de prijsstelling van repurposed geneesmiddelen in verhouding te laten staan met de gemaakte investeringen heb ik in vraag 4 en 5 geschetst. Ik zet mij in om op Europees niveau een betere koppeling te maken van inspanning aan de mate van beloning in geval van weesgeneesmiddelen, een grotere rol voor academische instellingen in geneesmiddelenontwikkeling en ondersteuning voor kleine bedrijven door onder andere het NFKC en expertisecentrum FAST.
De werkerscoöperatie in aanvulling op de beraadslagingen tijdens het commissiedebat ZZP van woensdag 7 juni 2023 |
|
Hilde Palland (CDA) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat als platformwerkers in de werkerscoöperatie gezamenlijk een bedrijf uitoefenen het kartelverbod niet van toepassing is? Dat wil zeggen dat platformwerkers die in de werkerscoöperatie gezamenlijk een bedrijf uitoefenen, het kartelverbod niet overtreden zoals eerder door de Autoriteit Consument & Markt (ACM) in haar Leidraad voor zelfstandigen zonder personeel (zzp'ers) is vastgelegd?
Ja, mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Zzp’ers, en dus ook zelfstandige platformwerkers, die deel uitmaken van een samenwerkingsverband dat met zijn deelnemers een economische eenheid vormt (zoals een coöperatie), kunnen binnen dat verband iedere door hen gewenste afspraak maken. Het kartelverbod geldt niet voor afspraken binnen een economische eenheid. Als voorwaarde geldt dat de deelnemers binnen het samenwerkingsverband duurzaam een gezamenlijk economisch doel nastreven en dat het samenwerkingsverband (de economische eenheid) beslissende invloed moet kunnen uitoefenen op het marktgedrag van haar leden. Ook mag er geen onderlinge concurrentie meer bestaan. Zzp’ers die willen deelnemen aan zo’n samenwerkingsverband geven dus een deel van hun zelfstandigheid op. Niet de afzonderlijke leden, maar het samenwerkingsverband is dan de onderneming die op de markt met andere ondernemingen in concurrentie treedt1. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Kunt u bevestigen dat het gestelde onder één betekent dat platformwerkers collectieve voorwaarden voor dienstverlening met opdrachtgevers overeen mogen komen?
Ja, mits aan de voorwaarden uit antwoord 1 is voldaan.
Kunt u nader toelichten wat moet worden verstaan onder «gezamenlijk een bedrijf uitoefenen»? Welke criteria gelden hiervoor?
Het kartelverbod geldt niet voor afspraken binnen een economische eenheid. Het moet dan gaan om een samenwerkingsverband waarbinnen de deelnemers duurzaam een gezamenlijk economisch doel nastreven. Het samenwerkingsverband moet beslissende invloed kunnen uitoefenen op het marktgedrag van haar leden en er mag geen onderlinge concurrentie tussen de leden bestaan. Zie ook het antwoord op vraag 1.
Levert de voorwaarde van gezamenlijk een bedrijf uitoefenen niet ook praktische belemmeringen op als zzp’ers werkzaam bij eenzelfde concern krachten willen bundelen maar wel ieder voor eigen rekening en risico werken?
Er zijn verschillende inrichtingen van werkerscoöperaties denkbaar. Het spreekt voor zich dat zzp’ers bij het vormen van een coöperatie in belangrijke mate hun zelfstandigheid opgeven en daarbij niet meer voor eigen rekening en risico op de markt actief zijn. Dat hoeft op zich geen belemmering te vormen om binnen een coöperatie werkzaam te zijn. Dit is afhankelijk van de afspraken die de leden van de werkerscoöperatie onderling maken.
Als zzp’ers samen willen optrekken, maar daarbij wel voor eigen rekening en risico (willen) blijven werken dan zijn er ook andere mogelijkheden buiten die van de werkerscoöperatie. De ACM Leidraad «Tariefafspraken zzp’ers 2023» biedt hiervan een volledig overzicht. Buiten het kartelverbod vallen bijvoorbeeld de met opdrachtgevers collectief onderhandelde afspraken over tarieven en andere arbeidsvoorwaarden van zzp’ers die zich in een situatie bevinden die vergelijkbaar is met die van werknemers. Dit is het geval in één of meer van de volgende drie categorieën:
Collectieve overeenkomsten tussen zzp’ers en digitale arbeidsplatformen die een verbetering van de arbeidsomstandigheden beogen, vallen dus, gelet op de hiervoor genoemde derde categorie, buiten het kartelverbod en bieden platformwerkers de mogelijkheid gezamenlijk op te trekken en afspraken te maken over arbeidsvoorwaarden met hun opdrachtgevers.
Hoe kan de onafhankelijkheid van een werkerscoöperatie ten opzichte van een platform worden geborgd? Zijn hiervoor ongeveer vergelijkbare rechten of waarborgen in te roepen als bijv voor vakbonden of personeelsvertegenwoordiging/ondernemingsraad?
De werkerscoöperatie is een interessante en reeds bestaande rechtsvorm waarin werkenden zich kunnen verenigen om hun belangen te behartigen. Het is aan werkenden zelf om een werkerscoöperatie op te richten. Het is niet wenselijk dat de werkverstrekker een te dominante invloed op de werkerscoöperatie heeft. Dit is geregeld in artikel 2 van ILO-verdrag 98: organisaties van werkenden en werkgevers moeten onafhankelijk van elkaar zijn. Dat wil zeggen dat ze vrij moeten zijn van inmenging van de één in de zaken van de ander bij de oprichting, de uitoefening van werkzaamheden en het beheer van hun organisaties. De werkgevers of werkgeversorganisaties mogen geen (financiële) steun verlenen aan de organisaties van werkenden met het doel hen onder hun controle te brengen of te beïnvloeden.
Samenwerking tussen een werkerscoöperatie en de werkverschaffers vindt op vrijwillige basis plaats. Tot nu toe is de mogelijkheid van de werkerscoöperatie wel geopperd, maar voor zover bekend hebben platformwerkers nog geen initiatief genomen om er een op te richten. Het idee is dat de werkerscoöperatie een overeenkomst van opdracht aangaat met de werkverschaffer om bepaalde diensten te leveren. In de overeenkomst worden de voorwaarden waaronder deze diensten worden geleverd, vastgelegd. De platformwerkers zijn lid van de coöperatie. Dit lidmaatschap geeft ze medezeggenschap over het functioneren van de coöperatie. De Algemene ledenvergadering van de werkerscoöperatie kan invloed uitoefenen op de tarieven en andere contractvoorwaarden die de coöperatie met de werkverschaffer overeenkomt. Op deze manier vervullen werkerscoöperaties de rol in van medezeggenschap en de vakbond en nemen zij een onafhankelijke positie ten opzichte van de werkverschaffer in.
Klopt het dat een werkerscoöperatie maximaal 149 leden tot het lidmaatschap kan toelaten, zodat de uitzondering op het verbod als bedoeld in artikel 5:3 lid 1 sub b van de Wet op het financieel toezicht op de Coöperatie van toepassing is?
Het genoemde artikel is gewijzigd door directe toepassing van de Prospectusverordening. Voor het aanbieden van effecten aan het publiek geldt in bepaalde gevallen niet de verplichting om een goedgekeurd prospectus te publiceren. De verplichting tot het publiceren van een prospectus voor het aanbieden van effecten aan het publiek geldt onder andere niet voor aanbiedingen die gericht zijn op, per lidstaat, minder dan 150 natuurlijke personen of rechtspersonen die geen gekwalificeerde beleggers zijn (artikel 1 lid 4 Prospectusverordening). Ervan uitgaande dat er sprake is van een aanbieding van effecten, klopt het dat een werkerscoöperatie met maximaal 149 leden onder deze uitzondering valt.
Een stikstofpiekbelaster; een slingerende weg door de Veluwe |
|
Eva Akerboom (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Kent u het bericht «Dit is een piekbelaster: niet een boerenbedrijf, maar een slingerende weg door de Veluwe»?1
Ja.
Bent u ermee bekend dat de stikstofuitstoot van het verkeer op bovengenoemde weg, de enige weg door het grootste Nederlandse stiltegebied op het vasteland, meer dan genoeg is om onder de definitie van een piekbelaster te vallen en daarmee in aanmerking te komen voor de riante uitkoopregeling (de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties met piekbelasting (Lbv-plus)? Zo ja, wat vindt u ervan dat een weggetje door een natuurgebied dat al onder grote stikstofdruk staat zoveel stikstofneerslag veroorzaakt)?
Wanneer de depositiebijdrage van de emissie van het wegverkeer op de gehele Gortelseweg tussen Vierhouten en Gortel wordt berekend, is de totale depositievracht inderdaad meer dan de drempelwaarde die geldt voor de aanpak piekbelasting.
Deze drempelwaarde is door het RIVM afgeleid van de stikstofdepositie van alle veehouderijen en industriële bedrijven in Nederland. Het RIVM is gevraagd de stikstofdepositie van alle veehouderijen en industriële bedrijven in Nederland van hoog naar laag te sorteren. De depositie van het 3001ste bedrijf bepaalde de drempelwaarde van 2500 mol stikstofdepositie per jaar. Elk bedrijf dat voor een hogere depositievracht zorgt, wordt als piekbelaster aangemerkt. Wegverkeer is niet betrokken in het onderzoek van RIVM en de aanpak piekbelasting richt zich ook niet op wegverkeer.
Dat neemt niet weg dat wordt gewerkt aan de reductie van stikstofemissies door wegverkeer. De stikstofemissies van wegverkeer zijn de afgelopen decennia sterk gedaald, ondanks de groei in het goederen- en personenvervoer. Met een breed pakket aan (inter)nationale en lokale maatregelen zet het kabinet in op de verduurzaming van wegverkeer en een verdere daling van de stikstofemissies. Drijvende kracht achter deze verduurzaming is de voortdurende aanscherping van de Europese emissienormen NOX voor nieuwe voertuigen. Ook Europese CO2-normen voor wegvoertuigen dragen bij aan de verdere daling.
Het is aan de provincie om de depositiebijdrage van het wegverkeer op de Gortelseweg en andere wegen in beeld te brengen en te betrekken bij het opstellen van de provinciale gebiedsprogramma’s. Indien lokale maatregelen gewenst zijn die aangrijpen op het verkeer over de Gortelseweg, dan zal de provincie hiervoor in overleg moeten treden met de gemeente Nunspeet. Maatregelen voor verkeer komen niet in aanmerking voor de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties met piekbelasting (Lbv-plus). Deze subsidieregeling staat alleen open voor veehouders die vrijwillig willen stoppen met hun bedrijf of een locatie van hun bedrijf.
Klopt het dat deze bewuste weg in zijn geheel een Natura2000 gebied, met drie bijzondere habitattypes die hier geclusterd voorkomen, te weten beuken-eikenbossen met hulst (H9120), oude eikenbossen (H9190) en droge heiden (H4030), welke uitzonderlijk stikstofgevoelig zijn, doorkruist? Zo ja, is het u ook bekend dat het verkeer dat gebruik maakt van deze weg in hoge mate te karakteriseren is als sluipverkeer (zonder relatie met het gebied en waarvoor er een veiliger en duurzamer alternatief is), overig toeristisch verkeer en in zeer beperkte mate lokaal verkeer tussen twee kleine kernen? Zo ja, wat vindt u daarvan gezien de gevoeligheid van de gebieden?
Het klopt dat de weg in het Natura 2000-gebied Veluwe ligt. De weg loopt door en/of langs een deel van het gebied met habitattypen droge heiden (H4030), beuken-eikenbossen met hulst (H9120) en oude eikenbossen (H9190). Deze habitattypen hebben een kritische depositiewaarde van respectievelijk 1.071, 1.429 en 1.071 mol/ha/jaar en zijn dus stikstofgevoelig.2
Wat betreft het gebruik van de weg en de stikstofdepositie als gevolg daarvan, verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Klopt het dat bovengenoemde weg volgens de CROW-richtlijnen voor wat betreft de fysieke eigenschappen, zoals onder andere beperkte breedte, afwezige obstakelvrije ruimte, niet voldoet aan het meest eenvoudige wegtype (erftoegangsweg type 2), aldus geen deel uitmaakt van het Regionaal Hoofdwegen volgens het Functioneel Kader Wegennet en dat het daarom mogelijk geen noemenswaardige verkeersfunctie meer zou moeten hebben? Zo ja, wat vindt u daarvan, met name in het licht van de hoge stikstofuitstoot van deze weg? Zo nee, waarom niet?2
Het is niet aan het Rijk om te beoordelen in hoeverre een weg die in beheer is bij een medeoverheid wel of niet voldoet aan de richtlijnen. Voor het ontwerp, de inrichting en het toekennen van functies aan wegen is de lokale wegbeheerder verantwoordelijk. Om wegbeheerders hierbij te ondersteunen, heeft het CROW landelijke richtlijnen opgesteld. De CROW-richtlijnen hebben geen wettelijke status. Er bestaat jurisprudentie waarbij in de uitspraak wordt verwezen naar CROW-publicaties. Kern van deze uitspraken is dat wegbeheerders op basis van een goede motivering en na afweging van belangen mogen afwijken van de richtlijnen.
Bent u bekend met het Provinciale Programma Landelijk Gebied dat de Provincie Gelderland u onlangs heeft doen toekomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is het u bekend dat in dit beleidsstuk geen aandacht is voor niet-noodzakelijke mobiliteit dwars door natuurkernen als lokale significante bron van stikstofdepositie/piekbelaster? Zo ja, wat vindt u daarvan en bent u van plan provincies, indien van toepassing, aan te spreken op deze mogelijke lacune en aan te moedigen dit aspect in kaart te brengen en aan te pakken?
Ja, ik ben bekend met het Gebiedsplan stikstofreductie en natuurherstel van de provincie Gelderland. Het kabinet én de provincie Gelderland hechten een enorm belang aan een evenwichtige bijdrage van alle sectoren aan de oplossing van het stikstofvraagstuk. Het NPLG, en daarmee ook de gebiedsprogramma’s, richt zich op het landelijk gebied en primair op de landbouw als belangrijkste gebruiker van het landelijk gebied. In de gebiedsprogramma’s kunnen andere – lokaal relevante – emissiebronnen worden meegenomen als daarmee de depositie op effectieve wijze gereduceerd kan worden.
Zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 2 is het dan ook aan de provincie om de depositiebijdrage van mogelijke relevante bronnen, zoals het wegverkeer op de Gortelseweg, in beeld te brengen en te overwegen dit te betrekken bij het opstellen van het provinciale gebiedsprogramma of een ander programma of plan waar dit passend is. Indien lokale maatregelen gewenst zijn die aangrijpen op het verkeer over de Gortelseweg, dan zal de provincie hiervoor in overleg moeten treden met de gemeente Nunspeet.
Klopt het dat u op basis van Artikel 2.10 lid 1 van de Wet natuurbescherming een bijzondere verantwoordelijkheid heeft, als terreinbeheerder van het Kroondomein Het Loo, inzake het instandhouden van Natura2000 doelen? Zo ja, hoe geeft u invulling aan deze verantwoordelijkheid en bent u bereid om in het kader van Natura2000 doelen kritisch te kijken naar de stikstofdepositie afkomstig van gemotoriseerd verkeer in dit gebied? Zo nee, waarom niet?3, 4
Hoewel ik geen terreinbeheerder ben, heb ik een bijzondere verantwoordelijkheid als bevoegd gezag aangaande Kroondomein Het Loo, o.a. inzake het instandhouden van Natura2000 doelen aldaar. Ik geef invulling aan deze verantwoordelijkheid door, samen met de Minister van Defensie en gedeputeerde staten van Gelderland, het Natura 2000-beheerplan Veluwe vast te stellen. Ik ben hierbij betrokken vanwege de ligging van Kroondomein Het Loo binnen de begrenzing van het Natura 2000-gebied Veluwe. Het Natura 2000-beheerplan Veluwe beschrijft de noodzakelijke maatregelen die genomen moeten worden om de instandhoudingsdoelen voor de Veluwe te realiseren. Belangrijke herstelmaatregelen die voortkomen uit dit beheerplan zijn het opstellen en uitvoeren van vijf herstelprogramma’s voor de Veluwse natuur, te weten: 1) Recreatiezonering, 2) Beken, 3) Bossen, 4) Heiden en stuifzanden en 5) Vennen en venen. Provincie Gelderland is verantwoordelijk voor de uitvoering van deze herstelmaatregelen uit het Natura 2000-beheerplan Veluwe.
Voor wat betreft de manieren waarop er wordt gewerkt aan stikstofreductie op het gebied van mobiliteit verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2.
Bent u, als eindverantwoordelijke voor natuurbescherming en stikstofreductie, bereid om in gesprek te gaan met de betreffende beheerders, buurgemeentes, Staatsbosbeheer, het Kroondomein Het Loo en andere belanghebbenden, zoals betrokken natuurorganisaties om een plan te maken hoe de stikstofdepositie afkomstig van verkeer op deze weg significant kan worden gereduceerd? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet? En welke maatregelen gaat u dan nemen om ervoor te zorgen dat de stikstofuitstoot in dit deel van de Veluwe drastisch en met zekerheid naar beneden gaat?
Het is aan de provincie om de depositiebijdrage van het wegverkeer op de Gortelseweg en andere wegen in beeld te brengen en te overwegen dit te betrekken bij het opstellen van het provinciale gebiedsprogramma of een ander programma of plan waar dit passend is. Indien lokale maatregelen gewenst zijn die aangrijpen op het verkeer over de Gortelseweg, dan zal de provincie hiervoor in overleg moeten treden met de gemeente Nunspeet. Het is aan de provincie om te bepalen welke partijen betrokken moeten worden bij het eventueel op te stellen plan ten aanzien van deze weg (en/of andere wegen).
Samen met de provincie Gelderland maakt het kabinet zich hard voor een goede en gedegen aanpak voor de Veluwe om de instandhoudingsdoelstellingen te realiseren. Het kabinet én de provincie Gelderland vinden dat alle sectoren een evenredige en evenwichtige bijdrage moeten leveren aan de oplossing van het stikstofvraagstuk. Het Rijk werkt aan het Nationaal Programma Landelijk Gebied om via Rijksmaatregelen te komen tot stikstofdepositiereductie. Daarnaast werkt de provincie Gelderland aan haar programma Vitaal Landelijk Gebied Gelderland waarin de provincie onder andere maatregelen treft op het gebied van stikstof en natuur. En samen werken we aan de aanpak piekbelasting waaraan veel veehouderijen op en rond de Veluwe kunnen deelnemen. Met deze gecombineerde aanpak van Rijk én provincie wordt er maximaal ingezet op het verlagen van de stikstofuitstoot.
Bent u bekend met de opties om de stikstofuitstoot van de weg te beperken door middel van een nachtafsluiting of het alleen openstellen van de weg voor lokaal bestemmingsverkeer? Zo ja, hoe beoordeelt u deze opties enen bent u bereid in gesprek te gaan met de wegbeheerder(s) over een dergelijke oplossing? Zo nee, waarom niet en heeft u mogelijke andere alternatieve voor ogen om stikstof te reduceren?
Ik ben bekend met deze opties. Deze en andere opties voor lokale verkeersmaatregelen zijn genoemd in het aangehaalde bericht in het NRC. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2, is het aan de provincie om de depositiebijdrage van het wegverkeer op de Gortelseweg en andere wegen in beeld te brengen en te betrekken bij het opstellen van de provinciale gebiedsprogramma’s. Als lokale maatregelen gewenst zijn die aangrijpen op het verkeer over de Gortelseweg, dan zal de provincie hiervoor in overleg moeten treden met de gemeente Nunspeet. Daarbij kunnen deze opties worden betrokken.
Generieke bronmaatregelen die de stikstofemissies van wegverkeer verminderen dragen ook bij aan vermindering van de stikstofemissies door het wegverkeer op de Gortelseweg, zie het antwoord op vraag 2.
Is er een overzicht van welke wegen, gelegen nabij en in Natura 2000-gebieden, voldoen aan de definitie van piekbelaster op de omliggende natuur? Zo ja, welke maatregelen neemt u om deze uitstoot te verlagen of benadert u de provincies en/of gemeenten om hier zorg voor te dragen?
De drempelwaarde voor de aanpak piekbelasting is door het RIVM afgeleid van de stikstofdepositie van alle veehouderijen en industriële bedrijven in Nederland (zie ook het antwoord op vraag 2). Deze drempelwaarde is niet van toepassing op wegverkeer.
Voor wegverkeer is het niet opportuun om te komen tot een vergelijkbare drempelwaarde – uitgedrukt in depositievracht – om te bepalen of een weg kan worden beschouwd als een piekbelaster. De lengte van de weg die meegenomen wordt in de berekening is bijvoorbeeld erg bepalend voor de totale depositievracht als gevolg van verkeer op een weg, omdat de depositiebijdrage op alle natuur binnen 25km van de weg bij elkaar wordt opgeteld. Om deze reden bestaat het gevraagde overzicht niet en zal ik deze ook niet opstellen.
De maatregelen die worden getroffen om de stikstofuitstoot van wegverkeer te verminderen zijn uitgewerkt in het antwoord op vraag 2.
Indien een overzicht van zulke wegen niet bestaat, bent u bereid om dit te maken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer?
Zie antwoord vraag 9.
De accijnzen per 1 januari 2024 |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
|
Klopt het dat het resterende deel van de accijnsverlaging in principe op 1 januari 2024 wordt teruggedraaid en dat de accijnzen op benzine dan ongeveer 8,7 cent/liter stijgen en die van diesel 5,6 cent per liter?
Het klopt dat dit het beeld is bij ongewijzigd beleid.
In het algemeen geldt dat de accijnstarieven per 1 januari 2024 nog kunnen wijzigen als gevolg van de augustusbesluitvorming en als gevolg van de behandeling van het Belastingplan 2024 in de Kamer.
Klopt het dat boven op die accijnsverhoging, de accijnzen ook nog geïndexeerd worden met de tabelcorrectiefactor, die volgens het Centraal Planbureau (CPB) 9,5% bedraagt, zodat de accijnzen op benzine dan met ongeveer 8 cent stijgen en die met diesel nog een keer 5,5 cent per liter? (bron: Centraal Economisch Plan 2023)
Het klopt dat dit het beeld is bij ongewijzigd beleid.
De brandstofaccijns wordt net als andere belastingen bij aanvang van het kalenderjaar geïndexeerd op basis van de tabelcorrectiefactor. De tabelcorrectiefactor 2024 ligt nu op 9,9%.
Klopt het dat er over accijnzen btw geheven wordt, zodat de totale prijsstijging door belastingen bij ongewijzigd beleid zeker 20 cent per liter benzine bedraagt? Kunt u het precieze bedrag geven?
Ja, het klopt dat over de accijns btw wordt geheven. Op basis van de Btw-richtlijn zijn lidstaten verplicht om de accijns in de maatstaf van heffing voor de btw op te nemen.
De totale prijsstijging door belastingen bij ongewijzigd beleid voor een liter benzine (accijns en btw) bedraagt ruim 20 eurocent per liter benzine. Het precieze bedrag is (8,65 + 8,66) * 1,21 = 20,95 eurocent.
Ook hier geldt dat de accijnstarieven per 1 januari 2024 nog kunnen wijzigen als gevolg van de augustusbesluitvorming en als gevolg van de behandeling van het Belastingplan 2024 in de Kamer.
Kunt u de historische ontwikkeling van accijnzen op benzine en diesel in de afgelopen 10 jaar in een tabel geven, inclusief de verwachte waarde in 2024?
In de tabel hieronder zijn de accijnstarieven in euro per 1.000 liter voor ongelode lichte olie (benzine) en gasolie (diesel) weergegeven. De tarieven zijn per 1 januari van elk kalenderjaar. De tarieven per 1 januari 2024 kunnen nog wijzigen als gevolg van de augustusbesluitvorming.
Jaar
Benzine
Diesel
2015
€ 766,07
€ 482,06
2016
€ 769,90
€ 484,47
2017
€ 772,21
€ 485,92
2018
€ 778,39
€ 489,81
2019
€ 787,73
€ 495,69
2020
€ 800,33
€ 503,62
2021
€ 813,14
€ 521,68
2022
€ 823,71
€ 528,46
2023
€ 650,71
€ 417,46
2024
€ 962,29
€ 628,36
Kunt u aangeven hoe hoog de minimumtarieven voor accijnzen op diesel en benzine zijn volgens de Europese richtlijn 2003/96?
Het minimumbelastingniveau op basis van de richtlijn Energiebelastingen bedraagt voor benzine € 359 euro per 1.000 liter en voor diesel € 330 euro per 1.000 liter.
Kunt u aangeven hoe hoog de accijnzen zijn op diesel en benzine in 2023 en naar verwachting in 2024 in de EU-landen Frankrijk, Spanje, Italië, België, Duitsland, Luxemburg, Polen en Denemarken?
In de tabel hieronder zijn de meest actuele accijnstarieven per 17 augustus 2023 in euro per 1.000 liter voor benzine en diesel in de 8 genoemde landen en Nederland weergegeven. De tarieven zijn beschikbaar in de Taxes in Europe Database.
Voor wat betreft de verwachting van de accijnstarieven in 2024 kunnen op dit moment geen uitspraken worden gedaan omdat dat afhankelijk is van eventuele besluitvorming in de diverse lidstaten. Op basis van openbare informatie zijn nog geen wijzigingen in de accijnstarieven in genoemde landen per 2024 bekend.
Meest actuele accijnstarieven per 17 augustus 2023 (in euro per 1.000 liter) volgens Taxes in Europe Database
Land
Benzine
Diesel
Nederland
€ 789,10
€ 516,25
Frankrijk
€ 682,90
€ 594
Spanje
€ 472,69
€ 379
Italië
€ 728,40
€ 617,40
België
€ 600,16
€ 600,16
Duitsland
€ 654,40
€ 470,40
Luxemburg
€ 537,99
€ 428,75
Polen
€ 408,61
€ 333,80
Denemarken
€ 636,58
€ 442,81
Hoe groot is het prijsverschil aan de grens met diesel en benzine naar verwachting in 2024 en acht u dat acceptabel?
De verkoopprijs aan de pomp is afhankelijk van meerdere factoren naast de hoogte van de brandstofaccijns waaronder de kostprijs, winstmarge en de mate van doorberekening van de brandstofaccijns door de producent aan de consument. De oliemarkt is volatiel waardoor de daadwerkelijke verkoopprijs aan de pomp per dag kan verschillen.
Op basis van de meest actuele tarieven bedraagt het verwachte accijnsverschil voor benzine met België € 362,13 per 1.000 liter (36 eurocent per liter) en met Duitsland € 307,89 (31 eurocent per liter). Voor diesel bedraagt het verwachte accijnsverschil met België € 28,20 (3 eurocent per liter) en met Duitsland € 157,96 (16 eurocent per liter).
Op Europees niveau zijn er minimumbelastingniveau voor de brandstofaccijns. Lidstaten zijn vrij om hogere accijns te heffen. De brandstofaccijns in omringende landen zijn niet bepalend voor onze accijnstarieven. Wel wegen we grenseffecten mee. Bij het vaststellen van de tarieven voor de brandstofaccijns weegt het kabinet een breed palet aan belangen, waaronder budgettair belang, effect op het klimaat en grenseffecten. In het buitenland kan men bij het wegen van de belangen een andere keuze maken ten aanzien van de accijnstarieven op brandstof.
Bent u bereid om de voorgenomen stijging van de accijnzen fors te temperen?
Tijdens de parlementaire behandeling van de voorjaarsnota heeft de Kamer de motie Heinen/Slootweg aangenomen die verzoekt om lagere brandstofaccijns als optie op tafel te houden bij de augustusbesluitvorming.1 Het kabinet wenst niet op die besluitvorming vooruit te lopen mede gelet op haar demissionaire status en de substantiële budgettaire derving die gepaard gaat met het aanvullend temperen van de brandstofaccijns.
Als benzine straks 2,40 euro per liter kost, het gemiddeld verbruik in de stad 9,2 liter per 100 kilometer is (bron: milieu centraal) en de belastingvrije kilometervergoeding 22 cent/kilometer bedraagt, klopt het dan dat je van de belastingvrije kilometervergoeding van de werkgever eigenlijk alleen de benzinekosten kunt betalen en niets van de overige kosten (onderhoud, afschrijving, wegenbelasting) van een auto?
Vooropgesteld wil ik opmerken dat de onbelaste reiskostenvergoeding geldt voor alle zakelijke kilometers ongeacht de wijze van vervoer, oftewel ook voor gemaakte zakelijke kilometers per fiets, lopend en openbaar vervoer afgelegde kilometers. Desondanks ligt het voor de hand om bij de onbelaste reiskostenvergoeding oog te hebben voor de gemiddelde variabele kilometerkosten van een middenklasse auto.2 De variabele autokosten zijn sterk afhankelijk van het type auto en het verbruik. Op 1 juli 2023 heb ik een evaluatie van de onbelaste reiskostenvergoeding met uw Kamer gedeeld.3 Daaruit blijkt dat de variabele kosten van een middenklasse benzineauto (klasse A tot en met C) in 2022 per kilometer tussen de € 0,143 en € 0,189 bedragen. Daarbij is uitgegaan van praktijk brandstofverbruikscijfers per autotype volgens de RDW en gemiddelde jaarlijkse brandstofprijzen volgens het CBS.
De variabele kosten van een middenklasse benzineauto liggen momenteel dus lager dan de onbelaste kilometervergoeding van € 0,22 per kilometer zoals die vanaf 2024 geldt. Tijdens de behandeling van het Belastingplan 2023 heb ik toegezegd om een verhoging van de onbelaste reiskostenvergoeding per 2024 naar € 0,23 per kilometer te bezien. Een verhoging leidt tot een budgettaire derving waarvoor dekking gezocht moet worden. Dit zal daarom ook betrokken worden in de augustusbesluitvorming.
Kunt u deze vragen een voor een en voor 1 september 2023 beantwoorden?
Ja.