De tijdelijke sluiting van de gevangenis in Alphen aan den Rijn |
|
Ger Koopmans (CDA) |
|
Is het waar dat de gevangenis in Alphen aan den Rijn tijdelijk dicht moet in verband met onderzoek- en reparatiewerkzaamheden?1
Ja, het detentiecentrum Alphen aan den Rijn moet tijdelijk dicht in verband met onderzoek- en reparatiewerkzaamheden.
Hoe verhoudt zich de aangekondigde sluiting tot de mededeling van de minister voor WWI dat er «geen sprake is van een onveilige situatie en sluiting van het detentiecentrum»?2
De door u aangehaalde kamervragen gingen over een mogelijke sluiting van het detentiecentrum in verband met brandveiligheid. In de beantwoording hiervan is aangegeven dat de brandveiligheid van het detentiecentrum is gewaarborgd. Er is dan ook geen aanleiding om het detentiecentrum om die reden te sluiten.
De recentelijk aangekondigde tijdelijke ontruiming van het detentiecentrum heeft te maken met het feit dat voor inspectie- en herstelwerkzaamheden tevens incidenteel de stroomvoorziening moet worden afgesloten. Gelet op de impact die deze afsluiting met zich meebrengt, is besloten het detentiecentrum tijdelijk te ontruimen. Er is dus geen sprake van een ontruiming in verband met een onveilige situatie.
Welke bouwkundige problemen zijn er verder nog te verwachten na de eerdere reparaties in verband met de brandveiligheid, lekkages in de cellen, lichte scheurvorming in de draagconstructie en in de plafonds?3
Momenteel wordt onderzoek verricht naar de (bouw) technische staat van het detentiecentrum. Nu het detentiecentrum onlangs is ontruimd, zullen de inspecties op locatie plaats gaan vinden. De resultaten van deze inspecties worden verwerkt in een eindrapport dat begin november 2010 gereed is. Na beoordeling van dit rapport is er meer duidelijkheid over de (bouw) technische gebreken.
Wat waren de resultaten van het onafhankelijk onderzoek naar de oorzaken van de gebreken dat medio augustus 2009 gereed zou zijn?2 Waarom is nu opnieuw een onderzoek nodig?
Het onafhankelijke onderzoek (dat als bijlage bij deze antwoorden is bijgevoegd) dat eind 2009 is uitgevoerd, had als doel om de oorzaken van de lekkageproblematiek vast te stellen en aan te geven welke reparatiewerkzaamheden hiervoor moesten worden uitgevoerd. Deze herstelwerkzaamheden zijn in mei 2010 gestart en zullen naar verwachting in het 4de kwartaal van 2010 worden afgerond. Tijdens het uitvoeren van deze herstelwerkzaamheden zijn er onvolkomenheden geconstateerd aan de elektrische installaties. Naar aanleiding van de reeds bekende lekkageproblematiek en de nieuwe constateringen heeft de Rijksgebouwendienst in overleg met de Dienst Justitiële Inrichtingen besloten uitgebreide inspecties uit te laten voeren. Deze inspecties zullen zich richten op de algehele (bouw)technische staat van het detentiecentrum, waaronder de elektrische installaties.
Waarom zijn deze gebreken niet ontdekt tijdens de bouw of voor het proces-verbaal van de oplevering? Wat zijn de kosten van alle reparaties en wie betaalt deze kosten? Kan de aannemer daarvoor aansprakelijk worden gesteld?
Van de recent geconstateerde onvolkomenheden wordt momenteel door de Rijksgebouwendienst onderzocht waarom deze pas nu aan het licht zijn gekomen.
Daarnaast kan pas na beoordeling van de eindrapportage en de daarin opgenomen resultaten duidelijkheid worden verkregen over zowel de kosten voor herstel als de vraag wie voor welk deel aansprakelijk gesteld kan worden.
De reeds eerder geconstateerde lekkages en lichte scheurvorming in de vloerconstructies hebben zich pas geopenbaard nadat de Dienst Justitiële Inrichtingen het detentiecentrum in gebruik had genomen. De hoofdaannemer neemt de kosten voor de herstelwerkzaamheden voor zijn rekening.
Waar worden de gedetineerden ondergebracht tijdens de sluiting van de gevangenis te Alphen en welke kosten zijn daar extra mee gemoeid voor de overheid?
Tijdens de sluiting van het detentiecentrum Alphen worden de aldaar ingesloten vreemdelingen ondergebracht in de overige detentiecentra. Op dit moment wordt geïnventariseerd welke extra kosten hiervan het gevolg zijn. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan de kosten van het huisvesten van de ingeslotenen en detacheringskosten van het personeel.
Gelaatscontrole bij Schiphol |
|
Farshad Bashir , Sadet Karabulut |
|
Is het waar dat op Schiphol vrouwen met gezichtsbedekkende kleding soms ongecontroleerd door de douane komen?1 Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat iedere reiziger met gezichtsbedekkende kleding bij het passeren van de douane op Schiphol wordt gecontroleerd? Zo nee, welk protocol wordt gevolgd en hoe vindt controle op naleving daarvan plaats?
Nee, vrouwen met gezichtsbedekkende kleding worden aan de grens altijd door de Koninklijke Marechaussee (KMar) gecontroleerd. De standaardwerkwijze is dat deze vrouwen worden begeleid naar een aparte controleruimte, waar zij hun gezicht moeten onthullen aan een vrouwelijke grenswachter van de KMar, waarna wordt gecontroleerd of de foto in het paspoort overeenkomt met het gezicht van de desbetreffende persoon. Groepscommandanten houden toezicht op het werk van de grenswachters en een correcte behandeling van personen aan de grens.
Het artikel "Duopolie op komst in openbaar busvervoer" |
|
Afke Schaart (VVD) |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
Kent u het artikel «Duopolie op komst in openbaar busvervoer»?1
Ja.
Maakt de Nederlandse regering, naast de Europese Commissie, een eigen afweging over de toelaatbaarheid van een fusie tussen Transdev (Connexxion) en Veolia? Zo ja, beoordeelt in dat kader de Nederlandse Mededingingsautoriteit deze voorgenomen fusie? Zo nee, waarom wordt deze fusie niet getoetst door de Nederlandse regering, gezien het kleine aantal aanbieders van openbaar vervoer en het grote marktaandeel van twee aanbieders als deze fusie doorgaat?
Ondernemingen met een bepaalde omvang die willen fuseren, zijn afhankelijk van hun omzetmeldingsplichtig bij de Europese Commissie of bij de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa).
Artikel 1 van de Europese verordening betreffende concentratiecontrole (139/2004) bevat gedetailleerde regels omtrent de hoogte van de omzet die een meldingsplicht bij de Europese Commissie doet ontstaan. Een wereldwijde gezamenlijk omzet van € 2,5 miljard vormt de ondergrens voor nader onderzoek of een Europese meldingsplicht bestaat. Een concentratie moet worden gemeld bij de NMa wanneer de betrokken ondernemingen individueel meer dan € 30 miljoen en gezamenlijk meer dan € 113 miljoen aan omzet hebben behaald.
De voorgenomen fusie van Transdev en Veolia is op grond van de relevante omzetdrempels meldingsplichtig bij de Europese Commissie. Omdat de voorgenomen fusie significante gevolgen kan hebben voor de concurrentie op Nederlandse vervoersmarken, heeft de NMa, met instemming van de minister van Economische Zaken de Europese Commissie, verzocht om een verwijzing van de zaak voor zover die betrekking heeft op Nederland. De Europese Commissie heeft dit verzoek tot deelverwijzing ingewilligd, waarna de zaak is aangemeld bij de NMa.
De NMa heeft geconstateerd dat er redenen zijn om aan te nemen dat de daadwerkelijke concurrentie op de Nederlandse vervoersmarkten kan worden belemmerd als gevolg van de fusie tussen Transdev en Veolia. De NMa heeft daarom besloten dat voor de fusie een vergunning is vereist. De NMa voert momenteel een diepgaand onderzoek uit naar de gevolgen van de fusie. Op basis daarvan volgt een definitieve beschikking over het al dan niet verstrekken van een vergunning, eventueel onder nader te stellen voorwaarden. De beschikkingstermijn is in beginsel 13 weken, maar kan worden verlengd indien aanvullende gegevens moeten worden opgevraagd.
Wat is het regeringsbeleid met betrekking tot marktwerking in het openbaar vervoer, gezien het feit dat nu de situatie dreigt te ontstaan dat de markt voor het overgrote deel in handen is van twee bedrijven, terwijl daarnaast een derde partij (Qbuzz) dochter is van de Nederlandse Spoorwegen die met behulp van belastinggeld mag concurreren en in de drie grote steden het vervoer aan de gemeentebedrijven onderhands wordt gegund?
Het Nederlandse beleid met betrekking tot marktwerking in het openbaar vervoer is vastgelegd in de Wet Personenvervoer 2000 (WP2000). De doelen van de wet zijn: betere kwaliteit van het openbaar vervoer en meer efficiency door middel van decentralisatie èn aanbesteding van concessies. Thans ligt bij uw Kamer een wetsvoorstel tot wijziging van de WP2000. Dit wetsvoorstel beoogt de WP2000 in overeenstemming te brengen met de Europese verordening betreffende openbaar vervoer per spoor en over de weg, zoals deze vanaf 3 december 2009 rechtstreeks doorwerkt in de lidstaten (PSO-verordening).
Uitgangspunt van de verordening is aanbesteding van het openbaar vervoer. In het voorliggende wetsvoorstel wordt tevens uitvoering gegeven aan het kabinetsstandpunt over de motie Roefs. Dit houdt in dat voorgesteld wordt de stadsregio’s Amsterdam, Rotterdam en het Stadsgewest Haaglanden de keuze te geven tussen het aanbesteden dan wel inbesteden van het stadsvervoer in de drie grote steden. Inbesteden betekent dat het openbaar vervoer onderhands gegund mag worden aan een vervoerder waarover de Stadsregio zeggenschap heeft conform de regels van de Europese verordening.
Ten aanzien van de vraag over Qbuzz het volgende. Om mee te kunnen doen aan Europese openbare aanbestedingen, dient een partij onder meer de jaarrekeningen van drie voorgaande jaren te overleggen. Voor nieuwe marktpartijen, die hieraan per definitie niet kunnen voldoen, wordt veelal voorzien in een oplossing die inhoudt dat een derde partij zijn kennis en middelen ter beschikking stelt van de nieuwe partij. Indien dit niet mogelijk zou zijn, zou de openbaarvervoermarkt immers voor altijd afgesloten blijven voor nieuwe toetreders. Een nieuwkomer op de openbaarvervoermarkt mag, gegeven de systematiek van de WP2000, deelnemen aan aanbestedingen voor regionaal openbaar vervoer indien derde partijen bereid zijn de garantstelling op zich te nemen.
NS Internationaal stelt zich garant voor Qbuzz en Qbuzz betaalt in ruil daarvoor een marktconforme vergoeding. NS Internationaal is binnen de NS Groep commercieel zelfstandig. Dit betekent dat, hoewel de NS Groep 49% van de aandelen van Qbuzz bezit, de NS Groep niet aansprakelijk is voor eventuele schulden van NS Internationaal die voortvloeien uit rechtshandelingen verricht door Qbuzz. Er is geen sprake van het kruisen van financiële stromen. Omdat NS Internationaal geen (rijks)subsidie ontvangt, kan Qbuzz niet op de markt concurreren met belastinggeld.
Uit een vooronderzoek, dat de NMa medio 2009 heeft uitgevoerd naar aanleiding van de motie Aptroot/Mastwijk, blijkt dat er geen aanwijzingen zijn dat de Mededingingswet, of sectorspecifieke regelgeving waar de NMa toezicht op houdt, is overtreden (TK 29 984 nrs. 193 en 205).
Is de Nederlandse openbaarvervoersmarkt daarmee straks niet gesloten voor kleinere zelfstandige aanbieders van openbaar vervoer en eventuele nieuwkomers?
De openbaarvervoersmarkt is niet gesloten voor kleinere aanbieders en eventuele nieuwkomers. Het staat binnenlandse en buitenlandse vervoerders altijd vrij om mee te dingen naar alle concessies die worden aanbesteed. Van de vijftig concessies worden er jaarlijks gemiddeld zeven opnieuw aanbesteed, waarbij ze van vervoerder kunnen wisselen. De mededingingswetgeving verbiedt misbruik van economische machtsposities. De kansen van nieuwkomers op de markt en de hoogte van de drempels voor nieuwe toetreders vormen een integraal onderdeel van de afweging van de NMa om al dan niet een vergunning te verlenen voor de voorgenomen fusie tussen Transdev en Veolia.
Het bericht dat Turkije mogelijk chemische wapens inzet tegen de PKK |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Shocking images of dead Kurdish fighters. Turkey accused of using chemical weapons against PKK»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u dit bericht, alsmede de ontkennende reactie van de Turkse autoriteiten op de beschuldigingen dat chemische wapens zouden zijn ingezet tegen Koerdische PKK-strijders?
Voor Turkije is het Chemische Wapensverdrag op 11 juni 1997 in werking getreden. Het land heeft binnen de Organisatie voor het Verbod op Chemische Wapens (OPCW) in het verleden meerdere malen officieel te kennen gegeven geen chemische wapens te bezitten. Navraag bij de Turkse autoriteiten leert dat Turkije bevestigt niet in het bezit te zijn van chemische wapens.
Het genoemd artikel in Der Spiegel baseert zich mede op een rapport van de Universiteitskliniek Hamburg-Eppendorf. Deze kliniek heeft naar aanleiding van de berichten in de media op 13 augustus een rectificerend persbericht verspreid. In het persbericht wordt gemeld dat het instituut op geen enkele wijze bevestigt dat de dood van de afgebeelde slachtoffers het gevolg is van inzet van chemische wapens. Voor uw informatie is het persbericht bijgevoegd.2
Ziet u aanleiding om met de Turkse autoriteiten in contact te treden over deze kwestie en er bij hen op aan te dringen opheldering te geven over de wijze waarop tegen PKK-strijders wordt opgetreden en de mogelijke inzet van chemische wapens daarbij?
Zie antwoord vraag 2.
Welke mogelijkheden ziet u om deze kwestie in de Organisatie voor het Verbod op Chemische Wapens (OPCW) of via andere multilaterale kanalen zoals de VN, de NAVO en de EU aan de orde te stellen en, indien de Turkse autoriteiten hierover geen openheid van zaken geven, te pleiten voor een internationaal onafhankelijk onderzoek om vast te stellen of Turkije zich schuldig maakt aan schending van het Verdrag inzake chemische wapens?
Het Chemische Wapensverdrag behelst een verbod op de ontwikkeling, productie, aanleg van voorraden en het gebruik van chemische wapens. Daarnaast voorziet het verdrag in de verplichting tot vernietiging van bestaande voorraden.
Nederland ziet op basis van de informatie in het aangehaalde bericht geen aanleiding om Turkije te verdenken van het gebruik of het bezit van chemische wapens. Er is dan ook geen reden om deze kwestie binnen de OPCW, de VN of de EU aan de orde te stellen.
Beweringen dat Turkije chemische wapens heeft ingezet tegen Koerdische opstandelingen |
|
Harry van Bommel |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Kent u berichten uit de Nederlandse en Duitse pers over de vermeende inzet door Turkije van chemische wapens tegen Koerdische opstandelingen?1
Ja.
Is het waar dat de universiteit van Hamburg in een forensisch rapport bevestigt dat acht Koerden in september 2009 zeer waarschijnlijk zijn omgekomen door de inzet van chemische stoffen? Indien ja, wat is uw beoordeling van dit rapport?
Het is onjuist dat het Institut für Rechtsmedizin des Universitätsklinikums Hamburg-Eppendorf op basis van ter beschikking gestelde foto’s heeft aangegeven dat de afgebeelde slachtoffers zeer waarschijnlijk omkwamen door de inzet van chemische wapens.
Universiteitskliniek Hamburg-Eppendorf heeft naar aanleiding van de eerdere berichten in de media een rectificerend persbericht verspreid. In het persbericht (d.d. 13 augustus) wordt gemeld dat het instituut op geen enkele wijze bevestigt dat de dood van de afgebeelde slachtoffers het gevolg is van inzet van chemische wapens. Bovendien kan het Instituut volgens de verklaring geen oordeel geven over de oorzaak en het tijdstip van de verwondingen.2
Is het tevens waar dat de resultaten van een uitgevoerde autopsie op deze acht Koerden door Turkije geheim worden gehouden?
Navraag bij Turkse autoriteiten leert dat autopsierapporten op basis van de Turkse wet alleen door de directe familie van betrokkenen opgevraagd kunnen worden. De rapporten worden dus niet geheim gehouden.
Deelt u de opvatting dat Turkije nadere opheldering moet verschaffen over de omstandigheden waaronder deze acht Koerden zijn omgekomen en bent u bereid daarop aan te dringen?
Er is geen reden om aan te nemen dat Turkije in het bezit is van chemische wapens of dat Turkije deze wapens heeft gebruikt tijdens een confrontatie met Koerdische opstandelingen. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 2 van het lid Voordewind (kenmerk 2010Z11626).
Deelt u de opvatting dat bij weigering om opheldering te verschaffen, moet worden aangedrongen op onafhankelijk onderzoek, en bent u bereid deze suggestie, afkomstig uit de Duitse Bondsdag, in Europees verband aan de orde te stellen?
In de Duitse Bondsdag zijn (vooralsnog) geen vragen gesteld over deze kwestie. Mocht aan Nederland informatie bekend worden die twijfel doet rijzen over naleving van het Chemische wapensverdrag door Turkije dan zal om opheldering worden gevraagd conform de bepalingen van het verdrag.
De instructie voor diplomaten over deelname aan coalitie(-onderhandelingen) door de PVV |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de door NRC gepubliceerde instructie voor diplomaten over de deelname van de PVV aan de coalitie(-onderhandelingen)?1
Ik heb het betreffende stuk in NRC gelezen.
Kunt u bevestigen dat dit memo authentiek is? Zo niet, kunt u aangeven wat de status van deze instructie wel is? Zo niet, is er een memo naar posten/diplomaten gegaan? Kunt u die aan de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
Er is geen sprake van een instructie aan de Nederlandse posten in het buitenland. Er is aan een kleine groep ambassades een informatief bericht toegegaan over het formatieproces in Nederland, met enkele elementen van publieksdiplomatie, die desgewenst gebruikt zouden kunnen worden op passieve basis.
Kunt u aangeven wat uw betrokkenheid en rol was bij de totstandkoming van dit memo?
Dit bericht is binnen het ministerie van Buitenlandse Zaken opgesteld en verzonden. Voor verzending heb ik kennisgenomen van dit bericht.
Deelt u de mening dat u uw rol als onderhandelaar namens het CDA en die van (demissionair) minister van Buitenlandse Zaken strikt gescheiden dient te houden?
Ja.
Deelt u de mening dat het bijzonder vreemd is dat in het licht van de pertinente weigering van de 3 onderhandelaars – waarvan u er een bent – deel te nemen aan het vorige week gehouden Kamerdebat en duidelijkheid te verschaffen over de status van het te vormen kabinet (bijzonder meerderheids- of minderheidskabinet), nu in dit memo zo stellig staat dat er een minderheidskabinet komt?2
Neen. In het bericht staat opgenomen dat er op dit moment gesprekken gaande zijn over de vorming van een nieuw kabinet.
Hoe verhoudt de instructie om niets te zeggen over deelname van de PVV aan gesprekken over een mogelijke coalitie van CDA en VVD zich tot het feit dat deze partij wel met CDA en VVD onderhandelt over zowel een regeerakkoord als een gedoogakkoord?
Van een dergelijke instructie is geen sprake. Er staat dat er op dit moment wordt gesproken over parlementaire steun van de PVV aan een kabinet van VVD en CDA.
Kunt u die duidelijkheid nu alsnog verschaffen?
Zie antwoord vragen 5 en 6
Wat zou deelname van de PVV aan de coalitie betekenen voor de behandeling van moslims in Nederland?
Op dit moment zijn gesprekken gaande over de vorming van een nieuw kabinet. Op de uitkomsten daarvan wil ik als minister van Buitenlandse Zaken niet vooruit lopen.
Hoe beoordeelt u de consequenties van deelname van de PVV aan de regeringscoalitie voor de Nederlandse belangen in de rest van de wereld en de belangen van Nederlanders elders in de wereld?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht "Advies over PVV voor diplomaten" |
|
Ineke van Gent (GL), Mariko Peters (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Is de inhoud van het bericht «Advies over PVV voor diplomaten» waar of niet waar?1
Er is geen sprake van een instructie aan de Nederlandse posten in het buitenland. Er is aan een kleine groep ambassades een informatief bericht toegegaan over het formatieproces in Nederland, met enkele elementen van publieksdiplomatie, die desgewenst gebruikt zouden kunnen worden op passieve basis.
Sponsoring van een voetbalcub door een thuiszorginstelling |
|
Renske Leijten |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het feit dat Thuiszorg Groningen de eredivisieclub FC Groningen sponsort voor 80 000 euro?1
Van dit bericht heb ik kennis genomen.
Erkent u dat Thuiszorg Groningen gered is met staatsgeld, na het debacle met Meavita? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe oordeelt u over de besteding van deze 80 000 euro?
Thuiszorg Groningen (TZG) is opgericht om de continuïteit van zorg die in gevaar kwam door het faillissement van Meavita te garanderen voor het geval er geen andere partijen beschikbaar waren die de zorg wilden overnemen.
Ten behoeve van de continuïteit van zorg is door de NZa vervolgens steun verleend aan het nieuw opgerichte Thuiszorg Groningen om sanering en afvloeiing van boventallig personeel volgens een met de vakbonden overeengekomen sociaal plan te financieren.
Tegen die achtergrond wekt de besteding van 80 000 euro aan sportsponsoring in dit geval bevreemding. Dit bedrag is overigens volgens de instelling zelf niet afkomstig uit de verleende steun maar uit het marketingbudget van TZG. Daarom ga ik er dan ook van uit dat de zorgverlening als zodanig niet in het geding komt.
Erkent u dat het onbegrijpelijk is voor de vele medewerkers die ontslag hebben gekregen bij Thuiszorg Groningen dat er nu een voetbalclub wordt gesponsord? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ontslag grijpt altijd diep in in het leven van betrokkenen. Tegelijkertijd zij opgemerkt dat de verleende steun het juist mogelijk gemaakt heeft om het ontslag op een ordentelijke manier en conform de CAO te laten plaatsvinden in plaats dat zij in het faillissement zouden zijn achtergebleven. De NZa monitort dat de steungelden worden gebruikt voor het beoogde doel (waaronder niet begrepen sportsponsoring). Thuiszorg Groningen verschaft de NZa hiertoe per kwartaal een door een accountant goedgekeurde verantwoording van de besteedde steun (zie ook vraag 4).
Dat bij deze medewerkers ook sprake is van bevreemding kan ik mij goed voorstellen.
Hoe oordeelt de Nederlandse Zorgautoriteit over deze sponsoring? Op welke wijze draagt dit bij aan de versterking van de organisatie?
De NZa informeert mij als volgt: «Gezien de concurrerende omgeving waarin aanbieders van thuiszorg wedijveren om de gunst van de consument, is naamsbekendheid en reclame maken van belang. In dit geval gaat het om een zorgorganisatie die net financiële steun vanuit de overheid heeft ontvangen. Overheidssteun is bedoeld om de continuïteit van zorg te borgen voor de consument als een instelling in financiële nood is. Het is een uiterst redmiddel.
Aan de steunverlening is door de NZa een aantal voorwaarden verbonden. De steunverlening is verleend voor bepaalde posten, zoals financiering van het sociaal plan. Na afloop van ieder kwartaal verstrekt Thuiszorg Groningen een financiële rapportage ten aanzien van de besteding van de steunverlening. De steun wordt uitgekeerd in drie stappen (ook wel tranches). Voor de uitkering van de tweede en derde tranche beoordeelt de NZa of het financieel management op orde is en het geld uit de eerste tranche goed terecht is gekomen. Afhankelijk daarvan wordt bepaald of die tweede (en derde) stap nodig is en zo ja of de hoogte moet worden bijgesteld.»
Is het zo dat de sponsoring een onderdeel is van positieve naamsbekendheid en daardoor de mogelijkheid om onderdelen van Thuiszorg Groningen af te stoten?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
Volgens Thuiszorg Groningen is de sponsoring bedoeld om de naamsbekendheid te vergroten en te laten zien dat Thuiszorg Groningen weer meetelt. Van enige relatie met de mogelijkheid om onderdelen af te stoten is geen sprake.
Bent u voorts op de hoogte van het feit dat het Albert Schweizerziekenhuis in Dordrecht shirtsponsor is van de topklassevereniging BVV Barendrecht?3
Ik heb het betreffende bericht gelezen.
Welk bedrag geeft het ziekenhuis gedurende de tweejarige overeenkomst uit aan deze voetbalclub? Gaat het hier om geld dat bedoeld is voor zorg?
De overeenkomst houdt in dat het ziekenhuis gedurende twee jaar 10 000 euro per jaar betaalt. Het gaat hierbij om geld dat afkomstig is uit de begrotingspost voor voorlichting en communicatie, een post die vrijwel elk ziekenhuis heeft.
Is u bekend dat het ziekenhuis sponsort om aan naamsbekendheid te doen? Wat is uw oordeel hierover? Kunt u uw antwoord toelichten?
De sponsoring vindt inderdaad plaats om de naamsbekendheid van het ziekenhuis te vergroten. Mij dunkt dat naamsbekendheid vooral moet voortvloeien uit de kwaliteit van de geleverde zorg, sponsoring kan in aanvullende zin de naamsbekendheid verbeteren.
Vindt u het aanvaardbaar dat een ziekenhuis op deze manier zorggeld uitgeeft terwijl er 1,4 miljard op zorg wordt bezuinigd omdat de zorgkosten de pan uit zouden rijzen?
Het ziekenhuis heeft de mogelijkheid om dergelijke uitgaven te doen. Het moet zelf afwegen of een dergelijke uitgave verantwoord is.
Hoe oordeelt u over het feit, los van bovenstaande zorginstellingen, dat zorginstellingen het betaald voetbal sponsoren? Vindt u dat een gewenste ontwikkeling? Kunt u uw antwoord toelichten?
Sponsoring is een algemeen maatschappelijk verschijnsel waarvan, mits goed toegepast, de effectiviteit in principe niet ter discussie staat. Dat kan dus ook voor een zorginstelling gelden. Zoals aangegeven dient evenwel de kwaliteit van de geleverde zorg het belangrijkste «unique selling point» te zijn. .
Is bekend hoeveel meer zorginstellingen betaald voetbal sponsoren, dan wel aan sponsoring doen op andere wijze? Zo nee, bent u bereid dit te (laten) onderzoeken? Zo ja, kunt een overzicht sturen naar de Kamer van de sponsoractiviteiten van zorginstellingen?
Mij is niet bekend hoeveel zorginstellingen betaald voetbal sponsoren. Ik zie ook geen aanleiding een dergelijk onderzoek te starten omdat ik aanneem dat de commotie rond deze twee casussen er voor zal zorgen dat instellingsbesturen zich er extra van bewust zullen worden dat het nodig is steeds de afweging te maken of een dergelijke uitgave verantwoord is.
Zorginstellingen en betaald voetbal organisaties kunnen zinvol samenwerken, bijv. in het kader van wijkaanpak of bevordering van gezonde leefstijl. De afweging om een dergelijke samenwerking aan te gaan en welke vorm die dan zou kunnen krijgen wil ik echter nadrukkelijk bij de instellingsbesturen laten.
Bent u bereid een einde te maken aan sponsoring door zorginstellingen, wetende dat al het zorggeld besteed dient te worden aan zorg? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit doen?
Zie antwoord vraag 11.
De ontslagvergoeding van bijna een miljoen bij het CAK |
|
Renske Leijten |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Was u voor het uitkomen van het jaarverslag van het CAK op de hoogte van het feit dat één van de bestuurders een ontslagvergoeding van 875 000 euro had gekregen?1 Zo nee, hoe oordeelt u over deze ontslagvergoeding? Zo ja, waarom heeft u hierover de Kamer niet geïnformeerd?
Het CAK heeft mij geïnformeerd over het voornemen tot ontslag van het betreffende directielid en over het feit dat daaraan mogelijkerwijs een wachtgeldaanspraak zou zijn verbonden. Vóór het uitkomen van het jaarverslag 2009 was ik er niet van op de hoogte dat daarin melding zou worden gemaakt van een «ontslagvergoeding» van 875 000 euro. Het CAK heeft mij desgevraagd aangegeven dat het in dit geval niet gaat om een «ontslagvergoeding» maar om een balanstechnische voorziening voor (mogelijk) toekomstig te betalen wachtgeld.
Bij een «ontslagvergoeding» gaat het om een bedrag ineens, gebaseerd op de kantonrechtersformule, dat in totaliteit wordt uitgekeerd bij het einde van de arbeidsovereenkomst. Hier is een «wachtgeldregeling» aan de orde; dat wil zeggen het recht op een maandelijkse aanvulling op inkomsten die de ontslagene na het ontslag ontvangt uit de WW of uit arbeid elders. De in dit geval toegepaste wachtgeldregeling is conform de geldende CAO. In plaats van de ad hoc-regelingen voor een ontslagvergoeding die in de marktsector gebruikelijk zijn, komen in de collectieve sector (de publieke plus de semi-publieke sector) vaak wachtgeldregelingen voor in cao’s. Wachtgeldregelingen vallen meestal goedkoper uit dan ontslagvergoedingen, omdat de meeste ontslagenen vrij snel weer over andere inkomsten blijken te kunnen beschikken.
De kosten van zo’n recht op wachtgeld zijn – anders dan die van een ontslagvergoeding ineens – op het moment van het ontslag dus nog niet exact bekend. De accountancyregels voor de financiële verslaglegging schrijven voor dat er dan een voorziening in de jaarcijfers moet worden opgenomen voor de mogelijke kosten van het wachtgeld. Het is gebruikelijk om dan uit te gaan van het slechtste geval: dat betrokkene tot het einde van de wachtgeldperiode geen andere inkomsten heeft. Op deze wijze wordt bereikt dat zich geen financiële tegenvallers uit de wachtgeldtoezegging meer kunnen voordoen, maar alleen nog maar meevallers.
In antwoord op uw vragen van 10 juni jl. (2010Z09268) ben ik uitvoerig ingegaan op mijn zienswijze op ontslagvergoedingen voor bestuurders. Deze kan kort worden samengevat als: gemaakte afspraken moet je nakomen, maar je moet ook nieuwe waarden en normen verdisconteren in nieuwe afspraken.
Is de ontslagvergoeding betaald met geld dat bestemd is voor de uitvoering van de taken van het CAK of uit de ontvangen eigen bijdragen?
Zoals uit het jaarverslag blijkt, is de voorziening voor de mogelijke kosten van de wachtgeldregeling binnen de totale exploitatie van het CAK gedekt.
Erkent u dat als de ontslagvergoeding komt uit de subsidie voor de uitvoering van de taken dat het blijkbaar goedkoper kan bij het CAK? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 1.
Erkent u dat als de ontslagvergoeding komt uit de eigen bijdragen van mensen die AWBZ-zorg ontvangen, dat dit geld dan oneigenlijk is besteed? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 1.
Op welke basis kreeg de bestuurder deze extreem hoge ontslagvergoeding?
Zoals in het jaarverslag is vermeld, is de geldende cao de basis van de wachtgeldregeling. De hoogte van het wachtgeld is onder andere afhankelijk van duur van de dienstbetrekking en het (laatst genoten) salaris. Zie ook het antwoord op vraag 1.
Herinnert u zich de grote puinhoop die het bij het CAK is geweest? Vindt u dit een basis voor zo een hoge ontslagvergoeding?
Zie het antwoord op vraag 5. Zie ook mijn antwoord op vraag 2 van uw vragen van 10 juni jl. (2010Z09268), kort: «slecht functioneren» is niet hetzelfde als «verwijtbaar handelen». Overigens is in dit geval bij het CAK een ontslag wegens reorganisatie aan de orde en een wachtgeldregeling.
Bent u bereid deze ontslagvergoeding te verhalen op de eigenaren van het CAK, te weten de zorgverzekeraars? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over het verloop van de terugvordering?
Met uw vraag veronderstelt u dat er sprake zou zijn van onrechtmatig handelen van de Raad van Commissarissen van het CAK. Daarvan is in deze situatie geen sprake. Bovendien veronderstelt uw vraag dat ik een terugvorderingsbevoegdheid zou hebben. Ook dat is niet het geval.
Wat is uw oordeel over het feit dat het CAK winst maakt met het uitvoeren van overheidstaken?
Het CAK maakt geen winst op de uitvoering van overheidstaken. Vanwege het feit dat het CAK voor het overgrote deel publieke taken uitvoert, heeft het kabinet besloten om het CAK om te vormen tot een publiekrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan.
Hoe verloopt het proces om het CAK een publieksrechtelijke organisatie te laten worden? Belooft u dat dan de beloning voor bestuurders flink zal zakken en dit soort ontslagvergoedingen niet meer voor zullen komen?
Wanneer het CAK een publiekrechtelijk zbo wordt, zullen daar in beginsel de arbeidsvoorwaarden voor rijksambtenaren, zoals neergelegd in het ARAR en het BBRA, gaan gelden. Aan die overgang wordt op dit moment gewerkt.
Het opslaan van gestolen of gevaarlijke goederen in professionele opslagplaatsen |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Attje Kuiken (PvdA), Hans Spekman (PvdA) |
|
Kent u het artikel «Het is mis in de opslagbranche»?1
Ja.
Zijn professionele opslagbedrijven inderdaad plaatsen «waar een groot deel van de criminelen zijn goederen opslaat»?
Het is mij niet bekend dat het opslaan van goederen van criminelen in professionele opslagplaatsen structureel gebeurt.
Deelt u de mening dat het beeld dat in het genoemde artikel wordt geschetst voor de regio Utrecht ook kan gelden voor de rest van Nederland?
Er is onvoldoende informatie beschikbaar om hierover een oordeel te vellen.
Heeft er reeds onderzoek plaatsgevonden door een fraude-interventieteam naar de opslagbedrijven? Zo ja, wat waren de resultaten en aanbevelingen? Zo nee, bent u bereid in overleg met de verschillende participanten een dergelijk landelijk onderzoek op te starten?
Er heeft ter zake geen onderzoek door een fraude-interventieteam onder leiding van het Openbaar Ministerie plaatsgevonden. Indien er concrete aanwijzingen zijn van strafbare feiten kunnen politie (lokale en bovenregionale recherche) en Openbaar Ministerie een strafrechtelijk onderzoek naar opslagbedrijven verrichten. Er is vooralsnog geen aanleiding om een dergelijk onderzoek landelijk op te starten.
Is de kans dat gestolen dan wel gevaarlijke goederen in professionele opslagplaatsen worden opgeslagen zonder te worden opgemerkt groter dan in andere opslagplaatsen zoals bedrijfspanden of woningen? Zo ja, waar blijkt dit uit?
Ik kan daar in algemene zin geen uitspraak over doen. Die kans zal van meerdere factoren afhangen, zoals bijvoorbeeld de mate van laagdrempeligheid van de betreffende opslagruimte, het aangesloten zijn bij een brancheorganisatie en de criteria waaraan aangesloten opslagbedrijven moeten voldoen en de eventuele connecties van de huurder in het criminele milieu.
Is het voor opsporingsdiensten of brandweer moeilijker om inzicht te verkrijgen in wat er in professionele opslagplaatsen wordt opgeslagen dan in opslagplaatsen in andere bedrijfspanden? Zo ja, waarom is dat het geval en acht u het wenselijk om dat te veranderen?
Nee. De bevoegdheden en positie van opsporingsdiensten en de brandweer zijn in beide gevallen gelijk. Zie verder het antwoord op vraag 7.
Welke bevoegdheden hebben opsporingsdiensten en brandweer om in professionele opslagplaatsen onderzoek te doen? Worden deze bevoegdheden in voldoende mate gebruikt? Zijn er naar uw mening lacunes in deze bevoegdheden?
De controlebevoegdheid van de Douane beperkt zich tot locaties als spoorwegemplacementen, havens, haventerreinen, luchthavens en plaatsen bestemd voor distributie en overslag van goederen die over de weg worden vervoerd. Op andere locaties is de Douane slechts bevoegd te controleren indien er een redelijk vermoeden van een strafbaar feit bestaat.
Controle door de politie of de FIOD/ECD kan alleen plaatsvinden als er sprake is van een redelijk vermoeden van een strafbaar feit. Het periodiek houden van handhavingcontroles door de politie of de FIOD/ECD is wettelijk niet toegestaan.
De brandweer heeft te allen tijde toegang tot alle plaatsen, voor zover zij het betreden daarvan voor een goede vervulling van de taak die hun in de wet is toebedeeld, noodzakelijk acht (Brandweerwet art. 20).
De officier van Justitie mag in geval van ontdekking op heterdaad van een strafbaar feit of een verdenking van een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten een opslagruimte doorzoeken. Bij dringende noodzakelijkheid kan de hulpofficier van Justitie van de opsporingsdienst deze bevoegdheid uitoefenen (art. 96c Sv). Buiten deze gevallen kan de officier van Justitie bij de rechter-commissaris vorderen om ter inbeslagneming elke plaats, dus ook een opslagruimte, te doorzoeken (art. 110 Sv).
De Wet wapens en munitie (WWM) biedt een ruimer bemeten doorzoekingsbevoegdheid. Op grond van art. 49 WWM kunnen opsporingsambtenaren te allen tijde plaatsen waar zij redelijkerwijze kunnen vermoeden dat wapens of munitie aanwezig zijn, ter inbeslagneming doorzoeken.
Art. 9 Opiumwet bevat een soortgelijke bevoegdheid.
Daarnaast bevat het Wetboek van Strafvordering enkele bijzondere opsporingsbevoegdheden die kunnen worden ingezet als sprake is van een verdenking van een feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, zoals de betreding van besloten plaatsen – waaronder opslagruimtes – en aanwending van een technisch hulpmiddel om die plaats op te nemen of de aanwezigheid en verplaatsing van een goed te kunnen vastleggen (art 126k Sv.).
Tot slot hebben opsporingsambtenaren op grond van art. 20 Wet Economische Delicten (WED) in het belang van het onderzoek toegang tot elke plaats, in het kader van het onderzoek naar in de WED opgenomen delicten. Zij kunnen voorts zaken onderzoeken en monsters nemen en aan opneming onderwerpen (art. 21 WED). Deze bevoegdheden kunnen worden toegepast zonder dat sprake is van een concrete verdenking.
Ik heb geen aanwijzingen dat de Douane, FIOD-ECD en politie hun opsporingsbevoegdheden in onvoldoende mate gebruiken. De mate waarin periodieke controles worden uitgevoerd door de brandweer wordt bepaald door het lokaal bestuur, die de vrijheid heeft om hier lokaal passend beleid op vast te stellen.
Naar mijn mening voldoen de bevoegdheden van de genoemde instanties.
Wat is uw oordeel over de mening van de in het artikel genoemde directeur van een opslagbedrijf die vindt «dat de onderzoeksinstanties de mogelijkheid moeten hebben om de (opslag)ruimten te bekijken»? Wilt u bevorderen dat er snel een protocol komt tussen de politie en de opslagbranche?
Het is wettelijk niet toegestaan voor onderzoeksinstanties om opslagruimtes te bekijken zonder verdenking van een strafbaar feit. De directeur vindt dat dit (wettelijk) mogelijk gemaakt zou moeten worden. Naar mijn mening treden onderzoeksinstanties in te grote mate in de persoonlijke levenssfeer van burgers als er zonder aanleiding opslagruimtes kunnen worden betreden en doorzocht.
Wat betreft het afsluiten van een protocol tussen politie en de opslagbranche is dit een onderwerp dat op regionaal niveau onderwerp van gesprek kan zijn, aangezien de inzet van de politie moet passen in de regionale prioriteitenstelling.
Acht u het in het kader van brandveiligheid gewenst dat de brandweer wel weet «wat er bij een bedrijf als DSM ligt opgeslagen, maar niet in een opslagplaats»? Zo nee, wat gaat u doen om dit verschil op te heffen? Zo ja, waarom?
Ik vind de vergelijking tussen beide locaties niet opgaan in termen van het risico van brandveiligheid. Immers een bedrijf als DSM werkt met brandgevaarlijke stoffen in zijn primaire productieproces en die stoffen zijn daar in zeer grote getale aanwezig. Het ligt niet in de lijn der verwachtingen dat vergelijkbare hoeveelheden brandgevaarlijke stoffen ook in opslagplaatsen zijn opgeslagen.
Deelt u de mening dat verhuurders van professionele opslagplaatsen een grotere verantwoordelijkheid moeten krijgen ten aanzien van de controle van goederen die in hun panden worden opgeslagen? Zo ja, op welke manier moet die verantwoordelijkheid worden vergroot? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik acht het niet nodig om de verantwoordelijkheid van verhuurders van professionele opslagplaatsen ten aanzien van de controle van opgeslagen goederen te vergroten.
Immers, verhuurders zijn niet geëquipeerd om gestolen goederen dan wel brandgevaarlijke stoffen te herkennen.
Hongerstakers die in de isoleercel belanden |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Is het waar dat het standaardprocedure is om opgesloten vreemdelingen die in hongerstaking gaan in een isoleercel te plaatsen?1 Zo ja, waarom? Zo nee, wat zijn dan de exacte regels en procedures?
Nee, het is geen standaardprocedure om ingesloten vreemdelingen die in hongerstaking gaan in een afzonderingscel te plaatsen.
De arts adviseert de directie tot overplaatsing naar een afzonderingscel met cameratoezicht of algemeen/penitentiair ziekenhuis indien hij dit medisch geïndiceerd acht. Bij voedselweigering kan dit laatste na ongeveer 4 weken noodzakelijk zijn. Indien het gaat om een vochtweigeraar plaatst de directie de vochtweigeraar na 24 uur in afzondering onder cameratoezicht.
Is het waar dat jaarlijks gemiddeld tien vreemdelingen per detentiecentrum in de isoleercel worden geplaatst wegens hongerstaking?1 Zijn hierover exacte cijfers beschikbaar? Zo nee, waarom niet?
In de eerste helft van 2010 zijn ongeveer 10 vreemdelingen per detentie- of uitzetcentrum in afzondering geplaatst als gevolg van een honger- of honger- en dorststaking.
Plaatsing in de isoleercel, ook aangeduid als plaatsing in afzondering, kan opgelegd worden indien zich bepaalde omstandigheden voordoen, bijvoorbeeld in het belang van de handhaving van de orde of veiligheid in de inrichting of ter bescherming van de betrokken gedetineerde. Bij het plaatsen in afzondering schakelt de inrichtingsarts zo nodig een psycholoog/psychiater en eventueel ook een vertrouwensarts in.
Bij afzondering vanwege een hongerstaking, adviseert de inrichtingsarts de directie over de gezondheidstoestand van de hongerstaker. In geval van psychopathologie wordt de plaatsing altijd afgestemd met gedragsdeskundigen. Op deze wijze wordt in individuele gevallen zorgvuldig omgegaan met de plaatsing in afzondering.
Hoe kan het dat zoveel mensen in de isoleercel worden geplaatst, terwijl bekend is dat isolatie leidt tot psychische en fysieke schade?
Zie antwoord vraag 2.
Is het naar uw mening strikt noodzakelijk om iedere hongerstaker in een isoleercel te plaatsen? Zo ja, waarom?
Nee, zie verder het antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening van hoogleraar Van Kalmthout dat cameratoezicht niet alleen in een kale strafcel maar ook in een reguliere gemeubileerde cel met daglicht plaats zou kunnen vinden?
Bij cameratoezicht in de afzonderingscel is de camera zodanig aangebracht dat de observatie van de gehele cel mogelijk is. Hoewel cameratoezicht technisch mogelijk is in een gewone cel, staat meubilering observatie van de gehele cel in de weg.
Bent u bereid er voor te zorgen dat per individu zal worden beoordeeld of plaatsing in een isoleercel strikt noodzakelijk is? Hoe gaat u hier voor zorgen? Bent u bereid te zorgen voor alternatieven, zoals het mogelijk maken van cameratoezicht op de reguliere cel indien dit in het belang is van de veiligheid van de betreffende vreemdeling? Zo nee, waarom niet?
Het is reeds staand beleid dat per individu wordt beoordeeld of plaatsing in afzondering dan wel overplaatsing naar een algemeen/penitentiair ziekenhuis noodzakelijk is. De arts en directeur bepalen in overleg of en op welk moment dit gebeurt. Bij het antwoord op vraag 5 gaf ik aan dat volledig cameratoezicht in een reguliere cel niet mogelijk is.
Het bericht dat Amerikaanse bodyscanners naaktbeelden bewaren |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat Amerikaanse Federal Marshals Service aangegeven heeft dat Amerikaanse bodyscanners tienduizenden naaktbeelden bewaren?1
De in het bericht weergegeven wijze van werken met de security scanners voor wat betreft het onderdeel beeldopslag, wijkt volledig af van de wijze van werken met deze scanners op Schiphol. Ik ga hier nader op in.
Kunt u uiteenzetten of het bewaren van deze beelden valt binnen de bestaande juridische regels waaraan de Amerikaanse bodyscanners moeten voldoen?
Ik acht het niet op mijn weg liggen aan te geven aan welke regels van Amerikaans recht het gebruik van security scanners op Amerikaans grondgebied moet voldoen.
Bent u op de hoogte van de verklaring van de woordvoerder van Schiphol dat TNO body scanners heeft getest op de mogelijkheid van opslaan en exporteren van beelden? Kunt u toelichten of dit in opdracht van de regering is gedaan? Indien dat het geval is, kunt u toelichten met welk doel die tests hebben plaats gevonden, en hoe dit te rijmen valt met uw eerdere verklaringen in antwoord op Kamervragen van de heer Pechtold?2
Ik heb van deze verklaring kennisgenomen.
De testen die bij TNO met de security scanners zijn uitgevoerd, waren gericht op het vaststellen van de detectieprestaties. Hierbij is gebruik gemaakt van extra zogenaamde randapparatuur waarmee de scangegevens van de security scanners kunnen worden opgeslagen. De testen richtten zich op geen enkele wijze op de mogelijkheid van opslaan en exporteren van beelden.
Zoals ik in mijn antwoord op Kamervragen (TK 2009–2010, nr. 1 465, p. 3125) heb aangegeven is het opslaan van beelden alleen mogelijk met bovenvermelde extra randapparatuur die op de security scanners wordt aangesloten en die specifiek geschikt is voor het opslaan en/of versturen van gegevens. In mijn antwoord heb ik tevens aangegeven dat deze extra randapparatuur in Nederland niet op de luchthaven wordt gebruikt.
Is het waar dat een gebruikte Amerikaanse bodyscanner teruggestuurd is naar de fabrikant zonder dat de beelden gewist zijn? Zo ja, kunt u toelichten of er regels en procedures zijn ingesteld ter voorkoming van een vergelijkbare situatie bij de bodyscanners die op Schiphol geplaatst zijn of worden?
Daarover staat mij geen informatie ter beschikking.
Security scanners die op Schiphol geplaatst zijn of zullen worden, beschikken niet over de vereiste randapparatuur waarmee beelden opgeslagen kunnen worden. Op apparaten die eventueel zouden worden teruggestuurd naar de fabrikant, kunnen zich dus ook geen beelden bevinden.
Wat is uw reactie op de Mededeling van de Europese Commissie over een mogelijke EU- regeling voor gemeenschappelijke normen voor het gebruik van body scanners, waarin expliciet wordt gesteld dat het opslaan van beelden geen enkel doel dient?3
Over de Mededeling van de Europese Commissie wordt momenteel een informatiefiche (zogeheten BNC-fiche) opgesteld. De Tweede Kamer ontvangt dit fiche naar verwachting eind augustus of begin september. Wat betreft het opslaan van beelden kan ik u mededelen dat Nederland op luchthavens nooit apparatuur heeft ingezet waarmee het mogelijk is om beelden op te slaan of te exporteren.
Overigens stelt de Mededeling niet dat het opslaan van beelden geen enkel doel dient. Onder punt 52 wordt aangegeven dat, in overeenstemming met Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad, beelden «in beginsel» niet mogen worden opgeslagen. Maar als een persoon bij controle wordt tegengehouden omdat hij een verboden voorwerp bij zich draagt, mag een beeld tijdelijk als bewijs worden vastgehouden.
Kunt u toelichten of de mogelijkheid tot opslag van de beelden bij de aanbesteding van de bodyscanners door Schiphol net zoals in Amerika is meegenomen in de eisen aan de fabrikant?
Schiphol heeft niet om een opslagmogelijkheid verzocht en deze mogelijkheid is niet aanwezig op de door Schiphol ingezette apparatuur.
Is het u bekend dat in andere EU Lidstaten, body scanners worden getest die op uitdrukkelijk verzoek van de betreffende regering zijn uitgerust met de mogelijkheid tot opslag en export van beelden?
Het is mij bekend dat in andere EU-lidstaten security scanners die zijn uitgerust met de mogelijkheid tot opslag van beelden, in een laboratoriumomgeving zijn getest, zoals dit ook bij TNO is gebeurd. Niet is mij bekend of hierbij om de mogelijkheid van opslag van beelden uitdrukkelijk is verzocht. Voor wat betreft de inzet op luchthavens worden, voor zover mij bekend, in andere EU-lidstaten geen security scanners met de mogelijkheid tot opslag van beelden ingezet.
Is het de inzet van de Nederlandse regering om in een eventuele EU-regeling met betrekking tot body scanners de opslag en export van beelden expliciet te verbieden?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft de regering advies gevraagd aan het College Bescherming Persoonsgegevens omtrent het opslaan en exporteren van beelden gemaakt door body scanners?
Dit is niet gedaan, aangezien op Nederlandse luchthavens geen security scanners worden ingezet die over de vereiste extra randapparatuur beschikken waarmee beelden opgeslagen en/of geëxporteerd kunnen worden.
De totstandkoming van grote projecten |
|
Farshad Bashir |
|
Camiel Eurlings (minister verkeer en waterstaat) (CDA) |
|
Onderschrijft u de kritiek over het gebrek aan kennis en inzicht bij bestuurders die moeten onderhandelen en beslissen over ontwerp en uitvoering van grote projecten?1 Zo nee, waarom niet?
We delen deze constatering niet. De bestuurder dient ervoor zorg te dragen dat hij/zij de kennis en informatie heeft die nodig is voor het te nemen besluit. Dit uitgangspunt werd tot voor kort vertaald in het in vrijwel alle fasen van een project gedetailleerd uitrekenen van de effecten van de voorgenomen maatregel. Deze gedetailleerde berekeningen bleken – in tegenstelling tot een inschatting van ordegrootte van de effecten – bij het nemen van het besluit slechts een beperkte rol te spelen. Door het detailniveau was de kans op rekenfouten groot, het legde een groot beslag op de organisatie en was voor de samenleving moeilijk navolgbaar. De Commissie Versnelling Besluitvorming Infrastructurele Projecten heeft daarnaast opgemerkt dat de overheid daarmee schijnzekerheden creëerde.
Met de Sneller & Beter werkwijze wordt de informatie toegesneden op het te nemen besluit. Naarmate de besluitvorming concreter wordt, worden berekeningen gedetailleerder. Daarnaast wordt via het stimuleren van participatietrajecten, beter dan tot voor kort, gebruik gemaakt van de kennis, waarover mensen en organisaties in de directe omgeving van het project beschikken.
Onderschrijft u de beweringen dat onderzoekers niet altijd even onafhankelijk de feiten over de consequenties van een groot project rapporteren aan opdrachtgevende bestuurders waardoor de bestuurders en controlerende organen onjuist of onvolledig geïnformeerd worden? Zo nee, waarom niet?
We hebben geen concrete aanwijzingen om te twijfelen aan de onafhankelijkheid en de professionaliteit van de onderzoekers. In het geval dat bij een onderzoek vraagtekens naar de juistheid en volledigheid van het onderzoek worden gezet, wordt veelal een second opinion op dat onderzoek uitgevoerd.
Zo wordt in het werkproces van de maatschappelijke kosten baten analyse in verband met de complexiteit al de kennis en kunde van het Centraal Planbureau (als controle) betrokken.
Onderschrijft u dat het gebrek aan kennis en inzicht over voorbereiding en uitvoering van grote projecten bij bestuurders en controlerende organen negatieve gevolgen en budgetoverschrijdingen tot gevolg heeft? Zo nee, waarom niet?
Wij kennen geen causaal verband tussen budgetoverschrijdingen en een mogelijk gebrek aan kennis en inzicht over voorbereiding en uitvoering bij bestuurders en controlerende organen.
Het ontstaan van budgettaire overschrijdingen kent een aantal oorzaken. Hiervoor verwijs ik naar de recente constateringen uit het rapport van de Tijdelijke Commissie Infrastructuurprojecten en het advies van de Commissie Versnelling Besluitvorming Infrastructurele Projecten. De adviezen worden momenteel verwerkt in procedures en werkprocessen. Hierbij is aandacht voor het budgettair kader van grote projecten. De kern daarbij is: realistisch ramingen en zorgen voor een financiële uitvoerbaarheid van de voorkeursbeslissing.
Bent u naar aanleiding van de geuite kritiek en mede gelet op eerder overleg hierover in de Tweede Kamer bereid om naast de Rijksprojectenacademie een landelijk projectencentrum in te stellen waarin de deskundigheid en ervaring met grote projecten bijeengebracht wordt ter ondersteuning van bestuurders?2 Zo nee, waarom niet? Hoe gaat u dan de negatieve consequenties en budgetoverschrijdingen bij grote projecten voorkomen?
We zijn nog steeds van mening dat een aparte organisatie waarin deskundigheid en ervaring met grote projecten wordt gebundeld, niet noodzakelijk is.
Zo maken Verkeer en Waterstaat en VROM afspraken om op vernieuwende manieren grote projecten aan te pakken en meer samenwerking over de ministeries heen en met de regio’s te organiseren. Hierbij wordt elkaars expertise gebruikt. Met name de bestaande rijksdiensten, die zich bezig houden met grote projecten, zoals ProRail, Rijkswaterstaat en Rijksgebouwendienst, benutten meer en meer elkaars deskundigheid en ervaring. Met het realiseren van grote projecten wordt veel kennis ontwikkeld bijvoorbeeld m.b.t. kosten-baten analyses en milieu-effectrapportages.
Kennis en expertise worden al actief uitgewisseld via de Rijksprojecten-academie, het Kennisinstituut voor Mobiliteit (KIM) en het samenwerkingsverband PPS bij het Rijk. Verder ben ik met bestuurders in gesprek over de implementatie van de Sneller & Beter werkwijze in projecten.
De ervaring met DBFM (O), toegepast in de realisatiefase (Design, Build, Finance, Maintain, Operate – projecten) heeft geleid tot bruikbare inzichten in het op tijd en binnen budget realiseren van projecten. Deze inzichten kunnen ook worden toegepast voor het op tijd en binnen budget realiseren van andere projecten van de rijksoverheid. Hierover is uw Kamer onlangs geïnformeerd met de DBFM (O) Voortgangsrapportage 2010, van 11 juni 2010.
Ook is het zo dat, uiteraard onder voorwaarde van heldere afspraken, andere overheden een beroep kunnen doen op de kennis en expertise van rijksdiensten.
Hiermee geven we invulling aan de gedachte achter een rijksprojecten-bureau, namelijk op een doeltreffende en doelmatige manier samenwerken, maar zonder nieuwe bureaucratie te introduceren.
Visserij in de Voordelta |
|
Henk van Gerven , Paulus Jansen |
|
Gerda Verburg (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CDA) |
|
Hoe valt de aanwijzing van een Zeereservaat van 20 000 hectare in de Voordelta van de Rijn, ter compensatie voor de aanleg van de Tweede Maasvlakte, te rijmen met intensieve visserij in het Natura2000 gebied (en mogelijk in het bodembeschermingsgebied) dicht in de buurt van rustgebieden de Hinderplaat en Westplaat, in de gemeente Westvoorne?1
Het Natura 2000-beheerplan Voordelta bevat maatregelen ter bescherming van de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied Voordelta en maatregelen voor de compensatie van de effecten van de aanleg van Maasvlakte 2. In het beheerplan is op basis van een passende beoordeling aangegeven welke vormen van visserij onder welke voorwaarden zijn vrijgesteld van vergunningplicht op grond van de Natuurbeschermingswet (Nb-wet). Uit deze passende beoordeling is gebleken dat de vrijgestelde activiteiten geen belemmering vormen voor het bereiken van de in het Aanwijzingsbesluit Voordelta opgenomen Natura 2000-instandhoudingsdoelstellingen en de compensatieopgave voor Maasvlakte 2.
De visserij waar u naar verwijst, is niet vrijgesteld van vergunningplicht, maar heeft betrekking op vergunde mosselzaadvisserij. Het gaat daarbij om een zoekdag mosselzaad door één schip op 3 juni jl. en om de feitelijke mosselzaadvisserij door veertien schepen op 22 juni jl. Voor beide activiteiten is een Nb-wetvergunning afgegeven. Ik heb geen aanwijzingen dat deze boten buiten de vergunde gebieden hebben gevist.
Is het waar dat de kokkelvisserij en mosselzaadvisserij uit de Waddenzee zich heeft verplaatst naar de Voordelta? Neemt de kokkelvisserij toe in de Voordelta? Wordt er in de praktijk ook in het bodembeschermingsgebied op de zeebodem gevist? Vindt dit wenselijke ontwikkelingen?
Nee, er is geen sprake van verplaatsing van kokkelvisserij en mosselzaadvisserij van de Waddenzee naar de Voordelta. Er is ook geen sprake van toename daarvan. Deze vormen van visserij vinden overigens in beperkte mate in de Voordelta plaats. Hiervoor zijn de benodigde Nb-wetvergunningen verleend.
In zeer beperkte mate wordt ook in het bodembeschermingsgebied gevist. De volgende vormen van visserij op de zeebodem zijn daar toegestaan:
Deze vormen van visserij verdragen zich – onder de in het beheerplan en de betreffende vergunningen gestelde voorwaarden – met de instandhoudingsdoelstellingen van de Voordelta en de compensatieopgave voor Maasvlakte 2. Op grond van het beheerplan Voordelta is boomkorvisserij met een motorvermogen groter dan 260 pk niet toegestaan in het bodembeschermingsgebied.
Binnen de zogeheten rustgebieden gelden verdergaande maatregelen, ter beperking van de (rust)verstoring. Deze gebieden liggen vrijwel geheel binnen het bodembeschermingsgebied.
Wat is de extra milieubelasting die deze intensieve visserij voor het gebied oplevert? Wordt de habitat hiermee gecompromitteerd? Waarop baseert u uw mening in deze?
Zoals blijkt uit de antwoorden op de vragen 1 en 2 zijn de vergunde, dan wel in het beheerplan toegestane vormen van visserij verenigbaar met de Natura 2000-doelstellingen en de compensatieopgave Maasvlakte 2. De verwachting is dat de visserij in de Voordelta door allerlei ontwikkelingen afneemt. De ontwikkeling en effecten van de visserij in de Voordelta worden gemonitord in het kader van het beheerplan Voordelta en de compensatie voor Maasvlakte 2.
Wat is precies de reden dat deze activiteit naar uw mening in de Waddenzee niet, maar in de Voordelta wel verantwoord zou kunnen gebeuren?
Zoals aangegeven in mijn antwoorden op de vragen 2 en 3 is geen sprake van verplaatsing van visserijactiviteiten van de Waddenzee naar de Voordelta of van een toename van visserijactiviteiten in de Voordelta. Activiteiten in de Voordelta zoals mosselzaadvisserij en kokkelvisserij zijn alleen toegelaten voor zover dat in het beheerplan is bepaald of daarvoor een Nb-wetvergunning is verleend. Dat is alleen het geval voor activiteiten waarbij geen sprake kan zijn van aantasting van de natuurlijke kenmerken van de Voordelta, zulks waar nodig onder voorwaarden zoals vastgelegd in het beheerplan of vergunningvoorschriften.
Recentelijk is bijvoorbeeld de mosselzaadvisserij in de Voordelta op grond van de Nb-wet onder voorwaarden vergund (zie mijn antwoord op vraag1. Overigens wordt ook in de Waddenzee, met Nb-wetvergunning, op mosselzaad gevist.
Is het waar dat volgens het beheerplan Voordelta (Natura2000) boomkorvisserij boven de 260 pk vergunningplichtig is? Zo ja, zijn er vergunningen verstrekt, hoeveel en waar? Wat zijn de criteria voor vergunningverlening? Hoeveel boomkorkotters boven de 260pk vissen in de Voordelta en hoeveel in andere Natura2000 gebieden? Hoe ziet het handhavingsplan eruit voor deze activiteit in dit gebied? Is er sprake van gedogen? Zo ja, wat is de juridische en ecologische onderbouwing hiervan?
In het beheerplan Voordelta is boomkorvisserij groter dan 260 pk buiten het bodembeschermingsgebied niet vrijgesteld van een vergunningplicht op grond van de Nb-wet. Er zijn nu nog geen vergunningen verstrekt. Momenteel wordt in overleg met de visserijsector en natuurorganisaties een passende beoordeling opgesteld voor de bestaande boomkorvisserij in de Voordelta. De uitkomsten van deze passende beoordeling zullen door mij worden betrokken bij de nadere regulering van deze visserij. Hierbij moet worden verzekerd dat er geen sprake is van aantasting van de natuurlijke kenmerken van de Voordelta.
Ik merk hierbij op dat de boomkorvisserij reeds vele decennia op vergelijkbare wijze in het gebied plaatsvindt. De passende beoordeling die in 2007 voor het beheerplan is opgesteld, onderschrijft op basis van destijds beschikbare gegevens de verwachting dat deze bestaande boomkorvisserij met een groter vermogen dan 260 pk zich in beginsel zal kunnen verdragen met de in het Aanwijzingsbesluit Voordelta opgenomen instandhoudingsdoelstellingen.
Uit de Plan-MER beheerplan Voordelta blijkt dat de boomkorvisserij-intensiteit met een vermogen groter dan 260 pk in 2005 3291 zeedagen betrof. De verwachting is dat de visserijdruk sindsdien in de Voordelta afneemt. De visserij-intensiteit wordt bijgehouden in het kader van de monitoring van het beheerplan Voordelta en de compensatie voor Maasvlakte 2. Ik beschik nog niet over dergelijke gegevens voor de andere Natura 2000-gebieden. Deze worden op dit moment verzameld in het kader van de nadere regulering van de visserij in deze gebieden.
Over het mestbeleid |
|
Paulus Jansen |
|
Gerda Verburg (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de uitspraak van Paul Blokker van de Vereniging tot Behoud van Boer en Milieu (VBBM) over het huidige mestbeleid?1
Ik ben op de hoogte van de opvattingen van de VBBM over dit onderwerp. In april 2008 zijn er door uw Kamer reeds vragen over dit onderwerp gesteld die ik 21 mei 2008 heb beantwoord (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, Aanhangsel, 2389).
In 2009 heeft het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) een rapport uitgebracht houdende een evaluatie van de voorschriften voor emissiearm toedienen van dierlijke mest, getiteld «Emissiearm bemesten geëvalueerd». Dit rapport is de Tweede Kamer vorig jaar toegezonden, vergezeld van mijn reactie hierop (TK 28 385, nr. 134).
Onderschrijft u de conclusie dat micro organismen langer overleven bij het in de grond injecteren van mest in de grond? Zo neen, waarom niet?
Er is mij geen onderzoek bekend waarin deze relatie is onderzocht. Ik kan daarom niet beoordelen of deze claim steekhoudend is.
Onderschrijft u de conclusie dat de ammoniakuitstoot van het «natuurlijk kringloopsysteem» (NKS) en het daarbij behorende «bovengronds aanwenden van dierlijke mest» vergelijkbaar is met emissiearm uitrijden? Zo neen, waarom niet?
Momenteel loopt er een praktijkproef waarbij bedrijven dat systeem toepassen. Hierbij zijn 55 bedrijven, verenigd in de VBBM en de vereniging Noordelijke Friese Wouden betrokken. Deze proef is begin dit jaar gestart en zal twee jaar duren tot april 2012.
Het onderzoek moet antwoord geven op twee beleidsvragen: of de emissie met deze methode voldoende kan worden gereduceerd en of voldoende met zelfsturing kan worden geborgd dat bedrijven de noodzakelijke emissiebeperkende managementmaatregelen nemen.
Om een antwoord te krijgen op de eerste vraag, zal de Commissie van Deskundigen Meststoffenwet op basis van door de twee verenigingen aan te leveren gegevens over de bedrijfsvoering beoordelen hoe de uitstoot van ammoniak bij de werkwijze van de deelnemers aan de proef zich verhoudt tot de emissie bij de wettelijk voorgeschreven methoden van mestaanwending. In het kader van de evaluatie van de proef zal ik u over de uitkomst informeren.
In hoeverre heeft het emissiearm uitrijden van mest geleid tot het beoogde effect, de reductie van ammoniakuitstoot? Hoe beoordeelt u in dezen de woorden van bijzonder hoogleraar Jan Willem Erisman dat, als je de ammoniakuitstoot over een langere periode meet, de ammoniakreductie zeer beperkt is en dat het stikstofprobleem wordt verschoven van lucht naar bodem en het grondwater?2
Het beleid is er op gericht om de emissie van stikstof zowel naar de lucht als naar het oppervlaktewater als naar de bodem en het grondwater zoveel mogelijk te beperken. In het PBL-rapport waarnaar ik heb verwezen in mijn antwoord op de eerste vraag, wordt aangegeven dat emissiearm aanwenden de emissie van ammoniak sterk heeft gereduceerd (60–70% ten opzichte van breedwerpig mesten). Voor wat betreft de uit- en afspoeling van stikstof concludeert PBL dat er alleen een geringe toename in de jaren negentig is geweest. Negatief is dat er bij emissiearm toedienen meer lachgas vrijkomt. In verhouding tot de totale broeikasgasemissie gaat het hier echter om een geringe hoeveelheid.
De uitkomsten van deze evaluatie geven daarom geen steun aan de opvattingen van de heer Erisman.
Relevant in dit kader is dat het boek waarnaar verwezen wordt gepubliceerd is in het jaar 2000, en dat uitspraken zijn gebaseerd op gegevens uit de jaren »90 en voorgaande jaren. Sindsdien zijn evenwel verschillende maatregelen genomen die het risico op uit- en afspoeling verminderen, zoals de aanscherping van de stikstofgebruiksnormen en de bekorting van de perioden waarin het is toegestaan mest uit te rijden.
Is het waar dat de Gezondheidsdienst voor Dieren in bepaalde gevallen adviseert de mest bovengronds uit te rijden?
Dit is mij niet bekend.
Op welke wijzen beïnvloeden bovenstaande uitspraken uw mestbeleid?
Bedoelde uitspraken geven mij geen aanleiding het beleid te wijzigen.
Over de topsalarissen van ziekenhuisbestuurders |
|
Renske Leijten |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennis genomen van het artikel «Topsalaris ziekenhuizen boven eigen norm» en het bijbehorende onderzoek van het financieel dagblad?1
Ja.
Vindt u het moreel aanvaardbaar dat ziekenhuisbestuurders zichzelf verrijken terwijl de zorg uit bezuinigingsoverwegingen steeds verder wordt verschraald? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het onderwerp van de beloning van bestuurders in de zorg is vaker in kamervragen ter sprake gebracht en in debatten met de Tweede Kamer. In al mijn reacties heb ik er geen twijfel over laten bestaan dat ik vind dat zorgbestuurders maatschappelijk verantwoord moeten worden beloond, waarbij de zwaarte van de functie en de beloning van de overige medewerkers in de sector belangrijke factoren zijn, evenals de wens dat goede bestuurders kunnen worden aangetrokken die ook enige tijd blijven. Naar het bereiken van die situatie werken we nu toe, onder andere met behulp van het opstellen van wetgeving.
Overigens onderschrijf ik niet uw stelling dat ik de zorg verschraal.
Bent u van mening dat zelfregulering in de sector faalt nu blijkt dat ziekenhuisbestuurders gemiddeld € 50 000 boven de Balkenendenorm verdienen? Bent u bereid om een wettelijke norm op te leggen?
Het onderzoek van het FD gaat over de jaarverslagen-2009. De BBZ (beloningscode bestuurders in de zorg) is 1 september 2009 in werking getreden, dus nadat driekwart van het verslagjaar 2009 al was verstreken zonder dat de BBZ gold. Deze nuance moet niet uit het oog worden verloren bij de beoordeling van de inkomenscijfers.
Ook wil ik er op wijzen dat u in uw vraag van een verkeerde toetsnorm uitgaat. De BBZ-normen en ook de beoogde normering van de komende wetgeving zijn niet hetzelfde als de Balkenendenorm. Waar in het FD-artikel inkomens van met name genoemde personen worden aangehaald, gaat het overigens niet om het bruto-inkomen, de gebruikelijke maatstaf, maar om het zogenaamde super-bruto: het bruto-inkomen vermeerderd met de werkgeverslasten voor sociale zekerheid en pensioen.
In de analyse over de inkomensverantwoording van zorgbestuurders in de jaarverslagen die ik jaarlijks naar de tweede Kamer stuur, maak ik inzichtelijk hoe het staat met de afwijking van de werkelijke beloning ten opzichte van de geldende norm.
Erkent u dat jaarlijks blijkt dat zorgbestuurders, in dit geval de ziekenhuisdirecteuren, zich niet laten normeren? Waarom blijft u vasthouden aan een code van de sector zelf?
Wanneer ik naar de gang van zaken kijk, kan ik uw conclusie niet delen.
Voor de hoogte van de inkomens van bestuurders van zorginstellingen baseer ik me op de uitgangspunten die ik in het antwoord op vraag 2 heb uiteengezet. Via eerst de te ruime NVZD-regeling (de regeling van de bestuurders zelf) zijn we medio 2006 bij de zuiniger NVTZ-regeling (de regeling van de toezichthouders) terecht gekomen. Inmiddels is in 2009 de BBZ van kracht geworden (de regeling van de bestuurders én de toezichthouders gezamenlijk).
In de komende wetgeving wordt geregeld dat de minister van VWS de bevoegdheid krijgt een coderegeling op te leggen. De BBZ zal daarvoor een geschikt aanknopingspunt bieden, want die past bij mijn in het antwoord op de vraag 2 neergelegde uitgangspunten.
Wat uit de jaarverslagen over 2009 blijkt, moet ik nog onderzoeken. Ik stel namelijk jaarlijks een analyse op over de inkomensverantwoording van zorgbestuurders in de jaarverslagen die ik vervolgens naar de Tweede Kamer stuur. Daarin maak ik ook inzichtelijk hoe het staat met de afwijking van de werkelijke beloning ten opzichte van de geldende norm. Over de situatie in 2009 heb ik dus op dit moment nog geen concrete cijfers. Omdat bij andere onderzoeken vaak verschillende soorten inkomensbegrippen door elkaar worden gehaald en vergeleken, wil ik pas conclusies trekken als ik mijn eigen analyse af heb.
Kunt u uitleggen hoe het principe «pas toe of leg uit» is gevolgd bij de topsalarissen van bestuurders die dit jaar zijn aangetrokken en die boven de norm liggen? Heeft u hierover een melding gekregen? Zo ja, wat was de uitleg? Zo neen, wat is daarvoor de verklaring?
Ik zal bij het opstellen van mijn eigen analyse letten op de uitleg van afwijkingen van de norm.
Hoe oordeelt u over het feit dat het ziekenhuis met de grootste netto schuld (Orbis Medisch Centrum) maar liefst meer dan 600 duizend euro uitkeerde aan een interimmanager?
Deze casuïstiek bij Orbis Medisch Centrum is eerder, medio mei 2009, in ondermeer kamervragen aan de orde gesteld, zowel door de SP als door de PVV. Mijn antwoord van destijds kan ik hier herhalen: «Het betreft hier afwegingen van de instelling vanuit de uitgezette overlevingsstrategie waarvoor ik niet verantwoordelijk ben, maar die mij in dit verband niet per se onbillijk voorkomen».
Verder heb ik in juni 2010 kamervragen van de VVD, de PVV en de SP gehad en beantwoord over het inhuren van interimmers, in casu een bij GGZ Delfland. Daar heb ik gemeld dat ik vind dat – nu de BBZ eenmaal van kracht is geworden – Raden van Toezicht daarvan uit moeten gaan bij het aantrekken van interim-managers.
Erkent u dat er consultancy bureaus zijn die door het inzetten van perperdure interimmers goud geld verdienen aan de zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ken geen onderzoek naar omzet- en winstcijfers van consultancybureaus en dus ook geen voor de zorg gespecificeerde cijfers. Bij gebrek aan dat soort gegevens kan ik uw vraag niet beantwoorden.
Bent u van mening dat de gezondheidszorg zich leent voor zakkenvullen in tijden van donkere bezuinigingswolken? Zo neen, waarom staat u dit dan toe? Zo ja, kunt u het antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Kunt u toelichten hoe u de geboekte 10 miljoen euro bezuiniging op de VWS-begroting van 2011 in verband met de zogenaamde normering gaat behalen, nu blijkt dat de norm niet werkt?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
U doelt, gezien de aangegeven bron, op een bezuiniging die in de begroting-2010 is opgenomen. In dat licht vind ik uw vraag nogal voorbarig. Dat de norm niet werkt, is een nog onbewezen stelling (zie ook het antwoord op vraag 4); dat de bezuiniging over 2010 niet wordt gehaald, is een bewering die nog niet kan worden gestaafd met feiten, hoewel de kans erop inderdaad aanwezig is. Wat er voor maatregelen worden genomen voor een niet-gehaalde bezuiniging uit 2010 komt in de reguliere begrotingscyclus aan de orde. Dat kan in 2011 gebeuren wanneer het gerealiseerde beeld over 2010 duidelijk is, maar wellicht dat er in de begroting-2011 ook al op wordt vooruit gegrepen. Dat zal op Prinsjesdag duidelijk worden.
Het vakantiewerkonderzoek van FNV Jong |
|
Sadet Karabulut |
|
Piet Hein Donner (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over het onderzoek naar vakantiewerk van FNV Jong?1
Ik heb met belangstelling kennis genomen van het onderzoek en waardeer het dat FNV Jong zich inzet om de situatie rondom vakantiewerk van jongeren inzichtelijk te maken middels dit onderzoek.
Iedere jongere die daadwerkelijk zwart werkt is er één teveel. Ik vind het feit dat een gedeelte van de jongeren zwart werkt of dit overweegt een onwenselijke situatie. Van het loon van jongeren die vakantiewerk doen, moet – zoals geldt voor elke werknemer in Nederland – de gebruikelijke belasting en premies worden ingehouden. Wel behoeft het beeld dat u oproept, mijns inziens nuancering. Ik kan uit de resultaten van het onderzoek niet afleiden dat bijna de helft van de jongeren zwart gaat werken of dit overweegt. Ik maak uit de resultaten wel op dat 14% (2009: 9%) van de jongeren zegt deels zwart en deels wit te gaan werken, maar daar staat tegenover dat 31% (2009: 17%) van jongeren het laat afhangen van de toekomstige baas ofwel het nog niet weet. Bovendien geeft slechts 2% (2009: 5%) van de jongeren aan dat zij (overwegen) alleen zwart te gaan werken.
Hoe beoordeelt u het feit dat bijna de helft van de jongeren zwart gaat werken deze zomer of dat overweegt? Vindt u dit een wenselijke situatie?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u het feit dat 29% van de jongeren denkt met zwart werken meer geld te kunnen verdienen dan met wit werken? Bent u van mening dat de mogelijkheden voor het aanvragen van een teruggave van de Belastingdienst (via een T-biljet) voldoende bij jongeren bekend is? Zo ja/nee, waarom?
Het is natuurlijk niet goed indien bepaalde jongeren denken met zwart werken beter af te zijn. Daarom wordt via voorlichting gewezen op risico’s (bijv. letsel bij de uitoefening van vakantiewerk) en de mogelijkheden om belastingteruggave te vragen. Voor jongeren is internet de belangrijkste informatiebron. Vandaar dat de Belastingdienst ook dit jaar via een online jongerencampagne heeft gewezen op de mogelijkheid om de ingehouden loonbelasting terug te vragen via het inzenden van een T-biljet. In de periode van 1 tot 30 april 2010 zijn meer dan 700 000 unieke hits gesignaleerd door de Belastingdienst. Ik ben van oordeel dat de campagne een behoorlijk bereik heeft (gehad).
Naast deze online jongerencampagne zal de Belastingdienst in oktober van dit jaar een brief sturen naar jongeren die geen aangifte hebben gedaan over 2009, maar op basis van de beschikbare informatie bij de Belastingdienst mogelijk wel in aanmerking komen voor een teruggaaf over dat jaar. In deze brief zal de Belastingdienst de jongeren attenderen op de mogelijkheid van teruggaaf.
Erkent u dat het nadeel voor jongeren is als zij bij een zwart bijbaantje letsel, gerelateerd aan het werk, oplopen? Vindt u dit wenselijk? Zo ja/nee, waarom?
Naast het feit dat het onwenselijk is dat jongeren zwart werken, beseffen jongeren tevens blijkbaar onvoldoende wat het risico is als ze bij de uitoefening van vakantiewerk letsel oplopen. Dit neemt niet weg, dat de werkgever, de inlener en/of de onderaannemer – ook ingeval jongeren zwart werken – op grond van artikel 7:658 BW in beginsel aansprakelijk is voor de schade die de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt en daar kan niet ten nadele van de werknemer van worden afgeweken. Mocht het tot een procedure tegen de werkgever moeten komen, dan verkeert de zwartwerker veelal wel in een lastiger bewijspositie.
Op welke schaal werken jongeren zwart tijdens de vakantieperiode? Welke maatregelen zet u in om zwartwerken tegen te gaan?
Het is niet mogelijk om aan te geven op welke schaal jongeren tijdens de vakantieperiode zwart werken. Uit de aard van de zaak bestaat daarover geen betrouwbare informatie.
Om zwart werken tegen te gaan worden vooral preventieve maatregelen genomen. De campagne van de Belastingdienst (zie antwoord op vraag 3) is hiervan het prominente voorbeeld. Ook wordt in het Handboek Loonaangifte informatie verstrekt aan werkgevers waarin wordt gewezen op de «studenten- en scholierenregeling». Op basis van deze regeling hoeven werkgevers binnen bepaalde voorwaarden geen of weinig loonbelasting in te houden.
Daarnaast krijgen vakantiewerkers aandacht in de controles van de Belastingdienst en de Arbeidsinspectie. De Belastingdienst heeft de beschikking over het fiscale sanctiearsenaal wanneer werkgevers worden aangetroffen die werknemers zwart betalen. Zo is het mogelijk om het anoniementarief toe te passen wanneer blijkt dat werknemers niet zijn opgenomen in de loonaangifte. Dat is ook van toepassing op zwart betaalde vakantiewerkers.
De Arbeidsinspectie is niet bevoegd zwart werken op te sporen dan wel te beboeten. Indien de Arbeidsinspectie tijdens haar inspecties een vermoedelijke situatie van zwart werken aantreft, wordt dit doorgegeven aan de Belastingdienst.
Bent u bereid om de arbeidsinspectie een specifieke opdracht te geven om zwart werken op te sporen en werkgevers die zich hieraan schuldig maken fors te beboeten? Zo ja, wanneer kan de Kamer de resultaten hiervan tegemoet zien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Welke verklaring geeft u voor het feit dat de helft van de jongeren het loonstrookje maar gedeeltelijk begrijpt en dat 6 op de 10 jongeren niet weet wat het wettelijk minimumloon is? Bent u nog steeds van mening dat de structurele voorlichtingsinformatie van uw ministerie voldoet om jongeren op hun rechten en plichten te wijzen? Acht u het wenselijk om jongeren vroegtijdig (bijvoorbeeld op de middelbare school) voor te lichten over hun rechten en plichten als het gaat om betaalde arbeid?2
Op grond van artikel 7: 626 BW is de werkgever gehouden om bij elke voldoening van het in geld vastgestelde loon de werknemer een schriftelijke opgave te doen van het loonbedrag, van de bedragen waaruit dit is samengesteld en van de bedragen die op het loonbedrag zijn ingehouden. Daarbij is het primair aan de werkgever om de loonbestanddelen (waarbij vaak ook sector- of bedrijfsspecifieke regelingen een rol spelen) en de inhoudingen in voor werknemer begrijpelijke taal toe te lichten. In de praktijk gebeurt dit meestal door een meegezonden toelichting per onderdeel van het loonstrookje. Als dat niet gebeurt en/of de informatie voor de werknemer onduidelijk is, dan kan de werknemer de werkgever hierop aanspreken.
Dat een deel van de jongeren niet weet hoe hoog het wettelijk minimumloon is, wil nog niet direct zeggen dat zij zo slecht op de hoogte zijn van hun rechten. Ik acht het belangrijker dat jongeren weten dat zij recht hebben op een wettelijk minimumloon en weten waar zij de hoogte van het wettelijk minimumloon kunnen vinden indien zij een vakantiebaan hebben of zoeken. Het onderzoek van FNV Jong geeft geen aanleiding te veronderstellen dat dit niet het geval is.
Evenals in 2008 en 2009 voert het ministerie dit jaar een campagne om jongeren te wijzen op hun rechten en plichten bij vakantiewerk en -bijbanen. Onderwerpen die aan de orde komen zijn onder meer minimumloon, arbeidstijden en veilig werken. De campagne bestaat uit artikelen en advertenties in bladen die veel door jongeren worden gelezen. Verder kan gedacht worden aan banners op sites die jongeren veel bezoeken (zoals Hyves), posters voor scholen en zoekmachinemarketing. Dit jaar maakt een game deel uit van de campagne. Met de game kunnen jongeren hun kennis van het loonstrookje testen en krijgen ze het juiste antwoord. De campagne loopt dit jaar van mei tot en met september.
Los van de campagnematige aanpak voor extra aandacht, geeft het ministerie structureel voorlichting over de rechten en plichten voor jongeren bij arbeid, inclusief de van toepassing zijnde minimumjeugdloonbedragen. Evenals voorgaande jaren voert de Arbeidsinspectie deze zomer in een aantal bedrijfstakken ook inspecties uit gericht op de veiligheid, gezondheid en werktijden van jeugdige vakantiewerkers.
Er staat op www.szw.nl (onder de rubriek «Arbeidsvoorwaarden -> arbeid door jongeren -> vraag en antwoord, vakantiewerk en bijbanen») onder meer informatie over de hoogte van het minimumjeugdloon per 1 juli 2010. Deze bedragen zijn op de SZW-site ook opgenomen in het dossier «Loon en (pre) pensioen». Alle minimumjeugdloonbedragen worden daar vermeld, met daaraan toegevoegd een overzicht van de berekende bruto-uurlonen op minimumloonniveau als de normale arbeidsduur van een fulltimedienstverband resp. 36, 38 en 40 uren per week bedraagt.
Voorts is op www.arboportaal.nl/ een special over werken door jongeren opgenomen met relevante links.
Daarnaast geeft het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een brochure uit die te vinden is op www.szw.nl: Vakantiewerk (met minimumloonbedragen). Deze brochure wordt ieder jaar geactualiseerd.
Het bevorderen van de naleving van de regels op het terrein van vakantiewerk is mede een taak van de overheid. Daarnaast acht ik het van belang dat ook werkgevers- en werkne-mersorganisaties zich blijven inspannen voor goede voorlichting aan vakantiewerkers en aan werkgevers.
Hoe verklaart u dat jongeren zo slecht op de hoogte zijn van hun rechten? Welke taak ziet u hier weggelegd voor de overheid?
Zie antwoord vraag 7.
Uitspraken van de president-commissaris van Organon |
|
Paul Ulenbelt |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
Klopt het dat de Raad van Commissarissen en de Ondernemingsraad van Organon BioSciences nog niet formeel zijn geïnformeerd door de directie van MSD over het voornemen om de R&D-afdeling in Oss te sluiten? Zo ja, acht u het een wenselijke situatie dat de RvC en de OR nog geen invloed hebben kunnen uitoefenen op deze ingrijpende beslissing van moederbedrijf MSD? Is deze procedure conform de Nederlandse wetgeving?1
MSD Nederland heeft op 2 augustus jl. in een pers statement medegedeeld dat de ondernemingsraad (OR) en de raad van commissarissen kort voor Merck’s aankondiging van het herstructureringsprogramma op 8 juli jl. op de hoogte gebracht zijn. Volgens dit pers statement zou aan de ondernemingsraad begin september een door de lokale directie van MSD uitgewerkt plan voor de R&D-afdeling gepresenteerd worden en als adviesaanvraag worden voorgelegd. Ook zou de raad van commissarissen om goedkeuring gevraagd worden voordat definitieve besluiten genomen zullen worden.
Inmiddels is het beroep dat de OR heeft ingesteld bij de Ondernemingskamer en dat zou worden behandeld op 2 september jl. uitgesteld naar januari 2011, omdat MSD heeft besloten de eerder aangekondigde plannen uit te stellen tot 31 december 2010. De OR, RvC en MSD hebben aangegeven de komende maanden te willen gebruiken voor overleg om tot een voor alle partijen acceptabele oplossing te komen.
Artikel 25 van de Wet op de ondernemingsraden (WOR) bepaalt dat de ondernemer verplicht is over een voorgenomen besluit ten aanzien van bijvoorbeeld de sluiting van een bedrijf advies aan te vragen aan de ondernemingsraad. Bij de adviesaanvraag dient een overzicht verstrekt te worden van de beweegredenen voor het besluit, de verwachte gevolgen van het besluit voor de werknemers en de naar aanleiding daarvan genomen maatregelen (bijvoorbeeld een sociaal plan). Het advies moet op een zodanig tijdstip worden gevraagd aan de ondernemingsraad dat dit van wezenlijke invloed kan zijn op het nemen van het besluit. MSD heeft aangegeven dat advies gevraagd zal worden aan de ondernemingsraad zodra de voorstellen voldoende zijn uitgewerkt door het bestuur.
Aangezien Organon BioSciences een BV is waarop het verzwakt structuurregime van toepassing is, dient ook de raad van commissarissen zijn goedkeuring te geven aan het besluit van het bestuur. Op grond van artikel 274, lid 1, onder j van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is immers een besluit tot beëindiging van de dienstbetrekking van een aanmerkelijk aantal werknemers van de vennootschap of van een afhankelijke maatschappij tegelijkertijd of binnen een kort bestek onderworpen aan de goedkeuring van de RvC.
Is het waar dat er van sluiting geen sprake is zolang de Ondernemingsraad geen instemming heeft verleend aan een eventueel voorgenomen besluit voor sluiting?
Het is niet zo dat de OR eerst moet instemmen voordat de ondernemer zijn besluit tot sluiting uitvoert. De OR heeft ten aanzien van een voorgenomen besluit tot sluiting van een (onderdeel van) de onderneming een adviesrecht. Eerst nadat de OR zijn advies heeft uitgebracht kan de ondernemer zijn voorgenomen besluit omzetten in een definitief besluit. De ondernemer stelt de OR zo spoedig mogelijk van zijn besluit in kennis. Indien van het advies geheel of gedeeltelijk wordt afgeweken geeft de ondernemer aan waarom van het advies is afgeweken. Bij afwijking van het advies schort de ondernemer de uitvoering van het besluit op tot een maand na de dag waarop de OR van zijn besluit heeft kennis genomen.
De OR is dan in de gelegenheid indien de OR dat wenst, beroep in te stellen op basis van artikel 26 WOR. Het instellen van beroep moet binnen een maand nadat de OR van het besluit in kennis is gesteld. Opschortingstermijn en beroepstermijn zijn dus identiek. Wanneer de Ondernemingskamer tot de conclusie komt dat de ondernemer bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot zijn besluit is gekomen, kan de Ondernemingskamer oordelen dat het besluit geheel of gedeeltelijk moet worden ingetrokken en of dat aan te wijzen gevolgen van het besluit ongedaan moeten worden gemaakt. Ook kan een verbod aan de ondernemer worden opgelegd om handelingen te verrichten ter uitvoering van het besluit.
Het is verheugend dat de OR van Organon inmiddels met de Raad van Commissarissen en MSD overeen is gekomen om gezamenlijk in goed vertrouwen alternatieve plannen voor de eerder aangekondigde sluiting te verkennen.
Op welke wijze heeft MSD in de kwestie Organon in Oss de medezeggenschap van werknemers, vakbonden en Raad van Commissarissen geregeld? Hoe beoordeelt u deze medezeggenschap? Wat doet u om te waarborgen dat het medezeggenschapsrecht van werknemers ten volle wordt gewaarborgd?
Zoals is aangegeven in de beantwoording bij vraag 1, dient de raad van commissarissen conform de wet goedkeuring te geven aan een dergelijk besluit van het bestuur. Deze wettelijke bepaling is ook opgenomen in de statuten van de vennootschap. Ook de wettelijke bepalingen betreffende de medezeggenschap van werknemers zijn van toepassing op het bedrijf. MSD heeft aangegeven deze bepalingen in acht te nemen. De WOR en het BW geven voldoende waarborgen aan de raad van commissarissen en de ondernemingsraad om bijvoorbeeld via de rechter naar hun oordeel mogelijke overtredingen van wettelijke bepalingen aan de kaak te stellen.
Acht u het een wenselijke situatie dat MSD al is begonnen met de uitvoering van het besluit om de R&D-afdeling in Oss te sluiten, zonder dat de betrokkenen (RvC en OR) officieel zijn geïnformeerd over dit besluit? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat er voldoende recht wordt gedaan aan de medezeggenschap van betrokkenen? Zo ja, waarom?
Bij de beantwoording van de vragen 1 en 2 heb ik u geïnformeerd over de wijze waarop de ondernemingsraad en de raad van commissarissen betrokken dienen te worden. MSD heeft aangegeven de wettelijke procedures in acht te nemen. Tot nu toe heeft het bedrijf aangegeven alleen voornemens naar buiten te hebben gebracht en nog niet te zijn gestart met de uitvoering van besluiten.
Op 2 september jl. heeft MSD in een gezamenlijke verklaring met de OR en de RvC bekend gemaakt de eerder aangekondigde plannen uit te stellen en gezamenlijk in goed vertrouwen alternatieven te gaan verkennen.
Lijkt het u verstandig dat de minister-president de directie van MSD in de Verenigde Staten over medezeggenschapsrechten in zijn gesprek op de hoogte stelt?
Uit de mededeling van MSD dat de ondernemingsraad en de raad van commissarissen betrokken zullen worden bij het voorgenomen besluit, concludeer ik dat het bedrijf op de hoogte is van de Nederlandse medezeggenschapsregels en deze ook toepast. Overigens heeft de minister-president in het telefoongesprek dat hij heeft gevoerd met de bestuurvoorzitter van MSD in de Verenigde Staten, het belang van het voldoen aan de Nederlandse regelgeving onderstreept en benadrukt dat de Nederlandse regering mee zal werken aan een oplossing.
Heeft MSD al een aanvraag voor collectief ontslag ingediend bij het UWV?2
Nee, MSD heeft nog geen aanvraag ingediend. Een aanvraag voor collectief ontslag moet voldoen aan de voorwaarden in de Wet melding collectief ontslag. Op grond van deze wet moet de werkgever de overwegingen voor het collectief ontslag melden en zo nauwkeurig mogelijk opgave doen van: het aantal werknemers wier dienstbetrekkingen hij voornemens is te doen eindigen, met een onderverdeling naar beroep of functie, leeftijd en geslacht, alsmede het aantal werknemers dat hij gewoonlijk in dienst heeft; het tijdstip of de tijdstippen waarop hij de dienstbetrekkingen volgens zijn voornemen zal doen eindigen; de criteria die aangelegd zullen worden bij het selecteren van de voor ontslag in aanmerking komende werknemers; de wijze van berekening van eventuele afvloeiingsuitkeringen. Bij de aanvraag moet de werkgever tevens melden of de ondernemingsraad is of wordt geraadpleegd.
Bent u het met de president-commissaris van Organon eens dat de kracht van Organon de multidisciplinaire samenhang was tussen verschillende activiteiten en dat er met de ontmanteling van een gedeelte van deze activiteiten de basis voor een Science Park ontbreekt? Kunt u dit toelichten?
De multidisciplinaire samenhang is de basis van de aanpak in Oss. Door wetenschappelijke kennis, toegang tot patenten, kennis over productie, de mensen en de faciliteiten in een goede samenhang bij elkaar te brengen functioneert Organon Oss. Al sedert 2003 is Organon Oss een onderdeel van een farmaceutisch concern met vestingen in het buitenland, waaronder de VS. Sedert de overname door Schering Plough is die internationale samenwerking in concernverband nog verder uitgebreid en geïntensiveerd. Binnen zo’n geïntegreerd concern maakt men gebruik van elkaars patentrechten. Die samenhang dreigt verloren te gaan op het moment dat delen van Oss zelfstandig voortgezet worden in een Science Park. Dit betekent dus dat het zelfstandig voortzetten van (een deel van) de activiteiten in Oss, zonder de samenwerking in concernverband (een zelfstandige voortzetting van (delen van) de vestiging Oss), duidelijke afspraken vraagt hoe omgegaan kan worden met kennis die vastligt in patenten.
Er is een taskforce ingesteld om te bezien op basis van welke uitgangspunten en mogelijkheden het opzetten van een Science Park een goede optie kan zijn.
Kunt u toelichten waarom de ondernemingsraad van Organon in Oss niet mag participeren in het beleidsoverleg om te komen tot een mogelijk Science Park?
Het is primair de taak van de onderneming, en MSD heeft hier ook het voortouw genomen, om in de taskforce die partijen te betrekken die direct van belang zijn om te onderzoeken of een Science Park een haalbare optie in Oss is. Zoals ik hiervoor heb aangegeven heeft MSD een taskforce opgezet voor de uitwerking van de Science Park optie, waar men ook inhoudelijke experts bij wil betrekken. Natuurlijk zal bij de uitwerking ook afstemming plaats moeten vinden met alle betrokken partijen.
Zoals op 2 september jl. is bekend gemaakt gaan de OR, de Raad van Commissarissen en MSD nu gezamenlijk en in goed vertrouwen alternatieven ontwikkelen. Dat is een ontwikkeling die ik zeer toejuich.
Inzet politie bij evenementen |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van de zorgen van de politievakbonden over de inzet van agenten bij evenementen?1
Ja.
Bent u het met de vakbonden eens dat de grote evenementen een enorme wissel trekken op de capaciteit van de politie? Zo nee, waarom niet?
Ik ben mij ervan bewust dat er veel evenementen zijn en daarnaast ook steeds meer grote evenementen zijn waarbij veel politie-inzet plaatsvindt. Politie-inzet is en blijft een schaars goed. De vraag zal altijd het aanbod blijven overstijgen. Daar herken ik de zorg in van de vakbonden.
Voor alle vraag naar politiecapaciteit – en dus zeker ook voor grote evenementen – is het belangrijk dat vooraf deze inzet goed en zorgvuldig wordt beoordeeld. Het is aan de lokale autoreiten (burgemeester) en/of regionale partners om te bepalen wat die inzet moet of kan zijn en in welke verhoudingen deze door politie of gemeentelijke handhavers moet worden ingevuld. Ik merk daarbij echter op dat die evenementen voor het merendeel voorzienbaar zijn en dat er dus vooraf met de benodigde inzet rekening gehouden kan worden. Het is vervolgens aan het desbetreffende regionaal college om te bepalen of de evenementen, onder meer gelet op de politie-inzet, doorgang kunnen vinden.
Bent u het met de Raad van Hoofdcommissarissen eens dat organisatoren van evenementen zelf meer moeten doen aan beveiliging en controles? Zo nee, waarom niet?
De burgemeester is op grond van artikel 174 van de Gemeentewet belast met het toezicht op evenementen en met de uitvoering van verordeningen die hierop betrekking hebben. Aan deze bepaling ontleent de burgemeester zijn bevoegdheid om te beslissen op aanvragen om een evenement te mogen houden in een gemeente. Bij een dergelijke beslissing betrekt een burgemeester de gevolgen van het evenement op de openbare orde, waar de burgemeester eveneens verantwoordelijk voor is op grond van artikel 172 van de Gemeentewet. Bij een positieve beslissing kunnen voorwaarden worden verbonden aan de vergunning voor een evenement, bijvoorbeeld ten aanzien van beveiliging en controle.
Op lokaal niveau zal steeds een balans gevonden moeten worden tussen de publieke lasten die gepaard gaan met handhaving van de openbare orde, bijvoorbeeld door de inzet van gemeentelijke toezichthouders en van politie, de publieke baten, bijvoorbeeld een vergrote toeristische aantrekkingskracht, en de private lasten en private baten die evenementen met zich meebrengen voor een beperkte groep, zoals deelnemers aan evenementen of de organisatoren daarvan. Een van de elementen in deze balans is de beveiliging en controle door de organisatoren van evenementen. Omdat daarover een lokale afweging moet worden gemaakt, kan ik die vraag niet in zijn algemeenheid beantwoorden. Wel vind ik dat de primaire verantwoordelijkheid ligt bij de organisatoren van het evenement. Daarnaast heeft ook de overheid/politie een belangrijke rol te vervullen bij de veiligheid van evenementen, door bijvoorbeeld het opstellen van eigen veiligheidsplannen. De politie heeft dan een complementaire rol die voornamelijk vervuld wordt buiten de betreffende festivalterreinen, stadions, etc.
Deelt u de mening dat er een structurele oplossing moet worden gevonden voor de geschetste en steeds weer terugkerende problematiek? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u concreet aangeven hoe die oplossing eruit moet zien en tevens uiteenzetten wat de verantwoordelijkheden zijn van betrokkenen, inclusief de organisatoren?
Zoals in het antwoord op vraag 3 is geschetst, is in de Gemeentewet (en eventuele onderliggende verordeningen) reeds voorzien in een structurele oplossing voor de lokale situatie.
Ik neem de geuite zorgen serieus en zal daarom op korte termijn met betrokken partijen in overleg treden over deze vraagstukken. Doel daarvan is om zicht te krijgen op de mogelijkheden en wensen voor een nader beleid op evenementen met bovenregionaal, nationaal, internationaal karakter waarbij voor BZK een coördinerende rol is weggelegd. Op lokaal niveau betreft het immers de verantwoordelijkheid van de burgemeester.
Vooruitlopend op het resultaat van mijn overleg heb ik het Veiligheidsberaad onlangs verzocht een landelijke handreiking voor integrale multidisciplinaire advisering en voorbereiding van publieksevenementen op te stellen.
De Inspectie Openbare Orde en Veiligheid (IOOV) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) zijn onlangs een gezamenlijk onderzoek gestart naar de kwaliteit van vergunningverlening bij publieksevenementen. Daarbij wordt ook de kwaliteit van de (multidisciplinaire) advisering door de hulpverleningsdiensten in de veiligheidsregio’s betrokken. Met dit onderzoek willen de inspecties bijdragen aan een verbeterde multidisciplinaire samenwerkwerking tussen vergunningverlener en hulpverleningsdiensten, zodat de veiligheid en gezondheid van aanwezige burgers in voldoende mate wordt gewaarborgd. De uitkomsten van dit onderzoek betrek ik bij de afspraken die ik maak met de betrokken partijen, inclusief het eventueel actualiseren van de handreiking Evenementenbeleid van het Veiligheidsberaad.
Deelt u de mening dat de kosten van politie bij grootschalige evenementen (en dus waar inzet van politie noodzakelijk is) in rekening moeten worden gebracht bij de organisatoren? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te nemen in deze? Zo nee, waarom niet?
Tijdens het Algemeen Overleg met uw Kamer over de eventuele organisatie van het wereldkampioenschap voetbal van 3 juni jl. heb ik aangegeven dat een komend kabinet bij besluitvorming over financiële heroverwegingen ook de mogelijkheid van doorberekening van politiekosten onder ogen kan zien.
Deelt u de mening dat inzet van politie bij evenementen niet ten koste mag gaan van het werk op straat? Zo ja, kunt u expliciet aangeven hoe dit uitgangspunt zich verhoudt tot het werk van alledag en dus de zorgen van de vakbonden? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 3 is geschetst, betrekt een burgemeester bij zijn afweging om al dan niet een vergunning voor een evenement te verlenen de gevolgen voor de openbare orde. Dat is een integrale afweging, waarbij hij ook de consequenties voor de openbare orde in den brede zal meenemen, waaronder begrepen de consequenties voor het werk van alledag voor gemeentelijke handhavers en politie.
Als er ten behoeve van een evenement niet voldoende politiecapaciteit beschikbaar is, hetgeen mede kan zijn ingegeven door andere prioriteiten voor de inzet van politie, kan dit ertoe leiden dat of de voorwaarden worden aangescherpt of dat er geen vergunning wordt afgegeven. In dat kader zal hij ook overleggen met de regionale driehoek en/of de korpsbeheerder.
Deelt u de mening dat het te gemakkelijk is om te stellen dat de inzet van agenten een zaak is van gemeente en politie? Zo nee, waarom niet?
Het lokaal niveau is bij uitstek de plaats waar de afweging gemaakt kan en moet worden over de inzet van agenten. Op lokaal niveau vinden bevoegdheden, inzicht, planning en expertise elkaar.
In de lokale driehoek vindt afstemming plaats, teneinde de beschikbare politiecapaciteit evenwichtig te verdelen over de door de burgemeester aangedragen prioriteiten op het terrein van openbare orde en veiligheid en de door het Openbaar Ministerie aangedragen strafrechtelijke prioriteiten. Inzet van politiecapaciteit ten behoeve van evenementen is onderdeel van deze afstemming.
Deelt u de mening dat, als het gaat om een structurele oplossing en het voorkomen van willekeur, er ook een belangrijke rol is weggelegd voor de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Zoals in het antwoord op vraag 4 geschetst neem ik de geuite zorgen serieus en zal daarom op korte termijn met betrokken partijen in overleg treden over deze vraagstukken. Doel daarvan is om zicht te krijgen op de mogelijkheden en wensen voor een nader beleid op evenementen met bovenregionaal, nationaal, internationaal karakter.
Vooruitlopend op het resultaat van mijn overleg heb ik het Veiligheidsberaad onlangs verzocht een «landelijke handreiking voor integrale multidisciplinaire advisering en voorbereiding van publieksevenementen» op te stellen.
Het bij voorbaat uitsluiten van alleenstaanden voor een IVF-behandeling |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat er in Nederland klinieken zijn die alleenstaanden bij voorbaat uitsluiten van een in-vitrofertilisatie (IVF) behandeling?1
Ik ben op de hoogte van de bevindingen van het genoemde programma.
Deelt u de mening dat het beleid inzake IVF zoals verwoord in de brief2 van uw ambtsvoorganger nog steeds geldt en dat een beleid dat erop is gericht lesbische of alleenstaande vrouwen bij voorbaat uit te sluiten van een IVF-behandeling niet aanvaardbaar is?
Het beleid zoals verwoord in de brief van toenmalig minister Volksgezondheid, Welzijn en Sport, mw. Borst-Eilers, d.d. 28 juni 2000 is nog steeds van toepassing. In deze brief staat beschreven dat lesbische stellen en alleenstaanden met een medische indicatie niet bij voorbaat uitgesloten mogen worden van IVF. In deze brief is tevens aangegeven dat er criteria zijn om onderscheid te maken die wel zijn toegestaan, zoals criteria gebaseerd op medische gronden (bijvoorbeeld de leeftijd van de vrouw en de slagingskans van de behandeling), maar ook een criterium als het belang van het kind.
Het onlangs uitgekomen modelprotocol «Mogelijke morele contra-indicaties bij vruchtbaarheidsbehandelingen» van de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) ondersteunt dit beleid. Hierin staat beschreven dat iedere vraag naar een vruchtbaarheidsbehandeling afzonderlijk moet worden gewogen en bij twijfels in een multidisciplinair overleg moet worden besproken. Het kan dan ook niet zo zijn dat bepaalde groepen hulpvragers bij voorbaat worden uitgesloten van een vruchtbaarheidsbehandeling.
Ik wijs erop dat hiermee nog geen uitspraak is gedaan over het al dan niet verzekerd zijn van deze zorg.
Deelt u de mening dat ook andere leefvormen dan het traditionele gezin met een vader en moeder, een zorgzaam en stabiel opvoedingsklimaat kunnen bieden aan de kinderen die daarin opgroeien? Is er onderzoek bekend dat het tegendeel bewijst?
Ja, ik deel de mening dat kinderen ook gezond en gelukkig op kunnen groeien als zij niet opgroeien in een «traditioneel gezin». Naar mijn weten is geen onderzoek bekend dat het tegendeel bewijst.
Deelt u de mening dat alleen het belang van het kind een rol mag spelen in de beslissing om IVF te weigeren en dat in die gevallen waarin IVF wordt geweigerd aan het paar of de vrouw in kwestie zowel de uitkomst van het besluit als ook de argumentatie die daartoe heeft geleid moet worden medegedeeld? Gebeurt dit op dit moment in de IVF-klinieken?
Ik ben van mening dat het welzijn van het toekomstig kind uitgangspunt vormt als het gaat om beslissingen rondom vruchtbaarheidsbehandelingen. Het welzijn van het kind is natuurlijk niet de enige factor die gewogen moet worden: ook de wensen van de ouder(s) moeten worden mee gewogen. Uitgangspunt blijft echter het welzijn van het kind.
In het eerdergenoemde protocol staat het volgende over het informeren van de hulpvragers: «Voor het bespreken van een patiënt in het multidisciplinair beraad wordt om toestemming gevraagd aan de patiënt. Patiënten worden van te voren op de hoogte gebracht van het voornemen om het beraad te voeren. Achteraf worden zij geïnformeerd over het beraad, de genomen beslissing en over de overwegingen die hiertoe hebben geleid.» Het modelprotocol is vastgesteld tijdens de ledenvergadering van de NVOG. Dit betekent dat de beroepsgroep conform het modelprotocol dient te handelen.
Bent u bereid de IVF-klinieken in Nederland (nogmaals) nadrukkelijk te informeren over dit beleid en duidelijk te maken dat de door instellingen gehanteerde criteria voor toelating niet in strijd mogen zijn met overige wet- en regelgeving, en dat de IVF-klinieken lesbische stellen en alleenstaanden die daarvoor in aanmerking komen dus niet bij voorbaat van een behandeling mogen uitsluiten?
Ik ben bereid de vruchtbaarheidscentra te informeren over het beleid rondom vruchtbaarheidsbehandelingen bij lesbische stellen en alleenstaanden. Daarom ben ik voornemens de centra eind 2010 hierover een brief te sturen.
Welke maatregelen kunt en gaat u nemen ten aanzien van IVF-klinieken waarin het bovenstaande beleid niet of in onvoldoende mate wordt geëffectueerd? Hoe gaat u dit controleren? Bent u bereid onderzoek te doen naar de mate waarin het beleid in IVF-klinieken afwijkt van het beleid zoals verwoord in de genoemde brief en de Kamer hiervan zo spoedig mogelijk op de hoogte te stellen?
Zoals ik hiervoor al aangaf zal ik de vruchtbaarheidscentra een brief zenden waarin ik zal aangeven dat lesbische stellen en alleenstaanden niet bij voorbaat uitgesloten mogen worden van vruchtbaarheidsbehandelingen. Tevens zal ik in deze brief ingaan op het NVOG-modelprotocol en aangeven dat de centra conform dit modelprotocol dienen te handelen.
Overigens worden de Wet Donorgegevens Kunstmatige Bevruchting en de Embryowet in 2011 geëvalueerd. Dan zal ook aandacht worden besteed aan het beleid van vruchtbaarheidscentra ten aanzien van wachtlijsten en prioritering.