Landelijke regels voor de aanpak van uitbraken van antibioticaresistente bacteriën |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Coutinho: Ziekenhuis moet bacterie-uitbraak melden»?1
Ja.
Deelt u de mening dat er landelijk regels gesteld moeten worden voor ziekenhuizen waar een besmetting met een antibioticaresistente bacterie wordt vastgesteld? Zo nee, waarom niet, nu herhaaldelijk is gebleken dat ziekenhuizen niet altijd adequaat op zo’n besmetting reageren, waardoor er onnodig veel mensen besmet worden? Zo ja, welke regels wilt u stellen, en bent u bereid deze regels zo snel mogelijk op te leggen?
De toenemende antibioticaresistentie is een punt van zorg. Daarom wil ik een extra waarborg inbouwen zodat we in Nederland zeker weten dat er in geval van uitbraken met dit soort gevaarlijke resistente bacteriën door de betrokkenen juist wordt gehandeld. Daarbij moet snel het probleem worden onderkend, snel worden gehandeld en indien nodig snel expertise van buiten worden betrokken. Ik overweeg hiervoor een extra ondersteuningsstructuur op te laten zetten, die snel kan helpen met de aanpak. Over de vorm van deze ondersteuning wordt op dit moment gesproken met de IGZ en de betrokken beroepsgroepen. Het Centrum Infectieziektebestrijding (CIb) van het RIVM heeft hierbij het voortouw. Ik zal u hier zo spoedig mogelijk over informeren.
Het inbouwen van deze waarborg is het doel. Het instellen van een wettelijke meldplicht is voor mij geen doel op zich. Het gaat om de acties en de bevoegdheden die nodig zijn om te kunnen handelen.
Samen met de beroepsgroepen en de IGZ zal er bovendien worden gekeken of de huidige richtlijnen en protocollen aangescherpt moeten worden en of aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn.
Deelt u de mening dat er een meldplicht voor ziekenhuizen ingesteld moet worden zodat er direct meegekeken kan worden of de aanpak van de besmetting succesvol is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze en termijn wilt u dit regelen?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat er op dit moment overlegd wordt over het instellen van een meldplicht voor ziekenhuizen? Zo ja, wanneer zal dit overleg naar verwachting afgerond worden, en wanneer wordt de Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van dit overleg?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of en zo ja welke landelijke richtlijnen er bestaan over hoe te handelen bij besmetting met MRSA/ESBL van patiënten in ziekenhuizen? Zo nee, waarom niet?
De Werkgroep Infectiepreventie (WIP), een samenwerkingsverband van medische professionals op het gebied van infectiepreventie en ziekenhuishygiëne, maakt richtlijnen om verspreiding van infecties tegen te gaan. Voorbeelden hiervan zijn de MRSA-richtlijn en de richtlijn bijzonder resistente micro-organismen (BRMO). De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) beschouwt deze richtlijnen als professionele standaarden en ziet toe op de naleving. Eén van deze richtlijnen is de MRSA-richtlijn, waarvan het search en destroy beleid onderdeel is. Door het naleven wordt de verspreiding van (multi)resistente bacteriën naar andere patiënten voorkomen.
Deelt u de mening dat besmetting van ziekenhuispatiënten met multiresistente bacteriën een zodanige bedreiging voor de volksgezondheid vormt, dat dit op korte termijn te ontwikkelen meer adequaat preventie-, opsporings- en handhavingsbeleid vergt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u dergelijk beleid ontwikkelen?
Zie antwoord vraag 2.
De gevolgen van de eigen bijdrage in de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) voor mensen met dementie |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de brandbrief van de directeur van Geriant? Deelt u de mening dat een eigen bijdrage voor dementerende ouderen contraproductief zal werken? Zo nee, waarom niet?1
Ik heb kennis genomen van deze brief. Ik ben niet van mening dat de eigen bijdrage per definitie contraproductief zal werken. De huidige financiële tijden vragen om matiging en een verantwoorde ontwikkeling van de overheidsuitgaven. Iedereen moet hieraan bijdragen. Het principe achter de eigen bijdrage is dat een patiënt maximaal de eigen bijdrage zelf bijdraagt aan zorg en de rekening daarboven collectief wordt vergoed. Mensen die echt zorg nodig hebben zijn best bereid daar iets zelf voor te betalen. In de eerstelijns psychologische zorg en in de AWBZ geldt al langer een eigen bijdrage. Ik heb geen signalen ontvangen dat mensen daardoor deze vormen van zorg mijden. Daarbij is op 30 juni jongstleden de motie Van der Staaij/ Bruins Slot aangenomen (TK 2010/11, 25 424, nr. 123). In de motie wordt de regering verzocht om in 2012, bij het introduceren van een eigen bijdrage in de tweedelijns GGZ, het risico op zorgmijding in te perken door de meest kwetsbare doelgroepen te ontzien. Hetzij via een verlaging van de eigen bijdrage, hetzij via een gerichte uitzondering van de meest kwetsbare doelgroepen. Over de uitvoering van de motie heb ik meerdere malen overleg gevoerd met GGZ-Nederland (GGZ-N), Zorgverzekeraars Nederland (ZN), de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) en het Landelijk Platform GGZ (LPGGZ). Daarbij is gezamenlijk geconcludeerd dat vanwege de tijdsdruk en de korte termijn waarmee de maatregelen moeten worden geïmplementeerd en uitgevoerd, de mogelijkheden om te komen tot aanpassingen voor het jaar 2012 beperkt zijn. Alles overwegend ben ik toen gekomen tot een pakket maatregelen, ter invulling van de motie, waarmee de eigen bijdrage verder wordt verlaagd van € 275 (brief 27 juni 2011, kenmerk CZ/CGGZ-3070559) naar € 200. Daarbij betaalt de verzekerde niet meer dan € 200 per kalenderjaar. De eigen bijdragen zijn daarmee fors verlaagd ten opzichte van de eigen bijdragen zoals opgenomen in het Regeerakkoord. In het Regeerakkoord is uitgegaan van een eigen bijdrage van € 175 voor DBCs met een behandeltijd tot 1 800 minuten en € 425 voor DBCs vanaf 1 800 minuten. Hierbij bestond geen limiet op het aantal te innen eigen bijdragen voor patiënten met meerdere DBCs per jaar. Met de sector is tevens de mogelijkheid verkend om – ook op verzoek van de Kamer – de kwetsbare doelgroepen te ontzien via een gerichte uitzondering. Daarbij is zowel een uitzondering op basis van aandoeningsgerichte doelgroepen als wel op basis van inkomen onderzocht. Na overleg met het veld is geconcludeerd dat het uitsluiten van patiënten met bepaalde psychische aandoeningen moeilijk objectiveerbaar te maken is. Een helder criterium welke aandoeningen juist wel of juist niet in aanmerking zouden moeten komen voor uitsluiting is niet of nauwelijks te maken.
Het ontzien van mensen onder een bepaalde inkomensgrens is een andere mogelijkheid die is verkend. Maar gebleken is dat deze route ook niet vrij is van bezwaren, zoals inzage in inkomensgegevens bij andere partijen en de vergroting van de armoedeval. Indien een verzekerde een inkomen heeft net boven het minimumniveau, moet hij immers voor de tweedelijns GGZ wel deze eigen bijdrage voldoen. Het beleid van achtereenvolgende kabinetten is juist gericht op het verkleinen van de armoedeval.2 Daarnaast zou het inrichten van een dergelijk systeem (zowel voor zorgverzekeraars, zorgaanbieders als andere uitvoeringsorganisaties, die daarmee zouden worden belast) op zodanige uitvoeringstechnische problemen stuiten dat is geconstateerd dat deze weg voor het jaar 2012 onbegaanbaar lijkt.
Ik heb in mijn brief aan u (CZ/ CGGZ- 3072974) wel aangegeven dat ik bereid ben om in het kader van de ontwikkeling van de brede beleidagenda de mogelijkheden voor alternatieve maatregelen voor 2013 verder te onderzoeken. Daarmee kom ik tegemoet aan het laatste onderdeel van de motie, waarin wordt verzocht in een bestuurlijk overleg met partijen tot een gezamenlijke agenda te komen voor de toekomst. De gesprekken met het veld zijn daarover op dit moment gaande.
Gelooft u nog altijd dat eigen bijdragen in de zorg het «kostenbewustzijn» vergroten en daarmee het zorggebruik remmen? Zo ja, vindt u dit geen bezopen aanname ten aanzien van dementerende ouderen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Uit onderzoek blijkt dat GGZ aanmerkelijk prijsgevoeliger is dan extramurale somatische zorg.3 Deze conclusie wordt onderschreven door het CPB in een notitie over gedragseffecten van eigen betalingen in de Zvw (25 april, 2008). Ook het Trimbos Instituut concludeerde onlangs nog, op basis van uitgebreid literatuuronderzoek, dat de prijsgevoeligheid van GGZ hoger ligt dan bij andere vormen van curatieve zorg. Dit betekent dat er in de GGZ een gedragseffect optreedt bij de invoering van een eigen bijdrage. Het gedragseffect wordt ook groter naarmate de eigen bijdrage hoger wordt. Ik heb gekozen voor een eigen bijdrage van maximaal € 200 per patiënt per kalenderjaar. Ik maak daarbij geen onderscheid in diagnose. De eigen bijdrage geldt dan ook zowel voor de patiënt die aan dementie lijdt als bijvoorbeeld de patiënt die lijdt aan schizofrenie of persoonlijkheidsstoornissen. Als er sprake is van een patiënt met dementie is juist ook de mantelzorger geholpen met de begeleiding en heeft deze invloed op het al dan niet gebruik maken van de zorg.
Bent u van mening dat dementerende ouderen en hun verwanten of geliefden calculerende zorgconsumenten zijn? Zo nee, waarom gelooft u dan in liberale gedragsbeïnvloeding met negatieve financiële prikkels, zoals een eigen bijdrage?
Zoals ik in vraag 1 heb beantwoord, noodzaakt de huidige financiële situatie tot maatregelen. De uitgaven in de GGZ zijn de afgelopen jaren fors gegroeid, zelfs meer dan verdubbeld in de periode 2000–2009. Het aantal cliënten in de tweedelijns GGZ is de afgelopen jaren met ongeveer 10% gestegen, terwijl het totale aantal mensen dat een psychische stoornis heeft niet stijgt. Ik vind het redelijk dat mensen die gebruik maken van de GGZ daaraan bijdragen. Een eigen bijdrage van maximaal € 200 per jaar vind ik in dat opzicht verantwoord en acceptabel.
Bent u ervan op de hoogte dat veel ouderen in Nederland zich weggezet voelen als kostenpost voor de samenleving? Welke aanpassing van uw beleid bent u bereid door te voeren teneinde deze droeve ontwikkeling te keren?
Het betreurt ons als deze indruk bij ouderen bestaat. Dit kabinet investeert juist in de zorg voor ouderen. Het is een belangrijk onderdeel van het gedoogakkoord. Er wordt ookgeïnvesteerd in de ontwikkeling van casemanagement voor dementie. Onder andere door middel van het programma ketenzorg dementiezijn er al veel projecten die belangrijke waarde hebben en er is inmiddels enkele jaren ervaring opgedaan in de regio’s met ketenzorg dementie. Er wordt ook gewerkt aan een zorgstandaard ketenzorg dementie en er loopt een onderzoek naar de effectiviteit van casemanagament bij dementie. Er is dus juist op dit gebied erg veel geïnvesteerd en gestimuleerd. En dat willen we ook voortzetten. Via een opslag op de AWBZ-tarieven en de Nza-beleidsregel dementie worden zorgaanbieders gestimuleerd samenwerkingsafspraken in de regio te maken ter verbetering van de dementiezorg, inclusief de inzet van casemanagers. In vrijwel heel Nederland kopen de zorgkantoren nu ketenzorg dementie in. Voor de beleidsregel is € 10 miljoen per jaar gereserveerd. Deze beleidsregel wordt met een jaar verlengd tot 1 januari 2013..
Vindt u dat dementerende ouderen teveel zorg «consumeren»? Zo ja, op grond van welke ervaringen velt u dit oordeel? Zo nee, waarom bestraft u het zorggebruik van deze mensen met een eigen bijdrage?
De maatregel eigen bijdrage neem ik niet omdat dementerende ouderen teveel zorg zouden consumeren. De maatregel neem ik omdat de uitgaven in de GGZ te hard zijn gestegen. Ik ben van mening dat GGZ-patiënten daaraan moeten bijdragen door middel van een eigen bijdrage. Ik verwijs hierbij verder naar de antwoorden op de vorige vragen.
Deelt u de mening van de directeur van Geriant dat de eigen bijdrage in de GGZ zal leiden tot een toename van het aantal ouderen dat naar het verpleeghuis moet? Is dit wat u beoogt met uw beleid? Wilt u uw antwoord toelichten?
Nee, ik verwacht niet dat mensen die niet noodzakelijk hoeven worden opgenomen in een verpleeghuis, door deze maatregel wel moeten worden opgenomen, aangezien zij nog steeds van de zorg gebruik kunnen maken. De eigen bijdrage die van patiënten wordt verlangd is maximaal € 200 per jaar. Er zijn ook eigen bijdragen van de AWBZ-zorg, dus dat kan geen argument zijn.
Deelt u de mening dat een groter beroep op mantelzorg in plaats van formele zorg geen optie is, gelet op de onderzoeken van onder meer Mezzo waaruit blijkt dat mantelzorgers reeds zwaar overbelast zijn en omdat mensen van dit kabinet langer en harder moeten werken? Zo nee, waarom niet?
Onderdeel van het programma ketenzorg dementie, waar ik in vraag 4 aan refereerde, is dat ook de mantelzorgers ondersteuning moeten krijgen bij hun inzet voor mensen/ familieleden met dementie. Daarbij moet een goede balans zijn tussen de zorg/ hulp die zij leveren voor deze patiënten en hun eigen rust, naast de vaak zeer zware zorg. Ik hecht er daarom aan dat de projecten met de casemanagers worden voortgezet in de toekomst, omdat juist die projecten de juiste ondersteuning bieden voor mantelzorgers. En het blijkt ook dat dit het welbevinden van zowel de mantelzorger als de patiënt met dementie ten goede komt. Ik zie deze casemanagement aanpak in de toekomst als een grote verbetering. Over de stappen die ik daartoe wil zetten, verwacht de staatssecretaris u dit najaar nader te kunnen informeren.
Deelt u de mening dat GGZ-patiënten vaak dezelfde beperkingen hebben als dementerende ouderen, zoals verwardheid, desoriëntatie, denk- en stemmingsstoornissen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, erkent u dat de bezwaren tegen de eigen bijdragen voor dementerende ouderen ook grotendeels opgaan voor de GGZ in het algemeen? Wilt u uw antwoord toelichten?
In de beantwoording van de vorige vragen heb ik aangegeven wat mijn afwegingen zijn geweest voor invoering van de eigen bijdrage in de GGZ.
Bent u, nu de brandbrief van Geriant pijnlijk de zotheid van eigen bijdragen in de GGZ in het algemeen heeft blootgelegd en gelet op uw opvatting dat op basis van aandoening geen onderscheid in de toepassing van eigen bijdragen in de GGZ gemaakt kan worden, bereid dit immorele en discriminerende voorstel in te trekken? Zo nee, durft u zich nog liberaal respectievelijk christelijk te noemen? Wilt u uw antwoord toelichten?2
Nogmaals wil ik benadrukken dat de zeer grote groei van de uitgaven in de ggz-sector dwingt tot het treffen van maatregelen binnen die sector. De keuze voor een eigen bijdrage in de GGZ is geen kwestie van willekeur, maar een inhoudelijke keuze op grond van een zorgvuldige analyse en afweging op grond van de situatie in deze sector.
De onderhandelingen over de ziekenhuiskosten |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over de campagne van Zorgverzekeraars Nederland (ZN) richting de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ)? Vindt u het gepast dat een mede door uw inspanning gesloten akkoord door een van de ondertekenaars wordt ondermijnd?1
De brief van ZN is niet aan mij gericht maar aan de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen, de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra en Zelfstandige Klinieken Nederland. Het is daarom primair aan die organisaties om op de brief van ZN te reageren. Ik heb de brief niet opgevat als een ondermijning van het mede door mijn inspanningen gesloten akkoord.
Deelt u de mening dat deze actie van ZN kan worden gezien als een openingsbod van 0% groei, in tegenstelling tot de 2,5% waarvan sprake is in het door u onderschreven hoofdlijnenakkoord? Zo nee, waarom niet? Zo ja, vindt u dit nog verantwoord met het oog op uw verantwoordelijkheid voor de beschikbaarheid, kwaliteit en toegankelijkheid van de ziekenhuiszorg? Wilt u uw antwoord toelichten?
In het bestuurlijk hoofdlijnenakkoord hebben de partijen gezamenlijk de intentie uitgesproken om de uitgavengroei te beheersen door middel van het uitwerken van een gezamenlijke inhoudelijke agenda. Met deze inhoudelijke agenda moet de beschikbaarheid, kwaliteit en toegankelijkheid worden gegarandeerd. Voor zover ik heb begrepen is de inzet van verzekeraars voor 2012 gebaseerd op de afspraken uit het hoofdlijnenakkoord met daarin verdisconteerd de verwachte uitgavenontwikkeling van vorig jaar en dit jaar. Het is niet onlogisch, dat indien de groeiruimte voor 2012 al in 2011 wordt opgesoupeerd, er in 2012 een pas op de plaats moet worden gemaakt. Inmiddels hebben partijen de informatie waarop de brief van ZN was gebaseerd uitgewisseld.
Ik acht deze ontwikkeling geenszins in strijd met de publieke belangen die ik verdedig: toegankelijkheid, kwaliteit en betaalbaarheid van de zorg. Hoewel de vragensteller het publieke belang van de betaalbaarheid niet noemt wil ik die hier nadrukkelijk wel noemen. Dit belang – en de discipline daaromtrent – geldt niet alleen nu of in 2012, maar is juist voor de komende decennia essentieel om de toegankelijkheid en kwaliteit in een op solidariteit gebaseerd stelsel te kunnen blijven garanderen.
Hoe omschrijft u de kerntaken van een ziekenhuis?
De kerntaak van een ziekenhuis is het leveren van medisch specialistische zorg.
Hoe denkt u betere zorg voor minder geld te krijgen als ziekenhuizen zich meer moeten bezighouden met vastgoedrisico's, solvabiliteitseisen van banken en investeerders, reclame en marketing, in plaats van zich op de medische kerntaak te richten? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik ben er van overtuigd dat ziekenhuizen alleen betere zorg voor minder geld kunnen leveren als zij een adequate (financiële) bedrijfsvoering hebben. Een organisatie die niet weet hoe zijn werkprocessen in elkaar zitten, waar de kosten gemaakt worden en waar verbeteringen mogelijk zijn zal nooit in staat zijn betere zorg tegen lagere kosten te realiseren.
Dit betekent ook dat het ziekenhuisbestuur in overleg met interne en externe stakeholders integrale afwegingen moet maken bijvoorbeeld ten aanzien van het onroerend goed, het financieel beheer en marketingactiviteiten.
Mogen ziekenhuizen de wachttijden verlengen of een patiënt behandeling weigeren als zij het met de zorgverzekeraars overeengekomen volume anders zullen overschrijden? Zo nee, hoe garandeert u dat dit niet zal gebeuren?
Ten aanzien van de wachttijden is in het hoofdlijnenakkoord opgenomen dat zorgaanbieders zich tot het uiterste inspannen om de zorg binnen de zogenoemde Treeknormen te leveren. Ook staat in het akkoord dat zorgverzekeraars jegens hun verzekerden verantwoordelijk zijn hun zorgplicht na te komen. Partijen hebben daarmee in het akkoord hun verantwoordelijkheid genomen om wachttijden binnen aanvaardbare (Treek)normen te houden en te voorkomen dat patiënten geweigerd worden.
Wilt u garanderen dat er door dit gekrakeel geen wachtlijsten en verslechtering van de kwaliteit van de geboden zorg zullen optreden? Zo nee, waarom niet?
De afspraken in het hoofdlijnenakkoord zoals verwoord in het antwoord op vraag 5, bieden in mijn ogen de beste garantie om de uitgavengroei de komende jaren om te buigen naar een aanvaardbaar niveau zonder dat de wachtlijsten oplopen of de kwaliteit van de zorg verslechtert.
Wilt u deze vragen voor afloop van het zomerreces beantwoorden?
Ik heb deze vragen zo snel mogelijk beantwoord.
Het bericht dat het Erasmus Medisch Centrum (EMC) Rotterdam patiënten weigert onder narcose te brengen bij een endoscopie |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Klopt het bericht dat het EMC Rotterdam vanwege bezuinigingen patiënten weigert onder narcose te brengen bij een endoscopie?1 Zo ja, wat is uw mening hierover en welke maatregelen verbindt u hieraan?
Het bericht waar naar verwezen wordt, is afkomstig van een individuele patiënt op een forum. Dit betreft een zaak tussen patiënt en zorgverlener. Het ministerie van VWS doet geen uitspraken over individuele gevallen.
In algemene zin kan ik het volgende berichten. De meeste patiënten die een endoscopisch onderzoek ondergaan, krijgen van te voren een roesje (een licht slaapmiddel met pijnstilling) zodat zij zo min mogelijk hinder van de procedure hebben. Een deel van de patiënten kiest ervoor om helemaal geen medicatie te ontvangen. Ik heb van het betrokken ziekenhuis vernomen dat zij zeer selectief zijn met het onder narcose uitvoeren van een endoscopie bij volwassenen. Echter, in het geval dat een roesje niet voldoende is, wordt er wel degelijk maatwerk geleverd en is narcose een optie.
De chaos bij het UWV |
|
Paul Ulenbelt |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «totale chaos bij het UWV»?1
Ik heb kennisgenomen van het genoemde artikel. Het artikel is opgesteld op grond van een rapport over het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) dat de Nationale ombudsman (No) op 19 augustus 2011 heeft gepubliceerd. In dit rapport stelt de No vast dat UWV in het geval van één individuele uitkeringsgerechtigde, er niet in is geslaagd betrokkene voldoende duidelijkheid te verschaffen over de zeer complexe uitkeringspositie. De No stelt dat de oorzaak hiervan ligt in het feit dat de ICT-systemen van de verschillende UWV-kantoren niet matchen. De No concludeert dat de informatievoorziening vanuit UWV ontoereikend is.
UWV heeft in deze zaak niet goed gecommuniceerd. De complexiteit van de zaak ten spijt mag het niet gebeuren dat er wijzigingen worden doorgevoerd in de hoogte of uitbetaling van een uitkering zonder dat UWV daar de klanten over informeert. Ook had UWV de gevraagde uitleg aan betrokkene moeten geven. In zoverre worden de conclusies van de No door UWV en mij onderschreven.
Ik hecht er aan te melden dat de door de No beoordeelde casus geen representatief beeld geeft van de gang van zaken bij UWV. Per jaar behandelt UWV vele honderdduizenden uitkeringen in verband met de werkloosheid en arbeidsongeschiktheid. Daarin neemt UWV jaarlijks ruim één miljoen beslissingen. In een klein deel hiervan gaat het om beslissingen over samenloop van meerdere uitkeringsrechten. Het handelt hier vaak om complexe beoordelingen. Het voert te ver op basis van één concrete zaak te spreken van «totale chaos». Ik constateer dat deze kwalificering niet wordt gebruikt door de No. De No nuanceert het in de media geschetste beeld ook getuige een interview op 29 augustus 2011 in het radio 1 programma «Goedemorgen Nederland».2
Is het waar dat cliënten soms met verschillende kantoren te maken hebben waarvan de administratiesystemen niet met elkaar kunnen communiceren? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waaruit blijkt dat?
Klanten van UWV hebben soms te maken met verschillende UWV-kantoren, die voor verschillende uitkeringen aparte uitkeringssystemen hanteren. Alle kantoren maken gebruik van hetzelfde ZW-systeem en hetzelfde systeem voor de WW. Met betrekking tot arbeidsongeschiktheid gebruiken UWV- kantoren nu nog één van twee beschikbare uitkeringssystemen. Deze systemen zijn niet met elkaar verbonden. Als gevolg hiervan gebeurt het onderkennen van samenloop van verschillende uitkeringsrechten handmatig door UWV-medewerkers. Hiervoor maken zij gebruik van de polisadministratie, waarin alle uitkeringsrechten, ongeacht het systeem waarin ze worden beheerd, kunnen worden geraadpleegd.
Vanaf 1 januari 2012 worden de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen beheerd in één uitkeringssysteem dat op alle kantoren zal worden gehanteerd. Het onderkennen van situaties waarin meerdere van deze uitkeringsrechten naast elkaar bestaan, wordt hiermee eenvoudiger. Tevens wordt het hiermee eenvoudiger te onderkennen of er op meerdere kantoren uitkeringen worden uitbetaald.
Met ingang van 1 januari 2012 komt er ook een eind aan de werkwijze waarbij betalingen van verschillende soorten uitkeringen (bijvoorbeeld WW en WAO) bij elkaar worden gevoegd. Wanneer één klant verschillende uitkeringen van UWV ontvangt, worden deze bijeengevoegd en tegelijk uitbetaald. Doordat uitkeringen een eigen betalingsfrequentie hebben, vindt een deel van de betalingen op voorschotbasis plaats.3 Deze systematiek maakt latere afrekening noodzakelijk. Vanaf 1 januari 2012 worden bij de samenloop de uitkeringen apart uitbetaald conform de betalingsfrequentie van de betreffende uitkering, elk vanuit het eigen uitkeringssysteem. Dit komt de overzichtelijkheid voor de klant ten goede.
Wat is uw reactie op het oordeel van de Nationale Ombudsman2 dat, als het UWV-kantoor in Heerlen betrokken is bij het verstrekken van een uitkering, de problemen bijna niet meer te overzien zijn?
De No stelt dat de oorzaak van de ontoereikende informatievoorziening ligt in het feit dat de ICT-systemen van de verschillende UWV-kantoren niet matchen. Dit geldt in het bijzonder voor kantoor Heerlen. Dit kantoor, dat de uitkeringen van overheids- en onderwijspersoneel verzorgt, werkt met andere systemen en aanvullende regelingen die niet matchen met de systemen van de overige UWV kantoren, aldus de No. Kantoor Heerlen maakt nu nog gebruik van een door het voormalig USZO ontwikkeld systeem voor de arbeidsongeschiktheidsregelingen. Doordat UWV, zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb verwoord, met ingang van 1 januari 2012 overgaat op één landelijk uitkeringsysteem voor de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen doet het probleem dat het uitkeringssysteem van kantoor Heerlen niet communiceert met andere UWV kantoren zich niet meer voor.
Kunt u uitgebreid reageren op de het rapport van de Nationale Ombudsman van 19 augustus 2011 en hierbij uw oordeel geven over de wijze van actieve informatieverstrekking door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV)?2
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze bent u voornemens om de problemen, die in het rapport naar voren komen, in de toekomst uit te sluiten?
In mijn antwoord op vraag 2 ben ik al ingegaan op verbeteringen met betrekking tot de ICT-systemen. Een belangrijk deel van de problemen in de casus van de ombudsman is evenwel ontstaan door een menselijke fout. Ten onrechte is samenloop van verschillende uitkeringen niet onderkend, waardoor het helaas voor betrokkene is misgelopen en de situatie is ontstaan zoals in het rapport van de No is beschreven.
De No adviseert om bij complexe samenloopgevallen klanten snel in contact te brengen met ter zake kundige medewerkers. Op dit moment zijn er al speciale teams ingericht op elk kantoor waar mensen terechtkunnen als er sprake is van meerdere gelijktijdige uitkeringen. In deze zogenaamde «samenloopteams» worden de uitkeringen beheerd. Er is kennis aanwezig van alle uitkeringen van de betrokkene. In 2011 heeft UWV daarnaast, naar voorbeeld van de Stella-teams bij de Belastingdienst, een werkwijze geïmplementeerd waarbij complexe en schrijnende situaties vroegtijdig gesignaleerd worden. Voor de oplossing van dergelijke cases worden speciale opgeleide multidisciplinaire teams ingezet die, in samenwerking met Belastingdienst en gemeenten, snel een passende interventie uit kunnen voeren.
UWV werkt actief aan de verbetering van de dienstverlening en communicatie. Aan de hand van de acht meest voorkomende interventies van de No bij UWV onderzoekt UWV samen met de No de verbetermogelijkheden. UWV en No onderschrijven dat de hierbij sprake is van een constructieve samenwerking.5
De wijkenaanpak van de regering naar aanleiding van de voortdurende onrust in de Culemborgse wijk Terweijde |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Opnieuw onrust in Culemborgse wijk Terweijde»?1
Ja.
Wat is er sinds de ongeregeldheden in de wijk na de jaarwisseling 2009–2010 gebeurd om de veiligheid en stabiliteit in de wijk te verbeteren? Hoeveel geld is hier door gemeente, rijk en andere partijen in geïnvesteerd? Welke resultaten zijn er bereikt?
De afgelopen anderhalf jaar heeft de gemeente Culemborg uitvoering gegeven aan het plan «Aansprekend Terweijde». Dit plan heeft tot doel de leefbaarheid in de wijk te verbeteren in de periode tot 2012. Dit wordt gemeten in de leefbaarheidsmonitor van 2013/2014. Terweijde dient dan een 6.9 te scoren. Het streven is dat Terweijde in 2015 een «normale» wijk in Culemborg is. Dat betekent dat er dan niet meer dan in de andere wijken van de stad sprake is van overlastgevend en strafbaar gedrag
Om deze doelen te bereiken werkt Culemborg met diverse partners samen. Speerpunten binnen deze integrale aanpak zijn een gezins- en persoonsgerichte aanpak, intensivering van toezicht en handhaving en het realiseren van voorzieningen en samenwerking met de bewoners.
Door deze aanpak heeft de gemeente de problemen terug weten te brengen. Het aantal vernielingen, geweldplegingen en overlast is fors afgenomen. Dit is ook terug te zien in de leefbaarheidsscores voor Terweijde. Terweijde-Componisten is van een 6,6 in 2008 naar een 7,0 in 2011 gegaan. Terweijde-Staatslieden van een 6,3 in 2008 naar een 6,4 in 2011. Met name in dit deel van de wijk dient dus nog verdere verbetering te worden bereikt. In het afgelopen jaar is te zien dat ook de veiligheid in de wijk is verbeterd.
Vanuit Rijk en gemeente samen is 3 miljoen euro geïnvesteerd in de uitvoering van het plan «Aansprekend Terweijde». Daarnaast worden er door andere partijen, waaronder de woningcorporatie, aanzienlijke bedragen geïnvesteerd in de wijk.
Klopt het dat een ingegooide ruit de directe aanleiding was tot het ontstaan van de nieuwe onrust? Zo nee, wat was dan de aanleiding? Zo ja, deelt u de mening dat het zorgwekkend is dat een ingegooide ruit tot deze hernieuwde onrust leidt?
Het ingooien van de ruit heeft weliswaar tot enige onrust geleid, maar de gemeente en de politie hebben door snel optreden escalatie kunnen voorkomen. Dit was mede mogelijk dankzij het goede contact dat de gemeente inmiddels heeft met bewoners en met diverse sleutelfiguren in de wijk. Het incident en de gevolgen zijn van een andere orde dan de problemen die zich begin 2010 voordeden. Er zijn evenwel in de wijk nog steeds onderhuidse spanningen gebleven tussen een beperkte groep jeugdige personen in de wijk, waardoor incidenten kunnen escaleren. Daaraan wordt in het kader van «Aansprekend Terweijde» verder gewerkt.
Hoeveel incidenten zijn dit jaar in Terweijde geregistreerd die te herleiden zijn tot spanningen tussen de Marrokaanse en Molukse gemeenschappen? Hoe is op deze incidenten gereageerd en tot hoeveel aanhoudingen heeft dit geleid?
In de jaren 2009 tot en met juli 2011 zijn er 108 bekeuringen uitgeschreven aan personen die direct betrokken zijn bij de problemen in de wijk. In de periode vanaf januari 2010 tot en met juli 2011 zijn er 73 personen aangehouden die direct behoren tot de in de wijk Terweijde woonachtige groep personen die overlast veroorzaken en/of strafbare feiten hebben gepleegd.
De politie zet fors in waar het gaat om de handhaving in de wijk Terweijde. Ieder strafbaar feit dat ter kennis komt van de politie wordt onderzocht. In beginsel wordt altijd vervolgd, indien daarvoor voldoende strafvorderlijke gronden zijn.
Deelt u de mening dat uit de voortdurende onrust in de wijk Terweijde blijkt dat de aanpak van overlast, spanning tussen bevolkingsgroepen en verloedering vragen om een langdurige aanpak, waarbij behaalde vooruitgang stevig worden vastgehouden? Zo ja, wat heeft u gedaan om de veiligheid in de wijk Terweijde te vergroten en de gemeente te ondersteunen om de problemen daar aan te pakken?
De problematiek van overlast, spanning tussen bevolkingsgroepen en verloedering vereist, naast de bredere aanpak van de meervoudige problematiek, een langdurige aanpak op lokaal niveau. Daar heeft Culemborg ook financiële middelen voor ontvangen, en is de gemeente door het Rijk ondersteund met deskundigheid en expertise. Het lokale gezag heeft de instrumenten en mogelijkheden om openbare orde en veiligheid te handhaven.
Ziet u dat andere gemeenten, zoals Ede, Amersfoort, Arhnem en Helmond, wijken hebben waar bewoners geconfronteerd worden met ontoelaatbare overlast, intimidatie en criminaliteit? Wat doet u om de veiligheid en het leefklimaat in deze wijken te verbeteren en de bewoners hun woonplezier terug te geven?
Er zijn meerdere gemeenten met buurten en wijken waar problemen met de leefomgeving zijn. Voor een succesvolle aanpak van de meervoudige problematiek is een langdurige integrale en gebiedsgerichte manier van samenwerken noodzakelijk. Het kabinet blijft gemeenten ondersteunen in hun aanpak van de problematiek door uitbreiding van wet- en regelgeving die gericht is op de aanpak van sociale overlast en door kennisoverdracht onder andere van goede aanpakken en ervaringen.
Deelt u de mening dat het absoluut noodzakelijk is dat de wijkenaanpak met grote prioriteit ter hand wordt genomen, zodat broze resultaten behouden kunnen worden en de burgers uitzicht houden op verbetering? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat wijkenaanpak een belangrijke positie in het beleid van de regering en de gemeenten blijft houden?
Zie antwoord vraag 6.
Geweld binnen TBS-instellingen |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Nog twee gewonden door steekincident tbs’er»1, en «Twee incidenten bij tbs-kliniek Rooyse Wissel»2? Herinnert u zich de over onder andere het verband tussen incidenten in de Rooyse Wissel en personeelstekorten?3
Ja.
Zijn de genoemde incidenten in de tbs-instellingen in Vught en de Rooyse Wissel inderdaad incidenten of is er sprake van een structureler probleem?
Uit intern onderzoek is niet gebleken dat de incidenten met elkaar in verband staan of voortkomen uit structurele problemen.
Beschikt u over recente cijfers over geweldsincidenten in penitentiaire inrichtingen in het algemeen en tbs-instellingen in het bijzonder? Zo ja, kunt u die cijfers aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, deelt u de mening dat die cijfers wel bekend zouden moeten zijn? Hoe gaat u hiervoor zorgen?
Beschikt u over recente cijfers over geweldsincidenten in penitentiaire inrichtingen in het algemeen en tbs-instellingen in het bijzonder? Zo ja, kunt u die cijfers aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, deelt u de mening dat die cijfers wel bekend zouden moeten zijn? Hoe gaat u hiervoor zorgen?
De cijfers van geweldsincidenten in justitiële inrichtingen worden bijgehouden ten behoeve van de zogeheten planning en control cycli, die de Dienst Justitiële Inrichtingen hanteert bij de aansturing van de inrichtingen. In iedere cyclus zijn de cijfers van de geweldsincidenten als stuurindicator opgenomen. In de onderstaande tabel worden de geregistreerde geweldsincidenten binnen de penitentiaire inrichtingen en justitiële forensisch psychiatrische centra in 2010 weergegeven. De cijfers zijn ook weergegeven per 100 ingeslotenen.
Geregistreerde geweldsincidenten in 20104
Geweld onderling
Per 100 ingeslotenen
Gevangeniswezen
888
7,9
TBS intramuraal
17
0,9
Geweld tegen personeel
Per 100 ingeslotenen
Gevangeniswezen
615
5,5
TBS intramuraal
52
2,6
Hebben de tbs-instellingen in Vught en de Rooyse Wissel te kampen met een al dan niet structureel personeelstekort? Zo ja, hoe groot is dit tekort en waaraan is dit tekort te wijten?
In 2010 heeft FPC De Rooyse Wissel al aangegeven dat er geen sprake was van structurele personeelstekorten. Dit geldt nog steeds. Ook op de tbs-afdeling van FPC Pompestichting in Vught is momenteel geen sprake van personeelstekort.
Is bij een recente inspectie van de penitentiaire inrichtingen Vught door de Inspectie voor de Sanctietoepassing ook de tbs-afdeling onderzocht? Zo ja, wat was de uitkomst van die inspectie?
De tbs-afdeling van FPC Pompestichting te Vught is ten tijde van de doorlichting van p.i. Vught niet door de Inspectie voor de Sanctietoepassing onderzocht.
Bent u bekend met het onderzoek van Abvakabo FNV «DJI – Agressie & geweld en werkdruk» van maart 2011? Hoe oordeelt u over de conclusie dat agressie en geweld in penitentiaire inrichtingen een groot probleem is? Wat doet u met de conclusies uit het genoemde onderzoek?
Ja, ik ben bekend met de uitkomsten van het onderzoek van de Abvakabo. Aan dit onderzoek kunnen echter geen conclusies worden verbonden. Recentelijk heb ik uw Kamer bericht over het WODC-rapport «Ongewenste omgangsvormen tussen gevangenispersoneel»5. In dit rapport geeft het WODC over het onderzoek van de Abvakabo aan dat deze meting dusdanig ernstige tekortkomingen op het gebied van respons (18,7%) en representativiteit (nauwelijks verantwoord) kent, dat daaraan geen conclusies mogen worden verbonden.
Ik heb het WODC gevraagd onderzoek te doen naar omgangsvormen en bejegening. Uit dit onderzoek blijkt dat het percentage van het personeel dat ongewenste omgangsvormen ervoer door collega’s en leidinggevenden, steeg tussen 2004 en 2007 (tot 34 procent), maar daarna aanzienlijk daalde tot ongeveer 8,5 procent. Ook als de strenge definitie voor ongewenste omgangsvormen wordt gehanteerd (inclusief discriminatie en verbale agressie) daalt het onderling personeelsgeweld nog altijd (van 34 naar 18 procent). Tevens is in het onderzoek gekeken naar het aantal medewerkers van het gevangeniswezen dat ongewenste omgangsvormen van gedetineerden ervoer. In 2011 daalde dit aantal ten opzichte van 2007 met 10 procent naar ongeveer 36 procent. Wanneer de nieuwe categorieën verbale agressie en discriminatie worden meegerekend, is er sprake van een lichte stijging (van 46 procent naar ongeveer 52 procent).
Wat is u oordeel over de constatering in dit onderzoek dat het personeel van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) vaak niet eens meer de moeite neemt om melding te maken van agressie en geweld jegens henzelf, omdat het vindt dat dat bij het werk hoort en omdat de werkgever te weinig met dergelijke meldingen doet? Deelt u de mening dat personeel van DJI’s wel melding zou moeten doen van dergelijke voorvallen en dat de werkgever daar wel iets mee zou moeten doen? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
De DJI investeert continu in een zo veilig mogelijke werkomgeving, bijvoorbeeld door de campagne Veiligheidsbewustzijn. Naast onder andere fit- en weerbaarheidstrainingen wordt er ook geïnvesteerd in preventie en agressieregulatie. Onder agressie en geweld wordt een breed scala aan uitingsvormen verstaan. Het gaat hier om verbale agressie, bedreiging, maar ook om fysieke agressie. De meeste voorkomende vorm van agressie is verbale agressie.
Afhankelijk van de ernst van de geuite agressie wordt conform de vastgestelde procedure melding gedaan bij leidinggevenden, vervolgens kan een disciplinaire straf of maatregel worden opgelegd. Bij lichtere vormen van agressie, zoals verbale agressie, wordt niet altijd melding gedaan, wel wordt altijd door het personeel tegen dit gedrag opgetreden. Centraal staat het stimuleren van
positief gedrag en het ontmoedigen van negatief gedrag van de gedetineerde. Deze maatregelen dragen bij aan het creëren van een veilige werksituatie binnen de penitentiaire inrichtingen6.
Het voornemen van Medisch Spectrum Twente (MST) om topsalarissen te matigen |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat Medisch Spectrum Twente (MST) zich «in de toekomst in nieuwe situaties» wil gaan conformeren aan de Beloningscode Bestuurders in de Zorg? Deelt u de mening dat het weinig om het lijf heeft dat men de intentie uitspreekt zich in de toekomst aan een reeds vrijblijvende code te willen gaan houden die bovendien ver boven een ministersalaris of de Balkenendenorm uitkomt? Zo nee, waarom niet?1
Ik heb het bericht gelezen en daarbij viel mij op dat er niet naar een bron wordt verwezen ondanks een blijkbaar (want tussen aanhalingstekens geplaatst) letterlijk citaat.
Het «kennelijke» besluit van de Raad van Toezicht (zie mijn verklarende opmerking in de eerste zin) is in wezen het zich neerleggen bij een onvermijdelijkheid. Het ligt in de lijn van de BBZ (beloningscode bestuurders in de zorg) dat die moet worden toegepast wanneer er nieuwe contracten met zorgbestuurders worden aangegaan. Noch het besluit van de Raad van Toezicht, noch het volgen van de BBZ zijn vrijblijvend. Ook de publiciteit die nu rond dat voornemen is ontstaan, maakt dat de Raad van Toezicht zich daarop aanspreekbaar heeft gemaakt.
Wanneer de normeringswet (TK 32 600) is aangenomen, heb ik zelf ook nog eens een handhavingsinstrument.
In uw vraag kwalificeert u de BBZ als «ver boven een ministerssalaris of de Balkenendenorm» uitkomende. Om dat beeld recht te zetten verwijs ik naar de toelichtende tabel hierover in de Nota naar aanleiding van het verslag bij de normeringswet (TK 32 600, nr. 8). Voor de volledigheid geef ik die onderstaand ook weer.
schaal
min (70%)
max
% van 130%-norm
A
49 700
71 000
39
B
57 050
81 500
45
C
65 520
93 600
52
D
75 250
107 500
58
E
86 450
123 500
68
F
99 050
141 500
78
G
109 550
156 500
86
H
118 300
169 000
93
I
126 700
181 000
100
J
134 050
190 000
105
NB. De norm van 130% van het huidige ministerssalaris was in 2009 € 181 000
Deelt u de mening dat de stelling van MST dat het «onmogelijk is» de contracten van veelverdieners als K., L., en H. tussentijds te wijzigen in deze zaak slechts een formalistisch excuus is om te verhullen dat deze bestuurders willen vasthouden aan hun exorbitante beloning? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid een moreel appel op deze bestuurders te doen om hun contract open te breken of anders plaats te maken voor opvolgers die hiertoe wel bereid zijn?
De BBZ en de normeringswet richten zich beide, o.a. uit juridische noodzaak, op de nieuwe contracten die worden afgesloten na inwerkingtreding. Dit laat onverlet dat van verantwoordelijke bestuurders mag worden verwacht dat zij de signalen van onvrede uit politiek en samenleving over hun inkomens serieus nemen. Vanuit dat perspectief en vanuit het perspectief van de nieuwe normen, zouden zijn hun contract vrijwillig nog eens tegen het licht kunnen houden.
Wat is uw oordeel over het gegeven dat de drie bestuurders van MST met een inkomen van € 316 579,–, € 236,099,– en € 256 471,– boven op hun riante salaris ook nog een auto van de zaak met een cataloguswaarde van € 60 106,–, € 46 997,– en € 42 430,– rijden? Is dit niet verspilling van publieke middelen ten behoeve van privaat gewin? Bent u ook nog steeds dezelfde mening toegedaan als uw voorganger, die een auto van de zaak niet als problematisch kenschetste? Zo ja, kunt u dit toelichten?2 3
U refereert aan het bruto-inkomen plus alle werkgeverslasten. Dat begrip schept een onjuist beeld. Het bruto-inkomen zónder die werkgeverslasten geeft een juister beeld. Dat is ook wat iedereen maandelijks op zijn of haar loonstrookje ziet, waardoor iedereen dat begrip als referentiekader gebruikt. Daarom bestendig ik de al jaren gehanteerde lijn om het bruto-inkomen sec als uitgangspunt te nemen voor analyses.
Uitgedrukt in bruto-inkomen zijn die bedragen over 2010 respectievelijk € 274 915, € 202 249 en € 220 743. En dat is inderdaad hoger dan wanneer de BBZ-normen zouden zijn gebruikt. Zie daarover ook mijn antwoorden op uw vragen 1 en 2.
Ik deel de mening van mijn voorganger dat de vraag of een uitgave voor dienstauto’s verantwoord is, alleen op instellingsniveau kan worden beoordeeld. Er zijn tal van factoren die niet in het jaarverslag staan, die relevant zijn voor de keuze van een auto van de zaak, waaronder bijvoorbeeld het aantal jaarlijks te verrijden zakelijke kilometers.
Deelt u de mening dat mensen met een dergelijke financiële inhaligheid die per sé een dergelijk salaris willen verdienen niets te zoeken hebben in de publieke gezondheidszorg? Zo nee, waarom niet?
De publieke en de semipublieke sectoren hebben er ook baat bij dat er goede bestuurders werkzaam zijn. Het vergt een zeker salarisniveau om te bewerkstelligen dat die goede bestuurders er ook willen gaan werken en er vervolgens ook gedurende enige tijd in werkzaam willen blijven.
Het is inderdaad gebruikelijk dat het bestuurlijk werken in de publieke en de semipublieke sectoren minder opbrengt dan wat bestuurlijk werk in de profitsector opbrengt. Daarom loopt de discussie over «maatschappelijk verantwoorde beloningsniveaus» ook al enige tijd.
In die discussie is enerzijds het besef gegroeid dat dat maatschappelijk verantwoorde beloningsniveau lager ligt dan tot nu toe in de praktijk gebruikelijk was. Anderzijds is ook het besef gegroeid dat het maatschappelijk verantwoord beloningsniveau hoger moet liggen dan tot voor kort werd gedacht. De commissie-Dijkstal heeft daar een afgewogen advies over uitgebracht, resulterend in een aanbeveling om voor de bewindslieden, bij wijze van compromis, op 130% te gaan zitten van wat bewindslieden toen (maar ook nu nog) verdienden. De BBZ heeft op dat advies en de kabinetsreactie daarop, voortgeborduurd door die norm van wat de commissie en het kabinet als «maatschappelijk verantwoord» kwalificeerden, door te vertalen naar de zorgsector.
De normeringswet (TK 32 600) is het uitvloeisel van ondermeer de bovenstaande overwegingen, de adviezen van de commissie-Dijkstal en de discussie daarover met de Kamer. Om tot het beoogde niveau te komen, blijkt evenwel een ingroeiperiode nodig te zijn omdat moeilijk kan worden ingegrepen in bestaande contracten (zoals vermeld in antwoord 2).
Is niet de introductie en vergroting van de marktwerking dé oorzaak dat personen die een «marktconforme» beloning wensen worden aangetrokken? Zo nee, waarom niet?
Ik ken geen onderzoek dat een correlatie aantoont tussen beide ontwikkelingen.
Bent u, na het verheugende bericht dat u zoekt naar manieren om in te grijpen in het bestuur van het Maasstad Ziekenhuis, bereid ook de overige ziekenhuizen onder de loep te nemen, waaronder MST? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u de Kamer informeren over de wijze waarop u het verloren evenwicht in de beloningsstructuur van ziekenhuizen wilt herstellen?4
Ik ben nagegaan welke rol ik kan spelen bij de benoeming van besturen en ben tot de conclusie gekomen dat ingrijpen in het bestuur van een zorginstelling geen recht doet aan de private verantwoordelijkheid van de partijen in de zorg. Dit geldt niet alleen voor het Maasstad Ziekenhuis, maar voor alle zorginstellingen, waaronder ook met MST. Het is de taak van de Raad van Toezicht om te besluiten of een bestuurder al zijn werkzaamheden moet stoppen. Daarnaast heeft de Cliëntenraad de bevoegdheid om een enquêteverzoek in te dienen bij de Ondernemingskamer. De Ondernemingskamer kan bij wanbeleid voorzieningen treffen zoals ontslaan van één of meer bestuurders of leden van de raad van toezicht.
Als het parlement de Wet Normering Topinkomens (TK 32 600) heeft aangenomen, kan ik ook ingrijpen als bestuurders worden aangenomen op een salaris dat hoger ligt dan voortvloeit uit de beloningscode voor bestuurders in de zorg (BBZ).
Ik ben wel verantwoordelijk voor de werking van het systeem. De IGZ grijpt in wanneer de kwaliteit van de zorg en de patiëntveiligheid in gevaar is. Ik stel anderen, zoals cliënten, cliëntenraden en verzekeraars in staat om hun verantwoordelijkheid te nemen als er iets mis gaat of dreigt te gaan. Deze kaders worden verduidelijkt en aangepast door de Wet cliëntenrechten zorg (Wcz) die zich op dit moment in de Tweede Kamer bevindt. Zo worden zorgaanbieders verplicht om ten minste één lid van de Raad van Bestuur te belasten met de portefeuille kwaliteit. Ook wordt de positie van cliëntenraden versterkt.
Bent u bereid ook dwingende regelgeving af te spreken inzake bijkomende voordeeltjes van directieleden als een auto van de zaak? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op uw vraag 3.
Bent u bereid alle zichzelf verrijkende zorgbestuurders op te sporen en met uw invloed druk op hen uit te oefenen zodat zij per ommegaande onder de Balkenendenorm van € 188 000 komen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft in het Regeerakkoord vastgelegd dat het de normeringswet (TK 32 600) in zal voeren.
Apartheidsreizen naar Saoedi-Arabië |
|
Wim Kortenoeven (PVV), Harm Beertema (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Kent u de website van het Saoedische «Ministerie voor de Hadj», die moslims aanmoedigt aan de hadj en/of aan de umrah deel te nemen1 en de advertentie van het reisbureau «Mekka-reizen», waarin (o.a.) aan Nederlandse scholen wordt aangeboden dit najaar een ruim drie weken durende hadj-reis te verzorgen?2
Ja.
Deelt u de conclusie dat hadj- en umrah-reizen een perfecte illustratie zijn van de islamitische apartheidsdoctrine, omdat het voor niet-moslims verboden is de steden Mekka en Medina te betreden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u dan bereid de Saoedische regering op die praktijk aan te spreken?
Het niet of beperkt openstellen van heilige plaatsen voor personen die het betreffende geloof niet belijden wordt door de Nederlandse regering gezien als een religieuze kwestie waar de overheid zich in de regel niet over uitspreekt. Nederland stelt zowel in bilateraal verband als multilateraal contact met de autoriteiten van Saudi-Arabië maatschappelijke achterstelling van verschillende groepen, zoals niet-moslims en vrouwen, aan de orde.
Is het u bekend of en zo ja welke islamitische scholen hadj- en/of umrah-reizen voor/met hun leerlingen organiseren? Vallen die reizen altijd (geheel) binnen de reguliere schoolvakanties? Worden er op verzoek van scholen of ouders ontheffingen verleend?
Op basis van artikel 11, onder e van de Leerplichtwet 1969 kunnen leerlingen tijdelijk vrijgesteld zijn van de verplichting om de school geregeld te bezoeken wegens vervulling van plichten voortvloeiend uit godsdienst of levensovertuiging. De regering is niet bekend met islamitische scholen die hadj- en/of umrah-reizen voor en/of met hun leerlingen organiseren. Ook Ingrado, de landelijke branchevereniging van leerplichtambtenaren, en ISBO, de Islamitische Schoolbesturen organisatie, hebben dergelijke signalen niet gekregen.
Scholen kunnen tijdens de schoolvakanties reizen organiseren. Leerplichtige jongeren kunnen niet buiten de vakanties deelnemen aan een dergelijke reis zonder vrijstelling van de verplichting om de school geregeld te bezoeken. Gebeurt dit echter wel, dan leidt dit «luxe» verzuim tot een lik-op-stukactie zoals verwoord in de Aanwijzing strafrechtelijke aanpak schoolverzuim (Staatscourant 2011, nr. 1386 van 28 januari 2011).
Hoeveel ongeoorloofde afwezigheidsgevallen van islamitische leerplichtigen waren er tijdens het afgelopen hadj-seizoen?
In het voorjaar heeft de regering de Tweede Kamer de meest recente verzuimcijfers gestuurd. 3Verzuim wordt niet geregistreerd op basis van de religieuze overtuiging van de leerlingen of zijn of haar ouders/verzorgers. De regering kan u dan ook niet melden of, en zo ja hoeveel islamitische leerplichtigen ongeoorloofd afwezig waren tijdens het afgelopen hadj-seizoen.
Welke preventieve maatregelen worden er getroffen om ongeoorloofd verzuim van islamitische leerplichtigen tijdens het nieuwe hadj-seizoen tegen te gaan? Worden islamitische scholen in dat kader extra gecontroleerd?
Op landelijk niveau worden geen specifieke maatregelen getroffen. Het toezicht op de naleving van de Leerplichtwet is de verantwoordelijkheid van de gemeente. Het is aan de gemeenten om daarin keuzes te maken. Ingrado meldt dat veel gemeentes intensief toezien op de handhaving van de leerplicht rond vakanties en feestdagen.
Welke sancties worden in het vooruitzicht gesteld aan scholen en ouders die de islamitische pijler van de hadj boven de Nederlandse leerplichtwet stellen?
De sancties op het overtreden van de Leerplichtwet worden beschreven in de bovengenoemde Aanwijzing strafrechtelijke aanpak schoolverzuim.
Patiëntregistraties als voorwaarde voor zorgcontractering |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Deelt u nog steeds de mening dat een koppeling tussen het transparant maken van behandelingen met dure geneesmiddelen (DBC’s) en het monitoren van behandeluitkomsten door middel van het gebruik van patiëntregistraties bijdraagt aan inzicht in de kwaliteit en de kosten van zorg, en derhalve aan inzicht in de prestaties die ziekenhuizen leveren en dat dit essentieel is om de kwaliteit van behandelingen te verbeteren en de kosten ervan te verlagen?1
Ik onderschrijf de gedachte dat patiëntregistraties gericht op zorg met (dure) specialistische geneesmiddelen kunnen bijdragen aan meer inzicht in de toepassing en uitkomsten (kwaliteit en kosten) van die zorg in instellingen. Het uit de vragen van het lid Dijkstra doorklinkende bredere belang van kwaliteitstransparantie voor het functioneren van het zorgsysteem onderschrijf ik ook.
Wat bedoelt u precies met de uitkomst van uw contact met de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) hierover, «dat de juridische en operationele haalbaarheid van een dergelijke koppeling vanaf 2013 op dit moment onduidelijk is en nader onderzocht moet worden»?
Ik bedoel daar vooral mee dat eerst nagegaan moet worden wat de reikwijdte is van wat thans al bij wet bepaald is, en de mate waarin daar door de professionele marktpartijen al dan niet aan voldaan wordt, of niet aan voldaan kan worden.
De vragen van het lid Dijkstra spitsen zich toe op het van overheidswege verplicht stellen van een koppeling tussen de inzet van registraties en zorginkoop van (dure) specialistische geneesmiddelen. Ook de motie Dijkstra (TK 29 477, nr. 158) gaat daarover.
Op grond van de Wet Marktordening Gezondheidszorg (WMG) kan de NZa maatregelen treffen in het geval er, als gevolg van informatietekort, structurele problemen ontstaan bij de zorginkoop door professionele marktpartijen. Die maatregelen betreffen het stellen van transparantievoorschriften en ook het direct beïnvloeden van de wijze van tot stand komen van overeenkomsten en de voorwaarden daarin. Gelet op het voorgaande wil ik onderzoeken in hoeverre de gewenste transparantie niet door partijen zelf wordt of kan worden gerealiseerd en in hoeverre dit leidt tot structurele problemen bij de zorginkoop. Alleen in dat laatste geval ligt er een rol voor de overheid om de gewenste verplichting vorm te geven (via een interventie door de NZa). Afhankelijk van de uitkomst van het onderzoek door de NZa komt dus de vraag aan de orde of het verplicht stellen noodzaak is, wat de daarbij passende wettelijke instrumenten zijn en of zulks (juridisch) opportuun en (uitvoeringstechnisch) haalbaar is.
Ik verwacht dat de NZa enkele maanden nodig heeft om onderzoek naar deze vragen te verrichten en om veldpartijen te consulteren. Het onderzoek is nog niet begonnen omdat dit eerst ingepast dient te worden in het werkplan van de NZa. Daarover ben ik nu in gesprek met de NZa.
Kunt u aangeven wat de NZa precies gaat onderzoeken? Binnen welke termijn het onderzoek moet zijn afgerond?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt bij het verzoek aan de NZa om onderzoek te doen naar de juridische en operationele haalbaarheid van een koppeling tussen patiëntregistraties en door artsen geopende DBC’s rekening gehouden met de termijn, zoals gesteld in de motie Dijkstra2? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waaruit blijkt dit?
Zie antwoord vraag 2.
Wat bedoelt u precies als u zegt dat u verwacht dat instellingen gaan meedoen aan het ZonMw-programma Goed Gebruik van Geneesmiddelen, terwijl de strekking van de in vraag 4 genoemde motie nu juist was de kwaliteit van de behandeling met behulp van patiëntregistraties als voorwaarde voor zorgcontractering te stellen, zodat alle instellingen genoodzaakt zijn die registraties aan te leveren?
Allereerst wil ik opmerken dat mijn antwoord betreffende de verwachting dat «instellingen zouden meedoen», betrekking had op het meedoen aan registraties zodra deze beschikbaar zijn, en niet op het meedoen aan het ZonMW programma Goed Gebruik van Geneesmiddelen (GGG). Dat doet echter niets af aan uw vragen, waarin u neem ik aan doelt op het gegeven dat mijn antwoorden de mogelijkheid open laten van een aanpak waarbij partijen zelf het initiatief nemen, terwijl uw motie juist strekt tot een meer formele en verplichte benadering. De reden dat ik stil heb gestaan bij de eerstgenoemde benadering is met name ingegeven door het gestelde in mijn antwoord op vragen 2, 3 en 4. Daarnaast waren aanleiding voor die benadering de reeds door veldpartijen gestarte initiatieven en het gegeven dat die benadering niet de bovengenoemde vragen oproept die gepaard gaan met een verplichtende benadering. Dit alles neemt niet weg dat ik de weg die de motie voor staat zal proberen uit te voeren. Ik heb daar verder in beginsel ook geen bezwaar tegen anders dan de vraag of het past binnen het stelsel en de WMG en of het uitvoerbaar is.
Wat bedoelt u precies met «indien nodig, is het denkbaar om in NZa-beleidsregels inzake declaratie van DBC-zorgproducten en add-on’s deelname aan registraties als transparantievereiste verplicht te stellen», terwijl genoemde motie uitgaat van het voorwaardelijke karakter van patiëntregistraties voor zorgcontractering en daarmee het verplicht stellen automatisch geregeld is?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat de prestatiebekostiging van ziekenhuizen alleen kan slagen als er een verantwoorde koppeling verkregen wordt tussen patiëntregistraties (behandelresultaten) enerzijds en geopende DBC-zorgproducten (kosten) anderzijds en dat derhalve het voorwaardelijke karakter van patiëntregistraties voor zorgcontractering van zorg met dure geneesmiddelen moet worden uitgebreid naar andere behandelingen in het B-segment? Zo ja, welke afspraken maakt u hierover met de zorgverzekeraars en de ziekenhuizen? Zo nee, hoe wilt u de prestatiebekostiging dan doen slagen?
Ik zie de invoering van de prestatiebekostiging, net als de naleving van transparantievereisten als belangrijke, maar onafhankelijke randvoorwaarden voor het functioneren van het zorgsysteem. Ik deel uw mening op dit punt dan ook niet. Wel ben ik van mening dat van het systeem van belonen naar prestatie een prikkel uit gaat naar aanbieders en zorgverzekeraars om de gewenste kwaliteitsinformatie inzichtelijk te maken respectievelijk te belonen. Zie ook mijn antwoorden op de vragen 1 en 2.
Een tekort aan verpleeghuisartsen |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Tekort aan verpleeghuisartsen»?
Ja.
Kunt u de in het artikel genoemde cijfers omtrent het aantal opleidingsplekken, het aantal studenten en het tekort aan verpleeghuisartsen bevestigen?
Onderstaande tabel geeft de mij bekende cijfers weer. De eerste rij geeft de maximumaantallen instroomplaatsen weer, die de minister van VWS per jaar beschikbaar heeft gesteld aan de hand van de ramingen van het Capaciteitsorgaan. De overige rijen zijn ontleend aan het register van de Huisarts, Verpleeghuisarts en arts voor verstandelijk gehandicapten Registratie Commissie (HVRC). De peildatum is 31 december van het jaar.
2007
2008
2009
2010
2011
2012
Beschikbare opleidingsplaatsen voor instroom
96
1921
112
112
102
109
Gerealiseerde instroom
88
82
88
77
nnb
Aantal specialisten in opleiding
173
166
187
218
nnb
Geregistreerde specialisten
1 392
1 448
1 474
1 434
nnb
Op verzoek van veldpartijen is voor 2008 het aantal beschikbare instroomplaatsen eenmalig verdubbeld ter compensatie van het wegvallen van één jaarcohort opleidingsuitstroom door de verlenging van de opleidingsduur van 2 naar 3 jaar vanaf 1 september 2007.
Naar het zich laat aanzien zal volgens SOON2 in 2011 de maximale instroom worden gerealiseerd. Dit stemt hoopvol, hoewel het natuurlijk de vraag is of hier sprake is van een structurele ontwikkeling.
Het totaalaantal vacatures specialist ouderengeneeskunde bedraagt 203 in het tweede kwartaal van 2011 volgens de Arbeidsmarktmonitor van Medisch Contact.
Kunt u ingaan op de oorzaken van het genoemde tekort? Is dit puur een kwestie van gebrek aan interesse bij studenten of zijn er andere zaken die hier ook een rol spelen?
VWS heeft de afgelopen jaren veldpartijen verzocht voor alle zorgopleidingen, waar structureel te weinig wordt opgeleid, plannen van aanpak te ontwikkelen aan de hand van analyses van onderliggende oorzaken. Uit recente gesprekken blijkt dat partijen hier inmiddels meer inzicht in hebben verkregen. Het specialisme ouderengeneeskunde heeft onder andere te maken met onbekendheid van het beroep en imagoproblemen. De ervaring die de medische studenten tijdens hun basisartsopleiding opdoen met een medisch beroep, bepaalt in hoge mate de bekendheid ervan. Daarom bepleiten SOON en Verenso, de beroepsorganisatie van specialisten ouderengeneeskunde, bij de medische faculteiten een verplicht coschap in de ouderengeneeskunde in het basiscurriculum.
De koepelorganisaties van de beroepsgroep en de opleidingsinstituten ondernemen reeds diverse acties om de bekendheid met en interesse voor het beroep te vergroten bijvoorbeeld door presentaties over het beroep te verzorgen op banenmarkten. Ook richten zij zich op oudere basisartsen en/of specialisten om de zij-instroom in de opleiding te bevorderen.
Zijn / worden er op dit moment initiatieven ontwikkeld die een oplossing kunnen bieden voor de genoemde problematiek? Zo ja, welke en door wie?
Er zijn en worden door diverse partijen verschillende maatregelen genomen om de tekorten te verminderen.
De minister van VWS heeft in 2007 het opleidingsfonds mede ingevoerd om het opleiden van groepen zorgverleners, waar sprake is van (dreigende) tekorten, te stimuleren. De opleiding tot specialist ouderengeneeskunde wordt vanaf 2008 via het opleidingsfonds uit begrotingsgelden gesubsidieerd. Voor deze opleiding zijn vanaf 2008 extra opleidingsplaatsen beschikbaar gesteld. Ons beleid is erop gericht de beschikbaar gestelde instroom volledig te realiseren.
Daar waar tekorten zijn, lossen instellingen die op via alternatieven zoals het efficiënter inzetten van specialisten ouderengeneeskunde, taakherschikking naar praktijkverpleegkundigen en inschakeling van basis- en huisartsen.
Huisartsen en specialisten ouderengeneeskunde moeten in de zorg thuis en in verzorgingshuizen veel meer gaan samenwerken. Ook de KNMG vindt dat voor een sterke medische zorg voor kwetsbare ouderen noodzakelijk. In opleidingen, stages en de dagelijkse praktijk zouden zij meer van elkaars werk kunnen leren.
VWS is op dit moment in gesprek met veldpartijen voor een brede aanpak om de (zij)instroom in de opleiding verder te bevorderen en ondersteunt initiatieven voor alternatieve oplossingen via taakherschikking.
Ziet u een rol voor de overheid om bij te dragen aan een oplossing voor de genoemde problematiek? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 4.
De censuurpolitiek van het regime van de Communistische Volksrepubliek China |
|
Wim Kortenoeven (PVV) |
|
Kent u de nieuwsberichten «Lady Gaga slachtoffer Chinese censuur»1 en «Tibet: Editor Sentenced to Prison»?2
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat de Chinese autoriteiten nu ook al Westerse muziek censureren? Gaat u de Chinese autoriteiten hierop aanspreken?
De censuur van populaire muziek (zowel westerse als Aziatische) in China is niet nieuw. Doel daarvan is naar zeggen van de Chinese regering om in Chinese ogen «decadente, vulgaire, pornografische en andere onfatsoenlijk uitingen» te weren. Er is een lijst van 100 liederen bekend gesteld waarvan het ministerie van Cultuur heeft verklaard dat voor plaatsing op internet niet de juiste procedure is doorlopen. Voor het aanbieden van muziek op internet moet vooraf goedkeuring worden verkregen. De Nederlandse regering acht dergelijke restricties in strijd met de vrijheid van meningsuiting.
Het bevorderen van een vrij en ongecensureerd internet is voor Nederland een prioriteit bij de bevordering van mensenrechten: zonder internetvrijheid is niet alleen de vrijheid van meningsuiting in het geding, maar wordt ook het culturele leven beperkt. Tijdens zijn bezoek aan Peking, waar Nederland gastland was op de «International Book Fair», heeft staatssecretaris Zijlstra van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap onder andere in zijn contacten met de Chinese autoriteiten nadrukkelijk aandacht gevraagd voor het belang van de vrijheid van meningsuiting.
Hoe beoordeelt u de veroordeling van de Tibetaanse schrijver Tashi Rabten tot vier jaar cel?
Ik heb hiervan met zorg kennis van genomen. Het lijkt erop dat Wang Tashi Rabten is vervolgd om zijn publicaties. Wang Tashi Rabten was redacteur van een tijdschrift dat door de Chinese autoriteiten is verboden. Deze zaak heeft daarom mijn aandacht. De EU heeft tijdens de mensenrechtenconsultaties deze zaak aan de orde gesteld.
Deelt u de mening dat de «18th Beijing International Book Fair», die plaatsvindt van 31 augustus t/m 4 september en waarin Nederland een bijzondere rol vervult, een uitgelezen kans biedt om de vrijheid van meningsuiting in China te helpen bevorderen? Zo ja, wat is er in dat kader dan door u ondernomen? Zo nee, waarom niet?
De «Beijing International Book Fair» is een commerciële beurs waarbij dit jaar het Nederlandse boek centraal staat. De Nederlandse inbreng wordt verzorgd door het Nederlands Letterenfonds. De Nederlandse regering ondersteunt dit, onder meer door de opening van de Nederlandse stand door staatssecretaris Zijlstra.
In zijn gesprekken met onder andere de Chinese autoriteiten heeft staatssecretaris Zijlstra aandacht gevraagd voor het belang van de vrijheid van meningsuiting en heeft hij de Nederlandse visie uitgedragen. In zijn openingstoespraak heeft de staatssecretaris aangegeven hoe belangrijk Nederland de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van pers vindt. Hij heeft daarnaast gesproken met een «dissidente» Chinese schrijver.
De deelname van een keur aan Nederlandse schrijvers aan de «Beijing International Book Fair» biedt verder de mogelijkheid het gesprek aan te gaan met vakgenoten, onder andere over de ruimte die zij hebben om hun mening te uiten. Ook dat kan daadwerkelijk helpen. Daarnaast worden ook contacten gelegd met de academische wereld om de mensenrechtendialoog verdere verdieping te geven. Zo is de Nederlandse professor Zwart uitgenodigd bij een seminar over de dialoog tussen onze landen aan de Chinese Shandong Universiteit.
Herinnert u zich uw toezegging, gedaan in het vragenuur van 28 juni jl., met betrekking tot het publiceren van een anti-censuurverklaring op de website van de Nederlandse ambassade in Beijing? Is of wordt zo'n verklaring gepubliceerd? Zo nee, waarom niet?
Tijdens de «Beijing International Book Fair» brengt de Nederlandse ambassade niet alleen nieuws over het evenement via haar internetsite, maar is tegelijk de Nederlandse mensenrechtennotitie, in het Chinees vertaald, op de website geplaatst.
Bent u bereid deze vragen uiterlijk 1 september te beantwoorden?
Ik heb voor de beantwoording een aantal ontwikkelingen rondom de International Book Fair afgewacht.
Het bericht 'KHRC wants inquiry reports implemented' |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Bent u bekend met het bericht «KHRC wants inquiry reports implemented»?1 2
Ja.
Klopt het dat via allerlei constructies, zoals o.a. is gemeld in het Kroll rapport inzake het Anglo-leasing schandaal, miljoenen euro's zijn verdwenen uit Kenia?3
Het Kroll rapport concludeert dat er grote sommen geld uit Kenia zijn verdwenen. Het onderzoek dat door de Rijksrecherche is verricht, heeft dit niet kunnen vaststellen (zie hierover verder het antwoord op vraag 3).
Zoals bekend heeft Nederland in 2006 besloten vanwege corruptie in Kenia geen ontwikkelingssteun via de overheid meer te geven. Voorts zet Nederland in op de verbetering van goed bestuur. Zo is bijgedragen aan de totstandkoming van een nieuwe grondwet die in 2010 is aangenomen. Deze introduceert een veelheid aan maatregelen die corruptie en nepotisme moeten tegengaan. Nederland steunt maatschappelijke organisaties in Kenia om goede naleving van de grondwet te bevorderen. Ook op overige onderdelen van het Nederlands ontwikkelingsprogramma in Kenia wordt gewerkt aan corruptiebestrijding, bijvoorbeeld op het gebied van water en milieu.
Is het waar dat een deel van dat geld terecht is gekomen bij bedrijven in Nederland of andere EU-lidstaten, waaronder België, het Verenigd Koninkrijk en Italië?
Naar aanleiding van een verzoek van de Keniaanse anti-corruptiecommissie heeft de Rijksrecherche een voorbereidend onderzoek gestart. Dit heeft in 2007 geleid tot een rechtshulpverzoek aan Kenia waarin werd verzocht om nadere informatie. Ondanks meerdere rappels om te worden geïnformeerd over de stand van zaken, is van de Keniaanse autoriteiten tot op heden niets over de voortgang vernomen. Een verzoek van de toenmalige Minister van Justitie, gedaan tijdens een bezoek aan Kenia, om aandacht voor het rechtshulpverzoek heeft evenmin tot een reactie geleid. Het onderzoek heeft hierdoor tot op heden niet tot conclusies geleid over de in uw vraag bedoelde gelden.
Klopt het dat vier jaar na het uitlekken van het Kroll rapport in EU-landen die genoemd worden in het rapport, nog steeds geen onderzoek wordt gedaan naar deze verdwenen miljoenen euro's?
Voor zover ons bekend zijn in het VK, Finland, Zwitserland en de VS en Kenia zelf onderzoeken gaande. Vanwege het operationele karakter van de nog lopende onderzoeken wordt hierover geen inhoudelijke informatie verstrekt.
Zijn er landen die in het Kroll rapport worden genoemd waar wel onderzoek wordt gedaan naar deze verdwenen miljoenen euro's? Zo ja, in welke landen is dat het geval? Zo neen, waarom niet?
Samen met Europese landen zal Nederland nauwlettend de voortgang blijven volgen van de onderzoeken die in andere landen worden gedaan.
Kunt u bij de eerstvolgende ontmoeting met uw Europese collega's aandacht hiervoor vragen en bepleiten dat onderzoek moet plaatsvinden en deze middelen terug moeten worden betaald? Zo neen, waarom niet?
Het bericht dat reizen met een kortingskaart dikwijls duurder uit kan pakken |
|
Ineke van Gent (GL) |
|
Kent u het bericht «Reizen met korting op OV-kaart vaak duurder»?1
Ja.
Is het waar dat het OV-chipkaartsysteem (in sommige gevallen) een dubbel opstaptarief rekent wanneer overstappers een reis maken waarbij een deel van hun reis met een kortingsproduct van de ene vervoerder wordt gemaakt en een ander deel van de reis met (of zonder) een kortingsproduct (van een andere vervoerder) en is het juist dat er problemen ontstaan als reizigers verschillende kortingsproducten op hun kaart laden?
Voor het antwoord over het opnieuw betalen van het basistarief, verwijs ik u naar het antwoord op de vragen 2 en 3 van het lid Monasch. (Aanhangsel Handelingen 2011–2012, nr. 207).
Ten aanzien van de verschillende kortingsproducten hebben de vervoerders het volgende aangegeven. Er hoeven geen problemen te ontstaan als reizigers verschillende kortingsproducten op hun kaart laden. Wanneer een reiziger verschillende kortingsproducten op zijn OV-chipkaart heeft geladen, zal het OV-chipkaartsysteem één van deze producten selecteren. Zoals eerder aangegeven kan het bij een overstap van het ene kortingsproduct naar het andere kortingsproduct voorkomen dat het basistarief opnieuw in rekening wordt gebracht.
Kunt u aangeven bij welke vervoerders zich dergelijke problemen met kortingsproducten voordoen, bij welke kortingsproducten de problemen zich precies voordoen, hoe lang deze problemen al bestaan, hoeveel reizigers gedupeerd zijn en hoeveel geld daarmee gemoeid is?
De vervoerders hebben mij laten weten dat er op dit moment enkele regionale kortingproducten zijn ingevoerd, waaronder in de provincies Overijssel, Flevoland, Gelderland, Noord-Brabant en Limburg. Het betreft hier regionale kortingen die niet geldig zijn in andere gebieden. Bij reizen buiten het (regionale) geldigheidsgebied kan het volgens de vervoerders voorkomen dat opnieuw een basistarief in rekening wordt gebracht. De vervoerders geven aan geen inzicht te hebben hoeveel reizigers dit betreft en hoeveel geld hiermee is gemoeid.
Een aantal regio’s heeft afspraken gemaakt over de geldigheid van de regionale kortingsproducten. De vervoerders geven aan dat er in dat geval sprake is van hetzelfde product, waardoor er bij het overstappen niet opnieuw een basistarief in rekening wordt gebracht.
Is het waar dat deze problemen zich enkel bij stads- en streekvervoerders voordoen en niet op het spoor?
De vervoerders hebben mij laten weten dat de beschreven situatie zich kan voordoen bij een overstap tussen verschillende producten. Dit kan zowel zijn bij de stads- en streekvervoerders als op het spoor bij overstappen tussen NS en regionale treinvervoerders, afhankelijk van de geldigheid van de verschillende producten.
Recentelijk hebben de regionale treinvervoerders en NS afspraken gemaakt over het accepteren van verschillende kortingproducten die onlangs door NS zijn geïntroduceerd. Naar verwachting op 1 januari 2012 worden deze producten ook door de regionale treinvervoerders geaccepteerd en verkocht. De treinvervoerders hebben hierbij het belang van de reiziger centraal gesteld.
Bent u bereid er per ommegaande bij stads- en streekvervoerders op aan te dringen deze problemen met overstappen met kortingsproducten op te lossen en tot die tijd reizigers die een kortingsproduct willen kopen te wijzen op de gesignaleerde problemen?
Zoals ik heb aangegeven bij het antwoord op de vragen 2 en 3 gaat het om regionale kortingen die niet in andere gebieden geldig zijn. Het is winst dat met behulp van de OV-chipkaart de problemen rond het overstappen nu transparant worden en dat hierover nu concessieoverstijgende afspraken gemaakt kunnen worden. Daarbij zal ik partijen verzoeken om de communicatie naar de reizigers hierover te verbeteren.
De handel in afstudeerscripties |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met berichtgeving over de handel in scripties waarbij studenten hun afstudeer- of stagescripties of andere stukken tegen betaling kunnen laten (af)schrijven door anderen? Zo ja, hoe beoordeelt u deze commerciële handel in «valse» scripties?1
Ja, ik ben bekend met de berichtgeving over de handel in scripties. Ik beoordeel deze handel als verwerpelijk.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat het mogelijk is, onder andere via diverse internetwebsites, dat mensen zich aanbieden om tegen betaling scripties te schrijven en dat studenten hier een oproep toe kunnen doen?2
Ik deel de mening dat het onacceptabel is dat studenten hiervan gebruikmaken. Het aanbieden van deze dienst vind ik, zoals in het antwoord op vraag 1 verwoord, verwerpelijk.
Deelt u de mening dat dit in het kader van vertrouwen in de kwaliteit van studenten, hun opleiding en hun examinering een situatie is waar we ons tegen moeten verzetten en waar maatregelen vereist zijn om de kwaliteit en echtheid van scripties te kunnen waarborgen? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om aan deze praktijken een einde te maken? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat we ons moeten verzetten tegen dergelijke praktijken. In de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) zijn reeds voorschriften opgenomen met betrekking tot het vaststellen van fraude en het afgeven van getuigschriften. Deze bevoegdheden liggen bij de examencommissie. Als de examencommissie het getuigschrift nog niet heeft afgegeven en de fraude wordt vastgesteld, kan de examencommissie constateren dat de student het examen nog niet heeft behaald en wordt er geen getuigschrift uitgereikt. Het instellingsbestuur kan als aanvullende maatregel de inschrijving van de student definitief beëindigen. Daarmee wordt afstuderen voor die opleiding bij die instelling onmogelijk.
De examencommissie gaat pas over tot het uitreiken van het getuigschrift, als de student het examen van een opleiding met goed gevolg heeft afgelegd. Als een student een scriptie door een ander laat schrijven, heeft hij het examen niet met goed gevolg afgelegd. Als dat later, dus na afgifte van een getuigschrift blijkt, kan de examencommissie het getuigschrift intrekken. Ik ga ervanuit dat de examencommissie daartoe overleg pleegt met het instellingsbestuur.
Ik zie geen aanleiding om op dit punt additionele maatregelen te treffen. Dat neemt overigens niet weg dat internet de mogelijkheden voor een dergelijk aanbod aanzienlijk heeft vergroot en dat het voor instellingen en toezichthouders van belang is alert te zijn op de mogelijkheid dat dergelijke fraude zich voordoet en hierop goed in te spelen.
Op welke wijze wordt er nu gecontroleerd of een scriptie van een student door iemand anders is geschreven? Zijn hogescholen en universiteiten in voldoende mate in staat om dergelijke gevallen vast te stellen? Zo nee, hoe gaat u ervoor zorgdragen dat deze controlemogelijkheden worden verbeterd? Zo ja, hoe komt het dan dat het nog steeds mogelijk lijkt te zijn?
Zie het antwoord op vraag 3.
Kan het gebruikmaken van een door een ander gemaakte scriptie ten behoeve van de eigen studie een strafbaar feit betreffen? Zo ja, aan welke strafbare feiten denkt u? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 7.
Kunnen degenen die aanbieden om voor een ander een scriptie te schrijven op enige wijze daarmee een strafbaar feit plegen of deelnemen aan een strafbaar feit? Maakt het daarbij uit of dit in de uitoefening van een bedrijf gebeurt? Zo ja, aan welke strafbare feiten denkt u? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 7.
Deelt u de mening dat, indien er bij bovengenoemde praktijken sprake is of kan zijn van strafbare feiten, dit tenminste onderzocht moet worden dan wel eventueel moet worden vervolgd? Zo ja, gebeurt dit ook? Hoeveel onderzoeken dan wel vervolgingen zijn u in deze bekend? Hebben die tot veroordelingen geleid? Zo nee, waarom niet?
Ik beschouw het valselijk gebruik maken van andermans scripties ten behoeve van het eigen afstuderen in de eerste plaats als een zaak tussen de student en de onderwijsinstelling. De schade die de student hiermee berokkent bestaat vooral uit het risico dat de goede naam en het wetenschappelijk aanzien van de onderwijsinstelling in twijfel worden getrokken. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 heb aangegeven, biedt de WHW voldoende mogelijkheden om het getuigschrift in te trekken en de inschrijving te beëindigen als blijkt dat een student een scriptie door een ander heeft laten schrijven.
De inzet van het strafrecht geldt als ultimum remedium.
Onderwijsinstellingen zien dit ook zo, getuige het feit dat, voor zover ik heb kunnen nagaan, door hen geen aangifte op dit punt is gedaan. In het algemeen ben ik van mening dat als blijkt dat de fraude op grote en georganiseerde schaal plaatsvindt en de goede naam van Nederlandse onderwijsinstellingen als geheel discutabel wordt, het openbaar ministerie eventueel een nader onderzoek zou kunnen instellen. Aanknopingspunten voor vervolging kunnen zijn «valsheid in geschrifte» (art. 225 Wetboek van Strafrecht) of oplichting / bedrog (art. 326 (b) Wetboek van Strafrecht).
De berichtgeving betreffende supercookies |
|
Jhim van Bemmel (PVV), André Elissen (PVV) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel betreffende de supercookies?1
Ja.
Deelt de u de mening dat deze supercookies veel verder gaan dan de normale cookies en zich gedragen als een soort virus of malware? Zo nee, waarom niet?
De supercookies worden in het artikel omschreven als cookies die in staat zijn om zichzelf na verwijdering door de computergebruiker, opnieuw te installeren op een computer. Hierop is artikel 4.1 van het Besluit universele dienstverlening eindgebruikersbelangen van toepassing. Hierin wordt kort gezegd geregeld dat een ieder die (onder andere) cookies wenst op te slaan op de computer van een gebruiker, voorafgaand aan die handeling de gebruiker op een duidelijke wijze dient te informeren over de doeleinden ervan en op voldoende kenbare wijze gelegenheid dient te bieden de desbetreffende handeling te weigeren. Het verwijderen van geplaatste cookies kan gezien worden als weigering van de plaatsing van deze cookies. Het is aan OPTA, als toezichthouder, om in concrete gevallen te oordelen of deze wijze van gebruik van cookies in strijd is met artikel 4.1 van het Besluit universele dienstverlening en eindgebruikersbelangen.
Vindt u ook niet dat deze cookies zouden moeten vallen onder computervredebreuk en het gebruik hiervan als zodanig verboden zou moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Computervredebreuk is omschreven in artikel 138ab van het Wetboek van Strafrecht. Vereist is dat opzettelijk en wederrechtelijk wordt binnengedrongen in een geautomatiseerd werk of in een deel daarvan. Van binnendringen is in ieder geval sprake door het doorbreken van een beveiliging, door een technische ingreep, met behulp van: valse signalen of een valse sleutel, of door het aannemen van een valse hoedanigheid. In hoeverre er in het beschreven geval
van de zelfherstellende supercookies sprake is van computervredebreuk hangt nauw samen met de technische opzet en werking van de betreffende supercookies en de vraag of deze met zich meebrengen dat er sprake is van wederrechtelijk binnendringen als vereist voor computervredebreuk. Het definitieve oordeel hierover is aan een rechter in een strafzaak.
Hoe beoordeelt u het gebruik van de in het artikel genoemde supercookies, in het licht van artikel 4.1 van het Besluit universele diensverlening en eindgebruikersbelangen?
Zie antwoord vraag 2.
Duurder reizen met korting |
|
Jacques Monasch (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Reizen met korting op OV-kaart vaak duurder»?1
Ja.
Wat is uw mening over het feit dat bus- en treinreizigers die met korting op hun OV-chipkaart reizen, geregeld niet goedkoper uit zijn dan reizigers die met hun OV-kaart geen korting krijgen?
Met de OV-chipkaart kunnen reizigers op saldo reizen of met een kortingsproduct.
Decentrale overheden hebben in het Landelijk Tarievenkader afspraken gemaakt over het reizen met de OV-chipkaart. Daarin is onder meer afgesproken dat voor het reizen geldt dat de reiziger, als binnen 35 minuten na uitchecken wordt overgestapt, niet opnieuw het basistarief hoeft te betalen.
Daarnaast zijn er kortingsproducten beschikbaar die binnen één of meer regio’s geldig zijn en is er een landelijk kortingsproduct. De vervoerders geven aan dat wanneer bijvoorbeeld wordt overgestapt van reizen op saldo naar reizen op een kortingsproduct v.v. of overstappen tussen kortingsproducten van verschillende vervoerders, het kan voorkomen dat opnieuw een basistarief in rekening wordt gebracht.
Een aantal regio’s heeft afspraken gemaakt over het herkennen en accepteren van elkaars kortingsproducten waardoor er niet opnieuw een basistarief in rekening wordt gebracht.
Ik ben van mening dat de reiziger centraal moet staan in de afwegingen die partijen maken voor het reizen met de OV-chipkaart. Vanzelfsprekend is dit een complex geheel, aangezien verschillende kortingsproducten gelden van verschillende vervoerders en in verschillende regio’s. Deze mogelijkheid tot differentiatie is ook ooit zo bedoeld bij de decentralisatie van het openbaar vervoer. Desalniettemin is het vanuit het belang voor de reiziger belangrijk dat hier meer samenhang in zit en dat door de betreffende decentrale overheden en vervoerders hierover nadere afspraken worden gemaakt.
De decentrale overheden hebben mij laten weten dat ze de vervoerders zullen vragen te onderzoeken of aanpassing van het chipkaartsysteem mogelijk is en tegen welke kosten.
Bent u van oordeel dat de achterliggende oorzaak de slechte samenwerking tussen de vervoersregio’s is? Zo nee, wat is volgens u dan de reden?
Zoals ik bij de beantwoording van vraag 2 heb aangegeven, was het bij de decentralisatie ook de bedoeling dat er verschillende kortingsproducten in verschillende regio’s zouden kunnen worden geboden, maar dat de decentrale overheden en vervoerders vanuit het belang van de reiziger wel nadere afspraken kunnen maken over de geldigheid van regionale kortingen.
Bent u bereid om bij de implementatie van de aanbevelingen van de commissie Meijdam2 de problemen en onduidelijkheid bij het reizen met korting ook op te lossen? Op welke termijn denkt u dat de problemen zijn opgelost?
Als de heer Meijdam als kwartiermaker aan de slag gaat om de aanbevelingen uit het rapport van de naar hem genoemde commissie uit te werken, zal een van de onderdelen een permanente structuur voor een krachtige coördinatie en effectieve en efficiënte besluitvorming op die terreinen van de OV-chipkaart, die het niveau van individuele concessies overstijgen, betreffen. Deze structuur kan het tot stand komen van gezamenlijke afspraken, bijvoorbeeld ten aanzien van het herkennen en accepteren van kortingsproducten, bevorderen.
Bent u van mening dat de belangen van de vervoerders ondergeschikt moeten zijn aan het (financiële) gemak van de reizigers?
De belangen van de reizigers moeten centraal staan bij de afwegingen die partijen maken voor het reizen met de OV-chipkaart.
Acht u het nog steeds mogelijk dat de OV-chipkaart het nationale vervoerbewijs kan worden in het licht van het veelvoud van OV-aanbieders en het grote aantal concessiegebieden?
De OV-chipkaart is geen nationaal vervoerbewijs in de zin van de Wet personenvervoer 2000. De OV-chipkaart wordt door de decentrale overheden en vervoerders ingevoerd. Op basis van de afspraken die ik met de decentrale overheden heb gemaakt bij het go-besluit in juni 2006 zal de OV-chipkaart het vervoerbewijs zijn in het gehele regionale openbaar vervoer.
De te smalle brug over de IJssel tussen Arnhem en Westervoort |
|
|
|
Kent u de berichten over de nieuwe IJsselbrug, die te smal is voor twee passerende bussen en/of tractoren?1
Ja. Het betreft echter de renovatie van de IJsselbrug tussen Arnhem en Westervoort. Het probleem doet zich overigens niet voor bij voertuigen die voldoen aan de normale maximumbreedte. Het specifieke probleem doet zich voor bij landbouwvoertuigen, die breder zijn. Hoewel de rijbaan niet noemenswaardig smaller is geworden kunnen deze voertuigen in tegenstelling tot vroeger niet meer overhangen boven de inspectiepaden.
Hoe is het mogelijk dat u geen rekening heeft gehouden met alle gebruikers van dit brugdeel?
In het voortraject is door de wegbeheerders de gemeenten Arnhem en Westervoort en de eigenaar van de brug Rijkswaterstaat breed en meermalen gecommuniceerd met zowel gebruikers als omwonenden van de brug. Voor de ontstane situatie zal nu ook in overleg met betrokkenen een oplossing worden gezocht. Zie verder het antwoord op vraag 4.
Waarom heeft u het rijdeel versmald door de inspectiestrook met hoge betonnen randen af te scheiden?
Het rijdeel is niet noemenswaardig smaller. Uit het oogpunt van veiligheid is de weg nu wel gescheiden van het inspectiepad door metalen barriers. Het inspectiepad is namelijk niet draagkrachtig voor voertuigen. Er moet daarom voorkomen worden dat over de inspectiepaden wordt gereden. Ook het hekwerk langs de brug is niet draagkrachtig genoeg om voertuigen te weren (om te voorkomen dat ze van de brug vallen). In 2006 is een kiepwagen door het inspectiepad gezakt. Dit maakt duidelijk dat veiligheidsmaatregelen nodig zijn.
Waarom wordt dit niet per direct ongedaan gemaakt door het wegnemen van de betonnen randen, zodat deze inspectiestroken incidenteel als uitwijkmogelijkheid gebruikt kunnen worden door brede voertuigen, zoals dat ook in het verleden gebeurde?
Ik vind het wenselijk dat op korte termijn een oplossing wordt gevonden voor de ontstane problematiek. Om veiligheidsredenen is het echter niet wenselijk dat de barriers worden weggenomen. Op dit moment wordt daarom onderzoek gedaan of ze vervangen kunnen worden door andere barriers, die ook aan de veiligheidseisen voldoen maar niet tot genoemde problemen leiden. Hierover zijn de betrokken gemeenten en RWS met de LTO en de loonwerkbedrijven in overleg. In afwachting van een structurele oplossing zijn maatregelen genomen om de ontstane problemen te beperken.
Kunt u deze vragen binnen een week beantwoorden?
Ik heb getracht uw vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
De benadeling van mensen die een particuliere studie hebben gevolgd |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Staatssecretaris straft particuliere student»?
Ja.
Wat is uw opvatting over de door het Interstedelijk Studenten Overleg (ISO) beschreven weeffout in de plannen voor verhoging van het collegegeld voor bepaalde groepen studenten?
In de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) is bepaald dat een student één graad bachelor en één graad master tegen het wettelijk collegegeld kan behalen; indien uit het Centraal register inschrijving hoger onderwijs (CRIHO) blijkt dat een graad bachelor is verleend, is bij het volgen van een tweede bacheloropleiding het instellingscollegegeld verschuldigd. Hetzelfde geldt bij het volgen van een masteropleiding. De graadverlening aan een student die bij het particulier onderwijs of in het buitenland een bachelor-opleiding met succes heeft afgerond, wordt niet in het CRIHO geregistreerd. Een student die bij het particulier onderwijs een bachelorgraad is verleend, kan dus alsnog tegen wettelijk collegegeld een (tweede) bacheloropleiding volgen. Een student die bij een buitenlandse instelling een mastergraad heeft behaald, kan eveneens alsnog tegen wettelijk collegegeld een (tweede) masteropleiding volgen. De suggestie in het persbericht dat een student die in het particuliere onderwijs een graad heeft behaald, niet tegen wettelijk collegegeld een gelijke graad kan behalen en gestraft wordt voor zijn eerdere keuze, is daarmee onjuist.
Bij de uitwerking van het principe dat een student één bachelorgraad en één mastergraad tegen wettelijk collegegeld kan behalen, diende ook te worden geregeld welk collegegeld is verschuldigd door een student die een weten-schappelijke opleiding heeft afgerond die werd aangeboden vóór de invoering van de bachelor-master-structuur, een zogenoemde ongedeelde opleiding. De ongedeelde opleiding bestond in de huidige terminologie uit een bacheloropleiding gevolgd door een masteropleiding. Om recht te doen aan deze situatie, is met de Wet verhoging collegegeld langstudeerders geregeld dat een student die een ongedeelde opleiding heeft afgerond een graad master én bachelor is verleend.
Dit heeft echter tot het onbedoelde effect geleid, dat dit ook geldt voor studenten die in Nederland een bekostigde masteropleiding hebben afgerond, maar hieraan voorafgaand een particuliere bacheloropleiding of een bacheloropleiding in het buitenland hebben gevolgd. Deze studenten kunnen – anders dan gelet op het aangehaalde principe te verwachten zou zijn – niet alsnog een bacheloropleiding tegen wettelijk collegegeld volgen. Ook op deze situatie wijst de ISO in het persbericht. Ik zal dit corrigeren en bevorderen dat de regelgeving op zodanige wijze wordt aangepast dat studenten die volgens het CRIHO een bekostigde masteropleiding hebben gevolgd en deze met succes hebben afgerond, en nog geen graad bij een bekostigde bacheloropleiding hebben behaald, per 1 september 2011 ofwel met terugwerkende kracht alsnog bij een bekostigde universiteit of hogeschool een bacheloropleiding tegen wettelijk collegegeld kunnen volgen. Ik zal tevens bevorderen dat de regelgeving zo wordt aangepast dat de instellingen vanwege de inschrijving en graadverlening van deze studenten een rijksbijdrage ontvangen.
Deelt u de mening dat mensen die tot dusver geen gesubsidieerd collegegeldtarief betaalden, of alleen een publiek gefinancierde masteropleiding volgden, niet aangeslagen mogen worden voor het instellingscollegegeld als zij na de particuliere opleiding een publiek gefinancierde (bachelor-)opleiding gaan volgen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2.
Op welke termijn kan de Kamer een correctie van deze «straf» voor (voormalige) particuliere studenten tegemoet zien?
Zie het antwoord op vraag 2.
De Israëlische antiboycotwet |
|
Harry van Bommel , Wassila Hachchi (D66), Frans Timmermans (PvdA), Mariko Peters (GL), Alexander Pechtold (D66) |
|
Wat is, los van de procedures en democratische instituties in Israël, uw oordeel over wetten die personen of organisaties, die oproepen tot een boycot van bepaalde staten, aansprakelijk kunnen laten stellen door de slachtoffers van een dergelijke boycot?
Genoemde wet staat mogelijk op gespannen voet met de vrijheid van meningsuiting. Op verzoek van een aantal Israëlische organisaties buigt het Israëlische Hooggerechtshof zich momenteel over de wet. Ik loop niet op het oordeel van het Hof vooruit.
Vindt u het Israëlische voorstel voor een antiboycotwet van 11 juli jongstleden in strijd met de vrijheid van meningsuiting?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u, los van de specifieke context van het Midden-Oosten vredesproces, pleidooien voor boycotten in generieke zin in een democratische samenleving een legitiem en geweldloos middel tot verzet en een uiting van de vrijheid van meningsuiting? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat het territoriale bereik van het wetsvoorstel niet alleen de staat Israël binnen zijn internationaal erkende grenzen omvat, maar ook de bezette Palestijnse gebieden, alsmede de bezette Golan-hoogvlakte? Kunt u dit toelichten?
De wetstekst (artikel 1, definitie) spreekt over de staat Israël, zijn instituties en gebieden onder zijn controle.
Klopt het dat volgens het wetsvoorstel eenieder die oproept tot een boycot tegen de staat Israël of «gebieden onder controle van de staat Israël» een onrechtmatige daad (civil wrong) begaat? Klopt het dat de commissie «Constitution, Law and Justice» van het Israëlische parlement overweegt om een boycot niet alleen als onrechtmatige daad, maar zelfs als strafbaar feit aan te merken?
Het oproepen tot een boycot wordt door de wet gekwalificeerd als een onrechtmatige daad. Het is mij niet bekend wat overwegingen tot mogelijke vervolgstappen van het Israëlische parlement zijn.
Klopt het dat een rechter volgens het wetsvoorstel een persoon die in strijd met de betreffende wet zou handelen tot een schadevergoeding kan veroordelen, zonder dat vooraf een bewijs van schade geleverd hoeft te worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
De wet autoriseert de rechter om degene die oproept tot boycot een schadevergoeding op te leggen. Bij bepaling van de omvang van de schade kijkt de rechter onder andere naar de omstandigheden, de ernst en de reikwijdte van de oproep.
Heeft u kennisgenomen van berichten dat de initiatiefnemer van de wet, het Knesset-lid Elkin, en andere parlementariërs de wet in de eerste plaats hebben voorgedragen om de nederzettingen, die Israël in strijd met het internationaal recht in de bezette Palestijnse en Syrische gebieden heeft gebouwd tegen boycotacties te beschermen? Kunt u hierop ingaan?
De heer Elkin heeft gezegd dat hij met dit voorstel is gekomen om Israël en Israëliërs te beschermen. Over de status van de nederzettingen bestaat volkenrechtelijk geen verschil van mening. Deze zijn in strijd met het internationaal recht.
Klopt het dat in het wetsvoorstel niet duidelijk is gedefinieerd wat onder een «boycot» wordt verstaan en daardoor een breed scala aan gedragingen en handelingen door de wet getroffen zou kunnen worden, zoals het publiceren van kritische rapporten over het Israëlische nederzettingenbeleid of het weigeren van medewerking aan culturele activiteiten in nederzettingen?
De wet bevat een definitie van een boycot in artikel 1. Het is in de eerste plaats aan de Israëlische rechter om deze definitie te toetsen aan individuele gevallen die aan hem worden voorgelegd.
Deelt u de mening van meer dan 50 Israëlische maatschappelijke organisaties dat (het oproepen tot) een boycot een civiel, niet-gewelddadig en legitiem middel is om sociale en politieke verandering na te streven?1 Deelt u de mening dat de voorgestelde wet ertoe leidt dat critici van het regeringsbeleid betreffende de nederzettingen worden belemmerd in het uitdragen van hun opvattingen en dat een open publiek debat wordt geblokkeerd?
De regering wijst het oproepen tot boycot door burgers niet principieel af. In het onderliggende geval is de Nederlandse regering geen voorstander van activiteiten zoals het oproepen tot boycots, het terugtrekken van investeringen en het afroepen van sancties tegen Israël, omdat deze afbreuk doen aan de hoofddoelstelling om vredesbesprekingen tussen Israël en de Palestijnen direct te hervatten.
Israël kent democratische instituties die burgers ruimte bieden voor debat. De open en levendige discussie over deze wet is daarvan een voorbeeld.
Welke invloed heeft de voorgestelde wet op de vrijheid van meningsuiting en het recht om te protesteren van critici van het regeringsbeleid betreffende de nederzettingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 9.