Het artikel 'Gelekte documenten bewijzen tot nu toe onbekende connecties tussen Rusland en de PVV' |
|
Laura Bromet (GL), Joost Sneller (D66) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Gelekte documenten bewijzen tot nu toe onbekende connecties tussen Rusland en de PVV»?1
Ja.
Op welke wijze kan momenteel worden gecontroleerd of giften uit het buitenland niet via derden alsnog bij politieke partijen of politici terechtkomen?
Sinds 1 januari 2023 is het voor politieke partijen verboden om giften van niet-Nederlanders te ontvangen. Giften van Nederlanders uit het buitenland zijn nog wel toegestaan. Per 1 januari 2024 moeten politieke partijen bij alle giften die zij van een rechtspersoon ontvangen ook de uiteindelijk belanghebbende(n) van die rechtspersoon inzichtelijk maken. De controle hierop vindt plaats door de accountant, die over de financiële jaarstukken van politieke partijen een goedkeurende verklaring moet afgeven. De Auditdienst Rijk (ADR) controleert jaarlijks een selectie van accountantsverklaringen van politieke partijen.
Valt uit te sluiten dat op deze wijze het verbod op het ontvangen van giften uit het buitenland voor politieke partijen en politici wordt omzeild?
Het verbod op het ontvangen van giften van niet-Nederlanders is pas op 1 januari 2023 in werking getreden. Bij de verantwoordingsstukken over 2023, die partijen voor 1 juli 2024 moeten indienen, is dit verbod dus voor het eerst van kracht. De praktijk zal moeten uitwijzen of de omzeiling van dit verbod een reële mogelijkheid is. Als de regels uit de Wfpp worden overtreden, ben ik als toezichthouder op de Wfpp bevoegd tot het opleggen van een bestuurlijke boete.
Als dit niet het geval is, hoe beoordeelt u de effectiviteit en doeltreffendheid van de huidige regelgeving om beïnvloeding vanuit het buitenland door middel van het verstrekken van financiële giften te voorkomen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is de voortgang op de toezegging dat een redteam-test zou worden uitgevoerd om de effectiviteit van de regels in de Wet financiering politieke partijen te toetsen en eventuele lacunes te ontdekken?
Tijdens het commissiedebat van 18 januari 2023 en het tweeminutendebat Bestuurlijke organisatie, democratie en verkiezingen van 25 januari 2023 heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties toegezegd om een penetratietest uit te laten voeren rondom de Wfpp. Momenteel wordt deze test door een onafhankelijke partij uitgevoerd. Naar verwachting zal ik nog dit jaar de beschikking krijgen over de resultaten.
Valt het uit te sluiten dat in het verleden giften uit het buitenland zijn gedaan aan politieke partijen, bijvoorbeeld uit Rusland?
Op 17 maart 2022 heeft de toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken uw Kamer de brief «Verzoek om overzicht giften uit de Russische Federatie aan Nederlandse politieke partijen» toegezonden. Uit de vanaf 1 mei 2013 jaarlijks openbaar gemaakte overzichten van giften en schulden van politieke partijen blijkt geen directe gift of schuld uit de Russische Federatie.2 In dezelfde brief benadrukt de Minister van Binnenlandse Zaken tegelijk dat niet valt uit te sluiten dat politieke partijen, neveninstellingen en/of kandidaten via een tussenpersoon giften uit dit land hebben ontvangen. Vanaf 1 januari 2023 is het politieke partijen niet meer toegestaan om giften van niet-Nederlands te ontvangen.
Op welke wijze is opvolging gegeven aan het advies dat de Raad van State heeft uitgebracht naar aanleiding van de motie Klaver c.s. over onderzoek naar financiering uit Rusland?
De motie Klaver c.s. verzoekt het Presidium om op korte termijn de Algemene Rekenkamer te vragen om te onderzoeken of en, zo ja, op welke wijze politieke partijen, politici en belangenorganisaties in Nederland vanaf 2014 zijn gefinancierd (financieel of in natura) met geld uit de Russische Federatie of met geld van Russische (rechts)personen3. Naar aanleiding van de motie Klaver c.s. heeft het Presidium van de Tweede Kamer een voorlichting gevraagd aan de Raad van State. De Raad van State concludeert dat verschillende instanties onderzoek kunnen doen naar de binnenlandse en buitenlandse financiering van politieke partijen en kandidaten: de Minister van BZK geflankeerd door de Ctfpp (de huidige situatie); de Kiesraad; de Algemene Rekenkamer; en een nieuw op te richten onafhankelijke instantie.4 In de concept Wet op de politieke partijen (Wpp), die in consultatie is geweest en begin 2024 zal worden aangeboden aan de Raad van State, is gekozen voor deze laatste optie. Dit is in lijn met de motie-Arib c.s.5 die oproept tot het opnemen van een onafhankelijke toezichthouder in de Wet op de politieke partijen.
Welke instantie acht u heeft meest geschikt om onderzoek uit te voeren naar op welke wijze politieke partijen, politici en belangenorganisaties in Nederland door buitenlandse (rechts)personen worden gefinancierd (zowel financieel als in natura)?
Zie antwoord op vraag 7. Voor zover belangenorganisaties onder de reikwijdte van het wetsvoorstel transparantie maatschappelijke organisaties (Wtmo) vallen, geldt het volgende. Als het wetsvoorstel wordt aangenomen krijgen de burgemeester – in het kader van handhaving van de openbare orde – en het openbaar ministerie – bij ernstige twijfel of de wet of de statuten te goeder trouw worden nageleefd, dan wel of het bestuur naar behoren wordt gevoerd – de bevoegdheid om onder voorwaarden bij een maatschappelijke organisatie gericht navraag te doen naar donaties en, als deze substantieel blijken, verdere navraag te doen naar de persoon van de donateur. De Wtmo wordt niet van toepassing op politieke partijen, hiervoor geldt de Wet financiering politieke partijen.
Bent u van mening dat een dergelijk onderzoek naar giften uit het buitenland in het verleden van belang is, mede in het licht van de hierboven aangehaalde berichtgeving in relatie tot het huidige conflict tussen Rusland en Oekraïne?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 verbiedt de Wet financiering politieke partijen sinds 1 januari 2023 het ontvangen van giften van niet-Nederlanders. Op basis van de Wet financiering politieke partijen zie ik geen aanleiding tot het starten van een onderzoek door mijn ministerie.
Bent u bereid om dit onderzoek, waartoe wordt opgeroepen in de motie Klaver c.s. en die met een ruime Kamermeerderheid is aangenomen, alsnog te laten uitvoeren?
Zoals in antwoord op vraag 7 wordt weergegeven bevat de motie Klaver c.s. een verzoek aan het Presidium van de Tweede Kamer. Het is dan ook aan het Presidium van de Tweede Kamer om uitvoering te geven aan deze motie.
Het bericht 'Liften kapot, roltrappen stuk: station Breda blijft ook voor Arwen (18) hardnekkige problemen houden' |
|
Jan de Graaf (CDA) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Hoe luidt uw reactie op het nieuwsbericht «Liften kapot, roltrappen stuk: station Breda blijft ook voor Arwen (18) hardnekkige problemen houden»1?
Ik ben van de situatie op de hoogte en ik betreur uiteraard dat deze reiziger al langer te maken heeft met deze vervelende situatie. Deze reiziger, net als ieder ander die in een dergelijke situatie belandt, mag ervan uitgaan dat liften en roltrappen goed functioneren en dat storingen zoveel als mogelijk beperkt worden in tijd en omvang. Het is belangrijk dat er lering wordt getrokken uit deze situatie.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is met betrekking tot (het versnellen van) het herstel van kapotte liften? Kunt u aangeven waarom dit probleem hardnekkig blijft voortduren ondanks de veelvuldige aandacht van de Kamer?
ProRail is verantwoordelijk voor het beheer en hiermee ook voor de reparatie van liften op stations. In mijn antwoorden van 18 september 2023 op Kamervragen over een gestrande reiziger met een beperking heb ik uw Kamer geïnformeerd dat van het totaal aantal liften van circa 430 er de laatste maanden gemiddeld 13 liften per maand langer dan een week in storing waren. Dit aantal is dit kwartaal inmiddels gedaald naar een gemiddelde van 10 liften die langer buiten werking waren dan een week. Dit betekent een verdere daling ten opzichte van het aantal liften die langer buiten werking waren in de zomer van 2022, toen het gemiddelde op 15–20 liften lag.
Bij ProRail is er bijzondere aandacht voor langdurige storingen en herhaalstoringen aan liften. Er zijn momenteel drie partijen die het onderhoud aan de liften plegen, waarbij één partij voldeed en blijft voldoen aan de beschikbaarheidsnormen die ProRail heeft ingesteld. Met de andere twee partijen is een intensief verbetertraject opgestart om de beschikbaarheidsnormen spoedig omhoog te krijgen. De tussentijdse resultaten van dit verbetertraject zijn over het algemeen positief en zullen bijdragen aan het verminderen van liftstoringen. Dit verbetertraject komt bovenop de maatregelen die ik u eerder heb toegestuurd in het antwoord van 18 september 2023 op Kamervragen. Vanzelfsprekend blijft mijn ministerie hier ook met ProRail over in gesprek, het is belangrijk dat deze problemen zo snel mogelijk afnemen.
Zijn er prestatieafspraken gemaakt met ProRail rondom de liften? Zo ja, worden deze afspraken behaald? Zo nee, wat zijn dan de consequenties? Zo nee, bent u bereid een dergelijke prestatieafspraak alsnog met ProRail te maken?
In de beheerconcessie van de hoofdspoorweginfrastructuur die in 2015 voor een periode van tien jaar is verleend aan ProRail zijn afspraken gemaakt in het kader van het programma toegankelijkheid. Een belangrijk onderdeel hiervan is het prestatiegebied reisgemak, waaronder het borgen van de toegankelijkheid van transfervoorzieningen van stations zoals liften en perrons voor personen met een auditieve, visuele of motorische beperking valt. Ik heb regulier contact met ProRail om de stand van zaken met betrekking tot dit prestatiegebied te bespreken. ProRail heeft mij verder medegedeeld dat zij prestatiecontracten heeft met de onderhoudspartijen. Deze bevatten onder andere Kritieke Prestatie-Indicatoren (KPI’s) zoals beschikbaarheid en urgentietijden van de liften. Indien de normen niet worden gehaald kan afhankelijk van het contract een malus of boete aan de onderhoudspartij worden opgelegd. De focus ligt echter op een constructieve samenwerking met de onderhoudspartijen. ProRail denkt op die wijze betere resultaten te bereiken.
Kunt u de Kamer periodiek rapporteren over het aantal liften dat langdurig en/of frequent buiten gebruik is, bijvoorbeeld telkens tijdig voorafgaand aan de halfjaarlijkse commissiedebatten Spoor?
Ik ga met ProRail in overleg hoe we de informatievoorziening over liftstoringen kunnen organiseren zodat deze voorziet in de behoefte van de verschillende belanghebbenden. Overigens heb ik uw Kamer bij brief van 19 december 20222 over de stand van zaken betreffende de toegankelijkheid van het openbaar vervoer ook hierover geïnformeerd. Tevens blijf ik met ProRail in gesprek of gegevensverstrekking ook mogelijk is op andere categorieën met betrekking tot storingen.
Wat is de stand van zaken van de door ProRail aangegeven verbetervoorstellen? Hoe staat het met de inspanningen om liften te repareren met gebruik van onderdelen uit oude liften? Hoe staat het met de aan te leggen voorraad reserveonderdelen? Kunt u aangeven of deze maatregelen reeds effect sorteren? Kunt u aangeven of dit geleid heeft tot een daling van het aantal langdurig kapotte liften en/of frequent kapotte liften?
In de antwoorden d.d. 18 september 2023 op Kamervragen heb ik uw Kamer geïnformeerd over een aantal verbetervoorstellen waaraan ProRail werkt om het aantal liftstoringen te verminderen. In mijn contact met ProRail merk ik dat ProRail dit hoog opneemt en hiermee aan de slag is gegaan. Zo zijn de levertijden van enkele onderdelen recentelijk verbeterd, maar blijken deze levertijden voor andere onderdelen lastiger terug te brengen naar het oude niveau. Wat betreft de maatregel om voorraden van cruciale onderdelen aan te leggen, kan ik uw Kamer mededelen dan de onderhoudspartijen waarmee ProRail samenwerkt strategische voorraden van onderdelen hebben aangelegd. Echter, voor sommige oudere installaties die te maken hebben met een diversiteit aan onderdelen blijft het lastig om een dergelijke voorraad aan te leggen.
Ik merk hierbij op dat een groot deel van de langdurige storingen optreedt door oorzaken van buitenaf. Zoals ik u informeerde in mijn Kamerbrief van 19 december neemt ProRail reeds maatregelen om storingen door wateroverlast en vandalisme te verminderen. Op dit moment vindt de uitrol van camera’s, gericht op liften, plaats op een vijftiental stations en is er een project opgezet om specifieke maatregelen te nemen tegen wateroverlast op stations met de liften die de meeste hinder ondervinden. Zoals in mijn antwoord op uw vraag 2 meegedeeld is zichtbaar dat deze maatregelen hebben geleid tot een daling van het aantal langdurige liftstoringen. Een soortgelijke daling is tevens te zien voor storingen bij roltrappen.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is van het monitoringssysteem in alle liften, waarmee een liftstoring vrijwel direct wordt gedetecteerd? Is de verwachte inwerkingtreding van dit monitoringssysteem per eind 2022 gehaald? Kan deze informatie over liftstoringen beschikbaar worden gemaakt in de reisplanner, zodat reizigers al bij het plannen van hun reis worden geïnformeerd over een eventuele defecte lift? Kunt u aangeven wanneer dit gerealiseerd kan worden?
ProRail geeft aan dat zij hard aan het werk is om het proces rondom het monitoringssysteem van liften te bespoedigen. Zo zijn er recent technische onderdelen aangebracht aan het systeem en wordt er op dit moment gewerkt aan het verhogen van de betrouwbaarheid en volledigheid van de informatie uit het monitoringssysteem. De vrijgave van de data aan DOVA, het samenwerkingsverband van alle decentrale ov-autoriteiten, wordt eind 2023 verwacht. Hierna start er een nieuwe fase waarin ProRail en vervoerders in samenwerking met belangenorganisaties die mensen met een beperking vertegenwoordigen en ervaringsdeskundigen onderzoeken hoe deze data kan worden omgezet in betekenisvolle (reis)informatie. Op basis van de huidige inzichten wordt verwacht dat het mogelijk is om reizigers eind 2024 dynamisch inzicht te bieden in de status van de werking van een lift.
Hoe staat het met het programma toegankelijkheid van ProRail, waarin is opgenomen dat alle perrons initieel op hoogte gebracht moeten worden zodat een zelfstandige instap in de trein voor zoveel mogelijk mensen mogelijk is? Hoeveel perrons in Nederland zijn inmiddels op hoogte gebracht? En hoeveel perrons in Nederland zijn op dit moment verzakt? Hoe vaak wordt er gemeten of perrons nog op hoogte liggen?
In mijn antwoorden van 18 september 2023 op Kamervragen heb ik uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot het programma toegankelijkheid bij ProRail. Ik vul daarbij aan dat binnen het programma toegankelijkheid alle perrons worden nagelopen op mogelijke verzakkingen. Op dit moment dienen op 42 van de 404 stations één of meerdere perrons nog op hoogte gebracht te worden. De perrons op deze stations dienen vóór 2030 op hoogte te zijn gebracht door de beheertak van ProRail.
Verder is dit proces op alle andere stations inmiddels voltooid. Uiteraard is de zelfstandige instap voor mensen met een beperking niet alleen afhankelijk van de hoogte en afstand van het perron, maar ook van het type materieel waarmee de vervoerder rijdt.
ProRail geeft aan dat zij elk station in principe driejaarlijks meten op toegankelijkheidskenmerken, waarbij de frequentie van meten hoger wordt naarmate de kans op verzakken bij een station groter is. ProRail meet de toegankelijkheid op verschillende plekken op een perron. Perrons zijn namelijk gemiddeld 300 meter lang. Als één punt buiten norm is, kan het nog steeds zo zijn dat de rest van het perron op hoogte is. Een antwoord in perrons zou dus een vertekend beeld geven. ProRail meet de toegankelijkheid op hoogte en afstand tot het materieel op 440.279 plekken waarvan er op dit moment ongeveer 19% (84.322) buiten de norm van een afwijking van enkele centimeters zijn.
Kunt u aangeven welke planning er gemaakt is voor het opnieuw op hoogte brengen van het aantal verzakte perrons in Nederland? Heeft u afspraken met ProRail gemaakt op welke termijn een verzakt perron weer op hoogte gebracht moet zijn, zodat er geen achterstand meer ontstaat in het op hoogte brengen van perrons? Zo nee, bent u dan bereid om hier afspraken over te maken?
Ik kan uw Kamer verzekeren dat ProRail het belangrijk vindt dat de perrons op hoogte worden gebracht en dat zij hier ook naar handelt. Ook bespreekt mijn ministerie dit regelmatig in de stuurgroep van het programma toegankelijkheid samen met ProRail. Perronherstel is sinds 2021 een reguliere onderhoudstaak bij ProRail en tevens ook onderdeel van de eerdergenoemde beheerconcessie binnen het programma toegankelijkheid.
Er zijn drie mogelijke oorzaken die een zelfstandige instap niet mogelijk maken, naast het materieel van de vervoerder dat nog niet passend is. Er kan een verzakking in het perron optreden, een verzakking in het spoor, óf een combinatie van beiden. Voor perronherstel zijn vaak treinvrije periodes (TVP’s) nodig om veilig te kunnen werken aan het perron of spoor. Deze zijn niet altijd zomaar beschikbaar. Deze TVP’s worden altijd in afstemming ingepland met de desbetreffende vervoerder(s). Op het gebied van spoorherstel vindt nu een inhaalslag plaats. De opgelopen achterstand is daarmee naar verwachting in 2026 weggewerkt. In principe wordt het spoor of perron zo snel mogelijk hersteld na analyse van de meting. Voor perronherstel wordt dat (mede) bepaald door de beschikbaarheid van TVP’s. Voor spoorherstel is het streven om dat binnen zes maanden na analyse uitgevoerd te hebben.
Herinnert u zich de zinsnede dat «de uitwerking van deze afspraken voor de reiziger al op kortere termijn merkbaar zal zijn»?2 Is het in dat kader mogelijk om, zeker nu door meer partijen samengewerkt wordt aan de toegankelijkheid van het openbaar vervoer, hierover met regelmaat, ook gezamenlijk, op hoofdlijnen te informeren vanuit het perspectief van de reiziger? Kunt u aangeven welke merkbare verbeteringen inmiddels zijn behaald?
Uw Kamer zal in de toekomst, zoals in de afgelopen periode, periodiek schriftelijk worden geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot toegankelijkheid van het openbaar vervoer. Hierin zullen wij uw Kamer blijven informeren over de laatste ontwikkelingen en de merkbare verbeteringen voor een toegankelijker openbaar vervoer. Recente ontwikkelingen zijn onder andere te vinden op het gebied van het onderzoek op grond van artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet (FvW). Dit onderzoek zal spoedig met uw Kamer gedeeld worden. Hierin is onderzocht wat de financiële implicaties zijn van het uitvoeren van enkele artikelen uit het Bestuursakkoord. Met de onderzoeksresultaten kunnen wij verdere stappen zetten in het realiseren van een toegankelijker openbaar vervoer voor iedereen.
Beleid voor mensen met een beperking |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u het ermee eens dat het belangrijk is om te luisteren naar de mening van mensen met een verstandelijke beperking? Zo ja, wordt er door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) op toegezien dat dit overal gebeurt?
Ja. Ik vind het heel belangrijk dat er wordt geluisterd naar de mening van mensen met een verstandelijke beperking. Dat is ook niet altijd een eigen keus van partijen. Er zijn soms regels voor. Die regels zijn vastgelegd in de wet. Ze schrijven voor wanneer er naar de mening van mensen met een beperking móet worden geluisterd. Zo hebben sommige besluiten van een zorginstelling de goedkeuring van de cliëntenraad nodig. Naast regels in de wet maken landelijke partijen soms extra afspraken over het luisteren naar de mening van mensen met een verstandelijke beperking. Zo is afgesproken dat bewoners van een instelling regelmatig hun mening kunnen geven over de kwaliteit van de zorg en ondersteuning. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd let erop dat mensen en organisaties in de zorg zich houden aan die regels en afspraken.
Hoe betrekt u zelf de mening van mensen met een verstandelijke beperking bij uw beleid?
Mensen met een verstandelijke beperking moeten hun stem kunnen laten horen over de plannen van mijn ministerie. Vaak gebeurt dat door een organisatie die opkomt voor mensen met een beperking. Die organisaties krijgen van mij ieder jaar geld. Daarmee kunnen ze hun werk makkelijker doen. Voor mensen met een verstandelijke beperking zijn dat bijvoorbeeld LFB, KansPlus, Vereniging dit Koningskind, Sien en koepelorganisatie Ieder(in).
Mijn beleid voor mensen met een beperking heb ik opgeschreven in verschillende plannen. Eén van die plannen is de Toekomstagenda: zorg en ondersteuning voor mensen met een beperking. Voor de uitwerking van de Toekomstagenda zijn werkgroepen opgericht. In een werkgroep zitten mensen van verschillende landelijke organisaties. Ook van organisaties van en voor mensen met een verstandelijke beperking. Iedere werkgroep bespreekt een onderwerp dat belangrijk is voor mensen met een beperking. Bijvoorbeeld de zorg voor mensen met een ingewikkelde zorgvraag. Of hoe we met technologie, zoals apps en robots, mensen met een beperking kunnen helpen om zelfstandiger te worden en meer dingen zelf te beslissen. Een ander plan voor mensen met een beperking gaat over het VN-verdrag Handicap. Dat plan noemen we de Nationale Strategie. Daaraan hebben organisaties van of voor mensen met een verstandelijke beperking meegewerkt.
Daarnaast vind ik het belangrijk om ervaringsdeskundigen zelf bij de uitvoering van mijn plannen te betrekken. Ook dat gebeurt op verschillende manieren. Ik praat bijvoorbeeld met de «spiegelgroep Onbeperkt meedoen». Dat zijn acht ervaringsdeskundigen die in hun eigen leven bijna iedere dag tegen drempels aanlopen. Zij denken met mij mee hoe we die drempels in de samenleving verder kunnen weghalen.
Als het gaat om plannen over zorg en ondersteuning, vind ik dat mensen met een beperking niet alleen horen mee te praten. Zij moeten ook gewoon mee kunnen doen. Daarom worden verschillende projecten van de Toekomstagenda uitgevoerd door organisaties van en voor mensen met een beperking. Zij krijgen daarvoor extra geld.
Herkent u de signalen dat er steeds minder ruimte is voor activiteiten en uitjes vanwege personeelstekorten en het wegvallen van fondsen en stichtingen? Bent u het ermee eens dat het juist voor mensen met een verstandelijke beperking belangrijk is om mee te doen in de samenleving en dat activiteiten buiten de instelling of woongroep daar belangrijk voor zijn?
Ik vind het voor iedereen belangrijk om mee te doen in de samenleving, ongeacht waar je woont of wat je beperking is. Iedereen op zijn of haar eigen manier. Dat geldt dus ook voor mensen met een verstandelijke beperking die in een instelling of woongroep wonen. Ik hoor in het land dat zorgaanbieders van instellingen en woongroepen te maken hebben met personeelstekorten. Hoe ze daarmee omgaan is verschillend. Maar ze zorgen er allemaal voor dat bewoners een zinvolle dag hebben en naar werk of dagbesteding kunnen gaan. En gelukkig lukt het veel zorgaanbieders nog steeds om daarnaast extra activiteiten en uitjes te organiseren. Er zijn ook andere organisaties die over geld beschikken om activiteiten te organiseren, zoals fondsen. Omdat dat geen officiële zorgaanbieders zijn, vallen zij buiten de onderwerpen waarvoor ik als Minister verantwoordelijk ben. Ik weet dan ook niet wat zij doen, en of ze ophouden te bestaan.
Klopt het dat feesten zoals het Witte Bedjes Sinterklaasfeest en het concert van «Maak de Droom Waar» in de afgelopen jaren zijn weggevallen? Zijn er meer van dit soort initiatieven die zijn gestopt? Weet u de oorzaken daarvan?
Feesten zoals de Witte Bedjes Sinterklaasfeest en het concert van «Maak de Droom Waar» zijn niet door mijn ministerie georganiseerd. Dat betekent dat het buiten de onderwerpen valt waarvoor ik als Minister verantwoordelijk ben. Er kunnen in het land heel veel feesten worden georganiseerd in dorpen en steden. Daar heb ik niet allemaal zicht op. Ik weet dus ook niet of sommige van die feesten niet zijn doorgegaan. Mijn ambtenaren hebben voor het beantwoorden van deze vraag contact opgenomen met de Stichting Welzijn Gehandicapten Nederland (SWGN). Zij hebben ons verteld dat het concert «Maak de Droom Waar» niet door kon gaan omdat de Jaarbeurs in Utrecht momenteel wordt verbouwd. De plek waar het feest ieder jaar plaatsvindt, is dit jaar dus niet beschikbaar. Ook hoorde SWGN dat mensen die het concert misschien wilden bezoeken, dat dit jaar nog spannend vinden. Dat komt door het coronavirus. Daarom hebben ze besloten het concert dit jaar in een kleinere vorm aan te bieden binnen de instellingen. Ze denken dat het concert volgend jaar weer door zal gaan.
Wat kunt u doen om te zorgen dat er weer meer activiteiten plaatsvinden voor mensen met een verstandelijke beperking?
Ik wil ervoor zorgen dat mensen met een verstandelijke beperking kunnen deelnemen aan álle uitjes en feesten die worden georganiseerd in het land. De samenleving hoort gewoon toegankelijk te zijn voor mensen met een beperking. Met de Nationale Strategie werk ik dat uit. Toegankelijke vrijetijdsbesteding – activiteiten en uitjes – valt daar ook onder.
Welke subsidies zijn er de afgelopen 10 jaar beschikbaar geweest voor het organiseren van uitjes voor mensen met een (verstandelijke) beperking? Wat waren de resultaten van die subsidies?
Een subsidie is een geldbedrag. Subsidies kunnen worden gegeven door een overheidsorganisatie zoals een ministerie, provincie of gemeente. Ze kunnen ook worden gegeven door een particuliere organisatie die niet bij de overheid hoort. Iedere organisatie heeft eigen regels voor het geven van subsidie. Ik weet niet welke organisaties in Nederland de afgelopen 10 jaar geld hebben gegeven voor het organiseren van uitjes.
Welke subsidies zijn vanuit het Rijk beschikbaar voor het organiseren van uitjes voor mensen met een (verstandelijke) beperking? Als subsidies zijn verdwenen, wat is daar dan de reden voor?
Het geven van extra geld (subsidies) voor het organiseren van uitjes voor mensen met een beperking hoort niet bij de taken van een ministerie. Voor mijn ministerie geldt dat het verantwoordelijk is voor het organiseren van goede zorg en ondersteuning voor mensen met een beperking. Bij goede zorg hoort ook dat er voldoende momenten zijn om te ontspannen. Ik geef wel extra geld aan organisaties voor mensen met een beperking om bijeenkomsten te organiseren. Bijvoorbeeld de SamenSterkdagen. Die gaan over hoe je voor jezelf kunt opkomen. Ook wordt er over belangrijke onderwerpen informatie gegeven.
Met de Nationale Strategie wil ik drempels in de samenleving weghalen voor mensen met een beperking. Zodat iedereen die dat wil kan meedoen aan alle activiteiten, feesten of festivals. Ik hoop dat iedereen dat straks normaal vindt.
Wilt u de antwoorden op deze vragen in zo duidelijk mogelijke taal formuleren zodat het voor iedereen begrijpelijk is?
Ja.
De dreigende sluiting van de huisartsenposten in het VUmc en het Erasmus MC |
|
Jimmy Dijk |
|
Kuipers |
|
Wat is uw reactie op de berichten over de dreigende sluiting van de huisartsenposten in het VUmc en het Erasmus MC?1 2
Een eventuele sluiting van een zorgvoorziening, in dit geval een huisartsenpost (HAP), zal altijd impact hebben op het lokale zorgaanbod. Tegelijk zien we dat de druk op de zorg en op het beschikbare zorgpersoneel sterk toeneemt, ook in de toekomst. Het is dus verstandig dat HAP’s goed nadenken over de optimale inzet van het beschikbare aanbod, zodat goede toegankelijkheid en kwaliteit van zorg kan worden geboden.
Aanbieders van acute zorg in een regio werken in een keten. Keuzes over de inrichting van één van de acute zorgvoorzieningen in de keten, hebben daardoor effect op andere aanbieders. Daarom vind ik het van groot belang dat bij voorgenomen sluitingen de procedure uit het Uitvoeringsbesluit Wkkgz (AMvB acute zorg) en Uitvoeringsregeling Wkkgz wordt gevolgd, waarin onder andere de verplichting is opgenomen om een continuïteitsplan op te stellen en te bespreken in het Regionaal Overleg Acute Zorgketen (ROAZ). Het verplicht de zorgaanbieder om met andere zorgaanbieders en zorgverzekeraars een zorgvuldige afweging te maken over de continuïteit in de bereikbaarheid en beschikbaarheid van de acute zorg in de regio en om gemeenten en inwoners goed en tijdig te betrekken bij deze afweging. Dat neemt niet weg dat het voorstelbaar is dat er situaties voorkomen waarbij gemeenten en inwoners zich niet voldoende betrokken voelen, ondanks dat de zorgaanbieder zich wel degelijk heeft ingespannen om hen op een goede manier te betrekken. De uiteindelijke uitkomst van de procedure kan daarnaast, ondanks alle inspanningen, anders zijn dan betrokkenen wensen.
Ziet u hoe het sluiten van de Spoedeisende Hulp (SEH) in het VUmc nu leidt tot sluiting van andere afdelingen? Bent u zich ervan bewust dat dit ook dreigt te gebeuren in streekziekenhuizen waar de SEH verdwijnt?
De spoedeisende hulp (SEH) van het Amsterdam UMC, locatie VUmc, krijgt een andere invulling maar verdwijnt niet. Patiënten die vanwege hun onderliggende aandoening al bekend zijn op locatie VUmc (gezien de op die locatie geconcentreerde specialismen) kunnen daar ook in de toekomst gewoon terecht voor een acuut probleem. Alleen patiënten die nog niet bekend zijn op locatie VUmc kunnen daar in de toekomst niet meer terecht bij een acuut probleem. Zij zullen zich dan moeten presenteren op de SEH van de locatie AMC. Dit heeft nagenoeg geen invloed op de aanwezige afdelingen/specialismen op locatie VUmc.
Verder zie ik dat streekziekenhuizen die nu aan het nadenken zijn over de toekomst van hun SEH, in het algemeen niet zozeer overwegen om de spoedzorg volledig af te stoten, maar om het huidige aanbod om te vormen tot een voorziening voor laagcomplexe acute zorg, met daarbij afspraken met andere zorgaanbieders in de regio voor hoogcomplexere patiënten. Bij dergelijke bewegingen is ook samenwerking met onder meer de HAP juist van belang.
Hoe reageert u op de kritiek van sommige Rotterdamse huisartsen dat sluiting van de huisartsenpost daar zal leiden tot meer onnodige drukte op de SEH?
Veruit de meeste patiënten die mogelijk zorg nodig hebben in de avond, nacht of weekend, bellen naar de HAP. Wanneer zij voor een spoedconsult moeten langskomen, worden zij verwezen naar de daarvoor bestemde HAP’s in Rotterdam-Noord of -Zuid, of vlakbij Rotterdam (in Spijkenisse of Capelle aan de IJssel) en niet naar de zogenaamde satelliet-post in het Erasmus. Die is daar ook niet op ingericht. Voor deze patiënten verandert er dus niets bij een eventuele sluiting van de HAP in het Erasmus MC.
Daarnaast zijn er de zelfverwijzers, mensen die op eigen gelegenheid naar het Erasmus MC komen. Wanneer zij niet op de SEH van het ziekenhuis hoeven te worden geholpen, kunnen zij nu op de HAP terecht als het nodig is. Goed hierbij te vermelden dat dit om een relatief klein deel gaat. Ik heb van Huisartsenposten Rijnmond begrepen dat er in 2022 2% van het totaal aantal patiënten door de HAP in het Erasmus MC is behandeld, de overige 98% bij de vier andere HAP’s. De eventuele sluiting van de HAP in het Erasmus MC zal voor deze groep betekenen dat indien nodig, zij op een veilige manier naar de HAP in Rotterdam-Noord worden doorgeleid. Huisartsenposten Rijnmond heeft hier afspraken over gemaakt met de SEH van het Erasmus MC. Voor sommige patiënten zoals bijvoorbeeld sociaal kwetsbare mensen zal de SEH zelf de zorg organiseren. Dit betreft ongeveer 5% van de gevallen.
Welke stappen bent u bereid te zetten om te voorkomen dat deze huisartsenposten verdwijnen?
Partijen kunnen zelf goede afwegingen maken over de inrichting van het spoedzorglandschap, zij kennen de lokale situatie het best. Eventuele wijzigingen in het aanbod zullen in samenhang moeten worden bezien met de gehele spoedzorgketen, zodat zorg van goede kwaliteit kan worden geleverd en deze ook voor iedereen goed toegankelijk blijft. Er zijn daarbij duidelijke procedures omschreven die hierbij gevolgd dienen te worden, zoals ik ook heb aangegeven in het antwoord op vraag 1.
Het bericht 'Provincie stond jarenlang toe dat Tata-fabriek kankerverwekkende stoffen lekte' |
|
Kiki Hagen (D66), Raoul Boucke (D66) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u het ermee eens dat het schokkend is dat de provincie in de jaren 80 al weet had van de hoge mate van kankerverwekkende uitstoot van polycyclische aromatische koolwaterstoffen (paks) door Tata Steel en vervolgens een convenant heeft afgesloten waar expliciet in staat opgenomen dat hier geen actie op hoeft te worden ondernomen («KF2: Geen nieuwe deuren/handhaving»)? Was hier een wettelijke basis voor en hoe beoordeelt u dit handelen van de provincie?1
Ik heb voor het antwoord op deze vraag contact gelegd met de provincie Noord-Holland. De provincie is niet nagegaan hoe de afweging in de jaren 80 precies is gemaakt om bepaalde maatregelen wel en andere niet in het betreffende convenant op te nemen. Hiervoor is uitgebreid archiefonderzoek nodig, en dit zal niets veranderen aan het feit dat deze maatregel eerder niet en later wel is genomen. De provincie en het ministerie willen tijd en energie te steken in wat wij vandaag kunnen doen om de gezondheid verder te verbeteren. Ik kan daarom hier geen oordeel over geven en zie ook geen reden om deze afweging nu nog te reconstrueren.
Kunt u een reconstructie geven van de totstandkoming van het besluit in 1988 om Tata steel niet te verplichten om de lekkende ovendeuren van kooksgasfabriek 2 te vervangen? Tot hoeveel extra uitstoot van paks en andere schadelijke stoffen heeft het besluit geleid om in 1988 geen nieuwe ovendeuren voor Kookgasfabriek 2 af te dwingen?
Zie het antwoord op vraag 1.
Het is op dit moment onbekend hoeveel minder PAK zou zijn uitgestoten als de ovendeuren eerder waren vervangen.
Bent u het ermee eens dat het onacceptabel is dat er ruim twintig jaar heeft gezeten tussen de eerste constatering van grote kankerverwekkende uitstoot door Tata en het moment dat de deuren van de kooksgasfabriek 2 werden vervangen? Kunt u aangeven welke ontdekkingen er eind jaren 90 zijn gedaan waardoor de provincie Noord-Holland tot een andere conclusie kwam dan eind jaren 80?
Er is indertijd (kennelijk) een afweging gemaakt om deze maatregel bij de Kooksgasfabriek 2 later te nemen. Het zou ook kunnen dat het indertijd niet mogelijk was om deze maatregel met het wettelijk instrumentarium af te dwingen. Hoe dit in het verleden precies is gegaan, is niet duidelijk. Ik heb geen zicht op «ontdekkingen» van eind jaren 90. Om dit precies na te gaan is archiefonderzoek nodig; dit zal echter niets veranderen aan het feit dat deze maatregel eerder niet en later wel is genomen.
Het beperken van uitstoot en aandacht voor de gezondheid rond Tata Steel heeft vandaag de dag terecht veel aandacht bij de provincie Noord-Holland, de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (OD NZKG) en bij mijn ministerie. Dat vind ik goed. Ik vind het belangrijk om onze tijd en energie te steken in wat wij vandaag kunnen doen om de gezondheid verder te verbeteren. Archiefonderzoek naar de totstandkoming van een maatregel die reeds is gerealiseerd past daar in mijn optiek niet bij.
Kunt u het interne document en het convenant dat destijds (1988) is gesloten waaraan wordt gerefereerd in het artikel alsnog openbaar maken? En kunt u daarbij aangeven hoeveel van de destijds geconstateerde negen «structurele» overtredingen staan opgenomen in dat convenant en hoeveel van deze overtredingen vandaag de dag nog steeds spelen?
Zowel de provincie Noord-Holland als mijn ministerie hebben dit document nog niet aangetroffen in het archief. Zodra deze documenten zijn aangetroffen, zal ik deze alsnog aan uw Kamer doen toekomen.
Kunt u een totaaloverzicht geven van alle afspraken (vergunningen, convenanten etc.) die tussen de jaren 70 en vandaag zijn gesloten/gemaakt tussen provincie/gemeenten/Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (OD NZKG) en Tata Steel?
Alle huidige vergunningen zijn in te zien via een GIS-viewer: https://gisviewer.odnzkg.nl/index.php?@TataSteel.
Per werkeenheid kan worden ingezien welke voorschriften voor die desbetreffende installatie gelden. Ik beschik niet over een historisch totaaloverzicht van alle afspraken die ooit tussen de Rijksoverheid, Provinciale en gemeentelijke overheid met Tata Steel zijn gemaakt.
Bent u, overwegende dat u in antwoord op eerdere schriftelijke vragen aangeeft dat zonder archiefonderzoek geen conclusies kunnen worden getrokken over de vraag of er sprake is geweest van een nalatige overheid, bereid om alsnog archiefonderzoek uit te voeren en de resultaten hiervan met de Kamer te delen?2
Nee. In het verleden zijn in de context van de toen geldende wet- en regelgeving en de toen heersende maatschappelijke opvattingen bepaalde keuzes gemaakt. Door de jaren heen zijn wettelijke voorschriften en vergunningen aangescherpt en zijn er meerdere maatregelen genomen om de uitstoot te verminderen. De in het artikel genoemde vergunning over de deuren van Kooksfabriek 2 is daar een voorbeeld van.
Met een archiefonderzoek kan wellicht in meer detail worden weergegeven hoe overwegingen zijn gemaakt en hoe die door de tijd heen veranderen. Dit leidt echter niet tot andere of nieuwe mogelijkheden om de leefomgeving in de IJmond vandaag de dag schoner en gezonder te maken. Ik vind het belangrijker om onze tijd en middelen in te zetten voor maatregelen waar we nu en in de toekomst iets aan hebben.
Waar is uw volgende uitspraak in de beantwoording van de schriftelijk vragen op gebaseerd: «Over het algemeen zijn de activiteiten van Tata voor het maken van staal en daarmee de uitstoot van emissies binnen de wettelijke normen.»? Bent u het ermee eens dat dit geenszins overeenkomt met de lopende lasten onder dwangsom? Geldt deze uitspraak ook voor de kookgasfabriek 2?
Tata Steel heeft een uitgebreide vergunning die uit veel verschillende onderdelen bestaat. Aan de meeste onderdelen van deze vergunning voldoet Tata Steel. Dat laat onverlet dat er ook overtredingen van de vergunning zijn. Daar wordt door het bevoegd gezag op toegezien en op gehandhaafd. Bijvoorbeeld met het huidige verscherpt toezicht op de Kooksgasfabrieken.
Bent u het ermee eens dat bij een fabriek die structureel haar vergunningen overtreedt en blijvend kankerverwekkende stoffen uitstoot de vergunning moet kunnen worden ingetrokken?
Het is aan het bevoegd gezag, in dit geval de provincie Noord-Holland, bij overtredingen handhavend op te treden. Of en wanneer de stap gezet moet worden om een vergunning in te trekken is ook aan het bevoegd gezag. Ik heb uw Kamer eerder al geïnformeerd over het onderzoek dat in dit kader door de OD NZKG wordt uitgevoerd bij de Kooksgasfabrieken3. De uitkomst van dit onderzoek wordt in het eerste kwartaal van 2024 verwacht.
Het advies van het Adviescollege Openbaarheid en Informatiehuishouding (ACOI) over de Wet open overheid (Woo) |
|
Nicole Temmink |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Wanneer komt het kabinet met een reactie op het rapport en de adviezen van het ACOI over de Woo?1
Er is een invoeringstoets uitgevoerd op de Wet open overheid (Woo). Hierin is het onderzoek van het Adviescollege Openbaarheid en Informatiehuishouding (ACOI) onder journalisten over de toegang tot overheidsinformatie meegenomen. Ik vraag de regeringscommissaris Informatiehuishouding en het ACOI te reflecteren op de Woo-invoeringstoets en een advies uit te brengen naar aanleiding hiervan (voorzien Q1 2024). De belangrijkste inzichten en aanbevelingen uit dit onderzoek van het ACOI zullen bij de kabinetsreactie op de Woo-invoeringstoets en bijbehorende adviezen betrokken worden. Deze kabinetsreactie is voorzien in de eerste helft van 2024.
Hoe reageert u op het feit dat 89 procent van journalisten weinig tot geen vertrouwen heeft in de overheid om zorgvuldig Woo-verzoeken af te handelen?
Dit is een zorgelijk signaal dat aansluit bij de constatering dat veel Woo-verzoeken buiten de wettelijke of afgesproken termijn worden afgehandeld. Voor de uitvoering van de controlerende taak van journalisten is de toegang tot overheidsinformatie van essentieel belang. Journalisten moeten daarom kunnen rekenen op een zorgvuldige en tijdige afhandeling van Woo-verzoeken. Het is dan ook een taak van alle bestuursorganen om hieraan te werken.
Er is door een extern bureau een invoeringstoets op de Woo uitgevoerd. Met deze Woo-invoeringstoets moet specifieker in kaart worden gebracht op welke punten het openbaarheidsbeleid in Nederland precies vastloopt en welke aanvullende maatregelen moeten worden genomen om dit te verbeteren.
Kunt u reageren op deze quote van een journalist «Ambtenaren doen steeds meer buiten Woo-kaders om (niets via email of apps bijvoorbeeld). Daarnaast zijn ambtenaren steeds maar bezig hun politieke bazen uit de wind te houden. Dat wordt belangrijker geacht dan openbaarheid en transparantie.»? Wat gaat u doen om transparantie en openbaarheid boven de politieke status van bewindspersonen te plaatsen?
Ik herken mij in algemene zin niet in het beeld dat ambtenaren steeds meer buiten de kaders van de Woo om doen en dat zij vooral bezig zijn hun bewindspersonen uit de wind te houden. Ambtenaren werken hard aan het realiseren van een opener overheid. Wel erken ik dat verzoekers, zoals journalisten, te vaak te laat de informatie ontvangen waar ze recht op hebben.
Openbaarheid moet los staan van de politieke status van bewindspersonen. Het is verontrustend dat uit het onderzoek naar voren komt dat dit beeld bestaat bij journalisten. Dit is dan ook een aanmoediging om, in overleg met journalisten en gebruikmakend van de resultaten van eerdergenoemde Woo-invoeringstoets, te kijken hoe we het beter kunnen doen.
Wat vindt u ervan dat 69 procent van journalisten die ervoor kiezen om geen Woo-verzoeken in te dienen die keuze maken vanwege de te lange doorlooptijd van de afhandeling?
Wanneer journalisten afzien van het indienen van Woo-verzoeken in verband met een (te) lange doorlooptijd, dan is dit niet in lijn met de bedoeling van de wet. De Woo verankert het recht op toegang tot overheidsinformatie voor eenieder als essentieel onderdeel van onze democratische rechtsstaat. Hierbij hoort het (eenvoudig) kunnen indienen van Woo-verzoeken en op tijd de gevraagde overheidsinformatie ontvangen. Laatstgenoemde blijkt helaas vaak nog niet goed te gaan.2 Om deze reden blijf ik, samen met individuele bestuursorganen, hard werken aan het verbeteren van de doorlooptijden van Woo-verzoeken.
Hoe kijkt u naar quotes uit het onderzoek van journalisten als «het lijkt soms of iedere vorm van voorlichting gericht is op het verbergen van informatie», en «bij alle verzoeken die ik nu heb lopen, zijn de termijnen overschreden en zijn stukken niet geleverd waarvan ik weet dat ze in het bezit zijn van de desbetreffende organisatie»? Deelt u de mening dat er een cultuur van tegenwerking en geheimhouding bestaat bij de ministeries?
Ik betreur het dat het onderzoek van het ACOI constateert dat journalisten een cultuur van tegenwerking en geheimhouding ervaren bij ministeries. Journalisten hebben een belangrijke controlerende taak in onze rechtsstaat en zijn belangrijke gebruikers van de Woo. Mede hierom vind ik het goed dat het ACOI een dergelijk onderzoek heeft uitgevoerd. Als stelselverantwoordelijk bewindspersoon voor het openbaarheidsbeleid vind ik het essentieel dat bestuursorganen zoveel mogelijk openbaarheid betrachten bij de uitvoering van hun taken en zich daarbij houden aan bestaande wet- en regelgeving.
Gelet op de huidige afhandelingstermijnen van Woo-verzoeken, kan ik mij voorstellen dat het gevoel bestaat dat er mogelijk onvoldoende prioriteit wordt gegeven aan de afhandeling van Woo-verzoeken. En alhoewel er op het gebied van cultuur en gedrag zeker nog stappen te zetten zijn, zie ik tegelijkertijd ook veel ambtenaren die hard werken om alle werkzaamheden, waaronder het openbaar maken van informatie, goed en zorgvuldig uit te voeren. Mede als gevolg van de huidige staat van de informatiehuishouding en de omvang en complexiteit van een deel van de verzoeken is het niet eenvoudig om (bepaalde) Woo-verzoeken snel af te handelen. Het uitvoeren van de Woo vergt op dit moment dan ook veel tijd, capaciteit en financiële middelen van bestuursorganen. Verschillende ministeries zijn momenteel bezig met het uitbreiden van de capaciteit om Woo-verzoeken af te handelen. Daarnaast zijn andere maatregelen nodig voor verbeteringen. Het is daarom van belang dat de knelpunten van zowel informatieverzoekers als uitvoerders door een extern bureau in kaart worden gebracht in het kader van de Woo-invoeringstoets, waarna verdere stappen gezet kunnen worden om de knelpunten te verbeteren.
Hoe reageert u op de claim van Follow the Money dat de cultuur van wantrouwen tegenover journalisten is gegroeid? Welke stappen gaat u zetten om ervoor te zorgen dat ministeries journalisten serieus nemen?2
De uitkomsten uit het onderzoek onder journalisten zijn voor mij een indicatie dat er nog een wereld te winnen is rondom het wederzijdse vertrouwen tussen journalisten en bestuursorganen. Een gebrek aan vertrouwen is niet bevorderlijk bij de uitvoering van de Woo. Ik vind het daarom van belang dat partijen meer en vroegtijdiger met elkaar in gesprek gaan, onder andere over de afhandeling van een Woo-verzoek. Dit zal naar mijn verwachting er niet alleen voor zorgen dat een verzoeker sneller de informatie ontvangt waar hij naar op zoek is en de uitvoeringslast voor bestuursorganen verlagen, maar ook het wederzijds begrip en vertrouwen tussen journalistiek en de overheid verbeteren.
Daarnaast zie ik het ook als mijn verantwoordelijkheid om het wederzijds vertrouwen en de relatie tussen journalistiek en de overheid te versterken. Daarvoor zijn zichtbaarheid en dialoog van belang. In dat kader zijn we vanuit mijn ministerie daarom gestart met het meer in gesprek gaan met gebruikers van de Woo, waaronder journalisten. Deze gesprekken maken inzichtelijk waar journalisten in de praktijk tegenaanlopen en waar zij verbeterpunten zien. Daarnaast is een invoeringstoets op de Woo uitgevoerd, waarin de ervaringen en perspectieven van journalisten en andere gebruikers van de Woo zijn meegenomen.
Kunt u een overzicht geven van hoe de afhandelingen van Woo-verzoeken bij de ministeries nu verloopt? Kunt u daarbij specifiek ingaan op de situatie bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, waar al sinds augustus geen WOO-besluiten meer zijn gepubliceerd? Kunt u daarbij aangeven hoeveel personeelskosten hiermee gemoeid zijn?
Vanaf dit jaar rapporteren we jaarlijks in de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk (JBR) over de afhandeling van Woo-verzoeken.4 Deze rapportage wordt jaarlijks in mei op verantwoordingsdag aangeboden aan uw Kamer. In deze rapportage wordt onder andere per ministerie gerapporteerd over hoeveel Woo-verzoeken er in een jaar zijn ontvangen, hoeveel er binnen en buiten de wettelijke of afgesproken termijn zijn afgehandeld en hoeveel er nog openstaan.
De afhandeling van informatieverzoeken is complex en verschilt per ministerie. In een eerdere Kamerbrief heeft de toenmalige Minister van BZK uiteengezet hoeveel verschillende rollen te onderscheiden zijn bij de afdoening van een Woo-verzoek en dat voor veel van de betrokken ambtenaren het afhandelen van Woo-verzoeken niet geldt als hun enige kerntaak.5 Hierdoor is het tot dusver niet mogelijk om een overzicht te geven van de hoeveelheid personeelskosten die gemoeid zijn met de afhandeling van Woo-verzoeken.
Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) publiceert Woo-besluiten met betrekking tot Covid-19 en bijbehorende documenten sinds begin september 2023 op een nieuw platform: www.open.minvws.nl. Documenten op dit platform zijn individueel toegankelijk en doorzoekbaar op zoektermen.6 Ik heb geen zicht op het aantal Woo-besluiten dat zij hierop publiceren. Niet-corona gerelateerde Woo-besluiten publiceert VWS via www.minvws.nl.
Welke stappen gaat u zetten om de afhandeling van Woo-verzoeken te verbeteren en het vertrouwen van journalisten in de openbaarheid van de overheid te herstellen?
Er ligt een grote opgave voor alle ministeries en voor BZK als stelselverantwoordelijk ministerie om de afhandeling van Woo-verzoeken te verbeteren. Het is duidelijk dat de Woo-termijnen vaak niet worden gehaald, en deze situatie moeten we verbeteren. Door de jaarlijkse rapportage in de JBR hebben we vanaf dit jaar inzicht in hoe het ervoor staat met de afhandeling van Woo-verzoeken per ministerie. Zoals aangegeven in eerdere antwoorden is door middel van de Woo-invoeringstoets gewerkt aan een inventarisatie van knelpunten voor gebruikers en uitvoerders van de Woo met daarbij concrete aanbevelingen voor geconstateerde knelpunten. Het ACOI en de regeringscommissaris Informatiehuishouding worden gevraagd om hierop te reflecteren en te komen met een advies voor de knelpunten van openbaarmaking op verzoek. Op grond hiervan zal er een kabinetsreactie volgen, waarin maatregelen aangekondigd worden om de toegang tot overheidsinformatie te verbeteren. Tot slot treden we vanuit mijn ministerie meer in dialoog met de journalistiek, onder andere om beter zicht te krijgen op hoe zij de Woo en de afhandeling van Woo-verzoeken ervaren. Ook deze input en de aanbevelingen uit het onderzoeksrapport van het ACOI zullen betrokken worden bij de kabinetsreactie.
De aanslag op Thierry Baudet in Gent |
|
Frederik Jansen (FVD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Op welk moment (tijdstip) heeft u kennisgenomen van de aanslag op Thierry Baudet in Gent?
Ik ben op diezelfde donderdagavond 26 oktober 2023 over de aanval op de heer Baudet geïnformeerd.
Heeft u na de aanslag in Gent contact opgenomen met de Belgische autoriteiten? Zo ja, op welk moment (tijdstip) en wat heeft dit contact opgeleverd? Zo nee, waarom niet?
Diezelfde avond nog heeft de Nederlandse ambassadeur contact gehad met de rector van de Universiteit van Gent en met de burgemeester van Gent. Zij hebben allebei de aanval stevig veroordeeld. Voorts is door de Nederlandse politie via de Belgische liaison informatie opgevraagd over de feiten en omstandigheden van de aanslag.
Hoe beoordeelt u het feit dat de dader, een 33-jarige Oekraïner, minder dan 24 uur na de aanslag weer is vrijgelaten? Hoe staat dit, in uw ogen, in verhouding tot het ruim zes maanden in voorarrest plaatsen van Max van den B., de man die Sigrid Kaag bij haar huis intimideerde?
Het is niet aan mij om uitspraken te doen over beslissingen die zijn genomen door de Belgische autoriteiten, noch over individuele zaken.
Heeft u contact opgenomen met de Belgische autoriteiten om te achterhalen welke veiligheidsrisico’s gepaard (zouden) gaan met de vrijlating van de dader? Zo ja, op welk moment (tijdstip)? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij om in te gaan op een individuele casus. Wat ik wel kan aangeven is dat er vanuit de Nederlandse politie contact is geweest met de Belgische autoriteiten.
Is er zicht op waar de dader zich nu bevindt? Kunt u uitsluiten dat de dader momenteel vrij in Nederland rondloopt?
Als Nederlandse overheid beschikken we niet over informatie over de verblijfplaats van betrokkene. Vanwege het vrije verkeer van personen binnen de Europese Unie is het niet uit te sluiten dat deze persoon zich in Nederland bevindt.
Is er door Nederland een onderzoek gestart naar hoe het heeft kunnen gebeuren dat een Nederlandse oppositiepoliticus het slachtoffer is geworden van een aanslag? Zo ja, wat is de voortgang van het onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Ik kan niet ingaan op aangelegenheden die individuele beveiligingssituaties betreffen.
Verwijt u de Belgische autoriteiten nalatigheid, doordat zij met massale politie-aanwezigheid sterk de indruk hebben gewekt garant te staan voor de veiligheid van Baudet, terwijl zij in de praktijk niets voor hem hebben betekend en mogelijk zelfs de persoonlijke beveiliging van Baudet op het verkeerde been hebben gezet? Zo nee, waarom niet?
Op basis van de sterke samenwerking, die van professionaliteit getuigt, vertrouw ik erop dat de Belgische autoriteiten zich maximaal hebben ingezet.
Bent u het ermee eens dat een dergelijke aanslag op een Nederlandse oppositiepoliticus, zeker gezien wat er met Pim Fortuyn is gebeurd, nóóit meer mag plaatsvinden?
Daar ben ik het absoluut mee eens. Dit is onacceptabel. Woorden bestrijd je met woorden. Nooit met geweld.
Hoe beoordeelt u de uitspraak «nee tegen fascisme, nee tegen poetinisme» door de dader tijdens de aanslag? Wat zegt deze uitspraak, in combinatie met de achtergrond van de Oekraïense dader, volgens u over zijn motieven?
Het is niet aan mij om uitspraken van individuen te interpreteren en nader te duiden.
Ziet u een mogelijk verband tussen de aanslag op Baudet en het feit dat hij, vanwege zijn standpunt om de Nederlandse wapenleveranties aan Oekraïne te stoppen en aan te sturen op vrede, op de beruchte Oekraïense «vijandenlijst» van Myrotvorets staat? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij om te speculeren over een mogelijk verband tussen de aanval op de heer Baudet en zijn standpunten over de Nederlandse steun aan Oekraïne.
Veroordeelt u het feit dat Baudet op de lijst van «vijanden van Oekraïne» staat vanwege zijn politieke overtuigingen?
De organisatie Myrotvorets is een organisatie die los staat van de Oekraïense autoriteiten of het leiderschap. In algemene zin ben ik van mening dat elke volksvertegenwoordiger vrij moet zijn om zijn politieke overtuigingen te delen.
Bent u bereid om tot het uiterste te gaan om Baudet van deze «vijandenlijst» af te krijgen en zo zijn vrijheid van meningsuiting als democratisch gekozen volksvertegenwoordiger te waarborgen?
Het gaat om een «vijandenlijst» die is opgesteld door een organisatie die los staat van de Oekraïense autoriteiten of het leiderschap. Het is niet aan mij om hier actie op te ondernemen.
Bent u bereid om in bilateraal overleg met Oekraïne, dat de laatste tijd veelvuldig plaatsvindt, erop aan te dringen dat Zelensky en zijn kabinet zich ten volste inspannen om Baudet van de «vijandenlijst» te krijgen?
Er is in dit geval sprake van een organisatie in Oekraïne die los staat van de Oekraïense autoriteiten of het leiderschap. Het is niet aan mij of het kabinet om het functioneren van een organisatie in Oekraïne aan de kaak te stellen in bilaterale gesprekken met president Zelensky of andere leden van zijn kabinet. Andersom zouden wij dat ook niet accepteren.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en, gezien de urgentie van dit onderwerp, zo spoedig mogelijk beantwoorden (uiterlijk op vrijdag 3 november)?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Een aanvullende randvoorwaarde over het invaren van pensioenen in het coronaherstelfonds |
|
Pieter Omtzigt (NSC) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Bij niet invaren kan Nederland honderden miljoenen EU-steun mislopen» uit Pensioenpro dd. 30 oktober 2023?1
Ja.
Klopt het dat het kabinet voor het verkrijgen van de volledige aanspraak van miljarden uit het EU-coronaherstelfonds als extra voorwaarde heeft opgenomen dat er in 2026 een goedgekeurd invaarbesluit moet zijn voor het pensioen van 66% van de actieve deelnemers en pensioengerechtigden?
Tijdens de behandeling van de Wet toekomst pensioenen (Wtp) is aan de Eerste Kamer toegezegd om de transitieperiode te verlengen tot 1 januari 2028. Voor een meerderheid van de Eerste Kamer was dit een belangrijke voorwaarde om met de Wtp te kunnen instemmen. Met de langere transitieperiode is een zorgvuldige transitie mogelijk en hier hecht ik aan. Tijdens het debat met de Eerste Kamer is gevraagd wat de consequenties zouden zijn voor het herstel- en veerkrachtplan (HVP). Ik heb destijds aangegeven dat met de Europese Commissie in overleg zou worden getreden over de mogelijke gevolgen voor het HVP.
Op 30 mei 2023 heeft de Eerste Kamer ingestemd met de Wet toekomst pensioenen. Hierop volgend (28 juni jl.) heeft een eerste overleg plaatsgevonden met de Europese Commissie. In eerste instantie om te bezien wat de gevolgen zijn van de toezegging aan de Eerste Kamer in relatie tot de afspraken in het HVP. Daaruit bleek dat door de verlenging van de transitieperiode in strikte zin niet meer kon worden voldaan aan de eerder gemaakte afspraken in het HVP. De looptijd van de herstel- en veerkrachtfaciliteit (HVF) liep namelijk niet meer in lijn met de duur van de pensioentransitie. Waar deze eerder gelijktijdig liepen, is dat met verlenging van de pensioentransitie (tot uiterlijk 1 januari 2028) niet meer het geval. De HVF-verordening vereist dat alle HVF-betalingen uiterlijk in 2026 plaatsvinden en dat voorafgaand aan de uitbetaling zeer strenge Europese verantwoording op de rechtmatige besteding van deze gelden heeft plaatsgevonden. Door verlenging van de pensioentransitie is door de Europese Commissie niet te concluderen of de pensioenhervorming in 2026 is voltooid.
Er moest daarom een nadere operationalisering plaatsvinden van de reeds afgemaakte afspraken in het HVP, die in lijn zijn met de Wet toekomst pensioenen en de verlengde transitieperiode. Zonder de nadere operationalisering zou de pensioenhervorming vanwege de duur niet meer in lijn zijn met het HVP, waardoor Nederland middelen uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit zou mislopen.
Aan de hand van verschillende overleggen met de Europese Commissie van juni tot en met oktober is uiteindelijk gekozen om de verlenging van de transitieperiode in te passen in de in het HVP vastgelegde afspraken over de pensioenhervorming.
Dat heeft geleid tot het toevoegen van een doelstelling, waarmee recht wordt gedaan aan het realiseren van de initiële HVP-afspraken binnen de looptijd van de herstel- en veerkrachtfaciliteit én de verlengde transitieperiode van de stelselherziening, zoals die aan de Eerste Kamer is toegezegd. De toegevoegde doelstelling betreft een operationalisering van de reeds gemaakte afspraken in het HVP. In het oorspronkelijke HVP, dat in samenspraak met de Tweede Kamer tot stand is gekomen, was namelijk het volgende al vastgelegd:
«Deze overgangsperiode duurt niet langer dan 31 december 2026. Gedurende deze periode worden de nodige stappen ondernomen om bestaande pensioencontracten te wijzigen en pensioenactiva uit hoofde van bestaande pensioenovereenkomsten over te dragen naar het nieuwe systeem.»
Daarmee was het invaren van bestaande pensioenen altijd al doelstelling binnen het HVP, waarop de Europese Commissie zou oordelen. Bij het beoordelen van de mijlpalen en doelstellingen betrekt de Europese Commissie namelijk ook de toelichting van de maatregel. Dit betreft een integraal onderdeel van de beoordeling. De toegevoegde doelstelling verandert hier dus niets aan.
Voor de volledigheid merk ik op dat om aanspraak te maken op de volledige voor Nederland gereserveerde middelen uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit (hierna: HVF) alle 133 mijlpalen en doelstellingen behaald dienen te worden. Eén daarvan is inderdaad dat uit de goedgekeurde invaarbesluiten tot en met augustus 2026 (laatste betaalverzoek aan de Europese Commissie) valt op te maken dat 66% van deelnemers en gepensioneerden per uiterlijk 1 januari 2027 zullen overstappen naar het nieuwe pensioenstelsel (of al eerder zijn overgestapt). Er zijn nog drie andere mijlpalen die betrekking hebben op de pensioenhervorming (inwerkingtreding van de wet, indienen van transitieplannen en indienen van implementatieplannen). In een Kamerbrief over de financiële risico’s van demissionaire status van het kabinet en de daarop mogelijk volgende controversieel verklaringen bent u geïnformeerd over de kortingsmethodologie die de Europese Commissie kan toepassen als er sprake is dat één of meerdere mijlpalen of doelstellingen van het herstel- en veerkrachtplan (hierna: HVP) niet (tijdig) zijn behaald.2
Kunt u aangeven wanneer het kabinet heeft besloten tot deze extra randvoorwaarde?
Er is niet zo zeer één moment geweest waarop dit is besloten. Na de instemming van de Eerste Kamer is er contact geweest met de Europese Commissie. Vervolgens hebben er vanaf juni tot en met oktober meerdere overleggen plaatsgevonden. In eerste instantie om te bezien wat de gevolgen zijn van de toezegging aan de Eerste Kamer in relatie tot de afspraken in het HVP, en vervolgens met als doel de verlenging van de transitieperiode in te passen in de reeds afgemaakte afspraken in het HVP.
Het overleg over de aanpassing heeft uiteindelijk parallel plaatsgevonden met de wijziging van het HVP om het hoofdstuk over REPowerEU aan te vullen. Pas eind september is uit informele gesprekken met de Europese Commissie gebleken dat zij konden instemmen met de nadere operationalisering in de toegevoegde doelstelling. De uitkomst is formeel pas vastgesteld door de Ecofinraad, dit vond op 17 oktober 2023 plaats toen werd ingestemd met de Nederlandse REPowerEU-inzet en de gelijktijdige wijzigingen van het HVP, waaronder de wijziging van de afspraken over de herziening van het pensioenstelsel. Hierover is uw Kamer geïnformeerd per brief van 23 oktober.
Kunt u aangeven hoe deze extra randvoorwaarde in de stukken van de Raad van de Europese Unie terecht is gekomen?
Zie antwoord 3.
Kunt u aangeven waarom het kabinet heeft besloten tot deze extra randvoorwaarde en hierbij precies aangeven waar de oorspronkelijke randvoorwaarden over pensioen knelden?
In de afspraken met de Europese Commissie met betrekking tot de pensioenhervorming in het kader van het Nederlandse HVP stond dat de transitieperiode niet langer zou duren dan tot 31 december 2026 (de facto1 januari 2027).3 Vanwege de toezegging aan de Eerste Kamer om de transitieperiode te verlengen tot 1 januari 2028, kon niet meer voldaan worden aan de eerder gemaakte afspraken met de Europese Commissie. Om te voorkomen dat de Europese Commissie zou oordelen dat er niet meer aan de Europese vereisten van het HVP voldaan zou worden, namelijk het niet adequaat dekken van de landspecifieke aanbevelingen uit het Europees Semester, en dat Nederland hierdoor middelen uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit zou mislopen, is er binnen de bestaande afspraken een nadere operationalisering geformuleerd.
In hoeverre zijn de oorspronkelijke randvoorwaarden nu aangepast en hoe hebben de aangepaste voorwaarden in combinatie met de nieuwe extra voorwaarden nu meer ruimte gegeven?
De afspraak dat de transitieperiode niet langer zou duren dan tot 31 december 2026 (de facto1 januari 2027) is losgelaten door de Europese Commissie. Om toch voldoende zekerheid te bieden dat de hervorming wel daadwerkelijk geïmplementeerd zal worden binnen de looptijd van de HVF, is afgesproken dat uit de goedgekeurde invaarbesluiten tot en met augustus 2026 (laatste betaalverzoek aan de Europese Commissie) valt op te maken dat 66% van deelnemers en gepensioneerden per uiterlijk 1 januari 2027 zullen overstappen naar het nieuwe pensioenstelsel (of al eerder zijn overgestapt).
Herinnert u zich de brief op 4 juli 20232 aan de Tweede Kamer over de voortgang van de implementatie van het Nederlandse Herstel- en Veerkrachtplan (HVP), waarin staat dat het mogelijk is om in uitzonderlijke gevallen de nationale HVP’en te wijzigen indien er sprake is van objectieve omstandigheden die tot bijstelling nopen en dat dit het geval is voor drie maatregelen die in de brief opgesomd staan, maar waarbij pensioen niet genoemd is?
Ja.
Herinnert u zich nog de passage uit een gewijzigd «herstel- en veerkrachtplan» ingediend bij de Europese Commissie op 6 juli 20233: «Nederland heeft uitgelegd dat één maatregel niet langer volledig haalbaar is binnen het tijdsbestek van de bij Verordening (EU) 2021/241 ingestelde herstel- en veerkrachtfaciliteit («de faciliteit») vanwege een onvoorziene piek in de werklast van de instanties die verantwoordelijk zijn voor de ondersteuning van pensioenfondsen bij de uitvoering van de hervorming, terwijl aanzienlijke tekorten aan arbeidskrachten in Nederland het moeilijker maken om de administratieve capaciteit op te voeren. Dit betreft maatregel C4.1 R3 (Hervorming pensioenstelsel tweede pijler) van component 4 (Versterk arbeidsmarkt, pensioen en toekomstgericht onderwijs). Op basis hiervan heeft Nederland verzocht om de beschrijving van de maatregel te wijzigen en een extra streefdoel toe te voegen»?
Ja. Na instemming met de Wet toekomst pensioenen in de Eerste Kamer in mei 2023, waarbij werd toegezegd tot het verlengen van de transitieperiode, is Nederland in overleg getreden met de Europese Commissie om de verlenging van de transitieperiode in te passen in de in het HVP vastgelegde afspraken over de pensioenhervorming. Daarbij is door de Europese Commissie aangegeven dat er sprake moet zijn van objectieve omstandigheden die het behalen van de oorspronkelijke afspraken onmogelijk maken (cf. art. 21 HVF-verordening). Begin juli was Nederland nog in gesprek met de Europese Commissie over de onderbouwing van de objectieve omstandigheden. Er kon op dat moment nog niet van worden uitgegaan dat de genoemde objectieve omstandigheden zouden worden geaccepteerd als grond voor het wijzigingen van de bestaande afspraken over de pensioenhervorming in het HVP.
Deze worden uiteindelijk door de Europese Commissie beoordeeld. De uitkomst van het overleg met de Europese Commissie was dus nog niet bekend toen uw Kamer werd geïnformeerd over de Nederlandse REPowerEU-inzet [voetnoot Kamerbrief 4 juli]. Dat is uiteindelijk pas formeel vastgesteld toen de Ecofinraad op 17 oktober 2023 instemde met de Nederlandse REPowerEU-inzet en de gelijktijdige wijzigingen van het HVP, waaronder de wijziging van de afspraken over de herziening van het pensioenstelsel. Hierover is uw Kamer geïnformeerd per brief van 23 oktober.
Kunt u aangeven waarom de Kamer, met inachtneming van de brief van 4 juli 2023 en het gewijzigd «herstel- en veerkrachtplan», niet is geïnformeerd over de extra randvoorwaarde ten aanzien van pensioen? Deelt u de mening dat u de Kamer hierover had moeten informeren voordat u dit aan de Europese Commissie had voorgelegd? Waarom heeft u dat niet gedaan?
Zoals in eerdere antwoorden is toegelicht, is er een proces geweest van enkele maanden, wat uiteindelijk heeft geleid tot de nadere operationalisering in de toegevoegde doelstelling. Op 4 juli lag er nog geen afgesproken voorstel dat gedeeld kon worden met de Kamer. Op dat moment waren er nog gesprekken over de impact op de initiële afspraken van het HVP, hoe een eventuele operationalisering zou moeten luiden en de vereisten voor de onderbouwing. Voor Nederland is daarbij het uitgangspunt geweest dat wordt aangesloten bij de bestaande afspraken in het HVP, in relatie tot de Wet toekomst pensioenen en de verlenging van de transitieperiode waarmee een zorgvuldige transitie mogelijk is.
Aan de hand van verschillende overleggen met de Europese Commissie van juni tot en met oktober is uiteindelijk gekozen om de verlenging van de transitieperiode in te passen in de in het HVP vastgelegde afspraken over de pensioenhervorming. Dat heeft geleid tot het toevoegen van een doelstelling, waarmee recht wordt gedaan aan het realiseren van de initiële HVP-afspraken binnen de looptijd van de herstel- en veerkrachtfaciliteit én de verlengde transitieperiode van de stelselherziening, zoals die aan de Eerste Kamer is toegezegd. De toegevoegde doelstelling betreft een operationalisering van de reeds gemaakte afspraken in het HVP.
Uiteindelijk was de uitkomst pas bekend toen de Ecofinraad op 17 oktober 2023 instemde met de Nederlandse REPowerEU-inzet en de gelijktijdige wijzigingen van het HVP, waaronder de wijziging van de afspraken over de herziening van het pensioenstelsel. Hierover is uw Kamer geïnformeerd per brief van 23 oktober.
Realiseert u zich dat de extra randvoorwaarde betekent dat 66% van de bestaande toegezegde vaste uitkeringen voor actieve deelnemers en reeds gepensioneerden omgezet moet worden naar persoonlijke pensioenvermogens waaruit voortaan een variabele uitkering resulteert? Er staat immers «de in deze besluiten vastgelegde invaardatum valt uiterlijk op 1 januari 2027».
Dat is niet het geval. De toegevoegde doelstelling betreft een nadere operationalisering van de eerdere afspraken. Hiermee wordt geen verplichting gecreëerd voor sociale partners en pensioenfondsbesturen, zoals wordt gesuggereerd in de vraag. De pensioenhervorming zoals geformuleerd in de Wet toekomst pensioenen, waarbij invaren het uitgangspunt is, is opgenomen in het HVP. Hier is met uw Kamer over gedebatteerd in mei 2022.
Vervolgens is uw Kamer in juni 2022 geïnformeerd over de definitieve ingezonden versie.6 In het oorspronkelijke HVP is al opgenomen dat er sprake is van het overdragen van de pensioenen naar het nieuwe pensioenstelsel. Daarover was het volgende opgenomen:
Bij het beoordelen van de mijlpalen en doelstellingen betrekt de Europese Commissie ook de toelichting van de maatregel (zoals bovenstaand geciteerd). Dit betreft een integraal onderdeel van de beoordeling. Invaren was hiermee altijd al onderdeel van het HVP. De toevoeging van de doelstelling verandert hier dus niets aan en ziet vooral op het feit dat de looptijd van de herstel- en veerkrachtfaciliteit niet meer in lijn is met de duur van de pensioentransitie. Waar deze eerder gelijktijdig liepen, is dat met verlenging van de pensioentransitie (tot uiterlijk 1 januari 2028) niet meer het geval. De HVF-verordening vereist namelijk dat alle HVF-betalingen uiterlijk in 2026 plaatsvinden en dat voorafgaand aan de uitbetaling zeer strenge Europese verantwoording op de rechtmatige besteding van deze gelden heeft plaatsgevonden. Door verlenging van de pensioentransitie is door de Europese Commissie niet te concluderen of de pensioenhervorming in 2026 is voltooid. Er moest daarom een nadere operationalisering plaatsvinden van de reeds afgemaakte afspraken in het HVP, die in lijn zijn met de Wet toekomst pensioenen en de verlengde transitieperiode. Zonder de nadere operationalisering zou de pensioenhervorming vanwege de duur niet meer in lijn zijn met het HVP, waardoor Nederland middelen uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit zou mislopen.
Bent u zich ervan bewust dat een besluit tot invaren een bevoegdheid is van de sociale partners en pensioenfondsbesturen en dus niet van het kabinet?
Ja, ik ben bekend met de vormgeving van de Wet toekomst pensioenen.
De doelstelling in het HVP verandert die bevoegdheid niet. Om aanspraak te kunnen maken op de middelen gaat het er bij deze doelstelling om dat uit de goedgekeurde invaarbesluiten tot en met augustus 2026 (laatste betaalverzoek aan de Europese Commissie) valt op te maken dat 66% van deelnemers en gepensioneerden per uiterlijk 1 januari 2027 zullen overstappen naar het nieuwe pensioenstelsel (of al eerder zijn overgestapt). Uiteindelijk blijft het de bevoegdheid van de sociale partners en pensioenfondsbesturen of zij ervoor kiezen om de bestaande pensioenaanspraken- en rechten in te varen naar het nieuwe pensioenstelsel.
Kunt u aangeven waarom het kabinet niet als randvoorwaarde heeft opgenomen dat 66% van de nieuwe pensioenopbouw in het nieuwe stelsel plaatsvindt? In plaats van het 66% invaren, aangezien sociale partners ook het besluit kunnen nemen om niet in te varen en zelfs als zij een voorgenomen besluit hebben om in te varen, de toezichthouder dat besluit alsnog kan blokkeren?
De decentrale verantwoordelijkheid voor een evenwichtige pensioentransitie blijft bij sociale partners en pensioenfondsen. Zij besluiten hoe zij de transitie vormgeven. Dit wordt niet aangepast.
De toegevoegde doelstelling betreft een nadere operationalisering van de eerder gemaakte afspraken in het HVP. Ik heb mij daarbij verhouden tot drie uitgangspunten, de Wet toekomst pensioenen, welke met een brede meerderheid door het parlement is aangenomen, het oorspronkelijke HVP en de toezegging aan de Eerste Kamer voor een verlengde transitieperiode.
De randvoorwaarde zoals in de vraag geformuleerd zou een aanpassing van de afspraken betreffen, waarbij het de vraag is of Nederland daarmee nog aanspraak maakt op de Europese middelen.
Kunt u aangeven waar die 66% op is gebaseerd?
Bij toevoeging van de doelstelling is het uitgangspunt geweest dat er voldoende zekerheid kan worden geboden bij het laatste betaalverzoek van Nederland aan de Europese Commissie over de mate waarin de pensioenhervorming is behaald. Tegelijkertijd is daarbij vastgesteld dat niet alle pensioenfondsen zullen beogen om uiterlijk per 1 januari 2027 in te varen, dat volgt logischerwijs uit het additionele transitiejaar. Er is gepoogd om een balans te vinden tussen zo veel mogelijk zekerheid enerzijds en een realistische inschatting anderzijds, op basis van de huidige beoogde invaardata van de grootste pensioenfondsen. Die balans is uiteindelijk gevonden op 66%.
Indien het ABP geen invaarbesluit voor die datum neemt, kan de 66% dan nog gehaald worden? Zo ja, hoe dan?
De deadline voor het indienen van een invaarbesluit ligt op 1 juli 2025. Vervolgens heeft DNB zes maanden (en twee keer drie maanden verlenging) om het invaarbesluit te beoordelen. Als ABP niet zou invaren, of niet tijdig een invaarbesluit indient, is 66% formeel nog steeds haalbaar. Volgens cijfers van DNB7 vormt ABP ongeveer 23% van het totaal, gekeken naar deelnemers en pensioengerechtigden.
Realiseert u zich dat het ABP nu al gepland staat per 2027, ofwel buiten de nu afgesproken deadline voor 2026?4 en dat wellicht andere fondsen ook een langere voorbereidingstijd nodig zullen hebben.
De doelstelling kijkt naar de goedgekeurde invaarbesluiten en de daarin opgenomen beoogde overstapdata. Het moment van invaren ligt logischerwijs na de goedkeuring van het invaarbesluit, maar met de doelstelling wordt dus specifiek gekeken naar de invaarbesluiten en de bijbehorende beoogde overstapdata (en niet zo zeer naar bewijs van het daadwerkelijke invaren).
Specifiek geldt dat uit de goedgekeurde invaarbesluiten tot en met augustus 2026 (laatste betaalverzoek aan de Europese Commissie) moet op te maken zijn dat 66% van deelnemers en gepensioneerden per uiterlijk 1 januari 2027 zullen overstappen naar het nieuwe pensioenstelsel (of al eerder zijn overgestapt). Als het invaarbesluit van ABP in mei 2026 wordt goedgekeurd, en daarmee is behaald dat 66% van deelnemers en gepensioneerden per 1 januari 2027 of al eerder is overgestapt naar het nieuwe pensioenstelsel, dan is de doelstelling behaald.
Hoe denkt u de door de Kamer gewenste zorgvuldige voorbereiding op de overgang naar een nieuw stelsel te kunnen garanderen als er op deze manier extra druk komt op een snelle overgang?
Een zorgvuldige pensioentransitie is voor mij zeer belangrijk. Dat heb ik tijdens de debatten over de Wet toekomst pensioenen ook uitgesproken. Met de Eerste Kamer is aanvullend specifiek besproken welke aanvullende maatregelen nodig zijn om een zorgvuldige pensioentransitie te borgen. Dit betreft het aanstellen van de regeringscommissaris die onafhankelijk advies aan mij uitbrengt over de voortgang van de transitie en die het delen van goede voorbeelden en kennisuitwisseling binnen de sector aanjaagt. Ook heb ik toegezegd dat er tussentijds weegmomenten komen waarbij de voortgang in de gaten gehouden wordt. Het eerste weegmoment zal bij de voortgangsbrief medio 2024 plaatsvinden, het tweede weegmoment begin 2025. Eventuele aanpassingen in de transitietermijnen en in het bestaande wettelijke kader naar aanleiding van knelpunten die uit de monitoring en de advisering van de regeringscommissaris naar voren komen, zullen dan ook zo spoedig mogelijk opgepakt moeten worden. Tot slot is afgesproken dat de transitiedata uit de Wet toekomst pensioenen worden overgeheveld naar een algemene maatregel van bestuur, waarbij de pensioentransitie wordt verlengd naar 1 januari 2028.9 Daarmee is een zorgvuldige pensioentransitie mogelijk.
Zoals eerder aangegeven (zie ook antwoord 2) moest er vanwege de langere transitieperiode een nadere operationalisering plaatsvinden van de reeds gemaakte afspraken in het HVP, die in lijn zijn met de Wet toekomst pensioenen en de verlengde transitieperiode. Zonder de nadere operationalisering zou de pensioenhervorming vanwege de duur niet meer in lijn zijn met het HVP, waardoor Nederland middelen uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit zou mislopen.
De nadere operationalisering zorgt ervoor dat het HVP weer in lijn is met de afspraak voor een langere transitieperiode waarmee een zorgvuldige transitie mogelijk blijft. Voor de volledigheid merk ik op dat de decentrale verantwoordelijkheid van sociale partners en pensioenfondsen met betrekking tot de pensioentransitie ongewijzigd blijft. Ik ben hoe dan ook niet voornemens te treden in deze decentrale verantwoordelijkheden.
Realiseert u zich dat Nieuw Sociaal Contract vindt dat er instemmingsrecht voor deelnemers dient te zijn op het invaarbesluit en dat deze nieuwe voorwaarde ertoe leidt dat als deelnemers (zoals gepensioneerden) niet instemmen met het omzetten van hun pensioenrechten de staat dan honderden miljoenen misloopt uit het coronaherstelfonds?
Ik heb mij bij de nadere operationalisering van de doelstelling verhouden tot drie uitgangspunten, de Wet toekomst pensioenen, welke met een brede meerderheid door het parlement is aangenomen, het oorspronkelijke HVP en de toezegging aan de Eerste Kamer voor een verlengde transitieperiode.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat de voorwaarde voor het coronaherstelfonds gewijzigd wordt, in die zin dat 66% van de besluiten over invaren genomen moet zijn voor 1 januari 2028 en dat het besluit ook negatief kan zijn, namelijk niet invaren?
Een dergelijke doelstelling zou niet in lijn zijn met het oorspronkelijke HVP, waardoor Nederland middelen uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit zou mislopen. Ik vind het niet opportuun om hiervan af te wijken.
Herinnert u zich dat u de lijst met juridische adviezen over invaren (en de openbaarmaking van die adviezen) aan de Kamer zou sturen in november? Kunt u deze aan de antwoorden op eerder gestelde schriftelijke vragen toevoegen?5
Ja dat herinner ik mij. Ik heb aangegeven een lijst te zullen opstellen met de interne en externe schriftelijke adviezen die sinds 2010 zijn gegeven over invaren. Voor de interne adviezen ga ik daarbij uit van (beslis)nota’s van ambtenaren aan mij en mijn ambtsvoorgangers. Per advies zal ik vervolgens bekijken of alle informatie openbaargemaakt kan worden of dat bepaalde onderdelen niet gedeeld kunnen worden vanwege het belang van de Staat.
Ook heb ik aangegeven, vanwege het bijbehorende zeer omvangrijke uitzoekwerk, te streven de uitkomst van de inventarisatie met u te kunnen delen in november. Voor dit moment kan ik u mededelen dat de inventarisatie nog gaande is en dat ik hoop dit in november met u te kunnen delen.
Kunt u deze vragen een voor een en ten minste een week voor de Tweede Kamerverkiezingen beantwoorden?
De vragen zijn zo veel mogelijk een voor een en binnen de reguliere termijn die geldt voor Kamervragen beantwoord.
Het opnieuw verlengen van de gedoogperiode voor de garnalenvisserij op de Waddenzee en de Noordzeekust zone |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Welk perspectief denkt u te bieden met het wederom verlengen van de gedoogperiode, aangezien er vanuit de sector op wordt gewezen dat het verlengen van de gedoogperiode geen perspectief biedt voor de lange termijn?
De leverantie- en installatietijden van de katalysatoren belemmeren momenteel in praktische zin de ingezette verduurzaming. Met de langere periode van gedogen biedt ik de vissers extra ruimte om die verduurzaming toch door te zetten, juist ook door met de gecontinueerde visserij voldoende inkomsten voor die investering te genereren.
Ik wil in de loop van 2024 vervolgens overgaan op besluitvorming op de vergunningaanvragen.
Mij is bekend dat deze visserijsector van diverse kanten nog andere bedreigingen voor haar bedrijfsvoering en bestaansrecht ziet. Mede in dat verband werkt de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, samen met de sector en betrokken natuurorganisaties, aan een Toekomstperspectief Garnalenvisserij voor de langere termijn.
Wanneer verwacht u een definitief antwoord te kunnen geven op het verzoek vanuit de visserij waarin wordt verzocht om de visserij onder bestaand recht te laten vallen?
Ik heb reeds eerder inhoudelijk aangegeven op welke wijze de garnalenvissers eventueel een beroep op een bestaand recht zouden kunnen onderbouwen. Zonder daarbij te kunnen garanderen dat een dergelijk beroep juridisch ook stand zou kunnen houden.
Tot op heden is vanuit deze visserijsector nog geen dusdanige juiste danwel volledige documentatie aangeleverd om een beroep op een bestaand recht te kunnen doen. Uiteraard blijft het de individuele vissers vrij staan om hierop gecontinueerd inzet te plegen.
Verwacht u dat er een juridisch houdbare route is om de visserij onder bestaand recht te laten vallen?
Ik moet en wil hierop flinke slagen om de arm houden; dat is de sector ook bekend. Eerder berichtte ik uw Kamer over de voorziene juridische houdbaarheid op 11 mei 2023 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 2564).
Het bericht 'Dit gebeurt er met die 30 miljoen ‘vergeten’ euro's op oude ov-chipkaarten' |
|
Fahid Minhas (VVD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Dit gebeurt er met die 30 miljoen «vergeten» euro's op oude ov-chipkaarten»?1
Ja, hiermee ben ik bekend.
Wat vindt u ervan dat het bedrijf Translink binnenkort bijna 36 miljoen euro aan tegoeden van reizigers toevoegt aan het eigen vermogen?
Translink voegt geen tegoeden toe aan het eigen vermogen. Dit geld is van de reizigers en staat gereserveerd op een aparte bankrekening. Tot 5 jaar na het verlopen van de kaarten wordt dit beheerd door Translink. Als een anonieme OV-chipkaart na vijf jaar verloopt, heeft de kaarthouder nog vijf jaar na de vervaldatum de mogelijkheid om het niet-gebruikte saldo terug te vragen. Saldo dat na deze wettelijke verjaringstermijn nog steeds op een verlopen anonieme OV-chipkaart staat, kan niet meer worden teruggevraagd en vervalt aan Translink als uitgever van de OV-chipkaart. Voor de besteding van dit geld zijn in 20172 in het Nationaal Openbaar Vervoer Beraad (NOVB) afspraken gemaakt met overheden, reizigersorganisaties en OV-bedrijven, waarbij de niet opgenomen tegoeden ten gunste van de reiziger worden besteed.
Het geld wordt gebruikt voor drie overeengekomen doelen:
De verantwoording over de besteding van dit geld is jaarlijks terug te lezen in de jaarverslagen van Translink.
Is bij u bekend hoeveel geld Translink de afgelopen jaren specifiek heeft uitgegeven aan de informatievoorziening aan reizigers om tegoeden op te vervallen ov-chipkaarten terug te vragen? Zo ja, bent u het ermee eens dat er te weinig bekendheid wordt gegeven, door Translink, aan de mogelijkheid om geld van ov-chipkaarten terug te vragen?
Translink en de OV-bedrijven zetten zich in om mensen aan te sporen hun niet-gebruikte saldo op anonieme OV-chipkaarten terug te vragen. Dit is de afgelopen jaren onder meer gedaan door in voertuigen en in en om stations hiervoor campagne te voeren. Translink en de OV-bedrijven hebben de kosten daarvan niet in rekening gebracht ten laste van deze gelden. Ze zijn dan ook niet opgenomen in de rapportage over de bestedingen van het vrijgevallen overgebleven saldo. Het exacte bedrag is mij niet bekend.
Campagnes leverden in de praktijk niet het gehoopte resultaat (een serious-requestactie in samenwerking met 3FM leverde uiteindelijk bijvoorbeeld maar € 8.000,– op). Daarom is in 2020 marktonderzoek uitgevoerd om te kunnen achterhalen hoe kaarthouders met een anonieme OV-chipkaart het beste kunnen worden geholpen om hun geld terug te krijgen. Dit heeft nieuwe inzichten opgeleverd, waaronder de «OV-chipkaart.nl herinneringsservice» op www.ov-chipkaart.nl. Na registratie krijgt de reiziger drie dagen voordat de kaart verloopt een e-mail die de reiziger op het terugvragen van het nog op de kaart staande saldo attendeert. Aanmelden voor deze e-mailservice blijft altijd de keuze van de reiziger.
Sinds half oktober 2023 is het proces rond saldo retour vragen verder vereenvoudigd waardoor dit via www.ov-chipkaart.nl nu volledig digitaal kan gebeuren.
De recente publiciteit na het krantenartikel in het Algemeen Dagblad3 over overgebleven saldo op OV-chipkaarten heeft kortstondig effect gehad op het aantal verzoeken tot teruggave. Een ruime week na de publiciteit was het aantal verzoeken volgens Translink vrijwel terug op het gebruikelijke niveau na een piek van één dag.
Klopt het dat vorig jaar 5 miljoen euro van vergeten ov-kaarten door Translink uitgegeven is, waarvan 4,1 miljoen euro ging naar ict-activiteiten van Translink zelf?
De ICT-activiteiten waar het krantenartikel aan refereert, zijn initiatieven die zijn ontplooid in het kader van afspraken over de besteding van deze restsaldi. In dit geval innovaties in het kader van OV-betalen om het reizen met en betalen in het openbaar vervoer nog gemakkelijker en plezieriger te maken, zoals investeringen in OVpay. In 2022 is hieraan € 4,1 miljoen besteed. Alle bestedingsdoelen zijn terug te vinden in de jaarverslagen van Translink4.
Is het juist dat er ook 80.000 euro overgemaakt is naar de Linda Foundation? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Er is geen geld overgemaakt naar de Linda Foundation. Wel zijn in 2019, 2020 en 2021 door Translink anonieme OV-chipkaarten met saldo beschikbaar gesteld aan de Linda Foundation, om gezinnen die in zware financiële problemen zitten rond de feestdagen een steuntje in de rug te geven. Het gaat daarbij om mensen die door hun financiële situatie geen of beperkt toegang hebben tot het OV.
Hier wordt geld van reizigers, dat na de wettelijke termijn van 5 jaar na de vervaldatum van de OV-chipkaart vrijvalt, besteed aan reizigers. Het saldo op de verstrekte kaarten is ook daadwerkelijk gebruikt om te reizen met het OV. Het geld vloeit door te reizen met deze OV-chipkaarten terug in het openbaar vervoer. Dit is in lijn met de afspraken met het NOVB. Deze bestedingen zijn terug te vinden in het jaarverslag van Translink.
Hoeveel geld werd er uitgegeven aan nieuwe initiatieven om het geld terug te krijgen bij de rechtmatige eigenaren?
Nieuwe initiatieven om het geld terug te krijgen bij de rechtmatige eigenaren vallen onder de eerste van de in antwoord 2 genoemde doelen. In 2022 is € 20.000,– uitgegeven aan dit doel. De bedragen voor de verschillende doelen zijn ieder jaar terug te lezen in het jaarverslag van Translink.
Bent u ermee bekend dat in het verleden afspraken zijn gemaakt binnen het Nationaal Openbaar Vervoer Beraad (NOVB), met instemming van de consumentenorganisaties? Zo ja, zijn de gedane uitgaven conform deze afspraken?
Zoals gemeld bij vraag 2 ben ik bekend met de afspraken uit het NOVB hierover. De uitwerking daarvan is in lijn met deze afspraken en worden jaarlijks verantwoord door Translink in haar Jaarverslag.
Klopt het dat de drie specifieke thema's ter besteding van overgebleven niet-saldi niet nader zijn uitgewerkt? Zo ja, wilt u zo snel mogelijk in het NOVB afspreken dat consumentenorganisaties moeten instemmen met de besteding van de middelen en niet alleen met de thema's?
Dit klopt. De huidige afspraken werken echter naar behoren.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat de ov-reiziger de kas van het bedrijf Translink blijft spekken?
De overgebleven tegoeden komen niet ten goede van Translink. Zoals genoemd in antwoord 2 wordt dit geld uitgegeven ten gunste van de reiziger zoals afgesproken in NOVB-verband.
Het artikel ‘Het CBR weet al jaren van fraude bij theorie-examens. Het doet bijna niks tegen “turbo-opleiders”, wel tegen klokkenluiders’ |
|
Nicole Temmink |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Hoe lang is het CBR al bekend met deze vorm van fraude vanuit «turbo-opleiders», die gestolen lesmateriaal en theorie-examens gebruiken om de juiste antwoorden bij leerlingen in te stampen?
Opleiders van het theorie-examen doen al decennialang pogingen om vragen van het CBR te achterhalen, zodat ze deze kunnen gebruiken in hun cursussen. Het CBR neemt voortdurend nieuwe maatregelen om fraude te voorkomen en aan te pakken. Tegelijkertijd zoeken en vinden kwaadwillende opleiders nieuwe manieren om deze maatregelen weer te omzeilen.
Herkent u het gevaar van niet goed-opgeleide automobilisten?1
Een automobilist mag pas rijden in een personenauto na het behalen van rijbewijs B. Hiervoor moet zowel het theorie-examen als het praktijkexamen succesvol worden afgelegd. Welke opleiding deze persoon hiervoor kiest, is in Nederland vrij. Als opleidingen onder de maat zijn, kan dat ertoe leiden dat kandidaten niet examengereed zijn en dan niet slagen voor de examens. De examens bij het CBR voorkomen dat automobilisten aan het verkeer deelnemen, terwijl zij (nog) niet aan de afgesproken eisen voldoen. Het CBR vervult daarmee de rol van poortwachter tot het verkeer. Er zijn geen aanwijzingen dat deze werkwijze niet goed functioneert.
In het kader van de uitwerking van Advies Roemer «Van rijles naar rijonderwijs» worden voorbereidingen getroffen voor het nog beter integreren van theoretische kennis in de praktijkopleiding van de leerling waardoor de leerling beter geëquipeerd is als beginnende bestuurder.
Overigens is er geen sprake van een plicht tot het volgen van een opleiding voor zowel het praktijk- als het theoriegedeelte. Een kandidaat kan zonder een opleiding te hebben gevolgd zowel een theorie- als praktijkexamen bij het CBR reserveren.
Kunt u een overzicht geven van de maatregelen die vanuit het CBR zijn genomen om clandestiene praktijken vanuit «turbo-opleiders» tegen te gaan?
Fraudepreventie en fraude-aanpak vormen een van de topprioriteiten van het CBR. Het aantal maatregelen dat het CBR heeft genomen om fraude te voorkomen en aan te kunnen pakken is bijzonder groot:
De aanpak van fraude buiten de examenlocaties bijzonder lastig voor het CBR. Het CBR heeft geen toezichtrol met betrekking tot opleiders voor het rijbewijs (praktijk en theorie) en heeft ook geen bevoegdheden om controles uit te voeren bij opleiders om bijvoorbeeld na te gaan of er gebruik wordt gemaakt van examenmateriaal van het CBR.
De investeringen in de maatregelen om fraude aan te pakken stijgen jaar op jaar. Om die reden heeft het CBR in de tariefstelling voor 2024 onlangs bekendgemaakt genoodzaakt te zijn een fraudetoeslag van € 3,50 in te voeren voor het theorie-examen. Dit om een deel van de toegenomen kosten te dekken.
Heeft het CBR niets gedaan met het bewijs dat werd aangeleverd door de genoemde uitgeverijen?
Het CBR heeft gehandeld op het signaal van de uitgevers. De aangeleverde stukken waren tweeledig: enerzijds betrof het opnames gemaakt bij theorie-opleiders, waar te zien zou zijn dat gebruik werd gemaakt van CBR-examenvragen in de cursus of training. Anderzijds betrof het opnames gemaakt bij twee theorie-examens bij het CBR in de examenzaal om aan te tonen dat het mogelijk was op die manier theorie-examenvragen te bemachtigen. Het CBR heeft gekeken wat er mogelijk was op basis van deze aangeleverde opnames. Het bleek echter dat het CBR geen juridische stappen kon zetten richting de theorie-opleiders, omdat de aangeleverde opnames op een onrechtmatige manier waren verkregen. Wel was het aanleiding voor het intensiveren van de fraude-aanpak en voor aanvullende maatregelen (zoals genoemd in het overzicht bij antwoord 3).
Daarnaast hadden de opnames die gemaakt waren tijdens de examens van het CBR voldoende aanknopingspunten voor het CBR om met behulp van eigen onderzoek de identiteit van de vermoedelijke dader vast te kunnen stellen. Tegen deze persoon is aangifte gedaan.
Waarom worden personen die in bezit waren van bewijs en dat ook aanleverden bij het CBR voor de rechter gesleept? Is dit in strijd met de Wet bescherming klokkenluiders?
Het is onjuist dat het CBR de personen die het bewijs aanleverden voor de rechter zou hebben gedaagd. Het CBR verkreeg het bewijs van twee uitgevers die daarbij hadden samengewerkt met een recherchebureau. Tegen geen van deze partijen is aangifte gedaan. Het gaat in deze zaak overigens niet om klokkenluiders als bedoeld in de Wet bescherming klokkenluiders.
Wel heeft het CBR aangifte gedaan tegen de persoon die opnames bij de examens van het CBR had gemaakt zoals vermeld in het antwoord op vraag 4. Dat was immers een strafbaar feit. Het betrof een persoon die een eigen «turbo-opleiding» aanbood en op zijn website destijds ook adverteerde dat hij beschikte over «de originele vraagstelling van het CBR». De aangifte is vervolgens geseponeerd door het Openbaar Ministerie vanwege onvoldoende bewijs. Omdat het CBR van mening was dat het aangeleverde bewijs zeer overtuigend was, heeft het CBR een klacht op grond van artikel 12 Wetboek van Strafvordering ingediend. De rechter heeft het CBR daarbij in het gelijk gesteld. Zodoende dient het Openbaar Ministerie alsnog de zaak aan te brengen bij de rechtbank.
Deelt u de mening dat het vervolgen van klokkenluiders door een zelfstandig bestuursorgaan met een publieke taak andere klokkenluiders de moed ontneemt om zelf meldingen te maken van onrecht? Hoe gaat u deze schade herstellen?
Er is zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 geen aangifte gedaan tegen degenen die naar het CBR zijn gestapt met bewijsmateriaal (in de vraag de klokkenluiders genoemd), noch zijn zij vervolgd. Zoals reeds vermeld in het antwoord op vraag 5 gaat het hier niet om klokkenluiders zoals bedoeld in de Wet bescherming klokkenluiders.
Welke stappen gaat u nemen om te voorkomen dat opleiders gestolen lesmateriaal en examens gebruiken om bij leerlingen de correcte antwoorden in te stampen?
Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat voert momenteel met het CBR, het Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Openbaar Ministerie overleg om te bezien welke mogelijkheden er zijn om de aanpak van examenfraude verder uit te breiden.
Deelt u de mening dat opleiders die bewezen hebben gefraudeerd, moeten worden geweerd uit de rijles-branche? Zo ja, hoe gaat u dit bereiken?
Fraude moet zeker worden aangepakt. In het antwoord op vraag 3 is vermeld welke maatregelen het CBR heeft genomen ter preventie van fraude. Daarnaast doet het CBR altijd aangifte als iemand wordt betrapt op frauduleuze praktijken.
Het per direct invoeren van een asielstop en stoppen met de voorrang van statushouders op woningen |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat alle locaties voor de opvang van asielzoekers vol zitten?1
Ja.
Deelt u de mening dat het absorptievermogen bereikt is? Zo ja, wilt u niet meer opvangplekken en opnieuw beroep doen op gemeenten, maar per direct een asielstop invoeren? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven van hoe u dit gaat doen?
Het demissionaire kabinet is van mening dat vreemdelingen die asielbescherming behoeven die ook moeten kunnen krijgen. Daarnaast beletten internationale verdragen en Europees recht om een asielstop in te voeren. Mensen die vluchten voor oorlog en geweld horen volgens de wet bescherming te krijgen. Op dit moment zijn er onvoldoende reguliere asielopvangplaatsen. Dat betekent dat wij een beroep blijven doen op gemeenten om reguliere asielopvangplaatsen te leveren, zodat iedereen die daar recht op heeft kan worden voorzien van opvang.
Het demissionaire kabinet beschouwt de instroom niet als een gegeven, maar zet actief in op het verkrijgen van meer grip op migratie. Zo zet het kabinet zich al geruime tijd in voor meer grip op de aankomsten, zowel binnen als buiten de EU. Het doel is om migratie naar Nederland zoveel mogelijk gestructureerd te laten verlopen, ongewenste migratiebewegingen zoveel mogelijk te beperken en het draagvlak voor migratie in onze samenleving te behouden en te versterken.
Deelt u de mening dat het niet uit te leggen is dat statushouders keer op keer de schaarse woningen innemen, terwijl de eigen mensen voor het verkrijgen van een huis jarenlang op wachtlijsten moeten staan? Zo ja, wilt u naast een asielstop, ook per direct stoppen met de voorrang die statushouders krijgen bij de toekenning van een woning? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven van hoe u dit gaat doen?
Het kabinet heeft als prioriteit gesteld om de beschikbaarheid van woningen in Nederland serieus te vergroten. Dat zal ertoe leiden dat beschikbaarheid van koop- en huurwoningen voor iedereen verbetert. Tegelijkertijd is het van belang om statushouders tijdig te huisvesten. Gemeenten hebben een wettelijke taak om dat te realiseren. Tijdige huisvesting is belangrijk, want alleen zo kunnen statushouders goed integreren en participeren in onze samenleving. Over de manier waarop gemeenten invulling geven aan de wettelijke taak, beslissen zij zelf. Gemeenten mogen dus ook zelf bepalen of zij statushouders aanmerken als urgentiecategorie.
De integratie en participatie verlopen slechter als statushouders niet of niet tijdig gehuisvest worden. In een dergelijk geval is het zo dat statushouders ook langer dan de afgesproken 14 weken na vergunningverlening in de opvang van het COA verblijven. Dat is gezien de schaarse capaciteit van asielzoekerscentra niet wenselijk. Er is daarom vanuit verschillende opzichten belang bij het tijdig huisvesten van statushouders. Provincies hebben dan ook de taak om toezicht te houden op het tijdige huisvesten van statushouders door gemeenten.
Het bericht 'Europese regio’s Oost-Nederland en Noordrijn-Westfalen versterken economische banden voor innovatie en duurzaamheid' |
|
Yvonne Bijenhof (VVD) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Europese regio’s Oost-Nederland en Noordrijn-Westfalen versterken economische banden voor innovatie en duurzaamheid»?1
Ja, het is voor mij bekend dat de grensregio’s Oost-Nederland en Noordrijn-Westfalen intensiever gaan samenwerken om innovaties te versnellen voor een duurzame toekomst. Dit is een aanvulling op mijn inzet als coördinerend bewindspersoon voor de regio’s aan de grens en de grensoverschrijdende samenwerking.
Bent u ermee bekend dat Twente op vier centrale thema’s (energie, medische technologie, digitalisering en circulaire economie) investeert in grensoverschrijdende samenwerking met Duitsland, in specifiek de regio Noordrijn-Westfalen?
Ja, op 1 november jl. ondertekende ik samen met de partners van het Rijk en de Regio de Regio Deal Twente II. Met de Regio Deal Twente II wordt een stevige impuls gegeven aan de realisatie van de ambitie van de regio Twente om de brede welvaart in Twente te vergroten. Bij de Kamerbrief over de aanbieding vierde tranche Regio Deals (TK 2023–0000667173) vertel ik u over de Regio Deal Twente II.
In de beschreven aanpak van de Regio Deal worden de kansen van de bestaande grensoverschrijdende samenwerkingsverbanden ingezet, om zo de kansen van de 360 graden regio maximaal te benutten, onderlinge relaties worden versterkt en inhoudelijke clusters worden verbonden. Basis daarvoor vormt het sinds 2021 bestaande Memorandum of Understanding die Twente Board heeft samen met Oost NL en IHK Nord Westfalen.
In het convenant van deze Regio Deal staan vier thema’s centraal voor het bevorderen van grensoverschrijdende samenwerking met Noordrijn-Westfalen: energie (batterijen/waterstof), medische technologie, digitalisering en circulaire economie. De vier centrale thema’s passen dan ook bij de ambities en de aanpak van Rijk en Regio, bijvoorbeeld bij het verduurzamen en ontwikkelen van een bedrijfslocatie. Bedrijfslocaties worden ingezet als proeftuinen voor verduurzaming, met focus op het verduurzamen van de energievoorziening. Hierbij worden de kansen benut door aan te sluiten bij de transities die nodig zijn in relatie tot het landelijk gebied, biodiversiteit, circulariteit en klimaatadaptie.
Wat is de status van het Technologie- en Innovatiepact?
Het Nederlands-Duitse Innovatie en Technologie Pact is in januari 2021 ondertekend door VNO-NCW, de Nederlandse Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK) en de Nederlandse Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (BZ) enerzijds en de Duitse Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Duitse Industriefederatie BDI anderzijds. Daarmee hebben Nederland en Duitsland gezamenlijk verklaard in te zetten op een versterkte samenwerking ten behoeve van een duurzame toekomst. De keuze is gemaakt om de focus te leggen op de thema’s: energietransitie, gezondheidstransitie, duurzame mobiliteit en smart industry. Sinds de oprichting komt het publiek (ambtelijk)- private Steering Committee van het Pact periodiek bijeen om de uitwerking van de gekozen thema’s met concrete activiteiten invulling te geven – dat zal ook in 2024 weer gaan gebeuren. Tevens vindt er ook regelmatig politiek overleg plaats met Duitsland in het kader van het Pact. Zo heeft Minister Adriaansens bijvoorbeeld op 17 april 2023 deelgenomen aan het Dutch-German Innovation Pact Diner tijdens de Hannover Messe, met deelname van ca 70 NL-DUI high-level vertegenwoordigers.
Hoe kunnen grensregio’s die bottom-up vanuit eigen initiatieven invulling geven aan deze samenwerking, gelinkt worden aan en/of onderdeel worden van het pact, en zo bijdragen aan ambities van het kabinet?
Bottom-up initiatieven kunnen invulling geven aan deze samenwerking via bijvoorbeeld de contacten met en inzet van de Regionale Ontwikkeling Maatschappijen (ROM’s). De afgelopen maanden is er overleg geweest tussen EZK, BZ en vertegenwoordigers van de ROM’s om te bezien hoe de internationaliseringsactiviteiten van de ROM’s, waaronder die naar Duitsland, zo veel als mogelijk in lijn gebracht kunnen worden met het internationaliseringsbeleid van EZK en BZ. [zie. verder vraag 6]
Op welke wijze betrekt het kabinet deze voorbeelden van grensoverschrijdende samenwerking in gesprekken met de deelstaat Noordrijn-Westfalen en de centrale Duitse overheid? Zijn deze voorbeelden bijvoorbeeld onderdeel van Duits-Nederlandse regeringsconsultaties? Zo nee, waarom niet?
Duitsland en Nederland delen een lange grens en zijn economisch nauw met elkaar verbonden. Grensoverschrijdende samenwerking figureert dan ook prominent in alle bilaterale overleggen tussen de Nederlandse en Duitse regering, zowel op federaal niveau als op dat van de deelstaten met de regionale partners en het Ministerie van BZK. Economische gespreksthema’s, staan hier regelmatig op de agenda.
Centraal in de afgelopen editie van de regeringsconsultaties van maart 2023 met Duitsland stonden o.a. innovatie en de brede energiesamenwerking. Nederlandse bedrijven, waaronder het MKB, en de Nederlandse kennisinstellingen zijn goed gepositioneerd om bij te dragen aan het oplossen van technologische uitdagingen in Duitsland, zowel in de toeleveringsketen van de hightech-productie als bij grootschalige toepassingen van bijvoorbeeld groene waterstof. Voor meer details wijs ik u graag op de Verklaring die Duitsland en Nederland na afloop van de regeringsconsultaties overeenkwamen.2 Deze grensoverschrijdende samenwerking komt verder uitgebreid aan bod in de economische missie over groene waterstof naar Noordrijn-Westfalen die plaatsvond op 14 & 15 november 2023, parallel aan het Uitgaand Werkbezoek van Zijne Majesteit de Koning, eveneens naar Noordrijn-Westfalen en over groene waterstof op 14 november 2023.
Op welke wijze kan dit Technologie- en Innovatiepact het programma «Regio’s aan de grens» versterken dan wel mede vormgeven in de uitvoering?
Met het programma «Regio’s aan de grens» zet ik in op sterke regio’s waar het goed wonen, werken en leven is via gebiedsgerichte instrumenten zoals Regio Deals, aandacht voor passend rijksbeleid, grensoverschrijdende samenwerking en kennis en innovatie.
Het Nederlands-Duitse technologie -en Innovatiepact is een goed voorbeeld waarmee de samenwerking en handelsrelatie tussen Nederland en Duitsland voor een duurzame toekomst wordt versterkt. Hiermee kunnen kansen in de regio’s aan de grens met inzet op energie, medische technologie, digitalisering en circulaire economie bij de grensoverschrijdende samenwerking worden verzilverd.
Een op elkaar afgestemde inzet vanuit het kabinet in de regio’s aan de grens is van belang. Ik zie het als mijn taak om regio’s en departementen bij elkaar te brengen waar dat gevraagd wordt en nodig is.
Het artikel ‘EPA okays Chemours request to export GenX from the Netherlands to Fayetteville Works plant’ |
|
Sandra Beckerman |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van het besluit van de Environmental Protection Agency (EPA) om de aanvraag van Chemours goed te keuren om GenX vanuit Nederland naar North Carolina te exporteren, zoals beschreven in het artikel «EPA okays Chemours request to export GenX from the Netherlands to Fayetteville Works plant»?1
Ja, ik ben hiervan op de hoogte.
Wat is uw reactie hierop?
Beoordelingen over de import van afvaltransporten is binnen de VS op federaal niveau belegd bij de United States Environmental Protection Agency (EPA). Besluiten van de EPA zijn aan deze organisatie. Het is niet aan mij om inhoudelijk te reageren op de besluiten die de EPA neemt. Overigens is het in deze context goed om te melden dat de EPA 30 november jl. via een zogenaamde «withdrawal of consent», haar instemming heeft ingetrokken. Daarmee zijn de beoogde transporten op dit moment niet meer mogelijk.
Hoe beoordeelt u de goedkeuring van de EPA, gezien de zorgen over de gezondheidseffecten van deze stoffen?
Het is niet aan mij om inhoudelijk te oordelen over de goedkeuring die de EPA gegeven heeft.
Welke informatie heeft de Nederlandse regering ontvangen van Chemours met betrekking tot de export van GenX? Kunt u deze informatie met de Kamer delen?
De vereiste informatie voor export van afvalstoffen is vastgelegd in bijlage II van de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen2 (EVOA). Deze vereiste informatie is door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) ontvangen. Daarbij gaat het onder andere om de informatie omtrent de herkomst, de samenstelling en de verwerking van de afvalstoffen in de Verenigde Staten. Ook is informatie aangeleverd over verplichtingen waaraan het transport moet voldoen, zoals de financiële zekerheid, het beschikken over een EVOA-contract en het leveren van informatie over de wijze van transport. Conform de EVOA is het niet vereist om informatie aan te leveren over de gevolgen van de verwerking voor het milieu en de volksgezondheid. Bij het vergunnen van transporten is de beoordeling van het bevoegd gezag van het land van bestemming (EPA) leidend, waarbij onder andere beoordeeld wordt of de ontvangende partij het betreffende afval mag accepteren en verwerken. In dit specifieke geval wordt het afval voor nuttige toepassing overgebracht. Het vergunnen van verwerkingsfaciliteiten binnen de VS is voorbehouden aan de Amerikaanse autoriteiten. Informatie over de mogelijke gevolgen van de verwerking voor het milieu en de volksgezondheid zou dan ook bij de Amerikaanse autoriteiten beschikbaar moeten zijn. Wel heeft de ILT binnen de EVOA de mogelijkheid om transporten niet toe te staan als zij redenen heeft om aan te nemen dat de afvalstoffen niet op milieuhygiënische wijze worden beheerd. De ILT heeft daar op basis van de ontvangen informatie voor deze transporten geen redenen toe gehad. Ik zal de ILT verzoeken de informatie die zij heeft ontvangen van Chemours met betrekking tot de op dit moment vergunde transporten met uw Kamer te delen.
Het is in deze context belangrijk te benadrukken dat op dit moment binnen de EU wordt onderhandeld over de herziening van de EVOA. Een belangrijk aspect van de Nederlandse inzet voor deze herziening is dat we vanuit de EU meer handvatten moeten krijgen om te kunnen sturen op hoogwaardige en milieuhygiënische-verantwoorde verwerking van geëxporteerde afvalstromen. Nederland steunt dan ook het Commissievoorstel waarmee export alleen nog zou zijn toegestaan als de verwerking in het ontvangende land aantoonbaar voldoet aan de Europese eisen voor milieuhygiënisch-verantwoorde verwerking van dat afval. Zie ook antwoord op vraag 11.
Welke informatie heeft u ontvangen van Chemours met betrekking tot de gevolgen van de export van GenX voor het milieu en de volksgezondheid in zowel Nederland als de Verenigde Staten? Kunt u deze informatie met de Kamer delen?
Ik zal de ILT verzoeken de informatie die zij ontvangen heeft van Chemours met betrekking tot de op dit moment vergunde transporten met uw Kamer te delen. In het antwoord op vraag 4 staat in meer detail uitgelegd welke type informatie de ILT conform de EVOA-procedures ontvangt van partijen die hun afval willen exporteren.
Wat zijn de potentiële milieueffecten van het exporteren van GenX-chemicaliën vanuit Nederland naar de Verenigde Staten? Hoe gaat u hierop toezicht houden, gezien de lopende zorgen over de gezondheidseffecten in Nederland?
Het land van bestemming is verantwoordelijk voor het vergunnen van activiteiten binnen hun grondgebied. Informatie over de potentiële milieueffecten van de aangemelde activiteiten zou dus bij de Amerikaanse overheid beschikbaar moeten zijn. De goedkeuring van transporten loopt volgens de in het antwoord op vraag 4 beschreven wijze. Bij het vergunnen van transporten is de beoordeling van het bevoegd gezag van het land van bestemming (EPA) leidend. De EPA heeft schriftelijke toestemming gegeven voor dit transport, en heeft daarmee bevestigd dat het afval in overeenstemming met nationale wetgeving verwerkt kan worden.
Kunt u aangeven of de Nederlandse regering enige controle of invloed heeft op de veiligheidsnormen en -regelgeving met betrekking tot de export van GenX naar de Verenigde Staten? Welke stappen worden ondernomen om ervoor te zorgen dat deze normen worden nageleefd?
Nederland heeft geen zeggenschap of controle over de veiligheidsnormen en regelgeving die in de Verenigde Staten gesteld worden aan afvalverwerkers van afval in het algemeen en met GenX in het bijzonder. Die bevoegdheid is voorbehouden aan de Verenigde Staten. Wel wil ik in deze context wijzen op de herziening van de EVOA waar op dit moment in de EU over wordt onderhandeld. Zie ook het antwoord op vraag 4 en 11.
Bent u van plan om de Verenigde Staten om nadere informatie te vragen over deze plannen van Chemours?
Nee, de ILT heeft al veel informatie van de Verenigde Staten en Chemours ontvangen. Ik heb van de ILT begrepen dat zij geen nadere informatie hoeven op te vragen om hun rol voor deze export in te vullen.
Deelt u de mening dat Chemours met deze acties zijn verantwoordelijkheid voor de volksgezondheid in zowel Nederland als de Verenigde Staten ontwijkt en de volksgezondheid in Nederland en de Verenigde Staten in gevaar brengt?
Ik vind het PFAS probleem zeer zorgelijk. Ik zet mij dan ook sterk in om het gebruik van PFAS zo ver als mogelijk aan banden te leggen. Zoals alle bedrijven en burgers dient ook Chemours zich in Nederland aan onze wet- en regelgeving te houden en de op basis daarvan afgegeven vergunningen en vergunningvoorschriften. Bedrijven als Chemours hebben een verantwoordelijkheid om de nadelige effecten van hun activiteiten op gezondheid en milieu te beperken. Onder die verantwoordelijkheid valt ook het voorkomen van nadelige effecten als gevolg van het vrijkomen van GenX-stoffen. Ik vind het belangrijk dat die verantwoordelijkheid goed ingevuld wordt. Ik kan echter niet oordelen of Chemours die verantwoordelijkheid goed invult bij haar activiteiten in de VS. Dat is aan de Amerikaanse autoriteiten die daartoe bevoegd zijn.
Deelt u de mening dat Chemours giftige chemicaliën wil exporteren naar een land waar minder strenge regels gelden? Hoe beoordeelt u dit?
Ik vind het over het algemeen zorgelijk als Nederlandse bedrijven giftige afvalstoffen exporteren naar landen waar minder strenge regels gelden. Zo is het bijvoorbeeld verboden om gevaarlijk afval te exporteren naar niet-OESO3 landen buiten de EU. Het idee hierachter is dat bij export naar niet-OESO landen het risico groter wordt geacht dat Nederlandse milieugevolgen afgewenteld worden. De VS is echter wel lid van de OESO wat wil zeggen dat de export van gevaarlijk afval wel mogelijk is mits de VS toestemming geeft en aan de geldende voorwaarden en procedures wordt voldaan. Alle export van afval vanuit de EU naar niet EU landen moet voldoen aan de regels die daarover zijn vastgelegd in de EVOA. Dit geldt dus voor de export naar OESO landen en niet-OESO landen. De goedkeuring van export van afval vanuit Nederland loopt volgens de in het antwoord op vraag 4 beschreven wijze. Voor de procedures omtrent het exporteren van chemicaliën verwijs in naar het antwoord op vraag 13.
Vindt u het wenselijk dat een bedrijf in Nederland zijn giftige afval exporteert, zodra regelgeving in Nederland aangescherpt wordt? Wat doet u om dit in de toekomst te voorkomen?
Zoals eerder aangegeven is het bevoegd gezag van het land van bestemming leidend bij de beoordeling van de vraag of de afvalstoffen door de ontvanger mogen worden geaccepteerd en verwerkt.
Op dit moment wordt in de EU onderhandeld over een herziening van de EVOA. Mijn inzet in die onderhandelingen is om beter te borgen dat de export van EU afval niet leidt tot het exporteren van milieuproblemen. Concreet houdt dit in dat ik meer mogelijkheden wil krijgen om afval te sturen naar een milieuverantwoorde en volgens de afvalhiërarchie hoogwaardige verwerking. De geactualiseerde EVOA zal ons meer en betere mogelijkheden bieden om de verwerking van geëxporteerd afval te monitoren en om die exporten te beëindigen indien de verwerking niet aan de eisen voldoet, ook voor export naar de VS. Tegelijkertijd betekent dat ook dat met OESO landen samengewerkt wordt als daar specifieke afvalstromen even goed of beter zou kunnen worden verwerkt dan in het land van verzending. Die samenwerking is in algemene zin wenselijk, uiteraard met als randvoorwaarde dat een milieuverantwoorde verwerking geborgd is.
Ziet u – tegen de achtergrond dat Chemours volgens het artikel verantwoordelijk is voor de grootste milieuramp in de geschiedenis van North Carolina, waar het bedrijf de in Nederland geproduceerde GenX naartoe wil exporteren – parallellen tussen de rampen in North Carolina en Dordrecht? Ziet u parallellen in het handelen van Chemours hierin? Hoe beoordeelt u dit?
Het handelen van Chemours in North Carolina en het handelen van Chemours in Dordrecht zijn twee aparte situaties. Mijn verantwoordelijkheid ligt primair bij de Nederlandse burger en het Nederlandse grondgebied. Ik neem het PFAS probleem zeer serieus. Ik zie en hoor enorm veel zorgen van omwonenden van Chemours in Dordrecht, over de leefomgeving en hun gezondheid. Daarom heb ik recent met het RIVM gesproken over hoe zij zouden kunnen bijdragen aan een uitgebreid onderzoek naar de gezondheidseffecten van Chemours. Ook buiten Dordrecht maken Nederlanders zich zorgen over PFAS. Daarom maak ik mij ook hard om op Europees niveau het gebruik van PFAS zo ver als mogelijk te beperken.
Kunt u een overzicht geven van regelgeving omtrent de export van zeer zorgwekkende stoffen (ZZS) en potentieel zeer zorgwekkende stoffen (pZZS)? Bent u van mening dat de regelgeving aangescherpt moet worden?
De EU-verordening inzake voorafgaande geïnformeerde toestemming4 (Eng.: Prior Informed Consent, PIC) regelt de in- en uitvoer van bepaalde gevaarlijke chemische stoffen. Deze verordening vormt de Europese implementatie van het Verdrag van Rotterdam5 inzake de procedure met betrekking tot voorafgaande geïnformeerde toestemming ten aanzien van bepaalde gevaarlijke chemische stoffen en pesticiden in de internationale handel (Rotterdam, 1998). De PIC-verordening reguleert alle chemische stoffen, biociden en gewasbeschermingsmiddelen waarvan de handel of het gebruik in de EU zijn verboden of ernstig zijn ingeperkt. De verordening bevat verplichtingen voor bedrijven die dergelijke stoffen willen exporteren naar niet-EU-landen of die deze stoffen willen importeren in de EU.
In de Commissie-mededeling Strategie voor duurzame chemische stoffen – Op weg naar een gifvrij milieu6 heeft de Europese Commissie het voornemen kenbaar gemaakt om te verbieden dat gevaarlijke chemische stoffen (waaronder bestrijdingsmiddelen) die in de EU verboden zijn, worden geproduceerd voor de export. De Nederlandse regering heeft aangegeven de ambities uit deze strategie te steunen7. Een voorstel van de Europese Commissie om het verbod op productie met het oog op export juridisch vast te leggen, was gepland voor 2023 maar is helaas nog niet gepubliceerd.
Kunt u, in het licht van een toekomstig verbod op PFAS vanuit de EU, reflecteren op de vraag of het wenselijk is dat Chemours met deze exportplannen door kan gaan met de status quo van zijn huidige productie?
Een restrictie op het gebruik van een stof(groep) is een zwaarwegend instrument dat ingezet kan worden als voldoende zorgen bestaan dat een stof(groep) schade voor mens en milieu met zich meebrengt. In geval van PFAS is voor mij duidelijk dat dit instrument zo ver als mogelijk ingezet moet worden. Daar maak ik mij dan ook Europees hard voor. Ook de hoeveelheid afval met PFAS zal aanzienlijk afnemen met zo’n restrictie. Met de start van dit restrictieproces stopt alleen niet direct de productie van PFAS. Tot de restrictie van kracht is ontstaat dan ook nog steeds afval met GenX bij Chemours. Al sinds 2014 exporteert Chemours afval met GenX vanuit haar Nederlandse vestiging naar haar locatie in de Verenigde Staten, waar het afval verwerkt wordt. Deze export is van 2018 tot 2020 door de EPA stilgelegd, vanwege ontbrekende informatie. Om diezelfde reden is het transport van januari 2023 tot mei 2023 wederom stilgelegd door de EPA. Op 30 november jl. heeft de EPA via een zogenaamde «withdrawal of consent», haar instemming ingetrokken. Daarmee zijn de beoogde transporten op dit moment niet meer mogelijk.
Het besluit van de Omgevingsdiensten in Drenthe, Groningen en Friesland waarbij ruim 20 vergisters een afvoerverbod van digestaat is opgelegd |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het besluit van de omgevingsdiensten in Drenthe, Groningen en Friesland, waarbij ruim 20 vergisters een afvoerverbod van digestaat is opgelegd? Zo ja, sinds wanneer?1
Ja. Op 13 oktober 2023 zijn het Ministerie van LNV en het Ministerie van IenW op de hoogte gebracht van het besluit dat de omgevingsdiensten hebben genomen. Het opleggen van het betreffende afvoerverbod is een verantwoordelijkheid van de provincie en gemeente, zij zijn hiervoor het bevoegd gezag. De provincie en gemeenten hebben deze taken belegd bij de omgevingsdiensten. Het Ministerie van LNV is op de hoogte gebracht van het besluit in verband met zijn verantwoordelijkheid voor de regelgeving omtrent meststoffen en het Ministerie van IenW in verband met zijn verantwoordelijkheid voor de regelgeving omtrent afvalstoffen.
Wat vindt u van het feit dat er weken zijn verstreken tussen de uitslag van de monstername (12 september 2023) en het besluit tot het verbod op het afvoeren van digestaat (12 oktober 2023)?
Deze vraag betreft het handelen van de omgevingsdiensten. De analyse-uitslagen zijn door de noordelijke omgevingsdiensten als zeer verontrustend aangemerkt. Zij hebben hiervoor direct diverse acties ondernomen. Zo is gestart met diverse onderzoeken naar de herkomst van de amfetamine en de effecten en de gevaren van het toepassen van digestaat vervuild met amfetamine. Ook hebben de omgevingsdiensten diverse instanties als Regionale Informatie- en Expertise Centra (RIEC), Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT), de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), het Openbaar Ministerie (OM)/Politie en collega omgevingsdiensten geïnformeerd en bevraagd. Ook zijn de betrokken ondernemers geïnformeerd.
Deelt u de mening mening dat de omgevingsdiensten in de tussenliggende tijd
Ook deze vraag betreft het handelen van de omgevingsdiensten. Wij delen uw mening niet. Zoals bij vraag 2 aangegeven zijn naar aanleiding van de verontrustende analyseresultaten direct diverse acties gestart door de betreffende omgevingsdiensten, waaronder ook het achterhalen van de oorzaak. Dit vraagt ook inzet van diverse andere partijen dan de omgevingsdiensten zelf. Bij een vergistingsinstallatie worden dierlijke mest en co-producten geleverd vanaf diverse locaties en van diverse leveranciers. Er wordt in dit onderzoek dan ook door omgevingsdiensten samengewerkt met andere ketenpartners. Dit vergt opstarttijd en afstemming. Verder zijn voor dit onderzoek ook de administratieve gegevens van de stromen van en naar vergistingsinstallaties opgevraagd. Al deze bedrijven hebben tijd nodig om de vereiste gegevens aan te leveren.
(tussen 12 september en 12 oktober 2023) hebben verzuimd meer onderzoek te doen naar de oorzaak?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat bij een niet-ingrijpen op 12 september 2023 het gevaar voor de volksgezondheid ook door de omgevingsdiensten niet hoog werd ingeschat?
Nee, die mening delen wij niet. Ons is bekend dat de omgevingsdiensten verontrustende resultaten zagen en dit vervolgens adequaat hebben opgepakt. Hierbij zijn direct de nodige acties in gang gezet, zoals ook bij vraag 2 is aangegeven.
Kunt u nagaan wat de reden is voor de omgevingsdiensten om één maand te wachten met het opleggen van een draconische maatregel?
Dit zijn wij nagegaan bij de omgevingsdiensten. Zoals wij ook bij de beantwoording van vraag 2 en 3 hebben aangegeven, hebben de omgevingsdiensten direct na de ontvangst van de analyseresultaten diverse acties in gang gezet. De analyseresultaten zijn direct gedeeld met de betrokken ondernemers, zodat ook zij direct op de hoogte waren van de gevonden vervuiling met amfetamine. Er zijn overigens geen maatregelen opgelegd. De betrokken ondernemers zijn middels een brief geïnformeerd over de regelgeving waar zij aan moeten voldoen en gewaarschuwd voor mogelijke gevolgen. In de brief is aan de ondernemers meegedeeld dat de ondernemer het digestaat niet meer als meststof mag bewerken, verhandelen of uitrijden totdat analytisch is bepaald dat daarin geen amfetamine of andere druggerelateerde stoffen meer aanwezig zijn.
Wat vindt u ervan dat de omgevingsdiensten hebben gemeld dat er zou zijn gebruik gemaakt is van een niet-geaccrediteerde meetmethode? Wat is uw oordeel over deze meetmethode?
De omgevingsdiensten hebben de analyses laten uitvoeren door Wageningen Food Safety Research (WFSR). WFSR is een ISO-17025 geaccrediteerd onderzoeksinstituut (Raad voor Accreditatie (RvA) nr. L014) en dit wordt jaarlijks getoetst door onder andere de RvA. WFSR heeft daarnaast ook een vergunning voor het werken en in het bezit hebben van opiaten en precursoren van druggerelateerde stoffen. Deze vergunning wordt jaarlijks beoordeeld door Inspectie Farmatec. Bij voorkeur worden onderzoeksmethoden toegepast die volledig gevalideerd en geaccrediteerd zijn. Er kunnen echter redenen zijn waarom een toegepaste methode niet volledig gevalideerd of geaccrediteerd is. Denk hierbij bijvoorbeeld aan sporadische of specifieke onderzoeksvragen. Omdat het hier sporadische analyses betreft is de analysemethode voor amfetamine nog niet geaccrediteerd. Desondanks vindt het onderzoek altijd plaats in een ISO-17025 geaccrediteerd laboratorium waarbij de toegepaste methoden in lijn zijn met deze accreditatiestandaard en voldoende worden onderbouwd met de benodigde kwaliteitseisen, hetgeen ook gebruikelijk is bij volledig gevalideerde en geaccrediteerde onderzoeksmethoden.
Mag wat u betreft een overheid een zo zware maatregel opleggen aan ondernemers op basis van een niet-geaccrediteerde meetmethode?
In het antwoord op vraag 6 is ingegaan op de gebruikte analysemethoden door de WFSR en in vraag 5 op de regelgeving waar de ondernemers aan moeten voldoen.
Bent u bekend met het feit dat er bij veel meetmethoden bij onderzoek op amfetamine een kans bestaat op valse positieve uitslagen?
Wij zijn hier niet mee bekend.
Kunt u de Kamer informeren over de gebruikte methode door de omgevingsdiensten en hoe het risico van verkeerde uitslagen kan worden voorkomen?
De omgevingsdiensten hebben de analyses door WFSR laten uitvoeren. WFSR heeft voor de gebruikte analysemethode een factsheet opgesteld en ter beschikking gesteld aan de omgevingsdiensten. Deze factsheet is hierbij als bijlage toegevoegd.
Kunt u duiden wat de wettelijke basis is op grond waarvan de omgevingsdiensten de aangetroffen amfetamine als afval bestempelen?
Vanuit de Meststoffenwet geldt dat dierlijke mest waaraan amfetaminen zijn toegevoegd geen verhandelbare meststof is. De voorschriften voor de verhandeling en het gebruik van meststoffen zijn opgenomen in het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet2 (Ubm), de uitvoeringsregeling Meststoffenwet (Urm) en het Besluit gebruik meststoffen (Bgm). Digestaat met amfetamine is derhalve een afvalstof voor de Meststoffenwet.
Amfetamine is evenwel ook een middel dat is opgenomen in Lijst I van de Opiumwet. Een dergelijke stof mag op basis van de Opiumwet onder meer niet verhandeld worden. De Opiumwet kent hierbij geen ondergrens, dus ook het verhandelen van dierlijke mest met een lage concentratie aan amfetamine is verboden.
Kunt u bevestigen dat er een nultolerantie geldt voor amfetamine en aangeven waarop dit is gebaseerd?
Ja, zoals aangegeven in antwoord op vraag 10 kent de Opiumwet geen enkele toegestane hoeveelheid voor amfetamine.
Is met amfetamine besmet digestaat daadwerkelijk een gevaar voor de volksgezondheid? Wat gaat u doen om dit vast te stellen en welke doorlooptijden zijn daaraan gekoppeld?
Amfetamine staat op lijst I in de Opiumwet en wordt aangeduid als een stof met gevaar voor de volksgezondheid. Op grond van artikel 2 van de Opiumwet is het verboden een lijst I middel, (i) binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen, (ii) te telen, te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren, (iii) aanwezig te hebben of (iiii) te vervaardigen. Met amfetamine besmet digestaat moet derhalve vernietigd worden. De omgevingsdiensten gaan in overleg met politie en OM met het doel handvatten te geven aan ondernemers waarmee het voor hen duidelijk wordt op welke wijze aan de vereisten van de Opiumwet kan worden voldaan.
Kunt u de Kamer informeren over de wijze van controle waaruit blijkt dat bij rioolwaterzuivering geen amfetamine in het milieu komt en dus niet via de lossing van effluent en niet via de verwerking van rioolslib?
Vanuit het Ministerie van IenW is er geen standaard monitoring op de aanwezigheid van amfetamine in het afvalwater of rioolslib afkomstig van rioolwaterzuiveringsinstallaties. Zodoende valt niet met zekerheid vast te stellen of uit te sluiten dat de verontreiniging via rioolslib heeft plaatsgevonden. Er vindt nog onderzoek plaats naar de bron van de amfetaminevervuiling. In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat drugsdumpingen op vele locaties plaatsvinden, waaronder bijvoorbeeld riolering, oppervlaktewater, gierkelders en in natuurgebieden.
Op basis van welke EURAL-code moet het digestaat worden afgevoerd als het digestaat als afval moet worden afgevoerd?
Het oordeel of afval gevaarlijk is of niet komt voort uit de mate van schadelijkheid van het materiaal in de aangetroffen concentraties. De gemeten concentraties amfetamine per kilogram in de voorliggende gevallen komen niet in de buurt van de classificatiegrens om het digestaat als gevaarlijk afval te bestempelen. Zodoende kan de Euralcode 19 06 04 (digestaat van anaerobe behandeling van stedelijk afval) worden gebruikt. In de vrije omschrijving van de begeleidingsdocumenten kan vervolgens een specifieke verontreiniging worden genoemd. Met deze Euralcode blijft ook inzichtelijk dat het gaat om afval uit een anaeroob proces (een zuurstofloos vergistingsproces).
Hebben de omgevingsdiensten wettelijk juist gehandeld? Zo nee, wie betaalt dan de kosten? Kunt u toezeggen dat de ondernemers dan in elk geval niet degene zijn die de rekening moeten betalen als ondernemers er nu al voor kiezen digestaat als afval te laten afvoeren en straks blijkt dat dit ten onrechte is, omdat er een niet geaccrediteerde meetmethode is gebruikt?
Deze vraag heeft betrekking op het handelen van de omgevingsdiensten. Zoals hierboven is aangegeven is aangetoond dat het digestaat verboden middelen bevat en daarom moet worden vernietigd.
Straffeloosheid van Israël |
|
Jasper van Dijk |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Deelt u de opvatting van Amnesty International dat Israël zich schuldig maakt aan oorlogsmisdrijven? Zo nee, waarom niet?1
Ieder land is gehouden zijn verplichtingen onder het internationaal recht na te komen. Het kabinet neemt ook nu de uitspraken van verschillende hoge VN-vertegenwoordigers onder wie de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, gerenommeerde internationale non-gouvernementele organisaties en academici over de vraag of het humanitair oorlogsrecht wordt nageleefd en of aan de vereisten van noodzakelijkheid en proportionaliteit wordt voldaan uiterst serieus.
Nederland onderstreept met klem dat ook het optreden van Israël in overeenstemming moet zijn met het internationaal recht, waaronder het humanitair oorlogsrecht, en roept Israël daarbij op tot aantoonbaar terughoudend handelen. Ook heeft het kabinet in de vele contacten met Israël sterk benadrukt dat het conform zijn verplichtingen actief duidelijk moet maken hoe het zeker stelt dat het geweldgebruik ter zelfverdediging voldoet aan de vereisten van proportionaliteit en noodzakelijkheid. Juist hiermee toont Israël nog meer het verschil aan tussen een legitieme staat en een terroristische organisatie als Hamas.
Dit neemt niet weg dat het tegelijkertijd zeer complex is ons een oordeel te vormen over de naleving van het humanitair oorlogsrecht in relatie tot concrete gevechtshandelingen zoals bombardementen. De reden is dat de benodigde specifieke informatie over de omstandigheden en afwegingen daartoe op dit moment ontbreekt. Daarnaast is er in te beperkte mate informatie over de wijze van oorlogsvoering van Hamas, hun infrastructuur in Gaza, en de grootte van de dreiging die van Hamas uitgaat; acties en raketbeschietingen door Hamas vinden nog altijd plaats. Israël en de VS stellen onder meer dat zich juist onder meerdere ziekenhuizen in Gaza commandocentra en faciliteiten van Hamas bevinden. Wel zijn de doelbewuste moordpartijen door Hamas en hun niet-onderscheidende raketaanvallen op Israëlische steden zonder meer te kwalificeren als oorlogsmisdrijven.
Erkent u dat het recht op zelfverdediging niet mag verworden tot een recht op vergelding? Vindt u dat Israël het recht op zelfverdediging proportioneel invult?
Het recht op zelfverdediging wordt begrensd door noodzakelijkheid en proportionaliteit om te voorkomen dat het verwordt tot een recht op vergelding.
De geweldsspiraal die op 7 oktober 2023 is ontketend treft zowel onschuldige Palestijnen als Israëliërs. Israël ziet zichzelf momenteel verwikkeld in een strijd om het voortbestaan van de eigen staat, waarbij de aanval en dreiging niet alleen vanuit Hamas gevoeld wordt, maar breder vanuit de regio, onder andere vanuit Hezbollah. Het bestaansrecht van Israël, en hiermee het recht van Israël op zelfverdediging, is voor ons evident. Het is van belang dat de uitoefening van het recht op zelfverdediging, in Gaza en elders, in lijn is met het internationaal recht. Het kabinet roept Israël op om te handelen met aantoonbare inachtneming van de eisen van noodzakelijkheid en proportionaliteit. Daarnaast moet Israël zich aan het humanitair oorlogsrecht houden om zo burgerslachtoffers zoveel mogelijk te voorkomen en zo snel mogelijk en ongehinderd voldoende humanitaire hulp mogelijk te maken. Zie verder het antwoord op vraag 1.
Erkent u dat uw milde opstelling jegens de handelingen van het Israëlische leger kan worden opgevat als «dubbele standaard»? Bent u het eens dat dit de geloofwaardigheid van de strijd tegen straffeloosheid ondermijnt?
Het internationaal recht is een hoeksteen van het Nederlands buitenlands beleid. Het kabinet zal dit ook in de komende periode centraal blijven stellen, omdat Israëliërs en Palestijnen in gelijke mate recht hebben op veiligheid en welvaart. Nederland blijft zijn goede contacten met Israël, de Palestijnse Autoriteit en andere relevante landen in de regio en daarbuiten ten volle inzetten om partijen op te roepen zich volledig te houden aan het humanitair oorlogsrecht en meer burgerslachtoffers te voorkomen.
Gedegen en onafhankelijk onderzoek zal nodig zijn om de relevante feiten boven water te krijgen. Het is in eerste instantie aan partijen zelf om onderzoek te doen naar vermeende schendingen van het humanitair oorlogsrecht. Daarnaast wordt momenteel onderzoek verricht naar alle partijen door het Internationaal Strafhof. Nederland onderschrijft het belang van onafhankelijk onderzoek en maakt daarvoor drie miljoen euro extra vrij voor het Internationaal Strafhof.
Erkent u dat Nederland, om geloofwaardig te zijn over straffeloosheid, in publieke uitingen over het conflict in Gaza het belang moet benadrukken van berechting, verantwoording en aansprakelijkheid?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u het principe dat beschuldigingen van oorlogsmisdrijven zorgvuldig en onafhankelijk moeten worden onderzocht? Zo ja, hoe geeft u uitvoering aan dit principe als het gaat om het optreden van het Israëlische leger in Gaza?
Zie het antwoord op vragen 3 en 4.
Het kabinet wijst er verder op dat er sinds maart 2021 bij het Internationaal Strafhof een onderzoek loopt naar de (vermeende) internationale misdrijven binnen de rechtsmacht van het Strafhof die sinds 13 juni 2014 zijn gepleegd in de context van de situatie in de Palestijnse Gebieden. Op 29 oktober jl. heeft de Aanklager van het Strafhof tijdens zijn missie naar het Midden-Oosten aangegeven dat zijn Parket ook onderzoek verricht naar de (vermeende) internationale misdrijven binnen de rechtsmacht van het Strafhof die op en sinds 7 oktober zijn gepleegd in Israël, Gaza en de Westelijke Jordaanoever. Het is aan de Aanklager van het Strafhof om te bepalen op welke specifieke misdrijven het onderzoek van het Strafhof zich verder zal richten.
Bent u bereid om het Internationaal Strafhof (ICC) te ondersteunen in zijn onderzoek naar oorlogsmisdrijven gepleegd door Israël in Gaza na 7 oktober 2023? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zie bovenstaande antwoorden.
Bent u bereid te bepleiten dat onderzoekers van het ICC veilige toegang krijgen tot plaatsen in Gaza waar mogelijk oorlogsmisdrijven zijn gepleegd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe oordeelt u over de weigering van Israël en Egypte om vluchtelingen uit Gaza bescherming te laten zoeken? Is dat conform het Vluchtelingenverdrag?
Egypte heeft de grenzen tijdelijk geopend voor specifiek Palestijnen die medische verzorging nodig hebben. Het is nog niet bekend of het de grens later voor grotere groepen Palestijnen zal openen. Mede vanwege de militaire dreiging vanuit Hamas is de grens met Israël afgesloten voor Gazaanse burgers.
Israël en Egypte zijn partij bij het Vluchtelingenverdrag en dienen personen die gegronde vrees voor vervolging hebben bescherming te bieden, ook wanneer zij zich aan de grens melden. Wel bepaalt het Vluchtelingenverdrag dat vluchtelingen ten aanzien van wie ernstige redenen bestaan om hen te beschouwen als een gevaar voor de veiligheid van het land waarin zij zich bevinden, of die, bij veroordeling wegens een bijzonder ernstig misdrijf, een gevaar oplevert voor de gemeenschap van dat land, geen aanspraak kunnen maken op de bescherming die het verdrag hen normaliter zou bieden.
Hoe verhoudt de blokkade van Gaza sinds 7 oktober 2023 zich tot (de in 2018 mede dankzij Nederland tot stand gekomen) resolutie van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (VNVR) nr. 2417, die honger als oorlogswapen verbiedt?2
In 2018 werd in de VN-Veiligheidsraad op Nederlands initiatief VNVR-resolutie 2417 over de aanpak van de gevolgen van conflict op voedselzekerheid unaniem aangenomen. Deze resolutie veroordeelt uithongering van de burgerbevolking als methode van oorlogvoering en wijst op het belang van het naleven van het humanitair oorlogsrecht.
Een algehele blokkade van humanitaire goederen druist evident in tegen de Israëlische verplichtingen op basis van het humanitair oorlogsrecht, waaronder het bezettingsrecht, ten opzichte van de burgers en hulpverleners in Gaza. Op dit moment bereikt een beperkte hoeveelheid humanitaire hulp en essentiële goederen Gaza. De vaststelling of sprake is van een totale blokkade en daarmee schending van het humanitair oorlogsrecht, kan alleen als het kabinet beschikt over alle relevante feiten. Gezien de onduidelijke situatie ter plekke, beschikt het kabinet niet over voldoende feiten om vast te stellen dat sprake is van een algehele blokkade. Wel is duidelijk dat massief meer hulp nodig is om in de noden van de ruim twee miljoen inwoners van Gaza te voorzien. Daarnaast bestaan er grote zorgen over het feit dat hulp slechts mensen in een beperkt gedeelte van de Gazastrook bereikt. Om die reden dringt het kabinet in contacten met Israël en in EU-verband voortdurend aan op snelle, veilige en ongehinderde humanitaire toegang en hulp, en het openen van de verschillende grensovergangen. Nederland onderstreept met klem dat ook het optreden van Israël in overeenstemming moet zijn met het internationaal recht, waaronder het humanitair oorlogsrecht, en roept Israël daarbij op tot aantoonbaar terughoudend handelen. Ook heeft het kabinet in de vele contacten met Israël sterk benadrukt dat het conform zijn verplichtingen actief duidelijk moet maken hoe het zeker stelt dat het geweldgebruik ter zelfverdediging voldoet aan de vereisten van proportionaliteit en noodzakelijkheid.
Deelt u de mening dat de blokkade van Gaza neerkomt op een collectieve bestraffing van de burgerbevolking, wat gelijk staat aan een oorlogsmisdrijf?
Zie antwoord vraag 9.
Erkent u dat een «evacuatiebevel» neerkomt op gedwongen verplaatsing van de bevolking, in strijd met het internationaal humanitair oorlogsrecht?
De Israëlische oproep aan burgers om Noord Gaza te verlaten lijkt te zijn ingegeven door de mogelijkheid die het humanitair oorlogsrecht biedt om de burgerbevolking, bij uitzondering, te verplaatsen indien hun veiligheid of dwingende militaire redenen dit vereisen. In het geval van evacuatie dienen alle mogelijke maatregelen te worden genomen om deze burgers in behoorlijke omstandigheden elders op te vangen v.w.b. onderdak, hygiëne, gezondheid, veiligheid, voedsel en water. Daarnaast zijn er ook berichten dat Hamas actief de burgerbevolking belet om naar Zuid-Gaza te evacueren.
Het past het kabinet in huidige omstandigheden om terughoudend te zijn bij het geven van een oordeel over de Israëlische oproep en de inspanningen van Hamas om de evacuatie te voorkomen, omdat het kabinet niet beschikt over de benodigde informatie om tot een dergelijk oordeel te komen. Gedegen en onafhankelijk onderzoek zal nodig zijn om een schending van het humanitair oorlogsrecht vast te stellen.
Bent u het eens dat Nederland grondwettelijk verplicht is de internationale rechtsorde te verdedigen? Gaat u schendingen van het internationaal recht veroordelen, ongeacht of het een bondgenoot betreft?
Artikel 90 van de Grondwet bepaalt dat de regering de ontwikkeling van de internationale rechtsorde bevordert. Nederland neemt actief haar verantwoordelijkheid onder het humanitair oorlogsrecht om betrokken partijen te wijzen op hun verplichtingen hieronder. Daarnaast is gedegen onafhankelijk onderzoek nodig om een schending van het internationaal recht vast te stellen. Hiertoe roept het kabinet dan ook op.
Het belagen van een Powned verslaggever |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het belagen van een PowNed verslaggever in Arnhem?1
Ik ben bekend met de inhoud van het artikel «Verslaggever Powned belaagd door Antifa bij tegendemonstratie in Arnhem» op de website van Skoften.
Deelt u de mening dat de persvrijheid heilig hoort te zijn in dit land? Zo ja, hoe kan het zo zijn dat de politie niet heeft ingegrepen toen een PowNed verslaggever en zijn cameraman fysiek werden belaagd? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Persvrijheid en vrije media zijn onmisbaar binnen een goed functionerende democratische rechtsstaat. De media hebben de platforms en de middelen om ideeën verder te brengen en het maatschappelijk debat te stimuleren. Als journalisten worden geïntimideerd, (online) persoonlijk worden aangevallen of te maken krijgen met geweld, dan raakt dat de rechtsstaat in haar kern. Elke vorm van agressie en geweld tegen journalisten is onacceptabel. Persvrijheid is een groot goed en dat moeten we met elkaar beschermen.
Journalisten wordt geadviseerd om voorafgaand aan een mogelijk risicovolle demonstratie contact op te nemen met de mediadesk van de politie, zodat de politie een veiligheidsinschatting kan maken. Bij dreigende confrontaties is de inzet van de politie altijd gericht op dialoog en de-escalatie. De politie maakt van geval tot geval – in vaak complexe situaties – de professionele afweging wat de beste strategie is om agressie en geweld tegen journalisten te voorkomen of terug te dringen. Ingrijpen door de politie kan ook – zoals nu het geval was – leiden tot de situatie dat het noodzakelijk is om een journalist te vragen om (tijdelijk) op afstand te gaan staan om escalatie te voorkomen en de veiligheid van de journalist te waarborgen.
De politie heeft mij laten weten dat, om verder tumult en openbare ordeverstoringen te voorkomen, de aanwezige politieagenten de betrokkenen uit elkaar hebben gehaald. Na de demonstratie is er contact geweest tussen de journalist en de politie, waarbij de politie heeft toegelicht wat de overwegingen van de aanwezige agenten waren en is de journalist aangeboden in gesprek te gaan op het bureau.
Heeft u de bereidheid om de gewelddadige demonstranten alsnog op te sporen en te berechten? Zo neen, waarom niet?
Ik onderschrijf dat journalisten verslag moeten kunnen doen van demonstraties (zie ook het antwoord op vraag 2) en dat zij in hun journalistieke activiteiten zo min mogelijk belemmerd moeten worden. De aanpak van agressie en geweld tegen journalisten is veelzijdig. Werkgevers in de mediasector zijn in de eerste plaats verantwoordelijk voor de veiligheid, gezondheid en het welzijn van de voor hen werkzame journalisten. Dat betekent dat werkgevers bij elke vorm van verslaggeving of publicaties die risico’s met zich mee kunnen brengen, moeten zorgen voor voldoende voorbereidingstijd en preventieve maatregelen (zoals effectieve trainingen). Journalisten wordt geadviseerd om voorafgaand aan een risicovolle demonstratie of evenement contact op te nemen met de mediadesk van de politie. Binnen de politie is er een handelingskader voor de aanwezigheid van journalisten bij (risicovolle) demonstraties en evenementen.
Ondanks deze preventieve maatregelen, krijgen journalisten helaas nog steeds te maken met agressie en geweld. Tegen agressie en geweld wordt hard opgetreden en de daders van deze agressie- en geweldsdelicten worden hard gestraft. Voor de strafrechtelijke aanpak van agressie en geweld tegen journalisten hebben de mediasector, de politie en het Openbaar Ministerie het Protocol PersVeilig ontwikkeld. In dit protocol zijn afspraken omtrent opsporing en vervolging vastgelegd. Het Openbaar Ministerie is verantwoordelijk voor het opsporen en vervolgen van strafbare feiten. Journalisten wordt geadviseerd om bij incidenten altijd melding te doen bij de werkgever en bij het meldpunt Persveilig en daarnaast melding of aangifte te doen bij de politie. In het Protocol Persveilig is bepaald dat de politie altijd een aangifte opneemt als er sprake is van een strafbaar feit dat is gerelateerd aan de uitoefening van de functie. Een werkgever kan hierbij ook een belangrijke rol spelen, door de journalist te ondersteunen en namens de journalist aangifte te doen. In dat geval wordt het adres van de werkgever opgenomen en wordt de werknemer als getuige gehoord. Deze constructie biedt extra bescherming aan de betrokken journalist. Het proces-verbaal wordt vervolgens zo snel mogelijk naar het Openbaar Ministerie gestuurd.
Mocht er geen sprake zijn van een strafbaar feit wordt er een melding gedaan. De politie zal in geval van twijfel contact opnemen met het Openbaar Ministerie.
Het Openbaar Ministerie past zoveel mogelijk lik-op-stukbeleid toe bij zaken waarin strafbare feiten zijn gepleegd en hanteert een verhoging van de strafeis met 200 procent voor delicten die tegen een journalist gepleegd zijn, conform de «Aanwijzing kader voor strafvordering meerderjarigen» en de toepasselijke richtlijnen.
Als de afspraken uit het Protocol Persveilig niet goed worden uitgevoerd, wordt dit besproken in de Stuurgroep Persveilig. Deze stuurgroep bestaat uit de Nederlandse Vereniging voor Journalisten, het Nederlands Genootschap van Hoofdredacteuren, het Openbaar Ministerie en de politie. PersVeilig en de werking van het Protocol PersVeilig worden op dit moment geëvalueerd. Deze evaluatie zal inzicht geven in de uitvoering van de afspraken in het protocol en welke verbeterpunten kunnen worden opgepakt.
Hoe gaat u de persvrijheid verdedigen, waarbij niet de verslaggevers gearresteerd dreigen te worden, maar de daders van geweld in de kraag worden gevat? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat demonstranten herkenbaar moeten zijn, zodat zij bij het overtreden van de wet sneller kunnen worden opgespoord? Kunt u een gedetailleerd antwoord hoe u dit gaat bevorderen?
Het demonstratierecht is een grondrecht en de eerbiediging daarvan is essentieel voor onze democratie. Demonstraties zijn momenten waarop mensen samen komen om hun mening uit te dragen. Er dient grote terughoudendheid te zijn om beperkingen op te leggen vanuit de overheid, zodat mensen niet ontmoedigd kunnen worden om gebruik te maken van hun demonstratierecht. Het uitgangspunt van de grondwettelijke systematiek en de Wet openbare manifestaties is dat door de burgemeester slechts onder bepaalde voorwaarden en voorzien van een (op het geval toegesneden) motivering grenzen mogen worden gesteld aan de demonstratievrijheid. Daarbij past het niet om gezichtsbedekkende kleding bij alle demonstraties (standaard) te verbieden. Wanneer er strafbare feiten plaatsvinden bij een demonstratie treedt de politie op. In het geval van een strafbaar feit moeten de verdachten zich, net als ieder ander, kunnen identificeren.
Geweld tegen Palestijnse bewoners van de westelijke Jordaanoever |
|
Don Ceder (CU) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de berichten dat Israëlische bewoners van de westelijke Jordaanoever in enkele weken zeker 90 Palestijnen zouden hebben gedood?1
Sinds 7 oktober is ook de situatie op de Westelijke Jordaanoever aanzienlijk verslechterd. Het Internationale Rode Kruiscomité meldt dat meer dan 150 Palestijnen zijn gedood, meer dan 2000 gewond en meer dan 2000 gearresteerd. Hele gemeenschappen hebben hun land, huizen of levensonderhoud verloren (bron: ICRC, 7 november jl.). Het toenemend kolonistengeweld op de Westelijke Jordaanoever moet stoppen. Daartoe heeft Nederland tijdens de open sessie van de VN-Veiligheidsraad ook opgeroepen. Ook heeft het de jaarlijkse VN-resolutie inzake Israëlische nederzettingen gesteund waarin geweld, vernielingen, provocaties en opruiing door kolonisten wordt veroordeeld. De aanwezigheid van de nederzettingen en de kolonisten in de bezette Palestijnse gebieden is een schending van het bezettingsrecht. Op Israël rust de (internationaal-)rechtelijke plicht om geweldsgebruik door zowel kolonisten als Israëlisch overheidspersoneel zoveel mogelijk te voorkomen en hiertegen handhavend op te treden. Nederland zal hiertoe blijven oproepen, zoals het altijd heeft gedaan. Meest recentelijk heeft Minister Bruins Slot dit gedaan tijdens haar bezoek aan Israël en de Palestijnse Gebieden op 20 november. Eerder riep zij hier ook toe op tijdens de Open Sessie van de VN Veiligheidsraad. De Minister-President deed dit onder andere op 23 oktober en 8 november 2023 in zijn gesprekken met Premier Netanyahu. Bij monde van Hoge Vertegenwoordiger Borrell spreekt de EU zich eveneens nadrukkelijk uit over illegale nederzettingen en kolonistengeweld.2
Ook anderen, onder wie president Biden van de Verenigde Staten, hebben geweld van kolonisten afgekeurd.
Klopt het dat Israëlische militairen daarbij niet ingegrepen hebben en de Palestijnen geen bescherming hebben geboden en zelfs hebben geparticipeerd in het aanvallen van bewoners in hun huizen, op straat en in hun olijfgaarden?
NGO’s rapporteren dat Israëlische militairen in een groot deel van de voorvallen van kolonistengeweld niet ingrepen en in sommige gevallen zelfs participeerden in het geweld. Het kabinet beschikt niet over alle feiten van deze gevallen.
Bent u van mening dat de Israëlische autoriteiten verantwoordelijkheid dragen voor de veiligheid van de Palestijnse inwoners, onder wie ook de bedoeïenengemeenschap, en al hun bezittingen op de westelijke Jordaanoever.
De IDF hebben onder het bezettingsrecht een verplichting om Palestijnse burgers actief te beschermen tegen geweld.
Welke onderzoeken zijn er inmiddels al ingesteld door de Israëlische autoriteiten naar de toedracht?2 Indien er nog geen onderzoek bekend is of loopt, bent u bereid om bij de Israëlische overheid te pleiten voor een onderzoek naar strafbare feiten?
De Israëlische autoriteiten geven aan enkele onderzoeken te hebben geopend naar de toedracht van de geweldsincidenten op de Westelijke Jordaanoever sinds 7 oktober. Nederland pleit voortdurend voor adequaat optreden tegen kolonistengeweld en benadrukt daarbij het belang van onderzoek en verantwoording bij de Israëlische autoriteiten. De lokale rechtsgang is hiervoor leidend. Nederland steunt zowel Israëlische als Palestijnse maatschappelijk organisaties die onderzoek doen naar kolonistengeweld en juridische vertegenwoordiging bieden in het rechtsproces.
Welke andere feitelijke omstandigheden zijn u verder bekend rondom deze gebeurtenissen op de westelijke Jordaanoever?
VN OCHA rapporteert over 254 incidenten van kolonistengeweld op de Westelijke Jordaanoever sinds 7 oktober. Gezien het grote aantal incidenten beschikt het kabinet niet over alle feiten van al deze individuele gevallen. De trends en ontwikkelingen zoals omschreven in de door u gerefereerde artikelen zijn bij ons bekend en geven reden tot grote zorg.
Wat is er bekend omtrent het doel en streven van de bewapening van inwoners door Minister Ben Gvir van de Nationale Veiligheid? Klopt het dat er automatische vuurwapens, helmen en uniformen zijn uitgedeeld? Is bekend of dit materiaal ook is ingezet tijdens de aanvallen?
Het kabinet is geïnformeerd dat het Israëlische ministerie voor Nationale Veiligheid kolonisten op de Westelijke Jordaanoever bewapent en hen van helmen en scherfvesten voorziet. Het is het kabinet niet bekend of dit materiaal ook is ingezet tijdens de aanvallen.
Is het u bekend of er bij deze aanvallen op Palestijnen ook particuliere grond of oogst van Palestijnen ingenomen wordt?3
Volgens reportages van de VN en NGO’s worden in bepaalde gevallen van kolonistengeweld ook oogsten van Palestijnen vernield en in beslag genomen.
Op welke wijze kan Nederland bijdragen aan de korte termijn veiligheid van Palestijnen en bescherming van eigendom van Palestijnse bewoners van de westelijke Jordaanoever?
De mogelijkheden van Nederland om concrete bescherming te bieden aan Palestijnen en eigendom van Palestijnse bewoners van de Westelijke Jordaanoever zijn beperkt. Politiemissie EUPOL COPPS en veiligheidsmissie USSC zetten zich in op het voorkomen en adresseren van kolonistengeweld. Nederland draagt met zes personen bij aan de USSC. Deze missie is gericht op de professionalisering van de Palestijnse veiligheidssector ter bevordering van een levensvatbare Palestijnse staat. Zoals op 20 november besproken met Nederlanders in de USSC missie tijdens het bezoek van Minister Bruins Slot, en eerder door de Minister van Defensie met de commandant van USSC besproken ziet USSC het kolonistengeweld als een groot probleem en zeer belangrijke prioriteit, rapporteert hierover en kaart dit direct aan bij de IDF. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 onderstreept Nederland, in bilaterale contacten met Israël, en de EU, consequent de noodzaak adequaat op te treden tegen kolonistengeweld.
De Nederlandse onthouding bij stemming in de VN Algemene Vergadering over een humanitair staakt-het-vuren |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Wat is de reden geweest voor het kabinet om zich te onthouden van de stemming in de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties over de resolutie die oproept om te komen tot een onmiddellijk en langdurig humanitair staakt-het-vuren in Gaza?
De resolutie bevatte veel punten die het kabinet volmondig steunt, bijvoorbeeld dat alle partijen zich moeten houden aan het humanitair oorlogsrecht, het veroordelen van geweld tegen burgers en het oproepen tot humanitaire toegang. Mede daarom is er geen sprake van geweest dat Nederland tegen de resolutie zou stemmen. Anderzijds bevatte de resolutie elementen die het kabinet niet kon steunen en ontbraken er essentiële punten in de resolutie. In reactie op de terroristische aanvallen op 7 oktober 2023 en de voortdurende gewapende dreiging van Hamas, steunt het kabinet het Israëlisch recht op zelfverdediging, waarvan de uitoefening in lijn moet zijn met het internationaal recht en het humanitair oorlogsrecht en dat moet voldoen aan de vereisten van proportionaliteit en noodzakelijkheid. Benoeming hiervan ontbrak in de resolutie en was hiermee niet in lijn met de motie-Stoffer (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2729). Daarnaast werd de aanval door Hamas niet expliciet veroordeeld. Ook bevatte de resolutie een oproep tot een wapenstilstand. Met de aanhoudende dreiging en aanval van Hamas is dit nu niet te verenigen met de noodzaak van Israël om zich hiertegen te verdedigen. Dit is waarom Nederland oproept tot directe en onmiddellijke humanitaire gevechtspauzes om zo humanitaire toegang mogelijk te maken en te voorzien in essentiële goederen en diensten aan de burgers in Gaza. Tot slot kwam de belangrijke oproep tot het direct vrijlaten van alle gegijzelden voor het kabinet onvoldoende terug in de resolutie. Een Canadees voorstel tot aanpassing van de resolutie waarmee een veroordeling van de terreurdaad van Hamas, en oproep tot directe vrijlating van gegijzelden zouden worden toegevoegd, kreeg ondanks steun van Nederland geen tweederde meerderheid.
Daarnaast is het voor Nederland van belang om waar mogelijk een zo groot mogelijke EU-eenheid te bewaren, omdat dit de rol van de EU in multilaterale fora kracht bij zet. Nederland heeft zich voor deze EU-eenheid ingezet door vast te houden aan het gezamenlijke standpunt, dat een dag eerder tijdens de Europese Raad van 26 oktober 2023 was overeengekomen1. Gezien de onderlinge verhoudingen neigde dit naar een onthouding. Hiertoe was ook door de EU Hoge Vertegenwoordiger opgeroepen. Meer dan de helft van de EU lidstaten (15 in totaal) hebben zich onthouden. Ondanks het eerder overeengekomen gezamenlijk standpunt in de Raad zijn EU lidstaten niet verplicht om in eenheid te stemmen op resoluties.
Om deze reden koos Nederland voor een onthouding met een stemverklaring waarin de punten zijn uitgelicht die Nederland volmondig steunt, de punten waar Nederland bezwaar tegen maakt, en de punten die Nederland graag in de resolutie opgenomen had zien worden.
Is de gehele ministerraad en/of zijn de vice-premiers gekend in dit besluit? Zo niet, wie van het kabinet is wel in dit besluit gekend?
Nederland stemt jaarlijks op tientallen resoluties in verschillende organen en commissies van de Verenigde Naties (VN). Afhankelijk van het (politieke) belang en de complexiteit van de resolutie, wordt de stempositie bepaald op ambtelijk, hoog ambtelijk of politiek niveau. In de regel wordt een steminstructie niet voorgelegd aan de ministerraad. Bij de Nederlandse standpuntbepaling ten aanzien van deze resolutie is zeer nauw samengewerkt tussen het Ministerie van Buitenlandse Zaken in Den Haag en de Permanente Vertegenwoordiging (PV) in New York. Omdat deze resolutie ook en marge van de Europese Raad werd besproken, was ook het Ministerie van Algemene Zaken betrokken bij het overleg over de standpuntbepaling ten aanzien van deze resolutie. Achteraf gezien was
bredere afstemming beter geweest, ook al viel de steminstructie binnen de door het kabinet bepaalde en door de Tweede Kamer gesteunde positie.
Is er over het besluit gestemd of was het oordeel unaniem?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de vragen zo snel mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het persbericht van de VN over de stemmingsuitslagen met betrekking tot de resolutie die oproept tot ‘humanitair staakt-het-vuren’ in de Gazastrook |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u aangeven wat de zwaarwegende redenen zijn geweest voor de Nederlandse delegatie om niet voor deze belangrijke resolutie te stemmen? Waarom hebt u niet voor gestemd, zoals Frankrijk met een stemverklaring?1
De resolutie bevatte veel punten die het kabinet volmondig steunt, bijvoorbeeld dat alle partijen zich moeten houden aan het humanitair oorlogsrecht, het veroordelen van geweld tegen burgers en het oproepen tot humanitaire toegang. Mede daarom is er geen sprake van geweest dat Nederland tegen de resolutie zou stemmen. Anderzijds bevatte de resolutie elementen die het kabinet niet kon steunen en ontbraken er essentiële punten in de resolutie. In reactie op de terroristische aanvallen op 7 oktober 2023 en de voortdurende gewapende dreiging van Hamas, steunt het kabinet het Israëlisch recht op zelfverdediging, waarvan de uitoefening in lijn moet zijn met het internationaal recht en het humanitair oorlogsrecht en dat moet voldoen aan de vereisten van proportionaliteit en noodzakelijkheid. Benoeming hiervan ontbrak in de resolutie en was hiermee niet in lijn met de motie Stoffer (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2729). Daarnaast werd de aanval door Hamas niet expliciet veroordeeld. Ook bevatte de resolutie een oproep tot een wapenstilstand. Met de aanhoudende dreiging en aanval van Hamas is dit nu niet te verenigen met de noodzaak van Israël om zich hiertegen te verdedigen. Dit is waarom Nederland oproept tot directe en onmiddellijke humanitaire gevechtspauzes om zo humanitaire toegang mogelijk te maken en te voorzien in essentiële goederen en diensten aan de burgers in Gaza. Tot slot kwam de belangrijke oproep tot het direct vrijlaten van alle gegijzelden voor het kabinet onvoldoende terug in de resolutie. Een Canadees voorstel tot aanpassing van de resolutie waarmee een veroordeling van de terreurdaad van Hamas, en oproep tot directe vrijlating van gegijzelden zouden worden toegevoegd, kreeg ondanks steun van Nederland geen tweederde meerderheid.
Daarnaast is het voor Nederland van belang om waar mogelijk een zo groot mogelijke EU-eenheid te bewaren, omdat dit de rol van de EU in multilaterale fora kracht bij zet. Nederland heeft zich voor deze EU-eenheid ingezet door vast te houden aan het gezamenlijke standpunt, dat een dag eerder tijdens de Europese Raad van 26 oktober 2023 was overeengekomen2. Gezien de onderlinge verhoudingen neigde dit naar een onthouding. Hiertoe was ook door de EU Hoge Vertegenwoordiger opgeroepen. Meer dan de helft van de EU lidstaten (15 in totaal) hebben zich onthouden. Ondanks het eerder overeengekomen gezamenlijk standpunt in de Raad zijn EU lidstaten niet verplicht om in eenheid te stemmen op resoluties.
Om deze reden koos Nederland voor een onthouding met een stemverklaring waarin de punten zijn uitgelicht die Nederland volmondig steunt, de punten waar Nederland bezwaar tegen maakt, en de punten die Nederland graag in de resolutie opgenomen had zien worden.
Hoe verhoudt deze stem zich tot de uitspraken van de premier op donderdag 26 oktober jl.2 , die wil dat Israël «nu, op dit moment, in deze minuut massief meer hulp» Gaza binnenlaat?
Nederland steunt volmondig de oproep tot meer humanitaire toegang in de resolutie en draagt ook bij aan deze hulp. Het is duidelijk dat massief meer hulp nodig is om in de noden van de ruim twee miljoen inwoners van Gaza te voorzien. Daarnaast bestaan er grote zorgen over het feit dat hulp slechts mensen in een beperkt gedeelte van de Gazastrook bereikt. Om die reden dringt het kabinet in contacten met Israël en in EU-verband voortdurend aan op snelle, veilige en ongehinderde humanitaire toegang en hulp, en het openen van de verschillende grensovergangen.
Nederland verleent humanitaire steun waar dit kan en verkent samen met internationale partners de inzet voor het versnellen van de aanvoer van humanitaire goederen. Nederland maakte 25 miljoen euro extra vrij voor humanitaire hulp. Naast transport over land worden ook de opties voor aanvoer over zee en door de lucht onderzocht. Het marineschip Zr. Ms. Holland is richting het oosten van de Middellandse Zee gestuurd voor ondersteuning van taken in het kader van een mogelijke evacuatie of het eventueel bieden van humanitaire hulp via een maritieme corridor (Kamerstuk 23 432, nr. 500). Indien humanitaire hulp langs deze weg aan Gaza wordt verstrekt, vindt dit plaats indachtig het toepasselijk raamwerk zoals de Oslo Guidelines. Nederland heeft daarnaast scan-capaciteit aangeboden opdat meer humanitaire goederen sneller na een noodzakelijke check Gaza in kunnen. Ook gaat Nederland helpen bij medische hulp aan patiënten uit Gaza die in Egypte worden opgevangen door onder andere medische apparatuur en hulpmiddelen te leveren.
Klopt het dat er meer EU-landen voor de resolutie hebben gestemd dan tegen?
Er hebben 8 EU-lidstaten voor de resolutie gestemd, 4 tegen de resolutie en de meerderheid van 15 heeft onthouden, waaronder Nederland.
Nu de resolutie aangenomen is, hoe gaat u er zorg voor dragen dat de resolutie zo snel mogelijk wordt uitgevoerd ten behoeve van een onmiddellijk staakt-het-vuren om mensenlevens te redden, het in gang zetten van humanitaire hulp aan Gaza en ervoor te zorgen dat de door Hamas gegijzelden worden vrijgelaten?
Het kabinet hecht er belang aan dat de zienswijzen die gereflecteerd worden in aangenomen resoluties van de AVVN, ook al zijn deze niet-bindend, serieus worden genomen. Nederland zal zich blijven inzetten voor directe en onmiddellijke humanitaire gevechtspauzes om zo humanitaire toegang mogelijk te maken en te voorzien in essentiële goederen en diensten aan de burgers in Gaza. Het kabinet zal onverminderd blijven oproepen tot naleving van het humanitair oorlogsrecht, het tegengaan van geweld tegen burgers, en tot het geven van humanitaire toegang. Tot slot blijft Nederland oproepen tot de onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating van alle gegijzelden.
Bent u bereid deze vragen maandag aanstaande te beantwoorden?
Dit is niet haalbaar gebleken.