De nieuwe campagne van Sense ‘hun eerste keer’ |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de nieuwe campagne van Sense «hun eerste keer» en het webbericht op de Volkskrantwebpagina?1
Ja. De campagne Maak seks lekker duidelijk – waarvan «hun eerste keer» onderdeel uitmaakt – is gericht op seksuele weerbaarheid en wordt door mij tot eind 2011 gefinancierd.2 Seks wordt in deze campagne niet beperkt tot geslachtsgemeenschap, maar gaat over diverse vormen van seksueel gedrag en seksualiteit: bijvoorbeeld zoenen, uitkomen voor homoseksualiteit of geslachtsgemeenschap. In «hun eerste keer» gaat het dan ook niet alleen om jongeren en hun eerste keer geslachtsgemeenschap, maar gaat het bijvoorbeeld ook over de eerste keer zoenen of de eerste keer «nee» zeggen.
Waarom wordt er naar aanleiding van het onderzoek «seks onder je 25e» gecommuniceerd dat de gemiddelde leeftijd waarop jongeren geslachtsgemeenschap hebben 16,4 jaar is? Is dit gemiddelde bepaald met of zonder de uitschieters op zeer jonge leeftijd?
Met het bericht dat de gemiddelde leeftijd waarop jongeren in Nederland geslachtsgemeenschap hebben 16,4 jaar is, wordt slechts feitelijke informatie verschaft die is gebaseerd op grootschalig onderzoek onder jongeren. De leeftijd 16,4 jaar is een gemiddelde, inclusief uitschieters naar beneden en naar boven. De campagne richt zich op de groep jongeren die het meest risico loopt op seksuele dwang, namelijk laagopgeleide jongeren. Zij starten gemiddeld vroeger dan hoogopgeleide jongeren.
Deelt u de mening, dat wanneer uit het onderzoek «seks onder je 25e» blijkt dat 44% van de jongens en 37% van de meisjes op 16-jarige leeftijd geslachtsgemeenschap heeft gehad het niet klopt dat de jongeren in de nieuwe campagne van Sense «hun eerste keer» 15 en 16 jaar zijn en niet ouder?2
De campagne is gericht op preventie: op het voorkomen dat jongeren beschadigende ervaringen opdoen, door ze al vóór ze seksueel actief zijn bewust te laten worden van hun wensen en grenzen en vaardigheden op te laten doen om grenzen te stellen. Om die reden is als doelgroep gekozen voor de jongeren die nog (net) niet seksueel actief zijn.
Jongeren die op de minder vergaande vormen van seks hun wensen en grenzen kunnen aangeven, zijn in hun verdere seksuele leven weerbaarder.
Deelt u de mening dat wanneer 43% van alle ondervraagden van het onderzoek «seks onder je 25e» nog helemaal geen geslachtsgemeenschap hebben gehad, het onjuist is om bij het opzetten van een nieuwe voorlichtingscampagne er vanuit te gaan dat jongeren op hun 16,4 jaar al wel geslachtsgemeenschap hebben? Zo ja, bent u bereid de nieuwe campagne van Sense aan te passen?
De campagne gaat er niet van uit dat jongeren op hun 16,4 jaar geslachtsgemeenschap hebben. Zoals gezegd betreft de leeftijd van 16,4 jaar een gemiddelde. De campagne is juist gericht op de jongeren die nog (net) niet seksueel actief zijn, om er voor te zorgen dat zij, wanneer ze met seks beginnen, hun eigen wensen en grenzen op het gebied van seksualiteit kennen en die durven aangeven. Met seks wordt daarbij niet alleen gedoeld op geslachtsgemeenschap maar ook op andere vormen van seksueel gedrag en seksualiteit, zoals zoenen of strelen of voor je homoseksualiteit uitkomen. Dit blijkt ook uit de trailer van «hun eerste keer». Het is ook niet zo dat alle acht jongeren uit «hun eerste keer» al seksuele ervaring hebben. De leeftijd van 16,4 jaar wordt dus zeker niet als norm neergezet.
Vanwege het bovenstaande zie ik geen reden om «hun eerste keer» aan te laten passen.
Draagt communicatie in de media, dat de gemiddelde leeftijd waarop iemand geslachtsgemeenschap heeft 16,4 jaar is, bij aan het verlagen van de leeftijd waarop wordt geëxperimenteerd met seks?
Ik zie niet in waarom het noemen van de gemiddelde leeftijd zou bijdragen aan het verlagen van de leeftijd waarop geëxperimenteerd wordt. Uit internationale onderzoeken blijkt juist dat preventieprogramma’s risicoverlagend werken (bijvoorbeeld uitstel van start met seksuele activiteiten, afname aantal seksuele partners).
De Nederlandse aanpak van seksuele voorlichting is niet gericht op uitstel van seks maar op het bevorderen dat iedereen voorlichting krijgt over seksualiteit zodat hij/zij de kennis en vaardigheden heeft om relaties vrijwillig, veilig en prettig vorm te geven en problemen als seksuele dwang, soa en ongewenste zwangerschap kunnen worden voorkomen.
Vier waarden staan centraal bij seksuele gezondheid(beleid):
Deze campagne is vooral gericht op het bevorderen van seksuele weerbaarheid van jongeren: om te voorkomen dat jongeren beschadigende ervaringen opdoen, door ze al vóór ze seksueel actief zijn bewust te laten worden van hun wensen en grenzen en vaardigheden op te laten doen om grenzen te stellen. De titel is alleen prikkelend bedoeld maar zoals eerder aangegeven heeft de «eerste keer» betrekking op meerdere vormen van een eerste keer op het gebied van seksualiteit.
Waarom wordt er niet vanuit Sense gecommuniceerd dat het uistellen van het eerste seksuele contact risicoverlangend werkt? Waarom gaat de nieuwe campagne van Sense van het omgekeerde uit en lijkt het alsof de campagne «hun eerste keer» prikkelt om op jonge leeftijd te experimenteren met seks?
Zie antwoord vraag 5.
Het artikel “Boete kweker ingetrokken” |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Boete kweker ingetrokken», waarin wordt gesteld dat uw ministerie een boete van € 192 000 intrekt voor het tewerkstellen van 24 Polen zonder tewerkstellingsvergunning? Kunt u dit bericht bevestigen?1
Ja, ik heb hiervan kennis genomen. Het is juist dat de desbetreffende boete is ingetrokken.
Wat is de aanleiding voor het intrekken van deze boete? Is het juist dat u de boete niet houdbaar acht vanwege een uitspraak van het Europese Hof van Justitie over grensoverschrijdende dienstverlening, waarvoor geen tewerkstellingsvergunning nodig is? Welke uitspraak betreft dit en wat zijn de gevolgen van deze uitspraak voor het door u gevoerde beleid?
In verband met het door de kweker ingestelde hoger beroep is na een juridische beoordeling geconcludeerd dat het boeterapport waarop de boete was gebaseerd onvoldoende bewijs bevatte om aan te nemen dat de dienstverlening alleen bestond uit het ter beschikking stellen van arbeidskrachten. Dit was de reden om de boete in te trekken.
In het krantenbericht wordt waarschijnlijk gedoeld op het Vicoplus-arrest dat het Hof van Justitie van de Europese Unie in februari jongstleden heeft gewezen.
Het Europese Hof gaf aan dat het is toegestaan om bij grensoverschrijdende dienstverlening die alleen bestaat uit het ter beschikking stellen van arbeidskrachten tewerkstellingsvergunningen te eisen (zogenoemde «onzuivere dienstverlening»). Voorts gaf het Hof aan dat sprake is van «onzuivere dienstverlening» als de werknemer zijn taken «onder leiding en toezicht» van de inlenende onderneming vervult.
Met deze uitspraak werd het door mij sinds 2005 gevoerde beleid bevestigd om in gevallen van «onzuivere dienstverlening» een tewerkstellingsvergunning te eisen. De uitspraak heeft derhalve geen gevolgen voor het door mij gevoerde beleid.
Mag uit het intrekken van de boete worden afgeleid dat u de beleidslijn ten aanzien van gedetacheerde werknemers uit landen waarvoor geen vrij verkeer van werknemers geldt, zoals Roemenië en Bulgarije, herziet? Wat betekent dit voor het in Nederland gehanteerde onderscheid tussen «zuivere dienstverlening» (zoals het realiseren van een bouwwerk) en «onzuivere dienstverlening» (ter beschikking stellen van personeel via uitzendbureaus), waarbij in het laatste geval nog steeds een werkvergunning vereist is?
Nee, de intrekking van de boete is het gevolg van specifieke omstandigheden in deze zaak en heeft niets te maken met een beleidswijziging.
Wat zijn de gevolgen voor de mogelijkheden om detachering van werknemers vanuit Roemenië en Bulgarije te reguleren? Geldt hiervoor nog steeds de vergunning- of notificatieplicht? Op welke wijze kan het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) vooraf controleren of de geldende arbeidsvoorwaarden worden nageleefd?
Zoals in het antwoord op vraag 2 uiteengezet, bevestigt het Vicoplus-arrest dat voor «onzuivere dienstverlening» een tewerkstellingsvergunning nodig is. UWV WERKbedrijf toetst bij de aanvraag om een tewerkstellingsvergunning vooraf of het loon dat zal worden uitbetaald marktconform is. De Arbeidsinspectie kan controleren of het arbeidscontract wordt nageleefd. Overigens wordt voor laag- en ongeschoold werk nog slechts in uitzonderingsgevallen een tewerkstellingsvergunning verleend, omdat er voor dat werk voldoende prioriteitgenietend aanbod zal zijn.
In geval van «zuivere dienstverlening» geldt de notificatieplicht. In die gevallen toetst het UWV WERKbedrijf niet op de arbeidsvoorwaarden.
Wat zijn de gevolgen voor de mogelijkheden, die de Arbeidsinspectie heeft om bij detacheringen van werknemers uit Roemenië of Bulgarije te controleren of de geldende arbeidsvoorwaarden worden nageleefd? Kunt u aangeven op grond van welke criteria de Arbeidsinspectie kan vaststellen of er sprake is van een legitieme detachering, dan wel een schijnconstructie, die is bedoeld om onder de Nederlandse normen te duiken?
Zoals vermeld is bij vraag 2 wijzigt het beleid niet. De wijze waarop door de Arbeidsinspectie wordt geïnspecteerd wijzigt evenmin. De Arbeidsinspectie zal in het kader van het toezicht op naleving van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: Wav) en van de andere toepasselijke sociale regelgeving blijven controleren of geen ongeoorloofde constructies worden toegepast waarmee op oneigenlijke wijze toegang tot de Nederlandse arbeidsmarkt verkregen wordt en of de toepasselijke wetgeving wordt nageleefd.
Welke mogelijkheden ziet u om oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden vanuit EU-landen door detacheringsconstructies en (schijn)-zelfstandigheid tegen te gaan, in de situatie dat sprake is van volledig vrij verkeer van werknemers?
Indien sprake is van volledig vrij verkeer van werknemers, bestaat voor werkgevers minder reden om gebruik te maken van schijnconstructies om de tewerkstellingsvergunningplicht te omzeilen. Wel moet worden voldaan aan de overige arbeidswetgeving, voor zover deze van toepassing is. Schijnzelfstandigheid vindt echter ook plaats om fiscale redenen, los van of er vrij werknemersverkeer geldt.
Bent u met ons van mening dat de discussie over een eerlijke concurrentie ook op Europees niveau gevoerd moet worden? Bent u bereid om u er op Europees niveau sterk voor te maken dat Nederland (net als Belgie: Limosa) ruimte krijgt om een meldplicht in te voeren voor uit het buitenland gedetacheerde werknemers en in het buitenland gevestigde/ingeschreven zelfstandige zonder personeel (zzp’ers) die in Nederland komen werken, zodat de Belastingdienst en het UWV beter kunnen controleren (bijv. op Verklaring arbeidsrelatie (VAR-verklaring) en E101-formulier voor afdracht sociale zekerheid) en de Inspectiediensten gerichter kunnen handhaven?
Zoals aangegeven in mijn brief van 18 november, onderzoekt het kabinet of het in België gehanteerde systeem een bijdrage kan leveren aan de aanpak van schijnconstructies. Hierbij wordt ook betrokken dat dit systeem volgens de Europese Commissie in strijd is met het vrij verkeer van diensten in de EU.
Ook wil ik bestaande registratieplichten voor EU-burgers, zoals de GBA en de registratie bij de IND, strakker handhaven, zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 14 april 2011 De genoemde registraties raken een bredere groep dan alleen zelfstandigen.
De toegang tot archieven in beheer van het Marechausseemuseum in Buren |
|
Ronald van Raak |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Mag het Marechausseemuseum in Buren onderzoekers inzage in archieven weigeren louter op grond van het feit dat zij naar de opvatting van de beheerder «commerciële bedoelingen» zouden hebben?1
Ja. Het Marechausseemuseum is een onafhankelijke, particuliere stichting die zelf mag bepalen wie wel en niet toegang heeft tot zijn particuliere archieven.
Voor «afgedwaald» overheidsarchief verwijs ik naar het antwoord op vraag 4.
Is het aan de beheerder van een archief om te beoordelen of een onderwerp van historische interesse al voldoende is beschreven?
Nee. De beheerder van een particulier archief mag wel beoordelen wie toegang krijgt tot dat archief.
Hoe kan een aanvrager beoordelen of een privé-archief ook overheidsdocumenten bevat die voor iedereen toegankelijk moeten zijn?
Dat is niet eenvoudig. Een onderzoeker met kennis van de organisatie en de processen van de overheid kan aan de hand van een vastgestelde selectielijst, bestandsoverzicht en/of inventaris de herkomst achterhalen van archiefbescheiden die van de overheid afkomstig zijn.
Bent u bereid de Erfgoedinspectie te laten bemiddelen bij de aanvraag van historici Gerard Rooijakkers en Leo Hoeks om voor hun onderzoek naar de Bende van Oss inzage te krijgen in archieven van het Marechausseemuseum in Buren en toe te zien dat hierbij de regels en voorschriften zoals die zijn vastgelegd in de Archiefwet worden gerespecteerd?
Nee. De Erfgoedinspectie is er niet om te bemiddelen in onenigheid tussen historici en onafhankelijke musea.
Op basis van de Archiefwet 1995 houdt de Erfgoedinspectie toezicht op de vorming en op het beheer en behoud van de archieven van de centrale overheid. De Erfgoedinspectie toetst de registratie, toegankelijkheid, veilige en duurzame opslag, selectie en vernietiging van archiefstukken.
De onderhavige kwestie geeft een signaal dat er mogelijk overheidsarchief aanwezig is in het Marechausseemuseum. Dit signaal is door de Algemeen Rijksarchivaris aan de Erfgoedinspectie doorgegeven. De Erfgoedinspectie heeft in 2006 en 2008 bij de Koninklijke Marechaussee een inspectie verricht naar de toepassing van de Archiefwet 1995. In de rapportage is de KMar geattendeerd op het risico dat een deel van haar archief buiten beheer is geraakt en dat zich in het Marechausseemuseum te Buren een hoeveelheid archiefbescheiden kan bevinden. De KMar onderzoekt dit momenteel. Afhankelijk van de uitkomsten zal de Erfgoedinspectie verder handelen. Mogelijk zijn er overheidsstukken die (eventueel als kopie) naar een rijksarchiefbewaarplaats overgebracht zullen worden.
Het bericht dat de eurocrisis een meevaller van 7,5 miljard euro oplevert |
|
Bruno Braakhuis (GL) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «De eurocrisis levert de schatkist juist 7,5 miljard op» in de Volkskrant van 12 oktober 2011?
Ja.
Kunt u toelichten of de gemaakte berekeningen in dit artikel aannemelijk zijn? Zo ja, kunt u uitleggen waarom? Zo nee, bent u bereid alternatieve berekeningen te laten zien?
De berekeningen zijn aannemelijk bij de gehanteerde veronderstellingen. Het valt namelijk niet te zeggen hoe de economische variabelen – waaronder de rentetarieven – zich ontwikkeld zouden hebben zonder crisis. Het is op zich juist dat als in de jaren 2009, 2010 en 2011 tegen tarieven geleend had moeten worden die in 2007 golden, de Staat hogere rentekosten had gehad. Het effect van de lagere rentetarieven is echter maar een deel van het verhaal, zoals ook de Volkskrant opmerkt. De staatsschuld is vanaf 2008 immers aanzienlijk opgelopen. Dit leidt juist tot hogere rentekosten. Samenvattend: er is sprake van twee tegengestelde effecten: een prijseffect (lagere rente) en een volume-effect (hogere schuld). Per saldo zijn de rentekosten op de staatsschuld sinds 2007 toegenomen.
In het genoemde artikel wordt gesteld dat de rente sinds 2007 gedaald is, waardoor de rentelasten lager waren dan voorzien, klopt dit? Wordt deze rentemeevaller veroorzaakt door de crisis?
Ja, de rentelasten zijn lager dan voorzien, maar ze zijn wel gestegen (zie antwoord op vraag 2). De lagere tarieven en de hiermee gepaard gaande meevaller kan niet geheel los worden gezien van de crisis. De Nederlandse Staat behoort tot de meest kredietwaardige partijen in Europa. In tijden van crisis vluchten beleggers naar in hun ogen veilig schuldpapier. De relatief sterke vraag naar Nederlands schuldpapier wordt mede veroorzaakt doordat de overheidsfinanciën er goed voorstaan ten opzichte van andere EU-lidstaten en de reputatie van Nederland op het gebied van budgettaire discipline. Deze reputatie wordt in de ogen van de financiële wereld bevestigd door ondermeer het prudente financieel beleid in de meerjarenbegroting tot en met 2015, het adresseren van het houdbaarheidstekort en de transparante wijze van omgaan met risico’s. De sterke reputatie en de bereidheid van Nederland om tekorten en schuld terug te brengen dragen in het bijzonder in een crisissituatie bij aan de gunstige rentetarieven die de Nederlandse Staat betaalt op zijn leningen.
Het kabinet stuurt op het EMU-saldo en op de inkomsten- en uitgavenkaders; op welke wijze wordt gestuurd op het houdbaarheidstekort? Wordt hierbij niet alleen gekeken naar de staatsschuld, maar ook naar de mate waarin hervormingen leiden tot verbeterde houdbaarheid?
Voorafgaand aan deze kabinetsperiode is de houdbaarheidsopgave voor de lange termijn door het CPB in beeld gebracht. Met het regeerakkoord wordt in deze kabinetsperiode reeds ruim 80% van die opgave gedekt. Voor een groot deel gebeurt dit door het advies van de Studiegriep Begrotingsruimte op te volgen om 18 miljard euro om te buigen in 2015. Deze 18 miljard bestaat ten dele uit hervormingen die direct in minder uitgaven resulteren, zoals bijvoorbeeld het streven naar een compacte overheid. Ten dele bevat dit pakket ook hervormingen die op lange termijn extra opbrengsten opleveren, zoals de hervormingen aan de onderkant van de arbeidsmarkt en sociale zekerheid. Ook de verhoging van de AOW-leeftijd verbetert de houdbaarheid van de overheidsfinanciën. De maatregelen van het kabinet leiden op langere termijn tot een verbetering van de houdbaarheid van de overheidsfinanciën met 24 miljard euro hetgeen overeenkomt met 80% van het houdbaarheidstekort.
Zoals vastgelegd in de Begrotingsregels 2011–2015 (als bijlage bij de startnota aan u verzonden) voert het kabinet verantwoord financieel-economische beleid via onder meer het hanteren van een signaalmarge. Wanneer deze overschreden wordt, dienen aanvullende maatregelen te worden genomen om het beoogde saldo aan het eind van de kabinetsperiode weer in zicht te krijgen.
Dat is anders met het houdbaarheidstekort. Hiervoor bestaan verschillende redenen. Een belangrijke overweging is bijvoorbeeld dat de berekening van het houdbaarheidstekort (lange termijnraming) met nog veel meer onzekerheden is omgeven dan de berekening van het EMU- saldo (korte en middellange termijnraming). Zo hangt het houdbaarheidstekort af van relatief slecht te voorspellen grootheden zoals de ontwikkeling van de levensverwachting, de gemiddelde economische groei over lange tijdvakken, of bijvoorbeeld de gezondheidsinschatting van oudere inwoners of het tempo van het opraken van aardgasreserves. Het EMU-saldo daarentegen is een grootheid die op transactiebasis relatief goed te meten is. Door de begrotingsregels na te leven, met name door het sluiten van de kaders en in te grijpen als de signaalmarge wordt overschreden, blijft het oplossen van een groot gedeelte van de houdbaarheidsopgave in beeld.
Gegeven het specifieke karakter van de schuldencrisis en de historisch grote begrotingstekorten in 2009 en 2010 zet het kabinet in op snel herstel naar solide overheidsfinanciën. Belangrijke hervormingen worden zoals hierboven aangegeven daarbij niet uitgesteld.
Bij welke hoogte van het houdbaarheidstekort zal het kabinet besluiten tot extra maatregelen, ook in het geval dat hierdoor de uitgavenkaders en EMU-saldo niet overschreden worden? Op welke manier zal dan gekeken worden naar hervormingen, in plaats van kil bezuinigen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u de gevolgen van de crisis op het houdbaarheidstekort inzichtelijk maken?
Zie antwoord vraag 4.
Wat vindt u van de adviezen van OECD, Europese Commissie, IMF, SER, CPB en de recente oproep van 90 prominente Europeanen, om niet verder te bezuinigen, maar te investeren in groei en hervormingen? Bent u van plan deze adviezen over te nemen?
Zoals toegelicht in de Miljoenennota 2012 werkt het kabinet aan het op orde brengen van de overheidsfinanciën en het versterken van het groeivermogen. Het kabinet voert diverse hervormingen door en investeert in de toekomstige concurrentiekracht van Nederland. Het Nederlandse beleid kan op instemming rekenen van internationale organisaties, rating agencies en de financiële markten. Daardoor leent Nederland nu goedkoop. Tegelijkertijd is duidelijk dat ook in Nederland de overheidsfinanciën sterk zijn verslechterd. De ruimte voor het opvangen van nieuwe tegenvallers is daarmee afgenomen. In het regeerakkoord heeft het kabinet een signaalmarge opgenomen om te vermijden dat de overheidsfinanciën te sterk kunnen verslechteren. Met deze signaalmarge, die is ingesteld op advies van de Studiegroep Begrotingsruimte, is naar mening van het kabinet een redelijke balans gevonden tussen enerzijds de wenselijkheid de automatische stabilisatoren te laten werken en anderzijds de noodzaak om de overheidsfinanciën op orde te brengen.
Hoe ziet u in dit kader begrotingsregel 22, die bepaalt dat rentemeevallers naar de staatsschuld vloeien maar rentetegenvallers gecompenseerd moeten worden onder het uitgavenkader? Klopt het dat zonder begrotingsregel 22 in drie jaar 7,5 miljard euro minder bezuinigd had hoeven worden in het dal van de crisis?
De rentelasten waren in de periode 2007–2010 niet opgenomen onder het uitgavenkader. Mee- en tegenvallers ten opzichte van de ramingen bij het Coalitieakkoord 2007 liepen direct door in het EMU-saldo en daarmee in de EMU-schuld. Rentemeevallers creëerden dus geen ruimte onder het uitgavenkader. In deze kabinetsperiode zijn de rentelasten teruggebracht onder het uitgavenkader. Als gevolg van de rentemeevallerformule (begrotingsregel 22) wordt het uitgavenkader gecorrigeerd (verlaagd) voor zover de rentelasten lager zijn dan de oorspronkelijk geraamde rente-uitgaven. Meevallers ten opzichte van de raming creëren dus nog steeds geen ruimte onder het uitgavenkader, maar leiden tot een lager EMU-saldo en daarmee lagere schuld.
Kunt u uiteenzetten wat de steunoperaties aan de financiële sector en het eurogebied op dit moment gekost hebben en daarbij een uitsplitsing maken naar leningen, garanties en andere vormen van steun?
In het kader van de steunoperaties t.b.v. de financiële sector en het eurogebied zijn deelnemingen aangegaan, en zijn leningen en garanties verstrekt. Zoals uit onderstaande tabel blijkt, is een groot deel hiervan inmiddels terugbetaald (zie kolom: hoofdsom). De leningen en deelnemingen leiden tot een hogere staatsschuld. Als gevolg hiervan stijgen de totale rentelasten op staatsschuld.
Vanwege de integrale benadering van schuldmanagement, is het lastig deze rentelasten toe te bedelen aan specifieke interventies / instrumenten. Globaal kan wel een inschatting worden gemaakt van de rentelasten.
Jaar (in mln)
Hoofdsom
interventies
Toerekenbare rentelasten (A)
Overige lasten
(B)
Totale lasten
(A+B)
Baten (C)
Garanties
2008
82 667
450
9
459
502
2 740
2009
43 765
2 036
106 + 31
2 173
2 126
79 712
2010
42 192
1 493
3
1 496
982
68 766
2011
40 059
1 333
8
1 341
2 617 +
137 482
som
5 312
157
5 469
6 227
Te zien valt dat cumulatief 5,3 miljard euro aan rentelasten toerekenbaar is aan leningen en deelnemingen. De totale lasten a.g.v. interventies bedragen bijna 5,5 miljard euro.
Naast deze lasten zijn er ook baten te onderscheiden. Deze bestaan uit: dividenden, rentevergoedingen en andere specifieke vergoedingen (fees). Vanaf 2008 is cumulatief voor 6,2 miljard euro aan baten gerealiseerd (zie tabel). Het kan geconcludeerd worden dat het saldo van baten en lasten op dit moment dus 758 miljoen euro positief bedraagt. Voorzichtigheidshalve moet hierbij wel worden opgemerkt dat dit een tussentijds resultaat betreft. Pas na het beëindigen van alle steunmaatregelen kan definitief het resultaat op interventies worden vastgesteld. Tot slot wil ik opmerken dat een deel van de baten – conform de bepalingen van Eurostat – niet volledig saldorelevant zijn. Alle genoemde lasten zijn dat wel waardoor het hier gemelde positieve resultaat niet zodanig in het EMU-saldo tot uitdrukking komt.
Aan de verstrekte garanties zijn geen kosten verbonden aangezien zich tot op heden geen schades hebben voorgedaan. Relevant hierbij is dat de recente verhoging van het garantieplafond van Nederland t.b.v. het EFSF tot maximaal 97,8 miljard euro, enigszins een vertekend beeld kan geven, aangezien slechts een veel kleiner deel hiervan ook daadwerkelijk benut is.
Kunt u uiteenzetten op welke wijze de Nederlandse overheid sinds 2007 meevallers heeft ervaren en welke meevallers er met redelijke zekerheid te verwachten zijn ten gevolge van de eurocrisis tot 2015?
Dit is niet mogelijk, omdat niet te zeggen valt hoe de uitgaven en inkomsten zich ontwikkeld hadden zonder eurocrisis.
Kunt u een voorlopig saldo van kosten en meevallers sturen en een verwachting van dit saldo tot 2015?
Bijlage 7 van de Miljoenennota 2012 bevat het budgettair overzicht interventies t.b.v. de financiële sector waarin de meest recente ramingen voor de directe uitgaven en opbrengsten die hiermee samenhangen, staan opgenomen.
Bent u zich bewust van het feit dat het draagvlak voor de steunoperaties aan de financiële sector en de eurozone kwetsbaar is door de terechte zorgen onder de bevolking over berichten dat deze steun miljarden kan kosten? Kunt u in deze context toelichten waarom het kabinet de risico’s, kosten en garanties wel telkenmale naar buiten brengt, maar nog nooit heeft uitgelegd op welke wijze de crisis ook zorgt voor meevallers?
Het kabinet is zich terdege bewust van de risico’s die aan de programma’s kleven en de zorgen die hierover leven. Het kabinet heeft zich dan ook hard ingezet om de risico’s te beheersen. De vraagsteller wordt in dit verband verwezen naar de Miljoenennota 2012. Hierin wordt onder andere ingegaan op het belang van Europa voor Nederland en het belang van financiële stabiliteit, waarbij, onder andere, wordt toegelicht hoe de crisis de rente in de noordelijke lidstaten heeft verlaagd, dat exporteurs kunnen profiteren van een lagere eurokoers en dat Nederland een zeer aanzienlijk rendement heeft gemaakt op enkele interventies in de financiële sector. Voor de meevallers in de rentelasten ten opzichte van de startnota wordt verder verwezen naar tabel 1.14 van de Miljoenennota 2012.
Het beëindigen van de zorginkoop bij een zorgaanbieder in Twente |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Linda Voortman (GL) |
|
Bent u ervan op de hoogte, dat Menzis heeft besloten geen zorg meer in te kopen bij Bureau SPV?
Ja.
Kent u de onderzoeksgegevens op grond waarvan Menzis tot dit besluit is overgegaan?
Nee, ik ben niet op de hoogte van de onderzoeksgegevens op basis waarvan Menzis heeft besloten het contract met het bureau SPV op te zeggen.
Kan de Kamer dit onderzoek ook ontvangen?
Ik beschik niet over deze onderzoeksgegevens en kan ze derhalve niet aan de Kamer doen toekomen.
Wie ziet toe op beslissingen van zorgverzekeraars, c.q. de zorgkantoren? Wie beoordeelt of de onderzoeken van het zorgkantoor deugdelijk zijn?
De NZa ziet erop toe dat de zorgkantoren de AWBZ rechtmatig en doelmatig uitvoeren. Voor de kwaliteit van onderzoeken en de beslissing met welke zorgaanbieders al dan niet een contract wordt gesloten zijn zorgverzekeraars en zorgkantoren zelf verantwoordelijk. Het staat een partij die zich benadeeld weet door zo’n beslissing uiteraard vrij naar de rechter te stappen.
Ik hecht er aan hier te melden hoe Menzis haar beslissing heeft voorbereid. Behalve dat het hierboven genoemde onderzoek is ingesteld, is het zorgkantoor geruime tijd in gesprek geweest met zowel het bestuur als met de raad van toezicht van bureau SPV. Deze gesprekken hebben echter niet geleid tot het wegnemen van de twijfel bij het zorgkantoor over de kwaliteit van de geboden zorg. Daarom heeft Menzis besloten geen zorg meer in te kopen bij SPV.
Daartoe zijn zorgverzekeraars en zorgkantoren ook zelfstandig bevoegd. Zorgkantoren zijn bij het inkopen van extramurale AWBZ-zorg vrij om te bepalen welke zorgaanbieders zij wel en niet contracteren, er geldt voor deze AWBZ-zorg geen contracteerplicht. Als de geleverde zorg niet voldoet aan de eisen die het zorgkantoor daaraan stelt en die zijn vastgelegd in het contract dat zij met de zorgaanbieder sluiten, dan kan het zorgkantoor het contract beëindigen en/of niet verlengen. Ik vind het – in algemene zin – belangrijk dat zorgkantoren hun verantwoordelijkheid nemen en erover waken dat zorgaanbieders kwalitatief goede en doelmatige zorg leveren.
Als een organisatie bezwaar maakt tegen een dergelijk besluit van het zorgkantoor, zijn er dan nog andere manieren om dit besluit aan te vechten dan via de rechter?
Nee er zijn geen andere – formele – manieren dan het besluit aan te vechten bij de rechter.
Hebben nieuwe zorgaanbieders, naast de zorgplicht voor de cliënten, ook een inspanningsverplichting jegens de personeelsleden van de organisatie waar door het zorgkantoor geen zorg meer wordt ingekocht?
Formeel hoeven andere zorgaanbieders geen personeelsleden over te nemen van de instelling waar het zorgkantoor geen contract meer mee afsluit. Het is echter denkbaar dat dit wel zal gebeuren en dat met name die zorgaanbieders waarvoor een substantieel aantal cliënten zal kiezen, daartoe bereid zullen zijn.
Het Mor Gabrielklooster |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Wanneer en op welke wijze heeft u de Turkse regering aangesproken in de Raad van Europa naar aanleiding van resolutie 1704 van de Parlementaire Assemblee, zoals u aangeeft in uw antwoorden op onze vragen op 12 oktober?
Resoluties van de Assemblée worden niet in het Comité van Ministers besproken.
Ik heb de Permanente Vertegenwoordiging bij de Raad van Europa geïnstrueerd bij de Turkse vertegenwoordigers aandacht voor deze resolutie te vragen.
Nederland heeft de Mor Gabriël-kwestie regelmatig in EU-verband en in bilaterale contacten met de Turkse overheid, zoals in het gesprek met mijn Turkse collega op 2 februari jl. in Ankara (ref. Kabinetsbrief DWM-251/11), aan de orde gesteld.
Wanneer en op welke wijze zal de Nederlandse regering de Turkse en Griekse regeringen aanspreken op het uitvoeren van deze resolutie en het terugrapporteren aan de Assemblee?
Nederland zal in contacten met desbetreffende landen aandacht vragen zoals in het kader van de Raad van Europa, EU of bilateraal. Verder verwijs ik U naar het schriftelijke antwoord van het CM op 11 april jl. aan Assemblée-lid Omtzigt (nr. 595).
Is de Nederlandse regering bereid om met andere landen hierin op te trekken en gezamenlijk deze twee landen aan te spreken op naleving van de deze resolutie, die zeer duidelijk is over rechten van minderheden?
Nederland trekt bij belangrijke onderwerpen zoals bescherming van religieuze minderheden en de Mor Gabriël-kwestie met gelijkgezinde landen op. Dit gebeurt in het kader van zowel de Raad van Europa als de EU.
Hoe komt het dat u in uw beantwoording op vragen niet stelt dat het Mor Gabrielklooster onder de bescherming van de nieuwe wet in Turkije valt, maar dat de Europese Commissie op 12 oktober in haar voortgangsrapportage (SEC(2011) 1201) stelt dat dit wel het geval is?
De Mor Gabriël-kwestie valt niet onder de nieuwe wet onder de stichtingen, omdat de Syrisch Orthodoxe religie in Turkije geen officieel erkende godsdienst is.
Bent u bereid de Turkse autoriteiten opnieuw te benaderen en te verzoeken dat de zaken rond het klooster beëindigd worden en de rechten van het klooster gewoon te respecteren?
Nederland mengt zich niet in individuele zaken die onder de Turkse rechter zijn. Ik zal in contacten met de Turkse overheid aandacht blijven vragen voor de Mor Gabriël-kwestie.
De cannabisexperimenten binnen de gemeente Utrecht |
|
Coşkun Çörüz (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de radio uitzending waarbij de Utrechtse wethouder uitleg geeft over de cannabisexperimenten binnen de gemeente Utrecht?1
Ja.
Hoe kan het dat de gemeente Utrecht zijn experimenten doorzet, terwijl u in antwoorden op mondelinge (d.d. 15 maart 2011) als schriftelijke (d.d. 7 juni 2011) vragen heeft aangegeven hier tegen te zijn en actief te zullen optreden?2
De wethouder heeft in de betreffende radio-uitzending gemeld dat de gemeente doorgaat met het uitwerken van plannen voor de cannabisexperimenten. Het maken van plannen is op zich niet verboden. De Opiumwet staat echter niet toe dat uitvoering wordt gegeven aan het plan dat betrekking heeft op het gesloten clubmodel voor de teelt en het gebruik van cannabis door volwassenen die recreatief cannabis gebruiken.
Heeft u, zoals toegezegd, zowel de burgemeester als de hoofdofficier van Justitie in Utrecht uw standpunt nogmaals medegedeeld en hen opgeroepen tot actie? Zo ja, hoe kan het dat de wethouder aangeeft nog geen signalen vanuit Den Haag te hebben gehad?
Ik heb de burgemeester en de hoofdofficier nogmaals mijn standpunt laten weten, zoals ik ook heb gemeld in antwoord op eerdere vragen uit uw Kamer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 2128). Ik ga er dan ook vanuit dat mijn standpunt afdoende bekend is bij de gemeente Utrecht.
Weet u dat de Utrechtse wethouder stelt dat deze experimenten juridisch mogelijk zijn op grond van internationale verdragen, terwijl u op15 maart 2011 aangaf dat het niet mogelijk is hiervoor toestemming te geven? Waarom gaat een gemeente door met experimenten die juridische niet mogelijk zijn?
Ja. Het is niet aan mij om de vraag te beantwoorden waarom de gemeente toch doorgaat met de voorbereiding van dit experiment.
Deelt u nog steeds de mening dat deze experimenten moeten stoppen? Welke concrete actie wil u hier nu echt op gaan ondernemen?
Het experiment met het gesloten clubmodel voor de teelt en het gebruik van cannabis door volwassenen die recreatief cannabis gebruiken is in strijd met de Opiumwet en mag daarom niet ten uitvoer worden gebracht. Het Openbaar Ministerie zal dit standpunt kenbaar maken in de lokale driehoek en indien nodig handhavend optreden.
De uitgegeven Bosatlas van het klimaat |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met de Klimaatatlas en het artikel uit het Reformatorisch Dagblad?1
Ja.
Hoeveel belastinggeld heeft het ontwikkelen en het uitbrengen van de Klimaatatlas gekost?
De Bosatlas van het klimaat was een coproductie van Noordhoff Atlasproducties en het KNMI. Het KNMI heeft kennis en feitelijke informatie voor deze uitgave beschikbaar gesteld. Voor de klimaatatlas is geen subsidie verleend
Deelt u de mening dat het kristalhelder is dat het KNMI in de Klimaatatlas partij kiest in het klimaatdebat en dat deze atlas daarom ongeschikt is om als objectieve informatievoorziening te fungeren voor het grote publiek, waaronder kinderen? Zo nee, waarom niet?
Het KNMI heeft voor de atlas uitsluitend feitelijk en objectief vastgestelde informatie aangedragen. Juist daarom kan de Bosatlas van het klimaat een prima rol vervullen in de informatievoorziening over het klimaat in zowel het onderwijs als voor het grote publiek.
Bent u voornemens met de World Meteorological Organization(WMO)-plicht om elke tien jaar een klimaatatlas uit te moeten brengen, te stoppen, zodat het KNMI zich meer kan richten op echt belangrijke taken, zoals het geven van zo goed mogelijke weersverwachtingen en waarschuwingen? Zo nee, waarom niet?
Nederland is niet verplicht om elke tien jaar een klimaatatlas uit te brengen. Ik vind het wel nodig dat regelmatig wordt vastgesteld wat de toestand van het klimaat is. Ten eerste kan dan bepaald worden of er sprake is van klimaatverandering en ten tweede is het klimaat een belangrijk basisgegeven voor maatschappelijke sectoren zoals bouw, landbouw, infrastructuur, transport, natuur, toerisme, energievoorziening, waterhuishouding. Deze sectoren moeten tijdig maatregelen kunnen treffen om zich aan te passen aan klimaatverandering als dat nodig is. Daarvoor is het eens in de 10 jaar vaststellen van de toestand van het klimaat een goede frequentie.
Het artikel "Atoomrel greenpeace" |
|
Marieke van der Werf (CDA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Atoomrel Greenpeace»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het belachelijk is dat medewerkers van Greenpeace mens, dier en milieu (waarvoor zij zeggen zo op te komen) in ernstig gevaar hebben gebracht door een kuil te graven onder de rails waar later een nietsvermoedend kerntransport op zou moeten plaatsvinden?
Dit kabinet kiest voor kernenergie omdat het een belangrijke bijdrage kan leveren aan een energiemix die niet afhankelijk is van één energiebron en tegelijkertijd ook schoon en betaalbaar is. Bij de keuze voor kernenergie heeft dit kabinet direct gekozen voor maximale veiligheid. Dit kabinet staat voor veiligheid en zorgvuldigheid in haar kernenergiebeleid. Dit komt bijvoorbeeld tot uiting in de volle bereidheid om alle lessen uit Japan mee te nemen voor bestaande kerninstallaties en een eventuele nieuwe kerncentrale.
Een keuze voor kernenergie betekent ook een keuze voor een veilig transport van bestraalde splijtstoffen. Ook hier gaat veiligheid voor mens en milieu boven alles. Het ondergraven van spoorrails is geen passende actie van een verantwoord handelende milieuorganisatie.
Het specifieke oordeel laat ik in dit geval aan de rechter. Ik deel het oordeel van het Openbaar Ministerie die in hun persbericht van 13 oktober 2011 concludeert dat het onverantwoordelijk is om treinrails te ondergraven.
Indien het Openbaar Ministerie tot vervolging overgaat dan zal de rechter oordelen of er sprake is van het overtreden van de wet en dan kan de veroordeelde partij mogelijk ook veroordeeld worden in de kosten.
Tegelijkertijd wil ik aantekenen dat de veiligheid van de gebruikte transportcontainers optimaal is. De containers voldoen aan de strengste (inter)nationale wet- en regelgeving omschreven in deKernenergiewet en in het bijzonder het Besluit Vervoer van Splijtstoffen, Ertsen en Radioactieve Stoffen. De transportcontainers zijn bestand tegen de zwaarste (trein)ongevallen en blijven onder die omstandigheid intact.
Bent u van mening dat dit niks meer te maken heeft met actie voeren maar regelrecht te maken heeft met crimineel gedrag waarbij een ramp de ultieme consequentie had kunnen zijn van deze actie?
Zie het antwoord op vraag 2. Ik wil nogmaals benadrukken dat de veiligheid van de transportcontainers optimaal is. De containers voldoen aan de strengste (inter)nationale wet- en regelgeving. De transportcontainers zijn bestand tegen de zwaarste (trein)ongevallen en blijven onder die omstandigheid intact.
Bent u van mening dat bij dit soort acties niet gesproken moet worden van «kernafvalactivisten» maar van criminelen die moedwillig de consequenties van hun onverantwoordelijke gedrag niet onder ogen willen zien?
Het uiteindelijke juridisch oordeel over deze actie is voorbehouden aan de rechterlijke macht. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Bent u daarom ook van mening dat de personen die betrokken zijn geweest bij deze actie zo snel mogelijk moeten worden opgespoord en opgepakt en daarnaast verantwoordelijk moeten worden gehouden voor alle ontstane kosten en overlast?
Het Openbaar Ministerie heeft in het NOS-journaal van 13 oktober 2011 al aangegeven dat desbetreffende actievoerders te willen opsporen en te vervolgen. Hierbij zal worden nagegaan of er personen verantwoordelijk gesteld kunnen worden voor deze actie. De rechtbank zal zich vervolgens buigen over de vraag of deze personen ook schuldig zijn aan strafbare feiten. Ook het vergoeden van mogelijke schade kan dan aan de orde komen.
Weet u of Greenpeace op de hoogte was van de acties van haar medewerkers?
Ik concludeer dat Greenpeace op de hoogte was, gelet op het feit dat men op vrijdag 14 oktober 2011 in een persconferentie zich nadrukkelijk achter deze actie heeft geschaard2. Zie tevens het antwoord op vraag 5.
Bent u van mening dat wanneer Greenpeace op de hoogte was, ook Greenpeace verantwoordelijk moet deze actie worden gehouden voor deze actie en de daarbij behorende ontstane kosten en overlast die het heeft veroorzaakt?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u van mening dat wanneer Greenpeace niet de op de hoogte was van deze actie van haar medewerkers, Greenpeace zich direct dient te distantiëren van deze gevaarlijke actie en ze de medewerkers in kwestie direct zou moeten ontslaan?
Het is aan Greenpeace zelf om zich wel of niet te distantiëren van acties. Ik constateer dat Greenpeace dit in eerste reacties nadrukkelijk niet heeft gedaan en zich duidelijk achter de actie heeft geschaard.
Bent u van plan maatregelen te nemen naar aanleiding van deze verschrikkelijk gevaarlijke gebeurtenis? Zo ja, welke?
De beveiligingsplannen rondom deze transporten van radioactief materiaal worden natuurlijk na elke (trein)reis geëvalueerd. Dit incident zal vanzelfsprekend onderdeel uitmaken van de aanstaande evaluatie.
Bent u voorbereid op rampen die als gevolg van dergelijke acties kunnen voorkomen? Zo ja, hoe?
Zie het antwoord op vraag 2.
Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft deze antwoorden niet mede-ondertekend omdat desbetreffende verantwoordelijkheden zijn overgeheveld naar het ministerie van Veiligheid en Justitie.
GGZ-instellingen die de familie van een patiënt buitenspel zet |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de enquête van het meldpunt «Meld je zorg»1 waaruit blijkt dat GGZ-instellingen hun familiebeleid onvoldoende op orde hebben?
Uit de enquête blijkt dat de familie niet in alle gevallen bij de behandeling betrokken wordt. Familiebetrokkenheid in de GGZ vind ik belangrijk. De situatie dat een kind of partner wordt opgenomen in een instelling, zonder dat de familie weet waarvoor en op welke manier deze persoon wordt behandeld, is in principe niet wenselijk. Ik kan me voorstellen dat dit de betrokken familieleden of naasten verdriet doet. Een psychische stoornis ontstaat vaak niet van het ene op het andere moment, maar is veelal een langduriger proces. De naasten zijn hier in veel gevallen al jarenlang dagelijks mee geconfronteerd. Omdat ik de ontwikkeling van familiebeleid in de GGZ wil ondersteunen, heb ik deze enquête van het meldpunt actief ondersteund door een link hiernaar op te nemen op de overheidswebsite «Dwang in de zorg».
Deelt u de mening dat het betrekken van de familie/naasten de behandeling kan ondersteunen en het herstel zelfs kan versnellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om de positie van de familie/naastbetrokkenen te verbeteren en ervoor te zorgen dat het wettelijk recht op informatievoorziening wordt nageleefd?
Ja, die mening deel ik. De ontwikkeling van een breed ingevoerd familiebeleid in de GGZ staat nog in de kinderschoenen. Steeds meer GGZ-instellingen onderkennen echter het belang om beleid op dit punt te ontwikkelen en tot uitvoering te brengen. Daarnaast worden methodieken en hulpmiddelen in het kader van preventie en betrokkenheid bij de behandeling ontwikkeld, zoals cursussen psycho-educatie voor familieleden en het werken met de triadekaart. Deze ontwikkelingen juich ik van harte toe.
Een wettelijk recht op informatievoorziening is geregeld in het Burgerlijk Wetboek. Op basis van die wetgeving bestaan er uiteindelijk mogelijkheden om binnen de wettelijke regels het recht op informatievoorziening af te dwingen.
Hebben alle GGZ-instellingen in ons land een familiebeleid vastgelegd? Zo nee, waarom niet?
Nee, nog niet. Het belang van familiebeleid wordt in de sector wel onderkend. Het ontwikkelen en uitvoeren van beleid op dit punt duurt echter een aantal jaren. In de GGZ wordt hier hard aan gewerkt. Er zijn veel goede voorbeelden, maar tegelijkertijd is er nog veel te doen waar het familiebeleid betreft. Een aandachtspunt bij het zetten van verdere stappen is de privacy van de patiënt/cliënt en de wetgeving hierover, die de grenzen bepaalt van het contact tussen de familie en de hulpverlener en het beroepsgeheim van de hulpverlener.
Kunt u voorbeelden noemen van instellingen waar het familiebeleid goed is geregeld, de zogenaamde best-practices? Zo nee, waarom niet?
Ypsilon (de vereniging van familieleden en betrokkenen van mensen met schizofrenie of een psychose) heeft een aantal GGZ organisaties afgelopen jaren genomineerd en een publieksprijs voor goed familiebeleid gegeven. Familieleden mogen vanaf 2012 hierover hun oordeel geven via www.familiester.nl. De vereniging wordt daarin gesteund door een klankbordgroep met vertegenwoordigers uit alle sectoren die voor de prijs van belang zijn, waaronder ook het Landelijk Platform GGz (LPGGz). Goede voorbeelden worden vanaf eind dit jaar op de website van dit platform vermeld en de beste voorbeelden worden met een familiester gehonoreerd. Initiatieven als de triadekaart (gericht op afspraken over familiebetrokkenheid) worden steeds breder ingevoerd in de GGZ. In deze kaart leggen patiënt/cliënt, familie en de behandelaar neer over welke taken zij het met elkaar willen hebben, hoe zij deze taken onderling verdelen, en welke afspraken zij maken over de uitvoering van deze taken en de ondersteuning hiervan. Er zijn al meer dan 10 000 triadekaarten verspreid.
Qua instellingen weet ik dat bijvoorbeeld GGnet het 2e jaar ingaat met familiebeleid dat is gebaseerd op het gebruik van deze triadekaart. Daarnaast is Altrecht een voorbeeld van een instelling die familiebeleid hanteert en ook investeert om dit te verbeteren. GGZ inGeest is ook een instelling die begin dit jaar nieuwe richtlijnen voor familiebeleid heeft gepresenteerd.
Wat zijn de redenen dat meer dan de helft van de familie/naastbetrokkenen geen informatie krijgt over de diagnose, hoewel zij daar wettelijk recht op hebben?
Uit de uitkomsten van de enquête blijkt dat 49% van de familie of naasten wel informatie verkrijgt over de diagnose. 30% van de familie of naasten krijgt deze informatie niet. 18% heeft deze informatie wel gekregen, maar die was niet duidelijk. Deze familieleden of naasten hebben niet allemaal een wettelijk recht op informatie. Ouders van minderjarige kinderen, mentoren, curatoren of bewindvoerders hebben dat wel. Zoals uit het persbericht over de enquête blijkt, zijn deze mensen met een wettelijk recht, ook al was dit maar een kleine groep mensen binnen de enquête, nauwelijks betrokken bij de behandeling. De redenen hiervoor kunnen divers zijn. Mogelijk zijn deze mensen en wellicht de behandelaars niet afdoende op de hoogte van het rechtop informatie wat deze mensen hebben. Daarnaast komt in de ggz ook regelmatig de situatie voor dat een ggz-cliënt niet wil dat de familie wordt geïnformeerd over zijn of haar problematiek. Ik zal hieraan nadrukkelijk aandacht schenken op de website www.dwangindezorg.nl.
Deelt u de mening, dat het onzinnig is om via criteria van het inkoopbeleid van zorgverzekeraars ondersteuning en informatievoorziening van en voor de familie/naasten te regelen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. In de bijlage van de inkoopgids 2012 is de indicatorenset familiebeleid opgenomen, ontwikkeld in opdracht van de LPGGz en zorgverzekeraars Nederland (ZN). Dat geeft aan dat verzekeraars het belang van familiebetrokkenheid in de GGZ onderkennen.
In de komende jaren is de verwachting dat steeds meer zorgverzekeraars via hun inkoopbeleid actief hierop zullen gaan sturen. De verwachting is dat de kwaliteit van zorg verbetert en dat zorgkosten wellicht verminderen als sprake is van een goede samenwerking tussen familie, cliënt en hulpverlener.
Deelt u de mening, dat het een taak van de overheid is om informatievoorziening en ondersteuning voor en van de familie/ naasten te waarborgen in beleid voor GGZ-instellingen? Zo ja, hoe en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Vanuit het ministerie van VWS is de afgelopen jaren een belangrijke impuls gegeven aan familie betrokkenheid door de landelijke introductie van de familievertrouwenspersoon (fvp). Deze persoon is een vertrouwenspersoon, die familie en naasten van GGZ-patiënten/cliënten bijstaat. De belangen van familieleden en naasten zijn niet altijd dezelfde als die van de patiënt/cliënt: vandaar een aparte vertrouwenspersoon voor de familie. Volgens de planning zullen eind 2011 25 grote GGZ-instellingen beschikken over een familievertrouwenspersoon. Binnen de begroting van VWS is voor 2012 voor de Landelijke Stichting Familievertrouwenspersonen € 1,08 mln beschikbaar. De financiering wordt steeds voor 1 jaar beschikbaar gesteld. Daarnaast is ook een landelijke telefonische hulplijn beschikbaar voor familieleden en naasten.
Verder overweeg ik om in het kader van de aanbieding van de nota naar aanleiding van het verslag en de nota van wijziging van de Wet verplichte GGZ een verplichting op te nemen om in zorgplannen afspraken vast te leggen over eventuele familiebetrokkenheid. Die afspraak kan overigens ook inhouden dat indien bijvoorbeeld sprake is van ernstige mishandeling, eventuele familiebetrokkenheid niet gewenst is of daar terughoudend mee wordt omgegaan.
De dreigende sluiting van de afdeling acute verloskunde in Meppel |
|
Nine Kooiman |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de afdeling acute verloskunde in Meppel dreigt te sluiten?1
Na overleg met de diverse betrokkenen blijkt dat van een dreigende sluiting momenteel geen sprake is. Wel wordt door het Diaconessenhuis in Meppel en de Isala kliniek in Zwolle, in samenspraak met Achmea, gewerkt aan een regiovisie op de ziekenhuiszorg. In deze visie komen diverse behandelingen aan bod, waaronder de (acute) verloskunde. Of er al dan niet besloten wordt tot sluiting van de afdeling verloskunde in Meppel hangt af van hetgeen er in de visie wordt bepaald. De diverse betrokken partijen geven hierbij aan dat kwaliteit, toegankelijkheid en doelmatigheid van zorg leidend zijn in het opstellen van de regiovisie. Ik zal de betrokken partijen onverminderd houden aan geldende wet- en regelgeving, waaronder de 45 minuten norm. Zowel het ziekenhuis in Meppel als Achmea geven aan dat er geen sprake is van een verplaatsing van de acute verloskundige zorg naar Zwolle voordat de kwaliteit en de toegankelijkheid, zoals vastgelegd in wet- en regelgeving, is geborgd.
Klopt wat de Verloskundigen Kring Meppel en omstreken aangeeft, namelijk dat de afdeling verloskunde in het Diaconessenhuis binnen nu en december 2012 moet sluiten? Zo ja, wat gaat u doen om dit te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze gaat u de acute verloskunde in Meppel behouden, zoals de Kamer u heeft opgedragen op 17 februari jl.?2
Zoals gezegd is kwaliteit en toegankelijkheid voor mij leidend in de discussie rond de acute verloskunde, ook in deze regio. Ik wacht de regiovisie ter zake af.
Wilt u toelichten tegen welke problemen de regiomaatschap gynaecologen Zwolle-Meppel nu aanloopt, waardoor zij aangeeft bang te zijn dat zij niet kan voldoen aan de nieuwste normen voor acute verloskunde? Wat gaat u doen om deze problemen op te lossen?
Om aan de 15 minutennorm en de bewakings- en begeleidingsnormen, zoals deze zijn voorgesteld door de stuurgroep zwangerschap en geboorte, te voldoen is per ziekenhuis een minimumbezetting aan gynaecologen en andere specialisten, zoals anesthesiologen, nodig. Deze normen zijn voorgesteld om de babysterfte in Nederland terug te dringen, maar zijn nog niet van kracht, omdat er op dit moment onvoldoende professionals beschikbaar zijn. De IGZ maakt momenteel in alle ziekenhuizen een inventarisatie van wat de ziekenhuizen nodig hebben om aan deze normen te voldoen. Ook de koepels doen momenteel onderzoek naar wat op landelijk niveau nodig is om aan deze voorgestelde normen te kunnen voldoen. Begin 2012 laat ik u weten wat de uitkomsten hiervan zijn en hoe met de normen en de geconstateerde knelpunten moet worden omgegaan.
Klopt het dat als de verloskundige zorg in Meppel wegvalt, er 7100 mensen buiten de bereikbaarheidsnorm van 45 minuten zullen vallen? Zo ja, bent u bereid onverkort vast te houden aan deze bereikbaarheidsnorm?
Als gezegd hebben betrokken partijen toegezegd geen stappen te nemen met betrekking tot het sluiten van de afdeling verloskunde in Meppel voordat de kwaliteit en toegankelijkheid van verloskundige zorg is geborgd. Hierover worden ook gesprekken gevoerd met het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ). Ik houd onverkort vast aan de 45-minutennorm.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen, waarin u stelde niet te willen ingrijpen bij de sluiting van de afdeling verloskunde in Oss omdat de kwaliteit van zorg en de bereikbaarheid van acute verloskunde naar uw oordeel geen gevaar loopt? Mag uit uw beantwoording worden afgeleid dat u zult ingrijpen indien de kwaliteit en bereikbaarheid wel gevaar lopen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat betekent dit voor uw opstelling met betrekking tot de acute verloskunde in Meppel?3
In eerste instantie ligt de verantwoordelijkheid van het bieden van toegankelijke en verantwoorde zorg bij de zorginstelling zelf. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) houdt toezicht op de kwaliteit van de zorg, waaronder acute verloskunde, en monitort de 45 minuten norm. Ook het ROAZ heeft de taak om, wanneer «witte vlekken» in de voorzieningen ontstaan daar in overleg met betrokken partijen een oplossing te vinden. Ten aanzien van kwaliteitszorg en bereikbaarheid van acute verloskunde zijn landelijke criteria vastgelegd. Daaraan zal onverkort worden vastgehouden.
Wilt u onderzoeken in welke mate de acute verloskunde in andere regio’s gevaar loopt, waaronder in Almelo? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer informeert u de Kamer over de uitkomsten?
Het is aan genoemde partijen om hun verantwoordelijkheid ten aanzien van kwaliteit en bereikbaarheid te nemen. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 4 heb aangegeven is de IGZ bezig met een inventarisatie inzake voorgestelde normen waarvan ik u de resultaten begin 2012 zal toesturen.
De dreigende sluiting van de acute verloskunde in Meppel |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de brief van De Verloskundige Kring Meppel e.o. over de dreigende sluiting van de acute verloskunde in Meppel?
Ja.
Klopt het dat er nog steeds plannen bestaan om de afdeling verloskunde in Meppel eind 2012 te sluiten?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 1 en 2 van het lid Kooiman (SP), ingezonden 14 oktober 2011 (vraagnummer 2011Z20387).
Klopt het dat u in maart 2011 het Diaconessenziekenhuis te Meppel hebt verzocht niet over te gaan tot sluiting? Wat is er sindsdien ondernomen om sluiting te voorkomen?
Ik heb het ziekenhuis verzocht niet over te gaan tot sluiting voordat geborgd is dat in de regio aan normen ten aanzien van kwaliteit en bereikbaarheid kan worden voldaan.
Deelt u de mening dat onduidelijkheid over de toekomst van de acute verloskundige zorg in Meppel ongewenst is?
Niemand is gebaat bij onduidelijkheid. De verwachting is dat de genoemde regiovisie voor alle betrokkenen meer duidelijkheid zal geven omtrent de verloskundige zorg in Meppel en omstreken.
Deelt u de mening dat de betrokken ziekenhuizen en het maatschap gynaecologie zich in moeten zetten om de acute verloskundige zorg in Meppel te behouden?
Zie mijn antwoord op vraag 3 van het lid Kooiman (SP), ingezonden 14 oktober 2011 (vraagnummer 2011Z20387).
Wat is uw reactie op het verzoek van de Verloskundige Kring Meppel e.o. om op basis van de Wet toelating zorginstellingen (WTZi) een voorschrift te verbinden aan de bestaande toelating van het Diaconessenhuis in Meppel dat zij verplicht is de afdeling voor acute verloskundige zorg open te houden? Bent u van plan aan dit verzoek gehoor te geven? Zo nee, wanneer is wat u betreft het moment om wel een dergelijk voorschrift aan de bestaande toelating te verbinden?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 6 van het lid Kooiman (SP), ingezonden 14 oktober 2011 (vraagnummer 2011Z20387).
Wat is uw reactie op het niet betrokken zijn van de verloskundigen bij de gesprekken over de regiovisie die door ziekenhuizen en zorgverzekeraars wordt opgesteld?
De ziekenhuizen geven aan dat, aangezien de regiovisie zich richt op de zorg zoals deze in de ziekenhuizen wordt geboden, de gesprekken inzake de regiovisie in eerste instantie met de ziekenhuizen en de verzekeraar worden gevoerd. Uit de brief van de verloskundige kring Meppel e.o. maak ik op dat in een eerder stadium wel met de verloskundigen is gesproken over de toekomst van de verloskundige zorg in Meppel, maar dat zij later niet meer betrokken zijn. Ik hecht er echter groot belang aan dat (ook) ten aanzien van verloskundige zorg wordt gezocht naar een ketenbrede aanpak. Om die reden zal ik betrokken partijen verzoeken om in het kader van de regiovisie nogmaals in gesprek te gaan met de verloskundigen. Wat dit uiteindelijk voor de visie op de verloskundige zorg in Meppel betekent is een verantwoordelijkheid van de betrokken partijen zelf.
Hoever is het onderzoek van Wet toelating zorginstellingen(IGZ) naar de plannen van de ziekenhuizen met betrekking tot concentratie van verloskundige zorg? Wanneer verwacht u deze rapportage naar de Kamer te kunnen sturen?
In de beantwoording van deze vraag ga ik ervan uit dat u doelt op het onderzoek van de Inspectie voor de Gezondheidszorg naar de plannen van de ziekenhuizen voor de implementatie van de normen van de stuurgroep zwangerschap en geboorte. Dit onderzoek loopt op schema en de resultaten zullen begin 2012 aan uw Kamer worden toegestuurd.
Het verplicht centraal melden van vermissingen |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het pleidooi van AMBER Alert Nederland, om het model «Cel Vermiste Personen» van de Belgische federale politie als voorbeeld te stellen iedere vermissing onmiddellijk melden bij een centraal punt om optimaal gebruik te maken van de kennis die centraal aanwezig is op het gebied van vermissingen en dus ook de benodigde expertise op afroep beschikbaar hebben?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat uw voorganger al heeft aangegeven een verplichte melding van vermissingen na te streven maar dat dit tot op heden nooit is geformaliseerd?
Nee. Mijn voorganger heeft in het mondeling vragenuur van 16 maart 2010 gezegd dat er een norm gesteld moet worden voor het melden van vermissingen, dat het KLPD hierin centraal moet staan en dat de regiokorpsen de discipline moeten opbrengen om dat binnen een termijn van 2 uur te melden. Hieruit blijkt niet dat mijn voorganger een verplichte melding nastreefde. Uit het toenemend aantal meldingen bij het KLPD in de afgelopen jaren blijkt wel dat meer korpsen de weg weten te vinden naar het landelijk bureau.
Deelt u de mening dat het verplicht stellen van de melding van toegevoegde waarde is als het gaat om de snelheid en zorgvuldigheid waarmee vermissingszaken kunnen worden afgehandeld? Zo nee, waarom niet?
Ja Ik ben voorstander van het invoeren van een meldingsplicht van de regionale korpsen aan het KLPD van de meest urgente vermissingen (categorie 1).
Deelt u tevens de mening dat het formaliseren van de verplichtstelling een kleine moeite is? Zo ja, kunt u aangeven per wanneer zal de verplichtstelling een feit zijn? Zo nee, waarom niet?
De onduidelijkheid rond inkomens van huiartsen en onderzoek van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bereid naast de Nza een tweede instantie, bijvoorbeeld een universitair onderzoeksinstituut dat het vertrouwen geniet van de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV), te betrekken bij het vaststellen van het werkelijke inkomen van de huisarts in Nederland? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) zal een onderzoek doen naar de praktijkkosten en opbrengsten van huisartsenpraktijken. Als zelfstandig bestuursorgaan is de NZa wettelijk belast met het vaststellen van prijzen en prestaties op het terrein van de Nederlandse gezondheidszorg en heeft zij een aanzienlijke kennis en ervaring op het gebied van kostenonderzoeken in diverse zorgsectoren. Bovendien betrekt de NZa bij dit soort onderzoeken alle relevante partijen. Een parallel onderzoek acht ik onnodig.
Bent u bereid de LHV bij de onderzoeksopzet, de onderzoeksvraagstelling en het proces te betrekken, zodat de opzet van het onderzoek zowel door u als de LHV wordt gesteund? Zo neen, waarom niet?
De NZa betrekt bij een kostenonderzoek standaard de veldpartijen die belang hebben bij het bewuste onderzoek. Bij het vorige kostenonderzoek in de huisartsenzorg (gepubliceerd in 2009) zijn naast de Landelijke Huisartsenvereniging (LHV), ook de Landelijke Vereniging Georganiseerde Eerstelijn (LVG) en Zorgverzekeraars Nederland (ZN) in alle fasen van het onderzoek geconsulteerd. Ik ga ervan uit dat dit ook bij dit onderzoek het geval is.
Hoe beoordeelt u de situatie van 2 500 huisartsen in loondienst en de huisartsen die niet gaan voor het grote geld, waarvan vaststaat dat zij geen 150 000 euro bruto inkomen hebben, in het licht van de bezuiniging van 132 miljoen euro die gebaseerd is op het uitgangspunt dat een huisarts in Nederland gemiddeld een inkomen van 150 000 euro verdient? Is de bezuinigingsmaatregel voor deze groep wel terecht?
Uw veronderstelling dat de tariefskorting is gebaseerd op de hoogte van het gemiddelde inkomen van de huisarts, is onjuist. In mijn brief van 10 juni 2011 (kenmerk: CZ/FBI-3068069) geef ik aan dat deze maatregel is gebaseerd op structurele overschrijding van het huisartsenkader in 2009 en 2010, een overschrijding van het kader voor geïntegreerde eerstelijnszorg in 2010 en het niet realiseren van de taakstelling op doelmatig voorschrijven. Op basis van laatste cijfers CVZ heb ik u onlangs gemeld dat de overschrijding met 20 miljoen naar beneden is bijgesteld. Het betreft dus geen € 132 miljoen maar € 112 miljoen.
Op welke wijze moet de volgende huisartsenmaatschap volgens u een bezuiniging van circa 60 000 euro realiseren, zonder dat dit leidt tot een vermindering van het personeelsbestand en erosie van de kwaliteit van de geboden huisartsenzorg?1
Ik kan niet ingaan op een individuele casus zonder aannames te doen en te gissen naar de lokale omstandigheden. Zelfstandig gevestigde huisartsen zijn zelf verantwoordelijk voor de wijze waarop zij de tariefskorting verwerken. Dit zal soms niet gemakkelijk zijn, maar ik ben van mening dat het mogelijk is om binnen de huidige financiële kaders een adequaat aanbod van huisartsenzorg te organiseren.
Kunt u de risico’s schetsen voor de toegankelijkheid en kwaliteit van de huisartsenzorg in Nederland door de bezuiniging van 9% in 2012?
Ik ben van mening dat het budgettair kader voor huisartsenzorg voldoende ruimte biedt om een kwalitatief goede en toegankelijk zorg te leveren. Er moet niet worden vergeten dat de uitgaven aan de huisartsenzorg in Nederland de afgelopen jaren explosief zijn gegroeid. Van € 1,1 miljard in 2000 naar € 2,2 miljard in 2010. Er is dus de afgelopen jaar genoeg geld bij gekomen om flink te investeren in de zorg. 2012 is een «pas op de plaats» waarin ik de overschrijdingen van 2009 en 2010 terughaal. Daarna biedt het kader ook weer ruimte voor groei. Juist hierover wil ik graag met de huisartsen verdere afspraken maken.
Wat vindt u van het gegeven dat de ziekenhuiszorg, ondanks overschrijdingen, wel met ruim 2% mag groeien terwijl, ondanks uw uitgangspunt dat de eerste lijn moet worden versterkt en substitutie van de ziekenhuizen naar de huisartsen moet plaatsvinden om redenen van kwaliteit en doelmatigheid, op de huisartsenzorg 9% in 2012 wordt gekort?2
In het bestuurlijk hoofdlijnenakkoord dat ik met zorgaanbieders en zorgverzekeraars heb gesloten zijn afspraken gemaakt over een beheerste uitgavenontwikkeling in de periode van 2012 tot 2015. Het is voor het eerst dat alle veldpartijen zich hebben gecommitteerd aan een dergelijke afspraak die niets minder inhoudt dan het realiseren van een trendbreuk, inclusief een pakket aan concrete maatregelen om die tot uitvoering te brengen. Daarbij is in het akkoord overeengekomen dat zorgaanbieders en verzekeraars voor 2012 en verder maatregelen zullen nemen voor een bedrag van € 265 miljoen om overschrijdingen in 2010 te redresseren.
Het heeft mijn voorkeur om ook tot een dergelijk integraal akkoord te komen voor de huisartsensector. Ik heb onder andere de LHV ook uitgenodigd om hierover in gesprek te treden. Zoals ik eerder heb aangegeven is er de mogelijkheid om ook voor het huisartsenkader een groeipad te ontwikkelen. Ik wil echter wel duidelijke afspraken maken met de veldpartijen over wat er vervolgens van elkaar wordt verwacht.
Vreest u niet dat door de bezuinigingen er meer patiënten naar de tweedelijn zullen worden verwezen? Zo neen, waarom niet?
Ik zou dat een betreurenswaardige ontwikkeling vinden, die mijn inziens niet nodig is. Er is de afgelopen jaren meer geld ter beschikking gekomen voor de huisartsenzorg en ook de komende jaren zal het financieel kader groeien. De huisartsen zijn echter zelf verantwoordelijk voor de wijze waarop zij de bezuiniging invullen. Ik begrijp dat dit niet gemakkelijk is, maar het lijkt mij onjuist om op basis van niet medisch inhoudelijke overwegingen patiënten sneller door te verwijzen naar de tweede lijn. De Nederlandse huisartsenzorg kenmerkt zich door beroepsbeoefenaren met een grote mate van autonomie, waarbij ook een grote verantwoordelijkheid hoort. Ze zijn verantwoordelijk voor de veiligheid en kwaliteit van de zorgverlening. Het vertrouwen van de patiënt, en ook van mij, in de Nederlandse huisartsenzorg is groot. Het sneller (niet noodzakelijk) doorverwijzen naar de tweede lijn, komt niet overeen met de verwachtingen die de patiënt heeft van zijn huisarts. Ik denk ook dat dit niet past bij de professionaliteit van de huisarts.
Bent u bereid bij het onderzoek naar de inkomens van huisartsen ook te kijken naar de beloningssystematiek en of de toegenomen variabilisering en betaling per verrichting wel zo wenselijk is? Wilt u de voor- en nadelen van het abonnementensysteem passend bij de doorgaans langdurige relaties tussen de huisarts en de patiënt vergelijken met het huidige gemengde systeem?
Zoals aangekondigd in de brief «Zorg en ondersteuning in de buurt» zal ik nog dit jaar de NZa verzoeken om een uitvoeringstoets te doen naar de bekostiging van huisartsenzorg en integrale zorg, en een advies te geven over het bekostigingssysteem. Daarbij komen de voor- en nadelen van zowel het abonnementstarief als het verrichtingentarief aan de orde.
Bent u bereid de voorgenomen bezuiniging van 132 miljoen euro met 1 jaar uit te stellen nu er kennelijk onduidelijkheid bestaat over het daadwerkelijke gemiddelde inkomen van de huisarts in Nederland?
Ik zie geen dwingende reden om deze maatregel met een jaar uit te stellen, temeer omdat de korting niet is gebaseerd op de discussie over het inkomen van de huisarts (zie antwoord op vraag3).
Wilt u deze vragen beantwoorden voor vrijdag 4 november 2011?
Ja.
Rechten voor Afghaanse vrouwen die in het geding zijn |
|
Frans Timmermans (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Bent u bekend met het rapport van Oxfam Novib «at the Table: Safeguarding Women’s Rights in Afghanistan», waarin beschreven staat dat vrouwenrechten voor Afghaanse vrouwen mogelijk in gevaar komen na 2014?1
Ja.
Wat is uw opvatting over het gegeven dat de rechten voor Afghaanse vrouwen in de afgelopen jaren aanvankelijk verbeterd lijken te zijn, maar nu steeds verder van de politieke agenda lijken te verdwijnen?
Zoals ook in het rapport van Oxfam Novib staat vermeld, is de positie van vrouwen in Afghanistan op vele fronten sterk verbeterd sinds de val van de Taliban in 2001. Meer meisjes gaan naar school, vrouwen participeren in politieke processen en er zijn safe houses voor vrouwen die mishandeld of uitgestoten zijn. Tegelijkertijd is het overduidelijk dat er nog een lange weg te gaan is. De verbetering van de positie en rechten van vrouwen staat dan ook nog altijd hoog op de internationale politieke agenda. Zo benadrukken Nederland en andere internationale partners bijvoorbeeld dat verworvenheden op het gebied van vrouwenrechten, zoals verankerd in de Afghaanse grondwet, niet ondergeschikt mogen worden gemaakt bij mogelijke onderhandelingen over verzoening.
Bent u bereid om in bilaterale contacten, als via de Europese Unie, de Afghaanse autoriteiten aan te sporen om de wet Uitbanning van Geweld tegen Vrouwen, die schadelijke traditionele gebruiken – waaronder eermoord en kindhuwelijken – verbiedt, in alle 34 provincies in Afghanistan te laten invoeren en niet slechts in 10 provincies? Indien nee, waarom niet?
Nederland en de EU hebben regelmatig het belang van volledige implementatie van nationale en internationale wetgeving en conventies op het gebied van vrouwenrechten en bestrijding van discriminatie en geweld tegen vrouwen benadrukt en zullen dit uiteraard in de toekomst blijven doen. Ook levert Nederland een bijdrage aan het programma van UN Women «Strengthening Ending Violence against Women: policies, programmes and mechanisms in Afghanistan», waarin diverse activiteiten worden ondernomen op het gebied van bestrijding van geweld tegen vrouwen.
Kunt u aangeven of, en zo ja, met welk budget Nederland activiteiten voor de verbetering van de positie van vrouwen ondersteunt?
Nederlandse inspanningen op het gebied van vrouwenrechten zijn velerlei. In de geïntegreerde politietrainingsmissie in Afghanistan is nadrukkelijk aandacht voor de positie van vrouwen, onder meer bij de ontwikkeling van de curricula, door training van vrouwelijke politieagenten en via verbetering van de toegang voor vrouwen tot het juridisch systeem. Verder is via EUPOL een Nederlander bij het Afghaanse ministerie van Binnenlandse Zaken in Kabul werkzaam als mentor op het gebied van gender en human rights. Half november start een Nederlandse rule of law expert in het EUPOL City Police and Justice team in Kunduz met als voornaamste taakgebied gender en mensenrechten.
Ook op nationaal niveau zet Nederland zich in voor vrouwenrechten. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om ondersteuning van programma’s voor betere toegang van vrouwen tot het juridisch systeem of het in kaart brengen van discriminatie van vrouwen in het kader van naleving van de Convention for the Elimination of Discrimination against Women.
In totaal geeft Nederland een bedrag van EUR 7,2 miljoen voor activiteiten die specifiek gericht zijn op gender. De positie van vrouwen is echter een dwarsdoorsnijdend thema in alle activiteiten die Nederland in Afghanistan ontplooit. Het budget voor dit belangrijke thema ligt daarom in feite hoger.
Bent u bereid zowel in bilaterale contacten, als via de Europese Unie, de Afghaanse autoriteiten aan te spreken op hun internationaalrechtelijke verplichtingen op het vlak van het eerbiedigen van mensenrechten? Zo ja, op welke wijze gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Nederland stelt bij de Afghaanse regering consequent het belang van de eerbiediging van mensenrechten aan de orde, zowel bilateraal als in EU-verband. Daarnaast benadrukt Nederland de noodzaak van een inclusief verzoeningsproces waar ook vrouwen nauw bij worden betrokken en waarbij vrouwenrechten een niet-onderhandelbare voorwaarde voor een akkoord zijn. Ook tijdens de Bonn-conferentie zal Nederland hier opnieuw de aandacht op vestigen. De bezorgdheid over de mogelijkheid dat verworvenheden op het gebied van vrouwenrechten in het verzoeningsproces onder druk zouden kunnen komen te staan is begrijpelijk. Respect voor de grondwet, inclusief de daarin verankerde rechten voor alle Afghaanse mannen én vrouwen, is echter door de Afghanen zelf als voorwaarde voor een politieke oplossing gesteld. Nederland zal daarom blijven pleiten voor het strikt handhaven van de overeengekomen voorwaarden. Eveneens zal Nederland Afghaanse vrouwenorganisaties blijven ondersteunen, opdat zij beter in staat zijn hun stem te laten horen en invloed uit te oefenen op deze politieke processen.
Bent u bereid om de oproep van Oxfam Novib te ondersteunen aan de Afghaanse regering en de internationale gemeenschap om voorafgaand aan Afghanistan-conferentie in december 2011 een meer inclusief vredesproces te ontwikkelen, waarbij Afghanen uit alle delen van het land betrokken worden, inclusief vrouwen? Indien nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u toelichten waarom u de Stichting Adoptievoorzieningen een structurele extra verlaging van de nazorgsubsidie wil opleggen, bovenop een al eerder aangekondigde bezuiniging van 1,5%?
Vanaf 2008 is de adoptienazorg onder de portefeuille van het voormalige programmaministerie voor Jeugd en Gezin, nu VWS, ondergebracht. In de jaren 2008–2011 zijn aan de Stichting Adoptievoorzieningen reguliere instellingssubsidies verstrekt van € 684 587 in 2008, € 703 317 in 2009,
€ 713 163 in 2010 en € 730 906 in 2011. Met de efficiencykorting van 1,5% en de aanvullende bezuinigingsmaatregel van 10% zal de subsidie aan de Stichting Adoptievoorzieningen voor 2012 met € 84 000 worden verlaagd. De bezuinigingstaakstelling heeft mij genoodzaakt keuzes te maken. De bezuinigingsmaatregelen die ik genomen heb voor de Stichting Adoptievoorzieningen vind ik verantwoord. Er is namelijk sprake van een dalende trend in het aantal kinderen dat in een adoptiegezin wordt geplaatst. In de jaren 2006–2010 zijn respectievelijk 816, 782, 767, 682 en 705 kinderen geadopteerd. Dat is dus een daling van 13,6% in deze periode.
Erkent u dat deze stichting nu wel onevenredig zwaar wordt getroffen, aangezien zij naast de gestapelde kortingen vanuit het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ook een forse structurele korting opgelegd krijgt van het ministerie van Justitie?
Vanaf 2011 heeft het Ministerie van Veiligheid en Justitie een structurele bezuiniging opgelegd. Deze bezuiniging heeft betrekking op andere taken dan waar ik subsidie voor verleen. De taken waar ik subsidie voor verleen kunnen – ook na de korting – naar mijn mening nog steeds verantwoord worden uitgevoerd.
Hoe verhouden deze kortingen zich tot de parlementaire geschiedenis,1 waarin Kamer en regering hebben gezocht naar een toekomstbestendige verankering van adoptienazorg? Erkent u dat de combinatie van kortingen ervoor zorgt dat een adoptiespecifieke, laagdrempelige consultatie, hulp en deskundigheidsbevordering voor adoptieouders, geadopteerden, hulpverleners en andere beroepskrachten dreigt te verdwijnen? Vindt u dat onwenselijk?
De subsidieverlaging brengt een toekomstbestendige verankering van de adoptienazorg niet in gevaar. Door de korting van de subsidie met 11,5% zal de adoptiespecifieke hulp- en dienstverlening op het gebied van de nazorg niet verdwijnen: het overgrote deel blijft bestaan.
Erkent u het probleem dat de Stichting Adoptievoorzieningen door de bezuinigingen minder mensen zal kunnen helpen, waardoor de huidige zorgvragers een groter beroep zullen moeten doen op andere en duurdere vormen van zorg? Deelt u de mening dat goedkoop dan ineens duurkoop blijkt te zijn?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven, is er sprake is van een dalende trend in het aantal geadopteerde kinderen. Het ligt dan niet voor de hand dat de subsidie aan De Stichting Adoptievoorzieningen ongewijzigd blijft, zeker gelet op de bezuinigingstaakstelling voor VWS.
Verder zijn er alternatieven om ook op andere manieren adoptieouders en geadopteerden te ondersteunen. Het Centrum voor Jeugd en Gezin kan een deel van de vragen opvangen, ook als deze adoptiegerelateerd zijn. Daarnaastvormt het internet steeds meer een vraagbaak. Mijn ministerie heeft financiële steun gegeven aan een gezamenlijk initiatief van de Stichting Ambulante Fiom en de Stichting Adoptievoorzieningen voor het opzetten van de website www.adoptievragen.nl. Op deze site kunnen adoptieouders, geadopteerden, afstandsouders terecht voor informatie. Ook professionals van ondermeer Centra voor Jeugd en Gezin kunnen op deze website informatie vinden over adoptievragen. Adoptieouders en geadopteerden kunnen immers voor ondersteuning ook terecht bij reguliere jeugd(zorg)instellingen. Gezien het toenemend aantal special needs geadopteerden en de daardoor intensievere ondersteuningsbehoefte ligt dit in toenemende mate voor de hand.
Bent u, gezien het voorgaande, bereid af te zien van het besluit om de Stichting Adoptievoorzieningen een structurele extra bezuiniging op te leggen?
Inmiddels heeft de SGP tijdens in het kader van de behandeling van de VWS-begroting een amendement ingediend om de additionele korting, die € 73 000 bedraagt, ongedaan te maken. In reactie op dit amendement heb ik aangegeven dat ik het oordeel over dit amendement aan de Kamer laat.
De kinderopvangtoeslag voor docenten in het voortgezet onderwijs en zelfstandig ondernemers |
|
Ineke van Gent (GL) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Is het waar dat ouders die werken als docent in het voortgezet onderwijs, als gevolg van tussenuren, een hogere eigen bijdrage moeten gaan betalen door de nieuwe kinderopvangtoeslagregeling, waarbij er kinderopvangtoeslag gegeven wordt voor 140% (dagopvang) en 70% (na-schoolseopvang) van de gewerkte uren, aangezien hierin slechts wordt gekeken naar het aantal gewerkte uren, en dus niet naar tussenuren, hoewel die onlosmakelijk verbonden zijn aan het voorgezet onderwijs?
Ik verwacht dat het maximum aantal uren kinderopvangtoeslag ook voor de docenten over het algemeen voldoende zal zijn. Docenten hebben ongeveer dezelfde vakantietijden als hun kinderen waardoor zij vrijwel geen vakantieopvang nodig hebben. Dan is 70% van de gewerkte uren voor schoolgaande kinderen en 140% van de gewerkte uren voor niet schoolgaande kinderen op jaarbasis naar verwachting voldoende.
Daarnaast moeten docenten onder andere de lessen voorbereiden. Hiervoor krijgen docenten uren van de werkgever. Ook deze uren worden aangemerkt als gewerkte uren.
Deelt u de mening dat werknemers die gaten hebben in hun werkdag wel de hele dag kinderopvang nodig hebben?
Dat hangt af van de situatie. In sommige gevallen zal de hele dag kinderopvang nodig zijn en in sommige gevallen kan flexibele kinderopvang of gastouderopvang een oplossing bieden.
Klopt het dat ook andere groepen werkende ouders die geen arbeidscontract hebben, zoals zelfstandige ondernemers, of ouders met een nulurencontract, zoals veel thuishulpen, problemen kunnen tegenkomen met het definiëren van het aantal gewerkte uren, en daardoor problemen kunnen tegenkomen met de nieuwe kinderopvangtoeslagregeling?
Nee, deze ouders weten hoeveel uur zij hebben gewerkt. Ouders met een nulurencontract kunnen het aantal gewerkte uren aan de hand van een salarisstrook aantonen. Zelfstandig ondernemers moeten het aantal gewerkte uren aannemelijk maken aan de Belastingdienst. Dit is toegelicht in het besluit kinderopvangtoeslag en tegemoetkoming in de kosten kinderopvang zoals gepubliceerd op 16 september jl. Deze systematiek wordt door de Belastingdienst ook bij de zelfstandigenaftrek gebruikt. Er is geen reden om te veronderstellen dat er problemen zullen ontstaan.
Bent u bereid voor die ouders die werk hebben waarbij het aantal «gewerkte uren» niet eenduidig is vast te stellen, zoals bij docenten door tussenuren, of bij zelfstandig ondernemers door het ontbreken van een arbeidscontract, of bij werknemers met een nulurencontract, een regeling te treffen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb reeds een regeling getroffen voor alle werkende ouders, waaronder de door u genoemde groep. Deze zal in 2012 in werking treden. Er is geen reden voor een specifieke regeling voor deze groep.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het volgende algemeen overleg over kinderopvang van 23 november 2011?
Ja.
Het te snel ter sprake brengen van orgaandonatie |
|
Jetta Klijnsma (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Vraag om organen te snel gesteld. Artsen brengen orgaandonatie al ter sprake als patiënt nog niet hersendood is»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de stelling van donorintensivist Gerritsen dat het beter zou zijn om de vraag om orgaandonatie pas na de hersendoodprocedure aan de nabestaande te stellen?
De stelling is gebaseerd op het uitgangspunt dat je zo lang mogelijk moet wachten met het aan de orde stellen van orgaandonatie voor de grootste kans op toestemming. Die stelling onderschrijf ik, maar de vraag is wel hoelang je daarmee kunt wachten zonder de naasten in het ongewisse te laten over de diagnostische onderzoeken die je verricht. Ik vind niet dat je het hele proces van vaststellen van de hersendood kunt doorlopen zonder dat naasten worden geïnformeerd over het enige doel van dit proces, te weten mogelijke orgaandonatie. In Nederland is het een goed gebruik geworden om patiënten of hun naasten te informeren over de verschillende onderzoeken die worden gedaan. Zodra er sprake is van medisch zinloos handelen zal de arts de naasten daarvan op de hoogte stellen. Daarna zijn er twee mogelijkheden, of de behandeling wordt gestaakt, of de mogelijkheid van orgaandonatie wordt verkend. Tegenover de naasten vind ik het niet juist om deze mogelijkheid te verkennen en de gehele hersendoodprocedure te doorlopen, zonder hen uit te leggen wat het doel van deze onderzoeken is. Als je daarover wel open communiceert, komt het onderwerp dus vanzelf aan de orde. Overigens betekent dat niet dat ook meteen om toestemming wordt gevraagd, de toestemmingsvraag mag pas na het overlijden worden gesteld.
Is het waar dat 80% van de patiënten nog niet hersendood is verklaard op het moment dat de orgaandonatie ter sprake wordt gebracht? Wat zijn de redenen om orgaandonatie eerder ter sprake te brengen? Hoe beoordeelt u deze redenen?
Ik gaf bij het antwoord op vraag 2 al aan dat het niet past bij de Nederlandse cultuur ten aanzien van informatieverstrekking aan patiënten of hun naasten om geen uitleg te geven bij de onderzoeken die worden verricht. In de situatie van een beademde patiënt bij wie verdere behandeling medisch zinloos is geworden, brengt dit met zich mee dat de voor orgaandonatie noodzakelijke hersendooddiagnostiek niet kan worden verricht zonder de naasten daarbij te vertellen wat het doel is van de onderzoeken die worden verricht. Omdat het gehele hersendoodprotocol alleen wordt doorlopen ingeval van orgaandonatie, is het onvermijdelijk dat het onderwerp ter sprake komt voordat de diagnose hersendood is geverifieerd. Ik vind het jammer dat daardoor soms een kans op orgaandonatie verloren gaat, maar ik hecht ook veel waarde aan een goede informatieverstrekking door zorgverleners aan patiënten of hun naasten. Wanneer bij naasten de indruk ontstaat dat informatie wordt achtergehouden, kan dat het vertrouwen in orgaandonatie schade toebrengen. Door deze situatie is het extra belangrijk dat artsen op de intensive care goed getraind zijn in het voeren van slecht nieuwsgesprekken en het ter sprake brengen van orgaandonatie.
Hoe verhoudt het aantal orgaandonaties in Nederland zich ten opzichte van het aantal orgaandonaties in andere Europese landen en Spanje in het bijzonder? Hoe beoordeelt u de stelling dat het in Spanje beter geregeld is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het aantal orgaandonaties in Nederland bedroeg in 2010 13,7 donaties per miljoen inwoners. In Spanje waren er 32 donaties per miljoen inwoners2. Cijfers van andere landen om ons heen zijn: België; 20,5, Duitsland 15,8, Frankrijk 23,8, Verenigd Koninkrijk 16,4, en Denemarken 13. Je mag deze cijfers eigenlijk niet met elkaar vergelijken. Deze cijfers zeggen namelijk niets over het donatiepotentieel. Wanneer gecorrigeerd wordt voor de relevante mortaliteit worden de verschillen tussen deze landen kleiner. Uit het proefschrift van Remco Coppen, getiteld: Organ Donation, policy and legislation blijkt dat de verschillen in mortaliteit tussen landen voor een groot deel de verschillen in het aantal orgaandonoren tussen landen verklaren.3
De stelling dat het in Spanje beter geregeld is wil ik graag van een paar nuances voorzien. Spanje wordt, ook door mij, vaak genoemd als land waar goede resultaten worden gehaald op het gebied van orgaandonatie. Ik ben het eens met de stelling dat het in Spanje beter geregeld is voor zover dat de manier betreft waarop de verantwoordelijkheidsverdeling rond orgaandonatie in de ziekenhuizen is georganiseerd. Ik informeer u later dit jaar over de manier waarop ik de organisatie van orgaandonatie in de Nederlandse ziekenhuizen wil verbeteren.
Voor zover de stelling betrekking zou hebben op het denken over en het handelen rondom het levenseinde zou ik liever willen stellen dat het in Spanje anders geregeld is, omdat daarover in Spanje andere opvattingen bestaan. Wanneer in Nederland verdere behandeling van een patiënt medisch zinloos is geworden, wordt de behandeling gestaakt, waarna deze patiënt overlijdt. In Spanje is het staken van de behandeling niet toegestaan en wordt soms nog dagen medisch zinloos doorbehandeld tot de patiënt uiteindelijk toch overlijdt. Hersendooddiagnostiek is daar een van de manieren om vast te stellen dat de patiënt is overleden, zodat wel legitiem kan worden gestopt met behandelen. Hersendooddiagnostiek wordt in Spanje dus niet uitsluitend toegepast bij een potentiële donor, maar bij heel veel patiënten op de Intensive Care. Daarom kan men in Spanje wel wachten met het bespreken van orgaandonatie tot het moment dat de hersendood is vastgesteld, in Spanje is het immers geen onderzoek dat enkel op orgaandonatie is gericht.
Hoe beoordeelt u de kritiek van buitenlandse artsen? Is het waar dat het te vroeg vragen om toestemming aan familieleden tot een hoog percentage weigeringen leidt? Zo nee, waar blijkt dit uit? Indien dit u niet bekend is, bent u dan bereid hier onderzoek naar te doen?
De kritiek van deze buitenlandse artsen houdt geen rekening met de Nederlandse situatie. Zoals ik hierboven beschreef kunnen lokale omstandigheden ertoe leiden dat orgaandonatie in het ene land eerder ter sprake moet worden gebracht dan in het andere. Het onderzoek waarnaar wordt gevraagd is reeds gedaan, daarnaar wordt in het betreffende artikel in de Volkskrant verwezen. Daaruit bleek dat het theoretisch het beste is om zo lang mogelijk te wachten met het aan de orde stellen van orgaandonatie. Maar ik heb u hierboven ook uitgelegd waarom het in de Nederlandse praktijk niet altijd mogelijk is om orgaandonatie pas aan de orde te stellen nadat de diagnose hersendood is geverifieerd.
Het is van het grootste belang dat het onderwerp orgaandonatie niet te vroeg aan de orde wordt gesteld maar pas met de naasten wordt besproken nadat deze er van doordrongen zijn geraakt dat verdere behandeling medisch zinloos is geworden. Met andere woorden, wanneer door de arts is geconcludeerd dat de patiënt binnen afzienbare tijd zal overlijden. De indruk mag nooit ontstaan dat orgaandonatie al wordt overwogen terwijl nog genezing mogelijk is.
Om dit soort moeilijke gesprekken met de familie goed te kunnen voeren is het nodig dat personeel dat werkzaam is op de Intensive Care, daarin continue wordt getraind. Daarom heeft de Nederlandse Transplantatie Stichting met behulp van subsidie van VWS de training Communicatie rond Donatie ontwikkeld. Een studie naar het effect van deze training bevestigt dat goede communicatie en begeleiding van familie leidt tot meer toestemmingen4. Ook uit het rapport Praktijken van orgaandonatie in Nederlandse ziekenhuizen5 blijkt dat het aanbeveling verdient om ziekenhuizen te stimuleren om de inzet van ervaren en gemotiveerde mensen te verbeteren. Ik zal deze inzichten meenemen bij mijn besluit ten aanzien van de manier waarop ik de organisatie van orgaandonatie in de Nederlandse ziekenhuizen wil verbeteren.
De verdwijnende dijk rondom de Hedwigepolder |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Bent u bekend met de berichten «Begin afgraven grensdijk Hedwigepolder»1 en «Steppekiekendieven op bezoek in Prosperpolder»?2
Ja.
Kunt u aangeven hoe ver de graafwerkzaamheden aan Belgische zijde van de grens tussen de Hedwigepolder en de Prosperpolder inmiddels gevorderd zijn? Klopt het dat de dijk zal verdwijnen voordat u een nieuwe dijk kunt aanleggen rondom de Hedwigepolder?
Op 12 oktober 2011 is een begin gemaakt met het afgraven van de dijk tussen de Hedwige- en Prosperpolder. Voor het traject aan Nederlandse zijde bestaat nog geen verdere specificatie van planning. Hoever de werkzaamheden aan Belgische zijde zullen zijn gevorderd voordat de werkzaamheden aan de Nederlandse zijde worden opgestart is op dit moment nog niet te indiceren. Het overleg met Vlaanderen zal aanvangen, nadat mijn overleg met de Europese Commissie is afgerond.
Klopt het dat met de realisatie van het door het kabinet gewenste alternatief voor het ontpolderen van de Hedwigepolder, wijzigingen in de Belgische werkzaamheden noodzakelijk zullen worden, bijvoorbeeld aan de primaire waterkering tussen de beide polders en de Schelde? Zo ja, kunt u aangeven wat deze wijzigingen inhouden, wat de bijbehorende aanvullende kosten naar schatting zijn en wie deze draagt?
De uitvoering van het alternatief voor de ontpoldering van de Hedwigepolder betekent in ieder geval dat tussen het Nederlandse deel van de Hedwigepolder en de door Vlaanderen doorgezette ontpoldering van de Prosperpolder/Hedwigepolder een primaire waterkering zal moeten worden aangelegd. In mijn brief van 17 juni 2011 aan uw Kamer heb ik de kosten daarvan geraamd op ongeveer € 15 miljoen (Tweede Kamer, 2010–2011, 30 862, nr. 48). Ik sluit niet uit dat er nog andere kleine aanpassingen nodig zijn en ga ervan uit dat deze binnen genoemde € 15 miljoen kunnen passen.
Heeft u reeds bepaald op welke afstand van de aan Belgische zijde afgegraven dijk tussen de polders een eventuele nieuwe Nederlandse dijk zou moeten worden opgetrokken en welke vorm deze moet krijgen? Komt deze in principe op Nederlands grondgebied of op Belgisch grondgebied te liggen?
De definitieve locatie en het traject van de nog aan te leggen dijk moet nog bepaald worden. Deze komt op Nederlands grondgebied te liggen.
Kunt u aangeven wat de laatste stand van zaken is wat betreft de kostenramingen en de tijdsplanning voor de aanleg van een eventuele nieuwe dijk tussen de Hedwige en Prosperpolder? Hoe lang duurt de vergunningverlening voor deze dijk? Wanneer bent u van plan de aanbesteding hiervoor te beginnen en hoe lang zouden de werkzaamheden duren?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of, en zo ja, op welke wijze de aanleg van een eventuele nieuwe Nederlandse dijk en het niet ontpolderen van de Hedwigepolder van invloed zijn op de overstromingsrisico’s in en rondom de regio Antwerpen en de Hedwigepolder zelf?
Zowel de dijken op Vlaams grondgebied als op Nederlands grondgebied zullen op basis van de laatste normen voor hoogwaterveiligheid worden uitgevoerd. Daarmee is de veiligheid op Nederlandse en Vlaams gebied veiliggesteld. Over de overstromingsrisico’s rondom de regio Antwerpen in een nieuwe situatie zonder ontpoldering van de Nederlandse Hedwigepolder heb ik geen informatie. Op basis van eerdere Vlaamse informatie kan ik meedelen dat de oorspronkelijke plannen tot ontpoldering van zeer beperkte positieve invloed waren op de veiligheidsrisico’s in de regio Antwerpen.
Kunt u aangeven of, en zo ja, op welke wijze de aanleg of aanwezigheid van een eventuele nieuwe Nederlandse dijk en het niet ontpolderen van de Hedwigepolder van invloed zullen zijn op de natuurkwaliteit in en rondom de Belgische Prosperpolder?
Als gevolg van het niet ontpolderen van de Nederlandse Hedwigepolder zal het toekomstig natuurgebied Prosperpolder niet rechtstreeks aansluiten op het bestaande natuurgebied Land van Saeftinghe.
Dit gegeven heb ik meegewogen bij het kabinetsvoorstel over het alternatief voor de ontpoldering van de Hedwigepolder.
Ziet u in de aanwezigheid van bijzondere vogels zoals de steppekiekendieven een bevestiging van de meerwaarde van de natuur in het Schelde estuarium?
Nee, de steppekiekendief is een dwaalgast en een bezoek van een dwaalgast wordt in hoge mate door toeval bepaald.
Zijn er onder het Natura 2000-gebied Westerschelde beschermde soorten dieren en planten die voor een duurzame instandhouding een brak getijde gebied nodig hebben met een minimale omvang die groter is dan de Prosperpolder?
Er zijn meerdere soorten die meer ruimte nodig hebben dan een gebied ter grootte van de Prosperpolder, maar het gaat daarbij niet om specifiek aan brak getijdengebied gebonden soorten.
Klopt het dat de smient naar verwachting in de Prosperpolder zal gaan overwinteren, wanneer deze volledig als natuurgebied is ingericht? Kunt u bevestigen dat dit een soort is waarvoor u de plezierjacht via de herziening van de natuurwetgeving mogelijk wil maken? Wordt het na de herziening van de wetgeving mogelijk om in de Hedwigepolder te jagen op smienten en andere vogels die tijdelijk vanuit de Prosperpolder zich tijdelijk naar de Hedwigepolder verplaatsen?
In het wetsvoorstel natuur, waarvan ik thans een ontwerp naar maatschappelijke organisaties heb gezonden voor commentaar, is de smient aangewezen als bejaagbare soort. Als smienten bejaagd of verstoord worden, kunnen ze hun gedrag aanpassen. Dit betekent dat smienten vanuit de Hedwigepolder in de Prosperpolder zouden kunnen gaan overwinteren.
Problemen in meldkamers |
|
Ronald van Raak |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met personele problemen bij de meldkamer van Het Korps landelijke politiediensten (KLPD) in Driebergen? Klopt het dat de minimale bezetting is teruggebracht van elf naar negen medewerkers? Klopt het dat de operationele sterkte 72 man is, maar dat er op dit moment maar 42 mensen operationeel zijn?
Uit navraag bij het KLPD blijkt dat de meldkamer van het KLPD in Driebergen een formatieve sterkte heeft van 62 fte in de functies van senior medewerker meldkamer en medewerker meldkamer. Op dit moment is er in totaal 51,2 fte werkzaam in bovengenoemde functies bij de meldkamer KLPD.
In mijn hoedanigheid van korpsbeheerder van het KLPD heb ik geen signalen ontvangen dat de huidige bezetting van de Meldkamer van het KLPD leidt tot personele of operationele risico’s.
Als gevolg van een vacaturestop binnen het KLPD zijn vacatures ontstaan in de meldkamer van het KLPD. Op dit moment is er een vacatureruimte van 10,88 fte. De bezetting en de prestaties van de KLPD meldkamer worden structureel bekeken en indien nodig worden maatregelen genomen.
Klopt het dat bij de meldkamer van het KLPD 20 vacatures open staan? Klopt het dat er sprake is van een vacaturestop en dat deze vacatures dus niet ingevuld zullen worden?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met personele problemen bij de centrale meldkamer van de regiopolitie Utrecht? Klopt het dat beschikbare medewerkers soms werkweken maken van 65 uur?
Op de peildatum van 1 oktober jl. was er in de meldkamer politie Utrecht sprake van 7 vacatures. Vanaf 1 november 2011 zijn hiervan 3 vacatures weer vervuld. Daarnaast loopt er een vervolg op de selectieprocedure, die er positief uitziet. De verwachting is dat de meldkamer politie Utrecht eind 2011 nog 1 vacature heeft.
Uit informatie van de korpsbeheerder van de regiopolitie Utrecht is mij gebleken dat aaneengesloten werkperiodes van 65 uur soms voorkomen, maar geen regel zijn. Een dergelijke werkperiode komt soms voor indien een politiefunctionaris, die op eigen verzoek gebruik maakt van de zogenaamde 9 uurs modaliteit, 7 aaneengesloten dagen werkt. In de opvolgende periode zijn niet genoten vrije dagen ingeroosterd, waardoor de betrokken functionaris die periode een beduidend minder aantal uren maakt. De korpsbeheerder geeft aan dat wanneer naar de gemiddelden per 4 of 16 weken wordt gekeken er geen werkweken van 65 uur worden gedraaid. Het middelen van werktijd over meerdere weken is toegestaan volgens de regelgeving.
De korpsbeheerder van Utrecht heeft aangegeven dat in de afgelopen periode sprake is geweest van roosterdruk (het niet of moeilijk kunnen invullen van roosters) door eerder genoemde vacatures Door het invullen van de vacatures moeten incidentele overtredingen van de Arbeidstijdenwet zoveel mogelijk worden voorkomen.
Het is aan de korpsen de Arbeidstijdenwet en de Landelijke Arbeidstijden Richtlijn van de politie na te leven. De planning van de inzet van de meldkamermedewerkers geschiedt conform de Arbeidstijdenwet en de Landelijke Arbeidstijdenregeling. De Arbeidsinspectie ziet toe op de naleving hiervan.
Hoe zit het met de personele bezetting bij de rest van de meldkamers in Nederland? Kunt u een overzicht geven van de feitelijke operationele sterkte van elk van deze meldkamers?
De verantwoordelijkheid voor het functioneren van het politiedeel van de meldkamer ligt bij de korpsbeheerders. Naast de meldkamer van het KLPD en Utrecht zijn er 21 regionale meldkamers omdat er twee meldkamers zijn waar meerdere politieregio’s in zijn opgenomen.
De 25 korpsbeheerders hebben mij geïnformeerd over de formatieve en feitelijke sterkte van het politiedeel in de regionale meldkamers per 1 oktober jl. Deze informatie is in bijgevoegd overzicht weergegeven.1) Deze informatie geeft landelijk geen beeld van een structurele onderbezetting bij de meldkamers. Van de 21 meldkamers melden 9 meldkamers een hogere feitelijke sterkte op 1 oktober 2011 dan de formatieve sterkte. In 3 meldkamers is de feitelijke sterkte conform de formatieve sterkte en in 8 meldkamers is sprake van een lagere feitelijke sterkte variërend van – 0,8 fte tot – 8,9 fte ten opzichte van de formatieve sterkte. De feitelijke sterkte houdt geen rekening met kortdurend verzuim, opleiding of neventaken van medewerkers. Verder is gebleken dat in de regionale meldkamers waar sprake is van onderbezetting de vacatures intussen zijn of worden ingevuld.
Wat betekenen deze problemen voor de werkdruk van de overgebleven medewerkers? Hoe verhoudt de werkdruk en de druk op de roosters zich tot de Arbeidstijdenwet en de Landelijke Arbeidstijdenregeling?
Zie antwoord vraag 3.