Misstanden als onderbetaling en het in dienst hebben van illegale werknemers uit bijvoorbeerld Bulgarije in de champignonteelt |
|
Ineke van Gent (GL) |
|
Piet Hein Donner (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Hebt u kennis kunnen nemen van het artikel «Champignonteler ontduikt regel»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat zelfs de Arbeidsinspectie opkijkt van de schaal waarop in de champignonteelt wordt onderbetaald en aangeeft dat de champignontelers steeds vaker de grenzen van de wet opzoeken en overtreden?
Het interventieteam, een samenwerkingsverband van de Arbeidsinspectie, de Belastingdienst, de vreemdelingenpolitie en diverse gemeenten, startte in 2007 met haar activiteiten omdat de diensten veel signalen ontvingen over misstanden in de branche. Voor het interventieteam heeft de SIOD vooraf een risicoanalyse gedaan waardoor de trefkans bij de inspecties groter was. Van de schaalgrootte was vooraf geen inschatting te maken.
Het percentage van geïnspecteerde werkgevers waar overtredingen zijn geconstateerd in de gehele land- en tuinbouwsector is vanaf 2005 geleidelijk gedaald van 17,5% in 2005 tot 10% in 2009. In de champignonteelt blijkt dit percentage op basis van de bevindingen van het interventieteam aanmerkelijk hoger (ca. 25%).
Deelt u de mening dat concurrentie op arbeidsvoorwaarden doormiddel van onderbetaling, in dienst nemen van illegale werknemers en dergelijke andere praktijken op de Nederlandse arbeidsmarkt niet thuis hoort en keihard moet worden aangepakt? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Kunt u aangeven welke stappen u gaat zetten om de beschreven herhalende problematiek, vooral in de land- en tuinbouw, gaat aanpakken? Zo nee, waarom niet?
De Arbeidsinspectie en de SIOD zijn al jaren en met succes actief in de sector land- en tuinbouw. In 2005 constateerde de Arbeidsinspectie bij 17,5% van de geïnspecteerde werkgevers in de land- en tuinbouw overtredingen, in 2006 en 2007 bedroeg dit percentage 13%. In 2008 zette de daling zicht voort: 11%. In 2009 werd bij 10% van de geïnspecteerde bedrijven een overtreding geconstateerd.
Ten aanzien van de champignonteelt worden met de samenwerkingspartners vervolgstappen genomen om deze sector van de land- en tuinbouw te blijven inspecteren en misstanden te bestrijden. Hiermee wordt de intensieve aanpak van malafide ondernemers in deze sector van de land- en tuinbouw voortgezet. Daarnaast wordt in het interventieteam uitzendbureaus ook aandacht besteed aan arbeid in de champignonteelt.
De samenwerkende diensten hebben besloten om opnieuw de krachten te bundelen en een doorstart te maken met het interventieteam. Daarnaast vindt overleg plaats met werkgevers- en werknemersorganisaties over bijdragen van hun kant aan de oplossing van de gesignaleerde problemen.
In aanvulling op de bestuursrechtelijke handhaving wordt waar nodig strafrechtelijk gehandhaafd. Zo heeft de SIOD zeer onlangs onder leiding van het Functioneel Parket negen personen aangehouden vanwege witwassen, valsheid in geschrifte en deelname aan een criminele organisatie. Zij worden ervan verdacht tientallen miljoenen euro’s te hebben witgewassen. Het onderzoek richt zich op een groep tuinders in Noord-Brabant en Limburg. Het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie heeft beslag gelegd op diverse panden en bankrekeningen van verdachten.
Bent u bereid om een grootschalig onderzoek in de land- en tuinbouw in te stellen en te komen met een plan van aanpak? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven welke stappen u gaat ondernemen om de geleden schade, bijvoorbeeld de nog te ontvangen loonsom, onder de gedupeerde werknemers uit de verschillende landen te vergoeden? Zo nee, waarom niet?
Bij controles zijn vooralsnog geen Wml-overtredingen bewezen. Bij aantoonbare en bewijsbare onderbetaling onder het niveau van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag wordt een bestuursrechtelijke boete opgelegd. Daarnaast kan de Arbeidsinspectie een last onder dwangsom opleggen aan de werkgever om het alsnog verschuldigde loon na te betalen. Er loopt nog een aantal onderzoeken naar onderbetaling. Voor de bewijsvoering is het essentieel dat werknemers verklaringen willen afleggen over het ontvangen salaris om onderbetaling te kunnen vaststellen.
Het niet langer ten uitvoer leggen van elektronische detentie |
|
Krista van Velzen |
|
Wat is de stand van zaken van het ten uitvoer leggen van Elektronische Detentie? Is het waar dat de huidige vorm van Elektronische Detentie per 1 september 2010 zal worden beëindigd, zodat er per die datum niemand meer thuisdetentie zal uitzitten met een enkelband?
De toepassing van elektronische detentie wordt gefaseerd beëindigd. Er worden geen nieuwe veroordeelden meer toegelaten tot elektronische detentie. Ik streef ernaar dat de toepassing van elektronische detentie volledig beëindigd is bij indiening van het wetsvoorstel thuisdetentie bij de Tweede Kamer.
Bent u nog steeds van mening dat elektronische detentie een nuttig instrument is gebleken om de kortdurende detentie als gevolg van een korte vrijheidsstraf terug te dringen omdat een korte vrijheidsstraf niet effectief is in het terugdringen van recidive? Bent u nog steeds van mening dat met elektronische detentie detentieschade kan worden voorkomen?1
Ja. Zoals aangegeven in de brief van 8 december 2009 (Kamerstukken II 2009–2010, 32 123 VI, nr. 75) zijn de met elektronische detentie opgedane ervaringen positief en voor mij reden om elektronische detentie een wettelijke basis te geven in de vorm van het wetsvoorstel thuisdetentie.
Waarom is gekozen voor het uitfaseren van elektronische detentie nog voordat het door u toegezegde wetsvoorstel thuisdetentie2 in werking is getreden? Wanneer zal dit wetsvoorstel naar verwachting de Kamer bereiken? Wanneer zal naar uw verwachting dit wetsvoorstel in werking treden?
Elektronische detentie heeft tot dusver, in de praktijk als noodmaatregel en proef, op basis van een circulaire plaatsgevonden. Ik acht dat niet langer wenselijk en daarom is een wettelijke regeling aangewezen. Ik ben van mening dat het nu aan de wetgever is om zich een oordeel te vormen over de vormgeving en toepassing van deze modaliteit. De verdere ontwikkeling van thuisdetentie kan dan binnen wettelijke kaders geschieden.
Het wetsvoorstel zal naar verwachting begin september bij uw Kamer worden ingediend en zal zo snel mogelijk nadat de beide Kamers der Staten-Generaal het hebben aanvaard, in werking kunnen treden.
Welke gevolgen heeft dit voor het personeel dat te maken heeft met Elektronische Detentie?
Het uitfaseren van elektronische detentie heeft negatieve consequenties voor het personeel bij de vijf Penitentiaire Inrichtingen Administratief (PIA’s). Voor deze personen is het Sociaal Flankerend Beleid van toepassing. Er wordt getracht om deze personen elders binnen het gevangeniswezen passend werk aan te bieden. Het uitfaseren van elektronische detentie heeft daarnaast ook positieve personele consequenties, doordat er sprake is van een toename van de behoefte aan detentiecapaciteit en daardoor ook aan personeel.
Het werven van Indiaas OK-personeel door de Tergooiziekenhuizen |
|
Renske Leijten , Ewout Irrgang , Henk van Gerven |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van (het voornemen tot) de werving van OK-personeel uit India door de Tergooiziekenhuizen?1
Ja.
Hoe beoordeelt u dit voornemen, gezien de motivatie dat het hier primair om een mogelijkheid tot kostenbesparing gaat?
Ik betreur het dat de Tergooiziekenhuizen zich genoodzaakt zagen tot de actieve werving van acht Indiase ok-assistenten. Nochtans ben ik er niet van overtuigd dat het hier primair om een mogelijkheid tot kostenbesparing gaat. Ik betwijfel het kostenbesparende effect van actieve werving van Indiase ok-assistenten in vergelijking met het investeren in eigen werknemers. Uit navraag blijkt namelijk dat zowel het wervingstraject als de begeleiding arbeidsintensief is en maatwerk vraagt, terwijl de acht Indiase ok-assistenten zijn aangesteld conform de CAO voor een periode van drie jaar. Op korte termijn kan dergelijk handelen de gevraagde zorg garanderen en, in beperkte mate, de kosten van externe inhuur terugdringen. Om de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van zorg op de lange termijn te waarborgen, ligt de oplossing echter in het opleiden en behouden van ok-assistenten in Nederland.
Handelen de Tergooiziekenhuizen in overeenstemming met het kabinetsstandpunt dat werving van zorgpersoneel van buiten de EU sluitpost op het arbeidsmarktbeleid moet zijn?2
Uit navraag blijkt dat de Tergooiziekenhuizen allereerst hebben ingezet op het opleiden van ok-assistenten en aantrekkelijke arbeidsvoorwaarden voor het bestaande ok-personeel. Daarnaast zijn er diverse wervingscampagnes en -acties in Nederland gestart zodra het dreigende tekort in de ok-capaciteit zich voordeed. De Tergooiziekenhuizen hebben vervolgens besloten gebruik te maken van de kennismigrantenregeling om ok-assistenten in India te rekruteren. De Tergooiziekenhuizen geven aan te hebben overwogen wat de consequenties van de werving van Indiase ok-assistenten zouden kunnen zijn voor de zorgverlening in India.
De Tergooiziekenhuizen hebben daarmee gehandeld in lijn met de kennismigrantenregeling, die niet verplicht tot werving in andere EU-lidstaten voordat personeel van buiten de EU wordt geworven. Wat betreft het uitgangspunt van het kabinet dat werving van zorgpersoneel uit landen buiten de EU een sluitpost van het arbeidsmarktbeleid moet zijn, zie ik nog ruimte voor verbetering ten aanzien van het werven in andere EU-lidstaten. Ik zal in overleg met brancheorganisaties bezien welke mogelijkheden tot intensivering van werving van zorgpersoneel in andere EU-lidstaten mogelijk zijn.
Is er wel sprake van een krappe arbeidsmarkt voor OK-personeel, als volgens de Landelijke vereniging van operatie-assistenten (LVO) van de 8000 opgeleide OK-assistenten in Nederland slechts de helft als OK-assistent werkzaam is?1
Er is wel degelijk sprake van een krappe arbeidsmarkt voor ok-assistenten. Bovenstaande cijfers geven aan dat de helft van degenen die zijn opgeleid tot ok-assistent momenteel in loondienstverband werkzaam zijn bij een zorginstelling. Mede vanwege de krappe arbeidsmarkt werkt een belangrijk deel van de overige ok-assistenten op detacheringsbasis of via een ZZP-constructie om arbeidsvoorwaardelijke redenen. Bovendien is een deel uitgestroomd vanwege (vroegtijdige) pensionering, arbeidsongeschiktheid en de komst van kinderen. Daarnaast hebben verschillende ok-assistenten inmiddels een andere functie in de zorg. Overigens is vermeldenswaard dat een belangrijke oorzaak van de krappe arbeidsmarkt voor ok-assistenten ligt in een afname van de opleidingsinspanningen sinds 2001. Daarmee blijft het voor de zorg van belang om te investeren in zowel het behoud als het opleiden van voldoende personeel.
Hoe staat het met de eerder toegezegde inspanning om de gedragscode van de World Health Organisation aan te scherpen?23 Kan door middel van deze gedragscode worden afgedwongen dat ziekenhuizen geen personeel werven in landen buiten de EU die zelf met een tekort aan zorgpersoneel kampen?
Tijdens de World Health Assembly van de World Health Organisation (WHO) in mei jongstleden is een akkoord bereikt over een WHO-code voor het werven van gezondheidspersoneel in ontwikkelingslanden. Na bijna zes jaar onderhandelen over een ontwerpcode was een akkoord mogelijk. Nu houdt de tekst meer rekening met de verschillende zorgstelsels in deelnemende landen. Tevens komt het niet-verplichtend karakter van de code nadrukkelijker tot uiting. De code roept op tot het niet actief werven van zorgpersoneel uit ontwikkelingslanden die met personeelstekorten kampen. Indien dit toch gebeurt, dient de werving en tewerkstelling van het personeel aan bepaalde ethische principes te voldoen (transparant en eerlijk) en de duurzaamheid van de lokale gezondheidsstelsels niet te ondermijnen. Een afschrift van de code is bijgevoegd.
De code moet gezien worden als een richtlijn. Daarmee kan derhalve niet worden afgedwongen dat zorginstellingen geen personeel werven in landen buiten de EU die zelf met een gebrek aan zorgpersoneel kampen. Toch zal er een sterk signaal van uitgaan naar de deelnemende landen om de principes voor het ethisch werven van zorgpersoneel uit ontwikkelingslanden in acht te nemen.
De code is in eerste instantie gericht op deelnemende landen en betrokken stakeholders, zoals wervende zorginstellingen, brancheorganisaties en regionale- en/of internationale organisaties. De code zet de deelnemende landen en/of stakeholders aan om maatregelen te nemen – in de vorm van technische of financiële ondersteuning – die ten goede komen aan zorgstelsels in ontwikkelingslanden.
Wervende landen en stakeholders worden aangespoord zorg te dragen voor een gelijke behandeling van buitenlands personeel, inclusief het buitenlands personeel dat op tijdelijke basis of op contractbasis werkzaam is. Daarnaast moet bevorderd worden dat zorgverleners de in het buitenland opgedane ervaring in kunnen zetten in hun land van herkomst.
Ook benadrukt de code dat geen inbreuk wordt gemaakt op het recht van ieder individu om zich te verplaatsen en te werken in een ander land. De code bevat voorts nog voorzieningen voor het opzetten van databestanden over migratie van zorgpersoneel en over informatie-uitwisseling tussen de WHO en deelnemende landen.
Hoe staat het met het eerder toegezegde overleg tussen de veldpartijen om te voorkomen dat meer ziekenhuizen zich genoodzaakt zien specialistische verpleegkundigen te werven buiten de EU?2 Hebben de Tergooiziekenhuizen zich onttrokken aan dit overleg, of is dit overleg mislukt te noemen, gezien de uitlatingen van de Tergooiziekenhuizen? Heeft dit overleg überhaupt plaatsgevonden?
Met de NVZ en de NFU heb ik afgesproken om een fonds op te zetten voor het opleiden van gespecialiseerd personeel in de ziekenhuizen. Dit fonds zal in 2011 van start gaan. Ziekenhuizen die daadwerkelijk opleiden krijgen vanuit dit fonds een vergoeding voor de gemaakte kosten. Op dit moment ontvangen ziekenhuizen geen extra vergoeding als ze zelf opleiden. Dat betekent dat zelf opleiden meer rendabel wordt en het werven in het buitenland uit kostenoverwegingen veel minder aan de orde is.
Hoe staat het met het opzetten van het eerder toegezegde opleidingsfonds voor gespecialiseerde verpleegkundigen dat in 2010 van start had moeten gaan?3 Is dit fonds al opgezet? Heeft dit fonds al resultaat gesorteerd? Is dit fonds wel het antwoord op het werven van personeel buiten de EU nu de Tergooiziekenhuizen aangeven vooral buiten de EU te werven uit een oogpunt van kostenbesparing?
Zie antwoord vraag 6.
Is het blijvend zoeken van ziekenhuizen naar zorgpersoneel in ontwikkelingslanden buiten de EU, ondanks uw inspanningen dit te voorkomen, aanleiding om alsnog tot een verplichte Nederlandse code te komen die werving van zorgpersoneel in ontwikkelingslanden buiten de EU voorkomt? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen reden om over te gaan tot het opstellen van een verplichtende Nederlandse code voor de werving van zorgpersoneel in ontwikkelingslanden buiten de EU. Ik acht de WHO-code het juiste kader waarbinnen werving van zorgpersoneel uit ontwikkelingslanden in Nederland ethisch verantwoord plaats kan vinden.
Aangezien in Nederland zorginstellingen private ondernemingen zijn met een zelfstandige bevoegdheid om zorgpersoneel te werven, zal bij de implementatie van de WHO-code in het Nederlandse stelsel een belangrijke rol zijn weggelegd voor de werkgeversorganisaties. Tijdens het bestuurlijk overleg arbeidsmarkt dat ik op 3 juni jongstleden met sociale partners heb gevoerd is de werving van buitenlands zorgpersoneel en de code dan ook besproken. Werkgeversorganisaties zien de totstandkoming van de WHO-code als een belangrijke ontwikkeling. Zij beraden zich momenteel hoe de code kan worden verbonden met bestaande instrumenten (de zorgbrede governance code en het keurmerk voor bemiddelingsbureaus van buitenlandse werknemers).
De belangenverstrengeling bij de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) romdom de Mexicaanse griep |
|
Henk van Gerven |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de erkenning van de WHO dat er rondom de Mexicaanse griep sprake is geweest van belangenverstrengeling?1
De Directeur-Generaal van de WHO stelt in haar verklaring van 8 juni 2010 dat commerciële belangen in het geheel géén rol hebben gespeeld in haar besluitvorming en erkent dus niet dat er rondom de Mexicaanse griep sprake is geweest van belangenverstrengeling. Zij onderkent wel dat het risico van belangenverstrengeling aanwezig is in de relatie tussen een organisatie als de WHO en een commercieel gedreven industrie en geeft aan dat de WHO bezig is om striktere regels op te stellen voor de omgang met de industrie. Ook heeft de WHO ervoor gekozen om een evaluatie uit te voeren naar het functioneren van de in 2005 aangenomen International Health Regulations (IHR) in relatie tot de pandemie (H1N1). De WHO heeft hiervoor begin april 2010 een Review Committee ingesteld. Het functioneren van de WHO in reactie op deze pandemie is expliciet onderdeel van de evaluatie.
Was u op de hoogte van het feit dat verschillende ingehuurde experts, die voor de WHO de risico’s rond de Mexicaanse griep moesten beoordelen, tegelijkertijd op de loonlijst stonden van twee bedrijven die de vaccins tegen deze griep produceerden? Wat is uw oordeel over deze bevindingen?
Voor toponderzoekers waarmee de WHO werkt is het vergaren van wetenschappelijke kennis nagenoeg onmogelijk zonder op één of andere manier een relatie te hebben met de industrie. Ik ben ervan uitgegaan dat de WHO werkt met toereikende procedures om belangenverstrengeling te voorkomen, zoals ook het geval is voor bijvoorbeeld de Nederlandse Gezondheidsraad. Ik kan op dit moment niet beoordelen of er sprake is geweest van belangenverstrengeling. Voordat ik mijn standpunt kan bepalen wil ik in elk geval eerst bovengenoemde evaluatie afwachten.
Welke stappen gaat u richting de WHO nemen om te voorkomen dat in de toekomst commerciële belangen en het belang van de wereldgezondheid nogmaals met elkaar worden verweven?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 1 wordt het functioneren van de WHO in reactie op de pandemie (H1N1) geëvalueerd. Als uit deze evaluatie blijkt dat er strengere regels nodig zijn, dan zal Nederland via de reguliere bestuurlijke kanalen van de WHO (met name de World Health Assembly) aandringen op of instemmen met de benodigde aanpassingen.
Wat vindt u van de uitspraak van WHO-directeur-generaal Margaret Chan dat commerciële aspecten geen seconde een rol hebben gespeeld in de gemaakte afweging?1 Is dit standpunt vol te houden gezien de bevindingen?
De DG heeft bij diverse gelegenheden met klem benadrukt dat in haar eigen besluitvorming commerciële aspecten nooit een rol hebben gespeeld. Dat standpunt respecteer ik. De bovengenoemde evaluatie moet uitwijzen of de procedures rond het adviestraject toereikend zijn om ook daar belangenverstrengeling te voorkomen.
Wat vindt u van de uitspraak van WHO-directeur-generaal dat «De WHO echter wel strengere regels moet maken en afdwingen wanneer de farmaceutische industrie in het spel is.»?1 Wat wordt de inzet van Nederland om dit te realiseren?
Ik vind het belangrijk dat de WHO zich bewust is van het risico van belangenverstrengeling en dat zij de regels hieromtrent aanscherpt wanneer deze hiervoor nog teveel ruimte laten. De evaluatie moet uitwijzen of hiervan in het geval van de Mexicaanse griep sprake is geweest.
Ik ben groot voorstander van transparantie over de (financiële) banden tussen artsen/onderzoekers en farmaceutische bedrijven. Tijdens de informele Raad in Madrid op 22 april jl. heb ik er op aangedrongen dat de WHO transparant moet zijn over de achtergronden van hun adviseurs en hun bindingen met de farmaceutische industrie. Ook heb ik vorig jaar het verzoek gedaan aan de Nederlandse zelfregulerings- instantie, de stichting Code Geneesmiddelenreclame (CGR), om te komen met een code die de transparantie over dergelijke banden bevordert. Waar mogelijk zal ik op een dergelijke transparantie ook bij de WHO (en dan met name de World Health Assembly) aandringen. Er is namelijk niets op tegen dat er samenwerking bestaat tussen artsen/onderzoekers en farmaceutische bedrijven. Het moet alleen wel helder zijn dat een dergelijke relatie bestaat.
Een keten van commerciële gezondheidscentra in eigendom van een zorgverzekeraar |
|
Henk van Gerven |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het feit dat zorgverzekeraar Menzis een keten van gezondheidscentra wil opzetten in een joint venture met investeringsmaatschappij Reggeborgh?1
Ja, het voornemen van Menzis Eerstelijns Zorg Holding B.V. en Reggeborgh Deelnemingen B.V., om een gemeenschappelijke onderneming tot stand te brengen met de naam ZorgPunt Holding B.V. is mij bekend. Dit voornemen is inmiddels ook bij de NMa gemeld.
Vindt u het een gewenste ontwikkeling dat een investeringsmaatschappij mede-eigenaar is van een keten gezondheidscentra? Welke afspraken zijn er gemaakt met betrekking tot eventuele winstuitkering aan Reggeborgh in de joint venture? Op welke termijn wordt er winst uitgekeerd? Is deze constructie wettelijk toegestaan? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Ik heb er geen bezwaar tegen dat een investeringsmaatschappij mede-eigenaar is van een zorgketen. Het afgelopen decennium is gebleken dat financiering een veelvoorkomend probleem is bij initiatieven om een gezondheidscentrum te starten. De interesse van een investeringsmaatschappij om te investeren kan dan ook als een kans worden gezien.
Menzis heeft in de aandeelhoudersovereenkomst vastgelegd dat er de eerste vijf jaar geen dividend wordt uitbetaald en dat daarna winst alleen aan de aandeelhouders uitgekeerd mag worden, indien de benodigde vrije kasstroom van de ZorgPunt Groep niet in gevaar komt, de solvabiliteit van de ZorgPunt Groep daardoor niet te klein wordt (tenminste 40%) en het niet nodig is om de winst aan te wenden ten behoeve van investeringen in de zorgpuntcentra (kwaliteit, continuïteit, klantvriendelijkheid en groei). De derde voorwaarde waaraan moet zijn voldaan alvorens er middelen aan ZorgPunt kunnen worden onttrokken is een akkoord van de Algemene Vergadering van aandeelhouders. Dit betekent dat beide aandeelhouders van Zorgpunt dus zowel Menzis als Reggeborgh akkoord moeten zijn.
In artikel 5, tweede lid, van de Wet Toelating Zorginstellingen (WTZi) is bepaald dat een toelating aan zorginstellingen met een winstoogmerk slechts zal worden verleend indien die instelling behoort tot Uitvoeringsbesluit WTZi aangewezen categorie. In artikel 3.1 jo artikel 1.2 van het Uitvoeringsbesluit WTZi worden ondermeer huisartsenzorg en farmaceutische zorg aangewezen als categorieën van instellingen die een winstoogmerk mogen hebben. Hetgeen betekent dat er geen wettelijk beletsel voor gezondheidscentra van apothekers en huisartsen bestaat om – in het voorkomend geval – dividend uitkeren.
Overigens heeft Menzis desgevraagd aangegeven dat het doel is de zorg dusdanig beter te organiseren dat die nog meer kwaliteit levert, zowel aan de arts als aan de patiënt. De verwachting is dat als dat lukt de zorgkosten gaan dalen, maar dit is volgens Menzis geen doel op zich. Wat op termijn voor Menzis boven de streep overblijft, wordt besteed aan verdere zorgvernieuwing en aan het beperken van de premiestijging.
Vindt u het een gewenste ontwikkeling dat een zorgverzekeraar mede-eigenaar is van een keten gezondheidscentra? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
In zijn algemeenheid juich ik ontwikkelingen die leiden tot een doelmatiger en/of betere zorgverlening toe. Op welke manier dat gebeurt, is een zaak van zorgverzekeraars, aanbieders en andere partijen binnen de wettelijke kaders die we daarvoor hebben uitgezet. Dat geldt ook voor gevallen waarin sprake is van verticale samenwerking. Toezichthouders zoals de Nederlandse Mededingingsautoriteit, de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), de Inspectie voor de Gezondheidszorg en de Nederlandsche Bank houden toezicht op deze wettelijke kaders.
Zoals ik ook aangaf in de brief van 9 juli 2009 «Ruimte en rekenschap voor zorg en ondersteuning» (Kamerstukken II, vergaderjaar 2008–2009, 32 012, nr. 11 deel ik de visie van de commissie verticale integratie (Commissie Baarsma) op het belang van goede samenwerking tussen de betrokken toezichthouders en op het vaststellen van bereikbaarheids- en kwaliteitsnormen om de transparantie, voorspelbaarheid en objectiviteit van het toetsingskader nog te vergroten. Daarenboven heb ik in deze brief extra waarborgen voor kwaliteit, bereikbaarheid en continuïteit van zorg benoemd zoals het versterken van de positie van besturen en toezichthoudende organen, verbetering van de maatschappelijke inbedding van organisatie en de fusie-effectrapportage.
Ik heb geen reden aan te nemen dat het hiervoor beschreven toezichtskader niet toereikend is, of niet adequaat wordt toegepast, om negatieve effecten van verticale integratie te voorkomen of corrigeren.
In hoeverre ziet u een bedreiging voor de kwaliteit van de gezondheidszorg in de drijfveren van een investeringsmaatschappij om te investeren in gezondheidscentra?
Kapitaalverschaffers kunnen diverse drijfveren hebben om risicodragend te investeren in de zorgsector. Sommige investeerders zullen de nadruk leggen op verbeteringen van bijvoorbeeld het management. Andere investeerders leggen wellicht de focus op innovatie of het beheer van vastgoed of medische apparatuur. De investeerders hebben gemeen dat zij rendement over hun investering zullen verwachten. Net zoals banken rendement eisen in de vorm van rente.
Ik zie deze rendementsuitkering niet als een bedreiging voor de kwaliteit van de zorg. Ten eerste omdat zorgaanbieders, ook degene waarin risicodragend kapitaal is geïnvesteerd, zich dienen te houden aan de bestaande wet- en regelgeving, zoals de Kwaliteitswet. De inspectie houdt daarop toezicht. Ten tweede laat onderzoek naar private investeringen in het buitenland geen significante verschillen zien in kwaliteit tussen aanbieders die wel en aanbieders die geen privaat kapitaal hebben aangetrokken. Wel lijken buitenlandse zorgaanbieders waarin geïnvesteerd wordt vaak transparanter te zijn over de door hen geleverde kwaliteit dan zorgaanbieders waarin niet is geïnvesteerd.2
De ZorgPunt gezondheidscentra worden gemodelleerd naar het voorbeeld van de twee andere gezondheidscentra van Menzis in Groningen (GC West) en Arnhem (GC Schuytgraaf). Onafhankelijk onderzoeksinstituut NIVEL heeft hiernaar onderzoek gedaan en geconcludeerd dat het gezondheidscentrum zeer positief wordt beoordeeld als het gaat om kwaliteit en klanttevredenheid. Huisartsen geven in dit onderzoek aan dat het zorgaanbod van Gezondheidscentrum West breder is en dat er meer tijd voor patiënten is dan in de oude situatie.3
Ik ben van mening dat het, mede vanwege de maatschappelijk aandacht voor de kwaliteit van zorg, in het belang van de investeerder zelf is de kwaliteit van de zorgaanbieder waarin hij investeert goed te bewaken. Wanneer de zorgaanbieder slechte kwaliteit biedt, zal de zorgvraag, en daarmee de kans op rendement, immers verminderen.
In hoeverre ziet u een bedreiging voor de kwaliteit van de gezondheidszorg in het ontstaan van verticale integratie? Staat de onafhankelijkheid van de arts hierdoor niet onder druk, zeker gezien de besparingen van 100 tot 200 euro per patiënt die Menzis wil bereiken? Zo nee, waarom niet?
De commissie Baarsma heeft in haar rapport over verticale integratie in de gezondheidszorg (Kamerstukken II, Vergaderjaar 2009–2010, 27 295, nr.150) aangegeven geen reden te hebben aan te nemen dat huisartsen bij de verwijzing van cliënten naar zorgaanbieders, zich door andere factoren dan hun beroepsethiek, protocollen, gedragscodes en kwaliteitsnormen laten leiden.
Tegelijkertijd heb ik in de brief «Ruimte en rekenschap voor zorg en ondersteuning» onderkend dat deelname van huisartsen in een geïntegreerde onderneming in theorie kan leiden tot doorverwijsgedrag dat in de eerste plaats in het economische belang is van de geïntegreerde onderneming en pas in de tweede plaats in het belang van de cliënt. Door zijn vertrouwenspositie zou de huisarts in theorie invloed kunnen hebben de keuze van de cliënt voor een tweedelijnszorgaanbieder. In mijn brief van 25 januari j.l. (Kamerstukken II, 2009–2010, 29 689, nr. 298) heb ik de onafhankelijkheid van de artsen in geïntegreerde situaties nogmaals als een bijzonder aandachtspunt benoemd, dit heeft geleid tot het verzoek aan de NZa dit aspect pro-actief in het toezicht te betrekken.
Ook Menzis heeft oog voor de onafhankelijkheid van de arts, zij heeft deze onafhankelijkheid extra gewaarborgd door hetgeen is vastgelegd in het Medisch Statuut en de oprichting van een Medische Raad, die verantwoordelijk is voor het medisch-inhoudelijke beleid. Bovendien is de voorzitter van die Raad volwaardig lid van het management team van ZorgPunt.
Bent u bereid in te grijpen om deze ontwikkeling onmogelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
Ik zie in lijn met de gegeven antwoorden op vraag 1 t/m 5 op voorhand geen reden om deze ontwikkeling onmogelijk te maken. Mijn verzoek aan de NZa de onafhankelijkheid van de verwijsfunctie van de 1e naar 2e lijn pro-actief in haar toezicht te betrekken, vind ik op dit moment voldoende.
Merit Turf in relatie tot bijensterfte en vervuiling van oppervlaktewater |
|
Hugo Polderman |
|
Gerda Verburg (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CDA) |
|
Is het waar dat op 4 juni 2010 het College Toelating Gewasbeschermingsmiddelen en Biociden (Ctgb) heeft besloten Merit Turf imidacloprid toe te laten in openbare grasvegetatie en graszodenteelt, ter bestrijding van engerlingen en emelten?1
Ja.
Kunt u uiteenzetten hoe dit besluit tot stand gekomen is en in welke mate u betrokken bent geweest bij dit besluit?
Het College heeft het besluit genomen op basis van een aanvraag van Bayer Crop Science. Het besluit is genomen na beoordeling van de aanvraag op de risico’s voor mens, dier en milieu conform de daarvoor geldende beoordelingsmethoden, zoals aangegeven in de betreffende wet- en regelgeving.
De toelating van gewasbeschermingsmiddelen is, zoals bekend, bij wet opgedragen aan het College. De (rijks)overheid is verantwoordelijk voor het vaststellen, bij ministeriële regeling, van de beoordelingsmethoden. Dat betekent dat ik niet rechtstreeks betrokken ben bij de beoordeling van individuele toelatingsaanvragen van gewasbeschermingsmiddelen.
Is het waar dat Imidacloprid op nummer 1 staat in de top tien van meest normoverschrijdende stoffen bij metingen in oppervlaktewater?
In het rapport van de tussenevaluatie van de nota duurzame gewasbescherming van het Milieu- en Natuurplanbureau (thans Planbureau voor de leefomgeving) is in tabel 4.4 de top 10 van gemeten stoffen uit de bestrijdingsmiddelenatlas van Rijkswaterstaat weergegeven (situatie 2006). In die tabel wordt imidacloprid als eerste genoemd.
Ook voor meer recente meetgegevens (2008) geldt dat imidacloprid hoog staat in de top 10 van normoverschrijdende stoffen. (bron: www.bestrijdingsmiddelenatlas.nl). Hierbij zij opgemerkt dat de norm overschrijdingen een sterk regionale spreiding kennen.
Is dit toelatingsbesluit niet contrair met de eerdere antwoorden van de minister van LNV op Kamervragen2 van mw. Thieme van de Partij voor de Dieren, waarin geantwoord wordt dat verdere toename van Imidacloprid in het oppervlaktewater niet toelaatbaar is, en dat het CTGB moet bezien of op termijn het middel verder beperkt dan wel verboden zal moeten worden?
In antwoord op vragen van mevrouw Thieme, inzake bestrijdingsmiddelen in het oppervlaktewater, (zie Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr.124) heb ik aangegeven dat het van belang is een aannemelijke relatie te leggen tussen de aanwezigheid van een stof in oppervlaktewater en het agrarische gebruik ervan. Ik heb tevens aangegeven dat daarvoor een uitvoeringsinstrument wordt ontwikkeld, dat echter nog niet operationeel is.
Bij de beoordeling van een middel wordt ook het risico voor het oppervlaktewater (aquatoxiciteit) meegenomen. Dat het middel is toegelaten betekent dat het risico voor in het water levende organismen volgens het Ctgb aanvaardbaar is. De relatie tussen de aanwezigheid van imidacloprid in het oppervlaktewater en bijensterfte is tot op heden niet aangetoond.
Bent u het ermee eens dat vervuiling van oppervlaktewater door dit Ctgb-besluit, alleen maar erger wordt?
Zoals ik bij mijn antwoord op vraag 4 heb aangegeven heeft het Ctgb geoordeeld dat er geen onaanvaardbare risico’s voor het oppervlaktewater zijn. Of er sprake zal zijn van een toename van imidacloprid in oppervlaktewater is op voorhand niet aan te geven. Dat is afhankelijk van het daadwerkelijke gebruik van het middel.
Vindt u dit in lijn met het voorzorgbeginsel en met zorgvuldig beleid, mede gezien het feit dat Imidacloprid wordt verdacht als oorzaak voor massale bijensterfte?
Het voorzorgprincipe is vooral bedoeld voor stoffen waarvan de gevaren en risico’s voor mens, dier en milieu vrijwel onbekend zijn.
Het gebruik van dergelijke stoffen zou zoveel mogelijk beperkt moeten worden. Van de werkzame stoffen in gewasbeschermingsmiddelen zijn de risico’s wel degelijk bekend.
Op de oorzaken van bijensterfte en de rol van imidacloprid daarbij, ben ik reeds bij de beantwoording van eerdere vragen van uw Kamer over bijensterfte ingegaan, (zie aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 2360 en vergaderjaar 2008–2009, nr. 2954)
Welke mogelijkheden zijn er om het besluit terug te draaien? Bent u bereid het besluit terug te draaien? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Het Ctgb kan een toelating intrekken of beperken als daar aanleiding voor is. In het door u aangehaald Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 2360, heb ik aangegeven geen reden te zien voor het instellen van een moratorium voor de groep neonicotinoïden waartoe imidacloprid behoort. Ik zie dan ook geen reden voor het terugdraaien van het besluit.
Klopt de informatie over imidacloprid op de website www.bijensterfte.nl3 en hoe is uw inschatting van de grootte van het risico? Hoe duidt u deze informatie en hoe duidt u het risico van Merit Turf voor bijensterfte, gelet op de ernst van de mogelijke gevolgen en de kans dat dit middel inderdaad bijensterfte veroorzaakt? Waarom beoordeelt u dit al dan niet als een acceptabel risico? Wat en voor wie zijn de baten die u tegenover dit risico plaatst?
Het, op genoemde website, geschetste risico (voldoende gif om vier miljoen bijen te doden) is theoretisch. Het risico wordt met name bepaald door de vraag of bijen aan het middel worden blootgesteld. In het wettelijk gebruiksvoorschrift van het middel heeft het Ctgb aangegeven dat het middel gevaarlijk is voor bijen en hommels en dat het niet gebruikt moet worden in de buurt van in bloei staand onkruid. Hiermee wordt blootstelling van bijen aan het middel zoveel mogelijk voorkomen. Bovendien is in de gebruiksaanwijzing aangegeven dat het gras na behandeling moet worden beregend om het middel door de graszode heen te transporteren. Daarmee wordt eventuele blootstelling van bijen eveneens beperkt. Daarmee is het Ctgb van oordeel dat er geen sprake is van een onaanvaardbaar risico.
De toelating voorziet in een behoefte van graszodentelers en beheerders van sportvelden en openbaar gras aan een middel wat engerlingen en emelten bestrijdt, die afsterving van het gras veroorzaken.
Zou de toelating na inwerkingtreding van de nieuwe Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden naar uw inzien anders of beter verlopen zijn?
Nee. De nieuwe wet dient ter implementatie van de nieuwe gewasbeschermingsmiddelenverordening. De inhoudelijke beoordeling van toelatingsaanvragen is daarin niet gewijzigd.
Hoe zou naar uw mening de nieuwe Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden aangepast moeten worden om te zorgen dat er minder risico’s worden genomen met drinkwaterkwaliteit, milieu, volksgezondheid en bijensterfte?
Aanpassing van de nieuwe wet is geen optie. Lidstaten zijn verplicht het toelatingsbeleid zoals vastgesteld in Europa te volgen. Het verminderen van de genoemde risico's, door het aanscherpen van de toelatingsnormen, kan dan ook alleen in Europees verband worden gerealiseerd.
Wel is het mogelijk, indien nodig, in het toelatingsbesluit nationaal specifieke risicoreducerende maatregelen op te nemen.
De financiële risico's van het Wieringerrandmeer |
|
Roos Vermeij (PvdA), Patricia Linhard (PvdA) |
|
Tineke Huizinga (minister volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer) (CU) |
|
Kent u het artikel «Advies randmeer blijft geheim»1 en het artikel «Risico Wieringer Randmeer groter dan tot nu toe gezegd»?2
Ja.
Is het waar dat de Commissie m.e.r. in 2006 concludeerde dat de maatschappelijke kosten-batenanalyse belangrijke tekortkomingen bevatte waardoor het resultaat ruim 100 miljoen euro lager uit zou vallen? Acht u het verantwoord dat provincies financiële risico’s op zich nemen in de orde van grootte van 100 miljoen euro voor commerciële projecten zoals Lago Wirense?
De commissie m.e.r. heeft inderdaad geconcludeerd dat de maatschappelijke kostenbatenanalyse tekortkomingen bevatte.
Welke risico’s een provincie neemt bij publiek-private samenwerking, is een politieke afweging van de provincie, die hierin autonoom is. Het Wieringerrandmeer is een publiek-private samenwerking waarmee naast commerciële doelstellingen ook belangrijke publieke doelstellingen worden gerealiseerd.
Kunt u uitsluiten dat de rijksoverheid aan de financiële tegenvallers van dit soort provinciale projecten meefinanciert?
Het project Wieringerrandmeer is een provinciaal project. Het Rijk participeert niet in het project. Er zijn dan ook geen bijdragen vanuit het Rijk voorzien.
Is het waar dat in de plannen voor Lago Wirense een aquaduct in de A7 was opgenomen om een staande mastroute mogelijk te maken? Zouden de kosten van dit aquaduct voor rekening van de rijksbegroting zijn gekomen?
De provincie Noord-Holland heeft nog geen definitieve keuze gemaakt uit de opties hoge brug, beweegbare brug, aquaduct of naviduct. Er zijn dan ook geen afspraken dat de kosten voor een aquaduct ten laste van de rijksbegroting zullen komen.
Zijn er afspraken met de regering gemaakt over de financiering van het aquaduct in de A7? Zo ja waarom zijn deze de Kamer niet gemeld?
Nee.
In hoeverre is de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties door de provincie op de hoogte gebracht van de financiële afspraken en risico’s die de provincie op zich zou nemen met het Wieringerrandmeer? Zijn deze uitgaven, risico’s en ongedekte onderdelen, zoals het aquaduct van 30 miljoen euro, goedgekeurd door het kabinet?
Per brief van 2 oktober 2008 heeft de provincie Noord-Holland op grond van artikel 158, lid 3, van de Provinciewet om goedkeuring gevraagd van haar besluit van 30 september 2008 tot oprichting van en deelneming in de BV Kapitaaldeelname Wieringerrandmeer en de BV Zeggenschap Wieringerrandmeer. De financiële risico’s voor de provincie uit hoofde van deze deelnamen blijven beperkt tot het geïnvesteerde aandelenkapitaal.
In de door de provincie aanvullend verstrekte informatie bij het verzoek heeft de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties geen strijd gezien met het recht of het algemeen belang. Wel heeft zij er op gewezen dat beide BV’s bij al hun activiteiten nadrukkelijk rekening dienen te houden met aanbestedings- en staatssteunregels. De aanvullend verstrekte informatie betrof onder meer informatie omtrent de verplichtingen die op de provincie rustten op basis van de publiek-private samenwerking, zoals de inbreng van kapitaal, de verstrekking van een preferente lening en een inspanningverplichting voor de inbreng van middelen van derden.
De toenmalige minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft daarom 17 december 2008 haar goedkeuring gegeven aan de provinciale besluiten tot oprichting van en deelneming in de BV Kapitaaldeelname Wieringerrandmeer en de BV Zeggenschap Wieringerrandmeer.
Goedkeuring van dit project is echter een provinciale verantwoordelijkheid. Provinciale Staten zijn uiteindelijk eindverantwoordelijk. Provinciale Staten hebben 17 maart 2008 de Samenwerkingsovereenkomst aanvaard. In de samenwerkingovereenkomst is tevens afgesproken dat de businesscase jaarlijks wordt geactualiseerd.
Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ontvangt in het kader van de verticale toezichtfunctie van iedere provincie jaarlijks de begroting en de jaarrekening. In de rol van verticaal toezichthouder wordt onder meer onderzocht in hoeverre het weerstandsvermogen toereikend is om eventuele risico’s op te vangen.
Naar aanleiding van de toegezonden begroting 2010 en de jaarstukken 2008 heeft de toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de provincie Noord-Holland op 24 december 2009 laten weten dat de provincie onder de repressieve toezichtvorm kan blijven. Dit betekent dat de begroting niet door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties hoeft te worden goedgekeurd.
Daarmee zijn dus niet de uitgaven, risico’s en eventuele ongedekte onderdelen met betrekking tot het project Wieringerrandmeer goedgekeurd. Dit is en blijft de verantwoordelijkheid van Provinciale Staten.
Het stemmen vanuit gevangenissen en tbs-klinieken |
|
Krista van Velzen |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op Kamervragen over de mogelijkheden voor gedetineerden en tbs-gestelden om van hun stemrecht gebruik te maken?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat nog steeds veel gedetineerden en tbs-gestelden geen of slechts zeer moeizaam gebruik kunnen maken van hun stemrecht, bijvoorbeeld omdat er problemen zijn met het tijdig ontvangen van hun stempas of omdat zij geen volmacht kunnen verlenen aan iemand in de gemeente waar zij zijn ingeschreven?
Ja. Dat een gedetineerde of tbs-gestelde praktische problemen ondervindt, is onvermijdelijk. De problemen die zij ondervinden zijn echter niet wezenlijk anders dan de problemen van andere groepen kiezers die op de dag van de stemming niet in persoon hun stem kunnen uitbrengen.
De regels die voor gedetineerden en tbs-gestelden gelden om bij volmacht te stemmen zijn gelijk aan de regels die voor een ieder gelden om bij volmacht te stemmen. Iedere stemgerechtigde ontvangt de stempas uiterlijk twee weken voor de dag van de stemming en heeft de mogelijkheid een onderhandse volmacht te verlenen. In veel gemeenten worden de stempassen overigens al eerder toegezonden. Ook kan men een schriftelijke volmacht verlenen. Dat kan ruim voor de verkiezing tot uiterlijk veertien dagen voor de dag van de stemming. Zie ook het antwoord op de vragen van het toenmalige lid Van Velzen (Kamerstukken 2007–2008, nr. 736 d.d. 11 oktober 2007).
Waarom heeft u tot dusver geweigerd mobiele stembureaus te laten plaatsen in penitentiaire inrichtingen en tbs-klinieken?
Zoals in eerdere antwoorden op kamervragen is bericht (Kamerstukken 2006–2007, nr. 1013, d.d. 15 maart 2006), stuit het inrichten van een stemlokaal in een penitentiaire inrichting of tbs-kliniek op het principiële bezwaar dat een stemlokaal openbaar en toegankelijk moet zijn voor kiezers. Een ander argument is dat het inrichten van een stemlokaal in een penitentiaire inrichting of in een tbs-kliniek een inbreuk kan betekenen op de reguliere gang van zaken daarbinnen en een extra personele inspanning kan vergen.
Het aanwijzen van stemlokalen dan wel mobiele stembureaus is een bevoegdheid van de burgemeester en niet van mij. Ik wijs erop dat de Kieswet vermeldt dat kiesgerechtigden aan wie op de dag van de stemming rechtmatig hun vrijheid is ontnomen, hun kiesrecht uitoefenen door bij volmacht te stemmen. De wet zegt echter ook dat deze beperking niet geldt voor hen die op de dag van de stemming een zodanige feitelijke bewegingsvrijheid genieten dat zij in persoon aan de stemming kunnen deelnemen. Het is mogelijk om een stemlokaal in een penitentiaire inrichting of tbs-kliniek in te richten als voldaan is aan de randvoorwaarden die de Kieswet stelt aan het inrichten van een stemlokaal (in casu de openbaarheid en de toegankelijkheid) en er daarnaast vanuit de optiek van de inrichting evenmin bezwaren zijn.
De gemeente Albrandswaard heeft de Staatssecretaris van BZK van tevoren ingelicht over het voornemen om een mobiel stembureau in de tbs-kliniek de Kijvelanden zitting te laten houden. De Staatssecretaris heeft, in overleg met het Ministerie van Justitie, nagegaan of in deze kliniek aan de bepalingen van de Kieswet zou kunnen worden voldaan. Toen dat het geval bleek (zie ook het antwoord op vraag 4) is de gemeente bericht dat er vanuit de Kieswet geen belemmeringen waren.
Hoe is de proef in tbs-kliniek de Kijvelanden verlopen, waar voor het eerst een mobiel stembureau is geplaatst?1 Hebben zich hier problemen voorgedaan? Zo niet, geeft dit experiment u aanleiding om dit uit te breiden en bij de eerstvolgende verkiezingen in alle gevangenissen en tbs-klinieken mobiele stembureaus te plaatsen? Zo niet, waarom niet?
De proef in FPC De Kijvelanden is goed verlopen. Zulks valt ook op te maken uit het krantenartikel van 9 juni jl., waarnaar u in de voetnoot van deze vraag verwijst. Er hebben 55 patiënten gestemd bij het mobiele stembureau en 14 personen van buiten de kliniek.
In weerwil van het in antwoord 3 genoemde principiële bezwaar dat een stemlokaal openbaar en toegankelijk moet zijn voor kiezers, blijkt het gebouw waarin FPC De Kijvelanden is gevestigd wel geschikt voor het inrichten van een stemlokaal. De transparante entree met grote glazen puien helpt mee om te voldoen aan de eisen van de Kieswet. Te weten, dat kiezers gedurende de tijd dat het stembureau zitting houdt zich kunnen bevinden in het stemlokaal en dat de toegang van de stemhokjes en de tafel zodanig zijn geplaatst dat deze zichtbaar zijn voor het publiek. Door het aanbrengen van technische voorzieningen is het stemproces zowel visueel als hoorbaar te volgen geweest.
Het staat gemeenten in beginsel vrij om in overleg met de desbetreffende directies in gevangenissen en tbs-klinieken een stemlokaal aan te wijzen, dan wel een mobiel stembureau in te stellen indien dit openbaar en toegankelijk is voor alle kiezers en onder de voorwaarde dat de directie van mening is dat de aanwijzing de inbreuk in de dagelijkse gang van zaken in de instelling rechtvaardigt. De mogelijkheid om al dan niet een stemlokaal of mobiel stembureau in te richten in een penitentiaire inrichting of een forensisch psychiatrisch centrum is dus sterk afhankelijk van de concrete mogelijkheden die de desbetreffende instelling biedt.
De ontslagvergoeding van zeven ton voor zorgbestuurders |
|
Renske Leijten |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Zeven ton ontslagvergoedingen WWZ-Mariënstaete-Valent»?1 Zo ja, wat is uw inhoudelijke reactie?
Ja. Mijn eerst reactie was dat dit veel geld is. Mijn tweede, meer afgewogen reactie, komt in de onderstaande antwoorden aan de orde.
Vindt u het moreel aanvaardbaar dat zorgbestuurders een gouden handdruk van zeven ton meekrijgen na ontslag wegens slecht functioneren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind dat iedere werkende er recht op heeft dat hij bij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst datgene krijgt wat in zijn contract is overeengekomen. Indien er bij de beëindiging van het contract sprake is van omstandigheden die zodanig verwijtbaar zijn aan betrokkene, dat dit tot een afwijkende afhandeling van het arbeidscontract kan leiden, dan moet een Raad van Toezicht niet aarzelen om zulks te doen, echter alleen wanneer men er het vertrouwen in heeft dat dit bij rechterlijke stand houdt. Dan maakt het niet uit of iemand bestuurder dan wel een «gewone» werknemer is. «Slecht functioneren» is echter in de ogen van rechters in de meeste gevallen niet hetzelfde als «verwijtbaar handelen». In dit geval was er geen sprake van ontslag wegens slecht functioneren of verwijtbaar handelen van de bestuursvoorzitter, maar wegens een onvoldoende draagvlak bij de medezeggenschapsraden binnen de organisatie om als bestuurder slagvaardig op te kunnen treden.
Over de vergoeding bij beëindiging van een arbeidsovereenkomst wordt inmiddels anders gedacht dan toen de huidige arbeidsovereenkomsten tot stand kwamen. Tegenwoordig wordt – terecht – van een soberder kader uitgegaan. Het is natuurlijk zaak dat de Raden van Toezicht bij nieuwe arbeidsovereenkomsten met nieuwe bestuurders ook de nieuwste inzichten over ontslagvergoedingen verwerken.
In deze casus blijkt dat het loon van de opzegtermijn (6 maanden) in de ontslagvergoeding van de bestuursvoorzitter is verdisconteerd. De ontslagvergoeding zelf is een uitkering ineens, inclusief sociale lasten, van anderhalf maal het jaarsalaris.
Overigens wil ik er in zijn algemeenheid op wijzen dat ontslagvergoedingen in de zorg meestal gegeven worden in de vorm van een toezegging voor een tijdelijke, periodieke aanvulling op ander inkomen dat na het ontslag wordt verworven (meestal aangeduid als wachtgeldregeling). Daardoor komen de uiteindelijke kosten wel lager uit. De boekhoudregels vergen echter dat de mogelijke kosten uit het ergste scenario (iemand blijft werkloos gedurende de hele periode van toegezegde aanvulling) in het jaar van afscheid in het jaarverslag moeten worden opgenomen. De werkelijke kosten van de ontslagvergoeding blijken dan pas na enkele jaren. Dat is ook een reden om niet alleen primair te reageren, maar ook de nuances in de beschouwing te betrekken.
Vindt u de ontslagvergoeding aanvaardbaar, met de wetenschap dat de stichting denkt aan 65 gedwongen ontslagen vanwege financiële moeilijkheden?1
Ik kan mij goed voorstellen dat deze samenloop van omstandigheden buitengewoon wrang overkomt. Ik neem echter aan dat de mensen die gedwongen worden ontslagen net zoveel belang hechten aan een contractueel juiste beëindiging van hun arbeidsovereenkomst, inclusief nakoming van de in hun CAO neergelegde wachtgeldregeling als de ontslagen bestuurder. Het arbeidsrecht geldt immers voor alle werknemers.
Voor de medewerkers die ontslagen worden, is in overleg met de vakbond een sociaal plan opgesteld. Naar huidige verwachting van de organisatie zullen dat er maximaal 50 zijn.
Worden deze ontslagvergoedingen betaald met geld dat bedoeld is om zorg te bieden?
De exploitatie van zorginstellingen moeten worden gedekt uit de vergoeding voor de door de zorginstelling geleverde productie. Onder exploitatiekosten vallen veel soorten kosten. Ook kosten van ontslag, niet alleen de ontslagkosten van bestuurders, maar ook die van «gewone» werknemers, zie mijn antwoord op de vorige vraag.
Vindt u, terugkijkend, dat de fusie tussen de drie betrokken stichtingen door had moeten gaan? Hoe beoordeelt u de brief van de ondernemingsraad, dat aan de fusie te veel financiële risico’s zitten?2 Bent u van mening dat het onaanvaardbaar is dat bestuurders die een fusie met grote financiële risico’s hebben doorgedrukt, nu zeven ton ontslagvergoeding krijgen?
Het is op dit moment nog te vroeg en er zijn nog te weinig gegevens voorhanden om daar een goede evaluatie van het fusiebesluit op te kunnen baseren.
Bent u van plan om gouden handdrukken voor zorgbestuurders te verbieden? Zo nee, waarom niet?
De beperking van ontslagvergoedingen van bestuurders van zorginstellingen maakt deel uit van het wetsvoorstel dat dit kabinet heeft voorbereid om de honorering van bestuurders van zorginstellingen op een maatschappelijk verantwoord niveau te brengen, de WNT (wet normering topinkomens). Na ommekomst van het advies van de Raad van State zal het wetsvoorstel door de minister van BZK aan de Kamer worden aangeboden.
De Wet kraken en leegstand |
|
Jan van Bochove (SGP), Antoinette Vietsch (CDA), Jan ten Hoopen (CDA) |
|
Wat vindt u ervan dat de gemeente Utrecht niet van plan is de Wet kraken en leegstand1 uit te voeren en niet zal optreden tegen krakers ten gevolge van een motie van GroenLinks, ondersteund door D66, PvdA, SP en Stadspartij Leefbaar Utrecht?2
De gemeenteraad heeft zijn gevoelens kenbaar gemaakt over de uitvoering van de Wet kraken en leegstand en roept het college op om zoveel mogelijk aan te sluiten bij de huidige praktijk. De strafrechtelijke handhaving van het nieuwe art. 138a Wetboek van Strafrecht is echter voorbehouden aan het Openbaar Ministerie en onder diens gezag de politie.
Is het waar dat het Openbaar Ministerie ook niet van plan is krakers te vervolgen?3
Nee, het Openbaar Ministerie heeft aangegeven dat het algemeen kraakverbod zal worden gehandhaafd met inachtneming van het opportuniteitsbeginsel en de beschikbare capaciteit van politie en justitie. Handhavend optreden is steeds de inzet, waarbij meer gewicht aan handhaving toekomt indien de eigenaar bijvoorbeeld gehinderd wordt in het realiseren van de gekozen bestemming van een pand, alsook indien er sprake is van overlast voor de omgeving of vernielingen door de krakers. Op deze wijze kan worden gewaarborgd dat de handhaving van het algemeen kraakverbod in de prioriteitstelling evenwichtig is ten opzichte van de handhaving van andere strafrechtelijke normen. Over de inzet van het Openbaar Ministerie vindt afstemming in de lokale driehoek plaats ten einde de beschikbare politiecapaciteit evenwichtig te verdelen over de door het Openbaar Ministerie aangedragen strafrechtelijke prioriteiten en door de burgemeester aangedragen prioriteiten op het terrein van openbare orde en veiligheid.
Hoe gaat u zorgen dat de wet tegen het kraken, een wet die op initiatief van de leden Ten Hoopen (CDA), Slob (CU) en Van der Burg (VVD) tot stand is gekomen, in alle gemeenten uitgevoerd wordt en krakers aangepakt worden?
Ik heb geen aanleiding om te veronderstellen dat artikel 138a Wetboek van Strafrecht – zodra dit van kracht is – strafrechtelijk niet zal worden gehandhaafd, zoals hiervoor reeds is aangegeven.
Vervanging van een (bijna) defecte OV-chipkaart |
|
Ernst Cramer (CU), Ed Anker (CU) |
|
Marja van Bijsterveldt (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Bent u bekend met de problemen die studenten hebben met het vervangen van een beschadigde of defecte OV-chipkaart?1
Ja.
Waarom is het aanvragen van een vervangende OV-chipkaart alleen mogelijk met een papieren formulier?
De verantwoordelijkheid voor de fysieke OV-chipkaart ligt bij de OV-bedrijven. Dit is inherent aan het systeem van de OV-chipkaart dat in Nederland wordt ingevoerd. OCW zorgt voor de toekenning van studiefinanciering en het reisrecht dat daarvan een onderdeel is.
Een vervangende kaart kan bij het OV-domein worden aangevraagd in geval van diefstal, verlies en bij een defecte kaart. In geval van verlies of diefstal kan in sommige gevallen de vervangende kaart telefonisch of per internet aangevraagd worden. In andere gevallen dient geverifieerd te worden of de persoon aan wie de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) het studentenreisrecht heeft toegekend ook degene is die met het studentenreisrecht gebruik maakt van het openbaar vervoer. Dit is afhankelijk van hoe oud de Studenten OV-chipkaart is. Er is namelijk een nieuw systeem ingevoerd vanaf december 2009. De verificatie gebeurt op basis van naam en Burgerservicenummer, door middel van een kopie van het identiteitsbewijs dat tezamen met het aanvraagformulier dient te worden verstuurd door de student.
In geval van een defecte kaart moet de aanvraag voor een vervangende kaart altijd schriftelijk worden ingediend. De defecte kaart dient te worden meegestuurd met het aanvraagformulier. Hierom wordt door de OV-bedrijven onder meer gevraagd om onderzoek naar de reden van defect te kunnen doen, om misbruik met de kaart te voorkomen en om eventueel het op de defecte kaart aanwezige saldo te kunnen restitueren.
Is het waar dat er pas een nieuwe OV-chipkaart kan worden aangevraagd als de oude daadwerkelijk stuk is?
Voor een defecte kaart verwijst het OV-domein eerst naar een balie van een OV-bedrijf om te controleren of het inderdaad om een defecte kaart gaat. Soms lijkt een kaart niet meer te functioneren, maar blijkt zij toch niet defect te zijn. Dit gebeurt bijvoorbeeld als het saldo negatief is. Indien inderdaad sprake is van een defecte kaart dient zij met een formulier naar de backoffice te worden gestuurd; dit formulier is bij de balie beschikbaar.
Deelt u de mening dat een OV-chipkaart die versleten is of dreigt te breken net als een bankpas tegen redelijke kosten vervangen dient te kunnen worden?
De houder van een OV-chipkaart is er zelf verantwoordelijk voor zijn kaart zorgvuldig te behandelen. De in rekening te brengen kosten van een vervangende persoonlijke OV-chipkaart, bijvoorbeeld bij verlies, diefstal of technisch defect, worden bepaald door de vervoerder die de kaart aanbiedt. De productie- en behandelingskosten kunnen daarbij in rekening worden gebracht. OCW en VenW hebben geen directe bemoeienis met de kosten die de OV-bedrijven in rekening brengen. Voor studenten is er in 2010 nog een specifieke Studenten OV-chipkaart, omdat de OV-chipkaart met ingang van 2010 nog niet in heel Nederland kon worden gebruikt. Een vervangende Studenten OV-chipkaart kost € 11. Vanaf 2011 is het de bedoeling dat (nieuwe) studerenden hun reisrecht laten plaatsen op een zelf bij een van de vervoerbedrijven aangeschafte persoonlijke OV-chipkaart.
Vindt u het acceptabel dat een dergelijke vervanging nu alleen mogelijk is tegen inlevering van de oude OV-chipkaart, waardoor de klant drie weken lang op eigen kosten moet reizen?
Om misbruik te voorkomen (dus dat een vervangende kaart wordt aangevraagd terwijl de oude kaart nog gewoon werkt) dient de defecte kaart met het formulier te worden meegestuurd. Na ontvangst wordt een vervangende kaart gemaakt. Dit duurt maximaal drie weken, maar over het algemeen gaat het sneller. In de huidige situatie sturen de OV-bedrijven de studerenden na ontvangst van het aanvraagformulier een tijdelijke kaart als de termijn te lang dreigt te worden. Daardoor hoeft hij dus geen drie weken op eigen kosten te reizen.
Ik maak afspraken met de OV-bedrijven over de niveaus van dienstverlening. Daarin tracht ik samen met de OV-bedrijven die periode in de toekomst verder te verkorten.
Bent u bereid met de vervoerders een oplossing uit te werken, waardoor een nieuwe OV-chipkaart naadloos in gebruik kan worden genomen door deactivering van de oude kaart?
Zie het antwoord op vraag 5. Ik ben van mening dat de studerende hierdoor voldoende geaccommodeerd wordt.
De start van SOS-arts |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over het feit dat SOS-arts op 1 juni 2010 is gestart met het rijden van visites in opdracht van Maetis?1
Het staat Maetis vrij om, in het kader van arbeidsgeneeskundige zorg, een contract te sluiten met SOS-arts. Ik ben van mening dat een initiatief als SOS-arts dient te opereren binnen het wettelijk kader van het Nederlandse zorgstelsel. Dit geldt eveneens voor andere innovatieve initiatieven die mogelijk kunnen bijdragen aan het bevorderen van de kwaliteit, toegankelijkheid en doelmatigheid van de zorg, doordat patiënten meer keuzemogelijkheden wordt geboden.
Is hier sprake van een substituut van zorg die huisartsen leveren? Zo ja, is SOS-arts bevoegd om huisartsenzorg te verlenen, gezien het feit dat de Nederlandse Zorgautoriteit(NZa) daarvoor geen tarief heeft afgegeven? Dienen de artsen die door SOS-arts worden ingezet aan dezelfde eisen te voldoen als huisartsen aangezien zij huisartsenzorg leveren? Is naar uw oordeel SOS-arts bevoegd om te stellen of te suggereren dat de arts die de patiënt thuis bezoekt een substituut is voor de huisarts? Zo nee, welke soort zorg wordt er dan naar uw oordeel wel verleend, uitgaande van de huidige wet- en regelgeving?
Op basis van de huidig beschikbare informatie kan ik niet beoordelen of de diensten SOS-artsen, zoals gesteld in het genoemde artikel, substituut zijn voor de reguliere 7 x 24-uurs huisartsenzorg. De NZa heeft een eerder verzoek om een tarief van SOS-arts afgewezen onder verwijzing naar het beleid op basis waarvan de huisartsentarieven alleen gelden indien er sprake is van een integraal zorgaanbod van 7 x 24 uur voor op naam ingeschreven patiënten. De NZa achtte het toen niet verantwoord om, zonder nader onderzoek naar de effecten op de kwaliteit en betaalbaarheid van de zorg, haar beleid aan te passen om het tariefverzoek van SOS-arts in te willigen. Deze afwijzing van de NZa voor een apart tarief betekent dat het voor SOS-arts vooralsnog verboden is om een tarief voor haar diensten in rekening te brengen bij de patiënt.
Naar aanleiding van de nieuwe situatie, waarbij de SOS-arts een overeenkomst heeft met arbodienst Maetis, heeft de NZa de betrokken partijen om documentatie gevraagd om de diensten van de SOS-arts te kunnen beoordelen.
Zijn hierbij eigen betalingen in het geding waarvan u eerder heeft uitgesproken dit niet wenselijk te vinden?2
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven is het voor de SOS-arts vooralsnog verboden om een tarief voor haar diensten in rekening te brengen. Voor zover ik kan beoordelen is er in dit geval dan ook geen sprake van een eigen betaling zoals vermeld in de door u aangehaalde handelingen.
Is hier geen sprake van voorkruipzorg waarbij patiënten – ook om niet medische redenen – eerder worden geholpen dan anderen? Is deze handelwijze niet in strijd met de door de Kamer aangenomen motie-Marijnissen die voorkruipzorg om niet medische redenen verbiedt?3
De motie Marijnissen verbiedt het verlenen van voorrang aan bepaalde groepen op grond van niet-medische criteria. In de nu voorliggende situatie is geen sprake van het verlenen van voorrang aan bepaalde groepen patiënten op grond van niet-medische criteria. Voor zover mij bekend kan iedereen van de diensten van SOS-arts gebruik maken.
Zoals aangegeven heeft de NZa in een eerdere instantie geen tarief afgegeven voor de diensten van SOS-arts. Hierdoor mag de SOS-arts voor haar diensten geen tarief in rekening brengen. Hoewel het Maetis vrij staat om in het kader van arbeidsgeneeskundige zorg, een contract met SOS-arts af te sluiten, wordt in het door u aangehaalde artikel in Zorgvisie nogmaals bevestigd dat SOS-arts de zorg aan particulieren niet mag declareren.
Wat is uw oordeel over het feit dat de VVD deze voorkruipzorg actief ondersteunt?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid te onderzoeken of dit initiatief niet moet worden gestaakt vanwege het fundamentele recht op gelijke toegang tot zorg? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik ben van mening dat een initiatief als SOS-arts de patiënt meer keuzemogelijkheid kan bieden en zorgaanbieders kan stimuleren hun patiëntenzorg beter te organiseren. Ik ben daarnaast van mening dat de toetreding van een nieuwe zorgaanbieders zoals de SOS-arts niet noodzakelijkerwijs leidt tot ongelijke of afname van de toegang tot zorg. Mocht het zo zijn dat de toegang tot zorg door de toetreding van nieuwe zorgaanbieders toch afneemt, dan kan de NZa hier tegen op te treden.
Inkomens boven de Balkenendenorm van bestuurders in de zorg |
|
Henk van Gerven , Trix de Roos , Renske Leijten |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het feit dat de directeuren B. V. en P. V. van het Admiraal de Ruyter Ziekenhuis 384.000 respectievelijk 367.000 euro hebben gekost in 2009?1
Voor de volledigheid wil ik er op wijzen dat de twee genoemde directeuren extern waren ingehuurd. In de door u genoemde bedragen zit dan ook meer dan alleen hun inkomenscomponent. In de toelichting op dit punt in het jaarverslag staat dat deze bedragen de optelsom zijn van hetgeen aan het interim-bureau moest worden betaald plus wat aan onkosten en aan BTW moest worden betaald.
Ik vind dat in de Beloningscode Bestuurders in de Zorg (BBZ) in paragraaf 10 een goed uitgangspunt is neergelegd voor interim-bestuurders: zij mogen geen hogere beloning hebben dan die van een vaste bestuurder plus een opslag die afhankelijk is van de duur van de interim-periode en de zwaarte van de klus. De BBZ is echter ingegaan ruim nadat genoemde bestuurders aan de slag zijn gegaan. Mijn indruk is dat men daar in dit geval bij in de buurt komt.
Is het waar dat zij beiden een inkomen boven de Balkenendenorm hebben genoten na aftrek van de kosten van het detacheringsbureau? Wat waren de kosten die naar het detacheringsbureau zijn gegaan? Bent u bereid dit precies uit te zoeken? Zo nee, waarom niet?
Het is altijd moeilijk om precies het inkomensdeel te achterhalen wanneer er sprake is geweest van inhuur van externen. Daarom spreekt mij ook de benadering van de BBZ zo aan waar ik in mijn antwoord op vraag 2 aan refereerde. Voor het beleid van het kabinet bij de inkomens van bestuurders van zorginstellingen verwijs ik u naar mijn antwoorden op de twee door u genoemde sets aan vragen van de leden Van Miltenburg en Agema.
Is het waar dat het salaris in 2010 ook boven de Balkenendenorm ligt?
Dat moet blijken uit het jaarverslag van 2010 dat uiterlijk in juni 2011 wordt gepubliceerd.
Om welke reden achtte de raad van toezicht het nodig om een salaris boven de Balkenendenorm voor beide directeuren af te spreken? Vindt u een salaris beneden de Balkenendenorm niet voldoende voor deze ziekenhuisdirecteuren?
De Raad van Toezicht heeft dat in het jaarverslag niet nader toegelicht.
Voor het overige verwijs ik naar mijn antwoorden op de twee door u genoemde sets aan vragen van de leden Van Miltenburg en Agema.
Is het bericht waar dat een crisismanager bij GGZ Delfland 65.000 euro per maand opstreek en 400.000 euro in een half jaar heeft gekost?2
Zie mijn antwoorden op de twee door u genoemde sets aan vragen van de leden Van Miltenburg en Agema.
Wat is uw oordeel over het feit dat een directeur die vertrekt vanwege een verschil van inzicht na twee jaar gewerkt te hebben bij GGZ Delfland twee ton meekrijgt bij zijn vertrek? Is dit conform wet- en regelgeving?
Raden van Toezicht moeten bij het vertrek van leden van Raden van Bestuur handelen conform de arbeidsovereenkomst die met hen is aangegaan. Indien er aanleiding is om zodanig verwijtbaar handelen bij een bestuurder vast te stellen dat dit tot een afwijkende afhandeling van het arbeidscontract kan leiden, dan moet een Raad van Toezicht niet aarzelen om zulks te doen, echter alleen indien het vertrouwen bestaat dat dit bij rechtelijke toetsing stand houdt.
Wat zijn uw mogelijkheden om op te treden tegen dergelijke uitwassen zowel bij het Admiraal de Ruyter Ziekenhuis als bij GGZ Delfland?
Zie mijn antwoord op vraag 5 van het lid Van Miltenburg en het antwoord op de vragen 4 en 6 van het lid Agema.
Acht u het niet uw plicht er voor te zorgen dat zo snel mogelijk voor directeuren in de zorg de Balkenendenorm als maximum gaat gelden, omdat het geld beter aan zorg en handen aan het bed kan worden besteed? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 5 van het lid Van Miltenburg en het antwoord op de vragen 4 en 6 van het lid Agema.
Het bericht dat een crisismanager van een GGZ-instelling een megasalaris heeft ontvangen |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Megasalaris voor GGZ-manager»?1
Ja.
Is het waar dat deze crisismanager 65.000 euro per maand verdiende, wat ruim het dubbele is van het toch al erg hoge zogenaamde maximum dat volgens de salariscode in deze sector is afgesproken?
Volgens het krantenartikel heeft een woordvoerder van GGZ Delfland het bericht niet weersproken. Uit het jaarverslag blijkt echter dat het iets genuanceerder ligt: daar wordt ongeveer twee euroton in 2009 voor 4 maanden werk verantwoord als kosten voor de interim-bestuurder. Dat bedrag omvat – omdat hij niet in loondienst is – meer dan het bruto-inkomen, namelijk ook zijn eigen werkgeverslasten en andere onkosten die interimmers als zelfstandigen zelf moeten dragen.
GGZ Delfland heeft naar aanleiding van het krantenartikel zelf bekend gemaakt dat de interim-bestuurder € 2000,– per dag kostte, een bedrag inclusief de «fee» voor het detacheringsbureau en inclusief BTW.
Deelt u de mening dat het kennelijk niet aan de zorgsector zelf over kan worden gelaten om een maximum aan de salarissen te stellen? Zo nee, waarom niet?
Om te bewerkstelligen dat de honorering van bestuurders van zorginstellingen op een maatschappelijk verantwoord niveau komt, heeft dit kabinet een wetsvoorstel voorbereid, de WNT (wet normering topinkomens). Na ommekomst van het advies van de Raad van State zal het wetsvoorstel door de minister van BZK aan de Kamer worden aangeboden.
Overigens wil ik er op wijzen dat uit de jaarlijkse rapportage over de inkomens van bestuurders van zorginstellingen blijkt dat er weliswaar tal van overschrijdingen zijn, maar dat de meeste zorginstellingen wél maat houden.
Bent u bereid de Balkenendenorm als maximum in te stellen voor de zorgsector? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft de hoofdlijnen voor het wetsvoorstel voor de WNT met de Kamer besproken, zie dossier TK 28479. Daarna is in het wetsvoorstel verwerkt dat voor de zorg het regime van een coderegeling gaat gelden.
Realiseert u zich dat deze manager een bedrag per maand toucheerde waar 12 psychiatrische patiënten in deze instelling een jaar lang voor verpleegd hadden kunnen worden, en dat dit geld dus niet bij de zorgbehoevenden terecht is gekomen, maar is blijven steken in de top? Wat is uw reactie hierop?
Zie mijn antwoorden op de vragen 2 en 3 over deze kwestie van mevrouw Van Miltenburg.
Hoe gaat u bewerkstelligen dat de volgende manager niet eveneens een dergelijke exorbitant hoge beloning krijgt?
Het aanstellen van medewerkers van zorginstellingen is een verantwoordelijkheid van de Raden van Toezicht van die zorginstellingen. Om hen te «ondersteunen» bij het maken van goede keuzes omtrent het beloningsniveau van de leden van de Raden van Bestuur heeft het kabinet het wetsvoorstel voor de WNT opgesteld.
Het bericht dat de OV-chipkaart vanaf april 2011 in heel Nederland verplicht zou worden |
|
Manja Smits |
|
Camiel Eurlings (minister verkeer en waterstaat) (CDA) |
|
Is het waar dat de landelijke stuurgroep OV-chipkaart naar buiten heeft gebracht dat de strippenkaart (oftewel in brede zin het Nationaal Vervoersbewijs) al in april 2011 in heel Nederland zal worden afgeschaft?1
De voorzitter van de Stuurgroep OV-chipkaart heeft in het interview op 3 juni aangegeven te verwachten dat de implementatie van de OV-chipkaart in april 2011 klaar is en de aanvraag voor het uitzetten van het NVB tijdig zal zijn ingediend. Verder wil ik u verwijzen naar de brief van 15 juni 2010 van de Stuurgroep in de bijlage.
Op basis van welke informatie trekt deze stuurgroep precies die conclusie? Kunt u uw antwoord zeer duidelijk toelichten?
De voorzitter van de Stuurgroep heeft aangegeven deze conclusie te hebben getrokken op basis van de planningsinformatie van de decentrale overheden. Zie hiervoor ook het antwoord in de brief van de Stuurgroep OV-chipkaart.
Welke exacte mogelijkheden heeft deze stuurgroep om druk uit te oefenen op de diverse vervoersregio’s in Nederland?
De Stuurgroep geeft aan geen formele druk te kunnen uitoefenen op de decentrale overheden, maar kan wel door overleg informele sturing aan processen geven. Verder verwijs ik u naar de brief van de Stuurgroep.
Hebt u contact gehad met deze stuurgroep over de informatie zoals die nu naar buiten is gekomen? Zo ja, hebt u ingestemd met de inhoud van de berichten zoals die naar buiten zijn gebracht? Zo niet, staat u wel achter de inhoud van de berichtgeving vanuit de stuurgroep?
Nee, ik heb geen contact gehad met de Stuurgroep over de informatie zoals deze naar buiten is gekomen.
Het is mijn verantwoordelijkheid om het NVB uit te zetten. Dat kan pas als een vervoersregio voldoet aan de criteria die met u zijn gedeeld (Kamerstukken II, 23 645 nr. 173 alsmede de criteria die daaraan zijn toegevoegd in het Aanvalsplan OV-chipkaart). De verantwoordelijkheid van decentrale overheden betreft de implementatie van de OV-chipkaart in de vervoersregio’s.
Staat u nog steeds achter de heldere criteria die zijn gesteld en waaraan moet zijn voldaan alvorens er de beslissing mag worden genomen dat de acceptatie van de strippenkaart in een bepaalde vervoersregio kan worden stopgezet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, ik sta onverkort achter de vastgestelde criteria. Door de toepassing van de criteria wordt gewaarborgd dat de overgang van het NVB naar de OV-chipkaart op een verantwoorde wijze plaatsvindt. Reizigers moeten er bijvoorbeeld van op aan kunnen dat het systeem goed werkt en dat gemiddeld genomen de OV-chipkaart niet duurder is dan de strippenkaart. Dat laatste wordt getoetst door de Commissie Kist.
Deelt u de mening dat die criteria onomstreden zijn en dat er in geen enkele regio eerder kan worden afgestapt van de strippenkaart tot het moment dat aan alle criteria wordt voldaan?
Ja, ik deel de mening dat de criteria onomstreden zijn. Zie verder het antwoord op vraag 5.
Beschikt u over de informatie uit onafhankelijk onderzoek waaruit blijkt dat er bijvoorbeeld in de vervoersregio Arnhem-Nijmegen sprake is een gemiddelde prijsstijging van meer dan 10% bij de invoering van de OV-chipkaart?2 Deelt u de mening dat er bijvoorbeeld in die regio dus geen sprake kan zijn van het afschaffen van de strippenkaart zonder dat de tarieven aanzienlijk worden verlaagd? Kunt u uw antwoord duidelijk toelichten?
Ja, ik beschik over het door u aangehaalde rapport.
Elke decentrale overheid moet aantonen dat bij de gehanteerde OV-chipkaarttarieven de reizigers als totaliteit gemiddeld genomen niet duurder uit zijn. Om dit onomstotelijk vast te stellen heb ik de Commissie Kist ingesteld, die de opbrengstneutraliteit van elke decentrale overheid toetst. Het NVB kan in de Stadsregio Arnhem Nijmegen daarom pas worden afgeschaft als de bevindingen van de Commissie Kist positief zijn.
Bent u op de hoogte van het feit dat er in de Nijmeegse gemeenteraad een motie is aangenomen die stelt dat de strippenkaart nog geaccepteerd moet blijven en pas mag worden afgeschaft nadat de technische problemen en de prijsstijgingen opgelost zijn? Deelt u de opvatting dat dit de planning van de vervoersregio om al in oktober aanstaande de strippenkaart af te schaffen danig in de war schopt?
Ja, ik ben op de hoogte van de aangenomen motie in de Nijmeegse gemeenteraad. Zowel over de goede werking van de techniek als over de tarieven zijn heldere criteria vastgesteld. Op het moment dat de Stadsregio Arnhem Nijmegen een verzoek voor het uitzetten van het NVB indient, zal ik het verzoek uiteraard ook aan deze criteria toetsen. Ik heb nog geen concreet verzoek van de Stadsregio ontvangen.
Bent u ervan op de hoogte dat er vanuit de landelijke overheid druk is uitgeoefend op diverse regio’s in Oost-Nederland om al in oktober 2010 te stoppen met de acceptatie van de strippenkaart? Wat vindt u van het feit dat die druk wordt uitgeoefend terwijl er nog helemaal geen uitzicht is op een situatie waarbij er wordt voldaan aan uw criteria voor het stopzetten van de acceptatie van de strippenkaart? Hebt u ooit zelf ingestemd met het indienen van een dergelijk verzoek bij een vervoersregio waarvan vaststaat dat daar op dat moment nog niet wordt voldaan aan uw eigen criteria? Kunt u uw antwoord duidelijk toelichten?
Nee, de landelijke overheid heeft geen druk uitgeoefend op regio’s in Oost-Nederland om in oktober 2010 het NVB uit te laten zetten. Ook heb ik geen informatie dat op andere niveau’s druk is uitgeoefend. Decentrale overheden bepalen zelf het moment waarop ze een verzoek tot het uitzetten van het NVB willen indienen. Ik toets dit verzoek aan de afgesproken criteria en neem een positief besluit op het moment dat de betreffende overheid aan de criteria voldoet.
Is het waar dat in grote delen van Limburg, Drenthe en Groningen de OV-chipkaart nog helemaal niet gebruikt kan worden als betaalmiddel in het openbaar vervoer? Kunt u uw antwoord toelichten en tevens een overzicht geven van alle regio’s waar nog geen sprake is van de volledige mogelijkheid tot het gebruiken van de OV-chipkaart in iedere bus, tram, metro of ander vervoersmiddel waarin ook gebruik gemaakt kan worden van de strippenkaart?
Ja. De OV-chipkaart kan op dit moment nog niet gebruikt worden in het stads- en streekvervoer in de provincies Limburg, Drenthe en Groningen. In de loop van dit jaar wordt ook daar de OV-chipkaart ingevoerd.
Deelt u de mening dat het praktisch onhaalbaar is om over tien maanden de acceptatie van de strippenkaart landelijk stop te zetten terwijl er nu in grote delen van het land nog helemaal niet mee gereisd kan worden?
Nee, ik deel deze mening niet.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 11 zal in de loop van dit jaar in alle regio’s de OV-chipkaart zijn ingevoerd.
Decentrale Overheden hebben aangegeven vooralsnog te sturen op de planning om tijdig klaar te zijn met de totale invoering van de OV-chipkaart op alle modaliteiten en de indiening van de aanvraag voor het uitzetten van het NVB, zodat in april 2011 het NVB overal in Nederland uitgezet kan worden.
Zie hierbij ook de brief van de Stuurgroep OV-chipkaart.
Echter, op basis van de aanvraag kan ik pas vaststellen of daadwerkelijk aan de vastgestelde criteria wordt voldaan en het NVB in een bepaalde regio kan worden uitgezet.
Deelt u de mening dat het noemen van april 2011 als de datum waarop de strippenkaart in heel Nederland afgeschaft kan worden, veel te voorbarig is? Bent u bereid om de stuurgroep OV-chipkaart hier ook op aan te spreken?
Nee, ik deel deze mening niet en zie dan ook geen reden om de stuurgroep aan te spreken. Het is aan de decentrale overheden en hun vervoerders om een realistische planning vast te stellen voor zowel de implementatie van de OV-chipkaart als het proces van uitzetten van het NVB. De overheden sturen op het realiseren van deze planning. Het besluit tot het uitzetten van het NVB is uiteraard een beslissing van mij indien voldaan wordt aan de criteria.
De resolutie in de VN-Mensenrechtenraad aangaande de veroordeling van de aanval van Israël op een internationaal hulpkonvooi |
|
Martijn van Dam (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Is het waar dat Nederland in de VN-Mensenrechtenraad van 2 juni jl. tegen de resolutie aangaande de veroordeling van de aanval van Israël op een internationaal hulpkonvooi heeft gestemd?
Ja.
Bent u bekend met de afgelegde verklaring van de Nederlandse vertegenwoordiger en kunt u aangeven welke voorstellen van de Europese Unie niet zijn overgenomen in de resolutie en aanleiding zijn geweest voor het tegenstemmen?
De landen Pakistan, Soedan en Nigeria hebben namens de Arabische landen en de landen van de OIC een spoeddebat aangevraagd tijdens de 14e reguliere zitting van de Mensenrechtenraad (MRR) over het flottielje-incident. Tijdens dit debat hebben zij een resolutie ingediend die verder ging dan een veroordeling van het Israëlische optreden. De resolutietekst verzocht het ICRC om onderzoek te doen naar de verblijfplaats van de opvarenden en verzocht ook de voorzitter van de MRR om leden van een onafhankelijke fact-finding missionte benoemen die in de 15e zitting van de MRR (september 2010) moest rapporteren over hetgeen is voorgevallen.
De EU heeft vervolgens tekstvoorstellen gedaan om de resolutie in lijn te brengen met de voorzittersverklaring van de VN-Veiligheidsraad (VNVR) van 1 juni 2010 en de verklaring die HV Ashton daags daarvoor had uitgegeven. Deze voorstellen adresseerden onder andere de eigen interpretatie die de concept-resolutie gaf aan de voorzittersverklaring van de VN-Veiligheidsraad (die niet vooruitloopt op een internationale onafhankelijke fact finding missie), en het feit dat de MRR rechtstreeks het ICRC zou instrueren. Overeenstemming over de Europese tekstvoorstellen bleek niet mogelijk, waarna de oorspronkelijke resolutietekst in stemming werd gebracht.
Nederland heeft vervolgens een stemverklaring afgegeven waarin uiteengezet is waarom ons land tegen een discussie in de VN-Mensenrechtenraad was en waarom vervolgens een tegenstem is afgegeven. Nederland was, met de VNVR en de HV, en is van mening dat het éérst aan Israël en desgewenst de vlaggenstaten is om onderzoek uit te voeren. Daartoe riep de VNVR op, daartoe riep de EU op en daartoe heeft ook Nederland opgeroepen. Dat onderzoek zal meer duidelijkheid moeten verschaffen over de wijze waarop is opgetreden. Of er een rol is voor de VN of andere internationale organisaties, is pas daarna aan de orde. Voorts moeten de internationale inspanningen gericht zijn op de-escalatie en de herstart van het Midden-Oosten Vredesproces. Deze resolutie zou daar niet aan bijdragen.
Waarom hebben ondermeer België, Frankrijk en Groot-Brittannië besloten zich van stemming te onthouden? Waarom vindt u de argumentatie van deze andere EU-lidstaten niet valide dan wel niet overtuigend?
Het is niet aan mij om een oordeel te geven over de overwegingen die geleid hebben tot de nationale positiebepaling van EU-partners. De Nederlandse overwegingen – zoals hierboven omschreven – waren duidelijk en noopten tot een tegenstem; Nederland is niet als enige tot deze afweging gekomen, getuige de tegenstem van de VS en Italië. Overigens waren deze landen het blijkbaar ook niet volledig eens met de inhoud van de resolutie anders hadden ze zich niet onthouden.
Bezuinigingen op de thuiszorg |
|
Mariëtte Hamer (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van het persbericht waarin staat dat de VNG boos is over korting van 200 miljoen euro op de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)?1
Ja.
Is het waar dat u van plan bent 200 miljoen euro bij de gemeenten weg te halen, bestemd voor huishoudelijke hulp? Zo ja, hoe is dit bedrag opgebouwd? Zo nee, waar baseert de VNG dit bedrag en het persbericht op?
Op 8 juli jl. heeft bestuurlijk overleg plaatsgevonden tussen het Rijk en de VNG over het Wmo-budget 2011 en latere jaren. Dit naar aanleiding van het advies van de onafhankelijke derde, het SCP. In dat overleg is onder andere gesproken over een structurele neerwaartse bijstelling van het budget van € 200 miljoen, die in de junicirculaire van het gemeentefonds reeds is aangekondigd. In het bestuurlijk overleg is voorts gesproken over een structurele aanpassing van het financieel arrangement. De genoemde neerwaartse bijstelling hangt samen met een te bereiken doelmatigheidswinst en verwachte lagere uitgaven voor pgb’s.
In het bestuurlijk overleg is geen overeenstemming bereikt over het Wmo-budget 2011 en latere jaren en een nieuw financieel arrangement. Daarom volgt in september opnieuw overleg tussen het Rijk en de VNG.
Na definitieve afronding van het bestuurlijk overleg zal ik uw Kamer en de gemeenten informeren over de uitkomsten.
Is het waar dat u dit geld wilt gebruiken om de overschrijdingen bij o.a. de medisch specialisten op te vangen?
De overschrijdingen van medische specialisten spelen geen rol bij het bepalen van de omvang van het budget voor huishoudelijke hulp. Het Wmo-budget dient voor gemeenten adequaat te zijn voor het uitvoeren van hun wettelijke taken.
Is het waar dat u een bestaande afspraak over de uitvoeringskosten Wmo schendt door deze niet per 2010 te vergoeden, maar pas in 2011 en voor een lager bedrag?
Met de VNG is in het bestuurlijk overleg financiële verhoudingen van 9 april 2008 het volgende afgesproken: «Er vindt onderzoek plaats naar de hoogte van de kosten voor een doelmatige uitvoering van de nieuwe Wmo-taken. Dit onderzoek is gereed in het voorjaar van 2010. In het bestuurlijk overleg financiële verhoudingen van het voorjaar 2010 wordt besloten over een eventuele aanpassing van het structurele uitvoeringsbudget vanaf 2010 dat onderdeel uitmaakt van het gemeentefonds».
Compensatie vanaf 2010 is derhalve een kwestie van bestuurlijke weging door de gemeentefondsbeheerders, VWS en de VNG.
Zoals in het antwoord van vraag 2 is aangegeven zijn we nog in overleg met de VNG over het budget 2011 en latere jaren.
De arrestatie van een kopstuk van de radicaal islamitische terreurbeweging Hamas |
|
Joël Voordewind (CU), Ed Anker (CU) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat een Nederlander van Palestijnse afkomst die door Israël was gearresteerd, maar inmiddels weer is vrijgelaten, een kopstuk is van de radicaal islamitische terreurbeweging Hamas?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat deze Nederlander van Palestijnse afkomst lid is van de Nederlandse tak van Hamas, c.q. andere verboden organisaties?
Over individuele zaken zoals de onderhavige kan ik geen mededelingen doen.
Is het waar dat betrokkene in het verleden eveneens werkzaam is geweest voor al-Aksa, een Nederlandse stichting die verdacht werd van fondsenwerving voor Hamas, en zo ja, bestaat er reden te vermoeden dat hij, al dan niet in samenhang hiermee, voor de Nederlandse wet strafbare feiten heeft begaan?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of het Openbaar Ministerie een strafrechtelijk onderzoek overweegt op grond van bovenstaande feiten?
Zie antwoord vraag 2.
Hebben bovenstaande feiten, indien zij waar zijn, consequenties voor de verblijfsrechtelijke status van betrokkene en zo ja, welke?
Zoals aangegeven in het antwoord op vragen 2 t/m 4 kan ik over individuele zaken als de onderhavige geen mededelingen doen. In het algemeen is het zo dat op grond van artikel 14, eerste lid van de Rijkswet op het Nederlanderschap het Nederlanderschap kan worden ingetrokken indien blijkt dat de betrokkene valse verklaringen heeft afgelegd, bedrog heeft gepleegd of relevante feiten heeft verzwegen bij de indiening van een naturalisatieverzoek of het afleggen van een optieverklaring. Intrekking is niet mogelijk als een periode van twaalf jaar is verstreken sinds de verkrijging of verlening van het Nederlanderschap, tenzij sprake is van een veroordeling voor genocide, misdaden tegen de menselijkheid of oorlogsmisdrijven.
Kunt u deze vragen gezien de urgentie van de zaak zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk 3 juni beantwoorden?
Dat is vanwege het vereiste dossieronderzoek bij de betrokken instanties helaas niet mogelijk gebleken.
De gewelddadige Israëlische inname van de humanitaire vloot voor Gaza |
|
Mariko Peters (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bereid alsnog antwoord te geven op de nog onbeantwoorde vraag 4 van mijn schriftelijke vragen ingezonden op 27 mei jl., luidende: Deelt u de mening dat het aanbod van Israël om de producten via een reguliere grensovergang Gaza binnen te brengen onvoldoende en ongeloofwaardig is, omdat Israël tegelijkertijd via die grensovergangen veel te weinig humanitaire goederen toelaat waardoor de bevolking van Gaza al jarenlang in schrijnende omstandigheden leeft?1
Onderschrijft u de constatering dat de VN Zeerechtconventie bindend is en de San Remo Manual over het zeeoorlogsrecht niet?
Het VN Zeerechtverdrag is verbindend voor de verdragspartijen, voor niet-partijen geldt dat grote delen van het zeerechtverdrag gewoonterechtelijke regels bevatten. Het San Remo Manual on International Law Applicable to Armed Conflicts at Sea is een gezaghebbende compilatie van de geldende regels van zeeoorlogsrecht, dat als document zelf niet bindend is.
Hoe motiveert u uw aanname dat niet de VN Zeerechtconventie maar het zeeoorlogsrecht van toepassing is omdat Israël een gewapend conflict heeft met Hamas en omdat de VN Zeerechtconventie geen regels voor zeeoorlog zou bevatten, in het licht van het feit dat Israël geen gewapend conflict heeft met Turkije, vlaggenstaat van het aangevallen schip, en zich jegens Turkije dus heeft te houden aan het gewone, bindende zeerecht?
Juist omdat Turkije geen gewapend conflict heeft met Israël, moeten schepen onder Turkse vlag verondersteld worden neutraal te zijn. Neutrale schepen behoren geen blokkades te breken en mogen gecontroleerd worden ten einde hun neutraliteit te bevestigen.
Hoe motiveert u uw aanname dat Israël bevoegd is neutrale schepen op volle zee te controleren, in het licht van het verbod van artikel 22 van de VN Zeerechtconventie, dat stipuleert dat een oorlogsschip een buitenlandse commercieel schip op de volle zee niet mag enteren, tenzij een verdragsuitzondering van toepassing is, zoals verdenking van piraterij, slavenhandel etc, waarvan in dit geval geen sprake was?
Deze bevoegdheid is gebaseerd op het zeeoorlogsrecht. Artikel 22 van het VN Zeerechtverdrag handelt over scheepvaartroutes en verkeersscheidingsstelsels in de territoriale zee.
Onder verwijzing naar uw antwoord op de vragen van 31 mei waarin u aangeeft dat volgens de San Remo Manual on International Law neutrale schepen alleen opgebracht kunnen worden als ze een blokkade breken2, onderschrijft u de conclusie dat Israël daarom geen recht had de humanitaire vloot op te brengen, omdat die zich nog op volle zee bevond en geen blokkade had gebroken?
Uit openbare media is begrepen dat door de Israëlische marine is gewaarschuwd voor het aanstaande breken van de blokkade. Onder het zeeoorlogsrecht zijn strijdende partijen bevoegd neutrale schepen te onderzoeken om vast te stellen of deze inderdaad neutraal zijn. Aangenomen wordt dat het de intentie van Israël is geweest een dergelijk onderzoek uit te voeren.
Onderschrijft u de toepasselijkheid van het internationale humanitaire recht dat onder meer in de Vierde Geneefse Conventie, artikelen 17 en 23, zeeblokkades verbiedt voor humanitaire goederen?
De genoemde bepalingen van de Vierde Geneefse Conventie bieden de strijdende partijen de mogelijkheid de hulpgoederen te controleren om het karakter daarvan vast te stellen.
Bent u, gelet op het feit dat u de rechtsregels van de San Remo Manual als uitgangspunt neemt, ook van mening dat artikelen 47 en 103 van die handleiding moeten gelden, namelijk dat aanvallen op schepen met een humanitaire missie niet zijn toegestaan en dat humanitaire goederen vrije doorgang moeten krijgen? Zo nee, waarom niet?
Onderzoek zal duidelijk moeten maken of sprake was van een aanval in de zin van regel 47. Neutrale schepen dienen onderzoek van de lading toe te staan ten einde hun neutrale status te handhaven. In het geval van een blokkade onderwerpt regel 103 schepen met hulpgoederen aan de mogelijkheid van inspectie, uitgaande van de betrokkenheid van de beschermende mogendheden of het ICRC bij het transport van de hulpgoederen. Van dergelijke betrokkenheid was in onderhavig geval overigens geen sprake.
Bent u bereid er bij de Israëlische autoriteiten op aan te dringen dat de nakomende vloot met humanitaire goederen voor Gaza, vrije doorgang moet krijgen? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid in elk geval vraag 8 uiterlijk donderdag 3 juni te beantwoorden?
De beloning van de crisismanager bij de GGZ Delfland |
|
Anouchka van Miltenburg (VVD) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Zorgmanager ontving 65.000 euro per maand»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de woordvoerder van de GGZ Delfland dat «de salariscode nog niet van kracht was» toen de crisismanager werd aangetrokken? Deelt u de mening dat uit deze uitspraak een gebrek aan inzicht in de verhoudingen in het zorgveld en een gebrek aan maatschappelijke verantwoordelijkheid toont?
Ja.
Hoe beoordeelt u het aantrekken van de crisismanager tegen een bedrag boven de in de sector geldende afspraak omdat er sprake was van een noodsituatie?
Ik ben van mening dat men zich had moeten houden aan de BBZ, Beloningscode Bestuurders in de Zorg.
In welke hoedanigheid is de Inspectie betrokken geweest bij het proces? Is de kwaliteit van de zorg in het geding geweest?
De Raad van Toezicht heeft in september 2009 op eigen initiatief een pakket van maatregelen uitgewerkt, mede op basis van extern onafhankelijk onderzoek. Eén van de maatregelen betrof een wijziging in de Raad van Bestuur en het op korte termijn aanstellen van een interim-bestuurder bij GGZ Delfland. De Raad van Toezicht heeft de Inspectie van de Gezondheidszorg (IGZ) hierover geïnformeerd. De IGZ heeft geen enkele bemoeienis gehad met de werving en aanstelling van de interim-bestuurder. De IGZ heeft het toezicht op GGZ Delfland geïntensiveerd en volgt de ontwikkelingen binnen GGZ Delfland nauwlettend. Er zijn geen aanwijzingen dat de kwaliteit en continuïteit van zorg in gevaar zijn. De IGZ legt in de zomerperiode follow-up bezoeken af om te beoordelen of het geïntensiveerd toezicht kan worden opgeheven.
Is er een mogelijkheid, ondanks dat het een sectorafspraak betreft, het geld boven de afgesproken norm terug te halen? Zo nee, hoe beoordeelt u dan de effectiviteit van zelfregulering in de sector?
Nee, nog niet. Die mogelijkheid komt pas na inwerkingtreding van de WNT (wet normering topinkomens). Ik ga er van uit dat de discipline van Raden van Toezicht van zorginstellingen bij het toepassen van de BBZ zal toenemen.