Koeien in de wei |
|
Dion Graus (PVV), Karen Gerbrands (PVV) |
|
Bent u bekend met de uitzending van Nieuwsuur over koeien in de wei?1
Ja.
Klopt het geschetste beeld, dat een kwart van alle melkkoeien nooit meer in de wei komt?
Ja.
Deelt u de mening dat koeien altijd op stal houden een aantasting is van het dierenwelzijn? Zo nee, waarom niet?
Er is sprake van aantasting van het dierenwelzijn wanneer de dieren hun natuurlijke gedrag niet kunnen vertonen. Weidegang komt op diverse aspecten daaraan tegemoet.
De kwaliteit van de huisvesting blijft een belangrijk aandachtspunt zowel bij permanent opstallen als bij koeien die ook weidegang hebben. Daarom is dierenwelzijn een belangrijk item in de verduurzaming van de melkveehouderij en stimuleer ik deze ontwikkeling met de subsidieregeling voor Integraal duurzame stallen.
Bent u met ons en de afdeling melkveehouderij van LTO Nederland van mening dat een verdere teruggang van de weidegang ongewenst is?2 Zo nee, waarom niet?
Volgens LTO is het goede imago van de melkveehouderij voor een groot deel te danken aan de weidende koeien die onlosmakelijk zijn verbonden aan het Nederlandse landschap en aan de directe link die vaak wordt gelegd tussen weidegang en dierenwelzijn. Om die redenen vindt LTO een verdere teruggang van weidegang niet gewenst. Ik deel dat standpunt.
Hoe verhoudt de door FrieslandCampina gegeven garantie dat de melk van FrieslandCampina van koeien uit de wei komt zich tot de realiteit?
De door FrieslandCampina gegeven garantie is geheel conform de realiteit.
Alle melk van het merk Campina is geborgd weidemelk.
Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen de onderneming FrieslandCampina en het productmerk Campina.
Bij FrieslandCampina passen 75–80% van de aangesloten melkveehouders weidegang toe. Dit betekent dat de koeien tenminste 120 dagen, minimaal 6 uur per dag weidegang hebben.
De door FrieslandCampina gebruikte melk voor dagverse zuivel onder het merk Campina; melk, karnemelk en yoghurts is een aparte en gegarandeerde melkstroom naar de fabrieken van boeren die weidegang toepassen.
Bent u met ons van mening dat FrieslandCampina zich aan haar garantie dient te houden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het bevorderen van de consumptie van dierlijke eiwitten in Azië |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Kent u de berichten en «Maxima moet Vietnam aan de melk krijgen»1 en «Samenwerking Safety Guard kalfsvlees China»?2
Ja.
Is het waar dat tijdens de handelsmissie aan Vietnam leden van het Koninklijk Huis zijn ingezet voor de promotie van de zuivel- en vleessector? Zo nee, op welk misverstand kan dit bericht berusten?
Nee, de economische missie naar Vietnam vond plaats onder mijn leiding. Het prinselijk paar bracht tegelijkertijd een officieel bezoek aan Vietnam. Tijdens de handelsmissie hebben prinses Máxima en ik, een groot deel van het meereizende bedrijfsleven een bezoek gebracht aan een modelboerderij van Friesland Campina waar Vietnamese melkveehouders trainingen en informatie ontvangen over onder meer diergezondheid, diervoeder, voedselveiligheid en stalinrichting. Daarnaast is de delegatie geïnformeerd over het MVO-programma van Friesland Campina in Vietnam. De bezoeken hadden tot doel inzicht te geven in enkele activiteiten van het Nederlandse bedrijfsleven in Vietnam.
Deelt u de mening dat het bevorderen van de handelsbelangen en afzet van de Nederlandse varkenssector en zuivelsector in het buitenland haaks staat op het Nederlandse beleid om een transitie tot stand te brengen van productie en consumptie van dierlijke eiwitten naar meer plantaardige eiwitten zoals vastgelegd in de beleidsagenda Duurzame Voedselsystemen3 waarin wordt aangegeven dat een verschuiving nodig is in de consumptie van dierlijke eiwitten naar duurzamer geproduceerde dierlijke en plantaardige eiwitten?
De relevante passage uit de betreffende beleidsagenda die loopt tot medio 2011 luidt: «Vooral in ontwikkelende economieën zoals China en India, zien we een consumptieverschuiving van plantaardige eiwitten naar vlees, zuivel en vis. Op zich is dit een goede ontwikkeling, die er bijvoorbeeld toe leidt dat ondervoeding (eiwittekorten) wordt opgelost.»
Het is een algemene tendens dat inkomenstoename in landen als Vietnam en China gepaard gaat met een toename in consumptie van dierlijke eiwitten. Het is een illusie dat Nederland die ontwikkeling (positief of negatief) kan beïnvloeden. Nederland kan er wel toe bijdragen dat de toenemende productie van dierlijke eiwitten bijvoorbeeld in Vietnam zo duurzaam mogelijk gebeurt. Ook stimuleert de overheid het Nederlandse bedrijfsleven tot duurzame eiwitinnovaties met internationaal marktperspectief. Ons bedrijfsleven heeft wat dat betreft veel te bieden.
Is het waar dat het zuivelmerk Dutch Baby dat sinds 1954 gevoerd werd door Friesland, in 1984 werd omgevormd in Dutch Lady na klachten over het feit dat moeders van pasgeborenen ten onrechte de indruk kregen dat koemelk beter zou kunnen zijn voor hun baby dan moedermelk?
Dit is mij niet bekend.
Is het waar dat in Aziatische landen een verhoogde mate van lactose-intolerantie heerst en dat daarin de oorzaak gezocht moet worden voor het feit dat in landen als China en Vietnam enkele decennia geleden nog nauwelijks koemelk gedronken werd? Zo nee, welke reden ziet u dan voor het feit dat zuivel nauwelijks genuttigd werd in Aziatische landen?
In veel Aziatische landen komt lactose-intolerantie onder volwassenen veel meer voor dan in bijvoorbeeld Nederland. Bij lactose-intolerantie is het vermogen om lactose te verteren na de kinderjaren verminderd waardoor er darmklachten kunnen ontstaan. Dit betekent echter niet dat deze groep mensen geen melk(producten) kunnen gebruiken. In het algemeen kunnen mensen met lactoseintolerantie kaas, yoghurt of een glas melk (200 ml bevat ongeveer 12 gram lactose) goed verteren.
De hoofdredenen waarom er tot enkele decennia geleden nauwelijks zuivel genuttigd werd in Aziatische landen heeft te maken met de beschikbaarheid van zuivel in die landen en de economische omstandigheden. Sinds de welvaart is gestegen, is men nu wel in staat, maar zeker niet elke dag, relatief dure zuivelproducten te kopen voornamelijk voor de kinderen.
In Vietnam wordt tegenwoordig per persoon 5 à 6 liter melk(producten) per jaar geconsumeerd. In landen zoals Thailand of Maleisië is de consumptie 15 à 16 liter per persoon per jaar. Ter vergelijking: in Nederland is de consumptie ongeveer 90 liter per persoon per jaar.
Lactose-intolerantie lijkt dus niet de oorzaak van het feit dat er nauwelijks zuivel wordt genuttigd in Aziatische landen. Beschikbaarheid en economische omstandigheden zijn hierin veel bepalender.
Kunt u aangeven of in heden of verleden op enigerlei wijze Nederlandse overheidssteun is gegeven aan de bevordering van melkafzet in Aziatische landen zoals China en Vietnam, bijvoorbeeld voor de proef/modelboerderijen in Binh Hoa of Siddair?4 Kunt u specifiek zijn in bestede middelen en doelen?
SIDDAIR (Sino Dutch Dairy Demonstration Centre) was tot maart 2004 één van drie door Nederland ondersteunde centra voor training en technologie-overdracht op landbouwkundig gebied in China. De steun voor de drie centra samen heeft ongeveer € 10 miljoen bedragen. In maart 2004 is het centrum overgedragen aan de Chinese partijen.
In 2005 is een PSOM-project «Dairy development in Vietnam» toegekend aan Campina i.s.m. de locale partner Vinamilk. Het project is uitgevoerd in Don Duong District, Lam Dong province. Het doel van het project was om de kwaliteit en de kwantiteit van de melkproductie in Vietnam te verbeteren door aan lokale melkveehouders het concept van modern management van melkveehouderij te demonstreren en hen te helpen bij de toepassing van dit concept in hun bedrijf. Dit project is in 2007 afgesloten. Het totale budget bedroeg € 1 260 000, waarvan de overheidsbijdrage € 630 000 bedroeg.
Kent u het bericht «Melkveehouderij haalt milieudoelen niet»?5
Ja.
Kunt u aangeven of de sterk stijgende melkconsumptie in Vietnam of de oproep van de Chinese premier om schoolkinderen dagelijks een halve liter melk te laten consumeren door Nederland wordt toegejuicht en/of zou moeten worden bevorderd vanuit de milieuproblemen die samenhangen met de productie van melk? Zo nee, waarom niet?
Vietnam en China zijn soevereine landen en ik heb geen mening over de oproep van de Chinese premier. Ik zie wel een rol en kansen voor onze private sector en kennisinstellingen om in overleg met de betreffende autoriteiten te streven naar de ontwikkeling van een duurzame keten. Overigens spelen hier naast milieuaspecten ook voedingskundige en gezondheidsaspecten een rol.
Kent u het bericht van de World Health Organization (WHO) «Estimating the cardiovascular mortality burden attributable to the European Common Agricultural Policy on dietary saturated fats»6 waarin gesteld wordt dat het bevorderen van de consumptie van verzadigde dierlijke vetten ernstige negatieve gevolgen voor de volksgezondheid heeft en dringend moet worden herzien? Hoe beoordeelt u deze conclusie in relatie tot het van overheidswege bevorderen van de afzet van dierlijke eiwitten in Vietnam en China?
Ja, dit artikel heeft echter betrekking op consumptie in Europa. Verder verwijs ik u naar mijn antwoord op de vraag 8.
Is het nog steeds het standpunt van het Nederlandse kabinet dat vlees het meest milieubelastende onderdeel is van ons voedselpakket?7 Zo nee, wanneer is dit standpunt gewijzigd en hoe luidt het nu? Zo ja, acht u het in dat geval verantwoord om de consumptie van vlees van kabinetswege te promoten in ontwikkelingslanden en opkomende economieën?
Mij zijn geen nieuwe wetenschappelijke inzichten bekend hierover. Nederland doet niet aan promotie van de consumptie van vlees in ontwikkelingslanden en opkomende economieën.
Kunt u aangeven hoe u de specifieke rol van prinses Máxima, prins Willem-Alexander, staatssecretaris Bleker, staatssecretaris Atsma en vice-premier Verhagen ziet bij de promotie van producten die volgens de WHO en het Nederlandse kabinet tot schade aan de volksgezondheid en aan het milieu kunnen leiden?
Uit de antwoorden op de voorgaande vragen kunt u concluderen dat die rol voor geen van genoemde personen bestaat.
Kunt u aangeven of het de geloofwaardigheid van leden van ons koningshuis schaadt wanneer prins Willem-Alexander tijdens de duurzaamheidsconferentie van de Verenigde Naties (VN) in New York in 2009 pleitte voor vermindering van de vleesconsumptie, maar in 2011 met prinses Máxima een handelsmissie leidt die de afzet van Nederlands varkensvlees en Nederlandse zuivel in Vietnam moet bevorderen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze wilt u de aantasting van deze geloofwaardigheid van leden van het Koninklijk Huis in de toekomst beschermen?
Er zijn grote verschillen tussen consumptie in Nederland en de ontwikkelingen in opkomende economieën. Over de ontwikkeling van de consumptie in landen als Vietnam en China verwijs ik u naar het antwoord onder vraag 3.
De economische missie vond plaats onder mijn verantwoordelijkheid.
Niet de afzet van melk- en vleesproducten stond centraal maar de verduurzaming van de ketens. De Vietnamese regering heeft de ambitie om de veehouderij in Vietnam te reorganiseren en te komen tot een geïntegreerde ketenbenadering. Daarbij gaat de aandacht uit naar dierziektebestrijding, voedselveiligheid, milieu en armoedebestrijding. Dit is vastgelegd in de «Livestock development strategy to 2020».
Kunt u aangeven of u de mening deelt dat het Nederlandse beleid ten aanzien van klimaatbescherming en de transitie naar een meer plantaardig voedingspatroon ook zou moeten doorklinken in buitenlandse handelsmissies en buitenlands beleid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze wilt u dit voor de toekomst vormgeven?
Ik zie een rol en kansen voor onze private sector om innovatieve kennis te vermarkten. Daarmee kan juist een bijdrage worden geleverd aan verkleining van de CO2-footprint. Dit betreft zowel de plantaardige- als de dierlijke ketens.
Deelt u de mening dat strekking en inhoud van achterhaalde campagnes8 uit het verleden om de consumptie van vlees en zuivel te bevorderen, niet tot het Nederlandse handels- en buitenlandbeleid zouden mogen behoren? Zo nee, waarom niet?
Strekking noch inhoud van achterhaalde campagnes behoren tot het Nederlandse beleid.
Kunt u aangeven of en in hoeverre de bevordering van de consumptie van plantaardige eiwitten onderdeel is geweest van de handelsmissies naar Vietnam en China? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de verhouding aangeven ten opzichte van de aandacht voor dierlijke eiwitten, dit met het oog van de door het kabinet voorgestane eiwittransitie?
Inzet van Nederlands beleid is de bevordering van duurzame investeringen in Vietnam en China, niet de bevordering van consumptie. Voor deelname van bedrijven aan de missie naar Vietnam is een uitnodiging uitgestuurd gericht op 5 sectoren waaronder de agrarische sector in de breedste zin. Daarnaast zijn de sectoren water, transport & logistiek, maritiem en olie & gas uitgenodigd. De deelnemende bedrijven uit de agrarische sector houden zich voornamelijk bezig met de toelevering aan en advisering van de veehouderij. Deelname was een keuze van bedrijven en niet van de Nederlandse overheid.
Het bericht "Nederland doet werk voor Turks OM' |
|
Lilian Helder (PVV), Wim Kortenoeven (PVV) |
|
Bent u op de hoogte van de berichten: «Çagatay Çetin heeft Turkije beledigd»1 en «Nederland doet werk voor Turks OM»?2
Ja.
Klopt het dat de bedoelde Turkse rechter, die in Nederland in de asielprocedure zit, op verzoek van Turkije in Nederland door een Nederlandse rechter-commissaris is gehoord wegens het beledigen van de Turkse nationaliteit en staat, omdat hij vindt dat er genocide is gepleegd op Armeniërs en andere christelijke minderheden en zich tevens kritisch heeft uitgelaten over de Turkse bezetting in Noord-Cyprus?
Turkije heeft door middel van meerdere rechtshulpverzoeken verzocht om betrokkene te horen. In de rechtshulpverzoeken zijn meerdere feiten genoemd waar in Turkije onderzoek naar wordt gedaan. Ik kan over deze feiten geen mededelingen doen. Omdat de rechtshulpverzoeken nog in behandeling zijn, kan ik op dit moment geen uitsluitsel geven op de vraag of Nederland medewerking aan (delen van) deze rechtshulpverzoeken zal weigeren.
Na ontvangst van alle uitvoeringsstukken zal door mij een afweging worden gemaakt welke informatie verstrekt kan worden aan de Turkse autoriteiten en welke niet.
Deelt u de mening dat het meewerken van Nederland aan dit rechtshulpverzoek van Turkije moreel verwerpelijk is omdat wordt meegwerkt aan de beperking van vrijheid van meningsuiting? (Werkt Nederland hierdoor in principe mee aan censuur door de Turkse staat)? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke gronden kan het betreffende verzoek welk Turkije aan Nederland heeft gedaan, worden geweigerd?
Nederland kan op basis van artikel 2 sub a van het Europees rechtshulpverdrag (ERV) weigeren om rechtshulp te verlenen, indien het verzoek betrekking heeft op strafbare feiten die door Nederland als een politiek misdrijf of een met een dergelijk misdrijf samenhangend feit worden beschouwd. Nederland heeft daarnaast bij het ERV een voorbehoud gemaakt dat er geen medewerking wordt verleend indien er gegronde vermoedens bestaan dat een rechtshulpverzoek gebaseerd is op een vervolging van een persoon gebaseerd op zijn/haar geloof- of politieke overtuiging, zijn/haar nationaliteit, het ras of de groep van de samenleving waartoe hij/zij behoort.
Wordt er bij de rechtshulpverzoeken aan Nederland vanuit het buitenland een selectie gemaakt? Zo ja, op basis waarvan komt de selectie tot stand en wordt er vervolgens geprioriteerd? Zo nee, waarom niet?
Bij ontvangst van elk rechtshulpverzoek wordt beoordeeld of dit voor inwilliging in aanmerking komt. Of dat het geval is, hangt af van de aard van de gevraagde onderzoekshandeling en van de (verdrags)relatie die tussen Nederland en het verzoekende land bestaat. Bij de rechtshulpverzoeken waaraan medewerking wordt verleend vindt prioritering plaats al naar gelang de verzochte rechtshulp een spoedeisend karakter heeft.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat een land als Turkije, waar de vrijheid van meningsuiting zo onder druk staat, kan toetreden tot de EU?
In het onderhandelingsraamwerk uit 2005 is vastgelegd dat toetreding tot de EU het doel is van de onderhandelingen met Turkije. Tegelijkertijd is overeengekomen dat de onderhandelingen een open-eindeproces zijn, waarvan de uitkomst (en derhalve toetreding) niet op voorhand kan worden gegarandeerd. Turkije is aan zet om aan de voorwaarden voor lidmaatschap te voldoen.
Toegenomen gebitsverwaarlozing onder peuters en kleuters |
|
Attje Kuiken (PvdA), Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat steeds meer kinderen last hebben van gebitsrot en enkel in de regio Utrecht al 700 peuters en kleuters onder narcose zijn gebracht om hun melkgebit te trekken of rotte kiezen te voorzien van kronen?1
Ik ben bekend met het door u aangehaalde artikel.
Deelt u de mening dat dit een zorgelijke ontwikkeling is, omdat deze behandelingen door beter te poetsen en minder te snoepen voorkombaar zijn en gebitsrot op jonge leeftijd het volwassenengebit kan aantasten?
Cariës bij jonge kinderen vind ik een zorgelijke ontwikkeling.
Ik teken daarbij wel aan dat ouders primair verantwoordelijk zijn voor de (mond)gezondheid van hun kinderen. Daarbij kunnen zij gebruik maken van de randvoorwaarden die de overheid heeft geschapen om deze eigen verantwoordelijkheid waar te kunnen maken. Op grond van de Zorgverzekeringswet worden de omschreven behandelingen voor jeugdmondzorg voor alle jeugdigen tot 18 jaar volledig vergoed inclusief preventie. Daarnaast is de opleiding voor mondhygiënisten uitgebreid met een extra jaar om ook curatieve verrichtingen («boren/vullen») te kunnen uitvoeren. Met dit laatste is een professional op de markt verschenen die uitstekend in staat is om kinderen te behandelen. In lijn hiermee ontwikkelt de Nederlandse Zorgautoriteit een nieuwe prestatielijst waarin meer preventiecodes voorkomen dan voorheen. Ik verwacht daarvan een positieve stimulans om kindergebitten beter en eerder te behandelen. Tevens komt de Nederlandse Maatschappij voor Tandheelkunde (NMT) nog dit jaar met een richtlijn Jeugdtandverzorging. Deze richtlijn heeft tot doel de kwaliteit van de behandeling van jeugdigen te verbeteren. Tenslotte ondersteunt de jeugdgezondheidszorg de ouders door hen te adviseren over het gezond houden van het gebit van hun kind bijvoorbeeld door gezonde voeding, het gebruik van een speen of zuigfles en tandenpoetsen. Indien daar aanleiding voor is kunnen gemeenten ook lokaal extra maatregelen nemen met het oog op de jeugdmondgezondheid.
Kunt u een overzicht geven van het aantal kinderen dat in Nederland op een wachtlijst staat om het melkgebit te laten trekken of rotte kiezen te voorzien van kronen?
Ik beschik niet over dergelijke cijfers. Een wachtlijst hiervoor is mij onbekend.
Kunt u verklaren waarom de gebitsverwaarlozing onder peuters en kleuters in het algemeen steeds verder stijgt? Is het een gevolg van bezuinigingen van de gemeentelijke gezondheidsdiensten (GGD’s) op de kindertandheelkunde in voorgaande jaren? Zo nee, waarom niet?
Er is geen eenduidige verklaring te geven voor de stijging van het aantal slechte gebitten bij peuters en kleuters. Er zijn veel factoren van invloed op de status van een kindergebit. Hierbij moet u bijvoorbeeld denken aan leefstijlfactoren, eet- en poetsgedrag en de frequentie van het tandartsbezoek. Ik heb echter geen aanleiding om aan te nemen dat bezuinigingen van de GGD’en hierbij een rol spelen. Met het initiatief Trammelant in Tandenland (www.trammelantintandenland.nl) laten verschillende GGD’en juist zien zeer betrokken te zijn bij de jeugdmondzorg en uw zorgen te delen.
Kunt u aangeven welke groepen jonge kinderen last hebben van gebitsrot en of hier sociaaleconomische klassenverschillen een rol spelen?
Het College voor zorgverzekeringen (CVZ) concludeerde in hun Signalement Mondzorg uit 2007 dat primair kinderen uit lage sociaaleconomische milieus als risicogroepen kunnen worden aangemerkt. Cariës komt echter ook bij jonge kinderen uit andere sociaaleconomische milieus voor.
Bent u het eens met de Nederlandse Vereniging voor Kindertandheelkunde dat gezondheidsdiensten, verzekeraars en beroepsorganisaties snel in actie moeten komen met voorlichtingscampagnes voor minder snoepen en beter poetsen? Zo, ja hoe gaat u deze ondersteunen? Zo nee, waarom niet?
Voormalig minister voor Jeugd en Gezin, minister Rouvoet, heeft in het kader van de motie van Kamerlid Langkamp (SP) gevraagd om een inventarisatie te maken van succesvolle aanpakken gericht op het stimuleren van tandartsbezoek bij peuters en kleuters. ZonMw heeft in het kader hiervan de opdracht gekregen een onderzoeksprogramma uit te voeren naar de jeugdmondzorg. Dit programma is erop gericht om bovengenoemde inventarisatie uit te voeren en hierover te rapporteren, zodat anderen hiervan gebruik kunnen maken. Deze inventarisatie wordt momenteel uitgevoerd door de NMT en ik verwacht de eerste resultaten deze maand, zodat kan worden bezien hoe betrokken partijen hiermee verder kunnen.
Wilt u het onderwerp gebitsverwaarlozing bij peuters en kleuters opnemen in de Preventienota die het kabinet dit jaar naar de Kamer zal sturen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
In de Landelijke nota gezondheidsbeleid, die u inmiddels heeft ontvangen, komt dit onderwerp niet expliciet aan de orde. De nota is gebaseerd op de Volksgezondheid Toekomst Verkenning (VTV) 2010 van het RIVM waarin is berekend welke gezondheidsrisico’s en ziekten leiden tot de grootste ziektelast. Op basis daarvan is in de Landelijke nota gekozen voor andere uitdagingen op het gebied van de gezondheid in Nederland.
Welke maatregelen gaat u nemen om de kindergebitten beter te monitoren, ouders bewuster te maken van de gevolgen van het eetpatroon voor de kwaliteit van het kindergebit en de gevolgen van een slecht melkgebit voor de gezondheid van hun kind?
Zie mijn antwoord op vraag 2 en 6.
Het verrichten van arbeid door gedetineerde 65-plussers |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoeveel gedetineerden in de Nederlandse gevangenissen zijn 65 jaar of ouder?
Op 19 mei jl. verbleven 90 personen van 65 jaar of ouder in een penitentiaire inrichting.
Is het waar dat gedetineerde 65-plussers sinds enige jaren geen AOW-uitkering meer ontvangen, omdat zij immers kost en inwoning in de penitentiaire inrichting hebben? Is het waar dat zij op grond van artikel 7, tweede lid van de Regeling arbeidsloon gedetineerden niet verplicht zijn arbeid te verrichten, maar dat zij niet in aanmerking komen voor de loonvervangende financiële tegemoetkoming, waar bijvoorbeeld arbeidsongeschikte of zieke gedetineerden wel recht op hebben? Wat is hier de reden van?
Ja, sinds 1 juli 2009 ontvangen gedetineerden van 65 jaar of ouder geen AOW-uitkering meer in detentie. De kosten voor het levensonderhoud van gedetineerden komen tijdens detentie immers voor rekening van de Staat. Na afloop van detentie herleeft het recht op de AOW-uitkering.
Artikel 7, tweede lid, van de Regeling arbeidsloon gedetineerden bepaalt inderdaad dat personen van 65 jaar of ouder niet tot het verrichten van arbeid zijn verplicht. In deze regeling is niet opgenomen dat personen van 65 jaar of ouder een loonvervangende financiële tegemoetkoming krijgen omdat zij tot juni 2009 een AOW uitkering kregen tijdens detentie.
Deelt u de mening dat het terecht is dat 65-plussers die graag willen werken ook in de gelegenheid worden gesteld te werken, maar dat de loonvervangende financiële tegemoetkoming van ongeveer € 12 in de week eigenlijk ook geboden zou moeten worden aan gedetineerde 65-plussers die niet meer willen werken? Zo nee, waarom niet?
Arbeid is een belangrijke dagbesteding in detentie. Gedetineerden verrichten 20 uur arbeid per week. Ik acht het daarom wenselijk dat gedetineerden van 65 of ouder zelf bepalen of zij deel willen nemen aan de arbeid en dat zij hiertoe in de gelegenheid gesteld worden. Als aan de arbeid wordt deelgenomen vindt beloning conform de bestaande regeling plaats. Indien zij daartoe niet bereid, of niet in staat zijn, zullen zij in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming van 80% van het basisuurloon (circa € 12). Dit is gelijk aan de beloning die gedetineerden ontvangen als sprake is van onvermijdbaar verzuim. Ik zal hiervoor de Regeling arbeidsloon gedetineerden aanpassen.
Vindt u dat gedetineerden eigenlijk tot hun dood zouden moeten werken? Zo nee, deelt u de mening dat er voor gedetineerden eigenlijk een pensioenleeftijd zou moeten gelden die gelijk ligt aan de pensioenleeftijd in de samenleving? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid ook gedetineerde 65-plussers aanspraak te laten maken op de loonvervangende financiële tegemoetkoming uit de Regeling arbeidsloon gedetineerden, deze niet afhankelijk te maken van enige lichamelijke of medische keuring, en hiertoe bijvoorbeeld artikel 6 van de Regeling te wijzigen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Medische dossiers op mobiele telefoons |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het persbericht van Medlook, waarin Medlook dossiers op internet en mobiele telefoon als alternatief voor het Elektronisch Patiënten Dossier (EPD) wordt voorgesteld?1
Ja.
Heeft u een overzicht hoeveel van dit soort systemen momenteel bestaan? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken?
Onlangs hebben het Nictiz en de NPCF een inventarisatie van Patiëntenportalen in Nederland gepubliceerd (zie bijlage2). Dit overzicht is het meest recente overzicht dat mij bekend is.
Moeten dit soort systemen voldoen aan de eisen die gesteld zijn in de Wet geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) en Wet bescherming persoonsgegevens (WBP)? Zo ja, wie houdt hier toezicht op, en hoe wordt dit toezicht bekostigd? Zo nee, hoe is de privacy gewaarborgd?
Of systemen als Medlook moeten voldoen aan de Wbp en de WGBO is afhankelijk van de inrichting. Voor de Wbp is van belang of er sprake is van de verwerking van tot een natuurlijk persoon herleidbare gegevens. Voor de toepasselijkheid van de WGBO zal de vraag meespelen in hoeverre de medicus invloed heeft of meewerkt aan de opname van de gegevens in het dossier op internet. Met betrekking tot de WGBO, en dan met name artikel 7:457 BW, is van belang dat in beginsel de toestemming van de patiënt vereist wordt voor het verstrekken van afschriften of inzage in het dossier aan anderen dan de direct bij de behandeling betrokken hulpverleners.
In het geval van Medlook heeft de Registratiekamer, de voorloper van het College Bescherming Persoonsgegevens, in een rapport van 20 juni 2001 geoordeeld dat, hoewel er geen NAW-gegevens zijn opgenomen in het dossier, er wel degelijk sprake is van tot de persoon herleidbare gegevens, nu zowel de verantwoordelijke voor de gegevensverwerking (Medlook) en de relevante actoren die gebruik maken van het dossier (zorgaanbieders) indirect de identiteit van de patiënt kunnen vaststellen met behulp van de faciliteiten die Medlook daartoe biedt. De Wbp is derhalve van toepassing op het systeem van Medlook. Voor wat betreft de toestemming van de patiënt merkt de Registratiekamer op dat in het geval van Medlook, gezien de feitelijke werking, altijd de patiënt zelf of de zorgverlener, met toestemming van de patiënt, de gegevens in het dossier inbrengt. Hier kan derhalve geen sprake zijn van schending van het beroepsgeheim.
Het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) houdt toezicht op de naleving van de Wbp, daar valt het toezicht op de naleving door Medlook onder. Het CBP wordt bekostigd vanuit de begroting voor Veiligheid en Justitie.
De WGBO gaat uit van een overeenkomst tussen de hulpverlener en de patiënt. Als de patiënt van mening is dat de hulpverlener zich niet aan zijn geheim-houdingsplicht heeft gehouden, is het de verantwoordelijkheid van de patiënt om de hulpverlener daarop aan te spreken.
Bent u bekend met de opmerking van de Registratiekamer in 2001 over Medlook, dat de beveiliging van de toegang tot dossiers met een loginnaam en een wachtwoord een zwakke schakel in de beveiliging is? In 2001 stelde de Registratiekamer dat gezien de huidige stand van de techniek in redelijkheid niet meer van het bedrijf gevergd kan worden, maar bent u van mening dat gezien de huidige stand van de techniek in 2011 wel meer van het bedrijf gevraagd kan worden?
Ik ben bekend met de opmerking van de Registratiekamer in 2001 over Medlook. Van elk bedrijf dat dit soort systemen aanbiedt mag worden verwacht dat de beveiliging is vormgegeven conform de actuele stand der techniek en minimaal voldoet aan wet- en regelgeving. Voor wat betreft de naleving van de Wbp is het aan het CBP om toezicht te houden en te handhaven.
Bent u ervan op de hoogte dat in 2001 stelde de Registratiekamer dat op de site van Medlook de voorlichting aan de patiënt onvoldoende was en ten onrechte Medlook op zijn algemene site geen melding maakte van de risico’s die aan internetgebruik zijn verbonden? Wordt die voorlichting inmiddels wel gegeven, en wordt bij andere soortgelijke systemen gecontroleerd of de patiënt geïnformeerd wordt over de risico’s? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik heb vernomen dat Medlook op zijn algemene site geen melding maakt van de risico’s die aan internetgebruik zijn gebonden. Het is mij niet bekend of bij andere soortgelijke systemen wordt gecontroleerd of de patiënt wordt geïnformeerd over de risico’s.
Heeft de opvolger van de Registratiekamer, het College bescherming persoonsgegevens (CBP), het Medlook dossier ook beoordeeld? Zo ja, welke aspecten heeft het CBP onderzocht, en hoe luiden de bevindingen? Zo nee, is het Medlookdossier na 2001 niet meer beoordeeld op privacy-aspecten? Acht u dit wenselijk, gezien de technologische ontwikkelingen sinds 2001?
Het CBP heeft het Medlook dossier niet meer beoordeeld na 2001. Het is aan het CBP om de afweging te maken of hernieuwde beoordeling op privacy-aspecten noodzakelijk is gezien de technologische ontwikkelingen sinds 2001.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het plenaire debat over het EPD, dat na 25 mei a.s. gepland zal worden?
Het debat heeft reeds op 24 mei plaatsgevonden. Hoewel het streven daar wel op was gericht, is het hierdoor niet gelukt de antwoorden voor het debat aan u toe te zenden.
Een vonnis van de Iranese autoriteiten die betrekking heeft op een zaak waarin een tot het christendom bekeerde Iraanse familie geen asiel wordt verleend |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
Kunt u zich uw antwoord op mijn schriftelijke vragen van 10 december 2010 herinneren over een zaak waarin een tot het christendom bekeerde familie geen asiel wordt verleend1 en waarin u liet weten geen aanleiding te zien om deze zaak in heroverweging te nemen?
Ja.
Hoe beoordeelt u bijgevoegde documenten met het vonnis van de Iranese autoriteiten die betrekking heeft op de persoon in de betreffende zaak?
De documenten betreffen een afschrift van een «vonnis» van de «Revolutionaire Islamitische Rechtbank» van Tabriz, alsmede een vertaling ervan.
Ziet u in dit vonnis aanleiding om uw besluit in deze zaak in heroverweging te nemen? Zo nee, waarom niet?
Nee. De authenticiteit van het vonnis en de eventuele betekenis van de inhoud daarvan kunnen eerst worden onderzocht in een daartoe strekkende procedure. Betrokkene heeft momenteel geen openstaande asielprocedure waarbinnen genoemd onderzoek kan plaatsvinden.
Gevangenschap van de broer van een Armeense oppositiepolitica |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Khadija Arib (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het feit dat Tigran Postanjyan, de broer van Zaruhi Postanjyan, die voor de oppositiepartij «Heritage» lid is van het Armeense parlement, sinds 23 februari 2011 gevangen zit? Heeft u kennisgenomen van het feit dat een fors aantal NGO’s zijn gevangenschap beschouwt als een wijze om zijn zus onder druk te zetten over haar politieke activiteiten?1
Ja. Tigran Postanjyan is inmiddels op vrijdag 3 juni 2011 in vrijheid gesteld op grond van de amnestieregeling van 30 mei 2011.
Klopt het dat hij met 18 medegevangenen wordt vastgehouden in een cel van 25 vierkante meter, zonder enige sanitaire faciliteiten?1 Zo ja, acht u dit in strijd met het Europees Verdrag inzake de Rechten van de Mens (EVRM)?
De heer Postanjyan heeft inderdaad met meerdere medegevangenen in een kleine cel gezeten. Volgens informatie van de OVSE-vertegenwoordiging in Jerevan werd hij daarna overgebracht naar een eigen cel. De OVSE merkt verder op dat de omstandigheden waaronder de heer Postanjyan gevangen zat niet afweken van de Armeense norm, die echter nog ver verwijderd is van de in Europa geldende normen.
Over de omstandigheden in Armeense gevangenissen en detentiecentra is de afgelopen jaren na onderzoek ter plekke gerapporteerd door het European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment (CPT) van de Raad van Europa, die aanbevelingen heeft gedaan voor hervorming van het Armeense gevangeniswezen teneinde deze in overeenstemming te brengen met Europese normen en standaarden.
Bent u bereid bij de Armeense ambassadeur om opheldering te vragen over detentie-omstandigheden van de heer Postanjyan en de Armeense ambassadeur te verzoeken aan te geven of hij gevangen gehouden wordt vanwege zijn politieke activiteiten of de politieke activiteiten van zijn zus?
De Nederlandse ambassadeur heeft op 19 mei jl. in Jerevan navraag gedaan bij de Armeense vice-minister van Buitenlandse Zaken. Vervolgens heeft de Armeense ambassadeur op 25 mei jl. in een gesprek op mijn ministerie een toelichting op de zaak Postanjyan en diens detentie gegeven. De Armeense regering ontkende enig verband tussen de arrestatie van de heer Postanjyan en de politieke activiteiten van zijn zuster; volgens de Armeense regering betrof het een strafrechtelijk onderzoek vanwege vermeende corruptie.
Bent u bereid om de Nederlandse ambassadeur de heer Postanjyan te laten bezoeken in de gevangenis en verslag uit te laten brengen van de detentie-omstandigheden? Bent u bereid, wellicht in Raad van Europa verband, een vertegenwoordiger aanwezig te laten zijn bij de rechtszaak tegen hem om te oordelen of de zaak eerlijk en correct verloopt, en terug te rapporteren aan het Nederlandse parlement?
De Nederlandse ambassadeur (standplaats Tbilisi) stond in contact met personen die toegang hadden tot de gevangene (mevrouw Postanjyan en de voorzitter van de partij van «Heritage», de heer Raffi Hovannisian). Daarnaast heeft de ambassadeur contact gehad met de OVSE-vertegenwoordiging in Jerevan. Op basis van deze contacten heeft de Nederlandse ambassadeur een goed beeld verkregen van de detentieomstandigheden. Mevrouw Postanjyan en de heer Hovannisian hadden de heer Postanjyan op 18 mei jl. in zijn cel opgezocht. Het door hun geschetste beeld komt overeen met de beschrijving in het antwoord op de tweede vraag.
De OVSE is bij het proces aanwezig geweest. De OVSE merkte op dat een en ander procedureel correct verliep. De heer Postanjyan werd beschuldigd van ambtsmisbruik en vermeende corruptie waarop een straf van maximaal 7 jaar zou staan. De rechter oordeelde op vrijdag 3 juni jl. dat de heer Postanjyan in aanmerking kwam voor de amnestieregeling van 30 mei jl., waarop hij direct in vrijheid is gesteld.
Bent u bereid om aan de Armeense ambassadeur te vragen hoe het staat met het onderzoek naar het geweld van de veiligheidstroepen op 1 maart 2008, dat aan tien mensen het leven kostte?2
Deze vraag is voorgelegd aan de Armeense vice-minister van Buitenlandse Zaken. De Armeense ambassadeur informeerde mijn ministerie vervolgens over de meest recente ontwikkelingen. In Armenië zijn sinds december vorig jaar voorzichtig hervormingen op gang gekomen en is een dialoog met de oppositie gestart. De Armeense regering heeft aangegeven het onderzoek naar de gebeurtenissen van 1 maart 2008 definitief te willen afsluiten en het onderzoeksrapport binnenkort openbaar te maken om daarmee de democratische ontwikkelingen in het land meer ruimte te bieden. De Armeense regering volgt hiermee de aanbevelingen van de Commissaris voor de Mensenrechten van de Raad van Europa, de heer Thomas Hammarberg, die begin dit jaar Armenië heeft bezocht.
Het bericht dat ziekenhuizen een zorgconsulent voor allochtonen moeten aanstellen |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Elk ziekenhuis een allochtone zorgconsulent»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bizarre plan om in elk ziekenhuis een allochtonenbalie neer te zetten?
Het artikel vermeldt dat de Stichting Trajectbemiddeling Allochtonen (STBA) pleit voor een allochtonenbalie in elk ziekenhuis waarbij deze werkloze niet-westerse allochtonen wil opleiden om deze te bemensen. Het is aan de ziekenhuizen zelf of zij hier al dan niet gebruik van willen maken.
Bent u van mening dat er een kloof bestaat tussen de medische wereld en allochtonen? Zo ja waaruit blijkt dat?
Medische terminologie is soms lastig te begrijpen voor patiënten. Dit geldt niet alleen voor allochtone, maar ook voor autochtone patiënten.
Deelt u de mening dat communicatieproblemen opgelost worden door het leren van de Nederlandse taal en de Nederlandse gewoonten?
Ja, die mening deel ik. Zoals in zowel het Regeer- als Gedoogakkoord vermeld is, vindt dit kabinet dat van een ieder die naar Nederland komt om zich hier te vestigen, mag worden verwacht dat hij of zij de Nederlandse taal snel beheerst.
Deelt u tevens de mening dat het aanstellen van een allochtone zorgconsulent een verkeerd signaal afgeeft, namelijk dat de medische wereld zich aan de allochtoon aanpast in plaats van andersom?
Ik ben van mening dat premiegelden zoveel mogelijk moeten worden besteed aan het verlenen van zorg. Het jezelf verstaanbaar maken is een verantwoordelijkheid van mensen die zich hier vestigen. Door als overheid en instelling steeds opnieuw de oplossingen aan te dragen waardoor de noodzaak van het leren van de taal veel minder is, wordt op den duur vooral ook de positie van de allochtonen zelf geschaad.
Bent u bereid de Stichting Trajectbemiddeling Allochtonen en de ziekenhuizen erop te wijzen dat dit niet bevorderlijk is voor de integratie van allochtonen, en hen te adviseren met dit onzalige plan te stoppen?
Met deze antwoorden ben ik heel duidelijk dat mijns inziens alle energie zich moet richten op het leren van de Nederlandse taal, opdat een vrij en onafhankelijk leven in Nederland kan worden opgebouwd.
De toenemende christenvervolging in China |
|
Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU), Wim Kortenoeven (PVV) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Politie in Peking blijft christenen arresteren»?1 Heeft u tevens kennis genomen van het artikel «Petitie kerk voor parlement»?2
Ja.
Deelt u de analyse dat de vervolging van christenen in China structurele vormen heeft aangenomen aangezien de Chinese autoriteiten voor de zesde zondag op rij niet alleen christenen hebben verhinderd een kerkdienst bij te wonen maar deze christenen ook hebben gearresteerd? Bent u bereid in scherpe bewoordingen deze acties te veroordelen en dezeveroordelingover te brengen naar de Chinese autoriteiten?
Voor de analyse van de situatie van christenen in China verwijs ik naar de antwoorden op de vragen van het lid Kortenoeven d.d. 26 april 2011.
Dit incident is mede aanleiding om in de contacten met China aandacht te blijven besteden aan de vrijheid van godsdienst en het recht op vergadering. Het belang van de vrijheid van godsdienst wordt zowel langs bilaterale kanalen als via de EU opgebracht.
Ondersteunt u de petitie van de Chinese huiskerken waarin ze de Chinese autoriteiten oproepen de rechten van kerken en christenen te respecteren? Zo ja, bent u bereid dit kenbaar te maken aan de Chinese autoriteiten? Zo nee, waarom niet?
Ik ondersteun de oproep van de ondertekenaars van de petitie om de vrijheid van religie en geloofsovertuiging te respecteren. Nederland heeft herhaaldelijk tegenover Chinese autoriteiten zorg uitgesproken over de gebrekkige vrijheid van religie in China en zal dat blijven doen.
Heeft de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie tijdens de recente handelsmissie in China, waar hijzijn bezorgdheid uitsprak overde«duidelijk verslechterde mensenrechtensituatie», ook in het bijzonder gesproken over de vervolging van christenen?
De minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie heeft de Nederlandse zorgen over de verslechtering van de mensenrechten in China overgebracht en daarbij het belang onderstreept van bilaterale mensenrechtenconsultaties. Tijdens dergelijke consultaties wordt over specifieke onderwerpen diepgaand van gedachten gewisseld, zoals over de vrijheid van religie en geloofsovertuiging.
Hoe verhoudt zich het organiseren van een omvangrijke handelsmissie van 45 bedrijven en enkele onderzoeksinstellingen naar China zichmet het leveren vankritiek op de verslechterde mensenrechtensituatie, inclusief de godsdienstvrijheid? Welke stappen wilt Nederland zowel in bilateraal als in EU-verband nemen om China onder druk te zetten om de mensenrechten niet langer met voeten te treden?
Een handelsmissie en leveren van kritiek op de mensenrechtensituatie gaan goed samen, zie ook het antwoord op vraag 4. Nederland en de EU bevorderen de mensenrechten in China onder andere door middel van mensenrechtendialogen, demarches, openbare verklaringen, samenwerkingsprojecten, wetenschappelijke seminars, werkbezoeken, interventies in multilaterale fora en bespreking van mensenrechten in gesprekken tussen bewindslieden en ambtelijke contacten.
Het Wetsvoorstel om schade aan de Staat Israël te voorkomen als gevolg van boycot |
|
Harry van Bommel , Mariko Peters (GL), Frans Timmermans (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het «Wetsvoorstel om schade aan de Staat Israël te voorkomen als gevolg van boycot», dat op 7 maart jongstleden in een eerste stemming door het Israëlische parlement is gesteund? Klopt het dat het parlement zich na het parlementaire reces, dat op 15 mei eindigt, opnieuw over het wetsvoorstel zal buigen en het voorstel dan naar verwachting als wet zal vaststellen?
Het wetsvoorstel is op 11 juli jongstleden in het Israëlische parlement aangenomen. De tekst van de aangenomen wet verschilt van eerdere versies van het wetsvoorstel. Ik verwijs daarom naar mijn antwoorden op de vragen van de leden Pechtold en Hachchi over de door het Israëlische parlement aangenomen antiboycotwet, nr 2011Z15568.
Klopt het dat het territoriale bereik van het wetsvoorstel niet alleen de staat Israël binnen zijn internationaal erkende grenzen omvat, maar ook de bezette Palestijnse gebieden, alsmede de bezette Golan-hoogvlakte? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat volgens het wetsvoorstel eenieder die oproept tot een boycot tegen de staat Israël of «gebieden onder controle van de staat Israël» een onrechtmatige daad (civil wrong) begaat? Klopt het dat de commissie «Constitution, Law and Justice» van het Israëlische parlement overweegt om een boycot niet alleen als onrechtmatige daad, maar zelfs als strafbaar feit aan te merken?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat een rechter volgens het wetsvoorstel een persoon die in strijd met de betreffende wet zou handelen tot een schadevergoeding kan veroordelen, zonder dat vooraf een bewijs van schade geleverd hoeft te worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u kennisgenomen van berichten dat de initiatiefnemer van de wet, het Knesset-lid Elkin, en andere parlementariërs de wet in de eerste plaats hebben voorgedragen om de nederzettingen tegen boycotacties te beschermen, die Israël in strijd met het internationaal recht in de bezette Palestijnse en Syrische gebieden heeft gebouwd? Kunt u hierop ingaan?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat in het wetsvoorstel niet duidelijk is gedefinieerd wat onder een «boycot» wordt verstaan en daardoor een breed scala aan gedragingen en handelingen door de wet getroffen zou kunnen worden, zoals het publiceren van kritische rapporten over het Israëlische nederzettingenbeleid of het weigeren van medewerking aan culturele activiteiten in nederzettingen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening van meer dan 50 Israëlische maatschappelijke organisaties dat (het oproepen tot) een boycot een civiel, niet-gewelddadig en legitiem middel is om sociale en politieke verandering na te streven?1 Deelt u de mening dat de voorgestelde wet ertoe leidt dat critici van het regeringsbeleid betreffende de nederzettingen worden belemmerd in het uitdragen van hun opvattingen en dat een open publiek debat wordt geblokkeerd?
Zie antwoord vraag 1.
Welke invloed heeft de voorgestelde wet op de vrijheid van meningsuiting en het recht om te protesteren van critici van het regeringsbeleid betreffende de nederzettingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid de voorgestelde wet te bespreken met de Israëlische autoriteiten en hen te wijzen op de risico’s ervan voor de vrijheid van meningsuiting? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Nederlandse betrokkenheid bij de nieuwe Gaza-flottielje |
|
Joël Voordewind (CU), Raymond de Roon (PVV), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Schepen onder terreur-vlag»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat Amin Abou Rashed, die nauw betrokken is bij de organisatie van de nieuwe Gazavloot, nauwe banden heeft met de islamitische terreurorganisatie Hamas? Geeft de vrijgekomen informatie er aanleiding toe om onmiddellijk actie te ondernemen jegens de heer Rashed? Zo nee, waarom niet?
Van de heer Rashed is bekend dat hij actief was voor de Stichting Al-Aqsa op het moment dat de tegoeden van deze organisatie op 3 april 2003 bevroren werden in verband met fondsenwerving ten behoeve van aan Hamas verbonden organisaties. Voorts is bekend dat hij in mei 2010 heeft deelgenomen aan het «Gaza-flottielje» en dat hij betrokken is bij de organisatie van een nieuw konvooi, dat naar verluidt eind juni vanuit verscheidene locaties zal uitvaren. Deze gegevens bieden onvoldoende basis om onmiddellijk actie te ondernemen ten aanzien van de heer Rashed. Op basis van deze informatie kan evenmin bevestigend worden geantwoord op de vraag of hij momenteel nauwe banden onderhoudt met Hamas.
Kunt u bevestigen dat Rob Groenhuijzen, voorzitter van de Nederlandse organisatie achter de vloot, ook een terreurverleden heeft?
Over een eventueel justitieel verleden van personen mogen wij geen mededelingen doen.
Kunt u bevestigen dat de Stichting ISRAA, die financiële steun poogt te verwerven voor de nieuwe Gaza-vloot, een plaatsvervanger is voor de verboden terreurorganisatie Al-Aqsa? Wordt er inmiddels door het Openbaar Ministerie (OM) strafrechtelijk onderzoek gedaan naar deze organisatie? Zo nee, waarom niet? Heeft het OM tevens besloten om strafrechtelijk onderzoek te doen naar Nederland-Gaza? Zo niet, bent u bereid het OM alsnog te verzoeken dat te doen? Zo nee, waarom niet?
Het opsporen en vervolgen van strafbare feiten die door terroristische groeperingen en netwerken zijn of worden begaan heeft hoge prioriteit en voortdurende aandacht van het openbaar ministerie. Voor zover de vraag betrekking heeft op het al dan niet plaatsvinden van strafrechtelijk onderzoek, kan hierover, vanwege het mogelijk doorkruisen van opsporingsbelangen, geen enkele mededeling worden gedaan, ook niet ten aanzien van de vraag of dergelijk onderzoek wel of niet loopt.
Geeft de vrijgekomen informatie er aanleiding toe om de activiteiten rondom de nieuwe Gazavloot de verbieden? Zo nee, waarom niet?
De regering kan niet verhinderen dat personen of organisaties per schip vanuit Nederlandse of andere havens vertrekken of op andere wijze deelnemen aan de voorgenomen «Gaza-flottielje.» Met nadruk herhalen wij de eerder gedane mededeling dat de regering uitgesproken tegenstander is van het organiseren van het «Gaza-flottielje.» Nederlandse organisaties en personen worden dan ook met klem afgeraden deel te nemen.
De halvering van de spoedeisende hulp in het ziekenhuis te Delfzijl |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het feit dat de directie van de Ommelander Ziekenhuis Groep (OZG) te Winschoten en Delfzijl heeft besloten de spoedeisende hulp (SEH) te halveren en het aantal bedden van vijf naar drie terug te brengen en over te gaan tot een verregaande reductie van de chirurgische hulpverlening in de avond de nacht en in het weekend van de locatie Delfzicht in Delfzijl, nadat de klinische verloskunde en kindergeneeskunde zijn verdwenen?1
De berichtgeving hierover is niet geheel juist. Het bestuur van de Ommelander Ziekenhuis Groep (OZG) heeft mij laten weten dat van halvering van de spoedeisende hulp (SEH) op de locatie Delfzijl geen sprake is. De capaciteit op de SEH in Delfzijl blijft ongewijzigd.
Wel is het bestuur van de OZG onder andere als gevolg van de door de wetenschappelijke verenigingen opgelegde kwaliteitsnormen en het treffen van ombuigingsmaatregelen genoodzaakt verregaande samenwerking met de ziekenhuizen in de regio te verkennen. Voor de chirurgische ingrepen in Delfzijl heeft dit geleid tot het besluit deze niet meer aan te bieden in de avond-, nacht- en weekenduren. De patiënten zullen worden doorverwezen naar de locatie in Winschoten.
Wat vindt u van deze reductie, nu de praktijk is dat het huidige aantal van vijf bedden veelal bezet is en er regelmatig gebruik moet worden gemaakt van twee overbedden?
Zoals in antwoord op vraag 1 is aangegeven, is er geen sprake van een reductie van het aantal bedden op de SEH. Met het huidige aantal bedden op de SEH is er volgens het ziekenhuis eerder sprake van overcapaciteit.
Wel zullen er op de locatie Delfzijl geen chirurgische ingrepen meer plaatsvinden na 17.00 uur.
Is er nog sprake van een volwaardige Intensive Care (IC) in Delfzijl en van welk niveau is deze? Welke operaties zijn er nog mogelijk in Delfzijl thans en in de toekomst?
Na de voorgestelde reorganisatie zal de locatie Delfzijl geen volwaardige IC meer hebben. Net als bij enkele andere ziekenhuizen blijft een beperkte afdeling voor acute zorg over waar patiënten met een directe bedreiging van de vitale functies gestabiliseerd kunnen worden en tot maximaal 12 uur worden beademd. Wanneer een patiënt volwaardige IC-zorg nodig heeft dan kan deze na stabilisatie worden overgeplaatst naar de locatie Winschoten of een IC van niveau 2 of 3 in de regio. Voor verantwoord IC-transport zijn goede afspraken met het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) gemaakt. Dit betreft de beschikbaarheid van een Mobile Intensive Care Unit (MICU) voor planbaar vervoer en het Mobiel Medisch Team (MMT) voor acuut IC-transport. Op de Acute Zorg Afdeling (AZA) van Delfzijl kunnen patiënten ook postoperatief worden nabeademd. In dat geval blijft de initiële medisch specialist hoofdbehandelaar en wordt beademing verzorgd door de anesthesioloog. De verpleegkundige expertise blijft na de voorgestelde reorganisatie op peil doordat in alle diensten tenminste één IC-verpleegkundige aanwezig is en deze diensten worden gedaan in een roulatieschema met de IC van de locatie Winschoten. Een zorgbeleidsplan, waarin is opgenomen welke behandelingen wel of niet verantwoord kunnen plaatsvinden in de locatie Delfzijl, is hierbij een vereiste.
De operaties waarvan men weet of verwacht dat na de operatie opname op de IC noodzakelijk is, zullen in de toekomst op de locatie in Winschoten gaan plaatsvinden en niet meer in Delfzijl. Alle andere operaties zullen blijven worden uitgevoerd op de locatie in Delfzijl en daarnaast zullen er operaties, die nu nog op de locatie in Winschoten plaatsvinden, gaan verschuiven naar de locatie in Delfzijl. Dit geldt uiteraard alleen voor die operaties waarvoor geen IC-behoefte bestaat.
Kunt u aangeven of er in Delfzijl bij deze verdere uitkleding van het ziekenhuis nog sprake is van een volwaardig ziekenhui,s waarbij alle spoedpatiënten binnen 45 minuten een adequate spoedeisende eerste hulp en intensive care kunnen bereiken? Is hierbij de bereikbaarheid van adequate ziekenhuiszorg niet in het geding? Zo nee, waarom niet?
Oost-Groningen behoort tot één van de regio’s in Nederland die te maken heeft met bevolkingskrimp en versnelde vergrijzing. Dit heeft ingrijpende gevolgen voor de zorgvraag in de regio. Om de zorg in de regio toekomstbestendig te kunnen blijven aanbieden, zal het zorgaanbod moeten worden afgestemd op deze veranderende zorgvraag. Zoals ik u reeds bij brief van 25 mei 2011, kenmerk CZ-U-3060203, over de ziekenhuiszorg in Zeeland heb gemeld, zie ik daar bij uitstek een rol voor de betrokken zorgverzekeraars in het verlengde van hun zorgplicht, maar heb daarbij eveneens aangegeven dat ik niet uitsluit dat andere partijen hiertoe het initiatief nemen.
Het initiatief van de provincie Groningen om een stuurgroep in het leven te roepen sluit hierbij aan. De stuurgroep heeft zich ten doel gesteld de beschikbaarheid en bereikbaarheid van de juiste zorg voor de inwoners van Oost-Groningen te garanderen. Deze stuurgroep bestaat naast de provincie uit de in de regio belangrijkste zorgverzekeraar Menzis, de OZG, het Refaja Ziekenhuis Stadskanaal en de patiëntenvertegenwoordiging Zorgbelang Groningen. De stuurgroep buigt zich ook over de mogelijkheden die zorg in de eerste lijn of anderhalve lijnszorg kan bieden. Ik vind dit een goed voorbeeld van regionale partijen die de handschoen oppakken om zo de continuïteit van zorg in de regio zeker te stellen.
Patiënten kunnen in de nieuwe situatie de SEH en Acute Zorg Afdeling 7 x 24 uur van de OZG Delfzijl blijven bereiken. Om de patiënten nog beter en doelmatiger naar de juiste locatie te kunnen leiden, heeft het ziekenhuis goede afspraken gemaakt met de ambulancedienst om te zorgen dat de patiënt altijd binnen 45 minuten de juiste behandeling krijgt op de juiste locatie. Zo zal een patiënt die een operatieve ingreep moet ondergaan waarbij een IC noodzakelijk is meteen naar de locatie in Winschoten worden gebracht.
Gelet op de intensieve samenwerking van de OZG met de overige ziekenhuizen in de regio is de bereikbaarheid van adequate ziekenhuiszorg niet in het geding.
Wat betekent dit voor de 7000 patiënten die jaarlijks worden gezien op de SEH?
Het ziekenhuis heeft mij laten weten dat voor het overgrote deel van de patiënten niets zal veranderen. Ongeveer 1000 patiënten die op jaarbasis bij de SEH locatie Delfzijl binnenkomen, worden doorgestuurd naar de locatie Winschoten. Daarnaast zal de SEH locatie Delfzijl een natuurlijke combinatie vormen met de gipsverbandkamer waar een deel van de patiënten wordt gezien. Dit betekent dat 6000 patiënten jaarlijks op de SEH van Delfzijl behandeld kunnen worden.
Hoe beoordeelt u deze besluitvorming van de directie van de OZG in relatie tot het gegeven dat voor 1 200 mensen de kritische 45 minuten grens geldt als er in Delfzijl geen adequate spoedvoorziening voor ziekenhuiszorg is? Voldoet het ziekenhuis volgens u aan de minimumnormen van bereikbaarheid en kwaliteit in deze? Zo ja, kunt u dit toelichten?
De Raad van Bestuur van de OZG hecht er zeer aan nog eens te benadrukken dat het vasthouden aan de 45-minutennorm essentieel is voor de continuïteit van de voorzieningen in de tweede lijn in dunbevolkte gebieden aan de randen van Nederland.
Het gaat bij acute levensbedreigende aandoeningen om het vinden van een goede balans tussen kwaliteit en bereikbaarheid. Hierbij is het van belang dat een patiënt zo snel mogelijk terecht komt bij een zorgverlener die de juiste zorg kan bieden. Dit betekent dat de ambulancediensten in een regio moeten weten waar adequate zorg voor specifieke patiëntengroepen verleend kan worden. Op deze wijze worden patiënten soms met spoed verder vervoerd dan het dichtstbijzijnde ziekenhuis dat bepaalde vormen van zorg niet kan bieden. Dit is nu vrijwel overal in het land geregeld voor bijvoorbeeld CVA-patiënten. De OZG doet op beide locaties geen trombolyse en vanuit het oogpunt van patiëntveiligheid beschouw ik dit als een verstandige keuze. Patiënten uit de regio gaan direct naar het UMCG. Patiënten met (verdenking op) een acuut hartinfarct worden eveneens direct naar een centrum gebracht waar dotterbehandeling mogelijk is.
Komt de OZG als zij de acute zorg in Delfzijl op deze wijze inrichten nog wel in aanmerking voor een beschikbaarheidstoeslag in de toekomst? Druist de handelwijze van het OZG niet in tegen de bestaande beleidsregel CI-895 van de Nederlandse Zorgautoriteit om volwaardige acute zorg beschikbaar te houden voor de regio Delfzijl?
Aan de uitwerking van de criteria voor de toekomstige beschikbaarheidstoeslag wordt op dit moment door mijn departement gewerkt. Vooruitlopend hierop heb ik u in de beleidsbrief over prestatiebekostiging laten weten dat ik het aanbod van spoedeisende hulp alleen voor (gedeeltelijke) bekostiging via het vaste segment in aanmerking wil laten komen. Voor zover dat aanbod noodzakelijk is om deze functie(s) voldoende beschikbaar te houden, waarbij doorslaggevend is of het betreffende aanbod nodig is om aan de 45-minutennorm te voldoen. Hiervoor zal ik gebruik maken van de analyses van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). Indien het aanbod nodig is voor de 45-minutennorm, kan de aanbieder van dat aanbod alleen voor een beschikbaarheidstoeslag in aanmerking komen, indien hij onvoldoende omzet genereert om de spoedeisende hulp redelijkerwijs kostendekkend in stand te kunnen houden.
Ik kan op dit moment niet aangeven of de OZG voor de locatie Delfzijl in de toekomst in aanmerking komt voor de beschikbaarheidstoeslag. De situatie in Delfzijl zal dan opnieuw aan de hand van de nieuwe criteria beoordeeld moeten worden. Net als in de voorgaande jaren ontvangt de OZG locatie Delfzijl ook voor 2011 een beschikbaarheidstoeslag. Voor wat betreft 2012 heb ik de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) gevraagd om voor de hoogte en de toedeling aan te sluiten bij de situatie die in 2011 geldt voor de beschikbaarheidstoeslag voor de kleine ziekenhuizen.
Klopt het dat de omzet van de OZG de eerste maanden van 2011 met een half miljoen euro per maand is gedaald? Zo ja, wat is hiervan de reden? Heeft dit te maken met het uitkleden van het ziekenhuis in Delfzijl?
De OZG heeft mij de volgende reactie gegeven. Zij moeten in 2011
€ 6 000 000,- ombuigen. De opgelegde korting door VWS bedraagt € 4 000 000,-. Daarboven komt nog het tekort van 2010, hetgeen € 2 000 000,- bedraagt. Dit is wat anders dan een maandelijks omzetverlies van € 500 000,-. Hetgeen op jaarbasis ook € 6 000 000,- is.
Is het niet van groot belang dat de SEH op de locatie Delfzijl volwaardig blijft bestaan om te voorkomen dat het ziekenhuis in een neerwaartse spiraal terecht komt met aanhoudend adherentieverlies met een faillissement als uiteindelijke uitkomst? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wat gaat u ondernemen om een goed ziekenhuis in Delfzijl te waarborgen?
Zoals ik u in antwoord op vraag 4 heb laten weten, vind ik het belangrijk dat regionale partijen proactief bezig zijn met de toekomst van de zorg in een krimpregio als Oost-Groningen. Onder invloed van de sterk veranderende zorgvraag in dergelijke regio’s vergt het behoud van verantwoorde kwaliteit om een andere organisatie van de zorg. Zoals u weet, vind ik dat de regionale partijen hierin een grote verantwoordelijkheid hebben. Ik heb dan ook geen bezwaar dat partijen goed kijken naar wat nodig is in de regio en het zorgaanbod hierop afstemmen. Hierbij acht ik de naleving van de randvoorwaarden voor kwaliteit en bereikbaarheid van de acute zorg binnen de normtijd van 45 minuten essentieel.
Bent u bereid een voldoende hoge beschikbaarheidstoeslag te verstrekken, zodat een volwaardige SEH inclusief IC faciliteit kan blijven bestaan? Zo nee, waarom niet?
Op deze vraag kan ik op dit moment geen antwoord geven. Het wel of niet toekennen van de beschikbaarheidstoeslag en de hoogte is afhankelijk van een aantal criteria. Toetsing aan de hand van deze criteria zal eerst moeten plaatsvinden.
Daarnaast heb ik u in mijn brief van 27 april 2011 over de continuïteit van zorg gemeld dat ik een verantwoordelijkheid heb voor de continuïteit van cruciale zorg, waaronder de bereikbaarheid van spoedeisende zorg binnen 45 minuten. Ik ga hierbij uit van een basis-SEH. De Gezondheidsraad zal mij in december 2011 advies geven over welke deskundigheid en faciliteiten aanwezig moeten zijn op een basis-SEH om de gezondheidstoestand van de patiënt zodanig te stabiliseren dat (eventueel vervoer naar) vervolgbehandeling verantwoord is. Ik wacht het advies van de Gezondheidsraad graag af.
Stichting Zorggroep Charim |
|
Renske Leijten |
|
Wat is uw reactie op de brandbrief van de heer en mevrouw S. die op 11 april jl. per e-mail aan u is verzonden?1
Ik heb de heer S. geantwoord dat ik waardeer dat hij zijn signalen uitvoerig heeft kenbaar gemaakt bij de zorginstelling. Hier wordt immers de zorg verleend, dus zal ook hier actie ondernomen moeten worden. Ook heb ik de heer S. laten weten dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) de zorgverlening in de Charim zorggroep in het algemeen en De Amandelhof in het bijzonder momenteel uitvoerig onderzoekt, dat de in zijn e-mail beschreven onderwerpen daarbij aan de orde komen, en dat de IGZ mij nauwkeurig op de hoogte houdt over de situatie in De Amandelhof en over de voortgang van het onderzoek. Ten slotte heb ik aangegeven, mede gelet op mijn intensieve contacten met de IGZ inzake deze casus, niet in te kunnen gaan op het verzoek van de heer S. tot een onderhoud met hem en zijn echtgenote ter nadere toelichting van zijn signalen.
Wordt door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) onderzoek gedaan naar de melding van mishandeling van bewoners door een medewerker? Zo ja, wordt de betreffende medewerker lopende het onderzoek op non-actief gesteld? Zo nee, waarom niet?
De IGZ onderzoekt zeven meldingen omtrent valincidenten. Bij één van deze meldingen is sprake van agressie. In de context van de melding is hier onderzoek naar gedaan. De IGZ is niet degene die medewerkers op non-actief stelt, dat is een keuze die bij de bestuurder ligt.
Bent u van mening dat Stichting Zorggroep Charim adequaat heeft gereageerd op de klachten van de familie S. inzake de zorg voor hun ernstig zieke vader? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik heb zowel van de heer S. als van Charim informatie ontvangen over deze situatie. Ik vind het moeilijk om te beoordelen of de organisatie adequaat heeft gereageerd. Dit valt ook niet onder mijn verantwoordelijkheid. Als men klachten heeft over de kwaliteit van zorg, is het normaal dat men dit kenbaar maakt bij de klachtencommissie van de betreffende organisatie. Mocht men hierin niet een bevredigend antwoord vinden, kan men zich wenden tot de Regionale Klachtencommissie. Ik hoop dat beide partijen elkaar vinden en gezamenlijk tot een oplossing kunnen komen.
Keurt u het goed dat deze zorgorganisatie doormiddel van een kort geding heeft geprobeerd de familie de toegang tot het verpleeghuis en hun vader te ontzeggen? Wat zegt dit over de cultuur binnen deze organisatie?
Ik vind de inzet van een kort geding om daarmee familieleden de toegang tot een zorginstelling te proberen te ontzeggen een symptoom van een situatie waarbij partijen zich kennelijk zo diep in de eigen stellingen hebben ingegraven dat geen «normaal» overleg meer mogelijk is, en daarmee verdrietig stemmend. Soms kan dit middel echter als ultimum remedium noodzakelijk zijn ter bescherming van de cliënten en/of de medewerkers binnen de organisatie.
Overigens heb ik uit informatie van Charim vernomen dat het geenszins het voornemen was om middels het kort geding mevrouw S. te beletten om voor haar vader te kunnen blijven zorgen.
Is het waar dat het verpleeghuisgedeelte van de locatie Amandelhof sinds de opening in 2001 niet over een geldige gebruiksvergunning beschikt? Zo ja, vindt u dit verantwoord? Zo nee, per wanneer is dit in orde gemaakt?
Volgens informatie van Charim heeft de gemeente Zeist op 25 juni 2001 een gebruiksvergunning afgegeven voor De Amandelhof. Recent zijn nog aangepaste tekeningen behorende bij de gebruiksvergunning naar de brandweer opgestuurd. In september 2010 heeft de brandweer op locatie controle uitgevoerd. Naar aanleiding van de uitkomst hiervan is in overleg met gemeente en brandweer een plan van aanpak opgesteld voor aanpassing van de brandveiligheidsvoorzieningen. Charim heeft aangegeven reeds bezig te zijn met de uitvoering van het plan van aanpak.
Wat is uw oordeel over het feit dat gedurende een periode van tien jaar niet bij de gemeente Zeist en de brandweer bekend was dat Amandelhof beschikte over twee psychogeriatrische afdelingen met niet-zelfredzame bewoners?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven op welke wijze Stichting Zorggroep Charim de gevaarlijke situatie bij locatie Amandelhof oplost en gehoor geeft aan de handhavende maatregelen van de gemeente Zeist?
Zie antwoord vraag 5.
Is het waar dat diverse door de brandweer geconstateerde gebreken met betrekking tot de (brand)veiligheid onopgemerkt zijn gebleven door de VROM-Inspectie? Wat is hierover uw oordeel?
De VROM-inspectie doet momenteel onderzoek naar de brandveiligheid in de zorg. Zij gaan steekproefsgewijs langs zorginstellingen om te controleren hoe de brandveiligheid geregeld is. Of Zorggroep Charim, en meer specifiek de locatie De Amandelhof, in de steekproef is meegenomen, is mij niet bekend. Ik kan dus geen oordeel geven.
Is het waar dat er in de nachtelijke uren slechts twee medewerkers zijn op 185 bewoners? Zo nee, wat is de werkelijke personeelsbezetting en vindt u deze verantwoord? Zo ja, op welke wijze grijpt u in?
Bij het inspectiebezoek van oktober 2010 scoorde dit onderwerp hoog risico. Hier bij staat niet specifiek gerapporteerd over de nachtsituatie maar over het aantal cliënten per EVV. In het follow-up inspectiebezoek op 31 maart 2011 is alleen navraag gedaan naar het aantal cliënten per EVV. Dat was inmiddels verbeterd. Het inspectieoordeel was «gering risico». Ook bij een volgend inspectiebezoek zal weer naar het onderwerp «voldoende en bekwaam personeel» gekeken worden.
Amandelhof heeft volgens de Raad van Bestuur maximaal 146 cliënten, waarvan 32 op de verpleegunit. In de nachtsituatie is het heel gebruikelijk om met twee bekwame medewerkers (liefst minimaal niveau 3) te werken, waarbij 1 vast aanwezig moet zijn op de verpleegunits.
Zo nodig kan de medewerker uit het verzorgingshuisdeel assistentie bieden op de verpleegunits. Er is geen (landelijke) norm voor het aantal personeelsleden in de nacht.
Op welke wijze wordt toezicht uitgeoefend op de brandveiligheid van zorginstellingen, met name waar het bewoners betreft die lichamelijk of geestelijk niet zelfredzaam zijn? Wat zou er naar uw oordeel moeten verbeteren in de wijze waarop dit toezicht wordt uitgeoefend?
De primaire verantwoordelijkheid voor brandveiligheid ligt bij de zorginstelling. De gemeente heeft als taak de zorgorganisatie te controleren op het voldoen aan de wet- en regelgeving over brandveiligheid. Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 5, 6 en 7 heb aangegeven kan een gemeente invulling geven aan haar toezichthoudende rol door onder meer aanvullende brandveiligheidsvoorzieningen verplicht te stellen, zoals dit ook bij de locatie De Amandelhof is gebeurd. Deze dienen door de instelling te worden opgevolgd.
De IGZ beoordeelt hoe een zorginstelling brandveiligheid een plaats geeft binnen de organisatie. Momenteel loopt er een breed onderzoek naar brandveiligheid in de zorg door de VROM-inspectie. Zij gaan steekproefsgewijs langs zorginstellingen om te controleren hoe de brandveiligheid geregeld is. Hierover volgt een rapport, waarna ik u op de hoogte zal stellen over de bevindingen.
Heeft u, nadat een undercoverjournaliste aantoonde dat Stichting Zorggroep Charim in de thuiszorg ongekwalificeerde krachten heeft ingezet2, extra toezicht ingesteld op de personeelsinzet bij de overige zorgactiviteiten van deze organisatie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn de bevindingen?
Er is naar aanleiding van de uitzending direct toezicht uitgevoerd door de IGZ op het thuiszorggedeelte van Charim.
IGZ heeft een inspectiebezoek gebracht aan de thuiszorg en aan de Amandelhof waarin is aangegeven dat de inzet deskundigheid van extern personeel verantwoord moet worden uitgevoerd. Zorggroep Charim treft maatregelen om de juiste gekwalificeerde medewerkers voor de bijbehorende zorg in te zetten. IGZ volgt dit nauwgezet en zal vervolgens toetsen of er verantwoord uivoering is gegeven aan de getroffen maatregelen.
Op welke wijze gaat de IGZ om met de door de familie S. geuite klachten over onverantwoorde zorg, zoals onzorgvuldige omgang met medicatie, gebrek aan toezicht en het laten uitvoeren van voorbehouden handelingen door onvoldoende gekwalificeerd personeel?
Alle meldingen aangaande niet verantwoorde zorg zijn of worden door de IGZ onderzocht, dit is onder andere gedaan door bezoeken aan De Amandelhof. In deze bezoeken zijn zoals medicatieveiligheid en toezicht een onderwerp.
Is het waar dat de cliëntenraad uitsluitend onder toezicht van de directie mag vergaderen en de agenda vooraf moet voorleggen aan de voorzitter van de Raad van Bestuur? Zo ja, wat is hierover uw oordeel? Zo nee, kunt u toelichten op welke wijze de onafhankelijkheid van deze cliëntenraad is geborgd?
De onafhankelijke rol en positie van cliëntenraden is vastgelegd in de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (WMCZ). De IGZ ziet toe op de wijze waarop de Wmcz door zorginstellingen wordt nageleefd. Mij zijn geen signalen van de IGZ bekend dat dit er op dit punt bij Charim sprake zou zijn van problemen.
Onderzoekt de IGZ de klachten van de familie S. over het niet-onafhankelijk functioneren en zelfs het schenden van de vertrouwelijkheid door de Raad van Toezicht? Zo nee, waarom niet en wilt u de IGZ verzoeken dit alsnog te doen?
De IGZ onderzoekt bij Charim de onafhankelijkheid van de Raad van Toezicht. De mogelijkheden van de IGZ in deze zijn beperkt, de IGZ checkt of er een Raad van Toezicht is, wie er in zit en of de Raad van Toezicht in voorkomende gevallen voldoende is geïnformeerd. Het toezicht van de IGZ op de Raad van Toezicht is daarmee beperkt.
Is het waar dat in een periode van anderhalf jaar vijf verpleeghuisartsen zijn ontslagen of opgestapt? Zo nee, hoeveel waren het er in werkelijkheid? Zo ja, wat is hiervoor de verklaring?
De zorgaanbieder heeft tijdens het inspectiebezoek van oktober 2010 en maart 2011 gemeld dat er na de fusie waaruit Zorggroep Charim is ontstaan veel verloop in specialisten ouderengeneeskunde is geweest. De oorzaak van het verloop is niet specifiek aan de orde geweest, te meer daar via Novicare inmiddels een stabiele oplossing zou zijn gevonden.
De continuïteit in medische zorg is volgens Charim nu gegarandeerd.
Tijdens het inspectiebezoek half juni zal de inspectie met de vaste Specialist Ouderengeneeskunde (vanuit Novicare) van de verpleegunits van Amandelhof spreken.
Hoeveel geld is de afgelopen twee jaar door Stichting Zorggroep Charim uitgegeven aan ontslagprocedures, procedures rond schadeclaims en juridische conflicten met (oud-)medewerkers en verwanten van bewoners?
Daar heb ik geen zicht op.
Hoeveel klachten en meldingen heeft de IGZ de afgelopen vijf jaar ontvangen over de twaalf instellingen van Stichting Zorggroep Charim?
Voor alle locaties van Charim zijn tussen januari 2010 en juni 2011 35 incidenten gemeld (voornamelijk valincidenten) en 9 klachten over de zorgverlening geweest. Dit betreft alle intramurale locaties voor Charim.
Het gegeven dat seksueel geweld tegen vrouwen in Congo veel vaker voorkomt dan tot dusver werd aangenomen |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
Bent u bekend met het onderzoek van het American Journal of Public Health waaruit blijkt dat in Congo meer verkrachtingen voorkomen dan waar ook ter wereld?1
Ja.
Wat is uw reactie op het gegeven dat deze cijfers 26 keer zo hoog zijn als de statistieken van de VN over seksueel geweld tegen vrouwen in Congo?
Het onderzoek bevestigt opnieuw dat seksueel geweld in de Democratische Republiek van de Congo (DRC) helaas zeer veel voorkomt. Het is in de DRC moeilijk om aan betrouwbare gegevens te komen maar het algemene beeld dat uit het onderzoek naar voren komt, is zorgwekkend.
Kunt u aangeven welke door Nederland gefinancierde activiteiten/projecten bijdragen aan het tegengaan van seksueel geweld tegen vrouwen in Congo? Zijn er specifieke NGO’s, die Nederland financiert, die bijdragen aan het tegengaan van seksueel geweld in Congo?
Nederland draagt op verschillende manieren bij aan de strijd tegen seksueel geweld in de DRC. Zo financiert de Nederlandse ambassade onder andere de volgende projecten op dit gebied:
Daarnaast ondersteunt Nederland het zogenaamde Pooled Fund, het gezamenlijke humanitaire noodhulpfonds voor de DRC (2010: euro 3,5 mln.; 2011: 4 mln.). Een belangrijk deel van dit noodhulpfonds wordt besteed aan activiteiten ter bescherming van burgers, waaronder projecten gericht op de opvang van verkrachte vrouwen, hun medische behandeling en sociale en economische re-integratie.
Tenslotte draagt Nederland bij aan de VN-strategie voor de bestrijding van seksueel geweld in de DRC (2,7 mln. USD 2009–2011). Deze strategie beoogt onder andere het bieden van bescherming aan burgers, en in het bijzonder aan vrouwen, en het vervolgen van daders van seksueel geweld. Ook worden het Congolese leger en vredestroepen getraind met als doel seksueel geweld te voorkomen.
Kunt u aangeven of deze projecten in gevaar komen, gezien uw voornemen om Congo van de landenlijst te halen? Zo ja, wat zijn de precieze gevolgen van uw wijziging in beleid?
De DRC gaat van de landenlijst. Dit betekent dat een aantal aan de ambassade te Kinshasa gedelegeerde fondsen niet langer beschikbaar zal zijn voor de DRC. Zoals aangekondigd in de Focusbrief Ontwikkelingssamenwerking van 18 maart jl. blijven centrale middelen beschikbaar, ook als de DRC niet meer op de landenlijst staat. Daarmee zal Nederland humanitaire hulp blijven verlenen en activiteiten blijven ondersteunen gericht op mensenrechten en bestrijding van seksueel geweld, maar ook op wederopbouw en regionale stabiliteit.
Deelt u de mening dat er maatregelen getroffen moeten worden om deze vorm van terreur en geweld een halt toe te roepen? Zo ja, op welke wijze gaat u, bilateraal dan wel in EU verband, hier gehoor aan geven?
Zoals het onderzoek van het American Journal of Public Health bevestigt, gaat het hierbij om een problematiek die wijdverspreid is en niet eenvoudig is op te lossen. Een duurzame oplossing zal onder meer gevonden moeten worden in het stabiliseren van het oosten van de DRC. Dat betekent het herstellen van de rechtsstaat en het gezag van de centrale overheid; het trainen van leger en politie en het vervolgen van daders. De Congolese overheid, de VN, de EU en individuele lidstaten hebben hierbij elk een rol te spelen.
De bredere inzet van Nederland in de DRC is dan ook gericht op het bevorderen van vrede en stabiliteit. Nederland en de EU voeren hierover een intensieve dialoog met de Congolese autoriteiten. Ook heeft Nederland bijgedragen aan het versterken van de Congolese militaire rechtspraak in de strijd tegen straffeloosheid. Zo heeft Nederland eind vorig jaar door het faciliteren van getuigenverhoren de vervolging mogelijk gemaakt van drie hoge officieren uit het Congolese leger voor het begaan van mensenrechtenschendingen, waaronder verkrachtingen. In februari van dit jaar veroordeelde een militaire rechtbank in een vergelijkbare zaak een officier van het Congolese leger tot twintig jaar gevangenisstraf voor het aanzetten tot een massaverkrachting. Met deze eerste veroordeling van een hoge officier voor een dergelijk vergrijp werd de trend van straffeloosheid doorbroken.
Kunt u aangeven of u bereid bent middelen beschikbaar te stellen om vrouwen in Congo te helpen indien zij slachtoffer worden van seksueel geweld? Indien niet, waarom niet?
Uit bovenstaande mag blijken dat Nederland inderdaad middelen beschikbaar stelt om slachtoffers van seksueel geweld te helpen en dat ook in de toekomst zal blijven doen.
Het ontbreken van een restitutieregeling voor de strippenkaart |
|
Farshad Bashir |
|
Is het waar dat de informatie dat reizigers, die nog in het bezit zijn van een geldige (gedeeltelijk gebruikte) strippenkaart, geen enkele mogelijkheid hebben om geld terug te krijgen voor hun aangeschafte strippenkaart wanneer een vervoersregio met uw toestemming besluit om diezelfde geldige strippenkaart (nationaal vervoersbewijs) ongeldig te verklaren?1
Ja. Op elke strippenkaart staat dat deze kaart zijn geldigheid verliest na invoering van de OV-chipkaart. Op die strippenkaart wordt verwezen naar de berichtgeving van de vervoerders of naar www.ov-chipkaart.nl. Overigens hebben strippenkaarten altijd al een verloopdatum gehad. Ze zijn geldig tot één jaar na de volgende tariefstijging. Sinds jaar en dag staat dit vermeldt op iedere strippenkaart. Daarnaast staat op iedere strippenkaart ook dat er nooit restitutie wordt verleend.
Klopt de informatie dat in vervoersregio’s vaak tot tien dagen voor het ongeldig verklaren van de strippenkaart (oftewel het uitzetten NVB) er nog gewoon onbeperkt strippenkaarten gekocht kunnen worden? Zo ja, is het dan niet bijzonder klantonvriendelijk dat er geen enkele vorm van restitutie mogelijk is?
De verkoop van strippenkaarten stopt ongeveer 10 dagen voor het uitzetten van de strippenkaarten. Ongeveer 6 tot 8 weken voor de uitzetdatum begint de communicatie dat de strippenkaarten na een bepaalde datum niet meer geldig zijn. Enkele maanden daarvoor is de chipkaartapparatuur aangezet en is bekend dat de strippenkaart op termijn gaat verdwijnen. Het uitzetten van de strippenkaarten hoeft dus voor de reizigers niet als een verrassing te komen.
Kunt u aangeven hoeveel strippenkaarten ongeldig worden verklaard zonder dat er een mogelijkheid is tot restitutie en hoe groot is de gezamenlijke waarde van die strippenkaarten? Indien u niet over deze cijfers beschikt; kunt u een onderbouwde schatting maken?
Nee dat is niet bekend. Gemiddeld genomen koopt een reiziger die met een 15 strippenkaarten voltarief reist 1,5 strippenkaart per maand. Omdat de communicatie twee maanden voor het uitzetten start, heeft de reiziger in het algemeen genomen dus de tijd om de strippenkaart op te gebruiken. Daarnaast voeren verschillende overheden acties om niet opgebruikte strippenkaart in te leveren voor een goed doel of voor korting op attracties.
Acht u het wenselijk dat mensen die eerlijk betaald hebben voor een strippenkaart straks buiten hun schuld om al hun overgebleven strippen in de prullenbak moeten gooien en daarmee (een gedeelte van) hun aankoopbedrag moeten zien verdampen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op de vragen 1, 2 en 3
Deelt u de opvatting dat het ongeldig verklaren van de strippenkaart zonder enige vorm van restitutie gelijk staat aan het bestelen van de reiziger aangezien zij een wettig betaalmiddel dachten te hebben aangeschaft, dat mede door uw toedoen ongeldig wordt verklaard? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op de vragen 1, 2 en 3.
Bent u bereid alsnog te zorgen voor een landelijke restitutieregeling voor (gedeeltelijk gebruikte) strippenkaarten? Zo ja, kunt u toezeggen om dit te regelen voordat er in een (nieuwe) vervoersregio daadwerkelijk wordt overgegaan tot het ongeldig verklaren van de strippenkaart? Zo nee, waarom niet? Wat gaat u dan doen met al dat geld dat u in uw zak steekt van deze (gedeeltelijk) niet gebruikte strippenkaarten? Gaat u dit geld uitbetalen aan vervoersbedrijven en waarom zouden zij recht hebben op dat geld?
Een landelijke restitutieregeling ligt niet voor de hand. De opbrengsten van een verkochte strippenkaart worden op het moment van aankoop verdeeld over de vervoerders waar de strippenkaart zal worden gebruikt. Dit is gebeurd met sleutels die zijn vastgesteld na een landelijk onderzoek naar het gebruik van strippenkaarten (WROOV). Van strippenkaarten die in het bezit van reizigers zijn, kan niet worden achterhaald wie de opbrengsten van deze kaart heeft ontvangen.
Kunt u, gezien het belang van de reiziger, en gezien de waslijst van regio’s die u helaas toestemming zult geven voor het afschaffen van de strippenkaart, deze vragen beantwoorden vóór 19 mei 2011 (datum voor regio’s Haaglanden en Zuid-Holland)?
Het is helaas net niet haalbaar gebleken de vragen vóór 19 mei 2011 te beantwoorden.
Termijnen met betrekking tot aanvragen van milieuvergunningen |
|
Ger Koopmans (CDA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Zijn de genoemde termijnen in de brief houdende het voortgangsoverzicht Actieplan Ammoniak en Veehouderij1 met betrekking tot aanvragen van milieuvergunningen reëel te behalen voor ondernemers als een koppeling wordt gemaakt met DPAS2 (en de daaruit voortvloeiende eisen voor bedrijven) welke pas in de loop van 2011 wordt verwacht? Bent u bereid deze termijnen te harmoniseren, te meer omdat gemeenten nu al ter uitvoering van het Actieplan tegen capaciteitsproblemen van het werkapparaat aanlopen?
In het belang van een voortvarende uitvoering van het Actieplan acht ik het niet raadzaam om die te verbinden met de voortgang van de nog in ontwikkeling zijnde Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Het gaat om twee onderscheiden situaties. Het Actieplan richt zich ter realisatie van de NEC-ammoniakdoelen op de aanpassing van bestaande stalsystemen. Voor het PAS werkt het rijk nu in het kader van het Natura2000-beleid aan aanvullende generieke maatregelen die zullen gelden voor nieuwbouw en uitbreiding van veehouderijen.
Het Actieplan heeft wel voorzien dat sommige ondernemers de aanpassing van bestaande stallen zullen willen combineren met uitbreiding en/of nieuwbouw om zo via saldering aan de eisen voor bestaande stallen te voldoen. De werkgroep Actieplan Ammoniak zal dit voorjaar een handreiking vergunningverlening voor gemeenten opstellen. In die handreiking zal onder meer aangegeven worden hoe om te gaan met de vergunningverlening in relatie met de eisen van de Natuurbeschermingswet. In dit kader is het van belang dat provincies (en meerdere doen dit al) voortgang maken met hun beleid inzake het verlenen van Natuurbeschermingswetvergunningen rond Natura2000 gebieden.
Kan vooruitlopend op de inwerkingtreding van het Activiteitenbesluit een voorlopige voorziening worden getroffen, zodat al melding kan worden gedaan in plaats van vergunningsaanvraag, om onnodige extra inspanning van de ondernemer te voorkomen?
Ik ga er van uit dat de wijziging van het Activiteitenbesluit voor landbouwactiviteiten uiterlijk per 1 januari 2012, in werking zal treden. Uiterlijk per 1 juli 2011 moeten veehouders voor de uit het Actieplan voortvloeiende maatregelen een vergunningaanvraag bij de gemeenten indienen. De eerder genoemde handreiking vergunningverlening die momenteel voor het Actieplan wordt opgesteld zal ook hiervoor aanwijzingen geven. Ik zal onderzoeken of het mogelijk is om in deze handreiking gemeenten te adviseren om bedrijven die naar verwachting onder de wijziging van het Activiteitenbesluit gaan vallen, voor de vergunningsaanvraag in eerste instantie alleen die gegevens te laten indienen, die ook bij een melding moeten worden overlegd.
Kan de categorie van de melkveehouderij bedrijven zonder problemen een vergunning aanvragen totdat het DPAS, waaruit de emissiereducerende maatregelen in de melkveehouderij verder worden uitgewerkt, is vastgesteld?
Individuele melkveebedrijven ondervinden nu geen gevolgen van het Actieplan Ammoniak. De uit de Amvb-huisvesting voortvloeiende verplichting om bestaande stallen aan te passen richt zich op varkens- en pluimveebedrijven. Het Actieplan leidt voor de melkveehouders niet tot extra vergunningsaanvragen. Als melkveebedrijven om andere reden, bijvoorbeeld de wijziging of uitbreiding van hun bedrijf een vergunning op grond van de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht (Wabo) of tevens de Natuurbeschermingswet moet aanvragen is de verlening daarvan ter beoordeling van het bevoegd gezag.
Op hoeveel draagvlak kan de notitie van Seph Noord Brabant rekenen elders in het land? Hoe heeft ú zich hiervan verzekerd?
De ontwikkeling van een handhavingsstrategie wordt gedaan door de ambtelijke werkgroep Actieplan Ammoniak. In deze werkgroep werken rijk, provincies en gemeenten samen. Tevens wordt de handhavingsstrategie besproken met gemeentelijke handhavers. Op deze wijze wordt een strategie ontwikkeld die maximaal aansluit bij de behoeften van gemeenten en provincies.
Is er al meer te melden over de concept-handhavingstrategie die in het voorjaar van 2011 met een groep gemeentelijke handhavers zou worden besproken?
De werkgroep streeft ernaar om in juni hiervoor één of meer bijeenkomsten te organiseren.
In hoeverre zijn alle bestaande systemen nagelopen op de bruikbaarheid in andere sectoren, in het licht van het feit dat de nieuwe regeling ammoniak en veehouderij, gepubliceerd in februari 2011, meer ruimte biedt en een aantal bestaande systemen geschikt is gemaakt voor toepassing bij andere diercategorieën?
Stalsystemen worden in de Regeling ammoniak en veehouderij opgenomen op basis van metingen, expert judgement of een combinatie van beide. Waar mogelijk wordt een nieuw systeem bij zoveel mogelijk diercategorieën opgenomen en in sommige gevallen is dit zelfs gestandaardiseerd (bijvoorbeeld bij luchtwassystemen).
Door voortschrijdende inzichten kunnen systemen later alsnog worden opgenomen bij andere diercategorieën. De overheid kiest ervoor niet zelf alle bestaande systemen na te lopen maar de sector te laten aangeven, in welke gevallen dat dit wenselijk is. Zij kan hiervoor een aanvraag indienen, waarna het systeem in de eerstvolgende wijziging van de Regeling ammoniak en veehouderij kan worden bijgeschreven. Op deze wijze wordt bereikt dat die systemen worden beoordeeld waar vanuit de sector behoefte aan is en niet (bij een algehele doorlichting) met inzet van publieke middelen systemen worden beoordeeld die nauwelijks nog (zullen) worden toegepast.
In hoeverre worden metingen uit binnen- en buitenland en andere sectoren meegenomen om systemen op de RAV3 lijst te krijgen, in het licht van de beleidsregels voor het opnemen van huisvestingssystemen met een voorlopige emissiefactor waarmee nog niet bemeten huisvestingssystemen toch alvast worden opgenomen in de regeling met een voorlopige emissienorm?
Het vaststellen van een voorlopige emissiefactor gebeurt op basis van de emissiefactoren van de proefstallen van het betreffende systeem. Deze factor wordt vastgesteld op basis van adviezen van onafhankelijke experts en modelmatige inschattingen. Indien metingen uit andere landen of andere sectoren beschikbaar zijn (die op zichzelf niet voldoende zijn voor een definitieve factor) wegen deze zwaar mee in het bepalen van de ingeschatte emissiefactor. Voor het vaststellen van een definitieve emissiefactor ter vervanging van de voorlopige emissiefactor zijn metingen nodig die zijn uitgevoerd volgens het voorgeschreven meetprotocol. Indien deze metingen niet volgens het Nederlandse of internationale meetprotocol zijn uitgevoerd worden deze beoordeeld op hun kwaliteit en vergelijkbaarheid.
Geldt voor de beoordeling van de «beste beschikbare technieken», die op grond van de Europese IPPC-richtlijn en implementatie daarvan de Wet milieubeheer (thans in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) verplicht moeten worden toegepast, een Europese beoordelingssystematiek? Met andere woorden: als in Duitsland een systeem is goedgekeurd, geldt dat voor Nederland dan ook? Kan een dergelijke systematiek ook gelden voor huisvestingssystemen die vallen onder de RAV-lijst?
Beste beschikbare technieken zijn beschreven in de BBT referentie documenten (BREF’s) die een onderdeel vormen van de IPPC Richtlijn (vanaf 2012 heet deze Richtlijn Industriële emissies). Deze BREF’s worden periodiek herzien door middel van een proces dat open staat voor bedrijfsleven en NGO’s. De vaststelling van BBT’s wordt gedaan op basis van onder andere technische en economische informatie die afkomstig kan zijn uit alle lidstaten.
De Regeling ammoniak en veehouderij is geen BBT-lijst, maar een beschrijving van systemen en de bijbehorende emissiefactor. Voor opname van nieuwe systemen op de Rav wordt alle relevante informatie beoordeeld door onafhankelijke deskundigen. Hierbij worden buitenlandse metingen (vaak de basis van de goedkeuring) meegenomen. Buitenlandse gegevens zijn echter niet altijd bruikbaar, omdat deze met een andere achtergrond kunnen zijn verzameld. Om te voorkomen dat in verschillende landen verschillende eisen worden gesteld ten aanzien van de emissiemetingen wordt er sinds enige tijd in samenwerking met Duitsland en Denemarken gewerkt aan geharmoniseerde meetprotocollen voor verschillende techniekgroepen. Het protocol voor luchtwassers is gereed en aan het protocol voor stallen wordt momenteel de laatste hand gelegd.
Wanneer worden de randvoorwaarden waaraan de alternatieven moeten voldoen, voor de zogenaamde afbouwers bekend?
Door de werkgroep Actieplan Ammoniak wordt nu een kader ontwikkeld waaraan deze maatregelen moeten gaan voldoen. Dit kader zal naar verwachting dit najaar beschikbaar komen. De maatregelen zelf (met name voer- en managementmaatregelen) moeten door de sector zelf worden ontwikkeld. De overheid heeft het tempo waarin die beschikbaar komen dus niet zelf in de hand.
Waarom is voor de nulmeting van het aantal dieren en bedrijven die onder de werking van het plan inclusief het gedoogbeleid zullen vallen uitgegaan van de Landbouwtelling 2008 en het Bestand Veehouderij Bedrijven en niet van Identificatie- en Registratie-database (I&R)?
Bij het opstellen van het Actieplan Ammoniak is een inschatting gemaakt van het aantal dieren en bedrijven dat onder het Besluit huisvesting valt en dat onder het gedoogbeleid van het Actieplan zou gaan vallen. Voor het verkrijgen van deze informatie werd een combinatie van de gegevens uit de landbouwtelling 2008 en het Bestand Veehouderij Bedrijven het meest geschikt geacht. De registratiegegevens uit het I&R bevatten hiervoor onvoldoende informatie.
Kunt u deze vragen voorafgaand aan het algemeen overleg Agrarische activiteiten in besluit regels inrichtingen milieubeheer beantwoorden en wel voor 23 mei 2011 te 16.00 uur?
Ja.
Het bericht dat ‘bizar weinig’ specialisten aan functioneringsgesprekken deelnemen |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Bizar weinig» specialisten houden functioneringsgesprek?1
Ja.
Wat is uw reactie op deze lage uitkomst?
Evaluatie van het Individueel Functioneren van Medisch Specialisten (IFMS) is een instrument dat specialisten kunnen gebruiken om zelf meer inzicht te krijgen in de kwaliteit van hun werk. Hierbij worden geen functioneringsgesprekken met leidinggevenden gevoerd, maar gesprekken met collega’s en medewerkers over het eigen functioneren van specialisten. De gesprekken zijn vrijwillig en zullen in het begin vaak de betere specialisten aanspreken. In de tweede helft van 2008 is op initiatief van de beroepsgroep (vertegenwoordigd door de Orde van Medisch Specialisten) begonnen met de landelijke uitrol van dit systeem. Vanaf dat moment hebben ziekenhuizen maatregelen genomen, zoals het trainen van personeel in de gesprekssystematiek, het op orde brengen van ICT en HRM systemen en het opstellen van jaarschema’s voor evaluatiegesprekken. Invoering van het IFMS in alle ziekenhuizen is een intensief project en ik besef dat dit tijd kost. Ik vind het belangrijk dat de beroepsgroep hier stevig op inzet. De voorlopige cijfers van de Inspectie voor de Gezondheidszorg over 2010 laten zien dat 44% van alle medisch specialisten in Nederland aan één of andere vorm van evaluatie van individueel functioneren deelneemt.
Deelt u de mening dat feedbackgesprekken essentieel zijn voor het goed blijven functioneren van specialisten?
Ja. Feedback op het functioneren, maar vooral het daaraan zelf verbinden van consequenties, is essentieel voor elke professional. Voor het ontdekken van slecht functionerende specialisten is dit instrument echter niet bedoeld en niet geschikt.
Op welke wijze kunt u bewerkstelligen dat alle specialisten in alle ziekenhuizen deelnemen aan functioneringsgesprekken?
Ik kan dit niet verplichten. Op dit moment is er voor vrijgevestigde specialisten geen systeem van functioneringsgesprekken. Specialisten in dienstverband kennen dit wel. Daaraan neemt een veel groter percentage specialisten deel, namelijk rond de 60%. Dit vraagt ook om het helder maken van de verantwoordelijkheidsverdeling tussen de raad van bestuur en de medisch specialist. Het is niet alleen zaak om de hiërarchische lijn te expliciteren, maar ook om een goede wijze te vinden waarop kwaliteit van zorg in het functioneringsgesprek kan worden ondergebracht.
Indien de Orde en de NVZ bereid zijn hier stevig op in te zetten dan kunnen zij, zoals de heer Meijerink in het artikel van Zorgvisie voorstelt, dit opnemen in de nieuwe Model toelatingsovereenkomst. Ook is nu al zichtbaar dat de opname in de basisset kwaliteitsindicatoren van de IGZ heeft geleid tot meer aandacht voor IFMS.
Vindt u dat het ziekenhuisbestuur een gewaarborgde rol moet krijgen bij functioneringsgesprekken?
De Raad van Bestuur van een ziekenhuis is altijd eindverantwoordelijk voor de kwaliteit van de zorg die geleverd wordt. Het is daarom logisch dat zij hier met medisch specialisten afspraken over maakt en dat dit onderwerp in de nieuwe Model toelatingsovereenkomst wordt opgenomen. Maar zoals gezegd, ik kan dit niet afdwingen. Ook in het kwaliteitskader van medisch specialisten (richtlijnen voor het maken van kwaliteitsafspraken tussen medisch specialisten en raden van bestuur) is het IFMS opgenomen.
Gaten in de Voetbalwet |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
Bent u bekend met het bericht «Meldplicht Ajaxfans mislukt weer»1 en dat daardoor drie relschoppers met een meldplicht via de voorzieningenrechter alsnog toegang hebben gekregen tot de bekerfinale van afgelopen zondag?
Ja.
Deelt u de mening dat deze gebeurtenis laat zien dat er nog gaten in de Voetbalwet zitten en dat deze gaten zo snel mogelijk worden gedicht, bijvoorbeeld door een stadionverbod te laten gelden voor alle stadions in Nederland, in plaats van alleen voor het stadion in de stad waar het verbod is uitgesproken? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deel ik niet. De Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast richt zich op de aanpak van personen, die individueel of in groepsverband in het verleden herhaaldelijk de openbare orde hebben verstoord of bij die groepsgewijze ordeverstoringen een leidende rol gehad en jegens wie ernstige vrees voor verdere ordeverstoring bestaat. De burgemeester kan een gebiedsverbod opleggen aan een persoon. Dit gebied is aan te wijzen binnen de gemeente en kan ook rondom het stadion zijn. Daaraan heeft de voorzieningenrechter geen enkele afbreuk gedaan. Van een lacune in de wet is derhalve ook geen sprake. De toewijzing van de voorlopige voorziening was gelegen in de – naar het oordeel van de voorzieningenrechter – mogelijk onvoldoende feitelijke grondslag voor en mogelijk onvoldoende zorgvuldige voorbereiding van de besluiten.
Naast het toepassen van de Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast door de burgemeester, kan binnen het betaald voetbal door de KNVB een stadionverbod worden opgelegd op basis van de Standaardvoorwaarden van de KNVB dan wel op grond van een door een betaaldvoetbalorganisatie (hierna: bvo) vooraf aan de KNVB afgegeven volmacht om het zogeheten «huisrecht» van de bvo’s toe te passen. Het stadionverbod van de KNVB heeft derhalve een civielrechtelijk karakter.
Zowel een bvo als het OM kunnen bij de KNVB melding doen van een supporter die zich vermoedelijk schuldig heeft gemaakt aan het overtreden van de Standaardvoorwaarden van de KNVB of voetbalgerelateerd wangedrag. Indien de melding voldoende aanknopingspunten bevat gaat de KNVB in beginsel over tot oplegging van een landelijk stadionverbod.
Deelt u de mening dat de Engelse Voetbalwet een groot succes is, mede omdat die vele malen strenger is dan de Nederlandse? Zo nee, hoe verklaart u het dan dat het hooliganisme in de Engelse stadions, zonder clubcardregelingen en verplichte combireizen, tot het verleden behoort?
De ervaringen met de Engelse voetbalwet worden meegenomen bij de evaluatie van de Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast, zoals toegezegd bij de aanvaarding van de daartoe strekkende motie Dölle c.s. (Kamerstukken I, vergaderjaar 2009–2010, 31 467, I). Ik wil deze evaluatie afwachten voordat ik uitspraken doe over de Engelse voetbalwet.
Bent u bereid de Nederlandse Voetbalwet naast de Engelse te leggen en de alsdan te vinden zwaktes in de Nederlandse Voetbalwet te repareren met in de Engelse Voetbalwet te vinden maatregelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
De toename van gewelddadigheden in Oeganda |
|
Sjoera Dikkers (PvdA), Frans Timmermans (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht van Human Rights Watch (HRW), die de Oegandese regering oproept een onafhankelijk onderzoek in te stellen naar recente gewelddadigheden in het Oeganda?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de oplopende spanningen in Oeganda?
Het recente hardhandige optreden van de Oegandese autoriteiten tegen demonstraties van de oppositie is reden tot zorg, evenals de bejegening van journalisten en de media die daarmee gepaard ging.
Deelt u de mening van HRW die aangeeft dat een onafhankelijk onderzoek naar recente geweldsincidenten wenselijk is?
De Oegandese regering heeft aangekondigd dat een commissie onder leiding van de state minister van Defensie onderzoek zal doen naar de gang van zaken rond de terugkeer naar Oeganda op 12 mei van oppositieleider Kizza Besigye en binnen een week rapport zal uitbrengen. Een vertegenwoordiger van de Inter Religious Council of Uganda zal deel uitmaken van deze commissie. Daarnaast onderzoeken interne onderzoekscommissies het politieoptreden van de afgelopen weken.
Nederland en de EU zullen aandringen op openbaarmaking van deze rapporten.
Omdat deze rapporten hoofdzakelijk door overheidsvertegenwoordigers worden opgesteld, staat de Nederlandse ambassade daarnaast in nauw contact met de oppositie, maatschappelijke organisaties en journalisten om zich een volledig beeld van de recente gebeurtenissen te vormen.
Op welke wijze kan de EU en de internationale gemeenschap de Oegandese autoriteiten aanspreken om het terreur van geweld in Oeganda te doorbreken? Bent u bereid om u in (inter)nationaal verband in te zetten om dit mogelijk te maken? Indien niet, waarom niet?
De EU en de bredere internationale gemeenschap dringen zowel bij de regering als bij de oppositie aan op vreedzame politieke dialoog. Daarnaast benadrukken de EU en Nederland het belang van vervolging van verdachten van eventuele misdrijven rond de demonstraties van de oppositie van de afgelopen weken, ongeacht of deze misdrijven door demonstranten of door ordetroepen zijn begaan.
In een gesprek met president Museveni op 14 mei, kort na zijn beëdiging, hebben de EU-ambassadeurs opnieuw het belang benadrukt dat de EU hecht aan respect voor de mensenrechten en aangedrongen op een vreedzame politieke dialoog tussen regering en oppositie.
Op 13 april heeft de EU in een lokale verklaring zorgen geuit over inperking van het recht op vergadering en het recht op vrije meningsuiting door de Oegandese autoriteiten naar aanleiding van hardhandig optreden tegen demonstranten.
Binnen de EU speelt Nederland hierbij een actieve rol, hetgeen bijvoorbeeld blijkt uit het bezoek dat vertegenwoordigers van de Nederlandse en Ierse ambassades en van de EU-delegatie op 22 april brachten aan de op dat moment gedetineerde oppositieleider Besigye.
Acht u sancties richting Oeganda wenselijk indien het geweld in het land onder leiding van de Oegandese president Museveni blijft toenemen?
Op dit moment zijn de inspanningen van de EU en Nederland er op gericht om regering en oppositie te bewegen tot vreedzame dialoog en nieuwe gewelddadigheden in Oeganda te voorkomen. Nederland zal zich hier ook de komende tijd actief voor blijven inzetten in bilateraal en multilateraal kader. Sancties zijn op dit moment nog niet aan de orde.
Bent u bereid deze kwestie actief op de agenda van de EU en de VN te zetten, zodanig dat er snel concrete stappen worden ondernomen? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.