Het interview bij het WNL programma ‘Sven op 1’ |
|
Fahid Minhas (VVD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Klopt het dat u 5 december jl. met Eurocommissaris Vâlean heeft gesproken over de onderhandse gunning van het hoofdrailnet (HRN) aan de NS en de Europese Commissie van mening is dat deze gunning in strijd is met de Europese regels voor marktwerking op het spoor? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Het klopt dat ik op 5 december jl. heb gesproken met Transportcommissaris Vâlean over de voorgenomen gunning van het hoofdrailnet. Uit het gesprek bleek dat de mening van de Europese Commissie, zoals verwoord in de brief van Transportcommissaris Vâlean van 18 juli jl., ongewijzigd is.
Kunt u toelichten waarom u de media eerder heeft geïnformeerd over de uitkomst van het gesprek met Eurocommissaris Vâlean dan de Kamer?
Op dinsdag 6 december was ik te gast in het radioprogramma «Sven op 1» om een toelichting te geven op de besluiten van de Transportraad van 5 december jl., met name waar het de opname van de Lelylijn in het TEN-T netwerk betreft. De vragen over de HRN-concessie heb ik desgevraagd tijdens dit programma beantwoord. Daarbij was mijn voornemen zo snel mogelijk melding te maken van het gesprek met Transportcommissaris Vâlean in een brief aan uw Kamer. Dit is inmiddels gebeurd via de recente Kamerbrief.1
Klopt het dat er is gesproken over onder meer uw voornemen om nu geen marktanalyse uit te voeren voor de Nederlandse spoormarkt? Heeft Eurocommissaris Vâlean in het gesprek aangegeven nog steeds te eisen dat Nederland een marktanalyse uitvoert? Zo ja, kunt u dit toelichten?
In het gesprek met Transportcommissaris Vâlean heb ik mijn voornemen toegelicht om nu geen marktanalyse uit te voeren. Commissaris Vâlean bleef in dit gesprek bij haar standpunt zoals genoemd in haar brief van 18 juli jl., waaronder de eis tot het uitvoeren van een marktanalyse.
Klopt het dat u een marktanalyse weigert uit te voeren met een beroep op de door de Kamer aangenomen motie-Alkaya c.s. (Kamerstuk 29 984, nr. 1012), waarin u gevraagd wordt om geen marktanalyse uit te voeren?
In het debat met de Kamer is uitvoerig gesproken over de voor- en nadelen van het uitvoeren van een beknopte marktanalyse. Zoals ik heb aangegeven, ben ik van mening juridisch niet verplicht te zijn om deze uit te voeren, maar ik heb ook duidelijk de risico’s geschetst van het niet uitvoeren van deze analyse. Mede gelet op de motie om geen marktanalyse uit te voeren, die breed is gesteund en aangenomen, heb ik ervoor gekozen om deze marktanalyse nu niet uit te voeren.
Daarover heb ik u geïnformeerd in de recente Kamerbrief.2
In hoeverre dreigt er een conflictsituatie te ontstaan tussen de Europese Commissie en het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (I&W), aangezien Eurocommissaris Vâlean heeft aangegeven dat ons land serieuze risico’s loopt de Europese wetgeving te overtreden met forse boetes als gevolg? Kunt u in kaart brengen hoeveel de procedure naar verwachting zal kosten, met daarbij een specificatie van ten minste de kosten voor de juridische inzet van advocaten, de inzet van eigen personeel van het ministerie en de potentiële schadeclaims van derde partijen, waaronder andere vervoerders?
In de technische briefing die plaatsvond voorafgaand aan het Commissiedebat van 1 november jl. zijn de financiële en juridische risico’s toegelicht. De Europese Commissie kan een formele inbreukprocedure bij het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof) starten als zij van oordeel is dat Nederland het Europees recht niet goed naleeft. Het Hof oordeelt of Nederland het EU-recht heeft geschonden.
Een inschatting van de kosten die zijn verbonden aan een eventuele procedure voor het Hof kan ik op dit moment nog niet maken. Bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken zijn juristen werkzaam die gemachtigd zijn om in Luxemburg op te treden namens de Nederlandse regering bij zaken die spelen bij het Hof. Bij een eventuele procedure voor het Hof zal de procesvertegenwoordiging van het Ministerie van Buitenlandse Zaken samenwerken met ambtenaren van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat die ook nu al bij de voorgenomen concessieverlening betrokken zijn. Het is op dit moment nog niet bekend of de inzet van externe adviseurs of advocaten nodig zal zijn.
Hoe verhoudt uw besluit om geen marktanalyse uit te voeren zich tot de motie-Minhas (Kamerstuk 29 984, nr. 1042) en uw eigen uitspraken dat «een beknopte marktanalyse nodig zal zijn», onder meer omdat als die analyse niet uitgevoerd zou worden en/of een infractieprocedure verloren wordt, derde partijen potentiële schadeclaims zouden kunnen indienen, gedaan tijdens het commissiedebat over de HRN-concessie?
Zoals ik heb aangegeven, ben ik van mening juridisch niet verplicht te zijn om nu een marktanalyse uit te voeren. Ik vind mijn standpunt om géén marktanalyse te houden juridisch goed verdedigbaar. Ik verwijs hiervoor naar de totstandkomingsgeschiedenis van de PSO-verordening en ook naar de jurisprudentie van het Hof. Ik heb u geschetst welke mogelijke risico’s hieraan verbonden zijn. Desalniettemin is uw Kamer helder geweest in haar voorkeur. Uiteraard betekent dit wel dat ik vorm ga geven aan risicobeheersing, onder andere door de uitwerking van een «plan B».
Bent u het ermee eens dat u als Staatssecretaris juridisch of vanuit maatschappelijk gewenst belang gehouden bent aan schadebeperkend handelen en dus het risico op dergelijke schadeclaims zoveel mogelijk dient af te wenden?
Het is mijn primaire verantwoordelijkheid om, binnen de kaders van de nationale en Europese regels, de continuïteit en kwaliteit van het personenvervoer op het spoor te waarborgen. Op basis van een zorgvuldig doorlopen proces is duidelijk geworden dat gunning van de voorgenomen concessie aan NS de beste mogelijkheden biedt om dit te doen. Het is begrijpelijk dat concurrenten van de beoogde concessiehouder teleurgesteld zijn over dit besluit. Een rechtmatige aanpak is mijns inziens de beste manier om eventuele schadeclaims af te wenden. Mijn overtuiging is dat de voorgenomen gunning dit ook is. Uiteraard ben ik daarnaast ook verantwoordelijk voor een degelijke risicobeheersing. Dat zal ik onder andere doen door de uitwerking van een «plan B».
Hoe verhoudt uw stap zich tot de uitspraak van de kortgedingrechter van 1 december 2020, waarin zij vaststelde dat u gehouden bent om geen onrechtmatige route te bewandelen?
De kortgedingrechter heeft in haar uitspraak van 1 december 2020 overwogen dat het, mede met het oog op de belangen van derden, op de weg van de Staatssecretaris ligt om het voornemen tot onderhandse gunning van de HRN-concessie alsnog te wijzigen indien haar mocht blijken dat onderhandse gunning in deze vorm op grond van het Unierecht niet is toegestaan. De door de Staat in acht te nemen zorgvuldigheid brengt immers mee dat de Staat geen voornemen dient uit te werken dat in strijd is met een EU-verordening.
Daaraan voegde de kortgedingrechter echter toe dat het aan het Hof van Justitie van de EU is om uiteindelijk te beslissen over de interpretatie van een EU-verordening.
Ik ben ervan overtuigd dat mijn voornemen (zoals voorgelegd in het programma van eisen) niet in strijd is met het EU-recht. Het is uiteindelijk het Hof dat beslist over de juiste interpretatie van het EU-recht.
Hoeveel infractieprocedures worden jaarlijks gewonnen of verloren door lidstaten?
De Europese Commissie is in 2020 903 infractieprocedures tegen lidstaten gestart en in 2021 847. Het overgrote deel betreft infracties wegens niet tijdige implementatie van EU-regelgeving: in 2021 571 van de 8473. De Europese Commissie is in 2021 26 infractieprocedures tegen Nederland gestart, waarvan 20 wegens niet-tijdige implementatie. Op de vraag hoeveel infractieprocedures worden gewonnen of verloren is geen exact antwoord te geven, omdat niet alle procedures naar het Hof gaan. Het is niet na te gaan of de lidstaat in die gevallen de procedure «wint» of «verliest». Overigens geldt in het algemeen dat een relatief gering aantal van het totaal aantal gestarte procedures het Hof bereikt. Van de zaken die uiteindelijk het Hof bereiken wordt het overgrote deel in het voordeel van de Europese Commissie beslist.
Op welke termijn verwacht u dat de infractieprocedure zal starten? Heeft u in beeld hoelang de infractieprocedure in beslag zal nemen en welke onzekerheden dat met zich meebrengt voor spoorvervoerders?
Het is aan de Europese Commissie om te besluiten of, en zo ja, wanneer zij een inbreukprocedure zal starten.
De inbreukprocedure kent twee fases: de administratieve en de contentieuze fase. De duur van de administratieve fase is op voorhand niet te bepalen omdat voor de Europese Commissie in deze fase geen termijnen gelden. De lidstaten krijgen van de Europese Commissie gebruikelijk steeds een termijn van twee maanden om te reageren. Daarna kan de Europese Commissie besluiten de zaak bij het Hof aanhangig te maken. Ook hiervoor gelden geen termijnen voor de Europese Commissie: het is aan de Commissie om te beslissen wanneer zij de zaak naar het Hof stuurt. De zogeheten contentieuze fase, dat is wanneer de zaak voor het Hof is gebracht, duurt gemiddeld ongeveer 21 maanden.
De onzekerheden voor spoorvervoerders zijn hetzelfde als bij andere rechtszaken.
De invloed van coronalockdowns op het jongerenbrein |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Tienerhersenen werden volgens onderzoek sneller oud tijdens coronalockdown»?1, 2
Ja.
Wat vindt u ervan dat de coronalockdowns kennelijk een dusdanig negatieve invloed hadden op het jongerenbrein, dat dit zich ontwikkelde alsof het onder chronische stress stond? Had u verwacht dat de lockdowns een verregaande invloed op ontwikkeling van jongeren zouden hebben, of hebben de bevindingen uit dit onderzoek u verrast?
Ik realiseer me terdege dat de maatregelen een impact hebben gehad op de samenleving, en zeker ook op jongeren. Zonder daaraan af te willen doen, wijs ik erop dat het genoemde onderzoek niet zondermeer toepasbaar is op de situatie in Nederland. Het betreft een Amerikaans onderzoek en de duur en omstandigheden van de lockdown in het onderzochte gebied zijn anders geweest dan in Nederland. De gevonden resultaten gaan daarmee mogelijk niet, of op een andere wijze, op voor de Nederlandse bevolking. Verder meldt het onderzoek dat het niet bekend is of de gevonden verschillen in het brein van blijvende aard zijn en dat er rekening mee gehouden dient te worden dat gevonden verschillen ook voort kunnen komen uit andere factoren dan een lockdown. Zo wordt in het onderzoek het voorbeeld gegeven dat de angst voor de pandemie zelf van invloed geweest kan zijn op de resultaten.
Heeft u informatie specifiek over Nederlandse jongeren en de invloed van de coronalockdowns op de ontwikkeling van hun brein? Zo ja, kunt u deze delen? Zo nee, bent u voornemens hiernaar een onderzoek te starten?
Ik heb geen specifieke informatie over de ontwikkeling van het brein van Nederlandse jongeren gedurende de lockdowns. Gedurende de coronapandemie zijn er wel meerdere onderzoeken gestart – en inmiddels afgerond – waarin de impact van COVID-19 (en specifieke maatregelen) op de bredere ontwikkeling van (basis)schoolleerlingen is onderzocht. Voorbeelden hiervan zijn een ZonMw onderzoeksprogramma3, onderzoeken van de inspectie van het onderwijs4, CBS onderzoek5 en NRO onderzoek6. Uit deze onderzoeken blijkt dat COVID-19 op verschillende manieren van invloed is op de schoolprestaties van kinderen. Sinds 2021 loopt een vijfjarig onderzoek met subsidie van ZonMw (namens het Ministerie van VWS) door het netwerk Gezondheidsonderzoek bij Rampen (GOR). Dit netwerk bestaat uit GGD’en, GGD GHOR Nederland, RIVM, Nivel en ARQ Nationaal Psychotrauma Centrum. In dit onderzoek7 worden de gevolgen van COVID-19 op de gezondheid en het geluk van de bevolking in kaart gebracht. Hierbij vindt een kwartaalonderzoek plaats specifiek gericht op jongeren in de leeftijd van 12 tot en met 25 jaar en worden onder andere de ervaring tijdens corona, algemene gezondheid, mentale gezondheid en lichamelijke gezondheid betrokken. Ik zie daarom geen meerwaarde in het uitzetten van nog een extra onderzoek.
Heeft u tijdens de coronacrisis signalen gekregen, bijvoorbeeld van medici en/of psychologen, dat de lockdowns eventueel een nadelige invloed zouden kunnen hebben op de ontwikkeling van het jonge brein? Zo ja, hoe heeft u hierop gereageerd? Heeft u dit op enige manier laten monitoren?
Het Ministerie van VWS is rondom de bestuurlijke afwegingen die zijn gemaakt bij het inzetten van maatregelen ter bestrijding van de epidemie geadviseerd door experts vanuit verschillende vakgebieden. Medici en psychologen zijn hier onderdeel van geweest. Vanuit de Nederlandse GGZ is via hun «publieksrapportage uitvraag acute jeugd-ggz»8 het signaal binnengekomen dat alle gevraagde GGZ-instellingen zich zorgen maakten over de gevolgen van de coronacrisis op de langere termijn voor de mentale gezondheid van de jeugd. Bij het maken van de beleidskeuzes betreffende de maatregelen om de pandemie tegen te gaan is de impact op jongeren meegewogen. Bij deze afweging is ernaar gestreefd om de impact voor jongeren zo beperkt mogelijk te houden en in de toekomst zullen we dit ook blijven doen. Zo is bijvoorbeeld in de kamerbrief «Lange termijn aanpak Covid-19"9 gecommuniceerd dat het onderwijs niet is uitgezonderd van maatregelen, maar bij het treffen van maatregelen wel onderop de stapel ligt.
Gaat naar aanleiding van de bevindingen uit dit onderzoek actief in gesprek met artsen en/of psychologen en psychiaters om kennis te nemen van hun expertise op dit gebied en de ervaringen en behandeltrajecten die zij met jongeren hebben gehad tijdens de coronacrisis en hun verwachtingen voor de toekomst van deze jongeren?
Het Ministerie van VWS spreekt op zeer regelmatige basis met experts en andere relevante professionals zoals artsen, psychologen en psychiaters. In de gesprekken die ik als Staatssecretaris voer met professionals en jongeren zelf neem ik hun ervaring, signalen en wat zij belangrijk vinden mee. Specifiek voor de jeugd-ggz is in april 2021 € 50 miljoen beschikbaar gesteld voor de acute jeugd-ggz nadat in december 2020 signalen vanuit de jeugd-ggz binnenkwamen bij het Ministerie van VWS over een toename van het aantal crisismeldingen en escalerende ggz-problematiek ten gevolge van corona. Deze middelen konden aangewend worden voor een bijdrage aan tijdelijke uitbreiding van jeugd ggz crisiscapaciteit (ambulant en klinisch) en het verminderen van druk op de acute jeugd-ggz. Deze middelen zijn onderdeel van het extra steunpakket voor de acute problemen in de jeugdzorg waarvoor in totaal € 613 miljoen beschikbaar is gesteld.
Kunt u een risico-inventarisatie maken met betrekking tot de impact die deze invloed van coronalockdowns op de jongerenpopulatie in Nederland zal hebben? Hoeveel jongeren zullen door de verandering in hun hersenen naar schatting last krijgen van depressie, angststoornissen, verslavingen, etc.?
Ik vind het belangrijk dat er inzicht is in de mentale gesteldheid van jongeren zeker ook in verband met corona. Daarom zijn, zoals in beantwoording van vraag 3 aangegeven, verschillende onderzoeken uitgezet waarvan sommigen al zijn afgerond. Ik zie aanvullend daarop geen meerwaarde in de gevraagde specifieke impactanalyse of inschatting.
Kunt u een impactanalyse maken met betrekking tot de invloed van de gevolgen hiervan voor de (druk op de) geestelijke gezondheidszorg (GGZ), de arbeidsmarkt en de (kennis)economie in Nederland?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u een inschatting maken van de maatschappelijke kosten die de zorg voor – en behandeling van de personen wiens brein negatief beïnvloed is door de coronalockdowns met zich mee zullen brengen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u voornemens te gaan onderzoeken of, en op welke manier, de nadelige gevolgen van de coronalockdowns op het jongerenbrein verholpen kunnen worden?
Zoals aangegeven in beantwoording van vraag 2 kan de conclusie van het onderzoek mogelijk niet, of op een andere wijze, toepasbaar zijn op de Nederlandse populatie. Wij weten niet of er mogelijk bij Nederlandse jongeren veranderingen in het brein zijn opgetreden tijdens de pandemie. Zoals aangegeven bij beantwoording van vraag 3 zijn al verscheidene onderzoeken gestart om inzicht te krijgen in het welzijn van jongeren naar aanleiding van de coronapandemie. Wat al bekend is, is dat tijdens de corona pandemie een toename is gesignaleerd in de vraag naar jeugd-ggz. Ik vind het belangrijk dat jongeren passende hulp krijgen wanneer zij dit nodig hebben. Daarom is ook, zoals in het antwoord op vraag 5 aangegeven, € 50 miljoen beschikbaar gesteld om de druk op de acute jeugd-ggz te verminderen.
Wat vindt u ervan dat deze studie aangeeft dat gevolgen van de coronalockdowns op het jongerenbrein vergelijkbaar zijn met de gevolgen van ernstige gebeurtenissen in het leven van jongeren, zoals bijvoorbeeld verwaarlozing, geweld en familieproblemen?
Ik verwijs hiervoor naar de antwoorden op vragen 2 en 3.
Met de kennis van nu, hoe reflecteert u op de manier waarop tijdens de coronacrisis met jongeren is omgegaan? Bent u achteraf gezien van mening dat de maatregelen voor jongeren meer kwaad dan goed hebben gedaan?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op uw schriftelijke vragen van 16 november 2022 op 22 december jl.10, zijn de maatregelen niet lichtzinnig genomen. Bij de afwegingen is ook de impact op jongeren evenals op andere (kwetsbare) burgers meegenomen. Wat betreft jongeren was het sluiten van scholen en kinderopvang één van de laatste maatregelen die genomen werden en één van de eerste die weer werden teruggedraaid toen dat mogelijk was. Dit laat onverlet – zoals ook aangegeven in mijn reactie op uw vragen van 16 november – dat ik me zorgen maak over de mentale gezondheid van jongeren en studenten en mij inzet om daar verbetering in aan te brengen.
Zeker in het begin van de crisis waren de maatregelen noodzakelijk om de zorg te behoeden voor overbelasting en kwetsbaren te beschermen. Later in de crisis zijn de doelen verschoven naar het borgen van de sociaal-maatschappelijke en economische continuïteit en vitaliteit, en het continueren van de toegankelijkheid van de hele zorgketen voor iedereen. Deze doelen dragen bij aan het welzijn van jongeren gezien een toegankelijke zorgketen en het borgen van maatschappelijke en economische continuïteit ook hen ten goede komt.
Het blijft van belang om op de langere termijn ook de sociaalmaatschappelijke en economische aspecten en impact van maatregelen, naast de epidemiologische situatie, mee te wegen in de besluitvorming. Daarom is deze zomer het Maatschappelijk Impact Team ingesteld. Het MIT besteedt onder andere aandacht aan de kwetsbare positie van en de impact van de coronacrisis op onder andere jongeren. Hiermee wordt de sociaalmaatschappelijke en economische impact op gelijkwaardige wijze aan de epidemiologische situatie meegenomen in de besluitvorming omtrent maatregelen.
Bent u van mening dat tijdens de coronacrisis en de lockdowns genoeg aandacht was voor het welzijn van jongeren en de impact die de maatregelen op hen hadden?
Zoals in mijn beantwoording van vraag 11 en op uw schriftelijke vragen van 16 november op 22 december jl. aangegeven, is de mogelijke impact van maatregelen op jongeren meegewogen en zijn de maatregelen niet lichtzinnig getroffen.
Bent u voornemens actief in gesprek te gaan met jongeren over hun ervaringen tijdens de coronacrisis teneinde het kabinetsbeleid te evalueren?
In de bijeenkomsten die ik bijwoon en gesprekken die ik voer met jongeren zelf en hun belangen organisaties vraag ik geregeld naar hun eigen ervaringen, zoals ook tijdens de corona pandemie en lockdowns. Dit is input die ik meeneem in het vormen van beleid wanneer nodig en relevant.
Gaat u jongeren op enige manier compenseren voor de negatieve gevolgen van het coronabeleid op hun ontwikkeling?
Tijdens de coronacrisis is ingezet op het steunpakket welzijn jeugd, waarmee verschillende initiatieven zijn gefinancierd. Van luisterlijnen en laagdrempelige inloopvoorzieningen tot aan informatie voor ouders. Echter, na zo’n steunpakket is het van belang om ook duurzaam en langdurig aan de slag te gaan voor een mentaal gezonde jeugd. Daarom heb ik juni 2022 met mijn collega’s van OCW en SZW de aanpak «Mentale gezondheid: van ons allemaal» gelanceerd. De jeugd is een belangrijke doelgroep in deze aanpak. Om de mentale gezondheid te verbeteren wordt ingezet op preventie zoals het vergroten van de mentale veerkracht, inzetten op sociale binding en het leren herkennen van signalen wanneer het niet zo goed gaat. Voor de jeugd gaan wij onder andere samen met Welbevinden op School en de Gezonde School aan de slag nog meer scholen, maar ook mensen in de vrije tijdssector handvatten te bieden om met jongeren in gesprek te kunnen over mentale gezondheid. Ook het creëren van een sterk pedagogisch klimaat door middel van hun «whole school approach» is hier een onderdeel van. En met MIND Us zijn we aan de slag om laagdrempelige ondersteuning beter op de kaart te zetten. Er moet een betere landelijke dekking komen en een goed platform om hulp beter vindbaar te maken, zowel online als offline.
Deelt u de mening dat de negatieve lange termijngevolgen van de negatieve impact die de coronalockdowns hebben gehad op het brein van jongeren voor de gehele maatschappij vele malen groter zijn dan de eventuele positieve korte termijngevolgen van het coronabeleid? Kunt u uitleggen waarom een dergelijke impactanalyse tijdens het begin van de coronacrisis niet is gemaakt?
Zoals uitgelegd in de beantwoording van de vragen 2, 11 en 12 zijn bij het maken van beleidskeuzes om de corona pandemie tegen te gaan vele belangen afgewogen en zijn hiervoor experts geraadpleegd. Op basis hiervan is steeds afgewogen welke keuze(s) op dat moment het meest passend en nodig waren. Het perspectief en de ontwikkeling van jongeren is een belangrijk goed, daarom vormen zij ook een van de belangrijkste doelgroepen binnen de aanpak «Mentale gezondheid: van ons allemaal».
Investeringen in illegale nederzettingen |
|
Jasper van Dijk |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het onlangs gepubliceerde onderzoeksrapport «Exposing the financial flows into illegal Israeli settlements» van de Don’t Buy Into Occupation coalitie?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat negen Nederlandse banken, pensioenfondsen, verzekeraars en vermogensbeheerders van 2019 tot augustus 2022 maar liefst 12,5 miljard euro investeerden in bedrijven die betrokken zijn bij de illegale bezetting van Palestijnse gebieden?
Ik heb kennisgenomen van het rapport «Exposing the financial flows into illegal Israeli settlements», waarin deze cijfers genoemd zijn. Het kabinet houdt dergelijke specifieke investeringen zelf niet bij en laat deze cijfers voor rekening van de opstellers van het rapport.
Erkent u dat zij daarmee een hoog risico lopen om bij te dragen aan systematische mensenrechtenschendingen?
Op grond van het internationaal recht erkennen Nederland en de EU de Israëlische soevereiniteit over de sinds juni 1967 door Israël bezette gebieden niet, en beschouwen zij deze gebieden niet als een onderdeel van het Israëlische grondgebied. Nederland en de EU beschouwen Israëlische nederzettingen in bezet gebied als strijdig met internationaal recht en een obstakel voor het bereiken van een twee-statenoplossing. Economische activiteiten die hieraan bijdragen beschouwt het kabinet als onwenselijk.
Herinnert u zich mijn motie, waarin de regering wordt verzocht in gesprek te gaan met Nederlandse pensioenfondsen die beleggen in bedrijven die actief zijn in illegale nederzettingen, om erop aan te dringen deze investeringen terug te trekken?2
Ja.
Welke afspraken heeft u naar aanleiding van de motie met de pensioenfondsen gemaakt?
In september 2021 heeft er als opvolging van uw motie een ambtelijk gesprek plaatsgevonden met een vertegenwoordiging van de Nederlandse pensioensector. Over de uitkomsten van dit gesprek bent u in oktober 2021 geïnformeerd per Kamerbrief (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2379). In het gesprek is een toelichting gegeven op het ontmoedigingsbeleid dat het kabinet al jaren toepast, waarbij het als onwenselijk wordt beschouwd dat activiteiten van Nederlandse bedrijven direct bijdragen aan de aanleg en instandhouding van nederzettingen of dat die de aanleg of instandhouding ervan direct faciliteren. Daarnaast is in het gesprek onderstreept dat het kabinet in het kader van IMVO verwacht dat pensioenfondsen gepaste zorgvuldigheid toepassen bij hun investeringen. Hierbij moeten risico’s op mensenrechtenschendingen in de beleggingsportefeuille in kaart gebracht worden en wordt verwacht dat fondsen hun invloed aanwenden om deze risico’s bij bedrijven aan te pakken of te voorkomen. De pensioenfondsen die deelnamen aan het gesprek hebben toegelicht hoe zij hier invulling aan geven middels screening op (en uitsluiting van) hoog risico bedrijven en de dialoog die gezocht wordt met andere bedrijven in hun beleggingsportefeuille. Daarbij is nogmaals het belang onderstreept dat het kabinet hecht aan zo transparant mogelijk rapporteren over deze stappen van gepaste zorgvuldigheid door de pensioensector.
Deelt u de mening dat nog weinig resultaat is geboekt, aangezien uit het recente onderzoeksrapport blijkt dat zowel het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP) als het Pensioenfonds Zorg en Welzijn (PFZW) nog steeds in bedrijven investeren die actief zijn in illegale nederzettingen (en er dus in de afgelopen drie jaar nog niets veranderd is)?
Zoals reeds aan uw Kamer gemeld middels Kamerbrief (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2379) is uitgedragen dat de Nederlandse overheid economische relaties met bedrijven in Israëlische nederzettingen in bezet gebied als onwenselijk beschouwt. Het kabinet verwacht daarnaast van alle Nederlandse bedrijven dat zij internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen door invulling te geven aan internationale normen zoals die zijn neergelegd in de OESO-Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen), waar de UN Guiding Principles on Business and Human Rights onderdeel van uitmaken. Het is vervolgens aan Nederlandse bedrijven zelf om te bepalen welke activiteiten zij ontplooien en met welke partners zij samenwerken.
Hoe rijmt u het feit dat de twee grootste Nederlandse pensioenfondsen, waaronder het pensioenfonds voor de overheid, al sinds minstens 2018 investeren in bedrijven die actief bijdragen aan illegale nederzettingen in bezet Palestijns gebied, met uw eigen ontmoedigingsbeleid?3
Zie antwoord op vraag 3 en 6.
Bent u bereid te realiseren dat deze twee pensioenfondsen met de bedrijven in gesprek gaan over de conclusies uit het rapport? Mocht dat geen effect hebben, wilt u hen dan op korte termijn verzoeken hun beleggingen in de nederzettingen terug te trekken?
Wij zijn reeds het gesprek aangegaan met de pensioenfondsen waarbij het Nederlandse ontmoedigingsbeleid helder uiteen is gezet. Het is aan de pensioenfondsen zelf om te bepalen welke activiteiten zij ontplooien en daar verantwoording over af te leggen.
Het bericht 'Opmerkelijk: Nieuwkoop roept bewoners op bezwaar te maken tegen extra nachtvluchten Schiphol' |
|
Raoul Boucke (D66) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Opmerkelijk: Nieuwkoop roept bewoners op bezwaar te maken tegen extra nachtvluchten Schiphol»?1
Ja.
Onderschrijft u de gevolgen die nachtvluchten met zich meebrengen voor de omgeving, zoals gezondheidsklachten door slaapverstoring?
Ja. Vliegtuiglawaai in de nacht kan de slaap verstoren en leiden tot gezondheidsklachten. Daarom is in de Luchtvaartnota 2020–2050 en in de Hoofdlijnenbrief Schiphol2 aangegeven dat het aantal nachtvluchten (23:00 – 07:00 uur) als volgende stap verminderd wordt van maximaal 32.000 naar 29.000 vliegtuigbewegingen per gebruiksjaar. In de Hoofdlijnenbrief Schiphol wordt tevens gesteld dat het kabinet zich realiseert dat aanvullende stappen nodig blijven om geluidsbelasting in de omgeving van de luchthaven verder terug te dringen. In de komende periode wordt nader onderzocht hoe en in welke mate, op welke termijn en op welke voorwaarden aanvullende maatregelen – ook in de nacht – kunnen bijdragen aan het reduceren van de geluidbelasting. De verdere uitwerking van een reductie in de nacht moet ook in het licht van de ontwikkeling van een nieuw normenstelsel worden bezien.
Op grond van artikel 8.23 van de Wet luchtvaart heeft de Minister van Infrastructuur en Waterstaat de bevoegdheid om bij ministeriële regeling vrijstelling te verlenen van een regel in het Luchthavenverkeerbesluit Schiphol indien ten gevolge van groot onderhoud van een baan het normale gebruik van een luchthaven naar zijn oordeel ernstig wordt belemmerd. Aan de in de regeling opgenomen vrijstelling voor het gebruik van de Aalsmeerbaan in de nacht is de voorwaarde verbonden dat de Polderbaan of de Kaagbaan vanwege weersomstandigheden niet beschikbaar of bruikbaar zijn. Wat onder weersomstandigheden wordt verstaan, is vastgelegd in de regeling. Hiermee kan de Aalsmeerbaan in de periode van onderhoud van de Zwanenburgbaan alleen worden gebruikt onder dezelfde condities als normaliter worden aangehouden voor nachtelijke inzet van de Zwanenburgbaan. De inschatting op basis van ervaring uit het verleden is dat dit in 5 tot 10 nachten zal voorkomen in de onderhoudsperiode. Dit is echter afhankelijk van de weersomstandigheden en dus geen hard gegeven.
Welk effect heeft het openen van de Aalsmeerbaan in de nacht op het grondgeluid?
Het gaat dan alleen om starts van de Aalsmeerbaan naar het zuiden in de nachtelijke periodes indien de preferente Polderbaan of Kaagbaan hiervoor niet beschikbaar is. Dit komt gedurende het groot onderhoud van de Zwanenburgbaan naar schatting ca 5 á 10 nachten voor. Grondgeluid van startend verkeer op de Aalsmeerbaan naar het zuiden, heeft bij zuidelijke wind een effect ten noorden van de Aalsmeerbaan, in Badhoevedorp-Oost. De verwachting is dat de extra hinder voor omwonenden in Badhoevedorp vanwege het baanonderhoud zeer beperkt zal zijn.
Bent u in gesprek geweest met Nieuwkoop en de omliggende gemeentebesturen alvorens het openen van de consultatie?
Nee, ik ben niet in gesprek geweest met de gemeente Nieuwkoop voorafgaand aan de start van de internetconsultatie. Schiphol is verantwoordelijk voor de planning en uitvoering van de onderhoudswerkzaamheden op de luchthaven Schiphol en de communicatie daarover naar betrokkenen. De rol van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat is beperkt tot het verlenen van vrijstellingen van regels in het Luchthavenverkeerbesluit voor het baan- en routegebruik en het vaststellen van vervangende regels en grenswaarden geluid vanwege het afwijkende baangebruik tijdens de onderhouds-perioden. Informatie over de onderhoudswerkzaamheden, planning en de verwachte impact van de werkzaamheden op het baangebruik is door Schiphol en LVNL gepresenteerd en toegelicht aan omwonenden tijdens een informatiesessie voor leden van de Omgevingsraad Schiphol (ORS) op 13 september 2022. Informatie over de werkzaamheden kan worden gevonden op de websites van Schiphol en het Bewoners Aanspreekpunt Schiphol (BAS). Bestuurders van gemeenten rondom Schiphol die naar verwachting de meeste impact van de onderhoudswerkzaamheden zullen ervaren (gemeenten Aalsmeer, Amstelveen, Amsterdam, Haarlemmermeer, Ouder-Amstel en Uithoorn), zijn geïnformeerd door Schiphol (middels een afschrift van de brief van Schiphol, d.d. 30 september 2022). Het betreft de brief waarin Schiphol de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, om het onderhoud mogelijk te maken, verzoekt af te mogen wijken van regels met betrekking tot het baan- en routegebruik in het Luchthavenverkeerbesluit Schiphol (LVB), en tevens verzoekt voor het gebruiksjaar 2023 vervangende grenswaarden voor de geluidbelasting in de handhavingspunten vast te stellen.
Zo nee, gaat u deze gesprekken nog voeren?
Nee, er zijn geen gesprekken met de gemeente Nieuwkoop voorzien over het onderhoud zoals beschreven in de tijdelijke regeling voor het onderhoud aan het banenstelsel in gebruiksjaar 2023.
Mede naar aanleiding van de internetconsultatie zal naar de systematiek rond baanonderhoud worden gekeken. Dit zal langs twee sporen gebeuren: het herijken van de baanonderhoudstrategie van Schiphol en herziening van de systematiek waarbij het streven is dat jaarlijks groot baanonderhoud kan worden uitgevoerd zo veel mogelijk binnen vooraf vastgestelde kaders. Herijking van de baanonderhoudstrategie is aan Schiphol en het is van belang dat dit in overleg met de omgeving plaatsvindt. Schiphol heeft aangegeven hiertoe bereid te zijn, waarbij Schiphol er op wijst dat het de verantwoordelijkheid van Schiphol is en blijft om invulling te geven aan een actuele baanonderhoudstrategie gelet op de internationale verplichtingen ten aanzien van veiligheid en certificering waar Schiphol aan moet voldoen. Herziening van de systematiek voor de beoordeling van jaarlijks passend groot baanonderhoud zal door het ministerie worden opgepakt in overleg met omwonenden en de sector. Dit zal in ieder geval mede bezien worden in het licht van de uitwerking van het normenstelsel voor de milieugebruiksruimte conform de Hoofdlijnenbrief Schiphol van 24 juni 2022. We zullen de Bestuurlijke Regie Schiphol (BRS), waar Nieuwkoop onderdeel van uitmaakt, zeker bij deze trajecten betrekken.
Hoe worden de 1801 openbare consultatiereacties de komende 4 weken meegenomen in de besluitvorming, aangezien het plan om nachtvluchten toe te staan al start op 2 januari?
Over de ontwerpregeling heeft van 4 november tot 1 december 2022 een internetconsultatie plaatsgevonden. De internetconsultatie heeft in totaal 2.233 reacties opgeleverd, waarvan 1.801 openbare reacties. De reacties zijn geanalyseerd en worden meegewogen bij het vaststellen van de definitieve regeling. Het grote aantal reacties geeft de grote bezorgdheid aan van omwonenden. Uit analyse van de vele reacties komen 5 belangrijke hoofdlijnen/thema’s naar voren:
De inhoud van de reacties komt in belangrijke mate overeen met de inbreng vanuit de ORS-leden tijdens de bespreking op 28 november 2022. In de nog te publiceren tijdelijke regeling voor het groot onderhoud aan het banenstelsel op de luchthaven worden de hoofdlijnen van de consultatie en de reactie daarop weergegeven. Daarnaast wordt een uitgebreider consultatieverslag opgesteld. Gezien de hoeveelheid reacties zal dit consultatieverslag na publicatie en inwerkingtreding van de regeling worden gepubliceerd.
Is er, gelet op het feit dat in de consultatie geen oog lijkt te zijn voor mogelijke alternatieven buiten het openen van de Aalsmeerbaan in de nacht, gekeken naar alternatieve oplossingen om het baanonderhoud mogelijk te maken maar de overlast in de omgeving niet te laten toenemen?
In de op de internetconsultatie ingebrachte reacties wordt bezwaar gemaakt tegen nachtvluchten vanaf de Aalsmeerbaan. Omwonenden wijzen op de invloed van een verstoorde nachtrust op werk, gezin en gezondheid. Er is gevraagd om het baanonderhoud vergezeld te laten gaan van specifieke voorwaarden gericht op zoveel mogelijk beperken van de overlast. Door omwonenden is voorgesteld om als instrument het piketprotocol van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) in te zetten. Dit instrument houdt in dat voorafgaand aan de inzet van de Aalsmeerbaan door LVNL aan de ILT op grond van weergegevens per nacht toestemming wordt gevraagd om de Aalsmeerbaan in te zetten voor starts. De verwachting vanuit de omgeving is dat de inzet van dit instrument een gunstiger effect op de geluidsoverlast oplevert dan een algehele vrijstelling voor de inzet voor de Aalsmeerbaan voor starts indien de Polderbaan of Kaagbaan niet kan worden gebruikt gedurende periode dat de Zwanenburgbaan in onderhoud is.
Het openen van de Aalsmeerbaan in de nacht past echter bij het vigerende beleidskader als vastgelegd in de Wet luchtvaart en het Luchthavenverkeerbesluit. Binnen die kaders geldt dat nachtvluchten tot een gegeven maximum en onder beperkende regels voor baan en routegebruik zijn toegestaan. Achtergrond is dat op grond van het LVB de Zwanenburgbaan in bepaalde omstandigheden ingezet kan worden als de Polderbaan of de Kaagbaan niet beschikbaar zijn. Gedurende het onderhoud van de Zwanenburgbaan is een andere, vergelijkbare, back-up nodig om een veilige operatie te kunnen garanderen. Het piketprotocol is niet bedoeld voor groot baanonderhoud maar voor bijzondere voorvallen waardoor het normale gebruik van de luchthaven ernstig wordt belemmerd. Een vrijstelling met vooraf vastgestelde duidelijke criteria geeft meer houvast voor omwonenden en de toezichthouder dan een ad hoc beoordeling via een piketmelding. De vrijstelling geldt voor het geval dat de Polderbaan of de Kaagbaan niet beschikbaar of bruikbaar is vanwege weersomstandigheden. Dit zal op basis van ervaring in het verleden in die periode naar verwachting in ongeveer 5 tot 10 nachten het geval zijn. Wél is naar aanleiding van de internetconsultatie en de HUF-toets van ILT een nadere precisering opgenomen van de weersomstandigheden waarbij van de vrijstelling gebruik gemaakt kan worden.
Zo ja, welke alternatieven zijn dit? Waarom is hiervoor niet gekozen?
Helaas is er geen alternatief. De Zwanenburgbaan is normaliter het alternatief indien de Polderbaan of de Kaagbaan niet beschikbaar of bruikbaar is vanwege weersomstandigheden. In de periode dat de Zwanenburgbaan niet beschikbaar is vanwege groot baanonderhoud is de Aalsmeerbaan het enige alternatief. Anders zou bij niet-beschikbaarheid van de Polderbaan of de Kaagbaan de luchthaven gesloten moeten worden voor startend verkeer. Dat is binnen de huidige wettelijke kaders niet mogelijk.
Bent u voornemens om terug te komen op de op te zetten tijdelijke regeling om af te wijken van een vigerend LVB?
Nee. In de internetconsultatie is voorgesteld om het aantal vliegbewegingen tijdens de onderhoudswerkzaamheden te verminderen. In verschillende reacties werd de wens uitgesproken in het geheel geen regeling vast te stellen. In de internet-consultatie gaan ook verschillende reacties over dat onderhoudswerkzaamheden als onderdeel van de normale operaties op Schiphol moeten worden beschouwd. Zij vinden dat in het huidige geluidssysteem de gevolgen volledig worden afgewenteld op de omgeving. Het is echter onderdeel van de huidige systematiek om ruimte te bieden voor onderhoud door grenswaarden bij te stellen en af te wijken van regels in het Luchthavenverkeerbesluit voor het baan- en routegebruik om een veilige uitvoering van het onderhoud mogelijk te maken. Het ministerie gaat – mede naar aanleiding van de consultatiereacties – onderzoeken of een andere systematiek mogelijk is waarin vooraf baanonderhoud onderdeel is van de milieuruimte van Schiphol en er geen aparte (jaarlijkse) regeling voor vrijstellingen en tijdelijke voorzieningen nodig is. Dit kan in ieder geval bezien worden in het licht van uitwerking van het normenstelsel voor de milieugebruiksruimte conform de Hoofdlijnenbrief Schiphol. Voor de tussenliggende periode wordt bezien welke stappen gezet kunnen worden. Het is echter niet logisch en passend om in de huidige systematiek waarin onderhoud geen onderdeel is van de milieuruimte voor dit jaar geen regeling voor onderhoud vast te stellen.
Kunt u er in een volgende wijziging van het LVB zorg voor dragen dat extra overlast door baanonderhoud wordt meegenomen in de jaarcijfers en de afspraken omtrent baangebruik?
Het is de bedoeling in de volgende wijziging van het LVB het reguliere baan-onderhoud mee te nemen met het daarbij behorende baangebruik. In verband hiermee worden in het LVB aparte preferentietabellen opgenomen. In de jaarlijkse gebruiksprognose wordt ook dit baanonderhoud meegenomen. Voor groot baanonderhoud wordt op grond van artikel 8.23 van de Wet luchtvaart nu altijd een aparte ministeriële regeling vastgesteld. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Het ministerie wil inzetten op herziening van de systematiek voor een passende beoordeling van jaarlijks groot onderhoud, binnen milieunormen en vooraf vastgestelde kaders voor tijdelijke extra hinder. Dit dient in ieder geval aan te sluiten bij de uitwerking van het normenstelsel voor de milieugebruiksruimte conform de Hoofdlijnenbrief Schiphol van 24 juni 2022. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Kan in de «balanced approach»-procedure om de krimp naar 440.000 vliegtuigbewegingen te faciliteren ook de krimp naar rato (28.000) van het aantal nachtvluchten meegenomen worden?
Deze vraag is eerder aan de orde gekomen in de beantwoording van het Schriftelijk Overleg Hoofdlijnenbrief Schiphol3 en tijdens het Commissiedebat Luchtvaart van 6 oktober jl. In de Luchtvaartnota en in de Hoofdlijnenbrief Schiphol is aangegeven dat het aantal nachtvluchten verminderd wordt van 32.000 naar 29.000. Om dit aantal juridisch te verankeren moet het LVB worden aangepast en moet op grond van Europese regelgeving een zogenoemde balanced approach-procedure worden doorlopen. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Kunt u deze vragen beantwoorden ruim voor de Kamer met kerstreces gaat?
Ik heb mijn uiterste best gedaan om de beantwoording van de vragen zo snel mogelijk aan de Kamer te doen toekomen.
Een Europees programma ter ondersteuning van de evacuatie van bepaalde bijzonder kwetsbare personen uit Afghanistan |
|
Jasper van Dijk , Kati Piri (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het besluit van de Raad van 3 februari 2022 inzake een optreden van de Europese Unie (EU) ter ondersteuning van de evacuatie van bepaalde bijzonder kwetsbare personen uit Afghanistan?1
Ja.
Is de Nederlandse overheid op basis van het besluit van de Raad overgegaan tot evacuatie van de in het besluit genoemde categorieën, inclusief voormalige personeelsleden van de bijzondere vertegenwoordiger van de EU in Afghanistan, voormalige personeelsleden van EUPOL, «kwetsbare personen» als functionarissen of andere professionals die actief zijn in de politiek of de veiligheidssector in Afghanistan (zoals rechters, aanklagers, politieagenten, militair personeel en journalisten) en de huwelijkspartners, kinderen, ouders en ongehuwde zussen van deze personen?
Het kabinet heeft op basis van het besluit van de Raad en in reactie op een verzoek aan EU-lidstaten op 21 februari jl. in een brief aan Eurocommissaris Johansson laten weten dat Nederland bereid is om maximaal 25 Afghanen op te nemen van een door de Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO) opgestelde lijst van ongeveer 650 Afghanen die een hoog risico lopen. In de brief aan de Eurocommissaris is kenbaar gemaakt dat het Nederlandse aandeel is gericht op (fixers van) journalisten en mensenrechtenverdedigers, inclusief rechters. Hiermee heeft het kabinet invulling gegeven aan wat over deze groep aan uw Kamer is toegezegd in de brief van 11 oktober 2021. Daarbij zij aangetekend dat een ander deel van de genoemde categorieën in het Raadsbesluit – namelijk mensen die in de afgelopen twintig jaar werkzaam waren voor Nederlandse EUPOL functionarissen – reeds vallen onder de speciale voorziening van Defensie en J&V, zoals omschreven in de Kamerbrief van 11 oktober 2021.
Hoeveel personen zijn er per categorie in het kader van dit besluit overgebracht naar Nederland?
In het kader van het Raadsbesluit zijn inmiddels 24 van de maximaal 25 personen met het profiel van (fixer van) journalist en mensenrechtenverdediger, inclusief rechters (en hun kerngezinsleden) naar Nederland overgebracht.
Indien er in het kader van dit besluit niemand is overgebracht, wat is hiervoor de reden?
Zie het antwoord op vraag 3.
Aangezien dit besluit geldt tot dit jaar, bent u bereid om alsnog mensen aan te melden voor overbrenging naar Nederland, uitgevoerd door de Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO)?
Het is niet mogelijk voor lidstaten om zelf mensen aan te dragen voor de door de EDEO opgestelde lijst. Zoals genoemd in het antwoord op vraag 2 heeft Nederland toegezegd maximaal 25 mensen van hun totale lijst van ongeveer 650 personen over te brengen. Inmiddels zijn daarvan 24 personen overgebracht en het kabinet is bereid om nog 1 persoon van deze lijst over te brengen. Overigens is het Raadsbesluit recent verlengd met een jaar tot 31 december 2023.
In welke mate heeft dit besluit, waarin een breder begrip dan het in Nederland gehanteerde begrip van «kerngezin» wordt gehanteerd, invloed gehad op besluitvorming aangaande het nationale overbrengingsproces?
Het besluit van de Raad heeft geen invloed gehad op de besluitvorming aangaande het nationale overbrengingsproces. Nederland heeft voor de over te brengen personen van de EDEO lijst dezelfde definitie van kerngezin gebruikt als die gedurende het hele overbrengingsproces is gehanteerd, namelijk één huwelijkspartner en afhankelijke kinderen tot 25 jaar. Deze definitie is in overeenstemming met de definitie die wordt gebruikt in het reguliere beleid ten aanzien van gezinshereniging.
Heeft het kabinet, in het kader van de rechtszaken aangespannen door niet overgebrachte Afghanen, onderzocht of er onder deze groep mensen zitten die op basis van het besluit wel in aanmerking komen voor evacuatie? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen en, indien ze in aanmerking komen, mensen aan te melden voor dit programma? Zo ja, hoeveel personen betreft het en onder welke categorie vallen ze?
Het kabinet heeft niet onderzocht of er personen tot de groep behoren die in aanmerking zouden komen voor de EDEO lijst. Die lijst is immers door de EDEO zelf opgesteld en omwille van de privacy van mensen niet gedeeld met het kabinet. Het is bovendien niet mogelijk voor lidstaten om zelf mensen aan te dragen voor de door de EDEO opgestelde lijst.
Zou u deze vragen voor het commissiedebat Raad Buitenlandse Zaken en Afghanistan van 8 december a.s. willen beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat Utrecht bewoners dwingt van het gas af te gaan |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Utrecht doorbreekt impasse: bewoners gedwongen van gas af»?1
Ja.
Wat vindt u van de uitspraak van de Utrechtse GroenLinks-wethouder Lot van Hooijdonk: «Dit is het einde aan de vrijblijvendheid [van gasvrij wonen] en het voorland van hoe we het in Nederland gaan doen»?
In mijn ogen is dit het begin van het einde aan de vrijblijvendheid. Het is namelijk echt niet zo dat we per direct bij iedereen de gaskraan dichtdraaien. Op termijn zal iedereen wel over moeten stappen van aardgas naar een alternatief. In 2050 moeten namelijk alle woningen en gebouwen in Nederland goed geïsoleerd zijn en met duurzame energiebronnen worden verwarmd. Het gaat hier om aanpassing van circa 7,5 miljoen woningen en 1 miljoen andere bestaande gebouwen. Deze opgave verloopt zowel via de wijkgerichte aanpak als via een individueel spoor – deze zijn complementair en versterken elkaar. De wijkgerichte aanpak is de aanpak waarmee – onder de regie van de gemeente – wijk voor wijk aan de slag wordt gegaan met de overstap van aardgas naar een duurzaam alternatief. Ik vind het – net zoals Lot van Hooijdonk – onwenselijk om in die wijkaanpak voor een paar bewoners in de wijk het aardgasnet in stand te houden, gezien de onevenredig hoge kosten die dit met zich meebrengt. Ik vind overigens keuzevrijheid – wat betreft de duurzame alternatieven – van groot belang en zal dat ook borgen in de wettelijke kaders.
Deelt u de mening dat de klimaat- en duurzaamheidsgekte dictatoriale trekken begint te vertonen? Deelt u de conclusie dat dat volledig in lijn is met uw eigen uitspraak dat «dwang uiteindelijk onvermijdelijk is»?2
Ik deel uw mening niet. Het Klimaatakkoord is destijds tot stand gekomen met – en ondertekend door – heel veel verschillende stakeholders waaronder medeoverheden, maatschappelijke organisaties, werknemer- en werkgeversorganisaties en instellingen. De afspraken uit het akkoord en de visie die daarin geschetst wordt voor 2050 worden dus breed gedragen. Daarbij wordt de wijkgerichte aanpak van de gemeente vormgegeven door middel van instrumenten uit de Omgevingswet. De Omgevingswet borgt het belang van goede participatie en een helder democratisch proces. De transitie naar duurzame warmte of andere alternatieven zal worden gerealiseerd met betrokkenheid van bewoners (waaronder huurders), gebouweigenaren en andere partijen in de omgeving waar deze overstap aan de orde is. Een aanwijsbevoegdheid is uiteindelijk wel de nodige stok achter de deur zodat de transitie niet onnodig wordt gefrustreerd ten koste van de andere bewoners en gebouweigenaren in de wijk en de totale kosten niet onnodig oplopen.
Waarop is de aanname gebaseerd dat de betreffende huurders € 150 tot € 200 goedkoper af zouden zijn? Wat zijn de kosten per woning van deze verduurzamingsoperatie en hoe wegen die op tegen de baten?
De gemeente heeft mij verteld dat de voordelen voor de bewoners met name zitten in het vervallen van het vastrecht op aardgas, aangezien zij ook al vastrecht betaalden voor elektriciteit en het warmtenet. Wat de exacte kosten en baten per woning of bewoner zijn in de Utrechtse wijk Overvecht-Noord en waar zij deze berekeningen op hebben gebaseerd kunt u het beste vragen aan de gemeente zelf. Dit zal namelijk per geval wat af kunnen wijken, afhankelijk van de hoeveelheid energie die men gebruikt bij het koken.
De gemeente Utrecht heeft vooruitlopend op de aanwijsbevoegdheid experimenteerruimte gekregen onder de Crisis- en herstelwet (Chw). Met dit experiment grijpt de gemeente Utrecht een natuurlijk moment aan om in Overvecht-Noord huishoudens over te laten gaan op elektrisch koken. Een aantal gasleidingen in de wijk moet om veiligheidsredenen worden vervangen; doordat nu de bewoners kunnen overstappen op elektrisch koken wordt een deel van die vervanging, en dus een desinvestering, voorkomen. Utrecht heeft mij verzekerd dat bewoners geen kosten hebben als gevolg van deze overstap, wat ook een voorwaarde was voor het toekennen van de experimenteerruimte in de Chw.
Erkent de Minister dat deze huishoudens, als zij van het gas af zijn, juist veel méér elektriciteit gaan gebruiken? Hoeveel precies, en wat doet dat met hun energierekening?
Milieu Centraal heeft berekend er voor koken op aardgas gemiddeld 37 m3 gas per jaar wordt verbruikt en bij koken op inductie 175 kWh3. Omgerekend betekent dit dat bij koken op aardgas zo’n 370 kWh aan energie wordt verbruikt, wat veel meer is dan bij koken met inductie. De energieprijzen, zowel voor aardgas als voor elektriciteit zijn op dit moment erg volatiel. Het variabele leveringstarief bij nieuwe contracten voor aardgas lag in november 2022 op €1,82 per m3, voor elektriciteit bedroeg dit €0,5266 per kWh4. Onder die prijzen, met het gemiddelde energieverbruik voor koken, zijn de variabele kosten voor koken op inductie €92,16 per jaar en voor koken op aardgas €67,34 per jaar. Doordat de woningen helemaal geen aardgas meer verbruiken vervalt ook het vastrecht op aardgas met bijbehorende kosten (vast leveringstarief en transsporttarief) van €237,88 per jaar. In totaal is de besparing op aardgas dus ongeveer €300,– en zijn de extra kosten voor elektriciteit ongeveer €100,–; dat leidt tot een totale besparing van ongeveer €200,–.
Waar moet deze elektriciteit volgens u vandaan komen? Uit kolencentrales die het kabinet sluiten? Of uit gascentrales die door de klimaatgekte juist harder zijn gaan draaien – met een hoger nationaal gasverbruik tot gevolg?
Door de verwachte elektrificatie van de industrie, de transportsector en ook de gebouwde omgeving/huishoudens zal in Nederland in de toekomst meer elektriciteit verbruikt worden. Het kabinet zet zich in voor forse uitbreiding van elektriciteitsproductie elektriciteit, zoals wind op land, wind op zee, zonne-energie en de ontwikkeling van groene waterstof. Daarnaast wordt gewerkt aan de ontwikkeling van meer flexibiliteit in het energiesysteem door bijvoorbeeld uitbreiding van opslagmogelijkheden, vraagrespons, en interconnectiecapaciteit om elektriciteit in te voeren.
Deelt u de conclusie dat dwang aantoont dat huishoudens niet op deze klimaatdictaten zitten te wachten? Deelt u de mening dat verduurzaming altijd vrijwillig moet zijn én blijven?
Zoals ook in de casus in Utrecht te zien is, zien veel bewoners het nut en de noodzaak in van de transitie naar een aardgasvrije gebouwde omgeving. Het stemt mij positief dat 92% van de bewoners in Utrecht heeft ingestemd met het voorstel van de gemeente. Ook bij andere proeftuinen is veel enthousiasme te zien. Ik deel de conclusie dat dwang aantoont dat huishoudens niet op deze klimaatdictaten zitten te wachten dus niet. Echter zie ik ook dat er bewoners en gebruikers zijn die vanuit principiële overwegingen zich (blijven) verzetten tegen de energietransitie. Als we voor deze bewoners en gebouweigenaren een dubbele infrastructuur in stand moeten houden met alle kosten voor de samenleving van doen of het gehele proces van de wijkgerichte aanpak voor iedereen frustreren en vertragen terwijl de aardgasprijzen oplopen, vind ik het een gerechtvaardigd en noodzakelijk sluitstuk.
Waarom wilt u eigenlijk van het gas af, aangezien zelfs de EU – met klimaatpaus Timmermans voorop – gas als «duurzaam» en «groen» heeft bestempeld?3
Deze schriftelijke vraag is door uw fractie tweemaal eerder gesteld. Ik verwijs gemakshalve naar de antwoorden van Minister van ’t Wout van 19 april 20216 en van Minister Jetten van 17 mei 20227.
Deelt u de mening dat het tegengaan van de enorme woningnood veel urgenter is dan dit klimaatgeneuzel? Immers, wat heb je aan een gasvrije woning als je onder de brug leeft? Dus wanneer gaat u doen waarvoor u in de eerste plaats bent aangesteld, namelijk zorgen voor voldoende betaalbare woningen, waar momenteel weinig tot niets van terecht komt?
Nee. De heer Kops verbindt hier twee zaken aan elkaar waarvan ik vind dat we die beter uit elkaar kunnen houden. Ik doe zowel mijn uiterste best om zoveel mogelijk woningen te realiseren als tempo te maken met de verduurzaming van alle woningen die er al staan. Het dient uiteindelijk wel hetzelfde doel: dat iedereen in Nederland in een comfortabel en duurzaam huis woont.
Het bericht dat sluiting dreigt voor groen vmbo in Noord-Brabant wegens nieuwe aanbesteding van het openbaar vervoer |
|
Peter Kwint , Mahir Alkaya , Caroline van der Plas (BBB) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wat vindt u ervan dat het Curio prinsentuin Andel – een school voor groen vmbo – dreigt te moeten sluiten, omdat scholierenbussen naar deze school mogelijk verdwijnen vanwege een nieuwe aanbesteding voor openbaar vervoer door de provincie Noord-Brabant?1, 2
De provincie is als concessieverlener verantwoordelijk voor de bereikbaarheid van deze school. In aanloop naar de nieuwe OV-concessie van West-Brabant 2025–2035 heeft de provincie een ontwerp Programma van Eisen (PvE) gepubliceerd. Ik begrijp dat leraren, leerlingen en hun ouders zich zorgen maken over de bereikbaarheid van het Curio Prinsentuin Andel. De provincie Noord-Brabant is hiervan op de hoogte. De provincie laat weten dat het ontwerp PvE voorziet in een aantal eisen die de OV-bereikbaarheid van het Curio Prinsentuin in Andel voor leerlingen waarborgen. Het kabinet vertrouwt op de kennis en kunde van de beoordeling van deze waarborgen door de verantwoordelijke partij: de provincie. Op basis van deze gegevens is de conclusie dat de school in Andel dreigt te moeten sluiten vanwege de nieuwe aanbesteding, voorbarig. Beëindiging van de bekostiging van een school door het Ministerie van Onderwijs komt aan de orde, indien het aantal leerlingen op alle vestigingen van een school gedurende drie achtereenvolgende jaren lager is dan de opheffingsnorm. Dat is bij het Curio Prinsentuin Andel nu niet aan de orde en er is op dit moment geen aanleiding voor, aangezien de provincie aangeeft de bereikbaarheid van de school te waarborgen met de eisen in het PvE.
Bent u het eens dat het onwenselijk is dat toegankelijkheid tot groen onderwijs in deze regio in gevaar komt als deze school verdwijnt? Zo ja, wat kunt u voor deze school en leerlingen betekenen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op de eerste vraag. Uit het ontwerp van het PvE van de provincie Noord-Brabant blijkt dat Curio Prinsentuin Andel bereikbaar zal blijven voor leerlingen. Op basis van dit ontwerp en de huidige stand van zaken is het voorbarig om uit te gaan van een dreigende sluiting van de school.
Wat betekent de mogelijke sluiting van deze school voor het aanbod van onderwijs voor leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben? Acht u het wenselijk dat deze leerlingen hun vertrouwde school wellicht moeten gaan verlaten en opnieuw moeten starten op een andere school?
In mijn antwoord op de eerste vraag heb ik aangegeven dat de conclusie dat de school moet sluiten, voorbarig is. Over het sluiten van een school, meer in zijn algemeenheid, kan ik zeggen dat dit een zorgvuldig proces zou zijn waarin de school samen met leerlingen en ouders op zoek gaat naar een nieuwe school die past bij de leerlingen. Daarbij wordt rekening gehouden met allerlei factoren, waaronder extra ondersteuning die een leerling nodig heeft.
Wat zegt u tegen de leraren, ouders en leerlingen die nu in onzekerheid zitten over het voortbestaan van hun school vanwege een aanbesteding door de provincie? Welke oplossingen ziet u?
Uiteraard heb ik begrip voor de zorgen van leraren, ouders en leerlingen. Zoals ik in mijn eerste antwoord heb aangegeven, is het voorbarig om op basis van het huidige PvE-ontwerp op dit moment uit te gaan van een dreigende sluiting van het Curio Prinsentuin Andel. Mocht een school moeten sluiten om deze reden, dan betreur ik dat. Ik vertrouw op de verantwoordelijkheid van de provincie Noord-Brabant om keuzes te maken die in het belang zijn van alle leerlingen.
Bent u het eens dat de privatisering van het openbaar vervoer heeft geleid tot verschraling van het aanbod voor passagiers en dit zeer onwenselijk is? Zo ja, waarom houdt u dit in stand? Zo nee, waarom niet?
Ons OV-stelsel kent een goede balans waarbij vervoerders door middel van concurrentie geprikkeld worden tot klantgerichtheid en een op vraag afgestemd aanbod. In de normale situatie zorgde dit voor groei in de reizigersaantallen, maar ook in de reizigerswaardering voor het product. Door de coronapandemie is deze balans tijdelijk deels verstoord, maar er wordt hard gewerkt om terug te keren naar de oorspronkelijke situatie met de goed functioneerde publiek-private balans. De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat ziet dan ook geen reden om nu aanpassingen aan dit systeem te doen.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de provincie Noord-Brabant met als doel de scholierenlijnen naar Curio prinsentuin in Andel en andere soortgelijke gevallen in stand te houden, zodat leerlingen naar hun vertrouwde school kunnen blijven gaan?
Aangezien zowel gemeenten als de provincie hun eigen democratisch verkozen controles hebben past de regering hier terughoudendheid. Het is aan de decentrale overheden en vervoerders om hun eigen afwegingen te maken voor een goede regionale dienstregeling. Aanpassingen in het aanbod stemmen zij vervolgens af met de gemeenten in het concessiegebied, waarbij de (regionale) reizigersorganisaties adviesrecht hebben. Deze manier van werken past bij de decentralisatie van het stads- en streekvervoer.
Het bericht dat Israël een recent gebouwde Palestijnse basisschool heeft verwoest |
|
Kati Piri (PvdA), Tom van der Lee (GL) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht: «Israëli forces demolish Palestinian school in Masafer Yatta»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over het feit dat Israël in Masafer Yatta een pas gebouwde basisschool waar 22 kinderen uit 4 dorpen les kregen heeft verwoest, en dat zij geluidsbommen af heeft laten gaan om de kinderen de school uit te jagen?
De sloop van de basisschool door Israëlische defensietroepen is een ernstige ontwikkeling. Samen met EU partners volgt Nederland de ontwikkelingen in Masafer Yatta nauwlettend.
Kunt u aangeven welke concrete stappen u tot nu toe hebt gezet om Israël in bilateraal verband aan te spreken op deze specifieke actie van het Israëlische leger?
Nederland blijft de Israëlische overheid consistent op haar internationaalrechtelijke verplichtingen wijzen. In augustus jl. heeft Nederland in EU-verband bij de Israëlische autoriteiten ernstige zorgen geuit over de voorgenomen sloop en verplaatsing van bewoners van Masafer Yatta, alsmede de dreigende sloop van een andere school in Ein Semiya op de Westbank. Hierbij is gewezen op de internationale verplichtingen van Israël, waaronder het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind. Daarnaast heeft Nederland ook in bilateraal verband bij Israël nogmaals aangedrongen om verplichtingen onder het VN Kinderrechtenverdragte respecteren en toe te passen conform motie Kuzu (36 200-V-61). Tot slot heeft de EU op 25 november een verklaring uitgebracht waarin staat dat de sloop van de school in Masafer Yatta een onacceptabele ontwikkeling is.
Deelt u de mening dat het verhinderen van toegang tot educatie voor kinderen, een schending is van artikel 28 van het Verenigde Naties (VN) Kinderrechtenverdrag?
Het recht van het kind op onderwijs moet te allen tijde worden geëerbiedigd. Het is van belang dat een staat zich houdt aan de verplichtingen die zijn opgenomen in verdragen waarbij zij partij is.
Hoe bent u van plan om Israël op de schending van dit verdrag aan te spreken?
Zie antwoord op vraag 3.
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat in de Masafer Yatta regio meer dan 1.200 Palestijnen waaronder 500 kinderen wonen die door een uitspraak van het hooggerechtshof van Israël in mei 2022 nu ieder moment gedwongen kunnen worden te verhuizen?
Zoals eerder uiteengezet in het antwoord op vragen over het besluit van het Israëlisch Hooggerechtshof van 14 juni 2022 (2022Z09450), betreft dit een zorgelijke ontwikkeling die door NL en EU partners nauwgezet wordt gevolgd. Nederland heeft kort na de uitspraak Israël bilateraal, en in een verklaring met veertien EU-lidstaten, opgeroepen hier geen actieve opvolging aan te geven. Nederland blijft de Israëlische overheid consistent wijzen op haar internationaalrechtelijke verplichtingen.
Welke mogelijkheden ziet u om dit te voorkomen? Kunt u hierbij ingaan specifiek op wat Nederland zou kunnen doen, alsook wat de Europese Unie zou kunnen doen?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven hoe het door Nederland gevoerde ontmoedigingsbeleid hierbij een rol kan spelen?
Het Nederlandse ontmoedigingsbeleid is van toepassing op activiteiten van Nederlandse bedrijven als zij direct bijdragen aan de aanleg en instandhouding van nederzettingen of als zij de aanleg of instandhouding ervan direct faciliteren.
Indien Nederlandse bedrijven de overheid consulteren, worden zij over dit beleid geïnformeerd. Hierbij wordt toegelicht dat op grond van het internationaal recht Nederland en de EU de Israëlische soevereiniteit over de sinds juni 1967 door Israël bezette gebieden niet erkennen, en deze gebieden niet beschouwen als een onderdeel van het Israëlische grondgebied. Nederland en de EU beschouwen Israëlische nederzettingen in bezet gebied als strijdig met internationaal recht. Economische activiteiten die hieraan bijdragen beschouwt het kabinet als onwenselijk.
De Nederlandse overheid verleent geen diensten aan Nederlandse bedrijven waar het gaat om activiteiten die zij ontplooien in of ten behoeve van Israëlische nederzettingen in bezet gebied. Het kabinet verwacht daarnaast van alle Nederlandse bedrijven dat zij internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen door invulling te geven aan internationale normen zoals die zijn neergelegd in de OESO Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen), waar de UN Guiding Principles on Business and Human Rights onderdeel van uitmaken.
Het is vervolgens aan Nederlandse bedrijven zelf om te bepalen welke activiteiten zij ontplooien en met welke partners zij samenwerken. Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven dat zij in kaart brengen hoe zij via hun bedrijfsactiviteiten en hun ketenpartners verbonden zijn met risico’s op mensenrechtenschendingen en deze risico’s aanpakken en voorkomen. Hierover moeten bedrijven tot een afgewogen besluit komen waarover zij bereid zijn publiekelijk verantwoording af te leggen.
Kunt u aangeven wat de concrete doelstellingen zijn binnen dit Nederlandse ontmoedigingsbeleid voor het komende jaar?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u aangeven wat de belangrijkste resultaten zijn van het beleid van het afgelopen jaar?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht ‘Tbs'er ontsnapt tijdens begeleid verlof, verdacht van neersteken vrouw’ |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met de inhoud van het bericht «Tbs'er ontsnapt tijdens begeleid verlof, verdacht van neersteken vrouw»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht.
Wat is uw reactie op dit bericht?
In de eerste plaats is dit vreselijk voor het slachtoffer. Het is daarbij op zijn minst wrang te noemen dat de verdachte een tbs-gestelde is, die zich had onttrokken aan zijn begeleid verlof. We behandelen tbs-gestelden namelijk intensief om juist recidive te voorkomen. Maar helaas kan niet alle recidive voorkomen worden. Ik ben dankbaar voor het uitstekende werk van politie en justitie die de man nog dezelfde dag hebben kunnen aanhouden.
Zijn er signalen opgevangen dat de tbs'er een ontsnappingspoging zou doen tijdens zijn verlof? Hoe is daarmee omgegaan?
Op individuele gevallen ga ik inhoudelijk niet in. Bovendien loopt het opsporingsonderzoek nog. Wel kan ik u in algemene zin informeren over de toekenning van verlof binnen het tbs-stelsel.
Verlof is een belangrijk onderdeel van de behandeling van een tbs-gestelde. Verlof wordt ingezet om de vaardigheden die de tbs-gestelde heeft geleerd in de praktijk te brengen. Door stapsgewijs te oefenen met vrijheden werken we aan een veilige terugkeer buiten de muren van een kliniek.
De beslissing om verlof te verlenen komt zorgvuldig tot stand. In de eerste plaats wordt in een kliniek afgewogen of verlof verantwoord is, inclusief een toetsing bij een interne verlofcommissie, waar niet bij de behandeling betrokken deskundigen in zitten. Dit gebeurt multidisciplinair. Als het past in het behandelplan van een tbs-gestelde vraagt een kliniek een verlofmachtiging aan bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI). Vervolgens beoordeelt het Adviescollege Verloftoetsing Tbs (AVT) de aanvraag en adviseert DJI. In deze onafhankelijke commissie zitten ervaren psychologen, psychiaters en juristen die iedere verlofaanvraag beoordelen. Vervolgens besluit de Divisie Individuele Zaken van de DJI op basis van het advies of de tbs-gestelde op verlof mag. DJI neemt dit besluit namens mij als Minister. Bij een negatief advies van het AVT (dat wil zeggen een advies om geen verlof te verlenen), moet DJI dit advies overnemen. Bij een positief advies mag DJI anders beslissen. Als besloten wordt dat een tbs-gestelde op verlof mag, wordt vastgelegd waar het verlof voor dient en onder welke voorwaarden het plaats mag vinden.
Een verlofmachtiging wordt verleend aan het hoofd van de instelling voor de duur van één jaar. De kliniek beoordeelt gedurende de gehele behandeling of, conform de verleende verlofmachtiging, het verlof daadwerkelijk wordt verleend. Dit hoort ook bij de forensische scherpte die we vragen van alle klinieken. Indien er in de dagen richting het verlofmoment bijvoorbeeld concrete signalen zouden zijn dat iemand zich zou willen onttrekken, gaat het verlof niet door.
Is het gebruikelijk dat er enkel een begeleider meegaat op verlof, zonder aanvullende maatregelen zoals een elektronische enkelband? Zo ja, bent u bereid aanvullende maatregelen te onderzoeken teneinde een gevluchte tbs'er sneller op te kunnen sporen?
Tbs-gestelden krijgen verlof in verschillende fasen. De eerste fase begint met dubbel beveiligd verlof, waar een begeleider vanuit de kliniek en een beveiliger mee gaan. Vervolgens kan, indien verantwoord, worden afgebouwd naar dubbel begeleid verlof waarbij twee begeleiders mee gaan of enkel begeleid verlof waar één begeleider meegaat. De volgende fasen zijn het onbegeleid verlof en vervolgens transmuraal verlof, waarbij de tbs-gestelde buiten de kliniek verblijft maar nog wel in de kliniek behandeling krijgt. De laatste stap voorafgaand aan de voorwaardelijke beëindiging van de tbs-maatregel is proefverlof.
Voorafgaand aan elke volgende fase en/of na afloop van een verlofmachtiging dient een nieuwe aanvraag ingediend te worden. Hiervoor wordt opnieuw de procedure zoals onder vraag 3 beschreven gevolgd. Een tbs-gestelde mag alleen op een bepaalde vorm van verlof wanneer dit na zorgvuldige afweging verantwoord wordt geacht. Zolang de adviescommissies geen positief advies afgeven, zal een tbs-gestelde niet in de volgende fase van verlof overgaan. Het kan voorkomen dat een tbs-gestelde bijvoorbeeld niet verder komt dan de fase van begeleid verlof.
Een elektronische enkelband is momenteel geen instrument dat bij verloven wordt ingezet. Wel is recentelijk een pilot afgerond waarbij onder andere onderzocht is of toepassing van een elektronische enkelband of alcoholmeter tijdens verlof bijdraagt aan afspraakbetrouwbaarheid en daarmee een effectieve behandeling en risicomanagement. Ik onderzoek momenteel de resultaten van deze pilot. Ik zal uw Kamer over de uitkomsten van het onderzoek naar de resultaten van de pilot informeren in de tweede voortgangsbrief forensische zorg van dit jaar.
In de spaarzame gevallen dat een tbs-gestelde zich onttrekt, is opsporing veelal niet noodzakelijk. Wanneer iemand toch niet zelfstandig terugkeert, wordt een specialistisch opsporingsteam van het OM en politie, FastNL, ingezet. Overigens is de definitie van een onttrekking breed. Dit kan het te laat terugkeren van verlof betekenen, maar ook het niet nakomen van de afspraken tijdens het verlof.
Welke maatregelen zijn en worden genomen om herhaling te voorkomen, aangezien dit jaar ook al twee tbs'ers wisten te ontstnappen uit deze kliniek?
Ik vind het van cruciaal belang dat als zich incidenten voordoen er nauwkeurig gekeken wordt hoe het heeft kunnen gebeuren en dat er van geleerd wordt. Het incident waar deze Kamervragen op zien, is daarom voor mij aanleiding geweest de toedracht van het incident zorgvuldig na te gaan, samen met de FPC de Pompestichting en DJI. Zo voert de Pompestichting zelf nog een interne evaluatie uit. Op basis van de tot nu toe bekende feiten is geen onzorgvuldig handelen geconstateerd.2
Naar de ontvluchting uit FPC de Pompestichting in juni afgelopen jaar voert de Inspectie Justitie en Veiligheid onderzoek uit. Vooruitlopend op dat rapport heeft de kliniek deze zomer al wel maatregelen getroffen. FPC de Pompestichting heeft in overleg met de beveiligingsexperts van DJI tijdelijk extra bouwkundige en elektronische maatregelen genomen om een soortgelijke ontvluchting te kunnen voorkomen. De aard van deze maatregelen is met het oog op het voorkomen van ontvluchtingen vertrouwelijk.
De afgelopen jaren (vanaf 2018) vinden bijna 70 duizend (on)begeleid verlofbewegingen per jaar plaats vanuit een tbs-kliniek.3 Uit de cijfers van afgelopen vijf jaar (zie tabel) blijkt dat een onttrekking tijdens deze verlofbewegingen relatief zeldzaam is, waarbij ten tijden van de coronapandemie een daling van het aantal onttrekkingen waarneembaar is. Vreselijke incidenten zoals het onderhavige zijn gelukkig zeer uitzonderlijk. Ik zie momenteel dus geen aanleiding om de voorwaarden waar een tbs-gestelde aan moet voldoen om op verlof te mogen aan te scherpen.
2018
0
30
2019
1
44
2020
2
30
2021
0
21
2022
2
39
Cijfers van DJI
A – Ontvluchting vanuit/zonder toestemming verlaten van een (normaal) beveiligde, uitgebreid beveiligde of extra beveiligde) DJI-inrichting of afdeling of het tot die inrichting behorende terrein, dan wel van een afgesloten ruimte van een beperkt beveiligde inrichting.
B – Onttrekking vanuit een afgesloten ruimte of terrein van een (psychiatrisch) ziekenhuis of (niet-DJI) instelling.
C – Onttrekking aan het toezicht tijdens vervoer.
D – Onttrekking aan het toezicht tijdens een begeleid verlof of ander verblijf buiten de inrichting onder begeleiding.
E – Onttrekking vanuit een zeer beperkt beveiligde (ZBBI) of beperkt beveiligde (BBI) inrichting of terrein (niet vanuit een afgesloten ruimte) (niet van toepassing voor TBS).
F – Onttrekking vanuit/zonder toestemming verlaten van een open afdeling van een (psychiatrisch) ziekenhuis of (niet-DJI) instelling waarnaar de justitiabele is overgebracht wegens de noodzaak tot verpleging, zorg, hulp of behandeling.
G – Onttrekking door het zich niet tijdig op de afgesproken plaats bevinden of daar terugkeren na of tijdens onbegeleid verlof, deelname aan een scholings- of trainingsprogramma (STP), penitentiair programma (PP), of ander toegestaan verblijf buiten de inrichting zonder begeleiding.
Voorlopig cijfer
Worden nabestaanden en andere betrokkenen altijd op de hoogte gesteld van het verlof van een tbs'er?
Slachtoffers en/of nabestaanden kunnen bij het Openbaar Ministerie (OM) aangeven dat zij geïnformeerd willen worden als een tbs-gestelde verlof krijgt toegekend. Daarnaast informeert het OM slachtoffers en/of nabestaanden, die dat wensen, over de plaatsing in de kliniek, als er sprake is van een onttrekking en als de maatregel wordt verlengd of (voorwaardelijk) beëindigd.
Welke mogelijkheden ziet u om de voorwaarden waaraan een tbs'er moet voldoen om op verlof te mogen aan te scherpen?
Zie antwoord vraag 5.
De mogelijkheid voor VvE’s om digitaal vergaderingen te beleggen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het persbericht van Vereniging Eigen Huis1 inzake de verlenging van de Tijdelijke wet COVID-19, waardoor digitaal vergaderen voor VvE’s voorlopig mogelijk blijft?
Ja.
Vindt u dat het digitaal vergaderen drempels verlaagt om tot snelle en rechtsgeldige besluitvorming te komen, doordat er bijvoorbeeld geen vergaderlocatie meer geregeld hoeft te worden en er meer mensen aanwezig kunnen zijn bij een vergadering?
Ik ben het met u eens, dat in de praktijk behoefte blijkt te bestaan aan het permanent mogelijk maken van digitaal vergaderen. Digitaal vergaderen kan vanwege de laagdrempeligheid gemakkelijker worden georganiseerd en kan bevorderen dat leden beter betrokken worden bij de organisatie. Leden kunnen dan gemakkelijker en zelfs op grote afstand bij een vergadering aanwezig zijn. Daar waar zij zich bij een fysieke vergadering mogelijk zouden afmelden, kunnen zij langs de digitale weg alsnog deelnemen. Verder zorgt digitaal vergaderen voor een besparing op het huren van een externe vergaderruimte, van reistijd, reiskosten en een vermindering van het aantal reisbewegingen. Een digitale vergadering is daarmee een tijd- en kostenefficiënt en duurzaam alternatief voor een fysieke vergadering.4
Op 7 december 2022 is het voorstel voor de Wet digitale algemene vergadering voor privaatrechtelijke rechtspersonen in consultatie gegaan. Het wetsvoorstel beoogt mogelijk te maken dat privaatrechtelijke rechtspersonen (onder meer BV’s/NV’s, verenigingen, VvE’s, onderlinge waarborgmaatschappijen en coöperaties) in de toekomst volledig digitaal kunnen vergaderen.5 Op dit moment hebben VvE’s, wanneer dit in hun statuten is opgenomen, al de mogelijkheid een zogenoemde hybride vergadering te beleggen waarbij leden digitaal aan een «fysieke» vergadering kunnen deelnemen.6 Ik ben ermee bekend dat veel VvE’s die mogelijkheid niet hebben opgenomen in hun statuten. Daarom is in het wetsvoorstel de mogelijkheid opgenomen om een volledig digitale vergadering mogelijk te maken tenzij de statuten dit uitsluiten. Wel is daartoe dan nog noodzakelijk dat degene die bevoegd is de vergadering bijeen te roepen door de leden gemachtigd wordt dit in hybride of volledig digitale vorm te laten plaatsvinden. Ik ben in afwachting van de consultatiereacties van particulieren en belangenorganisaties.
Ik ga er vanuit dat de inzet van digitale vergaderingen kan bijdragen aan het vereenvoudigen en versnellen van besluitvorming over werkzaamheden ten behoeve van onderhoud en verduurzaming van de gemeenschappelijke delen van het gebouw waar de VvE verantwoordelijk voor is. Zoals in de brief7 van de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening aan uw Kamer van 23 december jl. is bericht, spelen hiervoor ook andere en vaak meer zwaarwegende factoren mee, zoals de verschillende belangen van de individuele appartementseigenaars en hun financiële draagkracht in combinatie met de omvang van het reservefonds.
Vindt u dat dit belangrijk is voor een versnelling van onderhoudswerkzaamheden en verduurzaming van de gebouwde omgeving?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom is er nu niet voor gekozen om digitaal vergaderen permanent mogelijk te maken?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de zorg dat het iedere keer verlengen van de tijdelijke wet veel onzekerheid oplevert voor leden van VvE’s?
De Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid2 is gericht op het treffen van tijdelijke voorzieningen indien de COVID-19-pandemie dat vereist. De wet maakt het op die grond mogelijk om ook besluitvorming door middel van een volledig digitale algemene vergadering te faciliteren en het houden van hybride vergaderingen te vereenvoudigen. Zoals ten aanzien van de meeste van de voorzieningen die op grond van deze wet getroffen zijn, zal ook de mogelijkheid om volledig digitaal te vergaderen bij gelegenheid van de volgende verlengingsdatum (1 februari 2023) niet opnieuw worden verlengd. Reden daarvoor is dat de omstandigheden niet meer van dien aard zijn dat het behoud daarvan nog langer noodzakelijk zal zijn, ook niet indien het aantal besmettingen verder zou toenemen. Overigens kan, indien vóór die datum toch blijkt van een ingrijpende wijziging van de omstandigheden, alsnog tot verdere verlenging worden besloten. Daarbij valt dan te denken aan de situatie dat bijvoorbeeld mutaties van het virus zouden leiden tot een veel grotere besmettelijkheid daarvan of tot ernstiger ziektebeelden dan we nu waarnemen. Met de reeds aangekondigde3 beëindiging per 1 februari a.s. is uitvoering gegeven aan de toezegging dat dit tenminste twee maanden van te voren zal worden aangekondigd. Dat geeft belanghebbenden de gelegenheid rekening te houden met deze wijzigingen.
Bent u bereid om te onderzoeken of het permanente wettelijk kan worden toegestaan voor VvE’s om hun officiële vergaderingen digitaal te beleggen?
Zie antwoord vraag 2.
Onderschrijft u dat hierin gewaarborgd zou moeten worden dat minder vaardige appartementseigenaren ook hun stem moeten kunnen uitbrengen door bijvoorbeeld schriftelijk vooraf te stemmen of middels hybride oplossingen?
De huidige wetgeving waarborgt de mogelijkheid tot fysieke deelname aan een algemene ledenvergadering. Het voorschrift van een statutaire grondslag voor de hybride vergadering vervalt met het wetsvoorstel. Om wel te zorgen voor voldoende draagvlak onder de leden, wordt in plaats daarvan geregeld dat de algemene ledenvergadering een machtiging kan verlenen aan het bestuur van de vereniging om een hybride of volledig digitale vergadering te houden. Het afgeven van een machtiging zorgt ervoor dat de vereniging in dialoog moet treden met de leden om hun instemming te verkrijgen. Op deze wijze kunnen ook technisch minder vaardige appartementseigenaren en leden die wensen fysiek aan de vergaderingen deel te nemen hun standpunt laten horen en kunnen de leden gezamenlijk een oplossing zoeken, bijvoorbeeld door te kiezen voor een hybride vergadering. Van het voorschrift om eerst een machtiging van de algemene ledenvergadering te vragen kan worden afgeweken in de statuten. Ook de statutaire aanpassing die hiervoor nodig is, moet aan alle leden worden voorgelegd. De inhoud van de machtiging wordt overgelaten aan de (leden van) VvE’s zelf. Zij kunnen dus kiezen of en zo ja, voor hoe lang, er digitaal of hybride wordt vergaderd en onder welke verdere voorwaarden. Overigens blijft ook bij een volledig digitale vergadering altijd de mogelijkheid bestaan voor leden die niet kunnen of willen deelnemen, zich tijdens de algemene ledenvergadering bij volmacht te laten vertegenwoordigen en aldus hun stem uit te brengen.
Het capaciteitstekort in de verloskundige zorg en over ‘Noodkreet gynaecoloog’ |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Kuipers |
|
Heeft u kennisgenomen van de noodkreet van een gynaecoloog richting u, waaruit blijkt dat er een ernstig capaciteitstekort in de verloskundige zorg is, die niet meer regionaal op te lossen is?1
Ja, daarop is vanuit de betreffende beleidsdirectie ook contact geweest met de gynaecoloog die het bericht heeft geplaatst.
Deelt u de mening dat informatie over verloskundige capaciteit met de hoogst mogelijke spoed real time landelijk beschikbaar moet komen via het Landelijk Platform Zorgcoördinatie? Zo ja, welke actie gaat u nemen? Zo nee, waarom bent u daar niet toe bereid?
Ja, dat informatie over de beschikbare capaciteit beschikbaar moet komen om een actueel beeld te hebben, deel ik. Vanuit het Ministerie van VWS maken we via het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ) het Landelijke Platform Zorgcoördinatie (LPZ) mogelijk. Daar wordt ook voor de geboortezorg hard gewerkt aan landelijke implementatie van inzicht in beschikbare beddencapaciteit bij ziekenhuizen en geboortecentra. Verschillende ROAZ-regio’s (Regionaal Overleg Acute Zorgketen) hebben het dashboard voor de geboortezorgcapaciteit al geïmplementeerd en de andere regio’s zijn hiermee bezig. Op die manier wordt ook het noodzakelijke bovenregionale inzicht mogelijk.
Ook de ROAZ-regio waar de betreffende gynaecoloog werkzaam is, werkt met verschillende maatregelen om capaciteit te coördineren, zoals het dashboard van LPZ. Ik adviseer de arts, het ziekenhuis en het regionale zorgcoördinatiecentrum met elkaar in contract te treden om te leren van deze casus om daarmee herhaling waar mogelijk te voorkomen.
Kunt u een overzicht aanleveren waarin per ziekenhuis de verloskundige capaciteit en de gemiddelde bezetting over 2021 wordt weergegeven en waarin per ziekenhuis is aangegeven hoe vaak men buiten het eigen ziekenhuis en/of de regio patiënten heeft geplaatst?
Nee, dat kan ik niet. Wanneer het gaat om bedrijfsgevoelige informatie wordt vanuit het oogpunt van proportionaliteit in eerste instantie enkel op regioniveau en niet op ziekenhuisniveau met data gewerkt.
Deelt u de mening dat regionale zorgcoördinatie voor dit type zorg niet toereikend is, omdat men ook buiten de regio geplaatst moet worden?
Ja, juist om die reden moeten zorgcoördinatiecentra met elkaar in verbinding staan.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat informatie over de beschikbare capaciteit van dit type specifieke zorg (Intensive Care (IC)-bedden, traumazorg, hartoperaties, verloskunde etc.) landelijk gedeeld gaat worden? Zo ja, welke actie gaat u nemen? Zo nee, waarom gaat u dat niet doen?
Het LPZ richt zich op de beschikbare capaciteit en de druk op de acute zorg. De genoemde specifieke typen zorg zijn divers en zijn niet allemaal direct of indirect gerelateerd aan die acute zorg. Ik ben wel van mening dat de capaciteitsinformatie die noodzakelijk is om de kwaliteit, toegankelijkheid en continuïteit van deze zorg te kunnen borgen, gedeeld moet worden. In het Integraal Zorgakkoord (IZA) is het belang van inzicht in capaciteit onderschreven en hebben partijen afspraken gemaakt over de aansluiting bij het LPZ en het verplicht delen van de noodzakelijke capaciteitsinformatie. Verder neem ik het initiatief voor een structurele bekostiging van het LPZ en de landelijke en regionale functies voor inzicht in capaciteit en patiëntenspreiding, na afloop van de huidige overeenkomst met LNAZ per 1 juli 2023. Daarom ben ik voornemens het Besluit beschikbaarheidbijdrage WMG per 1 juli 2023 te wijzigen. Op die manier kunnen traumacentra, naast de activiteiten voor de coördinatie van traumazorg en het ROAZ, via de beschikbaarheidbijdrage ook regionaal en landelijk inzicht in actuele en toekomstige capaciteit van en druk op de acute zorg bekostigen.
Het bericht ‘Hoe inhalige cardiologen een zorginfarct veroorzaakten in het Isala-ziekenhuis’ |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met de reconstructie van de Volkskrant «Hoe inhalige cardiologen een zorginfarct veroorzaakten in het Isala-ziekenhuis» van afgelopen weekend?1
Ja.
Bent u ook geschrokken van de bevindingen van de onderzoeksjournalisten als het gaat om hoe geld en macht een grote rol hadden in de cardiologie-organisatie en hoe deze de patiëntenzorg en onderlinge samenwerking beïnvloedden? Is de cardiologie-organisatie van de Isalaklinieken uniek daarin?
Ik vind het beeld dat wordt geschetst zorgelijk en ik blijf het dossier dan ook nauwlettend volgen. Anderzijds vind ik het ook goed om te lezen dat het ziekenhuisbestuur heeft ingegrepen en maatregelen heeft getroffen. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) ziet in voorliggend geval op dit moment ook geen risico’s voor de kwaliteit van zorg.
Ik vind dat patiënten en cliënten toegang moeten hebben tot goede zorg en dat zorgmedewerkers een veilige werkomgeving moeten hebben. De raad van bestuur van een zorginstelling is verantwoordelijk voor het organiseren van deze zorg en werkomgeving. Dit betekent dat de raad van bestuur soms moet optreden, bijvoorbeeld als zorgverleners mogelijk ontoelaatbaar hebben gehandeld. Vervolgens moeten maatregelen worden genomen om de mogelijke risico’s ten aanzien van kwaliteit, veiligheid en continuïteit van zorg te beheersen en in de toekomst te voorkomen.
Hoe kan het dat toezicht in de zorg op zoveel verschillende manieren is belegd – zoals uiteengezet in de antwoorden op schriftelijke vragen – en dat desondanks de situatie bij cardiologie in Isala zoveel jaren heeft kunnen voortduren? Wat zegt dat over de effectiviteit van toezicht?2
Uit het artikel maak ik op dat het ziekenhuisbestuur heeft ingegrepen en maatregelen heeft getroffen om de situatie te verbeteren. Op basis van deze casus en het artikel zijn algemene uitspraken over de effectiviteit van het toezicht naar mijn mening niet goed mogelijk.
Zoals in het antwoord op vraag 2 aan de orde kwam, is de raad van bestuur van een zorginstelling verantwoordelijk voor het organiseren van de zorg. De raad van commissarissen of de raad van toezicht heeft ingevolge het Burgerlijk Wetboek (BW) tot taak toezicht te houden op het beleid van het bestuur en op de algemene gang van zaken in de onderneming. Indien zorgaanbieders zich committeren aan de Governancecode zorg 2022 en deze implementeren in hun organisatie, dan is dit ook een instrument om niet-integere activiteiten te voorkomen. Zo moet er aandacht zijn voor eventuele (schijn van) belangenverstrengeling en dat te allen tijde de belangen van de zorgorganisatie en haar patiënten voorop staan.
Bent u bereid in kaart te brengen in hoeveel ziekenhuizen en medisch-specialistische organisaties dergelijke corrumperende werkwijzen plaatshebben? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer daarover informatie verwachten? Zo nee, waarom niet? Verwacht u dat dergelijke praktijken zijn voorbehouden aan medisch-specialistische organisaties? Zo nee, welke andere type zorgorganisaties hebben een verhoogd risico op dergelijke incidenten?
Ik verwacht dat betrokkenen, bijvoorbeeld in ziekenhuizen en medisch-specialistische organisaties, mede naar aanleiding van deze berichtgeving extra alert zijn op dit soort situaties en daar waar nodig optreden en maatregelen treffen. Ik zie geen aanleiding om in kaart te brengen in hoeveel ziekenhuizen zich mogelijk vergelijkbare situaties voordoen. Ik verwacht niet dat de situatie zoals geschetst in het artikel voorbehouden is aan medisch-specialistische organisaties. Op basis van eerdere casuïstiek is wetgeving in voorbereiding met wettelijke normen over de omgang met tegenstrijdige belangen binnen zorgorganisaties, de Wet integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders (Wibz).
In de antwoorden op vraag 5 en vraag 6 ga ik in op de stappen die worden gezet in de verbetering van toezicht, de borging van integriteit en de werking van het Transparantieregister Zorg.
Op welke manieren moet het toezicht verbeteren om te voorkomen dat geld en macht zo’n dominante invloed krijgen in ziekenhuisorganisaties? Bent u bereid een voorstel te doen om het toezicht te verbeteren? Zo ja, op welke termijn is dat mogelijk? Zo nee, waarom niet?
Bij brief van 29 juni 20223 heeft de Minister voor Langdurige Zorg en Sport u geïnformeerd over onze brede ambitie op te treden tegen fraude in de zorgsector en daarmee de aanpak van niet-integere zorgaanbieders.
In de brief is onder andere ingegaan op het wetsvoorstel Wibz. In dit wetsvoorstel worden onder meer wettelijke normen opgenomen over de omgang met tegenstrijdige belangen binnen zorgorganisaties. Het toezicht van de NZa zal met het wetsvoorstel worden verruimd, zodat eerder kan worden opgetreden als er sprake is van niet integer gedrag bij bijvoorbeeld de omgang met tegenstrijdige belangen binnen zorgorganisaties. De internetconsultatie en van de Wibz en de gebruikelijke uitvoeringstoetsen zijn afgerond. Het streven is om de Wibz op 1 januari 2025 inwerking te laten treden.
Daarnaast zijn vanaf verslagjaar 2022 medisch specialistisch bedrijven (msb’s) ook jaarverantwoordingsplichtig. Daardoor krijgen toezichthouders en inkopers beter zicht op de financiële stromen binnen msb’s.
In de beantwoording van de Kamervragen van lid van den Berg (CDA; Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 703) over verborgen betalingen aan cardiologen4, heb ik ook mijn wens geuit de transparantie van betalingen aan zorgprofessionals en zorginstellingen beter te waarborgen. De komende tijd beraad ik mij daarom op de vraag wat hiertoe de meest effectieve maatregelen zijn. De vraag of, en zo ja in welke vorm, hiervoor nadere wet- en regelgeving nodig is, neem ik nadrukkelijk mee in deze afweging. Zoals toegezegd informeer ik u hierover in het eerste kwartaal van 2023.
Ook heb ik u in die beantwoording gewezen op het onderzoek dat de IGJ is gestart met betrekking tot de verplichte transparantie bij gunstbetoon en de borging daarvan in de ziekenhuizen. Ook is de IGJ in gesprek gegaan met de veldpartijen die tezamen de verantwoordelijkheid dragen voor de zelfregulering, vastgelegd in de Gedragscode Medische Hulpmiddelen (GMH). Aan de hand van alle verkregen informatie bepaalt de IGJ welke vervolgstappen nodig zijn. Zoals gezegd verwacht ik dat de eerste inzichten op korte termijn beschikbaar komen.
Hoe ziet u de rol van het zogenoemde transparantieregister ter voorkoming en aanpak van de belangenverstrengeling tussen industrie en medisch-specialisten, zoals deze zich in het Isala-ziekenhuis voordoet? Wat is de reden dat het transparantieregister geen enkele preventieve rol heeft kunnen spelen in dit dossier?
In aanvulling op mijn antwoord op vraag 5, verwijs graag naar mijn eerdere antwoorden op de Kamervragen van lid van den Berg (CDA) over verborgen betalingen aan cardiologen. In de beantwoording van deze vragen heb ik erop gewezen dat voor medisch specialisten een meldplicht geldt voor nevenactiviteiten en neveninkomsten bij het Transparantieregister Zorg. Echter, wanneer sprake is van kwade wil kan het helaas voorkomen dat nevenfuncties en neveninkomsten niet gemeld worden. Ik beraad mij zoals gezegd over maatregelen om transparantie beter te borgen.
Deelt u de mening dat deze zaak schadelijk is voor het aanzien van de samenwerking met en in ziekenhuizen in het algemeen en die van cardiologen in het bijzonder?
Zoals eerder aangegeven vind ik het beeld dat wordt geschetst zorgelijk. Ik verwacht dat bestuurders, toezichthouders en andere betrokkenen mede naar aanleiding van deze berichtgeving extra alert zijn op dit soort situaties en daar waar nodig optreden en maatregelen treffen.
Ongedocumenteerden mensen in Nederland |
|
Eva Akerboom (PvdD), Sylvana Simons (BIJ1), Marieke Koekkoek (D66), Suzanne Kröger (GL) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u reflecteren op het artikel «Ook zonder papieren verdien je in dit land een menswaardig bestaan»?1
Het artikel beschrijft de knelpunten die onrechtmatig verblijvende vreemdelingen ervaren in Nederland. De auteurs stellen dat de onrechtmatig verblijvende vreemdelingen niet aan de juiste documenten kunnen komen om terug te keren naar het land van herkomst en geen toegang hebben tot voorzieningen in Nederland.
Een belangrijk uitgangspunt van het Nederlandse migratiebeleid is de vertrekplicht om Nederland te verlaten die op iedere onrechtmatig verblijvende vreemdeling rust. Het is de ervaring dat, indien een vreemdeling zich wendt tot de consulaire vertegenwoordiging van het land van herkomst, de noodzakelijke reisdocumenten in bijna alle gevallen verstrekt kunnen worden. De Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V), maar bijvoorbeeld ook de International Organization for Migration (IOM), kunnen vreemdelingen bijstaan bij de terugkeerprocedure.
Vreemdelingen zonder recht op verblijf in Nederland of rijksopvang kunnen momenteel via de Landelijke Vreemdelingen Voorziening (hierna: LVV) werken aan een bestendige oplossing voor hun situatie.
Hoeveel ongedocumenteerden verblijven er op dit moment in Nederland? Hoeveel van deze mensen vallen buiten alle huidige procedures en kunnen niet terugkeren naar het land van herkomst? Om wat voor soort groepen mensen gaat dit (bijvoorbeeld minderjarigen die normaliter schoolplicht zouden hebben of ouderen)?
Uit de schatting van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) uit 2020 blijkt dat het aantal onrechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen voor de periode 2017–2018 tussen de 23.000 en 58.000 personen lag.2 Het aantal onrechtmatig verblijvende vreemdelingen is sinds 2002 afgenomen. Er zijn verschillende oorzaken voor deze afname, zoals de intensivering van het vreemdelingentoezicht, maar ook de invoering van de Koppelingswet, waardoor onrechtmatig verblijvende vreemdelingen van 18 jaar of ouder zijn uitgesloten van diverse voorzieningen waarmee het hen wordt bemoeilijkt om zich te handhaven in Nederland.
Het WODC heeft ook de samenstelling van de groep onrechtmatig verblijvende vreemdelingen onderzocht en concludeert daarbij dat het lijkt dat de groep relatief veroudert. Deze verschuiving wijst er mogelijk op dat de populatie zich nog maar beperkt aanvult en vernieuwt.
Bent u bekend met de volgende initiatieven en wilt u ook een reflectie geven op deze initiatieven:
In aansluiting op de beantwoording van deze vragen wijs ik op de motie die uw Kamer op voordracht van het lid Ceder heeft aangenomen om specifiek te kijken naar het Duitse beleid voor ongedocumenteerden.7 Met de beantwoording van deze vragen kom ik ook tegemoet aan deze motie.
In Duitsland wordt een «Duldung status» toegekend als een persoon Duitsland moet verlaten, maar (tijdelijk) niet kan vertrekken. Indien deze status is toegekend wordt het verblijf gedoogd en heeft een vreemdeling recht op enkele voorzieningen. Recent is bepaald dat vreemdelingen in Duitsland die op 31 oktober 2022, vijf jaar in Duitsland verbleven met een Duldung status een tijdelijk verblijfsrecht van 18 maanden krijgen. Binnen deze periode van 18 maanden krijgen vreemdelingen de kans om te voldoen aan de voorwaarden voor een verblijfsrecht in Duitsland, door bijvoorbeeld middels (vast) werk voldoende eigen middelen van bestaan te krijgen. Het Ierse «Regularisation Programme» heeft een vergelijkbare opzet. Hierbij wordt eenmalig, voor aanvragen gedaan in het eerste half jaar van 2023, een tijdelijke verblijfsvergunning verleend aan vreemdelingen die een langere tijd onrechtmatig in Ierland verblijven.8
Zoals hierboven aangegeven bij de beantwoording op vragen 1 en 2 is een belangrijk uitgangspunt van het Nederlandse migratiebeleid dat een onrechtmatig verblijvende vreemdeling Nederland dient te verlaten. Door onder andere de invoering van de Koppelingswet en daarmee de inperking van de toegang op sociale voorzieningen is het aantal onrechtmatig verblijvende vreemdelingen in Nederland afgenomen. Derhalve ben ik, in tegenstelling tot de in vraag 3 genoemde initiatieven, terughoudend in het faciliteren van aanvullende voorzieningen, zoals bijvoorbeeld een stadspas en aanvullende voorzieningen, voor onrechtmatig verblijvende vreemdelingen in het algemeen.
Tegelijkertijd kan reeds binnen het huidige beleid opvang geboden worden aan specifieke groepen onrechtmatig verblijvende vreemdelingen. Onrechtmatig verblijvende (alleenstaande) minderjarige vreemdelingen hebben bijvoorbeeld recht op opvang en onderwijs. Indien onrechtmatig verblijvende minderjarige vreemdelingen hier te lande zijn met hun gezin behouden de gezinsleden ook het recht op opvang.
Daarnaast kunnen vreemdelingen zoals bij vraag 1 beschreven via de LVV werken aan een bestendige oplossing voor hun situatie. Hierbij krijgen ze maatschappelijke en juridische begeleiding en wordt er tijdelijk opvang geboden. In het coalitieakkoord is afgesproken om de LVV uit te breiden naar een landelijk dekkend netwerk.
Voorts zijn er in Nederland enkele verblijfsrechtelijke regelingen voor specifieke groepen (kwetsbare) vreemdelingen. In dit verband kan bijvoorbeeld een verblijfsvergunning worden verleend voor vreemdelingen die buiten hun schuld niet terug kunnen keren. Daarnaast kan bijvoorbeeld een verblijfsvergunning voor medische behandeling worden verleend. Dit kan als de vreemdeling na één jaar verblijf op grond van uitstel van vertrek op basis van artikel 64 Vw, nog steeds medische behandeling nodig heeft. Het Bureau Medische advisering van de Immigratie- en Naturalisatiedienst heeft dan geconstateerd dat er een medische noodsituatie zou ontstaan bij vertrek naar het land van herkomst, omdat daar de medisch noodzakelijke zorg niet beschikbaar is.
Welke lessen bent u bereid over te nemen? En indien u niet bereid bent deze lessen over te nemen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid te onderzoeken of en hoe deze initiatieven in Nederland geïmplementeerd zouden kunnen worden teneinde meer mogelijkheden te creëren voor ongedocumenteerden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid met betrokken organisaties samen te werken om ervoor te zorgen dat ongedocumenteerden toegang tot stadsvoorzieningen op het gebied van veiligheid, welzijn, onderwijs en openbaar vervoer krijgen? Zo nee, waarom niet?
Binnen de LVV wordt door lokale partners nauw samengewerkt om waar nodig bepaalde voorzieningen te realiseren voor deze doelgroep. Hiermee wordt bijgedragen aan de aanpak van veiligheids- en welzijnsvraagstukken van de vreemdelingen en binnen de lokale gemeenschap. Het generiek realiseren van verdere voorzieningen op het gebied van onderwijs (voor meerderjarigen) en openbaar vervoer staat haaks op het beleid van de Koppelingswet zoals hierboven beschreven en vind ik niet wenselijk.
Bent u bereid te onderzoeken wat de opties zijn voor oudere ongedocumenteerden, 55+ en langer dan 15 jaar in Nederland, zodat zij een prettige oude dag kunnen hebben? Zo nee, waarom niet?
Voor oudere onrechtmatig verblijvende vreemdelingen geldt geen specifiek beleid en ik ben niet voornemens om aanvullende voorzieningen te creëren voor deze groep. Deze groep kan, indien zij voldoen aan de gestelde toelatingscriteria, wel binnen de LVV werken aan een bestendige oplossing voor hun situatie. Daarnaast heeft deze groep, zoals alle onrechtmatig verblijvende vreemdelingen, recht op medisch noodzakelijke zorg.
Bent u bereid, samen met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om in samenwerking met onderwijsinstellingen, maatschappelijke organisaties en de Kinderombudsman een nationaal onderwijsconvenant te creëren met als doel de groep Dreamers in Nederland perspectief te bieden op een opleiding en een baan in ons land. Zo nee, waarom niet?
Op dit moment zien zowel de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap als ikzelf helaas geen ruimte om de mogelijkheden voor een dergelijk convenant te onderzoeken. Een meerderjarige onrechtmatig verblijvende vreemdeling kan zijn of haar opleiding voortzetten aan de instelling waar hij of zij tijdens zijn rechtmatig verblijf volgens de geldende regels was ingeschreven. Een instelling mag een dergelijke meerderjarige volgens huidige wet- en regelgeving echter niet als nieuwe student inschrijven. Deze studenten hebben geen recht op onderwijs, omdat zij onrechtmatig in Nederland verblijven en de focus op terugkeer ligt.
De raming en opleiding van Sociaal-Psychiatrisch Verpleegkundigen (SPV) |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw uitspraak tijdens het commissiedebat Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) / Suïcidepreventie, dat nu geen duurzame subsidiering bestaat voor de opleiding tot sociaal-psychiatrisch verpleegkundige (SPV)?1
Binnen de tarieven en prestaties voor de Geestelijk Gezondheidszorg, die in beginsel ambtshalve worden vastgesteld door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), is er ruimte voor het financieren van de post HBO opleiding sociaal psychiatrisch verpleegkundige. Als met duurzame subsidiering, de beschikbaarheidsbijdrage wordt bedoeld dan is het goed om te beseffen dat deze middelen komen uit het zorgverzekeringsfonds en dat deze in principe alleen worden ingezet als er sprake is van marktverstoring omdat de kosten van de opleiding zo hoog zijn dat ze onevenredig drukken op de tarieven. Binnen deze uitleg wordt de opleiding tot sociaal psychiatrisch verpleegkundige inderdaad niet duurzaam gesubsidieerd door het Ministerie van VWS.
Deelt u de mening dat nu de GGZ toenemend in de thuissituatie wordt geleverd, voldoende extramuraal werkende GGZ-verpleegkundigen nodig zijn? Is bekend hoeveel SPV’en nu nodig zijn, en in de toekomst?
Het verlenen van zorg in de thuissituatie is altijd een taak geweest van de GGZ, met name waar het gaat om chronische en acute psychiatrische problematiek. De sociaal psychiatrisch verpleegkundige speelt daar een belangrijke rol in. Naast de algemene krapte op de arbeidsmarkt ben ik niet bekend met het feit dat dit probleem specifiek speelt voor de groep sociaal psychiatrisch verpleegkundigen. Naar de vraag hoeveel SPV’en er nu nodig zijn en in de toekomst wordt naar mij bekend geen onderzoek naar gedaan.
Waarom worden door het capaciteitsorgaan geen ramingen van het aantal benodigde SPV’en uitgevoerd?
De databank Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn brengt inderdaad de capaciteitsbehoefte in beeld voor het hoger beroeps onderwijs en middelbaaronderwijs. De opleiding tot sociaal psychiatrisch verpleegkundige is echter een post hbo opleiding en deze specificering is in de databank niet gemaakt. Het capaciteitsorgaan richt zich op de ramingen van de beroepen die in aanmerking komen voor een beschikbaarheidsbijdrage. Ik heb geen verzoek van de branchevereniging en/of beroepsvereniging gekregen om een specifieke behoefteraming te maken voor sociaal psychiatrisch verpleegkundigen. Ik ben wel bereid om eenmalig de vacaturegraad bij sociaal psychiatrisch verpleegkundigen te onderzoeken, om zo een beeld te krijgen of er daadwerkelijk sprake is van een opvallend tekort aan sociaal psychiatrisch verpleegkundige en mogelijk via het IZA input te geven voor een gesprek over taakherschikking. Er zijn ramingen in bredere zin hoeveel zorgverleners er nodig zijn in de GGZ. Ik wil de verantwoordelijkheid graag bij de zorgaanbieders laten in welke functiemix men deze wil organiseren.
Bent u bereid om ramingen naar de behoefte aan SPV’en door het capaciteitsorgaan uit te laten voeren, zoals in het Bestuurlijke Akkoord GGZ 2019–2022 is afgesproken dat de capaciteitsbehoefte voor het hoger beroepsonderwijs (hbo)- en middelbaar beroepsonderwijs (mbo)-opleidingen in kaart wordt gebracht via het Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn (AZW)-programma? Zo nee, waarom niet?2
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om de subsidie uit het Bestuurlijk Akkoord van de GGZ, waarmee 82 opleidingsplaatsen voor SPV’en worden gerealiseerd, te vervolgen om wederom minimaal 82 extra opleidingsplaatsen voor SPV’en te creëren? Zo nee, waarom niet?
De subsidie volgend uit het bestuurlijk akkoord GGZ was onderdeel van eenmalige subsidie ter reductie van de wachtlijsten en impliciet gekoppeld aan de invoering van de generieke module in de acute zorg (crisisdienst). In het integraal zorgakkoord, dat te zien is als opvolger van dit bestuurlijk akkoord zijn dergelijke afspraken niet gemaakt. In principe blijft het veld, en met name de zorgaanbieder verantwoordelijk voor een goede functiemix binnen de Geestelijke Gezondheidszorg. Er is voor mij geen reden om aan te nemen dat er sprake is van marktfalen en dat de overheid dient in te grijpen.
Bent u bereid om ook de SPV op te nemen in de lijst van beroepen die voor een beschikbaarheidsbijdrage in aanmerking komen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord 4 en 5.
Het bericht 'Shula Rijxman zit aan de paddenstoelen’ |
|
Olaf Ephraim (FVD) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met feit dat over het Mediapark en aangrenzende natuurgebieden De Snip en Spanderswoud een wandelroute loopt met bewegwijzering die de naam van «Shula Rijxman» draagt?1
Ja.
Kunt u aangeven waarom deze paddenstoelen op een publieke wandelroute de naam van een niet onomstreden bestuursvoorzitter van de publieke omroep dragen? Wie heeft dit idee aangedragen en met wat voor doel?
Naar ik heb begrepen betrof de wandelroute een tijdelijke en in omvang beperkte actie van de NPO, in samenspraak met de gemeente Hilversum, als ludiek afscheidscadeau aan de voormalig bestuursvoorzitter van de NPO. De gemeente Hilversum heeft de paddenstoelen in het nabijgelegen bos voorzien van stickers met de benaming van de route. Volgens de gemeente Hilversum is de naam van de voormalig bestuursvoorzitter van de NPO op de betreffende paddenstoelen reeds verwijderd.
Wat is de normale procedure om een wandelroute te vernoemen naar een publiek figuur en is deze gevolgd? Zo nee, waarom niet?
Het is mij niet bekend wat de normale procedure is om een wandelroute te vernoemen naar een publiek figuur.
Wat waren de kosten die hiermee gemoeid waren en zijn deze bekostigd uit algemene middelen?
In antwoord op schriftelijke vragen van de fractie van de Partij voor de Arbeid Hilversum zegt de gemeente Hilversum dat de kosten voor de uitvoering
ongeveer € 120,– bedroegen en dat deze zijn voldaan uit het reguliere onderhoudsbudget van gemeente Hilversum.2
Bent u ook niet van mening dat het eren van bestuurders als mevrouw Rijxman, zeer omstreden is, zelfs al zou dit voldaan zijn uit private gelden?
Het is aan de gemeente Hilversum om een afweging te maken in de manier waarop het bestuurders als mevrouw Rijxman wil eren.
Wat zijn de kosten om deze te verwijderen?
In dezelfde antwoorden3 zoals die in antwoord op vraag 4 zijn genoemd, zegt de gemeente Hilversum dat de verwijdering van de stickers is uitgevoerd in een reguliere onderhoudsronde van gemeente Hilversum.
WOB-documenten met betrekking tot de invloed van het NCTV op het coronabeleid |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers , Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van de berichtgeving met betrekking tot de verregaande invloed van de NCTV op het coronabeleid?1
Ja.
Kunt u uitleggen waarom de rol van de NCTV bij het vormgeven van en de besluitvorming over het coronabeleid zo ontzettend groot was? Vanwaar de verregaande spilfunctie van dit orgaan, dat deel uitmaakte van alle overleg- en besluitvormingsstructuren?
Alvorens in te gaan op de rol van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV), is het van belang aan te geven dat onderhavige berichtgeving een vertekend beeld geeft van de werkelijkheid. Het betreffende bericht lijkt mede geconstrueerd te zijn op basis van informatie uit verschillende Wob-verzoeken, die in een verschillende context zijn samengesteld door verschillende departementen. Uit deze opbrengst wordt vervolgens selectief geciteerd, de berichten worden niet in de volledige context geplaatst, meningen en aannames worden als feiten gepresenteerd en vervolgens worden conclusies getrokken.
Dit laat onverlet dat de NCTV een coördinerende rol speelde tijdens de coronacrisis. De rol van de NCTV in de besluitvorming ten aanzien van het coronabeleid valt in twee fases uiteen. De eerste fase behelsde de periode tussen begin maart 2020 tot en met juni 2020. Vanwege de brede maatschappelijke consequenties (volksgezondheid, sociaal, financieel, economisch) van Covid-19 was in die periode de nationale crisisstructuur geactiveerd. Dit is aan uw Kamer gemeld in de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid van 13 maart 2020.2 De Minister van Justitie en Veiligheid is de coördinerend Minister voor crisisbeheersing. De NCTV geeft daarbij invulling aan deze coördinerende verantwoordelijkheid van de Minister.
Overige ministeries vervullen rollen binnen die structuur, of vervullen vanuit hun beleidsveld een eigen rol, zoals tijdens de genoemde periode het geval was voor het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport met betrekking tot de infectieziektebestrijding, bijvoorbeeld ten aanzien van de vaccinatiecampagne. Eind juni 2020 leek de acute crisis als gevolg van COVID-19 voorbij. Om de gevolgen van COVID-19 ook na deze fase op te kunnen vangen is een separate structuur ingericht, waarbij door het kabinet werd besloten over de aanpak in de hiertoe opgerichte Ministeriële Commissie COVID-19 (MCC-19). Opschaling in de crisisstructuur was op dat moment niet langer nodig.
In de MCC-19 werden zowel besluiten genomen over maatregelen voor de acute bestrijding van het virus als besluiten om adequaat in te spelen op de middellange en lange termijngevolgen van de crisis. Alle leden van het Kabinet waren lid van de MCC-19. Ook het Veiligheidsberaad was vertegenwoordigd in de MCC-19 evenals de drie planbureaus, zijnde het Centraal Plan Bureau (CPB), het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP).3
Bij het toenemen van het aantal besmettingen en het stijgende aantal ziekenhuisopnames, droeg vanaf 1 oktober 2020 (tot maart 2022) de NCTV weer zorg voor de coördinatie van en advisering over de besluitvorming over de korte termijn maatregelen (acute crisisbeheersing). U kunt bij de coördinatie daarmee concreet denken aan de organisatie en voorbereiding van voornoemde overleggen ten behoeve van een overzichtelijke besluitvorming. Zo bracht de NCTV ten behoeve van de besluitvorming in de coronacrisis alle relevante documenten bijeen, zoals adviezen en analyses, verzamelde de NCTV de benodigde informatie van betrokken departementen en organisaties en verwerkte deze tot opties voor de integrale besluitvorming voor maatregelen en adviezen. Voorts bracht de NCTV een beeld bijeen van de impact op de uitvoering en handhaving. De NCTV verzorgde de afstemming en voorbereiding van de besluitvorming met de departementen en zorgde voorts voor een tijdige verspreiding van de voorbereiding en stukken. Daarmee brak de tweede fase van betrokkenheid van de NCTV in de bestrijding van de pandemie aan. Daarnaast werd in deze periode ook het nationaal kernteam crisiscommunicatie (NKC) weer geactiveerd.4
Waarom werd al in 2019 het Land Information Manouvre Centre (LIMC) opgericht, als dit orgaan bedoeld was als onderdeel van het instrumentarium om de coronacrisis te bestrijden, terwijl deze crisis in Nederland op dat moment nog helemaal niet bestond en waarom werd dit orgaan aangestuurd door het NCTV, door welke personen en met welke bevoegdheid? Werden vanaf dat moment ook al burgers online gemonitord en zo ja, waarom, met welk doel en op basis van welke (wettelijke) gronden?
Het LIMC is in maart 2020 door de Koninklijke Landmacht opgericht en is nooit door de NCTV aangestuurd. Het rapport van de onafhankelijke Commissie Brouwer, dat samen met de beleidsreactie door de Minister van Defensie, mede namens de Staatssecretaris, op 13 januari jl. naar de Kamer is gestuurd (Kamerstuk 32 761, nr. 258) concludeert dat voor de trendanalyses door het LIMC van gebeurtenissen rondom COVID-19 de benodigde rechtsbasis (de juridische grondslag) ontbrak en daarmee onrechtmatig was. De onafhankelijke commissie stelt daarbij ook vast dat het LIMC «niet de intentie» had om persoonsgegevens te verwerken. Uit hun onderzoek «is niet gebleken» dat er door het LIMC «specifiek naar individuen werd gezocht of dat er profielen werden bijgehouden van personen»
Klopt het dat er werd overwogen om drones in te zetten voor het monitoren van de naleving van bepaalde maatregelen door burgers, zoals bijvoorbeeld de avondklok?
Drones worden regelmatig ingezet voor uiteenlopende toepassingen, zoals handhaving en toezicht, het opsporen van vermiste personen en onderzoek na verkeersongevallen. Op verzoek van het bevoegd gezag en onder leiding van de politie heeft in 2020 (de periode waar in de berichtgeving naar wordt verwezen) inzet van (defensie)drones plaatsgevonden ter ondersteuning van de handhaving van de openbare orde en veiligheid, waaronder de coronamaatregelen. Overigens was dit niet voor de handhaving van de avondklok, omdat deze in 2020 niet van kracht was.
Klopt het dat het NCTV, het LIMC, het Openbaar Ministerie (OM), het Ministerie van Defensie en de politie nauw met elkaar samenwerkten en data uitwisselden, met als doel gericht burgers en burgerorganisaties te monitoren en op te sporen? Zo ja, op welke wettelijke gronden is dit gebeurd? Kunt u aangeven of het wettelijk is toegestaan dat deze afzonderlijke organen op deze manier gegevens en data over burgers met elkaar delen? Klopt het dat de NCTV als opdrachtgever voor deze activiteiten buiten de wet handelde? Zo ja, hoe heeft dit kunnen gebeuren en worden hieraan consequenties verbonden?
Nee, dit klopt niet. Hierover bent u eerder geïnformeerd in antwoord op Kamervragen «over de aansturing van het Land Information Manoeuvre Centre (LIMC) door de NCTV, de samenwerking tussen het LIMC en de Nationale Politie bij social media surveillance, alsmede over de informatievoorziening aan de Tweede Kamer» van 23 juni 2022 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 3251).
Klopt het dat voormalig Minister van Defensie de Kamer (bewust) verkeerd heeft geïnformeerd over de (onwettelijke) activiteiten van het LIMC, aangezien zij daar veel eerder vanaf wist dan zij de Kamer heeft verteld, zoals blijkt uit openbaargemaakte WOB-verzoeken? Zo ja, kunt u hierop reflecteren en worden hieraan consequenties verbonden? Wisten andere personen binnen het Ministerie van Defensie en/of andere personen binnen het kabinet en/of de betrokken departementen ook al eerder van de activiteiten van het LIMC?
Nee dit klopt niet. Ik verwijs u verder graag naar het rapport van de Commissie Brouwer en de beleidsreactie zoals genoemd in vraag 3.
Waarom werd er door het CTV grote druk uitgeoefend voor het implementeren van het zogenaamde Nationale Detectie Netwerk (NDN), dat interne en privacygevoelige data vanuit verscheidene organisaties moest doorspelen richting de overheid? Klopt het dat voor het doordrukken hiervan zelfs werd overwogen dit als voorwaarde te stellen bij de vaccinonderhandelingen met farmaceuten?
Het Nationaal Detectie Netwerk (NDN) is niet ingesteld om interne en privacygevoelige data vanuit verscheidene organisaties door te spelen richting de overheid. Evenmin is er vanuit de NCTV druk uitgeoefend om het NDN in te stellen. Het NDN is een samenwerkingsverband tussen het NCSC, de AIVD, de MIVD én hierop vrijwillig aangesloten rijksoverheidsorganisaties en vitale aanbieders, dat gericht is op het digitaal veiliger maken van Nederland. In het NDN wordt dreigingsinformatie gedeeld om cybersecurityrisico’s en gevaren sneller waar te nemen. Het NCSC, de AIVD en MIVD verzamelen uit verschillende bronnen informatie over cyberdreigingen. Dit wordt verrijkt met technische en tactische analyses en gedeeld binnen het NDN. Als een cyberdreiging wordt waargenomen kunnen de vrijwillig aangesloten organisaties snel op de hoogte worden gesteld zodat zij, indien nodig, passende maatregelen kunnen treffen en vrijwillig dreigingsinformatie met het NCSC kunnen terug delen. Daarnaast draagt het NDN bij aan een actueel landelijk beeld van (de ontwikkelingen rondom) digitale dreigingen. De rol van de NCTV in relatie tot het NDN is die van opdrachtgever van het NCSC. De NCTV verstrekt het NCSC de financiële middelen voor de uitvoering van de activiteiten in het kader van het NDN en is daarnaast op strategisch niveau betrokken bij de ontwikkeling van het NDN. Het NCSC, de AIVD en MIVD verrichten hun activiteiten in het kader van het NDN met inachtneming van de voor deze organisaties geldende wettelijke kaders.
Voor onder meer instellingen waar intensive care wordt of kan worden verleend en fabrikanten van geneesmiddelen heeft gedurende de periode van juni 2020 tot augustus 2021, vanwege de Tweede Verzamelspoedwet COVID-19, gegolden dat zij deel uitmaakten van doelgroep waaraan het NCSC krachtens de Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen bij cyberdreigingen en -incidenten bijstand verleent. Gedurende deze periode werden zij dientengevolge door het NCSC onder meer voorzien van informatie en adviezen over hen aangaande cyberdreigingen en -incidenten. In dit verband bestond er voor deze organisaties ook de mogelijkheid van het vrijwillig aansluiten op het NDN. Daarmee kregen deze organisaties, net als de hierop al aangesloten rijksoverheidsorganisaties en vitale aanbieders van het NCSC ook op deze wijze informatie over cyberdreigingen en -incidenten en was het voor hen evenzeer mogelijk vrijwillig dreigingsinformatie met het NCSC terug te delen.
Het laten deelnemen van farmaceuten aan het NDN is nooit onderdeel geweest van de gezamenlijke Europese inzet in de onderhandelingen met farmaceuten over de aankoop van COVID-19-vaccins.
Kunt u de grote betrokkenheid bij en invloed op de coronamaatregelen van het NCTV uitleggen? Waarom heeft de NCTV een dusdanig bepalende rol gespeeld bij het vormgeven en invoeren van maatregelen en op welke bevoegdheidsgronden is dit gebeurd? Klopt het dat in al veel eerdere stadia dan publiekelijk werd gecommuniceerd werd gesproken over maatregelen zoals een mondkapjesplicht en de avondklok? Kunt u verklaren waarom hier al zo vroeg op werd aangestuurd, wat waren hiervoor de overwegingen en waarom is door de NCTV actief aangestuurd op het vormgeven van (spoed)wetgeving om dergelijke maatregelen een juridische basis te geven?
De suggestie dat de NCTV heeft aangestuurd op bepaalde besluiten is onjuist. Zoals toegelicht in de beantwoording van vraag 2 is het de taak van de NCTV om besluitvorming te faciliteren en voor te bereiden. Daarbij wordt in voorkomende gevallen ook nagedacht over scenario’s die nog geen werkelijkheid zijn maar wel voorstelbaar.
De juridische reden om de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 (Twm) tot stand te brengen is dat de noodverordeningen waarop maatregelen berustten om de epidemie van covid-19 te bestrijden, uit het oogpunt van democratische legitimatie voor de langere termijn minder geschikt zijn dan een wet die is vastgesteld door regering en Parlement.5 Voor het invoeren van de mondkapjesplicht en van de avondklok is vervolgens geen (spoed)wetgeving gemaakt als juridische basis. De mondkapjesplicht stond in de (bij uw Kamer nagehangen) Regeling aanvullende mondkapjesverplichtingen covid-19, die berustte op de Twm. Duidelijkheid en handhaafbaarheid waren redenen het dragen van mondkapjes juridisch zoals plicht vorm te geven, waar eerder slechts een dringend advies gold. De redenen staan uitgewerkt in de toelichting op de regeling6 en zijn gewisseld in debatten met uw Kamer7. De avondklok is ingevoerd met de Tijdelijke regeling landelijke avondklok covid-19. Deze berustte eveneens op bestaande wetgeving (artikel 8 van de Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag, Wbbbg).8 De reden hiervoor, zo is ook bij de totstandbrenging van de Twm benoemd, was dat de Twm voor een avondklok geen basis bood.9 Later is die regeling omgehangen naar artikel 58j Wpg op grond van de Tijdelijke wet beperking vertoeven in de openlucht covid-19. Dit was wel een nieuwe (spoed)wet, maar die is uitsluitend voorgesteld om een wettelijke basis te behouden voor de avondklok, mocht in hoger beroep de uitspraak van de voorzieningenrechter standhouden waarin was geoordeeld dat de Wbbbg ten onrechte was geactiveerd.10 Ook nadat die uitspraak was teruggedraaid door het gerechtshof (hetgeen later is bevestigd door de Hoge Raad), is het kabinet de Wpg blijven gebruiken als basis voor de avondklok, mede omdat uw Kamer had verzocht toepassing van de Wbbbg te beëindigen als de Tijdelijke wet beperking vertoeven in de openlucht covid-19 in werking zou treden.11
Kunt u uitleggen waarom vanaf de zomer van 2020 blijkbaar alle coronamaatregelen door het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de NCTV werden vormgegeven en de input/feedback van andere ministeries, in het bijzonder het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, daarin nauwelijks werden meegenomen en deze departementen ook nauwelijks invloed hadden op het vormgeven van deze maatregelen?
Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport was en is gedurende de gehele duur van de coronacrisis verantwoordelijk voor de Volksgezondheid. Vanwege de brede maatschappelijke consequenties (volksgezondheid, sociaal, financieel, economisch) is in de periode maart 2020 tot en met juni 2020 de nationale crisisstructuur opgeschaald. De stelling dat het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de NCTV alle coronamaatregelen nam en andere departementen, in het bijzonder het Ministerie van VWS, nauwelijks werden meegenomen en nauwelijks invloed hadden op het vormgeven van deze maatregelen is niet juist.
In de periode maart-juni 2020 en oktober 2020 – maart 2022 heeft de NCTV een coördinerende rol vervuld bij de aanpak van de coronacrisis, waaronder de te nemen maatregelen ter bestrijding van de pandemie. Een coördinerende rol betekent dat alle ministeries hun eigen verantwoordelijkheden behielden voor de beleidsterreinen waar zij voor verantwoordelijk zijn, maar dat de NCTV dit bij elkaar bracht voor een eenduidige en samenhangende aanpak. Dit gebeurde in continue afstemming met betrokken ministeries. De aanpak als zodanig was een gezamenlijke inspanning.
Kunt u verklaren waarom de NCTV in sommige gevallen doelbewust opereerde zonder juridische grondslag en bovendien actief een risico-analyse opstelde voor de overweging om zonder juridische grondslag te werk te gaan? Bent u van mening dat een dergelijke ondermijning van de democratische rechtsstaat, nota bene door het Ministerie van Justitie en Veiligheid zelf, geoorloofd was?
De risico-analyse waar in de vraag naar verwezen wordt, houdt geen verband met de voorbereiding van coronamaatregelen. Voor zover in dit kader wordt gedoeld op de discussie over de juridische grondslag voor de verwerking van persoonsgegevens ten behoeven van de coördinatie- en analysetaak van de NCTV, verwijs ik volledigheidshalve naar eerdere Kamerbrieven en antwoorden op Kamervragen, waarin is ingegaan op de bedoelde risico-analyse.12
Klopt het dat de Tijdelijke wet maatregelen COVID-19 (Twm) een initiatief was van het Ministerie van Justitie en Veiligheid en niet van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport? Zo ja, op welke basis was het Ministerie van Justitie en Veiligheid bevoegd om (eenzijdig) initiatief te nemen voor wetgeving voor een crisis met betrekking tot de volksgezondheid?
De Twm is aangekondigd in een Kamerbrief van de toenmalige Minister van Justitie en Veiligheid (JenV).13 Dit was geen eenzijdig initiatief. Hij schreef namelijk over een wens van het kabinet, mede namens de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), en voor Medische Zorg en Sport. De bijzondere betrokkenheid van de Minister van JenV vloeide voort uit het feit dat maatregelen destijds stonden in noodverordeningen van voorzitters van veiligheidsregio’s en gezaghebbers. Het beleid inzake veiligheidsregio’s en inzake de bestrijding van rampen en crises behoort tot de portefeuille van de Minister van JenV.
Waarom lijkt handhaving van (verregaande) coronamaatregelen en het inperken van rechten en vrijheden van de samenleving de voornaamste overweging te zijn geweest bij het gevoerde coronabeleid, in plaats van het waarborgen van de volksgezondheid?
Het inperken van rechten en vrijheden van de samenleving is nooit, laat staan de voornaamste overweging geweest bij het gevoerde coronabeleid. Het doel van het coronabeleid was om de overbelasting van de zorg te voorkomen, kwetsbaren te beschermen en zicht te houden op het virus.
Welke connecties heeft het NCTV met andere internationale veiligheids- en inlichtingendiensten en op welke manier is daarmee tijdens de coronacrisis samengewerkt? Hebben deze buitenlandse diensten invloed gehad op de beleidsvoering en/of besluitvorming van het NCTV en het Ministerie van Justitie en Veiligheid? Zo ja, op welke manier? Welke afspraken zijn er gemaakt, welke informatie is gedeeld en door wie? Waarom is de Tweede Kamer hierover nooit geïnformeerd?
De NCTV heeft in het kader van de corona-aanpak geen contact gehad met andere internationale veiligheids- en inlichtingendiensten. Zij hebben geen invloed gehad op de beleidsvoering en/of besluitvorming van de NCTV en het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
Waarom zijn er tijdens de coronacrisis en gelijktijdig aan het traject van de Twm nog verscheidene andere wetswijzigingen binnen het beleidskader van het Ministerie van Justitie en Veiligheid doorgevoerd, die allemaal te maken hadden met monitoring en surveillance van burgers?
Het is mij niet duidelijk op welke wetswijzigingen hier wordt gedoeld. In zijn algemeenheid blijkt de reden voor elke wetswijziging uit de considerans van de wet, de memorie van toelichting bij een wetsvoorstel en de parlementaire behandeling.
Waarom is actief geprobeerd om de oppositiepartijen voor de parlementaire behandeling al te laten instemmen met de Twm, bijvoorbeeld door bepaalde «deals» met deze partijen aan te gaan, in ruil voor instemming met de wet?
Instemmen met wetgeving, zoals de Tijdelijke wet maatregelen Covid-19, heeft plaats op het moment van stemming in Tweede Kamer en Eerste Kamer en niet eerder. Wel is het zo dat in een eerder stadium nagegaan kan worden of er gevoeligheden leven bij partijen waar op voorhand rekening mee gehouden kan worden. Dit teneinde het wetgevingsproces geen vermijdbare vertraging op te laten lopen. Deze sondering doet echter geenszins afbreuk aan het uitgangspunt dat Kamerleden stemmen zonder last zoals ook vastgelegd in artikel 67 lid 3 van onze Grondwet.
Kunt u uitleggen waarom de NCTV inmiddels bij meer politieke kwesties verregaande betrokkenheid en invloed heeft en wat hiervoor de overwegingen en de rechtvaardiging zijn?
De NCTV treedt op onder verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie en Veiligheid, tevens de coördinerend Minister op het gebied van crisisbeheersing. De NCTV geeft invulling aan deze coördinerende verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie en Veiligheid. Bij het activeren van de crisisstructuur (ICCB/MCCB) draagt de NCTV zorg voor de coördinatie van besluitvorming met een spoedeisend karakter over het geheel van maatregelen, voorzieningen, voorschriften en handelingsperspectieven die in samenwerking met betrokken publieke en private partners met het oog op een samenhangende aanpak moeten worden getroffen. Voor het overige gelden de reguliere besluitvormingsstructuren. Ik verwijs hiervoor ook naar mijn antwoorden op vragen 2 en 9.
Kunt u een overzicht geven van prominente/leidinggevende personen bij de NCTV en hun rol en bevoegdheden tijdens de coronacrisis? Wat is hun achtergrond, maken zij op dit moment nog steeds uit van het NCTV en zo ja, in welke hoedanigheid en zo nee, waar zijn deze mensen naartoe gegaan?
Nee. De staatsrechtelijke verantwoordelijkheid voor ambtelijke gedragingen berusten uitsluitend bij de betrokken bewindspersoon of diens ambtsopvolger. Dat geldt dus ook voor alle ambtelijke werkzaamheden binnen mijn departement ten tijde van de coronapandemie. Het middels een schriftelijke Kamervraag informeren naar persoonsgegevens van ambtenaren en hun achtergrond is als zodanig dan ook niet gepast.
Het bericht 'Kritiek op niet naleven securityregels overheidswebsites: ‘geen rocketscience’' |
|
Lisa van Ginneken (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Klopt het bericht dat de helft van de domeinnamen van de rijksoverheid niet voldoet aan verplichte securitystandaarden?1
Ja.
Forum Standaardisatie meet twee keer per jaar in hoeverre een set internetdomeinen van de overheid voldoet aan de relevante informatieveiligheidsstandaarden van de «pas toe of leg uit»-lijst. Over de gemeten standaarden zijn implementatieafspraken met een deadline gemaakt: de zogenoemde «streefbeeldafspraken». Uit de meest recente meting blijkt dat de helft, 50%, van alle Rijksoverheid- domeinnamen voldoet aan de streefbeeldafspraken voor webdomeinen.
De internetdomeinen van de overheid moeten aan al deze standaarden voldoen, en deze moeten ook nog correct geconfigureerd zijn om mee te tellen in het percentage dat geheel voldoet. De toepassing van deze standaarden is primair de verantwoordelijkheid van iedere overheidsorganisatie zelf en het niet volledig voldoen kan ook als reden hebben dat de standaarden onjuist zijn geconfigureerd.
Klopt het bericht dat minder dan de helft voldoet aan de verplichte e-mailstandaarden?
Hoe verklaart u het niet voldoen aan deze minimale verplichtingen gezien dit al in 2019 en 2021 had moeten plaatsvinden? Mede omdat het hier vaak om niet hele ingewikkelde technische ingrepen gaat die belangrijk zijn voor onze digitale veiligheid?
Of de adoptie van de standaarden ingewikkeld is, verschilt per standaard, maar ook per wijze waarop ICT bij een organisatie is ingeregeld. Zo is bijvoorbeeld de adoptie (en «strenge» configuratie) van de anti-email-phishing standaard DMARC3 ingewikkelder, wanneer meerdere externe partijen namens die organisatie mail versturen (bijv. ten behoeve van mailinglijsten en enquêtes). Ook zijn veel organisaties afhankelijk van hun externe leverancier. Zo biedt de meest gebruikte cloudmail-provider van de overheid default geen IPv64 en geen DANE5. Voor het Rijk is Strategisch Leveranciersmanagement Microsoft, Google Cloud en Amazon Web Services (SLM), belegd binnen het Ministerie van Justitie en Veiligheid (JenV), verantwoordelijk voor de communicatie met de leveranciers. JenV vraagt samen met Forum Standaardisatie al sinds 2019 aandacht voor de implementatie van de standaarden. De implementatie van deze standaarden is door Microsoft steeds in tijd opgeschoven. SLM en Forum Standaardisatie hebben Microsoft opnieuw gewezen op de verplichting voor de Nederlandse Overheid deze standaard toe te passen en hebben Microsoft gevraagd de huidige ultieme invoerdatum van juli 2023 hoe dan ook te garanderen.
Het blijft belangrijk dat overheden hun leverancier aanspreken op tekortkomingen en zo nodig overstappen naar een leverancier die de standaard wel goed ondersteunt. Maar ook bij ingewikkelder implementatie is adoptie zeker mogelijk, getuige het groot aantal organisaties dat hun internetdomeinen wel binnen het afgesproken tijdspad op orde heeft gebracht. Ik verwacht dan ook van alle organisaties dat ze alsnog aan de regels gaan voldoen.
Welke rol speelt het tekort aan IT’ers bij de rijksoverheid om te voldoen aan de implementatie van verplichte securitystandaarden? Welke andere oorzaken ziet u?
Het tekort aan IT’ers bij de rijksoverheid speelt in zekere zin een rol om te voldoen aan de implementatie van verplichte securitystandaarden. Ook het Rijk heeft namelijk te maken met een tekort aan IT’ers en dat draagt bij aan het tijdig handelen. Echter kunnen we niet causaal vaststellen dat een tekort aan IT’ers bijdraagt aan het niet voldoen aan de gemaakte afspraken. Zoals onder vraag 3 toegelicht, kunnen andere oorzaken ook bijdragen aan een onvoldoende toepassing van de standaarden zoals afhankelijkheid van externe leveranciers en/of een gebrekkig domeinbeleid.
Hoe beoordeelt u het feit dat pas 55% van de provincies alle anti-phishingstandaarden volledig geadopteerd heeft en 81% van de gemeentes? Hoe gaat u ervoor zorgen dat ook lagere overheden voldoen aan hun verplichtingen voor een veilige digitale omgeving?
Ik blijf mij inzetten voor een veilige en betrouwbare overheid op het internet. In de beantwoording van Kamervragen over cookies op overheidswebsites6 van 1 november jl., heb ik aangekondigd medeoverheden en rijksoverheidsorganisaties per brief te wijzen op het belang te voldoen aan geldende wet- en regelgeving. In diezelfde brief zal ik eveneens aandacht vragen voor de implementatie van de informatieveiligheidsstandaarden.
Die brief bied ik aan de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, het Interprovinciaal Overleg, de Unie van Waterschappen, de CIO Rijk, de Manifestgroep en Klein Lef aan. In die brief spreek ik de diverse overheden aan op hun verantwoordelijkheid om zich te houden aan de gemaakte afspraken. Indien een overheidsorganisatie het IT-beheer heeft uitbesteed, is het van belang de ICT-dienstverlener formeel te verzoeken om ondersteuning van de betreffende standaarden, en daarbij te wijzen op beschikbare how-to's en te vragen om een concrete planning.
Als de huidige leverancier te weinig medewerking verleent, moeten overheden overwegen om over te stappen naar een leverancier die wel voldoet aan de afgesproken standaarden. Om geschikte leveranciers te vinden kan informatie uitgewisseld worden met collega-overheden die leveranciers hebben die wel de afgesproken standaarden ondersteunen.
Met het oog op het principe van «goed voorbeeld doet goed volgen», acht u het pijnlijk als verantwoordelijk Minister dat het Ministerie van Justitie en Veiligheid op dit moment het minst goed aan deze standaarden voldoet? Wanneer verwacht u dit opgelost te hebben?
Het is belangrijk dat het Ministerie van JenV zo spoedig mogelijk voldoet aan de verplichte open informatieveiligheiddstandaarden van Forum Standaardisatie. Na het kerstreces wordt uw Kamer door de Minister van JenV geïnformeerd over de termijn waarop de standaarden zijn geïmplementeerd. Deze implementatie en het beheer van e-mail-en webdomeinen moet in de ICT-agenda’s van de JenV-onderdelen worden gepland. Domeinbeheer is noodzakelijk opdat het Ministerie van JenV blijft voldoen aan deze standaarden.
Het bericht ‘GGD trekt stekker uit digitaal jeugddossier ondanks investering van miljoenen’ |
|
Renske Leijten , Maarten Hijink |
|
Kuipers , Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «GGD trekt stekker uit digitaal jeugddossier ondanks investering van miljoenen»?1
Het is niet aan mij om met een reactie te komen. Het besluit om te stoppen met het GGiD is een besluit dat genomen is door de drie GGD (algemeen) besturen zelf. De afhandeling hiervan is eveneens een aangelegenheid van de besturen van de GGD’s. VWS is stelselverantwoordelijk voor de Wet publieke gezondheid (Wpg) waar de jeugdgezondheidszorg (JGZ) onder valt. Gemeenten dienen op grond van de Wpg ervoor zorg te dragen dat de JGZ wordt uitgevoerd, waarbij zij zelf kunnen kiezen wie dat gaat doen – bijvoorbeeld een GGD. Het sluiten van een softwareovereenkomst is eveneens een aangelegenheid van de GGD besturen. Het stopzetten van de ontwikkeling van dit digitale jeugddossier heeft geen impact op de taakuitvoering van de JGZ in deze regio’s. Zie ook mijn antwoorden op de vragen van het lid Richardson (VVD) van 14 november 2022.
Heeft het besluit om te stoppen met het GGiD te maken met onveiligheid van gebruik van data? Of toegang tot de data?
De desbetreffende GGD’s hebben mij laten weten dat dit niet het geval is. Vanwege een blijvend verschil van inzicht over de kwaliteit en functionaliteit van het GGiD met de leverancier is een impasse ontstaan waarnaar er besloten is om te stoppen met de ontwikkeling van het digitaal dossier.
Is dit besluit genomen op basis van een intern advies of op basis van een extern advies? Kunnen de adviezen gedeeld worden?
De besturen van de drie GGD’s Hollands Noorden, regio Utrecht en Twente hebben dit moeilijke besluit gebaseerd op zowel intern als extern advies. Zij hebben aangegeven dat niet alle adviezen in deze fase gedeeld kunnen worden omdat deze deel uitmaken van het lopende gesprek over de beëindiging. Openbaarmaking op dit moment kan de economische, juridische en financiële positie van de GGD’s schaden en daarmee de uitkomst van het proces ongewenst beïnvloeden.
Wat is het alternatief voor het GGiD? Wordt er in plaats daarvan gebruik gemaakt van een reeds bestaand systeem of wordt er een heel nieuw systeem ontwikkeld? Hoe is dit alternatieve systeem getoetst op gebruik van data, algoritme en besluitvorming op basis van data?
Er werd nog niet met het nieuwe systeem, GGiD, gewerkt. Dit betekent dat het stopzetten van de ontwikkeling van dit digitale jeugddossier geen impact heeft op de taakuitvoering van de JGZ in deze regio’s.
Het digitale dossier voor de jeugdgezondheidzorg is een zeer specifieke applicatie. Als gevolg daarvan was de markt, bij de start van het programma in 2016, hiervoor beperkt en waren standaardoplossingen die voldeden aan de ambities van de drie GGD’s niet beschikbaar. Daarom is destijds besloten om een eigentijdse dossierapplicatie te ontwikkelen.
De markt heeft zich, sinds 2016, verder ontwikkeld en er zijn ondertussen partijen die digitale dossiers voor de jeugdgezondheid hebben ontwikkeld en geïmplementeerd bij GGD’s die beter passen bij de ambities die de drie GGD’s hadden in 2016. De drie GGD’s gaan zich oriënteren op de markt en hebben laten weten voornemens te zijn om een bestaand systeem te kopen. Deze systemen voldoen beter aan de ambities dan in 2016 en zijn door andere GGD’s al in gebruik genomen.
Wat was de reden dat er niet in eerste plaats voor een reeds bestaand systeem is gekozen, indien dit systeem zal worden gebruikt?
Zie antwoord vraag 4.
Welke garanties zijn er dat dit niet opnieuw mislukt, indien er een nieuw systeem wordt ontwikkeld?
Zie antwoord vraag 4.
Van welke systemen maken andere GGD’s gebruik om binnen de jeugdgezondheid cliëntgegevens digitaal vast te leggen?
De door de gemeente gecontracteerde JGZ aanbieders maken gebruik van de volgende softwareleveranciers voor een digitaal jeugddossier: Topicus, Eljakim, Gino en Allegro Sultum.
Kunt u nagaan of de digitale (jeugd)dossiers van GGD’s goed toezicht en toetsing kennen via privacy impactanalyses en wat dies meer zij? Kunt u garanderen dat de veiligheid van data (zowel opslag, als uitwisseling) op orde is?
Zoals eerder geschetst zijn gemeenten verantwoordelijk voor het gebruik van een digitaal dossier in de JGZ. De GGD’s hebben laten weten dat in de aanbesteding en het daaruit voortvloeiende ontwikkeltraject privacy een erg belangrijk thema is geweest waar de nodige aandacht voor is gevraagd. Elke GGD heeft daarnaast een Functionaris Gegevensbescherming die intern toezicht houdt op de gegevensverwerking bij de GGD’s. De Autoriteit persoonsgegevens ziet toe op de gegevensverwerking.
Waarom is er in de eerste plaats voor gekozen om een apart systeem te laten bouwen voor slechts drie GGD’s, terwijl alle GGD’s de taak hebben om binnen de jeugdgezondheid cliëntgegevens digitaal vast te leggen? Was het niet logischer en efficiënter geweest als alle GGD’s hiervoor hetzelfde systeem zouden gebruiken, zodat de communicatie tussen deze systemen ook gelijk goed geregeld zou zijn?
Het sluiten van een overeenkomst met een softwareleverancier is een aangelegenheid van de GGD’s en hun bestuur. De GGD’s Hollands Noorden, regio’s Utrecht en Twente delen (en deelden destijds) dezelfde visie en ambitie en hebben daarom destijds het initiatief genomen om de krachten te bundelen. Elk van deze GGD’s gebruikte (en gebruikt tot op heden) MLCAS en wilde op hetzelfde moment en met dezelfde visie en ambitie gezamenlijk aanbesteden. Zo is de gezamenlijke ontwikkeling van een GGD-dossier tot stand gekomen waarbij juist het GGD-werkproces leidend is voor de systeemontwikkeling. De insteek was dat andere GGD’s hier mogelijk in een later stadium bij zouden kunnen aansluiten.
Is er voor de GGD niet meer landelijke regie nodig is om dit soort zaken slimmer en effectiever te regelen?
Zoals in de beantwoording van vraag 1 aangegeven dragen gemeenten, op grond van de Wpg, zorg voor de uitvoering van de JGZ. In 2022 zijn door betrokken partijen op landelijk niveau nieuwe afspraken gemaakt over de (door)ontwikkeling van de informatievoorziening in de JGZ.
Landelijk voeren de JGZ-uitvoerders (waaronder GGD’s) gezamenlijk de regie op hun informatievoorziening via de Informatiestandaard JGZ. Deze informatiestandaard maakt het mogelijk dat de JGZ-uitvoerders geautomatiseerd gegevens uitwisselen zonder dat de organisaties hetzelfde softwaresysteem hoeven te gebruiken. Door de informatiestandaard JGZ samen op te stellen en te gebruiken, behouden de JGZ-organisaties de keuze voor een eigen softwareleverancier en wordt vendor-lock-in beperkt. VWS is als stelselverantwoordelijke betrokken bij deze landelijke afspraken.
Het mijden van (mond)zorg als gevolg van gebrekkige financiële middelen |
|
Julian Bushoff (PvdA) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met de signalen dat steeds meer mensen kiezen voor het mijden van (mond)zorg als gevolg van te weinig financiële middelen en specifiek het niet afsluiten van een aanvullende tandartsverzekering en het niet laten behandelen van tandproblemen?1, 2
Ja.
Deelt u de opvatting dat het onwenselijk is dat mensen door gebrek aan financiële middelen zorg mijden of noodgedwongen gokken met hun mondgezondheid, in plaats van zorg te krijgen wanneer dat nodig is? Zo ja, welke stappen gaat u zetten om (mond)zorgmijding te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel die opvatting. Ik vind het van groot belang dat iedereen in Nederland toegang heeft tot goede mondzorg. Helaas kan het voorkomen dat mensen in een situatie verkeren dat dit niet het geval is. Vanwege de beperkte beschikbaarheid van betrouwbare data is het moeilijk om een precieze uitspraak te doen over de hoeveelheid mensen in Nederland die puur vanwege financiën mondzorg mijden. De verschillende bronnen geven geen eenduidig beeld.
De rijksoverheid (de Ministeries VWS en SZW), gemeenten (VNG), zorgverzekeraars (ZN) en de mondzorgverleners (Mondzorgalliantie) hebben afgesproken om gezamenlijk
De probleemanalyse wordt uitgevoerd door de ACTA in opdracht van het Ministerie van VWS in samenwerking met Radboud UMC en de HvA. In dit onderzoek wordt onderzocht wanneer gesproken kan worden van «ongewenste mijding van mondzorg», hoeveel volwassenen de mondzorg mijden om financiële redenen en welke deelgroepen te onderscheiden zijn. Ik verwacht de uitkomsten van dit onderzoek in het voorjaar van 2023.
Bent u – nu minder mensen in staat zijn een aanvullende tandverzekering af te sluiten en mondzorg niet in het basispakket zit – bereid de regels voor bijzondere bijstand op te rekken zodat ook reguliere mondzorgkosten vergoed kunnen worden uit de bijzondere bijstand voor mensen met weinig geld? Zo nee, waarom niet en wat zijn concrete acute andere maatregelen die u treft om het toenemende mijden van mondzorg tegen te gaan?3
Nee, daar ben ik niet toe bereid. Bijzondere bijstand is bedoeld voor bijzondere noodzakelijke kosten die niet via andere regelingen vergoed worden. Het is onwenselijk om vanuit de bijzondere bijstand structureel reguliere mondzorgkosten te vergoeden. Gemeentelijke regelingen kunnen wel een instrument zijn voor de bovengenoemde partijen om gezamenlijk bij te dragen aan het verminderen van de mijding van mondzorg om financiële redenen. U kunt dan denken aan de gemeentepolis of lokale maatwerkbudgetten. In mijn brief van 10 november 20224 heb ik aangegeven deze maatregelen te verkennen.
Evenals een Richtlijn minimaal noodzakelijke mondzorg financieel kwetsbaren en een onderzoek naar de financiële ruimte voor tandartskosten voor mensen met schuldenproblematiek en te nemen maatregelen.
Indien u bereid bent de regels voor de bijzondere bijstand op te rekken, bent u dan tevens bereid daarvoor extra financiële middelen beschikbaar te stellen voor gemeenten ten behoeve van bijzondere bijstand om mensen met weinig financiële middelen te helpen bij reguliere mondzorgkosten? Bent u in dat geval ook bereid om in samenwerking met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) grootschalige campagnes op te zetten om mensen te informeren dat via de bijzondere bijstand mondzorgkosten worden vergoed? Zo ja, hoeveel en op welke termijn?
In mijn antwoord op vraag 3 heb ik aangegeven dat een aantal maatregelen reeds wordt verkend door de genoemde partijen, waaronder de eventuele inzet van gemeentelijke regelingen als instrument om in samen te werken. Dit aantal is niet uitputtend, maar een startpunt. Er zal niet één maatregel zijn die alle problemen op zal lossen. Een eerste stap is een nadere analyse van het onderliggende probleem. Het gaat daarbij niet alleen om de omvang van het probleem, maar ook om zicht op de te onderscheiden deelgroepen en de samenhang met andere redenen voor het mijden van mondzorg, zoals angst.
Hoe beoordeelt u, in het licht van uw brief waarin wordt gesteld dat het zeer lastig blijkt om op basis van gegevens die nu beschikbaar zijn bij het CBS en verzekeraars zicht te krijgen op de grootte van de problematiek rond ongewenste mondzorg mijding, de nieuwe cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) over mondgezondheid? Geven deze cijfers niet al voldoende weer dat de problematiek heel serieus is? Zo nee, waarom niet?4, 5
Ik deel de veronderstelling dat het verkrijgen van zicht op de grootte van de problematiek ingewikkeld is. Het komen tot een definitie van ongewenste mijding van mondzorg en het verkrijgen van de benodigde data is ingewikkeld. Tegelijkertijd is het noodzakelijk om hier meer zicht op te krijgen voor het uitwerken van de te nemen maatregelen. Het gaat daarbij met name ook om de vragen: wanneer spreken we van ongewenste mijding van mondzorg? Welke deelgroepen kunnen worden onderscheiden? Welke zorg dient minimaal geregeld te worden? Welke redenen spelen nog meer een rol? Zonder dit inzicht zouden te nemen maatregelen mogelijk hun doel voorbijschieten.
Bent u bereid om verder te onderzoeken of mondzorg in het basispakket besparing op andere medische kosten kan opleveren en wat de omvang van deze besparing is? Zo, ja op welke termijn verwacht u de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ben hiertoe niet bereid. Het is niet mogelijk om op basis van een theoretisch onderzoek vast te stellen welke effecten het onderbrengen van alle mondzorg in het basispakket (inclusief het eigen risico) heeft op het mijden van mondzorg om financiële redenen (gezien alle onzekere variabelen zoals samenhang met andere redenen), en vervolgens vast te stellen welke medische kosten worden bespaard gegeven de samenhang die de mondgezondheid kent met bepaalde aandoeningen.
De beantwoording van eerder gestelde vragen over het bericht 'Energieplafond drijft prijzen en subsidies verder op' |
|
Renske Leijten |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Kunt antwoorden op de vraag of u denkt dat het verhogen van de tarieven voor gas en energie van energieleveranciers onder het prijsplafond de kosten van het prijsplafond voor het Rijk doen stijgen (Aanhangsel Handelingen 2022/23, 788)? Kunt u uw antwoord toelichten?1
De overheid vergoedt de kosten tussen het prijsplafond en de contractprijs met inachtneming van de margetoets. Als de contractprijs stijgt doordat de inkoopkosten stijgen, dan stijgen uiteraard ook de kosten voor de overheid.
Wat vindt u van de aangekondigde tariefverhogingen van Vattenfall en Essent?2
De gestegen tarieven zijn ingegeven door de gestegen inkoopkosten van de energiebedrijven en een aantal wijzigingen in de fiscale wetgeving (btw, energiebelasting) per 1 januari 2023. Het is aan de Autoriteit Consument en Markt (ACM) als onafhankelijke toezichthouder om conform haar wettelijke taak te controleren of de tarieven die energiebedrijven rekenen redelijk zijn. Daarnaast is er een margetoets opgenomen in de regeling waarmee het prijsplafond voor 2023 vormgegeven is.
Wat heeft u ondernomen om deze tariefstijgingen te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u de aangekondigde verhogingen terecht? Heeft u, dan wel de Autoriteit Consument en Markt (ACM), inzicht dan wel controle of de tariefverhogingen redelijk zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uitleggen waarom de huidige vormgeving van het prijsplafond geen staatssteun zou zijn? Kunt u alle (juridische) adviezen die u hierover heeft ontvangen aan de Kamer sturen?
Het staat vast dat de steun van de overheid aan de energiebedrijven en mkb’ers als staatssteun kan worden gekwalificeerd. Hetgeen nog moet worden vastgesteld is of dit geoorloofde of niet-geoorloofde staatssteun is. De Europese Commissie komt deze week met haar oordeel over de prijsplafondregeling. De achterliggende stukken heb ik tegelijkertijd met de Kamerbrief op 9 december jl. gedeeld met de Kamer.
Heeft u contact gehad met de Europese Commissie over de vormgeving van het prijsplafond? Zo ja, wanneer en wat was het advies, oordeel of de zienswijze van de Commissie. Kunt u die naar de Kamer sturen?
Ja er is ambtelijk contact geweest met de Europese Commissie hierover. De overheid mag immers pas staatssteun geven als de Europese Commissie akkoord is. Er zullen geen uitbetalingen van de regeling plaatsvinden voordat de goedkeuring er is. Bekendmaking van het besluit van de Europese Commissie zal op de gebruikelijke wijze plaatsvinden.
Waarom antwoordt u op eerdere Kamervragen dat de huidige vorm van het prijsplafond geen prijsopdrijvend effect heeft, ook als er geen onderlinge afstemming plaatsvindt?3
De prijsstijgingen die energieleveranciers hebben aangekondigd, hangen voor zover mij bekend primair samen met de doorberekening van hogere inkoopkosten en de verandering van de belastingtarieven. Het is aan de ACM om als toezichthouder te toetsen of er sprake is van redelijke tarieven.
Kunt u toelichten waarom een onafhankelijke accountant wel in staat zou zijn om relevante kosten te toetsen, en de verantwoordelijk toezichthouder, de ACM, in de Kamer heeft aangegeven geen kostencompensatie toetsing te kunnen uitvoeren?
Er is een afspraak gemaakt over de systematiek van de margetoets waarbij de overheid ook is geholpen door een externe adviseur. De energieleveranciers moeten hun marge zelf berekenen volgens deze systematiek (waarbij hun marge over 2023 wordt vergeleken met hun marge in eerdere jaren). Een accountant moet daar dan vervolgens op aftekenen dat het klopt.
Bent u het eens dat het voor energieleveranciers wel degelijk interessant is en blijft om meer consumenten aan te trekken, ook wanneer deze volledig onder het prijsplafond vallen, omdat er in elk geval voor januari en februari is gekozen voor omzetcompensatie en daarin dus ook een winstmarge met belastinggeld wordt vergoed? (antwoord op 12).
Er is nu geen sprake van een regeling met een andere systematiek voor januari en februari. Uiteindelijk is het mogelijk gebleken een vorm van margetoetsing af te spreken die voor het hele jaar geldt. Het is mijn bedoeling om de marktwerking zoveel mogelijk in stand te houden en te zorgen dat overstappen tussen energieleveranciers ook interessant blijft.
Wie gaat het externe advies over de redelijkheid van de marges uitvoeren, en waarom is er voor gekozen hier een advies over te vragen terwijl de ACM heeft aangegeven dat het bepalen van een marge «politiek» is?
Uiteindelijk is met behulp van een extern adviseur een systematiek overeengekomen die het mogelijk maakt om een vorm van brutomargetoetsing in te voeren die de bedrijven in staat stelt om hun inkoopkosten plus een risico-opslag voor weer, onbalans en profielkosten goed te maken. Deze marge mag niet hoger zijn dan de historische benchmark. Dit is ook op korte termijn uitvoerbaar gebleken. Bedrijven worden met zichzelf vergeleken en dat is anders dan één marge die voor de hele sector geldt, zoals de ACM probeerde te bepalen.
Wilt u de garantie geven dat bij het externe advies niet opnieuw gekozen wordt voor een commerciële partij die enigerlei advies of dies meer zij geeft aan de energiesector, waardoor er schijn van belangenverstrengeling optreedt?
Bij het externe advies kiezen wij altijd voor een partij die ons het beste kan helpen bij het beantwoorden van de vragen die wij hebben. Op het moment dat bij een partij sprake is van conflicterende belangen, kan deze de opdracht niet aannemen.
Kunt u een tijdlijn geven van de momenten van overleg over het prijsplafond met de energiesector, de toezichthouder en andere actoren? Kunt u daarin ook aangeven wat er is besproken en besloten in de overleggen?
Alle onderliggende stukken over de totstandkoming van het prijsplafond zijn afgelopen vrijdag 9 december 2022 naar de Kamer gestuurd.