Forse overschrijdingen van budgetten voor IT-projecten bij de overheid |
|
Pierre Heijnen (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Publieke sector betaalt zich blauw door wanbeheer IT» in de Automatiseringsgids?1
Ja.
Worden de budgetten van IT-projecten van de Nederlandse publieke sector inderdaad met het in het onderzoeksrapport van «Public Sector: IT Project Evaluations» genoemde bedrag van 675 miljoen euro jaarlijks overschreden? Zo ja, hoe verklaart u dit? Zo nee, waarom niet? Hoeveel is dit bedrag dan wel?
Naar aanleiding van het bericht in de Automatiseringsgids is contact opgenomen met het bedrijf dat het rapport heeft gepubliceerd waarnaar de Automatiseringsgids verwijst. Desgevraagd meldde dit bedrijf dat de gepresenteerde gegevens zijn gebaseerd op informatie verstrekt door eigen contacten en openbare informatie. Het bedrijf vraagt € 1 500 (exclusief BTW) voor het beschikbaar stellen van het rapport. Dat vind ik veel geld, terwijl ik niet overtuigd ben van de waarde van het rapport. Ik heb het rapport dan ook niet besteld.
Ik merk voorts op dat uw Kamer bij brief d.d. 9 juni jl. de rapportage over de grote ICT-projecten van de rijksoverheid is aangeboden. In de rapportage en de bijlage daarbij wordt uw Kamer geïnformeerd over de projectplannen, externe kwaliteitstoetsen, de doorlooptijd en de kosten van deze projecten van het Rijk. Op ICT-projecten van de publieke sector buiten het Rijk heb ik geen zicht.
Is het waar dat bij 80% van de IT-projecten van de overheid het budget wordt overschreden? Zo ja, bent u dan ook geschrokken van deze conclusie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de budgetten voor IT-projecten bij de centrale overheid het meest worden overschreden? Zo ja, waarom presteert de centrale overheid op dit punt het slechtst? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de conclusie van de samenstellers van het genoemde rapport dat «IT-projecten en politiek [...] gewoon niet samen gaan»? Zo ja, welke gevolgen verbindt u daaraan? Zo nee, waaruit blijkt het tegendeel?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om de Kamer een uitgebreide reactie te doen toekomen op bevindingen en conclusies uit het genoemde rapport, inclusief maatregelen die ertoe moeten leiden dat deze overschrijdingen voortaan voorkomen worden?
Zie antwoord vraag 2.
Acht Iraanse functionarissen op een zwarte lijst van de VS |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Kent u het artikel uit de New York Times waaruit blijkt dat de Amerikaanse regering acht Iraanse functionarissen op de zwarte lijst heeft geplaatst wegens hun rol bij het bloedig onderdrukken van de activisten die protesteerden tegen de «gestolen» verkiezingen van 12 juni 2009?1
Ja.
Bent u bereid dezelfde acht personen de toegang tot Nederland te ontzeggen en de tegoeden die zij mogelijkerwijs hier aanhouden te bevriezen? Zo nee, waarom niet?
De op 29 september 2010 gepubliceerde lijst met namen van acht Iraanse functionarissen betreft een bilaterale sanctielijst van de VS. De juridische grondslag voor deze lijst vormt de Comprehensive Iran Sanctions, Accountability and Divestment Act (CISADA). In de Europese Unie en Nederland bestaat geen juridische grondslag op basis waarvan deze acht of andere Iraniërs die zich schuldig hebben gemaakt aan grove schendingen van de mensenrechten de toegang tot de EU of Nederland kan worden geweigerd en hun tegoeden kunnen worden bevroren. De regering zal zo spoedig mogelijk in contact treden met Europese partners om te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om EU-sancties tegen Iraanse mensenrechtenschenders mogelijk te maken (zie ook antwoord op vragen 4 en 5).
Bent u bereid deze sancties ook toe te passen op andere Iraniërs die betrokken zijn bij grove schendingen van de mensenrechten, zoals degenen die doodstraffen uitspreken tegen Bahais, christenen, geweldloze politieke activisten, homoseksuelen en vrouwen die van overspel beschuldigd worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat het nieuwe sanctiebeleid van de EU – waartoe in juli werd besloten – de mogelijkheid biedt ook in Europees verband tegoeden te bevriezen en inreisverboden af te kondigen tegen de eerder genoemde acht en overige Iraniërs die de mensenrechten op grove wijze schenden? Zo nee, waarom niet?
Het EU-sanctieregime tegen Iran, zoals laatstelijk uitgebreid met het Raadsbesluit van 26 juli jl. en de Verordening van 27 oktober jl is gericht op het Iraanse nucleaire programma. De bijbehorende lijst van personen en organisaties van wie de tegoeden bevroren zijn, is opgesteld aan de hand van informatie over de betrokkenheid van deze personen en organisaties bij de ontwikkeling van het Iraanse nucleaire programma. Deze lijst biedt dan ook geen mogelijkheid om inreisverboden af te kondigen en tegoeden te bevriezen van personen die zich schuldig hebben gemaakt aan mensenrechtenschendingen. Overigens staat één van de acht personen van de VS-lijst, Mohammad Ali Jafari (het hoofd van het Iraanse Revolutionaire Gardekorps) reeds op de EU-bevriezingslijst vanwege betrokkenheid bij het nucleaire programma. Voor hem geldt derhalve al een visumban en bevriezing van de tegoeden.
De regering deelt de zorg van de Kamer over de steeds verder verslechterende mensenrechtensituatie in Iran. In EU-verband wordt momenteel bezien met welke instrumenten het mensenrechtenbeleid van de EU jegens Iran effectiever kan worden gemaakt; hierbij zal uitdrukkelijk ook de mogelijkheid van sanctiemaatregelen tegen personen die zich schuldig hebben gemaakt aan mensenrechtenschendingen worden meegenomen. Nederland speelt een actieve rol in deze discussie en zal dat blijven doen.
Bent u bereid de Europese partners aan te spreken op het afkondigen van gezamenlijke Europese sancties tegen de acht, door de VS op de zwarte lijst geplaatste personen?
Zie antwoord vraag 4.
Oost-Europese concurrentie in de thuiszorg |
|
Eddy van Hijum (CDA), Sabine Uitslag (CDA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Oost-Europese concurrentie in de thuiszorg» waarin wordt gemeld dat Oost-Europese vrouwen hun intrede doen in de thuiszorg?1
Ja.
Hoeveel Bulgaarse en Roemeense thuishulpen zijn via een detacheringconstructie in de thuiszorg werkzaam? Herkent u het beeld dat het vooralsnog gaat om naar schatting enkele honderden mensen? Verwacht u dat dit aantal in de toekomst zal toenemen?
Voor werknemers uit Bulgarije en Roemenië is een tewerkstellingsvergunning vereist: Nederland maakt immers gebruik van de mogelijkheid om overgangsmaatregelen toe te passen met betrekking tot het vrij verkeer van werknemers uit deze landen. Voor vrij verkeer van diensten gelden geen overgangsmaatregelen. Dit betekent dat Bulgaren en Roemenen wel als zelfstandige zonder personeel (zzp’er) mogen werken in Nederland of als werknemer in het kader van grensoverschrijdende dienstverlening. Uit het aangehaalde krantartikel blijkt dat Seniorcare24 stelt dat het de laatstgenoemde constructie benut: grensoverschrijdende dienstverlening met eigen werknemers.
Op grond van het vrij verkeer van diensten mag een in een andere EU-lidstaat gevestigde dienstverlener in Nederland met eigen werknemers een dienst komen verrichten, ook als het werknemers betreft voor wie nog geen vrij verkeer van werknemers geldt (zoals Bulgaren). In de Wet arbeid vreemdelingen is geregeld dat voor deze categorie geen tewerkstellingsvergunning is vereist: er kan worden volstaan met een melding («notificatie») bij UWV. Deze notificatieplicht geldt niet wanneer enkel sprake is van het ter beschikking stellen van arbeid: hiervoor blijft een tewerkstellingsvergunning vereist. Uit de cijfers van UWV blijkt dat er dit jaar tot nu toe 24 Bulgaarse vreemdelingen zijn genotificeerd in de zorgsector. In hoeverre in de toekomst gebruik wordt gemaakt van deze mogelijkheid is vooralsnog niet in te schatten.
De Arbeidsinspectie controleert of grensoverschrijdende dienstverleners die hebben genotificeerd niet feitelijk arbeid ter beschikking stellen. In dat geval is sprake van illegale tewerkstelling en wordt in principe een boete opgelegd aan zowel de in het buitenland gevestigde werkgever als aan de in Nederland gevestigde opdrachtgever(s).
Als het gaat om oneerlijke concurrentie op de arbeidsmarkt, geldt dat ook gedetacheerde werknemers recht hebben op het wettelijk minimumloon. De Arbeidsinspectie houdt toezicht op de naleving van de WML. Ook gelden voor gedetacheerde werknemers de algemeen verbindend verklaarde kernbepalingen uit de van toepassing zijnde cao. Behalve om loon gaat het hierbij om belangrijke arbeidsvoorwaarden zoals werk- en rusttijden, vakantiedagen en gezondheid, veiligheid en hygiëne. Cao-partners zijn zelf verantwoordelijk voor de controle op naleving van de bepalingen in cao’s. Op dit moment is er overigens geen algemeen verbindend verklaarde cao voor de thuiszorg.
Zoals gezegd mogen Bulgaren en Roemenen ook als zzp’er werken in Nederland. Als blijkt dat feitelijk sprake is van een werkgever-werknemerrelatie spreken we van schijnzelfstandigheid. Wanneer de werkgever niet beschikt over een tewerkstellingsvergunning, is sprake van illegale tewerkstelling en legt de Arbeidsinspectie een boete op aan de werkgever. Met de Belastingdienst en IND worden gegevens uitgewisseld over schijnzelfstandigheid. Ook vindt intensieve voorlichting plaats over schijnzelfstandigheid: via brochures in verschillende talen, de campagne «Weet hoe het zit» en de website van de Arbeidsinspectie.
De Arbeidsinspectie heeft de aanpak van werkgevers van Bulgaarse en Roemeense schijnzelfstandigen tot een van de speerpunten benoemd in 2010. Het thema «het oneigenlijk verkrijgen van toegang tot de arbeidsmarkt door zelfstandigen zonder personeel» maakt deel uit van het programmaproject ter uitvoering van amendement nr. 43 bij de SZW-begroting 2010, waarover uw Kamer per brief van 15 maart jl. is geïnformeerd.2
Op dit moment heeft de Arbeidsinspectie enkele zaken in de thuiszorg in onderzoek, waaronder het in het artikel genoemde bureau. In deze zaken wordt onderzocht of er sprake is van illegale tewerkstelling door de inzet van schijnzelfstandigen of door het ter beschikking stellen van arbeid zonder de benodigde tewerkstellingsvergunning.
Als het gaat om oneerlijke concurrentie op de arbeidsmarkt specifiek in de thuiszorg kan ik u melden dat de Arbeidsinspectie in 2011 een inspectieproject op het terrein van arbeidsmarktfraude zal opstarten in de zorgsector. De ontvangen signalen en de ervaringen uit de lopende onderzoeken zullen hierin worden meegenomen.
Kunt u toelichten of de detacheringconstructie die wordt toegepast rechtmatig is? Gaat het hier om schijnzelfstandigen die de facto werknemers zijn? Bent u van mening dat met deze constructie de benodigde tewerkstellingsvergunning voor Roemenen en Bulgaren wordt omzeild?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke manier bent u voornemens schijnzelfstandigheid en oneerlijke concurrentie in de thuiszorg aan te pakken? In hoeverre controleert de Arbeidsinspectie op schijnzelfstandigheid in de thuiszorg?
Zie antwoord vraag 2.
Nieuw wetenschappelijk bewijs van de giftigheid van RoundUp |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Kent u het rapport «GM Soy; Sustainable?; Responsible?»?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat een groot aantal wetenschappelijke onderzoeken erop wijst dat RoundUp en glyfosfaat, in hoeveelheden lager dan de aanbevolen hoeveelheid voor agrarisch gebruik, giftig en dodelijk zijn voor menselijke cellen, ze de werking van hormonen verstoren en effecten hebben op het DNA? Zo ja, waarom is het middel dan nog steeds toegestaan en wordt het op grote schaal gebruikt?
Een middel wordt alleen toegelaten als er bij gebruik volgens voorschrift geen onaanvaardbare risico’s zijn voor mens, dier en milieu. Dat geldt ook voor RoundUp en glyfosaat.
Een toelating is gebaseerd op een beoordeling van een uitgebreid dossier waarin aandacht is voor alle effecten zoals die zijn opgesomd in bovenstaande vragen (zoals celtoxiciteit, hormonale werking, effect op DNA, aquatox, effect op de reproductie en carcinoge werking). Bovendien is glyfosaat, als werkzame stof van gewasbeschermingsmiddelen, Europees onderzocht en op bijlage I van de gewasbeschermingsmiddelenrichtlijn 91/414/EEG geplaatst.
Bent u op de hoogte dat RoundUp en glyfosfaat, wederom met het gebruik van hoeveelheden die aanbevolen zijn, giftig en dodelijk zijn voor amfibieën en vissen? Zo ja, bent u van plan het gebruik van deze giftige stoffen sterk te beperken in verband met de verplichtingen vanuit de Flora- en Faunawet, de Kaderrichtlijn Water en de Natuurbeschermingswet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe oordeelt u over de bevindingen dat geboorteafwijkingen en miskramen een sterke relatie vertonen met het gebruik van glyfosfaat en RoundUp?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe oordeelt u over de bevindingen dat blootstelling aan glyfosfaat en RoundUp de kans op verschillende typen kanker sterk doet toenemen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u inzicht geven in het gebruik van RoundUp en glyfosfaat in Nederland, zowel door overheidsdiensten als (agrarische)ondernemers en particulieren? Zo nee, waarom niet?
Het CBS inventariseert het gebruik van bestrijdingsmiddelen ongeveer elk 4e jaar. De laatste inventarisatie in de landbouw was over 2008. Het CBS inventariseert het gebruik in 56 gewassen, echter niet het gehele gebruik. In 2005 is voor het laatst een schatting gemaakt van het gebruik van glyfosaat in de verschillende gebruiksgebieden. Zie de tabel. Verder inventariseert de overheid jaarlijks de totaalafzet van glyfosaat in Nederland. De gemiddelde afzet in de afgelopen 6 jaar was circa 960 ton.
Sector/toepassingebied
Schatting omvang gebruik glyfosaat (kg)
Bron
Ondergrens
Schatting
Bovengrens
Akker- en tuinbouw (incl. akkerranden en glasopstanden)
165 070
190 000
345 000
CBS-enquête 2004
Droge slootbodems
18 000
23 000
28 000
Staats et al. (2002)
Grasland
97 000
176 200
270 000
LEI-BIN; dit rapport
Hoveniers (niet verhardingen)
10 000
23 000
50 000
Syncera (2005); dit rapport
Spoorwegen
4 000
6 000
10 000
CBS (2001) in Syncera (2005); dit rapport
Gebruik op verhardingen
– overheden
25 000
25 000
25 000
Syncera (2005)
– particulieren (incl. gebruik op niet-verhardingen)
18 000
22 000
35 000
Vijftigschild et al, 2005; Syncera (2005); dit rapport
– bedrijven
112 000
144 000
176 000
Syncera (2005)
– woningbouwverenigingen
7 000
11 000
15 000
Syncera (2005)
– recreatie
1 000
1 500
2 000
Syncera (2005)
– verhardingen van land- en tuinbouwbedrijven
5 000
7 000
9 000
Syncera (2005)
Totaal (kg)
462 070
628 700
965 000
Verstrekt u informatie aan verkopers en gebruikers over de nadelige effecten van het gebruik van RoundUp en glyfosfaat? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Aangezien de beoordeling van de mogelijke effecten, bij gebruik volgens voorschrift, heeft geleid tot een toelating zonder onaanvaardbare risico’s voor mens, dier en milieu bij de voorgeschreven toepassing, is het niet noodzakelijk extra informatie aan verkopers en gebruikers te verstrekken (behalve de verplichte gevaarszinnen/pictogrammen).
Acht u het wenselijk dat een middel met bovengenoemde zeer giftige effecten het meest gebruikt middel tegen onkruid is? Zo ja, kunt u dat toelichten? Zo nee, wat bent u van plan hiertegen te doen?
Landbouwkundig gezien is in Nederland de werkzame stof glyfosaat een belangrijk herbicide. De reden hiervoor is dat glyfosaat een breedwerkend middel is dat onkruiden doodt die op een andere manier moeilijk te bestrijden zijn. Ook buiten de landbouw wordt glyfosaat toegepast, bijvoorbeeld om het spoor of verhardingen onkruidvrij te houden. Het middel is in Nederland toegelaten en daarmee worden de risico’s voor milieu en volksgezondheid toelaatbaar geacht.
Bent u, met inachtneming van het bovenstaande, voornemens om het gebruik van RoundUp en glyfosfaat te verbieden of in ieder geval sterk aan banden te leggen? Zo ja, op welke wijze en termijn? Zo nee, waarom niet?
Nee. RoundUp, en andere gewasbeschermingsmiddelen met de werkzame stof glyfosaat, zijn, na beoordeling door het College toelating gewasbeschermingsmiddelen en biociden, toegelaten voor een aantal specifieke toepassingsgebieden. Dat betekent dat het risico voor mens, dier en milieu aanvaardbaar is. In algemene zin ben ik voorstander van geïntegreerde gewasbescherming waarbij pas chemische middelen worden ingezet als andere methoden tekortschieten.
Het verdwijnen van buslijn 112 en de consequenties daarvan voor vele scholieren |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht, dat buslijn 112 (Huizen-Amersfoort) dreigt te verdwijnen uit de OV-concessie Gooi- en Vechtstreek 2011–2019?
Via uw Commissievragen heb ik kennis genomen van het bericht.
Hoe beoordeelt u het mogelijk verdwijnen van deze lijn, die feitelijk de enige rechtstreekse verbinding is tussen Huizen (NH) en Amersfoort en waarvan veel scholieren van het voortgezet- en middelbaar onderwijs intensief gebruik maken?
In de Wet Personenvervoer 2000 is vastgelegd dat de provincies en stadsregio’s de beslissingen nemen over het regionale openbaar vervoer en dit vastleggen in een concessie. Deze overheden zijn het beste op de hoogte van de situatie in de regio’s. De concessie voor het openbaar vervoer wordt democratisch vastgesteld door Provinciale Staten. Zij dienen bij hun beslissing rekening te houden met de verschillende belangen en deze te wegen.
Wat zouden de consequenties zijn van het opheffen van deze lijn voor de reizigers, en in het bijzonder voor scholieren, vanuit het oogpunt van kosten, reistijd, verkeersveiligheid en dergelijke?
Van de provincie Noord-Holland heb ik begrepen dat voor reizigers op het traject Huizen-Amersfoort de reistijden langer worden en er een aantal overstappen, waaronder op een trein, bij komen. Mogelijk nemen hierdoor ook de reiskosten toe. Ik zie geen gevolgen voor de verkeersveiligheid.
Wat zijn de achtergronden van het mogelijk verdwijnen van deze OV-lijn?
De OV-concessie Gooi- en Vechtstreek loopt af op 16 juli 2011. De provincie Noord-Holland heeft voor de periode vanaf 17 juli 2011 een nieuwe concessie
aanbesteed voor Gooi -en Vechtstreek. In de aanbestedingsprocedure is door de provincie een minimaal pakket aan voorzieningenniveau gevraagd. Daarmee bood de provincie de vervoerders de gelegenheid om in de offerte zelf extra vervoer aan te bieden, indien daar op basis van vervoersaantallen aanleiding toe zou zijn. De vervoerder heeft geen aanbod gedaan voor een buslijn tussen Huizen en Amersfoort. De provincie heeft van te voren het budget vastgesteld waarbinnen de aanbieding diende te blijven. Hierbij zijn bezuinigingen op het budget voor OV door de provincie een belangrijke overweging geweest. De provincie vindt het een keuze van ouders en leerlingen om een school ver weg van hun woonplaats te bezoeken en heeft besloten om hiervoor geen schaarse publieke middelen in te zetten.
In hoeverre is hier sprake van een bestuurlijk verschil van mening tussen de provincies Noord-Holland en Utrecht omtrent de eindverantwoordelijkheid voor deze lijn? Deelt u de mening dat een dergelijk bestuurlijk verschil van mening niet mag leiden tot het opheffen van een dergelijke buslijn?
Er is geen bestuurlijk verschil van mening tussen de beide provincies. De decentrale overheden hanteren het principe dat die overheid uit het gebied waar de reizigers vandaan komen het OV al of niet aanbiedt en bekostigt. In onderhavige situatie betreft het reizigers uit de regio Huizen en Almere en is het dus aan de provincie Noord-Holland om die keuze te maken. Het is de taak van de provincie om te bepalen welk openbaar vervoer als basisvoorziening en voor de realisatie van de provinciale beleidsdoelstellingen minimaal vereist is. Deze eisen zijn door Gedeputeerde Staten van Noord-Holland vastgelegd in het Programma van Eisen. Het concept-Programma van Eisen is voor advies toegestuurd aan alle naburige vervoerautoriteiten, betrokken gemeenten en consumentenorganisaties.
Bent u bereid – mede gelet op het mogelijke verschil van mening tussen genoemde provincies – zich actief met deze kwestie in te laten, en te bevorderen, dat deze buslijn niet wordt opgeheven?
Ik ben hiertoe niet bereid, omdat het niet past bij de verantwoordelijkheidsverdeling waarbij de decentrale overheden zelf verantwoordelijk zijn voor het regionale openbaar vervoer. Bij de decentrale overheden ligt de bevoegdheid om buslijnen in stand te houden en hierover, indien nodig, afspraken te maken met aangrenzende concessieverleners.
De onwerkbare bureaucratie in het onderwijs |
|
Manja Smits |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het onderwijs lijdt onder bureaucratie en regeldruk?1
Ik heb kennisgenomen van het persbericht dat Actal op 28 september naar buiten bracht.
Vermindering van bureaucratie en regeldruk in het onderwijs zijn voor het ministerie van OCW al geruime tijd een belangrijke doelstelling waarop ook gericht beleid wordt gevoerd. Het komt regelmatig voor dat Actal, als extern adviescollege voor het kabinet, adviezen uitbrengt aan bewindspersonen.
Het advies (en bijbehorend onderzoeksrapport) is kritisch. Kritisch naar alle partijen die regeldruk veroorzaken voor schoolleiders, dus ook naar OCW. Het rapport bevat een aantal aanknopingspunten die prima aansluiten bij lopende initiatieven. Een voorbeeld is de suggestie om informatie eenmalig op te vragen en meervoudig te gebruiken. Ook het idee om de verantwoordingslasten bij (relatief kleine) subsidies te verlagen en te bezien of subsidies ook via de lumpsum kunnen worden verstrekt, is een thema waarvoor OCW op dit moment voorstellen uitwerkt.
Naast deze waardering voor het advies vind ik het echter jammer dat de onderzoekers o.a. geen gebruik hebben gemaakt van informatie die door OCW beschikbaar is gesteld, met name de evaluatie van het risicogerichte toezicht dat ik op 25 mei 2010 aan uw Kamer heb toegestuurd waaruit blijkt dat op dit terrein belangrijke stappen zijn gezet.
In zijn positieve beoordeling van 18 december 2008 spreekt Actal ook zijn waardering uit over het voorstel tot wijziging van de Wet op het onderwijstoezicht (WOT), het terugdringen van de lastendruk die in dat wetsvoorstel is vervat en die vanaf dat moment in het inspectietoezicht ook is gerealiseerd.
Neemt niet weg dat ik het met Actal eens ben dat de bureaucratie en regeldruk in de onderwijssector nog steeds de volle aandacht van mijn ministerie verdient.
Waarom is het u in de afgelopen drie jaar niet gelukt om de bureaucratie in het onderwijs effectief terug te dringen?
Zie antwoord op vraag 3.
Hoe oordeelt u over de constatering dat 130 miljoen euro aan manuren gaat zitten in het papierwerk voor uw ministerie?2
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 voert het ministerie al een aantal jaren bewust beleid om de regeldruk in het onderwijs te verminderen. Mijn voorganger heeft eind 2008 in uw Kamer de ambitie uitgesproken om de administratieve lasten voor onderwijsinstellingen in 2011 met 25% gereduceerd te hebben. Eind 2009 heeft uw Kamer daarover ook een integrale voortgangsrapportage ontvangen, vergaderjaar 2009–2010, 32 123 VIII, nr. 102.
Een paar recente voorbeelden van lastenverlichtende maatregelen:
Ook heeft OCW binnen de eigen organisatie instrumenten ontwikkeld die ertoe hebben bijgedragen dat regeldruk een continue afweging is in het beleids- en wetgevingsproces: het in kaart brengen van de effecten van beleidsvoorstellen op administratieve lasten is binnen OCW verplicht.
De onderzoekers van B&A hebben in opdracht van Actal in 2010 de sectoren PO, VO en BVE onderzocht en hebben daarbij gebruik gemaakt van eerder onderzoek van OCW uit 2009 naar de administratieve lasten. In dit onderzoek wordt aangegeven dat € 130 miljoen aan mensuren zit in administratieve lasten voor OCW. Dit bedrag betreft echter ook de overige sectoren binnen OCW (HBO, WO, Cultuur&Media), met als peildatum 1 maart 2007.
In de voortgangsrapportage 2009 (zie vraag 3) richting uw kamer zijn de reductiemaatregelen gepresenteerd die tussen begin 2007 (meetmoment) en eind 2009 zijn ingevoerd. Uitgaande van de behandelde maatregelen en nog te behalen reductievoorstellen bedragen de kosten aan mensuren, van de door Actal onderzochte sectoren, ca. € 80 miljoen.
Deelt u de mening dat scholen onnodig veel tijd kwijt zijn aan administratief werk, doordat zij verantwoording moeten afleggen aan maarliefst zeven verschillende instanties, naast de ouders het eigen schoolbestuur? Hoe oordeelt u over de aanbeveling van Adviescollege toetsing administratieve lasten (Actal) om scholen te vragen nog maar één keer per jaar aan één partij cijfers te leveren over zaken als personeel en subsidies? Wanneer kunnen we een voorstel hierover tegemoet zien?
Laat ik vooropstellen dat elke verantwoorde reductie van administratieve lasten voor scholen meer mogelijkheden biedt om tijd en inzet van medewerkers te besteden aan het primaire proces. De aanbeveling van Actal is in dat verband ook nuttig. Vanuit OCW zijn de afgelopen jaren bevragingen gestroomlijnd, gedigitaliseerd en gereduceerd (zoals met de invoering van het onderwijsnummer en de vereenvoudigde verzuimmelding). Daarnaast vindt de verantwoording van alle subsidies nu plaats door middel van de jaarrekening en niet meer apart.
Bovendien is het voornemen om subsidies waar mogelijk te beperken en op te nemen in de lumpsum. Verder heeft OCW de afgelopen jaren goede stappen gezet door te investeren in BRON waarmee de uitwisseling van gegevens verbeterd kan worden. Er wordt vanuit BRON op een aantal terreinen al gegevens verstrekt aan gemeenten, onderzoeksbureaus, het CBS (en aan de instellingen zelf). Ook is er een convenant met de universiteiten afgesloten op basis waarvan zij de verantwoordingsgegevens alleen aan DUO aanleveren. DUO zorgt ervoor dat de noodzakelijke informatie bij de overige vragers terecht komt.
De suggestie om te komen tot één verantwoording aan één partij, vergt concrete afspraken tussen andere overheden. Maar dit is lastig. Het onderzoek bevestigt mijn beeld dat tussen gemeenten en scholen een subsidierelatie bestaat, waarbij sprake is van vaak lage subsidiebedragen en relatief hoge verantwoordingslasten. Ik sluit me dan ook graag aan bij de aanbeveling van de onderzoekers aan gemeenten om te kiezen voor een verzamelsubsidie en een verzamelverantwoording, en die ook periodiek (bijvoorbeeld jaarlijks) uit te voeren in plaats van de huidige versnippering. Ik zeg u graag toe dat ik hierover contact opneem met mijn collega van BZK en met hem onderzoek hoe we hierover in overleg kunnen treden met de decentrale overheden.
Ik vind het belangrijk om in dit licht op te merken dat het totaal aan middelen van de onderwijsbegroting dat ten goede komt aan de scholen ca. € 30 miljard bedraagt. Scholen vervullen een belangrijke publieke taak en dit vraagt nadrukkelijk ook om verantwoordelijkheid en verantwoording over de geleverde prestaties van scholen. Ook uw Kamer hecht daar terecht groot belang aan. Het gaat dus om kwaliteit en proportionaliteit, om het vinden van balans: regelen waar het moet, vrijlaten waar het kan. Deze politieke weging zal ik continu en zo goed als mogelijk proberen te maken.
Deelt u de mening van de voorzitter van Actal dat de regelzucht in het onderwijst model staat voor het «georganiseerde wantrouwen» in ons land? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze mening deel ik niet. Zo is bijvoorbeeld het toezicht door de inspectie juist gestoeld is op «verdiend vertrouwen», zoals in het vorige regeerakkoord als doel is gesteld en dat – ook door Actal – van harte is ondersteund. Daarnaast is het voornemen om het aantal subsidies zoveel mogelijk te beperken en op te nemen in de lumpsum.
Deelt u de analyse van Actal dat er sprake is van schijnautonomie voor schoolleiders, doordat de verantwoording van de vrijheden die scholen hebben enorm zijn geworden? Zo ja, bent u bereid om meer zaken decentraal te organiseren, aangezien de decentralisatie van het onderwijs en de autonomievergroting van scholen en schoolbesturen heeft geleid tot meer bureaucratie doordat er zo ook meer «verantwoordingsvragers» ontstonden? Zo nee, waarom laat u deze belangrijke mogelijkheid om bureaucratie terug te dringen en zelf regie te nemen onbenut?
Als ik het persbericht en advies goed interpreteer, dan wordt er niet gesproken over een schijnautonomie voor schoolleiders, maar over een autonomieparadox. Het lastige aan deze vraag is dat u mij vraagt een reactie te geven op perceptie bij schoolleiders. Ik herken de spanning die bestaat tussen enerzijds de politieke keuze om meer verantwoordelijkheden te decentraliseren en autonomie te geven aan de sector en anderzijds de roep om politieke verantwoording. Het blijft daarbij een uitdaging om als overheid vooral verantwoording te vragen over het bereiken van de doelen («wat») en de scholen alle ruimte te geven in het functioneren van de organisatie («hoe»).
Ik kom zelf tot de conclusie dat er al veel is gedaan, er ook veel gebeurt, maar dat neemt niet weg dat ik het eens ben met Actal dat de bureaucratie en regeldruk in de onderwijssector nog steeds de volle aandacht van OCW verdient.
Hierin wordt ik gesteund door het huidige kabinet. Het regelakkoord geeft aan dat de regeldruk voor bedrijven, burgers, medeoverheden en professionals verder omlaag moet. Voor OCW is het van belang om in de komende periode een goede vertaalslag te maken vanuit deze rijksbrede aanpak.
Nederlandse opleidingscontracten voor huurlingenbedrijven met praktijk in Pakistan |
|
Jasper van Dijk |
|
Bent u bekend met een bericht dat meldt dat het Amerikaanse huurlingenbedrijf Blackwater, tegenwoordig Xe, opleidingen heeft verzorgd voor de Nederlandse politie?1 Komt u daarmee terug op uw eerdere mededeling dat Nederland Blackwater nooit in dienst heeft gehad?2 Zo nee, sinds wanneer maakt u gebruik van de diensten van Blackwater/opvolger Xe of dochterbedrijven? Wat heeft u doen besluiten een contact met hen af te sluiten?
Door vijftien medewerkers van het Korps landelijke politiediensten is een technisch/tactische training gevolgd, verzorgd door het bedrijf Terrorism Research Center. Tijdens deze training werd enkel gebruik gemaakt van de faciliteiten van Blackwater in Moyock. Deze training duurde zes dagen en is gevolgd van 29 maart t/m 3 april 2009. De reden voor afsluiting van een dergelijk contract is gelegen in het feit dat het Terrorism Research Center als enige in de wereld deze opleiding/training verzorgt.
Wat bedroegen de kosten van de opleiding en door welk ministerie werden of worden deze kosten gedragen? Voor welke periode geldt dit contract? Werden of worden naast de politie ook andere Nederlandse antiterreureenheden opgeleid?
In het totaal werd voor deze opleiding voor 15 medewerkers van het Korps landelijke politiediensten een bedrag van 38 929,35 Euro betaald (de prijs p.p. bedroeg 2 595,29 Euro). Onderhavige training vond plaats op basis van een eenmalig contract voor de duur van zes dagen. Het Korps Commando Troepen heeft van 10 t/m 23 februari 2005 met 60 personen getraind op het Blackwater trainingscomplex in North Carolina. Gedurende deze trainingsperiode is alleen gebruik gemaakt van faciliteiten. Trainingen zijn uitsluitend door eigen instructeurs verzorgd.
Wanneer werd het contract met het Direct Action Resource Center afgesloten?3 Verving dit het eerder afgesloten contract met Blackwater? Zo ja, waarom gebeurde dit? Indien nee, waar om gaat het dan wel?
Het op 9 februari 2009 ondertekende contract voor deze opleiding werd afgesloten met het bedrijf Terrorism Research Center en diende niet ter vervanging van een eerder contract, aangezien het een eenmalige opleiding betrof.
Wordt of werd er door het bewakingspersoneel van de Nederlandse ambassade in Pakistan nauw samengewerkt met Amerikaanse contractanten van Blackwater/Xe? Zo ja, zijn de op deze manier speciaal opgeleide leden van de politie of strijdkrachten ingezet, bijvoorbeeld bij het bewakingsdetachement van de ambassade? Of zijn er contractanten in dienst genomen? Zo ja, van welke onderneming?
Nee.
Zijn leden van dit bewakingsdetachement op 6 oktober 2009 door de Pakistaanse politie in Islamabad gearresteerd voor verboden wapenbezit? Zo nee, van welk bewakingsdetachement waren deze arrestanten? Is er een formele klacht hierover ingediend door de Pakistaanse politie?4 Zo ja, wat was uw antwoord op de klacht? Kunt u dat toelichten?
Op 6 oktober 2009 zijn enkele leden van een beveiligingsteam van de Brigade Speciale Beveiligingsopdrachten van de Koninklijke Marechaussee, werkzaam bij de Nederlandse ambassade, staande gehouden bij een controlepost van de Pakistaanse politie. Deze personen zijn niet gearresteerd en konden na een kort oponthoud hun weg vervolgen. Er is geen formele klacht ingediend door de Pakistaanse politie. De ambassadeur heeft de kwestie besproken met de Pakistaanse autoriteiten.
Hebben nog meer incidenten plaatsgevonden waarbij bewakingspersoneel in dienst van de ambassade bij betrokken was? Zo ja, kunt u daarvan een overzicht geven en aangeven hoe deze zijn afgehandeld met de Pakistaanse autoriteiten?
Er zijn geen verdere incidenten geweest.
Bent u op de hoogte van de grote controverse die er in Pakistan is over de aanwezigheid van deze en andere Amerikaanse huurlingenbedrijven op Pakistaans grondgebied, zoals bleek uit het debat van 7 oktober 2009 in het parlement?5 Deelt u de opvatting dat het politiek onwenselijk is deze Pakistaanse gevoeligheid te blijven voeden en daarom noodzakelijk is geen werknemers van huurlingenbedrijven in te zetten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Pakistaanse media hebben in het verleden kritisch bericht over de aanwezigheid van gewapende buitenlandse beveiligers bij ambassades. Gezien de veiligheidssituatie ter plaatse hecht Nederland eraan voor de beveiliging van de ambassade in Islamabad gebruik te blijven maken van de Brigade Speciale Beveiligingsopdrachten van de Koninklijke Marechaussee. Ook is een door de Pakistaanse autoriteiten geautoriseerd bewakingsbedrijf actief voor de beveiliging van de ambassade.
De Pakistaanse overheid is op de hoogte van de aanwezigheid van de hiervoor genoemde beveiligers.
Klopt het dat de kwestie van de Nederlandse overtredingen ook aan de orde is gesteld voor een rechtbank in Lahore? Is het waar dat rechter Sharif van de Pakistaanse regering heeft geëist dat ze moest optreden tegen buitenlanders die van illegale activiteiten werden beticht? Zo ja, wat heeft Nederland de Pakistaanse regering hier op geantwoord?6
Berichtgeving over juridische stappen tegen Nederlandse beveiligers is louter uit de Pakistaanse media bekend. De Nederlandse ambassade in Islamabad heeft hierover nooit bericht ontvangen van de Pakistaanse autoriteiten.
Is het waar dat een voormalig hoofd van het bewakingsdetachement van de Nederlandse ambassade, hoofd is geworden van de Pakistaanse afdeling van de American Security Company Blackwater (XE Worldwide)?7 Deelt u de mening dat dit ongepast is, gezien de bijzonder slechte reputatie van Blackwater op het gebied van mensenrechten? Zo nee, waarom niet?
Mij is niets bekend over de huidige functies van voormalige werknemers van beveiligingsteams. De Nederlandse regering is overigens niet verantwoordelijk voor de beroepskeuze van voormalig overheidspersoneel.
De dassencompensatieproblematiek in de gemeente Cuijk |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Miljoen voor dassenfamilie?1
Ja.
Is het waar dat de vergunning voor het recreatiepark niet verleend wordt omdat 3,8 km van de toegezegde 30 km aan houtwallen nog niet af is? Waarom weigert u deze de vergunning te verlenen? Is er sprake van een gebrek aan vertrouwen in de toezegging van de gemeente Cuijk? Zo nee, wat is dan de reden?
De gemeente Cuijk heeft zelf een dassenbeheerplan opgesteld en is zelf verantwoordelijk voor de volledige uitvoering hiervan. In het dassenbeheerplan heeft de gemeente Cuijk 30 kilometer aan landschapselementen of heggen opgenomen. Deze 30 kilometer is beoordeeld als de minimumvereiste voor een adequaat leefgebied. Er dient een volledig leefgebied voor de dassen ingericht te zijn, alvorens de dassenfamilie verplaatst kan worden.
Omdat er nog ruim 10 procent van de benodigde compensatie ontbreekt, kan ik op dit moment nog geen ontheffing verlenen.
Bent u bekend met de investeringen die door de gemeente zijn gedaan, zowel voor de nieuwe dassenplek als voor het recreatiepark? Bent u van mening dat de kosten (momenteel € 500 000 per jaar vertraging), die volgen uit het feit dat er nog geen bouwvergunning is, acceptabel zijn? Zo ja, waarom wel?
Ja, het is mij bekend dat de gemeente investeringen aan het doen is. Het is echter niet aan mij te beoordelen of de kosten acceptabel zijn. Dit kan de gemeente zelf afwegen.
Deelt u de mening dat de in 2003 gestelde compensatiemaatregelen niet in verhouding zijn met de huidige goede stand van de dassenpopulatie in het gebied rondom de gemeente Cuijk? Bent u bereid om de compensatiemaatregelen aan te passen?
Nee, ik deel deze mening niet. De gunstige staat van instandhouding van de dassen is afhankelijk van de instandhouding van hun leefgebied. Waar oorspronkelijk leefgebied verdwijnt als gevolg van ruimtelijke ontwikkelingen, dient dit dan ook gecompenseerd te worden om dassen voldoende kans op overleven te geven.
Ik zie dan ook geen aanleiding om de door de gemeente zelf voorgestelde en overeengekomen aanpak te wijzigen.
Deelt u de mening dat het beter is voor de gemeente, de bewoners, de investeerders en de dassenfamilie als deze zaak zo snel mogelijk wordt afgehandeld? Welke actie gaat u hiervoor ondernemen?
De Dienst Regelingen van mijn ministerie zal, in overleg treden met de gemeente om te helpen deze zaak zo snel mogelijk af te handelen. Zie verder mijn antwoord op de vragen 2 en 4.
Deelt u de mening dat de gemeente Cuijk heeft laten zien haar toezeggingen na te komen en vertrouwt u erop dat de compensatiemaatregelen volledig zullen worden uitgevoerd? Kunt u toezeggen dat, met het zicht op completering van de uitvoeringsmaatregelen, de vergunning vóór 31 december 2010 verleend zal worden, om zo verdere geldverspilling te voorkomen?
Indien betrokken partijen, inclusief de gemeente Cuijk, de compensatie conform de onderling gemaakte afspraken uitvoeren en wanneer de inrichting van het leefgebied voor de dassen heeft plaatsgevonden, zie ik geen probleem een nieuwe ontheffingsaanvraag in behandeling te nemen.
Het bericht dat bierbrouwer met borden langs sportvelden eigen reclamecode schendt |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat bierbrouwer Heineken eigen reclamecode schendt?1 en2
Ik heb dit bericht gelezen. Ik weet niet of in het onderhavige geval sprake is van schending van de Reclamecode voor Alcoholhoudende Dranken. Het is aan de Reclame Code Commissie om hierover te beslissen.
Is het waar dat de sporters bij de Utrechtse vereniging Kampong voor een kwart minderjarig zijn? Zo ja, bent u van mening dat hiermee de reclamecode wordt geschonden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is niet relevant hoeveel minderjarigen lid zijn bij deze vereniging. Wel is het relevant dat er sprake is van overtreding van de Reclamecode voor Alcoholhoudende Dranken als op een bepaald moment een kwart van de aanwezigen minderjarig is. Het doet er dan niet toe of dat sporters zijn van Kampong, van een bezoekende sportploeg, toeschouwers of jonge kinderen van de naschoolse kinderopvang die op de sportvereniging worden opgevangen.
Hoe vaak komt voor dat een sportclub reclameborden van alcoholproducenten langs de velden of in de sporthal heeft? Bent u bereid dit te onderzoeken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mij is niet bekend hoeveel sportclubs reclameborden van alcoholproducenten langs de velden of in de sporthal hebben. Ik verwacht dat de alcoholindustrie en de sportverenigingen zich houden aan de Reclamecode voor Alcoholhoudende Dranken. Het betreft hier zelfregulering, waarbij de minister van VWS geen formele rol heeft.
Bent u van mening dat sport en alcoholreclame zich tot elkaar verhouden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor alcoholreclame op plaatsen waar actief sport wordt beoefend door minderjarigen of waar minderjarige toeschouwers zijn is in de zelfregulering de 25%-regel opgenomen.
Hoe verhoudt de oproep van NOC-NSF en de alcoholindustrie, om het schenken van alcohol in sportkantines te beperken als jeugdigen sporten, zich tot reclame voor alcohol langs de velden of in de sporthal? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik juich het toe dat NOC*NSF en de alcoholindustrie oproepen het schenken van alcohol in sportkantines te beperken als jongeren sporten. Zelfregulering voor het voeren van reclame langs de sportvelden kan deze oproep ondersteunen.
Bent u van mening dat het voorbeeld van reclame maken door Heineken bij Kampong een goed voorbeeld is van de zelfregulering die de alcoholreclamecode veronderstelt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Bent u nu bereid strenger te controleren of alcoholreclame publiek bereikt dat minderjarig is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Het gaat hier om een Reclamecode van de alcoholbranche. Het toezien op de naleving hiervan is geen overheidstaak maar een taak van de zelfregulering.
Bent u ook bereid de code van de alcoholindustrie waarin staat dat drankreclame geen publiek mag bereiken dat voor meer dan 25 procent uit minderjarigen bestaat om te zetten in een wettelijke regel? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kan de Kamer voorstellen ontvangen?
Nee, daartoe ben ik niet bereid. Ik verwacht van de alcoholindustrie dat ze de Reclamecode voor Alcoholhoudende Dranken naleeft.
Hoe verhoudt het feit dat 23 procent van de sportevenementen wordt gesponsord door de alcoholindustrie zich tot de code dat minderjarigen niet actief mogen worden blootgesteld aan reclame voor alcohol? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Of er bij sponsoring sprake is van bereik onder minderjarigen, hangt vooral samen met de aard van de gesponsorde sporten. Bepaalde sporten, zoals skaten, worden veel door jongeren beoefend en kunnen rekenen op veel jeugdige toeschouwers. Andere sporten, zoals golf, zijn meer gericht op ouderen. Het aantal gesponsorde sportevenementen zegt derhalve op zich niet veel, wel de aard daarvan.
Hoe verhoudt de stelling van NOC-NSF «Drinken is geen sport» zich tot de alcoholreclame? Kunt u uw antwoord toelichten?
«Drinken is geen sport» is een voorlichtingsactie en geen alcoholreclame. De voorlichtingsactie richt zich op verantwoord verstrekken van alcohol in sportkantines. Ik ondersteun deze voorlichting.
Wat is er uit de gesprekken gekomen met de bioscoop (reclame)exploitanten en de STIVA (Stichting Verantwoord Alcoholgebruik), de koepel van de alcoholindustrie die toezicht houdt op de zelfregulering inzake alcoholreclame over de handhaving van de alcoholreclame code?
Op 9 september is er ambtelijk overleg geweest met het bestuur van STIVA. Daaruit bleek dat bij hen nadrukkelijk de wens leeft om alcoholreclame volgens de Reclamecode voor Alcoholhoudende dranken uit te voeren. Indien dit niet het geval is, zijn zij bereid om te bekijken hoe operationele zaken kunnen worden aangepast. Zij zullen hiertoe contact opnemen met exploitanten van bioscoopreclame om te bekijken welke technische belemmeringen kunnen worden weggenomen.
De totstandkoming van één centrum voor kinderoncologische zorg |
|
Eeke van der Veen (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent op de hoogte van de onrust en vertraging omtrent de totstandkoming van één centrum voor kinderoncologische zorg?1
VWS is ben door zowel het NKOC als door de NFU op de hoogte gesteld van het initiatief van het NKOC om kinderoncologische zorg aan te gaan bieden en van de verschillen van inzicht die daaromtrent bestaan.
Op voorhand wil ik opmerken dat de formele verantwoordelijkheid van het departement ten aanzien van dit initiatief pas in beeld komt als dit initiatief tot nieuwe vergunningaanvragen en/of nieuwe financieringsarrangementen zou leiden. Dat is nu nog niet aan de orde. Ik merk op dat ik dit initiatief van kinderoncologen nu werkzaam in academische centra en van de vereniging van ouders van kinderen met kanker zie als een vorm van nieuwe toetreding, hetgeen niet automatisch inhoudt dat daarmee sprake is van één kinderoncologisch centrum in Nederland.
Kunt aangeven op welke wijze is gekozen voor het Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis in Amsterdam als het nieuwe kinderoncologisch centrum? Welke procedure is gevolgd?
Voor alle duidelijkheid merk ik op dat het om een procedure gaat die geheel onder de verantwoordelijkheid van het bestuur van de coöperatie Nationaal Kinderoncologisch Centrum (NKOC) valt. Uit navraag is mij gebleken dat het bestuur voor de locatie van het NKOC een aantal criteria heeft geformuleerd. Deze locatiecriteria hebben betrekking op:
Het verzoek om een bieding te doen is 18 maart 2010 verstuurd naar de universitaire medische centra (UMC’s) en enkele topziekenhuizen in Nederland. De uiterste reactiedatum was 1 juni 2010. Ook is dit voornemen in de pers gecommuniceerd. Er zijn door het NKOC diverse voorstellen voor vestiging van het NKOC ontvangen. Geen van de UMC’s heeft op dit verzoek gereageerd.
De ontvangen voorstellen voor een locatie zijn beoordeeld op basis van genoemde criteria door een onafhankelijke commissie bestaande uit (inter)nationale hoogleraren met deskundigheid op het gebied van de kinderoncologie, oncologie en research onder voorzitterschap van dr. E. Borst. De biedingen zijn door de commissie bestudeerd en de biedende partijen zijn gehoord. De commissie heeft vervolgens unaniem aan het bestuur van de coöperatie geadviseerd te kiezen voor het voorstel van het NKI-AVL, dat zij als «een zeer kansrijk initiatief van hoge kwaliteit» beoordeelde. Dit advies is door het bestuur van de coöperatie overgenomen en sindsdien zijn onderhandelingen met het NKI-AVL te Amsterdam gaande. De inhoud van de biedingen is door de commissie vertrouwelijk behandeld en de andere bieders zijn om dezelfde reden niet bekend gemaakt.
Was deze procedure voldoende transparant en hadden alle bieders gelijke kansen?
Aan mij is meegedeeld dat de criteria, voorzien van uitgebreide toelichting, door het NKOC aan de aangeschreven partijen en andere geïnteresseerden zijn toegezonden. Geen enkel bod is uitgesloten en de onafhankelijke locatiekeuzecommissie heeft de biedingen volgens de gestelde criteria beoordeeld en de bieders gehoord, om vervolgens tot een unaniem advies te komen.
Zo ja, kunt u aangeven waarom de Universitaire Medische Centra (UMC’s) niet akkoord gaan met de keuze van één kinderoncologisch centrum bij het Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis?
Ik merk op dat de locatiekeuze van een nieuwe toetreder voor kinderoncologische zorg niet het akkoord behoeft van de UMC’s. Het initiatief interfereert echter met de plannen die de UMC’s verenigd in de NFU zelf ontwikkelen met betrekking tot concentratie van kindergeneeskundige zorg in den breedte. De UMC’s hebben mij laten weten dat de concentratie van de kinderoncologie een hoge prioriteit heeft, maar desalniettemin in samenhang gezien moet worden met de concentratie van andere topreferente gebieden binnen de kindergeneeskunde. De UMC’s menen voorts dat het noodzakelijk is om kinderoncologie daar te laten plaatsvinden waar ook andere kindergeneeskundige disciplines voorhanden zijn. Dat vind ik geen onredelijk standpunt. Ik vind dat ook een betere basis voor kennisverbreding en kennisdeling. Ik heb inmiddels begrepen dat de initiatiefnemers van het NKOC en de NFU intensief met elkaar in gesprek zijn en elkaar in een oplossing lijken te gaan vinden. Het zou mij zeer verheugen als zij daarin slagen.
In hoeverre acht u de opstelling van de UMC’s in overeenkomst met de aanbevelingen van de commissie-Borst?
Nu partijen elkaar lijken te vinden zie ik geen discrepantie met de aanbevelingen van de commissie Borst.
Kunt u aangeven wat de gevolgen zijn van de opstelling van de UMC’s voor de kwaliteit en de kosten van de kinderoncologische zorg?
Er bestaat vrij brede consensus dat concentratie van hoogcomplexe zorg de kwaliteit en in dit geval de overlevingskansen van kinderen ten goede kan komen. De NFU geeft aan dat zij haar verantwoordelijkheid zal nemen om met professionals de topreferente zorg verder te optimaliseren door beargumenteerd te concentreren. Dat hoeft overigens geen volledige concentratie te betekenen. Overigens gaan zowel het initiatief van het NKOC als voorstellen van de UMC’s uit van bundeling van expertise, maar tevens van zogenaamde «shared care centers», waarmee niet alle behandelingen noodzakelijkerwijs in één gebouw op één locatie plaats vinden. Ik zou volledige concentratie in één gebouw ook kwetsbaar vinden. Omdat de partijen elkaar nu lijken te vinden in één gemeenschappelijk voorstel, ziet het er dus naar uit dat er geen verschillen meer bestaan voor wat betreft de organisatie van de kinderoncologische zorg, en dus ook voor de uitkomsten daarvan.
Kunt u tevens aangeven wat de opstelling van de UMC’s betekent voor toekomstige concentraties van zorg die uit het oogpunt van kwaliteit van de zorg noodzakelijk zijn?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid actie te ondernemen zodat één centrum voor kinderoncologische zorg zo snel mogelijk in Nederland kan worden gerealiseerd?
Kinderoncologie is hoogcomplexe zorg en concentratie van hoogcomplexe zorg kan de kwaliteit van zorg verbeteren. Ik ben daarom van mening dat concentratie van kinderoncologie kwaliteitsverbetering tot gevolg kan hebben. Daarbij gaat het wat mij betreft vooral om bundeling van expertise. Behandeling of delen daarvan kunnen heel goed in de eerder genoemde «shared care centers» verspreid over het land plaatsvinden. Ik wil verder in het midden laten hoe de institutionele inkadering zou moeten plaatsvinden. De gezamenlijke initiatiefnemers van een nieuw kinderoncologisch centrum zullen dat op eigen kracht moeten realiseren. Ik realiseer mij daarbij goed dat het vraagstuk om op een robuuste wijze organisatorisch vorm te geven aan toekomstbestendige kwalitatief goede zorg voor partijen een complexe aangelegenheid is.
De gevolgen van de uitvoering van de Wet kraken en leegstand |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel uit het Parool «Amsterdam gaat 200 panden ontruimen»1 en de uitzending van Uitgesproken?2
Ja.
Deelt u de analyse dat met de nieuwe Wet kraken en leegstand de ontruiming van kraakpanden door de politie vele malen laagdrempeliger en sneller zal laten verlopen dan het beëindigen van leegstand en invullen van panden door de gemeenten?
Ik merk op dat het lastig te vergelijken zaken betreft. Het aantal gekraakte panden in Nederland is naar schatting tussen de 500 en 1000 (2008)3. Bij leegstand gaat het echter om een geheel andere orde van getallen4.
De leegstand van kantoren is sinds 2008 bovendien nog flink toegenomen.
Gezien de getalsmatige verschillen ligt het daarom voor de hand dat de gekraakte panden sneller kunnen worden ontruimd dan leegstaande panden gevuld.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat als gevolg van relatief gemakkelijke ontruiming en de juist zo complex georganiseerde invulling van panden, de totale leegstand van panden in Nederland niet enorm toeneemt?
Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 2 is er op dit moment reeds sprake van een omvangrijk leegstandprobleem. Het al dan niet ontruimen van gekraakte panden zal daar nauwelijks invloed op hebben. De Minister voor Wonen, Wijken en Integratie heeft met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) afgesproken dat de VNG voor de gemeenten een handreiking leegstandbeleid maakt, met onder meer een modelverordening, zodat gemeenten op dit punt worden geholpen beleid te maken. Vanuit VROM/WWI wordt op dit moment hard gewerkt aan een actieprogramma leegstand kantoren.
Hierin zullen de betrokken partijen – markt en overheid – hun acties formuleren om structurele leegstand tegen te gaan en nieuwe leegstand te voorkomen.
Verder wordt in het Besluit Ruimtelijke Ordening tijdelijke herbestemming vergemakkelijkt en wordt de SER-ladder, een denkmodel bij de afweging van gemeenten bij een nieuwe ruimtevraag voor kantoren, voorgeschreven. Tot slot merk ik op dat de Wet kraken en leegstand zelf ook instrumenten bevat, waarmee gemeenten leegstand kunnen aanpakken, zoals een leegstandsregistratie en een verplichtende voordracht van een huurder door de gemeenten.
Welke negatieve gevolgen verwacht u verder, nu er de komende maand honderden panden ontruimd gaan worden?
Het kabinet verwacht daarvan geen negatieve gevolgen.
Welke opvangmaatregelen neemt u voor alle mensen die als gevolg van de ontruimingen ineens op straat komen te staan?
Het kabinet ziet geen aanleiding om maatregelen te treffen. Ik merk op dat de Wet kraken en leegstand begin juni 2010 door het parlement is aanvaard. Om die reden hadden alle partijen, waaronder de krakers, naar mijn mening redelijkerwijze ruim de tijd zich afdoende op de inwerkingtreding van deze wet op 1 oktober jl. voor te bereiden.
Wat gaat u doen om positieve gevolgen van het kraken, zoals weggeefwinkels, kunst- en culturele activiteiten (broedplaatsen) en opvangfuncties in kraakpanden, in steden en wijken te continueren?
Zoals bij de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel aan de orde is geweest, hebben gemeenten voldoende mogelijkheden dergelijke activiteiten te faciliteren. Op dit moment bestaan er immers ook weggeefwinkels, kringloop- winkels en startmogelijkheden voor kunstenaars en bedrijfjes binnen de grenzen van de wet, bijvoorbeeld in voormalige kantoren. Het voormalige CBS-kantoor in Voorburg, waar nu een groot aantal startende bedrijven is gevestigd, is van dit laatste een voorbeeld.
Welke juridische en praktische gevolgen heeft de Wet kraken en leegstand voor het fenomeen antikraak wonen en voor alle mensen, waaronder duizenden studenten, die nu noodgedwongen op deze manier wonen?
De positie van de antikrakers verandert na inwerkingtreding van de Wet kraken en leegstand niet. Bij de behandeling van het wetsvoorstel in het parlement hebben de initiatiefnemers aangegeven na inwerkintreding van het wetsvoorstel nog wel degelijk een functie te zien voor vastgoedbeheerders die onder andere kantoren beheren door er antikrakers in te plaatsen. Ik heb geen reden hier aan te twijfelen.
Wanneer en hoe gaat u de Wet kraken en leegstand op onder meer bovenstaande aspecten evalueren en toetsen op effectiviteit?
In de wet Kraken en leegstand is opgenomen dat de wet binnen vijf jaar na inwerkingtreding geëvalueerd dient te worden. Hierbij zullen alle aspecten die in de voorgaande vragen zijn genoemd worden betrokken. Over de wijze waarop de evaluatie zal plaatsvinden, vindt nog besluitvorming plaats.
De situatie waarin een terminale patiënt geen zorg kreeg |
|
Renske Leijten |
|
Bent u van mening dat iemand met een urgente vraag goed te woord gestaan moet worden door een zorgkantoor? Zo ja, bent u bereid na te gaan of dit is gebeurd? Zo nee, waarom niet?1
Ja, iemand moet altijd goed te woord worden gestaan.
Ik ben dit nagegaan bij het zorgkantoor in kwestie.
Is u bekend dat de familie van de terminale patiënt meerdere malen contact heeft gezocht met het zorgkantoor, maar daar geen gehoor kreeg? Hoe luidt uw reactie hierop?
Uit navraag bij het betreffende zorgkantoor blijkt dat er op een dag tweemaal contact is geweest. Het zorgkantoor heeft in deze gesprekken de klant uitleg gegeven over de PGB-stop en het advies afgegeven om contact op te nemen met de afdeling Zorgtoewijzing van het Zorgkantoor.
Deelt u de mening dat het voor een individu ingewikkeld is wie verantwoordelijk is voor het verkrijgen van zorg en dat een zorgkantoor immer zorgvuldig dient om te gaan met signalen van patiënten? Zo ja, bent u bereid de zorgkantoren hierop te wijzen? Zo nee, waarom niet?
Ja, het proces is ingewikkeld en met de signalen van de patiënt moet altijd zorgvuldig worden omgegaan. Ik zal dit agenderen in het periodieke overleg dat mijn medewerkers met de zorgkantoren hebben.
Verwijzend naar uw antwoord op vraag 3, dat het voor het zorgkantoor onvoldoende duidelijk was dat er urgentie was bij de aanvraag voor overbruggende zorg in natura1, waar wijdt u dit aan?
Het zorgkantoor geeft aan dat de urgentie mogelijk is gebleken uit het klantcontact waarin de cliënt is verwezen naar de afdeling Zorgtoewijzing. De urgentie is niet gebleken uit het later door de cliënt ingestuurde reactieformulier. Dit betreft een formulier dat aan de cliënten wordt opgestuurd als gevolg van de PGB-stop en waarin de cliënt kan aangeven van welke van de mogelijkheden hij gebruik zou willen maken. Zie ook mijn antwoord op vraag 3.
Welke klasses waren vermeld op de indicatie en zijn die klasses geen signaal voor het zorgkantoor om te weten dat het om een terminale patiënt gaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
De klasses op de indicatie kan ik uit oogpunt van privacy niet vermelden. Wel was op basis hiervan voor het zorgkantoor niet vast te stellen dat er sprake was van palliatieve terminale zorg. Voor een toelichting verwijs ik naar vraag
Is het mogelijk dat op de indicatie geen melding is gemaakt van palliatief terminale zorg? Zo ja, waardoor komt dit?
Palliatieve terminale zorg is geen apart in het Besluit zorgaanspraken (Bza) opgenomen aanspraak. Indicatiebesluiten voor palliatieve terminale zorg zijn als zodanig echter wel herkenbaar. Ik kan dit als volgt toelichten.
Palliatieve terminale zorg thuis bestaat uit een combinatie van persoonlijke verzorging, verpleging en begeleiding. Er zijn zes functiecombinaties mogelijk, afhankelijk van de behoefte aan toezicht (gedurende de nacht, overdag of beide) dan wel of het zwaartepunt van de zorgbehoefte verpleging is of persoonlijke verzorging. Indicatiebesluiten met deze functiecombinatie zijn herkenbaar als palliatieve terminale zorg indicatie omdat alleen in geval van palliatieve terminale zorg het besluit geldig blijft tot de verzekerde is overleden. In de AWBZ-brede zorgregistratie (AZR) zijn dergelijke besluiten herkenbaar omdat zij als enige een geldigheidsduur van 100 jaar mee krijgen.
Indicatiebesluiten voor palliatieve terminale zorg met verblijf zijn herkenbaar omdat vermeld staat dat het ZZP VV10 betreft, het zorgzwaartepakket dat specifiek bedoeld is voor mensen die aangewezen zijn op intensieve palliatieve-terminale zorg met verblijf.
Bent u van mening dat het essentieel is dat een vermelding voor palliatief terminale zorg op een indicatie van het uiterste belang is, mede omdat u een uitzondering heeft gemaakt voor deze patiënten in verband met de Persoonsgebonden Budgetstop? Zo ja, bent u bereid het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) te verzoeken hier uiterst zorgvuldig mee om te gaan?23 Zo nee, waarom niet?
Bij palliatieve terminale zorg telt elke dag. De meeste indicatieaanvragen voor palliatieve terminale zorg komen niet via het reguliere aanvraagproces binnen bij het CIZ maar worden als palliatieve terminale zorg aangevraagd door een zorgaanbieder, via een standaardindicatieprotocol. Vaak is dan ook de inzet van palliatieve terminale zorg al gestart op basis van afspraken tussen zorgkantoor en zorgaanbieders. Aanvragen voor palliatieve terminale zorg die wel via het reguliere aanvraagproces bij het CIZ binnen komen en waar de aanvrager duidelijk op het aanvraagformulier aangeeft dat het palliatieve terminale zorg betreft worden door het CIZ eveneens binnen twee dagen afgehandeld.
Ik acht het gezien bovenstaande niet noodzakelijk het CIZ alsnog te verzoeken om uiterst zorgvuldig met de aanvragen voor palliatieve terminale zorg om te gaan.
Dat laat onverlet dat degene die voor palliatieve terminale zorg een PGB aanvraagt de verantwoordelijkheid heeft duidelijk aan te geven dat sprake is van palliatieve terminale zorg, een terminale situatie of een naderend levenseinde. Op dat moment is voor het CIZ herkenbaar dat zij binnen twee dagen een besluit moeten nemen. De aanvrager die een PGB voor deze zorg wenst moet rekening houden dat er beslistermijnen zijn bij het zorgkantoor voor het afgegeven van een PGB-beschikking.
Het experiment met de SOS-arts dat per 1 januari 2011 van start gaat |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het feit dat per 1 januari 2011 de SOS-arts van start gaat met het afleggen van visites tegen betaling van € 30,– bij een dagvisite, en € 25,– bij een visite in de avond, ’s nachts of in het weekend?1
Ik vind het van belang dat er in de eerstelijnszorg voldoende dynamiek bestaat en dat er ruimte is voor nieuwe toetreders. Nieuwe toetreders vergroten de keuzevrijheid van patiënten. Of het nieuwe aanbod een meerwaarde heeft zal vanzelf blijken. Zo niet, dan zal de SOS-arts het niet redden. Zo wel, dan heeft de patiënt er baat bij.
Vindt u dit een geoorloofd experiment? Zo ja, waarom?
De NZa heeft besloten om de SOS-arts per 1 januari 2011 te laten starten als een kortdurend kleinschalig experiment. Op basis van de beleidsregel voor kortdurende kleinschalige experimenten, heeft de NZa de bevoegdheid om hierover zelfstandig te beslissen.
Hoe verhoudt dit zich tot uw uitspraak in Kamervragen dat bijbetaling voor visites van huisartsenzorg ongewenst is?2 Betreft het hier geen huisartsenzorg waarbij het vragen van een bedrag verboden is?3
Op basis van de geldende beleidsregels heeft de NZa maximumtarieven vastgesteld voor diensten geleverd door de huisarts. Het is verboden een hoger tarief dan die maximumtarieven te declareren, betalen of aan derden te vergoeden. Dit verandert niet door het experiment met SOS-arts.
Het experiment geeft de mogelijkheid aan een aanbieder (en zorgverzekeraar) om met een nieuwe zorgprestatie te experimenteren. In dit geval krijgt SOS-arts de mogelijkheid om een prestatie te declareren, in afwijking van de geldende beleidsregels voor de huisartsenzorg. De SOS-arts biedt ook een extra dienst, namelijk het aan huis komen. Veel mensen die geen vervoer hebben of anderszins immobiel zijn, moeten nu een taxi of iets dergelijks betalen om bij de huisartsenpost te komen. Deze vervoerskosten worden ook niet uit de verzekering gedekt. In de reguliere huisartsenzorg blijft het declareren van een bedrag boven het vastgestelde maximum een economisch delict.
Een belangrijke voorwaarde is dat de SOS-arts duidelijk vooraf richting de patiënt communiceert over de hoogte van de eigen bijdrage.
Zijn artsen die dergelijke visites gaan afleggen gekwalificeerd als huisarts of werken zij onder supervisie van een huisarts? Is de kwaliteit van de SOS-arts geborgd?
De SOS-arts werkt met gekwalificeerde huisartsen en de IGZ zal de kwaliteit van zorg toetsen aan de richtlijnen die gelden voor deze beroepsgroep. Daarnaast heeft de SOS-arts geregeld dat deze huisartsen wettelijk toegang krijgen tot het patiëntendossier.
Wie heeft er toestemming gegeven voor dit experiment? Leiden dergelijke initiatieven niet tot tweedeling in de zorg? Bent u bereid in te grijpen? Zo nee, waarom niet?
De NZa heeft toestemming gegeven voor dit experiment (zie tevens antwoord 2).
Aangezien de beleidsregel innovatie juist bedoeld is om innovaties een kans te bieden en om nieuwe aanbieders te laten aantonen dat zij een betere prijs/kwaliteit verhouding kunnen leveren, zie ik dit als een positief besluit.
Mijn inziens zal het experiment met de SOS-arts niet leiden tot een tweedeling in de maatschappij. De toegang tot de reguliere huisartsenzorg wordt geenszins beperkt. De SOS-arts geeft juist een prikkel aan zittende aanbieders om de service van hun diensten te verbeteren. Ik wil de NZa vragen om ook tijdens het experiment gegevens hierover te verzamelen, zodat wanneer de experimenteerfase is afgelopen er een gedegen uitspraak kan worden gedaan over de prijs/kwaliteit verhouding.
Het opslaan van creditcardgegevens van Europese burgers |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Hoe reageert u op het bericht «US travel fee draws new dividing line with EU»?1
Ik ben bekend met het door u genoemde bericht. Personen afkomstig uit landen die onder het Visa Waiver Program vallen en die niet in het bezit zijn van een visum, moeten zich electronisch aanmelden via het Electronic System for Travel Authorization (ESTA). Het betreft een reeds geldende verplichting. Sinds 8 september 2010 moet voor deze aanmelding worden betaald. Voor iedere aanvraag is $4 verschuldigd; in geval toestemming wordt verleend om naar de Verenigde Staten te reizen, wordt een extra $10 in rekening gebracht.
Is het waar dat Europese burgers die willen reizen naar de Verenigde Staten een formulier moeten invullen en daarvoor $14 moeten betalen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u op de hoogte van het feit dat dit bedrag alleen online en met een creditcard betaald kan worden?
Ja. De Amerikaanse autoriteiten hebben aangegeven te verwachten dat daar op de middellange termijn nog extra betaalmogelijkheden bijkomen. Het gebruik van de creditcard van anderen, waaronder ook begrepen reisbureaus en tussenpersonen, dan de persoon die reist, is nadrukkelijk toegestaan.
Is het waar dat deze creditcardgegevens van Europese reizigers een jaar lang worden opgeslagen in de Verenigde Staten? Zo ja, deelt u de mening dat een jaar lang het opslaan van creditcardgegevens onnodig is?
Daarvan ben ik op de hoogte. Voor de betreffende betalingen wordt gebruik gemaakt van het betalingssysteem van de Amerikaanse overheid, pay.gov geheten. Dit systeem valt onder de verantwoordelijkheid van de Treausury Department en wordt gebruikt voor veel van het betalingsverkeer tussen burger en federale overheid. De regels die op betalingen via pay.gov van toepassing zijn, zijn generiek. Of, in dat licht, de periode van een jaar te lang is, kan ik niet beoordelen.
Bent u bekend of het bestand met creditcardgegevens wordt verbonden met andere bestanden, met name passagiersgegevens (PNR)?
De Amerikaanse autoriteiten geven aan dat het bestand met creditcardgegevens niet wordt gekoppeld aan andere bestanden en dat hiertoe ook geen plannen bestaan. De creditcardgegevens worden niet aan het verantwoordelijke ministerie (het Department of Homeland Security) verstrekt; enkel de mededeling of het vereiste bedrag al dan niet is voldaan.
Deelt u de mening dat dit belangrijke gevolgen heeft voor de aanstaande onderhandelingen met de Verenigde Staten over een nieuw akkoord betreffende de overdracht van PNR?
Of de EU gevolgen verbindt aan het heffen van leges voor de ESTA-aanmelding ligt ter bespreking voor in de Europese gremia. De Europese Commissie heeft bovendien op 7 oktober jl. gebuik gemaakt van de geboden mogelijkheid om te reageren op de nieuwe regelgeving.
Bent u bereid dit met grote urgentie aan te kaarten bij de regering van de Verenigde Staten?
Op diverse niveaus is hierover met de Amerikaanse regering gesproken. Ik acht het voor het overige gepast eerst de uitkomst van de Europese besluitvorming af te wachten.
De Gemeentelijke Basisadministratie voor persoonsgegevens |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD) |
|
In hoeverre hebben commerciële bedrijven en instellingen (niet zijnde overheids- en semi-overheidsorganisaties), zoals bijvoorbeeld bedrijven die de facturatie verzorgen (na bijvoorbeeld een online bestelling), toegang tot de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA) dan wel kunnen aan deze commerciële bedrijven en organisaties gegevens uit de GBA worden verstrekt? Wat is in dezen wettelijk toegestaan? Aan welke voorwaarden moeten zij voldoen?
De GBA is in beginsel bedoeld om overheidsinstanties te voorzien van gegevens die ze nodig hebben voor de uitvoering van hun taak. Daarnaast kunnen instanties die geen overheidsinstantie zijn gegevens uit de GBA ontvangen. Deze instanties kunnen alleen GBA-gegevens verstrekt krijgen voor zover zij werkzaamheden verrichten met een publiek of bijzonder maatschappelijk belang. Hierbij valt te denken aan pensioenfondsen voor zover zij de Pensioenwet uitvoeren en zorgverzekeraars voor zover zij de Zorgverzekeringswet uitvoeren. De verstrekking aan dergelijke instanties is gebaseerd op artikel 99 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (Wet GBA). Hier vallen niet onder bedrijven die de facturatie verzorgen na een online bestelling.
In hoeverre kunnen gemeenten instellingen en bedrijven (publiek en privaat) toegang tot de GBA verschaffen dan wel aan hen bepaalde gegevens uit de GBA verstrekken?
Gemeenten kunnen GBA-gegevens verstrekken aan overheidsinstanties en niet-overheidsinstanties. Overheidsinstanties ontvangen gegevens voor de uitvoering van hun taak. Verstrekking buiten de overheid vindt slechts plaats indien voldaan is aan de voorwaarden die artikel 98 of 100 van de Wet GBA stelt. De voorwaarden van artikel 98 zijn dat de niet-overheidsinstantie beroepsmatig belast is met gerechtelijke werkzaamheden en de verstrekking voorgeschreven is in een algemeen verbindend voorschrift. Artikel 100 regelt dat verstrekking op grond van gemeentelijke verordening mogelijk is voor zover de niet-overheidsinstantie een rechtspersoon zonder winstoogmerk is en dat de verstrekking noodzakelijk is in het belang van de bescherming van de betrokkene of van de rechten en vrijheden van anderen.
Acht u het, gelet op aspecten die te maken hebben met privacy, juist als commerciële bedrijven en instellingen, die geen publiekrechtelijke taken hebben uit te voeren, toegang tot de GBA hebben, dan wel dat aan hen gegevens uit de GBA worden verstrekt? Zo ja, waarom?
Gezien het doel van de GBA acht ik de gegevensverstrekking aan commerciële bedrijven en instellingen zonder een publiek of bijzonder maatschappelijk belang niet aan de orde. De GBA is opgezet om een doelmatige voorziening van persoonsgegevens te creëren die kan worden gebruikt bij de uitoefening van publieke taken en waarbij de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in acht moet worden genomen. De verstrekking aan commerciële bedrijven en instellingen zonder een publiek of bijzonder maatschappelijk belang valt hiermee buiten het doel van de GBA.
Wat bent u voornemens te doen om te voorkomen dat commerciële bedrijven en instellingen (niet zijnde overheids- en semioverheidsorganisaties) toegang tot de GBA hebben dan wel dat aan hen gegevens uit de GBA worden verstrekt?
Op dit moment is het wetsvoorstel basisregistratie personen (die de Wet GBA zal gaan vervangen) in voorbereiding. Om te voorkomen dat aan commerciële bedrijven en instellingen zonder publiek of bijzonder maatschappelijk belang gegevens worden verstrekt, maakt het wetsvoorstel de verstrekking aan dergelijke bedrijven en instellingen niet mogelijk. Onder het wetsvoorstel is verstrekking alleen mogelijk aan overheidsinstanties en niet-overheidsinstanties. In het wetsvoorstel is geregeld dat niet-overheidsinstanties voor verstrekking van gegevens in aanmerking komen voor zover zij werkzaamheden met een bijzonder maatschappelijk belang verrichten.
Het bericht dat gemeenten uit de losse pols strooien met religieuze subsidies |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat driekwart van de gemeenten geen specifiek beleid heeft voor subsidies aan religieuze organisaties?1
Ja.
Deelt u de conclusie van Forum (multicultureel instituut voor multiculturele vraagstukken) dat subsidies aan religieuze instellingen worden uitgekeerd op basis van «natte vingerwerk»? Zo ja, wat heeft u eraan gedaan om dat te voorkomen of wat bent u van plan hieraan te doen? Zo nee, waarom niet?
Alvorens deze vragen te beantwoorden stel ik voorop dat het verlenen van subsidies aan religieuze instellingen voor maatschappelijke doelen niet in strijd hoeft te zijn met het beginsel van scheiding tussen kerk en staat. Dit laat onverlet dat het verlenen van subsidies niet willekeurig moet geschieden.
Uit het onderzoek van Forum blijkt dat bij de geënquêteerde gemeenten niet altijd even duidelijk is vastgelegd hoe moet worden omgegaan met subsidieaanvragen van organisaties met godsdienstige of levensbeschouwelijke grondslag.
Voor zover het aanwijzingen mijnerzijds aangaat richting gemeenten, past mij bescheidenheid. In principe zijn decentrale overheden vrij om – binnen de grenzen van de wet – zelf hun subsidiebeleid te bepalen.
Met betrekking tot de rol die ik voor mijzelf zie weggelegd inzake de naleving van het principe van scheiding tussen kerk en staat, wil ik het volgende opmerken.
De rijksoverheid heeft ter ondersteuning van gemeenten aangegeven binnen welk kader gemeenten uitvoering kunnen geven aan het door hun beoogde beleid. Hiertoe is, in samenwerking met de VNG, het «Tweeluik religie en publiek domein» ontwikkeld.2 Het Tweeluik geeft een uiteenzetting van het geldende juridisch kader alsmede door gemeenten aangedragen casusvoorbeelden en biedt als zodanig handvatten voor gemeenten om te kunnen bepalen of het toekennen van een subsidie aan een organisatie met een godsdienstige of levensbeschouwelijke grondslag al dan niet indruist tegen het beginsel van de scheiding tussen kerk en staat.
Forum heeft aangegeven dat er met verschillende geïnteresseerde gemeenten gesprekken zullen worden gevoerd over de uitkomsten van het onderzoek. Dit gebeurt op initiatief van Forum. Ik zal in overleg met de VNG en andere betrokken partijen bezien of, en zo ja welke, mogelijkheden er zijn om gemeenten aanvullende ondersteuning te bieden bij een heldere en consistente uitvoering van het subsidiebeleid ten aanzien van levensbeschouwelijke organisaties. Daarbij zullen ook de resultaten van het onderzoek van Forum worden betrokken.
Deelt u de mening dat nu de economische situatie ongunstig is, het des te belangrijker is dat de (lokale)overheid bewust met haar budget omspringt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat het altijd belangrijk is dat de (lokale) overheid bewust met haar budget omspringt, niet uitsluitend in het huidige economische klimaat.
Deelt u de mening dat dit willekeurige subsidiebeleid indruist tegen het principe van scheiding van kerk en staat? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke rol ziet u voor uzelf weggelegd in de naleving van de scheiding van kerk en staat door gemeenten?
Zie antwoord vraag 2.
Verlies van vertrouwelijke stukken door een lid van de Hoge Raad |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Tas met dossiers Hoge Raad gestolen»?1
Ja.
Is dit bericht waar? Zo ja, deelt u de mening dat de raadsheer van de Hoge Raad zeer onzorgvuldig heeft gehandeld door de vertrouwelijke stukken in een bagagerek van een trein te leggen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik verwijs naar het persbericht van de Hoge Raad der Nederlanden (Hoge Raad) van 23 september 2010 (www.rechtspraak.nl).
Het werk in een rechterlijke organisatie vergt dat soms stukken mee naar huis worden genomen. De Hoge Raad is zich bewust van de zorgvuldigheid die daarbij dient te worden betracht. De inherente risico’s dienen zo veel mogelijk te worden beperkt. Deze risico’s kunnen echter nooit geheel worden uitgesloten.
Wat zijn de gevolgen van het verlies van deze dossiers voor de afhandeling van de zaken waarop die dossiers betrekking hebben?
Sinds 2007 worden in rechtszaken die bij de Hoge Raad dienen alle inkomende stukken gescand en opgeslagen in het elektronische zaakregistratiesysteem van de Hoge Raad. Daardoor kan een dossier altijd gereconstrueerd worden. De diefstal heeft geen gevolg voor de behandeling van de twee zaken.
Is de landelijke richtlijn2, welke per gerecht dient te worden uitgewerkt in een lokaal beveiligingsplan, ook van toepassing voor de Hoge Raad der Nederlanden? Zo ja, bestaat er voor de Hoge Raad zo'n beveiligingsplan en wat wordt daarin bepaald omtrent het meenemen door raadsheren of medewerkers van dossierstukken in het openbaar vervoer of in privévervoer? Zijn die regels naar uw oordeel voldoende? Zo nee, waarom niet en wat kan daaraan worden gedaan?
De betreffende landelijke richtlijn is opgesteld door de Raad voor de rechtspraak. Deze richtlijn is niet van toepassing op de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft op het gebied van de vertrouwelijke omgang met stukken een eigen verantwoordelijkheid. De Hoge Raad heeft meegedeeld dat het voorval wel aanleiding geeft om intern nogmaals op de risico’s te wijzen van verlies en diefstal van stukken.
Indien voornoemde richtlijn niet op de Hoge Raad van toepassing is en/of er geen beveiligingsplan voor de Hoge Raad bestaat, op welke wijze gaat u dan bevorderen dat er voor de Hoge Raad deugdelijke voorschriften gaan gelden om risico’s met betrekking tot de behandeling van vertrouwelijke stukken door zijn leden en/of medewerkers zo veel mogelijk terug te dringen?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn er regels ten aanzien van het disciplinair straffen van rechters indien zij op onzorgvuldige wijze vertrouwelijke stukken vervoeren? Zo nee, zijn er naar uw oordeel dan redenen om een disciplinaire straf voor rechters die vertrouwelijke stukken onzorgvuldig vervoeren in te voeren?
Het beoordelen van gedragingen van leden van de Hoge Raad is voorbehouden aan de Hoge Raad zelf. Het voorval heeft aanleiding gegeven voor de Hog Raad om intern nog eens te wijzen op de risico’van het verlies van stukken bij reizen.
Het ontslag van het voltallige huishoudelijk personeel van thuiszorgaanbieder Amstelring |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Kent u het bericht dat thuiszorgaanbieder Amstelring het voltallige huishoudelijk personeel zal ontslaan omdat de gemeente Haarlemmermeer met een andere aanbieder in zee gaat?1
Ja. Het gaat overigens om drie andere aanbieders die de opdracht gegund hebben gekregen.
Heeft u inzicht in de manier waarop de gemeente Haarlemmermeer voldoet aan haar inspanningsverplichting, zoals die in de Wet maatschappelijke ondersteuning(Wmo) is opgenomen, ten opzichte van de 400 werknemers die door deze aanbesteding nu hun baan verliezen?
Artikel 10a van de Wmo bepaalt dat de nieuwe aanbieder in overleg treedt met de voormalige aanbieder over de overname van personeel. De gemeente ziet er op toe dat dit overleg plaatsvindt. De bedoelde inspanningsverplichting rust dus bij de nieuwe aanbieder en niet bij de gemeente.
De gemeente Haarlemmermeer heeft deze wettelijke verplichting tot overleg ook in het pakket van eisen opgenomen. Daarnaast heeft zij in haar bestek opgenomen dat aanbieders de CAO VVT moeten naleven. Dit betekent dat de opdrachtnemers ook contractueel verplicht zijn om met de vorige aanbieder(s) in overleg te treden over de overname van personeel tegen de arbeidsvoorwaarden zoals in de toepasselijke CAO zijn opgenomen.
Eén en ander heeft er dan ook toe geleid dat de betrokken aanbieders met elkaar in overleg zijn getreden, met als resultaat dat vrijwel het gehele betrokken personeel van Amstelring per 1 januari 2011 aan de slag kan bij één van de nieuwe aanbieders.
Heeft u er zicht op of de medewerkers van Amstelring, die bij een nieuwe werkgever met soortgelijk werk aan de slag kunnen, dat onder soortgelijke arbeidsomstandigheden en voor hetzelfde loon kunnen doen?
Zoals aangegeven eist de gemeente Haarlemmermeer van haar aanbieders dat zij de CAO VVT naleven. Medewerkers van Amstelring die bij een nieuwe aanbieder in dienst treden moeten conform de arbeidsvoorwaarden van de CAO VVT worden beloond. Dit betekent echter niet dat zij altijd aanspraak kunnen maken op hetzelfde loon als voorheen. De gemeente Haarlemmermeer geeft aan dat de medewerkers voor wie dit geldt, hiervoor door de nieuwe aanbieders gedeeltelijk worden gecompenseerd.
Weet u of de gemeente Haarlemmermeer voornemens is de overige medewerkers via re-integratie te laten doorstromen in nieuwe functies? Zo nee, welke mogelijkheden ziet u om de gemeente daartoe aan te sporen, ook gezien de uitvoering van de motie Wolbert c.s. die verzoekt om een stappenplan voor doorstroom van alfahulpen2
Het UWV is verantwoordelijk voor de reïntegratie van werkzoekenden die een uitkering van het UWV ontvangen en de gemeente is verantwoordelijk voor de reïntegratie van de overige werkzoekenden. Dit houdt in dat ten aanzien van de hier bedoelde medewerkers de nodige reïntegratie-activiteiten gaan plaatsvinden, hetzij door het UWV, hetzij door de gemeente Haarlemmermeer.
Voor de duidelijkheid meld ik hier nog dat het hier niet om alfahulpen gaat, maar om medewerkers in loondienst.
Het bericht dat ouders de gehele kinderopvangtoeslag met terugwerkende kracht moeten betalen wanneer het gastouderbureau verdacht wordt van fraude |
|
Ineke Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD) |
|
|
|
Kent u de uitzending van Radar d.d. 20 september 2010?1
Wat is uw reactie op het bericht dat ouders de kinderopvangtoeslag in zijn geheel en met terugwerkende kracht moeten terugbetalen nu het gastouderbureau de Appelbloesem wordt verdacht van fraude?
Om hoeveel ouders gaat het?
Waarom hebben de ouders sinds november 2009 nog gastoudertoeslag ontvangen, terwijl de inval van de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst-Economische controledienst (FIOD-ECD) toen al aanleiding gaf tot het vermoeden van fraude? Het vermoeden van fraude (en derhalve onjuiste gegevens in de aanvraag toeslag) is nu immers aanleiding tot het terugvorderen van de toeslag.
Waarom krijgen ouders geen antwoord op hun vragen bij de belastingtelefoon over onduidelijkheden in de beschikking?
Wat doet u om de onzekerheid van ouders, als gevolg van de gebrekkige informatie bij de belastingtelefoon, zo snel mogelijk te beëindigen?
Waarom worden ouders gesommeerd de ontvangen toeslag terug te betalen, terwijl deze gebruikt is voor waar zij voor bedoeld is, de gastouderopvang?
Is er in de beschikking rekening mee gehouden dat ouders door het terugvorderen van de toeslag verantwoordelijk worden gehouden voor de mogelijke frauduleuze praktijken van het gastouderbureau de Appelbloesem, terwijl zij te goeder trouw de aanvraag voor de toeslag uit handen hebben gegeven aan het gastouderbureau dat nota bene erkend was door de overheid?
Wat is de status van een erkend gastouderbureau en welk vertrouwen mogen ouders daaraan ontlenen mede in relatie tot de (Gemeentelijke gezondheidsdienst) GGD-inspectie?
Kunt u toezeggen dat ouders de toeslag niet terug hoeven te betalen wanneer blijkt dat zij alle informatie eerlijk hebben opgegeven en de toeslag gebruikt is waar zij voor bedoeld is?
Kan worden voorkomen dat een frauderend/failliet gastouderbureau in de toekomst opnieuw kan beginnen? Zo nee, wat gaat u hier aan doen?
Zijn er naast de Appelbloesem nog meer gastouderbureaus die onder verdenking zijn van fraude dan wel dreigen failliet te gaan? Zo ja, hoeveel? Zijn betrokken ouders bij een dergelijk gastouderbureau ook gesommeerd de toeslag terug te betalen?
Bent u bereid deze vragen binnen 14 dagen te beantwoorden?
Het onder de pet houden van een rapport dat de financiële wanorde bij de provincies aan de kaak stelt |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Kent u het bericht «Noord-Brabant spekt kas Zuid-Holland»?1
Ja.
Is het waar dat het rapport «Beheerst verdelen» van de commissie-Stuiveling officieel niet is aangeboden aan de fondsbeheerders Binnenlandse Zaken en Financiën? Zo ja, deelt u de mening dat u het rapport onder de pet heeft gehouden?
De kwalificatie dat het rapport «onder de pet is gehouden» door het kabinet, is onjuist. De commissie Stuiveling is een onafhankelijke commissie die is ingesteld door het bestuur van het Interprovinciaal Overleg (IPO). Het IPO heeft naar aanleiding van het rapport van de commissie onderling gediscussieerd over de verdeling van de verlaging van het provinciefonds over de provincies. De inzet was om te komen tot een voorstel voor een duurzame financiële verhouding dat op draagvlak kon rekenen bij alle 12 provincies. Er is echter geen eensgezindheid bereikt over de noodzaak c.q. wenselijkheid om op basis van de uitkomsten van het rapport tot een herzien verdeelmodel te komen. De provincies hebben in dat licht besloten om geen stappen te nemen in de richting van het distribueren van het rapport van commissie Stuiveling. Het rapport is dan ook niet aangeboden aan de fondsbeheerders.
Het niet aanbieden van dit rapport laat echter onverlet dat de situatie omtrent de provinciale financiën een aandachtspunt is van dit Kabinet. De fondsbeheerders (de Staatssecretaris van BZK en de Minister van Financiën.) hebben, mede op verzoek van het IPO, zelf de verantwoordelijkheid genomen om tot een nieuw verdeelmodel te komen, dat recht doet aan de uitgangspunten van de Financiële verhoudingswet (artikel 7) dat overheden (in dit geval provincies) in gelijke omstandigheden een gelijke financiële uitgangspositie hebben, dat wil zeggen dat in het nieuwe verdeelmodel een maatstaf voor vermogen zal worden opgenomen. Zoals aangegeven in het kabinetstandpunt (TK 2009/2010, 32 123C) dat ik op 22 april jongstleden naar uw Kamer heb gestuurd, vindt er in die hoedanigheid op dit moment onderzoek plaats naar een nieuwe verdeelsystematiek.
Naar aanleiding van het zojuist genoemde kabinetstandpunt, streven de fondsbeheerders ernaar om per 1 januari 2012 het nieuwe verdeelsysteem in te laten gaan. De specifieke invulling hiervan is aan een nieuw kabinet.
Deelt u de mening dat een rapport dat de financiële problemen van provincies beschrijft grote urgentie heeft? Zo ja, kunt u uitleggen waarom dit rapport zo lang onbesproken blijft?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw eerste reactie op dit rapport? Bent u bereid om een kabinetsreactie op dit rapport te formuleren?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de conclusie van de commissie-Stuiveling is, dat het praktisch onmogelijk is om de provincies op basis van het beschikbare cijfermateriaal over de provinciale financiën onderling te vergelijken?2 Zo ja, gaat u naar aanleiding van de conclusie van de commissie werk maken om binnen vijf jaar een systeem te realiseren dat een permanente vergelijking mogelijk maakt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat verschillende geldstromen door elkaar lopen, zelfs met geldstromen van andere overheden? Zo ja, hoe gaat u er voor zorgen dat eenduidigheid, vergelijkbaarheid en transparantie met betrekking tot deze geldstromen gerealiseerd gaan worden?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op het hieraan verwante artikel «Onduidelijke Provinciereserves»?3
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de conclusies van de Randstedelijke rekenkamer dat Noord- en Zuid-Holland, Utrecht en Flevoland hun financiële reserves beter moeten verantwoorden? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat een nieuw verdeelmodel in 2012 te laat komt voor de benodigde herschikking van de provinciefondsen, terwijl verschillende provinciefondsen kampen met een tekort? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om de verwachte problemen aan te pakken?
Zie antwoord vraag 2.