De hoogte van de borg bij het reizen met de OV-chipkaart |
|
Farshad Bashir |
|
Camiel Eurlings (minister verkeer en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Lagere borg voor OV-chippers scheelt miljoenen»?1 Onderschrijft u de kritiek die hier wordt gegeven op de hoogte van de borg bij het reizen met de OV-chipkaart in met name het stads- en streekvervoer?
Ja, ik ben bekend met het artikel.
Nee, die kritiek onderschrijf ik niet. Het instaptarief is een voorschot op de te betalen ritprijs en werkt tevens als borg om bewust foutief gebruik (i.c. niet uitchecken) tegen te gaan. Het instaptarief is door de decentrale overheden gezamenlijk vastgesteld en maakt onderdeel uit van het Landelijk Tarievenkader. De reiziger betaalt bij de start van elke rit een voorschot van
€ 4,00, dat bij het uitchecken verrekend wordt met de prijs van de rit. Die prijs is altijd hoger dan 78 cent (het landelijke basistarief dat de decentrale overheden gezamenlijk zijn overeengekomen), maar doorgaans lager dan € 4,00.
De decentrale overheden hebben mij laten weten dat de hoogte van het instaptarief in het stads- en streekvervoer is berekend met behulp van een inventarisatie van alle daadwerkelijk door reizigers betaalde ritprijzen in de afzonderlijke provincies en stadsregio’s. Indien de ritprijs hoger ligt dan het instaptarief ontbreekt de prikkel voor de reiziger om uit te checken. Hij betaalt dan immers minder dan de verschuldigde ritprijs. Daarom hebben de decentrale overheden gezamenlijk het bedrag van het instaptarief zodanig gekozen dat het overgrote deel van de ritten niet meer kost.
Is het waar dat reizigers veel geld kwijt zijn bij zogenoemde incomplete transacties waarbij er iets fout is gegaan bij dan wel het inchecken, dan wel het uitchecken? Om hoeveel incomplete transacties per maand gaat het precies? Kunt u de gegevens waaronder de kosten voor de reiziger leveren van alle incomplete transacties per maand van 2009 en 2010 gedifferentieerd naar vervoersbedrijf en modaliteit (tram, metro, bus, trein, etc)? Zo nee, waarom niet? Bent u dan tenminste bereid onderzoek te gaan doen naar deze exacte cijfers en de totale kosten voor de reizigers die maandelijks veroorzaakt worden door incomplete transacties?
Reizigers betalen bij een zogenoemde incomplete transactie in het stads-/streekvervoer het door de decentrale overheden gezamenlijk vastgestelde instaptarief van € 4,00. Ik verwijs hiervoor ook naar de beantwoording van vraag 1.
Bij brief van 12 mei 2010 (Kamerstukken 2009/2010, 23 645, nr. 360) heb ik uw Kamer een overzicht gegeven van de incomplete transacties met de OV-chipkaart zoals deze informatie destijds door decentrale overheden en vervoerders was aangeleverd.
Recent zijn door het lid Van Gent vragen gesteld over incomplete transacties. Hiervoor verwijs ik naar de beantwoording van deze vragen. Bij de beantwoording van de vragen van het lid Van Gent heb ik mij gebaseerd op de informatie over incomplete transacties die de decentrale overheden en vervoerders mij recentelijk hebben aangeleverd.
Ik beschik niet over de gevraagde informatie over gegevens over incomplete transacties per maand, van 2009 en 2010 en gedifferentieerd naar vervoersbedrijf en modaliteit. De decentrale overheden en hun vervoerders hebben aangegeven dat zij niet bereid zijn deze gegevens te verstrekken.
Deelt u de mening dat het vreemd is dat het borgbedrag in het stads- en streekvervoer € 4,– bedraagt terwijl de gemiddelde reis vaak veel minder kost? Klopt de informatie dat er in veel gevallen binnen een vervoersregio niet eens zo ver gereisd kan worden dat de € 4,– volledig gebruikt wordt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, die mening deel ik niet. Het instaptarief, zoals de decentrale overheden dat gezamenlijk hebben vastgesteld, is niet gebaseerd op het gemiddelde tarief. Volgens de decentrale overheden hebben de meeste ritten een prijs die lager ligt dan € 4,00. Indien gewerkt zou worden met een gemiddelde ritprijs, dan wordt het bij veel ritten lonend om niet uit te checken. Voor de volledigheid verwijs ik naar de beantwoording van vraag 1. De decentrale overheden hebben verder aangegeven dat in veel gevallen binnen een vervoersregio niet zo ver gereisd kan worden dat het instaptarief volledig gebruikt wordt. Dit verschilt wel tussen regio’s en is afhankelijk van de verstedelijkingsgraad.
Is het waar dat NS bewust heeft gekozen voor een relatief laag borgbedrag van € 10,– (voor persoongebonden OV-chipkaarten) waarbij meerkosten van de reis (boven de € 10,– borg die al bij het inchecken is afgeschreven) pas bij het uitchecken worden betaald? Deelt u de opvatting dat dit een veel eerlijker manier van betalen is die ook uitstekend kan worden toegepast in het stads- en streekvervoer en dat daardoor de schade voor een reiziger bij een incomplete transactie aanzienlijk wordt verkleind? Kunt u uw antwoord toelichten?
NS heeft gekozen voor een instaptarief van € 20,- (bij het reizen met een Anonieme OV-chipkaart) en een instaptarief van € 10,– bij een Voordeelurenabonnement. Het instaptarief van € 20,– houdt verband met de maximale ritprijs met «Reizen op saldo» (tweede klasse) met NS (€ 22,70) . Een reiziger met een Voordeelurenabonement krijgt in de daluren korting (40%) op de ritprijs, waardoor de maximale ritprijs lager uitvalt.
De manier van betalen bij NS verschilt niet wezenlijk met de manier waarop dit in het stads- en streekvervoer gebeurt. Ook in het stads- en streekvervoer worden meerkosten (kosten bovenop het instaptarief van € 4,00) pas betaald bij het uitchecken. Zoals ik ook bij vraag 1 heb aangegeven hebben de decentrale overheden het bedrag van het instaptarief zodanig gekozen dat het overgrote deel van de ritten daar niet bovenuit komt.
Bent u bereid serieus onderzoek te doen naar de mogelijkheid om het borgbedrag in het stads- en streekvervoer te halveren tot € 2,–, waarbij eventuele meerkosten van een gemaakte reis pas bij het uitchecken worden afgeschreven? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet, en bent u dan wel bereid de verantwoordelijke instanties en overheden aan te spreken en deze te verzoeken om serieus onderzoek te doen naar de mogelijkheid om het borgbedrag te halveren?
Nee. Het instaptarief wordt door de decentrale overheden gezamenlijk vastgesteld en maakt onderdeel uit van het Landelijk Tarievenkader. Hiervoor verwijs ik naar de beantwoording van de vragen 1 en 3.
Deelt u de mening dat het volstrekt onacceptabel zou zijn als vervoerders op termijn stoppen met het compenseren van reizigers die vergeten uit te checken of door technische omstandigheden verhinderd worden uit te checken, zoals een senior beleidsmedewerker betrokken bij de tariefberekeningen in het artikel suggereert? Zo ja, hoe gaat u dit duidelijk maken? Zo nee, waarom niet?
Ik deel die mening als het gaat om het compenseren van reizigers die door technische omstandigheden verhinderd worden uit te checken. Naar mijn mening is het onacceptabel dat reizigers de dupe worden als zij door technische omstandigheden niet kunnen uitchecken. In deze gevallen moet het voor de reiziger altijd mogelijk blijven om restitutie te krijgen.
Dit ligt anders bij het compenseren van reizigers die vergeten uit te checken. Ik vind het uitermate belangrijk dat decentrale overheden en hun vervoerders in de gewenningsperiode een ruimhartig en laagdrempelig restitutiebeleid voeren als reizigers vergeten uit te checken. Ik heb de sector hier ook op aangesproken.
De decentrale overheden en de vervoerders maken regionaal afspraken over het restitutiebeleid in gevallen wanneer reizigers vergeten uit te checken. Dit beleid kan per regio verschillen aangezien de OV-chipkaart in de ene regio langer in gebruik is dan in de andere. Ik kan mij voorstellen dat het in de gewenningsperiode geldende restitutiebeleid – ten aanzien van het compenseren van reizigers die vergeten uit checken – op termijn wordt aangescherpt (bijvoorbeeld door een maximaal aantal restitutieaanvragen gedurende een bepaalde periode). Reizigers die dan nog niet helemaal vertrouwd zijn met het systeem, en vergeten uit te checken, behouden hierdoor de mogelijkheid tot restitutie.
Dubbel in - en uitchecken bij de OV-chipkaart |
|
Arie Slob (CU) |
|
Camiel Eurlings (minister verkeer en waterstaat) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Rover: check je ov-chip»?1
Ja.
Is het waar dat bij de Nederlandse Spoorwegen (NS) tussen in- en uitchecken minimaal drie minuten moet zitten om «per ongeluk uitchecken» te voorkomen?
Ja. NS heeft mij laten weten dat de kaartlezers (paaltjes) bij NS zo zijn ingesteld dat je niet binnen drie minuten kunt in- en uitchecken (v.v.). Dit om te voorkomen dat reizigers ongewild direct weer uitchecken. Volgens NS geldt die instelling bij de poortjes niet omdat het evident is dat is in- of uitgecheckt wanneer het poortje opengaat.
Is de foutmelding die wordt gegeven als er bij NS binnen drie minuten weer wordt uitgecheckt voldoende duidelijk, zodat de reiziger die wel echt wil uitchecken weet dat hij na drie minuten wel kan uitchecken? Zo nee, wat wordt er gedaan om dit probleem te verhelpen?
NS heeft mij laten weten dat een reiziger die na een check-in binnen drie minuten probeert uit te checken, de melding «u bent al ingecheckt» op het display te zien krijgt. Na deze melding moet de reiziger drie minuten wachten om te kunnen uitchecken. NS geeft daarbij aan dat sommige reizigers deze boodschap nu gebruiken als controlemechanisme.
Is het waar dat het bij het Rotterdamse vervoerbedrijf RET mogelijk is uit te checken zonder eerst in te checken?
Ja, RET heeft mij laten weten dat dit mogelijk is. Dit kan volgens RET bijvoorbeeld bij de metro voor zover er sprake is van «poortjes» in combinatie met een «open station». Als een reiziger instapt bij een «open station» en hier niet incheckt, en de reiziger wil er vervolgens bij een «gesloten station» uit, dan kan de reiziger uitchecken zonder in te checken. In dat geval is er sprake van een incomplete transactie.
Kunt u aangeven hoeveel incomplete transacties er zijn waarbij sprake is van het binnen drie minuten weer inchecken in een voertuig waar zojuist is uitgecheckt?
Het aantal reizigers dat per ongeluk binnen drie minuten weer incheckt in een voertuig waar zojuist is uitgecheckt, is onderdeel van het totaal aantal reizigers dat vergeet uit te checken. Volgens vervoerders is dit niet afzonderlijk aan te geven. In deze situaties is ook geen sprake van een incomplete transactie. Een reiziger die na het uitchecken direct weer incheckt, in hetzelfde of een ander voertuig, maakt gebruik van het landelijk geregelde overstaprecht.
Deelt u de mening dat in deze gevallen meestal geen sprake zal zijn van «vergeten uit te checken», maar van het «per ongeluk opnieuw inchecken» en dat de apparatuur dit zou moeten kunnen herkennen in plaats van de reiziger op kosten te jagen?
Ik kan het mij voorstellen dat in sommige gevallen sprake kan zijn van het «per ongeluk opnieuw inchecken». Er kunnen echter omstandigheden zijn waardoor de reiziger na het uitchecken snel weer wil inchecken, bijvoorbeeld als hij zich vergist en toch met dezelfde bus of tram verder wil reizen. Of, zoals bij vraag 5 aangegeven, als een reiziger kort na het uitchecken weer incheckt in een andere bus of tram. In die gevallen geldt de normale 35 minuten overstaptijd.
Is het mogelijk om tussen uit- en inchecken in hetzelfde voertuig ook de drie-minuten-regeling toe te passen zodat een reiziger na het uitchecken niet per ongeluk weer kan inchecken? Zo nee, waarom niet?
De drie-minuten-regeling waar u naar vraagt geldt bij NS. Een vergissing bij het in-/uitchecken wordt daarmee voorkomen. Daarnaast moeten reizigers, anders dan bij NS, in het stads-/streekvervoer bij het overstappen van bus/tram wel eerst uitchecken alvorens in het nieuwe voertuig weer in te checken. Dit is bij NS niet het geval. Daarnaast komt het in het stads-/streekvervoer voor dat een rit korter duurt dan drie of zelfs twee minuten, bijvoorbeeld als de reiziger maar één halte reist. En een overstap vindt soms plaats binnen één minuut (op een busstation bijvoorbeeld).
Vervoerders hebben mij laten weten dat het mogelijk is om na een check-in en check-uit een wachttijd in te bouwen. In de meeste gevallen is dit naar de mening van vervoerders ongewenst om de hierboven genoemde redenen en omdat reizigers bij een instap in een verkeerde bus/tram de mogelijkheid moet worden gegeven direct weer uit te checken en over te stappen naar de correcte bus/tram.
Ik kan mij voorstellen dat het voor reizigers onduidelijk kan zijn dat bij NS en in het stads-/streekvervoer verschillende regimes gelden ten aanzien van de wachttijd na een check-in en check-uit. Vanuit het reizigersbelang zal ik bij alle vervoerders daarom aandacht vragen voor de mogelijkheden van een meer uniforme oplossing om na een check-in en check-uit een wachttijd in te bouwen.
Slachtoffers van identiteitsfraude |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Kent u de uitzending van Netwerk over de uiterst moeizame weg die een slachtoffer van identiteitsfraude moet bewandelen om alle onterechte boetes en belastingaanslagen van haar naam af te krijgen en schadeloos te worden gesteld?1 Wat is uw mening hierover?
Ja, ik ben op de hoogte van de uitzending van Netwerk van 24 augustus 2010. Ik acht het ongewenst als sprake is van het niet (voortvarend) oppakken van verantwoordelijkheden door overheidsinstanties. Dat geldt temeer als daardoor bij een slachtoffer van identiteitsfraude gevoelens van frustratie ontstaan en een dergelijke situatie blijft voortduren. Dat is dan ook mede aanleiding geweest om het Centraal Meld- en informatiepunt Identiteitsfraude (CMI) in te stellen (zie ook mijn antwoord op vraag 5).
Ik ga op de betreffende zaak in in mijn antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat het schrijnend is dat een slachtoffer van fraude door diverse overheidsinstanties van het kastje naar de muur wordt gestuurd, door muren van bureaucratie heen moet breken en al jarenlang meer dagen per week en met hulp van twee advocaten bezig is deze problemen op te lossen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe is het mogelijk dat zelfs nadat haar slachtofferschap door de rechter is vastgesteld het nog zo lang heeft geduurd voordat de belastingdienst en het CJIB toe hebben kunnen geven dat mevrouw het slachtoffer is van identiteitsfraude en dat de boetes en belastingaanslagen niet bij haar geïnd kunnen worden? Bent u bereid er voor te zorgen dat met name bij de belastingdienst en het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) wordt geëvalueerd hoe het mogelijk is dat het zo lang heeft geduurd voordat mevrouw gelijk heeft gekregen, zodat hier lessen uit getrokken kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
In de uitzending van Netwerk van 24 augustus 2010 wordt gedoeld op een uitspraak van de kantonrechter te Breda van 9 maart 2010 in een door betrokkene ingestelde beroepszaak tegen een opgelegde administratieve sanctie. Daarin heeft de kantonrechter geen uitspraak gedaan over de vraag of betrokkene al dan niet slachtoffer is van identiteitsfraude. Wel heeft de kantonrechter het beroep gedeeltelijk gegrond verklaard en de opgelegde sanctie gematigd tot nihil.
Mijn ambtgenoot van Financiën heeft in algemene zin met betrekking tot de motorrijtuigenbelasting aangegeven dat het criterium voor het heffen daarvan gelegen is in de tenaamstelling van het desbetreffende voertuig. De Belastingdienst moet daarom uitgaan van het authentieke gegeven dat is vastgelegd in het kentekenregister van de RDW. Als blijkt dat de tenaamstelling onjuist is, kan de Belastingdienst acties ondernemen om de fiscale gevolgen van de onjuiste tenaamstelling terug te draaien.
Ten aanzien van de zaak van betrokkene is verder van belang dat deze wordt geagendeerd op de eerstvolgende periodieke bespreking tussen de Belastingdienst, de RDW, de politie, de Nationale ombudsman en het CJIB. Daarbij zal de rol van de gespreksdeelnemers ten aanzien van deze zaak aan de orde komen, mede met het oog op eventuele toekomstige situaties.
Verder heeft het Openbaar Ministerie op dit moment een verzoek tot compensatie van betrokkene in behandeling.
Bent u nog steeds van mening dat de positie van slachtoffers van fraude moet worden versterkt en dat zij behoefte hebben aan erkenning en adequate hulp, zoals door u gesteld in reactie op het onderzoek «Slachtofferschap van Fraude»?2 Welke concrete stappen heeft u hiertoe gezet?
Ja. Mijn inzet richt zich bovendien op het voorkomen van slachtofferschap van fraude. Zoals aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 18 mei jongstleden (TK, vergaderjaar 2009–2010, 29 911, nr. 41) richt ik een helpdesk financieel-economische criminaliteit op. Deze helpdesk zal een frontoffice worden waar consumenten en kleine ondernemers terecht kunnen met vragen over fraude en oplichting.
Verder is specifiek op het terrein van identiteitsfraude het CMI eerder dit jaar tot definitieve voorziening gemaakt (TK, vergaderjaar 2009–2010, 29 362, nr. 178).
Kunnen deze problemen zich nog voordoen sinds het definitieve Centraal Meld- en informatiepunt Identiteitsfraude (CMI) is ingesteld? Wat houdt het in dat het meldpunt slachtoffers «in enige mate ondersteunt bij het ongedaan maken van de gevolgen van de fraude»?3 Wat kunnen en mogen slachtoffers concreet van het CMI verwachten?
Het CMI is ingesteld om zoveel mogelijk te voorkomen dat slachtoffers van identiteitsfraude klem komen te zitten tussen overheidsinstanties, fouten niet hersteld worden en slachtoffers geconfronteerd blijven worden met de ongewenste gevolgen van identiteitsfraude. Als een slachtoffer van identiteitsfraude zich meldt bij het CMI, zorgt het CMI ervoor dat de melding bij de juiste instantie terecht komen en wordt afgehandeld. Het meldpunt heeft daarbij een bemiddelende rol en helpt als het oplossen van problemen moeizaam gaat. Ook adviseert het meldpunt de melder welke stappen richting welke partijen verder ondernomen kunnen worden. Verder geeft het meldpunt advies over manieren om dit soort misbruik te voorkomen.
Heeft het CMI, al dan niet via het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de mogelijkheid om instanties op hun verantwoordelijkheden te wijzen en hen te dwingen hun bijdrage te leveren aan een spoedige oplossing van het probleem, zodat gedupeerden snel en doeltreffend kunnen worden geholpen? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid er voor te zorgen dat dit alsnog tot de mogelijkheden gaat behoren?
Het CMI sluit aan bij de bestaande verantwoordelijkheden van, en verantwoordelijkheidsverdeling tussen, verschillende overheidsinstanties. Diverse ketenpartnershebben zich gecommitteerd aan het CMI. De bewindslieden van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Defensie, Justitie en Verkeer en Waterstaat en het College van procureurs-generaal, de Raad van Hoofdcommissarissen en de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken hebben in een arrangement afgesproken meldingen voortvarend en in samenspraak op te pakken, zich in te spannen fouten te herstellen en ongewenste gevolgen zoveel mogelijk te laten stoppen en capaciteit en expertise beschikbaar te stellen. Ook andere partijen kunnen tot het arrangement toetreden.
De onderhandelingsronde over het ACTA-verdrag in Washington van 16 tot 20 augustus 2010 |
|
Mariko Peters (GL) |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
Over welke onderwerpen is gesproken tijdens de meest recente afgeronde onderhandelingsronde over het Anti-Counterfeiting Trade Agreement (het ACTA-verdrag) in Washington? Wat is de uitkomst van deze ronde?
De meest recente onderhandelingsronde heeft plaatsgevonden van 16 tot en met 20 augustus jl. in Washington, VS. Tijdens deze ronde is over alle hoofdstukken van ACTA gesproken. Het doel van de ACTA-deelnemers was tot overeenstemming te komen over de nog openstaande punten. Dat is op een aantal onderdelen gelukt. Omdat de ACTA-deelnemers bij aanvang hebben afgesproken de onderhandelingsresultaten niet openbaar te maken, kan hier verder niet op de inhoud worden ingegaan.
Voor de indeling van de hoofdstukken verwijzen wij u naar de brief aan de Tweede Kamer van 20 juli jl.
Kunt u, indachtig de oproepen van het Europees Parlement1 en die van uzelf en de minister van Justitie2 tot meer transparantie over ACTA, de huidige onderhandelingstekst bekend maken en zo nee, waarom niet?
Nee, diverse ACTA-deelnemers zijn volgens hun wetgeving en parlementaire proces niet gerechtigd tijdens onderhandelingen documenten te openbaren en daarom is afgesproken dat de documenten vertrouwelijk zullen worden behandeld. Nederland kan de afspraken over beperkte openbaarheid helaas niet eenzijdig doorbreken, maar Nederland heeft zich altijd sterk gemaakt voor openbaarmaking van de concept-tekst. Dat heeft bijgedragen aan de publicatie van de concept-tekst na de onderhandelingsronde in Wellington. Helaas kon dit resultaat de afgelopen twee rondes niet bereikt worden. Partijen hebben na afloop van de laatste ronde wel uitdrukkelijk afgesproken dat de volledige onderhandelingstekst vóór ondertekening openbaar wordt gemaakt.
Wat was de aanleiding voor het vervroegen van die onderhandelingsronde, zoals u in uw brief2 aankondigde, naar augustus 2010?
In Washington zou oorspronkelijk een institutionele ronde plaatsvinden alwaar over meer technische aangelegenheden gesproken zou worden. Omdat alle ACTA-deelnemers in deze vakantieperiode toch volwaardig konden deelnemen is deze ronde ongezet in een onderhandelingsronde. Er is geen sprake van een vervroegde ronde, maar van een extra ronde. De volgende onderhandelingsronde zal plaatsvinden in Tokio, Japan van 23 september tot en met 1 oktober a.s.
In welke fase bevinden de onderhandelingen zich? Is er zicht op een definitieve overeenkomst tijdens de volgende onderhandelingsronde in Japan in september 2010? Kunt u dat toelichten?
De onderhandelingen bevinden zich in de afrondende fase. Het is onzeker of tijdens de volgende ronde een definitieve overeenkomst kan worden bereikt omdat de deelnemers het op een groot aantal punten nog niet met elkaar eens zijn.
Wat is de inzet van Nederland en van de Europese Unie in de komende onderhandelingsronde? Kunt u dat toelichten?
In de brieven van 15 maart respectievelijk 20 juli jl. hebben de minister van Justitie en ik aangegeven dat de inzet van de EU en NL het bestaande EU-acquis is. Dit standpunt is niet gewijzigd.
Van het acquis zijn met name van belang de Richtlijn 2000/31/EG inzake elektronische handel, richtlijn 2004/48/EG betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten en het nieuwe EU regelgevingskader voor de elektronische communicatiesector (Richtlijn 2009/140/EG tot wijziging van diverse richtlijnen inzake elektronischecommunicatienetwerken en -diensten, het zogenaamde Telecompakket).
Bent u bereid de Europese Commissie te vragen de onderhandelingen over ACTA op te schorten tot een grotere transparantie van het onderhandelingsproces kan worden gegarandeerd?
Het is niet in het belang van de EU en Nederland om de deelname aan de onderhandelingen op te schorten. De overige ACTA-deelnemers zullen de onderhandelingen naar alle waarschijnlijkheid wel voortzetten hetgeen er voor de EU op neerkomt dat zij hieraan niet deelneemt en geen inbreng kan leveren. Ik zal mij echter blijven inzetten voor meer transparantie. De inbreng van de Europese Commissie tijdens de afgelopen ronde in Washington heeft weliswaar niet geresulteerd in de openbaarmaking van de concept-tekst, maar wel in de afspraak tussen partijen de volledige onderhandelingstekst vóór ondertekening openbaar te maken.
Hoeveel mensen en organisaties hebben meegedaan aan de recent afgesloten internetconsultatie met betrekking tot ACTA? Hoe interpreteert u de inhoudelijke resultaten van deze consultatie? Op welke manier worden deze meegenomen in de komende onderhandelingsinzet?
Zoals in eerdere brieven aan de Tweede Kamer is toegezegd heeft van 21 juni tot en met 15 augustus jl. een consultatie met betrekking tot ACTA via www.internetconsultatie.nl plaatsgevonden. Deze consultatie vond plaats op grond van de concept-tekst die na de 8e ronde in Wellington openbaar is gemaakt. Op deze consultatie zijn 65 reacties ontvangen. De reacties worden nu geanalyseerd waarna een verslag hiervan zal worden opgesteld. Dit verslag zal, tezamen met een brief over de voortgang van ACTA, aan de Tweede Kamer worden gestuurd. Na een eerste inventarisatie blijkt het volgende: de reacties zijn ingediend door burgers, organisaties die burgers, organisaties en/of maatschappelijke belangen behartigen (o.a. Consumentenbond, Filmdistributeurs en een NGO) en organisaties/bedrijven die in het bezit zijn van intellectuele eigendomsrechten (Philips, TNO). De reacties zelf zijn divers van aard, maar in grote lijnen kan een voorlopige onderverdeling gemaakt worden in reacties die de openbaarheid/transparantie van ACTA betreffen en reacties die de handhaving op het internet betreffen.
Zal er een nieuwe internetconsultatie worden georganiseerd op basis van meer actuele onderhandelingsteksten? Zal er een internetconsultatie worden georganiseerd als het definitieve onderhandelingsresultaat bekend is geworden?
Omdat nu nog over de tekst onderhandeld wordt en nog niet duidelijk is wat er nog gewijzigd zal worden, kan hier nog geen definitief antwoord op gegeven worden.
Blijft u na de laatste onderhandelingsronde nog bij uw verwachting, zoals geuit in uw brief van 20 juli 20102, dat ACTA niet verder zal gaan dan de huidige EU-richtlijnen en dat ACTA niet zal leiden tot nieuwe strafrechtelijke bepalingen in Nederland? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het onderhandelingsmandaat voor de Europese Commissie die onderhandelt over het grootste deel van ACTA, bestaat uit het EU-aquis, daarbuiten is de Commissie niet bevoegd. De inzet van Nederland in de onderhandelingen met de Commissie is om te bewaken dat de ACTA-tekst binnen de bestaande EU-regelingen valt. Wat betreft het strafrecht worden de onderhandelingen door het voorzitterschap gevoerd en dat onderhandelt daarover met de lidstaten. Ook daar is de inzet van Nederland niet verder te gaan dat hetgeen reeds in Nederland is geregeld.
Kunt u aangeven hoe u in uw beslissing van 17 november 2009 ten aanzien van het bezwaar inzake het verzoek met een beroep op de Wet Openbaarheid van Bestuur om openbaarmaking van de teksten van ACTA3 kunt stellen pas na het sluiten van een overeenkomst de eventuele gevolgen van ACTA voor de Nederlandse wetgeving te kunnen beoordelen, terwijl u in uw brief van 20 juli 20102 daarover reeds conclusies trekt ? Kunt u dit verschil toelichten?
Sinds het besluit op het Wob-verzoek in november 2009 hebben vier onderhandelingsrondes plaatsgevonden. Naarmate de concept-onderhandelingstekst een meer definitief karakter krijgt kan beter beoordeeld worden of de inhoud hiervan gevolgen heeft voor de Nederlandse wetgeving. Een definitief oordeel kan echter pas na afloop worden gegeven.
Op welke punten zal het ACTA-verdrag mogelijk nopen tot wijzigingen in de Nederlandse of Europese wet- en regelgeving? Kunt u toelichten op basis waarvan u tot dat oordeel komt?
Gezien de wijze waarop het onderhandelingsmandaat voor de Europese Commissie en het voorzitterschap tot stand komt, verwacht ik niet dat wijzigingen in Europese of Nederlandse wetgeving nodig zijn. Ik verwijs verder naar het antwoord op vraag 9.
Klopt de analyse4 dat ACTA ertoe zal kunnen leiden dat internet service providers verantwoordelijk kunnen worden gesteld voor overtredingen door hun gebruikers en dat zij om dat te voorkomen zullen worden gestimuleerd of verplicht om proactief het gedrag van hun gebruikers te gaan monitoren? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het huidige EU-acquis, dat de grenzen van de onderhandelingsruimte van de Europese Commissie vormt (zie het antwoord op vraag 9), bestaat geen regeling die leidt tot verantwoordelijkheid van internet service providers voor overtredingen door hun gebruikers, noch tot een plicht tot monitoring. De onderhandelingsinzet van de Europese Commissie is er dan ook op gericht om een dergelijke verantwoordelijkheid en monitoringsverplichting niet in ACTA op te nemen.
Is het waar dat ACTA een variant van het Amerikaanse model van «Notice and Take Down» ook in Nederland verplicht zal stellen?5 Is het waar dat dan in principe iedereen een website offline kan laten halen door te stellen dat deze inbreuk maakt op zijn of haar rechten? Is het waar dat providers verplicht zullen worden zonder tussenkomst van de rechter persoonsgegevens van internetgebruikers af te staan aan rechthebbenden, als die daarom verzoeken? Zo ja, deelt u de zorg dat dit een sterk negatief effect kan hebben op de vrijheid van meningsuiting? Kunt u dat toelichten?
Deze onderwerpen kunnen onderdeel zijn van de ACTA-onderhandelingen, nu zij tot het EU-acquis behoren.
Op basis van het huidige EU-acquis kan de rechter een bevel uitvaardigen tegen een provider wier diensten door een derde worden gebruikt om inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht te maken.6 Ook bestaat de mogelijkheid om voor de rechter te eisen dat de provider een inbreuk beëindigt of voorkomt.7 In geval van twee bijzondere vormen van dienstverlening, de zogenaamde «caching»8 en «hosting»9, dient de dienstverlening bovendien prompt te handelen om de door hem opgeslaten informatie te verwijderen of de toegang ertoe onmogelijk te maken zodra een rechtbank daartoe heeft bevolen. Tot het verstrekken van informatie over internetgebruikers verplicht EU-regelgeving alleen wanneer dit door een rechter is bevolen.10
In Nederland kan dus zowel het afsluiten van een inbreukmakende website als het verstrekken door providers van persoonsgegevens van internetgebruikers momenteel al door de rechter bevolen worden.
In hoeverre gaan de ACTA-onderhandelingen ook over octrooien? Is het waar dat ACTA de handel in generieke medicijnen aan banden kan leggen?
De onderhandelingen over de scope van ACTA zijn nog gaande en daarom kan nog niet gezegd worden op welke intellectuele eigendomsrechten het wel of niet van toepassing zal zijn. Zeker is wel dat de scope per hoofdstuk kan verschillen. Ten aanzien van het hoofdstuk «Douanemaatregelen» zijn de ACTA-deelnemers al overeengekomen dat octrooien geen onderdeel uitmaken van dit hoofdstuk en de doorvoer van generieke medicijnen daardoor niet belemmerd zal worden. Verder is van belang dat de werking van ACTA niet verder reikt dan tussen de daarbij aangesloten landen.
Als u in uw brief van 20 juli 2010 spreekt over «handel in ... illegaal gekopieerde goederen effectief te bestrijden», bedoelt u dan dat ACTA ertoe zal kunnen leiden dat Nederland het downloaden uit illegale bron moet gaan verbieden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dit onderwerp wordt niet geraakt door ACTA, omdat ACTA niet over de vraag gaat wanneer er sprake is van een auteursrechtinbreuk. ACTA bevat enkel bepalingen die gaan over de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten, zodra er een inbreuk is vastgesteld. Het wordt aan het nationale recht overgelaten te bepalen wanneer er sprake is van een inbreuk op een intellectueel-eigendomsrecht.
Kunt u deze vragen uiterlijk een week vóór aanvang van de nieuwe ACTA-onderhandelingen in september aanstaande beantwoorden?
N.v.t.
Het vervolg van de antidiscriminatiecampagne |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
In hoeverre klopt het dat de antidiscriminatiecampagne «Moet je je eigen ik verstoppen om geaccepteerd te worden?» dit najaar een vervolg krijgt?1
Dat klopt. De campagne is inmiddels van start gegaan en zal tot 26 september voortduren.
Op welke wijze wordt in de campagne duidelijk gemaakt dat niet slechts allochtonen, vrouwen en gehandicapten te maken krijgen met discriminatie?
De antidiscriminatiecampagne is breed opgezet en betreft onder andere Postbus 51 tv-commercials en radiospotjes, een website, advertenties in dagbladen, een special in de Metro-krant en webbanners. De campagne is gericht op alle burgers in Nederland.
De achtergrond van deze campagne is de boodschap dat iedereen die in Nederland woont recht heeft op bescherming tegen discriminatie en dat niemand vanwege irrelevante kenmerken mag worden uitgesloten. Dit geldt bijvoorbeeld voor zowel autochtonen als allochtonen, voor vrouwen en mannen, gelovigen en niet-gelovigen, mensen met een lichte of donkere huidskleur, hetero- en homoseksueel. Dit is in de campagne verwoord als dat «niemand zijn eigen ik dient te verstoppen om geaccepteerd te worden».
In de campagne-uitingen wordt dit uiteengezet vanuit de voorbeelden van de meest voorkomende discriminatiegronden. In het geval van de tv-commercial bijvoorbeeld zijn dat niet alleen de gronden ras, geslacht en handicap maar ook de gronden seksuele gerichtheid, religie en leeftijd. In de nieuwe uitingen van deze campagne zoals de videotestimonials op de website discriminatie.nl en in de discriminatiespecial in de Metro-krant van 6 september jl. wordt eveneens aandacht besteed aan allerlei vormen van discriminatie. Het is niet mogelijk om in elke campagne-uiting uitputtend te zijn in de discriminatiegronden. De discriminatiegronden die echter aan bod komen, zijn representatief voor de gronden die niet genoemd worden.
De kernboodschap van alle campagne-uitingen is dat iedereen die discriminatie ervaart, op welke grond dan ook, wordt opgeroepen om discriminatie te melden. Deze boodschap wordt ook zo benadrukt op de campagnewebsite discriminatie.nl waar aandacht wordt besteed aan alle wettelijke discriminatiegronden. Op de website is er de mogelijkheid voor eenieder om welke vorm van (vermeende) discriminatie dan ook te melden bij een antidiscriminatiebureau in de buurt, hetzij via een digitaal formulier, hetzij via het landelijk telefoon(meld)nummer 0900- 2 354 354.
Hoe verhoudt de achterliggende campagnetekst «Want voor een baan is niet je geslacht belangrijk, maar je talent» zich tot het gevoerde beleid bij de politie om exclusief op zoek te gaan naar vrouwelijke en/of allochtone kandidaten?2
In mijn beantwoording op kamervragen betreffende de kwestie van de personeelsadvertentie van de politie Drenthe, Friesland en Groningen heb ik aangegeven dat kwaliteit centraal staat bij het werven van politiepersoneel en dat uitsluiting van een vacature op basis van bijvoorbeeld geslacht in strijd is met vigerende wetgeving.3 De campagnetekst is in lijn met deze beantwoording.
Wordt de antidiscriminatiecampagne 2010 op zodanige wijze aangepast dat ook aandacht wordt geschonken aan discriminatie (onder andere door de overheid) van andere groepen dan vrouwen, allochtonen en gehandicapten? Zo nee, waarom niet?
De antidiscriminatiecampagne is, zoals eerder aangegeven, gericht op alle burgers. In de campagne-uitingen, ook de nieuwe campagne-uitingen zoals de videotestimonals en de Metro-special, wordt aandacht besteed aan allerlei vormen van discriminatie en is er zeker aandacht voor de discriminatie van andere groepen dan welke door u zijn genoemd. Zie ook het antwoord op vraag 2.
De recente massale verkrachtingen van vrouwen in Oost-Congo |
|
Sjoera Dikkers (PvdA), Martijn van Dam (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Is het volgens uw informatie waar dat verkrachting in de regio Walikale in Oost-Congo helaas regelmatig voorkomt, maar dat dergelijke grootschalige en georganiseerde verkrachtingen, zoals eind juli hebben plaatsgevonden, ongebruikelijk zijn, zoals de NY Times optekent?1
Verkrachting komt helaas veelvuldig voor in het oosten van de Democratische Republiek Congo (DRC). Margot Wallström, de speciale vertegenwoordiger van de Secretaris-generaal van de VN voor seksueel geweld in conflictsituaties, noemde de DRC na haar bezoek aan het land in april van dit jaar de «rape capital of the world» en riep op tot maatregelen om een einde te maken aan de straffeloosheid bij seksueel geweld. Recente rapporten2 van internationale non-gouvernementele organisaties (NGOs) hebben de schaal van de problematiek in kaart gebracht en het gebruik van verkrachting als oorlogswapen gedocumenteerd.
Desalniettemin is de schaal en het schijnbaar weloverwogen karakter van de gebeurtenissen in het Walikale district in de provincie noord Kivu uitzonderlijk. Deze vormden dan ook aanleiding voor een spoedzitting van de VN Veiligheidsraad op 26 augustus waarin de aanvallen werden veroordeeld en werd opgeroepen tot de opsporing en berechting van de daders. De Veiligheidsraad ondersteunde het besluit van de Secretaris-generaal van de VN om Assistent Secretaris-generaal Atul Khare van het Departement voor Vredesoperaties naar het gebied te sturen voor nader onderzoek en om aanbevelingen te doen ter verbetering van de bescherming van burgers in het gebied. Ook heeft de Secretaris-generaal mevrouw Wallström de opdracht gegeven om de verdere respons van de VN ten aanzien van de getroffenen te coördineren.
Zijn er recent in het gebied meer incidenten geweest die erop kunnen wijzen dat grootschalige georganiseerde verkrachtingen als «wapen» worden ingezet in de strijd tussen het Congolese leger en rebellengroeperingen?
Zie antwoord vraag 1.
Is het u bekend op basis waarvan de Verenigde Naties de Rwandese rebellengroep FDLR beschuldigen van het begaan van deze misdaden? Is sprake geweest van een onderzoek op basis waarvan de VN tot deze conclusie zijn gekomen?
Op basis van initiële onderzoeken in het getroffen gebied door een zogenaamd Joint Protection Team en een militaire onderzoeksmissie heeft MONUSCO geconcludeerd dat de gewapende groepering Forces Démocratiques de Libération du Rwanda (FDLR), in samenwerking met strijders van de May-May-Tsheka militie, verantwoordelijk moeten worden gehouden voor deze misdaden.
Zijn in dit gebied door Nederland (mede) gefinancierde activiteiten die moeten bijdragen aan het tegengaan van seksueel geweld of aan het opvangen van de slachtoffers? Zijn deze slachtoffers bereikbaar voor die initiatieven?
In de getroffen regio ondersteunt Nederland zelf geen specifieke projectactiviteiten. De Nederlandse ambassade financiert wel een project van de NGOs Heal Africa en de American Bar Association in de naburige provincie Maniema, waarmee de toegang tot rechtspraak voor slachtoffers van onder andere seksueel geweld wordt vergroot. De NGO Heal Africa is in noord Kivu betrokken bij het verlenen van psychosociale hulp en medische behandeling aan slachtoffers als gevolg van het recente seksuele geweld.
Daarnaast draagt Nederland bij aan het zogenaamde Pooled Fund, het gezamenlijke humanitaire noodhulpfonds voor de DRC (2009: € 11,5 mln.; 2010: 3,5 mln.). In 2009 is 8,3% van dit noodhulpfonds besteed aan activiteiten ter bescherming van burgers, waartoe ook projecten behoren gericht op de opvang van verkrachte vrouwen, hun medische behandeling en sociale en economische re-integratie. Concreet zijn hiermee in 2009 ruim 47 000 vrouwen medisch behandeld die slachtoffer waren geworden van seksueel geweld en zijn ruim 3 800 vrouwen geholpen hun leven weer op te pakken.
Tenslotte heeft Nederland USD 2,5 mln. bijgedragen aan de gemeenschappelijke VN-strategie voor de bestrijding van seksueel geweld. Deze strategie beoogt onder andere het Congolees leger en vredestroepen te trainen met als doel seksueel geweld te voorkomen, bescherming te bieden aan burgers en in het bijzonder aan vrouwen, en daders te vervolgen.
Wordt van Rwandese leden van de FDLR die willen terugkeren naar Rwanda en daar willen reïntegreren (via programma's die mede door Nederland worden gesteund), onderzocht of zij wellicht betrokken zijn geweest bij dergelijke misdaden?
De leden van de FDLR die willen terugkeren naar Rwanda zijn voornamelijk jongeren. Al deze FDLR repatriëringskandidaten worden geïnterviewd door teams van het Disarmament, Demobilization, Reintegration, Repatriation, and Resettlement (DDRRR) programma van MONUSCO. Aangezien seksueel geweld in de DRC echter niet systematisch wordt geregistreerd, onderzocht of vervolgd, valt op dit moment niet vast te stellen of een FDLR-kandidaat voor repatriëring zich schuldig heeft gemaakt aan dergelijke wandaden.
In hoeverre is het gebied in de regio Walikale onder controle van het Congolese leger, de FARDC?
De Walikale-regio is rijk aan grondstoffen. De FDLR, verschillende May-May groeperingen en het Congolese leger (FARDC) zijn alle actief in deze regio en beheersen delen van de lokale mijnbouw, waarbij controle over specifieke gebieden fluïde is. De militaire operatie Amani Leo, die over de afgelopen maanden werd uitgevoerd door de FARDC met ondersteuning van MONUSCO, heeft de FDLR in het oosten van het gebied onder druk gezet waardoor een verschuiving heeft plaatsgevonden van deze rebellengroep naar het westen in het district Walikale. Ruwweg heeft de FARDC de helft van de mijnbouw in het betreffende gebied in handen en de FDLR en May-May milities de andere helft. De FARDC laat zich daarbij niet zozeer in met het winnen van de delfstoffen zelf, maar houdt zich vooral bezig met de bewaking van de mijnen en de transporten.
MONUSCO ondersteunt de Congolese regering bij de inspanningen om de mijnbouw te reguleren en te controleren en daarmee legale mijnbouw te scheiden van de illegale exploitatie van grondstoffen. In de desbetreffende regio is tot op heden niet meer dan een eerste begin gemaakt met dit proces. Overheidsorganen die verantwoordelijk zijn voor toezicht en controle, waaronder de douane, het centrum voor mijnbouwcertificering en de provinciale mijnbouw afdeling, zijn formeel aanwezig maar hun functioneren is nog verre van transparant.
Kunt u een schatting maken van het deel van de mijnbouw in dit gebied dat wordt gecontroleerd door de FARDC en door rebellengroeperingen als de FDLR?
Zie antwoord vraag 6.
In hoeverre bestaat er in dit gebied toezicht op de mijnbouw en controle op de grondstoffenstromen? Is er sprake van ontwikkeling daarin? Is er iets bekend van de arbeidsomstandigheden en de verdeling van inkomsten van mijnen die door (divisies van) de FARDC gecontroleerd worden?
Zie antwoord vraag 6.
Is het waar dat een basis van de VN-vredesmacht MONUC op iets meer dan 30 km afstand ligt van de dorpjes waar de bewuste aanval heeft plaatsgevonden?
MONUSCO heeft een militaire basis in het plaatsje Kibua op iets meer dan 30 km van de dorpen waar de bewuste aanval heeft plaatsgevonden. MONUSCO heeft een compagnie Indiase VN-militairen ter plaatse. Deze compagnie dient een uitgestrekt gebied te bestrijken dat slechts in beperkte mate met voertuigen toegankelijk is. De betreffende dorpen bevinden zich op ruwweg twee dagen loopafstand van de VN-basis. De daders drongen op 30 juli de dorpen binnen en hielden deze tot 3 augustus bezet. Gedurende deze aanval terroriseerden zij de lokale bevolking en sloten zij de dorpen af van de buitenwereld zodat de bevolking niet kon vluchten of alarm slaan. Op 12 augustus werd MONUSCO geïnformeerd over de aanval door de humanitaire NGO International Medical Corps. De VN onderzoekt waarom het zo lang heeft geduurd tot de missie op de hoogte was van de gruwelijke gebeurtenissen en of daarbij fouten zijn gemaakt in de communicatie.
MONUSCO beschikt niet over de mensen en de middelen om de lokale bevolking in de DRC te allen tijde en overal te beschermen. De infrastructuur in dit uitgestrekte land is zeer gebrekkig en er is een tekort aan luchttransportmiddelen. Nederland is een van de landen die luchttransport voor MONUSCO financieel ondersteunen
(€ 5 mln. over de periode 2008–2011). Ook behoeft de civiele en militaire inlichtingencapaciteit van MONUSCO versterking en uitbreiding. Een significante uitbreiding van troepen en materieel is niet verwachtbaar. MONUSCO moet strategische keuzes maken en werken aan training en ondersteuning van het Congolese leger en de politie om een groter gebied te bestrijken. Daarbij past ook een grotere concentratie op het oosten van de DRC, zoals met het nieuwe mandaat van de missie per 1 juli 2010 is doorgevoerd. Ondanks de beperkingen van de missie is over de afgelopen jaren het gewapend geweld in het oosten van de DRC, mede dankzij de inzet van MONUSCO, aanmerkelijk afgenomen. MONUSCO zal evenwel lessen moeten trekken uit de gebeurtenissen in noord Kivu en moeten bezien of de communicatie kan worden verbeterd en sneller ingrijpen mogelijk gemaakt kan worden.
Is bekend wanneer bij MONUC bekend werd dat de dorpjes «bezet» waren en dat deze afschuwelijke misdaden daar werden gepleegd?
Zie antwoord vraag 9.
Is MONUC in dit gebied voldoende toegerust om burgers te beschermen, conform het aan MONUC verleende mandaat? Zo nee, wat zou er volgens u nodig zijn om MONUC daartoe beter toe te rusten?
Zie antwoord vraag 9.
Acht u verder onderzoek van deze gebeurtenissen nodig en zo ja, zult u daar bij de VN en de Congolese regering op aandringen?
Gezien de ernst van de situatie heeft de secretaris-generaal van de VN het hoofd van het Departement voor Vredesoperaties van de VN, Atul Khare, naar de DRC gestuurd om verder onderzoek te doen naar de wijze waarop de VN-missie in het veld op de gebeurtenissen heeft gereageerd. Ook de Congolese autoriteiten zelf zullen actie moeten ondernemen om de daders te vervolgen. De internationale gemeenschap zal dit nauwgezet volgen en de Congolese regering aanspreken op haar verantwoordelijkheid bij het beëindigen van straffeloosheid bij seksueel geweld.
Het bericht dat JSF-bedrijven een korting van 245 miljoen euro van de overheid ontvangen |
|
Jasper van Dijk |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Staat geeft JSF-bedrijven korting van 250 miljoen»?1
Ik herken mij niet in de voorstelling van zaken in het desbetreffende artikel.
Is het waar dat de JSF-bedrijven circa 245 miljoen euro minder hoeven terug te betalen aan de Nederlandse overheid dan aanvankelijk was afgesproken (c.q. het in 2002 berekende tekort van de businesscase)? Zo nee, om welk bedrag gaat het wél? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. In het Volkskrant artikel zijn vier bedragen (resp. € 42 miljoen, € 6 miljoen, € 144,9 miljoen en € 52,1 miljoen) opgeteld tot een totaal van € 245 miljoen. Deze posten hebben elk echter een geheel andere aard en oorsprong, waardoor in het artikel een onjuist beeld wordt geschetst. Hieronder vindt u een nadere toelichtingop de genoemde bedragen in de Volkskrant.
In 2002 bedroeg het Tekort van de JSF business case € 191 miljoen (netto contante waarde, prijspeil 2001). Toen de business case in 2002 werd opgesteld bestonden er onzekerheden over de ontwikkeling van de waarden van de gehanteerde parameters. Daarom werd in de Medefinancieringsovereenkomst (MFO) vastgelegd dat er in 2008 een herijking zou plaatsvinden. Het genoemde bedrag van € 42 miljoen betreft een in 2002 overeengekomen eenmalige bijdrage van het ministerie van Economische Zaken als aanvullende dekking van het reeds berekende Tekort op de business case van € 191 miljoen (netto contante waarde, prijspeil 2001). Dit kwam door dollarkoersontwikkelingen en een latere start van de aanschafperiode dan voorzien. Deze bijdrage is verwerkt in de EZ-begroting van 2002 en is meegenomen in de herijking van de business case in 2008. Deze € 42 miljoen zal dus door de Luchtvaartindustrie worden terugbetaald via de afdrachten over JSF-gerelateerde omzet en wordt in het artikel derhalve ten onrechte aangemerkt als een korting. De Kamer is over deze voorfinanciering geïnformeerd met de beantwoording van vragen van 6 maart 2002 (Kamerstuk 26 488, nr. 9), in het bijzonder in het antwoord op de vragen 301, 307, 308, 316, 318, 326, 343, 394 en het antwoord op vraag 325.
De herijking van de business case in 2008 resulteerde in eerste instantie in een Tekort van € 308 miljoen (netto contante waarde, prijspeil 2001) maar is gecorrigeerd naar € 302 miljoen (netto contante waarde, prijspeil 2001). Deze correctie van € 6 miljoen heeft betrekking op een foutieve berekening bij de herijking van de business case waartegen de Luchtvaartindustrie terecht bezwaar heeft gemaakt. Het betrof een fout bij de berekening van het zogeheten organisatiekostenvoordeel (Foreign Military Sales-kostenvoordeel). Uw Kamer is hierover geïnformeerd met de jaarrapportage over 2009 van het project Vervanging F-16 van 13 april 2010 (Kamerstuk 26 488, nr. 232) en met de beantwoording van de vragen van 30 maart 2010 (Kamerstuk 26 488, nr. 224), in het bijzonder het antwoord op de vragen 12, 35 en 36.
De uitkomst van de herijking is vervolgens onderwerp van arbitrage geweest. De arbiters hebben eind 2009 het Tekort in de business case vastgesteld op € 157,1 miljoen (netto contante waarde, prijspeil 2001). Het bedrag van € 144,9 miljoen uit het artikel (netto contante waarde, prijspijl 2001) is het verschil tussen het Tekort na de herijking van de business case in 2008 (€ 302 miljoen) en het Tekort na de arbitrage in 2009 over die herijking (€ 157,1 miljoen). De arbiters hebben een andere interpretatie gegeven dan de Staat van de manier waarop de dollarkoers voor de betalingen aan de Amerikaanse overheid voor de deelname aan de SDD-fase moest worden verwerkt. De arbiters oordeelden dat de omschrijving in de MFO van de te hanteren dollarkoers voor de periode tot 1 juli 2008 betekent dat geen termijnkoers mocht worden toegepast. Dat mocht volgens de arbiters alleen voor de periode vanaf 1 juli 2008. De arbiters hebben die visie uiteengezet op bladzijden 30 tot en met 33 van het Gedeeltelijk Arbitraal Eindvonnis. Uw Kamer is hierover reeds lopende het arbitrageproces op 30 juni 2009 geïnformeerd door vertrouwelijke inzage in het Gedeeltelijk Arbitraal Eindvonnis (Kamerstuk 26 488, nr. 190), en voorts met de brief over de afronding van het arbitrageproces van 2 december 2009 (Kamerstuk 26 488, nr. 208) en de brief over het bereiken van het akkoord met de Luchtvaartindustrie over de herijking van de business case op 24 maart 2010 (Kamerstuk 26 488, nr. 223) met als bijlagen het Gedeeltelijk Arbitraal Eindvonnis en het Arbitraal Eindvonnis.
Pas met het eindvonnis van de arbiters in 2009 is het Tekort in de business case definitief vastgesteld op € 157,1 miljoen (netto contante waarde, prijspeil 2001). Uw Kamer is hierover op 27 november 2009 geïnformeerd (Kamerstuk 26 488, nr. 207). De verandering in het Tekort in de periode 2002–2010 is derhalve geen korting voor de industrie maar is het resultaat van de herijking van de business case en de arbitrage, op grond van de MFO uit 2002.
Nadat de arbiters het Tekort definitief hadden vastgesteld, is met de Luchtvaartindustrie gesproken over een haalbare uitvoering van het arbitrale vonnis, dat bij het Tekort van € 157,1 miljoen zou leiden tot een afdrachtpercentage voor de industrie van 4,49. Een hoog afdrachtpercentage heeft een nadelige invloed op de bedrijfseconomische situatie voor de Nederlandse bedrijven in het F-35 programma. Indien dit zou leiden tot minder orders en een lagere omzet, heeft dit een negatieve invloed op de afdrachten van de industrie aan de Staat en ook op de werkgelegenheid bij de betrokken bedrijven. Gelet op de economische omstandigheden en de verslechterde concurrentiepositie van Nederlandse bedrijven heeft de Staat de Luchtvaartindustrie eind 2009 het voorstel gedaan dat van het door de arbiters vastgestelde Tekort van € 157,1 miljoen door de Luchtvaartindustrie € 105 miljoen via afdrachten wordt terugbetaald gedurende de looptijd van de MFO, wat neerkomt op een afdrachtpercentage van gemiddeld 3. De Luchtvaartindustrie heeft dit voorstel begin dit jaar geaccepteerd. Voordat dit voorstel kon worden gedaan, is in overleg met de toenmalige minister van Financiën afgesproken dat het resterende bedrag van € 52,1 miljoen (netto contante waarde) wordt terugbetaald door een uitgavenverlaging op het terrein van luchtvaart en industrie binnen de begrotingen van Economische Zaken en Defensie. Dit bedrag wordt in gelijke delen in mindering gebracht op de begroting van Economische Zaken en Defensie en vloeit terug naar de schatkist in de vorm van verminderde rentebetalingen op de staatschuld. Deze maatregel heeft derhalve geen consequenties voor de belastingbetaler. De Kamer is hierover geïnformeerd met de brief van 24 maart 2010 (Kamerstuk 26 488, nr. 223).
De Staat en de Nederlandse Luchtvaartindustrie hebben begin dit jaar overeenstemming bereikt over de herijking van de JSF Business Casezoals overeengekomen in de MFO. Uw Kamer is over de in het artikel genoemde bedragen en de onderbouwing daarvan door de jaren heen uitvoerig geïnformeerd. Voorts zijn de resultaten van de arbitrage en de overeenkomst tussen de Staat en de Luchtvaartindustrie aan de orde geweest tijdens het debat van 7 april 2010 (handelingen TK 2009–2010, nr. 73).
Hoe rijmt u deze korting met de belofte (onder meer van oud-minister Zalm) dat de belastingbetaler «geen cent» zou hoeven bij te dragen aan het JSF-project?
Zie antwoord vraag 2.
Gaat u zich inzetten om de belastingbetaler alsnog te ontzien voor wat betreft deze kosten? Zo ja, wat gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kijkt u met de kennis van nu terug op de Medefinancieringsovereenkomst? Vindt u een dergelijke constructie voor herhaling vatbaar?
Het JSF-programma biedt de Nederlandse Luchtvaartindustrie de mogelijkheid deel te nemen aan innovatieve en hoogwaardige vliegtuigontwikkeling. Tot eind 2009 heeft de Nederlandse Luchtvaartindustrie zoals gemeld in de jaarrapportage over 2009 van het project Vervanging F-16 van 13 april 2010 (Kamerstuk 26 488, nr. 232 ) voor $ 806 miljoen (lopende prijzen) aan opdrachten verworven.
In de MFO is vastgelegd onder welke voorwaarden de Nederlandse industrie zijn bijdrage levert aan het Tekort in de business case. In de MFO is zoveel mogelijk getracht recht te doen aan de belangen van zowel de overheid als het bedrijfsleven. De Staat en de Nederlandse Luchtvaartindustrie hebben begin dit jaar overeenstemming bereikt over de herijking van de JSF business case zoals overeengekomen in de MFO. Er is een goede balans gevonden tussen de afdrachtverplichting, de bedrijfseconomische gevolgen voor de Luchtvaartindustrie en de gezamenlijke belangen ten aanzien van werkgelegenheid en het behoud van een gezonde en innovatieve luchtvaartsector.
Gezien de specifieke kenmerken van de deelname aan het JSF programma en de vele variabelen die van invloed zijn, is er bij de MFO geen sprake van een constructie die algemeen toepasbaar is. Het verbinden van maatschappelijke opgaven aan economische belangen van ons land is een ontwikkeling waarbij medefinancieringsconstructies een nuttige rol kunnen vervullen.
Bent u bereid genoemde documenten van Economische Zaken naar de Kamer te sturen?
De Kamer is zoals hierboven is toegelicht in de afgelopen jaren over alle in het Volkskrant artikel genoemde bedragen uitvoerig geïnformeerd. In het betreffende artikel wordt aangegeven dat gebruik is gemaakt van documenten die naar aanleiding van een WOB-verzoek beschikbaar zijn gesteld. Deze informatie is daarmee voor iedereen vrij toegankelijk.
De weigering inzage te geven in een Inspectierapport |
|
Henk van Gerven |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Waarom heeft u het WOB-verzoek van de Twentsche Courant Tubantia, RTV Oost en RTL om inzage te krijgen in het Inspectierapport rondom neuroloog J.S. afgewezen?12
Het Inspectierapport over haar handelwijze in de casus van deze neuroloog is, met bijbehorende bijlagen, openbaar en is ook aan uw Kamer gestuurd op 19 februari 2009.
In het Wob-verzoek werd verzocht om een afschrift van alle documenten die tussen de IGZ en het ziekenhuis Medisch Spectrum Twente en de betreffende neuroloog zijn gewisseld gedurende de periode 2000 tot en met 2005. Gelet op het lopende strafrechtelijk onderzoek naar neuroloog J.S. is naar aanleiding van de zienswijze van het OM geoordeeld dat het belang van opsporing en vervolging van strafbare feiten in dit geval dient te prevaleren boven het algemene belang van openbaarmaking zodat nagenoeg alle gevraagde documentenzijn geweigerd met een beroep op artikel 10, tweede lid, onder c van de Wob.
Bent u van mening dat ter verhoging van de kwaliteit van de Inspectie transparantie over het functioneren van deze instantie belangrijk is?
Ja.
Transparant zijn over de wijze van toezicht houden hoort bij een moderne manier van toezicht houden. De IGZ is daarom zelf transparant over de wijze waarop ze toezicht houdt. Nu de handhavingskaders per wettelijk instrument (aanwijzing, bevel, bestuurlijke boete, etc) openbaar zijn, is voor een ieder vooraf helder welke normen de IGZ stelt en wat de sanctie is bij overtreding van de normen. En de handhavingsresultaten maakt de IGZ ook actief openbaar.
Over de transparantie van de Inspectie met betrekking tot de kwestie van de MST neuroloog verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3.
In hoeverre draagt het bij aan transparantie over het handelen van de Inspectie als deze haar eigen handelen onderzoekt?
Zoals u weet maakt de IGZ de omslag naar een transparante, moderne en pro-actieve handhavingorganisatie, zoals ook in haar meerjarenbeleidsplan 2008–2011 staat beschreven. Daarbij werkt de IGZ continu aan het verbeteren van haar werkwijze. Kritisch kijken naar het eigen handelen met als doel om daar van te leren past in deze visie. Dat was ook de achterliggende gedachte bij de evaluatie die de IGZ zelf heeft gedaan inzake haar handelen in de kwestie van de MST neuroloog. Dit heeft op 17 februari 2009 geleid tot een onderzoeksverslag, dat met bijbehorende bijlagen openbaar is gemaakt en op 19 februari 2009 aan de Tweede Kamer is gezonden. Met dit onderzoek heeft de IGZ mijns inziens bijgedragen aan transparantie.
Vervolgens zijn er mede op uw verzoek aanvullende onderzoeken uitgevoerd door professor Legemaate, die een onafhankelijk advies heeft geschreven over de lessen die uit de onderzoeksrapportage van de Inspectie getrokken kunnen worden en dat op 24 juli 2009 aan de Tweede Kamer is gezonden. En op 27 mei 2010 is het onafhankelijk extern vervolgonderzoek naar het handelen van de Inspectie inzake de voormalig neuroloog J.S. onder leiding van de heer mr. R.J. Hoekstra aan de Tweede Kamer gezonden. Met dit onafhankelijk onderzoek is het handelen van de IGZ in deze kwestie op een verantwoorde wijze in beeld gebracht over hetgeen zich heeft voorgedaan en hoe de IGZ daarin heeft gehandeld.
Op welke manier draagt u bij aan die transparantie als u een rapport van de Inspectie naar het eigen functioneren in deze zaak niet openbaar maakt?
Zoals ik in antwoord op vraag 1 heb weergegeven is het Inspectierapport over haar handelwijze in de casus van deze neuroloog is, met bijbehorende bijlagen, openbaar en is deze ook aan uw Kamer gestuurd op 19 februari 2009.
Zoals uit het antwoord op vraag 3 blijkt zijn daarna nog rapporten van onafhankelijke onderzoekers over het handelen van de IGZ in deze casus openbaar geworden en aan uw Kamer gestuurd.
Is het in een democratie niet de taak van de pers om het handelen van staatsinstellingen te controleren?
Het controleren van het functioneren van staatsinstellingen is in onze democratische rechtsstaat de taak van de Algemene Rekenkamer, het parlement en de rechter. De onafhankelijke media hebben deze taak niet, al spelen zij daarbij uiteraard een – zij het indirecte – rol.
Deelt u de mening dat u op deze manier de indruk wekt dat u of de Inspectie iets te verbergen heeft?
Nee.
Bent u bereid het betreffende rapport ter beschikking te stellen van de Kamer?
Zoals ik in antwoord op vragen 1 en 4 heb aangegeven is het rapport inmiddels aan Uw Kamer gezonden.
De houding van de gemeente Amsterdam inzake het uitvoeren van de kraakwet |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Kent u het bericht «Amsterdamse krakers vrijuit»?1
Ja.
Kent u de notitie van burgemeester Van der Laan, waarin volgens De Telegraaf gemeld wordt dat het handhaven van de nieuwe Wet Kraken en leegstand geen prioriteit heeft bij het hoofdstedelijk gemeentebestuur? Bent u bereid kennis te nemen van deze notitie en deze ter informatie aan de Kamer te verstrekken, en na te gaan wat de status is van deze notitie?
Zoals in antwoord op vragen van de leden Vietsch, Ten Hoopen en Van Bochove (allen CDA) aan de ministers voor Wonen, Wijken en Integratie, van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de Wet kraken en leegstand (ingezonden 9 juni 2010) is aangegeven, vindt over de handhaving van het kraakverbod afstemming in de lokale driehoek plaats, teneinde de beschikbare politiecapaciteit evenwichtig te verdelen over de door het Openbaar Ministerie aangedragen strafrechtelijke prioriteiten en de door de burgemeester aangedragen prioriteiten op het terrein van openbare orde en veiligheid (Tweede Kamer 2009–2010, nr. 2740).
Blijkens informatie die ik recentelijk van de gemeente Amsterdam ontving, wordt over dit onderwerp eind september in driehoeksverband een notitie besproken. Aan deze notitie wordt op dit moment nog gewerkt en de inhoud ervan staat dan ook nog niet vast.
Deelt u de mening dat door het parlement vastgestelde wetten uitgevoerd dienen te worden, en niet ad hoc terzijde geschoven kunnen worden door willekeurige overheden? Zo nee, waarom niet? Welke actie gaat u nemen om ervoor te zorgen dat de gemeente Amsterdam de uitvoering van de Wet Kraken en leegstand ter hand neemt?
Ja. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Het niet melden van de dood van kinderen door artsen |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Arts meldt dood kind vaak niet»?1
Ja.
Is het waar dat veel behandelend artsen zich niet aan de verplichting houden om bij overlijden van minderjarigen standaard een lijkschouwer in te schakelen? Kunt u aangeven hoeveel meldingen vanaf het in werking treden van de wijziging van de Wet op de lijkbezorging op 1 januari 2010 tot nu toe, zijn gedaan?
De bewering dat veel behandelend artsen zich niet aan de verplichting houden om bij overlijden van minderjarigen standaard contact op te nemen met een gemeentelijk lijkschouwer, wordt in het artikel niet onderbouwd. De betrokken departementen hebben dergelijke signalen niet ontvangen. Het aantal meldingen wordt niet bijgehouden, zodat hierover geen gegevens bekend zijn.
Kunt u uiteenzetten hoe het niet melden van de dood van een kind nu in de praktijk uitpakt? Is het zo dat wanneer een arts geen melding maakt van het overlijden van een kind, deze arts een verklaring van natuurlijke dood afgeeft ondanks het feit dat dit niet zeker is? Zo ja, wat vindt u ervan dat dit gebeurt en dat kinderen worden gecremeerd of begraven zonder dat bekend is wat de doodsoorzaak is?
De behandelend arts mag slechts een verklaring van overlijden afgeven indien hij ervan overtuigd is dat de dood is ingetreden ten gevolge van een natuurlijke oorzaak (artikel 7, eerste lid, Wlb). In geval van een overleden minderjarige kan de behandelend arts de verklaring van overlijden slechts afgeven na overleg met de gemeentelijk lijkschouwer (artikel 10a, eerste lid, Wlb). Dit overleg is erop gericht de overtuiging van de behandelend arts dat er sprake is van een natuurlijk overlijden, te toetsen. Zonder dit overleg is het dus louter de eigen overtuiging van de behandelend arts waarop de verklaring van overlijden steunt. Hoewel het verplichte contact met de gemeentelijk lijkschouwer een verbetering ten opzichte van de oude procedure inhoudt, kan ook dan nooit in 100% van de gevallen volstrekte zekerheid over de doodsoorzaak bestaan, vandaar ook de introductie van de mogelijkheid tot het verrichten van een nader onderzoek naar de doodsoorzaak. Het kabinet is vanzelfsprekend van mening dat in alle gevallen van overlijden van minderjarigen – conform de wet – het verplichte contact met de gemeentelijk lijkschouwer dient plaats te vinden, om de grootst mogelijke kans te creëren dat niet ten onrechte een verklaring van overlijden wordt afgegeven, en dus lijkbezorging plaatsvindt zonder helderheid over de doodsoorzaak.
Is het afgeven van een verklaring van een natuurlijke dood zonder dit met zekerheid te kunnen vaststellen juridisch mogelijk? Zo nee, wat zijn de juridische en tuchtrechtelijke mogelijkheden om zulke artsen te vervolgen? Deelt u de mening dat het niet melden van de dood van een kind bij een lijkschouwer in strijd is met de Wet op de lijkbezorging? Zo ja, welke sancties staan hiertegenover?
Het afgeven van een verklaring van overlijden zonder dat de behandelend arts de overtuiging heeft dat de dood is ingetreden ten gevolge van een natuurlijke oorzaak, is een strafbaar feit. Op deze overtreding staat ingevolge artikel 81, onder 1°, Wlb een hechtenis van ten hoogste een maand of een geldboete van de tweede categorie. Zoals gesteld is bepalend of de behandelend arts de overtuiging heeft dat het overlijden een natuurlijke oorzaak heeft; is dat het geval, dan mag hij rechtens een verklaring van overlijden afgeven. Het verplichte contact met de gemeentelijk lijkschouwer doet daar niet aan af. Wel is het evident in strijd met de wet indien geen overleg plaatsvindt. Dit is echter niet strafbaar gesteld op grond van de Wlb. De arts in kwestie kan echter wel tuchtrechtelijk worden vervolgd.
Herinnert u zich uw eerdere uitspraak dat de wet een vooruitgang is omdat vanaf 1 januari 2010 artsen verplicht worden de dood van een kind te melden en een lijkschouwer in te schakelen? Zo ja, deelt u de mening dat deze uitspraak geen stand houdt omdat niet alle artsen zich aan de wet houden?2
Deze uitspraak houdt wel degelijk stand. Nu – overigens zonder nadere onderbouwing – wordt beweerd dat niet in alle gevallen sprake is van contact met de gemeentelijk lijkschouwer, betekent dit in ieder geval dat in veel gevallen wel degelijk contact met hem wordt opgenomen. Dat is een verbetering ten opzichte van de situatie van voor de wetswijziging, toen de gemeentelijk lijkschouwer nog niet standaard werd betrokken.
Wat vindt u ervan dat een aantal artsen geen melding maakt van het overlijden van een kind bij een lijkschouwer omdat de NODO (Nader Onderzoek Doodsoorzaak)-procedure nog steeds niet gebruikt kan worden? Herinnert u zich uw eerdere antwoorden op mondelinge en schriftelijke vragen van het lid Arib, waarin u de toezegging hebt gedaan dat u samen met de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) in de eerste helft van dit jaar met een voorstel zou komen en de Kamer hierover zou informeren? Weet u dat het nu bijna eind augustus 2010 is en dat u uw toezegging niet nakomt?3
Dat – naar wordt gesteld – een aantal artsen geen contact opneemt met de gemeentelijk lijkschouwer omdat de NODO-procedure nog niet is ingevoerd, is betreurenswaardig. De wettelijke verplichting tot overleg met de gemeentelijk lijkschouwer staat los van de mogelijkheid tot het verrichten van een nader onderzoek naar de doodsoorzaak.4
In antwoord op mondelinge vragen d.d. 12 januari 2010 heb ik gezegd dat het de bedoeling is «dat de KNMG voor 1 april 2010 het NODO-protocol heeft uitgewerkt op de door haar aangevoerde knelpunten, want zij heeft zelf knelpunten gesignaleerd. De KNMG zal dan ook advies geven over het aantal NODO-centra. Daarna moet de besluitvorming over de implementatie van de NODO-procedure plaatsvinden. Dat zal halverwege dit jaar zijn.»5
Vervolgens heeft de Minister van Justitie en BZK, mede namens de Minister voor Jeugd en Gezin, in antwoord op schriftelijke vragen geantwoord dat de KNMG op 20 april 2010 een advies over de inrichting van de NODO-procedure heeft opgeleverd «inclusief een herzien NODO-protocol vanwege door de KNMG aangevoerde knelpunten. De uitvoeringskosten zijn hier niet in meegenomen. Wel geeft de KNMG aan de kosten vele malen hoger in te schatten dan nu begroot zijn. Daarom wordt de komende maanden bekeken wat de reële kosten zijn en hoe de tariefstructuur ingericht moet worden. Vervolgens zullen de betrokken bewindspersonen een besluit nemen over het vervolg van de NODO-procedure. Over dit besluit zal ik uw Kamer informeren.»6
Momenteel worden door een onafhankelijk bureau de uitvoeringskosten van de NODO-procedure berekend. Het definitieve rapport wordt eind september 2010 opgeleverd. Vervolgens zullen de betrokken bewindspersonen op basis hiervan een besluit nemen over het vervolg.
Wat vindt u ervan dat wanneer artsen nu melding maken van de dood van een kind en een lijkschouwer inschakelen er geen NODO-procedure kan worden gevolgd omdat deze er simpelweg nog niet is? Klopt het dat door het ontbreken van een NODO-procedure nu geen neutraal medisch onderzoek kan plaatsvinden en dat het Openbaar Ministerie tot een gerechtelijke sectie kan overgaan? Deelt u de mening dat dit voor ouders zeer belastend kan zijn? Zo ja, wat gaat u eraan doen om dit zo snel mogelijk te voorkomen?
Vanzelfsprekend betreurt het kabinet het dat de invoering van de NODO-procedure is vertraagd. Nu de NODO-procedure nog niet van kracht is, is de situatie op dit punt niet anders dan voor de inwerkingtreding van de wijziging van de Wlb per 1 januari jl. Er bestaat de mogelijkheid tot het verrichten van een neutraal medisch onderzoek naar de doodsoorzaak (een zgn. klinische obductie) indien de betrokken arts en de ouders dat belangrijk vinden. Daarnaast kan, bij het vermoeden van een strafbaar feit, een gerechtelijke sectie plaatsvinden.
Bent u nog steeds van mening dat het niet nodig is om bij ieder overlijden van een minderjarige een forensisch arts te betrekken die kindermishandeling en verwaarlozing kan uitsluiten? Zo ja, waarom wordt dan tenminste geen haast gemaakt met het invoeren van de NODO-procedure?
Het kabinet is nog steeds van mening dat het disproportioneel zou zijn bij ieder overlijden van een minderjarige een forensisch arts de lijkschouw te laten verrichten en verwijst hierbij naar de behandeling in het parlement van het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de lijkbezorging (30 696), waarbij dit uitvoerig aan de orde is gekomen. Zoals ook uit het antwoord op vraag 7 moge blijken, betreurt het kabinet het dat de NODO-procedure nog niet in werking heeft kunnen treden. Het kabinet draagt er aan bij dat dit spoedig doch verantwoord alsnog het geval is. Zoals gezegd in antwoord op vraag 6 wordt nog gewacht op een onderzoek naar de kosten alvorens een besluit over de invoering van de NODO-procedure kan worden genomen.
Bent u van mening dat op dit moment voldoende waarborg bestaat om te voorkomen dat gevallen van verwaarlozing of mishandeling van minderjarigen onopgemerkt blijven? Zo ja, waarop baseert u dit? Bent u derhalve van mening dat (huis)artsen over voldoende kennis en ervaring beschikken om een niet-natuurlijke dood ten gevolge van verwaarlozing of mishandeling in alle gevallen te herkennen? Zo ja, waarop baseert u dit?
Ik verwijs naar het antwoord op eerdere schriftelijke vragen aan de Minister van Justitie en BZK en de Minister voor Jeugd en Gezin d.d. 10 juni 2010.7
Wat betreft het constateren van een niet-natuurlijke dood ten gevolge van verwaarlozing of mishandeling is de invoering van het verplichte contact tussen behandelend arts en gemeentelijk lijkschouwer per 1 januari jl. een eerste stap in de verbetering van het achterhalen van de doodsoorzaak van minderjarigen. De behandelend arts kan niet langer geheel zelfstandig een verklaring van overlijden afgeven; zijn overtuiging dat het overlijden het gevolg is van een natuurlijke oorzaak, wordt getoetst in het overleg dat hij met de gemeentelijk lijkschouwer heeft. Het kunnen vaststellen van de doodsoorzaak maakt deel uit van de basisopleiding tot arts. Bovendien heeft ongeveer de helft van de gemeentelijke lijkschouwers de opleiding tot forensisch arts gevolgd. Per 1 januari 2013 zullen alle gemeentelijk lijkschouwers hieraan moeten voldoen, willen zij hun functie mogen (blijven) uitvoeren. Om zoveel mogelijk gevallen van overlijden ten gevolge van verwaarlozing of mishandeling te signaleren, is het uiteraard gewenst dat ook de NODO-procedure wordt ingevoerd.
Bent u bereid deze vragen voor vrijdag 2 september 2010 te beantwoorden?
Zoals altijd wordt er naar gestreefd de vragen zo spoedig mogelijk binnen drie weken te beantwoorden; vanwege de vereiste afstemming is 2 september echter onmogelijk gebleken.
De arrestatie in Iran van de Nederlands-Iraanse Zahra-Bahrami |
|
Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met de berichten «Nederlandse zit vast in Teheran»1 en «Vrees voor doodstraf Nederlands-Iraanse vrouw»?2
Ik ben bekend met de diverse media-berichten over de arrestatie in Iran van een Nederlands-Iraanse vrouw. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft dit voorjaar uit diverse bronnen vernomen dat er sprake zou zijn van arrestatie van een Nederlands onderdaan. Direct daarna heeft het zich langs diverse wegen intensief ingespannen om de identiteit van de gemelde arrestant te verifiëren. Onder meer doordat van de Iraanse autoriteiten geen enkel bericht of bevestiging over de arrestatie van betrokkene werd gekregen, is met deze controle op identiteit en nationaliteit veel tijd gemoeid geweest. Eind juli 2010 kon pas worden vastgesteld dat betrokkene naast de Iraanse ook de Nederlandse nationaliteit heeft.
Na vaststelling van de identiteit en Nederlandse nationaliteit van betrokkene is door de Nederlandse Ambassade in Teheran een diplomatieke nota aan het Iraanse Ministerie van Buitenlandse Zaken gestuurd, waarin opgemerkt wordt dat de ambassade informatie heeft ontvangen over arrestatie van deze Nederlandse onderdaan. In de nota wordt gevraagd om bevestiging van de status van betrokkene; de redenen voor haar arrestatie; de juridische status van haar zaak en of zij over een advocaat naar eigen keuze beschikt. Tevens wordt verzocht om permissie om deze NL onderdaan zo spoedig mogelijk te bezoeken om de gebruikelijke consulaire bijstand te kunnen verlenen. Op deze nota is tot op heden nog geen reactie van het Iraanse ministerie van BZ ontvangen. Daarop is uiteraard wel aangedrongen.
De Nederlandse Ambassade in Teheran ontving medio augustus informatie uit niet-officiële bron waarin werd gesteld dat een rechterlijke veroordeling van betrokkene op korte termijn verwachtbaar is en dat daarbij de mogelijkheid aanwezig is dat een ter dood veroordeling zal worden uitgesproken. Hierop heeft de Ambassade instructie gekregen om op korte termijn een demarche uit te voeren. Deze demarche is recent uitgevoerd op het niveau van Directeur Generaal bij het Iraanse Ministerie van Buitenlandse Zaken. Door de Ambassade is bij deze demarche de wens herhaald om toegang tot en nadere informatie over betrokkene te krijgen en is verontrusting uitgesproken over de volgens diverse berichten geuite beschuldigingen en eventuele strafmaat alsmede over berichten als zou betrokkene geen bijstand hebben van onafhankelijke advocaat. Wederom is verzocht om toegang tot betrokkene voor het verlenen van consulaire bijstand en is aangedrongen op een eerlijke en zorgvuldige rechtsgang.
Zeer recent is, namens de Minister van Buitenlandse Zaken, op hoog ambtelijk niveau contact geweest met de Iraanse ambassadeur in Den Haag. Daarbij is namens mij naar voren gebracht dat, voor zo ver Nederland bekend is, betrokkene nog niet de beschikking heeft over een advocaat van haar keus en is bij de ambassadeur er op aangedrongen zijn autoriteiten te informeren dat Nederland het van het grootste belang acht dat betrokkene een eerlijk proces krijgt. Een «fair trial» vereist, overeenkomstig algemeen en internationaal aanvaarde normen, dat een verdachte zich kan laten bijstaan door een advocaat van zijn/haar keus. Wederom is benadrukt dat Nederland betrokkene consulair wenst bij te staan, gezien haar Nederlandse nationaliteit.
De reactie van de respectieve vertegenwoordigers van het Iraanse Ministerie van Buitenlandse Zaken op deze punten is zonder uitzondering dat Iran betrokkene beschouwt als Iraniër en op die grond weigert informatie aan derden te geven over het strafproces en detentie. Het Iraanse Ministerie liet eveneens weten dat het de ambassade niet toestaat consulaire bijstand te verlenen.
Deze opvatting als zou de Nederlandse nationaliteit van deze bipatride Iraniër irrelevant zijn wordt door mij niet aanvaard en wordt bij elke voorkomende gelegenheid betwist.
Kunt u bevestigen dat mevrouw Bahrami naast de Iraanse, ook de Nederlandse nationaliteit bevat?
Zie antwoord vraag 1.
In het geval zij inderdaad de Nederlandse nationaliteit bezit, hebben de Iraanse autoriteiten u bij haar arrestatie enkele maanden geleden, op de hoogte gesteld van de redenen voor deze arrestatie? Zo ja, wat waren die redenen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat de aanleiding tot arrestatie gelegen zou zijn in deelname van mevrouw Bahrami aan protesten tegen het huidige Iraanse regime? Zo ja, heeft u signalen dat er hierbij sprake is van activiteiten die verder gaan dan vormen van protest die wij gewoonlijk beschouwen als vallend onder de universele vrijheden en rechten van de mens?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat het Nederlands staatsburgerschap door de Iraanse autoriteiten als irrelevant wordt gezien daar mevrouw Bahrami tevens de Iraanse nationaliteit bezit? Wat is uw opvatting over de omgang van de Iraanse autoriteiten met de Nederlandse nationaliteit van mevrouw Bahrami?
Zie antwoord vraag 1.
Welke inspanningen heeft u geleverd om respectering van de mensenrechten van mevrouw Bahrami tijdens detentie te bevorderen, aangezien in de berichtgeving wordt gesproken over erbarmelijke omstandigheden tijdens detentie en zelfs wordt gespeculeerd over marteling?
Zie antwoord vraag 1.
Is door u aan mevrouw Bahrami juridische bijstand aangeboden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is dit aanbod effectief geweest?
Het is niet gebruikelijk dat de Nederlandse ambassades juridische bijstand bieden aan Nederlandse gedetineerden in het buitenland. In de regel dienen de gedetineerden zelf zorg te dragen voor juridische bijstand en wordt door de Nederlandse vertegenwoordiging consulaire bijstand verleend, waaronder ook is begrepen het toezicht op een correcte behandeling in detentie en op een zorgvuldige rechtsgang. Zoals uit bovenstaande antwoorden blijkt, is door de Ambassade in Teheran veel in het werk gesteld om deze bijstand te kunnen verlenen. In de contacten met de Iraanse autoriteiten over deze kwestie is ook met nadruk gewezen op het elementaire recht van betrokkene om te worden bijgestaan door een advocaat van eigen keuze.
Kunt u bevestigen dat mevrouw Bahrami gerede kans loopt de doodstraf opgelegd te krijgen? Zo ja, bent u bereid stappen te ondernemen om tenuitvoerlegging van een dergelijke straf te voorkomen?
Het is op dit moment niet mogelijk een uitspraak te doen over de straf die mogelijk geëist zal worden tegen betrokkene of vooruit te lopen op de dan te nemen stappen. Het standpunt van de Nederlandse regering ten aanzien van de doodstraf is bekend en bij eventuele veroordeling tot de doodstraf zullen zeker stappen worden ondernomen om tenuitvoerlegging te voorkomen.
Het in opspraak raken van artsen in ziekenhuizen te Amstelveen, Emmen, Enschede en Purmerend die jarenlang hun gang konden gaan |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat gaat u doen om in de toekomst te voorkomen dat slecht functionerende artsen jarenlang door kunnen gaan met behandelingen en daarbij veel patiënten zwaar duperen?
Zoals ik uw kamer al heb laten weten in de brief «Stand van zaken toezeggingen AO IGZ en toezicht met betrekking tot medisch specialistisch handelen (31 maart 2010)» zijn er al veel stappen gezet om disfunctioneren van artsen in een vroegtijdig stadium te signaleren en passende maatregelen te nemen. In deze brief heb ik de maatregelen beschreven die ik hiervoor heb genomen. Daarnaast staan in de brief de verantwoordelijkheden voor de beroepsgroep en de instelling/Raad van Bestuur in geval van disfunctioneren beschreven. Tot slot is beschreven hoe de IGZ hierop toeziet en handhaaft. Ik heb hierbij de «Interne IGZ-richtlijn omgaan met signalen over disfunctioneren van medisch specialisten» toegevoegd en op zeer korte termijn stuur ik u de nieuwe werkwijze van de IGZ inzake beroepsbeperkende maatregelen disfunctionerende beroepsbeoefenaren.
Deelt u de mening dat de collegiale toetsing te vrijblijvend is?
Ja, hoewel ik groot belang hecht aan collegiale toetsing deel ik uw mening dat alleen collegiale toetsing te vrijblijvend is. Ook de Raad van Bestuur en het toezicht van de IGZ spelen een belangrijke rol. De verschillende verantwoordelijkheden staan in mijn brief van 31 maart beschreven.
Acht u het wenselijk dat er een meldplicht komt voor artsen die constateren, of zelfs maar vermoeden, dat een collega slecht functioneert?
Zoals u in mijn brief van 31 maart kunt lezen zijn er al veel stappen gezet om disfunctioneren van artsen in een vroegtijdig stadium te signaleren en passende maatregelen te nemen. Een voorbeeld hiervan is het Kwaliteitskader Medisch Specialisten 2010 van de Orde van Medisch specialisten waarin wordt beschreven dat de medisch specialist een verantwoordelijkheid heeft actief te handelen indien hij opmerkt dat een collega geen goede zorg verleent. Daarnaast is binnen de medische wereld een cultuuromslag gaande wat betreft het bespreekbaar maken van het functioneren van de zorgverlener en het maken van vermijdbare fouten. In de ziekenhuizen is hier aandacht voor door onder andere het veilig melden van incidenten binnen het veiligheidsmanagementsysteem (VMS). Deze en andere genomen maatregelen maken dat ik het niet wenselijk acht om een door u voorgestelde meldplicht in te voeren.
Welke rol spelen de beroepsgroep en de beroepsvereniging hierin?
Voor de rol die de beroepsgroep en beroepsvereniging speelt verwijs ik naar de eerdergenoemde brief van 31 maart.
Welke mogelijkheden had de directie van het Waterlandziekenhuis om het disfunctioneren van de orthopedisch chirurg te voorkomen?1
De Raad van Bestuur wordt op de hoogte gehouden door de klachtenfunctionaris en klachtencommissie van klachten, en in het geval er een claim ligt van patiënten. Daarnaast functioneert de specialist binnen een maatschap. Indien er problemen zijn dan wordt dit, vaak middels het stafbestuur, besproken met de Raad van Bestuur. In dit geval ontbrak het aan concrete signalen.
De maatregelen die in mijn brief van 31 maart zijn beschreven leiden ertoe dat de Raad van Bestuur beter toegerust is om disfunctioneren in een vroegtijdig stadium te signaleren en passende maatregelen te nemen. Signalen over disfunctioneren komen daardoor sneller bij een Raad van Bestuur terecht. Een voorbeeld hiervan is het besluit dat de Wetenschappelijke verenigingen van de erkende medisch specialismen in december 2009 hebben genomen, dat per 2010 de conclusies en aanbevelingen van de visitatierapporten ter beschikking worden gesteld aan de Raden van Bestuur. Hiermee hebben Raden van Bestuur een extra handvat om hun eindverantwoordelijkheid voor de kwaliteit van zorg waar te maken.
Waarom heeft de directie van het ziekenhuis pas na uitspraken van het Regionaal Tuchtcollege Amsterdam besloten een onderzoek in te stellen?1
Voor zover nu is gebleken had de directie van het ziekenhuis daarvóór geen reden om een onderzoek in te stellen. De patiënten die zich tot het tuchtcollege hadden gewend, hadden geen klacht ingediend bij het ziekenhuis. In het verleden zijn er geen onevenredig aantal klachten en geen zodanig ernstige klachten bij de klachtencommissie binnen gekomen over deze specialist.
Het ziekenhuis had niet eerder signalen ontvangen die er op duidden dat hij niet goed zou functioneren, behalve de waarschuwing in 2008, waarop de specialist adequate maatregelen heeft genomen. Het rugcentrum had zelfs recent nog een prijs gekregen.
De recente waarschuwing van het tuchtcollege dateert van maart 2010. De specialist is hiertegen in beroep gegaan, en deze procedure moet nog volgen. De Raad van Bestuur van het ziekenhuis heeft vervolgens een onafhankelijke onderzoekscommissie ingesteld naar de organisatie en kwaliteit van de zorg die door de specialist werd verleend. Met de betreffende specialist werd afgesproken dat hij gedurende het onderzoek geen rugpatiënten zou zien of behandelen. Vanaf eind april heeft de specialist besloten zijn praktijkvoering tijdelijk te staken.
Op 8 juli bracht de commissie haar rapport uit. Hieruit bleek dat de betreffende specialist door wijze van praktijkvoering en verslaglegging een risico vormde voor het ziekenhuis. Op 2 augustus j.l. is vervolgens de toelatingsovereenkomst met de betreffende specialist tot het ziekenhuis met onmiddellijke ingang opgezegd.
Was de ziekenhuisdirectie op de hoogte van het feit dat de orthopedisch chirurg een omstreden experimentele behandelmethode toepaste?1
Nee.
De behandelmethode die de chirurg toepaste, is niet standaard. Patiënten die zich tot hem wendden hadden niet altijd de eenvoudigste rugklachten die door standaard methoden behandeld konden worden. Het is een vrij nieuwe ingreep die nog niet evidence based is. Het is de vraag of de Raad van Bestuur zich dat realiseerde. Het feit dat de zorgverzekeraar het rugcentrum steunde en ook deze ingreep vergoedde gaf ook de Raad van Bestuur het vertrouwen dat het hier om een ingreep ging die niet omstreden is.
De orthopeed is met name tekort geschoten in het adequaat voorlichten van patiënten over de aard van de ingreep, de risico’s, mogelijkheden en ook noodzaak tot systematische follow-up van deze operatietechniek.
Is het bericht waar dat collega-orthopedisch chirurgen zeer kritisch waren over de gekozen behandelmethode? Zo ja, waar hadden zij dit moeten melden?1
De collega-orthopeden uit het ziekenhuis hielden zich niet bezig met rugoperaties en hebben zich hierover niet geuit. Uit de uitspraak van de commissie die het ziekenhuis heeft ingesteld, blijkt dat hierover door deze deskundigen kritisch wordt gedacht. Het is duidelijk dat de techniek slechts bij bepaalde indicaties kan worden toegepast en nog geëvalueerd dient te worden.
Was de Inspectie voor de Gezondheidszorg op de hoogte van de toepassing van deze methode door de orthopedisch chirurg?1
Er waren geen signalen bij de inspectie binnen gekomen hierover. De uitspraak bij de tuchtzaak in 2008 betrof met name het ontbreken van adequate voorlichting en verslaglegging.
Heeft de Inspectie meldingen ontvangen over het disfunctioneren van deze orthopedisch chirurg?1 Zo ja, wanneer zijn deze meldingen ontvangen en welke actie heeft de Inspectie hierop ondernomen?
De inspectie heeft de afgelopen 10 jaar geen klachten van patiënten of meldingen van het ziekenhuis over deze arts gekregen. In 1994 is er voor het laatst een klacht bij de inspectie binnen gekomen over deze specialist, welke adequaat door het ziekenhuis werd behandeld. In deze casus ging het om het feit dat de orthopeed weigerde een bepaalde rugoperatie te doen.
Wel sprak het tuchtcollege in 2008 een waarschuwing uit. Naar aanleiding hiervan heeft de inspectie contact opgenomen met de specialist. Uit correspondentie van de IGZ met de specialist naar aanleiding van deze uitspraak bleek dat hij hierop adequate maatregelen had genomen. Nieuwe problemen kwamen aan het licht door twee uitspraken van het regionale tuchtcollege in maart 2010. Dit signaal is door IGZ vrijwel direct met de Raad van Bestuur van het ziekenhuis besproken.
Welke maatregelen heeft de ziekenhuisdirectie genomen nadat de orthopedisch chirurg in oktober 2008 een waarschuwing kreeg van het Regionaal Tuchtcollege?1
Door de toenmalige raad van bestuur is na de uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege in oktober 2008 gesproken over de verbeteracties die door de betrokken orthopeed dienden te worden doorgevoerd. De betrokken specialist heeft een uitgebreide lijst van maatregelen die hij genomen had overlegd aan de IGZ en de Raad van Bestuur van het ziekenhuis. Vervolgens bleek uit de kwaliteitsvisitatie van de wetenschappelijke vereniging in 2008, die de Raad van Bestuur bereikte, dat er geen aanleiding was tot onrust.
Welke maatregelen kan de Inspectie nemen als een praktiserend arts een waarschuwing heeft gekregen, en welke maatregelen zijn in dit specifieke geval genomen?1
De inspectie beoordeelt de uitspraken van het tuchtcollege en gaat na of er meerdere signalen zijn binnen gekomen. Afhankelijk van de aard en recidive van de problematiek waar een waarschuwing of berisping voor is gegeven, zal zij de arts hier schriftelijk of mondeling op aanspreken. Zij spreekt de specialist en, indien hier aanleiding toe bestaat ook de Raad van Bestuur van het ziekenhuis over de waarschuwing, en de maatregelen die zijn genomen om herhaling te voorkomen. Zie verder bij vraag 10.
De Nederlandse vrouw die sinds eind 2009 gevangen zit in Iran |
|
Mariko Peters (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Van welke vergrijpen wordt mevrouw Bahrami verdacht door de Iraanse autoriteiten?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft dit voorjaar uit diverse bronnen vernomen dat er sprake zou zijn van arrestatie van een Nederlands onderdaan. Direct daarna heeft het zich langs diverse wegen intensief ingespannen om de identiteit van de gemelde arrestant te verifiëren. Onder meer doordat van de Iraanse autoriteiten geen enkel bericht of bevestiging over de arrestatie van betrokkene werd gekregen, is met deze controle op identiteit en nationaliteit veel tijd gemoeid geweest. Eind juli 2010 kon pas worden vastgesteld dat betrokkene naast de Iraanse ook de Nederlandse nationaliteit heeft.
Na vaststelling van de identiteit en Nederlandse nationaliteit van betrokkene is door de Nederlandse Ambassade in Teheran een diplomatieke nota aan het Iraanse Ministerie van Buitenlandse Zaken gestuurd, waarin opgemerkt wordt dat de ambassade informatie heeft ontvangen over arrestatie van deze Nederlandse onderdaan. In de nota wordt gevraagd om bevestiging van de status van betrokkene; de redenen voor haar arrestatie; de juridische status van haar zaak en of zij over een advocaat naar eigen keuze beschikt. Tevens wordt verzocht om permissie om deze NL onderdaan zo spoedig mogelijk te bezoeken om de gebruikelijke consulaire bijstand te kunnen verlenen. Op deze nota is tot op heden nog geen reactie van het Iraanse ministerie van BZ ontvangen. Daarop is uiteraard wel aangedrongen.
De Nederlandse Ambassade in Teheran ontving medio augustus informatie uit niet-officiële bron waarin werd gesteld dat een rechterlijke veroordeling van betrokkene op korte termijn verwachtbaar is en dat daarbij de mogelijkheid aanwezig is dat een ter dood veroordeling zal worden uitgesproken. Hierop heeft de Ambassade instructie gekregen om op korte termijn een demarche uit te voeren. Deze demarche is recent uitgevoerd op het niveau van Directeur Generaal bij het Iraanse Ministerie van Buitenlandse Zaken. Door de Ambassade is bij deze demarche de wens herhaald om toegang tot en nadere informatie over betrokkene te krijgen en is verontrusting uitgesproken over de volgens diverse berichten geuite beschuldigingen en eventuele strafmaat alsmede over berichten als zou betrokkene geen bijstand hebben van onafhankelijke advocaat. Wederom is verzocht om toegang tot betrokkene voor het verlenen van consulaire bijstand en is aangedrongen op een eerlijke en zorgvuldige rechtsgang.
Zeer recent is, namens de Minister van Buitenlandse Zaken, op hoog ambtelijk niveau contact geweest met de Iraanse ambassadeur in Den Haag. Daarbij is namens mij naar voren gebracht dat, voor zo ver Nederland bekend is, betrokkene nog niet de beschikking heeft over een advocaat van haar keus en is bij de ambassadeur er op aangedrongen zijn autoriteiten te informeren dat Nederland het van het grootste belang acht dat betrokkene een eerlijk proces krijgt. Een «fair trial» vereist, overeenkomstig algemeen en internationaal aanvaarde normen, dat een verdachte zich kan laten bijstaan door een advocaat van zijn/haar keus. Wederom is benadrukt dat Nederland betrokkene consulair wenst bij te staan, gezien haar Nederlandse nationaliteit.
De reactie van de respectieve vertegenwoordigers van het Iraanse Ministerie van Buitenlandse Zaken op deze punten is zonder uitzondering dat Iran betrokkene beschouwt als Iraniër en op die grond weigert informatie aan derden te geven over het strafproces en detentie. Het Iraanse Ministerie liet eveneens weten dat het de ambassade niet toestaat consulaire bijstand te verlenen.
Deze opvatting als zou de Nederlandse nationaliteit van deze bipatride Iraniër irrelevant zijn wordt door mij niet aanvaard en wordt bij elke voorkomende gelegenheid betwist.
In praktische zin betekent deze non-coöperatieve houding van de Iraanse autoriteiten echter op dit moment dat ik geen formele bevestiging heb van de redenen van de arrestatie van betrokkene en evenmin van de formele aanklacht tegen haar en de datum van een proces.
Heeft u bij de Iraanse autoriteiten en de Iraanse ambassadeur navraag gedaan over de positie van de gedetineerde en aangedrongen op een eerlijk proces?
Zie antwoord vraag 1.
Is bekend wanneer mevrouw Bahrami wordt voorgeleid? Is er al een datum bekend wanneer haar proces zal beginnen? Zal de ambassade alles in het werk stellen om haar proces bij te wonen en te monitoren?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid alles in het werk te stellen om erachter te komen in welke omstandigheden mevrouw Bahrami verkeert en hoe ze er aan toe is?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid de (in Nederland verkerende) familie van mevrouw Bahrami te spreken en hen te verzekeren dat u er alles aan zult doen om te zorgen dat mevrouw Bahrami een eerlijk procesgang in Iran krijgt en zoveel consulaire bijstand als mogelijk? Zo nee, waarom niet?
Zoals uit bovenstaande antwoorden blijkt, doet het Ministerie van Buitenlandse Zaken er alles aan om bij de Iraanse autoriteiten aan te dringen op een eerlijke procesgang en wordt met nadruk verzocht om toegang tot betrokkene voor het verlenen van consulaire bijstand. Met het oog op de privacy van betrokkenen kan ik geen uitspraken doen over eventuele contacten met familieleden van de gedetineerde.
Bent u bereid juridische ondersteuning aan mevrouw Bahrami aan te bieden voor haar Iraanse proces? Zo nee, waarom niet?
Het is niet gebruikelijk dat de Nederlandse ambassades juridische bijstand bieden aan Nederlandse gedetineerden in het buitenland. In de regel dienen de gedetineerden zelf zorg te dragen voor juridische bijstand en wordt door de Nederlandse vertegenwoordiging consulaire bijstand verleend, waaronder ook is begrepen het toezicht op een correcte behandeling in detentie en op een zorgvuldige rechtsgang. Zoals uit bovenstaande antwoorden blijkt, is door de Ambassade in Teheran veel in het werk gesteld om deze bijstand te kunnen verlenen. In de contacten met de Iraanse autoriteiten over deze kwestie is ook met nadruk gewezen op het elementaire recht van betrokkene om te worden bijgestaan door een advocaat van eigen keuze.
Bent u bereid in EU-verband bij de Iraanse autoriteiten aan te dringen op een eerlijke behandeling van in Iran gedetineerde politieke gevangenen met een Europees paspoort? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Ik sta zeker positief tegenover een dergelijk optreden in EU-verband. Op dit moment wordt een EU-demarche in Teheran voorbereid die op korte termijn moet plaatsvinden. Nederland zal bepleiten dat daarbij expliciet aandacht zal worden gevraagd voor betrokken Nederlandse gedetineerde en zal worden aangedrongen op een eerlijke rechtsgang.
Kunt u deze vragen binnen een dag beantwoorden?
Ja
Pesten in verzorgingshuizen |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving over een toename van pestgedrag in verzorgingshuizen?1
Ja.
Wat is uw reactie op de stelling dat de toename van het pestgedrag te wijten is aan een wetswijziging, waardoor alleen «ouderen die iets mankeren» mogen worden opgenomen in een verzorgingshuis?
Ik ben van mening dat pestgedrag niet te wijten is aan een wetswijziging, een opname in een verzorgingshuis of omdat iemand iets mankeert. Het woord «pestgedrag» zegt het al, het gaat om het «gedrag» van mensen. In de eerste plaats zijn mensen zelf verantwoordelijk voor hun eigen gedrag. Pesten komt voor in alle leeftijdscategorieën en in alle milieus en is dus niet gerelateerd aan ouderen in een verzorgingshuis, die wel of niet iets mankeren.
Bent u van mening dat er een verband is tussen de werkdruk van het personeel, of personele onderbezetting, en het voorkomen van pesterijen onder bewoners van een verzorgingshuis?
Ik vind het vreselijk om te horen dat mensen gepest worden terwijl ze hun oude dag doorbrengen in een verzorgingshuis en niet geaccepteerd worden door medebewoners. Zoals ik in bovenstaand antwoord ook al zeg, mensen zijn zelf verantwoordelijk voor hun gedrag en dat heeft niets te maken met personele onderbezetting.
Wel ben ik er voorstander van dat pestgedrag uit de taboesfeer wordt gehaald. Ik verwacht dat in de zorginstellingen waar personeel en bestuur bewoners durven aan te spreken op hun gedrag en het onderwerp bespreekbaar maken, het pestgedrag zal verminderen. Dit kan gebeuren door het inzetten van een vertrouwenspersoon, die specifiek aandacht besteed aan het pesten.
Bent u het met het Ouderenfonds eens dat één van de oorzaken van pesterijen in verzorgingshuizen is dat ouderen niet kunnen kiezen in welk verzorgingshuis zij opgenomen worden?
Nee, daar ben ik het niet mee eens. Iedereen kan kiezen in welk verzorgingshuis hij of zij opgenomen wil worden. Wel is het zo dat er een wachtlijst kan zijn voor een bepaald verzorgingshuis omdat veel mensen hiervoor kiezen. Is iemand woonachtig in Groningen, maar wenst in een verzorgingshuis in Limburg te gaan wonen, dan is dat mogelijk. Veel mensen kiezen echter voor het verzorgingshuis in de buurt, omdat de kinderen in de buurt wonen, omdat ze zelf al lang in de buurt wonen of omdat zij er mensen kennen. Maar de keuze voor een verzorgingshuis is vrij voor iedereen.
Welke maatregelen of initiatieven zijn reeds genomen om pestgedrag in verzorgingshuizen tegen te gaan?
Er is geen landelijke maatregel of protocol om pestgedrag tegen te gaan. Wel hebben de verzorgingshuizen een klachtencommissie, een incidentenmeldcommissie en hanteren veel zorginstellingen huisregels of een gedragscode. Hierin is opgenomen hoe bewoners en personeel zich dienen te gedragen ten opzichte van elkaar.
Bent u bereid onderzoek te doen naar mogelijke maatregelen en projecten om pestgedrag in verzorgingshuizen tegen te gaan, zoals bijvoorbeeld het invoeren van een pestprotocol dat door het Ouderenfonds wordt voorgesteld?2
Er is al onderzoek gedaan door de Radboud Universiteit, dus dat hoef ik niet nogmaals te doen. Ik vind het een goed initiatief van het Nationaal Ouderenfonds om een pestprotocol te maken en die beschikbaar te stellen voor zorginstellingen die hier gebruik van wensen te maken. Ik vind wel dat de zorginstellingen hierin een eigen verantwoordelijkheid hebben.
Wordt pesten nu meegenomen in de in de huidige kwaliteitsindicatoren? Bent u bereid dit als indicator mee te nemen, bijvoorbeeld de aanwezigheid van een pestprotocol?
Pesten zal niet afzonderlijk worden meegenomen in de huidige indicatorenset verantwoorde zorg. In de huidige set is het verplicht een cliënttevredenheidsonderzoek af te nemen. Hierin wordt de cliënt gevraagd naar bejegening en veilige woonomgeving en kan de cliënt aangeven dat pesten voorkomt.
Het bericht dat er een Nederlandse vrouw vastzit in Iran |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat er een Nederlands-Iraanse vrouw al sinds eind vorig jaar in Iran in de gevangenis zit op verdenking van staatsgevaarlijke activiteiten?1
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft dit voorjaar uit diverse bronnen vernomen dat er sprake zou zijn van arrestatie van een Nederlands onderdaan. Direct daarna heeft het zich langs diverse wegen intensief ingespannen om de identiteit van de gemelde arrestant te verifiëren. Onder meer doordat van de Iraanse autoriteiten geen enkel bericht of bevestiging over de arrestatie van betrokkene werd gekregen, is met deze controle op identiteit en nationaliteit veel tijd gemoeid geweest. Eind juli 2010 kon pas worden vastgesteld dat betrokkene naast de Iraanse ook de Nederlandse nationaliteit heeft.
Na vaststelling van de identiteit en Nederlandse nationaliteit van betrokkene is door de Nederlandse Ambassade in Teheran een diplomatieke nota aan het Iraanse Ministerie van Buitenlandse Zaken gestuurd, waarin opgemerkt wordt dat de ambassade informatie heeft ontvangen over arrestatie van deze Nederlandse onderdaan. In de nota wordt gevraagd om bevestiging van de status van betrokkene; de redenen voor haar arrestatie; de juridische status van haar zaak en of zij over een advocaat naar eigen keuze beschikt. Tevens wordt verzocht om permissie om deze NL onderdaan zo spoedig mogelijk te bezoeken om de gebruikelijke consulaire bijstand te kunnen verlenen. Op deze nota is tot op heden nog geen reactie van het Iraanse ministerie van BZ ontvangen. Daarop is uiteraard wel aangedrongen.
De Nederlandse Ambassade in Teheran ontving medio augustus informatie uit niet-officiële bron waarin werd gesteld dat een rechterlijke veroordeling van betrokkene op korte termijn verwachtbaar is en dat daarbij de mogelijkheid aanwezig is dat een ter dood veroordeling zal worden uitgesproken. Hierop heeft de Ambassade instructie gekregen om op korte termijn een demarche uit te voeren. Deze demarche is recent uitgevoerd op het niveau van Directeur Generaal bij het Iraanse Ministerie van Buitenlandse Zaken. Door de Ambassade is bij deze demarche de wens herhaald om toegang tot en nadere informatie over betrokkene te krijgen en is verontrusting uitgesproken over de volgens diverse berichten geuite beschuldigingen en eventuele strafmaat alsmede over berichten als zou betrokkene geen bijstand hebben van onafhankelijke advocaat. Wederom is verzocht om toegang tot betrokkene voor het verlenen van consulaire bijstand en is aangedrongen op een eerlijke en zorgvuldige rechtsgang.
Zeer recent is, namens de Minister van Buitenlandse Zaken, op hoog ambtelijk niveau contact geweest met de Iraanse ambassadeur in Den Haag. Daarbij is namens mij naar voren gebracht dat, voor zo ver Nederland bekend is, betrokkene nog niet de beschikking heeft over een advocaat van haar keus en is bij de ambassadeur er op aangedrongen zijn autoriteiten te informeren dat Nederland het van het grootste belang acht dat betrokkene een eerlijk proces krijgt. Een «fair trial» vereist, overeenkomstig algemeen en internationaal aanvaarde normen, dat een verdachte zich kan laten bijstaan door een advocaat van zijn/haar keus. Wederom is benadrukt dat Nederland betrokkene consulair wenst bij te staan, gezien haar Nederlandse nationaliteit.
De reactie van de respectieve vertegenwoordigers van het Iraanse Ministerie van Buitenlandse Zaken op deze punten is zonder uitzondering dat Iran betrokkene beschouwt als Iraniër en op die grond weigert informatie aan derden te geven over het strafproces en detentie. Het Iraanse Ministerie liet eveneens weten dat het de ambassade niet toestaat consulaire bijstand te verlenen.
Deze opvatting als zou de Nederlandse nationaliteit van deze bipatride Iraniër irrelevant zijn wordt door mij niet aanvaard en wordt bij elke voorkomende gelegenheid betwist.
In praktische zin betekent deze non-coöperatieve houding van de Iraanse autoriteiten echter op dit moment dat ik geen formele bevestiging heb van de redenen van de arrestatie van betrokkene en evenmin van de formele aanklacht tegen haar en de datum van een proces.
Wat betreft de concrete handelingen die ik van plan ben te verrichten kan worden verwezen naar genoemde gesprekken met Iraanse autoriteiten in Teheran en Den Haag. Wat betreft concrete bijstand aan betrokkene geldt dat het niet gebruikelijk is dat de Nederlandse ambassades juridische bijstand bieden aan Nederlandse gedetineerden in het buitenland. In de regel dienen de gedetineerden zelf zorg te dragen voor juridische bijstand en wordt door de Nederlandse vertegenwoordiging consulaire bijstand verleend, waaronder ook is begrepen het toezicht op een correcte behandeling in detentie en op een zorgvuldige rechtsgang. Zoals uit bovenstaande antwoorden blijkt, is door de Ambassade in Teheran veel in het werk gesteld om deze bijstand te kunnen verlenen. In de contacten met de Iraanse autoriteiten over deze kwestie is ook met nadruk gewezen op het elementaire recht van betrokkene om te worden bijgestaan door een advocaat van eigen keuze.
Welke concrete handelingen bent u van plan te verrichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u deze vragen binnen een dag beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat de ov-reiziger miljoenen euro te duur uit is |
|
Ineke van Gent (GL) |
|
Camiel Eurlings (minister verkeer en waterstaat) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Ov-reiziger miljoenen te duur uit»?1
Ja.
Bij hoeveel procent van de ritten met een OV-chipkaart wordt vergeten uit te checken?
In onderstaande tabel staat de opgave van de vervoerders weergegeven van het percentage incomplete transactie ten opzichte van het totaal aantal ritten met de OV-chipkaart.
Arriva (mei-augustus)
1,91%
Connexxion
1,09%
GVB
0,87%
HTM
1,69%
2,84%
NS
2,2%
Q-buzz januari-augustus
0,92%
RET (januari-juli)
0,31%
0,85%
Syntus
1,08%
Veolia
0,9%
Hoeveel geld is er sinds de introductie van de OV-chipkaart door vervoersbedrijven verdiend aan onvolledige transacties?
Omdat ik niet over deze informatie beschik, heb ik de vervoerders gevraagd om mij inzicht te geven in de financiële gegevens over incomplete transacties.
Bij GVB is sprake van gemiddeld 190 000 euro per maand aan niet geclaimde tegoeden over de afgelopen maanden. Bij HTM ligt dat bedrag op 45 000 euro per maand. Het merendeel van de vervoerders heeft geen concrete financiële gegevens over incomplete transacties verstrekt. Wel hebben zij aangegeven niet aan de incomplete transacties te verdienen vanwege de hoge kosten van afhandeling daarvan. Overigens zijn de vervoerbedrijven niet verplicht deze gegevens te verstrekken. In het kader van het uitzetten van het Nationale Vervoerbewijs dienen wel gegevens over de hoogte van het aantal incomplete transacties en restitutieverzoeken verstrekt te worden.
Onlangs heb ik bij de vervoerders in een brief opnieuw aandacht gevraagd voor de incomplete transacties. Daarin heb ik aangedrongen op een ruimhartig en laagdrempelig coulancebeleid, het versturen van een e-mail bij vergeten uit te checken, het verder terugdringen van storingen en de besteding van eventueel overgebleven gelden. In reactie daarop hebben de vervoerders mij onder andere laten weten dat zij, mochten zij toch geld overhouden aan incomplete transacties, dit zullen investeren in aanvullende maatregelen ter stimulering van het gewenste reisgedrag. Ik ga met vervoerders in gesprek over deze financiële gegevens en zal er op toezien dat eventueel overgebleven gelden aan aanvullende maatregelen worden besteed.
Is het waar dat slechts één op de tien reizigers, die zijn vergeten uit te checken, hun geld terugvragen?
Volgens NS doet op dit moment 11% van de reizigers die zijn vergeten uit te checken een beroep op de restitutiemogelijkheid. Bij GVB is dit percentage inmiddels gestegen tot 15%.
De overige vervoerders hebben mij aangegeven dat deze gegevens sterk variëren en er geen exact percentage is aan te geven. Vervoerders geven wel aan dat het percentage reizigers dat hun geld terugvraagt, toeneemt naarmate er meer tijd verstreken is en meer ervaring met de OV-chipkaart is opgedaan. In het algemeen is er volgens de vervoerders wel een stijgende lijn zichtbaar in het aantal restitutieaanvragen.
Ik vind het ongewenst dat er voor de reizigers onduidelijke en of klantonvriendelijk situaties ontstaan als zij hun geld terugvragen. Op aandringen van mijn kant in voornoemde brief om het aanvraagproces voor reizigers klantvriendelijker en toegankelijker te maken hebben vervoerders mij laten weten dit op te pakken en eveneens te bekijken of het aanvraagproces waar mogelijk meer uniform kan worden ingericht en beter kan worden gecommuniceerd.
Ik zal erop blijven toezien dat de vervoerders dit proces waar mogelijk en noodzakelijk verder verbeteren.
Heeft u, zoals gesteld in de aangenomen motie-Van Gent2, Trans Link Systems (TLS) en vervoerders de wens van de Kamer overgebracht een applicatie te ontwikkelen waarmee zo veel mogelijk reizigers die dat op prijs stellen, een waarschuwingsmail of -brief krijgen als zij niet hebben uitgecheckt met hun OV-chipkaart? Zo ja, zijn TLS en de vervoerders voornemens een dergelijke applicatie te ontwikkelen en wanneer is die operationeel?
De vervoerders en TLS hebben mij in antwoord op de eerder genoemde brief recent laten weten dat een dergelijke applicatie mogelijk is maar dat het een complexe functionaliteit betreft die zorgvuldig moet worden ingericht. Op dit moment achten zij de ontwikkeling ervan niet opportuun. Dit omdat naar de mening van de vervoerders er sprake is van een dalende trend van de vergeten check-uits en er diverse inspanningen worden verricht om reizigers te wijzen op het inchecken en uitchecken met de OV-chipkaart en het restitutiebeleid. Mocht er in de toekomst wel noodzaak ontstaan voor deze functionaliteit, geven vervoerders aan dat dit op zijn vroegst tweede helft 2011 mogelijk zal zijn. Naar aanleiding van de door mij gedeelde, aanhoudende zorgen over de ontwikkeling rond de incomplete transacties en de duidelijke uitspraken hierover van uw Kamer3, leg ik me niet neer bij de opvatting van de vervoerders. Ik zal er bij hen en bij TLS op aandringen om de noodzaak van deze functionaliteit nog eens goed te bekijken en de diverse aspecten ervan zo snel mogelijk nader in kaart te brengen.
Hoeveel kosten maken de vervoersbedrijven om te veel betaald geld terug te betalen? Wat is het verschil tussen het bedrag dat verdiend wordt door vervoersbedrijven vanwege incomplete transacties en de kosten die gemaakt worden om door reizigers teveel betaald geld terug te vragen?
Ik beschik niet over deze informatie. Zie hiervoor de beantwoording bij vraag 3.
Het bericht dat de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties geld van de krachtwijken in zou willen zetten in de krimpgebieden |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Kent u het bericht waarin wordt gemeld dat de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties geld uit de krachtwijken in wil zetten in de krimpgebieden?1
Ja.
Bent u het eens met deze uitspraak van de staatssecretaris of betreft dit een nieuwe uitglijder van deze staatssecretaris, zoals toen ze de voor krimpgebieden schadelijke uitspraak deed dat mensen beter geen huis in die gebieden zouden kunnen kopen? Die uitspraak is direct daarna rechtgezet, zal dit nu weer gebeuren?
De staatssecretaris en de minister voor WWI hebben, in tegenstelling tot wat in het bovengenoemde bericht werd gesuggereerd, altijd zowel gepleit voor geld voor de krimpgebieden als voor geld voor de wijken. Tevens heeft zij ervoor gepleit om na te denken over een andere vorm van bekostiging van de wijken- en krimpproblematiek. De problemen in krimpgebieden vragen evenals de aandachtswijken terecht om investeringen. Overigens heeft ook de vorige minister voor WWI deze lijn gesteund. Er is hier geen sprake van een of-of situatie.
Het kabinet heeft zich daarom – samen met gemeenten en corporaties – niet voor niets 10 jaar gecommitteerd aan de ambities. Daarnaast hebben het rijk, provincies en gemeenten een gezamenlijk Actieplan Bevolkingsdaling opgesteld om de leefbaarheid te verbeteren in krimpgebieden waar de bevolking daalt.
Om welke bedragen zou het gaan, aangezien de hoeveelheid middelen bestemd voor de krachtwijken na komend jaar al afneemt? Hoeveel is daar volgens de staatssecretaris vrij te spelen? Klopt die inschatting van de staatssecretaris naar uw mening? Zijn er nog middelen «over» die nog niet zijn verdeeld over de wijken of waar anderszins nog geen verplichtingen over zijn aangegaan? Zo ja, waarom is dat het geval?
Vanuit het rijk is voor de wijkenaanpak € 300 miljoen beschikbaar gesteld voor de periode 2008–2010, corporaties investeren € 250 miljoen per jaar in de periode 2007–2017 en zijn er vanuit departementen ook middelen beschikbaar voor o.a. combinatiefuncties, wijkagenten, groen en conciërges. Gemeenten en corporaties bepalen op lokaal niveau dus zelfstandig hoe en voor welke doelen deze middelen worden ingezet. Hier heeft het kabinet geen invloed op. Er is dus geen sprake van middelen die nog over zijn of waar nog geen verplichtingen voor zijn aangegaan.
Deelt u de mening dat, voor een succesvolle aanpak van de problemen in de krachtwijken, een op die wijken gericht en stabiel beleid nodig is? Deelt u de mening dat daarom ook de financiële investeringen, de zogenaamde Vogelaargelden, nodig blijven om de problemen aan te pakken?
Ja, de problemen in aandachtswijken zijn zo complex en hardnekkig dat alleen een geconcentreerde en langdurige aanpak werkt. Door gebiedsgericht en op wijkniveau samen met de bewoners problemen tegelijkertijd fysiek en sociaal aan te pakken, boeken we voortgang. Daarom blijft het belangrijk dat de financiële middelen, zoals toegelicht in het antwoord op vraag 3, worden ingezet voor de wijkenaanpak.
Kunt u uitleggen waarom het extra geld dat volgens de staatssecretaris ingezet moet worden in krimpgebieden, moet worden gehaald uit de middelen die worden ingezet voor het verbeteren van de wijken waar de meeste problemen bij elkaar komen en niet bij de mensen met de hoogste inkomens?
Corporaties investeren € 250 miljoen per jaar in de aandachtswijken. Hiervan bestaat € 75 miljoen uit bijzondere projectsteun die wordt opgebracht door corporaties van buiten de 40 wijken. Mijn ambtsvoorganger, de heer Van der Laan, heeft eerder al aangegeven dat hij overwoog om krimpregio’s die voor een grote opgave staan en nauwelijks verdiencapaciteit hebben vrij te stellen van bijdrage aan de bijzondere projectsteun. Deze regeling moet nog worden geëvalueerd. Naar aanleiding daarvan kan bekeken worden of en hoe deze regeling zal worden voortgezet dan wel zal worden aangepast.
De onduidelijke eigen bijdragen bij ziekenhuisverblijf |
|
Henk van Gerven |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van de Consumentenbond naar eigen bijdragen bij ziekenhuisverblijf?1
Ja.
Waarom hanteren ziekenhuizen verschillende tarieven voor televisie- en telefoonkosten? Wordt er winst gemaakt op dit soort voorzieningen voor patiënten? Zo ja, om hoeveel geld gaat het landelijk? Zo ja, wat is uw mening hierover?
Het is aan ziekenhuizen zelf om te bepalen of zij deze dienst willen bieden. Ik ben van mening dat, net als bij de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, er voor instellingen vrijheid moet zijn aanvullende diensten en producten te bieden.
De kosten die ziekenhuizen voor deze diensten maken, kunnen verschillen. Die zullen, neem ik aan, onder meer afhangen van de overeenkomst van het ziekenhuis met de aanbieder van telefonie of televisie. Of ziekenhuizen op deze diensten winst maken en hoeveel geld hier landelijk mee omgaat, is mij niet bekend.
Op grond van de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (Wmcz) is een ziekenhuis verplicht een cliëntenraad in te stellen. Ik vind het van belang dat het ziekenhuis in samenspraak met de cliëntenraad tot een aanbod van aanvullende diensten komt dat aansluit bij de vraag van de cliënten. Bij het aanbieden van aanvullende diensten moet de basiszorg voorop staan en moet er transparantie zijn over de aangeboden diensten. Cliënten moeten van te voren weten wat de kosten zullen zijn.
Bent u van mening dat een televisie of een telefoon tot de gebruikelijke zorg in een ziekenhuis behoren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is het dan niet vreemd dat er een eigen bijdrage voor wordt gevraagd?
Die mening ben ik niet toegedaan. Het gaat hier niet om medische zorg of om diensten en voorzieningen die noodzakelijk zijn om goede medische zorg te bieden. Het gaat hier dan ook niet om het betalen van een eigen bijdrage, maar om het naar eigen keuze inkopen van een dienst.
Is het waar dat dit type kosten alleen door de zorgverzekeraar kunnen worden vergoed als ze in de verpleegprijs zijn opgenomen?2 Bent u van mening dat dit de transparantie van de ziekenhuiskosten niet ten goede komt?
Deze type kosten behoren geen onderdeel uit te maken van de verpleegprijs. Voor de transparantie van ziekenhuiskosten zijn ze ook niet relevant. Wel moet voor de cliënt transparant zijn wat de kosten zijn als de cliënt zo’n aanvullende dienst wil afnemen.
Bent u bereid dit type verblijfkosten in de Zorgverzekeringswet op te nemen, zodat deze ziekenhuiskosten in alle gevallen door de zorgverzekeraar kunnen worden vergoed? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat dit type kosten niet ten laste van de zorgverzekering moet komen. Zoals ik in antwoord 3 heb aangegeven, is het geen medische zorg en zijn het ook geen diensten of voorzieningen die noodzakelijk zijn om goede medische zorg te bieden.
Wat vindt u van het pleidooi van de Consumentenbond voor duidelijke en eerlijke tarieven voor bijkomende kosten voor ziekenhuisverblijf? Bent u bereid zich in te zetten voor duidelijke en eerlijke tarieven vooraf? Bent u bereid regulerende afspraken met ziekenhuizen te maken? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij om regulerende afspraken over deze aanvullende diensten met ziekenhuizen te maken. Zoals ik bij antwoord 2 heb aangegeven, is er vrijheid om zaken die niet tot de aanspraak behoren te regelen. In de antwoorden 2 tot en met 5 heb ik aangegeven waaraan het aanbieden van de aanvullende diensten moet voldoen. Het ziekenhuis moet de cliëntenraad betrekken bij het aanbod van deze diensten en de prijs die daarvoor gevraagd wordt. Ingevolge de Wmcz neemt het ziekenhuis op een schriftelijk door de cliëntenraad uitgebracht advies geen afwijkend besluit dan nadat daarover, voor zover dat redelijkerwijze mogelijk is, ten minste eenmaal met de cliëntenraad overleg is gepleegd. Als het ziekenhuis afwijkt van het advies zal hij dat schriftelijk aan de cliëntenraad moeten motiveren. Ik ben van mening dat langs die weg de inbreng van cliënten over deze kwestie is gewaarborgd.
In dit kader is relevant dat de ziekenhuissector aan de slag is met algemene leveringsvoorwaarden. In de al beschikbare algemene voorwaarden voor de verpleging, verzorging en thuiszorg staan goede afspraken opgenomen over de aanvullende diensten. De cliënt moet vooraf goed geïnformeerd zijn en als er een geschil ontstaat over onverwachte kosten achteraf, kan de cliënt dit aankaarten bij een geschilleninstantie. Ik ondersteun dit initiatief van de sector en verwacht dat ook de ziekenhuissector komt met algemene leveringsvoorwaarden, waarin de transparantie rondom aanvullend diensten en producten een plek heeft.
De voorgenomen steniging van een Iraanse vrouw |
|
|
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met de voorgenomen steniging van Sakineh Mohammadi Ashtiani wegens overspel en met het feit dat zij mogelijk wordt beschuldigd van de moord op haar man?1
Ja.
Zijn de verslagen van de gerechtelijke veroordeling van Ashtiani openbaar? Zo ja, hoe luidt de exacte beschuldiging tegen haar? Zo nee, bent u bereid bij het Iraanse regime aan te dringen op het openbaar maken van deze stukken?
Deelt u de mening dat het opleggen van de doodstraf door steniging past in een breder beeld van voortdurende mensenrechtenschendingen door het Iraanse regime?
Ja.
Deelt u de mening dat de internationale gemeenschap alles in het werk moet stellen om de uitvoering van deze verwerpelijke straf te voorkomen en bent u bereid bij de Iraanse overheid protest aan te tekenen tegen uitvoering van deze straf?
Ik deel de mening dat de internationale gemeenschap alles in het werk moet stellen om de uitvoering van deze straf te voorkomen. De Nederlandse regering en de EU roepen landen waarin de doodstraf nog wordt gehanteerd, waaronder Iran, voortdurend op de doodstraf af te schaffen danwel een moratorium op de tenuitvoerlegging daarvan af te kondigen. De EU volgt de zaak van mevrouw Ashtiani op de voet en EU-lidstaten bespreken de zaak geregeld. Op 6 juli jl. heeft Hoge Vertegenwoordiger Ashton haar zorg uitgesproken over het bericht dat mevrouw Ashtiani geëxecuteerd zou worden. Ook heeft de Belgische ambassadeur namens de EU op 29 augustus jl. bij de Iraanse autoriteiten geprotesteerd tegen de terdoodveroordeling van 15 personen, voor wie allen steniging is aangekondigd. Mevrouw Ashtiani behoort ook tot deze groep. De recent aangetreden Nederlandse ambassadeur te Teheran heeft in zijn kennismakingsgesprek met de Iraanse Minister van Buitenlandse Zaken de zaak van mevrouw Asthiani nogmaals opgebracht.
Heeft er in inmiddels in EU-verband overleg plaatsgevonden over dit onderwerp? Zo ja, tot welke acties heeft dit geleid of zal dit leiden? Zo nee, bent u bereid dit onderwerp op zo kort mogelijke termijn in EU-verband te bespreken?
Zie antwoord vraag 4.
De aangekondigde executie door steniging of ophanging van mevrouw Sakineh Mohammadi Ashtiani onder de verantwoordelijkheid van het moellahregime van de Republiek Iran |
|
Wim Kortenoeven (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Kent u de artikelen ««Bekentenis» van Iraanse vrouw uitgezonden»1, «Iranian facing stoning speaks: «It's because I'm a woman»2 en «When adultery means death»3, alsmede het Amnesty International-persbericht «TV «confession» of Iran stoning case woman criticised»?4
Ja.
Hoe beoordeelt u de in de zaak van Sakineh Mohammadi Ashtiani gevolgde rechtsgang en de daaruit voortvloeiende strafoplegging?
Het lijkt erop dat mevrouw Ashtiani geen eerlijk proces heeft genoten en dat haar verklaring op televisie onder dwang is afgelegd. Nederland benadrukt het recht van iedere persoon op een eerlijk proces. Nederland is tegen de doodstraf en roept het Iraanse regime regelmatig op tot het afkondigen van een moratorium op de tenuitvoerlegging hiervan.
Indien u het niet eens bent met de in de zaak van Sakineh Mohammadi Ashtiani gevolgde rechtsgang en de daaruit voortvloeiende strafoplegging, bent u dan bereid bij de Iraanse autoriteiten te pleiten voor het sparen van haar leven en het in vrijheid stellen van betrokkene? Zo nee, waarom niet?
Ja. Op 6 juli jl. heeft EU-Hoge Vertegenwoordiger Ashton in een verklaring haar zorg uitgesproken over het bericht dat mevrouw Ashtiani op korte termijn geëxecuteerd zou worden. Op 29 augustus jl. heeft de Belgische ambassadeur te Teheran namens de EU bij de Iraanse autoriteiten geprotesteerd tegen de terdoodveroordeling van 15 personen, voor wie allen steniging is aangekondigd. Mevrouw Ashtiani behoort ook tot deze groep. De EU roept Iran op te stoppen met het toepassen van steniging als straf en vraagt Iran een moratorium op de tenuitvoerlegging van de doodstraf in te stellen. Ten aanzien van de 15 personen vraagt de EU de Iraanse overheid de doodvonnissen in het minste geval om te zetten in gevangenisstraf. Ook benadrukken Nederland en de EU in alle contacten met de Iraanse autoriteiten het belang van een eerlijke rechtsgang. De recent aangetreden Nederlandse ambassadeur te Teheran heeft in zijn kennismakingsgesprek met de Iraanse Minister van Buitenlandse Zaken de zaak van mevrouw Asthiani nogmaals opgebracht.
Heeft de Nederlandse ambassadeur in Teheran geprobeerd mevrouw Ashtiani in de gevangenis van Tabriz te bezoeken? Zo nee, bent u bereid de ambassadeur daartoe opdracht te geven?
Informatie over en toegang tot Iraanse gedetineerden wordt alleen verstrekt aan directe familie en het bezoeken van mevrouw Ashtiani is derhalve niet mogelijk voor buitenlandse diplomaten.
Bent u bereid de Nederlandse mensenrechtenambassadeur op te dragen een onderzoek in te stellen naar de beschuldiging dat Sakineh Mohammadi Ashtiani voorafgaand aan de televisieuitzending van 11 augustus 2010 is gemarteld? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse mensenrechtenambassadeur verricht geen onderzoeken naar individuele zaken. Tijdens zijn bezoek aan Iran in maart 2010 heeft de mensenrechtenambassadeur in ontmoetingen met diverse gesprekspartners de Nederlandse zorgen omtrent de mensenrechtensituatie in Iran uiteen gezet. Daarbij zijn marteling in detentie, het grote aantal doodvonnissen en de toename in het aantal voltrokken executies, in het bijzonder van minderjarigen, uitdrukkelijk aan de orde gekomen.
Bent u bereid de zaak van Sakineh Mohammadi Ashtiani, die symbool staat voor de systematische juridische en praktische discriminatie en onderdrukking van vrouwen door het islamitische regime in Teheran, als typerende casus aan de orde te stellen bij het United Nations Development Fund for Women (UNIFEM), de VN Mensenrechtenraad (UNHRC) en de Derde Commissie van de Algemene Vergadering van de VN? Zo nee, waarom niet?
Nederland stelt veelvuldig, rechtstreeks en via de EU, de onderdrukking van vrouwen in Iran aan de orde. Dat gebeurt zowel in bilaterale contacten als binnen diverse organen van het VN-systeem. Daarnaast worden door Nederland projecten ondersteund die de verbetering van de positie van vrouwen in Iran tot doel hebben.
Vindt u dat een staat die de meest fundamentele mensenrechten systematisch en op grond van barbaarse islamitische wetgeving schendt, zoals de Islamitische Republiek Iran, een geloofwaardige rol kan vervullen in de bestuurscolleges van internationale organisaties die zoeken de mensenrechten te bevorderen, zoals in het onderhavige geval de VN-commissie voor de Status van Vrouwen?5
Nederland stemt – zeker voor wat betreft organen die ten doel hebben de mensenrechten te verdedigen – niet op een mensenrechtenschendend land als Iran. In het geval van de verkiezingen van de VN-Commissie voor de Status van Vrouwen had Nederland geen stemrecht. Toen Iran zich eerder dit jaar kandideerde om lid te worden van de VN Mensenrechtenraad, heeft Nederland zich zelfs wereldwijd ingezet om de verkiezing van Iran als lid van de Raad te voorkomen.
Wat bent u voornemens richting het Iraanse regime te ondernemen als Sakineh Mohammadi Ashtiani daadwerkelijk wordt gedood?
Ik heb de stellige hoop dat Iran het vonnis niet ten uitvoer zal brengen.