De tientallen klachten over misbruik en mishandeling in jeugddorp De Glind |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving over tientallen klachten over misbruik en mishandeling in jeugddorp De Glind1?
Ja.
Heeft u de bereidheid de onderste boven water te krijgen over het nieuws dat meerdere oud-pleegkinderen, die in Jeugddorp De Glind woonden, zeggen lichamelijk of geestelijk te zijn mishandeld? Zo ja, wilt u een onderzoek laten instellen? Zo neen, waarom niet?
Pluryn heeft laten weten dat zij een onderzoek gaan laten uitvoeren naar de misstanden die hebben plaatsgevonden door een onafhankelijke partij. Ik vind het goed dat dit gebeurt en wil de uitkomsten van dit onderzoek afwachten. Zie verder ook mijn antwoord op vraag2.
Is er een meldplicht voor jeugdzorginstanties over vermeende mishandeling en ander grensoverschrijdend gedrag? Zo ja, waarom wordt dat met voeten getreden en hoe gaat u daar tegen optreden?
Instellingen – jeugdhulporganisaties (waaronder gezinshuizen en pleegzorgaanbieders, maar niet pleegouders), gecertificeerde instellingen, Veilig Thuis organisaties en de Raad van de Kinderbescherming – zijn verplicht om geweldsincidenten te melden bij de IGJ. Dit gaat niet alleen over fysiek geweld, maar ook over psychisch geweld en grensoverschrijdend gedrag. Indien een incident ten onrechte niet gemeld wordt, dan kan er een boete worden opgelegd. Als de IGJ een signaal of melding over geweld ontvangt, zal zij in bepaalde gevallen gelijk zelf onderzoek doen. Dat is het geval wanneer uit de melding mogelijk ernstige structurele problemen lijken te bestaan, wanneer er sprake lijkt van een acuut onveilige situatie.
In andere gevallen zal de inspectie de betrokken aanbieder vragen om onderzoek te (laten) doen en een rapportage op te stellen. De inspectie stelt vooraf eisen aan het onderzoek zoals het betrekken van de jeugdige en de ouders, een onafhankelijke voorzitter, en het horen van alle betrokkenen.
De misstanden gaan echter voornamelijk over een periode van ca. 30 jaar geleden. Niet alle regels zoals hierboven beschreven bestonden toen al.
Deelt u de mening dat het vertrouwen in de Jeugdzorg, welke nu zo rot als een mispel is, alleen kan worden hersteld als we zaken als deze tot de bodem uitzoeken en als daders alsnog strafrechtelijk worden vervolgd? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Het is belangrijk dat misstanden – wanneer die zich voordoen – goed worden uitgezocht. Begin dit jaar heb ik het onderzoek naar veiligheidsbeleving in de jeugdzorg met verblijf naar uw Kamer gestuurd3. In mijn beleidsreactie en eveneens in het door de Tweede Kamer aangevraagde VSO heb ik aangegeven dat ik dit onderzoek naar veiligheidsbeleving in 2023 ga herhalen. Specifiek naar aanleiding van deze casus heeft Pluryn aangegeven dat zij een onderzoek gaan laten uitvoeren. Zij is dit onderzoek nu aan het voorbereiden. Ik heb begrepen dat ze zowel onderzoek laten doen naar de stukken die in de archieven bewaard zijn, als methodologisch onderzoek, bijvoorbeeld door middel van focusgroepen met (oud)medewerkers en (oud)cliënten. Na afloop van de tijdelijke regeling jeugdzorg – waarmee slachtoffers van geweld in de jeugdzorg tussen 1945–2019 een financiële tegemoetkoming kunnen aanvragen – wil ik tevens een onderzoek laten uitvoeren naar de gegevens die het Schadefonds Geweldsmisdrijven heeft opgehaald bij het uitvoeren van deze regeling. Het moet dan niet gaan over individuele instellingen of casussen, maar om het in kaart brengen van patronen en rode draden om beter te begrijpen op welke plekken geweld (vaker) voor is gekomen en welke factoren daarin meespelen. Daarvan kunnen we leren om geweld in de jeugdzorg te voorkomen.
Slachtoffers kunnen zich melden bij de politie. De politie kan slachtoffers de weg wijzen naar hulpverlening en/of aangifte dan wel melding opnemen. In het geval van een aangifte wordt in lijn met de aanwijzing zeden beoordeeld of er voldoende aanknopingspunten zijn voor nadere opsporing en vervolging.
Sinds 1 april 2013 geldt geen verjaringstermijn voor ernstige seksuele misdrijven tegen minderjarigen waarop een straf staat van 8 jaar of meer (artikel 70 lid 2 onder 2 Wetboek van strafrecht). Dit geldt ook voor ernstige seksuele misdrijven die vóór 1 april 2013 zijn gepleegd en op dat moment nog niet waren verjaard.
In de artikelen in de media wordt gesproken over mogelijke strafbare feiten (fysieke- en geestelijke mishandeling of seksueel misbruik) in de jaren tachtig en negentig, maar sommigen ook recent. Er dient per aangifte beoordeeld te worden of deze wetswijziging betekent dat verdachten van misbruik bij De Glind nog vervolgd kunnen worden.
Het beeld over jeugdzorg dat geschetst wordt wil ik wel nuanceren. Als Staatssecretaris ga ik veelvuldig op bezoek bij instellingen en daarbij spreek ik ook met jongeren. Herhaaldelijk hoor ik ook verhalen van jongeren die baat hebben gehad bij de jeugdzorg en erdoor geholpen zijn.
Het verspreiden van antisemitische complottheorieën in Ahoy |
|
Salima Belhaj (D66), Alexander Hammelburg (D66) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Spiritueel evenement trekt duizenden mensen naar Rotterdam Ahoy: «Noem ons alsjeblieft geen wappies»»?1
Ja.
Zijn er antisemitische tropes en ideeën geuit door de sprekers tijdens het evenement? Zo ja, in hoeverre hebben deze in de ogen van het kabinet een opruiende werking, zoals beschreven in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland 56?2
Het kabinet is van mening dat er in Nederland absoluut geen plaats is voor Jodenhaat, noch voor opruiing. Als echter blijkt dat tijdens dit event antisemitische uitspraken zijn gedaan en/of uitingen met een opruiende werking, dan ligt strafrechtelijke handhaving in de rede. Dit begint bij het doen van aangifte. Het is vervolgens aan de politie en het Openbaar Ministerie (OM) om de aangifte te onderzoeken en eventuele vervolgstappen te ondernemen.
Het kabinet maakt zich in algemene zin zorgen over de aantrekkingskracht van complottheorieën die zich recentelijk ook in Nederland van de uithoeken van het internet verspreid hebben naar de publieke opinie. Afhankelijk van de aard van de complottheorieën kan het openlijk en kritiekloos bespreken hiervan bijdragen aan de sociale acceptatie van antisemitisme, xenofobie of racisme. Verschillende bekende complottheorieën bevatten antisemitisme, bijvoorbeeld door holocaustontkenning of het wegzetten van de joodse gemeenschap als geheime «elite» die de wereld zou regeren. Ook kunnen theorieën gepaard gaan met anti-overheidsnarratieven, waarbij de overheid wordt weggezet als het vrijheid-inperkende «kwaad». Zorgelijk is bijvoorbeeld de aanmoediging van kwetsbare mensen om geen belasting meer te betalen, waardoor zij in grote financiële problemen kunnen komen. Complottheorieën kunnen uiting geven aan grieven, aan wantrouwen of aan behoefte aan verbondenheid, maar soms ook worden aangehaald om verregaande acties rechtvaardigen. Naast polarisatie of een duidelijke extremistische component, met opruiing, huisbezoeken, bedreigingen en zelfs geweld als mogelijk gevolg, kan de verspreiding van complottheorieën afbreuk doen aan het publieke vertrouwen in de democratische instituties.
In hoeverre dit ook geldt voor het evenement in Ahoy en de beweging hierachter in relatie tot het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland, is op dit moment niet te beantwoorden. Dit komt omdat er vanuit de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) op dit moment geen direct zicht is op de mogelijke opruiende of antisemitische ideeën die geuit zijn tijdens het desbetreffende evenement, en of deze online navolging vinden.
De achtergrond van dit antwoord hangt samen met het feit dat de NCTV momenteel sterk beperkt is in de uitvoering van zijn taken omdat er geen gebruik gemaakt kan worden van online monitoring van open bronnen, waaronder social media.
De grondslag voor de analysetaken van de NCTV (de Wet verwerking persoonsgegevens coördinatie en analyse terrorismebestrijding en nationale veiligheid) is momenteel in behandeling. Ik verwacht u voor het einde van dit jaar de nota van wijziging te sturen. In afwachting daarvan zijn deze taken opgeschort waar het gaat om het bezien van online open bronnen zoals Twitter of Facebook.
In hoeverre kan een evenement als dit leiden tot een toename in antisemitisme en anti-overheidsextremisme?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe duidt u de beweging achter dit evenement en welke ontwikkeling heeft deze de laatste jaren doorgemaakt?
Zie antwoord vraag 2.
Is er sprake van een bredere toename in antisemitisme en welke maatregelen neemt u hiertegen?
Ik neem de aanpak van antisemitisme zeer serieus. Recente gebeurtenissen en ontwikkelingen geven aan dat deze aandacht niet kan verslappen. De afgelopen jaren is antisemitisme meer zichtbaar geworden in de maatschappij. Tijdens de COVID-19 pandemie kwamen bijvoorbeeld allerlei klassieke antisemitische samenzweringstheorieën en mythes bovendrijven. Ook schrijft de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding (Coördinator) in zijn werkplan dat antisemitisme gedijt en zich vormt naar thema’s die maatschappelijke onrust veroorzaken. Op dit moment zijn COVID-19 en de Russische inval in Oekraïne sprekende voorbeelden. Uit een onderzoek naar online antisemitisme in Nederland in 2020, in opdracht van het Centrum Informatie en Documentatie Israël (CIDI) en het Centraal Joods Overleg (CJO), bleek dat van bijna twee miljoen berichten gerelateerd aan het jodendom ruim 200.000 (ongeveer 11%) als antisemitisch3 werd herkend. Het streven is om de komende jaren online antisemitisme beter in kaart te brengen.
Daarnaast geven verschillende cijferbronnen informatie over het aantal meldingen, incidenten, of discriminatiefeiten van de grond antisemitisme. In de cijfers van de politie, het Openbaar Ministerie (specifieke discriminatiefeiten) en het CIDI is in het jaar 2021 ten opzichte van het jaar 2020 een lichte stijging te zien. Het aantal incidenten van antisemitisme dat werd gemeld bij de politie in 2021 steeg naar 627 ten opzichte van het jaar 2020, waar 517 incidenten gemeld werden. In 2019 was het aantal antisemitisme-incidenten hoger dan in 2020 en 2021, met 768 incidenten. Bij de antidiscriminatievoorzieningen kwamen in 2021 75 meldingen van antisemitisme binnen, ten opzichte van 82 meldingen in 2020.4 Bij het Openbaar Ministerie werd de grond antisemitisme in 2021 58 keer geregistreerd bij specifieke discriminatiefeiten5, ten opzichte van 38 keer in 2020. Bij de codis-feiten6 werd de grond antisemitisme in 2020 en 2021 even vaak geregistreerd (27 keer).7 Het CIDI registreerde in 2021 in totaal 183 antisemitische incidenten, ten opzichte van 135 in 2020 en 182 incidenten in 2019.8
Om Jodenhaat aan te pakken wordt op verschillende manieren en via verschillende pijlers ingezet. Ik verwijs daarbij ook naar het werkplan van de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding dat op 6 oktober jl. aan uw Kamer is aangeboden.9 Het werkplan vormt het uitgangspunt voor concrete acties in de strijd tegen antisemitisme, onder andere op de onderwerpen monitoren en opvolgen, onderwijs en preventie en herdenken en vieren. Het werkplan van de Coördinator beschrijft de aanpak van de bestrijding van antisemitisme langs 3 pijlers, te weten 1) monitoren en opvolgen, 2) onderwijs en preventie en 3) herdenken en vieren. Het werkplan bevat verder maatregelen, die toezien op het tegengaan van Holocaustverdraaiing en antisemitische parabelen, die dikwijls onderdeel uitmaken van complottheorieën, middels de strafrechtketen, educatie en (online) campagnes.
Daarnaast kan antisemitisme strafrechtelijk worden aangepakt. Het Openbaar Ministerie gaat over tot vervolging als uit een aangifte blijkt dat sprake is van uitingen die strafbaar zijn op basis van de discriminatieartikelen in het Wetboek van Strafrecht.
Met elkaar blijven we ons inzetten, zodat antisemitisme geen plaats kan krijgen in onze samenleving.
Wat doet u om de verspreiding van complottheorieën en de gevolgen daarvan tegen te gaan?
Hoe het beste tegen complottheorieën en de gevolgen daarvan kan worden opgetreden, verschilt per geval en is een brede opgave voor ons allemaal. De ene theorie is immers schadelijker of verontrustender dan de andere. Daarnaast geldt dat complottheorieën niet automatisch strafbaar zijn of als desinformatie gelden. Vrijheid van meningsuiting is het uitgangspunt. Deze is echter niet onbegrensd. Er zijn complottheorieën waar we duidelijk op moeten acteren. Zoals blijkt uit het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) van 7 november jl. kan het kritiekloos bespreken en normaliseren van sommige complottheorieën leiden tot polarisatie, afbreuk aan het publieke vertrouwen in de instituties van de democratische rechtsorde, haat tegen andersdenkenden of zelfs inspireren tot (terroristisch) geweld. Voor dergelijke complottheorieën, met dusdanig ernstige gevolgen, is wat mij betreft geen plek in onze samenleving. Daar moeten we ons, met zijn allen, tegen uitspreken. Daar waar het leidt tot strafbare feiten, zoals bedreiging, opruiing, haatzaaiing, geweld of discriminatie kan hiertegen opgetreden worden door het Openbaar Ministerie.
In mijn brief van 7 november jl.10 is aangekondigd dat de NCTV met alle betrokken partners zal werken aan een extremismestrategie. Hierbij zal onder meer worden uitgewerkt op welk punt de aanpak tegen schadelijke complottheorieën versterkt kan worden.
De sluiting van de huisartsenpost in Hengelo |
|
Maarten Hijink |
|
Kuipers |
|
Hoe oordeelt u over het voornemen van Twentse huisartsen om ’s nachts de huisartsenpost in Hengelo te sluiten vanwege een groot tekort aan huisartsen?1
Ik vind het belangrijk dat acute zorg toegankelijk is. De noodzaak en het belang van het behoud van de huisartsenzorg voor patiënten tijdens avond-, nacht- en weekenduren (ANW-uren) wordt ook door alle partijen in het Integraal Zorgakkoord (IZA) onderkend en zij zijn allen dan ook bereid om hier vanuit de onderlinge samenwerking aan bij te dragen. De Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) was intensief betrokken bij de totstandkoming van het IZA maar heeft dit nog niet ondertekend. Desondanks zijn we voortvarend – en in nauw overleg met de LHV, InEen en Zorgverzekeraars Nederland (ZN) – van start gegaan met de uitvoering van de afspraken op het gebied van de huisartsenspoedzorg in de ANW-uren. Zo zijn er afspraken gemaakt over een betere, evenwichtigere verdeling van de ANW-diensten onder alle huisartsen per 2023. Om dit te ondersteunen, verhoogt en differentieert de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) per 1 januari 2023 het maximum uurtarief.
De huisartsen ervaren in het hele land een hoge werkdruk vanwege de ANW-diensten. Dat heeft geleid tot het opstellen van een Actieplan werkdruk in de ANW door de LHV, Vereniging Praktijkhoudende Huisartsen, InEen en het Nederlands Huisartsen Genootschap. Het actieplan bevat verschillende actielijnen. Eén van de actielijnen is de huisartsenzorg in de nacht, omdat de druk van een nachtdienst als groot wordt ervaren. Een huisarts die werkzaam is in de nachtdienst kan de daaropvolgende dag niet zijn/haar praktijk openen in de dagsituatie waardoor de druk op de eigen praktijk en de omliggende waarnemende praktijken toeneemt.
Van de directeur van SHT-THOON, onderdeel van HuisartsenZorg Twente (het samenwerkingsverband van de Twentse huisartsen en huisartsenorganisaties die onder andere de organisatie van de huisartsenposten in de regio beheren) heb ik begrepen dat er nu nog geen concrete plannen zijn om de Huisartsenpost (HAP) Hengelo in de nacht te sluiten. Er wordt wel in het kader van het Actieplan werkdruk in de ANW onderzoek gedaan wat het betekent voor de druk op de huisartsenzorg als de HAP in Hengelo in de nacht wordt gesloten en of dit verantwoord is. De stappen in de AMvB en regeling Acute Zorg dienen gevolgd te worden mocht het onderzoek aanleiding geven om over te gaan tot een besluitvormingsproces.
Hoe het zorgaanbod in de avond-, nacht-, en weekenduren uiteindelijk wordt ingericht, is de gezamenlijke verantwoordelijkheid van de huisartsen in de regio in samenwerking met de zorgverzekeraar. Het is aan hen om hier samen in goed overleg uit te komen.
Kunt u aangeven welke consequenties dit voornemen heeft voor de spoedzorg en de veiligheid van patiënten in de regio Twente?
Ik heb van HuisartsenZorg Twente begrepen dat het onderzoek toetst of het sluiten van de HAP Hengelo in de nacht veilig geïmplementeerd kan worden in de regio Twente. Het onderzoek loopt nog en het is te vroeg om in te gaan op enige resultaten van dit onderzoek.
Indien dit besluit doorgaat, op welke wijze kan zorgmijding voorkomen worden voor patiënten die ’s nachts niet met de auto, het openbaar vervoer of met de taxi kunnen rijden naar een huisartsenpost in Enschede of Almelo?
Ik heb van de Huisartsenzorg Twente begrepen dat, mocht de HAP Hengelo in de nacht sluiten, dit geen gevolgen zal hebben voor de spoedvisites van de huisartsen, die zullen gewoon doorgaan. Mensen die beschikking hebben over vervoer en een spoedconsult nodig hebben in de nacht zullen naar Enschede of Almelo moeten rijden in plaats van naar Hengelo. Dat zal voor een deel van de patiënten meer reistijd betekenen, maar niet voor allemaal. Bedacht moet worden dat er geen spoedeisende hulp (SEH) in Hengelo is, waardoor er nu ook een deel van de patiënten die in de nacht naar de HAP Hengelo komt later alsnog naar Enschede of Almelo dient af te reizen. Voor deze patiënten zal de reistijd dus afnemen. In het geval dat er besloten wordt om over te gaan tot een besluitvormingsproces, zullen de stappen in de AMvB en regeling Acute Zorg gevolgd dienen te worden. In het continuïteitsplan dient dan bijvoorbeeld aandacht te zijn voor de gevolgen voor de patiënten in de regio en hoe de continuïteit wordt geborgd.
Kunt u aangeven op welke andere plaatsen ook voornemens zijn om huisartsenposten of -praktijken te sluiten vanwege tekorten aan huisartsen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik kan niet aangeven in welke regio’s er voornemens zijn om huisartsenposten of huisartspraktijken te sluiten. Ik zie wel dat de druk op de huisartsenzorg overdag en in de ANW-uren hoog is. Ook de huisartsenzorg heeft te maken met de krapte op de arbeidsmarkt. De noodzaak is dus hoog om de huisartsenspoedzorg goed te organiseren. Eén van de doelen van het eerdergenoemde Actieplan werkdruk in de ANW van de huisartsenkoepels is dan ook om bepaalde huisartsenposten in de nacht te gaan sluiten om het aantal huisartsen die dienst doet in de nacht te beperken. Daarmee komt er meer capaciteit beschikbaar om elders in te zetten. Dit wordt in verschillende regio’s momenteel onderzocht.
Bent u het eens met de constatering dat deze door huisartsentekorten ingegeven sluiting van dergelijke huisartsenposten ervoor zorgt dat de spoedzorg voor de mensen in die regio’s minder goed bereikbaar wordt?
Ik heb, zoals aangeven in de Beleidsagenda toekomstbestendige acute zorg, niet het voornemen om de 30-minutennorm voor de bereikbaarheid van huisartsenposten aan te passen. Deze norm voor bereikbaarheid voor huisartsenposten is onderdeel van de Uitvoeringsregeling Wkkgz. De bereikbaarheidsnorm is dat 90% van de inwoners van het verzorgingsgebied binnen 30 minuten met eigen auto een spoedpost moet kunnen bereiken.
Kunt u specifiek ingaan op welke wijze u, via het Integraal Zorgakkoord en de Beleidsagenda toekomstbestendige acute zorg, de huisartsenposten gaat ondersteunen en gaat voorkomen dat er nog meer posten gedwongen moeten sluiten vanwege personeelstekorten?
Ik vind het van belang dat de toegang tot de acute zorg goed geborgd is. De werkdruk die de huisartsen en triagisten in de ANW-uren ervaren is echter groot, en het verder ophopen van de druk is een ongewenste en niet uitvoerbare route. Dit vraagt om nieuwe manieren van borgen van de toegang tot de acute zorg. Het zo efficiënt mogelijk aanbieden van de acute huisartsenzorg is dus een noodzaak. Zoals gezegd hebben partijen stevige afspraken gemaakt in het IZA om de druk op de huisartsenspoedzorg in de ANW-uren te verlagen. Dit zijn afspraken over een sluitende dekking voor alle benodigde diensten, een eerlijke verdeling van de diensten over de binnen de regio werkzame huisartsen en gelijke toepassing van de tarieven voor alle dienstdoende huisartsen.
Daarnaast bevat de Beleidsagenda toekomstbestendige acute zorg acties op drie kernpunten (kwaliteit en toegankelijkheid van de acute zorg, zorgcoördinatie en samenwerking in de regio) die ervoor moeten gaan zorgen dat iedereen die dat nodig heeft tijdig goede acute zorg kan ontvangen op de juiste plek: van de huisarts, HAP, ggz, wijkverpleging, ambulance, SEH, verloskundige, apotheek of één van de andere partijen in de brede keten van acute zorg. Ook is in het IZA en de Beleidsagenda toekomstbestendige acute zorg afgesproken om goede informatievoorziening voor burgers en patiënten op te starten zodat zij geïnformeerd worden wanneer ze zich in welke situatie tot wie en hoe kunnen wenden, met als doel dat de zorgvraag zo snel mogelijk beantwoord wordt en de schaarse expertise van triagisten zo goed mogelijk ingezet kan worden.
Hoe bent u van plan om uw systeemverantwoordelijkheid voor de huisartsenzorg in te vullen? Bent u het ermee eens dat u daarmee ook een verantwoordelijkheid draagt voor het oplossen van de huisartsentekorten en het overeind houden van huisartsenposten?
Meerdere partijen zijn verantwoordelijk voor het oplossen van regionale huisartsentekorten en voor het verminderen van de druk op de huisartsenzorg waaronder VWS, de zorgverzekeraars, de NZa en de huisartsen zelf. Om te zorgen dat de huisartsenzorg in de toekomst toegankelijk blijft, zet ik in op verschillende sporen om de regionale huisartsentekorten op te lossen. Zo zet ik in op het opleiden van extra huisartsen, een eerlijker verdeling van de ANW-diensten, goede informatievoorziening aan patiënten, en op een betere samenwerking tussen het sociaal domein, de huisartsenzorg en de ggz om de druk op de huisartsenzorg te verlichten.
Uiteindelijk is het belangrijkste dat partijen landelijk, regionaal en lokaal in gezamenlijkheid werken aan het toegankelijk houden van de huisartsenzorg. Daarom hecht ik ook sterk aan de afspraken die we hierover in het IZA hebben gemaakt. Ik ben ook blij te zien hoe hard partijen al aan de slag zijn gegaan met de uitvoering hiervan.
De berichten dat er een superjacht van de Russische oligarch Potanin in Nederland ligt en een omstreden Rus met vastgoed in Amsterdam buiten schot sancties blijft |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht op NOS «Nederland wil nieuwe sancties tegen Rusland, hoe gaat het tot nu toe»?1
Ja.
Bent u bekend met het bericht op NRC.nl «Omstreden Rus blijft buiten sancties met bezit in Amsterdam»?2
Ja.
Herinnert u zich de brief van 6 juli 2022 (Kamerstuk 36 045, nr. 104) waarin u stelt dat «het kabinet uitgesproken voorstander is van een gezamenlijk optreden van de Europese Unie (EU) en partners daarbuiten en daartoe geregeld oproept binnen de EU en daarover ook in gesprek treedt met deze landen» en daarnaast dat er «op doorlopende basis verschillende lijsten naast elkaar worden gehouden en waar opportuun listings worden overgenomen»?
Ja.
Herinnert u zich dat jachten vallen onder luxegoederen in Verordening (EU) Nr. 833/2014 onder bijlage XVIII, punt 17, artikel ex 8903 00 00?3
Ja.
Kunt u bevestigen dat dit het verbiedt in Nederland gebouwde jachten indirect of direct te verkopen, te leveren of over te dragen aan of uit te voeren naar natuurlijke personen, rechtspersonen, entiteiten of lichamen in Rusland, of voor gebruik in Rusland?
Ja. Het verkopen, leveren of overdragen van jachten aan personen en rechtspersonen in Rusland, is verboden. Verder dient, indien een (rechts)persoon is gesanctioneerd, al zijn/haar bezit bevroren te worden, ook eventueel in Nederland aanwezige schepen. Ook mogen aan gesanctioneerde (rechts)personen geen tegoeden en economische middelen ter beschikking worden gesteld.
Wanneer deze situaties niet aan de orde zijn, kan er onder bepaalde omstandigheden nog steeds in opdracht van Russische eigenaren worden gebouwd aan schepen. Het bouwen aan schepen waarvan de contracten zijn afgesloten voorafgaand aan de aanscherping van de sancties, is niet verboden. Deze schepen mogen echter niet worden geleverd zolang de huidige sancties van kracht zijn.
Is er contact geweest tussen bevoegde overheidsinstanties en de scheepswerf over algemene richtlijn en dit specifieke schip en het geldende exportverbod voor zulke goederen?
De Douane heeft in het kader van de handhaving van de sancties op Rusland de relevante scheepswerven op het gebied van jachtbouw in Nederland in kaart gebracht en onderzoeken ingesteld bij deze werven. Tijdens deze onderzoeken zijn de werven voorgelicht over de geldende beperkingen en is onderzocht in hoeverre de activiteiten van deze werven de sancties raken. In deze gevallen staat de Douane doorlopend in contact met deze werven.
Over individuele gevallen doet het kabinet geen uitspraak.
Klopt het dat Vladimir Potanin nog niet op de EU-listings staat maar wel op de Verenigd Koninkrijk (VK)-listings? Zo ja, kunt u er in de Raad voor pleiten Potanin op de EU-listings te laten zetten zodat deze aan Poetin gelieerde oligarch niet langer jachten of andere bezittingen kan laten maken of kopen in de EU, of vrij door de EU kan reizen?
Het klopt dat Vladimir Potanin niet op de EU-sanctielijst staat maar wel op de VK- sanctielijst. De Europese Unie blijft zich inzetten om maximale druk uit te oefenen op Rusland om de agressie in Oekraïne te beëindigen. Nederland draagt hier actief aan bij. Verder werkt Nederland met internationale partners om sanctieomzeiling gezamenlijk aan te pakken. Over individuele voorstellen voor listingsworden in het openbaar echter geen uitspraak gedaan (in verband met het anticipatie-effect).
Kunt u bevestigen dat het «project 1010» jacht een Russische Ultimate Beneficial Owner (UBO) heeft? Is dit de oligarch Vladimir Potanin?
Over individuele gevallen doet het kabinet geen uitspraak.
Klopt het dat het jacht onder de werknaam «project 1010» is omgevlagd in de periode vanaf 23 februari 2022?4 Zo ja, wat betekent dit?
Over individuele gevallen doet het kabinet geen uitspraak. Het bouwen aan schepen is niet verboden zolang de eigenaar niet is gesanctioneerd. De schepen mogen echter niet worden geleverd aan de gesanctioneerde (rechts)persoon, en tevens niet gebruikt worden door (rechts)personen in Rusland zolang de huidige sancties van kracht zijn.
Klopt het dat Vladimir Potanin eerder een jacht in Nederland heeft laten bouwen en deze heeft ondergebracht op de Malediven, om Verenigde Staten (VS) en EU-sancties te kunnen ontwijken? Zo ja, welke schepen?
Over individuele gevallen doet het kabinet geen uitspraak. Wel is het zo dat wanneer eigenaren van schepen niet op een sanctielijst staan er aan deze schepen gebouwd mag worden indien er sprake is van een contract dat dateert van vóór 26 februari 2022. Deze schepen mogen echter niet verkocht, geleverd, overgedragen aan of uitgevoerd worden naar (rechts)personen of entiteiten in Rusland of voor gebruik in Rusland.
In het geval van eigendom van wel gesanctioneerde (rechts)personen worden de schepen bevroren op het moment dat de (rechts)persoon op de sanctielijst wordt geplaatst. Vanaf dat moment is ook aanbouw niet langer toegestaan.
Het kabinet zet zich daarnaast actief in om signalen van mogelijke omzeiling tijdig te identificeren en waar nodig tegen te gaan. Verder werkt Nederland met internationale partners om sanctieomzeiling gezamenlijk aan te pakken.
Bent u bereid een grondig onderzoek te starten naar de UBO van dit superjacht en er gedurende dit onderzoek alles aan te doen om te voorkomen dat dit superjacht vertrekt uit Nederlandse wateren?
Zolang er nog wordt gebouwd kan een scheepswerf onder voorwaarden proefvaarten uitvoeren. Deze zullen gemeld worden bij de Douane en onder toezicht gehouden worden door de Nederlandse Kustwacht. In Nederland worden EU-sancties strikt geïmplementeerd. Wanneer er aanwijzingen zijn dat er sancties worden overtreden, wordt altijd onderzoek gedaan en waar nodig handhavend opgetreden.
Bent u bereid samen met buurlanden die aangrenzende zeewateren hebben te coördineren om ervoor te zorgen dat dit superjacht ook in wateren van het VK of EU-buurlanden alsnog kan worden aangehouden? Zo ja, hoe gaat u dat doen?
Indien jachten die geraakt worden door de sancties de Nederlandse wateren dreigen te verlaten, wordt passende actie ondernomen. Afstemming met omliggende landen maakt hier deel van uit.
Hoe kan het dat het vastgoed van Volozj onopgemerkt is gebleven tijdens het implementeren en handhaven van de Europese sanctieverordening?
Zoals omschreven in het nieuwsartikel, wordt in sommige gevallen gebruik gemaakt van complexe grensoverschrijdende eigendomsstructuren. Dergelijke constructies maken het identificeren van de uiteindelijk belanghebbende van dergelijk bezit moeilijk.
In het geval dat gesanctioneerde (rechts)personen vastgoed bezitten in Nederland, wordt dit bevroren op het moment dat de (rechts)persoon op de sanctielijst is geplaatst. Vanaf dat moment is verhandelen niet toegestaan. Bewoning is echter niet verboden, bevriezen staat namelijk niet gelijk aan onteigening. Tevens zijn gesanctioneerde (rechts)personen sinds eind juli verplicht om hun bezit in Nederland te melden bij de overheid.
Bent u bereid beslag te leggen op het vastgoed van Volozj aangezien Volozj zelf op de EU-sanctielijst staat?
Eigendom van gesanctioneerde (rechts)personen wordt bevroren, dit is niet hetzelfde als in beslag nemen of onteigenen. Er is in deze gevallen geen juridische grondslag voor beslaglegging of onteigening.
Wilt u de eigendomsconstructies die gebruikt worden door op sanctielijst staande Russen beter onderzoeken en in het vervolg eerder ingrijpen?
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld en tevens geconstateerd in het rapport van de nationaal coördinator Blok, staan complexe eigendomsstructuren stevig op de radar als belangrijke uitdaging bij sanctienaleving. Door de overheid wordt – conform een van de aanbevelingen van het rapport Blok – gewerkt aan een duurzame structuur waardoor gemakkelijker gegevens uitgewisseld kunnen worden tussen overheidspartijen betrokken bij sanctienaleving. Dat is echter geen garantie dat complex opgezette eigendomsstructuren snel aan het licht komen.
Binnenkort wordt uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken ten aanzien van sanctienaleving en in het bijzonder de aanbevelingen van de nationaal coördinator Blok.
Kunt u deze vragen gezien de aard van de zaak met spoed en afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Vijfde keer uitstel Omgevingswet dreigt na negatief ICT-advies’ |
|
Faissal Boulakjar (D66) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Vijfde keer uitstel Omgevingswet dreigt na negatief ICT-advies»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Kunt u de uitgelekte conclusies van het Adviescollege ICT-toetsing over het Digitale Stelsel Omgevingswet (DSO) uit het artikel bevestigen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb met interesse kennisgenomen van het bericht «Vijfde keer uitstel Omgevingswet dreigt na negatief ICT-advies» van Follow the Money. Het bericht is gebaseerd op een conceptadvies Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO) van het Adviescollege ICT-toetsing, dat mij op 3 oktober jl. is aangeboden voor hoor en wederhoor. Na de fase van hoor en wederhoor zal het Adviescollege het advies vaststellen en aanbieden aan de Eerste Kamer als opdrachtgever. In de voortgangsbrief implementatie Omgevingswet die ik op 14 oktober naar uw Kamer en de Eerste Kamer heb gestuurd, ga ik inhoudelijk in op de conclusies van het vastgestelde advies van het Adviescollege.
Wat voor gevolgen heeft het advies van het Adviescollege ICT-toetsing voor de invoering van de Omgevingswet?
Op 11 oktober jl. heb ik het definitieve advies van het Adviescollege ICT-toetsing ontvangen. Ik heb de bevindingen, overwegingen en adviezen nauwkeurig bestudeerd. Zoals aangeven in mijn antwoord op vraag 2, ga ik in de toegezegde voortgangsbrief implementatie Omgevingswet inhoudelijk in op de conclusies van het advies van AcICT.
Vindt u het verantwoord om de Omgevingswet in te laten gaan wanneer er gebreken zijn in het DSO? Zo ja, waarom?
Op 12 oktober jl. heb ik overleg gehad met de Vereniging Nederlandse gemeente, het Interprovinciaal Overleg, de Unie van Waterschappen en de Rijkspartijen. Daarin is de opgehaalde stand van zaken aan de hand van alle rapportages en overzichten over de brede implementatie besproken.
De werking van het DSO-stelsel als geheel was daarbij een belangrijk onderwerp van gesprek. De stand van zaken en de uitkomst hiervan schets ik u in de bij vraag 2 en 3 genoemde voortgangsbrief implementatie Omgevingswet.
Is het mogelijk de Omgevingswet in te voeren zonder het DSO?
Ik maak uit uw vraag op dat u «het DSO» in algemene zin en als één geheel benaderd. Voor een zorgvuldig antwoord op deze vraag is het echter nodig onderscheid te maken in de diverse onderdelen van het Digitale Stelsel Omgevingswet (DSO). Het Digitaal Stelsel Omgevingswet is immers een samenhangend geheel bestaande uit de centrale landelijke voorziening (DSO-LV) en decentrale voorzieningen. Die werken in ketens samen. Waar dit stelsel uit bestaat en aan moet voldoen staat beschreven in de wet- en regelgeving die uw Kamer heeft vastgesteld.
Het daarin beschreven onderdeel van DSO-LV waarmee langs elektronische weg aanvragen om omgevingsvergunning kunnen worden ingediend en waarmee voldaan kan worden aan melding- en informatieplichten, is essentieel voor inwerkingtreding. Hoewel aanvragen en andere stukken ook altijd nog op papier mogen worden ingediend, bepaalt de Omgevingswet dat dit ook langs elektronische weg mogelijk moet zijn. Dat maakt dat dit onderdeel moet functioneren bij inwerkingtreding.
De decentrale onderdelen van het DSO zijn vanuit een strikt juridische benadering niet noodzakelijk voor inwerkingtreding. Voor de formele bekendmaking, inwerkingtreding en beschikbaarstelling van besluiten is immers niet DSO-LV het kanaal, maar worden de officiële bekendmakingskanalen gebruikt, met name de Landelijke Voorziening voor Bekendmaking en Beschikbaarstelling (LVBB). Uit oogpunt van gebruikersvriendelijkheid en het kunnen werken in de geest van de Omgevingswet is dit afgesproken hier anders mee om te gaan. Met VNG, IPO, UvW en de Rijkspartijen is het doel gesteld om het werken met de wet via een open stelsel te ondersteunen. Daarvoor is niet alleen DSO-LV noodzakelijk, maar ook de decentrale systemen. Het is verder gewenst dat voor inwerkingtreding voldoende ervaring is opgedaan met het werken met deze decentrale systemen die veelal in opdracht van bevoegd gezagen – op basis van de vastgestelde DSO-standaarden- ontwikkeld door commerciële softwareleveranciers. Het samenspel tussen DSO-LV en deze decentrale systemen maakt dat ik spreek over een «werkend stelsel»: het DSO.
Als ik nog scherper kijk, zijn in dit stelsel bepaalde functionaliteiten van groot belang. Het DSO biedt in opzet ruimte om naar gebruikersbehoefte te differentiëren. Zo bevat DSO-LV een viewer waarmee burgers en bedrijven – naast het reguliere bekendmakingskanaal – kennis kunnen nemen van wet- en regelgeving en de ruimtelijke planvorming. Er is ook een viewer die meer is toegesneden op de behoefte van juridisch professionals. Viewers zijn dus voor een adequate raadpleegbaarheid van geconsolideerde regelingen belangrijk – voor bijvoorbeeld het omgevingsplan of de waterschapsverordening.
Kijkend naar de toekomst geldt dit ook voor het moment dat de stroom omgevingsplanwijzigingen op gang komt. Het is vanuit het gebruikersperspectief zeer gewenst dat deze onderdelen voldoende gereed en ingeregeld zijn bij inwerkingtreding.
Indien een bevoegd gezag onverhoopt toch geen gebruik kan maken van het systeem van een leverancier zijn er tijdelijke alternatieve maatregelen (TAM’s). Dit gaat bijvoorbeeld over het kunnen blijven werken met de huidige bestaande software van de Wet ruimtelijke ordening en het gebruik van speciaal prototype van een documentviewer. Zo is de raadpleegbaarheid ook in de beginperiode na inwerkingtreding voldoende ondervangen. Voor de volledigheid meld ik u dat het DSO ook nog onderdelen bevat met zogenoemde toepasbare regels. Dat betreft informatieve onderdelen om te kunnen nagaan aan welke regels een activiteit moet voldoen en of er een vergunning voor nodig is.
Voor alle onderdelen van het DSO geldt dat niet verwacht wordt op elk moment van inwerkingtreding alles in één keer honderd procent zal werken. Het is in de ontwikkeling van software gebruikelijk dat er een langere periode na de ingebruikname nodig is om op basis van de werking in de praktijk systemen te volmaken. De onderdelen van het DSO zijn hier geen uitzondering op.
Kunt u de antwoorden uitgebreid toelichten en apart beantwoorden?
Ja, waarbij ik u erop wijs dat de voortgangsbrief implementatie Omgevingswet en de daarbij gevoegde rapportages en beleidsreacties, waaronder het advies van AcICT, de volledige reactie bevatten.
Het bericht ‘Forse verhoging prijzen bus, trein- en metrokaartjes dreigt volgend jaar’ |
|
Mahir Alkaya |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Forse verhoging prijzen bus, trein- en metrokaartjes dreigt volgend jaar»?1
Ja, dat bericht heb ik gelezen.
Wat vindt u ervan dat de decentrale ov-autoriteiten (DOVA) en de consumentenorganisaties lijken voor te sorteren op een verhoging van de ticketprijzen van 7 procent voor bus, tram en metro?
De bevoegdheid voor de tarieven van het stad- en streekvervoer liggen bij de decentrale overheden.
Jaarlijks worden de tarieven in het stad en streekvervoer geïndexeerd aan de hand van de Landelijke Tarief Index (LTI). De LTI is gebaseerd op de algemene kostenverandering in het decentraal ov gemeten via de lonen, de energieprijzen en overige kosten, waarbij de overige kosten de inflatie volgen.
Zou een dergelijke tariefsverhoging voor u acceptabel zijn?
De bevoegdheid voor de tarieven van het stad- en streekvervoer liggen bij de decentrale overheden.
De jaarlijkse tariefindexatie verloopt via een vaste systematiek waarbij de ontwikkeling van verschillende kostensoorten leidt tot een verhoging van de tarieven.
Bent u in overleg met de decentrale overheden over deze tariefstijgingen?
Zoals ik hiervoor aangaf zijn de tarieven in het stad- en streekvervoer een decentrale verantwoordelijkheid en kent de indexatie van deze tarieven een vaste systematiek.
Ik zal de uitkomsten van het KiM-onderzoek over effecten van tariefverlagingen in het ov bespreken in het NOVB, met als doel tot een gezamenlijk voorstel voor de ontwikkeling van tarieven in het ov te komen. Ik verwacht u hier voor de zomer van 2023 over te kunnen informeren.
In hoeverre speelt het niet voortzetten van de door de provincies en vervoerders gevraagde vangnetregeling over 2023 een rol bij deze dreigende prijsstijgingen?
Gezien de onzekerheid in de sector over de reizigersaantallen in 2023 en de veranderde reizigersvraag hebben de gezamenlijke overheden in het NOVB besloten een gezamenlijk vangnet transitievergoeding voor 2023 in te stellen.2 Er is geen relatie tussen het gezamenlijke vangnet en de (decentrale) ov-tarieven omdat deze laatste samenhangt met de kostenverandering in het decentraal ov.
Bent u bereid om de door u beschikbaar gestelde transitievergoeding voor het Openbaar Vervoer (OV) op te hogen nu vervoerders kampen met hoge energielasten en stijgende personeelstekorten?
Voor de transitievergoeding stel ik vanuit mijn ministerie maximaal € 150 miljoen ter beschikking. Het gezamenlijke transitievangnet voor 2023 maakt voldoende, betrouwbaar en veilig ov mogelijk en stelt vervoerders in staat de transitie te maken naar het «nieuwe normaal» na corona.
Deelt u de mening dat het -zeker gezien de huidige kostenstapeling voor consumenten- niet verstandig en wenselijk is om het openbaar vervoer nog duurder te maken voor de reiziger?
Ik zie dat de betaalbaarheid van het ov onder druk staat. Zoals ik echter aangaf, zijn de tarieven in het stad- en streekvervoer een decentrale verantwoordelijkheid en kent de indexatie van deze tarieven een vaste systematiek.
Klopt het dat ook de ticketprijzen van de NS met ruim drie procent zullen stijgen?
Op 3 november 2022 heeft NS de reizigerstarieven voor 2023 vastgesteld3. De gemiddelde stijging van alle verschillende kaartsoorten (beschermd en onbeschermd) bedraagt 4,3%. Binnen de beschermde tariefsoorten worden de enkele reizen 2e klas vol tarief verhoogd met gemiddeld 5,51%. Traject Vrij en Altijd Vrij (allen 2e klas) worden gemiddeld verlaagd met 2,38%.
Wat zou dit betekenen voor de mogelijke prijsstijging van de «niet-beschermde» treintickets?
Ook bij de niet-beschermde treintickets en -abonnementen is er variatie in prijsaanpassing. Voor een gedetailleerd overzicht verwijs ik naar het tarievenbesluit 20234 van NS.
Hoe kijkt u in het licht van de dreigende prijsverhogingen in het OV naar het nieuws dat de filedruk momenteel zienderogen stijgt?2
Na het beëindigen van de mobiliteitsbeperkende maatregelen i.v.m. covidpandemie, begin 2022, is de automobiliteit weer aan het toenemen; de filedruk was in september hoger dan de precorona-waarden uit 2019, maar in oktober weer lager. Over het hele jaar gezien is de filedruk nog ongeveer 20% lager.
Indien reizigers per 2023 besluiten geen gebruik meer te maken van het ov, dan kan dat een modal shift naar andere vervoermiddelen zoals de auto betekenen. Dit is onder meer afhankelijk van de autobeschikbaarheid en af te leggen afstand. Andere mogelijke gedragsaanpassingen kunnen zijn dat de reis niet of op een ander moment wordt gemaakt.
Deelt u de mening van de leden van de SP-fractie dat een stijging van nul procent van de OV-prijzen noodzakelijk is om meer reizigersverlies te voorkomen en daarmee eveneens de filedruk tegen te gaan? Zo ja, wat gaat u doen om hiervoor te zorgen?
Ik heb aandacht voor de stijgende ov-prijzen. Ik ga echter niet over de tarieven, de tariefbevoegdheid ligt bij decentrale overheden en NS. Bovendien betekent een tariefstijging van nul procent dat vervoerders de door inflatie stijgende kosten (personeel, materieel, energie) niet kunnen doorberekenen en kostenbesparingen moeten doorvoeren die impact zullen hebben op (de kwaliteit van) het ov-aanbod.
Bent u bereid om aanvullende maatregelen te treffen teneinde de betaalbaarheid van het OV te verbeteren?
OV bedrijven zijn in hun concessies bezig om de reizigers terug te krijgen met verschillende tijdelijke kortingsacties en nieuwe flexibele soorten abonnementen. Dit is ook een uitvloeisel van de transitieafspraken in het Nationaal OV Beraad (NOVB). Daarnaast heeft het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid (KiM) geanalyseerd welke instrumenten ingezet kunnen worden om de modaliteitsshift van auto naar OV te bevorderen. Ik zal de uitkomsten van het KiM-onderzoek bespreken in het NOVB, met als doel tot een gezamenlijk voorstel voor de ontwikkeling van tarieven in het ov te komen. Ik verwacht u hier voor de zomer van 2023 over te kunnen informeren.
Hoe denkt u gezien de huidige prijsstijgingen over het voorstel van de leden van de SP-fractie om de BTW op OV-tickets af te schaffen?
In lijn met het plan van aanpak ten aanzien van fiscale regelingen dat op Prinsjesdag met de Kamer is gedeeld waarbij de inzet juist is om fiscale regelingen te beperken, is het kabinet terughoudend ten aanzien van introductie of uitbreiding van fiscale regelingen. Dat blijkt ook uit het toetsingskader fiscale regelingen dat het kabinet hanteert. Het verlaagde btw-tarief wordt in algemene zin geëvalueerd door het Ministerie van Financiën. Onderdeel van deze evaluatie is de doeltreffendheid en doelmatigheid van verlaagde btw-tarieven. Het kabinet wil de uitkomsten van deze evaluatie, waarin ook de btw op openbaar vervoer wordt meegenomen, afwachten en meenemen in verdere beleidsmatige keuzes rond btw-tarieven.
Bent u bekend met de kortingsacties die in omringende landen zijn genomen om het OV te stimuleren?
Ja, en deze worden in de bovengenoemde KiM studie ook geanalyseerd.
Bent u bereid om de mogelijkheden tot het invoeren van landelijke kortingsacties voor het Nederlandse OV te onderzoeken?
De uitkomsten van het bovengenoemde KiM onderzoek geven richting aan de maatregelen die we in Nederland kunnen nemen. Die zal ik met de tariefbevoegde overheden en vervoerders in het NOVB bespreken.
Deelt u de mening dat de resultaten van het KiM-onderzoek (Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid) naar prijsprikkels te laat komen om nog van invloed te zijn op de bestuurlijke beslissingen over de ticketprijzen van volgend jaar?
Ja, de indexatie van de prijzen in het ov is inmiddels vastgesteld conform de daarvoor gebruikelijke procedures.
Het inzetten van Rijksvastgoed en provinciaal vastgoed voor asielopvang. |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Is er nog steeds sprake van dat u, zoals u op 16 augustus aan de Kamer schreef, van plan bent om het Ruimtelijk Ordeningsinstrumentarium (hierna RO-instrumentarium) op «meerdere locaties in andere gemeenten» dan Tubbergen in te zetten (Kamerstuk 19 637, nr. 2952)?
Het verlenen van een vergunning door de overheid door middel van het zogenaamde RO-instrumentarium is een maatregel die in vele opzichten verre van ideaal is. Deze maatregel gaan wij dan ook het liefste uit de weg. Helaas is de nood de afgelopen periode zo hoog geweest dat er pijnlijke keuzes gemaakt moesten worden. De inzet van RO-instrumentarium is op dit moment niet aan de orde.
Zo nee, garandeert u daarmee dat het RO-instrumentarium niet langer ingezet wordt ten behoeve van asielopvang of opvang van statushouders? Zo ja, hoeveel en welke locaties in welke gemeenten zijn in beeld?
Zie antwoord vraag 1.
Wordt er momenteel Rijksvastgoed vrijgemaakt – of de voorbereidende handelingen daartoe verricht – voor asielopvang of opvang van statushouders? Zijn de gemeenten waarin dit vastgoed zich bevindt volledig op de hoogte van deze stappen? Welke gemeenten betreft het, om welke locaties gaat het en bieden zij medewerking aan de totstandkoming van de voorgenomen opvang?
Er is contact tussen het Rijksvastgoedbedrijf en het COA inzake het realiseren van opvanglocaties. Hierbij wordt gekeken naar panden en kavels. Mocht Rijksvastgoed ingezet worden voor opvang van asielzoekers of statushouders, dan treedt het COA in overleg met de gemeente. De gemeente gaat zelf over het huisvesten van aan hen gekoppelde statushouders. Het COA heeft bijna 195.000 m2 Rijksvastgoed in gebruik.
Wordt er momenteel provinciaal vastgoed vrij- of gereedgemaakt – of de voorbereidende handelingen daartoe verricht – voor asielopvang of opvang van statushouders? Zijn de gemeenten waarin dit vastgoed zich bevindt volledig op de hoogte van deze stappen? Welke gemeenten betreft het, om welke locaties gaat het en bieden zij medewerking aan de totstandkoming van de voorgenomen opvang?
Een aantal Provinciale Regietafels heeft aan de provincie en aan het Rijksvastgoedbedrijf verzocht om ook in de eigen bestanden te kijken naar mogelijkheden voor gebouwen en percelen t.b.v. huisvesting van statushouders of het realiseren van asielopvang. Gemeenten worden zo snel mogelijk op de hoogte gesteld en betrokken als provinciaal vastgoed in hun gemeente beschikbaar is voor huisvesting van statushouders en/of asielopvang.
Wanneer en op welke wijze heeft u provincies gevraagd c.q. opdracht gegeven voor het inventariseren en gereedmaken van provinciaal vastgoed voor asielopvang en/of de opvang van statushouders?
Wij hebben daar geen opdracht toe gegeven. Provincies en gemeenten mogen hun taakstelling m.b.t. plaatsing statushouders dan wel de opvang van asielzoekers realiseren met behulp van provinciaal vastgoed.
Klopt het concrete signaal dat de provincie Noord-Holland bezig is met plannen in deze richting in Zwaagdijk-West in de gemeente Medemblik?
De provincie Noord-Holland voert een haalbaarheidsonderzoek uit voor een locatie in de gemeente Medemblik om hiervan de (on)mogelijkheden te onderzoeken van tijdelijke huisvesting van spoedzoekers, waaronder statushouders.
In welke fase verkeren deze plannen? Klopt het dat deze momenteel officieel nog in de fase van een haalbaarheidsstudie zijn? Zo nee, in welke fase dan wel?
Het klopt dat er nog sprake is van een haalbaarheidsonderzoek.
Is de gemeente volledig op de hoogte van iedere stap die door die provincie wordt gezet in deze concrete casus?
Ja. De provincie Noord-Holland en de gemeente Medemblik trekken samen op.
Wat is er de reden van dat op het terrein in kwestie inmiddels werkzaamheden worden verricht, namelijk het verwijderen van een kas?
De provincie is al enige jaren eigenaar van de locatie. Er stond een kassencomplex van circa 10.000 m2 op het erf. Een deel van de kassen werd tot voor kort gebruikt als opslagruimte bij de woning. Helaas was er behoorlijk wat schade (door derden aangebracht) ontstaan. Vanuit veiligheidsoverwegingen zijn de kassen gesloopt.
Sluit u uit dat er werkzaamheden worden verricht ten behoeve van opvang op dit terrein zonder dat de gemeente van deze stap in het proces op de hoogte is?
De provincie Noord-Holland en gemeente Medemblik geven aan dat dit het geval is.
Kunt u bevestigen dat het College van gedeputeerde staten van Noord-Holland op dit moment geen gebruikmaakt van bevoegdheden zoals genoemd in artikel 3.1 besluit Omgevingsrecht, zo nodig voorafgegaan door toestemming van provinciale staten?
Ja
Is uw oordeel dat het College van gedeputeerde staten van Noord-Holland, de eerder uitgevoerde werkzaamheden op het genoemde perceel en de beantwoorde schriftelijke Statenvragen (2022–79) in ogenschouw nemend, voldoet aan alle bepalingen in artikel 167 van de Provinciewet? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Artikel 167 Provinciewet gaat over de informatie-uitwisseling tussen Gedeputeerde en Provinciale staten. Oordeelsvorming daarover laten wij graag aan hen.
Het toenemende aantal COVID-patiënten in ziekenhuizen |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het nieuws over het stijgend aantal COVID-patiënten in ziekenhuizen?1
Ja, ik ben bekend met het nieuws van eind september over het stijgend aantal COVID-patiënten in ziekenhuizen. Toen nam het aantal coronabesmettingen snel toe en daarmee het aantal ziekenhuisopnames.
In de afgelopen weken zien we in de rioolwatersurveillance, het aantal positieve testen en het aandeel mensen dat COVID-19 klachten rapporteert via Infectieradar, een daling van de verspreiding van het virus. Op dit moment zijn de cijfers met betrekking tot de verspreiding van het virus ongeveer op hetzelfde niveau als eind september, toen de najaarsgolf net begon2, 3. Desondanks blijft de circulatie hoog.
Het LCPS4 rapporteert op 8 november jl. dat in de afgelopen week (week 44) gemiddeld 938 COVID-patiënten per dag op de verpleegafdelingen van de ziekenhuizen werden behandeld. De week ervoor waren dat er 1.078. Op de IC werden in week 44 gemiddeld 43 COVID-patiënten behandeld, 13 minder dan de week ervoor. Dat is de eerste daling sinds september.
Er liggen nu minder patiënten op de verpleegafdelingen ten opzichte van vorig jaar november, toen er ook sprake was van een herfstgolf. De piek werd toen eind november bereikt. Ook zitten we nog ruim onder de piek van het aantal bezette bedden op de verpleegafdelingen tijdens de periode februari-april 2022. Toen was het piekmoment namelijk 1.933 bezette bedden (29 maart 2022) en was de omikronvariant net als nu ook dominant. Het aantal patiënten op de IC blijft relatief stabiel en is ook aanzienlijk lager dan in deze voorgaande periodes5.
De stijging in ziekenhuisopnames heeft niet voor knelpunten gezorgd. De druk op de zorg is momenteel beheersbaar. Uit de weekrapportage van het LCPS blijkt dat de doorgang van de planbare zorg in de ziekenhuizen (U4/U5-zorg) stabiel is. Het verzuim onder personeel in de hele zorgketen is nog steeds hoog en laat de voorbije weken een lichte stijging zien (data NZa, week 43). Deze cijfers komen overeen met data van vorig jaar in deze periode6, maar de uitgangspositie is gunstiger: we hebben op dit moment te maken met een minder ziekmakende variant en er is meer opgebouwde immuniteit onder een deel van de bevolking als gevolg van vaccinatie en/of eerder doorgemaakte infecties. Deze combinatie van factoren heeft een rol gespeeld in het verloop van de recente najaarsgolf, en zorgt ook voor een andere verdeling van druk in de zorgketen.
De toename van COVID-patiënten concentreert zich op dit moment voornamelijk in de klinieken van ziekenhuizen en vooralsnog minder op de IC. Dit is in beginsel gunstig, omdat opschaalbaarheid in de kliniek beter te realiseren is. Op dit moment is er geen reden tot zorg.
Er is op dit moment dan ook geen aanleiding voor het nemen van aanvullende maatregelen. Het is niet nodig voor sectoren om collectief de volgende stap op de maatregelenladder te zetten (naar de preventieve fase). Uiteraard staat het bedrijven en instellingen vrij om preventieve maatregelen, zoals opgenomen in de sectorplannen, toe te passen wanneer dit in hun setting passend is, om zo bijvoorbeeld uitval van personeel te voorkomen en/of kwetsbaren te beschermen. Zo zien we dat sommige bedrijven en instellingen al extra voorzichtigheid betrachten door bijvoorbeeld te verzoeken een mondneusmasker te dragen (in zorginstellingen) en desinfectiegel beschikbaar te stellen aan personeel en bezoekers (in winkels en andere gelegenheden) – ook al geldt daartoe geen verplichting en heeft het kabinet daar niet expliciet toe opgeroepen. Ik juich dergelijke initiatieven toe. Het kabinet houdt de verdere ontwikkeling van het virus scherp in de gaten.
Deelt u de zorgen over deze stijging? Zo ja, welke stappen overweegt u om de toename van het aantal besmettingen te remmen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Heroverweegt het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) haar advies dat maatregelen niet nodig zijn vanwege de oplopende besmettingen? Zo nee, waarom niet?
Het COVID-19-Responsteam heeft de stand van de coronathermometer op 11 oktober jl7. aangepast naar stand 2, en deze stand blijft gehandhaafd in hun meest recente advies omdat er nog weinig informatie is over de opkomende subvarianten zoals BQ.1.8 Stand 2 betekent beperkte druk op zorgketen en samenleving, maar er zijn wel toegenomen risico’s te verwachten voor kwetsbare groepen. Het COVID-19-Responsteam blijft daarom adviseren aan onvoldoende beschermde kwetsbare personen om aanvullende maatregelen9 te nemen zoals afstand houden en eventueel een mondneusmasker te dragen, indien afstand houden niet mogelijk is. Voor personen rondom kwetsbaren adviseert het COVID-19-Responsteam onder meer om een zelftest te doen bij klachten en voorafgaand aan een incidenteel bezoek aan kwetsbaren. Daarnaast blijft het belangrijk voor iedereen om zich aan de basisadviezen te houden.
Hoe verhoudt de huidige stand van de coronathermometer, namelijk laag, zich tot de oplopende besmettingen?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre bent u voorbereid op een nieuwe golf als het gaat om test- en monitorcapaciteit, zorgcapaciteit en prikcapaciteit?
De zorgsector heeft grote inspanningen getroffen in voorbereiding op een nieuwe golf. Er vindt in de regio veel onderlinge afstemming en versterking van samenwerking plaats. In de huidige tijd van personeelskrapte, zal bij een nieuwe golf met eenzelfde personeelscapaciteit meer zorg geleverd moeten worden. Dat betekent dat de meeste winst te behalen is door de beschikbare capaciteit zo efficiënt mogelijk in te zetten. Het expertteam COVID-zorg heeft hierover kort voor de zomer een advies uitgebracht.10 Op mijn verzoek heeft iedere ROAZ-regio naar aanleiding van dit advies een implementatieplan opgesteld en zijn regio’s direct gestart met de uitvoering hiervan. Het algemene beeld van de voortgang van de implementatie is positief.
Succesvolle innovaties als zuurstof thuis en thuismonitoring, waarmee de instroom in ziekenhuizen en/of VVT-instellingen kan worden beperkt en de door- en uitstroom verder wordt verbeterd, zullen ertoe bijdragen dat de beschikbare capaciteit efficiënter wordt ingezet. Ook is er de afgelopen tijd gewerkt aan de herijking van het Opschalingsplan van het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ).
De GGD’en hebben op dit moment de capaciteit om ongeveer 700.000 vaccinatieprikken per week te zetten. Daarnaast worden er ook prikken gezet door andere uitvoerders. De GGD’en optimaliseren hun beschikbare capaciteit op regionaal niveau en kunnen (lokaal) opschalen als daar behoefte aan is. Op dit moment is de beschikbare capaciteit ruim voldoende. Ik heb uw Kamer op 13 oktober jl. geïnformeerd over de voortgang en de planning van de najaarsvaccinatieronde11. Vanaf 26 oktober jl. kan iedereen van 12 jaar en ouder die de basisserie heeft afgerond een afspraak maken voor een herhaalprik: dit is mogelijk vanaf 3 maanden na de laatste vaccinatie of 3 maanden na een doorgemaakte COVID-19-infectie.
Zelftesten is de primaire testmethode voor het grootste deel van de bevolking. Grootschalig testen met PCR bij de GGD is niet langer noodzakelijk. Wel houden we PCR-testcapaciteit bij de GGD beschikbaar voor specifieke doelgroepen12.
Op het moment dat een nieuwe virusvariant onvoldoende wordt aangetoond met antigeen(zelf)testen, en de druk op de zorg onverhoopt toch weer toeneemt, zal weer opgeschaald kunnen worden met grootschalig PCR-testen (voor elke burger). Om goed voorbereid te zijn, zijn afspraken gemaakt voor een stapsgewijze (grootschalige) opschaling met zowel de GGD’en als met laboratoria.
Het is hierbij goed om te realiseren dat onder andere beschikbaarheid van personeel, het niet gelijktijdig grootschalig opschalen van testen en vaccineren, en beschikbaarheid van materialen belangrijke aandachtspunten zijn en de feitelijke capaciteit en/of opschalingssnelheid kunnen drukken.
Bij welk aantal COVID-patiënten in het ziekenhuis (naar schatting) komt de reguliere zorg in het gedrang?
De mate waarin de reguliere zorg (non-COVID zorg) doorgang kan vinden, is afhankelijk van meerdere factoren. Naast het aantal COVID-patiënten dat is opgenomen zijn ook de toe- of afname van de reguliere zorgvraag (bijvoorbeeld door een griepgolf), en de hoeveelheid uitgestelde zorg, de beschikbaarheid van voldoende geschoold personeel, en daarmee samenhangend de hoogte van het ziekteverzuim, van belang voor de doorgang van reguliere zorg. Een schatting op basis van alleen het aantal opgenomen COVID-patiënten is daarom niet te maken.
Kunt u toelichten welk effect de griepgolf kan hebben op de zorgcapaciteit?
Voor patiënten die met influenza worden opgenomen in het ziekenhuis geldt dat zij – net als COVID-patiënten – een beroep doen op nagenoeg dezelfde beschikbare (personele) capaciteit op de kliniek en in sommige gevallen de IC. Net als een coronagolf heeft een griepgolf effect op de beschikbaarheid van personeel. Het ziekteverzuim kan daardoor hoger zijn. Hoe meer patiënten met influenza worden opgenomen, hoe sterker de totaal beschikbare capaciteit onder druk zal komen te staan. Bij noodzakelijke opschaling van capaciteit vanwege een oplopend aantal COVID- en/of influenza-patiënten, zal de eventuele afschaling van (kritiek) planbare zorg plaatsvinden op basis van de urgentieklassering opgesteld door de Federatie Medische Specialisten (FMS).13
Wat kunt u zeggen over de opkomst voor de herhaalprik?
Van 19 september tot en met zondag 6 november zijn er circa 3,4 miljoen herhaalprikken tegen COVID-19 gezet. Tot en met zondag 6 november had 52,1% van de 60-plussers in het najaar een herhaalprik gehaald. Het aantal gezette herhaalprikken wordt wekelijks op donderdag bijgewerkt op het Coronadashboard van de rijksoverheid.14 Het is belangrijk dat de mensen die op advies van het OMT-Vaccinaties (OMT-V) per brief persoonlijk zijn uitgenodigd voor de herhaalprik, hiervoor zo snel mogelijk een afspraak maken als zij dit nog niet gedaan hebben. Het betreft hierbij iedereen van 60 jaar en ouder, mensen jonger dan 60 jaar die ook in aanmerking komen voor de griepprik en zorgmedewerkers.
Het luxe Walhalla op de zogeheten asielboot |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de TikTok-video waarin vluchtelingen genieten van een luxeleventje aan boord van een cruiseschip1?
Ja, ik ben bekend met de video waarop beelden worden getoond van de MS Silja Europa, de cruiseferry die op dit moment wordt ingezet als opvanglocatie voor asielzoekers in de gemeente Velsen.
Kunt u duiden waarom de opvang van vluchtelingen niet sober, doch doelmatig is?
De schepen die zowel in Velsen als in Amsterdam worden ingezet voor asielopvang doen normaliter dienst als veerboten, bedoeld voor het afleggen van lange afstanden. Het voorzieningenniveau correspondeert met de duur van de overtocht (ca. 10 uur of langer), waarbij ik benadruk dat niet alle voorzieningen beschikbaar zijn. Voorzieningen die nodig zijn om te voorzien in basisbehoeften zijn uiteraard beschikbaar, waaronder onderdak en maaltijden. Overige voorzieningen zijn op beide schepen gesloten, zoals het casino en het zwembad.
Deze atypische vorm van noodopvang is kostbaarder dan reguliere opvang. Daar voeg ik direct aan toe dat reguliere opvang niet in voldoende mate beschikbaar is. Hierdoor is en blijft de situatie in de asielopvang dusdanig nijpend dat geen enkele mogelijkheid onbenut mag blijven. Zolang gemeenten niet voldoende locaties beschikbaar stellen voor langduriger, reguliere opvang, ziet het COA zich genoodzaakt tot de inzet van schepen en andere onorthodoxe maatregelen om in het recht op opvang te voorzien. Daar staat tegenover dat ik gemeenten als Velsen en Amsterdam zeer erkentelijk ben voor de bijdrage die zij reeds leveren.
Bent u zich ervan bewust dat de TikTok-video een luxeleventje propagandeert, hetgeen een aanzuigende werking heeft richting het al door een asielcrisis geteisterde Nederland?
Ik ben voorzichtig om conclusies te trekken op basis van selectieve beelden en kan niet voor anderen invullen hoe zij de video percipiëren. Voor zover de video de suggestie van luxe opvang wekt, kan ik niet uitsluiten dat hier een aanzuigende werking van uitgaat. Overigens kan ik net zomin uitsluiten dat van de nijpende opvangsituatie, met name de acute nood in Ter Apel, een afschrikwekkende werking uitgaat.
Voorts wijs ik erop dat de Nederlandse staat zich via internationale en Europese wet- en regelgeving heeft verbonden aan het bieden van veiligheid en bescherming aan degenen die vluchten voor oorlog en geweld. Tegelijkertijd is de inzet om effectief en daadkrachtig op te treden jegens degenen die ten onrechte een beroep doen op asielbescherming en die Nederland dienen te verlaten.
Hoe kunt u al deze luxe verantwoorden naar de Nederlandse belastingbetaler, waarvan een groot deel aan de geeuwhonger ligt en niet weet hoe maandelijks rond te komen? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Ik herken mij niet in het beeld uit de vraagstelling dat sprake is van luxe. Wel is sprake van een atypische, maar noodzakelijke vorm van noodopvang in een tijd dat veel Nederlandse ingezeten zorgen hebben over hun sociaaleconomische situatie.
De constatering dat veel mensen het moeilijk hebben, is reden voor het kabinet geweest om vergaande maatregelen te treffen om de bestaanszekerheid van mensen te kunnen blijven garanderen. Voor een overzicht van maatregelen verwijs ik naar de Miljoenennota 2023, de Rijksbegroting 2023, het Belastingplan 2023 en overige stukken die op 20 september 2022 aan uw Kamer zijn aangeboden.2
Specifiek ten aanzien van asielopvang benadruk ik dat ik grote waarde hecht aan het bestaan van lokaal draagvlak. Om die reden zijn met Velsen en Amsterdam bredere afspraken gemaakt, te weten afspraken over andere onderwerpen dan asielopvang. Zo valt te denken aan ondersteuning bij infrastructurele projecten en de bouw van flexibele huisvesting. Hierdoor profiteren inwoners van beide gemeenten van de asielopvang en worden verdringingseffecten voorkomen.
Het onderzoek ‘The Impacts of Climate Change on Bonaire’ |
|
Bouchallikh |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek «The Impacts of Climate Change on Bonaire»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de zorgelijke uitkomsten van dit onderzoek?
Meerdere rapporten laten zien dat ook Caribisch Nederland niet ontkomt aan de gevolgen van klimaatverandering (zie bijvoorbeeld ook Kamerstuk 30 825, nr. 218 over de staat van instandhouding van de natuur in Caribisch Nederland). Te voorzien is dat op termijn maatregelen zijn nodig om zeespiegelstijging het hoofd te bieden.
Klimaatverandering raakt een breed spectrum van thema’s en maatschappelijke functies waarvan de belangrijkste in Caribisch Nederland zijn: bescherming tegen overstromingen, gevolgen van wateroverlast, een veilige zoetwatervoorziening, functioneren van netwerken en biodiversiteit.
Het concreet maken van de risico’s en gevolgen van klimaatverandering, nu en in de toekomst, en het identificeren van maatregelen is, net als voor de Europees Nederlandse gemeenten, ook voor de openbare lichamen van Caribisch Nederland van belang. Daarbij is de ligging, uitgangssituatie en aard van te voorziene risico’s wel anders is dan in Europees Nederland.
Het gaat bij klimaatadaptatie-maatregelen ook om het nu al maken van de juiste keuzes, met name in de ruimtelijke ordening en inrichting van Caribisch Nederland. Het lokale bestuur heeft de mogelijkheden om te sturen op een ruimtelijke ordening en inrichting waarmee schade en overlast door weersextremen zo veel mogelijk wordt voorkomen. Denk hierbij aan het uitsluiten van nieuwbouw in laag gelegen gebieden direct aan zee en het inperken van het gebruik van kwetsbare gebieden.
Wat doet het kabinet concreet om de gevolgen van klimaatverandering voor Bonaire en de andere Caribische eilanden in het Koninkrijk te voorkomen? Kunt u daarbij voor Bonaire specifiek ingaan op wat het kabinet concreet doet om de verschillende gevolgen die in het onderzoek worden genoemd te mitigeren (risico op permanente overstroming, afsterven van koraal, degradatie van duikplekken, het verliezen van cultureel erfgoed, en ziekte en sterfte door hitte)?
In 2021 is een Natuur en milieubeleidsplan 2020–2030 (NMBP) opgesteld voor Caribisch Nederland met daarin onder andere opgenomen een koraalherstelplan. Dit plan heeft tot doel de afname van koraal te stoppen, te herstellen en weerbaar te maken voor klimaatverandering. Het kabinet heeft voor de periode 2022–2024 35 mln. Euro beschikbaar gesteld voor de eerste fase van het NMBP. Samen met de openbare lichamen van Caribisch Nederland is gestart met de uitvoering hiervan. Daarnaast is door de Minister voor VRO het traject gestart om te komen tot een Ruimtelijke Ontwikkelingsprogramma (ROP), waarin ook rekening gehouden wordt met klimaatverandering. Dit ROP zal in 2023 gereed zijn.
Naast bovengenoemde trajecten, kunnen de openbare lichamen gebruik maken van kennis en tools die door het Rijk beschikbaar worden gesteld om stresstesten en risicodialogen te organiseren, o.a. via de kennisportaal klimaatadaptatie (klimaatadaptatienederland.nl). Verder beschikken de openbare lichamen over wettelijke bevoegdheden om te sturen op ruimtelijke ordening en inrichting. Denk hierbij aan het uitsluiten van nieuwbouw in laag gelegen gebieden (direct aan zee) en het inperken van het gebruik van kwetsbare gebieden. Verder is van belang dat de openbare lichamen, anders dan een groot deel van Europees Nederland boven de zeespiegel zijn gelegen. Dat geeft de lokale overheden tijd om klimaatadaptatiestrategieën te formuleren voor de effecten van zeespiegelstijging. Daar waar in Europees Nederland de nadruk ligt op bescherming tegen overstromingen, ligt het handelingsperspectief in Caribisch Nederland in het tijdig waarschuwen van de bewoners en het inzetten van de crisisorganisatie om voorbereid te zijn op stormen en orkanen.
Deelt u de mening dat er meer moet gebeuren om de ernstige gevolgen van klimaatverandering voor mens en natuur op Bonaire en de andere Caribische eilanden te voorkomen? Zo ja, wat gaat u concreet extra doen? Zo nee, waarom deelt u deze mening niet?
Het kabinet vindt het belangrijk dat er goed inzicht komt in de gevolgen van klimaatverandering voor Caribisch Nederland en dat op basis daarvan adaptatiestrategieën worden opgesteld en geïmplementeerd. Belangrijke oplossingsrichtingen liggen op het vlak van ruimtelijke regels en maatregelen waarvoor de openbare lichamen de instrumenten en bevoegdheden hebben. Dit is conform de verantwoordelijkheid van gemeenten in Europees Nederland.
In het kader van het opstellen van klimaatscenario’s van het KNMI wordt bovendien in meer detail gekeken naar klimaatverandering in Caribisch Nederland, bijvoorbeeld naar zeespiegelstijging en de ontwikkeling van stormen en droogte in het zuidelijk deel van de Caribische Zee.
Het uitvoeren van stresstests en risicodialogen is van belang om risico’s verder in kaart te brengen en gerichte adaptatiestrategieën op te stellen. Hoewel zowel gemeenten in Europees Nederland als de Caribische openbare lichamen hier zelf verantwoordelijk voor zijn, heeft de Minister van Infrastructuur en Waterstaat aangeboden de openbare lichamen hierbij te ondersteunen in de vorm van kennis en tools, zoals het ontwikkelen van een klimaateffectatlas zoals ook door het Rijk is gedaan voor de gemeenten in Europees Nederland.
Deelt u de mening dat het feit dat inwoners van Bonaire een rechtszaak overwegen aan te spannen tegen de Staat reden is om in overleg te treden met de bewoners en ook met het eilandsbestuur om gezamenlijk te bespreken wat er extra gedaan moet worden om de gevolgen van klimaatverandering tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet maakt zich zorgen om de gevolgen van klimaatverandering voor alle Nederlanders, dus ook die van de bewoners van Caribisch Nederland. De Minister voor Klimaat en Energie heeft een kwartiermaker aangesteld voor de klimaattafel die door Bonaire wordt opgezet. Hierin zal naast klimaatmitigatie ook klimaatadaptatie worden meegenomen. Ook is het Rijk bereid de openbare lichamen met kennis en tools te ondersteunen bij het uitvoeren van stresstests en risicodialogen en het opstellen van klimaatadaptatiestrategieën.
Deelt u de mening dat de Nederlandse overheid verantwoordelijk is voor het beschermen van Caribisch Nederland tegen de gevaarlijke gevolgen van klimaatverandering? Zo nee, waarom niet?
Het Rijk is samen met de openbare lichamen verantwoordelijk voor de bescherming van Caribisch Nederland tegen klimaatverandering. De wettelijke verantwoordelijkheden in Caribisch Nederland verschillen van die in Europees Nederland. Specifieke wet- en regelgeving die toegespitst is op de Nederlandse situatie is in CN niet per definitie van toepassing. Dat betekent echter niet dat er in Caribisch Nederland geen wetgeving van toepassing is op klimaat- en watergerelateerde opgaven in brede zin van het woord. Ik wil u dit kader dan ook wijzen op de onderstaande wetten:
De Wet Vrom BES.
De Wet maritiem beheer BES.
De Wet grondslagen ruimtelijke ontwikkelingsplanning BES.
De Wet grondslagen natuurbeheer- en bescherming BES.
Zo kent het NMBP, met als grondslag zowel de Wet Vrom BES als ook de Wet grondslagen natuurbeheer- en bescherming BES, ook aspecten als het omgaan met klimaatverandering. Daarnaast kan de Wet grondslagen ruimtelijke ontwikkelingsplanning BES de openbare lichamen handvatten bieden voor het omgaan met de gevolgen van klimaatverandering. Het Ministerie van VRO onderzoekt momenteel op welke wijze de Wet grondslagen ruimtelijke ontwikkelingsplanning BES ter ondersteuning en versterking van het NMBP en lokale ruimtelijke ordeningsplannen kan dienen. Een belangrijk deel van klimaatadaptatie gaat om maatregelen waarvoor openbare lichamen bevoegdheden hebben, en vaak ook op het vlak van ruimtelijke ordening. Daarom is er zowel in het Europese deel als in het Caribische deel van Nederland een grote rol weggelegd voor de gemeenten en de openbare lichamen.
Deelt u de mening van de Vrije Universiteit dat de Nederlands Caribische eilanden, waaronder Bonaire, tot nu toe het ondergeschoven kindje zijn geweest van het Nederlandse klimaatonderzoek? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deel ik niet. Geografisch verschillen Europees en Caribisch Nederland sterk en zelfs tussen de openbare lichamen onderling zijn er verschillen in de gevolgen van klimaatverandering. Nederland kent met haar polders en dijkdoorbraken een lange geschiedenis van watersnoden. Caribisch Nederland kent deze door haar ligging boven de zeespiegel niet. De huidige risico’s in Caribisch Nederland zijn grotendeels storm-gerelateerd. Dat geldt met name op Saba en Sint Eustatius. De ontwikkeling van stormen en de mogelijke paden van stormen wordt daarom nauwlettend door de meteorologische diensten gevolgd. Het KNMI besteedt in het kader van het opstellen van nieuwe klimaatscenario’s ook aandacht aan het Caribisch gebied. Zie verder ook vraag 3 met uitleg over het NMBP voor Caribisch Nederland en het traject om te komen tot een Ruimtelijk Ontwikkelingsprogramma, waarin ook rekening wordt gehouden met klimaatverandering.
Deelt u de mening dat Nederlandse overheid dit onderzoek – gelet op de consequenties voor gezondheid, cultureel erfgoed en economie – zelf had moeten doen? Zo nee, waarom niet?
Er is eerder onderzoek gedaan voor Caribisch Nederland. In 2016 heeft het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat een quickscan uitgevoerd naar overstromingsrisico’s als gevolg van orkanen, tsunami’s en neerslag op Caribisch Nederland. Door het KNMI is vervolgens extra geïnvesteerd in de verbetering van het inzicht in het golfsysteem in het gebied, zodat betere voorspellingen kunnen worden gedaan ten aanzien van golfopzet.
Eind volgend jaar verschijnen de nationale klimaatscenario’s van het KNMI. De klimaatscenario´s voor Caribisch Nederland zijn daar onderdeel van. Naast de vooruitzichten voor zeespiegelstijging is er momenteel aanzienlijke onzekerheid over de mate waarin de eilanden in de toekomst door droogte zullen worden getroffen. Er is meer inzicht nodig in de ontwikkelingen van stormen en van droogte in het gebied van de eilanden, om zo een goede inschatting te maken van de risico’s die naar verwachting optreden.
Overigens kunnen de openbare lichamen ook nu al maatregelen te nemen door te sturen op ruimtelijke ordening en inrichting (zie ook het antwoord op vraag 2 en 4).
Is het kabinet zich ervan bewust dat door het onrechtvaardige sociaaleconomische beleid van de Nederlandse overheid voor Caribisch Nederland (veel mensen kunnen niet of nauwelijks rondkomen, doordat het minimumloon en uitkeringen niet gebaseerd zijn op de kosten voor het levensonderhoud – in tegenstelling tot in Europees Nederland) mensen op Bonaire onvoldoende middelen hebben om de persoonlijke gevolgen van klimaatverandering op te vangen?
Het kabinet heeft meer dan gewone aandacht voor de positie van de inwoners van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Het kabinet rekent de bestaanszekerheid in Caribisch Nederland tot haar zorg, wat tot uitdrukking komt in uiteenlopende maatregelen die op het realiseren van het ijkpunt sociaal minimum zijn gericht. In verband met de koopkrachtproblematiek gebeurt dat ten aanzien van het basisbasispensioen AOV zelfs versneld3. Daarnaast loopt Caribisch Nederland mee in de steun- en energiepakketten die ook in Europees Nederland getroffen zijn. Daar is uw Kamer over geïnformeerd.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden voor de begrotingsbehandeling Koninkrijksrelaties?
Dat is helaas niet gelukt.
Het bericht 'Buiten het ziekenhuis dreigt een nijpend tekort aan artsen' |
|
Jacqueline van den Hil (VVD) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het bericht «Buiten het ziekenhuis dreigt een nijpend tekort aan artsen»?1
Ja.
Wat zijn volgens u de voornaamste oorzaken dat sommige opleidingen hun opleidingsplaatsen niet gevuld krijgen? Hangt dit bijvoorbeeld samen met het imago van bepaalde beroepen?
In het brede pallet van medische vervolgopleidingen is er concurrentie, bij de medisch-specialistische opleidingen binnen het ziekenhuis worden de
opleidingsplaatsen vrijwel allemaal ingevuld. Bij een aantal andere opleidingen buiten het ziekenhuis lukt dat niet altijd volledig, zoals bij de huisarts, de specialist oudergeneeskunde, de arts voor verstandelijk gehandicapten en de arts M&G. Dit duidt niet op overschotten aan opleidingsplaatsen, maar op gebrek aan basisartsen die de opleiding willen volgen. Basisartsen hebben de opleiding geneeskunde afgerond, maar zijn (nog) geen specialist. Een deel van de basisartsen gaat wel in opleiding tot specialist en een ander deel niet.
In welke regio’s zijn er voornamelijk discrepanties in opleidingsplaatsen en aanmeldingen van studenten waardoor tekorten of overschotten aan opleidingsplaatsen ontstaan?
Opleidingsplaatsen worden beschikbaar gesteld mede op basis van het advies van het Capaciteitsorgaan. Dit advies geeft aan hoeveel opleidingsplaatsen er voor heel Nederland nodig zijn, zodat ook in de toekomst de zorgvraag kan worden opgevangen. Het geeft dus geen beeld van de situatie op regionaal niveau.
Het Capaciteitsorgaan kent nationale ramingen en daarbinnen is op dit moment geen regionaal inzicht in vraag en aanbod. Wel zien we dat het in een aantal regio’s lastiger is om aan de vervangingsvraag door vergrijzing te voldoen. Het Capaciteitsorgaan kijkt wel steeds meer naar de regionale situatie bij een aantal beroepen waar dit meest van toepassing is. Deze beweging zetten we voort.
Stichting SBOH verzorgt de uiteindelijke verdeling over regio’s. Bij de toewijzing van opleidingsplekken wordt rekening gehouden met de voorkeurslocatie van de kandidaten. Uit recent onderzoek van Nivel blijkt dat in vrijwel alle regio’s het aantal huisartsen per 10.000 inwoners gelijk is gebleven of toegenomen, maar er tussen regio’s nog grote verschillen zijn. Vooral Amsterdam, Leiden, Utrecht, Apeldoorn, Nijmegen en Zuid-Limburg kennen een hoge huisartsendichtheid. De laagste dichtheid is te vinden in de arbeidsmarktregio West-Brabant.
Voert u op dit moment gesprekken met betrokken instellingen zoals ziekenhuizen om te kijken hoe bepaalde opleidingen die kampen met een overschot aan opgeleide specialisten, een passender budget kunnen krijgen? Zo nee, waarom niet?
Het is bekend dat het bij sommige specialismen voor jonge artsen momenteel lastig is om aan een vaste baan te komen. De primaire verantwoordelijkheid om hiervoor oplossingen te vinden ligt bij de sector zelf. De betrokken veldpartijen hebben die handschoen opgepakt en diverse initiatieven ontplooid om met deze situatie om te gaan.
VWS baseert zich bij het beschikbaar stellen van nieuwe opleidingsplaatsen op de adviezen van het Capaciteitsorgaan. In die adviezen, die recentelijk zijn geactualiseerd, houdt het Capaciteitsorgaan rekening met tal van aspecten die de uiteindelijke zorgvraag bepalen, waaronder de omvang van de beroepsgroep. Op basis van de nieuwe adviezen wordt bezien wat voor het komende jaar een passende instroom in de (medische) vervolgopleidingen is, rekening houdend met de financiële kaders. De Kamer zal hierover komend voorjaar nader worden geïnformeerd.
Hoe ondersteunt u de initiatieven die er op dit moment zijn tot omscholing van artsen uit «overschot» sectoren naar specialismen waar tekort aan is?
Het Ministerie van VWS heeft met instemming kennisgenomen van het feit dat de SBOH recentelijk (december 2022) samen met ActiZ een stimuleringsregeling omscholing medisch specialisten heeft vastgesteld. Deze regeling bevordert dat werkloze medisch specialisten zich kunnen omscholen tot specialist ouderengeneeskunde.
Hoe kan vrijgekomen budget als gevolg van het niet vullen van opleidingsplaatsen flexibeler worden ingezet om elders extra opleidingsplaatsen te realiseren?
Het algemene uitgangspunt is dat het budget de opleidingsplekken van de vanuit de begroting gefinancierde opleidingen volgt en dat het verschuiven van opleidingsplekken vooraf en budgetneutraal gebeurt. Voorafgaand aan een kalenderjaar wordt vastgesteld wat het totaal aantal plekken is dat wordt bekostigd. Dit wordt vastgesteld op basis van ramingen van het Capaciteitsorgaan, evenals op een inschatting van de beschikbare opleidingscapaciteit en geschikte kandidaten. Als er gaandeweg het jaar blijkt dat er minder wordt ingevuld, bezie ik of dit incidenteel of structureel het geval is. In het geval van het laatste, is er dan aanleiding om met het oog op het volgende jaar het aantal te bekostigen plekken aan te passen, waarbij de ruimte die hierdoor ontstaat mogelijk ingezet kan worden voor andere opleidingsplaatsen.
Welke stappen bent u voornemens te zetten om bepaalde beroepen aantrekkelijker te maken om zo voldoende studenten te trekken, zoals bijvoorbeeld de specialisten ouderengeneeskunde die in het artikel worden genoemd?
Er ligt een taak bij de werkgevers, beroepsgroepen, opleidingsinstituten en opleiders om te werken aan de populariteit van het werken als arts buiten het ziekenhuis. Dit is essentieel om de instroom in de opleidingen waar nodig te bevorderen, daarvoor is het ook noodzakelijk om goed inzicht te hebben in de beroepswensen van studenten geneeskunde en basis artsen. Om de instroom te verhogen moet er – zoals de KNMG recentelijk ook naar buiten bracht2 – in de opleiding geneeskunde meer aandacht komen voor vakgebieden buiten het ziekenhuis, zoals meer co-schappen voor onder andere huisartsen, artsen in de publieke gezondsheidszorg (zoals jeugdartsen) en specialist ouderengeneeskunde. Want onbekend maakt onbemind.
De Minister voor Langdurige Zorg en Sport zet zich vanuit het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en welzijn (TAZ) in op het maken van korte en lange termijn afspraken tussen beroeps-/brancheorganisaties – zoals de Landelijke huisartsenvereniging (LHV) en Vereniging van specialisten ouderengeneeskunde (Verenso) – en het onderwijs om samen te zorgen voor een meer passende instroom in opleidingen met achterblijvende instroom. Ook helpt duidelijkheid over de zorgtransformatie – zoals in het Integraal Zorgakkoord (IZA), het programma Wonen, Ondersteuning en Zorg voor Ouderen (WOZO), het Preventieakkoord en het Gezond en Actief Leven Akkoord (GALA) zit – partijen om met die bril naar de inhoud van de opleidingen te kijken.
Deelt u de mening dat we bij het opleiden van zorgpersoneel breder moeten kijken dan alleen de cure, ook gelet op de toenemende dubbele vergrijzing waar de zorg mee te kampen heeft? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Aanspoelen stookolie langs de kust |
|
Kiki Hagen (D66), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Van Zeeland tot Noordwijk stookolie aangespoeld langs de kust»?1
Ja.
Wanneer weet Rijkswaterstaat hoe groot de omvang is? Is dit niet te laat?
Op 27 september is voor het eerst stookolie aangespoeld op de Nederlandse kust, dit was een kleine hoeveelheid op een enkele locatie. Op 28 september spoelde verontreiniging ook aan op andere stranden, waarna direct is gestart met onderzoek naar de omvang van de verontreiniging. Bij dit soort verontreiniging (stookolieresten in de vorm van bolletjes) is de omvang bekend als de verontreiniging op stranden aanspoelt. Op 3 oktober was bekend dat verontreiniging is aangetroffen op de Noordzeestranden tussen Katwijk en Vlissingen. In totaal is er circa 100 kuub verontreinigd materiaal opgeruimd.
Rijkswaterstaat heeft direct na melding van aangespoelde olieverontreiniging ingegrepen volgens de gehanteerde aanpak (zoals beschreven in antwoord 8) en een onderzoek naar de omvang van de verontreiniging ingesteld, dagelijkse strandinspecties uitgevoerd en een aannemer ingeschakeld om de verontreiniging op te ruimen.
Hoe wordt de stookolie zo goed mogelijk opgeruimd, zodat er zo min mogelijk schade ontstaat aan het milieu?
De stookolie, die aanspoelde in de vorm van bolletjes, is opgeruimd met behulp van machinale zeven, zogenaamde beach cleaners. Op plekken waar deze machines niet konden komen, zijn de bolletjes handmatig opgeruimd. Vanaf 27 september zijn de stranden dagelijks geïnspecteerd en hebben er opruimwerkzaamheden plaatsgevonden. Nieuw aangespoelde verontreiniging is direct opgeruimd. Sinds 11 oktober spoelt er geen verontreiniging meer aan. De inspecties zijn daarom afgeschaald hoewel Rijkswaterstaat uiteraard de vinger aan de pols houdt.
Bent u van plan om aankomend half jaar extra te monitoren op het aanspoelen van zeedieren om de impact van de stookolie in kaart te brengen?
De stranden waar verontreiniging is aangetroffen zijn dagelijks geïnspecteerd door Rijkswaterstaat waarbij enkele aangespoelde, met olie besmeurde vogels door de dierenambulance zijn opgehaald. Mochten er nog met olie besmeurde dieren aanspoelen, worden deze op basis van inspecties of meldingen van strandbezoekers en -exploitanten geruimd of behandeld.
De activiteiten van Rijkswaterstaat zijn gericht op het opruimen van olieverontreiniging en het aansprakelijk stellen van en verhalen van de opruimkosten op de vervuiler, als deze wordt geïdentificeerd. Er is op dit moment geen aanleiding voor nader milieuonderzoek. Wel vindt onder het monitoringsprogramma van de Kaderrichtlijn Marien (KRM) reguliere monitoring plaats van de waterkwaliteit en de ecologie.
Hoe gaat u aankomende tijd onderzoeken hoe groot de impact is op het milieu?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de vervuiler gaat betalen?
Het Watermanagementcentrum Nederland van Rijkswaterstaat heeft op basis van een model berekend waar de lozing heeft plaatsgevonden. Deze gegevens zijn overgedragen aan de Maritieme Politie, die nu bekijkt of een onderzoek kan leiden tot het aanwijzen van een mogelijke vervuiler. Zodra een (mogelijke) vervuiler bekend is, zal Rijkswaterstaat de vervuiler aansprakelijk stellen voor de opruimkosten van de verontreiniging.
Heeft u aanwijzingen dat het gaat om een illegale bilgewaterlozing? Zo ja, hoe gaat u deze illegale lozingen aanpakken?
De olielozing die heeft plaatsgevonden is illegaal. Of het hier specifiek gaat om een illegale bilgewaterlozing is onbekend. De lozing kan ook een andere bron hebben en volgt mogelijk uit onderzoek van de Maritieme Politie.
Een van de maatregelen om olielozingen te bestrijden is om de pakkans van de vervuiler te vergroten zodat de veroorzaker aansprakelijk kan worden gesteld. De Kustwacht en Rijkswaterstaat houden toezicht op illegale lozingen, onder andere door dagelijkse controle- en observatievluchten boven de Noordzee. Daarnaast worden tweemaal daags satellietbeelden gecontroleerd op olieverontreinigingen. Indien een lozing heeft plaatsgevonden kan Rijkswaterstaat met behulp van een model het locatiegebied van de lozing terugrekenen.
Voor maatregelen gericht op preventie van illegale bilgewaterlozingen zie mijn beantwoording op de Kamervragen d.d. 21-6-20222.
Hoe snel kan de overheid ingrijpen als er nog zo’n incident is?
Na inspectie of melding van een incident kan direct worden ingegrepen. Bij een melding van aangespoelde verontreiniging op het strand worden direct Rijkswaterstaat officieren van dienst ingezet om ter plaatse te inspecteren. Indien meer dan 5 m3 is aangespoeld wordt onmiddellijk de aannemer ingeschakeld om de verontreiniging op te ruimen. Dit is vastgelegd in de Samenwerkingsregeling Bestrijding Kustverontreiniging RWS-diensten (SBK).
Hoever bent u met de herziening van de Samenwerkingsregeling Bestrijding Kustverontreinigingen RWS-diensten en de Samenwerkingsregeling afhandeling besmeurde vogels, die herzien zouden worden na de ramp met de MSC Zoe?
Na het incident met de MSC Zoe is de herziening van de Samenwerkingsregeling Bestrijding Kustverontreinigingen RWS-diensten (SBK) opgepakt, deze wordt vormgegeven in samenspraak met gemeenten. De aangepaste regeling is nagenoeg klaar. De herziening heeft betrekking op het toevoegen van extra afspraken rond plastic vervuiling, naar aanleiding van de motie Kröger3; olieverontreiniging was reeds onderdeel van de SBK (zie antwoord op vraag 8). De Samenwerkingsregeling afhandeling besmeurde vogels (SBV) is niet aangepast naar aanleiding van de MSC Zoe. De regeling is wel recentelijk geactualiseerd in het kader van een reguliere herziening waarin ervaringen die zijn opgedaan vanuit incidenten worden meegenomen. Hieronder valt bijvoorbeeld het incident met de Bow Jubail en de als gevolg daarvan met olie besmeurd geraakte zwanen (zie reactie op motie Kamerlid Van Esch (PvdD) – Kamerstuk 31 409, nr. 289). De update van de SBV is ook bijna afgerond.
De officiële vaststelling van beide regelingen door Rijkswaterstaat zal naar verwachting in de eerste helft van 2023 plaatsvinden. Hierover zal ik uw Kamer informeren. Tot de officiële vaststelling van de herziening van de SBK en de update van de SBV blijven de oude regelingen van kracht, maar wordt wel gewerkt in de geest van de nieuwe regelingen.
Wat is de status van deze regelingen?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe, wanneer en door wie precies worden deze nieuwe regelingen vastgesteld?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe wordt de inzet van vrijwilligers meegenomen in deze samenwerkingsregelingen?
In de geactualiseerde SBK zal de mogelijkheid worden geboden voor gecoördineerde inzet van professionele vrijwilligers bij incidenten. Afhankelijk van de situatie wordt bepaald of deze professionele vrijwilligers ook daadwerkelijk worden ingezet. Dit gebeurt in nauw overleg met gemeenten en de veiligheidsregio. Ook in het kader van de SBV kunnen professionele vrijwilligers worden ingezet.
Is de monitoring op zee voldoende om toekomstige incidenten snel op te kunnen sporen?
De huidige monitoringsmethode, zoals beschreven in antwoord 7, is tot op heden voldoende. Daarmee was het de laatste jaren mogelijk om tijdig te handelen en is het aantal kustverontreinigingen mede hierdoor sterk verminderd. De capaciteitsnota oliebestrijding wordt op dit moment herzien en in dat kader worden ook mogelijke innovaties en verbeteringen op gebied van monitoring en bestrijding bezien.
Heeft de kustwacht genoeg materieel om de wateren te kunnen monitoren zoals afgesproken?
Ja, er is voldoende materieel. Naast eigen materieel voor dagelijkse controle- en observatievluchten om verontreinigingen op de Noordzee op te sporen en te identificeren, kan de Kustwacht gebruik maken van helikopters van de Landelijke Eenheid. Daarnaast kunnen ook satellietbeelden van het Europees Agentschap voor Maritieme Veiligheid ter beschikking worden gesteld aan Rijkswaterstaat.
Het bericht 'Alles op alles voor verbreding A27' |
|
Lisa van Ginneken (D66) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kunt u onderstaande vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Wat is uw appreciatie van het bericht «Alles op alles voor verbreding A27», waaruit blijkt dat serieuze alternatieven voor de verbreding van de A27 waarbij natuurgebied Amelisweerd bespaard kan blijven, zijn genegeerd?1
In het bericht wordt aangegeven dat na vernietiging van het Tracébesluit A27/A12 Ring Utrecht in 2019 serieuze alternatieven voor de verbreding van de A27 terzijde zijn geschoven. Specifiek een alternatief met 12 rijstroken, zonder vluchtstroken. Dit beeld herken ik niet. In 2019 is het Tracébesluit (TB) Ring Utrecht vernietigd op het aspect stikstof. Daarna heeft een analyse plaatsgevonden wat dit betekent voor het besluit en op welke wijze dit hersteld kan worden. Daarbij is bekeken of de uitgangspunten, zoals vastgesteld in overeenstemming met de Kamer nog actueel waren, zie ook antwoord op vraag 3. Uit de analyse bleek dat dit het geval was en dat vast gehouden kon worden aan het TB en andere varianten dus niet hoefden te worden uitgewerkt. De Kamer is op 1 oktober 2019 geïnformeerd over de keuze om vast te houden aan het TB en het besluit te repareren op het punt van stikstof2. De weg wordt (onder andere) verbreed om de verkeersveiligheid te verbeteren. Dit had toen (en nog steeds) een groot belang. Daarom is in de analyse ook naar dit punt gekeken. Daarbij zijn elementen die onder andere in zienswijzen zijn aangedragen, zoals een variant met smallere rijstroken en zonder vluchtstroken, die in het artikel van het AD wordt genoemd, bekeken. De onafhankelijke Commissie Schoof, mede op verzoek van de Kamer ingesteld, heeft eerder geconcludeerd dat een verbreding met 2x6 rijstroken met o.a. ontbreken van vluchtstroken geen uitzicht geeft op een verkeersveilige situatie. De variant voldoet om die reden niet aan de doelstelling de verkeersveiligheid te verbeteren. Er is daarom niet geadviseerd, of besloten, deze variant uit te werken naar een alternatief.
Bent u bereid de variant waarover wordt gesproken in het artikel («beknopte verkenning»), waarbij het natuurgebied Amelisweerd behouden kan worden, te publiceren? Zo nee, waarom niet?
Zoals in de antwoorden op vraag 2 en vraag 4 toegelicht zijn in het kader van het project meerdere alternatieven uitgewerkt met 12 rijstroken. Deze alternatieven zijn niet geselecteerd als voorkeursalternatief, of ontwerp Tracébesluit, omdat ze geen uitzicht geven op een verkeersveilige situatie. De Kamer is over deze afweging geïnformeerd3. In 2019 bleek in een analyse dat deze afweging nog actueel was. Er is daarom niet geadviseerd een dergelijke variant uit te werken. Aan het AD verstrekte stukken, waaronder deze analyse, zijn openbaar beschikbaar op «open.rws.nl».
Is een variant met 12 rijstroken (in plaats van de voorgenomen 14 rijstroken) volwaardig onderzocht? Zo nee, waarom niet?
Ja. De mogelijkheid van een variant met 2x6 rijstroken is in het kader van de procedure meerdere malen onderzocht. Onder andere is in de tweede fase van de MER een alternatief van 12 rijstroken beschouwd. Dit alternatief viel af omdat het niet voldeed aan de Nederlandse richtlijnen voor autosnelwegen. Redenen hiervoor waren dat het uitging van versmalde rijstroken, geen vluchtstroken en hoofd- en parallelbaan gescheiden door doorgetrokken streep i.p.v. een fysieke scheiding. Daarnaast ook omdat 2x6 in de bak wellicht ook moeilijk fysiek is in te passen (te bouwen) tussen de bestaande kunstwerken zoals spoorbruggen. In opdracht van de gemeente Utrecht is door «Witteveen+Bos een 2x6 stroken variant in de bak bij Amelisweerd verkend. Op verzoek van IenW, mede na een verzoek van de Kamer over een onafhankelijke toets, heeft de Commissie Schoof het keuzeproces, Eindrapport Besluitvorming verbreding A27 onderzocht4. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 heeft de onafhankelijke Commissie Schoof geconcludeerd dat de voorgestelde verbreding met 2x6 rijstroken met onder andere smallere rijstrookbreedte en het ontbreken van vluchtstroken geen uitzicht geeft op een verkeersveilige situatie. De variant voldoet daarom niet aan de doelstelling de verkeersveiligheid te verbeteren. De Kamer is eerder geïnformeerd over het selectieproces waarin deze varianten zijn afgevallen. De genoemde varianten en de beoordeling daarvan zijn openbaar beschikbaar5.
Zijn er andere varianten bij u of uw voorganger aangedragen waarbij het natuurgebied Amelisweerd bespaard kon blijven?
In de Tracé- (m.e.r.) procedure zijn o.a. een alternatief ten westen en noorden van Utrecht en alternatieven waarbij de weg niet wordt verbreed (OV+++ en Kracht van Utrecht) onderzocht. Na vaststelling van het Tracébesluit zijn vanuit bewoners twee varianten opgesteld («SUUNTA 1» en «SUUNTA 2»), u bekend. Deze alternatieven voldeden niet aan de doelstellingen van het project voor de verbetering van de bereikbaarheid en/of verkeersveiligheid en leefbaarheid en/of waren niet constructief te realiseren. Om deze redenen boden deze varianten geen mogelijkheid om de doelstellingen van het project te realiseren en tegelijk bomenkap in Amelisweerd te voorkomen.
Zo ja, zijn deze adequaat onderzocht?
De, in de antwoorden op vraag 4 en vraag 5 genoemde 2x6 alternatieven, OV+++ en de Kracht van Utrecht zijn onderzocht als onderdeel van de tracé-procedure. Uitzondering hierop is de Witteveen+Bos variant die is onderzocht in opdracht van de gemeente en getoetst door de Commissie Schoof. Rijk en regiobestuurders hebben (in 2010) het huidig voorkeursalternatief geselecteerd6. De kwaliteit van de gebruikte informatie voor besluitvorming over Tracébesluiten voor wegverbredingen zoals opgenomen in de m.e.r. is onafhankelijk getoetst door de Commissie voor de m.e.r. De onafhankelijke Commissie Schoof heeft geconcludeerd dat bij de selectie van het voorkeursalternatief een zorgvuldig en uitgebreid besluitvormings- en participatieproces is gevolgd en dat de afgevallen alternatieven en varianten voldoende zijn bestudeerd. Voor vaststellen van de voorkeursvariant is uitvoering met de Kamer gesproken. Ook over het alternatief «2x6-binnen-de-Bak». De Kamer is in meerderheid tot de conclusie gekomen dat dit alternatief onveilig is7. De SUUNTA varianten 1 en 2 zijn na vaststelling van het Tracébesluit opgesteld. SUUNTA 1 is door Rijkswaterstaat beoordeeld8. Op verzoek van de Kamer zijn de conclusies en daarbij behorende argumenten van Rijkswaterstaat op het SUUNTA (1) rapport aan de Kamer gezonden9.
In hoeverre kan een lokale snelheidsverlaging bijdragen aan deze of andere voorliggende oplossingen?
In verschillende van de varianten en alternatieven, genoemd in de antwoorden op vragen 4, 5 en 6, zijn snelheidsverlagingen onderzocht. In andere varianten (met en zonder snelheidsverlaging) konden niet zowel de doelstellingen van het project worden bereikt, als aantasting van Amelisweerd worden voorkomen.
Wat is de stand van zaken van het onderzoek naar een alternatief en de gesprekken hierover met de stad en de provincie Utrecht?
De regio stelt op dit moment een alternatief op voor het TB. Het overleg hierover verloopt constructief, met inachtname van het feit dat het opstellen van een alternatief aan de regio is. Een van de belangrijke aspecten daarbij zal het (niet) verbreden van de bak zijn. Als de regio een alternatief gereed heeft, treden wij graag met de regio in overleg. Indien het alternatief gelijkwaardig is kan eventueel het vastgestelde Tracébesluit worden gewijzigd.
In hoeverre is betalen naar gebruik en het stimuleren van thuiswerken meegenomen in (de berekeningen van) het bepalen van de ontsluitingsopgave?
In het Tracébesluit A27/A12 Ring Utrecht wordt uitgegaan van actuele inzichten in (mobiliteits)gedrag voor onder andere thuiswerken en van vastgestelde maatregelen. Ten tijde van vaststelling van het TB was er nog geen zicht op betalen naar gebruik en op dit moment is nog geen besluit genomen over de implementatie van Betalen Naar Gebruik. Daarom is het in het Tracébesluit A27/A12 Ring Utrecht niet meegenomen.
In hoeverre wordt dit meegenomen in het onderzoek naar het alternatief?
Het alternatief wordt opgesteld door en onder verantwoordelijkheid van de regio. Het is daarmee aan de regio om te bepalen welke uitgangspunten worden gehanteerd. Als de regio een alternatief gereed heeft, treden wij graag met hen in overleg en we zullen de Kamer blijven informeren over de stand van zaken.
De vastgestelde sectorplannen |
|
Hatte van der Woude (VVD) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Heeft er, in lijn met uw beleidsbrief Hoger Onderwijs en Wetenschap1, een onafhankelijke weging plaatsgevonden over de prioritering van sectoren die in aanmerking komen voor financiering van een sectorplan?2
Ik heb de Universiteiten van Nederland (UNL) gevraagd mij een breed gedragen voorstel voor een verdeling van middelen op domeinniveau aan te reiken. Zij hebben dit voorstel op 29 juli jl. aan mij aangeboden. Verder heb ik, ten behoeve van een goede inhoudelijke en onafhankelijke weging in de prioritering en daarmee de verdeling van de middelen, de Nationale Commissie Sectorplannen (NCSP) ingesteld. De NCSP heeft als taak om mij van onafhankelijk advies te voorzien over de kwaliteit van de domein- en sectorbeelden en de sectorplannen, de inzet van de middelen in landelijk gekozen zwaartepunten, de aanpak van monitoring en evaluatie en het instrument als geheel. Het voorstel van UNL ten aanzien van de verdeling is in dat advies meegenomen. Voor de volledige toelichting op het proces, zie mijn Kamerbrief van 5 oktober jl. (Kamerstuk 31 288, nr. 985).
Volgens de adviesbrief3 van de recent ingestelde Nationale Commissie Sectorplannen (NCSP) werkt zij «met inachtneming van de kaderstelling van 15 juli j.l.». Wat is die kaderstelling en kunt u die naar de Kamer sturen?
Deze kaderstelling is een document dat onder andere beschrijft welke elementen de domeinbeelden en sectorplannen moeten bevatten en hoe deze beoordeeld worden ten behoeve van de middelenverdeling over de domeinen en sectoren. Dit kader is op 15 juli jl. gedeeld met UNL en vertegenwoordigers van de verschillende wetenschapsdomeinen, en als bijlage bijgevoegd bij mijn Kamerbrief van 5 oktober jl., (Kamerstuk 31 288, nr. 985).
Kunt u de volledige opdracht aan de NCSP naar de Kamer sturen?
De volledige opdracht aan de Nationale Commissie Sectorplannen is vastgelegd in het instellingsbesluit. De NCSP is met ingang van 1 juli 2022 ingesteld voor de duur van 12 maanden. Zie het Instellingsbesluit Nationale Commissie Sectorplannen in de Staatscourant 2022, 26055. Deze is ook als bijlage toegevoegd.
Hoe en wanneer heeft de NCSP geadviseerd over de verdeling van de middelen over de sectoren?
Op 14 september jl. heeft de NCSP haar eerste advies aan mij uitgebracht. Het advies richt zich op de eerste € 60 miljoen structurele middelen binnen sectorplannen, waarbij de commissie heeft meegewogen hoe de keuzes en prioriteiten passen binnen het totaalbeeld van de volledige € 200 miljoen structurele middelen voor sectorplannen. Zie hiervoor ook mijn Kamerbrief van 5 oktober jl., (Kamerstuk 31 288, nr. 985).
Hoe is de afweging over aansluiting op nationale onderzoeksprogramma’s verlopen, zoals de nationale wetenschapsagenda (NWA), het kennis- en innovatieconvenant (KIC) en het nationaal groeifonds (NGF)? Op welke momenten is de aansluiting daarop door wie gewogen?
In het kader voor de sectorplannen is als randvoorwaarde meegegeven dat de sectorplannen ingebed dienen te zijn in het bredere hoger onderwijs- en wetenschapsbeleid, en aantoonbaar moeten bijdragen aan de bredere doelstellingen van dit beleid. De thema’s, zoals door de domeinen zelf aangeleverd, zijn zorgvuldig gekozen om aan te sluiten bij de (inter)nationale ontwikkelingen van de wetenschappelijke domeinen en de profilering van deelnemende instellingen. De indieners hebben daarbij dus ook meegewogen welke andere programmering er vanuit de overheid is, zoals o.a. de NWA, KIC en NGF. De NCSP heeft dit aspect van aansluiting bij andere onderzoeksprogrammering eveneens meegewogen in haar advies en heeft de aansluiting met het Nationaal Groeifonds en de NWO-programma’s NWA en KIC expliciet als aandachtspunt benoemd. De sectoren zullen de komende periode naar aanleiding van dit aandachtspunt deze aansluiting nader expliciteren. Ik zal daar ook op letten bij de tweede toekenningsronde. Van belang is op te merken dat de sectorplannen onderdeel uitmaken van het gehele pakket aan investeringen in het hoger onderwijs en onderzoek en wetenschap, met investeringen in onder andere de open competitie, grootschalige onderzoeksinfrastructuur, grootschalig toegepaste onderzoeksinfrastructuur, Europese partnerschappen en matching. Al deze investeringen tezamen hebben tot doel het creëren van rust en ruimte.
Op welke manier en op welke momenten is het Ministerie van Economische Zaken & Klimaat betrokken geweest bij de vaststelling van de sectorplannen?
De sectorplannen zijn opgesteld vanuit de vier domeinen: bèta, techniek, sociale en geesteswetenschappen en medische wetenschappen. De sectoren hebben dit zelf georganiseerd en ingediend. Omdat dit gaat om investeringen in de basis voor onderwijs en onderzoek en niet om thematische middelen, ligt de regie bij het wetenschappelijke veld. Zij kunnen daarbij de afstemming zoeken bij vakdepartementen, deze keuze is aan hen zelf. Om een goede inhoudelijke en onafhankelijke weging te kunnen maken in de prioritering en daarmee de verdeling van de middelen heb ik de NCSP ingesteld. Op basis van hun advies heb ik een besluit genomen. Het Ministerie van EZK is daar niet in betrokken.
Welke rol heeft u in de verdeling van financiële middelen tussen (dus niet binnen) de verschillende sectorplannen?
Zoals in de beleidsbrief Hoger Onderwijs en Wetenschap staat beschreven wil ik de basis van onderwijs en onderzoek in alle vier de wetenschapsdomeinen gericht en duurzaam versterken. Voor de sectorplanmiddelen heb ik een kader opgesteld dat beschrijft op welke wijze de toekenning van de middelen tot stand komt. Daarbij heb ik UNL gevraagd mij een breed gedragen voorstel voor een verdeling van middelen op domeinniveau aan te reiken. Dit voorstel is door UNL aangeleverd op 29 juli jl. en wordt gedragen door alle vier de domeinen en de universiteiten. Bij het komen tot dit voorstel voor een verdeling is rekening gehouden met de huidige stand van zaken en knelpunten van de vier domeinen, de relatieve omvang van de vier domeinen in fte aan onderzoekers, de uitkomsten van het PwC-onderzoek naar de bekostiging van het hoger onderwijs en de financiering van eerdere sectorplannen in de domeinen. Deze verdeling heb ik als kaderstelling meegegeven aan de NCSP, die mij vervolgens adviseert over de keuzes die zijn gemaakt binnen elk domein.
Welke rol hebben tekortsectoren, het toekomstig verdienvermogen van Nederland, de maatschappelijke impact en valorisatie gehad bij de vaststelling van de verdeling van geld tussen (dus niet binnen) de sectorplannen?
De hoofddoelen van de sectorplannen zijn:
De sterke impuls die we hiermee geven aan de wetenschapssector gaat een positieve bijdrage leveren aan doelen op het gebied van verdienvermogen, tekortsectoren en macrodoelmatigheid van het onderwijs. Het feit dat alle vier de sectorplannen een sterke focus hebben op systeemtransities zoals klimaat en energie, gezondheid en digitalisering legt hiervoor de basis. Ik heb in het beleidsdebat van 30 juni jl. aan uw Kamer toegezegd dat we aanpalende beleidsdoelstellingen, en daaronder vallen ook maatschappelijke impact en valorisatie, meegeven in de kaderstelling voor de sectorplannen. Ik heb daarbij de sectoren, middels dit kader, ook aangemoedigd de Theory of Change als inspiratie te hanteren. Het kader is ook als bijlage toegevoegd.
Verder wil ik aangeven dat de sectorplannen niet als losstaand instrument een oplossing kan bieden voor alle uitdagingen en ambities rond hoger onderwijs en wetenschap. Zowel binnen de OCW instrumenten en beleidstrajecten als daarbuiten wordt gewerkt aan oplossingen voor tekortsectoren en arbeidsmarktkrapte. Voor tekortsectoren wordt bijvoorbeeld samengewerkt met het Ministerie van EZK en SZW. Daar is namelijk een bredere aanpak nodig dan met enkel dit instrument opgelost kan worden.
Vindt u dat de verdeling van middelen tussen de sectorplannen, zoals nu voorligt, maximaal bijdraagt aan het oplossen van krapte in tekortsectoren, het toekomstig verdienvermogen van Nederland, de maatschappelijke impact en valorisatie?
Zie het antwoord op vraag 8.
Kunt u bij het beantwoorden van voorgaande vraag specifiek reflecteren op het gegeven dat het sectorplan sociale en geesteswetenschappen met afstand de meeste middelen ontvangt van alle sectorplannen?
Graag wil ik voorop stellen dat de investeringen in sectorplannen zijn gericht op alle domeinen, waarbij in elk afzonderlijk wetenschapsdomein flink geïnvesteerd wordt. In deze ronde is de totale beoogde investering voor de domeinen de bèta- en technische wetenschappen € 90 miljoen, sociale- en geesteswetenschappen € 70 miljoen, medische wetenschappen € 40 miljoen. Bovendien volgt deze investering op een eerdere ronde sectorplannen vanaf 2018, waarbij er € 60 miljoen is geïnvesteerd in bèta en techniek en € 10 miljoen in de sociale- en geesteswetenschappen. Beide rondes aan sectorplannen zijn structurele middelen. Dit komt dus neer op een jaarlijkse investering van € 150 miljoen voor bèta en techniek en € 80 miljoen in de sociale- en geesteswetenschappen en € 40 miljoen voor de medische wetenschappen vanaf 2023.
Kijkend naar de beleidsdoelen van de sectorplanmiddelen en de behoeften vanuit het brede wetenschappelijke veld is een voorstel voor verdeling zoals aangedragen door UNL voor mij een begrijpelijke keuze. Het sectorplan van de sociale- en geesteswetenschappen (SSH) betreft een zeer breed en omvangrijk domein dat vele richtingen bevat. Evenals in de andere wetenschapsdomeinen, is ook binnen de SSH veel potentie voor het oplossen van een aantal knelpunten en het verzilveren van kansen voor wetenschappelijke excellentie en maatschappelijke impact. Een voorbeeld daarvan is het thema AI en digitalisering. Onze beroepsbevolking zal voldoende toegerust moeten zijn om met de juiste kennis en vaardigheden om te gaan met de uitdagingen die de digitale samenleving vraagt. Dat geldt bijvoorbeeld voor een goed perspectief op hybride werken en aandacht voor toegankelijkheid en inclusiviteit, maar ook voor oplossingen voor digitale ongeletterdheid. Duidelijk is dat de SSH-expertise op deze terreinen, mede versterkt door de sectorplannen, belangrijk is voor het toekomstig verdienvermogen van Nederland. Dit neemt niet weg dat ook de andere domeinen, de medische-, bèta- en technische wetenschappen, aan verschillende maatschappelijke uitdagingen een onmisbare bijdrage leveren. Deze ambitie is in alle sectorplannen verwoord en blijft voor mij belangrijk. Aansluitend is het instrument sectorplannen in het bestuursakkoord ook bezien in de context van de bredere versterking van onderzoek en onderwijs. En in relatie tot de arbeidsmarktkrapte aanpak. Zoals hierboven al aangegeven maken de sectorplannen onderdeel uit van een breder pakket aan instrumenten o.a. bestaande uit impulsen voor grootschalige onderzoeksinfrastructuur, grootschalig toegepaste onderzoeksinfrastructuur, Europese partnerschappen en matching.
Acht u de sector sociale en geesteswetenschappen de belangrijkste sector om in te investeren als het gaat om tekortberoepen en uitdagingen van de toekomst?
Alle vier de wetenschapsdomeinen hebben te maken met tekortberoepen en dragen bij aan de grote uitdagingen van de toekomst. Met het instrument sectorplannen help ik de wetenschap en het onderwijs verder in de samenwerking en profilering en daarnaast met het creëren van rust en ruimte, mede door het verhogen van het aantal vaste contracten. Dat zijn de hoofddoelen van de sectorplannen. Daarbij is een positief vooruitzicht dat deze versterking van onderwijs en wetenschap op de lange termijn perspectief biedt op een nieuwe impuls aan de arbeidsmarkt en de uitdagingen van de toekomst. Het gaat daarbij nadrukkelijk óók om uitdagingen en tekortsectoren die we nu nog niet direct voorzien. Niet zelden betreffen die uitdagingen ook de interactie van ontwikkelingen met mens en maatschappij, waar ook de sociale- en geesteswetenschappen een belangrijke wetenschappelijke bijdrage aan leveren, samen met de andere domeinen.
Daarnaast komt de focus in de SSH-sectorplannen op de kleine talen en onderwijskunde en de lerarenopleidingen tegemoet aan enkele expliciete verzoeken van de Kamer op het gebied van arbeidsmarkttekorten. Het SSH sectorplan bevordert duurzame samenwerking tussen scholen, lerarenopleidingen en onderwijskundigen. Het sectorplan Geesteswetenschappen maakt de keuze voor het onderwijs- en onderzoeksveld «Talen en Culturen», en sluit daarmee direct aan op het rapport «Talen centraal: naar een deltaplan voor de universitaire talenstudies» dat op verzoek van mijn voorganger is opgesteld, en het briefadvies van de KNAW over de neerlandistiek (Nederlands verdient meer, 2019). Hiermee wordt gevolg gegeven aan onze kabinetsambitie om bij de kleine studies en de Nederlands Taal en Cultuur de interuniversitaire samenwerking te versterken en naar de toekomst toe een dekkend en passend aanbod te garanderen.
Gezien de bijdrage van de wetenschap met name gericht is op de lange termijn, vaak voorbij de horizon van de huidige uitdagingen en voorspellingen, gaat het voor mij te ver een direct verband te leggen tussen investeringen via sectorplannen in bepaalde wetenschapsgebieden en tekortberoepen van de toekomst. Daarvoor heeft het kabinet een separate aanpak gekozen waarbij ik samenwerk met de Minister van EZK en SZW. Zoals hierboven aangegeven helpen de sectorplannen in brede zin uiteraard wel bij de versterking van onderwijs en wetenschap op de lange termijn en biedt het daarmee een impuls aan de arbeidsmarkt en de uitdagingen van de toekomst.
Waarom is er nog geen sectorplan voor informatica?
Het NCSP heeft deze observatie ook gedaan en de commissie heeft daarop de domeinen gevraagd om in de fase tot maart 2023 aandacht te besteden aan het verder versterken van de discipline informatica in de sectorplannen van de vier domeinen. De domeinen bèta en techniek zijn gezamenlijk overeengekomen om binnen hun sectorplannen ruimte te vinden voor de landelijke versterking van de informatica, welk voorstel, in nauw overleg met Informatica Platform Nederland, wordt uitgewerkt voor het volgende advies van de NCSP in maart. Het sectorplan SSH heeft daarnaast reeds een dwarsdoorsnijdend thema benoemd dat hier aan bijdraagt, namelijk «Welvaart, participatie en burgerschap in een digitaliserende wereld».
Kunt u de antwoorden op bovenstaande vragen ruim voor de begrotingsbehandeling van OCW aan de Kamer doen toekomen?
Ja, bij deze bied ik de beantwoording aan bij de Tweede Kamer.
Het bericht ‘Nederland doet te weinig om Bonaire te beschermen tegen bedreiging klimaatverandering’ |
|
Sylvana Simons (BIJ1), Christine Teunissen (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Nederland doet te weinig om Bonaire te beschermen tegen bedreiging klimaatverandering»1 en heeft u kennisgenomen van het rapport van het Instituut voor Milieuvraagstukken (IVM) van de Vrije Universiteit Amsterdam over de impact van klimaatverandering op Bonaire?2
Ja.
Wat is uw reactie op het rapport?
Het kabinet is bezorgd over de gevolgen van klimaatverandering. Meerdere rapporten laten zien dat Caribisch Nederland niet ontkomt aan de gevolgen van klimaatverandering (zie bijvoorbeeld ook Kamerstuk 30 825, nr. 218 over de staat van instandhouding van de natuur in Caribisch Nederland). Te voorzien is dat op termijn maatregelen nodig zijn om zeespiegelstijging het hoofd te bieden.
Klimaatverandering raakt een breed spectrum van thema’s en maatschappelijke functies waarvan de belangrijkste in Caribisch Nederland zijn: bescherming tegen overstromingen, gevolgen van wateroverlast, droogte, zoetwatervoorziening, functioneren van netwerken, biodiversiteit.
Het concreet maken van de risico’s en gevolgen van klimaatverandering, nu en in de toekomst, en het identificeren van maatregelen is, net als voor de Europees Nederlandse gemeenten, ook voor Caribisch Nederland van belang. Daarbij moet rekening worden gehouden met het feit dat de ligging, uitgangssituatie en aard van te voorziene risico’s anders is dan in Europees Nederland, en er dus maatwerk nodig is.
Wat is uw reactie op de observatie van de directeur van het IVM dat «het opzienbarend is dat de Nederlandse overheid wel uitgebreid onderzoek doet naar bijvoorbeeld de overstromingsrisico’s voor Almere of Zaltbommel, maar nauwelijks zicht heeft op de gevolgen voor mogelijk haar meest kwetsbare gemeente»?
Er is een groot verschil in uitgangssituatie en de aard van de risico’s in Europees en Caribisch Nederland. Zo heeft de Bommelerwaard door de tijd heen al vaker te kampen gehad met dijkdoorbraken en is Almere onder NAP gebouwd. Bij Bonaire ligt de bedreiging in de toekomst in een combinatie van zeespiegelstijging en stormen en droogte. Dit verklaart ook het verschil in inzet van onderzoek.
Hoe verantwoordt u dat er tot op heden geen substantieel onderzoek gedaan is naar de effecten van klimaatverandering op Bonaire, Saba en Sint-Eustatius? Hoe verhoudt zich dit tot het vele onderzoek naar klimaateffecten in Europees Nederland?
Er is eerder al onderzoek gedaan voor Caribisch Nederland. In 2016 heeft het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat een QuickScan uitgevoerd naar overstromingsrisico’s als gevolg van orkanen, tsunami’s en neerslag op Caribisch Nederland. Door het KNMI is vervolgens extra geïnvesteerd in de verbetering van het inzicht in het golfsysteem in het gebied, zodat betere voorspellingen kunnen worden gedaan over de golfopzet.
Ook werkt het KNMI momenteel in het kader van de nationale klimaatscenario´s aan klimaatscenario´s voor Caribisch Nederland, waarbij gekeken wordt naar zeespiegelstijging en de ontwikkeling van stormen en droogte in het zuidelijk deel van de Caribische Zee. Met deze informatie kan de impact van de opwarming van de aarde op onder andere de watervoorziening, landbouw en natuur beter in kaart gebracht worden. Bonaire, Sint Eustatius en Saba kunnen de uitkomsten onder andere als bouwsteen gebruiken bij besluitvorming in het kader van ruimtelijke ordening en ruimtelijke inrichting. De uitkomsten worden eind 2023 verwacht.
Bent u bereid vergelijkbaar onderzoek zoals gedaan door IVM met betrekking tot Bonaire uit te laten voeren voor Saba en Sint-Eustatius? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Eind volgend jaar verschijnen de nationale klimaatscenario’s van het KNMI. Als onderdeel daarvan werkt het KNMI ook aan klimaatscenario´s voor Caribisch Nederland. Naast de vooruitzichten voor zeespiegelstijging gaat het in de Cariben om de combinatie van zeespiegelstijging en stormen en is de mate waarin de eilanden in de toekomst door droogte zullen worden getroffen van belang. Op basis van de uitkomsten van deze onderzoeken zal bepaald worden op welk vlak vervolgonderzoek nodig is.
Schrok u er ook van toen u las dat Bonaire aan het einde van de eeuw voor een vijfde deel permanent overstroomd zal zijn, ook als we de mondiale temperatuurstijging weten te beperken tot 1.4 graden Celsius, en al in 2050 te maken zal krijgen met permanente overstroming onder andere bij Lac Cai, Klein Bonaire en de salina’s (zoutpannen)?
Het Kabinet is bezorgd over de gevolgen van klimaatverandering voor heel Nederland, inclusief Caribisch Nederland. Meerdere rapporten hebben laten zien dat er gevolgen zullen zijn voor de openbare lichamen en met name Bonaire impact zal ondervinden van zeespiegelstijging. Daarom is het ook hier belangrijk om voorbereid te zijn op deze ontwikkelingen.
Wat vindt u ervan dat een deel van het Koninkrijk der Nederlanden onder water zal verdwijnen, zelfs als de huidige mondiale reductiedoelstellingen worden gehaald?
Het kabinet maakt zich zorgen over de gevolgen van klimaatverandering, zowel in Europees als Caribisch Nederland. Daarom wordt, als onderdeel van de nationale klimaatscenario’s van het KNMI, gewerkt aan klimaatscenario´s voor Caribisch Nederland. Hiermee wordt ingegaan op de specifieke thematiek op de eilanden en is het daarmee beter mogelijk om een goede inschatting te kunnen maken van de risico’s en deze concreet te kunnen duiden.
Nu opnieuw duidelijk is geworden dat elke tiende van een graad telt, is dit voor u reden om de Nederlandse reductiedoelstellingen aan te scherpen en bij de aankomende klimaattop (COP27) te pleiten voor snellere en ambitieuzere reductie en vergoeding van klimaatschade (loss and damage) door rijke landen waaronder Nederland? Zo nee, waarom niet?
De 1,5-graadsambitie van het kabinet is vertaald in een aanscherping van het nationale klimaatdoel tot tenminste 55% en zo mogelijk 60% in 2030 ten opzichte van 1990. Dit reductiepercentage is volgens het kabinet in lijn met wat volgens het laatste IPCC-rapport van werkgroep III nodig is voor het beperken van de mondiale temperatuurstijging tot maximaal 1,5 graad in 2100. Ook verhoogt Nederland de bijdrage voor klimaatfinanciering significant, van EUR 1.25 miljard naar EUR 1.8 miljard per jaar in 2025.
In mondiaal verband zet Nederland zich ook in voor snellere en ambitieuzere reducties om het 1,5-graden doel binnen bereik te houden. Bij COP26 in Glasgow zijn bemoedigende afspraken hierover gemaakt. Bij COP27 is het echter niet gelukt om verdere, noodzakelijke afspraken te maken en landen aan te sporen tot meer ambitie. Dat is teleurstellend aangezien de tijd heel hard dringt. Daarom ben ik nu al bezig met de voorbereidingen op de volgende klimaattop waar het van belang is dat progressieve landen samen zich hard maken voor stevige uitkomsten op mitigatie.
Tijdens COP27 is besloten om een nieuw fonds op te richten voor schade en verlies. Dit fonds en bredere nieuwe financieringsmogelijkheden worden het komend jaar uitgewerkt. De tijdens COP26 gelanceerde driejarige dialoog over financieringsmogelijkheden, noden en tekorten voor schade en verlies wordt voortgezet. Nederland heeft als lid van de EU deze uitkomst, die onderdeel was van het bredere COP27-besluit, gesteund.
Hoe kan het dat er op Bonaire, Saba en Sint-Eustatius geen waterveiligheidsnormen van toepassing zijn?
Het klopt dat de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Sabageen systeem van waterveiligheidsnormen kennen. Dit hangt samen met het gegeven dat Caribisch Nederland boven de zeespiegel is gelegen en geen dichtbevolkte en diep gelegen polders kennen zoals in het laaggelegen Europees Nederland. De Europees Nederlandse waterveiligheidsnormering is gekoppeld aan de bescherming van binnendijkse gebieden door primaire keringen (die buitenwater keren). In Caribisch Nederland zijn geen polders die beschermd hoeven te worden door primaire keringen. Hierdoor is deze normering niet toepasbaar in Caribisch Nederland. Daar waar in Europees Nederland de nadruk ligt op bescherming tegen overstromingen, ligt het handelingsperspectief in Caribisch Nederland in het tijdig waarschuwen van de bewoners en het inzetten van de crisisorganisatie om voorbereid te zijn op stormen en orkanen. Ruimtelijke inrichting en ruimtelijke ordening bieden handvatten voor de lokale overheden om de waterveiligheid in Caribisch Nederland op orde te houden.
Vindt u echt dat Bonaire, Saba en Sint-Eustatius geen waterveiligheidsnormen nodig hebben, omdat het boven de zeespiegel is gelegen en geen dichtbevolkte en diep gelegen polders kent zoals in het laaggelegen Europees Nederland (Aanhangsel Handelingen 2021/22, nr. 2271)? Bent u bereid daarop terug te komen nu u de gevolgen kent van de klimaatcrisis voor Bonaire? Zo nee, waarom niet?
De openbare lichamen zijn boven de zeespiegel gelegen (zie ook het antwoord op vraag 9). Hierdoor is de uitgangssituatie op Caribisch Nederland anders. Zoals in het antwoord op vraag 5 aangegeven, wordt geïnvesteerd in het verkrijgen van meer inzicht om een goede inschatting te kunnen maken van de specifieke risico’s op de eilanden door zeespiegelstijging, stormen en droogte en deze concreet te kunnen duiden.
Vindt u het een wenselijke situatie dat daar waar in Europees Nederland de nadruk ligt op bescherming tegen overstromingen, ligt het handelingsperspectief in Caribisch Nederland in het tijdig waarschuwen van de bewoners en het inzetten van de crisisorganisatie (Aanhangsel Handelingen 2021/22, nr. 2271)? Zou het niet rechtvaardiger zijn om ook op Bonaire, Saba en Sint-Eustatius te investeren in het voorkomen van overstromingen? Zo ja, wanneer en op welke manier gaat het Rijk daaraan bijdragen? Zo nee, waarom niet?
Zie ook het antwoord op vraag 9 en 10.
Het is in het belang van de veiligheid van de lokale bevolking nodig en logisch om in te zetten op die elementen waar de belangrijkste risico´s zitten. Dat verschilt tussen Europees en Caribisch Nederland en zelfs tussen de openbare lichamen onderling. Zoals eerder aangegeven zijn de huidige risico’s op de openbare lichamen grotendeels storm-gerelateerd. Dat geldt met name op Saba en Sint Eustatius. De ontwikkeling van stormen en de mogelijke paden van stormen wordt daarom nauwlettend door de meteorologische diensten gevolgd. Het is in het Caribisch gebied een gebruikelijke werkwijze om bij een naderende storm de bevolking tijdig te waarschuwen en de crisisorganisatie op te schalen. Op Bonaire is er daarnaast in de toekomst een reëel risico op impact van overstromingen. Daarom zijn adaptatiestrategieën nodig om te bepalen hoe om moet worden gegaan met deze risico’s. Overigens kunnen ook nu al maatregelen worden genomen. Het lokale bestuur heeft de mogelijkheden om te sturen op een ruimtelijke ordening en inrichting waarmee schade en overlast door weersextremen zo veel mogelijk wordt voorkomen. Denk hierbij aan het uitsluiten van nieuwbouw in laag gelegen gebieden direct aan zee en het inperken van het gebruik van kwetsbare gebieden.
Kunt u een overzicht geven van de generieke maatregelen van het Rijk waar Bonaire, Saba en Sint-Eustatius gebruik van kunnen maken voor klimaatonderzoek, mitigatie en verduurzaming, die geschikt zijn voor de lokale situatie (Aanhangsel Handelingen 2021/22, nr. 2271)? Hoeveel geld heeft het Rijk gereserveerd voor onderzoek, mitigatie en verduurzaming van Bonaire, Saba en Sint-Eustatius in de huidige beleidsplannen?
Er zijn geen generieke maatregelen van het Rijk voor klimaatonderzoek, mitigatie en verduurzaming in Caribisch Nederland. De specifieke situatie vraagt om maatwerk. In het kader van het Natuur en Milieu Beleidsplan zal daarom in 2023 een bredere beoordeling plaatsvinden van de gevolgen van klimaatverandering voor de eilanden. Het Rijk kan bovendien de openbare lichamen ondersteunen bij het opstellen van een klimaatadaptatiestrategie. Tot slot wordt in het kader van het kennisprogramma zeespiegelstijging door het KNMI in meer detail gekeken naar de klimaatverandering in Caribisch Nederland, bijvoorbeeld naar zeespiegelstijging en de ontwikkeling van stormen en droogte in het zuidelijk deel van de Caribische Zee. Ook heeft het kabinet op 28 september 2022 bekend gemaakt de verduurzaming van de elektriciteitsproductie te steunen met 33,6 miljoen Euro. Hiermee wordt binnen enkele jaren een aandeel duurzaam behaald van gemiddeld 75 à 80%. In het Coalitieakkoord is bovendien opgenomen Europees-Nederlandse regelingen open te stellen voor aanvragen uit het gehele Koninkrijk. Het kabinet werkt aan een zinvolle maatwerk-invulling van deze regelingen in Caribisch Nederland en de Caribische autonome landen van het Koninkrijk. Tot slot is het kabinet momenteel met het openbaar lichaam Bonaire in gesprek over de opzet van een klimaattafel, waar onderzoek onderdeel van zal zijn. Voor wat betreft klimaatadaptatie-onderzoek en waterveiligheid, zie de antwoorden op de vragen 3, 4, 5, 9 en 10.
Vindt u het op basis van de grote gevolgen van de klimaatcrisis voor Bonaire, en waarschijnlijk ook voor Saba en Sint-Eustatius, terecht dat zij geen aanspraak konden en kunnen maken op ondersteunende methodieken voor het uitvoeren van een klimaatstresstest in het kader van het Deltaprogramma, 200 miljoen euro uit het Deltafonds voor versnelling van de plannen, het robuuster maken van de zoetwatervoorziening en het waterveiligheidsprogramma, waar gemeenten in Europees Nederland wel aanspraak op konden maken? Waarom is hiertoe besloten (Aanhangsel Handelingen 2021/22, nr. 2271)?
Het uitvoeren van stresstests en risicodialogen is van belang om risico’s verder in kaart te brengen en gerichte adaptatiestrategieën op te stellen. Hoewel zowel gemeenten in Europees Nederland als de Caribische openbare lichamen hier zelf verantwoordelijk voor zijn, heeft de Minister van Infrastructuur en Waterstaat aangeboden de openbare lichamen hierbij te ondersteunen in de vorm van kennis en tools, zoals het ontwikkelen van een klimaateffectatlas zoals ook door het Rijk is gedaan voor de gemeenten in Europees Nederland.
Hoe is het mogelijk dat er voor Bonaire, Saba en Sint-Eustatius geen klimaatadaptatiestrategie is, terwijl dat er voor Europees Nederland al lang ligt?
De nationale adaptatiestrategie kan ook in Caribisch Nederland gebruikt worden en geeft een breed kader dat verdere uitwerking door decentrale overheden vraagt. De gemeenten van Europees Nederland en de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba zijn zelf verantwoordelijk voor het opstellen van lokale klimaatadaptatiestrategieën. Wel kan het Rijk, zoals hierboven ook gezegd ondersteunen in de vorm van kennis en tools.
Hoeveel geld is er gereserveerd voor klimaatadaptatie binnen de huidige beleidsplannen, zoals het Natuur- en milieubeleidsplan Caribisch Nederland 2020–2030? Acht u dit budget, gezien de zorgwekkende conclusies uit het voorgenoemde rapport over Bonaire, voldoende om Bonaire, Saba en Sint-Eustatius te beschermen tegen de gevolgen van klimaatverandering in verschillende toekomstscenario’s?
Allereerst is het van belang dat er een helder beeld verkregen wordt van de situatie, risico’s en mogelijke maatregelen. Daarmee wordt inzicht verkregen in wat er nodig is ter bescherming tegen de gevolgen van klimaatverandering. Hoewel de verantwoordelijkheid voor klimaatadaptatie in eerste instantie bij gemeenten en openbare lichamen zelf ligt, wil het Rijk hier ondersteuning aan geven in de vorm van kennis en tools zoals eerder genoemde klimaateffectatlas.
Vindt u het terecht dat de openbare lichamen primair zelf verantwoordelijk zijn voor klimaatadaptatie, terwijl zij minder ondersteuning krijgen van het Rijk dan gemeenten in Europees Nederland (zie vraag 7) en nauwelijks hebben bijgedragen aan het ontstaan van de klimaatcrisis?
Net zoals in Europees Nederland bij enkele kleine gemeenten is gedaan, is het Rijk bereid de openbare lichamen te ondersteunen in de vorm van kennis en tools zoals het ontwikkelen van de eerder genoemde klimaateffectatlas. Dit is de basis om te komen tot adaptatiestrategieën en uitvoeringsagenda’s.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de openbare lichamen en in samenwerking en overeenstemming met de inwoners van Bonaire, Saba en Sint-Eustatius over een volledig pakket aan adaptatiemaatregelen en daarbij zowel financiële als organisatorische ondersteuning te bieden? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in de voorgaande antwoorden, kan het Rijk de openbare lichamen helpen bij de stresstesten en risicodialogen om zo meer zicht te krijgen op de situatie, de risico’s en mogelijke maatregelen. Het heeft geen zin om hierop vooruit te lopen.
De nazorg voor burgerhulpverleners |
|
Maarten Hijink |
|
Kuipers |
|
Hoe kijkt u aan tegen de problemen die momenteel bestaan rondom de nazorg voor burgerhulpverleners?1
Nazorg voor zowel slachtoffers en burgerhulpverleners worden afhankelijk van de situatie door verschillende organisaties opgepakt. In de casus die mij is toegekomen bij deze vragen begrijp ik dat er behoefte kan zijn vanuit de burgerhulpverlener of het slachtoffer om kennis te hebben van de situatie van elkaar na het incident, waarbij contact met elkaar kan helpen om de gebeurtenis te verwerken.
Bent u het ermee eens dat het wenselijk zou zijn om burgerhulpverleners, die betrokken zijn bij het geven van eerste hulp, goede nazorg te geven?
Ja, als deze hulpverleners daar behoefte aan hebben.
Hoe is de nazorg voor burgerhulpverleners momenteel geregeld?
De casus die aanleiding was tot het stellen van de vragen, ging om een situatie waarbij er een reanimatie op straat heeft plaatsgevonden.
Alarmering van burgerhulpverlening bij reanimatie verloopt via het initiatief van HartslagNu. HartslagNu is het landelijk oproepsysteem voor reanimatie. Belt iemand 112 met het vermoeden van een hartstilstand, dan roept het systeem automatisch burgerhulpverleners op in de buurt van het slachtoffer. HartslagNu levert nazorg aan deze burgerhulpverleners door actief bij de ingezette hulpverleners uit te vragen of zij behoefte hebben aan nazorg. Naast HartslagNu bestaat ook HartslagSamen. Iedereen die betrokken is geweest bij een reanimatie kan via HartslagSamen met andere betrokkenen in contact komen. Mensen die een hartstilstand hebben overleefd, burgerhulpverleners, familie en vrienden van het slachtoffer, professionele hulpverleners en omstanders kunnen allemaal terecht bij HartslagSamen. HartslagSamen is net als HartslagNu landelijk dekkend en via de website Hartslagsamen.nl kunnen betrokkenen bij de reanimatie zich melden om met elkaar in contact te komen.
Vanuit regelgeving is het standaard uitwisselen van gegevens tussen slachtoffer en burgerhulpverlener niet aan de orde. Daarvoor is geen grondslag in de zin van de AVG. Als beide personen toestemming geven moet dit wel kunnen.
Welke mogelijkheden ziet u om deze nazorg te verbeteren?
Ik zal met HartslagNu in overleg gaan over hoe het proces en de bekendheid van HartslagSamen verbeterd kunnen worden. Zie verder ook het antwoord op vraag 7.
Bent u het ermee eens dat het wenselijk is dat burgerhulpverleners en de mensen aan wie zij eerste hulp hebben verleend, met elkaar in contact kunnen komen als beide partijen hier waarde aan hechten?
Ja, zie hiervoor het antwoord op vraag 3.
Herkent u het beeld dat het momenteel lastig is voor burgerhulpverleners en de mensen aan wie zij eerste hulp hebben verleend om met elkaar in contact te komen?
Zie het antwoord bij vraag 3.
Welke mogelijkheden ziet u om dit contact makkelijker tot stand te laten komen? Ziet u hiervoor bijvoorbeeld een rol weggelegd voor slachtofferhulp?
Slachtofferhulp biedt ondersteuning bij de emotionele verwerking van een ingrijpende gebeurtenis. In de basis bieden zij hulp en emotionele steun aan slachtoffers van een misdrijf, verkeersongeval of ramp. In principe vallen slachtoffers of burgerhulpverleners bij spoedeisende hulpverlening op straat niet binnen de doelgroepen van slachtofferhulp. Slachtofferhulp zal verwijzen naar reguliere hulpverlening, als een burgerhulpverlener of slachtoffer met hen contact opneemt. Indien het gaat om contact tussen slachtoffer en burgerhulpverlener zal Slachtofferhulp verwijzen naar HartslagSamen.
Ik zal met HartslagNu en HartslagSamen bespreken welke verbeteringen in het proces gemaakt kunnen worden, waarbij burgerhulpverlener en slachtoffer geïnformeerd worden over HartslagSamen. Daarnaast ga ik samen met HartslagNu bekijken hoe er meer bekendheid aan HartslagSamen gegeven kan worden.
Het bericht ‘Tech-icoon Eline Leijten: Elke klik van onze kinderen wordt geregistreerd |
|
Mariëlle Paul (VVD), Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Tech-icoon Eline Leijten: elke klik van onze kinderen wordt geregistreerd»?1
Ja.
Hoe duidt u de tekst uit het artikel «Elke klik van onze kinderen wordt ergens geregistreerd. Zelfs op school worden hun activiteiten opgeslagen. Hun digitale profielen kunnen commercieel worden uitgebuit. Dan krijgen ze gepersonaliseerde advertenties en berichten»?
Scholen slaan gegevens op van leerlingen noodzakelijk voor het volgen van hun ontwikkelingsproces. Dat gaat met name om leerresultaten, maar in voorkomende gevallen ook over verrichte activiteiten. Om een veilige leeromgeving te kunnen garanderen is het belangrijk dat deze gegevens in het onderwijs blijven en niet voor andere doeleinden worden gebruikt. De Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) verbiedt commercieel gebruik van digitale profielen van leerlingen. Schoolbesturen zijn als «verwerkingsverantwoordelijke» zelf verantwoordelijk voor de naleving daarvan en moeten afspraken maken met leveranciers van die producten waarin gegevens van leerlingen worden verwerkt. Om hen daarbij te ondersteunen hebben de PO-Raad en VO-raad samen met leveranciers het «Convenant digitale onderwijsmiddelen en privacy» (hierna: Privacyconvenant) opgesteld waarin is afgesproken dat leerlinggegevens nooit gebruikt mogen worden voor reclamedoeleinden. Meer dan 400 aanbieders van digitaal lesmateriaal hebben het Privacyconvenant ondertekend. Deze afspraken worden ook actief gecontroleerd door convenantpartijen (PO-Raad, VO-raad, MBO Raad en brancheverenigingen van leveranciers). De organisaties SIVON en SURF voeren daarnaast met scholen en instellingen centrale Data Protection Impact Assessments (DPIA’s) uit op digitale producten die veel worden gebruikt in het onderwijs. Een DPIA is het instrument om privacy risico’s van een product in kaart te brengen. Op basis van deze DPIA’s zijn er specifieke afspraken gemaakt om de privacy van leerlingen optimaal te beschermen. Schoolbesturen die de aanbevelingen uit de DPIA’s opvolgen en hun taak als verwerkingsverantwoordelijke juist invullen, borgen zo dat data van leerlingen veilig zijn en in het onderwijs blijven. Bij zorgen over privacy kunnen mensen zich melden bij de Autoriteit Persoonsgegevens, die houdt hier toezicht op.
Wat vindt u ervan dat kinderen in digitale bubbels en echokamers terecht komen, waardoor hun gedachtengoed wordt beïnvloed en mogelijk verstoord? Hoe ziet u de taak van leraren om kinderen voor te lichten en toe te rusten, zodat zij op een veilige en vrije manier hun weg kunnen vinden in de online wereld? Op welke manier krijgt «omgaan met echo kamers en filterbubbels» een plek in het onderwijs, bijvoorbeeld bij «Mediawijsheid»? Deelt u de mening dat het onderwijs een rol heeft om kinderen te onderwijzen in de kansen en risico’s van het internet, bijvoorbeeld bij zaken zoals informatievergadering en cyberpesten? Zo ja, hoe ziet u die rol?
Ik vind het onwenselijk dat kinderen in digitale bubbels en echokamers terechtkomen. De digitale omgeving wordt steeds groter voor kinderen en volwassenen. En goed kunnen navigeren in deze digitale wereld, waarin ook rekening gehouden moet worden met de mogelijke beïnvloeding van kinderen, is onmisbaar in de samenleving. Het is belangrijk dat álle leerlingen goed onderwezen worden in digitale vaardigheden en de kansen en risico’s in de digitale wereld. Dat betekent onder andere dat kinderen goed moeten weten hoe zij informatie moeten kunnen vinden, beoordelen en verwerken, maar ook dat zij weten hoe zij zich moeten gedragen op bijvoorbeeld social media, hoe zij zich kunnen weren tegen cyberpesten en dat zij media bewust, kritisch en actief kunnen inzetten.
In het funderend onderwijs wordt hier de basis voor gelegd, daarom is de SLO (Stichting Leerplan Ontwikkeling) dit schooljaar gestart met de ontwikkeling van de kerndoelen voor onder andere digitale geletterdheid. Deze kerndoelen worden verankerd in het curriculum waarmee scholen verplicht worden hier onderwijs in te verzorgen. De invulling van deze kerndoelen voor digitale geletterdheid, en ook de invulling van thema’s als mediawijsheid, worden in de komende maanden verder vormgegeven.
In aanloop naar de kerndoelen voor digitale geletterdheid wordt vanaf 2023 middels een ondersteuningsstructuur de mogelijkheid aan scholen geboden om aan de slag te gaan met digitale geletterdheid. Dit is in aanvulling op het bestaande ondersteuningsaanbod en passend bij de behoeften in het onderwijsveld. Zo zijn bijvoorbeeld al verschillende lesmethoden ontwikkeld over mediawijsheid en online veiligheid door netwerkpartners binnen het Netwerk Mediawijsheid, zoals Mijn Cyberrijbewijs, Online Masters, Nationaal Media Paspoort, InternetHelden en HackShield in de klas. Voor het aankaarten van filterbubbels kunnen scholen onder andere gebruik maken van de website Isdatechtzo.nl, een initiatief van Netwerk Mediawijsheid in samenwerking met Beeld en Geluid Den Haag en ECP.
Ten slotte hebben de scholen op basis van de aangescherpte burgerschapsopdracht de plicht om de sociale en maatschappelijke competenties van leerlingen te ontwikkelen om hen zo in te staat stellen deel uit te maken van en bij te dragen aan de pluriforme, democratische Nederlandse samenleving. Daarnaast moeten zij hen onder meer kennis over en respect voor verschillen in godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, afkomst, geslacht, handicap of seksuele gerichtheid bijbrengen. Daarmee worden actief burgerschap en de sociale cohesie bevorderd, wat een tegenwicht biedt tegen onder andere cyberpesten, maar ook bubbels en echokamers.
Welke stappen neemt u om scholen te vragen aandacht te besteden aan online veiligheid van kinderen? Kunt u de Kamer hiervan op de hoogte houden, ook ten aanzien van het tijdspad?
Zoals in het antwoord op vraag 3 is toegelicht, worden er in het funderend onderwijs voor digitale geletterdheid kerndoelen ontwikkeld, die verankerd worden in het curriculum. Vanaf 2023 wordt in aanloop van deze kerndoelen een ondersteuningsstructuur opgezet. De Kamer zal over het verdere proces van digitale geletterdheid vanuit het masterplan basisvaardigheden eind 2022 verder geïnformeerd worden.
Wat is de status van de ambitie uit het regeerakkoord waarin staat dat kinderen worden beschermd tegen niet-passende «online» reclame en kindermarketing en waarin kinderen het recht krijgen om niet gevolgd te worden en geen dataprofielen te krijgen? Zo ja, welke stappen gaan er op nationaal en Europees niveau gezet worden om deze ambitie te verwezenlijken?
De Nederlandse overheid heeft maar beperkt invloed op dit speelveld en een groot deel van kindermarketing vindt online plaats. Aan deze ambitie wordt in Europees verband invulling gegeven. De in juli 2022 aangenomen Europese Verordening inzake digitale diensten (DSA) bevat een verbod op het gebruik van data van minderjarigen voor gerichte reclame. Daarnaast schrijft de Europese audiovisuele mediadienstenrichtlijn voor dat videoplatformdiensten zoals YouTube en TikTok transparant moeten zijn over reclame en maatregelen moeten treffen tegen niet-passende content voor minderjarigen. Voor de publieke omroep geldt overigens een verbod op reclame rondom kinderprogrammering. In de Kinder- en Jeugdreclamecode van de Stichting Reclame Code zijn verdere eisen met betrekking tot reclame gericht op kinderen en jongeren opgenomen.
Het “kanaaldrama” bij het kanaal Almelo-De Haandrik |
|
Sandra Beckerman |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht over omwonenden van het Kanaal Almelo-De Haandrik, van wie iemand zijn huis roze schilderde als protest, omdat de schade aan zijn huis niet vergoed wordt door de provincie Overijssel, die het kapotmaakte?1 Wat is daarop uw reactie?
Ja, ik ben bekend met dit bericht. Het Rijk heeft echter geen zeggenschap over dit kanaal en ik kan om die reden geen inhoudelijk oordeel geven over de situatie.
Wat kunt u zeggen over de machteloosheid van deze omwonenden? Begrijpt u die?
Ik betreur het te lezen dat bewoners zich machteloos voelen en hoop om die reden dat er snel een oplossing gevonden wordt tussen de betrokken partijen. Het Rijk heeft echter geen zeggenschap over dit kanaal en ik kan om die reden geen inhoudelijk oordeel geven over de situatie.
Bent u op de hoogte van de Kamervragen die ik ruim een jaar geleden stelde aan uw voorganger naar aanleiding van het bericht dat schadevergoeding die omwonenden ontvingen van de provincie onvoldoende bleek?2 Kunt u daar ook geen inhoudelijk oordeel over geven?
Ja, die vragen zijn bekend. Ik kan, zoals ook in de beantwoording van Kamervragen op 13 augustus 2021 aangegeven, geen inhoudelijk oordeel geven over de hoogte van de schadevergoeding.
Vindt u nog steeds dat u ook geen rol heeft in de in de problemen rondom Kanaal Almelo-De Haandrik, zoals u aangaf in uw beantwoording op de vragen van collega’s Nijboer en De Hoop?3 Wilt u uw antwoord toelichten?
Het beheer van het kanaal Almelo-De Haandrik is in handen van de provincie Overijssel omdat het gaat om een provinciale vaarweg. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat heeft hierin geen rol, maar houdt wel contact met de provincie. Het is voor mij niet mogelijk om de situatie inhoudelijk toe te lichten. De gedeputeerde heeft echter aangeboden om op verzoek van de Kamer de situatie rondom het kanaal toe te lichten.
Hoe lang vindt u dat u gedupeerden van lokaal overheidsbeleid aan hun lot kan overlaten?
Hoe vaak hebt u contact gehad met de provincie over het Kanaal Almelo-De Haandrik? Hoe zag dat contact eruit en wanneer was dat precies? Met wie van de provincie had u contact? Waar ging het over? Denkt u dat de provincie een oplossing voor gedupeerden kan bieden?
Heeft u met de gedupeerden gesproken? Zo nee, wanneer gaat u dat doen? Zo ja, hoe vaak? En wanneer was dat? Hoeveel gedupeerden hebt u gesproken? Waar gingen die gesprekken over?
Hoeveel omwonenden van het Kanaal Almelo-De Haandrik hebben bezwaar aangetekend of zijn in beroep gegaan? Kunt u in een overzicht weergeven hoeveel mensen dit hebben gedaan en wat de uitkomsten zijn, of wanneer deze worden verwacht? Kunt u tevens in dat overzicht opnemen hoeveel mensen inmiddels een schadevergoeding hebben ontvangen en voor hoeveel dat voldoende was om de schade duurzaam te herstellen?
Waar kunnen omwonenden terecht voor juridische bijstand?
Bent u bereid om voor de woningen rondom het kanaal het bewijsvermoeden toe te passen? Zo ja, kunt u aangeven wanneer dit zal gelden? Zo nee, waarom niet?
Het bewijsvermoeden geldt voor schade ten gevolge van mijnbouwwerk en is in dit geval niet van toepassing.
Herkent u de parallellen tussen de manier waarop de lokale overheid omgaat met de problemen rondom het Kanaal Almelo-De Haandrik en hoe de landelijke overheid omgaat met de problemen in Groningen en de toeslagenaffaire? Kunt u uw antwoord toelichten?
De situatie aan het kanaal Almelo-De Haandrik is een regionale aangelegenheid. De bestuurlijke verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij het provinciebestuur. Ik kan niet oordelen over parallellen met andere dossiers.
Herkent u dat er patronen zijn in het handelen van de overheid wanneer er door diezelfde overheid schade ontstaat?
Zie antwoord op vraag 11.
Herkent u dat omwonenden van het Kanaal Almelo-De Haandrik eerst gewantrouwd worden en dat hun klachten niet serieus genomen worden?
Herkent u dat gedupeerden vaak lang moeten wachten op (series) onderzoeken die de overheid laat doen?
Herkent u dat, ook nadat de overheid schuld heeft erkend, de strijd voor gedupeerden niet voorbij is?
Herkent u dat sommige mensen alles, anderen niets en weer anderen een beetje schadevergoeding krijgen? Wat vindt u van die ongelijkheid? Kunt u die verschillen uitleggen?
Bent u ook van mening dat het voor omwonenden nu echt veel te lang duurt?
Bent u bereid om een compensatie voor de ellende, een immateriële vergoeding, te regelen? Zo ja, kunt u aangeven wanneer omwonenden dit tegemoet kunnen zien? Zo nee, waarom niet?
Bent u het voorts ermee eens dat de landelijke overheid nu echt moet gaan ingrijpen? Zo ja, hoe en wanneer gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet? En wat betekent dat voor gedupeerden die nu al lang in een huis met grote schade wonen? Waar kunnen zij nu nog met hun schade terecht?
Grote onduidelijkheid voor akkerbouwers rondom het 7e Actieprogramma (7e AP) en addendum met daarbij de aanvullende voorwaarden uit de derogatiebeschikking, het nieuwe Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) en het Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer (ANLb) |
|
Derk Boswijk (CDA), Pieter Grinwis (CU) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Bent u er zich van bewust dat veel akkerbouwers de afgelopen weken de wintergerst al hebben gezaaid en de komende weken de wintertarwe zullen zaaien en melkveehouders hun volgteelt na hun mais al hebben gezaaid en dat daarmee voor akkerbouwers en melkveehouders 2023 de facto begonnen is?
Ja.
Beseft u dat het 7e AP van boeren verwacht dat ze op heel korte termijn een omslag maken in hun bedrijfsvoering, wat op zichzelf al praktisch onmogelijk is, terwijl heel veel beleid onduidelijk is of nog niet vaststaat? Op welke manier wordt rekening gehouden met de bedrijfsvoering van bijvoorbeeld akkerbouwbedrijven, waarbij investeringen en bouwplannen al ruim vóór het seizoen en de start van een kalenderjaar moeten worden vastgesteld? Is, volgens u, de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) überhaupt in staat tot tijdige en duidelijke implementatie van al deze regels en regelingen?
Ik besef dat er veranderingen plaats gaan vinden in de bedrijfsvoering. Deze zullen verschillen per bedrijf.
Er wordt nauw samengewerkt met RVO om tijdige uitwerking van de benodigde regelgeving en communicatie daarover mogelijk te maken. Er wordt bekeken of en hoe er in de uitwerking rekening gehouden kan worden met reeds opgestelde bouwplannen.
Op welke wijze gaat u rekening houden met de deze week door Brussel plots vergrote bufferstroken naar een onbegrijpelijke drie meter voor de in vraag 1 bedoelde akkerbouwers en melkveehouders?
In de derogatiebeschikking is openomen dat per 1 januari 2023 bufferstroken gelden langs waterlopen op landbouwgrond. Deze voorwaarde werk ik op dit moment uit, waarbij ik mij realiseer dat in de agrarische bedrijfspraktijk inmiddels met het oogst- en het zaaiplan van start is gegaan. Hierbij betrek ik ook de motie Grinwis, van Campen en Boswijk (motie 33037–473).
Wat is, met de derogatiebeschikking in het achterhoofd, de status van de aangekondigde wetenschappelijke leidraad om wateren waar de waterkwaliteit al voldoet aan waterkwaliteitsdoelstellingen te ontzien van bredere teeltvrije zones? Welke mogelijkheden zijn er nu nog om rationeel om te gaan met deze zones langs waterlopen van goede kwaliteit?
De derogatiebeschikking is bindend en daarmee dus ook de aanvullende voorwaarden in de beschikking. In de derogatiebeschikking wordt voorgeschreven welke bufferstroken met welke omvang moeten worden toegepast en in welke gevallen een uitzondering kan worden gemaakt op de omvang van de bufferstroken. Daarbij is op basis van de derogatiebeschikking geen uitzondering mogelijk op basis van een wetenschappelijke leidraad. Daarmee kan de leidraad voor de bufferstroken (eerder teeltvrije zones genoemd) waarmee effectiviteit en noodzaak van een bufferstrook meegewogen zou worden in de breedte, zoals in het 7e AP benoemd, helaas niet meer toegepast worden. Ik betreur dat daarmee dit traject niet kan worden afgerond.
Op welke manier gaat de vrijstelling die Nederland voor het jaar 2023 vanuit de Europese Commissie (EC) heeft gekregen voor Goede landbouw- en milieucondities (GLMC) 7 en 8 (verplichte rotatie en 4% niet-productief) doorwerken in de eco-regelingen en het ANLb?
Gewasrotatie (GLMC 7) heeft geen effect op de vergoedingen. Bij GLMC 8 kan dit in bepaalde gevallen wel het geval zijn, met name wanneer 4% niet-productief areaal op of naast bouwland niet wordt gehaald door sloten, hagen, bomen, bomenrijen, oevers, poelen, rietzomen, zandwallen en tuunwallen. Dit is sterk gebiedsafhankelijk. Het effect van het niet halen van de 4% niet-productief areaal, is dat voor de activiteiten groene braak (akkerranden) en kruidenrijke bufferstroken geen vergoeding mag worden uitbetaald. Bij de ecoregeling wordt de instapeis (minimum aantal punten dat behaald moet worden) voor biodiversiteit en landschap in 2023 eenmalig aangepast, waardoor agrariërs voor deelname aan de ecoregeling minder afhankelijk zijn van deze activiteiten. Daarnaast worden in de systematiek van de ecoregeling aan groene braak (akkerranden) en kruidenrijke bufferstroken wel punten toegekend, ook als er geen waarde wordt toegekend.
De inschatting is dat de 4% niet-productief areaal bij ANLb-deelnemers, voor collectieven in veel gebieden haalbaar is, en de ANLb-subsidie volledig kan worden uitbetaald, ook wanneer er gekort wordt op de binnen het ANLb-gesubsidieerde elementen. Voor specifieke gebieden behoort echter nog een uitwerking te worden gemaakt.
Overigens geldt de verplichting om 4% niet productieve grond te hebben niet wanneer:
Meer dan 75% van het bouwland wordt gebruikt voor de teelt van gras, vlinderbloemige gewassen en/of braak
Maar dan 75% van het areaal subsidiabele hectares bestaat uit blijvend grasland, tijdelijk grasland en/of voor de teelt van wilde rijst.
Een bedrijf volledig biologisch gecertificeerd is, en niet meer dan 10 hectare bouwland heeft, Voor deze bedrijven heeft de doorwerking van GLMC 8 geen effect op de ecoregeling.
Wanneer kunt u meer duidelijkheid geven over de invulling van GLMC 6 (grond bedekt houden) en GLMC 7 (vrijstellingen in de verplichte gewasrotatie), aangezien daarover nog discussie is met de EC?
Deze duidelijkheid is er met het bereikte akkoord met de Europese Commissie gekomen. Ik verwijs naar de brief van mijn ambtsvoorganger van 3 oktober jl (Kamerstuk 28 625, nr. 343) waarin de Kamer is geïnformeerd over het op 30 september jl. bereikte akkoord met de Europese Commissie over het NSP.
Wanneer wordt de simulatietool voor het nieuwe GLB bijgewerkt, aangezien nog niet alle eco-regelingen zijn opgenomen en nog geen rekening gehouden wordt met regionale differentiatie?
Begin februari 2023 zal de definitieve versie van de simulatietool beschikbaar zijn. Vanwege deze vertraging en de late duidelijkheid over de nieuwe regels, verleng ik de aanmeldperiode voor de ecoregeling en wordt voor het ANLb de beschikkingsperiode verruimd en afgestemd op de aanmelding voor de ecoregeling. De provincies nemen in overleg met de collectieven nog een besluit hierover.
Wanneer verwacht u de goedkeuring van het nieuwe Nationaal Strategisch Plan (NSP) door de EC en bent u bereid om de datum van aanmelding voor telers uit te stellen tot ná definitieve goedkeuring? Zo nee, waarom niet?
Deze duidelijkheid is er op 30 september gekomen. Ik verwijs naar de brief van mijn ambtsvoorganger van 3 oktober jl. (Kamerstuk 28 625, nr. 343) waarin de Kamer is geïnformeerd over het op 30 september jl. bereikte akkoord met de Europese Commissie over het Nationaal Strategisch Plan (NSP).
Wat betreft de datum van aanmelding verwijs ik naar de brief van mijn ambtsvoorganger van 3 oktober jl. (kamerstuk 28625–343) over het over het informele akkoord dat met de Europese Commissie van 30 september jl is bereikt over het NSP.
Wanneer geeft u meer duidelijkheid of de gewaslijst voor het 7e AP, in het bijzonder de lijst met winterteelten en/of gewassen als prei, peen, bonen, spinazie of kool, een uitzondering krijgt op de oogstdatum van 1 oktober? Bent u zich ervan bewust dat niet alleen telers in de problemen komen met het opstellen van het bouwplan, maar ook afnemers geen productieplannen kunnen maken en contracten kunnen sluiten met Nederlandse telers?
De lijst rustgewassen (maatregelen rotatie met rustgewassen, par. 5.2.2.2 7e AP) en vroege teelten (maatregel verruiming uitrijdperiode drijfmest en zuiveringsslib, par. 5.4.3.3 7e AP) zijn afgelopen zomer geconsulteerd en op 3 oktober jl. aan de beide Kamers verzonden ten behoeve van de voorhang van de regelgeving waar deze lijsten onderdeel van zijn. Deze lijsten worden definitief op het moment van inwerkingtreding van de regelgeving. De overige lijsten, te weten de lijsten met vanggewassen en winterteelten, ben ik voornemens op korte termijn ter consultatie aan te bieden. De lijsten worden apart van de ontwerp wijzigingsregeling waar de lijsten onderdeel van vormen geconsulteerd. Hierdoor krijgen landbouwers eerder de kans deze lijsten in te zien en hierop hun zienswijzen te geven.
Er zal geen verplichte oogstdatum komen van 1 oktober, zoals ook al is aangekondigd in het definitieve 7e AP. Wel zullen telers te maken kunnen krijgen met een korting op de stikstofgebruiksnorm in het opvolgende jaar indien zij na 1 oktober een vanggewas inzaaien. Zie hiervoor paragraaf 5.2.2.3 van het 7e AP.
Hoe gaat u voldoende flexibiliteit inbouwen voor telers die de eerste gewassen voor volgend teeltseizoen al weer gezaaid hebben en hun bouwplannen, contracten en samenwerkingsovereenkomsten voor 2023 al hebben vastgesteld?
Ik ben mij er van bewust dat gewassen die in het najaar 2022 zijn ingezaaid volgend jaar worden geoogst en daarmee een deel van het bouwplan al vaststaat. Ik zal in de uitwerking bezien of en op welke wijze hier rekening mee gehouden kan worden.
Hoe gaat u de communicatie naar ondernemers verbeteren, aangezien ondernemers nog niet door de overheid zijn geïnformeerd over het 7e AP en de aanvullende voorwaarden, terwijl er van boeren en tuinders wordt verwacht dat ze per 1 januari 2023 het beleid volgen?
Doordat de definitieve regelgeving en derogatiebeschikking pas in een laat stadium bekend zijn, kan de communicatie hierover ook pas later opgestart worden. Er wordt nauw samengewerkt met RVO om communicatie hierover zo spoedig mogelijk in te zetten. Dit zal met name gaan gebeuren via de website, beurzen, nieuwsbrieven en via het Klantencontactcentrum.
Bent u bereid een overgangsjaar vast te stellen voor het middelvoorschrift inzake vanggewassen op zand en löss (7e AP), ofwel vanggewas na de hoofdteelt op alle zand en löss percelen, behalve bij winterteelten, aangezien de eerste gewassen voor volgend seizoen alweer gezaaid zijn en de bouwplannen voor 2023 ook al zijn gemaakt (inclusief contracten met afnemers en samenwerkingsovereenkomsten tussen telers) en het te laat is om nog veranderingen door te voeren in het beleid rondom de 1-oktobermaatregel? Bent u het eens dat deze maatregel derhalve pas per 2024 kan worden ingevoerd, mede gelet op het feit dat de uitwerking van de Maatwerkaanpak van sector-ketenpartijen en overheid nu stil ligt?
De reeds opgestelde bouwplannen zijn hoe dan ook praktisch uit te voeren, omdat er immers geen verplichting is tot het oogsten van het gewas voor 1 oktober. Wel heeft dit dan invloed op de gebruiksnorm voor het volgende jaar. Daarbij komt dat het per 2023 invoeren van deze maatregel opgenomen is in het 7e AP en daarmee is afgesproken met de Europese Commissie. Deze maatregel wordt op dit moment verder uitgewerkt, waarbij ik de motie Grinwis, van Campen en Boswijk (Kamerstuk 33 037, nr. 473) betrek.
Bent u bereid een overgangsjaar vast te stellen voor het middelvoorschrift inzake de datum voor het verlaten van de start van het bemestingsseizoen (7e AP), ofwel de in het 7e AP opgenomen eerste uitrijdatum voor drijfmest en dunne fractie op bouwland, die verschuift van 15 februari naar 15 maart? Bent u het eens dat deze maatregel beter per 2024 kan worden ingevoerd, aangezien de eerste gewassen voor volgend seizoen alweer gezaaid zijn en de bouwplannen voor 2023 ook al zijn gemaakt (inclusief contracten met afnemers en samenwerkingsovereenkomsten tussen telers) en dat het derhalve eigenlijk te laat is om nog veranderingen door te voeren in het beleid rondom de uitrijdatum, mede gelet op het feit dat de uitwerking van de Maatwerkaanpak van sector-ketenpartijen en overheid nu stil ligt?
Er wordt geen overgangsjaar vastgesteld voor het verlaten van de eerste uitrijddatum voor drijfmest of dunne fractie op bouwland. Bij het verschuiven van deze datum is rekening gehouden met teelten welke vanuit fysiologisch oogpunt eerder dan 15 maart bemesting behoeven. Deze worden opgenomen op de lijst «vroege teelten» als bijlage IVAa bij het Besluit activiteiten leefomgeving, en worden dit najaar opgenomen in de Uitvoeringsregeling meststoffenwet (Urm). Op deze lijst staan teelten zoals aardappelen en granen. Door het uitzonderen van deze zogenaamde «vroegte teelten» waardoor vanaf 15 februari bemesting mogelijk is, vormt deze maatregel geen belemmering voor de bouwplannen in 2023.
Bent u bereid boeren en tuinders in staat te stellen deel te nemen aan het vernieuwde GLB door dit te vereenvoudigen? Bent u bereid de eco-regeling voor 2023 toegankelijker te maken, bijvoorbeeld door de vereiste van het aantal punten per hectare van vijf naar drie te verlagen? Ziet u 2023 ook als een leerjaar? Betekent dat volgens u ook dat ondernemers niet gekort moeten worden op premies? Zo nee, waarom niet?
Zoals in de brief over de indiening van het NSP van 3 oktober jl. aangegeven, ben ik van plan in 2023 de instapeis voor de ecoregeling éénmalig aan te passen voor biodiversiteit en landschap. Hierdoor wordt het voor meer boeren mogelijk in 2023 deel te nemen en ervaring op te doen, waardoor de deelname over de gehele GLB-periode hoger kan liggen.
De drie eco-activiteiten die ik noem in de beantwoording van vraag 5 (groene braak en kruidenrijke bufferstroken langs bouwland/grasland), scoren namelijk voornamelijk op deze twee doelen. Het zal zo voor akkerbouwers, die voornamelijk iets zullen merken van de niet-productief areaal-eis, minder noodzakelijk zijn om de activiteiten groene braak en bufferstroken in te zetten. Ik wil op deze manier het vereiste aantal punten verlagen.
Ik zie 2023 als een leerperiode voor het leren werken met de regeling. Daarna wordt de ecoregeling samen met de sector verder ontwikkeld. Zoals ook in de brief genoemd wordt, zal in 2023, de focus liggen op uitleggen en waarschuwen bij fouten. Dit past ook bij de houding van verantwoord vertrouwen die RVO, LNV, en NVWA betrachten. Pas bij herhaalde of grove fouten, zal sprake zijn van sanctie op premies.
Wat is voor u eigenlijk op voorhand de doelstelling van de deelname van boeren aan het GLB? En wat voor de niveaus brons, zilver en goud?
In het NSP wordt de doelstelling genoemd dat 70% van het subsidiabele landbouwareaal in Nederland in de ecoregeling mee zal doen. Het doel is dat deelnemende boeren gemiddeld op niveau zilver uitkomen, met goud voor voorlopers en brons voor boeren die met een grotere uitdaging te maken hebben.
Wat gaat u doen als er onbedoeld veel boeren afhaken of niet voldoende punten kunnen halen aankomend jaar? Hoe kunt en gaat u bijsturen gedurende het jaar en hoe voorkomt u dat er budget op de plank blijft liggen? Wat gebeurt er met budget dat aan het eind van 2023 nog niet is uitgekeerd? Hoe voorkomt u dat dat niet ten goede komt aan de landbouw?
Als ondanks al onze inspanningen toch veel boeren afhaken voor het GLB of onvoldoende punten halen om mee te doen aan de ecoregeling, zal ik uw Kamer daarover informeren. De ecoregeling is tot stand gekomen door ervaring uit pilots en praktijkproeven mee te nemen in de ontwikkeling. Ook is er met experts gekeken naar het doelbereik van de verschillende activiteiten. De ecoregeling blijft in ontwikkeling. Vanaf 2024 verwacht ik meer activiteiten toe te kunnen voegen. Daarbij worden ook praktijk en wetenschap betrokken. Vanaf nu en gedurende het jaar 2023 zet ik nadrukkelijk in op duidelijke communicatie. Het risico op onbenutte middelen is verlaagd door de hectarebedragen pas definitief vast te stellen als het aantal deelnemers bekend is. De ecoregeling kent wat ruimte qua uitbetalen van vergoedingen. Daarin kunnen kleinere afwijkingen worden opgevangen. Het uitgangspunt daarbij blijft dat de middelen worden ingezet voor het versterken van de inzet van agrariërs voor de doelen klimaat en leefomgeving.
Bent u bereid een evaluatiemoment in te bouwen, halverwege 2023, waarbij wordt gekeken naar deelname én de mate van deelname? Wilt u dat zodanig tijdig doen, zodat er op basis van de evaluatieresultaten nog is bij te sturen in 2023?
De doelstelling is dat de deelnamebereidheid in 2023 groot is, en de regeling uitvoerbaar. Daarvoor blijf ik in gesprek met zowel vertegenwoordigers van de sector als de RVO. Daarom pas ik ook de tijdlijnen voor aanmelding en openstelling voor de ecoregeling en basisinkomenssteun aan alsook de beschikkingsperiode voor het ANLb. Dit verlengt de periode voor agrariërs om hun keuze te maken, aanzienlijk. Mijn opvatting is dat voor velen na een duidelijke uitleg, de keuze positief zal uitvallen. Agrariërs zijn in mijn beeld graag bereid om activiteiten te ondernemen voor klimaat en leefomgeving, zolang het maar uit kan.
Uiteraard hou ik vinger aan de pols, maar wanneer medio 2023 een evaluatie plaatsvindt, is er geen mogelijkheid tot bijsturing meer. Het is midden in het groeiseizoen. Dat geeft zowel de boeren die wel en niet meedoen, weinig ruimte tot aanpassingen. Ook voor de uitvoering is dit niet haalbaar.
Kunt u een onderbouwing geven waarom tijdelijk grasland niet is opgenomen als rustgewas in de eco-regelingen, terwijl het wel past als rustgewas in de conditionaliteit? Past het niet meenemen van tijdelijk grasland in de eco-regelingen volgens u bij de grote druk die al op grasland staat door droogte en de afbouw van de derogatie?
Op 17 juni 2022 (Kamerstuk 28 625, nr. 37) heb ik u de gewaslijsten per activiteit bij de ecoregeling doen toekomen, inclusief de bijstelling van punten van de WUR en de resultaten van de 2e Praktijkproef. Op basis hiervan is bepaald dat tijdelijk grasland nu niet wordt meegenomen als rustgewas. Tijdelijk grasland draagt significant minder bij aan de eco-doelen dan de rustgewassen die nu zijn opgenomen in de lijst. Met de huidige punten- en waarde toekenning voor «rustgewas» zou tijdelijk grasland te hoog gewaardeerd worden. Dat laat onverlet dat grasland zowel goede bijdragen kent aan de doelen van de ecoregeling, als een belangrijke meerwaarde heeft aan het landschap. De ecoregeling steunt daarom bijvoorbeeld permanent grasland, kruidenrijk grasland en grasklaver. De ecoregeling is een keuzemenu: de agrariër kan ervoor kiezen om haar tijdelijk grasland kruidenrijk of met klaver in te zaaien, om daardoor wel aan deze activiteiten van de ecoregeling te voldoen. Daarnaast wil ik onderzoeken hoe tijdelijk grasland als rustgewas vanaf 2024 wel gestimuleerd kan worden in de ecoregeling, wellicht door de lijst van rustgewassen verder uit te splitsen waardoor er voor rustgewassen meer differentiatie ontstaat in hun bijdrage aan de eco-doelen.
Waarom kiest u, ondanks diverse aangenomen moties van de Kamer, nog steeds voor kalenderlandbouw, bijvoorbeeld in de eco-regeling weidegang, die nu uitgaat van 1 mei tot 1 oktober, terwijl veel vee in april al voor het eerst naar buiten gaat? Hoe gaat u hierbij om met extreme weersomstandigheden als veel regen en hoge temperaturen? Waarom geeft u melkveehouders, die nota bene zelf via digitale registratie moeten aantonen dat zij aan de eis voldoen, niet de kans ten minste 150 dagen te weiden in de periode van 1 april tot 1 november?
Weidegang is een activiteit die ik graag wil stimuleren, maar ook lastig te controleren is. Voor 2023 heb ik voor deze invulling gekozen. Ik wil per 2024 of 2025 meer flexibiliteit geven aan de boeren die deze activiteit uitvoeren. Ik onderzoek nu hoe ik de voorwaarden en de monitoring zo kan inrichten, dat er niet alleen controle door middel van bedrijfsbezoeken plaatsvindt. Bijvoorbeeld door melkanalyse ter indicatie van weidegang.
Bij overmacht, bijvoorbeeld bij de genoemde extreme omstandigheden, hoeven de koeien niet buiten te grazen. Dit wordt gespecificeerd in de voorwaarden van de activiteit, die ik binnenkort zal publiceren.
Het bericht ‘Ruim 900 Nederlandse bedrijven in handen van Chinezen: ‘Risico op spionage’’ |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de conclusie van het artikel dat op dit moment 903 Nederlandse bedrijven voor minstens 50 procent in handen zijn van een Chinees moederbedrijf of de Chinese staat?1 Deelt u de in het artikel genoemde zorgen over de risico’s op een te grote afhankelijkheid van China en de bedreiging van onze economische veiligheid en acht u deze groeiende ontwikkeling wenselijk?
Afhankelijkheden van andere landen zijn een gegeven, aangezien geen land beschikt over alle kennis, technologie en productiemiddelen om onafhankelijk te opereren. Buitenlandse investeringen en internationale samenwerking zijn tevens belangrijke pijlers voor het verdienvermogen van de Nederlandse economie. Het levert een belangrijke bijdrage aan de Nederlandse innovatiepositie, concurrentievermogen en welvaart.
Tegelijkertijd zien we dat heimelijke en niet-heimelijke middelen, waaronder spionage, door statelijke actoren ook in het economische domein worden ingezet. Dit kan risico’s opleveren voor onze nationale veiligheid. Dergelijke risico’s worden ook geschetst in het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren en de jaarverslagen van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Het kabinet neemt gepaste maatregelen om Nederland weerbaar te maken tegen de dreiging van statelijke actoren. Zo wordt er onder andere gewerkt aan de invoering van de Wet veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames (Wet Vifo), het Wetsvoorstel uitbreiding strafbaarheid spionage en kennisveiligheidsbeleid. Sinds 2020 is ook de Wet ongewenste zeggenschap telecommunicatie (Wozt) in werking. Het kabinet zet ook in op meer algemene maatregelen ter versterking van digitale weerbaarheid, zoals in de telecomsector is gedaan middels het Besluit veiligheid en integriteit telecommunicatie en de daaruit volgende beschikkingen en ministeriële regelingen.
Daarnaast kijkt het kabinet nauwlettend naar strategische afhankelijkheden, van Rusland, van China en van andere derde landen, en het mitigeren van risico’s voor onze nationale veiligheid die daaruit voortvloeien. Hierover bent u geïnformeerd middels een Kamerbrief over de kabinetsbrede inzet ten aanzien van open strategische autonomie waaronder het mitigeren van de risico’s van strategische afhankelijkheden2.
Heeft u inzicht in de stijging van het aantal Nederlandse bedrijven dat in Chinese handen is door de jaren heen?
Het kabinet houdt geen actief overzicht bij van eigendomsstructuren van bedrijven – ook omdat aandelenbelangen continu van eigenaar veranderen – en kan indien nodig gebruikmaken van reeds beschikbare data. Openbare bronnen, zoals het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), waar aandeelhouderschap van bedrijven wordt bijgehouden hebben meestal enkel data waarbij het aandelenpercentage 50% of hoger is. Er zijn daarnaast ook private partijen die dergelijke aandeelhoudersstructuren bijhouden.
Dergelijke gegevens hoeven niet direct iets te zeggen over risico’s voor nationale veiligheid. Afhankelijkheid van derde landen is een gegeven in Nederland. De aanwezigheid van Chinese bedrijven is dat ook en niet per definitie onwenselijk. Het wordt onwenselijk als de aanwezigheid van buitenlandse partijen onze publieke belangen schaden, indien de continuïteit van vitale processen, de integriteit en exclusiviteit van informatie en kennis wordt aangetast en/of risicovolle strategische afhankelijkheden ontstaan. Om ons daar weerbaar tegen te maken neemt het kabinet in het kader van het tegengaan van de dreiging tegen statelijke actoren gepaste maatregelen, zoals ook genoemd onder het antwoord op vraag 1.
Is het überhaupt nog mogelijk om de economische aanwezigheid van Chinese bedrijven of de Chinese staat in Nederland en de risico’s die dat met zich meebrengt te monitoren als het om zoveel bedrijven gaat?
Zie antwoord vraag 2.
Indien ja, kunt u ons dit overzicht doen toekomen? Indien nee, zou een dergelijke monitor verstandig zijn gezien de ontwikkeling en bijbehorende risico’s?
Zie antwoord vraag 2.
Voor welke vitale en/of technologisch sensitieve sectoren acht u de risico’s van de Chinese economische aanwezigheid het grootst?
Het mitigeren van risico’s als gevolg van strategische afhankelijkheden en het tegengaan van ongewenste kennisoverdracht is binnen alle vitale processen en over de volle breedte van sensitieve technologie een aandachtspunt, ongeacht de mate van het risico. Alleen al het feit dat een technologie als sensitief wordt geduid of dat een proces als vitaal is aangemerkt, maakt dat er risico’s voor de nationale veiligheid zijn in geval van bijvoorbeeld uitval, sabotage, kennisdiefstal of ongewenste kennis- en technologieoverdracht. Departementen wijzen onder hun beleidsverantwoordelijkheid organisaties aan als vitale aanbieders wanneer deze partij essentieel is voor de continuïteit en weerbaarheid van een vitaal proces. Hierdoor heeft het kabinet goed zicht op de organisaties binnen de vitale sectoren en worden er passende weerbaarheidsmaatregelen getroffen. Daarnaast wordt ook het inzicht in sensitieve technologie in Nederland vergroot. In het kader van o.a. Wet vifo, maar ook via bestaande kanalen zoals de EU Dual-Use Verordening (EUR2.021/821).
Deelt u de mening dat het in een geopolitiek onzekere wereld steeds belangrijker wordt om inzicht te hebben in de economische invloed van buitenlandse statelijke actoren in Nederland en deze invloed actief te bestrijden als deze ongewenst is, om daarmee te beschermen wat van ons is?
Ja, dat deel ik. Het kabinet zet daarom in op het verkrijgen van meer kennis van risicovolle strategische afhankelijkheden in waardeketens, zodat we vervolgens maatregelen kunnen treffen om de risico’s te verkleinen.
Daarnaast zet kabinet zich actief in om Nederland weerbaar te maken tegen de dreiging vanuit statelijke actoren3. Onderdeel daarvan is het beschermen van de vitale infrastructuur en bescherming van sensitieve technologie. Het kabinet beschikt over een breed palet aan instrumenten om ongewenste kennis- en technologieoverdracht tegen te gaan en ervoor te zorgen dat de continuïteit van vitale processen niet wordt aangetast.
Naast instrumenten als exportcontrole en investeringstoetsing, zijn dat onder meer de uitbreiding strafbaarstelling spionage, het aanwijzen van vertrouwensposities, maatregelen op veilige inkoop, kennisveiligheidsmaatregelen en het verhogen van het bewustzijn van de dreiging door de inlichtingen-en veiligheidsdiensten vanuit hun wettelijke veiligheidsbevorderende taak. Over dit bredere bestuurlijke en juridische instrumentarium is uw Kamer geïnformeerd per brief op 8 juli 2022 (Kamerstuk 32 637 / 30 821, nr. 501).
Wat kunt en wilt u doen om de voor ons land vitale en/of technologisch sensitieve sectoren te beschermen tegen de risico’s van Chinese economische aanwezigheid? Welke bestuurlijke en juridische instrumenten heeft de overheid hiervoor tot haar beschikking of zou de overheid volgens u tot haar beschikking moeten hebben?
Zie antwoord vraag 6.